De bestuursrechtelijke uitspraak inzake de Utrechtse milieuzone |
|
Remco Dijkstra (VVD), Barbara Visser (VVD) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Kunt u reageren op de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland inzake de Utrechtse milieuzone?1
Ik heb kennis genomen van de uitspraak.
Wat vindt u van het gegeven dat het beroep gegrond is verklaard en het bestreden besluit door de rechtbank wordt vernietigd, maar de milieuzone wel intact blijft?
De rechtbank heeft bepaald dat het verkeersbesluit tot het instellen van de milieuzone onvoldoende is gemotiveerd, maar dat er in de gerechtelijke procedure wel voldoende motivering is gegeven zodat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand kunnen worden gelaten. Dat behoort geheel tot de bevoegdheden van de rechtbank. Gemeenten kunnen rekening houden met deze uitspraak door in de toekomst meteen een uitgebreidere motivering op te nemen in het verkeersbesluit.
Kunt u specifiek ingaan op de uitspraak van de bestuursrechter dat de gemeente Utrecht een onvolledig beeld heeft geschetst van de effecten van de milieuzone voor personenauto’s?
In de berekeningen die ten grondslag lagen aan het besluit om een milieuzone in te stellen werd uitgegaan van een strenger toegangsregiem voor de milieuzone. Het toegangsregiem is daarna op verzoek van de gemeenteraad verruimd, waardoor meer auto’s toegang kregen tot de milieuzones. Deze verruiming van het toegangsregiem is niet verwerkt in de berekeningen, waardoor de verbetering van de luchtkwaliteit door het instellen van de milieuzone wordt overschat.
Heeft u zicht op de luchtkwaliteitseffecten van de milieuzone voor personenauto’s? Is er onderzoek gedaan naar de effecten? Zijn deze inderdaad marginaal? Zo nee, waar blijkt dit uit? Zo ja, vindt u de inzet van het instrument dan proportioneel?
De luchtkwaliteitseffecten van de milieuzone voor personenauto’s zijn openbaar en terug te vinden op de website van de gemeente Utrecht. Het is aan de gemeente om de effecten van de milieuzone te beoordelen en te toetsen op proportionaliteit in vergelijking tot mogelijke andere maatregelen.
Kunt u aangeven hoe uitvoering wordt gegeven aan de aangenomen motie Visser over opheffing van de grondslag voor gemeentelijke milieuzones, die de regering oproept de grondslag voor gemeentelijke milieuzones ten behoeve van personenauto’s in het verkeersreglement op te heffen?2
Ja. Het ontwerpbesluit tot wijziging van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 voorzag in een uitbreiding van de reikwijdte van het bestaande milieuzonebord voor vrachtauto’s naar bepaalde categorieën bestelauto’s en personenauto’s. Om uitvoering te geven aan de motie Visser zal uit deze voorgenomen wijziging het voorstel tot uitbreiding van het milieuzonebord naar personenauto’s worden geschrapt.
Hoe beoordeelt u de Utrechtse en Rotterdamse milieuzones voor personenauto’s in het licht van eerdere kabinetsuitspraken, waaronder een brief uit 2008 van de toenmalig Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (VROM),3 waarbij zij er op aandringt bij gemeenten om terughoudend te zijn bij het toepassen van het instrument milieuzonering voor personenauto’s en te bezien of deze maatregel werkelijk noodzakelijk en proportioneel is en of er alternatieve, minder ingrijpende maatregelen voorhanden zijn? Onderschrijft u nog steeds dit standpunt?
De milieuzones maken onderdeel uit van een breder pakket aan maatregelen om de doelen van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) te halen en ter verbetering van de lokale luchtkwaliteit. Gemeenten beoordelen het al dan niet instellen van een milieuzone in dit bredere perspectief, zodat zij de voor hen best passende combinatie van maatregelen kunnen realiseren. Op 26 november 20154 heb ik u het meest recente Actieplan Luchtkwaliteit toegestuurd.
Hoe staat de inzet van gemeentelijke milieuzones voor personenauto´s in verhouding tot de Autobrief 2, waarin u stelt dat u het niet wenselijk vindt dat gemeenten hun toevlucht nemen tot «zwaar geschut als milieuzones» en u daarom op landelijk niveau de motorrijtuigenbelastingen voor oudere diesels verhoogt? Neemt u dit standpunt nog steeds in?4
Zoals aangegeven in Autobrief II aanvaardt het kabinet de opgave om de onevenredige aantasting van de luchtkwaliteit door oude dieselbestelauto’s en -personenauto’s zonder affabriek roetfilter aan te pakken. Daarbij acht het kabinet het redelijk dat van de meest vervuilende dieselbestelauto's en -personenauto's zonder affabriek roetfilter vanaf 2019 een extra bijdrage wordt verwacht in de vorm van een verhoging van de motorrijtuigenbelasting (MRB). Zodra duidelijk is in welke mate de luchtkwaliteit hiermee wordt verbeterd, kunnen gemeenten hun eerdere afweging opnieuw tegen het licht houden en bezien in hoeverre zij het noodzakelijk achten om de milieuzone te continueren.
Hoe beoordeelt u de invoering van gemeentelijke milieuzones voor personenauto’s in relatie tot de meest recente resultaten uit het programma Nationale samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit 2015 (NSL)?5 In hoeverre acht u de toepassing van het instrument van een milieuzone voor personenauto’s in bijvoorbeeld de gemeente Utrecht proportioneel, gelet op de vastgestelde Europese normen voor fijnstof en stikstof en de behaalde resultaten tot op heden? Kunt u ook een overzicht geven van alle EU-lidstaten die aan de EU-normen voor luchtkwaliteit voldoen en daarbij ingaan op hoeveel overschrijdingskilometers andere lidstaten nog hebben?
De gemeente is verantwoordelijk voor het treffen van lokale maatregelen om de luchtkwaliteit te verbeteren en kan daarbij overgaan tot het instellen van een milieuzone. Bij de besluitvorming worden proportionaliteit en draagvlak meegewogen. Gegevens over het aantal overschrijdingskilometers in andere EU lidstaten zijn niet beschikbaar.
Hoe verhoudt de inzet van een milieuzone voor personenauto’s zich tot de inzet op het Europese bronbeleid, eerdere ingenomen kabinetsstandpunten en de Autobrief 2?
Zoals in het antwoord op vragen 7 en 8 aangegeven zijn inzet op het Europese bronbeleid en de Autobrief II mede gericht op verbetering van de luchtkwaliteit. Hierdoor zal de luchtkwaliteit verbeteren, waardoor op termijn de behoefte aan additionele lokale maatregelen, zoals milieuzones, zal afnemen.
Dient de inzet van een instrument als milieuzones voor personenauto’s niet gelijktijdig met het NSL af te lopen, namelijk uiterlijk op 1 januari 2017? Of dient dit in ieder geval gekoppeld te worden aan een eindtermijn die verband houdt met de normen zoals opgenomen in het NSL, mede in het licht van de stelling van de toenmalig Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu bij de begrotingsbehandeling 2015 dat milieuzones altijd een tijdelijk karakter hebben? Zo nee, waarom niet? Deelt u de mening dat het vreemd is om een dergelijk instrument in te voeren, dan wel uit te breiden, als nu al bijna overal in Nederland aan de gestelde luchtkwaliteitsnormen wordt voldaan?
Milieuzones hebben wat mij betreft inderdaad een tijdelijk karakter. Mede als gevolg van het Europees bronbeleid treedt een autonome verschoning van het wagenpark op, waarmee nut en noodzaak tot het instellen van een milieuzone naar verwachting geleidelijk zullen afnemen. Het is echter een keuze van de gemeente om een milieuzone in te voeren dan wel uit te breiden. Zij evalueert de effecten van de zones en zal mede op basis daarvan beslissen over continuering.
Hoe beoordeelt u het gebruik van het instrument milieuzones voor personenauto’s door de gemeente Utrecht met het oog op vermindering van roet? Zijn daar in het kader van het NSL afspraken over gemaakt dan wel concrete doelstellingen over afgesproken? Zo ja, waar blijkt dat uit? Vindt u het dan niet gek dat vermindering van roetuitstoot nu gebruikt wordt ter rechtvaardiging van de invoering en uitbreiding van milieuzones? Kunt u in het kader van roetvermindering ook specifiek ingaan op de uitkomsten van onderzoek van ILASA, dat blijkens een rapport van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) getiteld «luchtkwaliteit en gezondheidswinst»6 de bron is waaruit blijkt dat met het huidige bronbeleid de roetuitstoot met 75% wordt verminderd ten opzichte van het jaar 2000? En dat houtstook na 2020 de voornaamste emissiebron van roet zal zijn? In hoeverre acht u dan de invoering van de milieuzone voor personenauto’s nog proportioneel?
De argumenten om een milieuzone in te voeren zijn aan de gemeenten. Zij kunnen daarbij gezondheidsaspecten meenemen. Het rapport van het RIVM is mij bekend. Het is openbaar en kan door gemeenten worden betrokken bij de afweging in de besluitvorming rondom milieuzones. Het is verder aan de gemeenten om te beoordelen in hoeverre het invoeren van een milieuzone proportioneel is.
Hoe beoordeelt u de milieuzones voor personenauto’s in relatie tot de brief inzake het kabinetsbesluit tot het verlengen van het NSL7 waarin staat «Voor een verdere verbetering van de luchtkwaliteit is verlaging van de achtergrondconcentratie nodig, hetgeen alleen mogelijk is als in heel Europa de emissies van luchtverontreinigende stoffen worden verminderd. Dit vereist een Europese en internationale (VN) aanpak»? Hoe verhoudt dit zich tot steeds meer voornemens van gemeenten om milieuzones uit te breiden naar personenauto’s en brommers/snorfietsen? Hoe ziet u de inzet op het Europese bronbeleid? Deelt u de mening dat dit het meest effectieve middel is gebleken en dat daarnaast doorstroming van verkeer vanuit verkeersperspectief een belangrijke bijdrage levert?
Europees bronbeleid is inderdaad een effectieve aanpak gebleken voor het verbeteren van de luchtkwaliteit. De luchtkwaliteit is hierdoor de afgelopen jaren sterk verbeterd. Helaas heeft het Europees bronbeleid bij dieselpersonen- en dieselbestelauto’s de afgelopen jaren niet het gewenste effect gehad ten aanzien van de verlaging tot de uitstoot van stikstofoxiden op de weg. Dat is ook de reden dat nu op Europees niveau is besloten tot een nieuwe testprocedure, waarbij de emissies onder praktijkomstandigheden worden gemeten, de zogenaamde Real Driving Emissions testprocedure. Het duurt nog een aantal jaren voordat deze nieuwe testprocedure zijn vruchten af gaat werpen.
Aangezien Europese normen alleen betrekking hebben op nieuwe voertuigen kan het nodig zijn om aanvullende maatregelen te treffen ten aanzien van oude voertuigen, zoals de keuze van het kabinet voor een verhoging van de motorrijtuigenbelasting (MRB) per 1 januari 2019. Het kabinet wil de problematiek van de luchtkwaliteit niet afwentelen op de steden. Tot dusver zijn de aanvullende maatregelen op stedelijk niveau nodig gebleken om lokale knelpunten in de steden op te lossen.
Driekwart van de fijn stof (PM10) emissie in Nederland is afkomstig van het buitenland of van natuurlijke bronnen zoals zeezout. Het aandeel wegverkeer bedraagt 5% (BRON: GCN rapportage 2015). De verwachting is dat door de verschoning van het wagenpark de fijnstof emissies zullen afnemen.
Kunt u ook inhoudelijk ingaan op de volgende zinssnede uit de brief inzake verlenging van het NSL in relatie tot de invoering van gemeentelijke milieuzones voor personenauto’s: «In Nederland is relatief snel sprake van luchtverontreiniging. Dit is het gevolg van de bijzondere geografische positie van Nederland, in het hart van het dichtstbevolkte gebied van Europa, tussen het Verenigd Koninkrijk, België en Duitsland, de zeer hoge verkeersintensiteit en de aanwezigheid van landbouw, intensieve veeteelt en veel industrie. Luchtverontreinigende stoffen worden veelal tot ver over de landsgrenzen meegevoerd, waardoor luchtverontreiniging in Nederland voor het grootste deel afkomstig is uit het buitenland»? Wat betekent dit concreet voor de invoering van dergelijke milieuzones voor personenauto’s? Klopt de stelling dat fijnstof vooral van natuurlijke bronnen komt en uit het buitenland afkomstig is? Kunt u dit nader uitsplitsen of specificeren? Kunt u hierbij ook ingaan op welk gedeelte (diesel-)auto’s hier nu en in de toekomst aan bijdragen?
Zie antwoord vraag 12.
Hoe beoordeelt u de inzet van milieuzones voor personenauto’s in relatie tot het eigendomsrecht van een ieder en het in artikel 2, eerste lid, onder d van de Wegenverkeerswet 1994 (WvW) neergelegde beginsel dat regels gesteld kunnen worden om de vrijheid van het verkeer zoveel mogelijk te waarborgen? Hoe verhoudt een dergelijk instrument zich tot deze uitgangspunten? Deelt u de mening dat de inzet daarmee niet proportioneel is? Zo ja, wat betekent dit voor uw inzet in de bestuurlijke overleggen rondom het NSL?
Wanneer een gemeente voor een milieuzone kiest, weegt zij proportionaliteit en draagvlak mee. Het eigendomsrecht staat als zodanig niet in de weg aan het geven van verkeersregels door het Rijk en het plaatsen van verkeerstekens op grond van een verkeersbesluit door het bevoegd gezag. In het aangehaalde artikel staat geen algemeen beginsel dat de vrijheid van het verkeer zoveel mogelijk moet worden gewaarborgd. Deze bepaling moet gezien worden als een reden waarop het Rijk regels kan stellen op grond van de Wegenverkeerswet 1994.
Deelt u de mening dat alle auto’s die toegelaten zijn op de Nederlandse weg, APK-gekeurd zijn en alle daartoe verplichte wegenbelastingen betalen, op de Nederlandse wegen mogen rijden? Hoe beoordeelt u in dat licht de gemeentelijke milieuzones voor personenauto’s? Op grond van welke afweging mag hiervan afgeweken worden? Hoe verhoudt zich dit tot de inzet op Europees bronbeleid, op bescherming van het eigendomsrecht en tot het recht op vrij verkeer?
De milieuzone is een beperkt afgebakend gebied dat door een gemeente wordt ingesteld ter verbetering van de lokale luchtkwaliteit. Het is een tijdelijke maatregel voor lokale knelpunten die zich nu voordoen en hopelijk op termijn geen probleem meer vormen vanwege de autonome verschoning van het wagenpark. Ook worden verschillende ontheffingsmogelijkheden geboden. In de bestuursrechtelijke uitspraak inzake de Utrechtse milieuzone heeft de rechter geconcludeerd dat het college in redelijkheid tot het bestreden besluit heeft kunnen komen. Zie verder het antwoord op vraag 14.
In hoeverre past het instrument volgens u op grond van artikel 2, eerste lid, van de WvW, waarin krachtens deze wet vastgestelde regels kunnen worden gesteld die onder andere gericht zijn op het zoveel mogelijk waarborgen van de vrijheid van het verkeer? Op grond van het tweede lid van dit artikel kunnen de krachtens deze wet vastgestelde regels voorts strekken tot onder andere het voorkomen of beperken van door het verkeer veroorzaakte overlast, hinder of schade alsmede de gevolgen voor het milieu, bedoeld in de Wet milieubeheer; hoe beoordeelt u de inzet van milieuzones voor personenauto’s in relatie tot deze twee uitgangspunten? Hoe moeten deze volgens u worden afgewogen?
De rechter heeft beide artikelen in zijn uitspraak betrokken en geconcludeerd dat het college in redelijkheid tot het bestreden besluit heeft kunnen komen. De beide gronden die in de vraag worden genoemd hoeven niet in combinatie te worden gehanteerd en evenmin hoeft een onderlinge afweging tussen deze doeleinden te worden gemaakt.
Vindt u het wenselijk dat binnen de huidige rechtspraktijk inzake een verkeersbesluit, het bestuursorgaan een ruime beoordelingsmarge toekomt, waarbij een bestuursorgaan niet de absolute noodzaak van een verkeersbesluit hoeft aan te tonen? Welke mate van beleidsvrijheid hebben bestuursorganen in deze? Hoe moeten deze zich verhouden tot het beginsel dat de vrijheid van verkeer zoveel mogelijk gewaarborgd moet worden en eigendomsrechten?
De rechtbank benadrukt in de uitspraak dat de afweging van alle betrokken belangen die bij het instellen van de zone een rol speelden in de gemeenteraad, heeft plaatsgevonden. De rechter heeft niet tot taak om de waarde of het maatschappelijk gewicht naar eigen inzicht aan die betrokken belangen toe te kennen. De rechter toetst alleen of het besluit dat de gemeente heeft genomen redelijk is. Dit geeft de mate van beleidsvrijheid aan die bestuursorganen hebben. Het is moeilijk voorstelbaar dat de rechter gaat toetsen op de absolute noodzaak van een verkeersbesluit, mede vanwege alle verschillende belangen die binnen de Wegenverkeerswet 1994 een rol kunnen spelen.
Wat zijn de effecten van de gemeentelijke milieuzone in Utrecht voor personenauto’s tot op heden op de luchtkwaliteit? Klopt de stelling van de gemeente Utrecht dat de lucht met het weren van de dieselauto’s van vóór 2001 30 procent schoner is geworden? Is dit uit te splitsen naar fijnstof en stikstof? Welke mogelijke alternatieven zijn er onderzocht ten behoeve van verbetering van de luchtkwaliteit, zoals meer P+R plekken en verdere verbetering van de verkeersdoorstroming?
De gemeente Utrecht verwacht op korte termijn te komen met een evaluatie van de effecten van de milieuzone. In het proces rondom de besluitvorming zijn alle mogelijke maatregelen in kaart gebracht en afgewogen door de gemeente Utrecht, waaronder P+R plekken en verdere verbetering van de verkeersdoorstroming.
Heeft u inzicht in andere lokale maatregelen die ingezet zijn ter verbetering van de luchtkwaliteit? In hoeverre heeft verschoning van het stads- en streek vervoer geleid tot verbetering van de luchtkwaliteit? Is hier onderzoek naar gedaan? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat zijn de resultaten hiervan?
Deze maatregelen zijn door de gemeente Utrecht doorgelicht en het resultaat daarvan is terug te vinden op hun website9. Daaruit komt naar voren dat met deze maatregel de luchtkwaliteit flink verbeterd kan worden.
In hoeverre heeft de aangepaste fiscale oldtimerregeling die per 1 januari 2014 is ingesteld invloed gehad op de luchtkwaliteit? Is hier onderzoek naar gedaan? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat zijn hiervan de resultaten?
De effecten van oldtimers op de luchtkwaliteit zijn onderzocht door het Planbureau voor de Leefomgeving. De resultaten zijn te vinden in het rapport «Milieueffecten van oldtimers» uit 201210. De effecten van aanpassing van de fiscale behandeling van oldtimers zijn onderzocht in de TNO rapporten over de in- en uitstroom van auto’s in het Nederlandse wagenpark11. In de notitie «Ontwikkeling import en export oldtimers in 2012 en 2013» van 15 oktober 2013 die op deze site te vinden is, wordt expliciet op deze effecten ingegaan. Deze effecten zijn ook in het jaarrapport over 2014 (TNO 2014 R10643) opgenomen.
Deelt u de mening dat in het kader van kosteneffectiviteit, kennisdeling en transparantie richting de belastingbetaler inzichtelijk moet zijn wat de effecten in relatie tot de kosten van de maatregelen in het NSL van 320 miljoen euro zijn, waarvan bijna 65 miljoen euro aan de gemeente Utrecht is toegekend?
Ja, zoals deze wordt ingevuld via het Jaarverslag IenM en de NSL monitoringsrapportage. Voor de gemeente Utrecht zijn de financiële middelen toegekend voor een breed pakket van maatregelen, zoals verschillende maatregelen om de doorstroming te verbeteren, aanleggen van nieuwe transferia en het verbeteren van het gebruik van transferia, verplaatsing touringcarterminal, invoeren schonere bussen, stimuleren fietsgebruik, milieuzonering, communicatie- en gedragscampagne over luchtkwaliteit, verschonen eigen wagenpark en optimaliseren goederenvervoer.
Kunt u een overzicht geven van de uitstoot van Volkswagen Lupo 3L 1.2tdi uit 2000 versus een Landrover Discovery 2.5TD5 HSE uit 2003 of een Renault Clio 1.0 diesel uit 2000 versus een Volkswagen Touareg 2.5 diesel uit 2002?
De emissieprestaties van individuele modellen auto’s zijn niet beschikbaar. Wel
kan een emissievergelijking worden gemaakt van Euroklasse 2 en 3 van een zuinige, kleine dieselauto met 1.0 – 1.2 liter motor met een gewicht van 1.000 kg ten opzichte van een zware terreinwagen met een 2,5 liter dieselmotor en gewicht van 2.200 kg. TNO schat deze emissies als volgt in:
Uitstoot
Bouwjaren 1996–2001
(Euro-2)
Bouwjaren 2000- 2005
(Euro-3)
NOx
[mg/km]
Fijn stof
[mg/km]
CO2
[g/km]
NOx
[mg/km]
Fijn stof
[mg/km]
CO2
[g/km]
Compacte dieselauto
van ongeveer 1.000 kg met 1.0–1.2 liter motor
600 – 800
26–51
110–150
600 – 800
20–35
110–150
Terreinwagen met van ongeveer 2.200 kg
2.5 liter dieselmotor
600 – 800
26–51
250–310
600 – 800
20–35
250–310
Het bericht 'Eritrese intimidatie in Nederland breidt zich uit' |
|
Gert-Jan Segers (CU), Joël Voordewind (CU) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het berichtgeving dat de Eritrese intimidatie tegenover critici van het Eritrese regime in Nederland steeds ernstigere vormen aanneemt?1
Ja.
Is het u bekend dat critici van dictator Afewerki steeds vaker worden bedreigd, achtervolgd, en/of geïntimideerd door voorstanders van het regime? Welke maatregelen worden er door u genomen om de veiligheid van deze critici en de vrijheid van meningsuiting te waarborgen?
De recente berichten in de media over de door u aangehaalde zaken zijn mij bekend. Afpersing en soortgelijke feiten zijn ernstige misdrijven die de aandacht hebben van de politie en het Openbaar Ministerie. Indien er een concreet vermoeden bestaat dat dergelijke ernstige strafbare feiten worden gepleegd, zal hiernaar door politie en het Openbaar Ministerie strafrechtelijk onderzoek worden gedaan. Politie en het Openbaar Ministerie zullen zich altijd inspannen om signalen van ernstige misdrijven te onderzoeken en indien aan de orde mogelijke slachtoffers van ernstige misdrijven actief te wijzen op de mogelijkheid tot het doen van aangifte.
Kunt u een overzicht geven van het aantal geregistreerde incidenten waarbij critici van het Eritrese regime zijn lastiggevallen of bedreigd? Hebben er incidenten plaatsgevonden in/en rondom opvanglocaties van asielzoekers? Zijn de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) en medewerkers van het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA) alert op eventuele ronselpraktijken?
Het Openbaar Ministerie en de politie registeren niet specifiek in de systemen op de relatie van delicten met het Eritrese regime. Er is dan ook geen overzicht te geven van het aantal incidenten.
Bij het COA zijn geen signalen bekend van incidenten in of rondom opvanglocaties waarbij critici van het Eritrese regime zijn lastig gevallen of bedreigd. Het COA staat expliciet geen ronselpraktijken toe op locaties. Het COA laat niet iedereen toe op de locaties; er geldt een bezoekersregeling en een bezoekersadministratie. Alle vrijwilligers, die op een locatie van het COA activiteiten willen verrichten, worden vooraf gescreend.
Welke maatregelen heeft u genomen om ervoor te zorgen dat IND-tolken op geen enkele wijze betrokken zijn bij dergelijke ongewenste praktijken? Hoeveel IND-tolken zijn er in de afgelopen vijf jaar geschorst of ontslagen vanwege banden met het Eritrese regime?
In algemene zin geldt dat, voordat een tolk in het tolkenbestand van de IND wordt opgenomen, de tolkencoördinator van de IND een uitgebreid kennismakingsgesprek houdt, waarin de gedragscode tolken en in het bijzonder de vereiste integriteit, objectiviteit en neutraliteit aan de orde komen. De tolk dient voorts een VOG profiel 80 (hetzelfde profiel als gebruikt wordt voor toelating tot het Register beëdigde tolken en vertalers) te overleggen. Een tolk die door de IND wordt gebruikt, moet elke vijf jaar een nieuwe VOG overleggen. Bij vermoedens van integriteitschending onderzoekt de tolkencoördinator deze schending en zo nodig wordt het onderzoek overgedragen aan bureau integriteit binnen de IND.
In 2015 is de gedragscode tolken aangepast. Bij de aanpassing is de kring personen waarmee de tolk banden heeft, en waarover de IND moet worden ingelicht, uitgebreid. Ook werd in de code verduidelijkt hoe de IND vervolgens handelt. De aangepaste gedragscode is op 14 oktober 2015 naar alle tolken in het IND-bestand per e-mail toegestuurd. De Tigrinja-tolken hebben allen in een persoonlijk onderhoud moeten verklaren dat zij de aangepaste gedragscode hebben begrepen. Ook is deze tolken expliciet gevraagd eventuele meldingen alsnog te doen en te verklaren dat zij naar waarheid hebben geantwoord. Naar aanleiding van de gesprekken is in een aantal gevallen geconstateerd dat er nader onderzoek nodig is. Hangende dit onderzoek worden de betreffende tolken niet ingezet door de IND.
Om er zeker van te zijn dat het proces dat op dit moment wordt gehanteerd om de integriteit van tolken te waarborgen binnen de IND goed is ingericht, heeft de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie besloten om dit proces door een externe partij binnen de rijksoverheid te laten doorlichten.
De afgelopen vijf jaren is ten aanzien van twee tolken Tigrinja besloten om niet langer gebruik van hen te maken vanwege een sterke schijn van betrokkenheid bij het regime in Eritrea. Over deze twee zaken is uw Kamer op 3 november 2015 per brief geïnformeerd.
Bent u bekend met de bestaande praktijk dat de Eritrese gemeenschap in Nederland onder druk wordt gezet om geld af te staan aan het regime? In hoeverre is er onderzoek gedaan naar het heffen van (oorlogs)belasting door het Eritrese regime onder de Eritrese gemeenschap in Nederland? Kunt u aangeven of de verschillende Eritrese culturele festivals bij dit onderzoek zijn betrokken? Welke maatregelen heeft u genomen om deze praktijken aan banden te leggen?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar de antwoorden op de vragen van de leden Karabulut en Jasper van Dijk (beiden SP) aan de Ministers van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en van Buitenlandse Zaken dd. 20 juni 20142. Er zijn geen aanwijzingen dat de situatie sindsdien is gewijzigd.
Suwinet |
|
Chantal Nijkerken-de Haan (VVD), Anoushka Schut-Welkzijn (VVD) |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Gemeenten beschermen privacy burgers slecht»?1
Ja
Wat vindt u van de resultaten van het onderzoek van de Autoriteit Persoonsgegevens dat de beveiliging van gevoelige persoonsgegevens van burgers bij gemeenten nog altijd niet op orde is?
Het onderzoek van de Autoriteit Persoonsgegevens laat zien dat een aantal gemeenten SUWIinet beter beveiligen en dat er nog gemeenten zijn die de beveiliging niet of onvoldoende op orde hebben. Dat is zorgelijk. Ik ben van mening dat over de privacy van burgers goed moet worden gewaakt en vind het van groot belang dat overheden zorgvuldig omgaan met de informatie van burgers die zij tot hun beschikking hebben.
Gaat u naar aanleiding van de resultaten van het genoemde onderzoek actie ondernemen richting die gemeenten die hun beveiliging niet op orde hebben? Zo ja, welke actie? Zo nee, waarom niet?
De Autoriteit Persoonsgegevens kan naar aanleiding van het onderzoek handhavende activiteiten ondernemen en een last onder dwangsom opleggen. Dit is een eigenstandige bevoegdheid van de Autoriteit Persoonsgegevens.
Ik zal geen actie ondernemen naar aanleiding van het onderzoek van de Autoriteit Persoonsgegevens. Ik heb naar aanleiding van het onderzoek dat de Inspectie SZW in september 2015 is gestart naar de beveiliging van SUWInet de 198 gemeenten die niet voldoen aan alle 7 essentiële normen een aankondiging tot een aanwijzing gestuurd.
Met de Inspectie SZW, de VNG, het UWV en de Autoriteit Persoonsgegevens voer ik regelmatig overleg over de beveiliging van SUWInet bij gemeenten.
Kunt u aangeven wat de huidige stand van zaken is betreffende het escalatieprotocol afsluiten Suwinet?
De Inspectie SZW is in september 2015 met het onderzoek naar de beveiliging van SUWInet bij alle gemeenten gestart. Inmiddels hebben de 198 gemeenten die op het moment van onderzoek door de Inspectie SZW niet aan alle 7 essentiële normen voldeden, een aankondiging tot een aanwijzing van mij ontvangen. In de aankondiging wordt aangegeven binnen welke termijn de beveiliging van SUWInet op orde moet worden gebracht. Deze termijn varieert tussen de 6 en 12 weken.
De gemeente die nalaat om binnen de door mij gestelde termijn de beveiliging van SUWInet op orde te brengen, krijgt een aanwijzing. Deze aanwijzing kan eruit bestaan dat ik gemeenten verplicht om een externe deskundige aan te stellen die de beveiliging van SUWInet op orde moet brengen. De kosten van deze externe deskundige zijn voor rekening van de gemeente. Als uiterste consequentie kan een gemeente worden afgesloten van SUWInet.
Op dit moment voldoen 192 gemeenten aan alle 7 essentiële normen. Het aantal gemeenten dat voldoet aan alle 7 essentiële normen is gestegen van 17% in 2014 tot 49% in september 2015 (de peildatum van het onderzoek van de Inspectie SZW).
Er wordt nu al jaren met de Kamer gesproken over maatregelen om deze beveiliging te verbeteren, maar dat heeft tot nu toe niets opgeleverd; wanneer gaat u in plaats van de «carrot», de «stick» hanteren en gemeenten beboeten voor het niet adequaat beveiligen van de privacy van hun burgers?
Zie antwoord vraag 4.
De illegale annexatie van Palestijns land door de Israëlische regering |
|
Tunahan Kuzu (GrKÖ) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
|
Bent u bekend met het bericht «Israël eigent zich land van Palestijnen toe»?1
Ja.
Herinnert u zich uw antwoorden op eerdere vragen?2
Ja.
Wat vindt u ervan dat de Israëlische regering een stuk land ter grootte van 154 hectare op de Westelijke Jordaanoever gaat annexeren? Wat gaat u op basis van deze annexatie doen?
Israël heeft een gebied van 234 hectare bij Jericho aangemerkt als staatsland. Het kabinet betreurt dit besluit, dat een onrechtmatige toe-eigening vormt in strijd met internationaal recht en is bezorgd over berichtgeving dat dit gebied gebruikt zal worden voor uitbreiding van nederzettingen. Deze stap staat haaks op de inzet van de internationale gemeenschap om het vertrouwen tussen partijen te vergroten en de kansen op een succesvolle hervatting van onderhandelingen groter maken. Ook de EU heeft in een verklaring namens de Hoge Vertegenwoordiger voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid haar zorg uitgesproken. De EU dringt voortdurend bij Israël aan op het mogelijk maken van de ontwikkeling van Area C ten behoeve van de Palestijnse bevolking. Het kabinet en de EU spreken de Israëlische regering consequent aan op de illegaliteit van nederzettingen en wijzen erop dat het nederzettingenbeleid de twee-statenoplossing ondermijnt. Ook dit besluit zal hierin worden meegenomen.
Deelt u de classificatie door Palestijnse leiders van de annexatie als «diefstal»?3 Zo ja, welke acties gaat u in dit kader ondernemen jegens de Israëlische regering? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Is deze annexatie volgens u illegaal? Zo ja, hoe gaat u dit adresseren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat de annexatie van Palestijns land door de Israëlische regering lijnrecht tegen het bereiken van een tweestatenoplossing ingaat? Zo ja, hoe gaat u dit adresseren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Welke concrete acties onderneemt de Nederlandse regering, zowel op zelfstandige basis als in Europees verband, om de sinds april 2014 stilgelegde vredesonderhandelingen tussen de Israëlische regering en de Palestijnse autoriteiten te doen hervatten? Kunt u een overzicht geven van de ondernomen acties?
Het kabinet heeft zich ingespannen voor een grotere EU-rol ten aanzien van het MOVP, onder meer door te pleiten voor de benoeming van een EU Speciaal Vertegenwoordiger voor het MOVP. In april 2015 werd Fernando Gentilini benoemd als EU Speciaal Vertegenwoordiger (EUSV). Het kabinet heeft een senior adviseur gedetacheerd in het team van de EUSV om de inspanningen van de EU te ondersteunen.
De inzet van het kabinet en de EU is neergelegd in een reeks Raadsconclusies, laatstelijk bevestigd op 18 januari jl. Hierin worden de kaders geschetst voor de HV en de EUSV waarbinnen de EU-inzet vorm wordt gegeven. Gezien het gebrek aan vertrouwen aan beide kanten en de zorgwekkende regionale ontwikkelingen zijn de inspanningen van de EU en Nederland met name gericht op het bijdragen aan het scheppen van een klimaat waarin hervatting van onderhandelingen tussen beide partijen kans van slagen heeft. Concreet betekent dit aandringen op de-escalatie, verbetering van de politieke en humanitaire situatie in Gaza, implementatie van afspraken tussen de partijen op economisch en veiligheidsgebied en het creëren van een nieuw internationaal raamwerk voor onderhandelingen met betrokkenheid van de Arabische partners op basis van het Arab Peace Initiative. In bilaterale contacten met beide partijen op het hoogste niveau heeft het kabinet aangedrongen op transformatieve stappen om zo toe te werken naar een klimaat voor hervatting van onderhandelingen. Tegelijkertijd blijft het Kabinet inzetten op het behoud van de twee-statenoplossing. Dit is tevens de boodschap van de Hoge Vertegenwoordiger en de EUSV in hun contacten met betrokken partijen, zoals recent tijdens de ontmoeting tussen de HV en Netanyahu in Davos op 21 januari jl. en het bezoek van het Kwartet aan de regio.
Deelt u de twijfel van een woordvoerder van het Amerikaanse Ministerie van Buitenlandse Zaken, over de vraag of de huidige regering Netanyahu nog wel gecommitteerd is aan een tweestatenoplossing?4 Zo ja, wat gaat u hier mee doen? Zo nee, waarom niet?
Premier Netanyahu heeft publiekelijk aangegeven gecommitteerd te zijn aan een twee-statenoplossing. Het kabinet verwacht daarom van de Israëlische regering dat zij de twee-statenoplossing actief zal nastreven. Uitbreiding van nederzettingen staat haaks op de inzet van de internationale gemeenschap om het vertrouwen tussen partijen te vergroten en de kansen op een succesvolle hervatting van onderhandelingen groter te maken. Zie tevens antwoord op vragen 3–6.
Het kabinet en de EU baseren zich – in lijn met het internationaal recht – op de grenzen van 1967 en beschouwen Israëlische nederzettingen in bezet gebied als strijdig met internationaal recht. In de EU wordt nagedacht over concrete manieren om de scheidslijn tussen Israël en bezet Palestijns Gebied duidelijker aan te brengen. De inwerkingtreding per 1 januari 2014 van de guidelines (richtsnoeren) subsidiabiliteit, die bepalen dat Israëlische entiteiten enkel in aanmerking kunnen komen voor EU-subsidies indien zij zijn geregistreerd in Israël (binnen de grenzen van 1967), vormt hiervan een goed voorbeeld. Daarnaast wordt in de conclusies van de Raad Buitenlandse Zaken van 18 januari jl. het commitment van de EU herbevestigd om zeker te stellen dat in alle overeenkomsten tussen Israël en de EU wordt aangegeven dat zij niet van toepassing zijn op de sinds 1967 door Israël bezette gebieden. Voorts ontmoedigt Nederland al jaren economische relaties met bedrijven in Israëlische nederzettingen (zie Kamerbrief met beantwoording feitelijke vragen van de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken over de evaluatie van de bilaterale samenwerkingsfora met Israël en de Palestijnse Gebieden, Kamerstuk 23 432, nr. 396). Dat beleid blijft onverminderd van toepassing.
Deelt u de mening dat erkenning van de Palestijnse staat door Nederland en andere landen illegale annexatie van meer land door de Israëlische regering zou kunnen voorkomen? Zo ja, welke handelingen verbindt u aan deze overtuiging? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet wil erkenning inzetten op een strategisch moment als het effectief, reëel en opportuun is in het vredesproces. Het kabinet wil dat doen op een moment waarbij het een bijdrage levert aan het vredesproces. Erkenning van een Palestijnse staat is een krachtig instrument dat maar één keer kan worden ingezet. Het betreft een nationaal besluit. Het kabinet zal zijn eigen afweging maken over erkenning. Daarbij zal Nederland meewegen wat andere Europese landen doen en afstemming met EU-partners zoeken. De ontwikkelingen in het vredesproces zijn aan veel factoren onderhevig en daarom onvoorspelbaar. Het is derhalve niet opportuun scenario’s te beschrijven waarin het kabinet al dan niet over zou gaan tot erkenning.
Is het nog steeds het regeringsstandpunt dat er ten aanzien van de erkenning van de Palestijnse staat gewacht wordt op een strategisch moment? Zo ja, verwacht u, door de recente annexatie van Palestijns gebied door de Israëlische regering, dat dit «strategische moment» eerder verder weg of dichter bij gekomen is? Welke beleidsconclusies verbindt de Nederlandse regering hieraan?
Zie antwoord vraag 9.
Kunt u een nadere duiding geven van de termen «strategisch moment», «effectief», «reëel» en «opportuun» in het kader van de erkenning van de Palestijnse staat?5 Wat bedoelt u hier exact mee? Wanneer zou hier in uw visie sprake van kunnen zijn?
Zie antwoord vraag 9.
De signalen dat DNA-onderzoeken door het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) zijn vertraagd |
|
Michiel van Nispen (SP) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht dat ruim 250 DNA-onderzoeken zijn vertraagd?1
Het is spijtig dat er inderdaad rond de 250 DNA-onderzoeken zijn vertraagd, een combinatie van verschillende elkaar versterkende factoren is hier debet aan. Zo was de werkdruk voor de ontstane vertraging al hoog door de werkzaamheden rond de MH17. Dit in combinatie met het ziekteverzuim, de reorganisatie en een hogere instroom rond Kerst hebben geleid tot deze vertraging. Een vertraging die inmiddels is teruggebracht tot 74 onderzoeken. Ter verduidelijking merk ik op dat het NFI ongeveer 1.000 DNA-onderzoeken per week worden verwerkt, in 2015 bedroeg het aantal DNA-onderzoeken 49.239.
Om het effect van deze vertraging te minimaliseren zijn er verschillende maatregelen genomen om deze achterstanden in te lopen. Zo wordt onder andere tijdelijk extra capaciteit ingezet via samenwerking met andere instituten en worden vacatures zo snel mogelijk ingevuld. Daarnaast wordt in nauwe samenwerking met Politie en OM bekeken welke zaken met prioriteit onderzocht moeten worden. Hierdoor wordt zoveel mogelijk voorkomen dat bijvoorbeeld zittingsdata niet worden gehaald. Met de ingezette maatregelen wordt het vertraagde werk zo snel mogelijk ingehaald.
Om knelpunten in de capaciteit op te vangen heb ik vanaf dit jaar € 5 miljoen extra budget vrijgemaakt voor forensisch onderzoek.
Klopt het dat de afgesproken tijd voor DNA-onderzoek in de meeste gevallen met maximaal drie maanden wordt overschreden? Zo nee, hoe lang zijn onderzoeken dan wel vertraagd?
Nee. Jaarlijks worden er circa 50.000 DNA-onderzoeken opgeleverd. Ten aanzien van 269 onderzoeken waarover in januari 2016 is gecommuniceerd, bedraagt de vertraging maximaal drie maanden. Op dit moment is dit reeds teruggebracht tot 74 onderzoeken. De verwachting is dat deze vertraagde onderzoeken binnen een maand zullen zijn afgehandeld. Zoals aangegeven in mijn antwoord op vragen 1 en 4 zijn diverse maatregelen genomen om het effect van deze vertraging te minimaliseren.
Klopt het dat tijdelijk extra capaciteit moet worden vrijgemaakt voor het doen van DNA-onderzoek? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom maar tijdelijk en wat zijn de kosten voor het inzetten van extra capaciteit? Waar wordt deze capaciteit vandaan gehaald?
Ja, omdat de huidige bezettingsgraad van deze onderzoeksafdeling lager is dan normaal is tijdelijk extra capaciteit vrijgemaakt om de achterstanden in te lopen. Deze extra capaciteit is gecreëerd door de interne detachering van een deskundige tijdelijk terug te draaien. Daarnaast is er tijdelijk 1 externe NRGD-geregistreerde2 deskundige ingehuurd. De kosten worden betaald vanuit het reguliere budget dat onder andere gereserveerd is voor vacante functies die wegens de reorganisatie (nog) niet konden worden ingevuld.
Wat zijn de redenen dat er vertraging is opgelopen bij de DNA-onderzoeken? Hoe kan het dat deze vertraging niet is voorkomen?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat er geen sprake kan zijn van een tijdelijk hoge instroom, aangezien er een limiet is aan de instroom door middel van afspraken gemaakt in de service level agreement? Zo nee, waarom niet? Kunt u een overzicht geven van de instroomcijfers van de laatste jaren?
De service level agreement (SLA) biedt beperkt ruimte voor flexibiliteit en fluctuaties in de instroom per maand. Dit mechanisme werkt over het algemeen naar tevredenheid van het NFI en opdrachtgevers. De werkdruk door de instroom rond de kerst was relatief hoog gelet op de lagere beschikbare capaciteit. Samen met de andere factoren kon hierdoor de huidige situatie ontstaan.
De instroom van DNA-onderzoeken in 2015 bedroeg 49.239 en in 2014 43.002. De lagere instroom in 2014 is te verklaren door de werkzaamheden in verband met het identificatieonderzoek rond de ramp met MH17. Dat werk wordt niet bij de reguliere instroomcijfers meegeteld.
Hoe hoog is het ziekteverzuim bij de afdeling Humane Biologische Sporen van het NFI? Kunt u de cijfers daarvan over de afgelopen vijf jaar tot en met nu geven? Hoe verklaart u dit ziekteverzuim?
Het ziekteverzuim bij de afdeling Humane Biologische Sporen (HBS) betrof de afgelopen jaren:
2011
3,0%
2012
3,2%
2013
3,5%
2014
5,1%
2015
4,6%
Hiermee ligt het ziekteverzuim van de afdeling sinds 2014 hoger dan het verzuim binnen het NFI in zijn geheel (2013: 3,6% en in 2014: 3,6%), maar is deze niet hoger dan die van de rijksoverheid (2013: 5% en in 2014: 5,2%). De hoogte van het ziekteverzuim heeft meerdere oorzaken. Het ziekteverzuim wordt deels verklaard door niet-werkgerelateerde factoren en deels door werkgerelateerde factoren. De werkgerelateerde factoren zien op een grote werkvoorraad bij de afdeling door bijvoorbeeld een aantal omvangrijke zaken, het doorvoeren van een nieuwe werkwijze en de onzekere periode die de reorganisatie met zich meebrengt.
Hoe kan de hoge werkdruk, het ziekteverzuim en het capaciteitstekort worden opgelost als er tegelijkertijd moet worden bezuinigd op het NFI? Hoe doorbreekt u deze onwenselijke situatie?
De capaciteit zoals voorzien in de nieuwe organisatiestructuur is toereikend om regulier werkaanbod aan te kunnen. Het NFI wordt nu gereorganiseerd, hetgeen gepaard gaat met tijdelijke knelpunten. Zoveel mogelijk knelpunten zijn inmiddels opgevangen met nieuwe tijdelijke of structurele medewerkers waardoor het de verwachting is dat de werkvoorraad zal dalen.
Daarnaast is er ondertussen een overeenkomst gesloten tussen de Algemeen Directeur van het NFI en de Ondernemingsraad ten aanzien van de reorganisatie. De vakbonden zijn op basis van die afspraken akkoord gegaan met het ingaan van de volgende fase van de reorganisatie. De nieuwe organisatie start per 1 april.
Wat zijn de gevolgen van de hoge werkdruk voor de kwaliteit en de zorgvuldigheid van de onderzoeken?
De kwaliteit van het onderzoek staat bij het NFI voorop. Hier worden dan ook geen concessies aan gedaan. In elke stap van het DNA-onderzoek zijn controlestappen ingebouwd om de kwaliteit te waarborgen.
Hoe wordt in de toekomst voorkomen dat de afdeling Humane Biologische Sporen elk jaar weer te maken krijgt met overbelasting? Waarom komt er geen structurele oplossing?
De beoogde capaciteit in de nieuwe organisatie is toereikend om regulier werkaanbod aan te kunnen. Naast tijdelijke maatregelen ontwikkelt de afdeling structurele verbeterinitiatieven (zowel op werkwijzen als op digitalisering), waardoor de robuustheid van de bedrijfsvoering verder wordt verbeterd. Daarnaast heb ik vanaf 2016 € 5 miljoen extra beschikbaar gesteld voor het forensisch onderzoek. Dit kan onder andere gebruikt worden voor extra capaciteit op onderzoeksgebieden waar daar behoefte aan is.
Hoe staat de vertraging in het DNA-onderzoek in verhouding tot de belofte dat de kernproductie onverkort overeind blijft ondanks de bezuiniging op het NFI?2
Zie antwoord vraag 7.
Klopt het dat de reorganisatie is uitgesteld? Zo ja, klopt het dat daardoor geen vacatures kunnen worden ingevuld? Hoe wordt dan het tekort aan capaciteit structureel opgelost?
Ja. Inmiddels is er een overeenkomst tussen de Algemeen Directeur en de Ondernemingsraad waarbij de vakbonden op basis van die afspraken akkoord zijn gegaan met het ingaan van de verplichte fase van het «Van Werk Naar Werk»-traject. De nieuwe organisatie zal nu ingaan op 1 april 2016, een kwartaal later dan de eerder beoogde ingangsdatum.
Het klopt deels dat de (rechtspositionele) procedures leidde tot vertraging in het vervullen van vacatures. Daarnaast is het vanwege de specialistische aard van het werk niet altijd makkelijk geschikt personeel te vinden en deze direct volledig in te zetten. Nieuwe medewerkers krijgen een inwerk- en opleidingsperiode die soms langer dan twee jaar duurt.
Welke gevolgen heeft de reorganisatie voor andere afdelingen binnen het NFI? Hoe gaat u voorkomen dat ook andere afdelingen te maken krijgen met te hoge werkdruk en capaciteitsgebrek?
Voor alle onderdelen geldt dat de beoogde capaciteit in de nieuwe organisatie toereikend zal zijn om regulier werkaanbod aan te kunnen. Daarbij zal door inzet van vroegtijdige signalering mogelijke vertraging zoveel als mogelijk worden voorkomen. Ook de vanaf dit jaar beschikbare extra middelen dragen hieraan bij.
Waarom heeft de Kamer nog steeds niet de driemaandelijkse signalering forensisch onderzoek ontvangen? Bent u bereid om deze signalering voor zover deze al klaar is alsnog aan de Kamer te doen toekomen?
De driejaarlijkse signalering wordt momenteel opgesteld onder leiding van prof. S. Zouridis van de Universiteit van Tilburg. Momenteel vindt inhoudelijk overleg plaats in de expertgroep met daarin vertegenwoordigers van OM, Politie, NFI, particuliere instituten en het Ministerie van Veiligheid en Justitie. Omdat dit de eerste signalering is waarin wezenlijk strategische vraagstukken behandeld worden wil ik daarvoor ook voldoende gelegenheid bieden. Eerst na afronding zal ik de driejaarlijks signalering aan de Kamer doen toekomen. Ik streef ernaar dit voor het zomerreces aan uw Kamer aan te beiden.
Bent u bereid om een onderzoek te laten doen naar de managementcultuur binnen het NFI en de manier waarop met personeel wordt omgegaan? Zo nee, waarom niet gezien de vele klachten die al maandenlang de ronde doen over de patstelling tussen personeel en management en het hoge ziekteverzuim?
Ja. De Algemeen directeur van het NFI en de Ondernemingsraad hebben reeds afspraken gemaakt over de inhoud en uitvoering van een dergelijk onderzoek.
Het niet zorgvuldig omgaan met het medisch beroepsgeheim door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) |
|
Grace Tanamal (PvdA) |
|
Lodewijk Asscher (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «UWV rommelt nog steeds met medisch beroepsgeheim»? 1
Ja.
Herkent u zich in het beeld dat UWV-medewerkers, die hiertoe niet bevoegd zijn, nog altijd vragen naar medische informatie en deze ook verwerken?
Ik vind het van groot belang dat UWV handelt in overeenstemming met de Wet Bescherming Persoonsgegevens (Wbp). Mijn ambtsvoorganger heeft uw Kamer op 16 maart 2016 laten weten dat er informatie wordt verwacht van het UWV over de opvattingen van de Autoriteit Persoonsgegevens over het verwerken van gegevens door medewerkers verzuimbeheersing van het UWV. Op 23 oktober 2017 heeft de Autoriteit Persoonsgegevens de definitieve bevindingen van het onderzoeksrapport over het verzamelen van gegevens betreffende iemands gezondheid door medewerkers verzuimbeheersing aan het UWV doen toekomen. Bij het onderzoek naar de verzameling van persoonsgegevens betreffende iemands gezondheid door medewerkers verzuimbeheersing van het UWV heeft de Autoriteit Persoonsgegevens overtreding van artikel 16 Wbp geconstateerd. UWV heeft mij laten weten dat het een nieuw model voor het Ziektewet arboproces gaat implementeren. Met dit nieuwe model zal de medewerker verzuimbeheersing gaan werken onder de verantwoordelijkheid van de verzekeringsarts. Dit model is in overeenstemming met de Wbp. Aan het UWV heb ik gevraagd om het nieuwe model op een zo kort mogelijk termijn in te voeren. UWV heeft aangegeven dat invoering is voorzien per 1 januari 2019. Dit is de termijn die noodzakelijk is om de invoering zorgvuldig, uitvoerbaar en rechtmatig te laten verlopen. Mijn ambtsvoorganger heeft uw Kamer eerder laten weten dat UWV heeft aangegeven dat er geen sprake van is geweest dat medische dossiers toegankelijk zijn voor anderen dan zij die daartoe uit hoofde van hun functie toegang toe hebben2.
Herkent u zich in het beeld dat vertrouwelijke medische gegevens nog altijd gemakkelijk zijn in te zien door UWV-medewerkers die hiertoe niet bevoegd zijn?
Zie antwoord vraag 2.
Herinnert u zich eerdere vragen over de privacyschending door medewerkers van het UWV?2
Ja, deze vragen zijn mij bekend. Mijn ambtsvoorganger heeft aan het UWV gevraagd om de Autoriteit Persoonsgegevens te vragen om hun opvatting in deze. Dit heeft het UWV op 5 april 2016 gedaan. De Autoriteit Persoonsgegevens heeft vervolgens een onderzoek ingesteld naar de verwerking van persoonsgegevens betreffende iemands gezondheid door de medewerker verzuimbeheersing. Op 23 oktober 2017 heeft de Autoriteit Persoonsgegevens het UWV laten weten dat het handelt met de verbodsbepaling van artikel 16 Wbp. Het UWV is in de periode dat de Autoriteit Persoonsgegevens het onderzoek heeft uitgevoerd, gestart met twee pilots om het Ziektewet arboproces te herzien. De Autoriteit Persoonsgegevens is gedurende de looptijd van het onderzoek meegenomen in de uitvoering en uitkomsten van de pilots.
Heeft u, zoals toegezegd tijdens de beantwoording van die vragen, opheldering gevraagd aan het UWV over het schenden van de privacywetgeving door medewerkers van het UWV? Zo ja, wat zijn hiervan de uitkomsten? Zo nee, wanneer gaat u dit alsnog doen?
Zie antwoord vraag 4.
Zijn alle maatregelen die het UWV in 2013 zou implementeren om privacyschendingen te voorkomen, en aan de Kamer zijn toegezegd, ook daadwerkelijk doorgevoerd? Zo nee, kunt u toelichten waarom en welke maatregelen niet zijn ingevoerd?
In antwoord op de Kamervragen (TK 2013–2014, nr. 648) heeft mijn ambtsvoorganger u laten weten dat UWV, naar aanleiding van het onderzoek van professor Gevers, verbetermaatregelen heeft getroffen en geïmplementeerd. Naar aanleiding van het vragenuur van 28 oktober 2014 heeft mijn voorganger laten weten dat hij aan het UWV zal vragen of het zich houdt aan de gemaakte afspraken en de wet. Navraag bij het UWV leerde dat bij de implementatie van de verbetermaatregelen de verwerking van gezondheidsgegevens door medewerkers verzuimbeheersing verder is ingeperkt. Om de verzuimduur te kunnen inschatten en voor de vervolgacties in het werkproces registreren zij nog een beperkt aantal gegevens van medische aard:
Het UWV was van mening dat het met deze beperkte ja/nee registratie voldeed aan de Wbp. Het beperkt registreren van gegevens door een functionaris die niet werkzaam is onder taakdelegatie van een verzekeringsarts is niet overeenkomstig het advies van professor Gevers. Professor Gevers adviseerde om de werkzaamheden van de medewerker verzuimbeheersing onder verantwoordelijkheid van een verzekeringsarts te brengen. Naar aanleiding van de Kamervragen van het lid Tanamal heeft mijn voorganger aan het UWV gevraagd om de Autoriteit Persoonsgegevens te vragen of deze handelwijze is toegestaan. Parallel aan dit traject was het UWV al gestart om in twee pilots te onderzoeken hoe het Ziektewet arboproces verder verbeterd kon worden. De Autoriteit Persoonsgegevens is door het UWV geïnformeerd over het verloop van de pilots en de uitkomsten daarvan. Naar aanleiding van de conclusie van de Autoriteit Persoonsgegevens naar de verwerking van gegevens betreffende iemands gezondheid door de medewerker verzuimbeheersing zal het UWV het Ziektewet arboproces aanpassen en een nieuw model implementeren. Dit is voorzien per 1 januari 2019. Dit nieuwe model zal de verwerking van gegevens betreffende iemands gezondheid door medewerkers verzuimbeheersing onder verantwoordelijkheid van een verzekeringsarts brengen.
Vindt u dat de privacy van burgers bij het UWV momenteel voldoende gewaarborgd is? Zo ja, kunt u toelichten waarom u dit vindt? Zo nee, kunt u aangeven hoe de privacy van burgers beter gewaarborgd kan worden?
Zie antwoord vraag 6.
De toekomst van de ambulancezorg en het definitieve rapport “Ordening ambulancezorg” van Zorgconsultancybureau SiRM |
|
Renske Leijten (SP), Henk van Gerven (SP) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kunt u aangeven waarom het definitieve onderzoeksrapport «Ordening ambulancezorg» van SiRM de datum 29 september 2015 draagt, terwijl de Kamer dit rapport pas ontving op 17 december jl.?1 2
De analyse van onderzoeksbureau SiRM is een onderdeel van de interne beraadslagingen en van de besprekingen die het ministerie heeft gevoerd met Ambulancezorg Nederland (AZN) en Zorgverzekeraars Nederland (ZN). Mijn voornemen was de analyse van SiRM aan uw Kamer aan te bieden als bijlage bij mijn standpuntbepaling over de toekomstige ordening van de ambulancezorg. Daar dit laatste meer tijd bleek te vergen dan voorzien heb ik besloten de SiRM-analyse zonder beleidsstandpunt in december 2015 aan uw Kamer te sturen.
Erkent u dat de attentiewaarde van het rapport vele malen groter was geweest wanneer u het apart aan de Kamer had aangeboden, in plaats van als bijlage bij een verzamelbrief? Waarom is daar niet voor gekozen?
Nee, in een verzamelbrief wordt, net zoals in andere brieven zou worden gedaan, het rapport duidelijk en expliciet aan de Kamer aangeboden.
Wanneer is de opdracht voor dit onderzoek geformuleerd en verstrekt? Hoe luidde deze opdracht?
De opdracht aan SiRM is op 10 juli 2015 verstrekt. In overleg met AZN en ZN is aan SiRM gevraagd om de voor- en nadelen van twee ordeningsscenario’s voor het functioneren van de ambulancezorg en voor de veldpartijen in beeld te brengen door middel van deskresearch en gesprekken met partijen. Daarnaast is gevraagd deze voor- en nadelen te bespreken in een bijeenkomst met het ministerie en de koepelorganisaties (AZN en ZN). De betreffende ordeningsscenario’s zijn beschreven in mijn brief aan uw Kamer van 17 juni 20153. De scenario’s onderscheiden zich van elkaar op het punt van de verantwoordelijkheid voor de keuze van de regionale ambulancevoorzieningen in de regio (Minister of de zorgverzekeraars).
Wat vindt u ervan dat het onderzoek is uitgevoerd door een bekend en actief lid van de VVD?
De opdracht is verleend aan SiRM, een gerenommeerd onderzoeksbureau op het gebied van regulering van markten. Ik acht de professionele integriteit van dat bureau hoog. In het algemeen geldt dat het Ministerie van VWS bij het gunnen van opdrachten geen controle uitvoert op de politieke voorkeuren van onderzoekers.
Wie waren er bij de bijeenkomst van 15 september op het Ministerie van VWS aanwezig om het concept-rapport te bespreken?
Bij die bespreking waren, naast de onderzoekers, medewerkers van het ministerie en vertegenwoordigers van AZN en ZN aanwezig.
Kunt u het verslag van de bespreking van 15 september naar de Kamer sturen?
Van dat overleg is geen schriftelijk verslag opgesteld. Tijdens het overleg hebben de onderzoekers de analyse toegelicht en zijn partijen in de gelegenheid gesteld verhelderende vragen te stellen.
Wie zaten er in de begeleidingscommissie van dit onderzoek?
Het onderzoek is begeleid door medewerkers van het ministerie. Zoals in mijn antwoorden op de vragen 1 en 5 aangegeven zijn de koepelorganisaties betrokken geweest bij de opdrachtformulering en de bespreking van de resultaten van de analyse.
Hoeveel concept-versies van dit rapport zijn op het ministerie besproken totdat het rapport definitief werd vastgesteld? Kunt u de concept-rapporten naar de Kamer sturen, inclusief het commentaar van uw ministerie daarop? Zo nee, waarom niet?
Na de opdrachtverlening is nog telefonisch contact geweest met SiRM over de reikwijdte van het onderzoek. SiRM heeft op 4 september 2015 een eerste concept van de analyse aan het ministerie toegestuurd. Dit concept betrof een feitelijke beschrijving van de uitkomsten van deskresearch en van de gevoerde gesprekken. Het concept is op 8 september besproken en gedurende die bespreking heeft het ministerie aan SiRM gevraagd de rapportage aan te vullen met een (transparante en objectieve) weging van de argumenten in beide scenario’s. SiRM heeft hiervoor een aanvulling op het conceptrapport gemaakt die op 10 september aan het ministerie is gestuurd. Het conceptrapport met aanvulling is vervolgens besproken in de bijeenkomst van 15 september waar de vragen 5 en 6 naar verwijzen. Na bespreking heeft SiRM de rapportage definitief gemaakt en aangeboden aan het ministerie.
De lijn vanuit het ministerie is om conceptrapporten niet openbaar te maken maar alleen definitieve rapporten openbaar te maken.
Kunt u verklaren waarom u stelt dat er geen draagvlak zou zijn voor de publieke variant, terwijl in het onderzoeksrapport vermeld wordt dat «De meeste geïnterviewden beschouwen ambulancezorg als een nutsvoorziening (publieke functie). Ze zijn van mening dat dit onder de invloed van een ministerie moet blijven»?3 4
Er moet onderscheid worden gemaakt tussen de vaststelling dat ambulancezorg een publiek belang is en de wijze waarop dat publiek belang vervolgens wordt gewaarborgd. De kwaliteit en bereikbaarheid van ambulancezorg is zonder meer een publiek belang. Ook in de huidige situatie stelt de overheid via regulering eisen aan verschillende aspecten van ambulancezorg. Maar de verantwoordelijkheid voor de uitvoering is in een groot aantal regio’s belegd bij private partijen. Een dergelijke waarborging van het publieke belang geldt overigens voor het overgrote deel van de Nederlandse zorg. Alle regionale ambulancevoorzieningen, ongeacht of zij publiek of privaat zijn georganiseerd, dienen zich aan de geldende regels te houden.
De bedoelde publieke variant zou een stap verder gaan, daarbij zou de daadwerkelijke uitvoering van de ambulancezorg in alle regio’s in handen van een publieke partij worden gebracht. Dit zou een behoorlijke herschikking van de bestaande situatie met zich meebrengen omdat in deze variant de huidige private aanbieders van ambulancezorg hun positie zouden verliezen.
Waarom is in het onderzoek niet gekeken naar gevolgen voor de arbeidsmarkt en positie van personeel bij de twee onderzochte stelselkeuzes? Kunt u uw antwoord toelichten?
In beide scenario’s zou periodiek bezien moeten worden welke aanbieders het alleenrecht krijgen om ambulancezorg in de regio aan te bieden. Dat zou dus ook in beide scenario’s periodiek kunnen leiden tot aanpassingen in de structuur van het zorgaanbod, los van de vraag wie (overheid of zorgverzekeraars) verantwoordelijk is voor de keuze voor de regionale ambulancevoorziening. Afhankelijk van het te kiezen model zou daaromtrent moeten worden afgewogen of, en zo ja welke, eisen eventueel zouden worden gesteld rond de overname van personeel door nieuwe vergunninghouders.
Overigens is in hoofdstuk vier van het rapport wel aandacht besteed aan de positie van het personeel.
Waarom zegt u tijdens de laatste begrotingsbehandeling dat u vooralsnog geen voorstander bent van een stelselverandering voor de ambulancezorg, terwijl u uitdrukkelijk onderzoek heeft laten doen naar een nieuw stelsel van inkoop via zorgverzekeraars?5
De onderzochte varianten zie ik niet als een stelselverandering in de ambulancezorg. Beide varianten houden de bestaande hoofdlijnen van de ordening van de ambulancezorg in stand. Er blijft sprake van een regionale indeling van de ambulancezorg met daarbinnen een partij die per regio het alleenrecht heeft om ambulancezorg aan te bieden. Ook in de huidige situatie contracteren zorgverzekeraars de aangewezen aanbieders van ambulancezorg en maken daarbij afspraken over prestaties, samenwerking met ketenpartners en de daarvoor benodigde budgetten. Verzekeraars zijn 100% risicodragend voor de uitgaven aan ambulancezorg. In een dergelijke context waarin verzekeraars ook verantwoordelijk zijn voor een goede zorginkoop in de gehele (acute) zorgketen, vind ik het passend om daarbij ook te onderzoeken in hoeverre een grotere rol van verzekeraars bij de keuze van de regionale ambulancevoorzieningen de zorg in de regio’s zou kunnen verbeteren. Daarnaast hebben we momenteel een tijdelijke ambulancewet die moet worden vervangen door een definitieve ambulancewet. Het is in mijn ogen verantwoord om ter voorbereiding daarvan goed na te denken en advies te vragen over de mogelijkheden en de consequenties.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden vóór het Algemeen overleg Ambulancezorg voorzien op 18 februari 2016?
Ja.
De sluiting van een parkeerplaats voor vrachtwagenchauffeurs bij Venlo |
|
Paul Ulenbelt (SP) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw mening over de voorgenomen sluiting van parkeerterrein de Keulse Barrière?1
Het parkeerterrein aan de Keulse Barrière is lange tijd in gebruik geweest als parkeerplaats voor vrachtwagenchauffeurs. Met de komst van de A74 is de internationale hoofdverkeersstructuur rond Venlo ingrijpend gewijzigd. De gemeente Venlo heeft ervoor gekozen om de focus van logistieke activiteiten te verleggen naar de Tradeports en dit terrein te sluiten. Het terrein is eigendom van de gemeente Venlo en zij kan dan ook zelfstandig beslissen over het wel of niet openhouden van dit terrein.
Wat vindt u van de situatie dat de oprit naar het parkeerterrein momenteel is afgesloten waardoor chauffeurs ingewikkelde manoeuvres moeten uitvoeren om via de afrit op het terrein te komen?
Ik heb begrepen dat er forse schade is aan het wegdek bij de oprit, met mogelijk gevaar voor (vracht)verkeer en fietsers. Omdat het terrein formeel geen parkeerplaats meer is en binnenkort een andere bestemming krijgt, is de gemeente van mening dat investeringen in dit terrein niet meer doelmatig zijn. Uit het oogpunt van veiligheid heeft de gemeente besloten deze oprit af te sluiten.
Deelt u de mening dat dit parkeerterrein een belangrijke functie heeft voor het overdragen van de begeleiding van Convois Exceptionelles, dat anders op een vluchtstrook zou moeten plaatsvinden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Dit parkeerterrein heeft lange tijd dienst gedaan voor de overdracht van Convois Exceptionnelles. Met de aanleg van de A74 en de wens van de gemeente Venlo om de logistieke activiteiten te verleggen naar de tradeports, is dit terrein volgens de gemeente Venlo geen logische locatie meer, los van het feit dat er een andere bestemming op zit. Daarnaast geeft de gemeente aan dat bedrijven op eigen terrein moeten voorzien in manoeuvreer- en parkeerruimte. Bij de grensovergang op de A67 is een terrein speciaal ingericht voor de overdracht van de begeleiding bij bijzondere transporten. De vluchtstrook is geen veilige plek om dergelijke overdrachten plaats te laten vinden.
Bent u bereid om in overleg met de gemeente Venlo tot een goede oplossing te komen in het belang van de wegtransportsector? Wilt u de Tweede Kamer over deze gesprekken informeren?
Het aandragen van een alternatief voor de voorgenomen sluiting van de Keulse Barrière zie ik niet primair als mijn verantwoordelijkheid. Dat neemt niet weg dat ik mee wil denken over hoe de transportsector gefaciliteerd kan worden, en dat doe ik ook al. Diverse gemeenten (waaronder Venlo), provincie, rijk, sector en politie hebben de handen ineen geslagen om gezamenlijk te werken aan het oplossen van de parkeerproblematiek voor vrachtwagens in Limburg, op zowel het hoofdwegennet als het onderliggend wegennet. Wij kijken voor een vrachtwagenparkeerplaats onder andere naar een locatie nabij het kruispunt van de A73/74 en de A67.
Het bericht over financiering van veroordeelde terroristen door de Palestijnse Autoriteiten |
|
Han ten Broeke (VVD), Raymond de Roon (PVV), Kees van der Staaij (SGP), Joël Voordewind (CU) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() |
Kent u het bericht «Palestinians using foreign aid to fund anti-Israel terror, Hotovely says»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de beweringen van de Israëlische onderminister van Buitenlandse Zaken Hotovely dat de Palestijnse Autoriteiten maandelijks 400 tot 3.500 dollar overmaken naar veroordeelde Palestijnse terroristen en hun familieleden, en dat volgens de Wereldbank de 21,7 miljard dollar aan steungeld die de Palestijnse Autoriteit tussen 1993 en 2013 ontving, niet is gebruikt voor economische en sociale ontwikkeling in de Palestijnse gebieden, maar voor het bekostigen van infrastructuur en wapens die zijn gebruikt voor terroristische doeleinden? Deelt u de analyse dat de internationale gemeenschap op basis van deze gegevens haar donorbeleid zou moeten heroverwegen?
De uitspraken van onderminister Hotovely zijn geheel voor haar rekening. De Wereldbank heeft geen rapport gepubliceerd waarin het stelt dat de steun van de internationale gemeenschap gebruikt zou zijn voor terroristische doeleinden, in plaats van sociale en economische doelstellingen. Onderminister Hotovely trekt zelf deze conclusie, maar schrijft die niet toe aan de Wereldbank.
De Wereldbank heeft in 2011 al geoordeeld dat de Palestijnse instituties in staat zijn de functies van een staat uit te voeren. Volgens de Wereldbank is de grootste belemmering voor verdere economische en sociale ontwikkeling de Israëlische bezetting.
Hotovely verwijst in haar ingezonden brief onder meer naar een bericht van het Israëlische Ministerie van Buitenlandse Zaken van juli 2014, dat gebruik maakte van cijfers uit 2011 en 2012, dus voordat de verantwoordelijkheid voor de betalingen werd overgedragen van de Palestijnse Autoriteit (PA) naar de PLO.
In twee moties-Voordewind/Van der Staaij wordt de regering verzocht de druk op de PLO op te voeren teneinde af te zien van het financieren van veroordeelde Palestijnen; in hoeverre werpt de recente berichtgeving een nieuw licht op doel en inhoud van deze moties? Op welke manier is en wordt uitvoering gegeven aan deze moties?2 3
Het kabinet blijft van mening dat de uitkeringen aan alle Palestijnse gedetineerden afhankelijk zou moeten zijn van de sociaaleconomische behoefte van de gevangene en zijn gezin. Door het verbinden van de lengte van de straf aan de hoogte van de uitkering van alleen de «politieke» gevangenen wordt de indruk gewekt dat gewelddadige acties gericht tegen Israël worden ondersteund of beloond.
Het kabinet blijft het beleid van de PLO aankaarten in bilaterale gesprekken met de PA en de PLO, zoals onlangs en marge van het Nederlands-Palestijns bilateraal forum. In deze gesprekken benadrukte de PLO de betalingen als sociaal vangnet te beschouwen.
Tevens heeft het kabinet deze kwestie met de EU-partners besproken. De zorg dat het Palestijnse systeem van betalingen aan gevangenen een incentive zou kunnen zijn voor geweld, wordt slechts door een enkele EU-lidstaat gedeeld. Binnen de EU wordt er op gewezen dat de steun onder de Palestijnse bevolking voor het systeem heel groot is en bestaat er nauwelijks steun voor het opvoeren van de druk op de PLO om het systeem aan te passen. Zie ook de antwoorden op de vragen gesteld op 9 oktober 2015 (Aanhangsel Handelingen vergaderjaar 2015–2016, nr. 567), gedateerd op 13 november 2015.
Experimenten op psychiatrische patiënten van GGZ Noord-Holland-Noord (GGZ NHN) |
|
Henk van Gerven (SP), Renske Leijten (SP) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op de uitspraak van de Governancecommissie, waaruit blijkt dat de Raad van Bestuur van GGZ NHN op twee punten de Zorgbrede Governancecode heeft geschonden?1
Ik vind het positief dat er een uitspraak van de governancecommissie ligt over deze kwestie.
Wat vindt u ervan dat de goede naam van de klokkenluider die de onrechtmatige experimenten op psychiatrische patiënten aan het licht bracht, door de Raad van Bestuur van GGZ NHN door het slijk is gehaald?
GGZ NHN heeft mij laten weten dat zij geen mededelingen hebben gedaan over de medewerker die een en ander aan de orde heeft gesteld.
Klopt het dat GGZ NHN sinds de uitspraak op 24 november jongstleden nog op geen enkele wijze toenadering heeft gezocht tot de klokkenluider? Zo ja, waarom niet? Zo nee, op wat voor manier dan wel, en wat waren hiervan de resultaten?
GGZ NHN heeft aangegeven dat zij nog geen contact heeft opgenomen met de betreffende medewerker omdat er nog lopende onderzoeken zijn. Zo loopt er nog een onderzoek van de Inspectie voor de Gezondheidszorg. GGZ NHN heeft aangegeven de resultaten daarvan af te wachten.
Wat zijn de gevolgen van de uitspraak op dit punt, en op welke wijze zou er volgens u aan eerherstel van de voormalig werknemer gewerkt dienen te worden? Bent u bereid hier de Raad van Bestuur van GGZ NHN op aan te spreken?
De governancecommissie heeft geconcludeerd dat de Zorgbrede Governancecode is geschonden. De Zorgbrede Governancecode is van de sector zelf. Het is niet aan mij om het naleven van de code te handhaven. Wel is het zo dat GGZ Nederland van zijn leden vraagt dat zij de code implementeren en naleven. Ik heb GGZ Nederland eerder ook al opgeroepen om deze kwestie nader te onderzoeken, waarop zij de governancecommissie heeft ingeschakeld.
Wat zijn de gevolgen van de uitspraak op dit punt, en op welke termijn zal er wel een klokkenluidersregeling in werking treden bij GGZ NHN?
GGZ NHN geeft aan dat op 17 maart 2015 de raad van bestuur de «Klokkenluidersregeling GGZ Noord-Holland-Noord» heeft vastgesteld. Dit na instemming van de medezeggenschapsraad. Deze regeling is volgens de Raad van Bestuur bekend gemaakt aan alle medewerkers via de besluitenlijst en door de medezeggenschapsraad via haar «headlines»«.
Men heeft aangegeven dat deze wijze van communiceren binnen de instelling gebruikelijk is en dat medewerkers gewend zijn om op deze wijze geïnformeerd te worden.
Wat zijn de gevolgen van de uitspraak voor GGZ NHN in het algemeen en de Raad van Bestuur in het bijzonder? Zijn zij op de vingers getikt door de Raad van Toezicht? Zo ja, op wat voor manier? Zo nee, wat vindt u van het functioneren van de Raad van Toezicht?
GGZ NHN geeft aan dat er in vergaderingen van het bestuur en de raad van toezicht aandacht is geweest voor deze kwestie. Daarnaast hebben de voorzitter en de vicevoorzitter van de Raad van Toezicht apart met het bestuur over de kwestie gesproken. Daarbij kwamen het bestuur en de raad van toezicht tot dezelfde conclusies geeft GGZ NHN aan. De Raad van toezicht moet erop toezien dat de Raad van Bestuur deze omissie herstelt en conform de governancecode handelt.
Worden er door de branchevereniging naar aanleiding van de uitspraak nog sancties opgelegd aan de GGZ NHN? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
GGZ Nederland heeft mij laten weten dat van schending van de code op het eerste punt inmiddels geen sprake meer is, aangezien de instelling sinds 15 maart 2015 wel aan deze verplichting voldoet. Dit neemt niet weg dat ten tijde van de melding er wel sprake was van schending van de code. Het bestuur van GGZ Nederland heeft mij gezegd dat zij GGZ NHN heeft aangesproken op dit punt. Gezien de constatering van de commissie dat een klokkenluidersregeling inmiddels is geïmplementeerd, ziet GGZ Nederland geen reden meer voor sancties in de richting van GGZ NHN. GGZ Nederland heeft voor dit standpunt gekozen omdat naar het oordeel van GGZ Nederland GGZ NHN de melding serieus heeft genomen. GGZ NHN heeft onder andere een onafhankelijk onderzoek laten uitvoeren naar vermoedens van misstanden.
Klopt het dat GGZ NHN pas in maart 2015 een klokkenluidersregeling van kracht heeft doen worden, maar dat het personeel nog niet geattendeerd is op het bestaan van de klokkenluidersregeling? Wat vindt u van de datum van introduceren van de klokkenluidersregeling en de bekendmaking daarvan?
Zie antwoord vraag 5.
Zou het niet goed zijn als GGZ NHN verplicht wordt de uitspraak van de Governancecommissie intern te verspreiden, zodat enerzijds betreffende medewerker gezuiverd wordt, en anderzijds bekend wordt dat er enige bescherming voor klokkenluiders bestaat? Zo nee, kunt u uw antwoord toelichten? Zo ja, op welke termijn moet de werkgever dit intern bekend maken?
GGZ NHN wil de uitspraak actief bekend maken zodra ook het rapport van de inspectie bekend is, zodat deze in samenhang gelezen kunnen worden.
Heeft u naar aanleiding van deze casus, waarbij een klokkenluider ten onrechte ontslagen werd en een spreekverbod opgelegd kreeg, nog altijd blind vertrouwen in het «zelfreinigend vermogen» van zorginstellingen?
GGZ Nederland heeft mij gemeld, dat zij in deze casus aanleiding zien voor een herhaalde oproep aan de leden om de Zorgbrede Governancecode, en in het bijzonder het hebben van een klokkenluidersregeling, te implementeren.
Daarmee vind ik niet dat deze casus de conclusie rechtvaardigt dat zelfregulering niet werkt. Als de Zorgbrede Governancecode niet had bestaan, had deze uitspraak er niet gelegen en waren er geen maatregelen genomen.
Aandachtspunt van de code is wel dat de naleving daarvan nog te vrijblijvend is. Alleen als er een concreet geschil op tafel ligt, wordt de code getoetst. Ik ben daarom verheugd met de mededeling van de Brancheorganisaties Zorg (BoZ) dat ook zij dit als een knelpunt ervaren. Bij de herijking van de code wordt ook gekeken naar manieren om die vrijblijvendheid te verminderen.
Lopen er momenteel nog meer onderzoeken naar deze casus door bijvoorbeeld de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) of de Medisch Ethische Toetsingscommissie (METC)? Hebben de onderzoeken betrekking op de vraag of het experiment voldoet aan de Wet medisch-wetenschappelijk onderzoek met mensen (WMO)?
De CCMO is op een eerder moment nagegaan of de toetsing door de METC van het onderzoeksprotocol op de juiste manier heeft plaatsgevonden en heeft geen onvolkomenheden gevonden in de primaire beoordeling. Hierover bent u geïnformeerd in mijn brief van 29 oktober 2015.
Op dit moment legt de IGZ de laatste hand aan het inspectieonderzoek naar de medisch wetenschappelijk studie die heeft plaatsgevonden bij GGZ NHN. De IGZ onderzocht of GGZ NHN en haar medewerkers zich hebben gehouden aan het onderzoeksprotocol en aan de bestaande wet- en regelgeving, waaronder de Wet medisch-wetenschappelijk onderzoek met mensen (WMO). In mijn brief van 29 oktober 2015 heb ik u geïnformeerd dat het onderzoek door de IGZ langer ging duren dan oorspronkelijk gepland. Begin februari heeft de IGZ haar conceptrapportage voor correctie op feitelijke onjuistheden voorgelegd aan de betrokken partijen. De IGZ verwacht het rapport eind eerste kwartaal 2016 te kunnen vaststellen. Bij de IGZ loopt geen ander onderzoek naar deze casus.
Kunt u uitleggen waarom u stelt dat het vervolgonderzoek bij GGZ NHN mocht doorlopen, omdat het onderzoek observationeel zou zijn, en daarmee niet WMO-plichtig, terwijl in het onderzoeksprotocol en de onderzoeker wel in de onderzoeksopzet schrijven dat het vervolgonderzoek WMO-plichtig is?2
De vervolgstudie bij GGZ NHN betrof een observationeel onderzoek. De onderzoeker was tot het oordeel gekomen dat de studie niet WMO-plichtig is en om die reden was dit onderzoek niet voorgelegd aan de METC of de CCMO.
De manier waarop een en ander is beschreven in het onderzoeksprotocol en de informatiebrief voor de patiënt heeft wel vragen opgeworpen of dit oordeel terecht was. Om deze reden heeft de IGZ het protocol en de informatiebrief voor de patiënt alsnog aan de CCMO voorgelegd om hier advies over te geven. De CCMO heeft eveneens geconcludeerd dat de studie niet onder de reikwijdte van de WMO valt.
Onderzoekt de IGZ dit vervolgonderzoek ook, nu zij onderzoekt of het eerste onderzoek voldoet aan alle wettelijke eisen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer worden resultaten van dit onderzoek verwacht?
Het onderzoek van de IGZ richt zich op de eerste studie, die onder de reikwijdte valt van de WMO. De tweede studie maakt geen onderdeel uit van het onderzoek van de inspectie, omdat deze niet onder de reikwijdte valt van de WMO. Zie verder ook mijn antwoord op vraag 12.
Klopt het dat de IGZ erop gewezen is dat er vervolgonderzoek plaatsvindt met proefpersonen? Wanneer, door wie precies, en wat heeft de IGZ met die informatie gedaan? Kunt u een tijdslijn geven?
IGZ was vanaf het begin van haar onderzoek (april 2015) op de hoogte dat deelnemers aan de eerste studie na afloop daarvan gevraagd waren om deel te nemen aan het vervolgonderzoek. In het protocol en de patiënteninformatie van de eerste studie stond dat al vermeld. Er is tijdens de inspectiebezoeken aan de instelling in mei 2015 een inschatting gemaakt of het vervolgonderzoek extra risico’s en belasting met zich meebracht voor de deelnemers. De bestaande informatie gaf geen aanleiding om de vervolgstudie stop te zetten. Zoals ik in mijn antwoord op vraag 12 beschreven heb, bleek de wijze waarop een en ander in het onderzoeksprotocol en de informatiebrief voor de patiënt beschreven was vragen op te roepen of deze studie onder de reikwijdte van de WMO valt. Om deze reden is in december 2015 dit aspect toch nog voorgelegd aan de CCMO, die in januari 2016 heeft geoordeeld dat dit onderzoek niet onder de reikwijdte van de WMO valt.
Wordt het vervolgonderzoek gedaan met dezelfde patiëntenpopulatie? Kunt u aangeven waarin het onderzoek en het vervolgonderzoek overeenkomen met elkaar, en op welke punten zij verschillend zijn?
Het oorspronkelijke onderzoek betrof een gerandomiseerde cross-over studie, waarbij patiënten door toeval werden ingedeeld in een groep die placebo kregen toegediend of in een groep die memantine kregen toegediend naast de behandeling met clozapine. Elke patiënt heeft in opeenvolgende periode beide behandelingen gehad (clozapine met en zonder memantine). Dit betekent dat ze gedurende een bepaalde periode een andere behandeling zouden krijgen dan ze daarvoor gewend waren.
Voor het vervolgonderzoek zijn alleen patiënten gevraagd die hadden deelgenomen aan het eerste onderzoek. Als de patiënten in de eerdere studie een gunstige werking van memantine hadden ervaren kregen ze de keuze om deze therapie voort te zetten. Ik vind het van belang op te merken dat dit een therapie betreft die al een plek heeft in de bestaande behandelrichtlijn.
De effecten van deze behandeling werden tijdens het vervolgonderzoek gemonitord. Deze procedures maakten deel uit van de standaard zorg of waren niet dermate belastend voor de patiënt dat er sprake zou zijn van een handeling (of experimenteel onderzoek) in de zin van de WMO.
Op welke wijze is getoetst of deelnemers aan het onderzoek wilsbekwaam zijn? Is dit onderzoek gedaan in de verplichte aanwezigheid van meerdere mensen, zoals bekende hulpverleners en familie? Kunt u uw antwoord toelichten?
Deze vragen maken onderdeel uit van het inspectieonderzoek en zullen worden beantwoord in het rapport van de IGZ.
Klopt het dat het aanvankelijke onderzoek een ambulante patiëntenpopulatie kende, die ook is uitgebreid naar mensen die in een instelling wonen? Is de uitbreiding van de deelnemers goed verlopen, en zijn ze bijvoorbeeld goed getest op wilsbekwaamheid?
Nee, de inclusie van ambulante en niet-ambulante patiënten verliep parallel. De onderzoeksrapportage van de onafhankelijke onderzoekscommissie die door GGZ NHN was ingesteld, heeft in 2015 geconcludeerd dat de proefpersonen niet allemaal ambulante patiënten waren. De vraag in hoeverre de proefpersonen ambulant waren en of de wilsbekwaamheid zorgvuldig is vastgesteld, is onderdeel van het inspectieonderzoek.
Welk onderzoek doet de IGZ precies naar de GGZ NHN, en wanneer zal dat onderzoek afgerond zijn?
Zie mijn antwoord op vraag 11.
Problemen rond de huisvesting van Internationale Schakelklas (ISK-) leerlingen |
|
Tjitske Siderius (SP), Sharon Gesthuizen (SP) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Bent u ervan op de hoogte dat er naast de problemen rond bekostiging van leerkrachten ook problemen bestaan ten aanzien van het vinden van adequate huisvesting voor ISK leerlingen? Wat is er hiervan bij u bekend?
In het voortgezet onderwijs zijn de gemeenten verantwoordelijk voor het verzorgen van onderwijshuisvesting, ook voor wat betreft de onderwijshuisvesting van leerplichtige asielzoekerskinderen. In de meeste gevallen vindt de gemeente adequate huisvesting voor deze jongeren, maar ik ben mij ervan bewust dat dit in een beperkt aantal gevallen moeizaam verloopt.
In hoeveel gemeenten bestaat er, volgens u een dringende behoefte aan onderwijshuisvesting voor vluchtelingenkinderen in het voortgezet onderwijs?
Het gesprek over onderwijshuisvesting voor vluchtelingenkinderen is in eerste instantie een gesprek tussen school, gemeente en het COA. Het Ministerie van OCW speelt hierbij geen rol. Er zijn mij echter enkele gevallen bekend waarin de betrokken gemeenten en scholen niet op korte termijn adequate huisvesting kunnen realiseren.
Wat is de status van de in het algemeen overleg inzake de bekostiging van onderwijs aan vluchtelingenkinderen en asielzoekers d.d. 2 december jl. aangehaalde gesprekken tussen de ministeries van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en van Veiligheid en Justitie over een bijdrage in de huisvesting van vluchtelingleerlingen in het voortgezet onderwijs? Kunt u dit toelichten?1
Voor het voortgezet onderwijs wordt de mogelijkheid onderzocht om op korte termijn een regeling te ontwerpen, die naar analogie aan de OHBA-regeling voor het primair onderwijs met normbedragen werkt en een oplossing biedt voor de problematiek van de onderwijshuisvesting in gemeenten waar grootschalige noodopvang van asielzoekers voor korte duur wordt gerealiseerd.
Bestaan er al mogelijkheden om de regeling Onderwijshuisvestingsbudgetten Asielzoekers (OHBA) in te zetten voor het voortgezet onderwijs? Zo ja, zijn deze bekend bij de gemeenten? Zo nee, bent u bereid de OHBA-regeling ook beschikbaar te stellen voor het voortgezet onderwijs? Kunt u dit toelichten?2
Zie antwoord vraag 3.
Bent u er zich van bewust dat gemeenten, zoals Enschede en Nijmegen, in de knel komen te zitten wanneer een bijdrage vanuit de rijksoverheid uitblijft? Op welk termijn verwacht u hier een oplossing voor te hebben?
Ik ben mij ervan bewust dat sommige gemeenten er niet in slagen om adequate onderwijshuisvesting te realiseren. Ik ben op dit moment dan ook met deze gemeenten en schoolbesturen in gesprek om te bezien of een maatwerkoplossing nodig is voor onderwijshuisvesting van asielzoekersleerlingen die in COA-opvang verblijven, vooruitlopend op de onder vraag 3 en 4 bedoelde regeling.
Hoe gaat u de nu meest nijpende problemen – zoals in Enschede waar in maart vijftig 15- tot 18-jarige vluchtelingenkinderen gehuisvest worden en voor wie nog geen adequate onderwijshuisvesting is geregeld – aanpakken?3
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u toelichten op welke wijze de huisvesting van onderwijs op dit moment precies wordt gefinancierd?
De verantwoordelijkheid voor de onderwijshuisvesting in het po en vo is gedecentraliseerd. Gemeenten zijn verantwoordelijk voor (vervangende) nieuwbouw en uitbreiding van de schoolgebouwen. Het bijbehorende budget maakt onderdeel uit van het Gemeentefonds. Voor het primair onderwijs is onder andere het aantal jongeren dat staat ingeschreven bij de gemeente bepalend voor de hoogte van de uitkering. Voor het voortgezet onderwijs en het (voortgezet) speciaal onderwijs is de uitkering grotendeels gekoppeld aan het aantal leerlingen dat staat ingeschreven bij scholen op het grondgebied van de gemeente. De schoolbesturen ontvangen voor het onderhoud (binnen en buiten) en de aanpassing van het gebouw een vergoeding via de lumpsum.
De privacyschending door ziekenhuizen |
|
Astrid Oosenbrug (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Datalek ziekenhuizen treft ruim 158.000 patiënten»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het zorgelijk is dat vanwege de gebrekkige omgang met en beveiliging van persoonsgegevens de privacy van de desbetreffende patiënten is geschonden? Zo nee, waarom niet?
Ja.
In hoeverre is het toegestaan om bij de overgang naar papierloos werken privacygevoelige data te laten scannen door buitenlandse digitaliseringsbedrijven?
Dit is toegestaan als ziekenhuizen zich aan de geldende wet- en regelgeving houden. Het gaat dan vooral om de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp). De regels staan toe dat een ziekenhuis een zogenaamde bewerker inschakelt om in te scannen. De wet verplicht het ziekenhuis om hiervoor een zogenaamde bewerkersovereenkomst af te sluiten. In die overeenkomst worden onder andere afspraken gemaakt over de beveiliging en geheimhouding. Los van de overeenkomst bepaalt de wet ook dat de bewerker verplicht is tot geheimhouding. In het hele proces blijft het ziekenhuis verantwoordelijk: zij moet voldoende maatregelen nemen om te borgen dat de bewerker zich aan de afgesproken regels rond beveiliging en geheimhouding houdt en dat de afspraken daarover worden nageleefd.
Deelt u de mening dat het onacceptabel en onverantwoordelijk is dat het werk van het Belgische digitaliseringsbedrijf iGuana is uitbesteed aan sociale werkplaatsen en gedetineerden in Belgische gevangenissen? Zo ja, welke consequenties verbindt u hieraan? Zo nee, waarom niet?
Ik vind het onacceptabel dat ziekenhuizen onzorgvuldig met patiëntendossiers omgaan. Ook moet rekening worden gehouden met de beeldvorming en moeten patiënten erop kunnen vertrouwen dat dit op een zodanige manier gebeurt dat de bescherming van medische informatie voldoende is gegarandeerd. Ik heb begrepen dat het uitvoeren van deze werkzaamheden in gevangenissen en sociale werkplaatsen inmiddels niet meer voorkomt. Het bedrijf dat de werkzaamheden voor de ziekenhuizen uitvoerde gaf aan te voldoen aan de geldende wet- en regelgeving. Het is aan de Autoriteit Persoonsgegevens om toe te zien op de naleving van de Wbp en zo nodig te handhaven. Indien de kwaliteit van zorg in het geding komt kan de Inspectie voor de Gezondheidszorg ook in actie komen. De Inspectie voor de Gezondheidszorg heeft mij al aangegeven dat zij aandacht hebben voor de wijze waarop de bewerkersovereenkomsten zijn gesloten bij die ziekenhuizen die nog in transitie zijn van papieren naar digitale dossiers. Ook heeft de Inspectie voor de Gezondheidszorg aangegeven de Nederlandse Federatie van Universitair Medische Centra en de Nederlandse Vereniging van Ziekenhuizen een brief te sturen om ziekenhuizen op hun verantwoordelijkheid te wijzen.
Deelt u de mening dat privacy een prijs heeft, oftewel dat het kostenaspect nooit een argument mag zijn om digitalisering van privacygevoelige data bij de goedkoopste dienstverlener onder te brengen? Zo ja, welke maatregelen treft u om dit te bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?
Het is aan de ziekenhuizen om te bepalen in hoeverre de dienstverlener voldoet aan de geldende wet- en regelgeving. Het kostenaspect mag er nooit toe leiden dat onzorgvuldig wordt omgegaan met privacygevoelige informatie.
Op welke wijze wordt gecontroleerd of dossiers na inscanning daadwerkelijk zijn vernietigd?
Het vernietigen van patiëntendossiers moet conform de geldende wet- en regelgeving gebeuren. Het is aan de Autoriteit Persoonsgegevens om hierop toezicht te houden. Ook hierbij geldt dat ziekenhuizen zich bewust moeten zijn van de privacygevoeligheid van dit proces.
Heeft de Autoriteit Persoonsgegevens specifieke middelen om uitbesteding van werkzaamheden door digitaliseringsbedrijven te controleren dan wel aan banden te leggen? Zo nee, waarom niet en wat gaat u doen om dit te verbeteren?
De Autoriteit Persoonsgegevens beschikt op grond van de Wbp over voldoende toezichthoudende en handhavende bevoegdheden om toezicht te houden op de naleving van de wetgeving inzake bescherming van persoonsgegevens en om zo nodig de naleving ervan met behulp van (bestuursrechtelijke) sancties af te dwingen. Deze bevoegdheden stellen de Autoriteit ook in staat om indien nodig op te treden tegen een verantwoordelijke die bij uitbesteding van werkzaamheden aan een zogeheten bewerker (artikel 1 onder de Wbp) in strijd handelt met de Wbp.
Nederlandse patiëntgegevens in Belgische gevangenis |
|
Leendert de Lange (VVD) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Patiëntgegevens op straat»1 en van de artikelen «Belgische gevangenen werken met Nederlandse patiëntendossier» en «Ziekenhuis «onaangenaam verrast» dat dossiers naar gevangenis gingen»?2
Ja.
Wat is uw reactie op de berichten dat Nederlandse patiëntendossiers terecht zijn gekomen in een Belgische gevangenis? Kunt u de reactie nader onderbouwen met een oordeel?
Zie de antwoorden van de Minister van VenJ en mij op de vragen 3 een 4 van lid Oosenburg over dit zelfde onderwerp (ingezonden 27 januari 2016).
Deelt u de mening dat het een zeer ongewenste situatie is dat patiëntendossiers in handen komen van Belgische gedetineerden? Zo ja, wat gaat u eraan doen om dit direct te laten stoppen?
Zie de antwoorden van de Minister van VenJ en mij op vraag 4 van lid Oosenburg over dit zelfde onderwerp (ingezonden 27 januari 2016).
Bent u van mening dat de Isala Klinieken in Zwolle en het Amphia Ziekenhuis in Breda regels hebben overtreden door medisch dossier aan derden te geven zonder de uitdrukkelijke toestemming van de patiënt? Zo ja, welke wettelijke regels zijn overtreden?
Het is aan de Autoriteit Persoonsgegevens om te oordelen of in deze situaties de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) is overtreden. De Autoriteit Persoonsgegevens kan hier dan indien nodig tegen optreden.
Wat is uw oordeel over het feit dat het Isala Ziekenhuis in een reactie laat weten dat niet kan worden uitgesloten dat «gevangenen de patiëntendossiers toch hebben gezien» en dat als ze hadden geweten dat gedetineerden bij de werkzaamheden zouden worden betrokken ze «mogelijk» een andere keuze hadden gemaakt?
Het is de primaire verantwoordelijkheid van het ziekenhuis om dit proces zorgvuldig te regelen en hier een bewerkersovereenkomst voor op te stellen waarin precies is vastgelegd wie wat doet en dat dit conform wet- en regelgeving gebeurt. Indien dit proces niet goed is verlopen, is het in eerste instantie aan het ziekenhuis om de dienstverlener hier op aan te spreken. Bij eventuele overtreding van de wet- en regelgeving is het aan de Autoriteit Persoonsgegevens om in actie te komen.
Ziet u gronden om maatregelen te nemen tegen de betrokken ziekenhuizen? Zo ja, bent u van plan om dit te doen? Zo nee, waarom niet?
De Inspectie voor de Gezondheidszorg heeft mij al aangegeven dat zij aandacht hebben voor de wijze waarop de bewerkersovereenkomsten zijn gesloten bij die ziekenhuizen die nog in transitie zijn van papieren naar digitale dossiers. Het is de verantwoordelijkheid van ziekenhuizen zelf om te onderzoeken of zij hiertoe voldoende maatregelen hebben getroffen. Ook heeft de Inspectie voor de Gezondheidszorg aangegeven de Nederlandse Federatie van Universitair Medische Centra en de Nederlandse Vereniging van Ziekenhuizen een brief te sturen om ziekenhuizen op hun verantwoordelijkheid te wijzen.
Heeft u inmiddels contact gehad met de betrokken ziekenhuizen om de onwenselijke situatie stop te zetten? Zo ja, op welke wijze gaan de ziekenhuizen de betrokken patiënten informeren?
Zie mijn reactie bij vraag 5, indien de regels zijn overtreden is het de verantwoordelijkheid van de ziekenhuizen om de patiënten hierover te informeren. De Autoriteit Persoonsgegevens is de toezichthouder die beoordeelt of, en zo ja welk, optreden is gewenst.
Ziet u nog een rol voor de Inspectie Gezondheidszorg (IGZ) om hier nader onderzoek naar te doen? Zo ja, gaat de IGZ dit onderzoeken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Wat is uw reactie op het feit dat 5.600 dossiers van patiënten van het Sint Anna Ziekenhuis in Geldrop en 100 dossiers van patiënten van het Canisius Wilhelmina Ziekenhuis in Nijmegen via een algemeen toegankelijke internetlink voor iedereen zichtbaar zijn geweest? Kunt u de reactie nader onderbouwen met een oordeel?
Dit had niet mogen gebeuren en is zeer onwenselijk. De informatiebeveiliging van patiëntgegevens moet voldoen aan de geldende wet- en regelgeving. Ziekenhuizen zijn hier zelf voor verantwoordelijk en moeten voldoende maatregelen treffen om dergelijke incidenten te voorkomen. De Autoriteit Persoonsgegevens ziet toe op de naleving. De Inspectie voor de Gezondheidszorg ziet toe op de veldnorm over informatiebeveiliging in de zorg wanneer de kwaliteit van zorg in het geding is als gevolg van het onveilig omgaan met medische persoonsgegevens. Indien persoonsgegevens daadwerkelijk zijn ingezien door derden die niet bevoegd waren tot kennisneming, komt de meldplicht van artikel 34a Wbp in beeld en zal de verantwoordelijke moeten bezien of hij de Autoriteit Persoonsgegevens in kennis dient te stellen van het datalek en in sommige gevallen ook de betrokken patiënten van wie de gegevens zijn gelekt.
Bent u van mening dat het Sint Anna Ziekenhuis in Geldrop en het Canisius Wilhelmina Ziekenhuis in Nijmegen regels hebben overtreden door elektronische patiëntgegevens uit te wisselen met een derde partij via een onbeveiligde internetlink? Zo ja, welke wettelijke regels zijn overtreden?
Het is aan de Autoriteit Persoonsgegevens om hierover te oordelen, zie ook mijn antwoord op vraag 9.
Ziet u gronden om maatregelen te nemen tegen de betrokken ziekenhuizen? Zo ja, bent u van plan om dit te doen? Zo nee, waarom niet?
Het is niet mijn taak om maatregelen te nemen tegen de betrokken ziekenhuizen. Het is aan de Autoriteit Persoonsgegevens en de Inspectie voor de Gezondheidszorg en aan om toezicht te houden op de hier in het geding zijnde wet- en regelgeving en zo nodig te handhaven. Wel heb ik de Inspectie voor de Gezondheidszorg gevraagd om hier bij inspectiebezoeken nadrukkelijker op te letten.
Heeft u inmiddels contact gehad met de betrokken ziekenhuizen om deze onwenselijke situatie stop te zetten? Zo ja, op welke wijze gaan de ziekenhuizen de betrokken patiënten informeren?
Sinds 1 januari 2016 geldt er op grond van artikel 34a Wbp een meldplicht voor datalekken. Organisaties moeten een melding doen bij de Autoriteit Persoonsgegevens zodra zij een ernstig datalek hebben en in sommige gevallen ook de personen inlichten van wie de gegevens zijn gelekt. Het is de verantwoordelijkheid van de ziekenhuizen om te bezien of melding hier op zijn plaats is. De Autoriteit Persoonsgegevens heeft beleidsregels opgesteld om organisaties te helpen bij het bepalen of er sprake is van een datalek dat zij moeten melden bij de Autoriteit Persoonsgegevens en eventueel aan de betrokkenen (Beleidsregels meldplicht datalekken, Stcrt. 2015, nr 46128).
Ziet u nog een rol voor de IGZ om hier nader onderzoek naar te doen? Zo ja, gaat de IGZ dit onderzoeken? Zo nee, waarom niet?
Zie mijn eerdere antwoorden. De Inspectie voor de Gezondheidszorg heeft mij al aangegeven dat zij aandacht hebben voor de wijze waarop de bewerkersovereenkomsten zijn gesloten bij die ziekenhuizen die nog in transitie zijn van papieren naar digitale dossiers. Hiertoe zal de inspectie tevens de ziekenhuizen en veldpartijen op het belang van zorgvuldigheid bij het bewaken van de vertrouwelijkheid van medische gegevens wijzen door een brief te sturen aan de Nederlandse Federatie van Universitair Medische Centra en de Nederlandse Vereniging van Ziekenhuizen. Het is de verantwoordelijkheid van ziekenhuizen zelf om te onderzoeken of zij hiertoe voldoende maatregelen hebben getroffen.
Kunt u een overzicht geven van de wet- en regelgeving waaraan medische instellingen moeten voldoen bij het laten digitaliseren van patiëntendossiers door derde partijen? Kunt u daarbij in het bijzonder ingaan op de bescherming van het medisch beroepsgeheim en de werking en reikwijdte van een geheimhoudingsplicht?
In de Wbp staan regels over het verwerken van persoonsgegevens. Wanneer er sprake is van bijzondere persoonsgegevens (zoals gegevens betreffende iemands gezondheid) stelt de Wbp extra waarborgen. Aanvullend op de Wbp zijn voor wat betreft het medisch beroepsgeheim de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg en de Wet op de geneeskundige behandelingsovereenkomst van toepassing.
Medische instellingen zijn verantwoordelijk voor de informatiebeveiliging van patiëntgegevens. Deze patiëntgegevens vallen ook onder het medisch beroepsgeheim. De instellingen moeten uiterst zorgvuldig met deze gegevens omgaan. Wanneer zij medische dossiers laten digitaliseren door derde partijen, zal met deze partijen zorgvuldige afspraken worden gemaakt en een bewerkersovereenkomst worden gesloten. Een zogenaamde bewerker mag niets anders met de gegevens doen, dan datgene waarvoor opdracht is verstrekt. Daarnaast is de bewerker gehouden tot geheimhouding van de persoonsgegevens.
Kunt u een overzicht geven van de wet- en regelgeving waaraan bedrijven moeten voldoen die in opdracht van medische instellingen patiëntendossiers digitaliseren? Zijn die bevoegd om zonder nadrukkelijke toestemming van de opdrachtgever werk aan derden uit te besteden?
Zie antwoord vraag 14.
Bent u voornemens om de bestaande wet- en regelgeving op het gebied van digitalisering van patiëntendossiers nog eens tegen het licht te houden? Zo ja, op welke punten verdient de huidige praktijk aanscherping? Zo nee, waarom niet?
Nee, de regels zijn voldoende duidelijk. Ziekenhuizen moeten er voor zorgen dat zij die regels nakomen, ook als zij werk uitbesteden aan derden. De Wbp biedt daarvoor handvaten. Toetsing aan die regels geschiedt in eerste instantie door de Autoriteit Persoonsgegevens. De Inspectie voor de Gezondheidszorg heeft een rol als de kwaliteit van zorg in het geding komt als gevolg van het onveilig omgaan met medische persoonsgegevens. Ondersteunend aan dit bestaande stelsel wordt op dit moment gewerkt aan de ontwikkeling van een ZORG-Cert, die zich richt op het voorkomen en genezen van netwerk gerelateerde veiligheidsincidenten. Een Cert is een Computer Emergency Response Team. Dit is een gespecialiseerd team van ICT-professionals, dat in staat is snel te handelen in het geval van een beveiligingsincident met computers of netwerken.
Het verdwijnen van 300 banen bij het Medisch Spectrum Twente (MST) mede vanwege 239 miljoen kostende nieuwbouw |
|
Renske Leijten (SP), Henk van Gerven (SP) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht dat bij het MST-ziekenhuis in Enschede 300 banen verdwijnen, terwijl vorige week nog de 239 miljoen euro kostende nieuwbouw werd geopend?1 2
Het is aan ziekenhuizen zelf om beslissingen te nemen over eventueel noodzakelijke nieuwbouw en de afwegingen die daarbij worden gemaakt over bijvoorbeeld de inrichting van de organisatie. Ik acht het niet mijn verantwoordelijkheid om in detail op de hoogte te zijn van de (nieuwbouw)plannen van het Medisch Spectrum Twente (MST) ziekenhuis en het onderliggende financiële begroting. Uiteraard is het betreurenswaardig dat zoveel mensen hun baan kwijtraken. Ik heb begrepen dat er gesprekken zijn tussen het ziekenhuis en de vakbond(en).
Klopt het bericht dat een deel van het begrotingstekort, dat verantwoordelijk is voor de ontslaggolf, is te wijten aan de 239 miljoen euro kostende nieuwbouw? Zo ja, hoe groot is dat deel?3
Zie antwoord vraag 1.
Hoeveel van de tot 30 miljoen euro oplopende structurele bezuiniging is een rechtstreeks gevolg van de 239 miljoen euro kostende nieuwbouw? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Was het bedrag van 239 miljoen euro voorzien evenals de daarbij behorende kapitaallasten voor aanvang van de nieuwbouw? Zo ja, was de voorgenomen bezuiniging dan bekend toen besloten werd de nieuwbouw toch door te zetten?
Zie antwoord vraag 1.
Wat was de oorspronkelijke begroting van de nieuwbouw van het MST-ziekenhuis? Zijn er onverwachte tegenvallers geweest? Zo ja, welke waren dat, en wat hebben die gekost? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Is er bij de financiering van de 239 miljoen euro kostende nieuwbouw gebruik gemaakt van zogeheten renteswaps, evenals bij het Isala-ziekenhuis in Zwolle, waarbij 25 miljoen euro aan zorggeld in rook is opgegaan?4
Zie antwoord vraag 1.
Wat heeft u, of het MST-ziekenhuis, gedaan met de waarschuwingen uit 2012 van de voorzitter van de Raad van Bestuur van de Ziekenhuis Groep Twente (ZGT) dat de nieuwbouwplannen het MST-ziekenhuis zullen uitdraaien op een financiële ramp?5
Zie antwoord vraag 1.
Kunt aangeven hoe de kapitaallasten van het MST-ziekenhuis zich zowel in relatieve als in absolute zin hebben ontwikkeld in de periode sinds de afschaffing van het bouwregime (2008) tot op heden? Zo nee, waarom niet?
Ik beschik niet over deze informatie. Voor het boven tafel halen van deze informatie zullen de jaarverslagen van het MST ziekenhuis van circa 10 jaar moeten worden bekeken. Ik sluit niet uit dat er aanvullend navraag moet worden gedaan bij het ziekenhuis om deze gegevens te verifiëren en om zo nodig extra gegevens op te vragen. In het kader van het zo laag mogelijk houden van de administratieve lasten acht ik dat niet wenselijk. Mede met het oog op de wettelijke verantwoordelijkheidsverdeling tussen overheid en ziekenhuis.
Klopt het dat zorginstellingen ten tijde van het bouwregime minder betaalden dan de reguliere marktrente, en dat zij vandaag de dag juist meer betalen? Kunt u aangeven wat de gemiddelde percentages destijds waren, en welke dat nu zijn?
Ik heb geen compleet overzicht van de gemiddelde marktrenteontwikkelingen voor zorginstellingen. Wel voert het CBS jaarlijks in opdracht van het Ministerie van VWS een onderzoek uit naar de renteontwikkelingen bij specifiek AWBZ-zorginstellingen, laatstelijk gepubliceerd in het voorjaar van 2015 als «Rente ontwikkelingen zorginstellingen 1987–2013»6. Daaruit valt op te maken dat de rentepercentages waartegen instellingen lenen, sinds de aankondiging van de afschaffing van het bouwregime in april 2005 over de gehele periode genomen zijn gedaald. In de periode 2005–2013 is het verschil tussen de rente waartegen zorginstellingen hun langlopende leningen sluiten en het rentepercentage van de jongste tienjarige staatslening nagenoeg stabiel gebleven. Ik kan hieruit niet afleiden dat de afschaffing van het bouwregime heeft geleid tot hogere marktrentes voor zorginstellingen.
Hoeveel zou de gemiddelde rente voor zorginstellingen bedragen wanneer er nog wel sprake zou zijn van collectieve borging, zoals het waarborgfonds voor de zorgsector?
In tegenstelling tot wat de vraag suggereert, is er nog steeds sprake van borging van investeringen door het Waarborgfonds voor de Zorgsector (WFZ) met achterborg vanuit de overheid. In 1999 is het WFZ opgericht door de toenmalige koepels van intramurale zorginstellingen, met hulp van de rijksoverheid, om de financierbaarheid van investeringen in zorgvastgoed te verbeteren. De basisgedachte achter het WFZ is dat de deelnemers onderling garant staan voor de rente- en aflossingsverplichtingen van ieder van hen. Het Rijk staat borg voor het geval het WFZ-garantievermogen en een beroep op de obligoverplichting van de deelnemende instellingen tekort mocht schieten. Er is geen enkele reden te veronderstellen dat een rechtstreekse Rijksgarantie tot lagere kapitaallasten of minder risico voor instellingen zou leiden dan de huidige getrapte constructie, waarbij het WFZ garant staat en het Rijk de rol van achterborg vervult.
Hoe verklaart u de stijging van kapitaallasten van zorginstellingen van 25% in de periode sinds de afschaffing van het bouwregime in 2008 tot aan 2013? Hoe is de ontwikkeling van kapitaallasten in diezelfde periode bij de Rijksgebouwendienst?6
De stijging moet worden gezien tegen de achtergrond van de algehele groei van de zorgsector in diezelfde periode. De kapitaallasten van zorginstellingen, zoals gedefinieerd door het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS), bestaan uit afschrijvingen, huurkosten en financieringslasten (rente en aflossing). De ontwikkeling van de kapitaallasten als percentage van de totale bedrijfslasten is in de periode 2007–2013 gelijk gebleven (10,2% in 2007 ten opzichte van 10,3% in 2013). Daarnaast werd voor 2012 een relatief lange afschrijvingstermijn van 50 jaar gehanteerd voor zorgvastgoed. Na 2012 wordt deze termijn gerelateerd aan de werkelijke economische levensduur (richtlijn 30 jaar). Ook dit heeft mogelijk geleid tot hogere afschrijvingen. In de periode 2008–2013 zijn de kapitaallasten voor het Rijksvastgoedbedrijf (rente en afschrijvingen) in absolute zin nagenoeg constant gebleven.
Erkent u dat er in 2013 1,1 miljard euro meer is uitgegeven aan kapitaallasten dan in 2008; het jaar dat het bouwregime voor de curatieve zorg werd afgeschaft? Erkent u voorts dat die 1,1 miljard euro was bestemd voor de zorg?
Het genoemde bedrag van circa 1,1 miljard euro is te berekenen op basis van de tabel zoals opgenomen in beantwoording van de vragen in het kader van het schriftelijk overleg over het evaluatieonderzoek naar het Waarborgfonds voor de Zorgsector (Kamerstuk 34 000 XVI, nr. 116). Zoals aangegeven bestaan kapitaallasten niet enkel uit rentekosten, maar ook uit afschrijvingen en huurkosten. Dit geld is gebruikt om gebouwen, benodigd voor het leveren van zorg, te bekostigen. Ik wijs er op dat in 2010 de effecten van het afschaffen van het bouwregime zijn geëvalueerd door Plexus en BKB. Een van de belangrijkste bevindingen was dat het beleid leidt tot doelmatiger bouw en gebruik van vastgoed, met een besparing van € 300 tot € 390 miljoen per jaar in de cure.
Is er voor u een bovengrens voor de hoeveelheid geld bestemd voor zorg, die weglekt naar de financiële sector? Zo ja, hoeveel? Zo nee, hoe kunt u dit rijmen met uw streven naar zinnige en zuinige zorg?7
Er is geen publieke eis of norm gesteld voor de rente die banken aan zorginstellingen vragen. De rente die banken vragen komen in de markt tot stand. Hierbij spelen verschillende factoren een rol, bijvoorbeeld het financieel risico dat de betreffende financier loopt. Een zorginstelling wordt gedwongen zijn investering goed te onderbouwen. Het samenspel tussen bank en zorginstelling draagt bij aan de totstandkoming van zinnige en zuinige zorg. Een hoger eigen vermogen van zorginstellingen zal het risico verlagen en dus de rente ook. Dat is zinnig en zuinig besteden van premiegeld. Een wetsvoorstel dat investeringsmogelijkheden in de zorg vergroot wordt momenteel parlementair behandeld.
Een onderzoek naar een anti IS-strijder |
|
Madeleine van Toorenburg (CDA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Wat is de stand van zaken en wat zijn de door het Openbaar Ministerie (OM) ingezette bevoegdheden ten aanzien van de anti IS-strijder die afgelopen week in het nieuws kwam?1
Het strafrechtelijk onderzoek naar de Nederlandse verdachte Jitse A. loopt nog. Over de stand van zaken van het onderzoek en de ingezette bevoegdheden kan ik daarom geen mededeling doen. Wel kan ik melden dat de verdachte direct na zijn aanhouding is voorgeleid aan de rechter-commissaris en in bewaring is gesteld. Op verzoek van het OM is de voorlopige hechtenis door de rechter-commissaris geschorst, op voorwaarde dat de verdachte zijn paspoort inlevert, het land niet verlaat en zich elke week meldt bij de politie. Dit om te voorkomen dat hij opnieuw afreist naar Syrië om deel te nemen aan het gewapende conflict.
Zijn u meer gevallen bekend van veteranen en/of andere Nederlandse burgers die op dit moment vrijwillig – niet zijnde in dienst bij het leger – meestrijden tegen IS? Is voorafgaand contact met hen geweest en/of overleg over de (on)mogelijkheden hiertoe en/of (on)wenselijkheid hiervan?
Over individuele casussen en de manier waarop daarmee is omgegaan, kan ik geen uitspraken doen.
Hoe beoordeelt u in het algemeen het afreizen van Nederlandse veteranen richting Syrië en Irak om daar (aan de kant van bijvoorbeeld de Koerden) mee te strijden jegens IS? Wat is de wijze waarop de Nederlandse Staat met hen omgaat nadat zij weer terug in Nederland zijn?
Het kabinet zet zich in om via politieke, diplomatieke en militaire middelen ISIS te bestrijden. Voor Nederlanders die buiten de inzet van Nederlandse militairen naar Syrië reizen en daar deelnemen aan gewelddadige acties, kan het OM, waar opportuun, overgaan tot strafvervolging. Het kan hierbij, naast vervolging voor terroristische misdrijven, bijvoorbeeld ook gaan om vervolging voor commune misdrijven.
Kunt u in uw antwoord op de vorige vraag betrekken de uitlating van het OM ten aanzien van de beslissing in 2014 tot het niet vervolgen van enkele motorclubleden: «Vroeger was het in dienst treden bij buitenlandse strijdkrachten strafbaar, nu is het niet langer verboden. Je mag alleen niet deelnemen aan een strijd tegen Nederland»?2
Voor de beantwoording van deze vraag verwijs ik u naar het antwoord op vraag 4 van de leden Bontes en Van Klaveren (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2015-2016, nr. 1787).
Welke juridische beperkingen en mogelijkheden, ook die van het oorlogsrecht (waaronder de Geneefse conventie), zijn van toepassing op de in vraag 2 genoemde personen?
Artikel 205 van het wetboek van Strafrecht stelt het aanwerven voor vreemde krijgsdienst of een gewapende strijd, zonder toestemming van de Koning, strafbaar. Burgers mogen niet deelnemen aan een gewapend conflict op grond van de Geneefse Conventies. Leden van een niet-statelijke partij bij een gewapend conflict genieten bepaalde minimum-garanties bij gevangenneming en moeten zich houden aan bepaalde gedragsregels tijdens het gevecht, maar hebben geen combattantenrecht of -privilege zoals militairen van de krijgsmacht.
Wat zijn de stappen die sinds de totstandkoming van en conform het actieplan Jihadisme (augustus 2014) worden genomen jegens teruggekeerde jihadstrijders? Deelt u de mening dat het vastzetten van iedere teruggekeerde jihadstrijder verstandig en gerechtvaardigd is, gelet op de verdenking van het plegen van oorlogsmisdaden en de potentiële dreiging van jihadstrijders jegens ons Koninkrijk? Hoeveel van de teruggekeerde jihadisten verblijven momenteel in detentie?
Het Actieprogramma Integrale Aanpak Jihadisme is er onder andere op gericht om alle beschikbare middelen bij de landelijke en lokale partner aan te wenden om eventuele risico’s die van terugkeerders uit kunnen gaan weg te nemen. Politie en AIVD maken een inschatting van de potentiële dreiging die van onderkende terugkeerders uitgaat. Bij een terugkeerder is een merkbare interventie gewenst. Het uitgangspunt is dan ook direct aanhouden van terugkeerders en veilig stellen van bewijsmateriaal. Het OM kan, waar opportuun, overgaan tot strafvervolging. Waar nodig houden politie en AIVD terugkeerders scherp in beeld, blijven zij alert op ontwikkelingen en delen zij relevante informatie waar mogelijk.
Terugkeerders worden daarnaast in het lokale domein regelmatig besproken in een multidisciplinair casusoverleg. Hierin werken de betrokken landelijke en lokale partijen (strafrechtelijk en bestuurlijk) intensief samen met het doel informatie uit te wisselen en een pakket met de meest effectieve maatregelen samen te stellen. Deze aanpak is altijd maatwerk en verschilt dus van persoon tot persoon. De casusoverleggen dragen binnen gemeenten bij aan een integraal beeld van de gekende (potentiële) uitreizigers en terugkeerders. De NCTV heeft bij deze casusoverleggen een adviserende rol en brengt, waar nodig, expertise in.
Indien het Openbaar Ministerie over gaat tot strafrechtelijke vervolging naar aanleiding van verdenking van terroristisch misdrijf, wordt betrokkene in voorarrest of na veroordeling geplaatst op de Terrorismeafdeling. In het geval van terugkeerders geldt het uitgangspunt dat zij deel hebben genomen aan de jihadistische strijd en daarmee aangemerkt kunnen worden als verdachte van een terroristisch misdrijf (mits voldoende bewijslast). Zonder tussenkomst van de rechter kan iemand niet gedetineerd worden.
Detentie op de Terrorismeafdeling draagt eveneens bij aan het verminderen van de eventuele dreiging die een terugkeerder voor de maatschappij kan vormen.
Indien momenteel niet iedere teruggekeerde jihadstrijder (preventief) wordt vastgehouden bij terugkeer in Nederland, hoe verhoudt zich dat dan volgens u met het optreden van het OM zoals bedoeld in de eerste vraag?
Het is niet toegestaan om op eigen gelegenheid naar een strijdgebied zoals dat in Syrië af te reizen en daar deel te nemen aan de gewapende strijd. Het deelnemen aan die strijd kan zowel commune, terroristische als oorlogsmisdrijven opleveren. Het is niet toegestaan dat een persoon zonder rechtsgrond (zoals die bijvoorbeeld bestaat voor de krijgsmacht) een ander doodt.
Bij een terugkeerder is een snel merkbare interventie gewenst. Het uitgangspunt is dan ook direct aanhouden van terugkeerders en veilig stellen van bewijsmateriaal. Het OM kan, waar opportuun, overgaan tot strafvervolging. Het kan hierbij, naast vervolging voor terroristische misdrijven, bijvoorbeeld ook gaan om vervolging voor commune misdrijven.
Wat is de actuele stand van zaken ten aanzien van het aantal teruggekeerde jihadisten en daarop gestarte strafrechtelijke onderzoeken?
In totaal lopen er in Nederland op dit moment ruim 80 aan jihadisme gerelateerde onderzoeken naar circa 110 verdachten. Een deel hiervan betreft strafrechtelijke onderzoeken gericht op terugkeerders uit het strijdgebied. Over lopende strafrechtelijke onderzoeken kan ik geen nadere mededelingen doen.
De brief ‘Uitvoering motie Export AOW-uitkeringen’ |
|
Anoushka Schut-Welkzijn (VVD) |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
In de motie over de export van AOW-uitkeringen1 wordt opgeroepen om in onderhandeling te treden met de landen waar meer dan 100 AOW-gerechtigden wonen om met die landen een sociale zekerheidsverdrag te sluiten; hoeveel mensen hebben er voordeel bij zo’n verdrag? Hoeveel van deze mensen hebben meer dan 50% van het wettelijk minimumloon (WML) aan AOW-rechten opgebouwd?
Van de landen waarnaar Nederland (blijkens cijfers van de Sociale Verzekeringsbank, peildatum: 1 april 2015, het moment dat uw Kamer deze motie aannam) meer dan 100 AOW-uitkeringen exporteerde, hebben Mexico, Dominicaanse Republiek en Maleisië positief gereageerd en laten weten de Nederlandse onderhandelingsinzet af te wachten. Ik beperk me hier tot deze drie landen. Blijkens SVB-cijfers (december 2015) gaat het in deze drie landen om in totaal 523 AOW-gerechtigden: 207 in Maleisië, 192 in Mexico en 124 in Dominicaanse Republiek.
De AOW kan naar alle landen in de wereld worden geëxporteerd ter hoogte van de zogenaamde gehuwdennorm (50% van het wettelijk minimumloon). Voor landen waarmee een verdrag met handhavingsafspraken is gesloten, kan de AOW voor alleenstaanden 70% van het wettelijk minimumloon bedragen (voor iemand die gedurende 50 jaar AOW heeft opgebouwd). Bij de hoogte van de AOW-uitkering is de feitelijke leefsituatie van de betrokken uitkeringsgerechtigde relevant.
Ervan uitgaande dat alle alleenstaande AOW-gerechtigden op basis van hun feitelijke leefsituatie ook inderdaad als alleenstaand kunnen worden beschouwd, zou het in deze drie landen kunnen gaan om maximaal 184 alleenstaande AOW-gerechtigden: 72 in Mexico, 63 in Dominicaanse Republiek en 49 in Maleisië.
Deze 184 personen zouden, indien verificatie en controle uitwijzen dat men als alleenstaand kan worden beschouwd, recht kunnen krijgen op een hogere AOW-uitkering dan zij nu ontvangen. Zie het antwoord op vraag 3 voor meer informatie over de opgebouwde AOW-rechten.
Het kabinet heeft zich voorgenomen de export van uitkeringen te beperken2; kan aangenomen worden dat de onderhandeling over deze verdragen alleen de AOW betreft en niet andere uitkeringen als de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) of de Algemene nabestaandenwet (Anw)?
Ja, dat kan aangenomen worden. De onderhandelingen ter uitvoering van deze motie zullen niet leiden tot het maken van afspraken over de export van andere Nederlandse uitkeringen. Ook niet als dit ertoe zou leiden dat geen onderhandelingsakkoord over AOW-handhaving mogelijk blijkt, bijvoorbeeld omdat de onderhandelingspartner het ook gaan exporteren van andere uitkeringen als voorwaarde stelt.
Hoe verhouden de voordelen voor AOW-gerechtigden zich tot de uitvoeringskosten van deze verdragen, bijvoorbeeld de kosten van handhaving? Wilt u hier een overzicht met een vergelijking van geven?
In het algemeen kan de AOW-uitkering van als alleenstaand aangemerkte
AOW-gerechtigden, afhankelijk van het aantal jaren dat betrokkenen AOW-rechten hebben opgebouwd, stijgen met een bedrag van maximaal € 366 bruto per maand (inclusief vakantie-uitkering en bij een maximale AOW-verzekering gedurende 50 jaar).
Uit informatie van de SVB blijkt dat in deze drie landen het merendeel van de als alleenstaand aangemerkte AOW-gerechtigden een gekorte AOW-uitkering ontvangt wegens een aantal niet-verzekerde jaren. Daarom zal hun AOW-uitkering na inwerkingtreding van een handhavingsverdrag minder stijgen dan het maximumbedrag van € 366.
Over de (extra) uitvoeringskosten die verband houden met de nog met deze landen te maken handhavingsafspraken kan ik u op dit moment nog geen betrouwbare indicatie geven.
Omdat de onderhandelingen nog moeten starten, zijn er nog teveel onzekere factoren. Zo is niet duidelijk of alle drie landen, Mexico, Dominicaanse Republiek en Maleisië, ook echt uitvoerbare en voor Nederland aanvaardbare handhavingsafspraken willen en kunnen maken en, zo ja, hoe die afspraken er precies zullen uitzien.
Ik heb toegezegd dat ik uw Kamer uiterlijk november 2016 weer over de uitvoering van deze motie zal informeren. Ik ga ervan uit dat er in de loop van dit jaar meer zicht is op eventuele budgettaire gevolgen: zowel wat betreft de extra uitkeringslastenals de extra uitvoeringskosten. Ik zal u dan daarover informeren.
Deelt u de mening dat de recente ervaring met een poging tot wijziging van het sociale zekerheidsverdrag met Marokko leert dat het niet gemakkelijk is een afgesloten verdrag te wijzigen? Deelt u de mening dat een grondige afweging van de voor- en nadelen van een af te sluiten verdrag op zijn plaats is voordat een dergelijk verdrag wordt afgesloten?
De ervaring met het sociale zekerheidsverdrag met Marokko laat inderdaad zien dat aanpassing van een sociale zekerheidsverdrag complex is.
Ik onderken terdege de noodzaak om een grondige afweging te maken van de voor- en nadelen van de te maken afspraken, alvorens tot verdragsluiting over te gaan. In dit geval maakt mijn ministerie samen met de Sociale Verzekeringsbank, mede op basis van informatie van de Nederlandse ambassades in de drie landen, voor elk land een handhaafbaarheidsanalyse. Die zal worden gebruikt om tijdens het onderhandelingsproces een grondige beoordeling te maken of de handhavingsvoorstellen van het betrokken land realistisch en uitvoerbaar zijn. Indien twijfel daarover bestaat zal Nederland niet tot verdragsluiting overgaan. Ik merk hierbij op dat verdragen op de reguliere wijze ter goedkeuring aan het parlement worden voorgelegd.
Bent u bereid een pas op de plaats te maken met nieuw af te sluiten verdragen totdat een dergelijke weging per land heeft plaats gevonden?
Met de uitvoering van genoemde motie geef ik gevolg aan de wens van een ruime Kamermeerderheid. Naar mijn oordeel heb ik bij de uitvoering van de motie voldoende waarborgen ingebouwd om die uitvoering te laten sporen met het vigerend kabinetsbeleid. Op dit punt verwijs ik naar mijn beantwoording van de vragen 2.en 4. en naar de brief (Kamerstuk 34 083, nr. 18) die ik u op 24 november 2015 over de uitvoering van deze motie heb gezonden.
De beleidsreactie onderzoeksrapporten over MH17 |
|
Han ten Broeke (VVD), Harry van Bommel (SP), Raymond de Roon (PVV), Louis Bontes (GrBvK), Michiel Servaes (PvdA), Sjoerd Sjoerdsma (D66), Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van het rondetafelgesprek in de Tweede Kamer op 22 januari 2016 over MH17, met name het besprokene tijdens blok 5 over vervolging en berechting?
Ja.
Heeft u kennisgenomen van de ingediende position papers van de sprekers tijdens blok 5 over vervolging en berechting?
Ja.
Kunt u reflecteren op het besprokene tijdens blok 5 over vervolging en berechting?
De genodigden hebben zich vanuit hun respectievelijke en gewaardeerde expertise uitgelaten over verschillende uitdagingen waarvoor de bij het strafrechtelijk onderzoek betrokken landen zich mogelijk gesteld zien. Daarbij zijn onder meer modaliteiten voor vormgeving van vervolging en berechting besproken. Het kabinet heeft aandachtig en met interesse kennis genomen van hetgeen tijdens het rondetafelgesprek in uw Kamer en in de position papers die daaraan voorafgaand zijn ingediend aan de orde is gesteld.
Kunt u daarbij in het bijzonder ingaan op de opmerkingen van de heer Knoops over het belang om eerst een bewijsrechtelijke positie te krijgen alvorens te kiezen voor de berechtingsvorm?
De heer Knoops heeft, kort samengevat, gesteld dat keuzes met betrekking tot de vormgeving van vervolging en berechting mede afhankelijk zijn van het verloop en de uitkomsten van het strafrechtelijk onderzoek en dat het op dit moment verstandig is alle opties open te houden. Het kabinet onderschrijft die notie, zoals ook tot uitdrukking gebracht in de brief over radar- en satellietgegevens en strafrechtelijk onderzoek d.d. 21 januari jl.
Kunt u tevens ingaan op de opmerkingen van de heer Wladimiroff over het betrekken van Rusland bij de vervolging? Is de suggestie om een gemeenschappelijk Nederlands-Russisch tribunaal op te richten, mogelijk gevestigd in Rusland, een optie waar u rekening mee houdt?
De heer Wladimiroff heeft in zijn position paper en tijdens het rondetafelgesprek geopperd te onderzoeken of tussen de in het Joint Investigation Team samenwerkende landen en de Russische Federatie afspraken kunnen worden gemaakt over een vorm van gezamenlijke berechting. Daarbij is het voorbeeld gegeven van een hybride tribunaal met rechters van verschillende nationaliteiten, waaronder de Nederlandse en de Russische (zie pt. 14 op blz. 4 van het position paper van de heer Wladimiroff). Zoals in de brief over radar- en satellietgegevens en strafrechtelijk onderzoek d.d. 21 januari jl. gesteld, werkt Nederland in nauw overleg met de bij het Joint Investigation Team betrokken staten en in afwachting van de uitkomsten van het strafrechtelijk onderzoek twee opties voor vervolging en berechting nader uit, namelijk a) nationale vervolging en berechting in één van de betrokken landen en b) vervolging en berechting door een internationaal tribunaal. Daarbij worden op voorhand geen mogelijkheden uitgesloten.
Kunt u tevens ingaan op de gemaakte opmerkingen over artikel 552y van het Wetboek van Strafvordering? Kunt u daarbij tevens een reactie geven op het bericht «Juridische obstakels bij berechting daders MH17»1, waarin hoogleraar Ward Ferdinandusse stelt dat artikel 552y van het Wetboek van Strafvordering de berechting van de daders van de ramp met de MH17 in de weg staat? Klopt het dat u de opvatting van professor Ferdinandusse bestrijdt? Zo ja, met welke argumentatie?
Tijdens het rondetafelgesprek is aandacht besteed aan hetgeen op dit moment in artikel 552y van het Wetboek van Strafvordering is geregeld. Dit artikel bepaalt dat een verzoek tot overname van strafvervolging tegen een vreemdeling met een vaste woon- of verblijfplaats buiten Nederland wordt afgewezen. Het kabinet wil benadrukken dat, anders dan de berichtgeving suggereert, de heer Ferdinandusse in zijn oratie niet heeft gesteld dat het Nederlandse recht geen mogelijkheden kent om (potentiële) verdachten van het neerhalen van vlucht MH17 te berechten en dat Nederland daartoe geen rechtsmacht heeft.
Als gevolg van de modernisering van de wettelijke bepalingen over rechtsmacht in 2014 heeft Nederland adequate mogelijkheden om misdrijven die buiten Nederland zijn begaan, te vervolgen (wet van 27 november 2013, Stb. 484). Eén van de aanknopingspunten voor Nederlandse rechtsmacht in de wettelijke regeling is dat er sprake is van een (ernstig) misdrijf dat is begaan tegen een Nederlander (artikel 5 van het Wetboek van Strafrecht).
In zijn oratie heeft de heer Ferdinandusse bij wijze van voorbeeld een scenario geschetst waarbij Nederland (potentiële) verdachten voor het delict moord, gepleegd op de inzittenden van vlucht MH17, in Nederland zou willen vervolgen. De heer Ferdinandusse heeft betoogd dat in dit scenario het wenselijk zou kunnen zijn om strafvervolging over te nemen, teneinde zeker te stellen dat Nederland ook ten behoeve van moord gepleegd op niet-Nederlandse slachtoffers zou kunnen vervolgen. Om onnodige discussies over de reikwijdte van de Nederlandse rechtsmacht te voorkomen acht ook het kabinet het wenselijk dat in een dergelijk scenario, mocht dat op basis van de uitkomsten van het strafrechtelijk onderzoek aan de orde zijn, bijvoorbeeld Oekraïne rechtsmacht overdraagt aan Nederland. In dat kader is aanpassing van artikel 552y van het Wetboek van Strafvordering wenselijk. Die wenselijkheid heeft het kabinet overigens al eerder onderkend. Een wetsvoorstel dat voorziet in de wijziging van artikel 552y ligt op dit moment voor advies bij de Raad van State.
De beslissing over hoe en waar de vervolging en berechting plaats zal vinden, is om de hiervoor uiteengezette redenen, op dit moment nog niet aan de orde. Het strafrechtelijk onderzoek loopt. Mocht er met het oog op de eventuele berechting van misdrijven gerelateerd aan het neerhalen van MH17 behoefte zijn om het wetgevingsproces te versnellen zullen de beschikbare mogelijkheden daartoe aangegrepen worden.
Kunt u tevens ingaan op de gemaakte opmerkingen over het protocol bij een internationaal tribunaal en het recht van nabestaanden om bij het proces betrokken te zijn bij een nationale of een internationale procesgang? Wat is uw visie op de betrokkenheid van nabestaanden bij de komende rechtsgang? Wat is uw mening over de gemaakte opmerkingen van de heer Sluiter hieromtrent tijdens het rondetafelgesprek?
De heer Sluiter heeft gesteld dat in zijn visie de mogelijkheden voor nabestaanden, om zich als benadeelde partij te voegen in het strafproces, in het conceptstatuut ter oprichting van een VN VR-tribunaal tekort schoten. De positie en betrokkenheid van nabestaanden bij het strafproces is van meet af aan een van de uitgangspunten van het kabinet geweest. Het kabinet heeft goede notie genomen van hetgeen daaromtrent door de heer Sluiter is opgemerkt en zal zijn opmerkingen in overweging nemen bij de nadere uitwerking van de optie voor vervolging en berechting door een internationaal tribunaal.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór het debat in de Tweede Kamer over het rapport van de Onderzoeksraad voor de Veiligheid naar de ramp met de MH17?
Ja.
De deelname van Arabische landen aan de bombardementen tegen ISIS |
|
Harry van Bommel (SP), Raymond Knops (CDA), Raymond de Roon (PVV), Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() |
Kunt u bevestigen dat de Verenigde Staten regelmatig berichten over de hoeveelheid bombardementen op ISIS in Irak en Syrië?1
Ja, CENTCOM rapporteert dagelijks op zijn website over het aantal wapeninzetten van de coalitie.
Kunt u tevens bevestigen dat bij deze berichtgeving van de Verenigde Staten exact wordt aangegeven hoeveel bombardementen zijn uitgevoerd door de Verenigde Staten zelf en hoeveel bombardementen door de coalitiepartners?
Het Amerikaanse Ministerie van Defensie werkt wekelijks het totale aantal wapeninzetten van de coalitie bij op zijn website. Het ministerie maakt daarbij onderscheid tussen de Amerikaanse inzet en de totale inzet van coalitiepartners in Irak en Syrië. De website bevat geen details over het precieze aandeel (aantallen luchtaanvallen) van de partners in de luchtcampagne.
Kunt u toelichten waarom u, gezien deze berichtgeving van de Verenigde Staten, in antwoord op eerdere vragen herhaalt en bevestigt dat «in het openbaar geen cijfers kunnen worden gegeven over wie wanneer welke bombardementen heeft uitgevoerd»?2 Bent u bereid deze uitspraak terug te nemen, gezien de berichtgeving door uw coalitiepartner de Verenigde Staten?
Over het precieze aandeel (aantallen luchtaanvallen) van coalitiepartners in de luchtcampagne in de strijd tegen ISIS worden in het openbaar geen mededelingen gedaan.
Kunt u toelichten waarom u in antwoord op de eerdere vragen welke landen bombardementen uitvoeren op ISIS in Irak en Syrië niet Bahrein noemt3, terwijl Bahrein bijvoorbeeld door de Verenigde Staten wél wordt vermeld als een van de coalitiepartners die bombardementen uitvoert?4
In die antwoorden is Bahrein per abuis niet genoemd.
Bent u bereid alsnog inzicht te geven in de hoeveelheid bombardementen door de Arabische landen in de coalitie, te weten Saoedi-Arabië, Bahrein, de Verenigde Arabische Emiraten en Jordanië, op ISIS in Syrië en Irak? Kunt u in uw antwoord het aantal bombardementen per land aangeven?
Bahrein, Jordanië, Saoedi-Arabië en de Verenigde Arabische Emiraten nemen deel aan de luchtaanvallen van de anti-ISIS coalitie in Irak en Syrië. Deze informatie is beschikbaar op de website van het Amerikaanse Ministerie van Defensie (www.defense.gov). Over het precieze aandeel (aantallen luchtaanvallen) van Arabische bondgenoten in de luchtcampagne in de strijd tegen ISIS worden in het openbaar geen mededelingen gedaan. De Arabische partners blijven zeer actief op de verschillende sporen van de anti-ISIS coalitie.
Bent u tevens bereid alsnog inzicht te geven wanneer de Arabische landen in de coalitie, te weten Saoedi-Arabië, Bahrein, de Verenigde Arabische Emiraten en Jordanië, voor het laatst bombardementen hebben uitgevoerd op ISIS in Irak en Syrië? Kunt u in uw antwoord onderscheid maken naar de verschillende landen?
Zie antwoord vraag 5.
De uitspraak van het College voor de Rechten van de Mens dat Defensie discrimineert op grond van chronische ziekte |
|
Jasper van Dijk (SP) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw oordeel over de uitspraak van het College voor de Rechten van de Mens, dat Defensie een sollicitant heeft gediscrimineerd op basis van een chronische ziekte?1
Alle sollicitanten die opteren voor een aanstelling als militair moeten aan de medische basiseisen voor militairen voldoen. Militairen worden immers niet aangesteld voor één functie. Zij moeten een scala aan functies kunnen vervullen.
Is het waar dat u na deze uitspraak geen actie heeft ondernomen om de betrokken persoon alsnog aan te nemen?
Defensie is met betrokkene in gesprek om de mogelijkheden te inventariseren. Het beleid blijft echter ongewijzigd. De medische basiseisen voor militairen gelden voor alle sollicitanten.
Wat gaat u ondernemen om de betreffende sollicitant te compenseren?
Zie antwoord op vraag 2.
Welke stappen onderneemt u om dit beleid aan te pakken?
Het beleid blijft ongewijzigd. De medische basiseisen voor militairen blijven gelden voor alle sollicitanten.
Zijn u meer gevallen bekend van dit soort ongeoorloofde discriminatie?
Zie antwoord op vraag 1.
Deelt u de mening dat het College voor de Rechten van de Mens u wederom op de vingers tikt in verband met discriminatie (ook vanwege leeftijdsdiscriminatie in verband met het AOW-gat)? Welke conclusie trekt u daaruit?
Zie antwoord op vraag 1.
Het ontslaan van leden van Outlaw Motorcycle Gangs (OMG) |
|
Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Ambtenaren die lid zijn van motorclub zitten Van der Laan niet lekker»?1 Herinnert u zich de eerdere vragen over dit onderwerp2 en uw brief naar aanleiding van de motie Dijkhoff/Marcouch over outlawbikers werkzaam binnen domein veiligheid en justitie?3
Ja.
Kunt u de mogelijkheden schetsen die gemeenten hebben om leden van OMG’s vanwege lidmaatschap van een OMG of vanwege gedrag dat daarmee samenhangt te ontslaan?
Ambtenaren zijn verplicht zich als goed ambtenaar te gedragen. Dit is, net als het goed werkgeverschap, verankerd in artikel 125ter van de Ambtenarenwet. Bepaalde gedragingen en/of bepaalde contacten in de privésfeer (kunnen) de overheid in een negatief daglicht stellen en kunnen in strijd zijn met het goed ambtenaarschap. Ambtenaren moeten zich daarvan bewust zijn.
Of er in een specifieke situatie sprake is van een gebrek aan goed ambtenaarschap is afhankelijk van de omstandigheden van het geval en van de functie die de ambtenaar vervult. Bepaalde functies hebben een groter integriteitsrisico waardoor er zwaardere eisen gesteld mogen worden aan de ambtenaar die deze functie vervult. Dit is onder andere het geval bij vertrouwensfuncties en voorbeeldfuncties, maar het geldt ook voor functies waarbij de ambtenaar zichtbaar is voor het publiek of functies waarin er veel contacten zijn met het publiek, zoals bij veel functies in het domein van veiligheid, rechtshandhaving of rechtspraak. Bij de uitoefening van dit soort functies is het risico immers groter dat de goede vervulling van de functie of het goede functioneren en aanzien van de openbare dienst door het handelen van de ambtenaar wordt geschaad.
Indien een gemeente oordeelt dat sprake is van een gebrek aan goed ambtenaarschap, kan de gemeente een disciplinaire maatregel overwegen. Indien disciplinaire maatregelen worden overwogen tegen een OMG-lid dient altijd een afweging te worden gemaakt op basis van de specifieke omstandigheden van het geval en dient er ten minste een verband te zijn met de functie die de ambtenaar vervult. De zwaarste disciplinaire maatregel is een (onvoorwaardelijk) strafontslag of disciplinair ontslag.
Hiernaast kan een gemeente een ontslag wegens onbekwaamheid of ongeschiktheid voor de vervulling van zijn functie anders dan op grond van ziekten of gebreken overwegen. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) moet de ongeschiktheid – zich uitend in het ontbreken van eigenschappen, mentaliteit en/of instelling die voor het op goede wijze vervullen van de functie vereist zijn – worden aangetoond aan de hand van concrete gedragingen van de ambtenaar (zie CRvB 14 maart 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:BZ4250). Het is ook vaste rechtspraak dat een dergelijk ontslag in het algemeen niet toelaatbaar is als de ambtenaar niet op zijn functioneren of gedrag is aangesproken en in de gelegenheid is gesteld dit te verbeteren (zie CRVB 18 maart 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BL9739). Uitzonderingen op dit uitgangspunt vormen gevallen waarin de ambtenaar zodanig blijk heeft gegeven niet over de vereiste eigenschappen, mentaliteit en/of instelling te beschikken dat het geven van een verbeterkans niet zinvol is. Volgens een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 4 maart 2010 (ECLI:NL:CRVB:2010:BL6906) is daarvan onder meer sprake als de grondhouding ontbreekt om de functie op de door de werkgever gewenste wijze in te vullen.
Alvorens over te gaan tot het opleggen van een disciplinaire maatregel of het in gang zetten van een ontslagprocedure, ligt het overigens in de rede dat de werkgever met de ambtenaar in gesprek gaat over het lidmaatschap en over afstand houden van de OMG, zo nodig door opzegging van het lidmaatschap. Pas als de betrokken ambtenaar daartoe niet bereid is, is het overwegen van een ontslagprocedure aan de orde.
Deelt u de mening van de in het bericht genoemde hoogleraar en onderzoeker dat, als er geen aantoonbaar verband bestaat tussen de functie en het lidmaatschap van een OMG, er juridisch weinig ruimte voor ontslag is? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet en welke ruimte ziet u dan wel?
Zie antwoord vraag 2.
Kan de combinatie van ambtenaarschap en lidmaatschap van een OMG potentieel veiligheids- of integriteitsrisico’s opleveren? Zo ja, welke risico’s en welke conclusies trekt u daar uit? Zo nee, waarom niet?
Ja, vandaar de overheidsbrede stellingname van onwenselijkheid van de combinatie van overheidsdienst en lidmaatschap van een OMG. De risico’s liggen vooral in het stelselmatig verkeren in een criminogene omgeving en de loyaliteit die de OMG van zijn leden eist (broederschap, zwijgplicht). Daardoor kan gevoelige overheidsinformatie bij OMG’s terecht komen, kan de betreffende ambtenaar dingen doen of nalaten die niet in het belang zijn van zijn werkgever maar wel in dat van de OMG of kan de ambtenaar misdrijven waarvan hij kennis heeft verzwijgen, in strijd met zijn ambtsplicht. Om deze redenen is het een van de speerpunten van het kabinetsbeleid inzake OMG’s om het OMG-lidmaatschap onder personen in overheidsdienst scherp in beeld te krijgen en terug te dringen.
Acht u oplossingen zoals het aantonen dat een ambtenaar de goede naam van de gemeente aantast en het aanpassen van gedragscodes afdoende om een ambtenaar eventueel te kunnen ontslaan? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Wanneer in de toepasselijke gedragscode wordt uitgelegd dat gedragingen in de privésfeer onwenselijk kunnen zijn en op gespannen voet kunnen komen te staan met goed ambtenaarschap, kan zo’n code behulpzaam zijn bij het aanleggen van een dossier dat uiteindelijk kan leiden tot maatregelen als genoemd bij het antwoord op vraag 2 en 3. Het niet willen inzien van de onwenselijkheid van bepaalde privécontacten kan bijvoorbeeld gelden als een gedraging die aanleiding kan geven tot ontslag wegens ongeschiktheid voor de vervulling van de functie anders dan op grond van ziekten of gebreken. Bij wijze van voorbeeld van de mogelijke inhoud van een gedragscode op dit punt verwijs ik naar paragraaf 4.3.2 van de Gedragscode Integriteit Rijk 2015 (Stcrt. 2015, nr. 33770).
Deelt u de mening dat het ongewenst is dat ambtenaren lid zijn van een OMG en dat een dergelijk lidmaatschap niet bij het gedrag van een goed ambtenaar past? Zo ja, kunt u dan de regelgeving zodanig aanpassen dat lidmaatschap van een OMG onverenigbaar kan zijn met het zijn van ambtenaar? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik deel die mening en zoals blijkt uit de brief van 24 november 2014 aan uw Kamer (Kamerstukken II 2014/15, 28 684, nr. 424) heeft de Minister voor Wonen en Rijksdienst de Circulaire «Ongewenste privécontacten rijksambtenaren» van 23 juli 2013 (Stcrt. 2013, nr. 21530) uitgebracht. Het betreft de bekendmaking van de ongewenstheid van het willens en wetens verkeren van ambtenaren – ook in privésituaties – in omgevingen met personen die min of meer structureel normen en wetten overtreden.
Deze gedragslijn is meegenomen in de geactualiseerde Gedragscode Integriteit Rijk 2015 (gepubliceerd in de Staatscourant van 12 oktober 2015, Stcrt. 2015, nr. 33770). Daarin valt over ongewenste privécontacten te lezen: «Omgang met personen die de overheid in een negatief daglicht stellen, kan op gespannen voet komen te staan met goed ambtenaarschap. (...) Het gaat dan om contacten met personen waarvan je weet of kan weten dat die min of meer structureel normen en wetten overtreden (en dat soms zelfs ook verheerlijken). Dit geldt eveneens voor het lidmaatschap van verenigingen of de deelname aan groeperingen met een slechte reputatie die regelmatig in opspraak zijn wegens bijvoorbeeld criminaliteit en vandalisme. Ook als die vereniging of groepering op zichzelf niet verboden is.»
Hoeveel ambtenaren zijn er in dienst die lid van een OMG zijn en in welke functies?
Ik verwijs hiervoor naar de Integrale landelijke voortgangsrapportage OMG’s die ik op 12 juni 2015 aan uw Kamer heb toegezonden (Kamerstukken II 2014/15, 28 684, nr. 444). Daarin is een overzicht opgenomen, waaruit blijkt dat van 50 OMG-leden is vastgesteld dat zij op het peilmoment in overheidsdienst waren. Tevens blijkt daaruit dat er in het verslagjaar 6 personen zijn ontslagen wegens OMG-lidmaatschap. Medio 2016 zal ik uw Kamer berichten over de voortgang, onder andere op dit punt.
Wordt er bij het aannemen van nieuw personeel gelet op een eventueel lidmaatschap van een OMG? is dat een contra-indicatie om iemand aan te nemen?
De Minister van BZK is systeemverantwoordelijk en zorgt voor wettelijke kaders, maar overheidswerkgevers zijn zelf verantwoordelijk voor hun personeelsbeleid. Het is aan individuele overheidswerkgevers om bij het aannemen van nieuw personeel te informeren naar nevenactiviteiten en het bewustzijn van risico’s in de privésfeer aan de orde te stellen. In hoeverre zij daarbij ook actief informeren naar een eventueel lidmaatschap van een OMG is aan hen.
In 2007 is overeengekomen dat alle overheidsorganisaties in het openbaar bestuur en politie een integriteitsbeleid hebben vastgesteld dat ten minste voldoet aan de basisnormen zoals vastgelegd in de Modelaanpak basisnormen integriteit. Deze is in 2005 tot stand gekomen in een breed samenwerkingsverband van koepels en vertegenwoordigers van gemeenten, provincies, waterschappen, rijksdiensten en politie. Op pagina 18 staat over het sollicitatiegesprek het volgende:
«Het sollicitatiegesprek is een screeningsinstrument. Tijdens het gesprek kan men de sollicitant testen door middel van het voorleggen van enkele dilemma’s met betrekking tot integriteit. Vooral bij kwetsbare functies is het zinvol om een casus voor te leggen die gaat over integriteitrisico’s die zijn verbonden aan die specifieke functie. Uit de reactie blijkt in ieder geval of de sollicitant zich al dan niet bewust is van de risico’s die zijn verbonden aan de functie. Is dit niet zo, dan biedt dit de mogelijkheid om hierover verder te praten. Het is namelijk voor de sollicitant ook van belang dat hij weet wat er van hem wordt verwacht en of hij inschat dat hij daaraan kan voldoen. Verder kan een onderwerp als nevenwerkzaamheden aan de orde komen. In dit gesprek kunnen eventuele nevenwerkzaamheden besproken worden en voorts of die een belemmering zouden kunnen opleveren voor de uitoefening van de functie.».
De overheidsorganisaties zijn zelf verantwoordelijk voor de uitvoering van het integriteitsbeleid; de eigen invulling kan per sector verschillen. Op de website www.integriteitoverheid.nl staan praktische modellen en handreikingen die overheidswerkgevers kunnen benutten voor de implementatie van de geformuleerde basisnormen.
Wat is de stand van zaken ten aanzien van het verbieden van OMG’s?
Het Openbaar Ministerie (OM) richt zich primair op strafrechtelijke onderzoeken naar strafbare gedragingen door leden van OMG’s, al dan niet in georganiseerd verband. Het OM beoordeelt momenteel de informatie uit onder meer strafrechtelijke onderzoeken op bruikbaarheid voor civielrechtelijke verbodsprocedures tegen één of meer OMG’s in Nederland. Een civielrechtelijk verbod zal bij de integrale aanpak van OMG’s een extra impuls kunnen geven, bijvoorbeeld om bestuursrechtelijke maatregelen te nemen.