De uitzending van Argos waaruit blijkt dat Bureau Jeugdzorg Noord-Brabant niet aan waarheidsvinding doet |
|
Vera Bergkamp (D66) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de uitzending van Argos 17 september 2016 waarin gesproken wordt over «vechtscheidingen en de waarheid»?1
Ja.
Kunt u aangeven wat uw reactie is op de uitspraken van de regiodirecteur van Bureau Jeugdzorg Noord-Brabant, waarin zij stelt dat bureau jeugdzorg niet aan waarheidsvinding doet?
Gecertificeerde instellingen zijn verplicht in rapportages of verzoekschriften de van belang zijnde feiten volledig en naar waarheid aan te voeren (artikel 3.3 van de Jeugdwet).
Bureau Jeugdzorg Noord-Brabant heeft kort na de radiouitzending in een bericht op de website laten weten dat bij alle zaken, en dus ook bij vechtscheidingen, aan analyse en feitenonderzoek wordt gedaan: «wij hebben de wettelijke taak om de feiten volledig en naar waarheid aan te voeren in onze rapportages of verzoekschriften. Als er strijd is tussen ouders, dan zijn de verhalen op vrijwel alle punten onderling tegenstrijdig. Dan is het soms onmogelijk om vast te stellen wat «de waarheid» is. Het gaat dan om het scheiden van feiten en meningen. Wij kunnen niet alle beweringen over en weer bij complexe scheidingen onderzoeken. Echter als deze direct van invloed zijn op de bescherming van het kind, vindt er zorgvuldig onderzoek plaats. Bureau Jeugdzorg doet dus wel degelijk feitenonderzoek. Wij baseren op dat feitenonderzoek ons professionele oordeel over wat er moet gebeuren ter bescherming van het kind in die situatie.» (www.jeugdzorg-nb.nl/bjz.net).
Kunt u bevestigen dat via het amendement-Van der Burg/Bergkamp (Kamerstuk 33 684, nr. 32) waarheidsvinding binnen de jeugdzorg in de Jeugdwet is verankerd? Kunt u bevestigen dat de Jeugdwet op dit moment, anno 2016, van kracht is?2 Deelt u de mening dat het bijzonder stuitend is als er binnen de jeugdzorg, waar zich soms zeer schrijnende situaties voordoen met verstrekkende consequenties, geen waarheidsvinding plaatsvindt?
Ja, zie antwoord op vraag 2.
Welke stappen neemt u op dit moment om te garanderen dat bureau jeugdzorg Nood-Brabant wel aan waarheidsvinding doet?
Ik hecht eraan te benadrukken, zoals ik ook eerder heb gedaan, en zoals ook de samenwerkende inspecties jeugd in het jaarbericht 2015 vermeldden, dat gezinsvoogden veelal in zeer complexe en conflictueuze situaties hun werk moeten doen. Als er hevige strijd is tussen ouders, dan is het soms onmogelijk om vast te stellen wat de «waarheid» is. Dat neemt niet weg dat de gezinsvoogd aan feitenonderzoek moet doen en objectief en in de rapportages zorgvuldig onderscheid moet maken tussen feiten en meningen, steeds ter bescherming van de ontwikkeling van het kind. Dit doet de gezinsvoogd op basis van de beroepscode met hoor en wederhoor en op basis van richtlijnen, waaronder de richtlijn «Feiten volledig en naar waarheid aanvoeren». U kunt deze richtlijn vinden op www.jeugdzorgnederland.nl.
Wat kunnen ouders kunnen doen, welke stappen zij kunnen zetten, als zij van mening zijn dat bureau jeugdzorg niet aan waarheidsvinding doet? Zo nee, waarom niet?
De Brabantse gemeenten zijn verantwoordelijk voor de uitvoering van de kinderbeschermingsmaatregelen.
Ik constateer dat Bureau Jeugdzorg Noord-Brabant de onjuiste uitspraak van zijn regiodirecteur heeft gerectificeerd. De Brabantse gemeenten en de inspecties zijn door het bureau geïnformeerd.
Ik zie daarom geen aanleiding om stappen te ondernemen.
Bent u bereid te onderzoeken in hoeverre andere locaties van bureau jeugdzorg waarheidsvinding wel of niet toepassen en de Kamer hierover te informeren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn verwacht u dit te kunnen doen?
Ouders kunnen gebruik maken van klachtrechtprocedures. Zij kunnen daarbij ondersteuning vragen van het Advies en Klachtenbureau Jeugdhulp (AKJ), dat ouders en jongeren helpt bij het verwoorden, indienen en afhandelen van klachten. Daarnaast kan een ouder een tuchtzaak tegen de gezinsvoogd aanhangig maken bij de onafhankelijke tuchtrechter van Stichting Kwaliteitsregister Jeugd (SKJ). In de zaak die in de uitzending van Argos is besproken is de betrokken gezinsvoogd voorwaardelijk geschorst.
Deelt u de mening dat het wenselijk is om meer forensisch onderzoek te doen ter objectivering van mogelijk ernstige vergrijpen, zoals seksueel misbruik en kindermishandeling? Zo ja, op welke manier wilt u dit vormgeven? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik ben daartoe niet bereid. Ik vertrouw erop dat gemeenten hun gecertificeerde instellingen hierop aan zullen spreken en dat de bestuurder van Bureau Jeugdzorg Noord-Brabant er op toeziet dat het bureau serieus omgaat met het scheiden van feiten en meningen in rapportages. Zie voorts antwoord op vraag 5.
Bent u bereid te onderzoeken wat de voor- en nadelen zijn van het beperken van de taak van een gezinsvoogd tot toezicht en hulpverlening elders te beleggen? Zo ja, op welke manier wilt u dit onderzoeken? Zo nee, waarom niet?
Ja, de vraag en het aanbod van forensisch onderzoek bij kindermishandeling krijgt vorm in de regio’s en op landelijk niveau. Deze ontwikkeling is mede op basis van overleg met uw Kamer in de afgelopen jaren in gang gezet. Op dit moment wordt onder leiding van een onafhankelijk kwartiermaker in overleg met veldpartijen nader gespecificeerd welke expertise beschikbaar is, hoe het aanbod het beste ingericht kan worden en aan welke kwaliteitseisen dit moet voldoen. Dit najaar zal de kwartiermaker zijn advies uitbrengen. Tevens hebben 16 gemeenten voor 2016 en 2017 € 4,2 miljoen ontvangen om een landelijk dekkend netwerk van Centra voor Seksueel Geweld tot stand te brengen. In deze centra wordt ook forensisch onderzoek verricht.
Bent u in de gelegenheid deze vragen te beantwoorden vóór het Algemeen overleg over kindermishandeling/GIA voorzien op 12 oktober 2016?
Een gezinsvoogd houdt toezicht op de minderjarige en zorgt dat aan de minderjarige en de met het gezag belaste ouders of ouder ondersteuning wordt geboden opdat de concrete bedreigingen in de ontwikkeling van de minderjarige binnen de duur van de ondertoezichtstelling worden weggenomen. Ik verwijs in dit verband naar de taken van de gezinsvoogd zoals die zijn vastgelegd in het Burgerlijk Wetboek, artikel 262, lid 1, Boek 1. Dit betekent dat de gezinsvoogd geen hulpverlener is, maar een toezichthoudende rol heeft. Vanuit die rol gaat de gezinsvoogd het gesprek aan met het kind en zijn opvoeders om hen te motiveren hulp te aanvaarden en hen te ondersteunen bij de hulp die zij ontvangen. Deze competenties en vaardigheden van de gezinsvoogd, om te positioneren en tegelijk ook de verbinding aan te gaan met het kind en het gezin, zijn cruciaal voor het realiseren van de doelstellingen van de ondertoezichtstelling.
Vanuit dit oogpunt bezien zie ik geen meerwaarde in een onderzoek naar het beperken van de taak van een gezinsvoogd.
Uitbuiting van personeel bij de Qatarese ambassade |
|
Michiel Servaes (PvdA), John Kerstens (PvdA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Moderne slaven voor de gezant van Qatar»?1 Zo ja, wat is uw reactie op dit zorgwekkende bericht?
Ja.
Vanwege privacyoverwegingen kan het Ministerie van Buitenlandse Zaken niet ingaan op individuele gevallen. Zie verder het antwoord op vraag 2.
Op welke manier probeert de Nederlandse regering toezicht te houden op de arbeidsomstandigheden binnen ambassades in Nederland?
Daar waar het gaat om personeel dat lokaal in dienst genomen is draagt Buitenlandse Zaken het standpunt uit dat werkgever en werknemer zich dienen te houden aan het Nederlandse arbeidsrecht. Voor huishoudelijk personeel in persoonlijke dienst van diplomaten; bestaat een uitgebreid BZ-monitoringssysteem om eventuele misstanden in een vroeg stadium te signaleren en tegen te gaan. Zo wordt huishoudelijk personeel na enkele weken te hebben gewerkt bij het ophalen van hun identiteitskaart op het ministerie geïnterviewd over de door hen ervaren arbeidsomstandigheden: Buitenlandse Zaken let dan vooral op de hoogte van het salaris, de duur van de werkweek, het bezit van een bankrekening waarop het overeengekomen salaris gestort dient te worden, een kamer die op slot kan en het in bezit zijn van het eigen paspoort. Dit gesprek wordt in beginsel ieder halfjaar herhaald. Tijdens het gesprek krijgen huishoudelijk medewerkers ook informatie verstrekt over de relevante Nederlandse wet- en regelgeving, en over organisaties die in geval van nood hulp kunnen bieden.
Bent u bereid om de ambassadeur van Qatar, de heer Al-Khater, aan te spreken op de onacceptabele arbeidsomstandigheden die in het genoemde artikel worden beschreven? Zo ja, kunt u in uw antwoord ingaan op de reactie van de Qatarese ambassadeur? Zo nee, waarom niet?
Het aangehaalde artikel ging over een arbeidsconflict tussen de ambassade en een lokaal (dus op de Nederlandse arbeidsmarkt) aangenomen medewerker. Uitgangspunt in dergelijke gevallen is het principe van hoor en wederhoor. Waar mogelijk (niet alle geschillen zijn bij BZ bekend) tracht Buitenlandse Zaken te bemiddelen tussen de betrokken partijen. Voorwaarde hiervoor is instemming van beide partijen. Indien BZ bemiddelt, worden arbeidsgeschillen soms opgelost in onderling overleg en soms via een schikking tussen de partijen (vaststellingsovereenkomst). Meestal echter leggen betrokken partijen dergelijke situaties zelf aan de rechter voor, die vervolgens uitspraak doet. Daarbij doet zich dan het probleem voor dat uitvoering van gerechtelijke uitspraken ten opzichte van diplomatieke missies niet kan worden afgedwongen.
Wat is uw reactie op de suggestie van de FNV en Fairwork om een onafhankelijke arbitragecommissie in te stellen die buiten de rechter om een oordeel vormt over arbeidssituaties op ambassades? Kunt u ingaan op de ervaringen die er in België en Zwitserland zijn met een dergelijke arbitragecommissie?
Buitenlandse Zaken is bekend met het bestaan van dergelijke commissies van goede diensten, en bestudeert momenteel de voor- en nadelen van een dergelijke commissie. Eén ding is echter duidelijk: evenals geldt voor uitspraken van de Nederlandse rechter, zijn uitspraken van een commissie van goede diensten ten opzichte van ambassades en diplomaten niet afdwingbaar.
Is het op enige manier mogelijk om juridische bijstand of andere vormen van hulp te bieden aan slachtoffers van uitbuiting op ambassades, zoals de in het artikel genoemde (ex-)werknemers van de Qatarese ambassade? Zo nee, waarom niet?
Werknemers van ambassades kunnen in dit soort gevallen evenals andere personen in Nederland aanspraak maken op juridische bijstand. Hoewel Buitenlandse Zaken niet in alle gevallen op de hoogte wordt gesteld van arbeidsconflicten tussen medewerkers van ambassades en hun werkgever, maken medewerkers in dit soort gevallen voor zover Buitenlandse Zaken bekend in het algemeen gebruik van juridische bijstand.
Ernstige klachten van bewoners door de aanleg van extra rijstroken en een tunnel op de A9 (Gaasperdammerweg) in Amsterdam |
|
Eric Smaling |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u bekend met de ernstige gevolgen voor buurtbewoners van de aanleg van een tunnel op de Gaasperdammerweg in Amsterdam?1 Bent u bereid samen met de bewoners een samenhangend plan te maken met als doel op korte termijn de ernstige geluidsoverlast voor bewoners te verminderen, de achteruitgang van het leefklimaat in omringende buurten te stoppen, andere overlast te beperken, de schade voor bewoners volledig te compenseren en gezondheidsklachten als gevolg van de werkzaamheden serieus te onderzoeken? Zo ja, op welke termijn kunt u dat plan presenteren? Zo nee, waarom niet?
Ja, in het AO MIRT 23 juni 2016 (Kamerstuk 34 300-A, nr. 100) hebben wij deze hinder besproken. Naar aanleiding daarvan heb ik mij verdiept in de hinder van de werkzaamheden en de maatregelen die genomen zijn om deze hinder te beperken. Mijn beeld is dat de hinder voor de omwonenden fors is, maar dat Rijkswaterstaat en de aannemerscombinatie in samenspraak met de bewoners zich maximaal inzetten de hinder te beperken.
In september 2015 is gestart met langdurige, aaneengesloten funderingswerkzaamheden. Deze periode loopt door tot en met maart 2017. De werkzaamheden aan de tunnel en de inrichting van de openbare ruimte op, en naast, de tunnel lopen door tot en met 2021. Vooral voor bewoners van de naast het werkterrein gelegen huizen vormen de bouwwerkzaamheden bij tijd en wijle een zware last.
Rijkswaterstaat en de aannemerscombinatie hebben veel contact met bewoners, monitoren intensief hoe het met de bewoners gaat en bespreken regelmatig de aanpak van de hinder met vertegenwoordigers van de diverse wijken. Er is een samenhangend plan waarin tal van maatregelen zijn opgenomen om de hinder zoveel mogelijk te beperken. Bijvoorbeeld:
Een deel van de maatregelen is genomen naar aanleiding van wensen en klachten van omwonenden.
Deelt u de mening dat bouwwerkzaamheden in principe niet ‘s nachts plaats moeten vinden en dat werkzaamheden in de avond en in de weekenden tot een absoluut minimum beperkt moeten worden? Hoe vaak is er sinds het begin van de werkzaamheden aan de Gaasperdammerweg ’s avonds, ’s nachts en op zaterdag en op zondag gewerkt?
Ja, ik deel de mening dat bouwwerkzaamheden in principe niet ‘s nachts plaats moeten vinden. Alleen werkzaamheden die overdag niet kunnen worden uitgevoerd, worden ’s avonds, ’s nachts of op zondag uitgevoerd. Dit zijn werkzaamheden aan of direct naast de snelweg, het treinspoor of het metrospoor. Omdat voor deze werkzaamheden sporen of rijstroken afgesloten moeten worden, worden ze vaak alleen toegestaan als het rustig is op het spoor of de weg, dus in het weekend of ’s nachts. Ook de veiligheid van de werknemers en van de gebruikers van de (spoor)weg is hierbij gebaat.
In 2015 is er gedurende meerdere nachten aan de kruising met de spoorlijn Amsterdam – Utrecht en de metrolijn Gaasperplas gewerkt om te voorkomen dat deze infrastructuur lange tijd gestremd moest worden.
Werkzaamheden die veel geluidsoverlast met zich mee brengen zoals heien en het intrillen van damwanden worden sinds begin dit jaar alleen nog overdag uitgevoerd. Werkzaamheden die nu nog in de nacht plaats vinden zijn onder meer het aanvoeren van materiaal. Het gaan hierbij om transporten die vanuit veiligheidsoverwegingen overdag niet via de openbare wegen in dit gebied plaats mogen vinden. Dit soort transporten vindt tot volgend jaar zomer nagenoeg elke nacht plaats.
Bent u van mening dat de financiële regeling voor wijkbewoners – waarmee zij gedurende de bouwwerkzaamheden tijdelijk op een andere plaats kunnen wonen – voldoende is? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ja, ik ben van mening dat de financiële regeling voor wijkbewoners voldoende is. De hoogte van de vergoeding kan per huishouden verschillen. Deze wordt onder andere bepaald door de gezinssamenstelling.
Is het waar dat er slechts aan enkele bewoners een compensatiebedrag is uitgekeerd en aan anderen niet? Op grond van welke criteria, uitganspunten en feiten zijn er verschillen ontstaan in de uitgekeerde bedragen? Hoeveel mensen hebben een compensatie uitgekeerd gekregen en kunt u aangeven over welke bedragen dat ging?
Met betrekking tot nadeelcompensatie zijn er momenteel 8 schadeclaims ingediend. Deze zijn nog in behandeling. Er zijn nog geen compensatiebedragen uitgekeerd. Omwonenden die menen recht te hebben op een schadevergoeding vanwege de overlast die door het project wordt veroorzaakt kunnen op grond van de Beleidsregel nadeelcompensatie Infrastructuur en Milieu 2014 een claim indienen. De claims worden beoordeeld door een onafhankelijke commissie. Uitspraken door deze commissie worden door Rijkswaterstaat overgenomen. In de Regeling ligt vast welke procedure gevolgd wordt bij het afhandelen van verzoeken om nadeelcompensatie en planschade. Ook geeft de Regeling de criteria aan waaraan getoetst wordt om na te gaan of de benadeelde recht heeft op een tegemoetkoming in de schade.
Deelt u de mening dat schade aan woningen altijd volledig vergoed moeten worden? Zijn er gevallen waar minder dan 100% schadevergoeding wordt uitgekeerd? Zo ja, hoeveel gevallen betreft dat en welke percentages zijn er uitgekeerd? Waarom is er niet 100% uitgekeerd? Bent u bereid een aangepaste schadeprocedure te starten, die bewoners versneld duidelijkheid geeft over mogelijke schade en compensatie? Kunt u aangeven waarom (niet)?
Schade aan woningen wordt vergoed indien er een causaal verband is tussen de werkzaamheden en de schade. De bewijslast ligt aan de kant van het Rijk waarbij Rijkswaterstaat een bouwkundig adviesbureau heeft ingehuurd om de causaliteit vast te stellen. Voor aanvang van de werkzaamheden zijn bij ruim 1250 woningen 0-metingen verricht waarbij de bouwkundige staat van de woning is opgenomen. Na afloop van de heiwerkzaamheden wordt een 1-meting verricht. Het herstellen van schade die na de 0-meting is ontstaan wordt vergoed indien er een causaal verband is vastgesteld tussen de schade en de werkzaamheden. Deze 1-meting zal vanaf dit najaar plaatsvinden.
Het is niet in belang van de bewoners om, zolang de funderingswerkzaamheden plaatsvinden, schades af te handelen. Uitzondering is als er bijvoorbeeld sprake is van een lekkage. In dat geval wordt de schade onmiddellijk hersteld, ongeacht of er een causaal verband is tussen de uitgevoerde werkzaamheden en de schade die is ontstaan. Dit betekent niet dat Rijkswaterstaat op dat moment aansprakelijkheid erkent voor de betreffende schade, maar uit coulance. De schade wordt hersteld in het kader van beperking van overlast en hinder.
Ik ben bereid om dit jaar reeds te starten met het afhandelen van de schadeclaims in de wijken gelegen naast die delen van de tunnel waarvan de funderingswerkzaamheden dit jaar reeds worden afgerond. Ik zal mij voorts inspannen om bewoners versneld duidelijkheid te geven over mogelijke compensatie.
In hoeverre worden schaderegelingen naar uw mening snel genoeg afgehandeld? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord bij vraag 5
Weet u of er gevallen bekend zijn dat niet alle schade is vergoed? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ja, bij bouwschade is dit voorgekomen. Op het moment dat geconstateerd wordt dat er geen causaal verband is tussen de werkzaamheden en de bouwschade, wordt niet alle bouwschade vergoed. Zie ook antwoord vraag 5.
Bent u bereid u een second opinion door een onafhankelijk en gezaghebbend instituut door te voeren bij schade die eerder is vastgesteld?
Dit wordt reeds aangeboden. Bewoners kunnen een second opinion door een onafhankelijk bureau laten verrichten. De bewoners zijn hier tijdens informatieavonden over geïnformeerd.
Bent u bereid om – op korte termijn – te onderzoeken of er een compensatie van schade kan plaatsvinden parallel aan de schadeafhandeling bij de Amsterdamse Noord-Zuidlijn, waarbij de compensatie direct wordt bepaald op basis van wat de bewoners opgeven?
Naar aanleiding van gesprekken met bewoners is de werkwijze van de Noord/Zuidlijn deels gekopieerd. Dit houdt in dat reparatie van kleine schades die sinds de aanvang van de werkzaamheden zijn ontstaan, worden vergoed zonder naar causaliteit te kijken. Wanneer bijvoorbeeld bij de bouwkundige eindopname, na afloop van de funderingswerkzaamheden aan de tunnel, wordt geconstateerd dat er sprake is van een gebrek dat er bij de 0-opname nog niet zat, dan gaat Rijkswaterstaat er vanuit dat dit gebrek het gevolg is van de werkzaamheden.
Dit geldt alleen voor schades waarbij het herstellen van de schade minder kost dan het aantonen van het causale verband. Als evident is dat de schade in een individueel geval niet door de werkzaamheden is veroorzaakt, dan gaat Rijkswaterstaat niet tot reparatie of compensatie over.
De schade zal waar mogelijk worden gerepareerd nadat de bouwwerkzaamheden achter de rug zijn om te voorkomen dat er mogelijk meerdere keren reparatiewerkzaamheden moeten worden uitgevoerd.
Wat zijn de gemeten maximum geluidsniveaus van de bouwwerkzaamheden aan de Gaasperdammerweg? Hoe en door wie zijn deze gemeten? Zijn deze metingen te allen tijde betrouwbaar? Hoe vaak is de kritische grens gepasseerd? Welke maatregelen zijn genomen toen dat gebeurde?
Bij 15 woningen is deze zomer gedurende twee dagen sprake geweest van een geluidsbelasting van meer dan 80dB op de gevel. Op 11 en 24 augustus was sprake van 83 dB op de gevel. Aan de bewoners van 4 straten bij dit meetpunt is gedurende die periode verblijf elders aangeboden.
Er wordt gemeten door een gecertificeerd onderzoeksbureau in opdracht van de aannemerscombinatie. Op een zevental woningen is een geluidmeter geplaatst. Deze 7 meetlocaties zijn in overleg met het bevoegd gezag (Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied) vastgesteld. Deze locaties bevinden zich op gevels van woningen die zich het dichtst bij de geluidsbron bevinden. Gedurende 24 uur per dag, 7 dagen in de week meten de geluidsmeters de geluidsbelasting op de gevels van deze woningen. Om de betrouwbaarheid te garanderen worden de geluidsmeters jaarlijks gekalibreerd door een geautoriseerd bureau.
Door het onderzoeksbureau worden de geluidsniveaus continue gemeten en beoordeeld. Bij een overschrijding van de geluidsnorm ter plaatse van één van de geluidsmonitoringsstations of een (dreigende) overschrijding van de maximale blootstellingsduur stelt het bureau de aannemerscombinatie direct op de hoogte.
In 2015 zijn op één meetpunt gedurende één nacht en twee weekenden de verleende geluidswaarden overschreden. De overschrijdingen werden veroorzaakt door nachtwerkzaamheden aan de metrokruising. De eerste overschrijding was op basis van de prognoses niet voorzien. De daarop volgende overschrijdingen tijdens de genoemde weekenden wel. Omwonenden is voor deze nachten verblijf elders aangeboden.
In 2016 zijn op één meetpunt gedurende drie dagen de waarden uit de door het bevoegd gezag verleende geluidsontheffing overschreden. Alle drie deze overschrijdingen werden veroorzaakt door werkzaamheden met damwanden.
Tijdens de overschrijding zijn de volgende maatregelen genomen:
Naar aanleiding van de overschrijding is besloten om de damwanden in te trillen tussen 08:00 en 18:00 uur in plaats van tussen 07:00 en 19:00 uur.
Kunt u aangeven waarom niet is gekozen voor stille heitechniek?
Er is gekozen voor het heien van vibropalen met een stelling die van een geluidsreducerende mantel is voorzien. Een andere techniek is, gezien de vele factoren waar in dit gebied rekening mee dient te worden gehouden, niet mogelijk. Een van die factoren betreft de grote hoeveelheid puin (173.000 m3) die zich in het grondlichaam van de A9 bevindt. Een andere factor van belang is de invloed op de waterhuishouding. Essentieel voordeel van vibropalen is het hoge draagvermogen, waarmee het aantal palen onder de tunnelwanden tot een absoluut minimum kan worden beperkt, met de kortst mogelijke uitvoeringsduur. Hiermee wordt de periode met overlast behoorlijk verkort.
Bent u bereid en in staat een klachtenmeldpunt in te stellen, waarmee naar aanleiding van klachten van bewoners direct wordt ingegrepen, ook als deze meldingen buiten kantooruren of ’s nachts worden gemaakt?
Er is een klachtennummer dat 24 uur per dag bereikbaar is. Dit nummer staat vermeld in de bouwbrieven die regelmatig huis aan huis worden verspreid. Klachten van bewoners over (onvermijdbare) overlast die na kantooruren binnen komen, worden niet direct behandeld. Die klachten worden de volgende werkdag in behandeling genomen. Bij een calamiteit wordt uiteraard wel direct gehandeld.
Rijkswaterstaat heeft veelal persoonlijk contact hierover met bewoners.
Klopt het dat door het werken met gemiddelde geluidsniveaus de bouwer veelal blijft binnen de toegestane geluidsniveaus van de ontheffingen van de Algemene Plaatselijke Verordening en van het bouwbesluit, terwijl door de pieken in het geluidsniveau de overlast voor bewoners soms ondraaglijk hoog is? Klopt het dat laagfrequente tonen niet worden gemeten? Kunt u uw antwoord toelichten?
Wat draaglijk en ondraaglijk is, is persoonsafhankelijk. Het bevoegd gezag verleent de geluidsontheffingen en toetst deze op basis van de vigerende wet- en regelgeving: het Bouwbesluit. Het Bouwbesluit gaat uit van gemiddelde geluidsniveaus. De laagfrequente tonen worden gemeten, volgens de Handleiding Rekenen en Meten Industrielawaai (HMRI). De werkwijze die bij de A9 Gaasperdammerweg wordt gehanteerd wijkt daarmee niet af van de werkwijze zoals die bij andere projecten in Nederland wordt gehanteerd.
de uitzending van De Monitor over “Verwarde Personen” |
|
Hanke Bruins Slot (CDA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u de uitzending van De Monitor over «verwarde personen» gezien? Zo ja, wat vond u van deze uitzending?1
Ja, de knelpunten die aan bod komen zijn mij bekend en in lijn met de gerapporteerde bevindingen van het Aanjaagteam.
Wat vond u van de uitspraak van de hoofdcommissaris van politie te Amsterdam om per 1 januari 2017 geen verwarde personen meer van straat mee te nemen en dat deze taak moet worden overgenomen?
Dat de politie per 1 januari wil stoppen met de opvang in cellen en in de loop van 2017 met het vervoer van verwarde personen die geen strafbaar feit hebben gepleegd, is in lijn met de aanbevelingen van het Aanjaagteam Verwarde Personen. Het belang van de cliënt (humaniteit) is daarbij het vertrekpunt. Om de cliënt niet onnodig te stigmatiseren en te beschadigen, bestaat de noodzaak om met alternatieven te komen. Wanneer er sprake is van een strafbaar feit, noodhulp, overlast, een gevaarlijke situatie of dreigend gevaar voor de persoon zelf en/of omstanders of de openbare orde is in het geding, is en blijft er altijd een (wettelijke) taak voor de politie.
De uitvoering van het voornemen gebeurt in goede afstemming met het lokaal gezag en andere betrokkenen waarbij ook de politie aan tafel zit. Ook met de regioburgemeesters is in het kader van het landelijk overleg veiligheid en politie gesproken over de uitvoering van het voornemen. Personen met verward gedrag mogen immers niet tussen wal en schip vallen omdat er geen alternatief is geregeld.
Deelt u zijn mening dat de juridische basis voor het opsluiten van verwarde personen in een politiecel dun is? Zo ja, waarom wel? Zo nee, waarom niet?.
De juridische basis voor het tijdelijk opvangen in een cel van verwarde personen die geen strafbaar feit hebben gepleegd is inderdaad beperkt. Wij werken samen met lokale partners, zoals de ggz aanbieders en lokaal gezag, om hen te ondersteunen snel met alternatieven te komen. In het vervolg van deze beantwoording geef ik aan welke acties ondernomen worden om hiervoor op korte termijn alternatieven te organiseren. Als er sprake is van een strafbaar feit, noodhulp, een gevaarlijke situatie of dreigend gevaar voor de persoon zelf en of omstanders of de openbare orde is in het geding, ligt er uiteraard een (wettelijke) taak voor de politie. Dat de politie in die gevallen een taak heeft, betekent niet dat er ook altijd een basis is voor (geboeid) vervoer in een politieauto of vrijheidsbeneming.
Wat vindt u ervan dat er ruim 65.000 mensen per jaar in verwarde toestand door de politie worden meegenomen?
Het is niet correct om de cijfers van de politie op deze manier te interpreteren. De politie registreert het aantal incidenten waarbij verwarde personen zijn betrokken. In 2015 gaat het in totaal om ruim 65.800 registraties van overlast door mensen met verward gedrag. Eenzelfde persoon kan in dezelfde periode zorgen voor meerdere registraties en bij één registratie kunnen ook meerdere personen betrokken zijn. Deze incidenten zijn zeer uiteenlopend van aard en betekenen niet automatisch dat mensen in verwarde toestand door de politie worden meegenomen of opgevangen.
Ik deel de mening dat mensen die verward gedrag vertonen en geen strafrechtelijke titel hebben, niet in een politieauto of politiecel horen. Het is erg belangrijk dat mensen met verward gedrag op een passende, niet onnodig stigmatiserende en traumatiserende manier worden vervoerd en zo nodig worden opgevangen, zoals ik u ook al heb geschreven in de kabinetsreactie op de tweede tussenrapportage van het aanjaagteam d.d. 29 september 2016, (Kamerstuk 25 424, nr. 330)
Denkt u dat gemeenten – in samenwerking met de GGZ-instellingen – per 1 januari 2017 een sluitende aanpak van verwarde personen kunnen hebben? Zo ja, waarom wel? Zo nee, waarom niet?
Het Aanjaagteam heeft op 30 september 2016 een eindrapportage uitgebracht met daarin een beeld van de «stand van het land». Het Aanjaagteam constateert dat – hoewel er op veel plaatsen hard gewerkt wordt – er nog veel werk verzet moet worden om de aanpak sluitend te maken. Het Aanjaagteam constateert dat het tijd kost om met alle partners – niet alleen gemeente en ggz, maar ook politie, Openbaar Ministerie, verzekeraars, aanbieders van maatschappelijke ondersteuning en andere zorg dan ggz-zorg – tot bestendige samenwerking te komen. Bovendien vraagt de gewenste persoonsgerichte aanpak, waarin daadwerkelijk gewerkt wordt vanuit de behoefte van de cliënt, een gedragsverandering bij bestuurders en professionals. Gedrag is weerbarstig en niet eenvoudig te veranderen. Het vraagt langdurige aandacht, creativiteit en vasthoudendheid om dit voor elkaar te krijgen.
Dit alles maakt het niet waarschijnlijk dat alle gemeenten een sluitende aanpak per 1 januari 2017 gereed hebben. Wel kunnen er dit jaar nog belangrijke stappen gezet worden. In onze reactie op de tweede tussenrapportage van het Aanjaagteam hebben we gemeenten opgeroepen om vóór het einde van het jaar bestuurlijke afspraken te maken waarmee het bestuurlijk committment voor de implementatie ook geborgd is. Aan het einde van de termijn van het Schakelteam, 1 oktober 2018, moeten alle gemeenten en regio’s beschikken over een goed werkend systeem voor de ondersteuning van mensen met verward gedrag.
Welke gemeenten/regio’s zijn op dit moment al in staat om de taak van de politie over te nemen om verwarde personen van straat mee te nemen?
Het Aanjaagteam heeft op 30 september een eindrapportage uitgebracht, met daarin een beeld van de «stand van het land» van de mate waarin gewerkt wordt aan een sluitende aanpak. Deze rapportage is onvoldoende concluderend en onvoldoende specifiek om per gemeente/regio aan te geven of zij in staat zijn deze taak over te nemen.
Welke gemeenten/regio’s zijn nog niet in staat om deze taak over te nemen? Wanneer verwacht u dat deze gemeenten/regio’s wel het vervoer en de opvang geregeld hebben?
Gemeenten zijn in het algemeen verder gevorderd als het gaat om het organiseren van alternatieve opvang dan op het gebied van het vervoer. Om ervoor te zorgen dat er regionaal initiatieven worden opgezet om het vervoer van verwarde personen op korte termijn van de politie over te nemen, heb ik vanaf 1 januari 2017 jaarlijks 6 mln euro extra aan premiemiddelen beschikbaar gesteld. Ik vraag de elf regio’s voor acute zorg (ROAZ) op korte termijn een plan te maken voor het vervoer van personen met verward gedrag. Het plan moet in overleg met verzekeraars gemaakt worden. Op basis van het plan kunnen de aanbieders van ambulancezorg en de zorgverzekeraars in de verschillende regio’s contractuele afspraken maken en deze vanaf 2017 financieren uit de beschikbare premiemiddelen. Daarnaast hebben we bij ZonMw een stimuleringsprogramma ingericht (€ 48 miljoen verdeeld over 4 jaar), waarmee we gemeenten en hun samenwerkingspartners ondersteunen bij het realiseren van de gewenste sluitende aanpak. Hierbinnen zijn middelen beschikbaar voor innovatieve projecten gericht op vervoer dat aansluit bij de behoeften van de doelgroep.
Kunt u uiteenzetten hoe GGZ-instellingen onder regie van de gemeenten zich hierop voorbereiden?
Op advies van het Aanjaagteam zijn partijen, waaronder ook de GGZ-instellingen, overal in het land bezig om ervoor te zorgen dat er geen gat valt. Ze beginnen hierbij niet op nul. Er is in Nederland al veel geregeld om ervoor te zorgen dat mensen met verward gedrag goed opgevangen worden. Onder het antwoord op vraag zeven zijn de voornemens geschetst om ook op gebied van vervoer het aanbod uit te breiden. Gemeenten zijn verantwoordelijk voor het realiseren van de sluitende aanpak. Zij moeten ervoor zorgen dat in het kader hiervan – waar dit nodig is – afspraken met de GGZ-instellingen gemaakt worden.
Kunt u uitsplitsen – per gemeente – hoeveel bemoeizorgteams of ACT-teams (Assertive Community Treatment) er zijn en ook uitsplitsen in welke gemeente dit soort zorg niet voorhanden is?
Uit de Monitor «Ambulantisering en hervorming van de langdurige GGZ» blijkt dat in de afgelopen tien tot vijftien jaar het aantal teams dat volgens de FACT-principes werkt, gestaag is gegroeid tot circa 300. Daarvan beschikken 245 teams inmiddels over het CCAF-kwaliteitskeurmerk. In totaal bedienen deze gecertificeerde teams ongeveer 50.000 mensen met ernstige psychische aandoeningen. Gemiddeld is er tien fte beschikbaar voor ruim 200 cliënten en ontvangen cliënten van FACT-teams gemiddeld één contact per week. In tijden van crisis wordt de zorg opgeschaald. Wat de precieze caseload van een FACT-team zal moeten zijn, is aan de zorgprofessional zelf. Zij kunnen dit vastleggen in hun richtlijnen en standaarden. Uit de Monitor Ambulantisering is tevens op te maken dat het goed zou zijn als de FACT- teams voor een bredere groep mensen met ernstige psychische aandoeningen beschikbaar zouden komen.
Voor een overzicht van de ontwikkeling en spreiding van de FACT-teams en de bezettingsgraad in Nederland, verwijs ik u naar pagina 10 van de tussenanalyse van het Trimbos (figuren 5 en 6). Deze tussenanalyse heb ik u op 27 oktober 2015 aangeboden (Kamerstuk 25 424, nr.288).
Ik laat momenteel een handvat door het Trimbos ontwikkelen dat inzicht zal verschaffen aan zowel verzekeraars als gemeenten wat er nodig is om in goede zorg te voorzien bij een bepaalde omvang van populatie en prevalentie. Dit handvat kan ook behulpzaam zijn bij de afweging hoeveel FACT-teams ingezet zullen worden.
Bent u van mening dat er voldoende bemoeizorgteams of ACT-teams voorhanden zijn om tijdig in te kunnen grijpen en mensen bij te staan die dreigen te ontsporen?
Zie antwoord vraag 9.
Wanneer is er – naar uw mening – sprake van een sluitende aanpak verwarde personen?
Wanneer alle gemeenten en regio’s beschikken over een goed werkend systeem voor de ondersteuning en zorg van mensen met verward gedrag. Het Aanjaagteam heeft gedefinieerd uit welke elementen een goed werkend systeem ten minste zou moeten bestaan. Zij heeft een perspectief gedefinieerd met vier elementen die centraal moeten staan in de zorg voor personen met verward gedrag: een integrale persoonsgerichte aanpak, een heldere regie en een helder eigenaarschap, waarbij preventie en vroegsignalering centraal staan, en een overgang van systeem- naar leefwereld. Daarnaast heeft het Aanjaagteam bouwstenen geformuleerd die onderdeel uitmaken van een goed werkend systeem voor de ondersteuning en zorg van mensen met verward gedrag. De negen bouwstenen zijn:2 inbreng mensen met verward gedrag en omgeving,3 preventie en levensstructuur,4 vroegtijdige signalering, 45elding,6 beoordeling en risicotaxatie,7 toeleiding,8 passend vervoer,9 passende ondersteuning, zorg en straf en10 informatievoorziening. Het ondersteuningssysteem lijkt voldoende succesvol als aan bovenstaande aspecten is voldaan. Aan het einde van de termijn van het Schakelteam, 1 oktober 2018, moeten alle gemeenten en regio’s beschikken over een goed werkend systeem
voor de ondersteuning van mensen met verward gedrag.
Is de uitspraak van de Minister van Veiligheid en Justitie dat verwarde personen niet tussen wal en schip zullen vallen en dat de politie de opvang dan nog tijdelijk zal uitvoeren, hiermee in overeenstemming? Tot wanneer zal dit zijn?
De politie heeft aangegeven per 1 januari 2017 te willen stoppen met de opvang en in de loop van 2017 met het vervoer van personen die geen strafbare feiten hebben gepleegd. Zoals de Minister van Veiligheid en Justitie heeft aangegeven bij de beantwoording van de mondelinge vraag in het vragenuur op 13 september 2016, zal de politie die rol nog tijdelijk vervullen totdat het geregeld is. De afbouw vindt ook altijd plaats in nauwe samenspraak met de partners en het lokaal gezag. De regio’s zijn hard bezig om te zorgen dat personen met verward gedrag passende opvang en vervoer krijgen. Ik kan niet zeggen tot wanneer het nodig is dat de politie deze taak in een bepaalde regio tijdelijk nog uitvoert, maar ik ga ervan uit dat gemeenten dit, in afstemming met de politie, zo snel mogelijk regelen in samenwerking met de betrokken partners.
Wanneer wordt er beslist of er sprake is van een sluitende aanpak per 1 januari 2017? Wordt de Kamer hierover geïnformeerd?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag vijf heb aangegeven verwacht ik niet dat alle gemeenten op 1 januari 2017 een sluitende aanpak gereed hebben. Dit betekent niet dat er op 1 januari 2017 niets geregeld is voor personen met verward gedrag. Er is en gebeurt al veel, maar er zijn nog meer inspanningen nodig om de samenhang van de zorg en ondersteuning nog verder te verbeteren. Om de door het Aanjaagteam ingezette beweging voort te zetten hebben we daarom op 30 september een Schakelteam personen met verward gedrag ingesteld. Dit team gaat de implementatie van de bouwstenen overal in het land ondersteunen en faciliteren. Het Schakelteam heeft in haar opdracht de taak meegekregen om te monitoren hoe ver gemeenten zijn in hun aanpak en zal dan ook beoordelen of er sprake is van een sluitende aanpak. Zij bouwt hierbij voort op de eerder genoemde »stand van het land» die het Aanjaagteam op 30 september 2016 heeft opgeleverd en aan uw Kamer is toegestuurd. Net zoals we met de rapportages van het Aanjaagteam hebben gedaan, zullen we in de toekomst ook de producten van het Schakelteam aan uw Kamer toesturen.
Wie gaat beoordelen of er een sluitende aanpak is, hoe wordt dit beoordeeld en wordt er per gemeente of per regio gekeken?
Zie antwoord vraag 13.
Wat gaat u concreet doen als gemeenten per 1 januari 2017 geen sluitende aanpak verwarde personen hebben?
Zoals al vermeld is de doelstelling dat aan het einde van de termijn van het Schakelteam, 1 oktober 2018, alle gemeenten en regio’s beschikken over een goed werkend systeem voor de ondersteuning van mensen met verward gedrag. Om dit te helpen realiseren hebben we – naast de installatie van het onder vraag 14 genoemde Schakelteam – een stimuleringsprogramma ingericht bij ZonMw (€ 48 mln verdeeld over 4 jaar), ter ondersteuning van lokale en regionale initiatieven die bijdragen aan een sluitende aanpak.
Meer over de uitwerking van het schakelteam en het actieprogramma van ZonMw kunt u lezen in de reactiebrief op de tweede tussenrapportage van het aanjaagteam verwarde personen.
Kunt u schetsen wat voor soort tussenoplossingen – naast opvang door de politie – u ziet als gemeenten nog geen sluitende aanpak hebben per 1 januari 2017?
De manier waarop de opvang van verwarde personen geregeld is verschilt sterk per regio. Ik kan hierover daarom geen algemene uitspraken doen. Wel verwacht ik dat gemeenten dit onderwerp met prioriteit oppakken en creatief zijn in de ontwikkeling van oplossingen, gebruikmakend van al bestaande voorzieningen en initiatieven. Het leren van elkaars best practices en andere succesvolle oplossingen is heel belangrijk. De tijdelijke stimulering vanuit het Schakelteam en het al genoemde ZonMW programma zal hierbij behulpzaam zijn.
Wat vindt u van de constatering in de tweede tussenrapportage van het aanjaagteam verwarde personen dat er signalen zijn dat mensen met zeer ernstige problematiek die zich vrijwillig melden voor hun hulp, vaak nee te horen krijgen?2 Waar ligt dit aan? Op welke wijze gaat u ervoor zorgen dat zij wel zorg krijgen?
Wij vinden het belangrijk dat mensen met verward gedrag de juiste zorg en ondersteuning krijgen. Mensen die hulp nodig hebben en die deze hulp vragen, moeten deze zorg ook krijgen. Er kunnen verschillende oorzaken zijn waarom mensen deze zorg en ondersteuning niet krijgen. Denk aan onverzekerdheid of het tijdelijk niet beschikbaar zijn van de gevraagde ondersteuning op welk gebied dan ook. Met veel partijen werken we eraan dat deze zorg en ondersteuning wel beschikbaar komt. Een moeilijke doelgroep waaraan we bijzondere aandacht besteden zijn mensen met (meestal ernstige) psychiatrische stoornissen en zeer gevaarlijk gedrag. Deze groep geeft veel maatschappelijke onrust en is soms lastig te plaatsen in de huidige ggz-instellingen. Binnen het – in april van dit jaar gestarte – programma continuïteit van zorg wordt gekeken wat de knelpunten zijn er welke oplossingen er mogelijk zijn. In de reactie op de tweede tussenrapportage die 30 september jl. naar de Kamer is gestuurd kunt u meer lezen over onze acties onder het kopje «gevaarlijke ggz patiënten».
Zou u deze vragen voor het binnenkort te houden Algemeen overleg over de aanpak van verwarde personen willen beantwoorden?
Ja
Gelukscursussen voor ambtenaren |
|
Ronald van Raak |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Hoeveel ambtenaren van gemeenten of andere overheidsorganisaties hebben deelgenomen aan de masterclass «Sturen op geluk in het publieke domein», of hebben sinds 2012 meegedaan aan vergelijkbare gelukscursussen?1
Decentrale overheden (waaronder gemeenten) stellen zelf het opleidingsbudget en het opleidingsbeleid vast van hun ambtenaren. Het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties monitort de budgetten of het beleid hieromtrent niet. Dit betekent dat ik ook niet over de cijfers beschik van het aantal ambtenaren dat aan deze masterclass heeft deelgenomen.
Is het waar dat de negendaagse cursus «Sturen op geluk in het publieke domein» maar liefst € 7.950,= per deelnemende ambtenaar kost? Welke kosten zijn sinds 2012 in totaal gemaakt om ambtenaren naar dit soort gelukscursussen te sturen?
Het artikel in de NRC verwijst naar de cursus «Sturen op geluk in het publieke domein», aangeboden door de Erasmus Happiness Economics Research Organization (EHERO). Volgens de informatie op de website van de Erasmus School of Accounting & Assurance (ESAA) wordt deze leergang (in combinatie met de Masterclass «Grondslagen van Geluk») aangeboden voor een prijs van € 4.995. Het antwoord op de vraag over de totale kosten kan ik niet geven, omdat mijn ministerie deze gegevens niet monitort (zie het antwoord op vraag 1).
Welke gemeenten hebben tot op heden een gelukscoördinator en welke gemeenten een geluksbudget? Hoeveel kosten zijn hier in totaal mee gemoeid?
Mijn ministerie monitort deze gegevens niet. Ik heb van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten begrepen dat zij dergelijke gegevens ook niet bijhoudt. Ik kan daarom geen antwoord geven op deze vraag.
Welke gemeenten hebben tot op heden geluksplekken aangewezen en welke plekken zijn dat precies? Hebt u al aanwijzingen van geluksmigratie tussen gemeenten?
Ik verwijs naar het antwoord op vraag 3.
Deelt u de opvatting dat burgers niet zozeer gelukkig worden van geklets, maar vooral van goed beleid? Waarom wordt dit geld voor gelukscursussen niet besteed aan thuiszorg, jeugdzorg of de re-integratie van werklozen?
Zoals gezegd, stellen gemeenten zelf het opleidingsbudget en het opleidingsbeleid vast voor hun ambtenaren. Het is niet aan mij om te treden in de afwegingen die gemeenten maken om geld te besteden aan cursussen voor hun medewerkers.
Het opleggen van boetes aan een winkelier die op zondag zijn winkel niet openstelt |
|
Elbert Dijkgraaf (SGP), Eppo Bruins (CU) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat de Rechtbank Noord-Nederland oordeelt dat een winkelier die zijn winkel niet op onder meer zondag openstelt een boete verbeurt aan de verhuurder van zijn winkelruimte?1
Ja.
Deelt u de mening dat het de bedoeling van de wijziging van de Winkeltijdenwet was dat gemeenten de vrijheid kregen om hun eigen beleid te bepalen rond openstelling van winkels op zondag, maar dat dit nooit een verplichting kon inhouden voor winkeliers hun winkels op bepaalde tijden (en in het bijzonder op de zondagen) open te stellen?
Ja, de Winkeltijdenwet maakt het niet mogelijk dat gemeenten winkeliers verplichten om hun winkel op zondag te openen.
Herinnert u zich de motie van het lid Holdijk c.s2 waarin onder meer verzocht is winkeliers «de vrijheid om binnen het gemeentelijke beleid hun eigen openingstijden te bepalen, te garanderen»?
Ja.
Op welke wijze wordt door verhuurders, investeerders en andere betrokkenen gegarandeerd dat winkeliers binnen het gemeentelijke beleid hun eigen keuzes kunnen maken rond de openstelling van hun winkel op zon- en feestdagen?
Een dergelijke garantie van verhuurders, investeerders en andere betrokkenen richting winkeliers om een eigen afweging te maken rondom de openstelling van hun winkel op zon- en feestdagen ken ik niet. Huurders en verhuurders kunnen hierover afspraken maken in een huurcontract, afspraken daarover vallen binnen de contractsvrijheid. In hoeverre deze afspraken worden gemaakt, komt aan de orde in de evaluatie van de gewijzigde Winkeltijdenwet. Zie ook de antwoorden op vragen van de leden Dijkgraaf (SGP), Bruins (ChristenUnie) en Gesthuizen (SP) over de toegezegde evaluatie van de Winkeltijdenwet (ingezonden 13 september 2016).
Herinnert u zich uw toezegging in de brief van 17 maart 2014 dat de «Raad voor Ontroerende Zaken (ROZ) heeft aangegeven de algemene bepalingen zo te zullen aanpassen dat de verhuurder de huurder niet met een boete kan dwingen op zondagen open te gaan indien de huurder een onderbouwd verzoek heeft gedaan om niet op (alle) zondagen open te gaan en verhuurder hiermee heeft ingestemd. De verhuurder mag dit verzoek van de huurder niet op onredelijke gronden weigeren.»?3
Ja, de ROZ heeft dit bij mij destijds aangegeven.
Klopt de constatering dat de ROZ de bepaling over het niet opleggen van een boete als een winkelier om welke reden ook niet mee wil doen aan zondagsopenstelling niet in de algemene voorwaarden opgenomen heeft, maar slechts als een facultatieve bepaling die toegevoegd kan worden?4 Klopt het voorts dat deze aanvullende bepaling niet in de modelovereenkomst is opgenomen?5
Ja, beide beweringen kloppen feitelijk.
Zou niet veel onduidelijkheid en verwarring voorkomen kunnen worden wanneer dit alsnog door deze en andere relevante partijen wordt nagekomen?
Uw Kamer heeft recent een motie aangenomen van het lid Van der Staaij (SGP) c.s. (Kamerstukken II 2016/17, 34 550, nr. 21). De motie verzoekt de regering om effectieve maatregelen te nemen, zodat de keuzevrijheid van ondernemers om op zondag hun winkel gesloten te houden wordt geborgd. In de beleidsbrief behorende bij de evaluatie van de gewijzigde Winkeltijdenwet zal ik ook ingaan op de uitvoering van deze motie. Ik zal hierbij ook deze vraag betrekken.
Kunt u tevens aangeven op welke wijze de toezegging van de ROZ is nagekomen dat «zij richting verhuurders zullen aangeven dat verhuurders de boete niet dienen op te leggen voor bestaande overeenkomsten waarbij de gemeente na de inwerkingtreding van de Winkeltijdenwet (1 juli 2013) heeft besloten om meer koopzondagen in de gemeente toe te staan. De ROZ zal dit zowel via de vakpers als via de website van de ROZ communiceren?»6 Kunt u aangeven op welke wijze dit daadwerkelijk gecommuniceerd is en wordt, richting verhuurders en huurders van winkelruimte?
Op dit moment is de communicatie hierover niet terug te vinden op de website van de ROZ. Ik zal hierover contact opnemen met de ROZ en u over de uitkomsten van dit gesprek informeren in de beleidsbrief behorende bij de aankomende evaluatie van de Winkeltijdenwet.
Moet het toch opleggen van boetes, zeker als het gaat om gewijzigd beleid van de gemeente, niet worden gezien als in strijd met de door u gemaakte afspraken met de ROZ? Bent u tevens van mening dat er daarmee sprake is van een voorwaarde die «onredelijk bezwarend» is op grond van artikel 6:233 Burgelijk Wetboek (BW), dan wel «naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar» is (artikel 6:248 BW)?
De ROZ stelt modelcontracten op die zij ter beschikking stelt aan de verhuurder. Het is aan de verhuurder om te bepalen of zij gebruik maakt van de modellen of niet, dit past binnen de contractsvrijheid van partijen. De afspraken tussen mij en de ROZ behelzen geen afspraak die bindend is voor derden maar betreffen het opnemen van specifieke bepalingen in de modelcontracten. Het is niet aan mij om uitleg te geven aan de artikelen 6:233 en 6:248 van het Burgerlijk Wetboek. Het is aan de rechter om te bepalen welke voorwaarden als «onredelijk bezwarend» of «naar de maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar» zijn.
Deelt u de opvatting dat naarmate huurders minder of geen invloed hebben op de precieze openingstijden van een winkelcentrum er sneller sprake zal zijn van zulke onredelijk bezwarende voorwaarden?
Zie het antwoord op vraag 9. Of er sprake is van een onredelijk bezwarende voorwaarde zal altijd afhankelijk zijn van de aard en omstandigheden van het geval.
In hoeverre bent u nog steeds van mening dat de genomen maatregelen «in voldoende mate voorkomen dat winkeliers een boete krijgen indien zij op zondag niet open willen gaan»?7
De evaluatie van de gewijzigde Winkeltijdenwet wordt momenteel afgerond door een extern onderzoeksbureau. De Kamer ontvangt de resultaten van de extern uitgevoerde evaluatie en de daarbij behorende beleidsbrief voor het einde van het jaar; in deze beleidsbrief zal ook worden ingegaan op de vraag of in voldoende mate is voorkomen dat winkeliers een boete krijgen indien zij niet op zondag open willen gaan. Ik wil graag wachten op deze evaluatie alvorens uitspraken te doen of er voldoende maatregelen zijn genomen om te voorkomen dat winkeliers een boete krijgen indien zij op zondag niet open willen gaan.
Deelt u de mening dat er voor de (potentiële) huurders van winkelruimte veel onduidelijkheid is over de precieze voorwaarden die gelden voor openstelling van winkels, in het bijzonder op de zondagen en dat hier buitenwettelijke en wettelijke verduidelijking nodig is?
De Winkeltijdenwet maakt het voor gemeenten niet mogelijk om winkels te verplichten op zondag open te gaan. De precieze voorwaarden die gelden voor een verplichte openstelling van winkels moeten dan ook (al dan niet rechtstreeks) zijn opgenomen in de overeenkomst tussen de winkelier en de verhuurder. Een winkelier zal, voor hij een overeenkomst aangaat, zich goed in de inhoud daarvan moeten verdiepen. In de beleidsbrief die ik zal meesturen bij de evaluatie van de gewijzigde Winkeltijdenwet, zal ik nader ingaan op de vraag of er te veel onduidelijkheid is over de regels rondom de zondagsopenstelling.
Bent u bereid om in overleg te treden met onder meer de ROZ en andere relevante partijen om te komen tot een algemeen verbod of ten minste een bestendige gedragslijn om te waarborgen dat in contracten voor de verhuur van winkelruimte nooit een boete opgelegd zal worden wanneer winkeliers om godsdienstige, sociale, bedrijfseconomische of andere voor hen relevante redenen hun winkel niet op zondag open willen stellen? Zo ja, bent u bereid om dit dan op korte termijn in overleg te treden om snel duidelijkheid te bieden? Zo niet, waarom niet?
Op dit punt wil ik eerst de uitkomsten van de evaluatie van de gewijzigde Winkeltijdenwet afwachten. Als dat nodig is voor toekomstig beleid, ben ik uiteraard bereid om in overleg te treden met de ROZ.
Bent u tevens bereid om te komen tot een wettelijk verbod van het opleggen van boetes door eigenaren van winkelruimten, verhuurders, investeerders, verenigingen van eigenaren of in welke andere vorm er ook voorwaarden gesteld worden voor het niet deelnemen aan openstelling van winkels op zondagen?
Ik wil eerst de uitkomsten van de evaluatie afwachten voordat ik een uitspraak doe over de wenselijkheid van een wettelijk verbod op het opleggen van boetes voor het niet deelnemen aan openstelling van winkels op zondagen.
Uitwisseling van passagiersgegevens tussen EU en Canada |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht dat de overeenkomst tussen de Europese Unie (EU) en Canada over de uitwisseling van passagiersgegevens op meerdere vlakken in strijd is met de Europese grondrechten?1
De zaak aangaande de voorgenomen overeenkomst tussen de Europese Unie en Canada inzake de doorgifte van persoonsgegevens van passagiers is nog onder de rechter. De conclusie van de advocaat-generaal Mengozzi is een fase in de procedure. Het HvJEU dient nu tot een goed en onafhankelijk oordeel te komen. Ik onthoud mij daarom op dit moment van een nadere inhoudelijke reactie.
Kunt u hierbij ingaan op de consequenties van deze conclusie van advocaat-generaal Mengozzi van het Hof van Justitie van de EU indien de rechters van het Hof deze zullen overnemen?
Het Europees parlement is door de Raad van de Europese Unie uitgenodigd om de voorgenomen overeenkomst tussen de Europese Unie en Canada inzake de doorgifte van persoonsgegevens van passagiers goed te keuren. Het Europees parlement heeft daarop besloten om zich tot het Hof van Justitie van de Europese Unie te wenden. Het betreft een verzoek van het Europees parlement om advies van het Hof over de verenigbaarheid van een voorgenomen overeenkomst met de verdragen. Dit verzoek is gebaseerd op artikel 218, elfde lid, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie. Deze bepaling houdt tevens in dat indien het Hof afwijzend adviseert, de voorgenomen overeenkomst niet in werking kan treden, behoudens in geval van wijziging daarvan of herziening van de verdragen.
Zoals aangegeven onder antwoord 1 is het nu eerst van belang dat het HvJEU tot een onafhankelijk oordeel komt.
Kunt u uiteenzetten onder welke voorwaarden het uitwisselen van gegevens volgens genoemde advocaat-generaal wel geoorloofd is en wanneer niet?
Voor de voorwaarden die de advocaat-generaal in zijn conclusie aangeeft verwijs ik u graag naar paragraaf VIII van zijn conclusie.2
Wat betekent de conclusie van de advocaat-generaal voor niet alleen de overeenkomst tussen de EU en Canada, maar ook voor bijvoorbeeld de overeenkomst tussen de EU en de Verenigde Staten en de richtlijn inzake PNR (Passenger Name Record), indien de rechters van het Hof deze zullen overnemen?
De conclusie is een advies aan het Hof van Justitie. Pas als de uitspraak van het Hof bekend is kan bezien worden welke gevolgen die uitspraak heeft.
Bent u bereid de Kamer op de hoogte te houden van de uitspraak van het Hof van Justitie en de eventuele consequenties daarvan voor PNR?
Ik zal u op de hoogte houden van de uitspraak van het Hof van Justitie. Mijn reactie zal ik u sturen nadat de Europese Commissie en het Europees parlement de uitspraak hebben beoordeeld.
De mislukte aanbesteding van Zaakgericht Werken door de Dienst ICT Uitvoering |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kunt u een reactie geven op het artikel «Dictu kiest toch voor zaaksysteem Atos»?1
Het artikel is mij bekend. Het artikel is een goede weergave van de gang van zaken bij de selectie van een leverancier voor de implementatie van een zaaksysteem bij het Agentschap Telecom (AT) en de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ). Omdat een eerdere aanbesteding niet succesvol kon worden afgerond, is een nieuwe uitvraag uitgedaan onder een bestaande raamovereenkomst. Bij de nieuwe uitvraag zijn de aanbevelingen betrokken die het Bureau ICT Toetsing (BIT) over het eerdere ICT-project heeft gedaan.
Waarom heeft de Dienst ICT Uitvoering (DICTU) ervoor gekozen de aanbesteding van Zaakgericht Werken stop te zetten na een negatief BIT-advies en vervolgens via een «minicompetitie» de opdracht opnieuw uit te zetten?
Het besluit om de aanbesteding te stoppen is een op zichzelf staande afweging geweest van DICTU. Bij de aanbesteding heeft DICTU er voor gekozen om de principes van prestatie-inkoop toe te passen. In overeenstemming met deze principes is na beoordeling van de negen geldige inschrijvingen een rangschikking vastgesteld, waarna met achtereenvolgens vier partijen is getracht de zogenaamde concretiseringsfase succesvol af te ronden.
Nadat DICTU ook niet met de vierde partij in de rangschikking de concretiseringsfase succesvol heeft kunnen afronden, is in samenspraak met de betrokken gebruikersorganisaties AT en IGZ besloten de aanbesteding stop te zetten. Het doorgaan met de partijen die als vijfde of lager zijn gerangschikt, zou afdoen aan de principes van prestatie-inkoop.
Teneinde toch te kunnen voorzien in de ICT-behoefte van AT en IGZ heeft DICTU vervolgens een minicompetitie gehouden onder de Raamovereenkomst Applicatieontwikkeling DICTU.
Hoe verklaart u dat de aanbesteding van Zaakgericht Werken op 10 februari werd stopgezet terwijl het BIT-advies over Zaakgericht Werken gedateerd is op 11 februari? Kunt u bevestigen dat de beslissing om de aanbesteding stop te zetten eerder werd genomen dan het negatieve BIT-advies?
In het antwoord op vraag 2 heb ik aangegeven dat het besluit om de aanbesteding te stoppen een op zichzelf staande afweging is geweest.
De beslissing om de aanbesteding stop te zetten werd genomen voordat het BIT-advies was uitgebracht.
Werd de minicompetitie voor de gunning van Zaakgericht Werken onder de vijf partijen waarmee DICTU een raamovereenkomst heeft gehouden? Welke van deze partijen waren ook al betrokken bij de eerdere aanbesteding?
De minicompetitie is gehouden onder de vijf partijen waarmee DICTU een raamovereenkomst heeft gesloten. Drie van deze partijen hebben ook ingeschreven op de eerdere aanbesteding, namelijk Atos, Capgemini en Sogeti.
Op basis van welke aannames werd verwacht dat de minicompetitie wel zou slagen terwijl een volledige Europese aanbesteding was mislukt?
In lijn met het BIT-advies heeft DICTU zich in de minicompetitie gericht op het verwezenlijken van een succesvolle implementatie van een zaaksysteem voor AT en IGZ, en niet meer op het ontwikkelen van een generieke Zaakgericht Werken (ZGW) dienst voor meerdere organisaties.
Op basis waarvan is uiteindelijk gekozen voor Atos, de eerste partij waarmee werd onderhandeld binnen de oorspronkelijke aanbesteding? Was Atos de partij die door de zogeheten verificatiegesprekken heen kwam? Zo nee, waarom is uiteindelijk wel voor Atos gekozen en nam de partij die wel door de verificatiegesprekken heen kwam wel deel aan de minicompetitie?
De minicompetitie was er in belangrijke mate op gericht om een (implementatie)partner te selecteren die samen met DICTU een passende dienst voor zaakgericht werken ontwikkelt voor de gebruikersorganisaties AT en IGZ. De partijen hebben daarbij zelf de keuze gehad om met een software-oplossing te komen. De combinatie van een goed plan van aanpak en de best passende softwareoplossing (leverancier: Pegasystems) hebben in de minicompetitie de keuze doen vallen op Atos. De oplossing die Atos in de minicompetitie heeft aangeboden was een andere dan in de eerdere aanbesteding aangeboden.
Het eerdere aanbestedingstraject en de daarna gehouden minicompetitie zijn twee op zichzelf staande aanbestedingstrajecten geweest. Zie ook het antwoord op 2.
Zijn de aanbevelingen van het BIT overgenomen bij het opstellen van de minicompetitie?
Ja, het BIT heeft in haar advies twee hoofdaanbevelingen gedaan: maak duidelijke afspraken over financiering en leveringsvoorwaarden en maak duidelijke afspraken over de inhoud van de ZGW-dienst. Deze aanbevelingen zijn bij de uitvoering van de minicompetitie als volgt overgenomen:
Het artikel “De overheid discrimineert?” |
|
Anouchka van Miltenburg (VVD) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het artikel «De overheid discrimineert?» van de heer Van Someren?1
Ja.
Bent u het eens met de stelling van de heer Van Someren dat het volgens de wet niet is toegestaan op een groot aantal gronden te discrimineren en dat het daarom dus ook verboden is om in een sollicitatieprocedure actief vragen te stellen naar zaken die te maken hebben met wettelijke discriminatiegronden? Zo nee, hoe beoordeelt u dan de conclusie van de heer Van Someren?
Discriminatie op het werk, waaronder de werving- en selectie, is in Nederland verboden. Een werkgever mag zich niet schuldig maken aan discriminatie, ofwel het maken van «verboden onderscheid». Dit verbod houdt in dat een persoon niet op een andere wijze mag worden behandeld dan een ander in een vergelijkbare situatie wordt behandeld c.q. zou worden behandeld.
Het door de werkgever vragen naar bepaalde informatie in de sollicitatieprocedure kan op voorhand niet als verboden onderscheid worden aangemerkt, omdat deze vraagstelling niet direct een ongelijke behandeling oplevert als hierboven benoemd. Zo luidde ook het oordeel van het College voor de Rechten van de Mens in reactie op een klacht waarin een werkgever op het sollicitatieformulier vroeg naar burgerlijke staat, nationaliteit en BSN2. Wel kan het vragen naar deze informatie (ten onrechte) de suggestie wekken dat de informatie voor de sollicitatieprocedure relevant is.
Daarnaast bestaat voor een werkgever in het kader van het werkgelegenheids- en arbeidsmarktbeleid de mogelijkheid om een vacature specifiek open te stellen voor twee bepaalde leeftijdsgroepen. Zo wordt werkgevers de mogelijkheid geboden om bij te dragen in de aanpak van jeugdwerkloosheid door vacatures specifiek open te stellen voor jongeren tot 27 jaar. Daarnaast wordt werkgevers in het kader van de aanpak van werkloosheid onder 50-plussers de mogelijkheid geboden om vacatures specifiek open te stellen voor sollicitanten met een leeftijd van 50 jaar en ouder. Indien een werkgever van deze mogelijkheid gebruik maakt, dient hiervan expliciet melding te worden gemaakt in de vacaturetekst. Het gebruik maken van deze mogelijkheid laat onverlet dat ook sollicitanten buiten de gevraagde leeftijdscategorie reageren op de sollicitatie. Een werkgever is immers vrij om ook met andere sollicitanten het gesprek aan te gaan. Mocht bijvoorbeeld blijken dat de sollicitanten binnen de doelgroep waarvoor de vacature is opengesteld niet geschikt zijn, dan staat het de werkgever vrij om een persoon met een andere leeftijd aan te nemen indien deze wel geschikt wordt geacht voor de functie.
Kent u de huidige praktijk waarbij solliciteren steeds vaker via een sollicitatieformulier op internet gaat?
Ja.
Mogen werkgevers in dat sollicitatieformulier vragen naar bijvoorbeeld leeftijd, geslacht of de huwelijkse staat? Zo ja, hoe verhoudt zich dit dan tot onze antidiscriminatiewetten?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe beoordeelt u het feit, dat de heer Van Someren in zijn artikel stelt, dat er bedrijven en ook overheden zijn die het onmogelijk maken om een sollicitatieformulier te verzenden, te solliciteren dus, zonder deze persoonlijke informatie te verschaffen? Zijn er bij u cijfers bekend die deze stelling onderschrijven?
Het door de werkgever vragen naar bepaalde informatie in de sollicitatieprocedure kan, zoals reeds benoemd bij het antwoord op vraag 2 en 4, op voorhand niet als verboden onderscheid worden aangemerkt. Het is een werkgever derhalve op voorhand niet verboden om naar bepaalde persoonsinformatie in de sollicitatieprocedure te vragen, tenzij andere wetgeving dat verbiedt, waarbij bijvoorbeeld gedacht kan worden aan de Wet op de medische keuringen.
In hoeverre werkgevers in de praktijk het onmogelijk maken om een sollicitatieformulier te verzenden als persoonlijke gegevens worden gevraagd, is mij niet bekend.
De rijksoverheid maakt gebruik van de mobiliteitsbank: www.loopbaanportaalrijk.nl. Hierin staan nagenoeg alle vacatures die bij het Rijk beschikbaar zijn. In het elektronische sollicitatieformulier wordt weliswaar gevraagd naar de leeftijd en het geslacht, maar het invullen van die velden is niet verplicht. Naar de huwelijkse staat wordt in het geheel niet gevraagd.
Bent u het ermee eens dat bedrijven en overheden zich conform de wet moeten gedragen en, als blijkt dat ze dit niet doen, dat hier krachtig tegen opgetreden moeten worden? Zo nee, waarom niet?
Bedrijven en overheden dienen zich, zoals iedere burger in Nederland, te houden aan de wet- en regelgeving.
De rijksoverheid wil hierbij het goede voorbeeld geven en een duidelijke norm stellen door geen zaken meer te doen met bedrijven die discrimineren op de arbeidsmarkt. Zo worden vanaf oktober 2015, daar waar dit proportioneel is, geen nieuwe overeenkomsten meer aangegaan met bedrijven die zich schuldig maken aan discriminatie en lopende overeenkomsten met deze bedrijven beëindigd. In de tweede voortgangsrapportage over het Actieplan Arbeidsmarktdiscriminatie die u in oktober 2016 wordt aangeboden, wordt nader op deze maatregel ingegaan.
Bent u bereid om via onderzoek vast te stellen of er inderdaad via sollicitatieformulieren wordt gediscrimineerd? Zo nee, waarom niet?
Er is op dit moment geen duidelijke aanleiding om een dergelijk onderzoek te starten. Een ieder die vermoed dat er door een werkgever verboden onderscheid wordt gemaakt, kan kosteloos een klacht indienen bij het College voor de rechten van de mens.
Het bericht ‘Weinig Nederlanders zoeken een baan over de grens’ |
|
Bas van 't Wout (VVD), Chantal Nijkerken-de Haan (VVD) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Weinig Nederlanders zoeken baan over de grens»?1
Ja.
Gegeven het feit dat het sectorplan Grenzeloos Werken begin dit jaar van start is gegaan en een looptijd van twee jaar kent en we inmiddels 8 maanden verder zijn, kunt u aangeven of en zo ja welke concrete projecten vanuit dit sectorplan inmiddels in uitvoering zijn?
Het plan is ingediend door FNV namens een samenwerkingsverband van de grensprovincies Zeeland, Noord-Brabant, Limburg, Drenthe en Groningen, UWV, VNG, VNO-NCW/ MKB, FNV en CNV. De initiatiefnemers hebben voorbereidingen getroffen, maar ondervinden onder meer moeilijkheden bij het verkrijgen van private financiering vanuit werkgevers over de grens voor het realiseren van de ambities, waardoor nog niet met deelnemers is gestart.
Indien er nog geen concrete projecten in uitvoering zijn, kunt u dan aangeven waar dit door komt? Waar lopen betrokken partijen in de uitvoering tegen aan? Op welke wijze kunt u deze belemmeringen wegnemen?
Het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid ondersteunt het sectorplan Grenzeloos Werken voor arbeidsbemiddeling over de grens van totaal 800 werkende en werkloze werkzoekenden met ruim € 4,8 miljoen cofinanciering vanuit het Rijk. Dit vindt plaats aan de hand van de kaders die vooraf in overleg met sociale partners zijn opgesteld.
De projectuitvoerders bij het sectorplan Grenzeloos Werken lopen tegen een aantal zaken aan in de uitvoering. Er is sprake van relatief moeilijk bemiddelbare doelgroepen en bemiddeling over de grens brengt uitdagingen met zich mee die anders zijn dan binnenlandse bemiddeling. In het verlengde hiervan bevatten de plannen een intensief traject met naast de bemiddeling naar een baan en vakscholing tevens taaltraining en werkcultuurtraining.
De subsidiekaders voor de sectorplannen kennen een ruime mogelijkheid van overheidssubsidie tot maximaal 75% van de totale kosten (25% provincies en gemeenten en 50% cofinanciering Rijk). De rest dient privaat te worden gefinancierd. Dit laatste blijkt echter een lastig punt omdat werkgevers in het buitenland niet willen investeren in scholing van Nederlandse werkzoekenden. Voor de specifieke situatie waarbij men te maken heeft met werkgevers over de grens ben ik dan ook bereid de regeling aan te passen en daarmee ruimte te creëren voor meer publieke financiering (vanuit bijvoorbeeld gemeenten en provincies in de grensstreek). Over de invulling daarvan vindt overleg plaats met de initiatiefnemers van het sectorplan.
Klopt het dat de subsidievoorwaarden die gelden voor de sectorplannen de concrete uitvoering van het sectorplan Grenzeloos Werken bemoeilijken? Zo ja, wat gaat u hier aan doen?
Zie antwoord vraag 3.
Herinnert u zich de motie-Nijkerken de Haan/Kerstens die ziet op een voorwaarde voor het toekennen van middelen in het kader van dit sectorplan?2
Ja.
Kunt u aangeven wat de voortgang van de uitvoering van deze motie is? Zijn er al middelen vrijgegeven om deze aanpak op andere plekken langs de Nederlandse grenzen op deze wijze op te zetten?
De motie verzoekt de zogenaamde Pentasz-aanpak als voorwaarde voor uitvoering mee te geven bij de toekenning van de middelen voor het sectorplan grensregio's en voor gemeenten die een dergelijke aanpak willen volgen middelen beschikbaar te stellen.
Mijn reactie op de motie is de volgende. Bij het indienen ervan heb ik de Kamer aangegeven uitvoering te kunnen geven aan deze motie binnen de kaders van het sectorplan. De ambitie in het sectorplan is onder meer om 160 deelnemers vanuit de bijstand te bemiddelen naar werk. De partijen in het samenwerkingsverband die het sectorplan uitvoeren zien zeker aansluiting van de Pentasz-aanpak bij hun doelstellingen. Zij willen ermee aan de slag en hebben die ruimte ook. Gezamenlijk kunnen zij bepalen hoe zij de middelen uit het sectorplan inzetten voor deze Pentasz-aanpak voor de gemeentelijke doelgroep, aanvullend op wat gemeenten al doen vanuit hun verantwoordelijkheid voor de Participatiewet.
Kent u het bericht uit Dagblad de Limburger van 16 augustus jl. waarin het UWV (Uitvoeringsorgaan werknemersverzekeringen) het plan lanceert om over vijf jaar 1000 Limburgse werklozen per jaar in Duitsland aan een baan te helpen?3
Ja.
Kunt u aangeven hoeveel middelen het UWV hiervoor vrijmaakt?
Het begeleiden van werkzoekenden naar werk is zowel voor de Bundesagentur für Arbeit als UWV een reguliere taak. De Duitse arbeidsmarkt biedt voor een deel van de werkloze Limburgers perspectief op werk. Gezien deze kansen hebben de Bundesagentur für Arbeit en UWV hun samenwerking geïntensiveerd. Deze grensoverschrijdende samenwerking wordt vanuit de eigen financiële middelen betaald.
Kunt u aangeven of deze plannen van het UWV los staan van het sectorplan Grenzeloos Werken?
De hierboven genoemde grensoverschrijdende samenwerking tussen de Bundesagentur für Arbeit en UWV staat los van het sectorplan Grenzeloos Werken.
Hoe verhouden de kosten van beide plannen zich ten opzichte van de gewenste resultaten?
Het Limburgse plan staat los van het sectorplan en is inhoudelijk verschillend. In het Limburgse plan financiert UWV de grensoverschrijdende bemiddeling vanuit de eigen middelen voor zijn reguliere taak. Het sectorplan Grenzeloos Werken kent een intensief traject voor de deelnemers vergeleken met binnenlandse plannen (informatievoorziening, training taal en werkcultuur en diplomawaardering). De begrote kosten in het sectorplan per deelnemer zijn daardoor hoger dan bij binnenlandse sectorplannen.
Problemen in een Zaandamse wijk |
|
Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de berichten «Filmploeg Hart van Nederland bedreigd in Zaandamse wijk»1, «Cameraploeg Hart van Nederland straat uitgejaagd in Zaandam»2 en «Tuig houdt Zaanse wijk in wurggreep» met daarbij op de site van de Telegraaf vertoonde filmpjes3?
Ja.
Heeft SBS6 aangifte bij de politie gedaan? Zo ja, wat is de stand van zaken daarvan? Zo nee, overweegt het Openbaar Ministerie (OM) ambtshalve vervolging in te stellen?
Mede namens het lokale gezag kan ik melden dat er in de wijk Poelenburg de afgelopen 3 maanden in totaal 40 aangiftes zijn gedaan waarvan een deel gerelateerd is aan de onrust. Over aangiftes van individuele personen of partijen doe ik geen uitspraken. Direct aan de onrust gerelateerd zijn 21 aanhoudingen verricht. Dit betrof onder meer verstoring van de openbare orde en schending van het samenscholingsverbod, openlijke geweldpleging/vernieling, belediging, wederspannigheid, niet voldoen aan bevel/vordering en bedreiging. Het is niet uitgesloten dat er nog meer aanhoudingen zullen volgen. Conform de vervolgingsrichtlijnen van het Openbaar Ministerie zijn/zullen de zaken worden afgedaan, waarbij dat tot nu toe de volgende afdoeningen zijn: 8 strafbeschikkingen, één OM-zitting, 5 dagvaardingen en 2 sepots.
Hoe vaak is er in de afgelopen drie maanden aangifte gedaan van bedreiging, mishandeling, vernieling en diefstal in deze wijk?
Zie antwoord vraag 2.
Zijn er naar aanleiding van deze aangiften aanhoudingen verricht? Zo ja, wat is de stand van zaken daarvan? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Acht u het risico aanwezig dat bewoners of ondernemers uit angst voor repercussies afzien van het doen van aangifte? Zo ja, wat kunt u doen om de aangiftebereidheid toch te verhogen? Zo nee, waarom niet?
Ikzelf noch het lokale bestuur hebben signalen ontvangen dat hier sprake van zou zijn. Het doen van aangifte van strafbare feiten is van groot belang. Waar bewoners of ondernemers zich niet vrij voelen om aangifte te doen, zijn er verschillende mogelijkheden om de aangifte toch op te kunnen nemen. Hierbij valt te denken aan anoniem aangifte doen en het kiezen van een ander adres. Hiermee wordt de drempel voor het doen van aangifte zo veel als mogelijk verlaagd.
Is hetgeen getoond wordt in de filmpjes, zoals op de sites van de Telegraaf of SBS6, symptomatisch voor de situatie in de wijk? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
De cijfers uit de verschillende monitoren op het gebied van jeugdoverlast laten een relatieve verbetering van de positie van de wijk zien, maar Poelenburg scoort nog steeds beneden gemiddeld. In de afgelopen jaren is er een sociaal wijkteam gecreeerd als een jeugdteam en is de openbare ruimte gerenoveerd. Er is zoveel aandacht besteed aan het investeren in de ontwikkeling van individuen in de wijk. Het overlastgevende gedrag van een groep jongeren de afgelopen tijd was niet te tolereren en is daarom daadkrachtig aangepakt door het lokale gezag. Dit heeft geleid tot een normalisering van de situatie. Het gaat te ver om te stellen dat het gedrag van deze groep symptomatisch is voor de situatie in de gehele wijk.
Is er sprake van een probleemwijk waar bovenmatig veel sprake is van met name overlast, intimidatie en criminaliteit? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet? Hoeveel van dit soort wijken zijn er in Nederland?
Zie antwoord vraag 6.
Zijn er wijken waarin relatief vaak geweld tegen de politie wordt gebruikt of de politie op andere wijze in het werken wordt belemmerd? Zo ja, welke wijken betreft dat en hoe kunt u bijdragen aan het verbeteren van deze situatie?
Waar het nodig is om op te treden, beschikt het lokale gezag en politie over een groot aantal (wettelijke) bevoegdheden ten behoeve van opsporing of handhaving van de openbare orde, zoals een samenscholings- en/of gebiedsverbod, extra politie inzet, cameratoezicht, preventief fouilleren of het instellen van een noodbevel of een noodverordening. Ik beschik niet over cijfers van geweld tegen de politie per wijk. Wel wordt er landelijk veel geïnvesteerd in het tegengaan van geweld en agressie tegen politieagenten en andere werknemers met een publieke taak, onder andere door harder te straffen en de schade te verhalen op de daders.
Het bericht “Amsterdam krijgt 'Turks' ziekenhuis” |
|
Malik Azmani (VVD), Leendert de Lange (VVD) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Amsterdam krijgt «Turks» ziekenhuis»?1 Is bekend waarom in dit geval gesproken wordt van een «Turks» ziekenhuis? Ziet dat op financiering, directie of anderszins?
Ik ben bekend met het bericht. Wat voor de NOS de reden is om te spreken over een «Turks» ziekenhuis, is mij niet bekend. Dat is aan de NOS.
Is bekend met welke binnenlandse en/of buitenlandse middelen dit ziekenhuis gefinancierd wordt?
Nee dat is mij niet bekend. Hoe een ziekenhuis haar financiering regelt en of dit binnenlandse dan wel buitenlandse middelen zijn, is aan het ziekenhuis zelf. Overigens dient een ziekenhuis in de jaarrekening wel te verantwoorden hoe zij gefinancierd wordt zodat dit, na afloop van het jaar, ook openbaar gedeeld wordt.
Vindt u dit een wenselijke ontwikkeling in het licht van de integratie en participatie van mensen met een Turkse achtergrond in Nederland?
Keuzevrijheid is een belangrijk onderdeel van onze samenleving. Elke Nederlander is vrij om te kiezen bij welk ziekenhuis hij of zij in behandeling wil. De achtergrond van een Nederlander is hierbij niet van belang. Daarnaast zijn mensen in Nederland vrij om een ziekenhuis op te richten mits deze voldoet aan alle daarvoor gestelde kwaliteitseisen. Het «Turkse» ziekenhuis waarover in het nieuwsbericht wordt gesproken is openbaar toegankelijk voor alle Nederlanders ongeacht de etnische of religieuze afkomst. Het is aan mensen zelf om een keuze te maken bij welke zorgverlener zij zorg willen ontvangen.
Deelt u de mening dat dit juist bijdraagt aan een parallelle samenleving in Nederland?
Zie antwoord vraag 3.
In hoeverre wordt er op toegezien dat de vrijheden en gelijkheden in dit land in een dergelijk ziekenhuis worden gerespecteerd?
Toegankelijkheid van de zorg is, samen met keuzevrijheid, een belangrijk onderdeel van het Nederlandse zorgstelsel. Het maken van onderscheid in de zorg voor patiënten op basis van religie of etniciteit is in strijd met onze Grondwet. Iedereen in Nederland moet zich houden aan regels van de Nederlandse wet. Dit geldt ook voor ziekenhuizen. Discriminatie en uitsluiting van zowel patiënten als zorgverleners wordt niet geaccepteerd. Patiënten of medewerkers die het idee hebben dat zij worden gediscrimineerd, op welke grond dan ook, kunnen dit aangeven bij een antidiscriminatiebureau of bij de politie. Indien er signalen zijn dat een ziekenhuis zich niet aan de regels houdt dan zal hier tegen worden opgetreden.
In hoeverre wordt gewaarborgd dat een ziekenhuis in Nederland voor iedereen toegankelijk is, zowel qua werknemers als patiënten en dat er bijvoorbeeld geen onderscheid wordt gemaakt op basis van religie of etniciteit?
Zie antwoord vraag 5.
Kan u aangeven of het Turkse ziekenhuis inmiddels een WTZi-aanvraag heeft gedaan alsmede de vragenlijst van de Inspectie voor de Gezondheidszorg heeft ingevuld?2
De Stichting Acibadem International Medical Center heeft een WTZi toelating. De IGZ heeft ondertussen de vragenlijst voor nieuwe toetreders gestuurd met de vraag om op korte termijn een reactie te geven.
Op welke termijn zal de Inspectie voor de Gezondheidszorg een bezoek brengen aan het ziekenhuis om vast te stellen of zij aan alle eisen voldoen om kwalitatief goede zorg te leveren?
Een bezoek van de IGZ hangt af van de informatie die wordt aangeleverd aan de hand van de recent toegestuurde vragenlijst en de daadwerkelijke start van de kliniek. Er wordt op dit moment nog geen zorg verleend.
Op welke manier wordt geborgd dat binnen het Turkse ziekenhuis dezelfde normen en waarden worden nageleefd als in andere Nederlandse ziekenhuizen, zoals de mogelijkheid dat een vrouwelijke patiënt door een mannelijke arts wordt behandeld?
Het kan voorkomen dat een patiënt een voorkeur heeft voor een bepaalde arts. Als hier van te voren, bijvoorbeeld bij het maken van de afspraak, om wordt gevraagd kan hier vaak rekening mee worden gehouden. Als er geen andere mogelijkheid is heeft de patiënt de keus om zich toch te laten behandelen door de aangewezen arts of zelf op zoek te gaan naar een andere behandelaar.
De komst van een Turks ziekenhuis in Amsterdam |
|
Reinette Klever (PVV), Machiel de Graaf (PVV) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op de komst van een Turks ziekenhuis in Amsterdam?1
De Stichting Acibadem International Medical Center heeft een WTZi toelating. Zolang het ziekenhuis op alle fronten voldoet aan de Nederlandse gezondheidszorg wetgeving en goede zorg levert zoals vastgesteld door de Nederlandse betrokken partijen en beroepsverenigingen heb ik geen bezwaar tegen de komst van dit ziekenhuis.
Deelt u de mening dat het islamitische Turkije al teveel invloed heeft in Nederland, en dat we Turkse invloed op de Nederlandse gezondheidszorg kunnen missen als kiespijn? Zo nee, waarom niet?
Het staat iedereen vrij om een kliniek of ziekenhuis te starten in Nederland zolang ze werken binnen de wetgeving en conform de normen van de Nederlandse gezondheidszorg. De Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) en de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) zien hier op toe.
Wat is uw reactie op de uitspraak dat alle Turken in de nieuwe kliniek terecht kunnen voor een second opinion?
Het staat alle Nederlanders vrij om gebruik te maken van deze nieuwe kliniek.
Gaat u controleren hoeveel besnijdenissen er plaats zullen vinden onder het mom van «medisch noodzakelijk»?
Per 1 januari 2017 wordt medisch noodzakelijke besnijdenis weer onder strikte voorwaarden opgenomen in het verzekerd pakket. De arts bepaalt of de behandeling medisch noodzakelijk is. Daarnaast is het de taak van de zorgverzekeraars om er op toe te zien dat de zorg conform de aanspraken wordt uitgevoerd.
Is u bekend dat in Turkije veel meer medicatie verstrekt wordt aan patiënten en laat u de Inspectie hierop extra controleren mocht de Erdogankliniek er komen?
De IGZ behandelt en inspecteert de Stichting Acibadem International Medical Center zoals zij alle nieuwe toetreders inspecteert of aan de in Nederland geldende normen wordt voldaan.
Bent u bereid de komst van dit ziekenhuis tegen te houden? Zo nee, waarom niet?
Nee, zie mijn antwoord op vraag 1
De teelt van medicinale wiet in Tilburg |
|
Marith Volp (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat Tilburg het kweken van medicinale cannabis toestaat?1
Ja.
Bent u op de hoogte gesteld van het besluit van de gemeente Tilburg dat deze het kweken van medicinale cannabis voor persoonlijk gebruik toestaat? Zo ja, op welke manier, en wat is uw reactie hierop (geweest)?
Nee, hiervan ben ik niet vooraf op de hoogte gesteld.
Zijn er bij u meerdere gemeenten bekend die het kweken van meer dan drie plantjes voor persoonlijk gebruik toestaan? Zo ja, welke gemeenten zijn dat?
Nee, deze zijn mij niet bekend.
Wat is uw mening over de voorwaarden die de gemeente Tilburg stelt aan de thuiskweker, namelijk dat er maximaal vijf planten worden gekweekt, dat er een medische verklaring is, dat de teler meerderjarig is, en dat de brandveiligheid in orde is?
Het kweken van cannabis is op grond van de Opiumwet verboden. Voor zover de burgemeester zijn eigen gestelde voorwaarden2 hanteert voor het al dan niet inzetten van het bestuurlijk instrumentarium, heeft de burgemeester daar beleidsvrijheid en is het niet aan mij daar een oordeel over te geven. Vanzelfsprekend ga ik er vanuit dat dit past binnen het landelijk kader dat gesteld wordt door de Opiumwet en de Aanwijzing van het Openbaar Ministerie (OM). Overigens merk ik op dat de voorwaarden voor teelt die gesteld worden aan een gecontracteerde teler voor medicinale cannabis, vele malen stringenter zijn en mede zien op de kwaliteit van het product. Zie de bijlage bij de beleidsregels opiumontheffingen.
Deelt u de mening dat dit beleid van de gemeente Tilburg het belang van de patiënten, die afhankelijk zijn van zelfgekweekte cannabis, dient? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid andere gemeenten te informeren over dit beleid, en de positieve gevolgen voor de patiënten die het betreft?
Nee, deze mening deel ik niet. De Opiumwet verbiedt het telen van cannabis en alleen de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) kan ontheffing verlenen (artikel 8 Opiumwet). Daarnaast wijs ik op het belang van het hanteren van strikte protocollen, noodzakelijk voor het kunnen garanderen van de kwaliteit van medicinale cannabis. Het telen van cannabis onder ongeconditioneerde omstandigheden kan tot gevolg hebben dat de samenstelling en concentratie van verschillende stoffen in het eindproduct steeds verschillend is, waardoor de patiënt er niet van op aan kan dat de gebruikshoeveelheid of dosering iedere keer hetzelfde is. De in de apotheek beschikbare medicinale cannabis is een product van farmaceutische kwaliteit. Het hele productieproces is vergelijkbaar met dat van andere geneesmiddelen. Naast dit kwalitatieve aspect is het contact tussen patiënt en arts en apotheek belangrijk, daar arts en apotheek de patiënt kunnen begeleiden en zicht hebben op het ziektebeeld, ziekteverloop en het gebruik van andere geneesmiddelen.
Deelt u de mening dat het beleid ten aanzien van het kweken van medicinale cannabis door particulieren pas werkt als er goede afspraken worden gemaakt met andere partijen, zoals woningbouwverenigingen, het Openbaar Ministerie en de politie? Zo nee, waarom niet?
Nee. Van het kweken van medicinale cannabis is alleen sprake indien aan de eerder genoemde voorwaarden wordt voldaan, zoals het hebben van een ontheffing van VWS en het voldoen aan strikte protocollen, waardoor een product van farmaceutische kwaliteit gegarandeerd is. Het kweken van cannabis door particulieren is niet aan te merken als het kweken van medicinale cannabis en is niet toegestaan. Het is dus niet aan de orde om hierover afspraken te maken tussen en met partijen.
Het bericht dat de KNVB-app makkelijk te kraken zou zijn |
|
Michiel van Nispen |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat de mobiele applicatie (app) van de Koninklijke Nederlandse Voetbalbond (KNVB), waarmee hooligans door vingerafdrukherkenning uit het stadion geweerd kunnen worden, makkelijk te kraken zou zijn?1 Wat is uw reactie hierop?
Ja, ik heb kennisgenomen van het bericht. Zoals uit de navolgende beantwoording zal blijken, is de situatie genuanceerder dan in de uitzending van PowNed wordt geschetst.
Als de controle door de app zo makkelijk te omzeilen is, vindt u dit nog steeds een goed middel om in te zetten? Zo ja, waarom en onder welke voorwaarden?
Onder de verantwoordelijkheid van de KNVB is in een eerdere (test)fase een succesvolle pilot met de digitale meldplicht uitgevoerd. De KNVB heeft bij deze test gebruik gemaakt van een systeem dat ontwikkeld is door het bedrijf G4S. Hierbij wordt een device verstrekt waarop de betrokkene oproepen ontvangt welke moeten worden beantwoord met een vingerafdruk. Tegelijkertijd laat de GPS zien waar iemand is. Tijdens de uitzending van PowNed is gebruik gemaakt van een reguliere IPhone. De demonstratie die men toonde liet zien hoe de beveiliging van deze IPhone was te omzeilen. Gedemonstreerd is hoe met latex en kunststof vingerafdrukken te reproduceren zijn.
Vingerafdrukken kunnen inderdaad worden gereproduceerd; daarvoor bestaan overigens ook andere methoden. Het is niet uit te sluiten dat met een gereproduceerde vingerafdruk op een device een valse melding is te maken.
In de genoemde pilot is niet met een IPhone gewerkt, maar met een ander soort device en ook met een ander type beveiliging. Over de exacte gebruikte middelen doet G4S om veiligheidsredenen geen mededelingen. Op basis van de demonstratie in de uitzending van PowNed zijn dus geen conclusies te verbinden aan deze pilot.
Kunt u aangeven hoe de verdere invoering en ontwikkeling van deze app zal gaan? Op welke wijze wordt rekening gehouden met deze bevindingen?
Per geval zal worden beoordeeld of een meldingsplichtige in aanmerking komt voor de digitale meldplicht. Er zullen dus ook personen zijn die zich nog fysiek moeten melden.
Dat in de uitzending van PowNed toegang tot een IPhone is verkregen met een gereproduceerde vingerafdruk, maakt een digitale meldplicht niet per definitie onbruikbaar. Wanneer een valse melding wordt gedaan of geen gehoor wordt gegeven aan de oproep, wordt niet voldaan aan de meldingsplicht. Hier kunnen (strafrechtelijke) consequenties aan verbonden zijn. Mocht de meldingsplichtige persoon zich bevinden in het gebied waarvoor hij of zij een verbod heeft, dan is hij daar ook nog steeds fysiek op te sporen door de politie.
Ieder systeem heeft kwetsbaarheden die zijn uit te buiten door kwaadwillende personen. In dit geval oriënteert G4S zich voortdurend op vernieuwing van devices en platforms en is ook niet gehouden aan inzet van specifieke technologie. Als er reden is om niet langer te vertrouwen op de integriteit van de ingezette technische middelen, dan kan worden uitgeweken naar andere technologie.
In Amsterdam starten openbaar ministerie, politie en KNVB met een meer uitgebreide pilot met betrekking tot de digitale meldplicht. Daarbij zal ook aandacht zijn voor de beveiligingsaspecten van de te gebruiken ICT-voorziening. Ik wacht de resultaten hiervan af.
Ziet u andere, al dan niet technische, mogelijkheden om een bijdrage te leveren aan het weren van hooligans uit stadions? Zo ja, kunt u hier een overzicht van geven?
De handhaving van stadionverboden is primair een aangelegenheid van de Betaald Voetbal Organisaties (BVO). Van een supporter met een stadionverbod wordt de seizoens- of clubkaart (en alle hiermee gekochte losse kaarten) geblokkeerd. De supporter kan met de door hem gekochte kaarten het stadion niet betreden. Beveiligingsmedewerkers en stewards van de BVO’s kunnen steekproefsgewijze legitimatiecontrole uitvoeren bij de ingang. Ook de (voetbaleenheid van de) politie controleert gericht op de eventuele aanwezigheid van personen met een stadionverbod in en rondom voetbalstadions. Bij uitwedstrijden wordt op persoonsniveau gecontroleerd op personen met een stadionverbod. Mocht een persoon met een civielrechtelijk stadionverbod ondanks alle maatregelen toch in het stadion worden aangetroffen, dan doet de BVO of KNVB hiervan aangifte (huisvredebreuk).
Daarnaast kan de meldplicht een belangrijk instrument zijn bij het handhaven van stadionverboden. De KNVB kan alleen een vrijwillige meldingsovereenkomst aangaan (gekoppeld aan strafvermindering). Een burgemeester kan overlastplegers een bevel geven zich op bepaalde tijdstippen te melden op of vanaf bepaalde plaatsen, al dan niet in een andere gemeente. De handhaving van strafrechtelijke stadionverboden vindt soms plaats via het opleggen van een meldplicht door de rechter. Ondanks al deze maatregelen kan het incidenteel voorkomen dat iemand met een stadionverbod zich in het stadion bevindt.
Voetbal in Nederland hoort een feest te zijn. Met alle betrokken partijen streven we naar toegankelijk, gastvrij en veilig voetbal in 2020. Hierbij zetten we ook nadrukkelijk in op een persoonsgerichte aanpak als een van de speerpunten en zijn er zowel civiel- als bestuurs- en strafrechtelijke maatregelen voorhanden om hierbij te gebruiken.
De erkenning van de genocide, die op dit moment door ISIS gepleegd wordt |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
![]() |
Herinnert u zich dat u in het debat van 5 juli 2016 de vraag voorgelegd kreeg: «[ISIS] begaat genocide, volgens de Raad van Europa, het Europees Parlement en het Amerikaans Congres. Sinds kort erkent ook de VN het. Dat doet ISIS door mensen in slavernij te brengen en te stenigen en door massamoorden en genocide te begaan. Jezidi's, christenen, maar ook religieuze moslimminderheden die niet precies de interpretatie hebben die zij wil zijn het slachtoffer. Erkennen de Nederlandse regering en andere regeringen van de EU dat er op dit moment sprake is van genocide»?1
Ja.
Herinnert u zich dat u de tweede precieze vraag kreeg: «Ik heb een vraag rondom genocide. Het is niet aan het Nederlandse kabinet om te bepalen of iemand schuldig is, maar de politieke vraag is als zodanig beantwoord in het Europees Parlement, in de Raad van Europa, door de VN-expertcommissie en door het Amerikaans Congres. Die gaan ervan uit dat ISIS genocide pleegt. Dat heeft zekere gevolgen voor de vraag of je de Genocideconventie van kracht vindt en je er dus voor moet zorgen dat je eigen onderdanen er niet aan mee willen doen. Is de Nederlandse regering met deze organen van mening dat hier gehandeld moet worden onder de veronderstelling dat hier genocide op minderheden gepleegd wordt? Of neemt de Nederlandse regering een totale alleingang positie in, dat ze nog niet weet of dat gebeurt en ze dat pas achteraf als historicus beoordeelt»?
Ja.
Herinnert u zich dat u daarna op de vraag «Ik zou het graag in een briefje willen hebben met precies de reactie op de drie aangenomen teksten en op de tekst van VN waaraan ik refereerde. » hebt gezegd: «Ik zeg een briefje toe»?
Ja. Op 15 september j.l. heb ik naar aanleiding van deze toezegging een brief aan de Kamer gestuurd (Kamerstuk 27 925, nr. 598).
Heeft u kennisgenomen van de resolutie 2091 van de parlementaire Assemblee van de Raad van Europa waarin helder staat « [The Assembly] notes with great concern that many of these recent terrorist attacks are claimed by, and may be attributed to, individuals who act in the name of the terrorist entity which calls itself «Islamic State» (Daesh) and who have perpetrated acts of genocide and other serious crimes punishable under international law. States should act on the presumption that Daesh commits genocide and should be aware that this entails action under the 1948 United Nations Convention on the Prevention and Punishment of the Crime of Genocide.» en «The Assembly recalls that under international law States have a positive obligation to prevent genocide, and thus should do their utmost to prevent their own nationals from taking part in such acts.»? Heeft u kennisgenomen van het feit dat deze resolutie bijna unaniem is aangenomen met slechts één tegenstem?
Ja.
Heeft u kennisgenomen van de aangenomen motie van het Europees Parlement, die helder stelt: «[The European Parliament] stresses that the so-called «ISIS/Daesh» is committing genocide against Christians and Yazidis, and other religious and ethnic minorities, who do not agree with the so-called «ISIS/Daesh» interpretation of Islam, and that this therefore entails action under the 1948 United Nations Convention on the Prevention and Punishment of the Crime of Genocide» (2016/2529(RSP))?
Ja.
Heeft u kennisgenomen van het feit dat ook het Huis van Afgevaardigden in de VS en het Britse Lagerhuis vergelijkbare moties hebben aangenomen?
Ja.
Heeft u bovendien kennisgenomen van het standpunt van de Amerikaanse regering2 dat ISIS genocide pleegt? Hoe beoordeelt u het standpunt van de Amerikaanse Minister van Buitenlandse Zaken dat hij geen rechter, aanklager of jurie is, maar wel het politieke standpunt inneemt dat ISIS genocide pleegt?
Het Kabinet heeft kennis genomen van de persbriefing die de Amerikaanse Minister van Buitenlandse zaken heeft gegeven op 17 maart 2016. Tijdens deze persbriefing zei hij dat, naar zijn oordeel, ISIS verantwoordelijk is voor het plegen van genocide. Ook stelde hij dat «Ultimately, the full facts must be brought to light by an independent investigation and through formal legal determination made by a competent court or tribunal. But the United States will strongly support efforts to collect, document, preserve, and analyze the evidence of atrocities, and we will do all we can to see that the perpetrators are held accountable.» Zoals het Kabinet heeft aangegeven in de Kamerbrief van 15 september j.l. over dit onderwerp, is het van mening dat de vaststelling of er in juridische zin sprake is van genocide, voorbehouden is aan de rechter. Het deelt dan ook het standpunt van de Amerikaanse regering dat het van belang is dat de wandaden van ISIS op onafhankelijke wijze worden onderzocht en vervolgd. Met het oog hierop verzorgt Nederland training voor partijen die bewijsmateriaal van internationale misdrijven verzamelen. Zo steunt Nederland het Syria Justice and Accountability Centre ten behoeve van toekomstige verantwoording voor misdaden door het Assad-regime, ISIS en andere groeperingen.
Op basis van welk afwegingskader besluit Nederland of er een genocide plaatsvindt in de zin van de 1948 «Convention on the Prevention and Punishment of the Crime of Genocide (CPPCG)»?
Of er sprake is van genocide is afhankelijk van de vraag of is voldaan aan de elementen van de definitie van genocide zoals die is vastgelegd in het Verdrag inzake de voorkoming en de bestraffing van genocide (Genocideverdrag). Een dergelijke vaststelling moet voldoende feitelijk worden onderbouwd.
Deelt u de opvatting dat het juist niet de bedoeling van de conventie is om te wachten tot een rechtbank iemand definitief voor genocide veroordeelt voordat gehandeld wordt, omdat in de meeste gevallen dan al een hele bevolkingsgroep is uitgemoord?
Het Genocideverdrag bepaalt dat genocide een internationaal misdrijf is en verplicht verdragspartijen om dit misdrijf te voorkomen en te bestraffen. Uit de aard van de verplichting tot het voorkomen van genocide vloeit voort dat er geen sprake hoeft te zijn van een formele vaststelling dat genocide is gepleegd voordat maatregelen worden genomen. Het is dan ook niet zo dat het Kabinet het optreden van ISIS als genocide moet hebben gekwalificeerd voordat kan worden gehandeld.
Deelt de Nederlandse regering de mening dat ISIS genocide pleegt?
Het standpunt van het Kabinet is uiteengezet in de brief aan de Kamer van 15 september j.l.
Deelt de Nederlands regering de mening dat zij onder de 1948 genocide conventie dient te handelen omdat ISIS genocide pleegt?
Nederland draagt al enige jaren bij aan de strijd tegen ISIS, zowel in Irak als Syrië. Deze diplomatieke, humanitaire en militaire inzet is geheel in lijn met de verplichting in het Genocideverdrag om genocide te voorkomen. Daarnaast is in Nederland de Wet internationale misdrijven van toepassing. Dit betekent dat verdachten van genocide, indien het OM daartoe besluit, vervolgd kunnen worden. Dit betreft zowel Nederlandse verdachten als niet-Nederlandse verdachten die zich op Nederlands grondgebied bevinden. Het Kabinet spant zich ook in voor doorverwijzing van de situatie van Syrië naar het Internationaal Strafhof, zodat de wandaden van alle strijdende partijen kunnen worden onderzocht door het Hof.
Welke maatregelen treft Nederland tegen mensen die vanuit Nederland willen deelnemen aan de strijd bij ISIS of deelgenomen hebben aan die strijd?
Op basis van het Actieprogramma Integrale Aanpak Jihadisme (Kamerstuk 29 754, nr. 253) is een groot aantal maatregelen genomen om zowel met de terugkeerders- als de uitreizigersproblematiek om te gaan. Personen die willen uitreizen kunnen worden tegengehouden door bijvoorbeeld het innemen van het paspoort. In de Tijdelijke wet bestuurlijk maatregelen heeft het Kabinet een uitreisverbod voorgesteld om te voorkomen dat personen, hoewel zij zijn opgenomen in het Register Paspoortsignaleringen (RPS), alsnog met een Nederlandse identiteitskaart kunnen uitreizen. Het uitreisverbod draagt bij aan het verder bemoeilijken van een eventuele uitreispoging. Indien er aanwijzingen zijn dat er sprake is van terrorismefinanciering, kunnen de inlichtingendiensten of het OM een onderzoek instellen of kan de Minister van Buitenlandse Zaken op grond van VNVR Resolutie 1373 (2001) een bestuurlijke sanctiemaatregel (bevriezingsmaatregel) opleggen (plaatsing op de nationale sanctielijst).
De inlichtingen- en opsporingsdiensten doen er alles aan om (potentiële) uitreizigers in zicht te houden. Bij alle relevante partners (landelijk en lokaal) worden de beschikbare middelen aangewend om de risico’s die van terugkerende Foreign Terrorist Fighters (FTFs) uit gaan te kunnen onderkennen en te verminderen. Onderkende FTFs zijn onder andere onderwerp van strafrechtelijk onderzoek en/of inlichtingenmatig onderzoek. Elke onderkende teruggekeerde FTF wordt voor verhoor aangehouden en het Openbaar Ministerie gaat, waar opportuun, over tot strafvervolging. Politie en AIVD maken daarnaast bij elke onderkende teruggekeerde FTF een inschatting van de dreiging, houden hem/haar waar nodig scherp in beeld en zijn alert. Tevens worden onderkende teruggekeerde FTFs besproken in een multidisciplinair casusoverleg waar de meest effectieve interventiestrategie wordt bepaald met het doel de dreiging die van een persoon uit kan gaan te verminderen.
Welke maatregelen dient Nederland te nemen indien het genocide verdrag van toepassing is op deze situatie?
Het Genocideverdrag verplicht de staten die partij zijn bij het verdrag om genocide te voorkomen en te bestraffen. Uit jurisprudentie van het Internationaal Gerechtshof blijkt dat de verplichting om genocide te voorkomen een inspanningsverplichting is en geen resultaatsverplichting: een staat moet alle maatregelen nemen die redelijkerwijs beschikbaar zijn om genocide zo veel mogelijk te voorkomen. De verplichting om genocide te bestraffen houdt volgens het Hof in dat staten genocide strafbaar moeten stellen en verdachten op hun eigen grondgebied moeten vervolgen.
Bent u bekend met de uitspraak Bosnia and Herzegovina v Serbia and Montenegro voor het Internationaal Hof in Den Haag en de uitleg die over de verplichting in het genocide verdrag is gegeven? Kunt u samenvatten welke verplichtingen daaruit voor Nederland kunnen voortvloeien?
Zie antwoord vraag 13.
Welke adviezen zijn intern en extern uitgebracht aan de Nederlandse regering over de vraag of ISIS genocide pleegt op minderheden? Kunt u deze adviezen openbaar maken?
Het Kabinet is intern meermalen volkenrechtelijk geadviseerd over deze kwestie. Het Kabinet hecht eraan dat ambtenaren hun ministers vrijelijk kunnen adviseren en daarin alle standpunten kunnen weergeven. Het achteraf openbaar maken van die adviezen staat daaraan in de weg.
Heeft u de volkenrechtelijk adviseur om advies gevraagd inzake de vraag of ISIS genocide pleegt en zo ja, welke actie de Nederlandse regering daarop moet ondernemen onder het 1948 genocide verdrag?
De Minister van Buitenlandse Zaken heeft de extern volkenrechtelijk adviseur niet om advies gevraagd. De Minister heeft intern gedegen volkenrechtelijk advies ontvangen en acht zich hierdoor voldoende volkenrechtelijk geïnformeerd.
Indien u nog geen advies gevraagd heeft aan de volkenrechtelijk adviseur, wilt u dat dan onmiddellijk doen?
Nee, hieraan is geen behoefte aangezien de Minister zich door het interne volkenrechtelijke advies voldoende geïnformeerd acht.
Wilt u deze vragen een voor een en binnen een week beantwoorden, aangezien de vragen al negen weken geleden gesteld zijn en u meerdere rappels om een antwoord in de wind geslagen heeft?
Deze vragen zijn op de kortst mogelijke termijn beantwoord.
Het bericht dat de politie foto’s neemt van personen en hun identiteitsbewijzen in Apeldoorn |
|
Kees Verhoeven (D66), Judith Swinkels (D66) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de berichten «Onschuldig? Toch op de politiefoto»1 en «Politie: zorgen D66 Apeldoorn over foto-actie niet nodig»?2
De berichtgeving is mij bekend. Ik maak eruit op dat het gaat om twee soorten gevallen. Enerzijds gaat om één enkel incident waarbij sprake was van het op de foto zetten van een persoon die voldeed aan een signalement van een vlak daarvoor binnengekomen melding.
Anderzijds gaat het volgens de berichtgeving om een werkwijze van de politie rond het verwerken van identiteitsbewijzen. Met die werkwijze ben ik bekend.
Bent u op de hoogte van de werkwijze van de politie in Apeldoorn, waar van zowel verdachte als niet-verdachte personen, foto’s van identiteitsbewijzen en de personen zelf worden gemaakt en waarvan de politie aangeeft dat nog veel vaker foto’s van identiteitsbewijzen en van de personen zelf gemaakt zullen worden?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe duidt u de werkwijze van de politie in Apeldoorn, waar foto’s gemaakt worden van personen die niet verdacht zijn, voor het geval er later op de avond alsnog een incident plaatsvindt?
Zie antwoord vraag 1.
Wordt deze werkwijze ook door andere politie-eenheden toegepast? Zo ja, waarom worden foto’s van niet-verdachte personen en hun identiteitsbewijzen gemaakt en opgeslagen in het systeem?
De politie mag, indien dit noodzakelijk is voor de uitoefening van haar taak, de identiteit van zowel verdachte als niet-verdachte personen controleren. Dit volgt uit de taak van de politie zoals omschreven in artikel 3 van de Politiewet 2012 en omvat niet alleen het opsporen van strafbare feiten, maar ook de handhaving van de openbare orde en het verlenen van hulp. Het controleren van de identiteit van personen gebeurt aan de hand van hun identiteitsbewijzen. De daarop voorkomende gegevens mogen door de politie worden vastgelegd mits, in verhouding tot het doel waarvoor dit gebeurt, geen sprake is van een meer dan beperkte inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van de betrokkene. In de Wet politiegegevens (hierna: Wpg) is bepaald dat de politie persoonsgegevens mag verwerken voor zover dat noodzakelijk is voor de taakuitvoering. De politie maakt daartoe een afweging tussen het doel en de noodzaak van de opname enerzijds (subsidiariteit en proportionaliteit) en de inbreuk van de opname op de persoonlijke levenssfeer van de betrokkenen anderzijds.
De Wpg voorziet in een fijnmazig stelsel van verwerkings-, verwijderings-, bewaar- en vernietigingstermijnen. Zo kunnen op grond van artikel 8, eerste lid, Wpg politiegegevens gedurende één jaar na eerste verwerking worden gebruikt met het oog op de uitvoering van de dagelijkse politietaak. De Wpg schrijft echter ook voor dat politiegegevens worden vernietigd zodra zij niet langer noodzakelijk zijn. Voor de uitvoering van de dagelijkse politietaak is dit bepaald in het vijfde lid van artikel 8 Wpg. Dit voorschrift geldt uiteraard evenzeer voor de onderhavige foto’s van personen en identiteitsbewijzen. De noodzaak tot het bewaren van die foto’s is zeer kortstondig en strekt zich uit tot een periode van hooguit enkele uren. Om die reden worden de foto’s uiterlijk aan het einde van een dienst weer verwijderd, voor zover niet is gebleken van een noodzaak deze foto’s langer te bewaren.
Met betrekking tot de foto’s die van identiteitsbewijzen worden gemaakt, kan ik u meedelen dat die werkwijze wordt toegepast om sneller grotere groepen personen te kunnen identificeren en mensen niet langer op te houden dan nodig. Met de invoering van Mobiel Effectiever op Straat (hierna: MEoS) kan een agent op straat de chip van het identiteitsbewijs scannen. De relevante gegevens over een burger verschijnen op de smartphone. Hierdoor kan de identiteit sneller en beter worden gecontroleerd dan voorheen. Het maken van foto’s van identiteitsbewijzen wordt door de invoering van MEoS overbodig. In Apeldoorn maakt de politie inmiddels gebruik van MEoS waardoor de eerder gehanteerde werkwijze van het fotograferen van de identiteitsbewijzen niet meer hoeft te worden gebruikt. De invoering van MEoS verloopt gefaseerd en is nog niet in heel Nederland ingevoerd.
Onder omstandigheden is het denkbaar dat de politie personen fotografeert, ongeacht of zij verdacht of niet verdacht zijn. Dit valt niet onder de standaard werkwijze van de politie, maar is onder omstandigheden wel mogelijk, mits dat gebeurt binnen het kader van artikel 3 van de Politiewet 2012 en dat van de Wpg. Een vergelijkbare werkwijze wordt mogelijk ook bij andere eenheden gehanteerd.
Op welke wettelijke grond, onder welke voorwaarden en met welke reden is de politie bevoegd foto’s van de identiteitsbewijzen te maken van niet-verdachte personen? Hoe verhoudt deze werkwijze zich tot de Wet Politiegegevens? Wat is de bewaartermijn van deze foto’s? Wanneer en op welke wijze worden deze foto’s uit het systeem verwijderd?
Zie antwoord vraag 4.
Wat is uw mening over de antwoorden van de burgemeester van Apeldoorn d.d. 28 juni 2016 op gestelde vragen vanuit de gemeenteraad aldaar, waarin wordt gesteld dat wanneer in voorkomende gevallen een foto gemaakt wordt, dit «met een reden» gebeurt?3 Bent u het ermee eens dat het verwerken van persoonsgegevens door de politie ook met een reden gebonden is aan de voorwaarden zoals opgenomen in de Wet Politiegegevens?
De Minister van VenJ verantwoordt zich tegenover het parlement over het beheer van de politie, over zijn sturing op de taakuitvoering via de landelijke beleidsdoelstellingen en over de werking van het systeem als geheel, maar niet over het lokale gezag. Er kan naar aanleiding van een lokaal incident in het parlement en de gemeenteraad verantwoording worden afgelegd over het handelen van de politie, mits ieder spreekt vanuit de eigen verantwoordelijkheid.
Ik doe dan ook geen uitspraken over de antwoorden die de burgemeester geeft op vragen uit de gemeenteraad, maar deel uiteraard uw mening dat het verwerken van persoonsgegevens door de politie gebonden is aan de voorwaarden zoals opgenomen in de Wet politiegegevens.
Hoe verhoudt deze gang van zaken zich tot het gegeven dat de Wet Politiegegevens nog steeds onvoldoende adequaat voorziet in veilige gegevensverwerking?
Uw opvatting dat de Wpg onvoldoende waarborgen biedt voor een veilige gegevensverwerking, deel ik niet. Wel heb ik zorgen over de uitvoering van de Wpg door de politie. Eerder heb ik uw Kamer geïnformeerd over die zorgen en over de wijze waarop de politie de naleving van de Wpg zal gaan verbeteren. Ik verwijs hiervoor naar de evaluatie van de Wpg en Wjsg en de beleidsreactie daarop (Kamerstuk 33 842, nrs. 1 en 2), de brief over de uitkomsten van de externe privacy-audit en het bijbehorende verbeterplan (Kamerstuk 33 842, nrs. 3 en 4).
Klopt het dat scans gemaakt met de applicatie Mobiel Effectiever Op Straat (MEOS), na een bepaalde periode automatisch uit het systeem worden verwijderd? Waarom wordt geen gebruik gemaakt van de applicatie MEOS, in plaats van het maken van foto’s?
Het klopt dat gescande gegevens van identiteitsbewijzen, gemaakt met MEoS, na 9 uur automatisch worden verwijderd uit de smartphone. Daar waar MEoS is ingevoerd, is de noodzaak om identiteitsbewijzen te fotograferen verdwenen. Ik verwijs hierbij tevens naar het antwoord op vraag 4.
Bent u het ermee eens dat het riskant kan zijn erop te vertrouwen dat agenten zulke foto’s weer handmatig verwijderen, aangezien het gevaar om dit per ongeluk te vergeten op de loer ligt? Kunt u hierbij ingaan op de conclusie van de Nationale ombudsman, die stelde dat in Rotterdam «foto’s niet automatisch na 28 dagen werden verwijderd»?4
Dat risico is aanwezig. De foto’s gemaakt met een smartphone of een ander apparaat moeten handmatig door de agent worden verwijderd na afloop van de dienst, tenzij het foto’s betreft die verder moeten worden verwerkt in het kader van een opsporingsonderzoek. Laatstgenoemde foto’s moeten handmatig worden geupload naar de daartoe bestemde ICT-systemen. Bij de debriefing wordt dit onder de aandacht gebracht.
Hoe verhouden de acties van de politie in Apeldoorn zich tot het onlangs verschenen rapport van de Nationale ombudsman, waarin naar aanleiding van gebeurtenissen in Rotterdam geconcludeerd werd dat «de politie niet zomaar beeldmateriaal [mag] verzamelen, zeker niet wanneer foto’s samen met identiteitsbewijzen gemaakt worden van niet verdachte personen»?5
Het door de politie fotograferen van een persoon met het identiteitsbewijs naast zijn gezicht acht de Nationale ombudsman verdedigbaar in gevallen waarin deze persoon wordt verdacht van een strafbaar feit. Deze vorm van fotograferen dient achterwege te blijven indien er geen redelijk vermoeden van enig strafbaar feit tegen de persoon is, en diens recht op privacy zwaarder behoort te wegen dan het belang van de politie om haar informatiepositie te versterken, zo overweegt de Nationale ombudsman in het bij vraag 10 aangehaalde rapport. Ik deel deze opvatting.
Uiteraard is het zaak om, zoals de Nationale ombudsman in zijn bij vraag 11 genoemde rapport concludeert, foto’s en ander beeldmateriaal, conform de eisen uit de Wet politiegegevens, niet langer te bewaren dan strikt noodzakelijk. Ik heb uw Kamer geïnformeerd over de problematiek rond het verwijderen en vernietigen van persoonsgegevens. Er wordt gewerkt aan een oplossing. Ik verwijs hiervoor naar het antwoord op de vragen 4 en 5.
Bent u het eens met de conclusie van de Nationale ombudsman, dat «Opgeslagen persoonsgegevens en foto- en filmopnamen [...] na verloop van zo kort mogelijke tijd niet handmatig maar automatisch uit de systemen verwijderd [moeten] worden»? Hoe verhoudt deze conclusie zich tot de foto-acties van de politie in Apeldoorn? Bent u bereid deze vragen vóór het Algemeen overleg Politie voorzien op 6 oktober 2016 te beantwoorden?
Zie antwoord vraag 10.
De convenanten met KLM en TUI ter voorkoming van recidive van drugskoeriers |
|
Harry van Bommel , Michiel van Nispen |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Kunt u uiteenzetten hoeveel drugs er nog gesmokkeld wordt via de verschillende Nederlandse luchthavens en daarbij ook aangeven om hoeveel personen het zou gaan en vanuit welke bestemmingen?
Hoeveel drugs er via de Nederlandse luchthavens worden gesmokkeld is uit de aard der zaak onbekend. Wel is duidelijk dat er wekelijks nog slechts enkele drugskoeriers worden aangehouden. De invoering van de 100%-controles en bijbehorende maatregelen, inclusief de convenanten met de luchtvaartmaatschappijen, heeft voor deze grote afname gezorgd en kan dus succesvol genoemd worden.
Worden convenanten zoals die met TUI en KLM1 ook met andere luchtvaartmaatschappijen gesloten? Zo ja, welke en in welke fase bevindt zich dit? Zo nee, waarom niet?
De convenanten zijn gesloten in 2003 met KLM, Martinair, Arkefly en SLM, aangezien alleen deze maatschappijen vliegen op de landen die vallen in het 100%-controleregime. De convenanten zijn op reguliere momenten vernieuwd, zo ook dit jaar, zij het dat ze nu meer aangepast zijn aan de nieuwe omstandigheden, zoals dat Arkefly nu TUI Airlines heet, Martinair niet meer met passagiers vliegt en de BES-eilanden nu bij het land Nederland horen. Inhoudelijk zijn de convenanten niet gewijzigd.
Naar welke bestemmingen mogen personen die op de lijst staan niet meer vliegen, zijn dit alleen Suriname en de Antillen of ook andere bestemmingen? Waarom?
Het betreft al sinds 2003 Suriname, Venezuela, Aruba, Curaçao, Sint Maarten en Bonaire. Op Venezuela zijn al geruime tijd geen rechtstreekse vluchten uit Nederland. De convenanten met KLM, TUI Airlines en SLM zijn civielrechtelijk van aard en hebben betrekking op de vervoersvoorwaarden die de luchtvaartmaatschappijen aan hun passagiers stellen. Wie aantoonbaar misbruik gemaakt heeft van bovengenoemde vluchten door cocaïne te smokkelen wordt geplaatst op deze lijst met als gevolg dat betrokkene in beginsel voor drie jaar vanaf het moment van aantreffen van cocaïne op de lijst staat. De luchtvaartmaatschappij laat de personen die op de lijst voorkomen in beginsel niet toe op directe vluchten van en naar de bestemmingen vanwaar vluchten vertrekken die vallen onder het 100%-controleregime. Zie verder het antwoord op vraag 12.
Heeft plaatsing op de lijst nog andere gevolgen behalve het niet meer mogen vliegen met KLM en TUI? Zo ja, welke?
Zie antwoord vraag 3.
Wie bepaalt of een persoon op de lijst wordt geplaatst? Welke rechtsbescherming is er precies?
Namens de Nederlandse overheid is de Koninklijke Marechaussee belast met het bijhouden van de persoonsgegevens op de lijst. Het gebruik van de lijst door de luchtvaartmaatschappij valt onder de werking van de Wet bescherming persoonsgegevens voor zover sprake is van verwerking van gegevens in het kader van activiteiten van een vestiging van de verantwoordelijke in Nederland. In een dergelijk geval heeft de betrokkene op basis van artikel 35 en 36 Wbp de mogelijkheid de luchtvaartmaatschappij te verzoeken om informatie omtrent het verwerken van zijn persoonsgegevens dan wel correctie van de persoonsgegevens. De door de Koninklijke Marechaussee opgestelde en beheerde lijst betreft een verwerking van politiegegevens in de zin van de Wet politiegegevens (Wpg). Betrokkene heeft dan ook op grond van de Wpg recht op kennisneming en verbetering als bedoeld in de artikelen 25 tot en met 31 Wpg. In concreto betekent dit dat een ieder op grond van artikel 25 Wpg een schriftelijk verzoek tot inzage in politiegegevens die door de Koninklijke Marechaussee worden verwerkt, kan indienen. Op grond van artikel 28 Wpg kan een verzoek tot (onder meer) verbetering en verwijdering worden gedaan.
Wordt plaatsing op de lijst gemeld aan de betreffende persoon? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?
De Koninklijke Marechaussee deelt personen bij wie op de luchthaven Schiphol cocaïne is aangetroffen schriftelijk mee dat hun persoonsgegevens worden opgenomen op de lijst die aan de luchtvaartmaatschappijen wordt verstrekt ex artikel 4:1, eerste lid, onderdeel b, van het Besluit politiegegevens. Tevens deelt de Koninklijke Marechaussee mee dat de luchtvaartmaatschappijen op basis van deze lijst personen in beginsel het vervoer op de betreffende routes voor een periode van drie jaar weigert. Deze schriftelijke mededeling aan de betrokkene bevat ook informatie aangaande de mogelijkheden tegen de opname op deze lijst te ageren. Van de uitreiking van deze schriftelijke mededeling aan de betrokkene maakt de Koninklijke Marechaussee aantekening.
Hoe is de termijn van drie jaar plaatsing op de lijst vastgesteld? Waarom niet langer of korter? Verwacht u dat er na drie jaar geen kans op recidive meer is?
Zoals gezegd is deze maatregel al sinds 2003 van kracht, voldoet deze goed en zijn er nauwelijks klachten over. Het gaat om een redelijk te achten termijn.
Welke andere maatregelen om recidive van drugskoeriers te voorkomen worden er genomen?
Het 100%-controleregime zelf heeft voor een aanmerkelijke vermindering van drugssmokkel via de luchthavens gezorgd. Aangehouden koeriers worden vervolgd en berecht en krijgen, indien veroordeeld, doorgaans een gevangenisstraf opgelegd. Nederland heeft bovendien samen met de lokale autoriteiten gewerkt aan de verbetering van de controles op de luchthavens van vertrek. Zo is de samenwerking met Suriname en het zogenaamde BID-team op de internationale luchthaven te Zanderij al jaren succesvol en is er in de loop der jaren veel geïnvesteerd in het controleproces op luchthaven Hato op Curaçao en de detentiecapaciteit ter plaatse.
Deelt u de mening dat plaatsing op de lijst en het ontzeggen van de mogelijkheid te kunnen vliegen gezien kan worden als een extra straf bovenop de straf die de betreffende persoon al voor de cocaïnesmokkel heeft gehad? Zo ja, hoe wordt dit meegenomen in de bepaling van de initiële strafmaat? Zo nee, waarom niet?
Zoals gesteld in het antwoord op vraag 3 en 4 gaat het om een civielrechtelijke maatregel en geen straf. De rechter kan daar bij de oplegging van een strafrechtelijke straf wel rekening mee houden maar is daar uiteraard vrij in. Luchtvaartmaatschappijen nemen de maatregel om zichzelf te vrijwaren van bepaalde vormen van gevaarzetting, criminaliteit en overlast.
Zal aan personen die op de lijst voorkomen de ticketverkoop worden geweigerd of worden zij pas bij het inchecken geweigerd? Indien het laatste het geval is, hoe wordt dan omgegaan met de al gemaakte kosten voor bijvoorbeeld ticket en verblijf?
Zoals gesteld in het antwoord op vraag 6 worden betrokken personen nadat bij hen cocaïne is aangetroffen, schriftelijk op de hoogte gesteld van hun plaatsing op de lijst en de gevolgen daarvan. De luchtvaartmaatschappij stelt personen die een vervoersovereenkomst willen sluiten voor de betreffende routes vooraf schriftelijk op de hoogte van het feit dat in het kader van het sluiten van de overeenkomst, dan wel de tenuitvoerlegging van de overeenkomst, gebruik wordt gemaakt van de lijst. Daarbij wordt aandacht besteed aan de gevolgen als zij ten tijde van het inchecken (alsnog) op de lijst blijken voor te komen. Bovendien wordt aandacht besteed aan de financiële consequenties van het aangaan van een vervoersovereenkomst terwijl men op de lijst voorkomt en de mogelijkheden voor de betrokkene om na te gaan of deze op de lijst voorkomt.
Zijn er mogelijkheden voor personen om na enige tijd van de lijst verwijderd te worden, bijvoorbeeld bij goed gedrag? Zo ja, hoe zal dit in zijn gang gaan? Zo nee, waarom niet?
Na 3 jaar worden de gegevens van betrokkene van de lijst verwijderd. Zie verder het antwoord op de vragen 5 en 6.
Zijn er mogelijkheden voor personen op de lijst om tijdelijke ontheffing te vragen in bijvoorbeeld het geval van een ziek familielid of een begrafenis? Zo ja, wat zijn deze mogelijkheden?
De luchtvaartmaatschappijen hebben de mogelijkheid in geval van bijzondere omstandigheden een uitzondering te maken en een persoon voorkomend op de lijst binnen de drie jaar termijn toch te vervoeren. Van een dergelijke bijzondere omstandigheid kan bijvoorbeeld sprake zijn ingeval van ziekte of overlijden van een familielid in de eerste of tweede graad. Het verzoek een uitzondering te maken zal door de verzoeker zodanig onderbouwd moeten worden dat de luchtvaartmaatschappij een juiste inschatting kan maken van het dringende karakter.
Het landarrest van een Nederlander in India |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Is het u bekend dat de heer De Bruijn, een Nederlands staatsburger, landarrest heeft in India sinds september 2014?
Ja, het Ministerie van Buitenlandse Zaken verleent hem sinds zijn arrestatie in september 2014 consulaire bijstand.
Welke ondersteuning heeft u tot dusver geboden aan deze Nederlander?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat de heer De Bruijn wordt gechanteerd door de Indiase politie? Zo nee, waarom niet?
Het tijdsverloop in de zaak van de heer De Bruijn is voor Indiase begrippen niet uitzonderlijk. Nagenoeg alle rechtszaken in India verlopen traag. Deze traagheid betreft niet alleen de rechtszaken van buitenlanders, maar ook die van de eigen onderdanen. In de zaak van de heer De Bruijn zijn zittingen meerdere malen uitgesteld. Ik heb geen concrete aanwijzingen dat de heer De Bruijn door de Indiase politie zou worden gechanteerd.
Het landarrest van de heer De Bruijn en de trage voortgang van zijn rechtsgang zijn redenen voor het Ministerie van Buitenlandse Zaken om het verloop van de rechtsgang van de heer De Bruijn op de voet te volgen. Nederland mag zich evenwel niet inhoudelijk mengen in de Indiase rechtsgang. Doel van het volgen van de rechtsgang is dan ook om vast te kunnen stellen of betrokkene in India een proces krijgt dat volgens de daar vigerende regels correct verloopt. Naast het zelf volgen van de rechtsgang heeft het ministerie onlangs een lokale vertrouwensadvocaat opdracht gegeven te onderzoeken hoe de rechtsgang van de heer De Bruijn is verlopen. Daarbij zal onder meer worden gekeken of er sprake is overschrijding van wettelijke termijnen. Dit onderzoek is gaande.
Hoe beoordeelt u het feit dat deze Nederlander al bijna twee jaar landarrest heeft in India op basis van een aanklacht, waarbij nauwelijks zicht is op enige voortgang in het rechtsproces als gevolg van deze aanklacht?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het dat de rechtszittingen inmiddels minstens zes maal verzet dan wel uitgesteld zijn? Klopt het dat de redelijke termijn hiermee is overschreden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe vaak hebt u bij de Indiase autoriteiten aangedrongen op bespoediging van het rechtsproces? Welk resultaat heeft dit opgeleverd?
Net als in Nederland is de rechterlijke macht in India onafhankelijk. Vanwege deze onafhankelijkheid is het in de eerste plaats aan de heer de Bruijn en zijn advocaat om gepaste actie te ondernemen als de Indiase rechtsgang niet correct verloopt of is verlopen, bijvoorbeeld omdat er wettelijke termijnen zouden zijn overschreden. Gezien de zorg over de trage rechtsgang heeft het ministerie wel besloten om de rechtsgang van de heer De Bruijn op de voet te volgen en een lokale onafhankelijke vertrouwensadvocaat opdracht te geven de rechtsgang te onderzoeken (zie het antwoord op de vragen 3, 4 en 5). De advocaat van de heer De Bruijn kan de bevindingen uit het onderzoek, mits die daartoe aanleiding geven, gebruiken voor zijn verweer.
Consulaire en diplomatieke vertegenwoordigers van het ministerie kaarten regelmatig de situatie van de heer De Bruijn bij vertegenwoordigers van de Indiase autoriteiten aan. Dit gebeurt op lokaal en nationaal niveau, mondeling en schriftelijk. Daarbij wordt de zorg over de trage rechtsgang geuit, wordt toegelicht dat de situatie een zware impact heeft op betrokkene en wordt aangedrongen op een spoedig verloop van de rechtsgang. Het ministerie zal de bevindingen van de vertrouwensadvocaat, mits die daartoe aanleiding geven, inzetten bij de dialoog met de Indiase autoriteiten over de voortgang in de rechtsgang.
Op politiek niveau kan aandacht worden gevraagd voor een lopende rechtszaak maar politieke bemoeienis zou inbreuk maken op de scheiding der machten en kan voor betrokkene zelfs contraproductief werken. Uiteraard is het wel van belang dat een rechtssysteem naar een minimaal behoren en volgens de eigen regels functioneert. Om die reden zal ik op basis van de bevindingen van de vertrouwensadvocaat beoordelen of er aanleiding is, naast de acties die tot nu toe zijn ondernomen, tot het op andere wijze aan de orde stellen bij de Indiase autoriteiten van aspecten betreffende de rechtsgang van de heer De Bruijn. Wanneer hiertoe aanleiding is in het belang van betrokkene zal ik eventuele andere interventies niet schuwen.
Op de meest recente zitting van 5 oktober 2016 verschenen alle drie getuigen die door de rechtbank waren opgeroepen. Eén van de getuigen liet weten ondanks zijn drukke werkzaamheden te zijn verschenen omdat hij naast door de rechter ook door het Nederlandse consulaat-generaal in Mumbai daartoe was opgeroepen. Een vertegenwoordiger van het Nederlandse consulaat-generaal in Mumbai zal aanwezig zijn bij de eerstvolgende zitting.
Klopt het dat de Nederlandse ambassadeur in India en de Nederlandse consul-generaal in Mumbai ondanks herhaalde verzoeken tot een gesprek over de zaak van de heer De Bruijn genegeerd worden door betrokken Indiase ministers en de plaatselijke politiecommissaris? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bereid deze zaak te bespreken met uw Indiase ambtsgenoot en te pleiten voor zeer spoedige voortgang van het rechtsproces? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Welke mogelijkheden zijn er voor deze Nederlander om zijn paspoort terug kan krijgen, alvorens het rechtsproces volledig is afgerond?
Met de Indiase autoriteiten is gesproken over de teruggave van het reisdocument. Daar bestaan gedurende de rechtsgang evenwel geen mogelijkheid voor.
Het bericht ‘Veehouderij kan niet zonder begrenzing’ |
|
Helma Lodders (VVD) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het interview «Veehouderij kan niet zonder begrenzing»?1
Ja.
Deelt de u de opvatting uit het interview dat een stelsel van fosfaatrechten moet worden ingevoerd om niet over de milieugrens heen te gaan? Hoe duidt u de praktijk dat het fosfaatplafond weliswaar overschreden wordt, maar dat een substantieel deel van de Nederlandse mest (en daarmee fosfaat) niet in het Nederlandse milieu belandt, maar door bijvoorbeeld mestverwerking, innovatieve toepassingen en export juist buiten het milieu wordt geplaatst en dat, wanneer dit deel gesaldeerd wordt met het fosfaatplafond, er geen sprake is van een overschrijding van het plafond?
Ik deel de opvatting uit het interview. Het fosfaatplafond maakt deel uit van de voorwaarden van onze derogatie van de Nitraatrichtlijn. Dat een deel van de mest buiten de Nederlandse landbouw belandt, speelt daarbij geen rol. Voor het behoud van de huidige derogatie en het verkrijgen van een volgende derogatie is het noodzakelijk dat wij ons aan de afgesproken voorwaarden houden.
Zoals ik uw Kamer eerder heb gemeld (brieven 3 maart en 8 september 2016) zal ik voor een volgende derogatiebeschikking (2018–2021), wanneer via het stelsel van verplichte mestverwerking is zekergesteld dat het fosfaatoverschot geen extra milieurisico met zich meebrengt, bij de Europese Commissie bepleiten dat het niet nodig is om nog langer de fosfaatproductie in absolute zin te begrenzen. En indien de Europese Commissie vasthoudt aan een productieplafond, zal ik bespreken of mest die aantoonbaar buiten de Nederlandse landbouw wordt gebracht als het ware kan worden gesaldeerd in fosfaatproductieplafond. Hiervoor is een aanpassing van de Nitraatrichtlijn niet noodzakelijk.
Wat vindt u van de uitspraak: «Natuurlijk kun je ook overwegen om de Nitraatrichtlijn aan te passen, maar dan ben je zo drie tot vier jaar verder»? Is deze uitspraak in lijn met de inzet van dit kabinet om het vastgestelde fosfaatplafond binnen de Nitraatrichtlijn (derogatie op de Nitraatrichtlijn) los te laten, of als dat niet lukt de fosfaatproductie die door mestverwerking, export en innovaties niet in het milieu terecht komt te salderen? Zo ja, waaruit blijkt dit?
Zie antwoord vraag 2.
Onderschrijft u de suggestie die gedaan wordt in het interview dat het kabinetsbeleid om in te zetten op aanpassing van de Nitraatrichtlijn (schrappen fosfaatplafond of salderen van fosfaatproductie die buiten het milieu geplaatst wordt in de derogatie op de Nitraatrichtlijn) uitgedrukt kan worden in het minder nauw nemen van de milieumaatregelen? Zo ja, hoe staat deze uitspraak in verhouding tot het kabinetsbeleid om juist in te zetten op aanpassing van de derogatie op de Nitraatrichtlijn?
Die suggestie tref ik in het interview niet aan. Ik lees in het interview dat het verlagen van de normen voor waterkwaliteit in de Nitraatrichtlijn niet realistisch is. Ik onderschrijf die opvatting.
Deelt de u de opvatting dat deze uitspraken wel heel ongelukkig zijn in aanloop naar de introductie van de fosfaatrechten en de inzet die het kabinet toegezegd heeft uit te voeren?
Zie antwoord vraag 4.
In uw brief van 3 maart jl.2 stelt u: «Ik ben bereid om, ervan uitgaande dat via het stelsel van verplichte mestverwerking zeker wordt gesteld dat het fosfaatoverschot geen extra milieurisico met zich meebrengt, bij de Europese Commissie te bepleiten dat het niet nodig is om nog langer via een plafond in de derogatiebeschikking de fosfaatproductie in absolute zin te begrenzen.»; als de toenmalige directeur-generaal binnen de directie Agro niet in deze weg geloofde, wat is dan de kracht van de Nederlandse inzet in Brussel geweest? Kunt u aangeven wat de waarde is van bovenstaande passage uit de brief van 3 maart jl.?
De heer Hoogeveen heeft zich als directeur-generaal Agro en Natuur van mijn ministerie altijd ten volle ingezet om het kabinetsbeleid in Brussel te realiseren.
Kunt u zich voorstellen dat een dergelijk interview het vertrouwen van de boeren kan schaden? Zo ja, wat kunt en gaat u eraan doen om dit vertrouwen te herstellen? Zo nee, waarom bent u van mening dat een dergelijk interview met dergelijke uitspraken niet schadelijk is voor het vertrouwen van boeren?
Zie de antwoorden op vragen 4 en 6.
Kunt u aangeven welke contacten u heeft gehad met de verschillende commissarissen in Brussel, wanneer en welke communicatie is gedeeld?
Er hebben zowel op politiek als op hoogambtelijk niveau gesprekken plaatsgevonden met de meest betrokken diensten van de Europese Commissie over de overschrijding van het fosfaatproductieplafond en over de door Nederland voorgestane aanpak om de fosfaatproductie weer in overeenstemming met het plafond te brengen. Daarnaast heeft Nederland in juni een presentatie gegeven in het Nitraatcomité.
Het is, mede in het belang van de te bereiken resultaten, niet wenselijk of gebruikelijk om gedetailleerde informatie over de gesprekken openbaar te maken.
Kunt u aangeven welke contacten er op hoog ambtelijk niveau zijn geweest met de hoge ambtenaren van de verschillende commissies, wanneer en welke communicatie is gedeeld?
Zie antwoord vraag 8.