Het bericht dat ziekenhuizen dit jaar al 304 keer melding hebben gedaan van het verlies van privacygevoelige informatie |
|
Renske Leijten (SP), Henk van Gerven (SP) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht dat ziekenhuizen dit jaar al 304 keer melding hebben gedaan van het verlies van privacygevoelige informatie?1
Zie antwoord op vraag 3 Oosenbrug en Bouwmeester (beiden PvdA), ingezonden 25 november 2016 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2016–2017, nr. 849).
In mijn brief van 15 december jl.2 bij het onderzoek naar de beveiliging van patiëntgegevens benadruk ik dat patiënten er op moeten kunnen vertrouwen dat de bescherming van medische informatie is gegarandeerd door de zorginstellingen en dat de beveiliging van patiëntgegevens een doorlopend punt van aandacht is en altijd een onderwerp zal blijven waar alle partijen zich voor moeten inzetten. Ik geef in deze brief aan een «Actieplan (informatie)beveiliging patiëntgegevens» op te zetten en geef uitgebreid aan welke maatregelen ik neem om de beveiliging van patiëntgegevens in samenwerking met het veld en de toezichthouders te verbeteren.
Zijn er ziekenhuizen oververtegenwoordigd in het overzicht van het aantal meldingen? Worden die ziekenhuizen door de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) hierop aangesproken? Zo ja, op wat voor manier?
Zorginstellingen zijn per brief door de AP en in gesprekken met de AP geïnformeerd over het belang van adequate beveiliging van persoonsgegevens en over de meldplicht datalekken.
Zie ook antwoord op vraag 3 Oosenbrug en Bouwmeester (beiden PvdA), ingezonden 25 november 2016 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2016–2017, nr. 849).
Zijn er ook ziekenhuizen die juist geen enkele melding hebben gedaan? Wat zegt dit volgens u over desbetreffende ziekenhuizen?
Meldingen worden bij de AP gedaan. Het is mij niet bekend of er ziekenhuizen zijn die geen enkele melding hebben gedaan.
Is de betreffende gelekte privacygevoelige informatie ook aangeboden op online zwarte markten zoals in het artikel door een ethisch hacker wordt geschetst? Kunt u uw antwoord toelichten?
Dat is mij niet bekend.
Kunt u zich nog uw volgende antwoord op eerdere vragen herinneren: »Op 15 februari heeft de AP in een open brief aan de Raden van Bestuur van zorginstellingen in Nederland nogmaals aandacht gevraagd voor de bescherming van patiëntgegevens»?2
Ja.
Is het effect van deze brief merkbaar in het aantal meldingen van het verlies van privacygevoelige informatie? Zo ja, wat was dan dit effect?
Een van de conclusie uit het PBLQ-rapport naar de beveiliging van patiëntgegevens dat ik op 15 december jl naar uw Kamer heb gestuurd, is dat de afgelopen jaren de informatiebeveiliging en privacybescherming in de meeste zorginstellingen veel meer aandacht heeft gekregen en de bewustwording bij instellingen is toegenomen. In hoeverre de brief van invloed is geweest op het aantal meldingen kan ik niet aangeven. Het is aan de AP om hier uitspraak over te doen.
Bent u bekend met het onderzoek van Intel Security waaruit blijkt dat cybercriminelen steeds vaker interesse hebben in de gezondheidszorg? Wat is hierop uw reactie?3
Ja, ik maak mij ook zorgen over deze ontwikkelingen daarom heb ik een uitgebreid onderzoek laten uitvoeren naar de beveiliging van patiëntgegevens. Dit onderzoek heb ik op 15 december aan uw Kamer gestuurd. In mijn beleidsreactie op het PBLQ-rapport heb ik aangekondigd om op basis van de aanbevelingen met het veld een «Actieplan (informatie)beveiliging patiëntgegevens» op te zetten. Ik verwijs u verder naar deze Kamerbrief.
Heeft de AP als toezichthouder in het kader van de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) naar aanleiding van het verlies van privacygevoelige informatie, (bestuursrechtelijke) sancties opgelegd bij de betreffende ziekenhuizen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord op vraag 6 Oosenbrug en Bouwmeester (beiden PvdA), ingezonden 25 november 2016 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2016–2017, nr. 849).
Vindt u het niet vreemd dat de AP geen details wil geven over de aard van de meldingen vanwege de traceerbaarheid naar individuele ziekenhuizen? Kunt u uw antwoord toelichten?
De AP is een onafhankelijke toezichthouder. Het is niet aan mij om hier een oordeel over te vellen. Het is daarom aan de AP om te beoordelen en te besluiten over (de wijze van) het openbaar maken van meldingen van datalekken.
Bent u gelet op diverse eerdere waarschuwingen en incidenten rondom het lekken van privacygevoelige informatie door ziekenhuizen, van mening dat de AP voldoende doordrongen is van de ernst van de zaak? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ja. De AP heeft de zorgsectoren juist per brief en later ook in verschillende gesprekken geïnformeerd over en geattendeerd op de meldplicht datalekken. Daarnaast is de zorgsector in 2016 een van de sectoren waar de AP extra aandacht voor heeft. Dit heeft zich juist al vertaald in een aantal publicaties, waarbij zorginstellingen werden aangezet tot verbeteracties. Overigens is de AP een onafhankelijke toezichthouder en bepaalt de AP haar eigen prioriteiten en agenda.
Wat vindt u ervan dat de AP ziekenhuisbesturen nog altijd de hand boven het hoofd houdt ondanks dat zij al herhaaldelijk zijn opgeroepen hun privacybeleid op orde te brengen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik heb geen reden om aan te nemen dat de AP haar rol als toezichthouder niet oppakt, of in de zorgsector op een andere wijze optreedt dan in andere sectoren. De AP is een onafhankelijke toezichthouder en valt beheersmatig onder de Minister van Veiligheid & Justitie.
Wat gaat u er als systeemverantwoordelijke aan doen om ervoor te zorgen dat de AP zijn rol als toezichthouder oppakt?
Zie antwoord vraag 11.
Is de patiëntveiligheid als gevolg van het verlies van privacygevoelige informatie in het geding geweest? Wat is daarbij de rol van de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ)? Kan de IGZ mogelijk ingrijpen indien de AP dat blijft weigeren?
De IGZ en AP hebben samenwerkingsafspraken gemaakt over de wijze waarop zij hun toezicht op de naleving van de Wbp invullen. De IGZ heeft enkele meldingen gekregen over het verlies van privacygevoelige informatie, maar hierbij was de patiëntveiligheid niet in het geding. Deze meldingen zijn doorgezet naar de AP. Op het moment dat er meldingen binnenkomen waarbij de patiëntveiligheid in het geding is, zal de IGZ zo nodig passende maatregelen nemen.
Bent u alsnog bereid openheid van zaken te geven over welke ziekenhuizen het betreft? Zo nee, waarom niet?
Dit is aan de AP.
De aansluiting A30/A1 |
|
Martijn van Helvert (CDA), Jaco Geurts (CDA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de brief van de burgemeesters van Barneveld en Ede van 23 november jl. die mede namens Regio FoodValley, Regio Amersfoort, provincie Gelderland, de Barneveldse Industriële Kring, VNO-NCW Midden, TLN, EVO en de Federatie van Ondernemersverenigingen Valleiregio (FOV) is aan de Kamer is gezonden?
Ja.
Herinnert u zich uw brief van 21 november jl. waarin u aangaf «dat vanuit de regio voor de aanpak van de A1/A30 geen bereidheid tot cofinanciering is getoond»?
Dit antwoord heb ik inderdaad gegeven. Het is mij bekend dat de Regio Food Valley mij bij brief van 23 maart 2016 heeft aangeboden € 1 mln bij te willen dragen aan reconstructie van A1/A30.
De door mij gegeven beantwoording over regionale cofinanciering (n.a.v. de motie Visser/Hoogland, Kamerstuk 34 300 A, nr. 77) dient te worden beschouwd in het licht van de afspraken die ik hierover heb gemaakt in de Bestuurlijke Overleggen MIRT dit najaar. In het BO MIRT met de regio Oost-Nederland heb ik naar aanleiding van het gesprek met de regio over bovenstaande motie geen afspraken gemaakt over cofinanciering bij de A1/A30. De regio heeft mij hierover toen ook geen extra aanbod gedaan.
Is het u bekend dat de gemeente Barneveld voor € 1,5 miljoen bij wil dragen aan de realisatie van een nieuwe verbindingsboog A30 – A1? Is het u bekend dat de regio FoodValley bereid is om vanuit het mobiliteitsfonds € 1 miljoen bij te dragen aan verkeersmaatregelen? Is het u voorts bekend dat de provinciale staten van Gelderland het college van gedeputeerde staten de ruimte heeft gegeven om met u te onderhandelen over mogelijkheden van (voor)financiering, omdat de provincie de aanpak van de aansluiting A1/A30 van harte ondersteunt?
Dat is me inmiddels bekend, met name door de heden (23 november 2016) aan de Tweede Kamercommissie gestuurde brief van de gemeente Barneveld e.a.
Klopt, in het licht van vraag 3, naar uw inzicht het beeld dat nu ontstaat alsof de Regio FoodValley en de provincie Gelderland niet bereid zouden zijn om hierin mee te denken en bij te dragen? Zo nee, bent u bereid dat beeld bij te stellen?
Ik ben bereid met de regio afspraken te maken over cofinanciering bij de reconstructie van de aansluiting A1/A30. De kosten van de door de regio gewenste maatregelen zijn echter enkele tientallen miljoenen euro. Gezien de in de brief aangegeven maximale bijdrage van de regio is de voorwaarde daarbij dat met betrekking tot de doorstroming sprake dient te zijn van een nationaal knelpunt. Daarom wil ik, voordat ik hierover in gesprek ga met de regio, eerst de uitkomsten van de NMCA in 2017 afwachten.
Wilt u deze vragen vóór het Notaoverleg over het Meerjarenprogramma Infrastructuur, Ruimte en Transport (MIRT) voorzien op 28 november aanstaande beantwoorden?
Beantwoording vindt bij deze plaats.
Het online aanbieden van kansspelen door Holland Casino |
|
Mei Li Vos (PvdA) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de site «Speel mee met «five card draw»»?1
Ja.
Is er sprake van het aanbieden van een online kansspel op deze site? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Uit artikel 7.10 van de actievoorwaarden die Holland Casino heeft gepubliceerd bij het spel «five card draw» blijkt dat sprake is van een promotioneel kansspel dat valt onder de Gedragscode promotionele kansspelen. Voor het organiseren van promotionele kansspelen kan geen vergunning worden verleend op grond van de Wet op de kansspelen. Indien echter wordt voldaan aan de voorwaarden zoals beschreven in de Gedragscode, is het toegestaan promotionele kansspelen te organiseren.
De Kansspelautoriteit (ksa) heeft kennisgenomen van deze promotionele actie van Holland Casino en heeft mij laten weten geen aanleiding te zien tot nader onderzoek.
Is het bij het beoordelen van de vorige vraag van belang of er sprake is van een betaling door de speler aan de kansspelaanbieder? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Voor de deelname aan een promotioneel kansspel mogen alleen de daadwerkelijke communicatiekosten in rekening worden gebracht, inleg is derhalve niet toegestaan. Er is bij «Speel mee met «five card draw»» geen sprake van een inleg.
Deelt u de mening dat juist het aanbieden van prijzen bij een kansspel zonder dat voor dat kansspel hoeft te worden betaald er toe kan leiden dat spelers aangetrokken worden om ook betaalde kansspelen te gaan doen? Zo ja, waarom en wat is uw mening daarover? Zo nee, waarom niet?
Een promotioneel kansspel mag worden aangeboden ter promotie van een product of dienst. Ook een kansspel waarvoor een vergunning is verleend of de organisator daarvan, kan met een promotioneel kansspel worden gepromoot. De aanbieder verplicht zich ertoe een promotioneel kansspel met inachtneming van de bepalingen van de Gedragscode promotionele kansspelen te organiseren. Uiteraard is de kansspelaanbieder bij het inzetten van promotionele kansspelen ter promotie van zijn aanbod ook gehouden aan de bepalingen uit het consumentenrecht, zoals het verbod op misleidende, agressieve of anderszins oneerlijke reclame en Besluit en Regeling werving, reclame en verslavingspreventie kansspelen. Zo dient de vergunninghouder deze wervings- en reclameactiviteit op een zorgvuldige en evenwichtige wijze vorm te geven waarbij in het bijzonder wordt gewaakt tegen onmatige deelneming.
Is het aanbieden van online kansspelen in Nederland al toegestaan? Zo ja, waarom is dan de Wet kansspelen op afstand nog nodig? Zo nee, waarom niet?
De Wet op kansspelen biedt op dit moment geen mogelijkheid voor het verlenen van een vergunning voor het organiseren van kansspelen op afstand. Hiervoor is inderdaad de wet Kansspelen op afstand nodig.
Voldoen de site en de reclame-uitingen die naar deze site linken aan de vereisten ten aanzien van reclame zoals die zijn opgenomen in de Wet op de kansspelen en de daar onder liggende regelgeving? Zo ja, waaruit blijkt dat dan? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Doet de Kansspelautoriteit onderzoek naar de genoemde site of heeft die dit al gedaan? Zo ja, wat is de uitkomst van dat onderzoek? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Herkent u het genoemde probleem in het bericht «In komen niet in Euro's? Dan geen hypotheek!», dat mensen met een inkomen anders dan in euro’s of een hypotheek in een andere valuta dan de euro, niet meer aan een hypotheek kunnen komen?1
Ja.
Herinnert u zich het schriftelijk overleg over de modelmatige onderbouwing van de woningwaarde bij minder risicovolle hypotheken2, waarin u aangaf dat er nog geen signalen met het probleem als genoemd in vraag 1 bij u bekend waren, omdat de Hypothekenrichtlijn (Mortgage Credit Directive) nog niet in werking was getreden?
Zie antwoord vraag 1.
Inmiddels melden zich mensen die aangeven om redenen als benoemd in vraag 1 niet meer in aanmerking komen voor een hypotheek; erkent u dat het eerder geconstateerde theoretische probleem zich nu ook in de praktijk voor doet?
De signalen zijn mij bekend. De hypothekenrichtlijn verplicht verstrekkers van hypothecair krediet die aan consumenten met een inkomen in vreemde valuta een hypothecair krediet verstrekken, maatregelen te nemen ter bescherming tegen het valutarisico dat de consument loopt. Deze maatregelen houden in dat de consument ofwel het recht heeft om de overeenkomst om te zetten in een andere valuta, ofwel dat de consument een beroep kan doen op een regeling op grond waarvan het wisselkoersrisico waaraan de consument blootstaat, wordt beperkt. Deze regels zijn in het Nederlandse recht omgezet en op 14 juli jongstleden in werking getreden. De Nederlandse Vereniging van Banken (NVB) heeft laten weten dat hypotheekverstrekkers als gevolg van deze nieuwe regels belemmeringen zien bij het aanbieden van hypothecaire kredieten aan consumenten die hun inkomen in vreemde valuta ontvangen.
Naar aanleiding van deze signalen heeft er overleg plaatsgevonden met ambtenaren van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, Veiligheid en Justitie en Financiën en de NVB. In dit overleg heeft de NVB kenbaar gemaakt dat het voor veel hypotheekverstrekkers geen optie is om de overeenkomst om te zetten in een andere valuta. In plaats van het omzettingsrecht aan te bieden kunnen hypotheekverstrekkers er op grond van het Burgerlijk Wetboek voor kiezen om een regeling aan te bieden waardoor het wisselkoersrisico beperkt wordt. Dit is nu al het geval, maar zal in de nationale regelgeving verduidelijkt worden. De NVB heeft laten weten dat hypotheekverstrekkers, ook na verduidelijking van de nationale regelgeving, belemmeringen blijven zien. Zij hebben er moeite mee om te interpreteren wanneer er sprake is van een regeling die het wisselkoersrisico waaraan de consument gedurende de (langlopende) kredietovereenkomst blootstaat, voldoende wordt beperkt.
Dit probleem speelt zich op grotere schaal af in de Europese Unie en is niet een gevolg van de Nederlandse implementatie van de hypothekenrichtlijn. ABN AMRO, met een aanzienlijk deel van de expats als klant, heeft laten weten desalniettemin wel een mogelijkheid te zien om zowel hun bestaande klanten te kunnen blijven bedienen als nieuwe klanten met een inkomen in een andere valuta dan de euro te kunnen accepteren. Per 1 december jongstleden bieden zij weer hypothecaire kredieten aan consumenten met een inkomen in vreemde valuta aan. Gezien het overleg dat is gevoerd met de sector en het gegeven dat ABN AMRO weer hypothecaire kredieten in vreemde valuta aanbiedt, zie ik op dit moment geen aanleiding voor verder onderzoek. Omdat het probleem voortkomt uit een Europese Richtlijn zal ik de Europese Commissie om aandacht vragen voor de gevolgen die de regeling met betrekking tot hypothecaire kredieten in vreemde valuta met zich brengt.
Ziet u nu wel aanleiding om over te gaan tot een onderzoek naar de reden en oplossingen voor dit probleem? Zo nee, wat is voor u het criterium om alsnog tot een onderzoek over te gaan?
Zie antwoord vraag 3.
Het bericht dat de veiligheidscultuur in de kerncentrale Doel ver onder de maat is |
|
Eric Smaling |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat door het Belgische federaal agentschap voor nucleaire controle (FANC) zorgen zijn geuit over «brandgevaar, risico op kernbesmetting en een schaamteloos nonchalante veiligheidscultuur» bij de kerncentrale van Doel?1
Ik heb hierover op verzoek van de vaste commissie van Infrastructuur en Milieu op 29 november jl. een brief aan uw Kamer gestuurd (Kamerstuk 25 422, nr. 165). In deze brief geef ik aan mijn zorgen te hebben geuit bij Minister Jambon en heb ik om opheldering gevraagd over de situatie en de genomen maatregelen. Ook geef ik aan dat de ANVS op 22 november jl. de relevante lagere overheden heeft geïnformeerd over de situatie.
Op welk moment bent u op de hoogte gesteld van de zorgen over de veiligheidscultuur bij de Belgische kerncentrale? Op welk moment heeft u contact opgenomen met de Nederlandse buurgemeenten?
In de uitwisseling van informatie en ervaringen tussen FANC en ANVS komt ook het toezicht op de veiligheidscultuur bij bedrijven aan de orde. Van belang daarbij om te melden is dat het hebben van zorgen over de veiligheidscultuur niet betekent dat er een acuut onveilige situatie is. Het onder de aandacht brengen of zonodig ingrijpen bij een vergunninghouder op dit vlak voorkomt juist een onveilige situatie. De inhoud van de beide brieven die door de directeur van FANC in juli en september jl. aan Electrabel en het Franse moederbedrijf ENGIE waren bij zowel de ANVS als bij mij niet eerder bekend dan na publicatie in de Belgische media. Meteen daarna heeft de ANVS informatie ingewonnen bij de directeur van FANC en mij geïnformeerd. De ANVS heeft op 22 november jl. de betrokken gemeenten, provincies en veiligheidsregio’s geïnformeerd en de berichten in de media op basis van de beschikbare informatie zo goed mogelijk geduid. Ik heb gelijk een brief gestuurd aan mijn Belgische collega Jambon. Wanneer zich nieuwe relevante ontwikkelingen voordoen wordt, zal ik of de ANVS hier steeds opnieuw over communiceren. Als er behoefte is aan meer gespecificeerde informatie bij bijvoorbeeld veiligheidsregio’s vinden vervolggesprekken plaats met deskundigen van de ANVS.
Hoe oordeelt u over het feit dat in een gesprek tussen alle partijen over nucleaire veiligheid de burgemeester van het nabijgelegen Borsele niet is geïnformeerd over de zorgen die door het FANC zijn geuit?
De incidenten die zich hebben voorgedaan, duiden op tekortkomingen in de veiligheidscultuur bij Electrabel. Het FANC intervenieert en treft maatregelen om de veiligheidscultuur bij Electrabel te verbeteren. Omdat er geen direct veiligheidsprobleem is of dreigt, was er ook geen aanleiding om de burgemeester van de gemeente Borsele hierover specifiek te informeren.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat de Nederlandse buurgemeenten direct en volledig worden geïnformeerd over de veiligheidssituatie van de kerncentrales Doel en Tihange, dit ook in navolging van de motie Smaling/De Vries?2
Er zijn afspraken dat het FANC direct de ANVS informeert bij ontwikkelingen die Nederland kunnen raken. Verder wil ik verwijzen naar mijn brief van 17 oktober 2016, waarin aangegeven is hoe de rol van de veiligheidsregio in de onafhankelijke informatievoorziening wordt versterkt. Tevens wordt in deze brief aangegeven wat wordt gedaan om de communicatie over nucleaire veiligheid te verbeteren zodat bewoners van de grensprovincies tijdig en beter weten waar zij aan toe zijn.
Welke stappen kunnen u en de Nederlandse Autoriteit Nucleaire Veiligheid en Stralingsbescherming (ANVS) zetten om de veiligheidssituatie bij de Belgische kerncentrales te verbeteren? Bent u bereid bij uw Belgische collega op sluiting van kerncentrale Doel en Tihange aan te sturen?
De beoordeling óf een kerncentrale vanwege de nucleaire veiligheid zou moeten worden stilgelegd of worden gesloten, is een bevoegdheid van de nationale autoriteiten van het land van de kerncentrale. In het geval van de kerncentrales in Doel en Tihange is dat het Federale Agentschap Nucleaire Controle (FANC). Het FANC is hierin onafhankelijk en neemt zijn besluiten alleen op basis van veiligheid.
Ik heb mijn collega de heer Jambon op 22 november 2016 een brief gestuurd naar aanleiding van de brieven van het FANC aan Electrabel en ENGIE. Hierin heb ik mijn zorgen geuit over de gang van zaken en om opheldering verzocht.
Is het rampenplan in geval zich een kernramp voordoet op orde?
Ja. De voorbereiding op mogelijke stralingsincidenten, waaronder kernongevallen, is planmatig vormgegeven via een planstructuur waarin nationale en regionale plannen samenhangen. Het in september 2016 geactualiseerde Nationaal Handboek Crisisbesluitvorming (NHC) is het generieke kader. Specifiek voor stralingsincidenten biedt het Nationaal Crisisplan Stralingsincidenten (NCS) met hieraan gekoppeld het NCS Responsplan en de Crisiscommunicatieplan Stralingsincidenten het kader. Deze plannen worden op dit moment geactualiseerd op basis van de veranderde verantwoordelijkheidsverdeling voor nucleaire veiligheid binnen het Kabinet en de oprichting van de ANVS. In 2017 volgt een volgende actualisatie slag waarbij de plannen in lijn worden gebracht met de lopende implementatie van EU Richtlijn 2013/59/Euratom (Basisnormen voor stralingsbescherming). Regionaal worden rampbestrijdingsplannen voortdurend aangepast aan nieuwe ontwikkelingen. Hiermee blijven deze altijd zo actueel mogelijk. Op dit moment voert ook de OVV een onderzoek uit naar ondermeer de samenwerking en de crisisvoorbereiding bij ongevallen in kerncentrales over de grensregio.
Bent u bereid de rapporten en brieven van het FANC naar de Kamer te sturen?
Ja. Kopieën van de brieven zijn als bijlage bij de aanbiedingsbrief van deze antwoorden gevoegd3. Verder zijn de brieven op internet te vinden4
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór het Algemeen overleg Nucleaire veiligheid voorzien op 7 december?
Ja.
Veiligheidsrisico’s van de Belgische kerncentrales |
|
Jan Vos (PvdA), Manon Fokke (PvdA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de berichtgeving over het Belgische federaal agentschap voor nucleaire controle (FANC), dat klaagt over laksheid bij het energiebedrijf Engie Elektrabel, de eigenaar van de kerncentrales in Doel en Tihange?1
Ja.
Deelt u de bezorgdheid over de veiligheidsrisico’s van de Belgische kerncentrales in Tihange en Doel, ook gezien de ligging bij de Nederlandse grens?
Ik heb begrip voor de bezorgdheid van de Nederlandse bevolking in de grensregio’s. De veiligheid van de Nederlandse bevolking heeft voor mij de hoogste prioriteit. Daarom onderneem ik altijd actie om de berichten over de veiligheidsrisico» te verifiëren door bijvoorbeeld toelichting te vragen bij de ANVS, het FANC of mijn Belgische collega Jambon. Ik heb uw Kamer per brief op 29 november jl. geïnformeerd over de gang van zaken als reactie op de recente berichtgevingen, deze waren voor mij aanleiding toelichting te vragen en mijn zorgen te uiten bij Minister Jambon.
Hoe heeft u invulling gegeven aan de motie Fokke/Jan Vos, die de regering oproept om, samen met Duitsland en Luxemburg, België officieel te verzoeken de kerncentrales in Tihange en Doel te sluiten?2
Uw kamer heeft moties aangenomen waarin stelling werd genomen over de kerncentrales in België. Ik heb uw moties uitgevoerd door hierover destijds telefonisch contact op te nemen met mijn Belgische ambtsgenoot Jambon.
Klopt het dat u heeft gezegd dat u een dergelijke oproep zou kunnen steunen, als blijkt dat de kerncentrales in België echt onveilig zijn?3
Dat klopt zeker. België heeft een eigen verantwoordelijkheid. Maar als er veiligheidsrisico’s zijn voor de inwoners in Nederland zal ik zeker bij mijn Belgische collega aandringen op maatregelen en in het uiterste geval tot sluiting. Ik zie dat veel mensen zich zorgen maken over de ontwikkelingen. Ik vind het zelf ook zorgelijk. Daarom heb ik regelmatig contact met mijn Belgische collega. Het FANC heeft aangegeven dat, hoewel er zorgen zijn over de veiligheidscultuur die aangepakt moeten worden, er geen direct veiligheidsprobleem is en de centrales voldoen aan de nationale en internationale veiligheidseisen. Gezien de aard van de berichtgevingen heb ik Minister Jambon om opheldering gevraagd over met name de zogeheten brand-PSA (probabilistisch veiligheidsstudie) en de maatregelen die als reactie op deze studie zijn of worden genomen. Ik wacht de reactie van Minister Jambon af.
Kunt u deze oproep nu dus gaan steunen, nu zelfs de Belgische toezichthouder FANC vindt dat Engie Elektrabel laksheid ten aanzien van de nucleaire veiligheid koppelt aan «enorme schaamteloosheid»?
Zie het antwoord op vraag 4.
Waarom voert u de genoemde motie niet uit en roept u België niet gewoon op tot sluiting van de centrales?
Zie het antwoord van vraag 3.
Klopt het dat afgesproken is dat de Nederlandse Autoriteit Nucleaire Veiligheid en Stralingsbescherming (ANVS) en het Belgische FANC samen wederzijdse inspecties gaan uitvoeren? Kunt u toelichten wat hier van terecht is gekomen?
Ja. Dit jaar zijn er gezamenlijke inspecties uitgevoerd in de kerncentrales Doel, Borssele en Tihange. Hiernaast zijn er gezamenlijke inspecties uitgevoerd bij andere nucleaire installaties in België en Nederland. De uitnodigende nationale autoriteit is verantwoordelijk voor de inhoud van de inspectie. De inspecteurs van het andere land zijn bij de inspecties aanwezig als waarnemer omdat het toezien op de nucleaire veiligheid op grond van het Euratom Verdrag een nationale bevoegdheid is. Dit is ook de reden waarom er geen Europese inspectie voor nucleaire veiligheid is. Er zijn wel Euratom inspecteurs die toezien op safeguards en non proliferatie. De verschillende nationale toezichthouders op veiligheid voeren wel gezamenlijke inspecties uit. De ANVS inspecteurs zijn niet alleen naar de kerncentrales in België geweest maar hebben ook gezamenlijke inspecties gedaan met de Franse toezichthouder en de Zwitserse toezichthouder. Daarnaast verplicht de Euratom richtlijn over nucleaire veiligheid dat alle lidstaten een onafhankelijke toezichthouder moeten hebben en dat de werking van onder andere dit systeem tenminste een keer in de tien jaar beoordeeld moet worden door het uitvoeren van internationalen audits door collega’s uit andere landen. Zowel België als Nederland hebben een dergelijk «IRRS-audit» in respectievelijk 2013 en 2014 doorlopen. Deze en andere audits geven niet het beeld dat het Belgische toezicht tekort schiet.
Indien deze inspecties daadwerkelijk hebben plaatsgevonden, waarom hebben zij deze veiligheidsrisico’s niet eerder waargenomen?
Zowel in Doel als Tihange heeft de ANVS waargenomen bij inspecties naar de implementatie van de verbetermaatregelen naar aanleiding van de post-Fukushima stresstest. Op 20 januari heb ik bij de inspectie in Doel zelf de uitvoering van deze werkzaamheden gezien die de veiligheid van de reactoren nog verder dienen te verhogen. Het ging bijvoorbeeld om werkzaamheden die de reactoren beter bestand maken tegen hogere overstromingen dan waarvoor die tot nog toe ontworpen waren. In Tihange is ook nog gekeken naar de manier waarop in de reactor om gegaan wordt met de ongewone gebeurtenissen zoals waarover in de media ook regelmatig gerapporteerd wordt.
De directie aanleiding voor de directeur van het FANC om op te treden was de wijze waarop Elektrabel en ENGIE omging met de statistische veiligheidsanalyses voor brand. Dit is geen onderwerp geweest van de gezamenlijke inspectie.
Het bericht ‘Huidige donorsysteem werkt niet’ |
|
Agnes Wolbert (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Huidige donorsysteem werkt niet»?1
Ja
Komt het voor dat door nabestaanden van orgaandonatie wordt afgezien omdat er niet tijdig een zelfstandig uitneemteam beschikbaar is, hetgeen betekent dat lang moet worden gewacht voordat overgegaan kan worden tot uitnamen van organen en een patiënt langer dan gebruikelijk bij orgaandonatie in leven moet worden gehouden? Zo ja, hoe vaak komt dit voor? Zo nee, waar blijkt dit uit?
De Nederlandse Transplantatie Stichting (NTS) regelt in opdracht van VWS het toewijzen en vervoeren van organen en weefsels aan patiënten. NTS is dus al jaren nauw betrokken bij het orgaandonatieproces. De beschreven casus in het bovengenoemde bericht is de enige casus die bij NTS bekend is waarbij nadrukkelijk toestemming voor donatie werd ingetrokken omdat er op het gewenste moment geen Zelfstandig Uitname Team (ZUT) beschikbaar was. Tussen 1 januari 2014 en 30 juni 2016 zijn van de in totaal 737 opgestarte uitnameprocedures 110 procedures uiteindelijk niet doorgegaan, om uiteenlopende redenen, zowel medisch als procedureel, maar niet omdat er geen ZUT beschikbaar was.
Deelt u de mening dat het onverteerbaar is voor de patiënt en nabestaanden dat wegens het niet beschikbaar zijn van een zelfstandig uitneemteam patiënten langer dan gebruikelijk in leven moeten worden gehouden? Zo ja, wat doet u hieraan? Zo nee, waarom niet?
De situatie zoals geschetst in de lezersbrief is een heel moeilijke situatie voor alle betrokkenen, allereerst natuurlijk voor de nabestaanden. In antwoord op uw vraag wil ik opmerken dat een orgaandonatieprocedure een complex proces is. Bij het plannen van het moment waarop de orgaanuitname plaatsvindt, moet met veel partijen, personen en cruciale stappen in het proces rekening gehouden worden. Wezenlijke stappen zijn onder meer de analyse van de geschiktheid van de te doneren organen en vervolgens het toewijzen van deze organen aan een patiënt op de wachtlijst. Er is altijd een kans dat er meer orgaandonatieprocedures opgestart worden dan er ZUT’s beschikbaar zijn. In dit geval wordt er in samenspraak met de nabestaanden, het donorziekenhuis en met het ZUT gekeken of procedures na elkaar gepland kunnen worden. Het kan dan voorkomen dat een uitname-operatie wordt uitgesteld.
Dit neemt niet weg dat ik het belangrijk vind dat er alles aan wordt gedaan om dit uiterst complexe donatieproces goed te laten verlopen. Daarom ben ik zeer tevreden dat de betrokken partijen hun afspraken bekrachtigd hebben en vanaf 1 november 2016 binnen de huidige indeling in uitnameregio’s ZUT-sharing plaatsvindt. Deze afspraken zijn gemaakt vooruitlopend op een nieuwe indeling in drie regio's en drie dienstdoende ZUT’s, waarover ik u in mijn brief van 4 november jl.2 heb geïnformeerd. ZUT-sharing houdt in dat ZUT's procedures voor elkaar overnemen wanneer er logistieke problemen ontstaan als gevolg van de beschikbaarheid van het ZUT in een uitnameregio. Als voorbeeld noem ik hier een situatie waarbij kort na elkaar drie orgaandonatieprocedures werden opgestart. Alle drie procedures konden succesvol worden uitgevoerd, doordat het Rotterdamse ZUT naar Nijmegen is afgereisd om één van de procedures op zich te nemen. Het ZUT in Groningen kon de andere twee procedures voor zijn rekening nemen.
Deelt u de mening dat het onverteerbaar is dat wegens het niet tijdig beschikbaar zijn van zelfstandige uitneemteams een donatie gestaakt wordt en daardoor wellicht één of meerdere patiënten zieker worden of overlijden? Zo ja, wat doet u daartegen? Zo nee, waarom niet?
Ondanks het feit dat de afgelopen jaren een dergelijke situatie maar één keer eerder is voorgekomen, ben ik het met u eens dat elke keer er één te veel is. Gezien het grote tekort aan geschikte organen voor transplantatie, dient alle inzet gericht te zijn op het verkrijgen van zoveel mogelijk organen van postmortale donoren. Ook dient recht gedaan te worden aan de wil van de donor en/of diens nabestaanden om organen te doneren ten behoeve van transplantatie.
Voor het overige verwijs ik u naar het antwoord op vraag 3.
Welke tijdsnorm wordt gehanteerd voor onder andere het vinden van een match en het voorbereiden van de patiënt, de ontvanger en het transplantatieteam, voordat kan worden overgegaan tot de uitname van donororganen? Wat is het gemiddelde tijdspad in de praktijk? Is bekend welke tijd voor nabestaanden als gewenst en dragelijk wordt ervaren?
Een transplantatiecoördinator houdt een periode van drie tot vier uur aan voor het verrichten van alle noodzakelijke onderzoeken om de situatie van de donor en de geschiktheid van organen in kaart te brengen. Hierna wordt een tijd van zes uur aangehouden voor het vinden van een geschikte ontvanger. Deze totale tijd van negen tot tien uur is minimaal nodig voor het inplannen van de uitname-operatie.
Divers onderzoek heeft ertoe geleid dat het veld in gesprek is over het beste moment voor het plannen van de uitnameprocedure. Zo is bijvoorbeeld gebleken dat nachtelijke operaties minder goede resultaten geven wat betreft de kwaliteit van de operatie, het risico op complicaties tijdens de uitnameoperatie en de gevolgen voor het functioneren van de nier, dan operaties die overdag worden uitgevoerd. Dit pleit ervoor om uitname-operaties vaker overdag in te plannen, indien dit logistiek haalbaar is.
Het veld onderzoekt daarom of er mogelijkheden zijn om een uitname-operatie zodanig te plannen dat dit leidt tot betere resultaten. Als gevolg hiervan kunnen procedures mogelijk langer duren. Een procedure is hierdoor echter ook beter planbaar. Voorspelbaarheid in een proces kan leiden tot heldere verwachtingen bij het begin van een donatieprocedure waardoor nabestaanden met meer tevredenheid terugkijken op een optimaal verlopen procedure.
Er zijn geen Nederlandse onderzoeksresultaten bekend naar een gewenst of draaglijk tijdspad voor nabestaanden. In de Verenigde Staten is uit onderzoek gebleken dat de donatiebereidheid niet afnam bij een langere tijdsduur tussen vaststellen van de hersendood en de start van de uitnameprocedure. 3 De gemiddelde tijd van de procedures meegenomen in dit onderzoek was anderhalve dag. Dit is al veel langer dan de periode van negen á tien uur die in de Nederlandse situatie gebruikelijk is.
Is er voldoende capaciteit voor het uitnemen van donororganen en hoeveel zelfstandige uitneemteams zijn er? Zo ja, waar blijkt dit uit? Zo nee, waar blijkt dit uit en wat gaat u hieraan doen?
In de huidige situatie zijn er vijf ZUT’s werkzaam, verdeeld in twee regio’s. Zoals ik in vraag 3 reeds aangaf werk ik toe naar een indeling in drie regio’s en één ZUT per regio. Uit de evaluatie van NTS en de betrokken UMC’s is dit als de meest optimale indeling naar voren gekomen, waarbij voldoende capaciteit beschikbaar is per regio en Nederland breed.
Het over de aanhouding van een bejaarde Marokkaanse Nederlandse man |
|
Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Politie biedt excuses aan na «hardhandige» arrestatie bejaarde man»?1
Ja.
Bevat het bericht feitelijke onjuistheden? Zo ja, welke?
De Minister van Veiligheid en Justitie is politiek verantwoordelijk voor de kwaliteit van de organisatie en het beheer van de politie; de burgemeester is verantwoordelijk voor de aansturing van de politie ten aanzien van de openbare orde in zijn of haar gemeente. Het beantwoorden van specifieke vragen over het genoemde voorval valt onder de verantwoordelijkheid van de burgemeester als lokaal bevoegd gezag. De burgemeester van Amsterdam heeft mij bericht dat hij de gemeenteraad nader zal informeren over het genoemde voorval.
Van de politie heb ik vernomen dat zij vooral uit zorg heeft willen handelen. De man gedroeg zich volgens de politie gevaarlijk in het verkeer, was niet aanspreekbaar en maakte een verwarde indruk. Omdat de man weg wilde lopen, is er op dat moment voor gekozen om hem geboeid mee te nemen. Hiervoor heeft de politie excuses aangeboden. Dit is onder meer gebeurd in een persoonlijk gesprek met de familie. Naar aanleiding van het voorval is door de eenheidsleiding van Amsterdam uitvoerig gesproken met de betrokken agenten. Als een burger zich benadeeld voelt door het optreden van de politie, gaat de politie daarover bij voorkeur in gesprek. De verschillende mogelijkheden om een klacht in te dienen zijn te vinden op de website van de politie. Overigens zou ik er op willen wijzen dat de man is staande gehouden en niet is aangehouden.
Waarom moest deze man geboeid worden? Waren er feiten of omstandigheden die dit redelijkerwijs vereisten met het oog op gevaar voor ontvluchting, dan wel met het oog op enig gevaar?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat deze aanhouding van deze Marokkaans-Nederlandse bejaarde man buiten alle proporties en beschamend is? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Zijn of worden de betrokken politiefunctionarissen over deze aanhouding door hun leidinggevenden aangesproken?
Zie antwoord vraag 2.
Hebben deze politiefunctionarissen in persoon excuses aangeboden of gaan zij dit nog doen?
Zie antwoord vraag 2.
Is de genoemde en in het bericht getoonde man gewezen op de mogelijkheid een klacht tegen dit politieoptreden in te dienen?
Zie antwoord vraag 2.
Is er naast het aanbieden van excuses ook sprake van nazorg ten aanzien van de aangehouden man? Zo ja, waaruit bestaat die? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Worden politieagenten opgeleid en getraind om een maatschappelijke en culturele sensitiviteit te ontwikkelen? Zo ja, waar blijkt dat uit? Zo nee, waarom niet?
Ten aanzien van het ontwikkelen van maatschappelijke en culturele sensitiviteit geldt dat de Politieacademie aankomende politiemedewerkers door middel van het basispolitieonderwijs beroeps- c.q. praktijkgericht opleidt. Daarmee worden zij gedegen voorbereid op het politiewerk in een diverse en pluriforme samenleving. Diversiteit en discriminatie komen in het curriculum aan de orde in de context van de kerntaken. Tevens wordt specifieke aandacht besteed aan het omgaan met verwarde personen. Overigens speelde etniciteit in de onderhavige zaak geen rol bij het handelen van de politie.
Wat kunt u doen om te voorkomen dat dergelijk ongepast politieoptreden zich niet meer zal voordoen?
Om de professionaliteit van handelen te waarborgen en te verhogen, reflecteert de politie voortdurend op haar eigen optreden. Om die reden is ook in dit geval het voorval uitgebreid nabesproken. Daarnaast wordt door verschillende partijen, waaronder de politie en gemeenten, samengewerkt om te komen tot een sluitende aanpak voor mensen met verward gedrag.
Het klimaatbeleid bij banken |
|
Henk Nijboer (PvdA), Jan Vos (PvdA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA), Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u ermee bekend dat een aantal Nederlandse banken erg slecht scoort op de eerlijke bankwijzer van Oxfam Novib als het gaat om klimaat?1 Hoe oordeelt u daarover?
Ja, daar zijn wij mee bekend. Ons oordeel treft u in de beantwoording van de onderstaande vragen aan.
Hoe oordeelt u in het algemeen over het klimaatbeleid van Nederlandse banken, bijvoorbeeld in het licht van de recente aankondiging van de ABN Amro om meer te gaan investeren in fossiele brandstoffen, of de ING die er nog altijd voor kiest om te investeren in nieuwe vervuilende kolencentrales, terwijl zij eerder stelden dit niet meer te gaan doen? Hoe passen dit soort investeringen in het klimaatstatement van de Nederlandse Vereniging van Banken dat door beide banken is ondertekend?
De samenleving verwacht van bedrijven, inclusief banken, dat zij actief bijdragen aan de oplossing van het klimaatprobleem. De bancaire sector geeft hier invulling aan door in toenemende mate concrete initiatieven te ontplooien. Banken zouden de klimaatimpact nog meer dan nu kunnen meenemen in hun financierings- en investeringsbeslissingen en hierover transparant kunnen zijn. Een bank als SNS Bank/Volksbank heeft op dit terrein al vergaande stappen gezet.
Het is belangrijk dat banken transparant zijn over klimaatrisico’s. Zie de antwoorden op vragen 6, 7 en 8 voor een nader antwoord inzake de wettelijke eisen die gesteld worden aan de publicatie van niet-financiële informatie.
Deelt u de mening dat banken als kapitaalverschaffers een belangrijke rol spelen bij het behalen van klimaatdoelstellingen? Deelt u de mening dat juist zij daarom een voortrekkersrol zouden moeten spelen bij het behalen van de klimaatdoelstellingen? Deelt u de mening dat andere banken het streven van SNS Bank om door middel van een klimaatbalans volledig klimaatneutraal te investeren in 2030 zouden moeten volgen? Aan welke wettelijke vereisten ten aanzien van klimaat zijn banken bij investeringen gebonden en hoe wordt hier op toegezien?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u van mening dat het klimaatstatement van de banken voldoende ver gaat in de ambities om CO2-uitstoot terug te brengen? Deelt u de mening dat banken een voorbeeld kunnen nemen aan een aantal pensioenfondsen dat reeds een CO2-beleid hanteert en actief desinvesteert in fossiele brandstoffen? Bent u bereid om met de sector in overleg te treden over de invulling van het klimaatstatement om te bewerkstelligen dat ook zij een actiever CO2-beleid gaan hanteren, bijvoorbeeld door net als SNS een klimaatneutrale balans te gaan hanteren? Zo nee, waarom niet?
Met het klimaatstatement laten de Nederlandse banken zien dat zij klimaatverandering serieus nemen en bereid zijn om gezamenlijk stappen te zetten. Zoals hiervoor al aangegeven kunnen banken de klimaatimpact intensiever betrekken bij hun financierings- en investeringsbeslissingen, waarbij zij eventueel lering kunnen trekken uit het beleid dat enkele andere marktpartijen voeren.
Via initiatieven als het Platform voor Duurzame Financiering, waar ook vertegenwoordigers van het Ministerie van Financiën en het Ministerie van Infrastructuur en Milieu aan tafel zitten, als het Platform Carbon Accounting Financials (PCAF) wordt een bijdrage geleverd aan een meer gecoördineerde aanpak van het klimaatbeleid van banken, die er ook voor zorgt dat klimaatinitiatieven in de bancaire sector makkelijker van de grond komen. In de reguliere contacten die wij met de bancaire sector hebben, zullen we aandacht blijven vragen voor het klimaatvraagstuk en de rol van banken hierin.
Bent u van mening dat klimaatbeleid voldoende wordt meegenomen in het toezicht op banken? Ziet u mogelijkheden om het toezicht hierop uit te breiden?
De gevolgen van klimaatverandering en de mogelijke risico’s die daaruit voortvloeien voor de financiële sector (zowel in positieve als negatieve zin) hebben de aandacht van DNB. DNB heeft aangegeven scherper te letten op de risico’s van klimaatverandering voor de beleggingen van pensioenfondsen, banken en verzekeraars. Het is van belang dat DNB deze onderwerpen nauwgezet blijft volgen, maar primair met het oog op de aan klimaat verbonden financieel-economische risico’s.
Deelt u de mening dat het voor klanten alsmede investeerders inzichtelijk moet zijn of banken klimaatvriendelijk beleggen? Deelt u de mening van de AFM (Autoriteit Financiële Markten) dat er op dit moment ten aanzien van bijvoorbeeld klimaatrapportages door financiële instellingen te veel «vrijheidsgraden» zijn?
Beleggers en andere stakeholders hechten in toenemende mate waarde aan niet-financiële informatie. In Europees verband zijn er mede om die reden met de inwerkingtreding van de richtlijn bekendmaking niet-financiële informatie (2014/95/EU) reeds stappen gezet om te bereiken dat grote banken, verzekeraars en beursgenoteerde ondernemingen transparant zijn over niet-financiële prestaties, zoals op het terrein van milieu en voorkomen van corruptie.
Eenduidige en afdwingbare internationale standaarden voor de weergave van niet-financiële informatie, zonder te veel vrijheidsgraden, zouden een belangrijke stap voorwaarts zijn. Beleggers en andere stakeholders kunnen dan eenvoudiger informatie interpreteren en vergelijken. Er zijn reeds verschillende nationale en internationale initiatieven op dit gebied. Zo sluit het Platform Carbon Accounting Financials (PCAF) bij de ontwikkeling van meetmethoden voor de klimaatimpact van Nederlandse financiële instellingen aan bij internationaal ontwikkelde protocollen en werkt een werkgroep van de Financial Stability Board (FSB) aan mondiaal vergelijkbare standaarden om de klimaatimpact van investeringen te meten. The International Integrated Reporting Council (IIRC) heeft daarnaast standaarden gepresenteerd die gebruikt worden door ondernemingen die een integrated report uitgeven, dit is een vorm van jaarverslaggeving waarbij de niet-financiële informatie in verband wordt gebracht met de financiële informatie. Deze standaarden zijn niet afdwingbaar. Wanneer bijvoorbeeld IOSCO of de IASB, zoals de AFM voorstelt, stappen zou willen zetten om eenduidige en afdwingbare standaarden te formuleren, dan zullen wij die ontwikkeling steunen.
Deelt u de mening van de AFM dat het tijd is dat er eenduidige standaarden komen ten aanzien van bijvoorbeeld klimaatbeleid zodat het voor klanten en investeerders inzichtelijk is hoe banken hier op scoren? Zo ja, bent u bereid om op korte termijn hier met de sector eenduidige standaarden voor op te gaan zetten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u in die context ook bereid om alsnog een verplichting in te stellen om de niet-financiële informatie die in het jaarverslag moet worden opgenomen door de accountant te laten toetsen aan de jaarrekening? Zo nee, waarom niet?
Bij de implementatie van de richtlijn bekendmaking niet-financiële informatie in het Burgerlijk Wetboek is door verschillende partijen aangegeven dat zij het van belang achten dat de niet-financiële informatie die in het bestuursverslag openbaar gemaakt moet worden betrouwbaar is. Zij pleitten ervoor dat de niet-financiële informatie verplicht door een accountant wordt onderzocht. Wij zijn daar ook voorstander van. De inhoudelijke voorwaarden van en het accountantsonderzoek van de niet-financiële informatie worden geregeld in het op het Burgerlijk Wetboek gebaseerde besluit bekendmaking niet-financiële informatie. Dit besluit is op 7 oktober aan beide Kamers der Staten-Generaal aangeboden in het kader van de voorhangprocedure. Naar aanleiding van de schriftelijke vragen die door uw Kamer zijn gesteld heeft de Minister van Veiligheid en Justitie het concept besluit zodanig aangepast dat de niet-financiële informatie op dezelfde wijze door de accountant moet worden onderzocht als de overige informatie in het bestuursverslag (zie de antwoorden in het schriftelijk overleg, Kamerstuk 34 383, nr. 8).
De voortgang van de besprekingen inzake de Kiesakte betreffende de verkiezingen van de leden van het Europees parlement |
|
Joost Taverne (VVD) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Herinnert u zich de antwoorden op de eerdere vragen over de voortgang van de besprekingen inzake de Kiesakte betreffende de verkiezingen van de leden van het Europees parlement van 15 november 2016?1
Ja.
Kunt u uw antwoord op de vijfde vraag nader toelichten? Wat bedoelt u met de opmerking «(...) dat het niet voorstelbaar is dat de regering, in het geval dat de Kamer tot de conclusie komt dat het voorstel niet acceptabel is, akkoord zal gaan met de vaststelling van het voorstel in de Raad»?
In de motie wordt de regering onder meer gevraagd de Kamer te informeren zodra stemming in de Raad aan de orde is over een «concept-gemeenschappelijk standpunt» en dit vooraf ter uitdrukkelijke goedkeuring aan de Kamer voor te leggen. In het debat naar aanleiding van het VSO over de herziening van de Kiesakte op 17 december jl. (Handelingen II 2015/16, nr. 39, item 20) heb ik hier de kanttekening bij gemaakt dat het hier geen parlementair voorbehoud betreft zoals vastgelegd in de Nederlandse goedkeuringswet van het Verdrag van Lissabon. Dit heb ik met het antwoord op vraag 5 naar voren willen brengen. Materieel zal het echter wel deze werking hebben. De motie wordt derhalve uitgevoerd.
Kunt u nogmaals bevestigen dat u conform het dictum van de motie Taverne c.s. (Kamerstuk 34 361, nr. 3) de Kamer zult informeren zodra stemming in de Raad aan de orde is over een «concept-gemeenschappelijk standpunt» en dit vooraf ter uitdrukkelijke goedkeuring aan de Kamer zult voorleggen?
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht dat jaaropgaven van 1712 cliënten van enkele Groningse sociale diensten per ongeluk aan een andere cliënt zijn toegestuurd |
|
John Kerstens (PvdA), Astrid Oosenbrug (PvdA) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht dat jaaropgaven van 1.712 cliënten van enkele Groningse sociale diensten per ongeluk aan een andere cliënt zijn toegestuurd?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de situatie waarin de jaaropgaven van 1.712 cliënten van Groningse sociale diensten aan een cliënt verzonden zijn terwijl er op deze jaaropgaven gegevens terug te vinden zijn waarmee identiteitsfraude gepleegd zou kunnen worden?
Ik hecht er aan te benadrukken dat wat er is voorgevallen buitengewoon ongelukkig is voor alle betrokkenen en dat betreur ik. Een kwaadwillende zou misbruik kunnen maken van gegevens. Het risico is klein, maar misbruik van persoonsgegevens valt niet uit te sluiten.
Deelt u de mening dat het incident een datalek betreft? Doet de Autoriteit Persoonsgegevens onderzoek naar het genoemde datalek? Zo ja, wat is de stand van zaken van dat onderzoek? Zo nee, waarom niet?
Volgens de definitie die de Autoriteit Persoonsgegeven hanteert is er sprake van een datalek als zich een beveiligingsincident heeft voorgedaan waarbij persoonsgegevens verloren zijn gegaan of onrechtmatige verwerking van persoonsgegevens redelijkerwijs niet kan worden uitgesloten. De vier gemeenten waar Werkplein Ability voor werkt, de gemeenten Bedum, De Marne, Winsum en Eemsmond, hebben naar eigen zeggen het incident gemeld bij de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) en zijn daarmee van mening dat het in dit incident om een datalek gaat. De Autoriteit Persoonsgegevens doet geen mededelingen over eventuele onderzoeken.
Heeft u er zicht op hoe vaak datalekken bij gemeenten en bij organisaties binnen het sociaal domein plaatsvinden en wat de voornaamste oorzaken van deze datalekken zijn? Zo nee, waarom niet en bent u bereid hier onderzoek naar te doen?
Vanaf 1 januari 2016 zijn ook gemeenten verplicht om datalekken te melden bij de AP. Ik heb dan ook niet de beschikking over de exacte cijfers van de AP over datalekken in het sociale domein. In een interview van 7 oktober jongstleden met NU.nl verklaart de voorzitter van de AP Aleid Wolfsen dat er sinds de invoering van de meldplicht datalekken op 1 januari 2016, tot de datum van het interview bijna 4.000 meldingen zijn geregistreerd bij de AP2. Ongeveer 10% van die meldingen is afkomstig van een gemeente. Jaarlijks rapporteert de AP in het jaarverslag, maar de AP doet geen mededelingen over eventuele (lopende) onderzoeken.
Herinnert u zich uw antwoorden op de vele eerdere vragen die gesteld zijn over de beveiliging en verwerking van persoonsgegevens in gemeenten?2
Ja.
Deelt u de mening dat datalekken nog te vaak voorkomen bij gemeenten? Zo ja, op welke manier gaat u gemeenten verder stimuleren om adequate maatregelen te nemen om datalekken zoveel als mogelijk te voorkomen en om aan de Baseline Informatiebeveiliging Nederlandse Gemeenten (BIG) te voldoen? Op welke wijze worden ook organisaties binnen het sociaal domein hierbij betrokken?
Vanzelfsprekend is elke datalek er één te veel, zeker als het persoonsgegevens betreft en is zorgvuldigheid geboden. Het is een goede zaak dat gemeenten melden aan de AP. De gemeenten hebben de BIG als normenkader voor informatiebeveiliging waarbij gestructureerd wordt aangegeven wat de doelstellingen van de technische, organisatorische en fysieke beveiligingsmaatregelen zijn. Implementatie verschilt per situatie en is een continu proces van plannen, uitvoeren, controleren en bijstellen. Elke gemeente blijft afzonderlijk verantwoordelijk voor de eigen informatiebeveiliging. De VNG heeft er bij gemeenten op aangedrongen extra aandacht te besteden aan informatiebeveiliging in samenwerkingsverbanden, vooral waar het een samenwerking met ketenpartners betreft. De VNG biedt hiervoor praktische handreikingen zoals de handreiking informatieveiligheid en intergemeentelijke samenwerkingsverbanden. Daarbij biedt de Informatie Beveiligingsdienst (IBD) van de VNG/KING verdere ondersteuning door middel van preventie en preventieadvies, incidentcoördinatie en kennisdeling.
Bent u van mening dat de informatiesystemen van gemeenten en organisaties binnen het sociaal domein voldoende beveiligd zijn tegen datalekken? Is het bij al deze systemen mogelijk de veiligheid en gebruiksvriendelijkheid te verbeteren om zo datalekken in de toekomst te voorkomen? Zo ja, bent u voornemens samen met gemeenten te bekijken waar aanpassing en/of opwaardering van de huidige informatiesystemen nodig is? Zo nee, ziet u mogelijkheden om samen met gemeenten te onderzoeken waar de kwetsbaarheden in de systemen zitten en zo te komen tot een doelgerichtere aanbesteding van deze software in de toekomst?
Alle organisaties zijn zelf verantwoordelijk voor het beveiligen van de door hen gebruikte informatiesystemen. Het gaat juist om de combinatie van mens en systeem. Uit mijn contact met de IBD blijkt dat een groot deel van datalekken bij gemeenten voortkomen uit menselijke fouten. De IBD wijst gemeenten op maatregelen die hiertegen kunnen worden genomen. Ook werken gemeenten en samenwerkingsverbanden samen met VNG en KING aan het verbeteren van de veiligheid, gebruiksvriendelijkheid en interoperabiliteit van hun ICT-systemen. Behalve de BIG helpt het Gemeentelijk Model Architectuur (GEMMA), de landelijke referentiearchitectuur voor gemeenten. GEMMA helpt gemeenten en ketenpartners om (ICT-)ontwikkelingen in samenhang aan te sturen en aan te sluiten op landelijke voorzieningen. Ook zijn de Gemeentelijke Inkoopvoorwaarden Bij IT (GIBIT) ontwikkeld, die dit najaar van kracht zijn geworden en gemeenten en gemeentelijke samenwerkingsverbanden verder ondersteunen in het formuleren van passende en effectieve voorwaarden voor de levering, het gebruik en het onderhoud van IT-middelen, waaronder software en daarbij geldende (open) standaarden naar de verschillende leveranciers.
Zijn de informatiesystemen van gemeenten en organisaties binnen het sociaal domein voldoende toegerust om te kunnen voldoen aan de eisen die worden gesteld vanuit de nieuwe privacyverordening die vanaf 2018 van kracht is? Zo nee, zal er dan een aanpassing plaatsvinden van de lopende contracten met de aanbieders van de software om gemeenten en organisaties binnen het sociaal domein aan te laten sluiten op de nieuwe privacywetgeving en richtlijn?
Gemeenten zijn, net als alle andere organisaties, ieder voor zich verantwoordelijk voor het toepassen van en voldoen aan de eisen van de komende Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG). Uitgangspunt is dat eenieder, gemeenten en de leveranciers, op het tijdstip dat de verordening van kracht wordt voldoet aan de gestelde normen. Waar nodig worden de komende tijd werkwijzen, afspraken en producten aangepast om aan de nieuwe regels te voldoen. Gemeenten hebben daar een aantal mogelijkheden voor, zoals privacy by design en impactanalyses en uitvoeringstoetsen. Met privacy by design kunnen organisaties daarnaast tijdens de ontwikkeling van producten en diensten zoals informatiesystemen al rekening houden met privacyverhogende maatregelen om verantwoorde en zorgvuldige omgang met persoonsgegevens technisch af te dwingen. Ook het uitvragen of laten uitvoeren van impactanalyses en uitvoeringstoetsen voor het gemeentelijk domein behoort tot de mogelijkheden. Gemeenten kunnen zich een beeld vormen over wat er op ze af gaat komen. Er hebben mij geen signalen bereikt dat gemeenten en de leveranciers niet aan de gestelde normen kunnen voldoen wanneer de verordening van kracht wordt.
Is er voldoende kennis bij gemeenten en organisaties binnen het sociaal domein aanwezig om tijdig aan te kunnen sluiten op de nieuwe privacywetgeving en richtlijn? Zo nee, op welke wijze gaat u gemeenten ondersteunen om aan de nieuwe privacywetgeving en richtlijn te kunnen voldoen?
Toenemende digitalisering, ketensamenwerking en nieuwe regelgeving maken het noodzakelijk om continu te werken aan kennisopbouw op het gebied van bescherming van de privacy. Hierbij worden gemeenten onder andere ondersteund door VNG en KING. In samenspraak met de gemeenten heeft de VNG een position paper privacy opgesteld met actiepunten. Deze actiepunten worden door de VNG en KING uitgewerkt tot een beleids- en ondersteuningsprogramma. Ook de IBD speelt daarbij een rol met het ontwikkelen van operationele kennisproducten waaronder de leaflet over meldplicht. VNG en KING ondersteunen de gemeenten met de invoering van de AVG en de inrichting van de functie van Functionaris Gegevensbescherming die gemeenten, al dan niet in samenwerking met andere gemeenten, verplicht moeten aanstellen. Hiervoor worden gerichte (netwerk)bijeenkomsten georganiseerd en producten, waaronder handreikingen en opleidingen, ontwikkeld. Deze kennisopbouw wordt, waar relevant, specifiek gericht op verschillende beleidsdomeinen, waaronder het sociaal domein.
Het bericht “Soa-sjoemelaars liegen voor gratis test” |
|
Linda Voortman (GL) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Soa-sjoemelaars liegen voor gratis test»?1, en «Aantal mensen met soa's toegenomen in 2016»?2 3
Ja, het bericht is mij bekend. Jongeren tot 25 jaar vallen onder de risicogroepen die staan gedefinieerd in de Regeling Aanvullende Seksuele Gezondheid (ASG). Zij kunnen zich melden bij de centra seksuele gezondheid (CSG) en in aanmerking komen voor een gratis soa-test. De professionals maken een afweging op zowel risicogroep als risicogedrag of een soa- test of breder seksueel gezondheidsconsult opportuun is. De regeling is bedoeld als vangnet voor degene die niet makkelijk bij de huisarts terecht kunnen of op basis van epidemiologische gegevens een verhoogd risico lopen.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is als jonge mensen moeten liegen over hun klachten om een soa-test te krijgen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe beoordeelt u het signaal dat twaalf van de achttien GGD’s in het nieuwsbericht vermoeden dat mensen liegen om een gratis soa-test te krijgen?
Ik neem dat signaal serieus. Het is een verschijnsel van alle tijden dat personen onterecht gebruik proberen te maken van gratis voorzieningen. Het is aan de professionals om zo goed mogelijk triage uit te voeren om zoveel mogelijk misbruik te voorkomen. Soms komt daar toch een individu doorheen, door bijvoorbeeld een situatie anders te schetsen dan in werkelijkheid is. Natuurlijk is dat niet de bedoeling. Uit cijfers van het RIVM blijkt wel dat de mensen die uiteindelijk na de triage bij de CSG’s worden getest daar wel een goede reden voor hebben gezien de stijgende vindpercentages. Sinds het financiële plafond op de regeling is het vindpercentage van soa’s onder de mensen die zich laten testen bij de CSG’s toegenomen (zie thermometer seksuele gezondheid 2016 RIVM).
Deelt u de opvatting dat preventie van soa’s op de korte en lange termijn wenselijk is? Zo nee, waarom niet?
Ja, die mening deel ik en samen met veldpartijen doe ik ook van alles aan de preventie van soa’s. Zoals gezegd is de ASG-regeling aanvullend aan de reguliere zorg en één van de pijlers binnen de soa-preventie. Naast de ASG-regeling voor GGD’en subsidieer ik landelijke instituten zoals SOA Aids Nederland, Rutgers en FIOM voor voorlichting en om bewustzijn over seksuele gezondheid te vergroten. Daarnaast zijn er allerlei preventieve activiteiten op het gebied van soa’s en seksuele gezondheid zoals bijvoorbeeld aandacht op lagere en middelbare scholen, www.sense.info, gerichte activiteiten voor hoogrisicogroepen, zoals hepatitis B vaccinatie voor mannen die seks hebben met mannen en sekswerkers.
Deelt u voorts de mening dat een eigen bijdrage van 150 euro voor jongeren met geen of weinig inkomen te hoog is? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik heb aangegeven maakt de ASG-regeling het mogelijk voor jongeren tot 25 jaar om gratis seksuele gezondheidszorg bij CSG te ontvangen. Hieronder valt als het nodig is een soa-test.
Daarnaast vergoedt een aantal zorgverzekeraars soa-zorg in hun aanvullende verzekering. Ondanks de mogelijke eigen bijdrage is het nog steeds zo dat tweederde van de personen zich op een soa laten testen via de huisarts (zie RIVM jaarrapport).
Kunt u toelichten of de stijging van het aantal soa’s in 2016 vooral bij jongeren (onder 25 jaar) het geval is? Ziet u een verband met het afschaffen van de openeinde financiering van de regeling Aanvullende Seksuele Gezondheidszorg? Deelt u de mening dat er door dit financiering plafond onwenselijke belemmeringen voor het af laten nemen van soa-testen zijn?
De stijging van het aantal soa’s onder personen die zich bij CSG’s laten testen is in alle leeftijdsgroepen te zien. In de eerste helft van 2016 was het soa-vindpercentage bij jongeren (onder 25 jaar) 19,4% en bij niet-jongeren (25 jaar of ouder) 17,1%. In de eerste helft van 2015 was het soa-vindpercentage bij jongeren 17,2% en bij niet-jongeren 16,2%.
Bij het laten vervallen van de openeinde financiering heeft geen bezuiniging plaatsgevonden. Door invoering van het plafond zijn de GGD’en gedwongen de seksuele gezondheidszorg efficiënter en effectiever uit te voeren, bijvoorbeeld door scherpere triage en scherpere afspraken met laboratoria over de prijs van de testen. Daarmee kunnen meer consulten worden uitgevoerd binnen hetzelfde budget. De hogere vindpercentages kunnen ook toe te schrijven zijn aan de scherpere triage, waardoor juist de hoogrisicogroepen bereikt worden. Het RIVM monitort de ontwikkelingen nauwlettend. Daarnaast gaf ik in antwoord op vraag 5 al aan dat zowel voor als na het plafond nog steeds de meeste testen uitgevoerd worden in de reguliere zorg bij de huisarts.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat belemmeringen voor kwetsbare jongeren met geen of weinig inkomen om een soa-test te nemen worden weggenomen, zodat het aantal soa’s daalt in plaats van stijgt? Gaat u naar aanleiding van de stijging nog andere maatregelen nemen?
Zie antwoord 5 en 6.
Het bericht dat het bed, bad en brood overleg is geklapt |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u van mening dat de discussie rondom de Bed, Bad en Brood opvang een stuk overzichtelijker zou zijn geweest als duidelijk werd welke uitgeprocedeerde vreemdelingen buiten hun schuld niet terug kunnen keren naar hun land van herkomst en zodoende vast zitten in deze gemeentelijke Bed, Bad en Brood opvang?1
Deze mening deel ik niet. In de praktijk blijkt dat vreemdelingen die terug willen keren over het algemeen ook terug kunnen keren. Er zijn geen landen bekend die structureel weigeren onderdanen terug te nemen wanneer deze onderdanen zelf terug willen keren. Bij vreemdelingen die in beeld zijn bij de Dienst Terugkeer en Vertrek (DT&V) wordt getoetst of er sprake is van een situatie dat de vreemdeling buiten zijn schuld Nederland niet kan verlaten. Een vreemdeling die niet in beeld is bij de DT&V kan altijd een bemiddelingsverzoek indienen bij de DT&V voor ondersteuning bij het verkrijgen van (vervangende) reisdocumenten. Als vastgesteld wordt dat er sprake is van een buitenschuldsituatie, kan de vreemdeling, behoudens contra-indicaties als bijvoorbeeld openbare orde aspecten, in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning op grond van het buitenschuldbeleid. De stelling dat de vreemdelingen die in gemeentelijke bed, bad, brood opvang zitten niet terug kunnen keren naar hun land van herkomst is niet in lijn met de praktijkervaringen van de DT&V.
Kunt u inzichtelijk maken hoeveel mensen in 2014, 2015 en 2016 aanspraak hebben gemaakt op een buitenschuldverklaring, op welke gronden deze zijn afgewezen en hoeveel mensen wel een buitenschuldverklaring hebben gekregen en op welke gronden?
2014
2015
2016 t/m okt
80
50
50
Inwilligingen
201
10
102
Afwijzingen
50
20
20
Overig
30
30
20
Bron: IND. Cijfers zijn afgerond op 10-tallen.1 2
In de beantwoording van de schriftelijke vragen voor het verantwoordingsdebat van juni 2016 (34 475-VI) is gemeld dat het aantal ingewilligde aanvragen voor een vergunning op grond van het «buiten schuld-beleid» afgerond 30 was. Dit was vermoedelijk een typefout, het aantal is afgerond 20.
In de beantwoording van de schriftelijke vragen voor deze begrotingsbehandeling is het aantal ingewilligde eerste aanvragen voor een vergunning op grond van het «buiten schuld-beleid» en het aantal verlengde vergunningen voor dit doel over 2016 gemeld. Dit waren er in totaal 30. In de huidige beantwoording melden we alleen het aantal ingewilligde eerste aanvragen.
De inwilligings- of afwijzingsgronden kunnen niet uit de geautomatiseerde systemen van de IND worden uitgehaald.
Een aanvraag voor een buitenschuldverklaring kan afgedaan worden in een ander jaar dan het jaar van aanvraag. Hierdoor kan er een verschil ontstaan tussen het aantal aanvragen en het aantal beslissingen in een jaar.
Hoe wordt momenteel vastgesteld dat iemand aan zijn inspanningsverplichting heeft voldaan? Zijn hier standaard voorwaarden voor opgesteld? Zo nee, waarom niet?
Op 13 september 2013 (Kamerstuk 19 637, nr.1721) heeft mijn voorganger Staatssecretaris Teeven uw Kamer geschreven over Toezeggingen op Rapporten en adviezen vreemdelingenbeleid. Het in die brief in onderdeel D beschreven buitenschuldbeleid is, met de daarin aangekondigde wijzigingen, nog steeds van kracht. Een volledige beschrijving van het beleid is te vinden in de Vreemdelingencirculaire, paragraaf B8/4.
In de Vreemdelingencirculaire is opgenomen dat de vreemdeling, om in aanmerking te komen voor een verblijfsvergunning op grond van het buitenschuldbeleid, zelfstandig moet hebben geprobeerd zijn vertrek te realiseren. Hij moet aantonen of aannemelijk maken dat hij zich heeft gewend tot de vertegenwoordiging van het land of van de landen waarvan hij de nationaliteit heeft, dan wel tot het land of de landen waar hij als staatloze vreemdeling eerder zijn gewone verblijfsplaats had, en/of tot andere landen waarvan op basis van het geheel van feiten en omstandigheden kan worden aangenomen dat hem aldaar de toegang zal worden verleend.
De DT&V stelt, op grond van objectieve, verifieerbare feiten en omstandigheden die zien op de persoon van betrokkene en die in beginsel zijn onderbouwd met bescheiden, vast dat sprake is van een samenhangend geheel van feiten en omstandigheden waaruit blijkt dat betrokkene buiten zijn schuld Nederland niet kan verlaten.
Van de vreemdeling wordt verwacht dat hij:
Indien het de vreemdeling niet lukt zelfstandig documenten te verkrijgen bij de vertegenwoordiging van zijn land van herkomst, wordt van hem verwacht dat hij de DT&V verzoekt om ten behoeve van hem een aanvraag voor een (vervangend) reisdocument in te dienen bij de autoriteiten van zijn land van herkomst of een ander land waarvan op basis van het geheel van feiten en omstandigheden kan worden aangenomen dat hem daar toegang zal worden verleend. Tot slot is van belang dat ook bij de Nederlandse autoriteiten geen redelijke twijfel over de nationaliteit en identiteit van de vreemdeling bestaat.
Indien het antwoord bij vraag drie ontkennend is, erkent u dat wanneer er geen vaste criteria zijn om de inspanningsplicht te toetsen, dit in de praktijk ertoe kan leiden dat de Dienst Terugkeer en Vertrek steeds nieuwe eisen aan iemand kan stellen teneinde de benodigde documenten te verkrijgen, zonder dat duidelijk is wat er nog meer kan worden gedaan en wanneer de inspanningen genoeg zijn?
Zie antwoord vraag 3.
Wat gebeurt er momenteel met een vreemdeling wanneer de autoriteiten van het land van herkomst een jaar na een aanvraag voor een vervangend reisdocument niet hebben gereageerd, de vreemdeling niet uitgezet kan worden maar ook nog niet rechtmatig in Nederland kan verblijven? Waar kan deze vreemdeling dan naartoe?
In voornoemde brief van 13 september 2013 (Kamerstuk 19 637, nr.1721) heeft het Kabinet reeds aangegeven dat het niet wenselijk is dat vreemdelingen voor onbepaalde tijd in onzekerheid blijven over de aanvraag voor een (vervangend) reisdocument die de DT&V ten behoeve van hen heeft ingediend bij de autoriteiten van het land van herkomst of eerder verblijf (en daarmee over de buitenschuldaanvraag). Wanneer er geen sprake is van verwijtbaar gedrag van de vreemdeling moet het uitblijven van een reactie van de vertegenwoordiging op een aanvraag voor een (vervangend) reisdocument niet langer voor rekening en risico van de vreemdeling komen. Wanneer deze situatie zich voordoet, kan dit aanleiding zijn voor een beoordeling of betrokkene voldoet aan de verleningsvoorwaarden.
Daarbij is wel aangetekend dat juist de beoordeling, of de vreemdeling onvoldoende of onjuiste identificerende gegevens heeft verschaft, in veel gevallen moeilijk te maken is. Het zou onwenselijk zijn als een vreemdeling op den duur een buitenschuldvergunning zou kunnen bemachtigen door op verholen wijze onvoldoende of onjuiste gegevens aan de diplomatieke vertegenwoordiging te verschaffen. Vereist is dus dat de vreemdeling eventuele twijfel hierover wegneemt. Die twijfel kan worden weggenomen door het verstekken van een (kopie) van een identiteitsdocument. Het laten bestaan van twijfel door de vreemdeling zal onverkort leiden tot het afwijzen van de buitenschuldaanvraag.
Bent u bereid te overwegen een buitenschuldvergunning te verstrekken als het land van herkomst een jaar na een aanvraag voor een vervangend reisdocument nog niet heeft gereageerd, de vreemdeling niet uitgezet kan worden maar ook nog niet rechtmatig in Nederland kan verblijven? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Wat zou er volgens u verbeterd kunnen worden aan de buitenschuldprocedure zodat mensen die echt niet terug kunnen keren naar het land van herkomst, hier daadwerkelijk aanspraak op kunnen maken in plaats van in de Bed, Bad en Brood opvang in de steden vast komen te zitten?
Het buitenschuldbeleid is in 2013 geëvalueerd na een advies van de ACVZ4, waarin ook de situatie was meegenomen van de vreemdelingen die destijds in de zogeheten «Vluchtflat» en de «Vluchtkerk» verbleven. De ACVZ onderschrijft in haar rapport van 2013 het uitgangspunt van het terugkeerbeleid en de kern van het buitenschuldbeleid. Een belangrijke constatering is dat de ACVZ geen aanwijzingen heeft gevonden dat het voorkomt dat aan vreemdelingen die daadwerkelijk buiten hun schuld niet kunnen vertrekken uiteindelijk géén buitenschuldvergunning wordt verleend. Daar waar het de uitkomsten van de gevoerde procedures betreft, is de toepassing van het beleid naar de mening van de ACVZ in lijn met de doelstelling van de wettelijke regeling.
Ik ben van oordeel dat dit beleid na de aanpassingen van 2013 een goed uitgebalanceerd geheel vormt en heb daarom niet het voornemen het aan te passen.
Bent u bereid deze vragen vóór de plenaire behandeling van de begroting Veiligheid en Justitie voor het jaar 2017 te beantwoorden?
Ja.
Het bericht dat Gendia medische gegevens misbruikt bij de NIPT |
|
Carla Dik-Faber (CU) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Bedrijf achter NIPT-test misbruikt medische gegevens»?1
Ja, ik ken het bericht.
Kunt u aangeven hoe vaak het voorkomt dat vrouwen na het uitvoeren van de NIPT bij Gendia een aanbod krijgen voor vervolgonderzoek? Krijgen zij dit aanbod direct na de NIPT, of veel later? Om wat voor vervolgonderzoek gaat het? Gebeurt dit bij alle Nederlandse vrouwen die bij Gendia de NIPT uitvoeren?
Mij is niet bekend hoe vaak vrouwen dit aanbod van Gendia krijgen, of alle Nederlandse vrouwen die bij Gendia de NIPT laten uitvoeren dit aanbod krijgen en binnen welke termijn dit gebeurt. Volgens de website van Gendia gaat het om «nieuwe genetische onderzoeken».
Klopt het dat geen van deze vrouwen expliciet toestemming is gevraagd voor het uitvoeren van dit onderzoek, en dat zij dus ook geen toestemming hebben gegeven? Klopt het dat vrouwen op verzoek medische gegevens hebben verstrekt die niet allemaal relevant zijn voor het uitvoeren van de NIPT, met het oog op het vaststellen van chromosomale afwijkingen bij de foetus?
Zoals blijkt uit het formulier van Gendia (zie in de bijlage het formulier van mei 2015)2, is vrouwen niet expliciet om toestemming gevraagd. Op het formulier is ook te zien welke (medische) gegevens er van de vrouwen zijn gevraagd.
Klopt het dat hier sprake is van «koppelverkoop» en schending van de privacy; zaken die niet zijn toegestaan op basis van Europese en nationale regels en wetgeving? Wat gaat u doen om hier tegen op te treden?
Van koppelverkoop is sprake als de verkoop van een bepaald product of dienst afhankelijk wordt gesteld van de koop van een ander product of dienst. Waar het hier om gaat is of de vrouwen van tevoren zijn ingelicht en uitdrukkelijke toestemming hebben gegeven voor het gebruik van hun medische gegevens voor andere doeleinden dan de NIPT test.
In Nederland is de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) van toepassing op de verwerking van (medische) persoonsgegevens. De Wbp is van toepassing als de verantwoordelijke van de gegevensverwerking een vestiging in Nederland heeft.
De privacywetgeving van de lidstaten van de EU is de uitwerking van de Europese Privacyrichtlijn 1995 die op dit moment geldt. Vanaf 25 mei 2018 zal de nieuwe Europese Algemene Verordening Gegevensbescherming van toepassing zijn. Deze verordening is dan rechtstreeks van toepassing in de lidstaten.
De nu nog geldende Privacyrichtlijn bevat belangrijke beginselen over de verwerking van persoonsgegevens, zoals het principe van doelbinding. Persoonsgegevens mogen alleen voor welbepaalde, uitdrukkelijk omschreven en gerechtvaardige doeleinden worden verwerkt en mogen vervolgens niet verder worden verwerkt op een wijze die onverenigbaar is met die doeleinden. Daarnaast mogen persoonsgegevens alleen worden verwerkt voor zover zij – gelet op de doeleinden waarvoor zijn verzameld – toereikend, terzake dienend en niet bovenmatig zijn. Deze beginselen zijn in de Nederlandse Wbp neergelegd.3 Verder gelden op grond van de Privacyrichtlijn en de Wbp voor het verwerken van bijzondere persoonsgegevens (zoals medische gegevens) extra zware eisen.
Uit de Privacyrichtlijn en de Wbp volgt dat alleen die medische gegevens van de zwangere in de vragenlijst mogen worden verzameld die noodzakelijk zijn voor het verkrijgen van een juiste uitslag op de test en dat zij alleen daarvoor gebruikt mogen worden. Voor het gebruik van de medische gegevens voor een ander doel is uitdrukkelijke toestemming van de betrokkene nodig. Deze toestemming moet een vrije, specifieke en op informatie berustende wilsuiting zijn. Deelnemers aan de test moeten gewezen worden op vragen die met een ander doel gesteld worden en moeten dus uitdrukkelijke toestemming geven voor gebruik voor dat andere doel. Zonder deze toestemming mogen de gegevens niet voor een ander doel gebruikt worden.
Bedrijven en organisaties zijn zelf verantwoordelijk voor de naleving van privacywetgeving. De Autoriteit Persoonsgegevens (AP) is in Nederland belast met toezicht op de naleving van de privacywetgeving. In België is er een vergelijkbare autoriteit die toezicht houdt, de Privacycommissie. Zij zijn van deze casus op de hoogte gebracht. Desgevraagd geeft de Belgische Privacycommissie aan dat zij, in overleg met de Autoriteit Persoonsgegevens, actie onderneemt op de eventuele privacyschending door Gendia.
Deelt u de mening dat vrouwen op deze manier, soms veel later nog, nodeloos ongerust worden gemaakt, en worden verleid tot onderzoeken die zij anders waarschijnlijk niet zouden ondergaan? Vindt u de handelwijze van Gendia ook buitengewoon onzorgvuldig, en indruisen tegen het medische beroepsgeheim?
Deze mening deel ik.
Het niet naleven van de privacyregels en oneigenlijk gebruik van gevoelige gegevens als medische gegevens acht ik onwenselijk. Er is sprake van schending van het medische beroepsgeheim indien een in Nederland gevestigde zorgaanbieder het afgenomen bloed en andere gegevens van betrokkene aan Gendia verstrekt zonder toestemming van betrokkene. De toestemming van de betrokkene kan alleen achterwege blijven indien op basis van de contractuele verhoudingen sprake is van één overeenkomst waarbij Gendia niet als derde in de zin van de Wet op de geneeskundige behandelingsovereenkomst (Wgbo) geldt.
Wat vindt u ervan dat twee Nederlandse ziekenhuizen (het OLVG in Amsterdam en het Westfries Gasthuis in Hoorn) hebben aangekondigd de samenwerking met Gendia te beëindigen? Zouden andere ziekenhuizen en verloskundigenpraktijken dat niet ook moeten doen? Is het niet zo dat het aanbieden van de NIPT buiten de TRIDENT-studie/UMC’s (Universitaire Medische Centra) nog helemaal niet is toegestaan?
De keuze om de samenwerking te beëindigen is aan ziekenhuizen zelf.
De NIPT als eerste test is in Nederland vanaf 1 april 2017 beschikbaar met alle kwaliteitswaarborgen (bijvoorbeeld wat betreft counseling, informatievoorziening aan de zwangeren en uitvoering van de NIPT) die hiervoor in Nederland gelden. De NIPT wordt tot die tijd alleen als vervolgtest, na een verhoogde kans uit de combinatietest, uitgevoerd in de laboratoria van de universitaire medische centra die hiervoor een vergunning hebben op grond van de Wet op het bevolkingsonderzoek (WBO).
Om NIPT nu al als eerste test te kunnen krijgen, nemen vrouwen op eigen initiatief de zogenaamde België-route. Zij gaan fysiek naar Gendia of laten bij een Nederlands ziekenhuis bloed afnemen om dat via Gendia te laten testen. Op deze België-route is de WBO niet van toepassing. Iedereen die zich laat behandelen of testen in het buitenland valt onder de wetgeving en het toezicht van het betrokken land. Vrouwen moeten echter op grond van de Wet op de geneeskundige behandelingsovereenkomst (Wgbo) – door de zorgverleners in Nederland die bloed afnemen en dit voor de vrouwen opsturen naar België – wel gewezen worden op het feit dat zij door het gebruik van de België-route niet onder de Nederlandse wet- en regelgeving vallen voor het uitvoeren van de NIPT voor wat betreft het afgenomen bloed.
Wat gaat u doen om te voorkomen dat vrouwen die reeds bloed hebben afgestaan, alsnog geconfronteerd worden met vervolgonderzoek? Wat gaat u doen om te voorkomen dat in de toekomst vrouwen direct door Gendia, of indirect via Nederlandse zorgprofessionals, gevraagd worden naar medische gegevens die niet relevant zijn voor het NIPT-onderzoek?
De Autoriteit Persoonsgegevens is in Nederland belast met toezicht op de naleving van de privacywetgeving. In België is er een vergelijkbare autoriteit die toezicht houdt, de Privacycommissie. Zij zijn van deze casus op de hoogte gebracht.
Desgevraagd geeft de Belgische Privacycommissie aan dat zij, in overleg met de Autoriteit Persoonsgegevens, actie onderneemt op de eventuele privacyschending door Gendia. Daarnaast moeten vrouwen op grond van de Wgbo – door de zorgverleners in Nederland die bloed afnemen en dit voor de vrouwen opsturen naar België – gewezen worden op het feit dat zij door het gebruik van de België-route niet onder de Nederlandse wet- en regelgeving vallen voor het uitvoeren van de NIPT voor wat betreft het afgenomen bloed.
Bent u bekend met het bericht: «Actiz-Inspectie stelt niet altijd de goede vragen» en de reactie van de IGZ hierop middels de tweet: «Niet de IGZ maar Actiz heeft – samen met andere partijen – de indicatoren voor kwaliteit van zorg bepaald»?1 2
Ja.
Wat is uw oordeel over het gekissebis tussen Actiz en de IGZ via de media? Hoe helpt dit de kwaliteit van zorg voor al die kwetsbare mensen in de verpleeghuizen?
De IGZ heeft middels de tweet aangegeven dat de indicatoren met betrekking tot de kwaliteit van zorg door de sector zelf zijn opgesteld. Dit omdat de indruk zou kunnen ontstaan dat een en ander zonder betrokkenheid van ActiZ was opgesteld, hetgeen niet het geval is.
Wat is uw rol in dit toneelstuk? Heeft u de regie nog wel waar het gaat om de verbetering van de kwaliteit van zorg in de verpleeghuizen? Kan een toelichting worden gegeven?
Met de start van het programma Waardigheid en Trots is een belangrijke impuls gegeven aan de ontwikkelingen rondom de kwaliteit van zorg in de verpleeghuizen. Het plan is samen met de branche-, beroeps- en cliëntenorganisaties opgesteld en wordt ook samen met deze partijen uitgevoerd. Ook de IGZ en het Zorginstituut zijn betrokken. Elk half jaar stuur ik uw Kamer namens deze partijen een voortgangsrapportage waarin de voortgang en de resultaten van het hele programma staat beschreven. Daarnaast is, zoals eerder gemeld en besproken in de Kamer, de doorzettingsmacht van het Zorginstituut Nederland ingezet om tot een kwaliteitskader te komen.
Wie hebben nu eigenlijk die indicatoren voor kwaliteit van zorg bepaald? Zijn dit inderdaad Actiz en andere partijen? Zo ja, is dat dan niet een gevalletje «slager keurt het eigen vlees»?
Zoals eerder is geantwoord op vragen uit uw Kamer (10 oktober 2016, Kamerstuk 31 765, nr. 236) is door de genoemde partijen op bestuurlijk niveau afgesproken dat er, vooruitlopend op het nieuwe kwaliteitskader verpleeghuizen, begin 2017 informatie over de basisveiligheid openbaar gemaakt zal worden.
Brancheorganisaties (waaronder ActiZ), cliëntenorganisaties en de IGZ hebben gezamenlijk uitvoering gegeven aan de bestuurlijke afspraak en de veiligheidsindicatoren vastgesteld. Binnen dit proces heeft de IGZ nadrukkelijk de uitvoerende rol op zich genomen.
Dit proces is vergelijkbaar met de reguliere praktijk, omdat veldpartijen zelf verantwoordelijk zijn voor onder andere het definiëren van kwaliteitkaders en indicatoren. Pas als veldpartijen er onderling niet uitkomen, zet het Zorginstituut doorzettingsmacht in. Zoals in bovenstaande brief beschreven heeft het Zorginstituut doorzettingsmacht ingezet met betrekking tot het kwaliteitskader verpleeghuizen. Het Zorginstituut levert op 1 januari 2017 een eerste kwaliteitskader op. Hierin krijgen in ieder geval de leidraad personeel en de indicatoren voor basisveiligheid een plek.
Omdat de IGZ jaarlijks al indicatoren uitvraagt voor het uitvoeren van het risicogestuurd toezicht, heeft de IGZ zich bereid getoond om vooruitlopend op de implementatie van het kwaliteitskader eenmalig de zes extra indicatoren mee te nemen in haar uitvraag en de indicatoren openbaar te maken en door te leveren aan ZorgkaartNederland en KiesBeter.nl.
Was de IGZ dan één van de andere partijen? Zo nee, waarom niet? Moet de IGZ hier niet het voortouw in nemen als onafhankelijk toezichtsorgaan?
Zie antwoord vraag 4.
Wanneer gaat u nu een keer de regie nemen?
Zie mijn antwoord op vraag 3.
Risicovolle beleggingen en buitenlandse activiteiten door waterschappen |
|
Jan Vos (PvdA), Lutz Jacobi (PvdA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het artikel «Waterschap risicovol bezig in buitenland»?1
Ja.
Betreffen de buitenlandse activiteiten van waterschappen commerciële activiteiten die deels mede direct of indirect uit inkomsten uit zuiveringsheffing, ingezetenenomslag, waterschapsbelasting of andere publieke middelen gefinancierd worden? Zo ja, hoe oordeelt u daarover?
Conform de Wet Financiering Decentrale Overheden (wet FIDO) ondernemen waterschappen geen commerciële activiteiten in het buitenland. Wel zetten waterschappen zich in voor buitenlandse activiteiten, overwegend door inzet van menskracht. De waterschappen besteden 0,25% van hun personele bezetting (27 fte) en 2,3 miljoen euro per jaar, waarvan 0,8 miljoen uit het Nederlandse Waterschapsbank (NWB) Fonds. Daarmee besteden de waterschappen minder dan 0,1% van hun budget aan hun buitenlandse activiteiten.2
Waterschappen wordt gevraagd internationaal kennis en expertise te delen, vanwege de goede reputatie van Nederland en de waterschappen op het gebied van waterbeheer. Dat gebeurt onder de vlag van Dutch Water Authorities. Dit alles in beperkte mate en met beperkte middelen en alleen daar waar de waterschapsbesturen meerwaarde zien in samenwerking.
Bij motie heeft uw Kamer mij opgeroepen tot inzet van de (alle) Nederlandse waterexpertise in het buitenland.3
Het is kabinetsbeleid dat de waterschappen zich samen met de rijksoverheid en andere vertegenwoordigers van de watersector inzetten – binnen de kaders die voor elke partij afzonderlijk hiervoor gelden – voor het vergroten van waterzekerheid en waterveiligheid in landen die hiervoor een beroep doen op Nederlandse expertise.4
De vraag aan de waterschappen kan gaan over het adviseren van medeoverheden over waterbeheer, financiering en duurzaam beheer en onderhoud, maar ook over het ondersteunen van handelsmissies van het Rijk en het Nederlandse bedrijfsleven (met als doel extra opdrachten voor het bedrijfsleven). Ook kan het gaan om inzet van expertise bij rampenpreventie of rampenbestrijding of om het ontvangen van buitenlandse delegaties om te laten zien hoe wij in Nederland omgaan met complexe en urgente watervraagstukken.
Hoe groot is het gemeenschappelijke fonds van de Waterschappen (NWB-fonds) van waaruit de waterschappen buitenlandse projecten financieren? Hoe wordt dit fonds gevoed?
Het Fonds is in 2006 opgericht door de NWB Bank. Het vermogen van het NWB Fonds is gevormd in de jaren 2006–2010 door jaarlijkse bijdragen van de NWB Bank oplopend tot een totaalbedrag van circa € 20 miljoen. Volgens het treasury-reglement van het NWB Fonds moet het vermogen – zoals bij elk vermogensfonds – in stand blijven. Alleen de rente (circa € 8 ton per jaar) mag gebruikt worden voor internationale samenwerkingsactiviteiten.
De aandeelhoudersvergadering van de NWB Bank (81% waterschappen, 17% de Staat, 2% provincies) heeft de bijdragen aan het NWB Fonds 2006–2010 goedgekeurd.
Zijn er inderdaad vanuit het NWB-fonds coco-leningen voor buitenlandse investeringen aangegaan? Wat is uw oordeel hierover? Deelt u de mening van de in het bericht aangehaalde hoogleraar internationale economie dat de coco-lening in strijd is met de reglementen van het fonds? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Nee, er zijn geen leningen voor buitenlandse investeringen aangegaan. Het NWB Fonds doet geen investeringen in het buitenland.
De stichting van het NWB Fonds is zelf verantwoordelijk voor haar beleggingen. Het geld van de stichting wordt volgens het treasuryreglement geïnvesteerd in laag risico beleggingen. Vanwege het lage rendement is begin dit jaar gekozen voor het verstrekken van een «AT1-lening (additioneel tier 1 lening)» aan de NWB Bank door het NWB Fonds. Een AT1-lening is geen coco-lening als bedoeld in het artikel, maar is een andere vorm van hybride kapitaal. De NWB Bank heeft met haar AAA/Aaa ratings een zeer hoge kredietwaardigheid. Het bestuur van het NWB Fonds heeft vastgesteld dat nagenoeg iedere andere belegging een minder gunstige verhouding heeft tussen rendement en risico.
Kortom, de AT1-lening is niet in strijd met de statuten noch het treasuryreglement.
Komen waterschappen, waar het buitenlandse activiteiten met relatief hoge risico’s en een ontwikkelingsbelang betreft, in aanmerking voor exportkredietverzekeringen van bijvoorbeeld Atradius Dutch State Business (DSB)? Zo ja, acht u dit wenselijk?
Nee, dit is niet mogelijk. Volgens de Kaderwet Financiële Verstrekkingen kunnen exportkredietverzekeringen worden verschaft aan ondernemers. Overheidsorganisaties kunnen hier dus geen gebruik van maken en dat zou ook niet wenselijk zijn.
Indien de waterschappen al dan niet volledig zelfvoorzienend zijn in het financieren van buitenlandse activiteiten, hoe ziet u toe op de naleving van de richtlijnen van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) voor verantwoord ondernemen?
Bij investeringen door Nederlandse bedrijven hanteert de overheid een actief Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (IMVO) -beleid, bijvoorbeeld via informering. Bij dergelijke investeringen door private partijen zijn waterschappen echter niet betrokken.
Deelt u de mening van de in het bericht genoemde wetenschapper van de Universiteit Groningen dat het NWB-fonds een boekhoudkundige manier is om de discussie of waterschappen wel in het buitenland moeten investeren te omzeilen? Zo ja, waarom en hoe oordeelt u daarover? Zo nee, waarom niet?
Waterschappen investeren niet in het buitenland, zie ook vraag 4.
Ik ben van oordeel dat er sprake is van een solide en transparante vorm van financiering van projecten in het buitenland (zie ook antwoord op vraag 4), die op deze wijze noch het vermogen van waterschappen aantast noch ten koste gaat van de eigen taken.
Overigens legt het (bestuur van het) NWB Fonds jaarlijks openbare verantwoording af via een Jaarverslag met Jaarrekening en accountantsverklaring. Deze stukken worden aan alle waterschapsbesturen toegezonden en aan de NWB Bank. Verder worden ze gepubliceerd op de website www.nwbfonds.nl.
Aan welke wet- of regelgeving moet de financiering van buitenlandse projecten door waterschappen voldoen? Voldoet de financiering van de buitenlandse projecten van waterschappen aan die wettelijke regels? Zo ja, waarom en hoe verhoudt zich dat tot de mening van de Autoriteit Financiële Markten (AFM) dat coco’s ondoorzichtig zijn en volgens anderen riskant zijn? Zo nee, waarom niet?
Conform de Wet Financiering Decentrale Overheden (wet FIDO) investeren waterschappen geen geld in het buitenland. Via de bijdragen van het Fonds zetten waterschappen wel menskracht in voor internationale projecten. Hier zitten voor de waterschappen geen financiële risico’s aan vast (zie ook vraag 9).
Bestaat er een kans dat de publieke taken van waterschappen in gevaar komen door tegenvallende financiële resultaten uit buitenlandse activiteiten? Zo ja, deelt u de mening dat dit onwenselijk is en wat doet u om die kans te verkleinen? Zo nee, waarom niet en bij wie liggen de risico’s dan wel?
Nee, die kans bestaat niet. Volgens het treasuryreglement van het NWB Fonds moet het vermogen – zoals bij elk vermogensfonds – in stand blijven. Dit betekent dat het vermogen niet in projecten gestoken kan worden, maar alleen de rente-inkomsten mogen worden aangewend. En zo wordt er ook gehandeld.
Indien tegenvallende resultaten een gevaar vormen voor de uitvoering van taken door de waterschappen, hoe verhoudt zich dat dan tot de uitspraak van de Unie van Waterschappen dat de Unie de belastingbetaler niet wil en kan laten opdraaien voor buitenlandse projecten?
Zie antwoord vraag 9.
Was u, ook voorafgaand aan de hierboven aangehaalde onderzoeksresultaten van Trouw, op de hoogte van gewelddadige en gedwongen verhuizingen rondom de Colombiaanse stad Cali als gevolg van activiteiten met Nederlandse betrokkenheid? Zo ja, wat was uw reactie hierop? Zo nee, gaat u in gesprek met zowel het betrokken waterschap als de Colombiaanse (lokale) overheid en de vermeende slachtoffers?
De berichten over gewelddadige en gedwongen verhuizingen rondom Cali zijn verontrustend. De Nederlandse ambassadeur sprak op 31 oktober jl. met de burgemeester van Cali om zijn zorgen over te brengen. De burgemeester onderstreepte dat er een uitgebreid plan is voor de evacuatie, waarbij er voor vervangende woonruimte wordt gezorgd en de geëvacueerde mensen compensatie krijgen. De ambassade blijft in gesprek met de gemeente Cali en houdt de mensenrechtensituatie van de mensen op de dijk scherp in de gaten.
Het ontruimen van de dijk is nodig om dijkversterking te kunnen realiseren.
De dijkversterking moet het grote risico van overstroming van delen van de stad Cali sterk verminderen. Voor de omwonenden is de woon-en leefomgeving niet veilig. Uiteraard moeten aanpassingen aan de infrastructuur altijd gepaard gaan met een dialoog met de lokale bevolking en andere belanghebbenden. Het project in Cali is juist gericht op het betrekken van omwonenden.
De adviseurs van het project hebben geadviseerd om de bewoners van alle huizen, die versterking van de dijk belemmeren, te betrekken bij hun herhuisvesting.
Wat is uw reactie op de stelling in het artikel dat Nederlandse waterschappen «steeds vaker ingezet (worden) als vooruitgeschoven post voor de Hulp- en handelsagenda» en dat zij erop gericht zijn opdrachten binnen te slepen voor Nederlandse ingenieursbureaus in ontwikkelingslanden? Wat is het beleid rondom de deelname van waterschappen aan internationale handelsmissies?
Zie mijn antwoord op vraag 2.
Met name de aangenomen motie, waarin ik door uw Kamer ben opgeroepen tot inzet van de (alle) Nederlandse waterexpertise in het buitenland, mijn brief van 7 juni 2013 over de wettelijke kaders waarin dit plaats kan vinden en de brief van de regering d.d. 3 februari 2016 over de Internationale Waterambitie van de ministers van EZ en BHOS zijn in dit verband relevant.5
Het Bevolkingsonderzoek Baarmoederhalskanker voor vrouwen van boven de 60 jaar |
|
Agnes Wolbert (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het feit dat vrouwen van boven de 60 jaar geen uitnodiging krijgen voor het bevolkingsonderzoek baarmoederhalskanker?1
Ja.
Kunt u aangeven op welke gronden door het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) gekozen is om deze uitnodiging te sturen aan vrouwen binnen de leeftijdsselectie van 30–60 jaar? Kunt u toelichten waarom vrouwen op hun 60e levensjaar voor het laatst uitgenodigd worden om deel te nemen aan het bevolkingsonderzoek baarmoederhalskanker?
De uitvoering van het vernieuwde bevolkingsonderzoek baarmoederhalskanker is gebaseerd op het advies van de Gezondheidsraad uit 2011 en de Uitvoeringstoets van het RIVM uit 2013. Bij het bepalen van de leeftijdsgroep is een afweging gemaakt tussen het risico op het hebben van baarmoederhalskanker en de impact van de screening. Vrouwen die ouder dan 60 jaar zijn lopen relatief weinig risico op het krijgen van baarmoederhalskanker. Vrouwen die op hun 60e levensjaar positief scoren op HPV krijgen op hun 65e levensjaar nog een uitnodiging.
Kunt u toelichten of het RIVM bij deze selectie heeft gekeken naar adviezen van internationale adviesorganen? Waarom heeft het RIVM bijvoorbeeld een andere leeftijdsselectie dan de American Cancer Society, welke adviseert om de screening minstens tot op 65-jarige leeftijd uit te voeren en al te beginnen met een screening op een leeftijd van 21 jaar?2
De Gezondheidsraad heeft zich (net zoals andere internationale adviesorganen) gebaseerd op de meest recente internationale literatuur. De onlangs in het International Journal of Cancer gepubliceerde Nederlands/Amerikaans onderzoek, concludeert dat het huidige Nederlandse (minder intensieve) bevolkingsonderzoek vergelijkbare resultaten heeft voor het voorkomen van en sterfte aan baarmoederhalskanker als het Amerikaanse bevolkingsonderzoek en tegelijkertijd 2 tot 3 keer minder schadelijke neveneffecten met zich meebrengt.
Klopt het dat een groot deel van de Nederlandse vrouwen dat overlijdt aan de ziekte baarmoederhalskanker boven de 60 jaar is? Kloppen de cijfers dat in bijvoorbeeld 2014 in totaal 198 vrouwen overleden aan baarmoederhalskanker? Klopt hiernaast het feit dat 110 van deze vrouwen boven de 60 jaar waren? Hoe ziet u deze cijfers in verhouding met het feit dat vrouwen maar tot 60 jaar gescreend worden op de ziekte?3
De vermelde cijfers over 2014 komen overeen met de cijfers van het CBS. Vrouwen tussen de 30 en de 60 jaar lopen het grootste risico op het krijgen van baarmoederhalskanker. Zonder het bevolkingsonderzoek baarmoederhalskanker zouden er in Nederland naar schatting jaarlijks 1300 vrouwen de diagnose baarmoederhalskanker krijgen en zouden er 500 vrouwen aan overlijden. Zie ook het antwoord op de vragen 2, 3 en 7.
Kunt u onbegrip en twijfel voorstellen onder vrouwen over het feit dat zij slechts tot hun 60e levensjaar een uitnodiging voor het bevolkingsonderzoek krijgen?
Dat kan ik mij zeker voorstellen. Aan de andere kant kan het wel screenen van vrouwen boven de 60 jaar ook tot onnodige ongerustheid leiden. Het aanbod van de screening brengt de mogelijkheid van het hebben van baarmoederhalskanker onder de aandacht en kan, in afwachting van de uitslag, onzekerheid opleveren.
De Gezondheidsraad kijkt naar de balans tussen voor- en nadelen. Op basis hiervan heeft de Gezondheidsraad advies gegeven over de leeftijdsgroep 30 tot 60 jaar. Deze leeftijdsgroep is bij het advies van 2011 nogmaals bekeken, er was geen aanleiding de leeftijden aan te passen.
Krijgen vrouwen na hun laatste uitnodiging om deel te nemen aan het bevolkingsonderzoek informatie mee op welke symptomen zij moeten letten en bij welke klachten zij hun huisarts moeten bezoeken?
Alle vrouwen, dus ook de vrouwen die 60 jaar zijn, krijgen bij de uitslag de volgende informatie over hun gezondheid: Blijf letten op klachten zoals abnormale vaginale afscheiding en onverwachts vaginaal bloedverlies. Het gaat om bloedverlies uit uw vagina na het vrijen, tussen twee menstruaties of na de overgang. Maak bij deze klachten een afspraak met uw huisarts. Daarnaast wordt aangegeven dat in het jaar dat de vrouw 60 wordt zij haar laatste uitnodiging krijgt.
Welke mogelijkheden hebben vrouwen van boven de 60 jaar om zelf het initiatief te nemen 7 om deel te nemen aan het bevolkingsonderzoek? Wordt dit actief gestimuleerd bij deze vrouwen? Zo ja, waarom volgt in dat geval geen uitnodiging meer voor deze vrouwen? Zo nee, waarom niet? Heeft u cijfers van het aantal vrouwen dat op eigen initiatief een uitstrijkje laat maken?
Vrouwen die ouder dan 60 jaar zijn kunnen niet op eigen initiatief deelnemen aan het bevolkingsonderzoek. Bij het bepalen van de leeftijdsgroep wordt een afweging gemaakt tussen het risico op het hebben van baarmoederhalskanker en de impact van de screening. Vrouwen die ouder dan 60 jaar zijn lopen relatief weinig risico op het krijgen van baarmoederhalskanker. Om deze reden behoren zij niet tot de doelgroep voor het bevolkingsonderzoek en is er ook geen aanleiding om deze vrouwen te stimuleren tot het laten maken van een uitstrijkje zonder dat er klachten zijn. Zie ook het antwoord op vraag 6.
Op welke wijze kan het bewustzijn bij vrouwen worden vergroot over de mogelijkheid om ook na hun 60e levensjaar op eigen initiatief een uitstrijkje te laten maken? Bent u voornemens actie te ondernemen om dit bewustzijn te vergroten?
Zie het antwoord op de vragen 6 en 7.
Kunt u een stand van zaken geven van de voorbereidingen voor het vernieuwde bevolkingsonderzoek baarmoederhalskanker vanaf 2017, waarbij het uitstrijkje eerst onderzocht wordt op de aanwezigheid van het hoog risico humaan papillomavirus (HPV)?4
Vanaf januari 2017 krijgen vrouwen in de leeftijdscategorie van 30 t/m 60 jaar een uitnodiging voor het vernieuwde bevolkingsonderzoek baarmoederhalskanker.
Zijn recente cijfers bekend van het aantal mensen met het HPV-virus? Kunt u deze cijfers toelichten?
De meest recente cijfers zijn die van het Jeroen Bosch ziekenhuis van begin dit jaar. Ik ben op deze cijfers ingegaan bij de beantwoording van de Kamervragen van mevrouw Bruins Slot en de heer Van Gerven van 9 maart van dit jaar.
Op welke wijze wordt aandacht besteed aan het bestaan en de bestrijding van het HPV-virus? Wordt hierover informatie gegeven bij bijvoorbeeld seksuele voorlichting of het afnemen van testen op seksueel overdraagbare aandoeningen (soa-testen)? Hoe wordt aan de (naams)bekendheid en de mogelijke risico’s van dit virus gewerkt?
Vrouwen krijgen bij de uitnodiging voor het bevolkingsonderzoek baarmoederhalskanker informatie over hrHPV. Meisjes krijgen bij de uitnodiging voor de HPV-vaccinatie informatie over het virus. In het kader van de algemene seksuele voorlichting wordt geen expliciete aandacht besteed aan hrHPV. Bijna alle seksueel actieve vrouwen raken op enig moment besmet met hrHPV. De enige en ook effectieve preventieve maatregel die voorhanden is, is vaccineren. Daarom is de HPV-vaccinatie toegevoegd aan het Rijksvaccinatieprogramma.
Hoe wordt, aangezien volgens het RIVM de beoordeling met de hrHPV-test meer zekerheid geeft dat er binnen 10 jaar geen afwijkingen ontstaan en dat het daarom veilig is om vrouwen minder vaak uit te nodigen voor het bevolkingsonderzoek, omgegaan met de mogelijkheid van besmetting met het HPV-virus binnen de jaren waarin zij minder gescreend zullen worden? Met andere woorden: hoe wordt omgegaan met de mogelijkheid dat vrouwen alsnog besmet raken met het HPV-virus ná de screening en de hrHPV-test? Wordt bij het vernieuwde bevolkingsonderzoek baarmoederhalskanker informatie aan vrouwen gegeven over het HPV-virus?
De Gezondheidsraad geeft in zijn advies over screening op baarmoederhalskanker5 aan dat de meeste gevallen van besmetting met hrHPV door het lichaam zelf worden opgeruimd en niet leiden tot baarmoederhalskanker. Wanneer de besmetting met hrHPV aanhoudt duurt het lang voordat baarmoederhalskanker kan ontstaan, in ieder geval meer dan 10 jaar.
Zie het antwoord op vraag 11 voor informatie aan vrouwen over hrHPV.
Kunt u hiernaast aangeven of, en zo ja op welke manier, de vernieuwde test een betere opsporing van baarmoederhalskanker betekent voor vrouwen boven de 60?
De kans dat vrouwen van 60 die niet hrHPV positief zijn voor hun 70e baarmoederhalskanker krijgen is zeer klein. De kans dat een vrouw hrHPV positief wordt neemt bovendien sterk af naarmate de leeftijd toeneemt. Vrouwen van 60 jaar die wel hrHPV positief blijken te zijn krijgen op hun 65e een nieuwe uitnodiging voor het bevolkingsonderzoek. Het huidige bevolkingsonderzoek verkleint de kans van vrouwen op het krijgen van baarmoederhalskanker totdat zij 65 zijn (vijf jaar na de laatste screening).
Ziet u mogelijkheid om bovenstaande set vragen te beantwoorden vóór het Algemeen overleg Preventiebeleid voorzien op 14 december 2016?
Ja.
De relatie tussen The Commonwealth Fund, The Harkness Fellowship, onderzoeksprogramma Celsus, IQ healthcare, Radboud umc en het ministerie van VWS |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven (SP) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kunt u aangeven waar in de «2016 Commonwealth Fund International Health Policy Survey of Adults» precies de conclusie wordt getrokken dat de Nederlandse zorg van topkwaliteit is?1 2
In het wetenschappelijke tijdschrift Health Affairs is op 17 November jongstleden een artikel verschenen met de resultaten van dit onderzoek. Dit onderzoek is toegankelijk op de site van het Commonwealthfund (CWF). De onderzoekers concluderen dat «Overall, the Netherlands performed at the top of the eleven-country range on most measures of access, engagement and coordination». Voor verdere informatie verwijs ik u graag naar dit artikel3.
Acht u de goede toegang tot de huisarts en de bereikbaarheid van de zorg een specifieke uitkomst van de marktwerking en concurrentie tussen de zorgverzekeraars? Kunt u uw antwoord toelichten?
De positie van de Nederlandse huisarts is al sinds 1918 goed ingebed in de zorg, dwars door alle stelselherzieningen heen. Dit geldt dus ook voor de stelselherziening van 2006. De toegankelijkheid van zorg is sindsdien wel verbeterd door het gelijktrekken van de toegang tot huisartsenzorg voor particulier verzekerden en ziekenfondspatiënten.
Kunt u aangeven wat de betrokkenheid van uw ministerie is bij het onderzoek van The Commonwealth Fund naar 11 verschillende zorgstelsels?3
VWS participeert net als tien andere landen sinds 2006 in het Amerikaanse Commonwealthfund, een grote private denktank met als doelstelling het bijdragen aan goede en toegankelijke zorg voor iedereen. Met een jaarlijkse survey wordt spiegelinformatie ontwikkeld om van elkaar te leren en te gebruiken voor beleidsontwikkeling. Door het langjarige karakter van deze samenwerking zijn inmiddels veel trends zichtbaar met zinnige beleidsinformatie. Voor Nederland analyseert IQ Healthcare de gegevens en schrijft hierover een rapport ten behoeve van het CWF.
De kosten van de jaarlijkse survey worden door alle participerende landen en het CWF gedragen. Ten behoeve van Nederland worden die in gelijke mate gedragen door het Commonwealthfund en VWS. De bijdrage van VWS bedraagt 30.000 euro. Daarnaast draagt IQ healthcare zelf een beperkt deel bij aan de kosten.
Op welke wijze is het Nederlandse onderdeel van het onderzoek van The Commonwealth Fund precies gefinancierd? Is hier sprake van (co)financiering door uw ministerie?
Zie antwoord vraag 3.
Is het Nederlandse gedeelte van dit onderzoek uitgevoerd door het onderzoeksprogramma «Celsus, academie voor betaalbare zorg», dat een initiatief is van het Ministerie van VWS in samenwerking met IQ healthcare (onderdeel van het Radboud umc)?
Nee, het onderzoek wordt al sinds 2006 uitgevoerd door (de voorloper van) IQ Healthcare. Dit is dus ruim voor de start van het Celsus programma.
Hoeveel draagt iedere partij jaarlijks bij aan Celsus? Heeft dit onderzoeksprogramma buiten uw ministerie en Radboud umc (via IQ healthcare) nog andere financiers? Zo ja, welke?
De bijdragen aan Celsus van het ministerie en IQ Healthcare per jaar (euro’s)
2013: VWS 362.693 IQ 86.007
2014: VWS 361.692 IQ 93.007
2015: VWS 534.371 IQ 137.410
2016: VWS 549.651 IQ 141.340 (begroting)
Daarnaast genereert Celsus in beperkte mate additionele omzet met derdenopdrachten. Dit betreft één opdracht van het Ministerie van SZW in 2015 en één van het Ministerie van Financiën in 2016.
Hoe is IQ healthcare gefinancierd? Is het Radboud umc de enige financier? Zo nee, welke partijen financieren IQ healthcare nog meer?
IQ Healthcare is één van de 50 afdelingen binnen het Radboudumc en onderdeel van het Radboud Insitute for Health Sciences. Ik heb geen zicht op financiering en boekhouding van IQ Healthcare.
Welke onderzoeken heeft Celsus precies uitgevoerd in de afgelopen tijd en wie waren de opdrachtgevers van deze onderzoeken? Vond er voor die onderzoeken nog aparte financiering plaats? Kunt u een overzicht verschaffen?
Alle opdrachten, opdrachtgevers, studies en publicaties kunt u vinden in het jaarverslag van Celsus en in de kwartaalberichten van Celsus5.
Acht u het Amerikaanse zorgstelsel – wat slecht toegankelijk is en bovendien het duurste ter wereld – een goed voorbeeld van hoe in Nederland de zorg zou moeten worden georganiseerd? Kunt u uw antwoord toelichten?
De Amerikaanse gezondheidszorg is gefragmenteerd: het bestaat uit meerdere subsystemen en er kan dan ook moeilijk worden gesproken over één zorgstelsel. De Amerikaanse zorg kent dan ook veel problemen: zorg is er duur en minder goed toegankelijk voor patiënten dan in Nederland. Tegelijk worden er -juist vanwege deze problemen- in de Verenigde Staten op veel plaatsen interessante experimenten, innovaties en hervormingen uitgevoerd, bijvoorbeeld op het gebied van kwaliteit, bekostiging en patiënt-georiënteerde organisatie van zorg. Op specifieke onderdelen bevat het Amerikaanse zorgstelsel dan ook leerzame lessen, net zoals dat overigens het geval is in andere landen.
Acht u het wenselijk dat topambtenaren en hooggeplaatste mensen uit de Nederlandse zorg een studiebeurs krijgen waarbij ze in een jaar tijd alle «ins en outs» van het Amerikaanse stelsel worden bijgebracht?
Klopt het dat de programmaleider van Celsus, professor Jeurissen – tevens adviseur van uw ministerie – wetenschappers, journalisten, beleidsmakers en beleidsanalisten, managers vanuit de zorg en verzekeringswereld selecteert voor studiebeurzen genaamd The Harkness Fellowship?4 5
Vindt u de doelstelling van The Harkness Fellowship dat stelt «An international program in health policy is designed to promote a high performing U.S. health care system through robust international exchange, research, and learnings» aan te bieden, passen bij de onafhankelijke positie die onderzoekers, beleidsmakers, journalisten behoren in te nemen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Welke mensen heeft professor en uw topambtenaar Jeurissen voor het komende studiejaar van The Harkness Fellowship geselecteerd? Kunt u een overzicht geven?
Kunt u aangeven welke bemoeienis uw ministerie heeft met het uitgeven van deze studiebeurzen van 130.000 dollar (met mogelijk 60.000 dollar extra voor een meereizend gezin), gezien de aanwezigheid van meerdere ambtenaren van het ministerie op bijeenkomsten van de studieprogramma’s van The Harkness Fellowship van The Commonwealth Fund?
Op welke wijze is uw ministerie, al dan niet via zijn adviseur Jeurissen en Celsus/IQ healthcare, betrokken bij de selectie en het aandragen van mensen voor deze studiebeurzen?
Vindt u het wenselijk dat een particulier fonds, dat een studieprogramma van een jaar aanbiedt om het Amerikaanse zorgstelsel te promoten, zulke nauwe banden onderhoudt met het ministerie? Kunt uw antwoord toelichten?
Welke ambtenaren van uw ministerie hebben een studiebeurs ontvangen of volgen nu een studiejaar op kosten van The Harkness Fellowship? Welke positie bekleden deze ambtenaren precies bij het ministerie of bij andere overheidsorganen?
Zijn er naast de plaatsvervangend programmaleider van Celsus, mevrouw Tanke, nog meer onderzoekers van Celsus of van een van de afzonderlijke partijen die momenteel een studiebeurs ontvangen? Kunt u ook hiervan een overzicht geven?6
Welke onderzoekers van Celsus hebben een studiebeurs ontvangen of volgen nu een studiejaar op kosten van The Harkness Fellowship? Welke functies bekleden deze (oud-) deelnemers? Kunt u ook hiervan een overzicht geven?
Waarom heeft het onderzoeksprogramma Celsus, waar het ministerie medefinancier van is, studiebeurzen van 130.000/190.000 dollar nodig voor zijn plaatsvervangend programmadirecteur? Kunt u uw antwoord toelichten?
Heeft professor, ambtenaar van VWS, en programmaleider van Celsus Jeurissen zijn plaatsvervangend programmadirecteur voorgedragen voor The Harkness Fellowship?
Erkent u dat de uitgave voor zo'n studiebeurs gezien moet worden als een financiële bijdrage aan het onderzoeksprogramma Celsus? Is het ook op deze wijze opgenomen in de financiële verantwoording? Kunt u uw antwoord toelichten?
Welke financiële band is er tussen uw ministerie en het Commonwealth Fund gezien het feit dat er vele ambtenaren van VWS op de The Harkness Fellowship bijeenkomsten zijn? Hoe wordt de aanwezigheid op dit soort bijeenkomsten betaald?
Erkent u dat deelname van ambtenaren van VWS aan The Harkness Fellowship ook gezien moeten worden als een financiële bijdrage aan het ministerie? Waarom is er van deze financiële relatie niets terug te vinden in de begroting en/of het jaarverslag van uw ministerie?
Erkent u dat met een dure studiebeurs en een studieprogramma van een jaar loyaliteit ontstaat die de wetenschappelijke blik kan vertroebelen? Zo nee, waarom niet?
Hoe is uw bezoek aan The Commonwealth Fund tot stand gekomen? Wat was het programma en wie behoorde tot uw reisgezelschap?7
Vindt u de verwevenheid tussen uw ministerie, The Commonwealth Fund, The Harkness Fellowship, IQ healthcare en Celsus wenselijk? Zo nee, bent u bereid per direct een eind aan te maken aan deze u-bochtconstructie?
Zowel de hoge wetenschappelijke standaards van het CWF zelf als de deelname van 10 andere landen aan de survey vormen afdoende waarborg dat er geen invloed kan worden uitgeoefend op de uitkomsten door het Ministerie van VWS. De beperkte financiële bijdrage aan het CWF om onderzoek bij IQ Healthcare mogelijk te maken doet daar niets aan bij of af.
Ik vind het voor de beleidsvorming over de Nederlandse zorg nuttig en belangrijk om de uitkomsten en effecten van het Nederlandse zorgstelsel in internationaal perspectief te vergelijken. We houden onszelf daarmee als het ware een internationale spiegel voor. Daardoor kunnen we leren wat we ten opzichte van onze peergroep zelf goed doen en waar we (van anderen) kunnen leren. Juist het openstellen van je eigen systeem voor kritiek, maakt dat we gewezen worden op onze zwakke plekken die we moeten verbeteren en onze sterke onderdelen die we moeten koesteren.
Het bericht dat 200 mensen aangehouden zijn bij de intocht van Sinterklaas |
|
Tunahan Kuzu (GrKÖ) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
Bent u bekend met de berichten: Klopt het dat de groep op weg naar Maassluis is tegengehouden zonder dat zij het demonstratieverbod had overtreden? Zo nee, kunt u exact aangeven waarom deze groep is tegengehouden?
Ja, ik ben bekend met de berichten.
Nee, de informatie over het tegenhouden van demonstranten die op weg waren naar Maassluis is onjuist. Zie nadere toelichting bij beantwoording vraag 2, 9 en 17.
Waarom zijn de bussen niet naar Maassluis begeleid waar de groep voornemens was te demonstreren?
De burgemeester van Rotterdam heeft in het raadsdebat van 17 november 2016 aangegeven dat de politie heeft aangeboden om de demonstranten naar Maassluis te begeleiden. Van dit aanbod wilden de demonstranten geen gebruik maken. Zij wilden zich naar het centrum van Rotterdam begeven.
Waarom besloot de politie de groep in Rotterdam te houden, ondanks dat er door de burgemeester was aangegeven dat er niet voldoende politiecapaciteit in de stad aanwezig was en deze mensen voornemens waren naar Maassluis te gaan waar juist veel capaciteit aanwezig was?
Zie het antwoord op vraag 2
Hoe verhoudt een demonstratieverbod voor het gehele centrum van Rotterdam zich tot artikel 9 van de Grondwet?
De Wet openbare manifestaties (hierna: Wom) geeft de burgemeester de bevoegdheid om bij demonstraties voorschriften en beperkingen te stellen of een verbod te geven. Dit betreft een belangenafweging tussen het recht op vrijheid van betoging en de beperking daarvan ter bescherming van de volksgezondheid, in het belang van het verkeer of bestrijding of voorkoming van wanordelijkheden.
Het verbod dat op grond van artikel 5 van de Wom is gegeven, gold voor het gebied centrum (als omschreven in de verordening op de gebiedscommissies 2014) voor het tijdvak van 06.00 – 18.00 uur. Het verbod is door woordvoerders van de politie mondeling kenbaar gemaakt en tevens schriftelijk uitgereikt aan de demonstranten.
Deelt u de mening dat een demonstratieverbod voor het gehele centrum van Rotterdam burgerrechten met de voeten treed? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Op welke gronden is het besluit tot een demonstratieverbod genomen en hoe is dit gecommuniceerd met de burger?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u van mening dat het noodbevel beter had gecommuniceerd moeten worden met de burgers? Zo nee, waarom niet?
Het noodbevel is afgekondigd voor 12 november 2016 van 12.00 -17.00 uur. Het noodbevel is vervolgens mondeling bekendgemaakt aan de demonstranten, onder andere via het gebruik van megafoons.
Wat vindt u van de signalen waaruit zou blijken dat voor veel burgers het besluit tot een noodbevel onduidelijk was?
Zie antwoord vraag 7.
Heeft de burgemeester van Rotterdam een demonstratieverbod in het gehele centrum van deze stad afgegeven om de openbare orde te bewaken of om racisme de mantel der liefde toe te dekken?
De burgemeester heeft – onder meer – de taak om de openbare orde in de gemeente te handhaven. Ik beschik niet over aanwijzingen dat dit hier niet het geval zou zijn geweest.
De burgemeester van Rotterdam heeft in het raadsdebat van 17 november 2016 aangegeven dit kwalijke insinuaties te vinden. Hij heeft zich genoodzaakt gevoeld om een verbod af te kondigen in het belang van de openbare orde en veiligheid. De bescherming van de demonstranten en het publiek van de optocht van Sinterklaas door het centrum van Rotterdam stonden hierbij voorop.
Is er sprake van een «gezag uitstralende, neutrale en veilige houding» als de Parate Eenheid Rotterdam zich met trots laat fotograferen als karikaturale opvoering van de zwarte mens? Zo ja, hoe verhoudt dit zich tot de gedragscode van de hand van uw ministerie?5 Zo nee, waarom treed de Parate Eenheid Rotterdam uw gedragscode met de voeten?
Zoals de burgemeester van Rotterdam in het raadsdebat van 17 november heeft aangegeven was de tweet ongepast. De politie eenheid Rotterdam heeft deze tweet verwijderd. Ik zie geen aanleiding een nader onderzoek naar de objectiviteit van de genoemde eenheid te initiëren.
Wat vindt u van de tweets van de Parate Eenheid Rotterdam?
Zie antwoord vraag 10.
Bent u bereid een onderzoek te doen naar de objectiviteit van de Parate Eenheid Rotterdam? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 10.
Heeft de politie geweld gebruikt tegen de demonstranten en zo ja, was dit naar uw mening proportioneel?
Bij aanhoudingen tijdens wanordelijkheden komt het voor dat de politie geweld moet gebruiken. Volgens de reguliere procedure bij het gebruik van geweld door de politie zal het geweldgebruik worden geregistreerd en worden getoetst. Demonstranten die van mening zijn dat buitenproportioneel geweld is gebruikt kunnen aangifte doen of een klacht indienen bij de politie. Daarnaast is het mogelijk ter zake een oordeel te vragen aan de rechter.
Het kader voor de beoordeling van geweldstoepassing is de Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke marechaussee en andere opsporingsambtenaren. Als de feiten en omstandigheden hiertoe aanleiding geven, kan het Openbaar Ministerie strafvervolging instellen.
De burgemeester van Rotterdam heeft in het raadsdebat van 17 november 2016 toegezegd aan de raad de gebeurtenissen omtrent de aanhoudingen te evalueren. Hierbij wordt ook de uitkomst van de toets van de politie over het geweldgebruik opgenomen.
Wat vindt u van de uitspraak van mensenrechtenorganisatie Amnesty International waarin wordt aangegeven dat het geweld van de politie disproportioneel was?
Zie antwoord vraag 13.
Wat vindt u van ooggetuigenverslag dat sommige mensen er praktisch aan de haren bijgesleept zijn om ze bij de groep vermeende demonstranten te kunnen scharen en ze zodoende te arresteren?
Zie antwoord vraag 13.
Wat vindt u van de uitlating van de Nederlandse Volks-Unie «Tijd om terug te knokken»?6 Wilt u hier met klem afstand nemen?
Voorop staat dat het nooit geoorloofd is om geweld aan te moedigen. Het staat de NVU vrij om binnen de grenzen van de wet haar mening te uiten. Of ik die deel of verwerpelijk vind is een moreel oordeel en niet aan de orde.
Waarom is het de Nederlandse Volks-Unie wél toegestaan in Maassluis te demonstreren?
In Maassluis was in de voorbereiding van de Landelijke intocht van Sinterklaas rekening gehouden met demonstraties. Hiertoe waren demonstratievakken ingericht voor zowel voor- als tegenstanders van de figuur van Zwarte Piet. Voor verdere beantwoording zie vraag 2.
Begrijpt u dat de burger zich ongehoord voelt zodra er demonstratieverboden voor complete binnensteden afgekondigd worden, burgers belet wordt af te reizen naar Maassluis wat niet onder het demonstratieverbod viel, ondanks dat de «pro-piet» rechts-extremisten daar wel mochten protesteren en politieagenten de noodzaak voelen om tijdens hun werk «de neger» te spelen en daarmee een negatief stereotiep over de zwarte mens uitdragen en omarmen wat tegen uw eigen gedragscode ingaat? Zo ja, waarom treedt u dan niet hard op? Zo nee, hoeveel meer onrecht moet er geschieden eer u dit begrijpt?
Verboden op grond van de Wet openbare manifestaties, noodbevelen en noodverordeningen worden uitgevaardigd door het lokaal gezag, al naar gelang hun inschatting van de lokale omstandigheden binnen de grenzen die de Wom en de Gemeentewet daaraan stellen. De lokale omstandigheden en de inschatting daarvan kunnen per gemeente verschillen. Ter zake heeft de Minister geen aanwijzingsbevoegdheid of en hoe de burgemeester gebruik dient te maken van de bevoegdheden die de Wom en de Gemeentewet hem toekennen om de openbare orde te handhaven. Voor de inschatting van de plaatselijke omstandigheden en de uitoefening van de bevoegdheden op grond van de Wom en de Gemeentewet is het lokaal gezag verantwoordelijk en moet daarvoor ook op lokaal niveau verantwoording afleggen.
Vindt u dat na de uitspraken van instanties als de VN, het College voor de Rechten van de Mens, de rechtbank in Amsterdam en de Kindersombudsman het fenomeen Zwarte Piet onderhevig is aan verandering? Zo nee, waarom niet?
Het Sinterklaasfeest is een eeuwenoude traditie die wordt vormgegeven door de samenleving en die is blijven bestaan door te veranderen. Het decentrale karakter van het Sinterklaasfeest met honderden lokale intochtcomités, scholen en vele vrijwilligers maakt dat er op veel verschillende plekken een maatschappelijk debat plaatsvindt.
Deelt u de mening dat er op scholen verplicht voorlichting moet worden gegeven over de discussie die zich nu afspeelt met de nadruk op de racistische elementen van Zwarte Piet? Zo nee, waarom niet?
Het is aan scholen zelf om te bepalen hoe zij hun onderwijs inrichten en welk lesmateriaal daarbij wordt gebruikt.
Bent u van mening dat het voortbestaan van Zwarte Piet zorgt voor een racistisch imago van Nederland in het buitenland?
De regering erkent dat in de vertolking van Zwarte Piet negatieve stereotyperingen een rol kunnen spelen. Deze kunnen onbedoeld vooroordelen en discriminatie in de hand werken en mensen kwetsen. Tegelijkertijd acht de regering het van belang te benadrukken dat dit mensen die het kinderfeest altijd met veel vreugde vieren niet tot racist maakt.
Het kabinet is van mening dat een verbod op Zwarte Piet van staatswege niet de uitweg is, maar dat de overheid een rol kan spelen om een respectvolle dialoog te faciliteren zodat er vanuit de maatschappij initiatieven ontstaan om Zwarte Piet een figuur te laten zijn die iedereen recht doet. Het Sinterklaasfeest moet een feest voor alle kinderen zijn en daarom is het kabinet er voorstander van dat het feest met de tijd meegaat.
In het buitenland bestaan, net als in Nederland, zorgen bij sommige mensen over de stereotypering van Zwarte Piet. Het blijkt lastig, bijvoorbeeld in de VS, om de traditie van Zwarte Piet in haar huidige vorm uit te leggen.
Wat vindt u ervan dat België vanaf 2017 een einde maakt aan het fenomeen Zwarte Piet?7
Zoals in het antwoord op vraag 21 is gemeld moet het Sinterklaasfeest een feest zijn voor alle kinderen en daarom is het kabinet er voorstander van dat het feest met de tijd meegaat.
De aard van die veranderingen en het tempo waarin die zich voltrekken zal per land of streek verschillend zijn. Zoals gemeld is het kabinet er geen voorstander van om in de maatschappelijke discussie over dit onderwerp sturend op te treden.
Zou Nederland volgens u geen voorbeeld moeten nemen aan onze Zuiderburen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 22.
Deelt u de constatering dat de NPO een voorbeeld kan nemen aan RTL door het fenomeen Zwarte Piet te laten verdwijnen van de buis? Zo nee, waarom niet?
Artikel 2.88 van de Mediawet bepaalt dat de omroepen de vorm en inhoud van hun media-aanbod bepalen en daar dus ook verantwoordelijk voor zijn. Deze programmatische autonomie is een hoeksteen voor de onafhankelijkheid van de omroepen, zowel publiek als commercieel. Het garandeert dat de omroepen onafhankelijk van de overheid en van derden hun media-aanbod produceren en aanbieden.
Wat vindt u ervan dat belastingsbetalers die zich gekwetst voelen door Zwarte Piet nu financieel hun bijdrage leveren aan een racistisch fenomeen dat wordt uitgezonden op de NPO?
Zie antwoord vraag 24.
Bent u van mening dat uitspraken zoals «kom in verzet» van PVV-leider Wilders bijdragen aan dit klimaat van verrechtsing, verruwing en verharding? Zo ja, bent u bereid om de PVV-leider aan te spreken op zijn opruiende taal? Zo nee, waarom wilt u dit niet (in)zien?
Uitlatingen van politici voor zover die zijn gedaan in een vergadering van de Staten- Generaal vallen onder de parlementaire onschendbaarheid.
Ongepaste uitspraken kunnen op verzoek van de Kamervoorzitter worden ingetrokken of gecorrigeerd. Buiten de parlementaire onschendbaarheid geldt ook voor politici de vrijheid van meningsuiting binnen de grenzen van de wet. Over de grenzen van de wet oordeelt de rechter. Het past het kabinet niet uitspraken van een Kamerlid van een kwalificatie te voorzien als in de vraag gegeven.
Bent u van mening dat racisme en discriminatie met wortel en tak bestreden dient te worden? Zo ja, waarom negeert u de uitspraken van de rechtbank Amsterdam en een VN committee over de discriminatoire aard van het fenomeen Zwarte Piet door niet op te treden tegen personen en instanties die dit faciliteren?
Iedere vorm van discriminatie is onaanvaardbaar en onacceptabel en dient met kracht te worden bestreden. Een en ander is nader uitgewerkt in het Nationaal Actieprogramma tegen Discriminatie, dat is aangeboden aan de Tweede Kamer op 22 januari 2016 (Kamerstuk 30 950, nr. 84).
Welke concrete maatregelen gaat u nemen om voor eens en altijd ervoor te zorgen dat racistische elementen uit onze samenleving verdwijnen en confrontaties als deze niet meer voor zullen komen?
Zie antwoord vraag 27.
Bent u bereid deze vragen vóór de begrotingbehandeling Veiligheid en Justitie voor het jaar 2017 te beantwoorden? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Het bericht dat gemeenten alleen mogen experimenteren in de Bijstand als zij bijstandsgerechtigden verplichten tot een tegenprestatie |
|
Linda Voortman (GL) |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht dat gemeenten alleen mogen experimenteren met de bijstand als zij bijstandsgerechtigden verplichten tot een tegenprestatie? Klopt de berichtgeving in NRC Handelsblad daarover?1
Ja, ik ben bekend met het aangehaalde artikel. Voor het overige verwijs ik naar mijn beantwoording van vragen 2, 5 en 6.
Waarom is de tegenprestatie een voorwaarde voor het uitvoeren van een experiment in de bijstand, die gaat over minder regels en meer bijverdienen? Staat deze voorwaarde ook in het Ontwerpbesluit en zo ja, waar?
Het ontwerpbesluit «Tijdelijk besluit experimenten Participatiewet» (Kamerstuk 34 352, nr. 39) heb ik op 30 september 2016 ter voorhang aan uw Kamer gezonden en ligt thans voor advies bij de Raad van State. In het eerste lid van artikel 5 van het ontwerpbesluit is opgenomen dat een verzoek om te mogen experimenteren kan worden afgewezen als de gemeente op het moment van de aanvraag de Participatiewet (Pw) niet rechtmatig uitvoert.
Op dit moment ben ik bezig met het ontwerpen van een ministeriële regeling om de selectiecriteria voor gemeenten die gaan experimenteren nader vorm te geven. Van gemeenten die een verzoek indienen om te mogen experimenten, wil ik in ieder geval verzekerd zijn dat alle voorgeschreven verordeningen in overeenstemming zijn met de wettelijke bepalingen van de Pw.
Doel van de experimenten met de Pw is wetenschappelijke kennisontwikkeling omtrent de werking van de wet. Daarbij is het van wetenschappelijk belang dat gemeenten die gaan experimenteren alle verplichtingen uit de Pw, namelijk conform de wet, uitvoeren. Zo wil ik borgen dat de experimenten valide resultaten opleveren over de vergelijking van de werking van de huidige Participatiewet (incl. tegenprestatie) ten opzichte van de aanpak in de experimentele groepen zoals beschreven in het ontwerpbesluit.
De gemeente Amsterdam heeft een verordening over de tegenprestatie en voldoet daarmee aan de wet; waarom mag deze gemeente dan toch geen experiment starten?
De gemeente Amsterdam heeft inderdaad een verordening tegenprestatie. Het daarin uit te voeren beleid is echter niet in lijn met de Participatiewet. Voordat een gemeente mee kan doen met de experimenten Participatiewet wil ik er, zoals gesteld in de vorige antwoorden, in ieder geval van verzekerd zijn dat die gemeente een verordening over de tegenprestatie heeft die in lijn is met de Participatiewet. De AMvB is echter nog niet vastgesteld, waardoor Amsterdam of andere gemeenten nog geen formeel verzoek hebben kunnen indienen.
Waarom is niet eerder in gesprekken met gemeenten aangegeven dat zij de tegenprestatie verplicht moesten stellen als zij experimenten wilden doen met bijstandsgerechtigden? Op welke manier is deze voorwaardelijkheid eerder gecommuniceerd?
Vanaf september 2015 heb ik intensief gesprekken gevoerd met de vier initiatiefgemeenten Utrecht, Groningen, Wageningen en Tilburg. De gesprekken hadden als doel om tot een AMvB te komen die past in de geest van de Participatiewet, een goede wetenschappelijke onderbouwing kent en toegankelijk is voor meer gemeenten die ook belangstelling hebben voor een experiment met de Participatiewet. Tijdens deze gesprekken is herhaaldelijk aan de orde gekomen dat alleen gemeenten die de Pw rechtmatig uitvoeren in aanmerking komen voor deelname aan de experimenten.
Bent u het er mee eens dat nu op zijn minst de schijn wordt gewekt dat de regering de mogelijkheid tot experimenteren gebruikt om een verplichte tegenprestatie in Amsterdam en Utrecht af te dwingen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Indien de berichtgeving klopt: waarom denkt u dat een onderzoek zonder een verplichte tegenprestatie minder bruikbare wetenschappelijke resultaten op zal leveren, aangezien de gemeenten Utrecht en Amsterdam conform de Participatiewet al strenge regels hebben voor bijstandsgerechtigden en een groot verschil tussen de verschillende testgroepen wel degelijk aanwezig is bij uitvoering van het experiment?
Zie antwoord vraag 2.
Wilt u het nog steeds mogelijk maken voor gemeenten om experimenten uit te voeren en wilt u alles op alles zetten om ook de gemeenten Utrecht en Amsterdam, die nu de wacht zijn aangezegd, de mogelijkheid te bieden een experiment te starten?
Via het ontwerpbesluit wil ik een beperkt aantal gemeenten de mogelijkheid bieden te experimenteren. Gemeenten die voldoen aan het genoemde besluit en de ministeriële regeling kunnen experimenteren totdat een maximum van 25 gemeenten of maximaal 4% van de bijstandspopulatie is bereikt. Dit geldt ook voor gemeenten Amsterdam en Utrecht.