Onderzoek waaruit blijkt dat de groeiende luchtvaart het halen van klimaatdoelstellingen onmogelijk maakt |
|
Lammert van Raan (PvdD) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het promotieonderzoek «Tourism's impact on climate change and its mitigation challenges» van Paul Peeters (Technische Universiteit Delft) over de effecten van de luchtvaart op de haalbaarheid van de klimaatdoelstellingen?1
Ja, het onderzoek van de heer Peeters is mij bekend.
Deelt u de conclusie uit het onderzoek dat de groei van de luchtvaart het halen van de klimaatdoelstellingen onmogelijk maakt? Zo nee, waarom niet?
De klimaatdoelstellingen waarover afspraken zijn vastgelegd in het Klimaatakkoord van Parijs zijn het uitgangspunt. In het regeerakkoord staat aangegeven dat op diverse manieren wordt ingezet om de CO2-emissie van de luchtvaart omlaag te brengen. Afspraken binnen ICAO hebben een mondiaal systeem (CORSIA) opgeleverd en binnen Europa is er het EU ETS, maar er zal gekeken worden wat er nog meer nodig is. De internationale luchtvaart zal via het Europese en mondiale spoor een bijdrage moeten leveren aan het realiseren van de doelstellingen van Parijs. Dat is het meest effectief en voorkomt verstoring van het gelijke speelveld. Het Nederlandse kabinet zal zich hier ook vol voor inzetten. In het kader van de nog op te stellen luchtvaartnota zal gekeken worden naar het totale luchtvaartbeleid, ook de inzet op duurzaamheid, zowel nationaal als internationaal, zal hierbij in beschouwing worden genomen.
Zoals aangekondigd in het regeerakkoord, zet Nederland in Europees verband in op belastingen op luchtvaart. Ook wordt bezien of een heffing op lawaaiige en vervuilende vliegtuigen mogelijk is. Indien beide routes onvoldoende opleveren zal er per 2021 een vliegbelasting worden ingevoerd.
Erkent u ook de constatering van de onderzoeker dat zelfs draconische maatregelen zoals een 200 procent tickettaks, koolstofbelasting, het zwaar subsidiëren van duurzame biobrandstoffen en enorme investeringen in hogesnelheidsspoorlijnen geen uitkomst bieden? Zo nee, waarom niet?
De luchtvaart is bij uitstek een internationaal opererende sector, waardoor een mondiale aanpak het meest effectief is voor het oplossen van het klimaatprobleem. De focus van het regeerakkoord ligt op verduurzaming van het Nederlandse luchtvaartsysteem en uiteraard is het daarbij de bedoeling bij te dragen aan de aanpak van het mondiale probleem.
Er zijn door de heer Peeters aannames gedaan ten aanzien van belangrijke instrumenten zoals op marktwerking gebaseerde systemen (emissiehandel, CO2 compensatie), duurzame biokerosine, technologische ontwikkelingen (bijv. elektrisch/hybride vliegen) en over de omvang van de verwachte groei van het mondiale luchtvervoer. De effectiviteit van dergelijke systemen en tempo/omvang van ontwikkelingen staat inderdaad niet vast en geeft een hoge mate van onzekerheid vooral op de termijn die de onderzoeker hanteert. Daarom staan er concrete maatregelen in het regeerakkoord om langs diverse sporen, zoals technologie en duurzame brandstof de CO2-reductie in de luchtvaart te realiseren. Met als uitgangspunten slim en duurzaam zal in het kader van een nieuwe luchtvaartnota opnieuw worden gekeken naar hoe verduurzaming van de luchtvaart verder vorm gegeven kan worden en wat de instrumenten zijn waarmee dit zo effectief mogelijk kan plaatsvinden. Op de uitkomsten van dat proces moet niet worden vooruitgelopen, en het is daarom ook te vroeg voor uitspraken over de mogelijke effectiviteit van het beschikbare instrumentarium.
Deelt u de mening, gezien de zojuist genoemde uitkomsten uit het onderzoek, dat de maatregelen uit het regeerakkoord, bedoeld om de vervuiling door luchtvaart tegen te gaan, zwaar onvoldoende zijn? Zo nee, waar baseert u dit op?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de constatering van de onderzoeker dat het noodzakelijk is om het aantal vluchten te beperken of tenminste de groei van het aantal vluchten te beperken om de wereldwijde klimaatdoelstellingen te halen? Zo nee, kunt u dit toelichten? Wat is uw visie op de ontwikkeling en de groei van de luchtvaart in Nederland in de periode tot 2050?
Komend jaar zal ik een nieuwe luchtvaartnota opstellen, waarin ik mijn visie op de ontwikkeling van de luchtvaart voor de komende tientallen jaren zal formuleren. Daarbij zal ik nadrukkelijk ingaan op een mogelijke uitbreiding van het aantal vluchten op Schiphol. Hierbij spelen vele factoren een rol. De CO2-uitstoot is er daar één van, maar ook de kwaliteit van de leefomgeving, waarbij geluid een belangrijke factor blijft. Ook andere factoren zoals bijvoorbeeld veiligheid en de ruimte in de lucht zijn daarbij mede bepalend. In hoeverre deze factoren zouden moeten leiden tot een beperking van het aantal vluchten of onder welke voorwaarden uitbreiding mogelijk is, maakt deel uit van dit proces. Het regeerakkoord is hier duidelijk over. De luchtvaart zal moeten bijdragen aan de reductiedoelstellingen van Parijs en duurzaamheid zal nadrukkelijk een integraal onderdeel vormen van iedere beslissing met betrekking tot de luchtvaart in Nederland.
Deelt u de mening dat verdere uitbreiding van het aantal vluchten op Schiphol volstrekt onverantwoord is, gezien de bijkomende CO2-uitstoot en de effecten hiervan op het klimaat? Zo nee, kunt u dit toelichten?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de mening dat de opening van een extra luchthaven zoals Lelystad Airport volstrekt onverantwoord is, gezien de bijkomende CO2-uitstoot en de effecten hiervan op het klimaat? Zo nee, kunt u dit toelichten?
Alle vluchten, ook die op Lelystad airport zullen moeten voldoen aan de afspraken die er liggen of nog gemaakt gaan worden om de CO2-emissies omlaag te brengen.
De bezuiniging op mensen met een handicap |
|
Gijs van Dijk (PvdA) |
|
Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Betaal gehandicapten voor werk niet onder het minimum»?1
Ja.
Deelt u de oproep van gemeenten en VNO-NCW in NRC om gehandicapten voor hun werk net als ieder ander gewoon het sociaal minimumloon te betalen? Zo ja, wilt u de bezuiniging op arbeidsgehandicapten van 500 miljoen euro schrappen? Zo nee, waarom deelt u deze oproep niet?
Ik heb met veel aandacht kennisgenomen van de berichtgeving in de NRC van 15 november jongstleden. Uit het bericht komt naar voren dat werkgevers, werknemers en gemeenten vragen hebben en zich zorgen maken over de in het Regeerakkoord genoemde maatregel om loonkostensubsidie in de Participatiewet te vervangen door loondispensatie. Ik zie ook dat er beelden ontstaan die niet kloppen. Zo bestaat de zorg dat mensen «terug gaan naar de bijstand» en dat er 500 miljoen euro wordt bezuinigd op mensen met een arbeidsbeperking.
Ik betreur dat dit bij betrokkenen zoveel onrust teweegbrengt. Ik hecht er dan ook aan om de inzet van het kabinet helder weer te geven door de kaders te schetsen die het kabinet voor ogen heeft bij de uitwerking van loondispensatie in de Participatiewet. Dit heb ik ook gedaan in mijn brief aan uw Kamer van 14 december jongstleden.
Het Regeerakkoord betekent voor mensen met een arbeidsbeperking vooral een voortzetting van het eerder ingezette beleid dat toewerkt naar een inclusieve arbeidsmarkt. Zo veel mogelijk mensen moeten op die arbeidsmarkt mee kunnen doen.
Met de maatregelen uit het Regeerakkoord beoogt het kabinet meer kansen te bieden op werk voor mensen met arbeidsbeperkingen. Door het instrument loonkostensubsidie in de Participatiewet te vervangen door loondispensatie komt extra geld beschikbaar voor gemeenten voor activering en dienstverlening voor mensen met een arbeidsbeperking. Meer mensen met een arbeidsbeperking kunnen betaald werk verrichten omdat gemeenten meer mogelijkheden krijgen om beschutte werkplekken te organiseren, maatwerk te bieden richting werk of werkgevers te «ontzorgen». Er is geen sprake van een bezuiniging maar van herallocatie van middelen voor mensen met arbeidsbeperkingen.
Om te bereiken dat zoveel mogelijk mensen mee gaan doen op de arbeidsmarkt is het belangrijk dat werkgevers worden gestimuleerd om ook mensen met een arbeidsbeperking aan te nemen. Werkgevers hebben steeds aangegeven eenduidige regels te willen. Dat vergroot de kans dat ze mensen die extra aandacht nodig hebben in dienst nemen. Die eenduidige regels wil het kabinet bieden door in de Participatiewet het instrument loonkostensubsidie te vervangen door loondispensatie.
Loondispensatie wordt al jaren onder de Wajong gehanteerd. Het ook beschikbaar stellen van loondispensatie in de Participatiewet zorgt voor een eenduidig instrumentarium dat ingezet kan worden voor vergelijkbare groepen mensen, waardoor werkgevers meer duidelijkheid hebben.
Het doel van loonkostensubsidie en loondispensatie is hetzelfde, namelijk werkgevers compenseren voor de verminderde productiviteit van mensen met een arbeidsbeperking en hen daarmee stimuleren om deze mensen in dienst te nemen. De werkgever betaalt bij loondispensatie loon conform de productiviteit van de werknemer. Evenals UWV doet bij loondispensatie in het kader van de Wajong, vult de gemeente straks het loon van de werknemer die vanuit de bijstand met loondispensatie gaat werken aan.
Ik koers erop de systematiek zo uit te werken dat mensen die vanuit de uitkering met loondispensatie gaan werken een loonaanvulling krijgen die voldoet aan twee uitgangspunten. Om te beginnen vind ik het belangrijk dat het inkomen van deze mensen hoger uitkomt dan het voor hen geldende sociaal minimum. Mensen gaan dus niet werken op bijstandsniveau. Als mensen gaan werken, en als mensen méér gaan werken, wil ik dat ze er echt op vooruit gaan. Verder vind ik het belangrijk dat hun inkomen gaat naar een niveau conform het minimumloon, naar rato van het aantal uren dat zij werken. Dit alles uiteraard passend binnen de financiële kaders van het Regeerakkoord. De uit te werken regeling geldt voor mensen met een nieuwe arbeidsrelatie, dus niet voor reeds bestaande arbeidsrelaties.
Hoe is het bedrag van 500 miljoen euro precies opgebouwd? Om hoeveel arbeidsgehandicapten gaat het, wat is het verschil in werkgeverskosten waarmee wordt gerekend en op welk inkomens- en pensioenniveau komen gedupeerden uit?
In het Regeerakkoord van het vorige kabinet van oktober 2012 was afgesproken dat het instrument loondispensatie in de Participatiewet zou worden ingevoerd om mensen met een arbeidsbeperking aan het werk te helpen. In het Sociaal Akkoord van april 2013 is afgesproken dat in de plaats daarvan loonkostensubsidie in de Participatiewet zou worden ingevoerd, hetgeen ook per 1 januari 2015 is gebeurd. Hiervoor zijn de meerkosten van loonkostensubsidie ten opzichte van loondispensatie met loonaanvulling geraamd, oplopend tot circa € 500 miljoen structureel (2048) voor 220 duizend banen. De structurele meerkosten worden met de maatregel tot invoering van loondispensatie in de Participatiewet uit het Regeerakkoord van het huidige kabinet weer uitgeboekt. Loondispensatie is goedkoper dan loonkostensubsidie voor gemeenten. Loonkostensubsidie subsidieert een werkgever tot aan het wettelijke minimumloon inclusief werkgeverslasten bij het in dienst nemen van iemand met een lagere loonwaarde. Bij loondispensatie krijgt een werkgever toestemming om een werknemer conform productiviteit minder dan het wettelijk minimumloon te betalen waarbij door de gemeente een aanvullende uitkering kan worden verstrekt. Over het loon tussen de loonwaarde en het wettelijk minimumloon wordt momenteel gerekend met 23% werkgeverslasten die worden gecompenseerd via de loonkostensubsidie (in 2018 wordt dit percentage overigens verhoogd tot 23,5%).
In het budget dat voor loonkostensubsidie beschikbaar is gesteld is rekening gehouden met de inzet van loonkostensubsidie voor niet-uitkeringsgerechtigden. Hoewel deze groep beperkt is (in de ramingen voor de meerkosten van loonkostensubsidie is uitgegaan van circa 10% van het totaal aantal geraamde mensen voor wie loonkostensubsidie wordt ingezet), vormen de meerkosten circa de helft van het bedrag van € 500 miljoen. De meerkosten van loonkostensubsidie voor niet-uitkeringsgerechtigden omvatten namelijk het volledige bedrag van loonkostensubsidie, omdat zij onder loondispensatie in de oorspronkelijke raming waar het Regeerakkoord van het vorige kabinet van uitging, geen recht zouden hebben op loonaanvulling.
Omdat iedereen met arbeidsvermogen uiteindelijk onder de Participatiewet zal vallen, neemt het totaal aantal banen voor mensen die onder de Participatiewet vallen en met ondersteuning gaat werken geleidelijk aan toe tot structureel circa 220 duizend banen in zowel regulier als beschut werk. Hierin is nog geen rekening gehouden met de mogelijkheid voor gemeenten om 20.000 extra beschut werkplekken te creëren, zoals voorgesteld in het Regeerakkoord van het huidige kabinet. Het aantal arbeidsgehandicapten dat op deze banen aan het werk kan gaan hangt af van de arbeidsduur per baan. Voor de banenafspraak is bij de nulmeting uitgegaan van een gemiddelde arbeidsduur van 25,5 uur per baan. Voor beschut werk wordt gerekend met een arbeidsduur van 31 uur per plek.
Het totale inkomen van mensen die straks met loondispensatie gaan werken is afhankelijk van de precieze vormgeving van de loonaanvulling. In mijn antwoord hiervoor heb ik uiteengezet welke kaders mij daarbij voor ogen staan. Het pensioenniveau dat mensen kunnen bereiken is afhankelijk van hun loon, de pensioenfranchise en het aantal jaren dat ze met loondispensatie werken. Bij loondispensatie komt het loon in veel gevallen niet uit boven de pensioenfranchise. In dat geval is het pensioenniveau gelijk aan het AOW-pensioen. Het vervangen van loonkostensubsidie in de Participatiewet door loondispensatie geldt overigens alleen voor nieuwe arbeidsrelaties.
Wie is er buiten de regering nog voorstander van deze maatregel, nu ook de werkgevers dit plan niet meer steunen?
Werkgevers hebben geregeld te kennen gegeven dat zij behoefte hebben aan een eenduidig instrumentarium voor vergelijkbare groepen mensen, onder meer in het Tienpuntenplan van 4 mei jongstleden dat werkgeversorganisaties hebben aangeboden aan uw Kamer. Daarin hebben zij zich ook uitgesproken voor loondispensatie, zoals dat nu al in de Wajong bestaat. Het vervangen van loonkostensubsidie in de Participatiewet door loondispensatie leidt ertoe dat in het kader van de Wajong en in het kader van de Participatiewet hetzelfde instrument kan worden ingezet voor een vergelijkbare groep mensen.
Wat is de motivatie om in deze tijd van groei en overschotten te bezuinigen op kwetsbare groepen als arbeidsgehandicapten? Klopt het dat deze maatregel volgens het CPB geen extra banen oplevert? Is de motivatie dan puur budgettair?
Met de maatregelen uit het Regeerakkoord wordt beoogd meer kansen te bieden op werk voor mensen met arbeidsbeperkingen. Door het instrument loonkostensubsidie in de Participatiewet te vervangen door loondispensatie komt geld beschikbaar voor gemeenten voor activering en dienstverlening voor mensen met een arbeidsbeperking. Meer mensen met een arbeidsbeperking kunnen betaald werk verrichten omdat gemeenten dus meer mogelijkheden krijgen om meer beschutte werkplekken te organiseren, maatwerk te bieden richting werk of werkgevers te «ontzorgen». Zoals eerder aangegeven is hier dus geen sprake van een bezuiniging maar van herallocatie van middelen voor mensen met een arbeidsbeperking. Uiteindelijk kan voor 20.000 extra personen de mogelijkheid voor beschut werk ontstaan. Het CPB raamt hiervan een positief effect op de structurele werkgelegenheid van 0,2%.
Deelt u de mening dat iedere werkende zeker moet zijn van het sociaal minimumloon? Wilt u kijken naar alternatieven voor deze belachelijke bezuiniging, alternatieven die meer banen opleveren en zorgen dat arbeidsgehandicapten meer zeker zijn van waardering en perspectief in hun werk?
Het wettelijk minimumloon voor werknemers en het in de Participatiewet vastgelegde sociaal minimum verschillen van elkaar. De Participatiewet voorziet in een vangnet op sociaal minimumniveau voor alle mensen in Nederland die niet zelfstandig in hun bestaan kunnen voorzien. In vorenstaande antwoorden ben ik ingegaan op de beweegredenen van het kabinet om loonkostensubsidie in de Participatiewet te vervangen door loondispensatie. Bij de vormgeving van de maatregel staat mij een zodanige uitwerking voor ogen dat werken loont ten opzichte van het vastgestelde sociaal minimum. Ik ben hier in mijn antwoord op de eerste vraag op ingegaan.
Het onderzoek “Geweld tegen hulpverleners in de psychiatrie” |
|
Antje Diertens (D66) |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het onderzoek «Geweld tegen hulpverleners in de psychiatrie»?1
Ja.
Deelt u de mening dat hulpverleners, juist binnen de psychiatrie, in staat moeten zijn om hun werk op een veilige manier uit moeten kunnen voeren?
Medewerkers in de zorg vervullen een publieke taak. Ik ben met u van mening dat hulpverleners binnen de psychiatrie in staat moeten zijn om hun werk op een veilige manier te kunnen uitvoeren.
Als gevolg van hun ziekte kunnen er momenten zijn waarop mensen waaraan zorg wordt verleend niet zichzelf zijn en afwijkend of agressief gedrag kunnen vertonen. Hulpverleners worden getraind om met afwijkend gedrag om te gaan. Ggz-organisaties werken dagelijks aan een veilig leef- en organisatieklimaat voor patiënten en medewerkers.
Bent u bereid om in overleg met de instellingen en professionals te treden en te kijken of de afspraken en convenanten, zoals het onderzoek uitwijst, te weinig houvast bieden als het gaat om het bieden van duidelijkheid omtrent het doen van aangifte? Zo ja, wanneer kunt u de Kamer hierover informeren? Zo nee, waarom niet?
GGZ Nederland heeft, naar aanleiding van het verschijnen van het rapport, het initiatief genomen in overleg te treden met de politie en het OM. Met elkaar gaan zij aan de slag met de aanbevelingen uit het rapport. Dit vind ik een goed initiatief.
Bent u daarnaast bereid om met de sector in overleg te treden om de regels omtrent het medisch beroepsgeheim, in samenhang met de mogelijkheden van aangifte doen, te bestuderen? Bent u bereid om te kijken hoe de hulpverlener hier beter over geïnformeerd kan worden, met respect voor het medisch beroepsgeheim?
Voor medewerkers in de ggz is bij het arbeidsmarktfonds van de ggz (O&O fonds ggz) een handreiking «sociale veiligheid in de ggz, aangifte doen bij agressie en/of geweldsincidenten» beschikbaar. Daarin is een apart hoofdstuk opgenomen over de relatie tussen aangifte doen en het medisch beroepsgeheim. Als het gaat om het medisch beroepsgeheim dan staat er niets in de weg om aangifte te doen en basisgegevens te verstrekken zodat de politie verder kan met de afhandeling. De handreiking is echter onvoldoende bekend zoals ook blijkt uit het feit dat GGZ Nederland meerdere malen per jaar vragen ontvangt of een hulpverlener aangifte mag doen. Ook instellingen hebben vaak een protocol, maar in de praktijk is dit eveneens niet altijd bekend.
Ik zal GGZ Nederland vragen onder haar leden meer bekendheid te geven aan de handreiking van het O&O fonds.
Kunt u toelichten wat er op dit moment gebeurt op het gebied van preventie van geweldincidenten in de psychiatrie? Hoe verkleint u de kans op geweldsincidenten tegen hulpverleners in de psychiatrie door middel van preventiemaatregelen?
Zoals ik in antwoord op vraag 2 heb aangegeven, is werken aan een veilig leefklimaat een prioriteit binnen de ggz-organisaties. Door continu verbeteringen door te voeren wordt hier dagelijks aan gewerkt. Een voorbeeld hiervan is de instelling van de gouden held bij GGZ Oost-Brabant, waar jaarlijks een medewerker wordt verkozen die het best het veiligheidsbeleid van de ggz-instelling vertegenwoordigt. Medewerkers worden getraind in veilig werken en in teamoverleggen is veilig werken een thema. Als er een incident is, wordt gezorgd voor een goede afhandeling en opvolging.
In een landelijk zorgbreed project «Veilig werken in de zorg» dat van 2012–2015 liep en waarvoor mijn ambtsvoorganger voor 2016 nog aanvullend financiële middelen beschikbaar heeft gesteld, hebben werkgevers en werknemers in de zorg samengewerkt aan het thema. Deze samenwerking heeft gezorgd voor het delen van goede voorbeelden en beleidsontwikkeling rond agressiepreventie.
De arbeidsmarktfondsen van de zorgbranches brengen de goede voorbeelden, onderzoeken en tools nog steeds onder de aandacht via de website «duidelijkheid over agressie». Aangiftebeleid is daar ook een onderdeel van. In het convenant politie en ggz 2012 staat aangifte ook als norm en dat wordt regionaal ook ingevuld. In het O&O fonds is een tafel over veiligheid ggz-medewerkers georganiseerd, van waaruit pilots zullen worden gestart.
De aanpak van preventie hoe om te gaan met agressie en geweld gebeurt op verschillende manieren, via training van professionals, risicotaxaties en extra beveiligde bedden. Regionaal zijn er convenanten met de politie naar aanleiding van het Convenant politie en ggz. Meldingen en incidenten worden geëvalueerd in de organisaties en de aanpak afgestemd op wat nodig is.
Bent u bereid om in contact te treden met de onderzoekers en gezamenlijk met de relevante organisaties en instanties te onderzoeken hoe de barrières en knelpunten, die ervaren worden door de slachtoffers en naar boven komen in het onderzoek, ondervangen kunnen worden?
Zie mijn antwoord op vraag 3.
Het bericht dat huisartsen in achterstandswijken structureel overbelast zijn |
|
Sharon Dijksma (PvdA) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Help! De huisarts in de achterstandwijk redt het niet»?1 Zo ja, wat is uw reactie op dit bericht?
Ja. Zoals in het bericht terecht wordt gesteld, spelen huisartsen een belangrijke rol in achterstandswijken. De huisarts is vaak het eerste aanspreekpunt voor wijkbewoners met gezondheidsklachten. Omdat patiënten uit achterstandswijken relatief meer en zwaardere klachten hebben, krijgen huisartsen die werkzaam zijn in achterstandswijken een extra opslag op hun inschrijftarief. Zodat zij meer tijd per patiënt kunnen besteden. Ook worden huisartsen in achterstandswijken ondersteund door de achterstandsfondsen. Deze fondsen zijn een initiatief van de Landelijke Huisartsen Vereniging (LHV) en Zorgverzekeraars Nederland (ZN). Met een vaste bijdrage van de zorgverzekeraars kunnen de achterstandsfondsen projecten opzetten in de achterstandswijken.
Er is in de afgelopen jaren een aantal veranderingen doorgevoerd in de zorg. Deze veranderingen zijn erop gericht om mensen zo lang mogelijk in hun eigen omgeving te laten functioneren. Hierdoor wonen tegenwoordig meer ouderen en meer mensen met GGZ-problematiek thuis dan vroeger. De zorgvraag voor huisartsen neemt door deze ontwikkelingen toe. Dit geldt misschien nog wel sterker voor huisartsen in achterstandswijken. Daarom zijn achterstandswijken in het «bestuurlijk akkoord huisartsenzorg en multidisciplinaire zorg 2018» specifiek benoemd als knelpunt waarin een deel van de beschikbaar gestelde groeiruimte van 2,5% van het huisartsenkader geïnvesteerd zal worden. Zorgverzekeraars en huisartsen maken lokaal en regionaal afspraken over de invulling van deze investeringen.
Tegelijkertijd vind ik het belangrijk om aan te geven dat oplossingen niet alleen gevonden kunnen worden in meer financiële middelen. Gezondheidsklachten in achterstandswijken hebben vaak ook een sociale component zoals stress die voortkomt uit schuldenproblematiek. Dit zijn geen problemen die de huisarts in zijn eentje kan oplossen. Het bekijken van gezondheidsklachten vanuit een breed perspectief en samenwerking tussen verschillende hulpverleners in de wijk is daarom van belang. Een voorbeeld hiervan is het project Krachtige Basiszorg in de wijk Overvecht in Utrecht waar het onderzoeksinstituut NIVEL recent onderzoek naar heeft gedaan2. De bij het bestuurlijk akkoord betrokken partijen delen deze visie. Daarom werken we vanuit het bestuurlijk akkoord ook samen om de samenwerking tussen eerstelijnszorg en het sociale domein te versterken.
Bent u bereid om op zeer korte termijn het gesprek aan te gaan met de Landelijke Huisartsenvereniging, zorgverzekeraars en de belangenvereniging voor eerstelijnszorg, InEen, over hun signaal dat de zorg aan de meest kwetsbare mensen onder druk staat?
De huisartsenorganisaties hebben hun zorgen ook uitgesproken richting de Nederlandse Zorgautoriteit. Naar aanleiding hiervan heeft de Nederlandse Zorgautoriteit op 20 november een (eerste) bijeenkomst georganiseerd met de Landelijke Huisartsenvereniging, Vereniging Praktijkhoudende Huisartsen, InEen, Zorgverzekeraars Nederland en de achterstandsfondsen over systematiek van de verdeling van middelen tussen huisartsen die wel en niet in achterstandswijken actief zijn. Tijdens deze bijeenkomst is er aan de hand van praktijkvoorbeelden een eerste inventarisatie gemaakt van de knelpunten. Bij de volgende bijeenkomst op 4 december zal gekeken worden of er stappen gezet kunnen worden waarmee de verdeling van middelen, zoals de extra opslag, kan worden verbeterd. Ik ben blij met dit initiatief van de NZa. Een apart gesprek tussen mij en de Landelijke Huisartsenvereniging, Zorgverzekeraars Nederland en InEen is dan ook niet nodig.
Bent u bereid om indien dat noodzakelijk is meer middelen uit te trekken dan de reeds beoogde 10 miljoen euro die de Nederlandse Zorgautoriteit komend jaar beschikbaar stelt voor huisartsenzorg in achterstandswijken? Zo nee, waarom niet?
In het «bestuurlijk akkoord huisartsenzorg en multidisciplinaire zorg 2018» is 2,5% groei van het huisartsenkader afgesproken. Achterstandswijken zijn hierbij specifiek benoemd als één van de groepen waarin extra geïnvesteerd gaat worden door zorgverzekeraars in overleg met huisartsen. Ik zal op dit moment geen extra middelen beschikbaar stellen.
Is het mogelijk opnieuw naar de criteria voor de extra middelen te kijken omdat niet alle gebieden waar extra middelen noodzakelijk zijn nu geld krijgen? Zo nee, waarom niet?
Dit is één van de onderwerpen die besproken wordt in het door de Nederlandse Zorgautoriteit voorgezeten overleg. Zie antwoord op vraag 2.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het algemeen overleg Arbeidsmarktbeleid in de zorg op 7 december 2017 en daarin de uitkomst van het overleg met de diverse partijen vermelden?
Ja.
Het bericht dat er een studentenstop is aan de verpleegkunde opleidingen |
|
Roald van der Linde (VVD), Sophie Hermans (VVD) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Groot tekort aan verpleegkundigen, maar wel een studentenstop. Hoe zit dat?»1
Ja.
Kunt u aangeven hoeveel en welke opleidingen in de zorg (MBO en HBO) werken met een numerus fixus? Hoeveel opleidingen waren dat in de afgelopen schooljaren?
Onderstaande tabel laat de ontwikkeling zien van het aantal fixusopleidingen in het HBO in de sector gezondheidszorg. Het aantal opleidingen met een numerus fixus is gedaald van 56 in het studiejaar 2015/2016 tot 33 in het studiejaar 2018/2019.
Studiejaar
Aantal fixusopleidingen hbo-gezondheidszorg
2015
56
2016
53
2017
31
2018
33
De tabel in bijlage A geeft een overzicht van hoeveel en welke opleidingen in het HBO, sector gezondheidszorg, een numerus fixus gehanteerd hebben en hoe dit zich de afgelopen jaren ontwikkeld heeft2. In deze tabel zijn alleen opleidingen opgenomen waarbij 1 of meerdere instellingen de afgelopen jaren een numerus fixus gehanteerd hebben. Daarnaast zijn in de sector gezondheidszorg nog diverse andere opleidingen waarbij geen enkele instelling een numerus fixus gehanteerd heeft, deze zijn niet in de tabel opgenomen.
De tabel laat bijvoorbeeld voor de opleiding tot verpleegkundige zien dat voor studiejaar 2018/2019 10 instellingen een numerus fixus hanteren voor de voltijdopleiding en 7 instellingen niet. De deeltijdopleiding wordt door 15 instellingen aangeboden waarbij geen enkele opleiding een numerus fixus hanteert en de duale opleiding wordt door 13 instellingen aangeboden en kent evenmin een numerus fixus. De Vereniging van Hogescholen verwacht dat alle studenten die dat willen, een hbo-v opleiding kunnen volgen.
Voor het MBO geldt dat op 1 augustus jl. de Wet vroegtijdige aanmelddatum voor en toelatingsrecht tot het beroepsonderwijs in werking is getreden. Deze wet introduceert de mogelijkheid voor mbo-instellingen om, wegens de opleidingscapaciteit of uit oogpunt van arbeidsmarktperspectief, het aantal deelnemers voor een opleiding te beperken (een numerus fixus in te stellen). Indien instellingen voor één of meer van hun opleidingen een numerus fixus willen instellen, moeten zij dit jaarlijks uiterlijk op 1 februari voorafgaand aan het studiejaar communiceren, inclusief hun toelatingsprocedure bij overaanmelding voor deze opleiding(en). Op zijn vroegst in het voorjaar van 2018 is bekend hoeveel (zorg)opleidingen een numerus fixus hebben ingesteld.
Wat zijn de voornaamste redenen voor een opleiding om een numerus fixus in te stellen? Is hierin een verschil waarneembaar tussen opleidingsinstituten in de Randstad en daarbuiten?
In de beantwoording van deze vraag is er van uit gegaan dat de vraag gericht is op de opleiding hbo-verpleegkunde. Onderwijsinstellingen hebben een hoge ambitie om te voldoen aan de grote vraag naar kwalitatief hoogwaardige verpleegkundigen. Zij hebben samen met zorgwerkgevers uitgesproken zich in te zetten voor maximale verantwoorde groei van het aantal studenten en tegelijkertijd te staan voor kwalitatief goed onderwijs. Een aantal hogescholen heeft besloten om volgend jaar (opnieuw) een numerus fixus te hanteren. Daarmee maken ze overigens wel groei mogelijk maar blijft het beheersbaar en daardoor verantwoord. De voornaamste reden voor een opleiding om een numerus fixus in te stellen is om de kwaliteit van de opleiding te behouden en om voor de studenten voldoende en kwalitatief goede stageplekken te kunnen bieden. Redenen kunnen inderdaad verschillend zijn per regio en per hogeschool. Per regio zijn er bijvoorbeeld verschillende afspraken over de stageplaatsen en is de stagecapaciteit verschillend, afhankelijk van het aantal hogescholen en zorginstellingen in die regio.
Hoe is de verdeling van het aanbod van het aantal stageplaatsen over de verschillende sectoren in de zorg? Hoe verhoudt zich dat tot de vraag naar stageplaatsen?
Er zijn geen cijfers over het exacte aanbod en de exacte vraag naar stageplaatsen hbo-verpleegkunde verdeeld naar sectoren in de zorg. Wel is het algemene beeld dat instellingen liever stages aanbieden aan vierdejaars studenten. Deze studenten kunnen, onder begeleiding, deels al meedraaien op de afdeling. Er is veel minder aanbod aan stageplaatsen voor eerstejaars studenten die alles nog moeten leren. Daarom hebben diverse hogescholen de stage in het eerste jaar uit het curriculum gehaald. De meeste eerstejaars stages worden aangeboden in de verpleeg- en verzorgingshuizen. Hbo-Verpleegkunde studenten mogen in hun eerste jaar nog begeleid worden door mbo-verpleegkundige niveau 4. In latere jaren is begeleiding door een hbo-verpleegkundige een eis. In verpleeg- en verzorgingshuizen kan vaak niet aan deze eis worden voldaan. Vandaar dat vierdejaars studenten nauwelijks stage lopen in die sector. Opleidingen zoeken nu naar creatieve oplossingen om toch een stage te kunnen bieden in het eerste jaar. Zoals duo stages van eerste- en vierdejaars studenten, leerafdelingen waar de docent lesgeeft in de instelling en Zorg Innovatie Centra (ZIC’s) waar werken en leren samen komen. Voor een aantal sectoren zijn er alleen stages voor derde en vierdejaars, zoals de psychiatrie en ziekenhuizen. Studenten hebben vooral interesse voor stages in het ziekenhuis. Opleidingen doen er veel aan om studenten ook te enthousiasmeren voor andere sectoren, zoals de psychiatrie en de wijk – en de ouderenzorg.
Kunt u inzichtelijk maken hoe de ontwikkeling van de stageplaatsen er de laatste jaren uit heeft gezien?
In onderstaande tabel kunt u zien dat het aantal beschikbare stageplaatsen is toegenomen. Dit betreft de gerealiseerde en op grond van de subsidieregeling stageplaatsen II gesubsidieerde aantallen stageplaatsen bij de opleiding hbo-verpleegkunde. Zoals ik reeds aangaf in het antwoord op vraag 4 is een uitsplitsing van de VWS-subsidie naar sectoren waar de stages worden gelopen, niet mogelijk.
2.441
2.131
2.416
2.707
2.923
3.180
3.873
3.891
4.726
4.989
688
948
951
960
1.063
990
1.135
1.417
1.794
Is het aantal beschikbare stageplaatsen toegenomen met de verlenging van de VWS-subsidie voor stageplaatsen? Zo ja, in welke sectoren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Worden alle beschikbare stageplaatsen ook daadwerkelijk ingevuld? Zo nee, welke redenen liggen hieraan ten grondslag?
Het streven is om alle stageplaatsen in te vullen. Het komt echter wel eens voor dat dit niet gebeurt door omstandigheden. Zo was er bijvoorbeeld in 2013 een relatief hoge instroom van studenten bij een hogeschool, waardoor er meer stageplaatsen nodig waren. Deze werden met de nodige inspanning gecreëerd. Als de instroom dan weer daalt, kunnen er plaatsen «over» zijn. Ook zijn sommige stageplaatsen voorbehouden aan ouderejaars wat de matching van beschikbare studenten en stageplaatsen complex maakt.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de in de brief van de Staatssecretaris van VWS van 12 juli 2017 (28 282, nr. 276) geschetste afspraken in de arbeidsmarktregio Noord-Brabant over opleiden en stageplaatsen, waarin staat dat dergelijke afspraken in alle arbeidsmarkregio’s gemaakt gaan worden?
In alle regio’s werken partijen hard aan zorgbrede aanpakken van tekorten. Deze zijn gericht op meer instroom, het behoud van personeel en anders werken. Voldoende en kwalitatief goede stages zijn in alle regio’s onderdeel van de aanpak. In sommige regio’s bestaat samenwerking gericht op stages al langer dan in andere. De stand van zaken van de aanpakken bevinden verschilt dan ook. Dit varieert van afspraken over een regionale stagegarantie in Zeeland tot het in kaart brengen van de stagebehoefte in andere regio’s, zoals in Zuid-Holland. In verschillende andere regio’s zoals in Amsterdam worden afspraken gemaakt over een stagecarrousel, zodat studenten kennismaken met verschillende sectoren binnen de zorg. VWS steunt de regionale aanpakken actief met € 325 miljoen in de jaren 2017–2021 voor scholing en begeleiding van nieuwe medewerkers. Zorginstellingen kunnen hierop een beroep doen onder voorwaarde dat ze bijdragen aan een brede regionale aanpak, bijvoorbeeld met het bieden van stages.
Hoe rijmt het besluit van de Hogeschool Utrecht, waarover gesproken wordt in het bericht, met de afspraak dat partijen de numerus fixus zouden laten vallen bij het in de brief van 12 juli 2017 genoemde initiatief van 30 Utrechtse zorg- en onderwijsorganisaties (SamUZ).
De Hogeschool Utrecht heeft met het initiatief SamUZ de numerus fixus voor het schooljaar 2017–2018 laten vallen. Dit heeft als gevolg dat de instroom van het aantal voltijd studenten steeg van 285 in 2016 naar 685 dit jaar. Dit is goed nieuws. Tegelijkertijd is dit een enorme opgave voor de organisatie van de opleiding en voor het bieden van voldoende kwalitatief goede stages. Om de groei te verduurzamen kiest de Hogeschool Utrecht daarom voor een numerus fixus van 400 voltijd studenten voor het volgende schooljaar met het doel om de instroom voor het jaar daarna verder te verhogen. De fixus geldt overigens niet voor deeltijd en duale studenten. De totale instroom zal daarmee rond de 600 studenten liggen in 2018–2019.
Het UNEP Emissions Gap Report en het Fourth National Climate Assessment van het USGCRP |
|
Lammert van Raan (PvdD) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het «Emissions Gap Report 2017» van het VN-Milieuprogramma (UNEP) en het «Fourth National Climate Assessment» van het United States Global Change Research Program (USGCRP), waaruit blijkt dat met de huidige gang van zaken het behalen van de klimaatdoelen van Parijs extreem onwaarschijnlijk is?1 2
Ja, ik ben bekend met die rapporten. Nederland is een van de landen die de totstandkoming van het UNEP-rapport heeft ondersteund.
In hoeverre deelt u de mening dat meer middelen moeten worden aangegrepen om een temperatuurstijging van 2° C af te wenden, iets wat volgens het UNEP extreem onwaarschijnlijk is als er op korte termijn geen extra maatregelen worden genomen?
Ik deel de mening dat de huidige toezeggingen in de National Determined Constributions (NDC’s) nog onvoldoende zijn om te kunnen voldoen aan de doelen van het Akkoord van Parijs en dat mondiaal meer actie nodig is. In het Klimaatakkoord van Parijs is in 2015 afgesproken de opwarming van de aarde te beperken tot ruim onder twee graden Celsius, met het streven deze tot anderhalve graad te beperken. In het Akkoord van Parijs is erin voorzien dat partijen hun bijdragen periodiek evalueren en vervolgens de mogelijkheid hebben om hun bijdrage aan te scherpen. De eerste keer dat daar de mogelijkheid toe is, is na de Faciliterende Dialoog die in 2018 zal plaatsvinden. Partijen die een plan hebben ingediend met een doel tot 2025 moeten een nieuw plan indienen. Partijen die een plan hebben ingediend met een doel tot 2030, zoals de EU, kunnen een nieuw plan indienen. Partijen moeten uiterlijk in 2020 laten weten of en hoe ze op grond daarvan hun NDCs willen aanscherpen. Om de Europese bijdrage aan het bepalen van de doelen van Parijs te verhogen, maakt Nederland zich in lijn met het regeerakkoord hard voor een verhoging van de EU-ambitie van ten minste 40% naar 55% in 2030 ten opzichte van 1990.
Hoe beoordeelt u de constatering in het Emissions Gap Report 2017 dat alle nationale beloften slechts éénderde van de benodigde emissiereductie (zoals afgesproken in het Parijs Akkoord) dekken?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat de overige tweederde benodigde emissiereductie onmogelijk door anderen kan worden ingevuld? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik deel de mening dat de extra benodigde reductie alleen kan worden bereikt als alle partijen die deelnemen aan het Akkoord van Parijs hun bijdragen verhogen, inclusief de EU.
Op welke wijze gaat u gehoor geven aan de oproep van het UNEP om op nationaal niveau met ambitieuzere plannen te komen?
Nederland geeft al gehoor aan de oproep van UNEP. De ambitie uit het regeerakkoord, te weten het nemen van maatregelen die Nederland voorbereiden op een reductie van broeikasgasemissies van 49% in 2030 ten opzichte van 1990, is volgens het PBL in lijn met het doel van het Akkoord van Parijs om de temperatuurstijging te beperken tot ruim onder de 2 graden. Dit doel kan aangescherpt worden tot 55% als daarover in Europa of met omringende landen afspraken gemaakt kunnen worden. Het doel van 55% is volgens het PBL in lijn met het streven uit het Akkoord van Parijs om de temperatuurstijging zo mogelijk te beperken tot 1,5 graad.
Geeft u gehoor aan de oproep van het UNEP om over te gaan tot versnelde korte termijn actie om de klimaatdoelen van Parijs binnen bereik te houden? Zo ja, betekent dit dat het Energieakkoord moet worden aangescherpt of worden opengebroken aangezien de afspraken hierin tot 2023 lopen en daarmee niet voorzien in versnelde actie op korte termijn? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Onderschrijft u de constatering van het UNEP dat kostenefficiënte en praktische emissiereducerende maatregelen reeds ruimschoots beschikbaar zijn?
Ja, ik onderschrijf de constatering van UNEP dat er mondiaal gezien in vele sectoren voldoende potentieel aan kostenefficiënte en praktische emissiereducerende maatregelen beschikbaar is om in 2030 op een pad naar het klimaatdoelen van Parijs te komen (ca. 33–36 Gton voor minder dan 100 euro/ton CO2). Dat neemt niet weg dat in sommige sectoren, zoals bepaalde delen van de industrie en de internationale luchtvaart, de reductiemogelijkheden vooralsnog beperkt zijn. In andere sectoren, zoals de gebouwde omgeving, zijn maatregelen kostbaar, maar dient – gegeven de omvang van de opgave – al wel een start te worden gemaakt met de benodigde transitie. Verder betekent het feit dat emissiereducerende maatregelen beschikbaar zijn – zeker in armere landen – nog niet dat deze in de praktijk altijd eenvoudig zijn toe te passen.
Kunt u uiteenzetten wat de kosten zouden zijn voor het sluiten van alle kolencentrales op of voor 31 december 2018 en hoe zijn die kosten opgebouwd? Kunt u bij die berekening de indirecte en directe subsidies en fiscale voordelen betrekken die de kolencentrales op dit moment krijgen?
Sluiting van alle nog operationele kolencentrale voor of op 31 december 2018 is niet aan de orde.
Kunt u een tabel opstellen met de verwachte emissiereductie aan het einde van de kabinetsperiode? Kunt u deze tabel opstellen naar het voorbeeld van de emissiereductietabel voor 2030 uit het Regeerakkoord? Zo nee, waarom niet?
Het is nu nog niet mogelijk dergelijke tabellen of een tijdpad op te stellen. Dat is namelijk afhankelijk van de verdere uitwerking van plannen uit het regeringsakkoord, inclusief de uitwerking van het aangekondigde Klimaat- en Energieakkoord.
Kunt u ook een tijdspad van 2018 tot 2030 met tussentijds afrekenbare emissiereductiedoelen opstellen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 9.
Wanneer kan de Kamer het Nederlandse Integraal Nationaal Energie- en klimaatplan (INEK) verwachten?
De planning van het INEK is nog onderwerp van Europese onderhandelingen en de nationale planning zal hier mede afhankelijk van zijn. Uiteraard zal uw Kamer betrokken worden bij de totstandkoming van het INEK.
Beïnvloeding door buitenlandse entiteiten van democratische verkiezingen |
|
Monica den Boer (D66), Joost Sneller (D66), Kees Verhoeven (D66) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de aankondiging van Facebook dat tijdens de Amerikaanse presidentsverkiezingen meer dan drieduizend politiek getinte advertenties op Facebook geplaatst zijn door organisaties uit Rusland?1
Klopt het dat er Russische activiteiten plaatsvinden die verkiezingen in het westen, onder andere het Verenigd Koninkrijk, Frankrijk en Duitsland, proberen te beïnvloeden?
Heeft u enige indicatie van potentiele beïnvloeding door buitenlandse entiteiten door middel van sociale media, tijdens de recente Tweede Kamerverkiezingen of tijdens de komende Gemeenteraadverkiezingen van 2018?
Bent u het mee eens dat de vermeende Russische inmenging, via grote social mediabedrijven zoals Facebook en Twitter, tot verontrustende ontwikkelingen kan leiden?
Welke stappen bent u van plan te nemen om dergelijke beïnvloeding door buitenlandse entiteiten tegen te gaan? Welke rol ziet u voor deze social mediabedrijven? Bent u bereid om in overleg te gaan met deze bedrijven?
Beschermt de Wet Bescherming Persoonsgegevens de politieke voorkeur en andere bijzondere persoonsgegevens van burgers voldoende tegen gebruik door databedrijven die gebruik maken van "microtargeting» van kiezers?
Deelt u de mening dat er meer transparantie moet komen over inkopers van politiek getinte advertenties en in de werking van algoritmes van bedrijven als Facebook, Google en Twitter?
De administratiekosten bij corporaties |
|
Erik Ronnes (CDA) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Kent u het bericht dat er onvrede is bij woningcorporaties over administratiekosten?1
Ja.
Kunt u de kritiek plaatsen van de koepelorganisatie Aedes dat woningcorporaties op kosten gejaagd worden door de nieuwe woningwet? Zo nee, waarom niet?
Per 1 juli 2015 is de Woningwet herzien en zijn de regels voor woningcorporaties aangescherpt naar aanleiding van de conclusies en aanbevelingen van de Parlementaire Enquête Woningcorporaties. Destijds was ingeschat dat dit gepaard zou gaan met een toename van de administratieve lasten voor corporaties. De raming die recent in opdracht van Aedes is gemaakt, laat zien dat de lasten meer zijn gestegen dan eerder becijferd. Dit komt mede doordat de implementatie van de wet op sommige onderwerpen voor corporaties complexer is gebleken dan vooraf was ingeschat. Bij de wetsbehandeling is bovendien een lastenraming gemaakt van het algemene wettelijke kader. Uitwerking in lagere regelgeving en inrichting van het toezicht konden in de raming destijds niet worden meegenomen omdat deze toen nog niet bekend waren.
Ik ben het met Aedes eens dat gekeken moet worden hoe binnen de doelen van de wet de administratieve lasten voor corporaties niet hoger zijn dan nodig. Het rapport van Aedes biedt daarvoor concrete aanknopingspunten, die ik in de komende maanden samen met Aedes en andere sectorpartijen zal bespreken. In de beantwoording van de volgende vragen zal ik hier verder op ingaan. Daarnaast verwijs ik u naar de brief Meer samenwerking en minder administratieve lasten in het woningcorporatiestelsel die ik vandaag aan uw Kamer heb gezonden en waarin ik nader in ga op de bevindingen en aanbevelingen uit het rapport waartoe Aedes opdracht heeft gegeven.
Kloppen naar uw inzicht de conclusies dat er sprake is van een lastenverzwaring van driehonderd procent, hetgeen 90 miljoen euro vergt? Zo nee, wat zijn dan de juiste cijfers?
Eerder heeft Sira Consulting ten behoeve van de wetsbehandeling de ex ante raming gemaakt van het verwachte het effect van de herziening van de Woningwet op de administratieve lasten van woningcorporaties.2 Sira Consulting raamt de totale structurele administratieve lasten van de Woningwet als geheel voor woningcorporaties in het recente onderzoek op € 89,6 mln. Uit een eerdere nulmetingen, voor de invoering van de herzieningswet, bleken de structurele administratieve lasten van de Woningwet (en onderliggende regelgeving en toezicht) circa € 30 mln. Dit betekent dat de stijging van de lasten als gevolg van de herziening van de Woningwet per 1 juli 2015 geschat worden op circa € 60 mln. Ik heb geen reden om eraan te twijfelen dat dit de best mogelijke raming van de administratieve lasten op dit moment is.
Ziet u mogelijkheden om de administratieve kosten te beperken, bijvoorbeeld door taxaties van vastgoed op één wijze uit te laten voeren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn zou dat geeffectueerd kunnen worden?
Zoals aangegeven zal ik de komende periode met sectorpartijen in overleg treden om de werking van de wet te verbeteren en de administratieve lasten voor corporaties waar mogelijk te verlagen. Op een aantal terreinen lopen al trajecten die bijdragen aan lagere administratieve lasten. Zo leidt de samenwerking tussen de Autoriteit woningcorporaties en het Waarborgfonds Woningbouw, het zogenaamde traject Verticaal Toezicht, tot lagere toezichtslasten voor corporaties. Onderdeel van het Verticaal Toezicht is ook het schrappen van meerdere waarderingsbegrippen waarover corporaties nu nog verplicht moeten rapporteren. Tevens wordt op 5 december een convenant tussen Aedes, BZK, WSW en Aw gesloten wat onder meer als doel heeft om de verplichte informatie-uitvraag aan corporaties de komende jaren te substantieel te verminderen. Voor zover al niet opgepakt, worden de verbetervoorstellen uit het Aedes-onderzoek ook betrokken bij de evaluatie van de Woningwet, die volgend jaar naar uw Kamer gezonden wordt.
Bent u bereid om in overleg te treden met de woningcorporaties om «quick wins» snel in gang te zetten zodat onnodige kosten kunnen worden voorkomen?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u voor de begrotingsbehandeling van BZK, onderdeel Wonen en Ruimte, deze vragen beantwoorden?
Met de beantwoording van deze vragen is hieraan voldaan.
Het afwijzen van een uitkering aan zwaar zieke jonge mensen in hun laatste levensjaren |
|
Jasper van Dijk (SP) |
|
Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Hoe oordeelt u over het feit dat een jonge vrouw (20) met verminderde longcapaciteit en een progressieve longziekte die nog maar enkele jaren te leven heeft, van het Uitvoersingsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) te horen krijgt dat zij niet in aanmerking komt voor een Wajong-uitkering en moet gaan werken?1
Is dit beleid niet buitensporig hard voor zwaar zieke jonge mensen in hun laatste levensjaren?
Gaat u wat voor deze jonge vrouw doen?
Bent u bereid de Participatiewet, waardoor jonggehandicapten alleen nog in aanmerking komen voor een Wajong uitkering als zij volgens een strenge keuring 100% arbeidsongeschikt zijn, bij te stellen?
Hoe wordt bij de huidige Wajong- en WIA-keuring omgegaan met zieke mensen met een progressieve ziekte die nog maar enkele jaren te leven hebben?
Ook als iemand naar verwachting nog maar enkele jaren te leven heeft, wordt de arbeidsongeschiktheidsbeoordeling volgens de hoofdregels uitgevoerd. Dat wil zeggen dat de verzekeringsarts vaststelt of er sprake is van functionele beperkingen als gevolg van ziekte of gebrek. De arbeidsdeskundige beoordeelt vervolgens of, en zo ja, welke functies de betrokkene nog kan verrichten (WIA) dan wel of de betrokkene arbeidsvermogen heeft (Wajong 2015).
Op grond van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten kan een verzekeringsarts in een aantal met name genoemde gevallen bepalen dat van een arbeidskundig onderzoek wordt afgezien en de betrokkene volledig arbeidsongeschikt is (WIA) of geen arbeidsvermogen heeft (Wajong 2015). Dat kan hij onder andere doen ingeval de betrokkene weliswaar benutbare mogelijkheden heeft, maar vanwege zijn terminale ziekte een zodanig slechte levensverwachting heeft dat hij die mogelijkheden naar verwachting binnen afzienbare tijd zal verliezen (zie artikel 2, tweede lid, onderdeel c, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten). In de toelichting bij de invoering van deze bepaling is opgemerkt dat onder «afzienbare tijd» moet worden verstaan een termijn van ongeveer één jaar. Als de betrokkene een levensverwachting van enkele jaren heeft, is er geen wettelijke basis om van een arbeidskundig onderzoek af te zien.
Hoe verwacht u dat mensen met een ernstig progressieve ziekte en nog enig theoretisch arbeidsvermogen vanuit de bijstand aan het werk komen?
Deze vraag laat zich niet in algemene zin beantwoorden, omdat de situatie van personen verschillend is. Doel van de Participatiewet is om mensen met arbeidsvermogen die vallen onder de doelgroep van de Participatiewet waar mogelijk naar werk toe te leiden, bij voorkeur naar regulier werk. Sinds 1 januari 2015 zijn gemeenten ook verantwoordelijk voor mensen met een arbeidsbeperking met arbeidsmogelijkheden die niet kunnen instromen in de Wajong. Gemeenten hebben met de Participatiewet en de Wet Maatschappelijke Ondersteuning (WMO) instrumenten en bijbehorende middelen in handen gekregen om jongeren met arbeidsmogelijkheden middels een integrale benadering te ondersteunen in het verder ontwikkelen van het arbeidsvermogen. Sommige mensen in deze situatie willen ook graag werken. Maatwerk staat daarbij voorop. De gemeente beschikt over een breed instrumentarium om mensen met arbeidsvermogen te begeleiden, zo mogelijk naar werk of andere vormen van participatie. Het is aan de betreffende gemeente om in deze situatie te beoordelen wat de mogelijkheden zijn tot arbeidsinschakeling en welke ondersteuning daarbij kan worden geboden. Het is ook denkbaar dat de gemeente in overleg met de betrokkene tot de conclusie komt dat er geen mogelijkheden tot regulier of beschut werk zijn, maar wel tot andere vormen van participatie. Het is aan de gemeente om dit, gelet op alle omstandigheden van de betrokkene, te beoordelen.
Hoe wordt na de verscherpte WIA-keuring, zoals voorgesteld in het regeerakkoord, omgegaan met mensen met ernstige ziektes, zoals kanker, en met mensen met progressieve ziektes die nog enkele jaren te leven hebben? Hoe gebeurt dat nu?
De voorgestelde aanscherping van het arbeidsongeschiktheidscriterium heeft geen specifieke gevolgen voor mensen met ernstige ziektes. De aanscherping heeft alleen betrekking op de arbeidskundige beoordeling en niet op de medische beoordeling. Voor de wijze waarop de huidige arbeidsongeschiktheidsbeoordeling bij deze mensen plaatsvindt, wordt verwezen naar het antwoord op vraag 5.
Wat doet het UWV met de vele klachten over keuringen, waarbij wordt aangegeven dat het UWV niet luistert naar behandelend artsen en specialisten, aandoeningen van mensen niet serieus genomen worden en na een gesprek alle oordelen van artsen en specialisten opzij geschoven worden om te komen tot een afwijzing? Welke klachten- en beroepsprocedures zijn er voorhanden?
Ik herken mij niet in het beeld van vele klachten over keuringen, waarbij UWV niet zou luisteren naar behandelende artsen en specialisten en aandoeningen van mensen niet serieus zou nemen. Wel kan het zijn dat er verschil van inzicht bestaat over de arbeidsmogelijkheden die mensen met een ziekte of gebrek nog hebben, waarvoor de hierna beschreven procedures voorhanden zijn.
Wanneer iemand het niet eens is met de uitkomst van de verzekeringsgeneeskundige of arbeidsdeskundige beoordeling van UWV, dan kan hij of zij tegen de beslissing van UWV in bezwaar gaan. Het bezwaar kan zowel online als per post worden ingediend. In de bezwaarprocedure wordt de eerder genomen beslissing opnieuw bekeken door een andere medewerker van UWV. In medische zaken wordt ook de verzekeringsgeneeskundige en arbeidsdeskundige beoordeling opnieuw gedaan, waarbij een andere verzekeringsarts en arbeidsdeskundige worden ingezet. Zo wordt een goede en onafhankelijke heroverweging van het genomen besluit gewaarborgd. Desgewenst kan betrokkene het bezwaar nader mondeling toelichten; UWV zal in dat geval een hoorzitting plannen waar het bezwaar wordt besproken; de betrokken mag daarbij mensen meenemen om zich bij te laten staan.
Bij de behandeling van het bezwaar neemt UWV altijd eerst telefonisch contact op met de betrokkene, om de bezwaarzaak zowel inhoudelijk als procedureel te bespreken. Het bezwaar tegen een medische of arbeidsdeskundige beoordeling wordt, in beginsel, afgehandeld binnen 17 weken na het einde van de bezwaartermijn. UWV stuurt dan een beslissing op het bezwaar, waartegen vervolgens, indien nodig, beroep bij de rechter en eventueel hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep open staat. In beide gevallen geeft de rechter een oordeel over de beslissing van UWV.
Buiten deze bezwaarprocedure, kent UWV ook een klachtenprocedure. De klachtenprocedure is ingericht voor mensen die niet tevreden zijn over de dienstverlening van UWV. De klacht wordt afgehandeld door het Klachtenbureau van UWV. Een klacht kan zowel online, telefonisch of schriftelijk worden ingediend. Na ontvangst van de klacht wordt contact opgenomen met betrokkene. In dit gesprek wordt de inhoud van de klacht en het verdere verloop van de procedure besproken. Desgewenst kan de klacht nog mondeling worden toegelicht; UWV nodigt betrokkene dan uit voor een gesprek. UWV streeft er altijd naar om klachten binnen 3 weken af te handelen.
Bent u bereid een onafhankelijk beroepscommissie in te stellen waarin naast mensen van het UWV ook ervaringsdeskundigen en onafhankelijke experts zitting hebben?
Een dergelijke commissie zou in de plaats van een bezwaarprocedure komen. In mijn ogen ontbreekt hiertoe ook de noodzaak. Zoals beantwoord bij vraag 8 kent UWV een zorgvuldig procedure voor de initiële beoordeling van de arbeidsongeschiktheid en het opnieuw beoordelen bij bezwaar. Indien iemand het nog steeds niet eens is met een beslissing van UWV in bezwaar, heeft diegene de mogelijkheid om op basis van de Algemene wet bestuursrecht in beroep te gaan.
Wat gaat u doen om een meer menselijke perspectief centraal te stellen in de omgang met ernstig zieke mensen die een uitkering nodig hebben?
Nederland kent binnen het stelsel van sociale zekerheid met de Participatiewet/bijstand een vangnet voor mensen die door omstandigheden niet in staat zijn in het eigen levensonderhoud te voorzien. Daarnaast zijn specifieke uitkeringen mogelijk voor mensen die aan bepaalde wettelijke voorwaarden voldoen. Bij het bepalen van de toegang tot een Wajong of WIA uitkering gelden specifieke eisen aan de mate van arbeidsgeschiktheid. Bij het vaststellen van medische en arbeidskundige mogelijkheden staan de mogelijkheden van een mens centraal. Dit gebeurt op een zo zorgvuldig mogelijke wijze op basis van de criteria vastgelegd in wetten en besluiten.
Het bericht dat steeds meer woningen worden opgekocht door particuliere beleggers om duur te verhuren (buy to let) |
|
Sandra Beckerman (SP) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
In hoeverre onderschrijft u het regeringsstandpunt tot dusver, namelijk dat de ontwikkeling van het opkopen van woningen door beleggers om duur te verhuren («buy to let») niet onwenselijk is, omdat door deze vorm van beleggen meer huurwoningen op de markt zouden komen? Vindt u de opkomst van «buy to let» wenselijk?1
Zoals mijn voorganger heeft aangegeven in eerdere beantwoording van uw Kamervragen2 neemt door de toename van particulieren die een woning kopen om te verhuren de huurvoorraad toe ten koste van de koopwoningvoorraad. In algemene zin kan buy to let bijdragen aan een wenselijke verruiming van het aanbod huurwoningen, met name wanneer die verruiming plaatsvindt in het nog relatief kleine middenhuursegment. Daarbij is wel van belang dat er voldoende woningen beschikbaar zijn van goede kwaliteit, passend bij de financiële mogelijkheden en hedendaagse wensen van mensen. In het Regeerakkoord is daarom opgenomen dat ik afspraken zal maken over het woningaanbod met medeoverheden, woningcorporaties en andere stakeholders.
Weet u voor welke vierkantemeterprijzen zogenaamde «buy-to-let»-woningen worden verhuurd en hoe deze prijzen zich verhouden tot de rest van de particuliere huurwoningvoorraad? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het is niet bekend wat de vierkantemeterprijzen zijn van woningen die door particuliere beleggers worden aangekocht om te verhuren. Ook kan er in de cijfers omtrent particuliere verhuur vooralsnog geen onderscheid worden gemaakt tussen buy to let (aankoop van koopwoningen om ze beschikbaar te stellen als huurwoning) en overige particuliere verhuur. Wel blijkt uit aan analyse van het Kadaster op basis van cijfers over 20153 dat de gemiddelde verhuurprijs bij particuliere verhuur in Utrecht gemiddeld 736 euro bedroeg, in Den Haag gemiddeld 731 euro, in Amsterdam gemiddeld 706 euro en in Rotterdam 550 euro. Daarbij geldt dat de huurprijzen bij particuliere verhuur in Amsterdam gemiddeld 13% lager waren dan de maximaal toegestane huurprijs. In Rotterdam bedroeg dit verschil 23%.
Bent u bereid nader onderzoek te doen naar de hoogte van de huren via «buy to let»? Deelt u de mening dat het voor een goede analyse van de woningmarkt en huurprijzen gewenst is deze informatie scherp en inzichtelijk te krijgen? Hoeveel huurders die huren van een belegger («buy-to-let»-huurders) komen in aanmerking voor huurtoeslag?
Zoals aangegeven door mijn voorganger in eerdere beantwoording van uw Kamervragen4 wordt op dit moment al op verschillende manieren onderzoek gedaan naar «buy to let» en breder naar beleggers op de woningmarkt. Dit gebeurt bijvoorbeeld via het Kadaster en het CBS (Haalbaarheidsstudie onderscheid particuliere verhuurders van woningen). Ook komen er periodiek vastgoedcijfers over investeringen van beleggers in de Nederlandse woningmarkt beschikbaar via onder meer MSCI, gegevens van IVBN-leden en Capital Value. Zoals aangegeven in het voorgaande antwoord kan er in de cijfers omtrent particuliere verhuur vooralsnog geen onderscheid worden gemaakt tussen buy to let en brede particuliere verhuur.
In hoeverre gelden uw zorgen over de betaalbaarheid en toegankelijkheid van de hoofdstad, ook voor het opkopen en duur verhuren van woningen door beleggers? Geldt deze zorg ook andere steden of gebieden dan Amsterdam? Kunt u uw antwoord toelichten?2
Particuliere beleggers richten zich vooral op relatief kleine en goedkope woningen, waardoor zij met name concurreren met starters. In de eerdere beantwoording van uw Kamervragen door mijn voorganger is reeds aangegeven dat het Kadaster heeft onderzocht of er sprake is van verdringing van potentiële koopstarters door particuliere beleggers6, en komt tot de conclusie dat deze situatie zich alleen in Amsterdam lijkt voor te doen. Daarbij geldt dat de verantwoordelijkheid om te handhaven op vormen van huisjesmelkerij ligt bij gemeenten. Zij beschikken over diverse instrumenten die hiertoe kunnen worden ingezet, zoals het bestemmingsplan en de Huisvestingswet.
Erkent u het probleem van bijvoorbeeld jonge huishoudens in gebieden met woningschaarste, die niet kunnen kopen omdat zij door pandjesbazen en huisjesmelkers op de woningmarkt worden overboden en die door de soms bizar hoge huren niet of nauwelijks kunnen sparen voor de aanbetaling van een koophuis? Zo ja, wat gaat u hieraan doen?
Zie antwoord vraag 4.
Weet u hoeveel woningen volledig worden onttrokken aan de woningvoorraad via vakantieverhuur of als illegaal hotel? Welk deel daarvan wordt op deze wijze verhuurd via een «buy-to-let»-constructie?
Zoals reeds aangegeven in de beantwoording van vraag 3 kan er in de cijfers omtrent particuliere verhuur vooralsnog geen onderscheid worden gemaakt tussen buy to let en brede particuliere verhuur. Hoeveel koopwoningen door particuliere beleggers worden aangekocht om vervolgens aan te bieden als vakantieverhuur of andere vormen van tijdelijke verhuur is niet bekend. Handhaving op aanbod van woningen als illegaal hotel is een verantwoordelijkheid van de gemeenten.
Kunt u overzichtelijk maken hoeveel sociale huurwoningen (zowel van woningcorporaties als van particuliere verhuurders) worden verkocht aan particulieren voor eigen gebruik, welke voor huisvesting van medewerkers van bedrijven of instellingen en welke voor beleggingsdoeleinden (uitgesplitst naar particuliere kleine beleggers en grote institutionele beleggers)? Bent u bereid om bij de (onwenselijke) verkoop van sociale huurwoningen een kettingbeding in te stellen die dure verhuur door beleggers of doorverkoop aan beleggers inperkt?
Onderstaande tabel laat zien hoeveel woningen van corporaties zijn verkocht de afgelopen jaren. De verkoop van woningen is uitgesplitst naar verkoop aan natuurlijke personen, binnen de corporatiesector en aan beleggers en overige partijen. Het aandeel van Vestia en WIF in de verkopen aan beleggers en overige partijen is groot.
2010
2011
2012
2013
2014
2015
Verkoop natuurlijke persoon
15.100
14.300
14.000
14.700
17.000
15.300
Aan zittende huurders
3.500
2.600
2.800
2.900
3.900
3.400
Bij mutatie
11.600
11.700
11.200
11.800
13.100
11.900
Verkoop aan andere partij
4.200
5.100
3.300
9.800
9.600
14.400
Binnen corporatiesector
3.800
1.300
2.400
7.800
3.700
7.100
Aan beleggers en overige partijen
400
3.800
900
2.000
5.900
7.300
In de woningwet wordt het volkshuisvestelijk belang onder andere beschermd doordat verkoopvoornemens onderdeel uitmaken van de jaarlijkse prestatieafspraken tussen corporaties, gemeenten en huurdersorganisaties. Daarnaast wordt het volkshuisvestelijk belang van blijvend gereguleerde huurwoningen7 beschermd door middel van zienswijzen van gemeenten en huurdersorganisaties, een verplichte eerste aanbieding aan zittende huurders en andere toegelaten instellingen en bij verkoop aan een derde een exploitatieverplichting van 7 jaar en een verklaring omtrent sociaal verhuurgedrag. Aanvullende clausules zijn daarom in die gevallen niet nodig. Bij te liberaliseren woningen geldt eveneens een bescherming van het volkshuisvestelijke belang door de jaarlijkse prestatieafspraken en een zienswijze van de gemeente. De zienswijze van de gemeente kan daarbij vervallen indien aantoonbaar afspraken zijn gemaakt over compenserende nieuwbouw, of wanneer in het koopcontract is opgenomen dat de koper de woningen ten minste zeven jaar exploiteert tegen een huurprijs van maximaal 850 euro per maand. Andere voorbehouden zijn bij deze categorie woningen niet opgenomen, om de verkoop van deze woningen die ook geschikt zijn voor het middeldure huursegment, niet onnodig complex te maken. Ter bescherming van het maatschappelijk bestemd vermogen van de corporatie geldt bij de verkoop van alle corporatiewoningen een minimale prijs die de corporatie moet ontvangen voor de woningen (getaxeerde marktwaarde of de WOZ-waarde).
Is er in alle gevallen, waarbij sociale huurwoningen van woningcorporaties zijn verkocht aan een niet-natuurlijk persoon, toestemming verleend door het Rijk na een zienswijze van de gemeente? Op welke gronden wordt die toestemming verleend en wie controleert en handhaaft hierop? Deelt u de mening dat woningcorporaties hierop te weinig handhaven? Wat gaat u daartegen doen? Hoe weten we zeker dat er geen corporatiewoningen zijn verkocht zonder toestemming?
Voor de verkoop van een woning aan niet-natuurlijke personen (die geen andere corporatie zijn) of aan natuurlijke personen die de woning niet zelf gaan bewonen (bijvoorbeeld voor buy-to-let), dient de corporatie om toestemming te verzoeken bij de Autoriteit woningcorporaties. Deze toetst onder andere op de onder het antwoord op vraag 7 benoemde voorwaarden. Indien corporaties geen toestemming vragen voor een dergelijke verkoop, zal dat aan het licht komen via de jaarlijkse verantwoordingsinformatie en accountantscontrole. Ook de notaris dient er bij het passeren van de akte op toe te zien dat verkopen voldoen aan alle wettelijke bepalingen inclusief verkregen toestemming van de Minister als dat aan de orde is. Indien dat niet het geval is wordt de verkoop alsnog beoordeeld en in het uiterste geval wordt nietigheid ingeroepen.
Deelt u de uitkomsten van een recent onderzoek van de Universiteit van Chicago, waarin wordt gesteld dat betalingsachterstanden op hypotheken in de recente crisisjaren in de Verenigde Staten voornamelijk werden veroorzaakt door hypotheken aan leners met een middelgrote of hoge kredietwaardigheid en in het bijzonder vastgoedbeleggers? In hoeverre zijn deze conclusies ook relevant voor Nederland? Is dit onderzoek een extra reden voor u om in te grijpen bij de opkomst van «buy to let», om te voorkomen dat hier een nieuwe destabiliserende huizenprijsbubbel wordt veroorzaakt?3
Het genoemde artikel is onderdeel van een wetenschappelijke discussie over de toedracht van de start van de financiële crisis in 2007–2008. Hoewel het niet aan mij is om in die discussie een standpunt in te nemen, vind ik het wel van belang dat er op de Nederlandse hypotheekmarkt geen leningen worden verstrekt die voor de koper of de geldverstrekker onverantwoorde risico’s bevatten, en daarmee ook verdergaande negatieve gevolgen kunnen hebben voor de woningmarkt. In de jaren na de crisis zijn de risico’s op de Nederlandse hypotheekmarkt fors teruggebracht door onder andere de leennormen aan te scherpen. Bovendien wordt voor particulieren die een volgende hypothecaire lening aangaan om te beleggen in een woning bestemd voor verhuur rekening gehouden met reeds bestaande hypothecaire kredieten. Ook wordt er voor de aankoop van woningen voor «buy to let» meer eigen vermogen gebruikt.
Kunnen de kadastrale data, die maandelijks beschikbaar komen over koopwoningen, vanaf heden gedifferentieerd aangeleverd worden door onderscheid te maken tussen starters, doorstromers en «buy to let», en daarnaast naar woningtype en prijsklasse, steden en regio’s? Bent u bereid daarvoor extra middelen beschikbaar te stellen, zodat deze nieuwe trend op de woningmarkt beter gevolgd kan worden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie beantwoording van vraag 3. Volgens eerder genoemd onderzoek komt het Kadaster tot de conclusie dat er vooralsnog geen sprake is van een brede verdringing van koopstarters op de woningmarkt9. Ik houd de verdere ontwikkelingen rondom buy to let middels de informatiekanalen die daartoe beschikbaar zijn en de onderzoeken die worden uitgevoerd nauwlettend in de gaten.
Bent u bereid om maatregelen te overwegen die een rem zetten op het beleggen in woningen, zoals het instellen van vermogenswinstbelasting op «buy to let" of andere fiscale maatregelen? Zo nee, welke andere beleidsinstrumenten bent u wel van plan in te zetten en wat is daarvan het beoogde en verwachte effect?
Zoals reeds gesteld in de beantwoording van vraag 1 kan buy to let in algemene zin bijdragen aan een wenselijke verruiming van het aanbod huurwoningen, met name wanneer ie verruiming plaatsvindt in het nog relatief kleine middenhuursegment. Verdringing van koopstarters lijkt zich vooralsnog alleen voor te doen in Amsterdam, waardoor ik het nemen van landelijke maatregelen om buy to let af te remmen niet passend acht.
Bent u van mening dat huurders bij woningcorporaties (toegelaten instellingen) instemmingsrecht moeten krijgen bij verkoop van huurwoningen, zoals zij nu ook hebben bij het aangaan van fusies en verbindingen? Kunt u uw antwoord toelichten?
De verkoop van woningen is een onderwerp waarover huurdersorganisaties, gemeenten en corporaties gezamenlijk afspraken kunnen maken in de prestatieafspraken. De corporatie stuurt hiertoe een overzicht op 4-cijferig postcodeniveau op van de woningen die zij eventueel zou willen verkopen. Het aan huurdersorganisatie verlenen van een instemmingsrecht voor elke verkoop verhoudt zich niet met de gelijkwaardige rol die de drie partijen hebben bij het maken van prestatieafspraken. Door middel van een zienswijze kunnen huurdersorganisaties bij verkopen aan derden ook de Autoriteit woningcorporaties informeren over hun standpunt en eventuele gemaakte afspraken ten aanzien van verkopen.
Lelystad |
|
Suzanne Kröger (GL), Jan Paternotte (D66), Eppo Bruins (CU), Remco Dijkstra (VVD), Mustafa Amhaouch (CDA) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() ![]() |
Heeft u het bericht gelezen «Dijksma klapt uit de school over Lelystad Airport»? Wat is uw reactie daarop?1
Ik heb kennis genomen van de uitspraken zoals opgenomen in het betreffende bericht. Het ministerie beschikt over kundige en betrokken medewerkers. De hoge werkdruk en de rol die van de rijksoverheid gevraagd wordt op het gebied van luchtvaart vraagt om extra inzet en aanvullende kennis en vaardigheden. Ik ben bezig dit vorm te geven. Dit vloeit voort uit het interne onderzoek van ABDTopConsult waarover uw Kamer op 12 september jl. door mijn ambtsvoorganger is geïnformeerd.
Deelt u de visie dat het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat met een tekort aan kundige mensen kampt die ingewikkelde dossiers kunnen doorgronden? Zo ja, sinds wanneer bestaat dat probleem en wat moet er gebeuren om dat probleem op te lossen?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat er, zoals voormalig staatsecretaris Dijksma stelt, nog nauwelijks mensen zijn die zelfstandig in staat zijn een hele MER-berekening te maken? Wat vindt u van deze uitspraak?
Zie antwoord vraag 1.
Wat heeft de uitlating van voormalig staatsecretaris Dijksma voor gevolgen voor de toegezegde nieuwe MER-beoordeling, waarover zij in haar laatste Kamerbrief spreekt van 16 oktober 2017?2 Hebben haar uitlatingen invloed op dit proces? Wat betekent dit voor de zorgvuldigheid waarmee een MER-berekening wordt gemaakt?
Deze uitspraken hebben geen gevolgen voor het gevolgde proces. De zorgvuldigheid staat voor mij voorop.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor de technische briefing over het MER op 23 november 2017?
Ja.
Het bericht ‘Bijstandsproef is nep experiment’ |
|
René Peters (CDA) |
|
Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Bijstandsproef is nepexperiment»?1
Bent u bekend met het feit dat Amsterdam 40.000 bijstandsgerechtigden vanaf februari 200 euro per maand laat bijverdienen?
Klopt het bericht dat Amsterdam niet is toegelaten tot het landelijke experiment rondom de regelluwe bijstand en dus op eigen houtje, zonder rugdekking van Den Haag, de regels rondom de bijstand aan het aanpassen is?
Klopt het beeld dat Amsterdam een conflict heeft met het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid omdat men weigert een deel van de Bijstandswet, te weten de tegenprestatie, uit te voeren? Zo Ja, kunt u toelichten wat de aard van het conflict is?
Hoe gaat u zorgen dat regels die overal in het land gelden ook in Amsterdam worden nageleefd?
De financiële problemen van Ziekenhuis Groep Twente (ZGT) |
|
Nine Kooiman (SP) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de problemen van Ziekenhuis Groep Twente (ZGT), waar bestuurders enorme bezuinigingen doorvoeren in het ziekenhuis vanwege financiële problemen? 1 2 3 4
Ja.
Hoe oordeelt u over de handelwijze van de bestuurders van het ZGT die voor een tekort van 9.7 miljoen hebben gezorgd, waardoor nu bezuinigingen worden doorgevoerd in het ziekenhuis en 150 banen worden geschrapt?5 Kunt u een reactie geven op de bestuurders van ZGT die aangeven dat het ziekenhuis in Hengelo in financiële problemen terecht is gekomen door onder andere de toegenomen stroom van patiënten, de behandeling van ouderen met complexe aandoeningen, meer onderzoek, meer ingrepen, dure geneesmiddelen en een langere ligduur van patiënten? Wat is uw reactie op de uitspraak van bestuurders van het ZGT die aangeven dat zorginkoop een vak is, maar dat de balans houden tussen kosten en inkomsten er dit jaar niet is?
Het is altijd bijzonder vervelend om te horen dat een ziekenhuis in financieel zwaar weer verkeerd, zeker wanneer dit mogelijk tot gedwongen ontslagen leidt. Ik sluit hierbij dus aan op antwoorden op eerdere vragen van uw Kamer6. Ziekenhuizen zijn zelf verantwoordelijk voor een financieel gezonde bedrijfsvoering. Ik stel vast dat ZGT de afgelopen periode transparant is geweest over de financiële problemen binnen het ziekenhuis en de achterliggende oorzaken. Het is de verantwoordelijkheid van het bestuur van ZGT om in goed overleg met alle betrokken stakeholders de noodzakelijke verbetermaatregelen te nemen. Dat betekent ook dat er goede afspraken gemaakt moeten worden met de betrokken zorgverzekeraars over een passende vergoeding voor de geleverde zorg. Desgevraagd heeft ZGT mij laten weten dit in de toekomst zakelijker aan te pakken dan voorheen.
Ervan uitgaande dat voormalig bestuurder van het ZGT, de heer M. Schmidt, eind vorig jaar bij zijn vertrek aangaf dat hij een gezond financieel ziekenhuis achterliet, hoe is het mogelijk dat er binnen een jaar een verlies van 9.7 miljoen is ontstaan? Bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren? Zo nee, waarom niet?6 7
ZGT heeft mij desgevraagd laten weten dat het ziekenhuis over 2017 voor het eerst sinds jaren een negatief resultaat verwacht. Als belangrijkste oorzaak voor het verlies noemt het ZGT een onverwacht hoge toestroom van patiënten met een complexe zorgvraag. Voor een uitgebreidere toelichting op de financiële situatie bij ZGT verwijs ik u naar eerdere antwoorden van mijn ambtsvoorganger op vragen van uw Kamer9. Zoals aangegeven is ZGT de afgelopen periode transparant geweest over de financiële problemen van het ziekenhuis en de achterliggende oorzaken.
Wat was de rol van de toezichthouders die het hebben laten gebeuren dat de bestuurders financieel wanbeleid hebben gevoerd, waardoor het ziekenhuis Hengelo nu in grote financiële problemen is gekomen? Hebben de toezichthouders hun taken goed uitgeoefend? Wat is uw oordeel hierover? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik kan vanuit mijn positie niet oordelen over de handelwijze van de interne toezichthouder van ZGT. Het is natuurlijk wel buitengewoon vervelend dat het ziekenhuis nu in deze situatie verkeert en dat dit niet is voorkomen. Desgevraagd heeft ZGT heeft mij laten weten dat de financiële situatie de hoogste aandacht heeft van de raad van toezicht. Naast de reguliere en extra vergaderingen wordt de auditcommissie financiën van de raad van toezicht voortdurend op de hoogte gehouden van de ontwikkelingen. In mijn antwoord op vraag 5 hieronder ga ik in op de rol van de Inspectie voor de Gezondheidszorg en Jeugd in oprichting (IGJ i.o.).
Heeft de Inspectie voor de Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) de financiën van dit ziekenhuis onderzocht in haar toezicht op ZGT Hengelo? Zo ja, waarom hebben zij niet ingegrepen? Zo nee, waarom niet?
Zoals mijn ambtsvoorganger u eerder heeft laten weten10 houdt de IGJ i.o. toezicht op de kwaliteit van zorg en de patiëntveiligheid. De informatie over de financiële positie van een ziekenhuis wordt door de IGJ i.o. betrokken bij haar risicogestuurde toezicht. Met andere woorden, de IGJ i.o. onderzoekt de financiële bedrijfsvoering van zorgaanbieders niet, maar houdt wel in de gaten hoe het ziekenhuis er financieel voorstaat. Wanneer de financiële situatie daar aanleiding toe geeft, treedt de IGJ i.o. tijdig met de raad van bestuur in gesprek over mogelijke risico’s voor de kwaliteit en veiligheid van zorg.
Wat is uw oordeel over het handelen van de bestuurders die afgestevend zijn op een miljoenenverlies, waardoor er nu bezuinigd moet worden? Is het niet wenselijk dat er ander beleid wordt ingezet om bezuinigingen en ontslagen te voorkomen en het ziekenhuis weer financieel op orde te krijgen? Hoe kan dit volgens u worden georganiseerd? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie mijn eerdere antwoord op vraag 2.
Gezondheidsrisico’s van geitenhouderijen voor omwonenden |
|
William Moorlag (PvdA) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de berichtgeving op RTV Oost over de weigering van de provincie Overijssel om, anders dan de provincies Noord-Brabant en Gelderland, onderzoek te doen naar de gezondheidsrisico’s van geitenhouderijen en de weigering om aan de (nieuwe) vestiging van geitenhouderijen beperkingen op te leggen?1
Ja.
Deelt u de opvatting dat het gewenst is dat in de provincie Overijssel de gezondheidsrisico’s van geitenhouderijen voor de bevolking deugdelijk worden onderzocht?
In opdracht van de voormalig Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en de voormalig Staatssecretaris van Economische Zaken is onderzoek uitgevoerd naar de kwantitatieve gezondheidseffecten van veehouderijen op de gezondheid van omwonenden in een deel van Noord-Brabant en het noorden van Limburg.
Dit onderzoek is verricht onder leiding van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieuhygiëne (RIVM) en heeft onder andere geleid tot het rapport «Veehouderij en Gezondheid Omwonenden (aanvullende studies), analyse van gezondheidseffecten, risicofactoren en uitstoot van bioaerosolen».
In het rapport staat onder andere dat mensen die rondom geitenhouderijen wonen een grotere kans hebben om een longontsteking op te lopen. Tot op heden is de oorzaak niet duidelijk. De voormalig Staatssecretaris van Economische Zaken heeft uw Kamer dit rapport, mede namens de voormalig Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, op 16 juni 2017 toegestuurd (Kamerstuk 28 973, nr. 192) en vervolgonderzoek aangekondigd.
Ik deel de noodzaak om inzicht te krijgen in de oorzaken van verhoogde ziektedruk rond geitenhouderijen, want dit is een zorgelijk signaal. Ik deel ook de opvatting dat daar deugdelijk onderzoek naar gedaan moet worden. Meer informatie over de oorzaak van de verhoogde ziektedruk is nodig om uiteindelijk risicoreducerende maatregelen te kunnen nemen. Het heeft niet mijn voorkeur en ik vind het ook niet effectief als iedere provincie eigenstandig onderzoek laat uitvoeren. Het vinden van de oorzaak is van belang voor de gehele Nederlandse bevolking.
Het vervolgonderzoek bestaat uit een aantal deelonderzoeken en behelst onder andere een epidemiologische analyse van huisartsengegevens over de jaren 2014–2016 in het VGO-gebied (deel van Noord-Brabant en het noorden van Limburg) om na te gaan of de eerder gevonden verbanden ook in deze jaren optreden. De verwachting is dat dit deelonderzoek medio 2018 kan worden afgerond. Een van de aanbevelingen uit het laatste onderzoek is om deze analyse ook in andere gebieden uit te voeren om te zien of hetzelfde effect hier ook optreedt. Op dit moment wordt gekeken welke gebieden in andere provincies dan Noord-Brabant en Limburg voldoen aan de randvoorwaarden voor een dergelijke analyse. Dit deelonderzoek kan naar verwachting medio 2019 worden afgerond. Tegelijkertijd vindt er onderzoek plaats naar de oorzaken van de verhoogde ziektedruk rond geitenhouderijen. Het totale onderzoek kan naar verwachting in 2020 worden afgerond. Het onderzoek naar de oorzaken van de verhoogde ziektedruk is ingewikkeld en kost tijd. Ik realiseer mij dat dit, in het perspectief dat je snel tot een oplossing wilt komen en gepaste maatregelen wilt nemen, spanning oplevert.
Deelt u de opvatting dat het ongewenst is dat in de ene provincie geen en in de andere provincie wel deugdelijk onderzoek wordt gedaan naar gezondheidsrisico’s van geitenhouderijen voor de bevolking?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid uw invloed aan te wenden om te bewerkstelligen dat in de provincie Overijssel, in navolging van de provincies Gelderland en Noord-Brabant, alsnog deugdelijk onderzoek wordt verricht en heeft u in het geval de provincie dat weigert zelf de bereidheid zorg te dragen voor deugdelijk onderzoek naar de gezondheidsrisico’s van geitenhouderijen voor de bevolking van Overijssel?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de opvatting dat de ophef, nu in Overijssel, aantoont dat het gewenst en noodzakelijk is op nationaal niveau nadere normen en regels te stellen aan de blootstelling van de bevolking aan de risico’s van veehouderij om ongerijmde verschillen in blootstelling aan risico’s uit te sluiten?
Gelet op de gevonden effecten zoals beschreven in het laatste VGO-rapport lijken maatregelen noodzakelijk, maar zoals aangegeven is meer inzicht in de oorzaken nodig alvorens vastgesteld kan worden welke risicoreducerende maatregelen effectief kunnen zijn.
Het bericht ‘Videos. Universitaire kindbruidjes over de zegeningen van islam’ |
|
Harm Beertema (PVV), Machiel de Graaf (PVV), Geert Wilders (PVV) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Videos. Universitaire kindbruidjes over de zegeningen van islam»?1
Ja.
Is het een taak van het Nederlandse onderwijs om ieder kritisch vermogen af te breken aangaande de islam? Zo nee, wat is dan het leerdoel van de Leiden Islam Academie aangaande de grootste existentiële bedreiging van ons land?
Nee. Het is juist een taak van het Nederlands onderwijs kritisch vermogen te stimuleren. Daarin staat het universiteiten vrij een religie, zoals de islam, tot onderwerp van studie te maken. De Leiden Islam Academie biedt in dit kader korte onderwijsmodulen en onderwijs op maat aan om op deze manier de aanwezige kennis en expertise op het gebied van islamonderzoek in Nederland ook buiten de universiteit aan te bieden. De Academie heeft namelijk als visie dat bredere kennis over de islam – als religie, maar ook als ethiek, mystiek of in radicale en politieke vorm – helpt het maatschappelijke debat over de islam in een bredere context te plaatsen. Dit aanbod wordt ontwikkeld op verzoek van en in samenwerking met maatschappelijke partners zoals islamitische studentenverenigingen, politie, huisartsenopleiding, rechterlijke macht, diplomatieke diensten en scholen. Het specifieke programma waar de vraag naar verwijst, valt hieronder en is op verzoek van de Faculteit ontwikkeld.
Deelt u de mening dat het sponsoren van een leerstoel over de islam door het land Oman, dat de sharia als basis van haar rechtssysteem hanteert, geen goed idee is vanwege de invloed die Oman daarmee kan uitoefenen op het Nederlandse onderwijs, zoals in de filmpjes aangetoond wordt?
Ik deel uw mening niet.
Het sultanaat Oman heeft in 2008 eenmalig een bedrag betaald aan de Universiteit Leiden voor de financiering van een leerstoel op het gebied van «Oriental Studies». De invulling van de leeropdracht van de leerstoel, alsmede de betaling van het salaris van de leerstoelhouder, is de exclusieve verantwoordelijkheid van Universiteit Leiden. Oman heeft geen invloed op, noch betrokkenheid bij de onderzoek- of onderwijsprogramma's die door de leerstoel worden ontwikkeld. De universiteiten van Harvard, Cambridge, Melbourne en Georgetown ontvingen van het sultanaat soortgelijke financieringen voor leerstoelen.
De uitgangspunten voor de gesponsorde leerstoel staan beschreven in het «Hooglerarenbeleid» van de Universiteit Leiden. Hierin is bepaald dat in de overeenkomst tussen partijen, afspraken worden gemaakt over de omvang van de aanstelling en de financiering van de leerstoel. Ook is de onafhankelijkheid van de leerstoelhouder ten opzichte van de sponsor vastgelegd. Dit sluit aan bij de principes van eerlijkheid, zorgvuldigheid, betrouwbaarheid, controleerbaarheid, onpartijdigheid en onafhankelijkheid die tot uiting komen in de Nederlandse gedragscode wetenschapsbeoefening. Gezien deze waarborgen, zie ik dan ook geen reden sponsoring van Nederlands onderwijs door islamitische landen te verbieden.
Bent u bereid de sponsoring van Nederlands onderwijs door islamitische landen te verbieden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
De misstanden bij Thebe |
|
Lilian Marijnissen (SP) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Bent u ook zo geschrokken van de signalen over grove misstanden die gemeld worden door medewerkers van zorgorganisatie Thebe?1 2 3
Ik heb kennis genomen van het Zwartboek over zorgorganisatie Thebe, opgesteld door een (onbekend) aantal medewerkers, met daarin klachten en meldingen van uiteenlopende aard over de zorgverlening. Ik vind het zorgelijk wanneer dit soort signalen over een zorgaanbieder naar voren komt. Het feit dat een andere groep medewerkers van Thebe, die zich niet herkende in het beeld, daags na het Zwartboek met een Witboek kwam als tegengeluid, geeft aan dat er verschillende beelden zijn. De Raad van Bestuur van een zorginstelling dient te zorgen voor veilige en kwalitatief verantwoorde zorg. Het is dan ook zaak dat zij deze signalen van medewerkers serieus nemen. Ik heb geen aanleiding om te veronderstellen dat dit niet het geval is. Thebe heeft de afgelopen maanden diverse gesprekken gevoerd met vakbond FNV over de werkdruk en personeelsbezetting binnen de zorg. Daarnaast zijn zowel de Centrale Cliëntenraad als de Ondernemingsraad meegenomen in de gesprekken en de lijn die Thebe daarin kiest.
Wat is uw reactie op het zwartboek waarin zorgmedewerkers 305 misstanden over de situatie binnen Thebe hebben toegelicht?
Zie antwoord vraag 1.
Wat vindt u ervan dat veel misstanden worden veroorzaakt door chronische personeelstekorten en de inzet van flex- en uitzendkrachten, waardoor onveilige situaties ontstaan voor zowel cliënten als het personeel en de werkdruk gigantisch hoog is? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het is primair aan de Raad van Bestuur van een zorginstelling om te zorgen voor veilige en kwalitatief goede zorg. Passende personeelsinzet is daar onderdeel van. Daarvoor is het onder meer belangrijk naar de juiste functiemix in de teamsamenstelling te zoeken. In dat verband geldt dat er meer wegen naar Rome leiden, zolang dat maar tot goede zorg leidt.
Thebe heeft, net als veel andere organisaties, te maken met een krappe arbeidsmarkt. Het aantal moeilijk vervulbare vacatures stijgt en voor een aantal beroepen is het op dit moment moeilijk om voldoende mensen te vinden. Er is de afgelopen periode al veel in gang gezet met tal van maatregelen en initiatieven. De huidige tekorten bij specifieke beroepen en (vooral) de verwachte zorgbrede tekorten aan verzorgend en verpleegkundig personeel op mbo- en hbo-niveau vragen echter om blijvende inzet. Daarom zijn ActiZ, BTN, CNV, FNV, de MBO-raad, NVZ en VWS samen aan de slag gegaan met een arbeidsmarktagenda 2023. Dat heeft geleid tot de agenda «Aan het werk voor ouderen» die op 12 juli van dit jaar naar uw Kamer is gestuurd. In deze agenda zijn vier doelstellingen geformuleerd: behouden van zorgprofessionals, vergroten van de instroom, verminderen van de zorgafhankelijkheid en verbeteren van de kwaliteit. Om die doelstellingen te realiseren zijn in de arbeidsmarktagenda elf actielijnen benoemd die zowel landelijk als regionaal richting geven aan concrete acties. Ook in de regio waar Thebe werkzaam is, wordt dit actief opgepakt.
Waarom investeren bestuurders van Thebe enkel in zorgmedewerkers vanaf niveau 3 en zijn alle helpenden wegbezuinigd? Begrijpt u hoe waardevol juist medewerkers van niveau 1 en 2 zijn binnen een organisatie? Wat gaat u doen om de ontslagen helpenden weer terug te krijgen bij Thebe? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 3.
Welke maatregelen bent u bereid te treffen om te bewerkstelligen dat Thebe voldoende zorgmedewerkers vanaf niveau 1 tot en met 5 inzet, zodat flex- en uitzendkrachten niet meer nodig zijn? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe oordeelt u over de signalen dat er een angstcultuur heerst binnen de organisatie van Thebe? Bent u dat bereid uit te zoeken en niet alleen onder de bestuurders van Thebe, maar juist ook onder de zorgmedewerkers? Zo nee, waarom niet?
Wanneer dit aan de orde is, is het aan de Raad van Toezicht van een zorginstelling – als interne toezichthouder – om daar naar te handelen. Ik constateer in ieder geval dat het beeld van een angstcultuur niet door iedereen wordt herkend. Naast de Raad van Bestuur van Thebe geven ook de ondernemingsraad en de Centrale Cliëntenraad van Thebe aan zich niet in dit beeld te herkennen. Zij hebben afzonderlijk een reactie gegeven op deze aantijgingen en nemen hier beide afstand van. Daarnaast blijkt ook een groot deel van de medewerkers het oneens te zijn met het beeld dat wordt geschetst van Thebe. In de verhalen in het Witboek wordt door medewerkers zelf aangegeven dat zij zich niet herkennen in het beeld dat in de media is geschetst.
Klopt het dat het bestuur meermalen zou zijn ingelicht, maar daar niets mee heeft gedaan? Kunt u uitzoeken waarom de bestuurders van Thebe niets hebben gedaan met de signalen van de vakbond over de vele klachten? Zo nee, waarom niet?
Thebe heeft aangegeven na het ontvangen van het Zwartboek in gesprek te zijn gegaan met medewerkers. Er zijn ook twee bijeenkomsten geweest waarin de FNV en een groep medewerkers hun ongenoegen hebben geuit, waarna dit zo concreet mogelijk is gemaakt en vervolgens duidelijke afspraken zijn gemaakt. Ook heeft Thebe in deze gesprekken toegelicht wat zij al aan acties heeft uitgezet om personeel te werven en de werkdruk te verlagen. Deze gesprekken zijn volgens Thebe in oktober eenzijdig door de FNV stopgezet. Thebe is doorgegaan met de afgesproken actiepunten.
Wat is uw visie op goed bestuur en hoe oordeelt u over de handelwijze en bekwaamheid van de bestuurders en de toezichthouders van Thebe, dit in het licht van het feit dat al vier jaar op rij er door het handelen van Thebe commotie ontstaat over de kwaliteit van zorg of dat geld voor zorg niet aan zorg besteed wordt? Kunt u uw antwoord toelichten?4 5 6
Ik zie in de zorg bestuurders en interne toezichthouders die hun functies met toenemende professionaliteit vervullen. Naast de bedrijfsmatige kant krijgt ook het sturen op gedrag en cultuur steeds meer aandacht. Om deze positieve ontwikkeling kracht bij te zetten is begin 2015 de agenda goed bestuur aan de Tweede Kamer gepresenteerd. De speerpunten van deze agenda zijn:
aanscherpen van verantwoordelijkheden over en weer van bestuurders en interne toezichthouders,
versterken van het externe toezicht en aanpak van onbehoorlijk bestuur en wanbeleid,
het optimaliseren van checks and balances langs de weg van medezeggenschap en
het stimuleren van (het debat over) goed bestuur.
Om invulling te geven aan het speerpunt «versterken extern toezicht» is een beleidskader gemaakt, dat op 13 januari 2016 eveneens aan de Kamer is gestuurd. Enerzijds wordt hiermee duidelijk voor bestuurders en interne toezichthouders wat de overheid van hen verwacht, anderzijds schetst dit beleidskader hoe de externe toezichthouder zich verhoudt tot de besturing van de zorginstelling. Daarmee wordt voor zorginstellingen helderder waar zij aan moeten voldoen en geeft het de externe toezichthouders een kader voor ingrijpen. Ook voor Thebe geldt bovengenoemd kader, dat is toegepast door de interne – en externe toezichthouders die zowel toezien op de kwaliteit van zorg als op een rechtmatige besteding van middelen. Aan hun oordeel heb ik niets toe te voegen.
Welke maatregelen gaat u treffen om ervoor te zorgen dat goed bestuur bij Thebe geborgd is?
Zie antwoord vraag 8.
Hoe is het volgens u mogelijk dat de Inspectie voor de Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) geen reden ziet om in te grijpen om het toezicht van Thebe aan te scherpen? Kunt u uw antwoord toelichten?7
De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd in oprichting (hierna: de inspectie) hield na eerdere media-aandacht in de periode 2016–2017 intensief toezicht bij Thebe. De inspectie bezocht verschillende locaties en de thuiszorg. Uit deze bezoeken bleek een overwegend positief beeld van de kwaliteit van zorg bij Thebe. De inspectie zag daarop geen aanleiding om aanvullende toezichtactiviteiten uit te voeren. Op dit moment heeft de inspectie geen zorgen over de wijze waarop de raad van bestuur van Thebe stuurt op de kwaliteit van zorg. De inspectie heeft er vertrouwen in dat Thebe de verbeterpunten die er nog zijn, zelf oppakt.
De inspectie is door de raad van bestuur geïnformeerd over de huidige situatie, het Zwartboek, het Witboek en de wijze waarop de raad van bestuur overleg pleegt en contact zoekt met de vakbond. De inspectie heeft begrepen dat de interne medezeggenschapsorganen van Thebe de raad van bestuur steunen. De inspectie neemt de geanonimiseerde signalen uit het Zwartboek en Witboek serieus. Zij neemt deze mee in haar toezicht bij Thebe en laat zich blijvend informeren over ontwikkelingen rondom deze situatie bij Thebe.
Gezien de Inspectie niet wenst in te grijpen naar aanleiding van de honderden meldingen van misstanden van zorgmedewerkers in het zwartboek, wat zegt dit over de bekwaamheid van de Inspectie? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik verwijs naar mijn antwoord op de vragen 8, 9 en 10. De inspectie heeft in dit geval gehandeld zoals van haar verwacht mag worden; ik zie in het handelen van de inspectie geen aanleiding om uitspraken te doen over de bekwaamheid van de inspectie.
Bent u bereid zo spoedig mogelijk de Inspectie naar Thebe te sturen? Zo nee, waarom niet?
Nee. Ik verwijs naar mijn antwoord op vraag 10 en concludeer hiervoor geen aanleiding te zien; de inspectie volgt de situatie bij Thebe.
Bent u bereid om naar Thebe te gaan en te spreken met zorgmedewerkers, bewoners en familieleden om hun verhaal aan te horen in plaats van deze vragen eenzijdig aan de bestuurders van Thebe voor te leggen? Zo nee, waarom niet?
Gezien de beantwoording van voorgaande vragen, zie ik daartoe geen aanleiding.
Welke maatregelen gaat u inzetten om te zorgen dat de kwaliteit van zorg weer op orde komt en zorgmedewerkers met voldoende collega’s weer kunnen werken in een prettige omgeving binnen Thebe? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik verwijs hiervoor naar mijn antwoorden op de vragen 3, 4 en 5 en 8 en 9.
Roundup |
|
Tjeerd de Groot (D66) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Is al die ophef over Roundup wel terecht»?1
Ja.
Is er informatie bekend over het effect van glyfosaat op het bodemleven?
Ja. Het Ctgb heeft de risico’s van de werkzame stof glyfosaat en zijn metaboliet onder meer beoordeeld in relatie tot de bodem. Hieruit volgt dat veilig gebruik mogelijk is; de geldende normen worden niet overschreden2.
Het lijkt me daarom op dit moment niet zinvol aanvullend onderzoek te doen.
Zijn er bodemnormen voor glyfosaat dan wel AMPA? Zo nee, bent u van mening dat de dossiervorming door het European Food Safety Authority (EFSA) in dit opzicht adequaat is? Lijkt het u zinvol om extra onderzoek te doen ten behoeve van het effect van glyfosaat en AMPA op het bodemleven?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bekend met de praktijk om in delen van Nederland graslanden te «resetten» met Roundup? Bent u bekend met de praktijk om voorafgaand aan het planten van gewassen in de lente onkruid met Roundup te doden? In hoeverre passen dergelijke praktijken in het beleid van geïntegreerde gewasbescherming, gelet op de effecten van Roundup op de bodembiologie?
Ik ben bekend met het gebruik van glyfosaathoudende middelen in de Nederlandse landbouw. Dit gebruik is toegestaan en past binnen de acht principes van geïntegreerde bestrijding.
De Staatssecretaris van Economische Zaken heeft uw Kamer toegezegd het gebruik van glyfosaat in de landbouw in beeld te brengen en te inventariseren of, en zo ja, welke alternatieven er zijn. Op korte termijn wordt een ambtelijk gesprek met de sector gepland (Kamerstuk 27 858, nr. 394).
Zijn u nog meer van dergelijke generieke, preventieve toepassingen bekend? Hoe ziet u dit gebruik van middelen in het licht van de onlangs gepubliceerde studie van Wageningen University & Research (WUR) over de concentraties van glyfosaat in Europese landbouwgronden? Bent u bereid om met de sector in gesprek te gaan om ook bij herbiciden het gebruik terug te dringen?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u ervan op de hoogte dat uit cijfers van Nederlandse Stichting voor Fytofarmacie (Nefyto) zou blijken dat er vijf keer zoveel glyfosaat wordt gebruikt dan uit de statistieken van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) zou blijken? Kunt u een overzicht geven van de verkoop van glyfosaat in Nederland in de periode 2012–2016, waarbij de cijfers van CBS en Nefyto worden gebruikt? In hoeverre geeft de CBS-statistiek het daadwerkelijke gebruik in en buiten de landbouw adequaat weer? Bent u bereid om met het CBS te spreken over het aanpassen van de telmethode?
Ja. De Staatssecretaris van Economische Zaken heeft uw Kamer geïnformeerd over het verschil tussen gebruiks- en afzetcijfers (Kamerstuk 27 858, nr. 348).
De afzetcijfers zijn vertrouwelijk. Greenpeace heeft in 2016 de afzetcijfers van de jaren 2010 tot en met 2013 van de Nefyto gepubliceerd op haar website3. Hieruit blijkt dat er: 779.818 kg glyfosaat is afgezet in 2012 voor professioneel gebruik en 611.010 kg in 2013.
Het CBS publiceert ongeveer elke vier jaar cijfers over het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen in de landbouw4. Het CBS maakt onderscheid tussen glyfosaat tegen onkruid, als loofdodingsmiddel en als ontsmettingsmiddel. Hieruit blijkt dat er 152.592 kg glyfosaat is gebruikt in de landbouw in 2012.
Het CBS publiceert ongeveer elke vier jaar cijfers over het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen buiten de landbouw door andere overheden5. Hieruit blijkt dat er 19.307 kg glyfosaat is gebruikt door andere overheden6 in 2013.
Ik heb uw Kamer in het VSO Landbouw- en Visserijraad op 2 november jl. toegezegd dat ik met betrokken instanties het gesprek wil aangaan om te kijken hoe we het gebruik van glyfosaat binnen en buiten de landbouw beter in kaart kunnen brengen.
Het bericht dat cipiers ziek van angst zouden zijn door onveilige situaties in de gevangenissen |
|
Michiel van Nispen (SP) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Cipiers ziek van angst»?1
Ja.
Hoeveel noodkreten moeten er nog komen vanuit het gevangenispersoneel voordat u de situatie in het gevangeniswezen gaat verbeteren? Welke concrete maatregelen gaat u nu nemen om de veiligheid van gevangenispersoneel te verhogen?
De veiligheid staat bij DJI altijd voorop. Ik heb geen aanwijzingen dat kwaliteitsstandaarden en veiligheidsnormen niet gehaald worden.
Bij brief van 19 mei 2017 heeft de toenmalige Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie uw Kamer geïnformeerd over de maatregelen die de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) heeft getroffen om de veiligheid in de penitentiaire inrichtingen te kunnen blijven garanderen. 2
Juist door in lijn met de motie Krol de leegstand in sommige penitentiaire inrichtingen te concentreren en gedetineerden over te plaatsen naar inrichtingen waar wel voldoende gekwalificeerd personeel aanwezig is, is verlichting van de werkdruk gerealiseerd en blijft de veiligheid van het personeel en de gedetineerden gewaarborgd. 3
Voorts wordt momenteel, zoals eerder aan uw Kamer gemeld op 23 oktober 2017 een grote, landelijke wervingscampagne gehouden door DJI zodat zo snel mogelijk voldoende complexbeveiligers kunnen worden aangesteld. 4 Waar nodig wordt (tijdelijk) extern personeel ingehuurd.
Daarnaast is op 28 november 2017 een convenant gesloten tussen vakbonden, de centrale ondernemingsraad en DJI. De gemaakte afspraken zien o.a. op het verlagen van de werkdruk, het verhogen van de veiligheid en het vergroten van de aandacht van het management voor de medewerkers. Voor de volledigheid verwijs ik graag naar de tekst van het convenant dat ik uw Kamer bij brief van 28 november jl. heb toegezonden.
Wanneer denkt u de problemen met de levering van boodschappen definitief te hebben opgelost? Hoe kan het dat deze problemen zo hardnekkig zijn?
Sinds 15 september 2017 werkt DJI met een nieuwe toeleverancier. Dit heeft tot opstartproblemen (voornamelijk leveringsproblemen) geleid. Deze zijn nu echter grotendeels verholpen. DJI is het proces van de winkel continue aan het verbeteren, waardoor de leveringsbetrouwbaarheid toeneemt.
Is het waar dat er gevangenisdirecteuren zijn die zelf spullen zoals sigaretten inkopen en verspreiden om gevangenen rustig te houden? Zo ja, wat vindt u hiervan?
Ten tijde van de genoemde opstartproblemen is gezocht naar een alternatieve manier om de levering van inkopen te garanderen. Dit was in mijn ogen een tijdelijke oplossing.
Klopt het dat het gevangenispersoneel zich zelfs uit voorzorg ziek meldt op de dagen dat de bestellingen eigenlijk binnen moeten komen? Wat vindt u daarvan?
Ik herken deze signalen niet op basis van de bij mij bekende cijfers.
Het kortverzuim cijfer binnen DJI is stabiel. Op de peildatum 30 september 2017 was het gemiddelde percentage voor het kort verzuim 1,0%. Dat is hetzelfde percentage als een half jaar, een jaar en twee jaar geleden.
Deelt u de mening dat het tekenend is voor de staat van het gevangeniswezen dat een relatief klein incident, zoals verkeerde levering van boodschappen, direct bijdraagt aan een toenemend gevoel van onveiligheid bij het personeel?
Tijdige en juiste levering van de door gedetineerden bestelde goederen is belangrijk voor gedetineerden en draagt bij aan de rust in de inrichting.
Als dit proces niet goed verloopt leidt dit tot ontevredenheid bij de gedetineerden en druk op het personeel.
Uit het in 2017 gehouden Medewerkerstevredenheidsonderzoek (MTO) blijkt dat de ervaren veiligheid weliswaar licht is gedaald, maar nog steeds voldoende scoort.
DJI heeft het verbeteren van de ervaren tevredenheid van het personeel tot speerpunt benoemd en met de centrale ondernemingsraad afgesproken dat alle onderdelen van DJI acties en maatregelen formuleren om dit te verbeteren. Zeer binnenkort start bij DJI een onderzoek naar het werkklimaat met de focus op veiligheid van personeel en aandacht van het management voor de medewerkers.
Daarnaast zijn in het hiervoor genoemde convenant o.a. afspraken opgenomen over het verhogen van de veiligheid.
Hoe verklaart u dat er soms 50 gedetineerden bewaakt moeten worden door twee mensen? Is de afspraak niet dat twee bewaarders maximaal 24 gedetineerden bewaken?
Het uitgangspunt is dat er zoveel personeel wordt ingezet als nodig uit oogpunt van de veiligheid.
Voor een gemiddelde situatie en populatie wordt door inrichtingen een richtlijn gehanteerd van twee penitentiaire inrichtingswerkers op 24 uitgesloten gedetineerden. Bij zwaardere populaties en regimes als de Extra Zorgafdeling, de Extra Beveiligde Inrichting en de ISD geldt een hogere personeelsinzet.
Vindt u het wenselijk dat twee mensen 50 gevangenen moeten bewaken? Zo nee, wat voor maatregelen gaat u nemen om dit probleem aan te pakken?
Ik heb geen aanwijzingen dat gevangenen steeds langer op hun cel zitten of dat aan de richtlijn van 2 piw’ers op 24 uitgesloten gedetineerden wordt getornd.
Gedetineerden hebben recht op het voor het betreffende regime vastgestelde dagprogramma.
Juist door in lijn met de motie Krol gedetineerden en personeel bijeen te brengen is het mogelijk te garanderen dat er voldoende personeel aanwezig is om de volledige dagprogramma’s op een veilige wijze aan te bieden.
Klopt het dat gevangenen steeds langer op hun cel zitten omdat minder personeel meer gevangenen moet bewaken? Zo ja, vindt u dit wenselijk en waarom?
Zie antwoord vraag 8.
Hoe ernstig is het precieze tekort aan personeel? Wat zijn de gevolgen van deze personele krapte? Blijft er wel voldoende flexibiliteit over om pieken en andere vormen van drukte op te vangen?
De structureel toegewezen formatie is voldoende voor de geplande operationele capaciteit: als DJI alle vacatures heeft vervuld bestaan er geen tekorten en is geen extra budget nodig.
Het gevangeniswezen heeft op dit moment in totaal 450 vacatures. De werving heeft de hoogste prioriteit voor DJI. Momenteel loopt bij DJI een grote landelijke wervingsactie met als doel het tekort aan personeel zo snel mogelijk op te lossen. In het kader van deze actie zijn advertenties geplaatst in zowel landelijke als regionale bladen, en op social media. Er is extra capaciteit vrijgemaakt om dit proces te bespoedigen.
De werving leverde tot op heden (peildatum 27 november 2017) 7.701 sollicitatiebrieven op en er komen nog steeds nieuwe sollicitatiebrieven binnen. 239 vacatures zijn inmiddels vervuld.
Binnen DJI is momenteel echter sprake van een kwetsbaar evenwicht tussen de operationele capaciteit en de personele beschikbaarheid.
Om de huidige onderbezetting op te vangen wordt gewerkt met tijdelijk ingehuurde krachten. Door alle genomen maatregelen op personeelsgebied is het voor DJI evenwel mogelijk om op juiste en veilige wijze al zijn taken uit te voeren.
Op dit moment zijn er enkele honderden lege (direct beschikbare) cellen. Wel is als gevolg van de personele krapte de operationele flexibiliteit om in te spelen op fluctuaties afgenomen.
Kunt u garanderen dat, ook als het aantal mensen dat een gevangenisstraf krijgt opgelegd de komende tijd zou toenemen, hier ook altijd voldoende detentiecapaciteit voor is om deze straffen op verantwoorde wijze ten uitvoer te leggen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 10.
Heeft het gevangeniswezen niet structureel fors meer mensen nodig in plaats van tijdelijke externe krachten? Zo ja, per wanneer zal het gevangeniswezen kunnen rekenen op meer budget om meer personeel aan te nemen? Om hoeveel budget zal dat gaan? Zo nee, waarom denkt u de huidige problemen op te kunnen lossen met tijdelijke, flexibele, externe krachten?
Zie antwoord vraag 10.
Hoe de voorgenomen maatregelen in het regeerakkoord van Rutte III de ‘brievenbus-bv’s’ het leven zuur gaan maken |
|
Renske Leijten |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
Kunt u aangeven hoe de regering, bij monde van de Minister-President, «de brievenbus-bv’s het leven zuur (gaat) maken»?1
Met de aangehaalde uitspraak van de Minister-President uit het debat over de regeringsverklaring is gedoeld op de in het regeerakkoord opgenomen maatregelen om brievenbusconstructies tegen te gaan. Daarin wordt voorgesteld om de dividendbelasting af te schaffen, maar deze (materieel) in stand te laten in misbruiksituaties en naar low tax jurisdictions. Daarnaast wordt voorgesteld om een bronheffing op rente en royalty’s te introduceren in misbruiksituaties en naar low tax jurisdictions. In deze kabinetsperiode zullen overigens meer maatregelen worden getroffen in de strijd tegen belastingontwijking, zoals bijvoorbeeld de invoering van een strenge earningsstripping-maatregel (generieke renteaftrekbeperking), van een (aanvullende) CFC-maatregel, en van maatregelen gericht tegen internationale belastingontwijking, onder meer door middel van hybride mismatches (ATAD1 en ATAD2).
Zoals toegezegd tijdens de Algemene Financiële Beschouwingen zal de aanpak van het kabinet om belastingontwijking te bestrijden nader in beeld worden gebracht in een brief van mij aan uw Kamer. De Minister-President heeft in het debat van 15 november jl. over het afschaffen van de dividendbelasting aangegeven dat deze brief begin volgend jaar naar uw Kamer wordt gestuurd. In die brief wil ik ook verder op deze maatregelen – en het beleid ten aanzien van brievenbusfirma’s – ingaan.
Hoe verhoudt de uitspraak van de Minister-President tijdens het debat over de regeringsverklaring zich tot het regeerakkoord?2 3 Gaat u een bronbelasting op dividend invoeren? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Bedoelt de Minister-President met «brievenbus-bv’s» de trustkantoren, die voor derden vennootschappen beheren? Zo nee, wat bedoelt de Minister-President dan met «brievenbus-bv’s»?
De term «brievenbus-bv’s» heeft de Minister-President gebruikt in de context van de voorgestelde invoering van bronheffingen op betalingen van dividend, rente en royalty’s in misbruiksituaties en naar low tax jurisdictions. Met deze voorgestelde bronheffingen wil het kabinet Nederland onaantrekkelijk maken voor vennootschappen zonder reële economische activiteiten die Nederland enkel gebruiken om geld door te laten stromen.
Het is op dit moment niet mogelijk aan te geven hoeveel vennootschappen die nu in Nederland zijn gevestigd de voorgestelde bronheffingen zouden moeten inhouden, indien zij hun activiteiten onveranderd voortzetten in Nederland. In de wet zullen criteria worden vastgelegd op basis waarvan kan worden bepaald of betalingen door een Nederlandse vennootschap binnen de reikwijdte van de voorgestelde bronheffing vallen. De criteria worden gedurende het wetgevingsproces allereerst door het kabinet, maar uiteindelijk ook in overleg met het parlement bepaald.
Welk aandeel van de werkzaamheden van trustkantoren hebben als kern vennootschappen, die gebruik maken van de lage bronbelasting op rente en royalty’s? Kunt u het overzicht aan de Kamer sturen?
Voor een onderzoek naar vennootschappen met een beperkte economische aanwezigheid verwijs ik naar het SEO-rapport «Uit de schaduw van het bankwezen» uit 2013.6 In de kabinetsreactie op dit rapport7 trok het toenmalige kabinet de conclusie dat rente- en royaltystromen die door Nederlandse bfi’s (bijzondere financiële instellingen) worden ontvangen en worden uitbetaald aan vennootschappen in laagbelastende jurisdicties een wezenlijk risico meebrengen dat door het concern als geheel te weinig belasting wordt betaald en dat daardoor in strijd met de geest van de regels wordt gehandeld. Het kabinet adresseert dit risico met zijn voorstel voor een bronheffing op rente en royalty’s in misbruiksituaties en naar low tax jurisdictions.
Kunt u aangeven hoeveel vennootschappen, zonder reële economische activiteit (lees: substantie), zich vestigen in Nederland vanwege de lage bronbelasting op rente en royalty’s? Zo nee, bent u bereid hier onderzoek naar te doen?
Zie antwoord vraag 4.
Welke andere redenen hebben vennootschappen, zonder reële economische activiteit (lees: substantie), om zich te vestigen in Nederland? Kunt u een uitgebreid overzicht hiervan geven?
In antwoord op vragen van de leden Diks en Van der Lee8 heeft mijn ambtsvoorganger aangegeven dat multinationals en investeringsmaatschappijen regelmatig gebruik van Nederland maken als onderdeel van hun vennootschapsrechtelijke inrichting vanwege het gunstige vestigingsklimaat. Verschillende factoren dragen hieraan bij. Naast fiscale vestigingsfactoren heeft Nederland bijvoorbeeld een kwalitatief onderscheidend civielrechtelijk stelsel en bijbehorende rechtspleging, hoogopgeleide en internationaal georiënteerde werknemers en een goede infrastructuur. Binnen de vennootschapsrechtelijke inrichting worden soms verschillende Nederlandse vennootschappen gebruikt voor verschillende activiteiten, bijvoorbeeld omdat het wenselijk is dat de activiteiten juridisch afgescheiden plaatsvinden, terwijl het grootse deel van de substance is geconcentreerd in één vennootschap. Dit is overigens ook binnen het MKB niet ongebruikelijk.
Hoe vaak heeft het rulingteam van de Belastingdienst (APA-ATR team) zekerheid vooraf gegeven aan een vennootschap zonder reële economische activiteit over de betalen belasting in Nederland?
Op basis van het ATR-besluit9 wordt een verzoek tot zekerheid vooraf slechts in behandeling genomen indien het verzoekende lichaam voldoet aan de in de bijlage bij het besluit genoemde substance-eisen op het gebied van de reële aanwezigheid, dan wel het concern waartoe het verzoekende lichaam behoort in Nederland operationele activiteiten uitoefent of daartoe concrete plannen heeft. Daarnaast wordt geen Advance Pricing Agreement (APA) gesloten indien een dienstverleningslichaam niet voldoet aan één of meer van de in de bijlage bij dat besluit opgenomen vereisten op het gebied van de reële aanwezigheid in Nederland of geen reële risico’s loopt.
Een dienstverleningslichaam is een lichaam waarvan de werkzaamheden in een jaar hoofdzakelijk bestaan uit het rechtens dan wel in feite direct of indirect ontvangen en betalen van rente, royalty’s, huur of leasetermijnen, onder welke naam en in welke vorm dan ook, van, onderscheidenlijk aan, niet in Nederland gevestigde lichamen die behoren tot het concern waarvan de belastingplichtige deel uitmaakt. In 2014 zijn 39, in 2015 zijn 48 en in 2016 zijn 31 APA’s afgesloten met een dienstverleningslichaam dat aan de vereisten voldoet op het gebied van reële aanwezigheid (substance) in Nederland.
Kunt u aangeven hoe vaak er een ruling is afgegeven voor enkel en alleen een vennootschap die rente en/of royalty’s betrof, voor een vennootschap die geen rente en/of royalty’s betrof en voor een mix van rente en/of royalty’s en andere belastingen betrof?
Zie antwoord vraag 7.
Hoeveel brievenbus-bv’s zijn er in Nederland? Wie bepaalt dat een bv enkel een brievenbus-bv is? Hoe gaat dit in zijn werk? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 3.
Hoeveel werkgelegenheid biedt de trustsector/de brievenbus-bv’s in Nederland? Uit welke functies bestaat de personeelsopbouw?
Cijfers omtrent werkgelegenheid in de trustsector worden niet bijgehouden. In aansluiting op gepubliceerde cijfers van het SEO schat de branchevereniging, Holland Quaestor, dat de gereguleerde trustsector rechtstreeks goed is voor 2500 voltijd banen c.q. 3200 werknemers. Dat zijn banen die een direct verband houden met het verrichten van trustdiensten. De trustsector is heel divers en kent qua personeelsopbouw geen vast stramien. Op dit moment zijn er 224 vergunninghoudende gereguleerde marktspelers actief, variërend van grote internationaal opererende spelers met honderden werknemers die zijn gevestigd op de op het internationaal bedrijfsleven gerichte locaties in Nederland tot eenmansondernemingen.
Kunt u aangeven hoe «brievenbusfirma’s» precies belast gaan worden?4 Zijn het de «brievenbusfirma’s» die belast gaan worden of de eigenaren van de vennootschappen die beheerd worden door trustkantoren? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u aangeven in hoeverre dit beleid afrekent met de «brievenbusfirma’s aan de Amsterdamse grachten en de Zuidas»?5 Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
De sluiting van een grote truckparking bij Venlo en het gebrek aan goede alternatieven |
|
Gijs van Dijk (PvdA) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de problemen rondom en sluiting van De Keulse Barrière, een grote parking voor vrachtwagens nabij Venlo?1 Zo ja, hoe beoordeelt u de sluiting van een dergelijke grote parkeervoorziening voor vrachtwagenchauffeurs uit binnen- en buitenland zonder dat er op dit moment een gedegen alternatief is voor chauffeurs die ook dienen te voldoen aan de rij- en rusttijden?
Ja. Met betrekking tot deze locatie verwijs ik ook naar de antwoorden van 12 februari 2016 op de vraag van het lid Ulenbelt (SP) over de voorgenomen sluiting van de Keulse Barrière (ah-tk-2015/2016–1529). Hierin is aangegeven dat Rijkswaterstaat samen met diverse gemeenten (waaronder Venlo), provincie, sector en politie in het kader van een in 2015 gesloten Convenant werkt aan het oplossen van de parkeerproblematiek voor vrachtwagens in Limburg, op zowel het hoofdwegennet als het onderliggend wegennet. In dit kader is op 13 november jl. een betaalde particuliere truckparking aan de James Cookweg in Venlo geopend met 220 plekken. Daarnaast wordt een bijdrage geleverd aan de ontwikkeling van een truckparking in de gemeente Venray.
Overigens dient op grond van de uitspraak van de rechtbank Limburg in kort geding dd. 13 november jl. (zaaknr. C/03/242042 / KG ZA 17–558) het parkeerterrein De Keulse Barrière gedeeltelijk gedurende de week geopend te blijven.
Bent u bekend met het feit dat er volgens chauffeurs een groot tekort is aan gedegen en gratis- of betaalbare parkeerplaatsen, mede gelet op het feit dat veel Oost-Europese chauffeurs geen geld hebben voor betaalde mogelijkheden? Zo ja, hoe beoordeelt u deze situatie, ook gezien het feit dat het ontbreken van degelijke alternatieven ook bijdraagt aan het niet kunnen of willen voldoen aan de verplichte rij- en rusttijden voor chauffeurs?
Ik ben bekend met het feit dat veel vrachtwagenchauffeurs ervoor kiezen voor de weekendrust gebruik te maken van gratis parkeervoorzieningen langs de snelwegen; de zogenaamde verzorgingsplaatsen. Deze parkeerplaatsen zijn primair bedoeld voor een korte rust voor de automobilist en vrachtwagenchauffeur. Het gevolg van dit oneigenlijk gebruik van verzorgingsplaatsen is dat deze gedurende de avonden en weekenden in bepaalde regio’s overbezet zijn. Op de betaalde particuliere truckparkeerplaatsen langs het onderliggend wegennet is, afhankelijk van het tijdstip, soms nog wel ruimte om te parkeren. Zoals reeds is aangegeven in de brief aan uw Kamer van 7 juli jl. (kst-34550-A-63) hebben de belangrijkste corridorpartijen aangegeven dat er een programma-aanpak zal komen, gericht op de versterking van de goederencorridors Oost en Zuid-Oost. Binnen die aanpak zal gekeken worden waar nog aanvullende parkeercapaciteit wenselijk en mogelijk is. Of en in welke mate Oost-Europese chauffeurs een vergoeding krijgen om gebruik te maken van betaalde voorzieningen is bij mij niet bekend.
Hoe beoordeelt u het feit dat het ontbreken van goede alternatieven in deze grensregio voor problemen op andere parkings maar ook op willekeurige locaties zorgt, waarbij het ook eenvoudiger is voor buitenlandse chauffeurs om eventuele controle op rusttijden te ontwijken?
Ik ben mij ervan bewust dat het gebrek aan parkeercapaciteit tot problemen leidt en ben positief over initiatieven die in regionaal verband worden genomen om betaalbare private truckparkings met marktpartijen op te zetten. Voorbeelden van recent geopende beveiligde particuliere truckparkings zijn de parkings Hazeldonk, Maasvlakte Plaza, James Cookweg in Venlo en de binnenkort te openen truckparking in Duiven. De ILT kan de rij- en rusttijden tot 28 dagen terug uitlezen uit de tachograaf. Het parkeren op willekeurige locaties maakt het niet moeilijker om te handhaven. Voor meer details over de handhaving van de ILT verwijs ik u naar het meerjarenplan van de ILT (Bijlage bij Kamerstuk 34 775 XII, nr. 4 van 21 september 2017) en het rapport met de resultaten van de risicoanalyse (IBRA 1.0), dat is aangeboden aan de Tweede Kamer (Kamerstuk 34 550 XII, nr. 80 van 6 juli 2017).
Bent u ook van mening dat deze lokale problematiek ook de aandacht van uw ministerie verdient, gelet op het grote aantal vrachtwagenchauffeurs dat nabij Venlo het land binnenkomt en dat wel aan dezelfde regels en veiligheidsvoorschriften dient te voldoen als Nederlandse collega’s, waarbij ook geschikte en passende parkeervoorzieningen horen?
De parkeerproblematiek langs de goederencorridors heeft mijn aandacht, onder andere op basis van de in het antwoord op vraag 2 genoemde programma-aanpak ter versterking van de goederencorridors Oost en Zuid.
Bent u bereid om vanuit uw verantwoordelijkheid voor het transport en de veiligheid op onze rijkswegen in gesprek te treden met de gemeente Venlo over de noodzaak om in deze regio voor gedegen alternatieven en voorzieningen te zorgen, problemen met het parkeren van vrachtwagens en het voldoen aan de noodzakelijke rusttijden te voorkomen? Zo ja, op welke termijn en met welke inzet wijze bent u voornemens dit gesprek aan te gaan? Zo nee, waarom niet?
Rijkswaterstaat voert in het kader van het in 2015 gesloten Convenant over truckparkeren in de provincie Limburg overleg met de gemeente Venlo over deze problematiek. In het kader van dit Convenant heeft IenW een financiële bijdrage gegeven aan het initiatief van de gemeente Venlo om te komen tot een truckparking aan de James Cookweg. Daarnaast wordt een bijdrage geleverd aan de ontwikkeling van een truckparking in de gemeente Venray.