Door Iran gesteunde milities die de Iraakse bevolking terroriseren |
|
Raymond de Roon (PVV) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichten «Militias destroy Iraqi villages, displace thousands: rights group»1 en «Iran-Backed Shiite Militias Went on Anti-Sunni Rampage After Freeing Key Iraqi Town»?2
Ja.
Hoe beoordeelt u de opvatting van generaal Petraeus dat de Iraakse shiitische milities een groter gevaar zijn dan de Islamitische Staat?3
Het kabinet onderschrijft dat een stabiel en inclusief Irak alleen kan bestaan als de zwaardmacht uitsluitend in handen van de Iraakse, inclusief de Koerdische, autoriteiten ligt. Het risico van het escaleren van bestaande spanningen is anders reëel. Dit betekent dat op termijn zowel de sjiitische milities als de soennitische vrijwilligers moeten worden opgenomen in de veiligheidsstructuur of moeten worden ontwapend. Op dit moment zijn de Iraakse veiligheidstroepen echter nog niet in staat om zonder de steun van de sjiitische en soennitische strijders de dreiging van ISIS tegen te gaan. Daarom ondersteunt de internationale coalitie, inclusief Nederland, de versterking van het Iraakse leger en ondersteunt de coalitie tegelijkertijd de Iraakse regering bij hervormingen ten behoeve van een inclusievere overheid en strijdkrachten.
Is het u bekend dat milities die in (burger)oorlogsituaties werden geformeerd om «de bevolking te bevrijden» evenals reguliere militairen in zwakke staten veelvuldig afglijden naar het niveau van bandieten die de bevolking uitbuiten en onderdrukken op een zodanig ernstige wijze dat de bevolking liever van doen heeft met de opstandelingen waartegen ze beschermd zouden moeten worden, zoals bij voorbeeld is gebeurd in Sierra Leone, Colombia. Liberia, Vietnam, Sri Lanka, Afghanistan enz. enz. enz.?4
Zie antwoord vraag 2.
Hoe beoordeelt u de bevindingen van Human Rights Watch onderzoekers, die constateren dat duizenden mensen in Irak zijn gevlucht voor milities die massaal dorpen verwoesten en de bevolking terroriseren?
De berichten zijn zeer zorgwekkend. Nederland, de Europese Unie, de Verenigde Naties en de coalitie voor de strijd tegen ISIS blijven hierover in gesprek met de Iraakse en Koerdische autoriteiten. Naast het overbrengen van onze zorgen worden de autoriteiten aangesproken op hun verantwoordelijkheid om mensenrechtenschendingen gepleegd door de strijdende partijen te voorkomen en de daders van dergelijke praktijken, van alle zijden van het conflict, verantwoordelijk te houden.
In dit kader is het noodzakelijk dat de milities onder staatsgezag worden gebracht, bijvoorbeeld door de oprichting van een National Guard. De wet ter oprichting van een National Guard wordt thans besproken in het parlement en is daar onderwerp van een stevige discussie. De National Guard moet enerzijds de weerbaarheid tegen ISIS in de soennitisch gedomineerde provincies vergroten. Anderzijds biedt de wet ruimte om een deel van de nu relatief vrij opererende sjiitische milities onder staatscontrole te brengen. De National Guard zou op deze wijze sektarische spanningen, als gevolg van misstanden door gewapende groepen, kunnen doen afnemen.
Hoe beoordeelt u het feit dat veel van deze strijders worden getraind en bewapend door Iran?5
De sjiitische milities in Irak, waarvan sommige door Iran worden gesteund en aangestuurd, zijn instrumenteel gebleken in de strijd tegen ISIS. Dit neemt niet weg dat het kabinet bezorgd is dat de gedragingen van deze milities de sektarische spanningen in Irak juist kunnen vergroten, zowel in termen van perceptie als vanwege de reële angst voor sektarisch geweld tegen soennieten door deze milities. De afweging om samen te werken met andere landen, waaronder Iran, in de strijd tegen ISIS is evenwel aan de Iraakse overheid.
Deelt u de mening dat deze schurken voor de Iraakse bevolking net zo bedreigend zijn als IS zelf?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe beoordeelt u het gegeven dat er in Irak twee keer zoveel milities als Iraakse militairen tegen IS vechten?6
Als antwoord op de acute bedreiging van ISIS zijn in Irak snel en op grote schaal sjiitische milities, maar ook soennitische vrijwilligers, gemobiliseerd.
Deze strijders spelen een instrumentele rol bij de herovering van de door ISIS ingenomen gebieden. Het kabinet acht het van belang dat de grote aantallen militieleden die bijdragen aan de strijd tegen ISIS uiteindelijk worden ontwapend en het eventueel resterende deel onder staatsgezag wordt gebracht.
Heeft Nederland direct of indirect bijgedragen aan het sponsoren van milities in Irak? Zo ja, welke milities met welke middelen?
Nee, niet voor zover bekend.
Hoe voorkomt u dat Nederlandse bombardementen in Irak milities in de kaart spelen, waardoor uiteindelijk niet meer resultaat wordt geboekt dan dat het ene kwaad wordt vervangen door het ander?
Nederland voert, als partner binnen de internationale coalitie tegen ISIS, luchtaanvallen uit op Iraaks grondgebied, teneinde de Iraakse en Koerdische strijdkrachten te ondersteunen bij het heroveren van de door ISIS ingenomen gebieden. Na herovering van de gebieden is het van groot belang te voorkomen dat sektarisme en spanningen tussen de bevolking en de strijdende partijen ontaarden in wraakacties. Nederland is in het kader van de anti-ISIS coalitie, via de EU en bilateraal, een actief pleitbezorger van naleving van humanitair oorlogsrecht en mensenrechten door zowel Iraakse veiligheidstroepen als sjiitische milities. Hier spreekt Nederland de Iraakse autoriteiten direct op aan. Zo besprak ik dit met mijn collega Minister Jaafari tijdens mijn reis naar Bagdad en uitte ik mijn zorgen hierover in anti-ISIS coalitieverband in aanwezigheid van Premier Abadi in Brussel en Londen. Nederland zet deze kwestie eveneens op de Brusselse agenda door te pleiten voor het overbrengen van dezelfde boodschap aan de Iraakse autoriteiten en aan te dringen op hervormingen in de veiligheidssector. Nederland draagt voorts via de VN bij aan hervorming van voor stabilisatie en verzoening noodzakelijke wetgeving. Premier Abadi geeft er blijk van zich bewust te zijn van de problematiek en zijn verantwoordelijkheid in dezen. Dit bleek onder andere uit zijn oproep aan de deelnemers in de strijd tegen ISIS om de levens en eigendommen van alle burgers te beschermen.
Hogere aantallen drankslachtoffers bij latere cafésluitingen |
|
Marith Volp (PvdA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Latere cafésluitingen, meer drankslachtoffers»?1
Ja.
Deelt u de onderzoeksconclusie dat krachtig is aangetoond dat een uur later sluiten van Amsterdamse cafés voor een flinke toename van alcoholgerelateerde verwondingen zorgt?
Het gaat hier om een onderzoek waarin is gekeken naar alcoholgerelateerde ambulanceritten in specifieke gebieden in Amsterdam over een tijdsperiode van 2006–2009 en 2009–2011.
Twee gebieden waarin ondernemers de mogelijkheid hadden gekregen om langer open te blijven (de interventie gebieden), zijn vergeleken met gebieden waar deze mogelijkheid niet werd geboden (controle gebieden). In de gebieden waar deze mogelijkheid werd geboden, is een stijging geconstateerd van het aantal alcoholgerelateerde incidenten waarvoor een ambulance is opgeroepen. Deze stijging is significant in het weekend tussen 02.00–06.00 uur bij mannen tussen de 24 en 35 jaar. In het controlegebied was geen sprake van een stijging.
Door de onderzoekers wordt opgemerkt dat bekend is in welk gebied de ambulance is opgeroepen maar niet waar de alcohol is geconsumeerd, mensen kunnen zich gemakkelijk van het ene naar het andere gebied verplaatsen. Daarnaast is door de gemeente Amsterdam ook gewezen op de mogelijke aantrekkende werking van het Rembrandtplein.2
Hoe verklaart u de sterke toename van het aantal drankslachtoffers sinds Amsterdamse cafés een uur later sluiten? Acht u additioneel onderzoek noodzakelijk? Zo ja, hoe gaat u dit onderzoek vormgeven? Zo nee, waarom niet?
Zoals in het onderzoek wordt aangegeven, kan het zijn dat door de langere openingstijden, mensen meer zijn gaan drinken. Het kan ook zijn dat het aantal bezoekers in het interventiegebied is toegenomen, waardoor het aantal incidenten stijgt bij een vast percentage incidenten per aantal bezoekers. Maar daarnaast kan eventuele toestroom van bezoekers ook leiden tot meer drukte in het gebied met meer conflictsituaties en geweld als gevolg. Maar dit is in het onderzoek niet onderzocht en vast komen te staan.
Voor Amsterdam zijn deze cijfers niet nieuw (cijfers dateren uit 2011 en daarvoor) en er wordt al geruime tijd gewerkt aan het verminderen van uitgaansgeweld en het beperken van de schadelijke gevolgen van alcohol- en drugsgebruik. De cijfers van de ambulanceritten, zoals gebruikt in dit onderzoek zijn destijds (2012) meegenomen in het ontwikkelen van een nieuwe aanpak. In december 2014 is er een samenwerkingsakkoord gesloten tussen de gemeente Amsterdam, politie en ondernemers van het uitgaansgebied (Rembrandtplein) met als hoofddoelstelling om een kwaliteitsverbetering van het uitgaansleven tot stand te brengen en tegelijk de geweldsincidenten te verminderen. Op 1 juli 2015 zal Amsterdam starten met het traject Gastvrije en veilige Amsterdamse uitgaanspleinen.3 Deze nieuwe totale aanpak zal goed gemonitord worden en door Amsterdam geëvalueerd worden. In het licht van deze aanpak en de monitoring acht ik additioneel onderzoek niet noodzakelijk.
Is er sprake van een landelijke trend voor het afgeven van vergunningen voor extra openingsuren van horecagelegenheden? Zo ja, om welke plekken gaat het?
Deze informatie is bij mij niet bekend. Het college van B&W bepaalt per gemeente de sluitingstijden. Ik heb geen signalen ontvangen dat hier sprake is van een trend en ook bij de VNG zijn geen signalen binnengekomen.
In hoeverre worden latere cafésluitingen meegenomen in uw onderzoek naar de maatschappelijke kosten van alcoholgebruik? Wat is de stand van zaken van dit onderzoek?
Ik zal bekijken of dit onderwerp meegenomen kan worden in het onderzoek naar de impact van beleidsmaatregelen. Dit onderzoek ontvangt u eind 2015, tegelijkertijd met het onderzoek naar de maatschappelijke kosten en baten van alcoholgebruik. De stand van zaken van deze twee onderzoeken is dat er momenteel voorbereidingen worden getroffen. Ik zal u in de voortgangsbrief in juni hierover verder informeren.
Heeft u structureel overleg met de VNG over de gezondheidsconsequenties van latere cafésluitingstijden? In hoeverre nemen gemeenten deze consequenties mee in hun afweging bij het afgeven van vergunningen?
Ik heb hierover geen structureel overleg met de VNG. Ik zal dit onderwerp tijdens het volgende overleg met de VNG agenderen. Ik beschik niet over precieze informatie hoe gemeenten de afweging maken.
Vindt u het belangrijk dat bij het afgeven van horecavergunningen een goede balans ontstaat tussen voldoende openingsuren voor horecagelegenheden en het beperken van alcohol gerelateerde schade? Bent u bereid samen met de VNG te bekijken of een pilot gestart kan worden om tot een optimale balans te komen?
Ik hecht uiteraard, net als u, aan een gebalanceerde afweging, waarbij naast economische en openbare orde belangen ook gezondheidsaspecten worden meegenomen. Ik zal dit punt daarom agenderen in het volgende gesprek met de VNG en in mijn contacten met burgemeesters.
Het oordeel ‘onzorgvuldig’ door de toetsingscommissies euthanasie |
|
Kees van der Staaij (SGP) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Hebt u er kennis van genomen dat opnieuw het oordeel «onzorgvuldig» is gegeven aan een door de Levenseindekliniek gepleegde euthanasie?
Ja.
Deelt u de mening dat er niet bagatelliserend gesproken moet worden over levensbeëindiging, zeker niet als er sprake is van handelen dat in strijd is met de zorgvuldigheidseisen?
Over levensbeëindigend handelen dient altijd gesproken te worden met de noodzakelijke zorgvuldigheid en nuance. Dit geldt in alle gevallen, ongeacht of wordt voldaan aan de zorgvuldigheidseisen zoals benoemd in de Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding.
Deelt u voorts de mening dat de zorgvuldigheidseisen in de wet zijn opgenomen, om te kunnen toetsen of artsen zorgvuldig handelen, en dat het niet de taak van de toetsingscommissie is om zich uit te spreken over de waarde van de diverse eisen, maar alleen om vast te stellen of aan de door de wetgever gestelde eisen is voldaan?
De Regionale toetsingcommissies euthanasie (Rte) beoordelen of een arts wel of niet heeft gehandeld conform de zes zorgvuldigheidseisen uit artikel 2, eerste lid van de Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding. In dit oordeel geeft de Rte toelichting op welke wijze de arts niet heeft voldaan aan een of meerdere zorgvuldigheidseisen. Naast deze oordelende taak geeft de Rte toelichting op haar handelen, bijvoorbeeld door middel van haar website, het jaarverslag en de binnenkort uit te komen «code of practice». Zij spreken zich niet uit over de waarde van de diverse wettelijke zorgvuldigheidseisen, in hun oordelen noch in publicaties.
Deelt u bovendien de mening dat handelen in strijd met de zorgvuldigheidseisen onzorgvuldig handelen is, en dat in dergelijke gevallen euthanasie wettelijk niet is toegestaan?
Zie mijn reactie op de Kamervragen 2 en 3 van de Kamerleden Pia Dijkstra (D66) en Tellegen (VVD) over ditzelfde onderwerp (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2014–2015, nr. 1919).
Vindt u het voor de houdbaarheid van de wettelijke regeling relevant dat de eisen niet uitgehold maar gehandhaafd worden, zeker ook door de toetsingscommissies?
Ja. Ik heb geen aanwijzing dat dit niet het geval is.
Is het de taak van de toetsingscommissies om zich een oordeel te vormen over de terechte negatieve beeldvorming die ontstaat als een organisatie in korte tijd ten minste vier keer onzorgvuldig gehandeld blijkt te hebben? Is er dan niet eerder reden voor een kritisch onderzoek dan een vergoelijkende reactie?
In de beantwoording van vraag 2 en 3 van Kamerleden Pia Dijkstra en Tellegen heb ik u het gebruik van de terminologie uitgelegd en het gebruik van de term «onzorgvuldig» in de samenvatting van een oordeel toegelicht. Ik vind het overigens positief dat de Rte reflecteren op de terminologie die zij gebruiken om hun oordeel te verwoorden.
Gaan de toetsingscommissies met een dergelijke nuancerende opmerking niet op de stoel van het Openbaar Ministerie (OM) en de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) zitten?
De toetsingscommissies hebben aangegeven dat zij geenszins het oordeel nuanceren dat de arts in casu niet overeenkomstig de zorgvuldigheidseisen van de Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding heeft gehandeld.
Bent u bereid te bevorderen dat de IGZ en het OM zich zo snel mogelijk een oordeel vormen over het onzorgvuldig handelen door de Levenseindekliniek?
Het oordeel van de RTE is conform artikel 9 lid 2 van de Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding doorgestuurd naar de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) en het Openbaar Ministerie (OM). Beide instanties hebben binnen hun eigen bevoegdheid de taak om de zaak verder te onderzoeken en naar aanleiding daarvan een beslissing te nemen of tuchtrechtelijke respectievelijk strafrechtelijke maatregelen noodzakelijk zijn. Hierbij gaat het om een onafhankelijk oordeel en aangezien ik veel waarde hecht aan een kwalitatief hoogstaand oordeel, is het aan hen om te bepalen op welke termijn zij hier een oordeel over kunnen vormen. Gelet hierop onthoud ik mij van een oordeel. Overigens merk ik op dat het oordeel van de Rte niet het onzorgvuldig handelen van de Levenseindekliniek betreft, maar het onzorgvuldig handelen van de betrokken arts.
Bent u bereid maatregelen te treffen tegen de Levenseindekliniek? Zo ja, welke? Zo niet, waarom niet?
De Levenseindekliniek heeft ruim 450 euthanasieverzoeken ingewilligd. Het gaat daarbij vaak om complexe problematiek, zoals ook blijkt uit het jaarverslag van de Levenseindekliniek. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 8 zijn de oordelen van de Rte doorgestuurd naar de IGZ en het OM. Daarom zie ik nu geen aanleiding om maatregelen te treffen.
Bent u nu wel bereid te komen tot een onafhankelijk onderzoek naar de Levenseindekliniek en de gevolgen voor de handhaving van de zorgvuldigheidseisen, het aanbieden en bespreken van alternatieven en de vraag naar euthanasie?
Zie mijn reactie op vraag 4 van Kamerlid Arib (PvdA) over ditzelfde onderwerp (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2014–2015, nr. 1920).
De uitspraken van de secretaris van de Regionale Toetsingscommissies Euthanasie (RTE) |
|
Carla Dik-Faber (CU) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht ««Onzorgvuldig» doet kliniek onrecht»? Wat vindt u van de opmerking van de secretaris van de Regionale Toetsingscommissies Euthanasie (RTE) dat van de term «onzorgvuldig» een verkeerde suggestie uitgaat?1
Zie mijn reactie op de Kamervragen 2 en 3 van de Kamerleden Pia Dijkstra (D66) en Tellegen (VVD) over ditzelfde onderwerp (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2014–2015, nr. 1919). Zoals ik daarin aangaf, hanteren de Rte de terminologie «oordeel: zorgvuldig» of «oordeel: onzorgvuldig» niet in de oordelen zelf, maar slechts in de samenvatting van het oordeel en in de jaarverslagen. De Rte doen dit vanwege de leesbaarheid van deze documenten. Dit heeft de algemeen secretaris van de Rte weergegeven in haar reactie. Deze terminologie kan in de media echter onbedoeld zorgen voor een ongenuanceerd beeld van het handelen van de arts. Ik zal daarom in een periodiek overleg met de Rte met hen het gebruik van deze terminologie bespreken.
Deelt u de mening dat de term «onzorgvuldig» wel aansluit bij de Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding, en daarmee een goede duiding geeft wanneer er sprake is van het overtreden van artikel 2 van deze wet?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u voorts de mening dat het onwenselijk is wanneer de secretaris van de RTE vanuit haar functie uitspraken doet die in strijd zijn met voornoemde wet? Zet zij daarmee de wettelijke toetsingstaak van de RTE onder druk?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u aangeven of dit pleidooi voor een nieuwe terminologie een door de leden van de RTE gedeelde en gedragen visie betreft?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat de Levenseindekliniek indirecte invloed heeft op de oordelen van de RTE, nu in het artikel expliciet wordt aangegeven dat de oordelen onzorgvuldig «wrevel wekken» bij de Levenseindekliniek en de RTE daar kennelijk begrip voor hebben?
Nee. De Levenseindekliniek heeft geen invloed op de oordelen van de onafhankelijke Rte.
Deelt u de visie dat het nuanceren van de term «onzorgvuldig» een uitholling van de zorgvuldigheidseisen van de euthanasiepraktijk impliceert?
Zie mijn antwoord op vraag 1, 2, 3 en 4.
Wilt u, om duidelijkheid te verschaffen, in gesprek gaan met de secretaris van de RTE?
Zie antwoord vraag 6.
De ongerijmde VN-beschuldiging aan het adres van Israël inzake vrouwenrechten |
|
Joram van Klaveren (GrBvK), Louis Bontes (GrBvK) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
|
Bent u bekend met het bericht «Top violator of women's rights around the world? It's Israël says UN»?1
Ja.
Kunt u aangeven waarom de VN-organisatie CSW (Commission on the Status of Women) tijdens haar jaarlijkse bijeenkomst van alle 193 VN-leden alleen Israël veroordeelt?
De CSW behandelt jaarlijks slechts één landenspecifieke resolutie, over de «Situation of and assistance to Palestinian women.» De resolutie noemt de Israëlische bezetting de belangrijkste barrière voor vooruitgang van vrouwen in de Palestijnse gebieden. Net als andere jaren werd de resolutie met meerderheid van stemmen aangenomen. De EU onthield zich van stemming, de Verenigde Staten en Israël stemden tegen.
De EU-lidstaten zijn van mening dat dergelijke landenspecifieke en politiserende resoluties niet thuishoren in de CSW. Na de stemming heeft de EU een verklaring afgelegd om dit expliciet toe te lichten en aan te geven waarom de EU zich onthoudt van stemming op dit punt.
Deelt u de afkeuring over het gegeven dat landen als Iran en Soedan, waar vrouwen in veel opzichten überhaupt geen rechten kennen, zitting hebben in deze VN-commissie (Soedan zelfs als vicevoorzitter)? Zo neen, waarom niet?
Alle landen hebben recht op zitting in de functionele commissies van de VN, zo ook in de CSW. De CSW buigt zich jaarlijks over de positie van vrouwen en meisjes. Nederland acht internationale normstelling en afspraken essentieel voor de bevordering van de positie van vrouwen en meisjes wereldwijd. Het is van belang om via de VN juist met alle landen, inclusief meer conservatieve landen, in dialoog te blijven en verbetering te stimuleren.
Ziet u in dat de conclusie van deze commissie dat Israël de grootste schender van vrouwenrechten ter wereld is, kant noch wal raakt?
Zie antwoord vraag 2.
Zo neen, hoe verhoudt deze conclusie zich volgens u ten opzichte van de situatie in Iran waar vrouwen regelmatig gestenigd worden in geval van overspel, nooit rechter mogen worden en slechts buitenshuis mogen werken indien manlief toestemming geeft?
De moeilijke situatie van vrouwen in o.a. Iran, Saoedi-Arabië en Soedan heeft de volle aandacht van het kabinet. In de genoemde landen bestaan weliswaar nationale programma’s ter bevordering van de positie van de vrouw maar de impact van deze programma’s is beperkt. Hoewel onderwijs aan meisjes is verbeterd en de politieke participatie van vrouwen is toegenomen blijven de ontwikkelingskansen van vrouwen nog sterk achter bij die van mannen en er is geen sprake van gelijke behandeling. Bovendien is de toegang tot bepaalde beroepen, alsmede de toegang tot recht en de bewegingsvrijheid voor vrouwen in sommige gevallen beperkt.
Geweld tegen vrouwen, kindhuwelijken en female genital mutilation (FGM) komen wereldwijd helaas nog veel voor. Het kabinet betreurt iedere schending van mensenrechten, ongeacht het land waar de schending plaatsheeft. Een vergelijking trekken tussen verschillende landen doet geen recht aan de verstrekkende gevolgen die iedere mensenrechtenschending heeft voor het individu. Mede hierom is Nederland van mening dat landenresoluties die specifiek ingaan op de vrouwenrechtensituatie in het betreffende land, niet thuishoren in de CSW.
Hoe oordeelt u daarnaast over de situatie van vrouwen in Saoedi-Arabië, waar hun getuigenis slechts de helft waard is van die van een man, waar zij zonder man niet mogen reizen, waar zij slechts de helft erven van wat hun broers krijgen, en lijfstraffen ontvangen indien zij zich anders kleden dan de staat hen voorschrijft?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe kijkt u in dit opzicht verder aan tegen Soedan, waar geen verbod bestaat op huiselijk geweld, bijna 9 op de 10 vrouwen tot 50 jaar genitaal zijn mismaakt en de minimumleeftijd om te trouwen voor meisjes 10 jaar is?
Zie antwoord vraag 5.
In hoeverre ziet u, in tegenstelling tot deze commissie, wel in dat Palestijnse mannen, een cultuur van geweld, de islamitische levensbeschouwing en traditie, oorzaken zijn die invloed hebben op de situatie van vrouwen in de Palestijnse gebieden?
Bent u bereid de absurde conclusie van deze commissie in VN-verband aan te kaarten en het gevaar van het anti-Israëlische sentiment als onderwerp te agenderen? Zo neen, waarom niet?
Net als elders in de wereld is de positie van vrouwen in de Palestijnse Gebieden een resultaat van een complex geheel van factoren, waarbij vanzelfsprekend de traditionele machtsverhouding tussen mannen en vrouwen grote invloed heeft. De samenleving in de Palestijnse Gebieden is zeer divers en er leven mensen met verschillende religies en waardenstelsels.
Het bericht ‘Kleine ziekenhuizen: Grote Financiële nood’? |
|
Renske Leijten (SP), Henk van Gerven (SP) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht «Kleine ziekenhuizen: Grote Financiële nood»?1
Ik ken het bericht en het BDO-rapport. Zoals ik heb aangegeven in de antwoorden op de vragen van de Kamerleden Dik-Faber (CU) en Slob (CU) over de financiële situatie van kleine ziekenhuizen (d.d. 25 maart 2015) is het belangrijk dat wanneer een ziekenhuis in financiële problemen verkeert, ziekenhuizen hun bedrijfsvoering snel op orde te krijgen. Bestuurders van zorginstellingen in Nederland hebben de vrijheid om keuzes te maken die bijdragen aan verantwoorde zorgverlening. Daarbij zijn de bestuurders ook verantwoordelijk voor de financiële consequenties van die keuzes.
In totaal zijn 74 ziekenhuizen onderzocht; welke ziekenhuizen zijn niet in de analyse meegenomen en waarom niet?
BDO geeft in haar rapportage aan dat van een vijftal ziekenhuizen op 31 januari 2015 nog geen jaardocumenten beschikbaar waren. Daarnaast heeft de analyse van BDO enkel betrekking op de algemene ziekenhuizen, de UMC’s zijn niet meegenomen.
Zijn er bepaalde regio’s in Nederland waar verhoudingsgewijs veel ziekenhuizen in de problemen zitten? Zo ja, welke regio’s zijn dat en wat zijn daar de voorspellingen als het gaat om het behoud van goede en goed bereikbare ziekenhuiszorg in die regio?
De ziekenhuizen die onderaan de lijst van het BDO-rapport staan, liggen verspreid over Nederland.
Deelt u de mening van de accountantsorganisatie BDO, de organisatie die dit onderzoek uitvoerde, die in eerste aanleg positief is over de financiële prestaties van de ziekenhuizen, ondanks de constatering dat twintig procent van de ziekenhuizen in de gevarenzone verkeert? Zo ja, waarom? Is twintig procent van de ziekenhuizen dat in de problemen zit daadwerkelijk iets om positief over te zijn? Zo nee, waarom niet?
Dat 20% van de ziekenhuizen niet goed scoort in de rapportage van BDO is niet iets om positief over te zijn. Ook niet omdat het voor een groot deel kleine ziekenhuizen betreft. Algemene ziekenhuizen, vaak kleiner van omvang, hebben een belangrijke rol in de regio. Zij zijn doorgaans goed gepositioneerd voor het dichtbij leveren van medisch specialistische zorg. Deze regionale algemene ziekenhuizen kunnen zich nog meer ontwikkelen tot voorzieningen waarin, in samenspraak met ketenpartners in de buurt – de eerste lijn, de langdurige zorg en andere ziekenhuizen in de regio – een groot volume aan laag complexe (medisch specialistische) zorg geleverd wordt. Deze ontwikkeling is nodig om te voorkomen dat dergelijke kleinere algemene ziekenhuizen, die belangrijk zijn voor de bereikbaarheid van zorg, verdwijnen. Dat zou het geval kunnen zijn als ze niet meer kunnen voldoen aan de noodzakelijkerwijs steeds strenger wordende normen voor kwaliteit van complexe zorg en ze zich ook niet heroriënteren op hun profiel. Ik vind het essentieel dat er een stevige basisinfrastructuur in de regio is.
Hoe verklaart u dat het gemiddelde cijfer van ziekenhuizen op de stresstest ten opzichte van 2012 een stuk gestegen is, hetgeen klinkt als een positieve ontwikkeling? Waren er toen dan ook meer ziekenhuizen die financieel in de problemen zaten? Kunt u deze ontwikkeling uitgebreid duiden?2
De BDO «stresstest» is een gewogen gemiddelde van vijf kengetallen. Het gaat daarbij om de solvabiliteit, current ratio, rendement, debt service coverage ratio en rentabiliteit. Ziekenhuizen scoren op basis van deze kengetallen gemiddeld genomen beter in 2013 in vergelijking met 2012. Belangrijke opmerking die hierbij gemaakt moet worden is dat dit een gemiddelde ontwikkeling is die voor elk ziekenhuis verschillend uitpakt. Zo zijn er aan de ene kant ziekenhuizen die in de BDO analyse 2012 een «onvoldoende» scoren en nu «voldoende» op basis van de gekozen kengetallen en aan de andere kant ziekenhuizen die op basis van de gekozen analyse minder goed scoren dan het jaar ervoor. Op basis van de analyse van BDO is het aantal ziekenhuizen met een «onvoldoende» afgenomen ten opzichte van 20123.
Het is relevant om op te merken dat BDO aangeeft dat er twee kanttekeningen moeten worden geplaatst bij het gebruik van de kengetallen. Ten eerste is een kengetal slechts een momentopname. Verder bieden de verslaggevingsregels diverse keuzemogelijkheden op het gebied van waardering van balansposten en bepaling van het resultaat, waardoor kengetallen niet zonder meer onderling vergelijkbaar zijn.
Hoe reageert u op het advies van accountsorganisatie BDO aan de kleine ziekenhuizen «om zelf de regie in handen te nemen»? Bent u van mening dat kleine ziekenhuizen dat op dit moment nog onvoldoende doen? Hebben kleine ziekenhuizen hier wel voldoende mogelijkheden voor? Kunt u hierbij de conclusie uit het artikel meenemen dat «al hebben ziekenhuizen gemiddeld genomen hun financiële positie verbeterd, ze blijven sterk afhankelijk van andere partijen; feitelijk liggen veel ziekenhuizen aan het infuus van de zorgverzekeraars en de banken»?3
Bij kleine ziekenhuizen staat, gemiddeld genomen, de vermogens- en liquiditeitspositie meer onder druk. Door hun omvang zitten kleine ziekenhuizen relatief vaker in de «gevarenzone». Er zijn minder schaalvoordelen en kleinere buffers om tegenslagen op te vangen. Aan de andere kant: als ze zichzelf een goed, overzichtelijk profiel aanmeten en een goed (financieel) management hebben, dan is het zeker haalbaar om financieel gezond te blijven. Dat veel ziekenhuizen afhankelijk zijn van extern vermogen is geen nieuws. Het wetsvoorstel vergroting investeringsmogelijkheden in de zorg beoogt het eigen vermogen van ziekenhuizen te vergroten en zodoende de afhankelijkheid van banken te reduceren. Ik acht het van groot belang dat we ziekenhuizen daar voor meer mogelijkheden geven.
Wat zegt de ranglijst van ziekenhuizen als in het onderzoeksrapport staat: «Een kengetal is slechts een momentopname, verder bieden de verslaggevingsregels diverse keuzemogelijkheden (...), waardoor kengetallen niet zonder meer onderling vergelijkbaar zijn»? Hoe serieus moet deze ordening van ziekenhuizen volgens u worden genomen? Welke harde conclusies kunnen op basis van het onderzoek worden getrokken?
Zoals het rapport al aangeeft: de analyse is een momentopname en zijn er keuzes binnen de verslaggevingregels die ziekenhuizen kunnen maken en die de vergelijkbaarheid tussen ziekenhuizen beïnvloeden. Ik heb aan deze kanttekeningen niets toe te voegen.
Als de ranglijst van accountantsorganisatie BDO wordt aangehouden, zijn het dan enkel of vooral kleine ziekenhuizen die het slecht doen? Zijn er ook kleine ziekenhuizen die het juist erg goed doen, en zijn er bepaalde aspecten waarop deze kleine ziekenhuizen (opvallend vaak) verschillen van slechter scorende kleine ziekenhuizen?
Volgens het BDO rapport zijn kleinere ziekenhuizen meer dan gemiddeld vertegenwoordigd in de laagste regionen van de rangschikking: 6 van de 10 ziekenhuizen onderaan de ranking zijn kleine ziekenhuizen. Er zijn ook kleine ziekenhuizen die het goed doen op de ranglijst van het BDO-rapport, zoals het Bovenij ziekenhuis, het Wilhelmina ziekenhuis Assen en het Waterlandziekenhuis. Uit deze rapportage kan ik niet opmaken op welke aspecten deze goed en slecht presterende ziekenhuizen uit het BDO-rapport met elkaar verschillen.
Er is nog veel onzekerheid in de (ziekenhuis)zorgsector, die mede wordt veroorzaakt doordat nog niet helder is wat u gaat doen op het gebied van het verrekenen van kosten voor overproductie en het al dan niet inzetten van het macrobeheersinstrument; wanneer gaat u duidelijkheid brengen in deze onzekerheden? Welke onzekerheden, die niet in het artikel worden genoemd, onderscheidt u verder?
Over het macrobeheersinstrument heb ik uw Kamer geïnformeerd met brief van 31 maart 2015.
Op welke termijn komt meer duidelijkheid over de aanpassing van de regeling voor de beschikbaarheidstoelage, zoals genoemd in uw aanpak van «Curatieve zorg in krimpregio’s»? Hoeveel ziekenhuizen verwacht u dat er dan in aanmerking komen voor de beschikbaarheidsbijdrage, en zijn dat met name ziekenhuizen die nu in de problemen zitten? Gaat deze beschikbaarheidstoelage de (in het artikel genoemde) problemen oplossen?4
Ik zal uw Kamer nog in mei een voorhangbrief toezenden over de aanpassing van de criteria voor de beschikbaarheidbijdrage voor spoedeisende hulp en acute verloskunde. Ik kies er voor de beschikbaarheidbijdrage te behouden en zal de NZa een aanwijzing geven om in haar beleidsregel het criterium «overmachtsituatie zorgverzekeraars» te schrappen. Dit betekent dat enkel de voorwaarden zoals gehanteerd in het Besluit beschikbaarheidbijdrage WMG gelden voor het verkrijgen van een beschikbaarheidbijdrage. Maar het blijft de verantwoordelijkheid van de NZa om op basis van haar (aangepaste) beleidsregels individuele aanvragen voor een beschikbaarheidbijdrage te toetsen en indien aan de voorwaarden wordt voldaan een beschikbaarheidbijdrage toe te kennen. Ik ga niet over deze individuele beslissingen.
Hoe reageert u op de opmerking van BDO «dat de Minister het macrobeheersinstrument kan gebruiken om het zorglandschap versneld te saneren; ze heeft dan wel wat uit te leggen, maar aan de andere kant is het de vraag of jarenlang doormodderen met slecht renderende ziekenhuizen in haar beleid past»?
Ik kan en ga het macrobeheersinstrument (mbi) niet gebruiken om, zoals BDO dit beschrijft, het «zorglandschap versneld te saneren». Het mbi is een instrument dat ik als «ultimum remedium» achter de hand heb om eventuele overschrijdingen van het beschikbare macrokader terug te halen. Hieraan gaat zorgvuldige besluitvorming aan vooraf, zoals afgesproken met veldpartijen in het bestuurlijk hoofdlijnenakkoord. Ik verwijs hiertoe naar mijn brief van 31 maart 2015.
Een verleende subsidie aan de nieuwe minister van Veiligheid en Justitie |
|
Louis Bontes (GrBvK), Joram van Klaveren (GrBvK) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
|
Kent u het artikel «Kasteelheer Van der Steur kreeg 437.362 subsidie»?1
Ja.
Bent u bekend met de voorwaarde dat een restauratie-object niet bewoond mag zijn om in aanmerking te komen voor een subsidie in het kader van het Besluit rijkssubsidiëring instandhouding monumenten?
Woonhuizen zijn uitgesloten van een Brim-subsidie. Volgens de Brim regeling (artikel 1 Brim 2006) vallen echter kerkgebouwen, kastelen, buitenplaatsen, landhuizen, gebouwen van liefdadigheid, molens en gemalen, niet onder het begrip woonhuis, ook al worden deze (deels) bewoond. ‘t Huys te Warmont is in het rijksmonumentenregister opgenomen onder de categorie «kastelen, buitenplaatsen, landhuizen».
Klopt het dat deze eis niet toegepast werd bij de toekenning van € 437.362 euro subsidie aan het Huis te Warmond, dat wél bewoond wordt, onder andere door (inmiddels) de Minister van Veiligheid en Justitie? Zo ja, wat is daar de reden van?
Zie hiervoor het antwoord op de vorige vraag. De subsidieaanvraag is derhalve terecht toegekend.
Hoe verhoudt de hoogte van de verstrekte subsidie zich tot het uitgangspunt dat het bedrag niet meer mag zijn dan 3% van de herbouwkosten?
Het begrip «herbouwwaarde» is pas geïntroduceerd in 2013. In het Brim 2006, op grond waarvan subsidie is verstrekt aan ‘t Huys te Warmont, kwam de bepaling waarnaar de leden verwijzen, niet voor. De hoogte van de verstrekte subsidie is destijds vastgesteld conform de toen geldende regeling.
Waarom is de eenmanszaak Legaltree Advocatuur gevestigd op hetzelfde adres als Stichting Huis te Warmond?
De heer Van der Steur hield kantoor aan huis, zodat zijn woonadres overeenkomt met dat van Legaltree Advocatuur. Ook de Stichting ‘t Huys te Warmont is op datzelfde adres gevestigd. Het kasteel heeft maar één adres.
Kunt u deze vragen ieder afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
De eis “affiniteit met islam” in een wervingsadvertentie |
|
Raymond de Roon (PVV) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Waarom wordt het vereiste «affiniteit met de islam» als voorwaarde gesteld in een wervingsbericht voor een stagiair(e) bij de Nederlandse ambassade in Sudan?1
De zinsnede is opgenomen in het bredere profiel van een stage-kandidaat. Onder affiniteit valt te verstaan dat ambtenaren en diplomaten, maar ook stagiairs, een professionele belangstelling hebben voor de geldende gewoonten en gebruiken van de landen waarin zij werken. Hiertoe behoren ook zaken zoals religie en cultuur.
Deelt u de mening dat het vereiste van affiniteit met een doctrine die achterstelling van vrouwen, homo’s en andersdenkenden propageert en de wereld wil veroveren, krankzinnig is? Zo neen, waarom niet?
Neen. Het enige dat van de kandidaat wordt verwacht is een professionele interesse voor de religie en cultuur van het land waar hij of zij komt te werken.
Hoe denkt u dat dit vereiste over komt op vrouwen, homo’s en andersdenkenden in Sudan?
De ambassade heeft een goed track record van steun in woord en daad aan vrouwen, de LGBT-gemeenschap en andersdenkenden in Sudan. Dit wordt door hen gewaardeerd.
Wilt u er voor zorgen dat dit vereiste onmiddellijk komt te vervallen en uw ambtenaren instrueren om dit nooit meer te doen?
Als bovenbeschreven acht ik deze profielschets binnen de normale criteria van de voor deze specifieke stage wenselijke benodigdheden passen.
Druk vanuit de VS, Groot-Brittannië en Canada om geen steun te geven aan een verbod op kernwapens |
|
Harry van Bommel (SP) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Is het u bekend dat Oostenrijk alle lidstaten van het Non-proliferatieverdrag (NPV) steun heeft gevraagd voor de eigen oproep om met spoed uitvoering te geven aan juridische verplichtingen onder artikel VI van dit verdrag en daartoe effectieve maatregelen te identificeren om het juridisch hiaat te overbruggen om te komen tot een verbod en eliminatie van kernwapens?1
Ja.
Is het u verder bekend dat de Noorse regering heeft erkend onder druk gezet te zijn door de VS om geen steun te geven aan deze oproep, die de Oostenrijkse regering na afloop van de Intergouvernementele Conferentie over de humanitaire impact van kernwapens in december 2014 deed?2
Nee.
Kunt u bevestigen dat ook Japan en NAVO-bondgenoten onder druk zijn gezet door Amerikaanse regeringsvertegenwoordigers om geen steun te geven aan de oproep van de Oostenrijkse regering?3
Nee.
Is het waar dat Nederlandse diplomaten benaderd zijn door buitenlandse mogendheden om geen steun te geven aan de Oostenrijkse oproep? Zo ja, door welke landen? Heeft Nederland zelf ook buitenlandse mogendheden benaderd om geen steun aan de Oostenrijkse oproep te geven? Zo ja, welke landen?
Het al dan niet onderschrijven van de zgn. «Austrian Pledge» is onderwerp van gesprek met diplomaten van verschillende landen, zowel met voorstanders van de «Austrian Pledge» als met tegenstanders.
Bent u bereid alsnog uw steun uit te spreken voor de Oostenrijkse oproep? Zo nee, hoe rijmt u dit met het NAVO-beleid om de voorwaarden te willen creëren om te komen tot een kernwapenvrije wereld? Zo nee, hoe rijmt u dit met de verplichting die ook Nederland is aangegaan onder artikel VI van het Non-proliferatieverdrag?4
Zoals gesteld in de Kamerbrief met het verslag van de Weense Conferentie over de humanitaire impact van kernwapens (Kamerstuk 33 783, nr. 15, d.d. 14 januari 2015) oefent een spoedige start van besprekingen over een verdrag dat kernwapens verbiedt als beginpunt voor ontwapening (bij voorkeur met een bindend tijdschema), zoals voorzien in de «Austrian Pledge», een grote aantrekkingskracht uit op vele staten. Voor Nederland biedt het Non-Proliferatie Verdrag (NPV) – en het in 2010 aangenomen Actieplan – het juridische en politieke kader voor een inhoudelijk en inclusief proces van ontwapening dat leidt tot een kernwapenvrije wereld. Een nieuw verdrag is daarvoor niet nodig. Daadwerkelijke ontwapening komt tot stand door onderhandelingen en politieke wil bij alle partijen. Daarnaast is voor staten waarvoor kernwapens thans nog onderdeel uitmaken van hun veiligheidsstrategie het delegitimerend effect van een dergelijk verbod niet aanvaardbaar.
Dergelijke overwegingen mogen echter geen excuus worden om niet naar ontwapening toe te werken en Nederland blijft zich uitspreken voor een Global Zero. Een verbod op kernwapens zal zonder de actieve betrokkenheid van de kernwapenstaten echter geen concrete bijdrage leveren aan ontwapening. Nederland ziet een verdrag met een verbod, zoals voorgesteld in de «Austrian Pledge», dan ook als het sluitstuk van een ontwapeningsproces en niet als het begin ervan.
Nederland zal zich, gezamenlijk met de partners van het Non-Proliferation and Disarmament Initiative (NPDI), onverminderd blijven inzetten voor het realiseren van een wereld zonder kernwapens, conform artikel VI van het NPV. Het zou toe te juichen zijn als de impuls die uitgaat van de aandacht voor de humanitaire impact van kernwapens bijdraagt aan de versterking van het NPV, aan een succesvolle Toetsingsconferentie later dit voorjaar in New York en aan de bereidheid van alle partijen om stappen in de goede richting te zetten.
Het bericht ‘Reumazorg verdwijnt uit Bravis-ziekenhuis’ |
|
Renske Leijten (SP) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht «Reumazorg verdwijnt uit Bravis-ziekenhuis»?1
Ik heb kennisgenomen van het bericht dat de reumatologen van het Bravis-ziekenhuis hebben besloten per 1 juli 2015 te stoppen met de reumazorg in het Bravis-ziekenhuis en een zelfstandig behandelcentrum op te richten. Het Bravis ziekenhuis heeft aangegeven ook na 1 juli 2015 reumazorg te willen aanbieden en daarvoor ook nieuw reumatologen te werven. Patiënten kunnen straks kiezen waar zij hun zorg willen ontvangen.
Hoe reageert u op de stelling dat het een ongunstige ontwikkeling is voor de ziekenhuizen in Zeeland, Roosendaal en Bergen op Zoom, als de reumatologen een zelfstandig specialistisch reumabehandelcentrum opzetten? Kunt u uw antwoord toelichten? Indien u het niet met deze stelling eens bent, waarin zit dan volgens u de gunstige ontwikkeling?
Voor de betreffende ziekenhuizen is het inderdaad een ongunstige ontwikkeling als de reumatologen een zelfstandig behandelcentrum opzetten. Het Bravis ziekenhuis heeft aangegeven het besluit van deze specialisten om een ZBC op te richten te betreuren.
Wat zijn de gevolgen voor de ziekenhuizen, en het ziekenhuispersoneel, in Roosendaal en Bergen op Zoom nu de reumatologen voor zichzelf zijn begonnen in een nieuw behandelcentrum?
Het Bravis-ziekenhuis heeft aangegeven dat er met de zorgverzekeraars is afgesproken dat de reumatologische zorg in het Bravis-ziekenhuis tot 1 juli 2015 ingekocht wordt door de zorgverzekeraars. Het ziekenhuis streeft naar invulling van de vacatures voor reumatologen en continuering van de reumazorg. Indien het ziekenhuis daarin slaagt, zal de contractering door zorgverzekeraars worden voortgezet. Voor wat betreft het personeel zijn tussen het ziekenhuis en de ZBC Reumazorg Zuid West Nederland afspraken gemaakt dat deze medewerkers de mogelijkheid krijgen om over te stappen naar de ZBC. Het ziet er naar uit dat een aantal medewerkers deze stap ook zal zetten. Voor achterblijvende medewerkers wordt binnen het ziekenhuis een andere werkplek gezocht.
Wat zijn de gevolgen voor de reumapatiënten nu reumazorg uit het Bravis-ziekenhuis verdwijnt? Kunnen zij nu nog in het ziekenhuis terecht voor hun behandeling of is alle expertise op het gebied van reuma vertrokken uit het ziekenhuis?
Gevolg voor de patiënten is dat reumazorg niet meer in het Bravis ziekenhuis kan worden aangeboden door de nu zittende reumatologen. Patiënten kunnen als zij dat willen naar ZBC Reumazorg Zuid West Nederland (RZWN) overstappen.
Het Bravis-ziekenhuis heeft mij laten weten dat zij zal blijven streven naar behoud van het specialisme reumatologie in het ziekenhuis. Liefst in de volle omvang van het specialisme, maar minimaal voor de multidisciplinaire behandelingen waarbij reumatologen betrokken zijn en voor intercollegiale consulten die andere specialisten aan reumatologen vragen. Het ziekenhuis werft op dit moment nieuwe reumatologen.
Wat is uw reactie op de mededeling van een van de reumatologen dat de reumapatiënten zonder problemen mee kunnen naar het nieuwe behandelcentrum? Dat het zonder problemen zou kunnen, wil dat ook zeggen dat de wijzigingen in het belang van de patiënt zijn?2
Het Bravis-ziekenhuis heeft aangegeven dat na opzegging van de toelating van de reumatologen er veelvuldig overleg plaats vindt met de reumatologen en aanverwante specialisten over het aanstaande vertrek van de reumatologen en de gevolgen daarvan voor de patiëntenzorg, zodat de gevolgen voor de patiënten zo beperkt mogelijk kunnen blijven. Reumazorg Zuid West Nederland zal alle reumabehandelingen uitvoeren, inclusief medicijnverstrekking en dagbehandeling. Het Bravis-ziekenhuis blijft bereid de achterwachtfunctie voor acute zorg te vervullen en maakt over de concrete invulling hiervan afspraken met Reumazorg Zuid West Nederland. De patiënten en huisartsen zijn door het Bravis-ziekenhuis en Reumzorg Zuid West Nederland gezamenlijk per brief geïnformeerd over de situatie die gaat ontstaan na 1 juli 2015.
Hebben de reumapatiënten de mogelijkheid om te komen tot een eerlijke en voor hen beste keuze als het gaat om behandeling in het ziekenhuis of behandeling in het nieuwe behandelcentrum? Hebben de reumapatiënten überhaupt nog een keuze?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u een uitgebreide analyse geven van de situatie die er uiteindelijke toe leidde dat de reumatologen voor zichzelf begonnen? Klopt het bijvoorbeeld dat de weigering van de Raad van Bestuur van het ziekenhuis om de reumatologen meer zeggenschap en een eigen budget te geven, alsmede te kunnen beslissen over behandeling en apparaten een grote rol heeft gespeeld in de uiteindelijke beslissing?
Het is de keuze van de betreffende specialisten om deze stap te zetten. Ik heb begrepen dat er verschillende voorstellen over en weer gedaan zijn gedaan met als resultaat dat de specialisten deze keuze gemaakt hebben.
Is dit, het vertrek van reumatologen uit het ziekenhuis om een eigen specialistisch centrum te starten, een ontwikkeling die op meer plekken in het land te zien is? Zo nee, verwacht u dat dit gaat gebeuren? Zo ja, kunt u aangeven waar deze ontwikkeling zich voordoet en wat daarvan de gevolgen zijn geweest voor het ziekenhuis, de (bereikbaarheid van) zorg in de regio en de patiënt? Is deze ontwikkeling ook bij andere specialisten dan de reumatologen te zien? Zo ja, bij welke specialisten is dit ook het geval? Zo ja, wat is uw inzet op deze ontwikkeling?
Ook reumatologen uit ZorgSaam en ADRZ zijn in ZBC Reumazorg Zuid West Nederland gestapt. Een dergelijke ontwikkeling is niet in het belang van het betreffende ziekenhuis en hoeft geen verbetering van de zorg te zijn. Ik ben niet op voorhand voorstander van dit soort afsplitsingen, omdat het de ziekenhuizen in de regio verzwakt, de zorg versnipperd en als daartegen geen maatregelen worden genomen de kwaliteit onder druk kan komen te staan.
Is inmiddels met alle zorgverzekeraars een contract gesloten? Krijgen de patiënten in het nieuwe specialistisch centrum dezelfde zorg vergoed als in het ziekenhuis? Krijgen de reumapatiënten die besluiten in het ziekenhuis te blijven voor behandeling nog steeds dezelfde zorg vergoed?3
Het RZWN heeft met alle zorgverzekeraars een overeenkomst gesloten. Patiënten krijgen exact hetzelfde qua vergoeding als binnen de ziekenhuizen.
Ook het Bravis-ziekenhuis heeft met alle zorgverzekeraars voor 2015 een contract afgesloten inclusief reumatologische zorg. Reumapatiënten die besluiten in het ziekenhuis te blijven krijgen nog steeds dezelfde zorg vergoed.
De aanpak van radicalisering en de rol van het onderwijs, en de gezamenlijke verklaring van de EU-onderwijsministers in Parijs van 17 maart 2015 |
|
Pieter Duisenberg (VVD), Sjoerd Potters (VVD) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
![]() |
Waarom licht de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap in zijn brief van 16 maart 2015 toe dat het thema radicalisering en de aanpak daarvan past binnen het bredere kader van sociale veiligheid op scholen, waaronder loverboys, pesten, crimineel gedrag, discriminatie en huiselijk geweld?1 Zijn radicaliserende jongeren, die zich volledig afkeren van onze maatschappij en dit in zo'n extreme mate doen dat ze mensen in onze samenleving daarvoor geweld willen aandoen, niet een probleem van een buitencategorie die een andere bestrijding vereist?
Alle uiteenlopende (sociale) veiligheidsproblemen van onze samenleving raken ook onze onderwijsinstellingen. Juist een tijdige en integrale aanpak van deze problemen daar verkleint de kans op grotere dreigingen en/of incidenten in een later stadium. Voor de beperkte groep van radicaliserende jongeren is een maatwerkaanpak vereist. Inzet van politie, gemeente al dan niet met de vertrouwensinspecteur van de Onderwijsinspectie helpt dan in deze specifieke gevallen om het veiligheidsbelang van de jongere zelf maar ook van zijn omgeving te versterken.
Deelt u de mening dat we moeten kiezen voor een gerichte en professionele aanpak voor radicalisering als thema binnen alle lagen van het onderwijs? Zo ja, op welke wijze gaat u hieraan invulling geven? Zo nee, waarom niet?
Ik deel uw mening dat er een gerichte en professionele aanpak voor radicalisering binnen alle lagen van het onderwijs moet zijn. Per sector zijn de problemen en vraagstukken anders. De instellingen in het primair- en voortgezet onderwijs worden al door de portal van School en Veiligheid ondersteund. Er komt een specifieke portal voor het mbo en de hoger onderwijsinstellingen krijgen ondersteuning en informatie via de portal van Integraal Veilig HO.
Waarom heeft u ervoor gekozen een gezamenlijke «Declaration on promoting citizenship and the common values of freedom, tolerance and non-discrimination through education» van EU-onderwijsministers in Parijs op 17 maart 2015 over radicalisering in het onderwijs te ondertekenen zonder de Kamer daarover te consulteren?
Uw Kamer is vooraf geïnformeerd over mijn voornemen om bij de conferentie in Parijs aanwezig te zijn om daar de verklaring te tekenen.2 Ik ga graag met uw Kamer in debat over de verklaring.
Waarom is er in de preambule van de gezamenlijke verklaring van de EU-onderwijsministers niet opgenomen dat de lidstaten nadrukkelijk afstand nemen van het radicale gedachtegoed dat ten grondslag ligt aan de aanslagen in Frankrijk en Denemarken? Waarom is niet sterker uitgesproken door de EU-onderwijsministers dat alle vormen van radicalisme niet te tolereren zijn?
Met de verklaring van Parijs hebben de EU-ministers van onderwijs gezamenlijk een krachtig politiek signaal afgegeven dat onderwijs een belangrijke rol speelt bij het tegengaan van radicalisering en bij het bevorderen van burgerschap. De kracht van de preambule is dat deze de gemeenschappelijke waarden van de Europese Unie benadrukt, waaronder de vrijheid van meningsuiting, het respecteren van mensenrechten en de gelijke behandeling van mannen en vrouwen. Deze waarden weerklinken ook in de voorgenomen acties.
Waarom is het actief bijbrengen van de gezamenlijke democratische waarden van de EU – zoals onder andere vastgelegd in het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) waaronder vrijheid van meningsuiting, gelijke behandeling van man en vrouw – niet opgenomen in de gezamenlijke verklaring van de EU-onderwijsministers?
Zie het antwoord op vraag 4.
Hoe worden de beoogde doelen, die wel genoemd worden in de gezamenlijke verklaring van de EU-onderwijsministers, daadwerkelijk gerealiseerd? Wie of wat draagt hiervoor de eindverantwoordelijkheid?
De follow-up van de verklaring die in Parijs is ondertekend zal aan de orde komen bij «Any other business» tijdens de OJCS-Raad van 18 en 19 mei aanstaande. Uw Kamer is op de gebruikelijke wijze over de Nederlandse inzet tijdens die Raad geïnformeerd, via de geannoteerde agenda. Meer in het algemeen is het uitgangspunt bij de sturing op de inhoud van het onderwijs het subsidiariteitsbeginsel. Kort gezegd: Europees wat moet, nationaal wat kan. Dit neemt niet weg dat we – zoals in de verklaring staat – in EU-verband kunnen samenwerken en van elkaar kunnen leren.
Het bewapenen van Afghaanse milities die meer gevreesd zijn dan de Taliban |
|
Raymond de Roon (PVV) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Afghan Militia Leaders, Empowered by U.S. to Fight Taliban, Inspire Fear in Villages»?1
Ja.
Is het u bekend dat milities die in (burger)oorlogsituaties werden geformeerd om «de bevolking te beschermen» evenals reguliere militairen in zwakke staten veelvuldig afglijden naar het niveau van bandieten die de bevolking uitbuiten en onderdrukken op een zodanig ernstige wijze dat de bevolking liever van doen heeft met de opstandelingen waartegen ze beschermd zouden moeten worden, zoals bij voorbeeld is gebeurd in Sierra Leone, Colombia, Liberia, Vietnam, Sri Lanka enz. enz. enz?2
Het steunen van lokale milities in Afghanistan als onderdeel van het Amerikaanse COIN (Counter Insurgency)programma heeft destijds een belangrijke tijdelijke impuls gegeven aan de veiligheidssituatie in bepaalde gebieden waar weinig ANSF (Afghan National Security Forces) aanwezig waren. In samenwerking met de Afghaanse overheid en ISAF is vervolgens getracht om deze steun meer te coördineren, te formaliseren en te reguleren. Dit heeft geleid tot onder andere de oprichting van de Afghan Local Police (ALP). Dit programma is in 2010 goedgekeurd door de Afghaanse overheid en per presidentieel decreet op 16 augustus 2010 van kracht verklaard. Het ALP-programma valt onder de verantwoordelijkheid van het Afghaanse Ministerie van Binnenlandse Zaken en wordt op nationaal niveau uitgevoerd. Leden van de ALP worden -net zoals andere onderdelen van de ANSF- geselecteerd, gekeurd en opgeleid. De ALP is een integraal onderdeel van de ANSF en de leden worden voorzien van een salaris, opleiding, bewapening en uniform.
De ALP staat onder grote druk van opstandelingen en andere lokale krachten, omdat deze opereert in gebieden waar weinig ANSF aanwezig is. De controle op dit soort eenheden is, gelet op hun perifere locatie, niet optimaal.
Gezien de lange historische tradities in Afghanistan waarin lokale gemeenschappen voor hun eigen veiligheid zorgen, zal de militiestructuur ook in de toekomst een belangrijke factor van invloed blijven. Het is van belang dat deze groeperingen op hun juiste waarde worden geschat en een plek krijgen binnen de vaste kaders van de Afghan National Police(ANP), waar veel meer controlemechanismes zijn. Op deze wijze kunnen negatieve excessen zoals in het krantenartikel beschreven, mogelijk worden voorkomen.
Hoe beoordeelt u de bewapening van milities die de Afghaanse bevolking terroriseren en het gezag van de centrale overheid ondermijnen?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het bewapenen van schurken funest is voor de stabiliteit in de Afghaanse regio?
Zie antwoord vraag 2.
Hebben de Amerikanen niets geleerd van al die eerdere situaties waarin milities erger bleken te zijn voor de burgerbevolking dan de opstandelingen? Hoe verklaart u dat de VS dit nu in Afghanistan opnieuw hebben gepresteerd?
Zie antwoord vraag 2.
Is dit de exitstrategie waarvan Nederland deel wil uitmaken? Zo neen, wat gaat u dan doen? Zo ja, waarom vindt u deze exitstrategie aanvaardbaar?
Het ondersteunen dan wel bewapenen van milities maakt geen onderdeel uit van de missie Resolute Support waaraan Nederland een bijdrage levert en maakt dan ook geen onderdeel uit van de Nederlandse exit strategy.
Heeft Nederland direct of indirect bijgedragen aan het sponsoren van milities in Afghanistan? Zo ja, met welke middelen?
De financiering van milities, direct of indirect, is nooit onderdeel geweest van het Nederlandse beleid in Afghanistan. Echter, zeker in het begin van de Nederlandse betrokkenheid in Afghanistan (gedurende de PRT-missie in Baghlan en tijdens het optreden van de TFU in Uruzgan) waren ANSF-eenheden nog niet of nauwelijks aanwezig. Het Afghaanse veiligheidsapparaat was onderontwikkeld en voor de veiligheid leunde de Afghaanse overheid nog grotendeels op informele machtsstructuren. Het is daarom niet geheel uit te sluiten dat Nederland door ondersteuning van de Afghaanse regering indirect heeft bijgedragen aan het ondersteunen van milities in Afghanistan.
Het bericht dat de gemeente Arnhem ZZP zelfstandigen zonder personeel (zzp)-schijnconstructies creëert |
|
John Kerstens (PvdA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «gemeente Arnhem creëert ZZP-schijnconstructies bij Kunstbedrijf»?1
Ja.
Wanneer is naar uw mening sprake van schijnzelfstandigheid?
Van schijnzelfstandigheid is sprake wanneer mensen formeel werkzaam zijn als zelfstandige, terwijl op grond van feiten en omstandigheden sprake zou moeten zijn van een dienstbetrekking. Met een dergelijke constructie worden loonheffing, premies werknemersverzekeringen en arbeidsrechtelijke bescherming ontweken en probeert men onterecht fiscale (ondernemers)faciliteiten te claimen. Ook kan hiermee de Wet arbeid vreemdelingen voor bepaalde groepen worden omzeild.
Hoe kwalificeert u de in bedoeld artikel omschreven handelwijze van de gemeente Arnhem waarbij ambtenaren worden ontslagen om vervolgens terug te kunnen keren als «zelfstandige»?
Als Minister van SZW kan ik geen uitspraken doen over individuele casus. Het is aan de rechter, dan wel (in het kader van het vaststellen van de inhoudingsplicht voor de loonheffingen) aan de inspecteur van de Belastingdienst, om de feiten en omstandigheden van het individuele geval te beoordelen. Alle omstandigheden van het geval worden daarbij in samenhang bezien. Ik kan in algemene zin aangeven dat het niet wenselijk is dat werkgevers hun werknemers onder druk zetten om hun dienstverband te verruilen voor zelfstandig ondernemerschap, of dat zzp-constructies louter worden opgezet om loonkosten te drukken.
Bent u het eens met de Stichting ZZP-Nederland dat de overheid een voorbeeldfunctie heeft als het gaat om het vermijden van de schijn dat meegewerkt wordt aan of zelfs aangestuurd wordt op «dubieuze» constructies waarbij feitelijk sprake is van «(nood-)gedwongen zelfstandigheid»? Zo ja, op welke wijze manifesteert die voorbeeldfunctie zich momenteel? Zo nee, waarom niet?
Ik ben van mening dat geen enkele organisatie -publiek of privaat- moet meewerken aan constructies die in strijd zijn met de wet. Bestrijding van schijnzelfstandigheid is dan ook prioriteit voor het kabinet.
Herinnert u zich de motie Kerstens/Azmani d.d. 13 december 2012 (Kamerstuk 33 400 XVV, nr. 40) waarin het kabinet wordt opgeroepen met een integrale aanpak te komen, waarin onder meer wordt ingezet op het terugdringen van schijnzelfstandigheid? Bent u van mening dat een dergelijke aanpak nodig is? Zo ja, wanneer kan de Kamer een en ander verwachten?
Ik heb uitvoering gegeven aan deze motie door op 11 april 2013 het actieplan «bestrijden van schijnconstructies» naar de Tweede Kamer te sturen. (bijlage bij Kamerstukken II 2012/13, 17 050, nr. 428). Dit actieplan maakt onderdeel uit van het op 11 april 2013 gesloten sociaal akkoord tussen het kabinet en werkgevers- en werknemersorganisaties.
In het actieplan zijn maatregelen aangekondigd om schijnzelfstandigheid te bestrijden, betalingen onder het wettelijk minimumloon tegen te gaan, cao-ontduiking aan te pakken, misbruik met de premieafdracht tegen te gaan, gefingeerde dienstverbanden en frauduleuze migratieconstructies te bestrijden en om de informatie-uitwisseling te verbeteren. De Wet Aanpak Schijnconstructies is een belangrijk resultaat van dit actieplan en is op 3 maart 2015 unaniem aangenomen door de Tweede Kamer.
Het bericht 'Uitzendbureau werkt onderzoek Arbeidsinspectie tegen' |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA), John Kerstens (PvdA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Uitzendbureau werkt onderzoek Arbeidsinspectie tegen»?1
Ja.
Herinnert u zich eerdere vragen over de misstanden bij de bouw van zowel het Forum als de Sontbrug in Groningen, meer in het bijzonder vraag 3 en uw antwoord daarop?2
Ja. Deze vragen hebben betrekking op een probleem dat al eerder onder de aandacht is geweest. Begin december vorig jaar heb ik hierover schriftelijke vragen beantwoord. Daarin heb ik gewezen op de verantwoordelijkheid van de opdrachtgever en de maatregelen in het wetsvoorstel aanpak schijnconstructies om onderbetaling tegen te gaan. Uit het bericht maak ik op dat de problemen helaas nog niet zijn opgelost.
Bent u van mening dat de verantwoordelijkheid van de opdrachtgever (zeker als dat de overheid zelf is) zich niet alleen uitstrekt tot het besteden van aandacht aan het correct naleven van de toepasselijke cao in de gehele keten bij het aanbesteden zelf, maar dat die aandacht ook nodig is tijdens de feitelijke werkzaamheden? Zo ja, doet de opdrachtgever in kwestie wat dat betreft naar uw mening voldoende? Hoe zou het besteden van aandacht aan correcte naleving van de regels tijdens de werkzaamheden naar uw mening in onderhavige casus vorm kunnen krijgen? Zo nee, waarom niet?
Een opdrachtgever hoort zorg te dragen voor een verantwoordelijke opdrachtverlening waardoor een bonafide keten ontstaat, waarin de geldende wettelijke regels en contractuele afspraken over de arbeidsvoorwaarden worden nagekomen. Van een opdrachtgever, opdrachtnemer en aannemer wordt verwacht dat zij tijdens het proces van aanbesteding alsmede gedurende de periode van uitvoering die hier op volgt die maatregelen treffen die redelijkerwijs mogen worden verwacht om te bevorderen dat de werkgever het aan zijn werknemer verschuldigde loon voldoet. Deze verantwoordelijkheid beperkt zich niet tot het correct naleven van de toepasselijke cao bij het aanbesteden zelf. Dit volgt onder andere uit de aanbestedingswet en uit de principes van de OESO voor integer handelen bij publieke aanbestedingen. Of de opdrachtgever, in dit geval de gemeente Groningen, deze verantwoordelijkheid ook neemt is niet aan mij om te beoordelen.
Een opdrachtgever kan een aantal maatregelen treffen om misstanden zoals onderbetaling te voorkomen. In het geval van misstanden van onderbetaling die gedurende de feitelijke werkzaamheden aan het daglicht komen, kan een (hoofd)opdrachtgever ook een belangrijke rol spelen. Zo kan hij na het signaal van een werknemer over onderbetaling actie ondernemen richting de betreffende lagere schakel in de keten met het oog op betaling van het verschuldigde loon. De opdrachtgever kan hiertoe controle laten uitvoeren, zich laten informeren over de situatie en verlangen dat de uitvoeringsvoorwaarden en eventueel opgestelde contractuele bepalingen worden nagekomen. De opdrachtgever kan bij een misstand van onderbetaling ook een bemiddelende rol (laten) vervullen.
Bent u van mening dat inwerkingtreding van het onlangs door de Tweede Kamer aangenomen wetsvoorstel «Wet Aanpak Schijnconstructies» misstanden als hier aan de orde kan voorkomen? Zo ja, kunt u aangeven of en (zo ja) op welke (andere) wijze de opdrachtgever zijn verantwoordelijkheid in onderhavige casus zou moeten vormgeven onder voornoemde wet?
Het wetsvoorstel aanpak schijnconstructies draagt bij aan het voorkomen en oplossen van situaties waar sprake is van onderbetaling. Deze bevat namelijk de invoering van de ketenaansprakelijkheid voor loon. Ketenaansprakelijkheid geeft opdrachtgevers en cao-partijen meer handvatten om onderbetaling in ketens beter aan te kunnen pakken. Hier gaat een sterke preventieve werking van uit. Opdrachtgevers worden door het risico van aansprakelijkstelling immers gestimuleerd om onderbetaling te voorkomen.
De memorie van toelichting bij het wetsvoorstel aanpak schijnconstructies geeft een niet-limitatieve opsomming van maatregelen die opdrachtgevers zowel bij de opdrachtverlening als bij reeds geconstateerde misstanden kunnen nemen om een succesvol beroep te kunnen doen op niet-verwijtbaarheid. Het gaat om maatregelen als het zorg dragen voor een verantwoordelijke opdrachtverlening waardoor een bonafide keten ontstaat, het opnemen van contractuele bepalingen die ertoe strekken dat opdrachtnemers of aannemers handelen conform de toepasselijke wet- en regelgeving en daarnaast de geldende arbeidsvoorwaarden naleven, het opnemen van een procedure over de handelwijze bij eventuele misstanden in de contract- of uitvoeringsvoorwaarden, het zakendoen beperken tot geregistreerde opdrachtnemers en indien de misstanden zich al voorgedaan hebben het leveren van inspanningen om de onderbetaling alsnog op te lossen.
In bovenbedoeld artikel wordt opgemerkt dat een bij de werkzaamheden in kwestie betrokken uitzendbureau zijn medewerking zou hebben onthouden aan een onderzoek van de Inspectie SZW; is dat inderdaad het geval en zo ja, welke gevolgen heeft dat voor het uitzendbureau in kwestie respectievelijk voor de voor dat uitzendbureau werkzame werknemers?
Met de extra capaciteit voor de aanpak van schijnconstructies voert de Inspectie SZW sinds 2014 op grotere schaal cao-nalevingsonderzoeken uit, op verzoek van cao-partijen. Over een specifieke casus doe ik geen uitspraken. De Inspectie SZW ziet in het algemeen dat enerzijds de keuze de inspectiecapaciteit te verleggen naar notoire overtreders en misstanden en anderzijds de verhoogde boetes die de Inspectie SZW oplegt, een tegenreactie oproepen door middel van juridische procedures. Dit heb ik in mijn brief van 1 oktober 2014 aangegeven.
Bent u van mening dat een opstelling als in vraag 5 omschreven ertoe zou moeten leiden dat het contract met het desbetreffende uitzendbureau wordt ontbonden? Zo nee, waarom niet?
Voorop staat dat de werknemers bij wie de onderbetaling is geconstateerd alsnog betaald krijgen en hun werk behouden. Ontbinding van het contract met het desbetreffende uitzendbureau is in dat opzicht niet doeltreffend en alleen geschikt als ultimum remedium. Ontbinding zal er namelijk niet toe leiden dat de werknemers op korte termijn alsnog hun achterstallige loon zullen ontvangen.
Als gevolg van het niet verlenen van medewerking aan een onderzoek van de Inspectie SZW zou het uitzendbureau in kwestie zijn zogenaamde «SNA- certificaat» zijn kwijtgeraakt; welke gevolgen zou dat naar uw mening in onderhavige casus moeten hebben?
Uit navraag bij de Stichting Normering Arbeid (SNA) is gebleken dat het betreffende uitzendbureau inderdaad zijn SNA-certificaat kwijt is geraakt. De precieze reden hiervan is mij niet bekend. De gevolgen van een dergelijke intrekking kunnen vooral betrekking hebben op toekomstige aanbestedingen. De rijksoverheid doet bijvoorbeeld in principe geen zaken met uitzendbureaus zonder keurmerk. Het is voor alle (publieke) opdrachtgevers aan te bevelen om alleen zaken te doen met NEN-gecertificeerde uitzendbureaus.
Mede naar aanleiding van de motie Kerstens c.s. omtrent de evaluatie van het certificeringssysteem in de uitzendbranche heeft u in uw brief aan de Kamer van 12 mei 2014 over de «aanpak van malafide uitzendbureaus en zelfregulering» een pakket maatregelen aangekondigd dat zou moeten leiden tot verbetering van onderhavige zelfregulering3 4; wanneer kan de Kamer (gelet op de in bedoelde brief genoemde termijn van een jaar) de evaluatie van bedoelde maatregelen alsmede daaraan door u verbonden conclusies tegemoetzien?
De Kamer kan deze evaluatie voor de zomer tegemoet zien.
Bent u bereid om van de voorziene restauratie- en verbouwwerkzaamheden op en rondom het Binnenhof een «voorbeeldproject» te maken als het gaat om «excellent opdrachtgeverschap» in relatie tot de Wet Aanpak Schijnconstructies?
Zoals in de antwoorden hiervoor beschreven is het belangrijk dat de (rijks)overheid alle aanbestedingen op verantwoorde wijze uitvoert. De besluitvorming over restauratie- en verbouwwerkzaamheden op en rondom het Binnenhof is nog niet afgerond. Keuze voor het Binnenhof als «voorbeeldproject» is daarom nu niet aan de orde. Indien tot restauratie- en verbouwwerkzaamheden op en rondom het Binnenhof wordt besloten, zal de aanbesteding worden uitgevoerd conform de vigerende wet- en regelgeving.
Het bericht dat Gemeentewiet rendabel kan worden |
|
Manon Fokke (PvdA), Marith Volp (PvdA) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht over het haalbaarheidsonderzoek en het wietplan van de gemeente Heerlen?1
Ja.
Kent u het wietplan van de gemeente Heerlen waar in het artikel naar wordt verwezen? Zo ja, wat is uw mening over dat plan? Zo nee, bent u bereid bij de gemeente te informeren over dat plan en de Kamer informeren over uw bevindingen?
Ik ben bekend met het plan waarnaar in het artikel wordt verwezen. De gemeente Heerlen geeft aan geconfronteerd te worden met criminaliteit en overlast gerelateerd aan de georganiseerde hennepcriminaliteit. Ik onderschrijf de ernst van de problematiek en ben dan ook met de burgemeester van mening dat deze krachtig moet worden bestreden. Het lokaal bestuur beschouw ik hierin als een zeer belangrijke partner. Ik onderhoud dan ook regelmatig contact met burgemeesters van gemeenten die zich met deze problematiek geconfronteerd zien. De oplossing hiervoor moet en kan mijns inziens echter niet worden gezocht in regulering, maar in de voortzetting van de gezamenlijke aanpak van deze vormen van criminaliteit en overlast.
In het licht van de internationale afspraken waar Nederland zich aan heeft verbonden is het niet mogelijk om over te gaan tot (experimenten met) regulering van de teelt. Zoals uit het onderzoek «Internationaal recht en cannabis, een beoordeling op basis van VN-drugsverdragen en EU-drugsregelgeving van gemeentelijke en buitenlandse opvattingen pro regulering van cannabisteelt» volgt, stuit eventuele regulering op juridische bezwaren. De conclusies van het rapport, dat ik 21 maart 2014 aan uw Kamer heb gezonden (Kamerstuk 24 077, nr. 316), zijn nog steeds actueel.
Daarnaast is het grootste gedeelte van de wietproductie bestemd voor de export. Zo volgt uit het WODC-rapport «De export van in Nederland geteelde cannabis» dat ongeveer 80 tot 90% van de in Nederland geteelde cannabis bestemd is voor de export. Dit onderzoek heb ik op 16 december 2014 aan uw Kamer gezonden. Van de totale teelt is maar een klein gedeelte bestemd voor de Nederlandse coffeeshops. Regulering zal derhalve van zeer beperkt nut zijn bij het beter kunnen bestrijden van de georganiseerde criminaliteit die zich met de hennepteelt bezighoudt.
De gezamenlijke, geïntegreerde aanpak van georganiseerde criminaliteit en overlast moet worden voortgezet. Met de inwerkingtreding op 11 maart 2015 van de wetswijziging van de Opiumwet, die voorbereidingshandelingen van hennepteelt strafbaar stelt, hebben de autoriteiten er een middel bijgekregen om het faciliteren van illegale hennepteelt verder aan te pakken. Door samen krachtig op te trekken kan grootschalige drugscriminaliteit en de daarmee gepaard gaande overlast verder worden teruggedrongen.
Vindt u de berekening van de gemeente Heerlen realistisch, namelijk dat over 10 jaar de teelt de gemeente 26 miljoen oplevert? Bent u van mening dat wiet geteeld in (kleine) gemeentelijke setting kan renderen? Zo ja, bent u bereid om de haalbaarheid van «gemeentewiet» te onderzoeken voor andere gemeentes? Zo nee, waarom bent u van mening dat gemeentewiet niet kan renderen?
Zoals aangegeven onder vraag 2 is regulering niet toegestaan en geen oplossing voor de geschetste problematiek. Speculeren over wat de teelt mogelijk op zou leveren, is dus ook niet aan de orde.
Het bericht ‘Leerwerkplekken in de knel door ontslagregels’ |
|
Steven van Weyenberg (D66), Paul van Meenen (D66) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Leerwerkplekken in de knel door ontslagregels»?1
Ja.
Is het waar dat arbeidsovereenkomsten die zijn afgesloten in het kader van een beroepsbegeleidende leerweg (BBL) zijn uitgezonderd van de ketenbepaling, aangezien deze arbeidsovereenkomsten worden afgesloten in het kader van een opleiding die gericht is op het behalen van een startkwalificatie?
Ja. Arbeidsovereenkomsten die zijn aangegaan in verband met een beroepsbegeleidende leerweg (BBL) zijn inderdaad uitgezonderd van de gewijzigde ketenbepaling die per 1 juli 2015 in werking zal treden.2 De reden hiervoor is geweest dat het volgen van een dergelijke opleiding kan leiden tot het behalen van een startkwalificatie.3
Is het waar dat arbeidsovereenkomsten van BBL-leerlingen niet zijn uitgezonderd van de transitievergoeding?
Vanaf 1 juli 2015 hebben werknemers bij ontslag of het niet verlengen van een tijdelijk contract op initiatief van de werkgever recht op een transitievergoeding. Dit recht geldt voor alle werknemers die werken op basis van een arbeidsovereenkomst die ten minste twee jaar heeft geduurd. Dat recht geldt dus in beginsel ook voor werknemers die een BBL-opleiding volgen en ten minste twee jaar op basis van een arbeidsovereenkomst in dienst zijn van de werkgever. Tegelijkertijd is het uiteraard niet de bedoeling dat de introductie van de transitievergoeding leidt tot het aanbieden van minder leerwerkplekken. Dat heeft er mede toe geleid dat het kabinet heeft besloten om bij amvb te bepalen dat kosten van de opleiding in mindering kunnen worden gebracht op de transitievergoeding.
Op 11 mei jl. is de amvb «voorwaarden in mindering brengen kosten op transitievergoeding» gepubliceerd.4 Op grond van deze amvb kunnen zogenoemde «transitiekosten» en «inzetbaarheidskosten» onder voorwaarden in mindering worden gebracht op de transitievergoeding. Transitiekosten zijn kosten van maatregelen in verband met het eindigen of niet voortzetten van de arbeidsovereenkomst, gericht op het voorkomen van werkloosheid of het bekorten van de periode van werkloosheid van de werknemer. Bijvoorbeeld kosten voor (om)scholing of een outplacementtraject bij ontslag. Inzetbaarheidkosten zijn kosten die al eerder tijdens het dienstverband zijn gemaakt, en die zien op het bevorderen van de inzetbaarheid van de werknemer buiten de organisatie van de werkgever. Voorwaarde is dat de door de opleiding verworven kennis en vaardigheden niet zijn aangewend om een functie bij de werkgever uit te oefenen.
Onder inzetbaarheidskosten vallen ook kosten voor een duale opleiding, waaronder een BBL-opleiding. De opleidingskosten5 kunnen in mindering worden gebracht op de aan de periode van opleiding toe te rekenen transitievergoeding. De kosten kunnen alleen in mindering worden gebracht als de arbeidsovereenkomst na afronding van de opleiding of voortijdige beëindiging van de opleiding niet wordt voortgezet. Per saldo zal er dan geen transitievergoeding verschuldigd zijn, aangezien de opleidingskosten het bedrag van de transitievergoeding zullen overstijgen. Om misbruik te voorkomen is ook geregeld dat opleidingskosten niet in mindering gebracht mogen worden op de transitievergoeding als de arbeidsovereenkomst na de beëindiging binnen zes maanden alsnog wordt voorgezet.
Als de arbeidsovereenkomst wel wordt voortgezet, is het niet mogelijk om de opleidingskosten in mindering te brengen op een eventueel later bij ontslag verschuldigde transitievergoeding. Dan wordt het geleerde tijdens de opleiding immers aangewend voor het uitoefenen van een functie bij de werkgever. Er is dan geen aanleiding om deze situatie anders te behandelen dan wanneer de werknemer tijdens het dienstverband andere scholing volgt dan een duale opleiding.
Deelt u de mening dat ondernemers die BBL-plekken aanbieden, de transitievergoeding niet kunnen ontwijken, omdat een BBL-leerling na maximaal vier jaar plaats moet maken voor een nieuwe leerling, waardoor de arbeidsovereenkomst per definitie niet gericht is op een dienstverband voor onbepaalde tijd?
Zoals in het antwoord op vraag 3 is aangegeven kunnen de kosten die de werkgever maakt voor een BBL-opleiding in mindering worden gebracht op de aan de periode van opleiding toe te rekenen transitievergoeding, wanneer de arbeidsovereenkomst na afronding of voortijdige beëindiging van de opleiding niet wordt voortgezet. Per saldo zal er dan geen transitievergoeding verschuldigd zijn, aangezien de opleidingskosten het bedrag van de transitievergoeding zullen overstijgen.
Overigens is het niet juist dat een BBL-leerling na maximaal vier jaar verplicht is om uit te stromen. BBL-gediplomeerden blijven na het behalen van hun diploma ook veelal in dienst bij het bedrijf waar zij hun opleiding hebben gevolgd.6
Mogen leerwerkbedrijven de opleidingskosten voor een BBL-leerling aftrekken van de transitievergoeding? Indien leerwerkbedrijven de opleidingskosten niet mogen aftrekken van de transitievergoeding, worden zij dan op een andere manier (bijvoorbeeld via een hogere tegemoetkoming in de onkosten van de opleiding) gecompenseerd voor de transitievergoeding?
Verwezen wordt naar het antwoord op vraag 3.
Welke dienstverbanden zijn er, naast de BBL-trajecten, nog meer die specifiek gericht zijn op het volgen van een opleiding, zoals de opleiding van medisch specialisten? Op welke manier zorgt u er voor dat de transitievergoeding geen negatief effect heeft op het aanbod van deze opleidingen?
Op grond van de genoemde amvb kunnen werkgevers de kosten voor een opleiding in mindering brengen op de transitievergoeding, wanneer de arbeidsovereenkomst is aangegaan omwille van het kunnen volgen van die opleiding. Naast opleidingen in het kader van de beroepsbegeleidende leerweg (BBL) gaat het om duale opleidingen in het hoger en wetenschappelijk onderwijs7, bijvoorbeeld de HBO-opleiding verpleegkunde en de WO-opleiding erfgoedstudies. Ook gaat het om opleidingen die uitsluitend kunnen worden gevolgd als een arbeidsovereenkomst is aangegaan, bijvoorbeeld een opleiding tot huisarts of medisch specialist.
Bent u bereid de effecten van de transitievergoeding op het aanbod van dienstverbanden die gericht zijn op opleiding te monitoren?
Doordat het mogelijk wordt om de kosten van de opleiding in mindering te brengen op de transitievergoeding wanneer de arbeidsovereenkomst na afronding of voortijdige beëindiging van de opleiding niet direct of binnen zes maanden wordt voortgezet, zal er geen belemmering bestaan voor het aanbieden van dergelijke duale opleidingen. De ontwikkeling van het aantal leerwerkplekken is afhankelijk van verschillende factoren. Het is dan ook ingewikkeld om aan deze ontwikkeling conclusies te kunnen verbinden in relatie tot de effecten van de transitievergoeding. De ontwikkeling van het aantal bbl-leerwerkplekken wordt wel nauwgezet gevolgd vanuit de stichting Samenwerking Beroepsonderwijs Bedrijfsleven (SBB) en het Ministerie van OCW.
De nauwe banden op Curaçao tussen het bestuur en de (illegale) gokindustrie |
|
Ronald van Raak (SP) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Waarom meent u dat de mogelijke invloed van de (illegale) gokindustrie op het bestuur een «autonome aangelegenheid» is van het land Curaçao?1 Welke verantwoordelijkheid ziet u hier voor de Rijksministerraad om goed bestuur te verzekeren op Curaçao? Op welke wijze hebt u in dit verband de regering van Curaçao aangesproken op haar verantwoordelijkheid voor goed bestuur?
Welke (strafrechtelijke) onderzoeken lopen op dit moment naar of zijn in het verleden gedaan naar Francesco Corallo, Rodolfo «Rudy» Pizziolo, Jacobo «Cocochi» Prins, Robbie dos Santos en George Jamaloodin?2
Hoeveel en welke bedrijven en organisaties voor Sports Betting zijn vanuit Curaçao actief vanuit de speciale economische freezones («e-zones») op het eiland? Welke bedragen gaan er in deze bedrijven om, welke winsten worden hier gemaakt, onder wiens toezicht en verantwoordelijkheid vallen deze bedrijven en organisaties en welke belastingen worden over de omzetten en winsten geheven?
Welke politici (ministers en volksvertegenwoordigers) die sinds 10 oktober 2010 zitting hebben of hebben gehad in de regering of in het parlement van Curaçao hebben gewerkt voor of hebben betaalde opdrachten uitgevoerd voor één van de bedrijven op het eiland die actief zijn in de casino- en/of loterijwereld, of hebben een positie gehad in het toezicht op de casino’s en loterijen (zoals in de Gaming Control Board en de Fundashon Wega Number Korsou)?
Welke politici en politieke partijen op Curaçao hebben de afgelopen vijf jaar geld ontvangen van bedrijven of ondernemers in de (illegale) gokindustrie (de casino’s en loterijen), welke bedragen zijn hiermee gemoeid en hoe is het toezicht op de besteding van deze bedragen verlopen?
Klopt het dat de politieke partij MFK van Gerrit Schotte een eigen loterij voert als partijfinanciering en/of fundraising? Welke bedragen gaan hierin om, welke belastingen worden hierover geheven en welke regels voor partijfinanciering zijn hiervoor van toepassing?
Welke directe of indirecte geldelijke belangen heeft de huidige Minister van Economische Zaken van Curaçao in de verschillende (illegale) loterijen, waaronder ook de sms- loterijen en de online casino’s die opereren vanuit de zogenoemde «e-zones»?
Klopt het dat de regering van Curaçao voornemens is de illegale sms-loterijen van UTS en Robbie’s Lottery te legaliseren? Wat is daarover uw oordeel?
Wat zijn de huidige omzetten en opbrengsten uit de illegale sms-loterijen voor overheidsbedrijf UTS en/of aanverwante bedrijven?
Welke zijn de relaties tussen de (sms)loterijen op Curaçao en het accountancybureau KPMG, bijvoorbeeld via het overheidstelecombedrijf UTS en/of aanverwante bedrijven? Welke activiteiten voert KPMG uit voor UTS en de verschillende (illegale) loterijen en hoe vindt toezicht plaats op deze activiteiten? Waarom worden de audits, jaarverslagen en rekeningen binnen dit overheidsbedrijf geheim gehouden?
Hoe verklaart u de opvallende jaarlijkse omzetten van bijna een miljard gulden in de Curaçaose casino’s en loterijen?
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden vóór het Algemeen overleg voorzien op 31 maart a.s. over de staat van het bestuur op Aruba, Curaçao en Sint Maarten?
Ja
Het bericht dat een man die is veroordeeld voor het doodrijden van een meisje een opgelegd rijverbod negeert naar aanleiding van het bericht “Pak auto zware drinker af” |
|
Barbara Visser (VVD) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «pak auto zware drinker af»?1
Ja.
Klopt het dat de in het artikel genoemde drankrijder al meerdere malen is opgepakt voor rijden onder invloed? Zo ja, hoe is het dan mogelijk dat dit soort notoire drankrijders steeds weer de weg op kunnen gaan?
De in het artikel aangeduide persoon is in het verleden meerdere malen veroordeeld voor rijden onder invloed (artikel 8 Wegenverkeerwet 1994). Op het moment van het ongeval liep er een proeftijd wegens een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid opgelegd in 2012.
Er wordt door de politie actie ondernomen om de pakkans zo hoog mogelijk te laten zijn. Zo wordt er bij de politie tijdens de briefing gewezen op personen waarvan bekend is dat zij een rijontzegging of ongeldig verklaard rijbewijs hebben, zodat er door meer mensen naar deze personen wordt uitgekeken. Ook kan de politie bij een staandehouding de Basisvoorziening Informatie-Integrale Bevraging (BVI-IB) raadplegen om in het rijbewijsregister van de RDW te kijken of iemand een rijbewijs heeft. Als er sprake is van een inneming, een rijontzegging of een ongeldig verklaard rijbewijs dan is dat in het register zichtbaar.
Is het rijbewijs van deze drankrijder ongeldig verklaard? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe kan het dan dat er niet eerder is ingegrepen? Zijn de handhavingsinstrumenten voor dit soort notoire drankrijders voldoende?
De verdachte van het verkeersongeval in Lutten bevindt zich in voorlopige hechtenis en zijn auto is in beslag genomen. Ook heeft de politie het rijbewijs van de verdachte ingevorderd en vervolgens heeft het OM het rijbewijs ingehouden.
Het rijbewijs wordt in elk geval strafrechtelijk ingehouden totdat een rechter zich over de zaak heeft uitgesproken.
Hoe vaak is er vanaf 2010 een rijbewijs ingevorderd bij alcoholovertreders en hoe vaak is vervolgens het rijbewijs ongeldig verklaard? Hoe vaak heeft het Centraal Bureau Rijvaardigheid (CBR) vanaf 2010 een psychologisch onderzoek uitgevoerd bij alcoholovertreders?
In verband met de strafrechtelijke aanpak van rijden onder invloed, kan de politie een rijbewijs invorderen en aan de officier van justitie zenden. Die bepaalt of het rijbewijs wordt ingehouden of teruggegeven. Het OM heeft mij bericht dat in de periode 2010 tot en met 2014, 36.245 keer een rijbewijs is ingehouden.
Het CBR kan in verband met de bestuursrechtelijke aanpak van rijden onder invloed een zogeheten «onderzoek alcohol» uit voeren, dat bestaat uit lichamelijk onderzoek, psychiatrisch onderzoek en bloedonderzoek. De uitslag van de drie onderzoeken tezamen geeft aan of er sprake is van afhankelijkheid dan wel misbruik van alcohol. In het bevestigende geval wordt de betrokkene ongeschikt verklaard en wordt het rijbewijs ongeldig verklaard. Het rijbewijs wordt ook ongeldig verklaard als iemand niet aan het onderzoek alcohol meewerkt (niet betalen of niet verschijnen). Vanaf 2011 wordt vastgelegd of het rijbewijs ongeldig is verklaard vanwege alcoholafhankelijkheid. Vanaf 2011 tot en met 2014 is 13.019 keer een onderzoek alcohol opgelegd. Naar aanleiding hiervan zijn 11.524 rijbewijzen ongeldig verklaard.
Welke andere maatregelen zijn er opgelegd door de rechter dan wel het CBR naar aanleiding van de in de krant genoemde kwestie? Hoe kan het dat dit soort notoire drankrijders in het kader van de zogenoemde recidiveregeling alcohol, steeds weer opnieuw betrapt worden op het rijden onder invloed? Kan er niet sneller en beter worden ingegrepen?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat aanvullende maatregelen noodzakelijk zijn teneinde notoire alcoholgebruikers in het verkeer aan te kunnen pakken? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke maatregelen worden verkend? Bent u bereid strengere straffen in te voeren door de strafmaat en/of de recidiveregeling aan te passen?
Binnen het bestuurs- en het strafrecht bestaan diverse instrumenten om mensen die rijden onder invloed preventief en repressief aan te pakken. Het CBR kan een educatieve maatregel alcohol opleggen en een onderzoek naar de rijgeschiktheid uitvoeren. Als gevolg van de uitspraak d.d. 4 maart 2015 van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State kan het CBR geen alcoholslotprogramma’s meer opleggen. Bij brief van 1 april 2015 hebben de Minister van Infrastructuur en Milieu (IenM) en ik toegezegd dat uw Kamer voor de zomer zal worden geïnformeerd over de vormgeving van een nieuwe regeling voor het ASP.
In het kader van de repressieve aanpak van rijden onder invloed kan er een geldboete van maximaal € 7.800,– en een gevangenisstraf van maximaal 3 maanden worden opgelegd. Ook kan de rijbevoegdheid voor maximaal 5 jaar worden ontzegd. Bovendien wordt op basis van de recidiveregeling voor alcoholovertreders na twee veroordelingen voor rijden onder invloed het rijbewijs van rechtswege ongeldig. Bij de tweede overtreding moet het promillage dan wel meer dan 1,3 zijn. Op verzoek van uw Kamer wordt de recidiveregeling op dit moment geëvalueerd. Ik heb toegezegd om deze evaluatie voor het zomerreces met een beleidsreactie aan uw Kamer toe te zullen zenden. In dat kader zal ik ook ingaan op het zonodig aanpassen van de recidiveregeling.
Er is dus reeds sprake van een pakket van maatregelen ter preventie, ter bescherming van andere weggebruikers, maar ook ter bestraffing van rijden onder invloed.
In Denemarken wordt sinds enige tijd bij alcohol in het verkeer de auto in beslag genomen en verkocht door de staat, heeft u inzicht in de effectiviteit van deze maatregel en bent u bereid deze maatregel ook voor Nederland te verkennen?
Zie antwoord vraag 6.
Deelt u voorts de mening dat er bij de aanpak van notoire drankrijders sprake moet zijn van een pakket van maatregelen ter preventie, ter bescherming van andere weggebruikers, maar ook ter bestraffing? O ja, op welke wijze wordt hier invulling aan gegeven? Zo nee, wat voor acties worden er dan wel ondernomen teneinde deze recidivisten aan te pakken?
Zie antwoord vraag 6.
Hoe vaak is er tot nu toe gebruik gemaakt van de recidiveregeling voor alcoholovertreders? Kan er een overzicht gegeven worden vanaf 1 juni 2011?
Het antwoord op deze vraag zal ik geven in het kader van de aan uw Kamer toegezegde evaluatie van de werking van de recidiveregeling voor alcoholovertreders.
Is er inzicht in de gepercipieerde pakkans bij alcohol in het verkeer? Zo nee, bent u bereid hier onderzoek naar te doen mede in het licht van de wijziging van de Wegenverkeerswet 1994 in verband met het verbeteren van de aanpak van het rijden onder invloed van drugs en de zogenoemde nullimiet voor gecombineerd gebruik van verschillende drugs en van drugs en alcohol?
Nee, er is geen inzicht in de gepercipieerde pakkans bij alcohol in het verkeer. Bij de verkeershandhaving wordt, zoals mijn ambtsvoorganger op 18 augustus 2014 in antwoord op vragen van de leden Visser en Dijkhoff (VVD)2 aan uw Kamer heeft gemeld, de gepercipieerde pakkans bepaald door de verschillende handhavingsmiddelen die de politie inzet. Staandehoudingen zijn van belang, alsmede de elektronische handhavingsmiddelen: flitspalen, trajectcontroles, mobiele radarsets etc. De politie streeft ernaar de feitelijke pakkans op de zogenoemde HELMgrasfeiten (helm, gordel, rood licht, alcohol, snelheid) zo hoog mogelijk te laten zijn, onder meer door informatiegestuurde inzet op onveilige wegvakken. Dit houdt in dat de politie handhaaft op die plaatsen en tijdstippen waar het effect van het optreden optimaal is. Tevens wil de politie door zichtbare staandehoudingen en het voeren van mediabeleid (bijvoorbeeld medewerking aan het tv-programma «Wegmisbruikers») actief bijdragen aan (en beïnvloeden van) de pakkans bij de overige weggebruikers. Op deze manier wordt de gepercipieerde pakkans met de hiertoe beschikbare middelen zo hoog mogelijk gehouden.
Het massaal ontduiken van belastingen door UberPOP-chauffeurs |
|
Farshad Bashir (SP) |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
![]() |
Zou u de volgende vragen (op geaggregeerd niveau gesteld, dus zonder in te willen gaan op ieder individuele UberPOP-chauffeur en dus niet in strijd bent met artikel 67 Algemene wet inzake rijksbelastingen) uitgebreid en afzonderlijk willen beantwoorden?
De geheimhoudingsplicht van artikel 67 AWR is niet alleen van toepassing op natuurlijke personen, maar ook op rechtspersonen. Voor zover in de hierna gestelde vragen wordt gevraagd naar bij de Belastingdienst bekende informatie over Uber of UberPOP als onderdeel daarvan, kan ik daarom niet inhoudelijk ingaan op deze vragen. Voor het overige kom ik hierna tegemoet aan het verzoek om de vragen afzonderlijk te beantwoorden.
Deelt u de mening dat u en de Belastingdienst het bestrijden van zwartwerken en fraude hoog op uw/haar prioriteitenlijstje heeft staan en er iedere dag alles aan doet en wettelijk zou moeten doen om dit zo efficiënt en effectief mogelijk aan te pakken?
Ja. De Belastingdienst heeft als taak om de fiscale regelgeving (waaronder ook de douane- en toeslagenwetgeving) uit te voeren. Indien belastingplichtigen zich niet aan deze regelgeving houden, bijvoorbeeld door te frauderen, zal handhavend worden opgetreden. Hierbij hanteert de Belastingdienst het concept van handhavingsregie: op basis van (fiscaal) belang en risico, worden -mede rekening houdend met de beschikbare capaciteit en inachtneming van de maatschappelijke betekenis- de meest efficiënte handhavingsinstrumenten ingezet gericht op een maximaal te bereiken effect.
Kunt u bevestigen dat UberPOP-chauffeurs fiscale verplichtingen hebben, ook al handelen zij in strijd met de Taxiwet?
In de beantwoording op vragen van het lid Bashir over UberPOP heeft de Staatssecretaris van I&M op 27 januari jl. mede namens mij aangegeven welke fiscale verplichtingen gelden voor autobezitters die hun auto als taxi gebruiken en hier inkomsten mee genereren.1 Ook op de site van de Belastingdienst worden internetondernemers gewezen op hun fiscale verplichtingen.2 Deze fiscale verplichtingen staan los van het al dan niet in strijd handelen met de Taxiwet.
Kunt u bevestigen dat alle UberPOP-chauffeurs hun fiscale verplichtingen nakomen en dat u hierop maximaal toeziet?
Het is voor mij niet mogelijk om dit op dit moment vast te stellen. Van chauffeurs die als zelfstandige functioneren is op basis van de aangifte niet bij de Belastingdienst bekend of zij dit in opdracht van Uber doen. Dit is voor de belastingheffing niet relevant. Gezien de recente ontwikkelingen rond Uber zal de Belastingdienst met de ILT in overleg treden of de bij deze toezichthouder bekende gegevens behulpzaam kunnen zijn bij het toezicht op het nakomen van alle fiscale verplichtingen.
Overigens bestaat UberPOP in Nederland pas sinds vorig jaar. Ook al zou de Belastingdienst uit anderen hoofde weten welke belastingplichtigen als zelfstandige werkzaamheden verrichten in het kader van de dienst UberPOP, dan zullen de eerste aangiftes inkomstenbelasting van deze chauffeurs naar alle waarschijnlijkheid nog niet allemaal zijn ingediend. Het is ook in dat geval dus niet te controleren of deze belastingplichtigen hun fiscale verplichtingen nakomen.
Voor taxichauffeurs die in loondienst zijn bij Uber kan ik dit evenmin vaststellen, omdat Uber in Nederland meerdere diensten aanbiedt waaronder UberPOP. Voor de heffing van de loonheffingen is het niet relevant om te weten welke werkzaamheden een werknemer verricht. Het is dan ook niet vast te stellen of een bij Uber werkzame werknemer een (UberPOP) chauffeur is en dus of deze groep werknemers zijn fiscale verplichtingen nakomt die voortvloeien uit het zijn van chauffeur bij UberPOP.
Uiteraard vindt er controle plaats op loonaangiftes als geheel. Daarbij kan ook met gebruikmaking van gegevens van derden gecontroleerd worden of een inhoudingsplichtige van alle personen die een dienstbetrekking hebben of worden geacht te hebben, de loonheffingen op correcte wijze heeft ingehouden en afgedragen.
Voor het toezicht op Uber verwijs ik naar het antwoord op vraag 2. Tevens verwijs ik naar de bij vraag 3 aangehaalde beantwoording door de Staatssecretaris van I&M.3
Hoeveel UberPOP-chauffeurs hebben zich inmiddels als ondernemer gemeld bij de Kamer van Koophandel en een btw-nummer aangevraagd? Hoeveel zijn in loondienst (gezagsverhouding) bij Uber?
De eerste vraag kan ik niet beantwoorden, omdat van ondernemers die zich (als taxichauffeur) inschrijven bij de Kamer van Koophandel niet wordt geregistreerd wie hun opdrachtgevers zijn. Het is dan ook niet te zeggen in welke mate deze belastingplichtigen een btw-nummer hebben aangevraagd. In het antwoord op vraag 4 heb ik aangegeven welke informatie over werknemers van Uber bij de Belastingdienst bekend is en hoe hier toezicht op wordt gehouden.
Hoeveel UberPOP-chauffeurs geven hun inkomsten aan in hun eigen IB-aangifte, bijvoorbeeld als Resultaat uit Overige Werkzaamheden? Hoeveel UberPOP-chauffeurs geven dit aan als Winst uit Onderneming?
Ik kan deze vraag niet beantwoorden omdat zelfstandige ondernemers en resultaatgenieters in hun aangifte inkomstenbelasting niet hoeven op te geven wie hun opdrachtgevers zijn. Indien gegevens van derden daarvoor aanleiding geven, kan bij individuele belastingplichtigen een boekenonderzoek plaatsvinden om te onderzoeken of zij alle inkomsten die zij als ondernemer of resultaatgenieter hebben genoten, in hun aangifte hebben opgenomen.
Hoeveel UberPOP-chauffeurs betalen btw?
Deze vraag kan ik niet beantwoorden omdat zoals bij de antwoorden op vraag 4 en 5 aangegeven bij de Belastingdienst niet bekend is welke (btw-plichtige) taxichauffeurs werkzaamheden voor UberPOP verrichten. Ik verwijs tevens naar het antwoord op vraag 6.
Kunt u bevestigen dat het niet opgeven van inkomsten door UberPOP-chauffeurs gevolgen heeft voor uitkeringen, de bijstand en allerlei toeslagen? Vindt u dit eerlijk?
Net als voor iedere andere Nederlander kan het niet opgeven van inkomsten gevolgen hebben voor inkomensafhankelijke regelingen. Dit kunnen voor de belastingplichtige overigens zowel positieve als negatieve gevolgen zijn, want een lager opgegeven inkomen leidt bijvoorbeeld enerzijds tot hogere toeslagen, maar anderzijds tot lagere uitkeringsrechten. Uiteraard wordt het niet volledig en juist informeren van de Belastingdienst over de eigen inkomenspositie door de Belastingdienst bestreden, want iedere Nederlander behoort de financiële tegemoetkomingen van de overheid te krijgen waar hij op basis van de wet recht op heeft.
Is er al overwogen om door middel van een «derdenonderzoek» of door het opmaken van renseignementen tijdens een regulier boekenonderzoek alle voor de Belastingdienst relevante gegevens op te vragen bij Uber? Kunt u bevestigen dat Uber mee moet werken aan zo’n onderzoek?
In zijn algemeenheid merk ik op dat de Belastingdienst op grond van artikel 53 AWR de mogelijkheid heeft om bij administratieplichtigen een onderzoek in te stellen ten behoeve van de belastingheffing van derden (het zogenoemde derdenonderzoek). Hieraan moet door deze administratieplichtigen worden meegewerkt. Artikel 67 AWR verbiedt mij uitlatingen te doen of en over de wijze waarop (deze vorm van) handhaving van de Belastingdienst bij individuele belastingplichtigen zoals Uber plaatsvindt.
Waarom is zo'n opdracht nog niet aan de Belastingdienst gegeven? Of moet een ieder zijn fair share aan belastingen afdragen en hoeven UberPOP-chauffeurs dit niet te doen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Artikel 67 AWR verbiedt mij uitlatingen te doen over uw eerste vraag. Daarnaast onderschrijf ik uw standpunt dat in Nederland iedere belastingplichtige zijn fiscale verplichtingen moet nakomen. Dit is ook het doel van de handhavingsstrategie van de Belastingdienst.
Bent u bereid om, als blijkt dat UberPOP-chauffeurs op grote schaal de fiscale verplichtingen niet zijn nagekomen, spontaan gegevens hierover uit te wisselen met Europese lidstaten waar UberPOP actief is?
Landen kunnen, met toepassing van de relevante regelgeving (bijvoorbeeld een belastingverdrag), op verzoek of spontaan onderling gegevens uitwisselen. Artikel 67 AWR verbiedt mij uitlatingen te doen of dit in casu aan de orde is.
Kunt u uitleggen welke gegevens de Belastingdienst over UberPOP-chauffeurs mag delen met andere toezichthouders, zoals de ILT, politie en gemeente (in het kader van de TTO-regelgeving of wegens overlast en openbare orde)?
Artikel 43c Uitvoeringsregeling AWR biedt de mogelijkheid om binnen strikt omschreven kaders de wettelijke geheimhoudingsplicht van de fiscus op te heffen. Artikel 43c, eerste lid, onderdeel g respectievelijk onderdeel m bieden de mogelijkheid voor het verstrekken van bij de fiscus bekende gegevens aan de ILT respectievelijk de politie en gemeenten in de aldaar bedoelde gevallen.
Bent u bereid om maximaal mee te werken aan gegevensuitwisseling (uiteraard over niet-financiële en fiscale gegevens, maar wel de persoons- en voertuiggegevens) met alle relevante toezichthouders?
Een van de beleidsdoelstellingen van dit kabinet is het verbeteren en intensiveren van de samenwerking van overheidsorganisaties. Gezamenlijk optrekken bevordert immers de slagkracht en effectiviteit van de handhaving. Onderlinge gegevensuitwisseling vormt hierbij een krachtig instrument. Onderlinge gegevensuitwisseling op grond van wet- en regelgeving vormt hierbij een krachtig instrument. Bij deze samenwerkingsverbanden biedt artikel 43c Uitvoeringsregeling AWR de basis voor de samenwerking en gegevensuitwisseling.
Het bericht ‘Alle werklozen naar de sociale werkplaats’ |
|
Sadet Karabulut (SP) |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op de Nieuwsuur-uitzending «Alle werklozen naar de sociale werkplaats»?1
Uit informatie van de gemeente Apeldoorn blijkt dat het hier gaat om de aanpak Direct Actief. Deze aanpak is er op gericht mensen met een bijstandsuitkering arbeidsfit te houden of weer fit te maken voor de arbeidsmarkt. Er is sprake van een gecombineerde inzet van het uitvoeren van eenvoudige werkzaamheden, training, coaching en begeleiding in het vinden van betaald werk.
Hierbij wordt samengewerkt met het sw-bedrijf Felua-groep.
Het betreft een decentrale verantwoordelijkheid waarbij de gemeenteraad en het college van burgemeester en wethouders besluitvormend zijn. Zij dienen daarbij de relevante afwegingen te maken en zorgvuldig om te gaan met de uitvoering van de Wet sociale werkvoorziening en de Participatiewet. Wel ben ik van mening dat sw-bedrijven op basis van hun kennis, ervaring en netwerk een belangrijke rol kunnen vervullen bij het aan het werk helpen van mensen met een arbeidsbeperking of met een grote afstand tot de arbeidsmarkt.
Wat vindt u van de aanpak van de gemeente Apeldoorn die mensen met een bijstandsuitkering verplicht om simpel productiewerk te verrichten? Bent u het met de gemeente Apeldoorn eens dat mensen hiermee worden geholpen en waaruit blijkt dit volgens u?
Zie antwoord vraag 1.
Vindt u het terecht dat mensen die in hetzelfde bedrijf, hetzelfde werk verrichten, ongelijk worden beloond? Zo ja, waarom?
Ik deel uw mening dat regulier productiewerk normaal betaald moeten worden. Naar ik begrijp van de gemeente, verrichten de mensen die het hier betreft werkzaamheden in het kader van een reïntegratietraject. Hun positie is daarmee een wezenlijk andere. De gemeenten maakt hierbij gebruik van de bestaande infrastructuur van het bedrijf dat ook de sociale werkvoorziening uitvoert. Dat is een organisatiewijze die vaker in het land wordt toegepast, waarbij de kennis en werkgeverscontacten van het bedrijf breder worden benut dan voor alleen het uitvoeren van de sociale werkvoorziening. Voor zover ik het kan beoordelen is hier geen sprake van verdringing. Het is in de eerste plaats de taak van de gemeente (college van burgemeester en wethouders, gemeenteraad) om hier toezicht op te houden.
Bent u van mening dat productiewerk gewoon betaalde arbeid zou moeten zijn? Zo ja, is er wanneer men bijstandsgerechtigden productiewerk zonder loon laat verrichten, sprake is van verdringing? Zo ja, wat gaat u doen om verdringing te voorkomen? Zo nee, waarom niet?2
Zie antwoord vraag 3.
Hoe verhoudt de aanpak in Apeldoorn, waarbij de individuele begeleiding voor werkzoekenden is weg bezuinigd, zich tot het afschaffen van collectieve regelingen in de Wet werk en bijstand (Wwb) en het idee dat gemeenten alleen voorzieningen mogen verstrekken op basis van individuele omstandigheden?
Uit informatie van gemeente Apeldoorn blijkt dat de Direct Actief aanpak één van de verschillende methoden is om mensen met een bijstandsuitkering toe te leiden naar de reguliere arbeidsmarkt. Bij elke klant wordt rekening gehouden met de individuele mogelijkheden en omstandigheden.
Vindt u het laten verrichten van «simpel productiewerk» door mensen met een bijstandsuitkering een goed voorbeeld van «zo efficiënt mogelijk omgaan met de beperkte financiële middelen»? Zo ja, waarom?
Zie antwoord vraag 1.
Welke gevolgen heeft het tewerkstellen van mensen met een bijstandsuitkering voor het werk van de mensen in de sociale werkplaats?3
Uit informatie van Cedris blijkt dat een groot aantal sw-bedrijven één of meer taken krijgt bij de uitvoering van de Participatiewet. Gemeenten gaan zelf over de wijze waarop dit wordt uitgevoerd. Het is aan de gemeenteraad en het college van burgemeester en wethouders om hier zorgvuldig mee om te gaan en er toezicht op te houden.
Welke financieringsstromen en bedragen zijn er vanuit de gemeenten die samenwerken in het Werkplein Activerium, naar commerciële bedrijven, het SW bedrijf en de bijstandsgerechtigden te onderscheiden?
Het Werkplein Activerium is een samenwerkingsverband van UWV en de gemeenten Apeldoorn, Brummen, Epe en Voorst. Aangezien het hier om gedecentraliseerd beleid en/of private partijen gaat, beschik ik niet over de gevraagde financiële en/of commerciële informatie.