De volmacht en de Participatiewet |
|
Michiel van Nispen (SP), Jasper van Dijk (SP) |
|
Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD), Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het feit dat een zoon, die van zijn moeder een volmacht heeft gekregen omdat zij zelf niet meer in staat is haar vermogen te beheren, hierdoor zijn uitkering op grond van de Participatiewet kan verliezen, omdat deze persoon (de uitkeringsgerechtigde en tevens gevolmachtigde) geacht wordt te beschikken over het vermogen (van de volmachtgever)?
De bijstandsuitkering is het laatste vangnet voor mensen die zelf niet in hun levensonderhoud kunnen voorzien. De werkende beroepsbevolking maakt dit mogelijk. Misbruik tast het draagvlak onder onze sociale voorzieningen aan. Daarom vind ik het belangrijk dat bijstandsgerechtigden de regels naleven.
Het is aan de gemeente om het recht op bijstand op grond van de Participatiewet vast te stellen. Bij de beoordeling van dit recht vindt een middelentoets plaats. De gemeente kijkt hierbij naar het inkomen en vermogen waarover de alleenstaande of het gezin beschikt, of redelijkerwijs kan beschikken. Uit vaste jurisprudentie volgt dat «beschikken» zo moet worden uitgelegd dat dit ziet op de mogelijkheid van een betrokkene om de bezitting feitelijk aan te wenden om in de noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien.1 In het voorkomende geval dat de bijstandsgerechtigde een gevolmachtigde is voor een derde persoon, is er in beginsel ook sprake van het feitelijk kunnen beschikken over middelen van een derde. Te denken valt aan de situatie waarbij de bijstandsgerechtigde de beschikking heeft over en feitelijk gebruik kan maken van een «gemachtigde bankpas» die op naam van de derde persoon staat. Uit vaste jurisprudentie volgt dat redelijkerwijs over (de tegoeden op) die rekening kan worden beschikt.
Een volmacht en het redelijkerwijs over middelen kunnen beschikken heeft geen invloed op het recht op bijstand, mits de middelen uitsluitend ten behoeve van de gemachtigde worden aangewend.2 De bijstandsgerechtigde is op grond van de inlichtingenplicht echter wél gehouden om de gemeente over de volmacht te informeren en inzicht te geven in de uitvoering hiervan. Indien dit niet wordt gemeld, is dit een overtreding van de inlichtingenplicht. Gemeenten bezien dan of het recht op bijstand nog kan worden vastgesteld of dat het recht moet worden ingetrokken. Onterecht ontvangen bijstand moet worden terugbetaald en op de schending van de inlichtingenplicht staat voorts een sanctie: een waarschuwing of een boete.
Wat vindt u ervan dat het enkel in theorie kunnen beschikken over het vermogen van een ander, reeds reden is de uitkering te beëindigen? Kunt u uw antwoord onderbouwen? Waarom wordt een uitkering op grond van de Participatiewet beëindigd wanneer er op geen enkele wijze sprake is van een vermogensoverheveling?
Zie antwoord vraag 1.
Is eerder over deze onwenselijke situatie gesproken? Zo ja, welke conclusies zijn toen getrokken?
De volmacht in verhouding tot het recht op bijstand is eerder besproken. In TROS-radar was op 27 november 2017 een casus aan de orde over het recht op bijstand van een persoon die de beschikking heeft over een «gemachtigde bankpas» van de rekening van een derde. Omdat uit de reacties van de uitzending is gebleken dat het niet bij iedereen duidelijk is welke relatie het beschikken over een gemachtigde bankpas heeft met het recht op bijstand, heb ik gemeenten hier nader over geïnformeerd middels het Gemeentenieuws van SZW d.d. 10 april 2018. Gemeenten zijn verzocht om deze informatie in voorkomende gevallen te delen met de bijstandsgerechtigden in hun gemeenten. Ik zie geen aanleiding om gemeenten hier opnieuw op te wijzen.
Deelt u de mening dat betreffende uitkering niet stopgezet dient te worden in die gevallen waarin geen sprake is van een vermogensoverdracht? Zo nee, waarom niet?
Indien de bijstandsgerechtigde volledig aan zijn inlichtingenplicht voldoet en als gevolmachtigde de tot zijn beschikking zijnde middelen slechts aanwendt ten behoeve van de volmachtgever, dient de bijstand niet stopgezet te worden.
Welke mogelijkheden bestaan er, ook voor mensen die een volmacht willen geven aan een naaste met een lager inkomen, om deze onwenselijke situatie te voorkomen? Indien deze er niet zijn, gaat u er dan voor zorgen dat er zo spoedig mogelijk een oplossing wordt gezocht, ook om te voorkomen dat men genoodzaakt is zich tot de kantonrechter te wenden teneinde een meerderjarigenbewind aan te vragen?
Het is en blijft mogelijk voor bijstandsgerechtigden om voor naasten als gevolmachtigde op te treden. Van belang is wel dat de bijstandsgerechtigde aan de inlichtingenplicht voldoet en de volmacht inzichtelijk maakt en bespreekt met de desbetreffende gemeente. De gemeente beoordeelt per individueel geval over de (redelijkerwijs) tot de beschikking zijnde middelen en hoe deze worden aangewend. Tegen een besluit van de gemeente staat een rechtsgang open.
In hoeverre zijn gemeenten op de hoogte van de eventuele mogelijkheden om deze onwenselijke situatie te voorkomen? Is het nodig de gemeenten hierop te wijzen? Zo ja, bent u hiertoe bereid?
Zie antwoord vraag 3.
De stijging van de huizenprijzen |
|
Martin van Rooijen (CDA) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichten «Sterke groei woningwaarde derde jaar op rij»1 en «Huizenprijzen stijgen in juli met 9%»?2
Ja.
Klopt het dat de huidige stijging van huizenprijzen de ramingen ruimschoots overtreft?
Er is inderdaad sprake van een verschil tussen de verwachte stijging van de WOZ-waarde in 2018 die eind 2017 geraamd werd en momenteel verwacht wordt. Eind 2017 bedroeg de geraamde stijging 7% op jaarbasis. Op basis van de «Stand van de WOZ 2018» (Waarderingskamer, 2018) zal de stijging nu naar verwachting ongeveer 8,5% op jaarbasis zijn. De ontwikkeling van de WOZ-waarde is sterk afhankelijk van de ontwikkeling van de huizenprijzen, waarbij de ontwikkeling van de WOZ-waarde enigszins achterloopt op de ontwikkeling van de Prijsindex Bestaande Koopwoningen (PBK) van het CBS/Kadaster. Een grotere geraamde toename in de WOZ-waarde correspondeert dan ook met de ontwikkelingen in de markt.
Welke gevolgen heeft het feit dat huizenprijzen sneller dan verwacht zijn gestegen voor de raming van extra opbrengsten voor de schatkist, die voortvloeien uit het uitfaseren van de aftrek wegens geen of geringe eigenwoningschuld door de afschaffing van de zogenoemde Wet Hillen?
Ten aanzien van huizenprijzen en het EWF is van belang om op te merken dat het EWF-percentage3 gekoppeld is aan de ontwikkeling van de WOZ-waarde. Als de huizenprijzen stijgen, daalt het EWF-percentage en vice versa. Mede daardoor is de geraamde opbrengst voor het EWF per saldo niet gewijzigd. In de Miljoenennota voor 2018 werd een opbrengst geraamd van € 3,3 miljard voor 2018, in de miljoenennota voor 2019 wordt ongeveer eenzelfde bedrag (€ 3,4 miljard) geraamd voor 2019. Tot slot merk ik op dat volgens de begrotingsregels mee- en tegenvallers als gevolg van economische ontwikkelingen, bijvoorbeeld een anders dan geraamde huizenprijsontwikkeling, ten bate of ten laste komen van het saldo en dus de staatsschuld.
Wat zijn de gevolgen van deze, sneller dan verwachte stijging van de huizenprijzen voor de opbrengst van het Eigen Woning Forfait (EWF)?
Zie antwoord vraag 3.
Wat zijn de gevolgen van de sneller dan verwachte stijging van de huizenprijzen voor de opbrengst van de onroerendezaakbelasting (OZB) voor Gemeenten?
De tarieven voor de onroerendezaakbelasting (ozb) worden door gemeenten autonoom vastgesteld. Over het algemeen houden de gemeenten de jaarlijkse totale ozb-opbrengsten relatief stabiel in reële termen. Dit leidt ertoe dat bij stijgende WOZ-waarden de ozb-tarieven gematigd worden en bij dalende WOZ-waarden de ozb-tarieven stijgen. De WOZ-waarde waarover de ozb berekend wordt is afhankelijk van de waarde van de onroerende zaak bij aanvang van het voorgaande jaar. Dit geeft gemeenten de mogelijkheid om bij de vaststelling van de ozb-tarieven de ontwikkelingen op de huizenmarkt mee te nemen.
Verwacht u een toename van de woningbouwproductie als gevolg van de gestegen prijzen, uitgaande van elasticiteit in de markt? Indien nee, waarom niet?
De huizenmarkt in Nederland functioneert op de korte termijn als een voorraadmarkt. Dat betekent dat het aanbod zich niet meteen aanpast aan een veranderende vraag. Dit is ook logisch. Er zit normaal gesproken redelijk wat tijd tussen de aanvraag van een bouwvergunning en bouwrijp maken van het bouwterrein tot oplevering van de eerste huizen. Op de lange termijn heeft het aanbod meer kans om zich aan te passen aan de vraag.
Hoe snel het aanbod zich aanpast aan de vraag is volgens het CPB afhankelijk van de tijdsperiode waarnaar gekeken wordt. Het CPB constateerde in een studie4 vorig jaar dat er grote verschillen bestaan tussen de perioden 1995 – 2007 en 2008 – 2016. De prijselasticiteit van het woningaanbod in Nederland – de toename van het aanbod gegeven een toename van de woningprijs – was zeer laag tot aan de crisis. Tijdens en net na de crisis, toen de vraag afnam en veel projecten stil werden gelegd, was de elasticiteit echter zeer hoog. Het is op dit moment nog te vroeg om iets te kunnen zeggen over de elasticiteit de afgelopen jaren, toen huizenprijzen weer fors stegen.
Kunt u voorrekenen op welke wijze de sneller dan verwachte stijging van huizenprijzen, via de WOZ-waardes, leiden tot extra verlaging van het EWF-tarief?3
Voor 2019 is de formule als volgt:
Voor 2018 bedroeg het onafgeronde EWF-percentage 0,7379%. De huurprijzen stijgen in 2019 naar verwachting met 2,3%. Vorig jaar bedroeg de raming voor de stijging van de WOZ-waarde in 2019 gemiddeld 7,0%. Op basis daarvan werd het EWF-percentage geschat op onafgerond 0,7055%. Afgerond ten gunste van de belastingplichtige wordt dit percentage dan 0,70%. De meest recente raming van de stijging van de WOZ-waarde voor 2019 bedraagt 8,5%. Dit leidt tot een onafgerond percentage van 0,6957%, afgerond naar beneden wordt dit 0,65%. Hieruit blijkt dus dat een hogere stijging van de WOZ-waarde resulteert in een lager EWF-percentage voor de belastingplichtige.
Wanneer wordt het EWF-tarief extra verlaagd als gevolg van de sneller dan verwachte stijging van de huizenprijzen?
Zie antwoord vraag 7.
(buitenlandse) studenten die geen onderdak hebben |
|
Jessica van Eijs (D66), Paul van Meenen (D66) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Buitenlandse studenten wanhoop nabij: «Alles om niet op straat te hoeven slapen»»?1
Ja.
Om hoeveel studenten die niet voor de start van hun studie een woning kunnen vinden gaat het precies? In hoeveel gevallen gaat het hierbij om uitwisselingsstudenten die een semester komen studeren en in hoeveel gevallen om studenten die van plan zijn hun hele studie in Nederland te volgen?
Zoals ik eerder heb aangegeven in de antwoorden op Kamervragen van de leden Van Meenen en Van Eijs (D66) (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2017–2018, nr. 146) en de leden Voortman en Özdil (GroenLinks) (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2017–2018, nr. 648) zijn er geen exacte standen per stad te geven als het gaat om de vraag naar en het aanbod van studentenhuisvesting.
Over het aantal studenten dat voor de start van hun studie geen woning kan vinden zijn geen gegevens beschikbaar. Het is tevens moeilijk om toevoegingen aan de woningvoorraad te verdelen in een deel regulier en een deel studentenhuisvesting.
Wel wordt ieder jaar in de Landelijke monitor studentenhuisvesting een indicatie van de drukte op de markt voor studenten gegeven. Ook geeft de monitor inzicht in de ontwikkeling van de huisvestingsituatie (thuis- of uitwonend) van eerstejaarsstudenten, waarbij de conclusie is dat het aantal uitwonenden eerstejaarsstudenten daalt. Begin oktober wordt de Landelijke monitor studentenhuisvesting 2018 gepresenteerd met daarin gegevens over het nieuwe studiejaar, incl. een indicatie van de drukte op de woningmarkt voor studenten.
Met het nieuw te sluiten actieplan zet ik samen met partijen in op een beter (cijfermatig) inzicht in de lokale situatie en het maken van productieafspraken op lokaal niveau.
Kunt u aangeven op welke termijn er een blijvende oplossing voor deze studenten voorzien is?
Voor het antwoord op deze vraag wil ik u verwijzen naar de begeleidende brief.
Op welke manier houden universiteiten bij hun werving in het buitenland rekening met de beschikbare capaciteit van (studenten)woningen in hun thuisstad? Zijn hiervoor regels?
Dit is aan de universiteiten. Hier zijn geen regels voor. Zoals in de gezamenlijke Internationaliseringsagenda Hoger Onderwijs de VSNU en Vereniging Hogescholen aangegeven, geldt als uitgangspunt dat adequate huisvesting een cruciale randvoorwaarde is voor het aantrekken van internationaal talent en spannen universiteiten zich in voor voldoende huisvestingsaanbod in overleg met lokale autoriteiten en aanbieders.
In hoeverre is er in de nabije omgeving van de stad Groningen (tijdelijke) huisvesting beschikbaar, bijvoorbeeld in krimpgebieden?
In het voorjaar heb ik samen met mijn collega van OCW een brief aan gemeenten/kennissteden, onderwijsinstellingen, studentenhuisvesters en de Landelijke studentenvakbond gestuurd met de oproep om gezamenlijk in gesprek te gaan en te blijven over het benodigde aanbod aan studentenhuisvesting voor het komende collegejaar en het benodigde aanbod voor de komende jaren. Daarbij heb ik gepleit voor creatieve (eventueel tijdelijke) oplossingen voorafgaand aan het nieuwe collegejaar.
In reactie op deze brief heb ik van enkele steden begrepen dat samenwerking tot creatieve (tijdelijke) oplossingen voor dit nieuwe studiejaar heeft geleid. In hoeverre overige steden ook actie hebben ondernomen is mij niet bekend. Ik wil breed inventariseren welke samenwerkingsverbanden er in de verschillende studentensteden zijn, welke afwegingen lokaal zijn betrokken richting het nieuwe studiejaar en tot welke concrete huisvestingsacties dat heeft geleid. Deze inventarisatie zal ik gelijktijdig met de Landelijke monitor studentenhuisvesting 2018 aan uw Kamer aanbieden.
Kunt u een overzicht geven van de tekorten aan studentenwoningen in de studentensteden, met daarbij een inschatting van de productie aan studentenkamers in de komende jaren?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat de universiteit en hogeschool in Groningen tijdelijke overnachting aanbieden in een tent? Kunt u aangeven welke daadwerkelijke kosten de onderwijsinstellingen daarvoor maken en welke prijs zij daarvoor vragen?
Zie antwoord vraag 5.
Klopt het dat studenten die kiezen voor deze tijdelijke huisvesting aangewezen zijn op een gezamenlijke douche-voorziening en dat zij overdag niet in de tent mogen verblijven?
Zie antwoord vraag 5.
In hoeverre is er overleg tussen gemeenten en de onderwijsinstellingen over de verwachte aanwas van (buitenlandse) studenten en de beschikbare huisvestingscapaciteit?
Zie antwoord vraag 5.
Het bericht ‘Rijkswaterstaat liet vrijwilligers op eigen risico zwanen schoonmaken na olieramp’ |
|
Suzanne Kröger (GL) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Rijkswaterstaat liet vrijwilligers op eigen risico zwanen schoonmaken na olieramp»?1
Ja.
Herinnert u zich dat tijdens het algemeen overleg Water op 28 juni 2018 aan u is gevraagd de gezondheid van de medewerkers en vrijwilligers te monitoren? Hoe verhoudt zich dit tot de verklaring die moest worden ondertekend?
De vrijwilligersverklaring ten behoeve van dit incident was bedoeld om de vrijwilligers te beschermen en hen bewust te maken van de mogelijke gezondheidsrisico’s van het werken met door stookolie verontreinigde zwanen en deze risico’s zoveel mogelijk te beperken. Zo was inzet alleen toegestaan indien de vrijwilliger een actuele tetanus vaccinatie had, werd inzet tijdens zwangerschap afgeraden en werd voorgeschreven dat de aangeboden persoonlijke beschermingsmiddelen altijd volgens de gebruikersinstructies moesten worden gebruikt.
Hoe verhoudt de door u uitgesproken waardering voor de vrijwilligers en medewerkers zich tot het feit dat Rijkswaterstaat bij voorbaat afstand neemt van alle gezondheidsrisico's en langetermijngevolgen?
Meerdere keren heb ik mijn waardering voor alle vrijwilligers en medewerkers uitgesproken voor al het werk dat zij verzet hebben.
Er is absoluut geen sprake van dat Rijkswaterstaat afstand neemt van mogelijke gezondheidsrisico’s en langtermijngevolgen van het incident met tanker Bow Jubail van rederij Odfjell. Bij aanvang van de schoonmaakactie is in de hectiek een foutief formulier met vrijwilligersverklaring gebruikt waarin stond dat vrijwilligers afstand moesten doen van hun recht om eventuele schade te claimen bij Rijkswaterstaat. Dat had er niet moeten staan. Los daarvan is in de wet vastgelegd dat vrijwilligers net als werknemers in loondienst recht hebben op veilige en gezonde werkomstandigheden en dat is onverminderd van toepassing. Rijkswaterstaat heeft de vrijwilligers hierover geïnformeerd.
RIVM heeft luchtmonsters genomen bij de twee vogel opvanglocaties. In de luchtmonsters zijn stoffen aangetroffen die irritatie van ogen en luchtwegen, hoofdpijn en misselijkheid kunnen veroorzaken. Klachten zijn echter van voorbijgaande aard en nemen af wanneer de blootstelling is beëindigd.
Rijkswaterstaat heeft gewerkt als verantwoordelijke en aansprakelijke werkgever en zoals het hoort voor een veilige en gezonde werkomgeving gezorgd. En zoals vanzelfsprekend blijven we dat doen.
Bent u bereid om, ondanks de getekende verklaringen, wel actief de gezondheid van medewerkers en vrijwilligers te monitoren en verantwoordelijkheid te nemen voor alle mogelijke langetermijngevolgen?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u de mogelijke gezondheidsgevolgen laten onderzoeken?
Zie antwoord vraag 3.
Heeft Rijkswaterstaat zicht op welke (mogelijk) gevaarlijke stoffen tijdens de olieramp zijn gelekt?
Ja, Rijkswaterstaat heeft monsters genomen en deze geanalyseerd. Uit het onderzoek blijkt dat de gelekte olie stookolie betreft. Er is geen aanwijzing dat er sprake is van extra bijmenging van de stookolie met chemische stoffen.
Is er informatie uitgewisseld over de risico’s van medewerkers en vrijwilligers zoals die ontstonden bij andere (eerdere) olierampen?
Ja, Rijkswaterstaat heeft gehandeld in lijn met de Samenwerkingsovereenkomst Besmeurde Vogels. Deze overeenkomst is gebaseerd op ervaringen met eerdere olierampen op zee. In deze overeenkomst is bepaald dat Rijkswaterstaat de noodopvang van vogels bij calamiteiten op het water coördineert op het moment dat de reguliere dierenopvang in de regio de belasting niet meer aankan. Bij deze coördinatie wordt samengewerkt met de brandweer, de dierenbescherming en de vogelbescherming.
Welke langetermijngevolgen kunnen er zijn voor zowel de ecologie, de gezondheid van mens en dier, de kwaliteit van de bodem en het drinkwater? Zijn de zwanen gemerkt om mogelijke langetermijngevolgen te kunnen bestuderen?
Het grootste deel van de olieverontreiniging is opgeruimd. De verwachting is dat de effecten op ecologie minimaal zullen zijn en dat ze vooral benedenstrooms van de vervuiling zullen optreden (in de Nieuwe Waterweg). Waarneembare effecten zouden kunnen optreden op de macrofauna. Macrofauna is een verzamelnaam voor ongewervelde dieren (zoals krabben, kreeften, vlokreeftjes, schelpdieren en muggenlarven). Uit eerder onderzoek in dit gebied is gebleken dat de macrofauna zich snel (binnen een half jaar) weer vrijwel volledig herstelt. Dit onderzoek vond plaats na een olievervuiling in 2008. De effecten op de waterkwaliteit en ecologie worden via het regulier meetnet gemonitord. Effecten op drinkwater worden niet verwacht aangezien er geen drinkwater onttrekkingspunten benedenstrooms zijn van de olielekkage. Bij baggerwerkzaamheden in de haven is het gebruikelijk dat verontreinigde baggerspecie van deze locatie naar baggerdepot de Slufter wordt afgevoerd. Dat zal ook gelden voor eventuele olieresten in de waterbodem door het ongeval. De zwanen, die zijn opgevangen en schoongemaakt, zijn geringd alvorens deze werden uitgezet.
Wordt de eigenaar van het schip verantwoordelijk gesteld voor alle kosten, ook op de lange termijn? Is de aansprakelijkheid voor het verhalen van korte- en langetermijn kosten wettelijk geregeld?
De eigenaar van het schip is aansprakelijk gesteld voor de schade die is veroorzaakt door het incident. De aansprakelijkheid voor de schade is geregeld in het Verdrag inzake beperking van aansprakelijkheid voor maritieme vorderingen(1976) zoals gewijzigd bij het Protocol van 1996 (1996 Limiteringsverdrag) en het 1992 Internationaal Verdrag inzake de wettelijke aansprakelijkheid voor schade door verontreiniging door olie (1992 CLC-verdrag). De scheepseigenaar heeft in verband met deze verdragen om beperking van zijn aansprakelijkheid verzocht. Daarover is een procedure bij de rechtbank Rotterdam aanhangig. Zowel schade op korte termijn als schade op lange termijn komen voor vergoeding aanmerking. Daarbij moet het causaal verband tussen het incident en de schade (op korte termijn en op lange termijn) kunnen worden aangetoond. Als de rechter het verzoek tot beperking van aansprakelijkheid toewijst zal dat echter wel tot gevolg hebben dat de schade slechts gedeeltelijk door de scheepseigenaar zal worden vergoed.
Hoe zit het met de verantwoordelijkheid voor het opruimen van de schade en het op de lange termijn monitoren van de gevolgen die verdeeld zijn tussen rederij, havenbedrijf en (rijks-) overheid?
Het Havenbedrijf van Rotterdam en Rijkswaterstaat zijn verantwoordelijk voor het opruimen van de olieverontreiniging in de haven, het oppervlaktewater en de oevers van de rivieren. Voor die kosten is de eigenaar van het schip aansprakelijk gesteld. Zie hiervoor het antwoord op vraag 9. De kosten voor monitoring van de gevolgen van het incident komen daarbij voor vergoeding in aanmerking. Het moet daarbij om redelijke kosten van monitoring gaan, die verband houden met de schade door het incident.
Het bericht dat honderden advocaten de afgelopen jaren zijn gestopt |
|
Michiel van Nispen (SP) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht «Meer werkdruk, minder geld: de sociale advocatuur wankelt»?1
Ik heb van de inhoud van het desbetreffende item in de uitzending van Nieuwsuur kennis genomen.
Bent u ervan geschrokken dat nu blijkt dat de afgelopen jaren 343 sociaal advocaten zijn gestopt omdat de werkdruk te hoog was en de vergoeding te laag? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom heeft u tot nu toe, sinds het verschijnen van het rapport van de commissie-Van der Meer, niet ingegrepen?
De cijfers van de Raad voor Rechtsbijstand met betrekking tot het aantal rechtsbijstandverleners dat per jaar actief is in het stelsel, zijn mij bekend. Het totale aantal advocaten dat toevoegingen deed is in 2017 ten opzichte van 2016 met 2% gedaald, van 7.410 naar 7.260. In dezelfde periode nam het aantal toevoegingen met 6,8% af van 445.705 naar 415.618. Deze cijfers wijzen erop dat deze afname niet verontrustend is, omdat voor een goede werking van het stelsel voldoende rechtsbijstandverleners in het stelsel werkzaam zijn.
Erkent u nog steeds dat sociaal advocaten nu geen redelijke vergoeding krijgen? Waarom moeten sociaal advocaten wachten op uw plannen om tot minder zaken te komen, tot zij een redelijke vergoeding zullen krijgen?
De opdracht uit het regeerakkoord luidt dat het stelsel van rechtsbijstand wordt herzien langs de lijnen van de rapporten van de commissie-Wolfsen en de commissie-Van der Meer binnen de bestaande budgettaire kaders. Zoals aangekondigd in mijn brief van 27 november 20172 en tijdens het dertigledendebat over gesubsidieerde rechtsbijstand in uw Kamer op 1 februari jl.3, ben ik hierover in gesprek met professionals in en rond het stelsel van gesubsidieerde rechtsbijstand. Ik streef ernaar om, binnen de kaders van het regeerakkoord, een stelsel vorm te geven waarin de rechtzoekende een snelle, laagdrempelige en adequate oplossing van zijn of haar geschil wordt geboden én waarin de betrokken professional een adequate vergoeding ontvangt. Daarbij zet ik bij het vormgeven van de toegang tot recht de belangen van rechtszoekenden voorop en vervolgens zoeken we een passende wijze om ook recht te doen aan de noodzaak om de rechtsbijstandverlener een adequate vergoeding te bieden.
Ik voel de urgentie om op korte termijn veranderingen tot stand te brengen. Het rapport van de Commissie-Van der Meer identificeerde al waar de urgentie op dit moment het grootst is, namelijk in het familierecht. Mijn ambitie is om met voorrang op dat rechtsgebied de grootste knelpunten aan te pakken. Daarbij denk ik bijvoorbeeld aan het aanpakken van de perverse prikkels die geïdentificeerd zijn bij de bekostiging van scheidingszaken: die zijn nu niet altijd gericht op het vinden van de beste oplossing, maar op het soms onnodig voortzetten van procedures. Ik hecht er wel aan dat de stappen die op korte termijn gezet worden in de richting van zijn van het toekomstig stelsel dat ik voorsta. Daarom vraagt de exacte manier waarop die stappen gezet worden nog uitwerking.
Deelt u de observatie van de heer Buruma dat het juist voor het vertrouwen in de rechtsstaat van groot belang is te zorgen dat de sociaal advocatuur overeind blijft? Welke conclusie verbindt u daaraan?
De (sociale) advocatuur speelt een belangrijke rol in de bescherming van rechtstatelijke waarden en het garanderen van toegang tot recht voor iedereen. Uiteraard moet het verlenen van gesubsidieerde rechtsbijstand, in zaken waarin bijstand door een advocaat de beste oplossing biedt voor het probleem, voldoende aantrekkelijk zijn om op termijn genoeg kwalitatief goede advocaten aan het stelsel te blijven binden.
Schrikt u ervan dat bevlogen idealistische advocaten, zoals Inge Hidding, zeer serieus overwegen te stoppen, nadat eerder bijvoorbeeld Marije Jeltes besloot te stoppen? Voelt u zich hier verantwoordelijk voor door het jarenlang bezuinigen op de gesubsidieerde rechtsbijstand en het nu al zo lang niets doen met de duidelijke conclusie van de commissie-Van der Meer dat er geld bij zal moeten teneinde tot een redelijke vergoeding te komen waardoor dit belangrijke beroep in onze rechtsstaat voldoende blijft bestaan?
Tijdens de door mij gevoerde gesprekken heb ik ook kennisgemaakt met verschillende hardwerkende, bevlogen, betrokken en kundige sociaal advocaten en heb ik kennis kunnen nemen van de manier waarop zij hun praktijk vormgeven. Ik heb ook de eerder door de Vereniging Sociale Advocatuur Nederland en door andere sociaal-advocaten geuite signalen over de onhoudbaarheid van de vergoedingen in het huidige stelsel gehoord. Zoals aangegeven bij vraag 3, is het mijn intentie om op korte termijn de grootste knelpunten in het familierecht aan te pakken. Over de verdere uitwerking van de modernisering van het stelsel van gesubsidieerde rechtsbijstand, zal ik uw Kamer binnenkort informeren.
Wanneer komt u eindelijk tot het besluit hardwerkende idealisten, die een cruciale rol spelen in onze rechtsstaat, een redelijke vergoeding te geven?
Zie antwoord vraag 3.
Het bericht ‘Rechtbank geeft Nijmegen tik op vingers; zorgfraude niet aangetoond’ |
|
Maarten Hijink (SP) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichten dat de rechtbank Gelderland de gemeente Nijmegen een tik op de vingers geeft omdat zorgfraude niet is aangetoond en dat de gemeente Nijmegen de kans krijgt vermeende fraude in 4 dossiers van de zorginstelling R2 B.V., onderdeel van de Rigtergroep, verder toe te lichten? Wat is uw reactie hierop?1 2
Ja daar ben ik mee bekend. Ik laat het beoordelen van de zaak aan de rechter.
Hoeveel grip en hoeveel controlemogelijkheden heeft een gemeente eigenlijk op de zorginstellingen die zorg via persoonsgebonden budget (pgb)-gelden leveren aan haar inwoners? Vindt u dat gemeenten meer mogelijkheden moeten krijgen om toe te zien op de juiste besteding van pgb-gelden?
Na toekenning van een pgb-budget sluit een budgethouder een zorgovereenkomst met een zorgverlener. In de zorgovereenkomst staan de afspraken over de zorg, de werktijden en de vergoeding. Het is aan de budgethouder om te controleren of de afspraken over de zorg, de werktijden en de vergoeding ook worden nagekomen. De gemeente is geen partij in de overeenkomst de toekenningsbeschikking en uiteraard de wettelijke voorwaarden voor die toekenning. Dit laat onverlet dat de gemeente kan controleren bij de budgethouder of het budget dat de gemeente heeft toegekend wordt besteed overeenkomstig het zorgplan. Mocht blijken uit de controle bij de budgethouder dat er onregelmatigheden zijn dan kan de gemeente de budgethouder en vervolgens ook de zorgverlener aanspreken. Dit is vanaf 1 april 2017 makkelijker gemaakt met het zogenaamde derdenbeding. Het pgb is een mooi instrument voor mensen die er goed mee om kunnen gaan, maar het is niet voor iedereen geschikt. Voor budgethouders moet het aan de voorkant helder zijn welke voorwaarden en verantwoordelijkheden verbonden zijn aan de keuze voor een pgb. Verstrekkers kunnen budgethouders informeren en ondersteunen bij het maken van de juiste afweging, maar moeten tegelijkertijd beoordelen wie voor een pgb geschikt is en wie niet.
Zoals ik u eerder heb geïnformeerd ben ik bezig met een beleidsverkenning pgb3. De maatregelen die volgen uit de beleidsverkenning kunnen leiden tot meer of andere mogelijkheden om toe te zien op de juiste besteding van pgb-gelden. De beleidsverkenning zal in het najaar aan de Tweede Kamer worden verzonden.
Is deze uitspraak voor u een bevestiging dat alleen cliënten die zelf regie kunnen voeren over besteding van hun pgb voor een pgb in aanmerking zouden moeten komen? Waren de betreffende cliënten van R2 B.V. hiertoe volgens u voldoende in staat?
Het uitgangspunt is dat mensen de zorg krijgen die nodig is, in een vorm die bij hen past. Het pgb is een mooi instrument voor mensen die er goed mee om kunnen gaan, maar het is niet voor iedereen geschikt. Voor budgethouders moet het aan de voorkant helder zijn welke voorwaarden en verantwoordelijkheden verbonden zijn aan de keuze voor een pgb. Verstrekkers kunnen budgethouders informeren en ondersteunen bij het maken van de juiste afweging, maar moeten tegelijkertijd beoordelen wie voor een pgb geschikt is en wie niet. Uit het onderzoek naar regie en vertegenwoordiging bij pgb blijkt dat het voor verstrekkers ingewikkeld is om aan de voorkant te beoordelen of een budgethouder in staat is om de verplichtingen en verantwoordelijkheden rondom het pgb na te komen. Het ontbreekt hen aan een helder beoordelingskader om pgb aanvragers aan te toetsen. In het kader van de aangekondigde beleidsverkenning naar het pgb gaan we bekijken hoe we de toegang tot een pgb kunnen verbeteren. Daarbij kijken we ook of de weigeringsgronden die nu in de wet- en regelgeving zijn opgenomen toereikend zijn. Het tweede aandachtsgebied in de beleidsverkenning is de kwaliteit van de met een pgb ingekochte zorg en ondersteuning. Of de cliënten van R2 B.V. hiertoe in staat waren is ter beoordeling aan de verstrekker.
Wat is uw mening over de door R2 B.V. gehanteerde constructie aangaande de combinatie van huur en zorg? Vindt u het een nette manier van handelen als de organisatie cliënten huur laat betalen via hun uitkering en vervolgens een deel van de pgb-gelden als servicekosten in rekening brengt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik laat het oordeel over de gehanteerde constructie aan de rechter.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de uitvoering van de aangenomen motie die de regering verzocht het openbaar ministerie te vragen zoveel mogelijk informatie over de omvang van de pgb-fraude te delen met de Kamer én om op basis van deze informatie met voorstellen te komen over hoe fraude met het pgb kan worden ingedamd?3
In het programmaplan rechtmatige zorg dat op 19 april 2018 naar de Tweede Kamer5 is gestuurd heb ik deze motie als volgt beantwoord: De Kamer heeft recent gevraagd om de bij het OM beschikbare informatie over de omvang van pgb fraude beschikbaar te stellen. De meest recente cijfers gaan over de resultaten van de strafrechtelijke opsporings- en ontnemingsonderzoeken die de Inspectie SZW in 2017 heeft uitgevoerd. Op basis van deze onderzoeken heeft de Inspectie SZW circa € 1,1 miljoen aan wederrechtelijk verkregen voordeel berekend. Daarvan heeft € 0,1 miljoen betrekking op fraude met het pgb. Ter vergelijking, in 2016 ging het om een totaalcijfer van € 5 miljoen aan wederrechtelijk verkregen voordeel, waarvan € 1,9 miljoen fraude met het pgb (in de Wlz/ AWBZ) betrof. Voor de maatregelen die ik neem voor het pgb verwijs ik u ook naar het programmaplan.
In hoeverre moeten zorginstellingen die via een pgb zorg verlenen aan kunnen tonen dat de afgesproken uren zorg ook daadwerkelijk worden geleverd? Is het alleen aan de budgethouder om hier op toe te zien?
De budgethouder is zelf verantwoordelijk voor de besteding van zijn / haar pgb-budget en daarmee voor de controle op de afgesproken en geleverde uren door een zorginstelling. Een zorginstelling maakt via facturen de geleverde zorg inzichtelijk. Of deze zorg ook daadwerkelijk geleverd is, is ter beoordeling aan de budgethouder (zie ook het antwoord op vraag6. Ik verwacht van de gemeenten dat zij bij twijfels over de rechtmatige besteding hun toezichtstaak uitvoeren.
Het filmpje op Twitter inzake Achmea Rechtsbijstand |
|
Attje Kuiken (PvdA), Gijs van Dijk (PvdA) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het filmpje op uw Twitter account over Achmea Rechtsbijstand?1
Ja.
Deelt u de mening dat Achmea er een commercieel belang bij heeft als u zelf lovende woorden uit en instemmend knikt als het over producten van deze verzekeraar gaat? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Als Minister voor Rechtsbescherming hecht ik groot belang aan het mij breed laten informeren op diverse terreinen door verschillende partijen. Dit doe ik onder meer door het afleggen van werkbezoeken. Dit is het enige belang dat mij voor ogen heeft gestaan bij het afleggen van dit werkbezoek.
Heeft Achmea op enigerlei wijze, bijvoorbeeld in financiële zin of door diensten te verlenen, meegewerkt aan de totstandkoming van dit filmpje? Zo ja, op welke wijze?
Nee.
Waarom maakt u reclame voor een commercieel bedrijf dat rechtsbijstandsverzekeringen verkoopt?
Dat doe ik niet.
Waarom legt u een verband tussen herziening van het stelsel van gesubsidieerde rechtsbijstand en de commerciële rechtsbijstandsverzekering?
In het stelsel van gesubsidieerde rechtsbijstand gaat het om het oplossen van problemen met juridische consequenties. Daarom is een bezoek aan een juridische dienstverlener relevant en leerzaam.
Deelt u de mening dat de diensten van een commerciële rechtsbijstandsverzekeraar niet voor iedereen betaalbaar zijn en daarom geen vervanging kunnen zijn voor degesubsidieerde rechtsbijstand? Zo ja, hoe gaat u er voor zorgen dat ook de lage inkomens zeker kunnen zijn van een laagdrempelige toegang tot het recht? Zo nee, waarom deelt u die mening niet en wat zijn uw plannen ten aanzien van de gesubsidieerde rechtsbijstand in relatie tot de commerciële rechtsbijstandsverzekering?
Ik ben van mening dat het aan de overheid is om te voorzien in toegang tot het recht, ook voor minder draagkrachtigen. Zoals eerder aan uw Kamer is toegezegd, zal ik uw Kamer op korte termijn informeren over de uitwerking van de opdracht in het regeerakkoord om het stelsel van rechtsbijstand te herzien.
Het bericht ‘In de zoveelste onderwijsfraudezaak blijft de inspectie opvallend stil’ |
|
Eppo Bruins (CU) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Kent u het artikel «In de zoveelste onderwijsfraudezaak blijft de inspectie opvallend stil»?1
Ja.
Klopt het dat de raad van toezicht van de Hanzehogeschool Groningen expliciet zijn klankbordfunctie heeft gesteld boven een rol als toezichthouder? Zo ja, wat vindt u daarvan? Zo nee, hoe interpreteert u het toetsingskader?
In artikel 10.3d, tweede lid van de WHW is de wettelijke taak van een raad van toezicht van een hogeschool als volgt gedefinieerd: «De raad van toezicht houdt [...] toezicht op de uitvoering van de werkzaamheden en de uitoefening van bevoegdheden door het college van bestuur en staat dit college met raad ter zijde.» In de branchecode Goed Bestuur Hogescholen is bepaald dat de raad van toezicht hiertoe een toetsingskader hanteert. De raad van toezicht van de Hanzehogeschool Groningen voldoet aan deze afspraak. Uit een door mij ontvangen toelichting van de Hanzehogeschool maak ik op dat de raad van toezicht in het najaar van 2017 de in het opiniestuk genoemde melding heeft ontvangen en geanalyseerd. Na deze analyse heeft de raad besloten geen nader onderzoek naar vermeende misstanden in te stellen omdat de melding onvoldoende redelijke gronden bevatte voor het bestaan van deze misstanden. De raad heeft deze gang van zaken uit eigen beweging gemeld bij de inspectie van het onderwijs (hierna: inspectie). Ook de inspectie zag op basis van de melding en de informatie van de raad van toezicht geen aanleiding om nader onderzoek in te stellen.
Vindt u dat in het betreffende toetsingskader de checks and balances goed zijn geborgd?
Ik verwijs naar het antwoord op vraag 2.
Zijn er meer van dergelijke toetsingskaders in het hoger beroepsonderwijs van kracht?
In de branchecode Goed Bestuur Hogescholen is bepaald dat raden van toezicht van hogescholen een toetsingskader hanteren.
Heeft de onderwijsinspectie inderdaad een rapport over wanbeheer bij de Hanzehogeschool ontvangen van een klokkenluider? Hoe is met dit rapport omgegaan?
De inspectie heeft inderdaad een rapport over vermeend wanbeheer bij de Hanzehogeschool ontvangen. De inspectie kreeg het betreffende rapport van zowel een individuele melder als van de raad van toezicht van de Hanzehogeschool. De inspectie heeft het rapport bekeken en er met de Raad van Toezicht van de Hanzehogeschool over gesproken. Op basis van het rapport en het gesprek daarover met de raad van toezicht zag de inspectie geen reden voor nader onderzoek.
Met de melder is de inspectie momenteel in contact over de vraag of diens zending meer informatie bevatte dan het beoordeelde rapport, zodat de inspectie deze eventueel alsnog kan beoordelen. Achtergrond hiervan is dat vorige week is gebleken dat de zending van de melder weliswaar op 1 december 2017 bij de inspectie in ontvangst is genomen, maar vervolgens niet op de juiste plek in de organisatie terecht is gekomen. De inspectie heeft haar conclusie dat er geen reden was voor nader onderzoek derhalve bepaald op basis van het rapport van de melder dat zij van de raad van toezicht van de Hanzehogeschool heeft ontvangen. De inspectie onderzoekt momenteel wat er verkeerd is gegaan bij de ontvangst van de zending van de melder en zal zo nodig maatregelen nemen om te voorkomen dat dit in de toekomst nogmaals verkeerd gaat.
Is dit een kwestie die door de onderwijsinspectie dient te worden opgepakt, door het Huis voor de Klokkenluiders, of door een andere instantie? Op grond van welke argumenten?
Ja, dit is een kwestie die door de inspectie dient te worden opgepakt. De inspectie behandelt zaken als deze als signaal. Signalen kunnen een belangrijke rol spelen in de keuzes die de inspectie in haar toezicht maakt. Uiteraard kunnen melders van misstanden zich ook wenden tot het Huis voor de Klokkenluiders. Op haar website wijst de inspectie hier ook op.
Op welke wijze is de klokkenluider door de onderwijsinspectie beschermd, indachtig de in 2016 met algemene stemmen aangenomen motie Bruins?2
De inspectie houdt geheim wat door klokkenluiders aan haar wordt toevertrouwd. Dit geldt overigens in beginsel ook breder voor signalen. De inspectie deelt de inhoud van meldingen niet met derden zonder de toestemming van de melder. Dit om benadeling van de melder in welke zin dan ook te voorkomen. In gevallen waarin informatie met toestemming van de melder wordt gedeeld met derden, doet de inspectie het uiterste om te voorkomen dat de melding tot de melder kan worden herleid.
Het bericht dat een verdienmodel voor thuiszorgtechnologie ontbreekt |
|
Corinne Ellemeet (GL) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat een verdienmodel voor thuiszorgtechnologie ontbreekt?1
Ja.
Deelt u de zorgen dat de inzet van thuiszorgtechnologie nog onvoldoende plaatsvindt en dat dit wel wenselijk is gezien de groeiende vraag naar thuiszorg en de personeelstekorten in de thuiszorg? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Deelt u de zorgen over de onvolwassen markt voor thuiszorgtechnologie, mede veroorzaakt door de onzekere afzetmarkt voor producenten als gevolg van het ontbreken van bekostigingsmogelijkheden voor thuiszorgtechnologie voor zorgorganisaties? Zo nee, waarom niet?
Ik herken dat het aanbod voor thuiszorgtechnologie in beweging is. Dat blijkt ook uit de e-health monitor van 2017. Ik deel de constatering dat dat het gevolg is van het ontbreken van bekostigingsmogelijkheden echter niet. De bekostiging van de inzet van thuiszorgtechnologie als onderdeel van zorg is wel degelijk mogelijk binnen de wettelijke kaders. Dit blijkt bijvoorbeeld uit de «Wegwijzer bekostiging e-health» van de NZa.2
De technologie die wordt ingezet bij het leveren van zorg in het kader van de Zorgverzekeringswet (Zvw) en de Wet langdurige zorg (Wlz) wordt indirect vergoed. De vergoeding voor technologie is verdisconteerd in de integrale vergoeding die een instelling ontvangt. Dit is vergelijkbaar met kostenposten als overhead of loonkosten die een instelling ook noodzakelijkerwijs moet maken.
Daarnaast is er ruimte om extra vergoedingen af te spreken voor zorgtechnologie. In de Wlz kan dit bijvoorbeeld worden gedaan bij de jaarlijkse budgetafspraken tussen zorgaanbieder en zorgkantoor. Het zorgkantoor kan een hoger tarief – tot de maximum beleidsregelwaarde van de NZa – afspreken met een zorgaanbieder om zo de bekostiging van zorgtechnologie mogelijk te maken. Of door gebruik te maken van de extra vergoedingen voor beeldschermcommunicatie en farmaceutische telezorg (ook mogelijk in de wijkverpleging).
Ook bestaat in de wijkverpleging de prestatie «Beloning op maat», waarbij ruimte is voor concrete afspraken met de zorgverzekeraar over thuiszorgtechnologie. Dit vraagt wel om een gezamenlijke business case van zorgaanbieder(s) en financiers van zorg.
Dit kan een complexe exercitie zijn, want gaat soms over grenzen van domeinen heen, maar het is mogelijk.
Zo zijn zorgverzekeraars hier actief mee bezig en van harte bereid kennis en ervaring hierover te delen. Daarbij benadrukken zorgverzekeraars dat het niet gaat om kosten en baten voor de aanschaf, implementatie, gebruik en beheer van de technologie als zodanig. De «business case» richt zich op het oplossen van een probleem in de organisatie van zorg voor een specifieke doelgroep, in dit geval ouderen thuis, waarbij thuiszorgtechnologie een deel van de oplossing kan zijn. Daarbij ontstaat ook inzicht waar de kosten en baten daadwerkelijk financieel gerealiseerd (gaan) worden.
Verder bieden het grote experiment in de wijkverpleging en de beleidsregel Innovatie voor kleinschalige experimenten ruimte voor maatwerkafspraken over de inzet van thuiszorgtechnologie. Een voorbeeld van een afspraak is een opslag bovenop het uurtarief waardoor een specifieke investering in technologie door een zorginstelling sneller wordt terugverdiend. Een ander voorbeeld is een afspraak waarbij een zorgaanbieder tijdelijk wordt gecompenseerd voor het verlies aan zorgomzet als gevolg van de doelmatige inzet van technologie.
Ook vanuit de Wet maatschappelijke ondersteuning zijn er mogelijkheden om thuiszorgtechnologie (indirect) te bekostigen. Bovendien hebben veel gemeenten programma’s en initiatieven die adoptie van thuiszorgtechnologie bevorderen.
Een indirecte investering in zorgtechnologie door een zorgverzekeraar, zorgkantoor of gemeente is al met al mogelijk. In de contracten kunnen de specifieke afspraken worden vastgelegd. De bekostigingsregels van de NZa maken dit reeds mogelijk.
Bent u ook van mening dat de gewenste ontwikkeling van thuiszorgtechnologie gebaat is bij regie van VWS als het gaat om bekostiging van specifieke toepassingen opdat de achterblijvende opschaling wel tot stand gaat komen? Zo nee, waarom niet?
De opschaling van thuiszorgtechnologie blijft inderdaad achter en daarom faciliteert en stimuleert VWS de inzet actief op verschillende manieren.
(Thuiszorg)technologie levert, mits goed ingezet en ingebed in de reguliere zorg, een belangrijke bijdrage aan de ambities en uitdagingen zoals ik deze heb neergelegd in de VWS-programma’s waarover ik u de afgelopen maanden heb geïnformeerd. Thuiszorgtechnologie is hierbij bijvoorbeeld gericht op het versterken van eigen regie, ontlasting van mantelzorgers, ondersteuning en/of ontlasting van de professional, het bevorderen van integrale zorg en ondersteuning door betere samenwerking rondom de cliënt en het verminderen van arbeidsproblematiek.
Het is primair aan zorgaanbieders, gemeenten, zorgverzekeraars en zorgkantoren om te bepalen welke thuiszorgtechnologie zij zinvol en passend achten om goede zorg en ondersteuning te leveren. Waarbij dit altijd gaat om maatwerk voor de cliënt en de mogelijke inzet van thuiszorgtechnologie altijd met de cliënt (en eventueel mantelzorgers) dient te worden afgestemd.
VWS faciliteert en stimuleert de opschaling van e-health op verschillende manieren, onder andere door de activiteiten die genoemd zijn in de Voortgangsrapportage Innovatie en Zorgvernieuwing van 18 mei jl3. Voorbeelden van activiteiten zijn het optimaliseren van economische randvoorwaarden door, waar nodig, extra prikkels voor e-health in de bekostiging aan te brengen. Ook verkent VWS met verzekeraars en zorgkantoren innovatieve zorginkoop door onderzoek uit te laten voeren naar de succes en faalfactoren bij de inkoop van innovatieve zorg. Tevens verspreidt VWS goede voorbeelden zoals de meerjarencontracten en/of vormen van domeinoverstijgende «shared costs & savings», bijvoorbeeld via health impact bonds.
Met de extra middelen uit het Regeerakkoord wordt vanuit VWS het communicatietraject Zorg van Nu gestart om het algemene publiek en professionals te wijzen op de kansen en mogelijkheden van innovaties in de zorg en in nieuwe zorgprocessen. Goede voorbeelden en mooie initiatieven worden hiermee ter inspiratie onder de aandacht gebracht van betrokkenen in het veld, zodat dit een logisch onderdeel wordt van zorg en ondersteuning.
Hierbij wordt samengewerkt met diverse partners uit het zorg-, welzijns- en onderwijsveld. Ook werken we met dezelfde partners aan het versterken van de digitale vaardigheden van het huidige en toekomstige personeel in de zorg. VWS stimuleert daarbij het «patient included» en «nurse included» werken door ervaringsdeskundigen en verpleegkundigen in alle innovatie-activiteiten van het veld en van VWS te betrekken.
Om eraan bij te dragen dat thuiszorgtechnologie nog meer cliënten, mantelzorgers en professionals kan ondersteunen zal ik een Stimuleringsregeling E-health Thuis beschikbaar stellen als onderdeel van het programma Langer Thuis. Hiervoor is de komende drie jaar jaarlijks circa 30 miljoen beschikbaar.
Ten slotte zijn in de hoofdlijnakkoorden (waaronder wijkverpleging) die recent voor de curatieve sector zijn gesloten, afspraken gemaakt over het stimuleren van het gebruik van e-health waar nuttig en doelmatig.
Bent u ook van mening dat ook kleinere zorgaanbieders die geen financiële mogelijkheden hebben om als «first mover» stappen te zetten ten aanzien van thuiszorgtechnologie ook de mogelijkheid moeten hebben om ehealth toe te passen? Zo nee, waarom niet?
Ik vind dat zorgaanbieders, indien zij met thuiszorgtechnologie willen werken, gezamenlijk met de cliënt moeten bespreken welke toepassing passend is, en met inkopers moeten bezien hoe ze tot een financieel verantwoorde inzet van thuiszorgtechnologie kunnen komen. Mogelijk kan een samenwerkingsverband met andere aanbieders uit de regio uitkomst bieden voor kleinere zorgaanbieders. Goede (gezamenlijke) afspraken met technologieleveranciers zijn hierbij ook van belang.
Welke mogelijkheden zijn er momenteel vanuit VWS voor financiering van ehealth toepassingen in de thuiszorg?
Over de inzet van VWS om e-health en zorgvernieuwing te faciliteren en te stimuleren en over de middelen uit het Regeerakkoord voor digitaal ondersteunde zorg heb ik u geïnformeerd in de Voortgangsrapportage Innovatie en Zorgvernieuwing van 18 mei jl.
De eerder genoemde Stimuleringsregeling E-health Thuis wordt op dit moment uitgewerkt. Ik wil dat de regeling een impuls geeft aan de daadwerkelijke implementatie van e-health in werkprocessen in de zorg en ondersteuning. Ik verwacht uw Kamer in het vroege begin 2019 over de stimuleringsregeling te kunnen informeren.
Wanneer komt er duidelijkheid over de inzet van de middelen voor ehealth toepassingen die vanaf 2019 beschikbaar zijn? Hoe gaat u voorkomen dat deze middelen besteed worden aan adviezen in plaats van aan de inzet en toepassingen van thuiszorgtechnologie?
Zie antwoord vraag 6.
Het bericht ‘Bij ggz-patiënten klopt de diagnose vaak niet (meer)’ |
|
Leendert de Lange (VVD) |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
![]() |
Heeft u de berichten «Bij ggz-patiënten klopt de diagnose vaak niet (meer)» en «Duizenden mensen kregen jaren verkeerde zorg bij psychiatrische aandoening» gelezen?1 2
Ja.
Wat is uw reactie op de «indringende praktijkevaluatie» die de ggz-instelling GGNet zelf heeft uitgevoerd bij bijna 1000 ernstige psychiatrische cliënten, waaruit blijkt dat bij 27% van de mensen de hoofddiagnose niet meer klopt? Bent u van de uitkomsten geschrokken?
Zover mij bekend is GGNet de eerste aanbieder die op deze schaal patiënten opnieuw diagnosticeert. Er zijn dus nog geen landelijke cijfers beschikbaar over de mate waarin dit zich voordoet. Over de hoogte van het percentage zijn verder moeilijk uitspraken te doen.
Wel lijkt het me heel goed en ook logisch dat bij het uitblijven van resultaten van behandelingen, opnieuw gekeken wordt naar de diagnose. Die kan in de loop van de behandeling veranderd zijn en het is ook mogelijk dat de aanvankelijke diagnose verkeerd of onvolledig is geweest. Door opnieuw te diagnosticeren kunnen de nieuwste inzichten en kennis in de diagnose betrokken worden. Ik ben daarom positief over dit initiatief van GGNet.
Tijdens een werkbezoek aan de instelling op 10 september jongstleden heb ik vernomen wat er allemaal voor nodig is om een dergelijke omvangrijke exercitie te realiseren. Er moet draagvlak worden gecreëerd bij professionals, de financiers, maar ook bij patiënten en hun familie. Dit project is daarom al jaren in voorbereiding en GGNet doet dit heel zorgvuldig. Ik heb van de mensen van GGNet vernomen dat zij hun ervaringen delen met collega instellingen en dat een aantal geïnteresseerd heeft gereageerd.
Wat is uw oordeel over de uitkomsten dat bij ruim de helft van de mensen nieuwe inzichten naar boven zijn gekomen die belangrijk zijn voor de lopende behandeling?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het heel goed zou zijn als in navolging van GGNet andere ggz-aanbieders ook over zouden gaan tot een «herdiagnose» van chronische patiënten?
Zoals ik in beantwoording van vraag 3 heb aangegeven, is naar mijn weten GGNet inderdaad de eerste aanbieder die op deze schaal opnieuw diagnosticeert. Ik heb wel begrepen dat andere instellingen overwegen het voorbeeld van GGNet te volgen. Dit lijkt me een positieve ontwikkeling.
Heeft u kennisgenomen van de reacties van GGZ Nederland en MIND die hopen dat meer instellingen gaan «herdiagnosticeren»?3
Ja.
Bent u bereid om dit gaan bespreken met de ggz-aanbieders en de koepel van cliënten- en familieorganisaties en hierover afspraken te maken? Zo ja, bent u bereid over de uitkomsten hiervan de Kamer te informeren?
Zoals ik heb aangegeven in de beantwoording van vraag 2, lijkt het me goed en ook logisch dat bij het uitblijven van resultaten van behandelingen, opnieuw gekeken wordt naar de diagnose. De verantwoordelijkheid voor de diagnose en de invulling van het behandeltraject ligt bij de ggz-aanbieders en behandelaren. Het ligt dus niet voor de hand dat ik hierover afspraken maak.
Wel vind ik dat dit een plaats moet krijgen in de uitwerking van het hoofdlijnenakkoord ggz (zie daarvoor ook mijn antwoord op vraag4.
Zou op basis van de afspraken uit het kwaliteitsstatuut ggz het eigenlijk nu al niet standaard moeten zijn dat periodiek wordt gekeken naar de resultaten en effecten van de behandeling en dat daarbij ook wordt gekeken of de uitgangspunten van de diagnose nog wel kloppen? Zo ja, bent u ook van mening dat dit een onderdeel zou moeten zijn van een behandeltraject?
Zie antwoord vraag 6.
Waarom zijn over het belang van een behandeling op basis van een actuele diagnose en de inzet van «herdiagnosticeren» geen afspraken gemaakt in het hoofdlijnenakkoord ggz? Bent u bereid om dit alsnog te doen?
In het recent afgesloten hoofdlijnenakkoord is onder andere afgesproken dat partijen een werkgroep instellen die binnen een jaar adviezen uitbrengt over hoe verwijzing, triage en diagnostiek in de ggz verbeterd kan worden. Ik vind dat het opnieuw diagnosticeren van mensen met langdurige psychische problematiek daarin moet worden meegenomen, en zal dit ook met de partijen bespreken.
Daarnaast is in het hoofdlijnenakkoord al afgesproken dat er in de contractering specifieke aandacht is voor zorg aan kwetsbare groepen, waaronder de groep patiënten met ernstige psychiatrische aandoeningen (EPA). Dit biedt ruimte voor zorgverzekeraars en aanbieders om afspraken te maken over opnieuw diagnosticeren van mensen met langdurige psychische problematiek.
Het bericht ‘Sluiting kinder- en kraamafdeling Hoogeveen en Stadskanaal is definitief’ |
|
Henk van Gerven (SP) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht dat de sluiting van de kinder- en kraamafdeling zowel in Hoogeveen (Bethesda) als in Stadskanaal (Refaja) definitief is?1
Ik heb begrip voor de zorgen die de inwoners uit de omgeving, en met name ook de vaders en moeders in spé, hebben over de consequenties van het besluit voor de zorg aan zwangere vrouwen en de nog ongeboren kinderen. Ik begrijp ook dat zij graag geboortezorg dichtbij en van goede kwaliteit zouden willen behouden. In dit geval bleek het echter niet haalbaar om deze zorg op de bestaande locaties te handhaven. Belangrijker dan zorg dichtbij vind ik dat patiënten erop kunnen rekenen dat zij kwalitatief goede en veilige zorg krijgen. Daarbij komt dat de zorgverzekeraars er op grond van hun zorgplicht wel voor moeten zorgen dat er voor hun verzekerden binnen een redelijke reisafstand voldoende en tijdige zorg beschikbaar is; zoals ik schreef in mijn brief van 7 september jl. (Kamerstuk 27 295, nr. 168) heeft de NZa aanleiding om te veronderstellen dat de zorgplicht niet in het geding is als het besluit van Treant wordt geëffectueerd.
Ook voor de IGJ is het nu het belangrijkste dat alle betrokken ketenpartners hun verantwoordelijkheid nemen (zowel individueel als in gezamenlijkheid) om goede en veilige geboortezorg te (blijven) leveren. De IGJ blijft daarop toezien, en heeft mij laten weten er nu voldoende vertrouwen in te hebben dat alle betrokkenen hun verantwoordelijkheid nemen voor goede en veilige verloskundige zorg, individueel en in gezamenlijkheid.
Voor meer informatie verwijs ik u graag naar mijn brieven van 7 september jl. (Kamerstuk 27 295, nr. 168) en 1 oktober 2018 aan de Tweede Kamer.
Kunt u toelichten hoe het definitieve besluit tot sluiting van de kinder- en kraamafdelingen in Hoogeveen en Stadskanaal precies tot stand is gekomen?
Treant Zorggroep (hierna: Treant) heeft mij in reactie op uw vraag het volgende laten weten:
«Om een weloverwogen besluit te kunnen nemen is een aantal opties onderzocht:
Er zijn additioneel nog enkele tussenscenario’s ontwikkeld, die evenmin haalbaar bleken te zijn.
Alle opties zijn onderzocht op een aantal aspecten, zoals mogelijke strijdigheden met wet- en regelgeving, beschikbaarheid van voldoende personeel, effecten op de eerste lijn (verloskundigen en huisartsen) en effect op adherentie (patiëntbewegingen en impact op reistijd voor patiënten).
Dit onderzoeksproces, om uiteindelijk te komen tot een definitief besluit, is intensief geweest. Een dergelijk besluit gaat niet alleen Treant aan maar de gehele keten van geboortezorg, omliggende ziekenhuizen en de inwoners van de regio.
Daarom zijn er diverse gespreksrondes gehouden met tientallen interne betrokkenen en externe stakeholders. In deze gespreksrondes is bijvoorbeeld aan de orde gekomen wat het effect is van de werkbelasting van eerstelijnsverloskundigen en of omliggende ziekenhuizen voldoende capaciteit hebben om extra bevallingen op te vangen.
Naar aanleiding van de resultaten uit de onderzoeken en overleggen is er een voorgenomen besluit geformuleerd en aan de Cliëntenraad Treant Ziekenhuiszorg en de Ondernemingsraad Cure en Ondersteunende Diensten ter advisering voorgelegd.»
Voor meer informatie over het besluitvormingsproces en de rol van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ), de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) en andere partijen in dat proces, verwijs ik graag naar het beslisdocument dat op de website van Treant is gepubliceerd2 en naar mijn brieven van 7 september (Kamerstuk 27 295, nr. 168) en 1 oktober 2018 aan de Tweede Kamer.
Kunt u toelichten wat precies uw rol is geweest bij de totstandkoming van dit definitieve besluit?
Zie mijn Kamerbrieven van 7 september jl. (Kamerstuk 27 295, nr. 168) en 1 oktober 2018.
Kunt u toelichten wat precies de rol van de betrokken zorgverzekeraars is geweest in de totstandkoming van dit definitieve besluit? Hoe beoordeelt u deze rol? Dienen de zorgverzekeraars er niet voor zorg te dragen dat uit oogpunt van bereikbaarheid en kwaliteit van de klinische verloskunde deze behouden moet blijven voor Bethesda en Refaja? Vindt u dat de zorgverzekeraars hun zorgplicht nakomen?
Zie antwoord vraag 3.
Op welke wijze en op welke momenten is er overleg geweest met de betrokken gemeenten en wat is er uit die overleggen naar voren gekomen? Wat vinden de betrokken gemeenten van het genomen besluit?
Treant heeft mij laten weten dat er in de afgelopen maanden zeer regelmatig overleg is geweest met de 3 kerngemeenten Stadskanaal, Emmen en Hoogeveen, zowel op ambtelijk als op bestuurlijk niveau. Ook zijn bijeenkomsten met de gemeenteraden belegd. Daarnaast zijn zowel de betrokken gemeenten als Treant lid van de Drentse Zorgtafel, een initiatief van de provincie Drenthe om gezamenlijk naar de toekomt van de zorg in de regio te kijken. De drie gemeenten reageren verschillend. Zowel de gemeenten Hoogeveen en Stadskanaal hadden graag gezien dat de klinische kindergeneeskunde en klinische verloskunde in hun gemeenten open zouden blijven. De gemeente Emmen is positief dat deze afdelingen in hun gemeente na 9 maanden van tijdelijke sluiting weer opengaan, aldus Treant.
Op welke wijze en op welke momenten is er overleg geweest met de betrokken verloskundigen en wat is er uit die overleggen naar voren gekomen? Wat vinden de betrokken verloskundigen van het genomen besluit?
Zie mijn Kamerbrieven van 7 september jl. (Kamerstuk 27 295, nr. 168) en 1 oktober 2018. Hierin heb ik onder meer aangegeven dat de IGJ op 3 september jl. in gesprek met het ziekenhuis en de eerstelijns verloskundigen tot de conclusie is gekomen dat de afstemming tussen deze partijen onvoldoende was, en op welke wijze hier vervolg aan is gegeven. Op 12 september jl. heeft de IGJ, mede op basis van een gemeenschappelijke verklaring van alle overlegpartners, geconcludeerd dat het besluit over de klinische verloskunde en klinische kindergeneeskunde bij Treant voldoende is onderbouwd en afgestemd. Ook heeft de IGJ geconcludeerd dat alle betrokken ketenpartners nu hun verantwoordelijkheid nemen (zowel individueel als in gezamenlijkheid) om goede
en veilige geboortezorg te (blijven) leveren. De IGJ heeft er nu voldoende vertrouwen in dat alle betrokkenen hun verantwoordelijkheid nemen voor goede en veilige verloskundige zorg, individueel en in gezamenlijkheid.
Hoe beoordeelt u de rol van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) in het proces tot het komen van dit uiteindelijke besluit? Klopt het dat de inspectie het traject niet kritisch heeft gevolgd en zich klakkeloos neerlegt bij het besluit van Treant om de klinische verloskunde in Hoogeveen en Stadskanaal op te heffen?
Voor een toelichting op de rol van de IGJ in dit proces verwijs ik graag naar mijn Kamerbrieven van 7 september (Kamerstuk 27 295, nr. 168) en 1 oktober 2018. Hieruit blijkt dat de IGJ, vanaf het moment dat zij is geïnformeerd over het voorgenomen besluit, uiterst kritisch is geweest over het besluitvormingsproces. Ook heeft de IGJ er bij de raad van bestuur van Treant op aangedrongen om het definitieve besluit beter af te stemmen. Dat betreft zowel de wijze waarop ketenpartners, zoals de verloskundigen, worden betrokken als de inhoud van de afspraken die gemaakt worden. Door niet alleen de raad van bestuur maar ook de verloskundigen en het Regionaal Overleg Acute Zorgketen (ROAZ) aan te schrijven heeft de IGJ hun positie in het besluitvormingsproces bekrachtigd, en daarmee alle partijen in de regio gewezen op hun gezamenlijke verantwoordelijkheid voor veilige en kwalitatief goede zorg in de keten van de geboortezorg. Het is verder van belang dat ongeacht de inhoud van het besluit over de inrichting van de verloskundige zorg, alle partijen zich daaraan committeren en de samenwerking zo inrichten dat veilige zorg mogelijk is en blijft.
Hoe beoordeelt u de volgende zin in de brief van 27 juli 2018 van de inspectie aan de verloskundigen: «Of indien reeds een best voorgenomen besluit voorligt, dit kenbaar te accepteren en vervolgens mee te werken aan een goede oplossing voor reële problematiek»? Is dit niet een vrijbrief voor Treant om gewoon haar gang te gaan?2
Zie antwoord vraag 7.
Wat heeft de IGJ van mening doen veranderen, aangezien de inspectie van mening was dat de effecten op de kwaliteit en de veiligheid van de perinatale zorg door concentratie van de klinische verloskunde onvoldoende onderbouwd waren door Treant?
Voor informatie over het optreden van de IGJ met betrekking tot het besluitvormingsproces inzake de klinische verloskunde en klinische kindergeneeskunde bij Treant verwijs ik graag naar mijn Kamerbrieven van 7 september (Kamerstuk 27 295, nr. 168) en 1 oktober 2018.
Hoe staat het met de consequenties voor kwaliteit en veiligheid van zorg voor zwangeren en pasgeborenen en de toegankelijkheid van de verloskundige zorg, vanuit het oogpunt van beschikbaarheid (45 minutennorm) en tevens vanuit de keuzevrijheid van zwangeren om, indien dit medisch gezien een optie is, thuis te bevallen? Zijn de toegankelijkheid, de keuzevrijheid, kwaliteit en veiligheid niet in het geding met dit besluit?3
Zie mijn Kamerbrieven van 7 september jl. (Kamerstuk 27 295, nr. 168) 1 oktober 2018. In deze brieven heb ik u geïnformeerd over het toezicht van de NZa op, en oordeel van de NZa over, de toegankelijkheid van de zorg. Ik heb u geïnformeerd dat de NZa aanleiding heeft om te veronderstellen dat de zorgplicht niet in het geding is als het besluit van Treant wordt geëffectueerd, en zich daarbij baseert op een aantal factoren, waaronder het feit dat de verplaatsing van de klinische verloskunde van Hoogeveen en Stadskanaal naar Emmen niet in strijd is met de zogenaamde «45 minuten-norm» (Kamerstuk 27 295, nr. 168). Ook heb ik u geïnformeerd over het toezicht en oordeel van de IGJ met betrekking tot de kwaliteit en veiligheid van de zorg. Wat keuzevrijheid betreft heeft de IGJ mij het volgende laten weten: «Als de keuzevrijheid wordt beperkt dan brengt dat met zich mee dat eerder moet worden geanticipeerd op een bevalling in het ziekenhuis. De IGJ heeft hier aandacht voor gevraagd. Met de bereikte afstemming tussen ketenpartners nemen zij ook hiervoor weer verantwoordelijkheid.»
Hoe oordeelt u over het feit dat de huisartsen in Drenthe gepleit hebben voor uitstel van de beslissing van Treant?4
De organisatie van de zorg in de regio is primair de verantwoordelijkheid van de zorgaanbieders en zorgverzekeraars in de regio. Voor mij staat voorop dat de kwaliteit en veiligheid van de zorg en de zorgplicht moeten zijn geborgd. In mijn brieven aan de Tweede Kamer van 7 september (Kamerstuk 27 295, nr.168) en 1 oktober 2018 heb ik aangegeven wat het oordeel van de toezichthouders, de NZa en de IGJ, op dit punt is en op welke manier zij hier ook de komende tijd toezicht op zullen blijven houden.
Is het niet aannemelijk dat Treant verder in grote financiële problemen komt door een mogelijk adherentieverlies van 40–70% bij de klinische afdelingen verloskunde en kindergeneeskunde van Refaja en Bethesda? Is dit besluit niet meer onverantwoord aangezien Treant de financiële gevolgen van haar besluit nog niet heeft doorgerekend?5
Zie antwoord vraag 11.
Bent u bereid om in te grijpen aangaande het besluit om geen bevallingen meer plaats te laten vinden in Stadskanaal en Hoogeveen? Zo ja, wat gaat u ondernemen? Zo nee, waarom bent u hiertoe niet bereid, terwijl de kwaliteit, veiligheid en keuzevrijheid evident in het geding zijn?
Zoals ik in mijn Kamerbrieven van 7 september jl. (Kamerstuk 27 295, nr. 168) en 1 oktober 2018 heb aangegeven, heeft de IGJ er voldoende vertrouwen in dat alle betrokkenen hun verantwoordelijkheid nemen voor goede en veilige verloskundige zorg en heeft de NZa geen aanleiding om te veronderstellen dat de zorgplicht in het geding is. Zie ook mijn antwoord op vraag 10, waarin ik heb aangegeven wat het oordeel van de IGJ over de consequenties voor de keuzevrijheid is. Gelet op het oordeel van beide toezichthouders is er voor mij geen reden om in te grijpen. Daarbij herhaal ik graag dat beide toezichthouders het proces in Drenthe zullen blijven volgen (zie mijn Kamerbrief van 1 oktober 2018).
Het bericht dat stukken Arctische permafrost zelfs in de winter niet meer zijn bevroren |
|
Lammert van Raan (PvdD) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Some Arctic ground no longer freezing – even in winter»?1
Ja.
Deelt u, ondanks het feit dat het betreffende voorbeeld nog niet peer-reviewed is en betrekking heeft op gelimiteerde data, de bezorgdheid van diverse wetenschappers over het niet bevriezen van deze stukken permafrost in de winter?
Het IPCC heeft in het meest recente rapport [ref IPCC WGI report, 2013] op basis van peer-reviewed publicaties schattingen gemaakt van het ontdooien van permafrost als gevolg van de opwarming gedurende deze eeuw. Deze temperatuurstijging is afhankelijk van de cumulatieve uitstoot van broeikasgassen. Voor het 2 graden-scenario neemt het areaal van permafrost aan de oppervlakte in 2100 30 tot 50% af, voor het hoogste emissiescenario is een afname van 75% tot het vrijwel geheel verdwijnen van permafrost mogelijk. Dit is zeker zorgelijk te noemen. Permafrost bevat namelijk veel koolstof en dat belandt bij het ontdooien in de atmosfeer.
Herinnert u zich de reeks eerdere zorgwekkende berichten over het smelten van permafrostgebieden, onder andere dat permafrostgebieden veel gevoeliger zijn voor klimaatverandering dan eerder werd aangenomen, er naast het vrijkomen van broeikasgassen ook nadrukkelijke zorgen bestaan over het vrijkomen van eeuwenoude virussen, een wereldwijde temperatuurstijging van 1,5° Celsius genoeg is om het massaal smelten van de permafrostgebieden te activeren en bij een opwarmingscenario van 2° Celsius het aantal vierkante meters smeltende permafrost substantieel groter is dan wanneer de opwarming van de aarde beperkt zou worden tot 1,5° Celsius?2 3 4 5 6
In enkele recente studies wordt melding gemaakt van mogelijk snellere ontdooiing van permafrostgebieden ten opzichte van het laatste IPCC-rapport uit 2013.
In het eerstvolgende speciale IPCC-rapport over de mondiale opwarming van anderhalve graad (naar verwachting in oktober 2018) zullen ook deze recente studies worden betrokken omdat schattingen van de omvang van ontdooiing van invloed zijn op het resterende koolstofbudget om klimaatdoestellingen te halen. Het is evident dat bij een sterkere opwarming van de aarde een groter areaal permafrost zal ontdooien.
Kunt u reageren op de door de wetenschappers geopperde mogelijkheid dat het ontdooien van de Arctische permafrostgebieden wel eens decennia eerder zou kunnen plaatsvinden dan gedacht?
Een aantal recente publicaties maakt melding van een mogelijk sneller slinken van het permafrostareaal dan beschreven in het laatste IPCC-rapport uit 2013. Onzekerheden voor wat betreft grootte, snelheid en timing van de ontdooiing zijn echter aanzienlijk. Dit geeft een risico voor zowel onder- als overschattingen van de effecten. Nederland draagt (via het Nederlands Polair Programma) samen met andere landen bij aan het polair onderzoek. Daarbij wordt ook aandacht besteed aan de rol van permafrost.
Erkent u dat het eventueel versnelde ontdooien van permafrostgebieden grote consequenties zou hebben voor het ambitieniveau van het klimaatbeleid in het algemeen en CO2-reductiedoelstellingen in het bijzonder? Zo nee, waarom niet?
In het eerstvolgende speciale IPCC-rapport over de mondiale opwarming van anderhalve graad (naar verwachting in oktober 2018) zullen de meest recente wetenschappelijke inzichten worden betrokken. Die inzichten worden benut bij de internationale klimaatonderhandelingen. Het is nog te vroeg om een uitspraak te doen over de consequenties van deze inzichten voor het ambitieniveau en reductiedoelstellingen.
Kunt u uiteenzetten in hoeverre het opvangen van dergelijke onvoorziene CO2-tegenvallers onderdeel is van het Nederlandse klimaatbeleid?
Het mondiale klimaatbeleid is gebaseerd op de wetenschappelijke inzichten van het IPCC. Nieuwe inzichten kunnen aanleiding zijn het beleid aan te passen, zowel mondiaal als nationaal.
Kunt u uiteenzetten in hoeverre het opvangen van dergelijke onvoorziene CO2-tegenvallers een rol speelt bij de doorrekening van het voorgestelde klimaatakkoord door het Planbureau voor de leefomgeving (PBL) en het Centraal Planbureau (CPB)?
Bij de doorrekening van het voorgestelde klimaatakkoord wordt door de planbureaus o.a. beoordeeld of Nederland in 2030 een emissiereductie van 49% ten opzichte van 1990 realiseert. De nieuwe inzichten met betrekking tot permafrost maken daar geen onderdeel van uit.
Kunt u reageren op de stelling «The sophisticated computer programs that forecast future climate scenarios often used by government decision-makers simply can't capture major changes in permafrost»?7 In hoeverre heeft deze lacune invloed op het Nederlandse klimaatbeleid? In hoeverre wordt er in het Nederlandse klimaatbeleid rekening gehouden met deze mogelijke lacune? Wat is uw inzet om deze lacune te ondervangen?
De stelling refereert aan het feit dat veel klimaatmodellen nog niet zijn uitgerust met modules die de veranderingen in permafrost berekenen. Dit wordt doorgaans met aparte modellen berekend op basis van temperatuurprojecties uit klimaatmodellen. Dit betekent dat de extra uitstoot van broeikasgassen uit permafrostgebieden niet in de klimaatmodellen is verdisconteerd als feedback.
De huidige schattingen van het IPCC van die extra uitstoot moeten dus worden opgeteld bij de uitstoot in de emissiescenario’s en geven per saldo dan een grotere temperatuurstijging voor ieder scenario. Door die extra uitstoot in mindering te brengen op de schattingen voor het resterende koolstofbudget voor het halen van een klimaatdoelstelling, kan de huidige set aan modellen toch goed gebruikt worden om het mondiale en nationale klimaatbeleid op te baseren.
Het bericht ‘Bestuursvoorzitter Ton Ruikes weg bij ZGT’ |
|
Henk van Gerven (SP) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht dat de bestuursvoorzitter van Ziekenhuisgroep Twente vertrekt en dat dit naar het zich laat aanzien geen vrijwillig vertrek betreft?1
Afweging en besluitvorming over het al dan niet continueren van het dienstverband van een bestuurder is aan de Raad van Toezicht en betrokkene zelf. Ik kan daar vanuit mijn positie niet over oordelen. ZGT heeft mij desgevraagd laten weten dat het ziekenhuis in financieel opzicht een moeilijke periode doorgaat. De huidige Raad van Bestuur heeft in lijn met het herstelplan noodzakelijke maatregelen genomen en daarnaast ingezet op de doorontwikkeling van de locatie Hengelo tot een toonaangevend 24-uurs centrum. Het ziekenhuis gaat nu naar eigen zeggen een nieuwe fase in en vindt dat een goed moment voor een wisseling van de wacht. De huidige bestuursvoorzitter blijft in functie tot en met 31 december van dit jaar.
Kunt u inzicht geven in de reden van het vertrek van de bestuursvoorzitter van Ziekenhuisgroep Twente?
Zie antwoord vraag 1.
Heeft het vertrek van de bestuursvoorzitter iets te maken met het ondeugdelijk financieel beleid van Ziekenhuisgroep Twente waarbij het ziekenhuis zich 9.5 miljoen euro te rijk rekende? Achtte de Raad van Toezicht naar aanleiding van zijn gesprekken met (onder andere) de Raad van Bestuur over de onvoorziene posten dit wellicht als vervolgstap nodig?2
Dat kan ik niet beoordelen. Zie ook mijn antwoord op vraag 1 en 2. ZGT heeft mij laten weten dat de Raad van Toezicht de onvoorziene posten heeft onderzocht en concludeerde dat op dit punt geen vervolgstappen nodig zijn. Zie ook mijn eerdere antwoorden op vragen van uw Kamer.3
Kunt u toelichten hoe het kan dat het sinds de fusie financieel zo slecht gaat met Ziekenhuisgroep Twente? Welke oorzaken en oplossingen ziet u?
Ziekenhuizen zijn zelf verantwoordelijk voor hun financiële bedrijfsvoering. Ik heb daarbij geen rol. ZGT geeft zelf aan dat meerdere factoren een rol spelen. Om de financiële uitdagingen het hoofd te bieden is het ziekenhuis vorig jaar gestart met de uitvoering van een herstelplan. Het resultaat moet zijn dat in 2020 weer sprake is van een financieel gezonde exploitatie, aldus ZGT.
Krijgt de vertrekkende bestuursvoorzitter een gouden handdruk mee? Zo ja, gaat u proberen dit te voorkomen?
ZGT heeft mij desgevraagd laten weten dat bij de beëindiging van de arbeidsrelatie uitvoering is gegeven aan de desbetreffende bepalingen in de arbeidsovereenkomst, voor zover die bepalingen niet in strijd waren met de nadien gewijzigde wetgeving. De Wet normering topinkomens (WNT) is hierop van toepassing, het CIBG ziet toe op de naleving hiervan.
Het bericht ‘Tarieven zorg nog altijd geheim’ |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA), Aukje de Vries (VVD) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht «Tarieven zorg nog altijd geheim»?1 Wat vindt u van dit bericht?
Ik ken het bericht waarnaar u verwijst. Zoals ik in mijn brief aan uw Kamer van 5 juli 2018 heb toegelicht, hecht ik eraan dat patiënten en verzekerden inzicht hebben in alle informatie die relevant voor hen is bij het kiezen van een behandeling.2 Hoewel het expliciet de taak van zorgverzekeraars (en niet van patiënten) is om met zorgaanbieders over de prijs van zorg te onderhandelen, raken de prijzen die uit deze onderhandelingen vervolgens ook rechtstreeks de portemonnee van patiënt. Verzekerden hebben immers een verplicht en eventueel een vrijwillig eigen risico. Het is daarom van belang dat patiënten en verzekerden inzicht hebben in de financiële gevolgen van een behandeling. Ook draagt dat inzicht bij aan het kostenbewustzijn in de zorg.
Tegen deze achtergrond gelden voor zowel zorgverzekeraars als zorgaanbieders verschillende verplichtingen om patiënten en verzekerden te informeren over de kosten die voor hun eigen rekening komen bij een behandeling. De NZa ziet toe op de naleving daarvan. Het gebrek aan draagvlak waarnaar in het artikel wordt verwezen gaat om eventuele gezamenlijke afspraken tussen partijen om, bovenop huidige verplichtingen, het inzicht van patiënten en verzekerden in de tarieven van gecontacteerde zorg te vergroten. Zoals ik in mijn Kamerbrief van 5 juli 2018 heb beschreven, heeft de NZa geconstateerd dat partijen op verschillende manieren stappen hebben gezet om prijstransparantie te vergroten maar ook dat zij daarover vooralsnog te verschillende visies hebben om tot gezamenlijke afspraken te komen (zie ook mijn antwoord op vraag 5).
De NZa verwacht gelet op de verschillende initiatieven in 2019 verdere verbeteringen in het inzicht in contractprijzen, onder meer omdat wordt besproken dat alle zorgverzekeraars hun contractprijzen tot en met het vrijwillig eigen risico via hun mijn-omgeving gaan ontsluiten. Ik heb partijen opgeroepen dit serieus op te pakken en heb de NZa gevraagd op dit punt te rapporteren en verplichtingen te overwegen indien de voortgang in 2019 achterblijft.
Deelt u de mening dat het belangrijk is dat een patiënt de zorgaanbieder niet alleen op basis van kwaliteit, maar ook op basis van prijs kan kiezen, zeker als het ondergaan van de behandeling van invloed is op het eigen risico? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Wat is uw reactie op de constatering in het genoemde artikel dat er geen draagvlak is voor bindende afspraken met de gehele sector?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe staat het met de transparantie van de overige tarieven in de zorg (het artikel gaat het primair over de transparantie van ziekenhuistarieven), die al dan niet onder het eigen risico vallen?
In alle zorgsectoren gelden verplichtingen voor zorgaanbieders en zorgverzekeraars om hun patiënt/verzekerde te informeren over de kosten van de zorg. De patiënt heeft er dus recht op om goed geïnformeerd te worden over de kosten die hij eventueel zelf moet dragen. De regels en soms ook de praktische invulling daarvan door partijen verschillen per zorgsector. Zo is het bijvoorbeeld voor fysiotherapeuten verplicht om een standaard prijslijst in de wachtkamer te hebben, en moeten tandartsen standaard, voorafgaand aan de behandeling, voor alle behandelingen vanaf een totaalbedrag van 250 euro een vrijblijvende prijsopgave geven aan de patiënt. De NZa ziet toe op de naleving van deze verplichtingen.3
Daarnaast werkt de NZa met de sector aan een traject om prijstransparantie in de curatieve zorg verder te vergroten. De NZa richt zich als eerste stap op de medisch-specialistische zorg. De NZa heeft hiervoor gekozen omdat de medisch-specialistische zorg een sector is waarin patiënten de kosten via het eigen risico (gedeeltelijk) zelf dragen, omdat de maatschappelijke discussie op deze sector focust en omdat partijen in de sector zelf reeds een aantal initiatieven hadden ontplooid die als voorbeeld kunnen dienen voor anderen.
Waarom is het de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) niet gelukt kleinere zorgverzekeraars zo ver te krijgen dat zij hun prijzen openbaren? Welke bezwaren hebben zij? Wat heeft de NZa daaraan tot nu toe gedaan?
De NZa heeft in verschillende ambtelijke en bestuurlijke overleggen gesproken met zorgverzekeraars, zorgaanbieders, de Patiëntenfederatie en de Consumentenbond. Specifiek over het openbaar maken van alle prijzen zijn tijdens deze gesprekken de volgende bezwaren/knelpunten naar voren gebracht:
Deze bezwaren nemen niet weg dat patiënten belang hebben bij een beter inzicht in de tarieven. De NZa heeft deze punten meegenomen bij het bepalen van haar vervolgstappen. Zie over deze vervolgstappen mijn brief van 5 juli 2018 en mijn antwoord op vragen 1, 2, 3 en 6.
Bent u bereid om wettelijk te regelen dat de tarieven van de zorgaanbieders openbaar gemaakt moeten worden, met name als deze van invloed zijn op het eigen risico van mensen? Zo nee, waarom niet? Welke mogelijkheden zijn er verder om dit regelen, bijvoorbeeld via het sluiten van bestuurlijke afspraken? Bent u eventueel bereid daartoe te komen?
Op grond van de Wet marktordening gezondheidszorg en regelgeving van de NZa gelden verschillende verplichtingen om patiënten en verzekerden van informatie te voorzien over de kosten die voor hun rekening komen bij een behandeling. De NZa ziet toe op de naleving daarvan. Daarnaast werkt de NZa met de sector aan een traject om prijstransparantie in de curatieve zorg verder te vergroten. Zie mijn Kamerbrief van 5 juli 2018.5 De NZa acht het opleggen van een verplichting op dit moment niet opportuun, onder meer omdat dit huidige initiatieven kan afremmen. Ik vind het goed om te zien dat wordt besproken dat alle zorgverzekeraars hun contractprijzen tot en met het vrijwillig eigen risico via hun mijn-omgeving ontsluiten, en heb de NZa gevraagd toch een verplichting te overwegen indien de voortgang in 2019 achterblijft.
Daarnaast wijst de NZa terecht op het punt dat onderhandelingen tussen zorgaanbieders en zorgverzekeraars vaak laat zijn afgerond en prijzen pas lopende het contractjaar zijn vastgesteld. Uiteraard dienen onderhandelingen eerst te zijn afgerond en prijzen te zijn afgesproken voordat daarin inzicht kan worden geboden. Partijen in de zorg hebben de bestuurlijke afspraak gemaakt ernaar te streven dat bij de start van het overstapseizoen (12 november in het jaar voorafgaand aan het contractjaar) de contractering op hoofdlijnen is afgerond en dat ernaar wordt gestreefd om op 1 januari van het contractjaar een overeenkomst over de prijzen te hebben en de prijslijsten voor gecontracteerde zorg dan gereed te hebben. De NZa monitort dit proces en wijst erop dat de contractering in de praktijk echter vaak nog gaande is in het contractjaar. Ik zal in de bestuurlijke overleggen die ik met partijen heb hier blijvend aandacht voor vragen.
Het verpatsen van sociale huurhuizen aan buitenlandse beleggers |
|
Sandra Beckerman (SP) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Is het waar dat u een speciale website, genaamd «Investing in Dutch housing», heeft opgesteld om buitenlandse beleggers en investeerders aan te trekken voor onder meer het opkopen van Nederlandse sociale huurwoningen?1
In het kader van de nieuwe woningwet is in 2015 gestart met de website www.woningwet2015.nl. Deze website is in 2016 uitgebreid met de overkoepelende «schil» www.woningmarktbeleid.nl, met onderliggende websites voor huurregelgeving (www.huurregelgeving.nl), de bestaande site over woningwet (www.woningwet2015.nl) en een Engelstalige website (www.investingindutchhousing.nl). Het doel van de websites is het informeren over de mogelijkheden op en de werking van de Nederlandse woningmarkt.
Heeft u aan huurders, huurdersorganisaties en/of de Woonbond gevraagd wat zij ervan vinden dat het opkopen van sociale huurwoningen wordt gepromoot op een website en dat liberalisering en verkoop aan buitenlandse beleggers van hun thuis tot doel wordt verheven?2
De website beoogt geïnteresseerden in de Nederlandse woningmarkt in het Engels te informeren. De inzet is om op termijn de inhoud van de Engelstalige website meer af te stemmen op de eerdergenoemde Nederlandstalige website woningmarktbeleid.nl. Door het vertalen van de Nederlandstalige content over het actuele onderwerp middenhuur, waaronder het online magazine «samen bouwen aan middenhuur»3, is daar een eerste stap toe gezet. Diverse gemeenten en de VNG zijn betrokken geweest en hebben input geleverd voor de Nederlandstalige content.
Is de website een vervolg op inspanningen van de toenmalig Minister voor Wonen en Rijksdienst, waarbij ambtenaren naar Londen zijn gestuurd om de Nederlandse voorraad sociale huurwoningen aan te prijzen voor verkoop en waarbij de Minister door Azië is gereisd om buitenlandse beleggers aan te trekken?3 4
Zoals aangegeven is in het kader van de nieuwe woningwet in 2015 gestart met de website www.woningwet2015.nl en de diverse onderdelen van die website. Het doel van de websites is het informeren over de mogelijkheden op en de werking van de Nederlandse woningmarkt. Tijdens de reizen naar Londen en Azië is daarom verwezen naar de Engelstalige website voor meer informatie.
Hoeveel gemeenschapsgeld hebben de buitenlandse reizen en de website gekost?
Zoals in de beantwoording van de Kamervragen van voormalig Kamerlid Bashir (SP) van 13 december 2016 (Kamervragen (aanhangsel) 2016–2017, 765) bestonden de kosten van de reis voor het Rijk uit reis- en verblijfkosten van de voormalig Minister voor Wonen en Rijksdienst en drie ambtenaren ter ondersteuning. Bij de kosten zijn de normen en regels die hiervoor bestaan gevolgd.
Voor de ontwikkeling, het beheer en de content van de eerder genoemde websites is budget gereserveerd op mijn begroting, er is geen sprake van bijdragen van derden. Sinds de start van de Engelstalige website in 2016 is er ongeveer 12.500 euro aan de website uitgegeven voor redactionele werkzaamheden.
Overigens wordt op dit moment gewerkt aan het onderbrengen van de genoemde websites op het Platform rijksoverheid. Zodra de websites via dat platform draaien zullen er alleen nog redactionele kosten worden gemaakt, denk aan het maken, vertalen en plaatsen van nieuwe content.
Wat zijn de concrete resultaten geweest van de reis door Zuidoost-Azië van toenmalig voor Wonen en Rijksdienst, aangezien er eerder geen concrete resultaten waren te melden en de resultaten van de reis naar Londen niet noemenswaardig bleken?5
Ik heb u eerder geïnformeerd over de resultaten van de reis van mijn ambtsvoorganger naar Zuidoost-Azië. Deze reis heeft ertoe geleid dat Nederlandse partijen met een aantal Aziatische investeerders in gesprek zijn. De verwachting is dat meer Aziatische beleggers zullen toetreden tot de Nederlandse woningmarkt, aangezien met name investeerders uit Japan, Korea en Singapore zich al langer aan het oriënteren zijn op de Nederlandse woningmarkt. Het gaat daarbij om investeringen namens staatsfondsen, verzekeraars en Aziatische pensioenfondsen7.
Bent u bereid af te zien van de door u aangekondigde vervolgreis naar Azië van u of uw ambtenaren? Kunt u uw antwoord toelichten?
Op dit moment zijn geen reizen naar Azië in de planning door mij of mijn ambtenaren. De informatie over de mogelijkheden op en de werking van de Nederlandse woningmarkt op de Engelstalige website acht ik op dit moment als voldoende informatie.
Vindt u de informatie op de website eerlijk te noemen gezien de tegenstrijdigheid in het regeringsbeleid, nu de weinige risico’s om sociale huurwoningen op te kopen expliciet worden benoemd, maar tegelijkertijd het feit, dat door het afschaffen van de dividendbelasting internationale investeerders juist meer belasting moeten gaan betalen, omdat zij vennootschapsbelastingplichtig worden, wordt verzwegen? Kunt u uw antwoord toelichten?6
In het regeerakkoord is aangekondigd dat fiscale beleggingsinstellingen (fbi) vanaf 2020 niet meer direct in Nederlands vastgoed mogen beleggen in verband met het afschaffen van de dividendbelasting. Het gaat bij deze maatregel om collectieve beleggingsinstellingen met de fbi-status die (direct) beleggen in Nederlands vastgoed. De maatregel is bedoeld om te voorkomen dat Nederland na het afschaffen van de dividendbelasting helemaal geen belasting meer kan heffen over de resultaten uit Nederlands beleggingsvastgoed. Zoals aangegeven beoogt de website geïnteresseerden in het Engels te informeren over de Nederlandse woningmarkt. De website biedt een introductie in het Nederlandse woonbeleid en beoogt geenszins een compleet beeld te schetsen van alle relevante factoren die kunnen meewegen in de besluitvorming van een investeerder.
Hoe verhoudt het lokken van buitenlandse beleggers zich tot het tegengaan van «foute» vastgoedbeleggers en huisjesmelkerij? Deelt u de mening van de Amsterdamse wethouder Laurens Ivens dat een campagne tegen huisjesmelkers meer op zijn plaats is dan inspanningen om buitenlandse beleggers aan te trekken? Kunt u uw antwoord toelichten?7
Marktpartijen kunnen bijdragen aan een wenselijke verruiming van het aanbod huurwoningen, vooral in het nog schaarse middenhuursegment. Ik vind het van belang dat gemeenten en marktpartijen nauw met elkaar samenwerken om tot een passend woningaanbod te komen, in het online magazine «samen bouwen aan middenhuur»10 onderstrepen gemeenten dat ook. Zoals aangegeven ben ik voornemens om dat magazine vertaald op de eerdergenoemde Engelse website te publiceren.
Uiteraard moeten negatieve excessen op de woningmarkt, zoals huisjesmelkerij, gericht aangepakt worden. Per brief van 5 juli jl. heb ik aangegeven dat ik u in het najaar informeer over de aanpak die sectorpartijen, overheden en BZK gezamenlijk ontwikkelen om goed verhuurderschap te stimuleren.
Waarom ziet u het aantrekken van buitenlandse beleggers voor het opkopen van huurwoningen als uw taak, wanneer u bij zeer veel volkshuisvestelijke vraagstukken keer op keer naar gemeenten verwijst? Kunt u antwoord toelichten?
In zowel de huur- als de koopsector is sprake van schaarste in het betaalbare woningaanbod. De komende jaren zijn daarom veel extra woningen nodig, in het bijzonder in het middenhuursegment. Nederland kent daarnaast een omvangrijke, groeiende hypotheekschuld. Voor beide is financiering nodig. Marktpartijen kunnen via hun investeringen een bijdrage leveren aan het realiseren van deze extra woningen of de funding van nieuwe hypotheken. Het is belangrijk dat er voldoende financiering beschikbaar is en blijft voor de woningmarkt: daar kunnen zowel binnen- als buitenlandse marktpartijen voor zorgen.
Op het terrein van de woningmarkt neem ik een activerende rol, niet alleen door partijen bij elkaar te brengen, maar ook door ze te ondersteunen en gezamenlijk afspraken te maken over de acties die het Rijk en andere partijen nemen. Op landelijk niveau heb ik dat vormgegeven in de Nationale Woonagenda. En omdat de regionale verschillen zo groot zijn is regionaal maatwerk noodzakelijk. Daarom maak ik in de grote stedelijke regio’s waar spanning op de woningmarkt het grootst is ook regionale afspraken. Ik zal de Tweede Kamer daarover in het najaar informeren.
Gemeenten blijven het beste zicht hebben op de lokale behoeften en mogelijkheden. Zij zitten voor een belangrijk deel aan de knoppen, zoals bij de gronduitgifte, afspraken over bestemmingen en afspraken over de omvang en samenstelling van de sociale voorraad. Gemeenten beschikken over diverse instrumenten om indien nodig te sturen op de beschikbaarheid van woningen, bijvoorbeeld als een gemeente ondervindt dat de schaarste van bepaalde woningen leidt tot onevenwichtige en onrechtvaardige effecten voor groepen op de woningmarkt. Hoe zij deze instrumenten inzet is aan de gemeente zelf. Het woonbeleid is immers in eerste instantie een lokale aangelegenheid.
Waarom stelt u op de website dat ongeveer een miljoen sociale huurhuizen niet in de sociale sector, maar in de vrije sector zouden thuishoren? Wat betekent het dat deze huizen «te goed voor de sociale sector» zijn?8
Corporaties hebben bezit dat in principe geliberaliseerd kan worden wanneer naar de maximaal redelijke huur wordt gekeken. De helft van de woningen met een huur onder de liberalisatiegrens zou potentieel geliberaliseerd kunnen worden op basis van het woningwaarderingsstelsel, als er geen schaarste aan sociale huurwoningen zou zijn. Tegelijkertijd bestaat de huidige corporatievoorraad voor ruim 40% uit eengezinswoningen, terwijl de doelgroep voor 80% bestaat uit een- of tweepersoonshuishoudens. Door integraal afspraken te maken over verkopen van dure voorraad en toevoeging van nieuwe woningen voor de doelgroep, kan de voorraad beter passend worden gemaakt voor de doelgroep. Gemeenten hebben het beste zicht op de lokale woningbehoefte en spelen hierin een belangrijke rol. De website zal op dit punt geactualiseerd worden.
Bij de verkoop van sociale huurwoningen zijn corporaties gebonden aan de verkoopregels welke zijn opgenomen in het Besluit Toegelaten Instellingen Volkshuisvesting en de Regeling Toegelaten Instellingen Volkshuisvesting. Hierin is opgenomen dat blijvend gereguleerde huurwoningen eerst moeten worden aangeboden aan zittende huurders en andere toegelaten instellingen alvorens deze aan een derde (waaronder ook buitenlandse beleggers vallen) mogen worden verkocht. Daarbij geldt dat voor deze woningen gemeenten en huurdersorganisaties een zienswijze moeten geven welke toeziet op de te verkopen woning en de koper. Voor de potentieel te liberaliseren woningen geldt de aanbiedingsvolgorde niet. Wel geldt dat voor deze woningen ook een zienswijze van de gemeente verplicht is (tenzij de woningen worden verkocht ten behoeve van het middenhuursegment met een huur tot € 850, met een minimale voortzetting van de exploitatie van 7 jaar en in de prestatieafspraken afspraken zijn gemaakt over het terugbouwen van ten minste een zelfde aantal goedkope sociale huurwoningen). Daarnaast geldt dat verkoopvoornemens van een corporatie onderdeel zijn van de prestatieafspraken die tussen een gemeente, huurdersorganisatie en een corporatie worden overeengekomen. Gemeenten en huurdersorganisaties kunnen op deze manier ook vooraf met de prestatieafspraken nadere afspraken maken over voorgenomen verkopen. Het hangt af van de lokale volkshuisvestelijke doelstellingen die door corporatie, gemeente en huurdersorganisatie worden overeengekomen hoeveel en welke woningen worden verkocht. Indien er een geschil is tussen de partijen die het maken van prestatieafspraken in de weg staat, kan dat worden voorgelegd aan een onafhankelijke adviescommissie. Op basis van dit advies zal ik in het geschil een uitspraak doen.
Bent u van mening dat in de sociale sector alleen (te) kleine en (te) slechte woningen thuishoren? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 10.
Hoe verhouden de lange wachtlijsten in de sociale sector zich tot uw beleid van liberaliseren en verkopen van sociale huurwoningen?
Zie antwoord vraag 10.
Hoe denkt u voldoende betaalbare huurwoningen te waarborgen, wanneer u beleggers aantrekt die huur- en verkoopprijzen zullen opdrijven omdat zij hun investering willen terugverdienen en winst willen maken?
Een betere balans op de woningmarkt zal een gevolg hebben voor de huizenprijzen. Marktpartijen hebben een belangrijke rol in de wenselijke verruiming van het aanbod huurwoningen, vooral in het middenhuursegment. Het is aannemelijk dat een verruimde aanbod van huurwoningen de huurprijzen minder snel zal doen stijgen of zelfs doen dalen.
Gemeenten beschikken verder over diverse instrumenten om indien nodig te sturen op de beschikbaarheid van woningen, bijvoorbeeld als een gemeente ondervindt dat de schaarste van bepaalde woningen leidt tot onevenwichtige en onrechtvaardige effecten voor groepen op de woningmarkt. Dit kan via privaatrechtelijke afspraken, bijvoorbeeld via voorwaarden in tenders bij eigen grond van de gemeente. De gemeente heeft ook publiekrechtelijke mogelijkheden. Zo kan de gemeente via het bestemmingsplan eisen stellen aan het percentage middenhuur en sociale huur dat wordt gebouwd, zo blijven woningen tot maximaal tien jaar binnen de categorie beschikbaar. Ook kan de gemeente de maximale aanvangshuurprijs van de middenhuurwoningen hierin regelen. Verder kan een gemeente bij de gronduitgifte een woonplicht voor een aantal jaar invoeren, om zo bijvoorbeeld speculatie met woningen te voorkomen. Tot slot is in het geval van sociale huur de huurprijsregelgeving bam toepassing ongeacht het eigendom van het object.
Bent u het eens met de woorden van uw collega-minister in Nieuw-Zeeland die een verbod op het opkopen van huizen door buitenlandse beleggers instelde en zei «(d)e regering vindt dat Nieuw-Zeelanders niet buitenspel gezet moeten worden gezet door rijkere buitenlanders. (.) Deze wet garandeert dat de woningmarktprijzen hier tot stand komen, en niet in het buitenland»? Zo nee, waarom niet?9
Nieuw-Zeeland heeft buitenlanders die niet in Nieuw-Zeeland wonen verboden om daar huizen te kopen. Er geldt echter een uitzondering voor inwoners van Australië en Singapore, en ook een uitzondering voor nieuwbouwappartementen. Voor intreding van de Wet waren de meeste buitenlanders die niet in Nieuw-Zeeland woonden en daar huizen kochten, afkomstig uit Australië. Daarom is de verwachting dat de werking van de Wet beperkt zal zijn.
Het aandeel van buitenlandse marktpartijen is in de Nederlandse woningmarkt al jarenlang minder dan 5 procent. Marktpartijen dragen bij aan een wenselijke verruiming van het aanbod huurwoningen, vooral in het nog schaarse middenhuursegment en vervullen daarmee een belangrijke maatschappelijke taak.
Ik vindt dat negatieve excessen op de woningmarkt, zoals huisjesmelkerij, gericht aangepakt moeten worden. Per brief van 5 juli jl. heb ik aangegeven dat ik u in het najaar informeer over de aanpak die sectorpartijen, overheden en BZK gezamenlijk ontwikkelen om goed verhuurderschap te stimuleren.
Bent u bereid een dergelijke maatregel, als het Nieuw-Zeelandse verbod op het opkopen van huizen door buitenlandse beleggers, te overwegen voor ons land? Zo nee, wat is uw reactie op een woningmarkteconoom van de Rabobank die het verbod wel een «nuttige maatregel» vindt?10
Zie antwoord vraag 14.
Bent u van mening dat, gezien het ontbreken van instemming van huurders en gemeenten, gezien het ontbreken van concrete resultaten van eerdere inspanningen in het buitenland en gezien het regeringsbeleid omtrent de dividendbelasting en vennootschapsbelasting, de site beter uit de lucht gehaald kan worden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord op vraag 17.
Welke andere inspanningen om sociale huurwoningen te verpatsen aan beleggers bent u nog meer van plan? Bent u bereid daarvan af te zien? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 16.
«Nieuw- Zeeland verbiedt buitenlanders om een huis te kopen», RTL Z, 16 augustus 2018, https://www.rtlz.nl/life/personal-finance/nieuw-zeeland-verbiedt-buitenlanders-om-een-huis-te-kopen
Het bericht dat jongeren via moskee-organisatie Milli Görüs in Nederland op ‘trainingskamp’ gaan naar een omstreden Turkse imam die de gewapende jihad steunt |
|
Jasper van Dijk (SP) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Milli Görüs nam jongeren mee op «kamp» naar radicale imam»?1 Wat is uw reactie daarop?
Ja, ik ken het bericht. Het is in alle gevallen onwenselijk als Nederlandse jongeren geënthousiasmeerd worden voor denkbeelden die haaks staan op de uitgangspunten van de rechtsstaat, de Nederlandse wetgeving en de waarden die in Nederland worden gekoesterd.
Is het waar dat sinds 2013 Turks-Nederlandse jongeren meegenomen zijn naar Turkije om hen te laten onderwijzen door de radicale imam Nureddin Yildiz, die de gewapende jihad in Syrië steunt en geweld tegen vrouwen legitimeert? Was u hiervan al op de hoogte? Zo ja, sinds wanneer was u hiervan op de hoogte?
Het staat maatschappelijke en religieuze organisaties vrij om buitenlandse reizen te organiseren. Derhalve zal ik niet komen met een voorstel met maatregelen om buitenlandse reizen te voorkomen. Uiteraard beoordeelt het Openbaar Ministerie, indien dit aan de orde is, of er sprake is van (mogelijk) strafbaar handelen.
In reactie op het NRC-artikel heeft Milli Görüs aangegeven dat in 2014, 2015 en 2016 reizen zijn georganiseerd voor jongeren naar Turkije.2
Het kabinet vindt het onwenselijk als jongeren doelbewust geënthousiasmeerd worden voor denkbeelden die haaks staan op de uitgangspunten van de rechtsstaat, de Nederlandse wetgeving en de waarden die in Nederland worden gekoesterd. Het is belangrijk dat organisaties maatregelen treffen om te voorkomen dat jongeren onder invloed komen van predikers met dergelijke radicale boodschappen. Dit is een terugkerend onderwerp bij de gesprekken die het Ministerie van SZW voert met organisaties.
Bent u bereid te onderzoeken of dit soort onderwijsreizen ook al voor 2013 plaatsvonden en zo ja, sinds wanneer? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Is u bekend of deze reizen nog steeds door Milli Görüs of andere Turkse organisaties worden georganiseerd? Zo nee, bent u bereid dit te onderzoeken?
Zie antwoord vraag 2.
Is u bekend op welke wijze deze reizen worden gefinancierd? Zo nee, bent u bereid dit te onderzoeken en de resultaten aan de Kamer te laten weten?
Het conceptwetsvoorstel dat als doel heeft om meer inzicht te bieden in de financiering van maatschappelijke en religieuze organisaties ziet op alle stichtingen, verenigingen en kerkgenootschappen in Nederland. Ook een stichting als Milli Görüs valt hieronder. Over de verkenning naar het verbieden van financiering uit onvrije landen wordt uw Kamer dit najaar geïnformeerd. Op dit moment is niet bekend op welke wijze deze reizen zijn gefinancierd.
Deelt u de mening dat dit soort onderwijs de integratie van Turkse jongeren in Nederland in de weg staat? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik onder antwoord 1 reeds aangaf, is het in alle gevallen onwenselijk als Nederlandse jongeren, ongeacht hun afkomst, doelbewust geënthousiasmeerd worden voor denkbeelden die haaks staan op de uitgangspunten van de rechtsstaat, de Nederlandse wetgeving en de waarden die in Nederland worden gekoesterd. Dit zet het vreedzaam samenleven in onze democratische rechtsstaat onder druk. Overigens zijn diensten alert op personen die mogelijk een gevaar vormen voor de nationale veiligheid en kan worden opgetreden wanneer er sprake is van strafbaar handelen.
Is u bekend hoeveel jongeren dit onderwijs hebben gevolgd en welke gevolgen dat heeft voor hun wereldbeeld en kijk op onze maatschappij? Vormen deze jongeren een gevaar voor de veiligheid in Nederland?
Zie antwoord vraag 6.
Deelt u de mening dat gemeenten meer middelen moeten krijgen om in te grijpen? Zo ja, welke mogelijkheden zouden gemeenten moeten krijgen om dit soort reizen te voorkomen?
Het staat maatschappelijke en religieuze organisaties vrij om buitenlandse reizen te organiseren. Dit wordt dan ook niet structureel gemonitord door de overheid. Ik acht het ook niet nodig om gemeenten meer middelen te geven om in te grijpen. Tegelijkertijd is de overheid alert op signalen waaruit blijkt dat personen mogelijk een gevaar vormen voor de nationale veiligheid, en treedt op wanneer daar aanleiding voor is.
Bent u bereid te onderzoeken welke maatregelen denkbaar zijn om dit soort «trainingskampen» te voorkomen? Zo ja, wanneer kunt u een voorstel met maatregelen naar de Kamer sturen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bekend met de berichten «Politie wil vooraanstaande functionarissen bestraffen om plichtsverzuim»1, «Agenten willen meer transparantie over sanctiebeleid»2 en «Politiekorps onder druk na bonnenrel»?3
Ja.
Wat is de sanctie als een medewerker van de politie zich laat fêteren? Is deze sanctie voor een leidinggevende politiecommissaris hetzelfde als voor een wijkagent? In hoeverre is dit officieel vastgelegd, bijvoorbeeld in een gedragscode?
Wanneer sprake is van plichtsverzuim en er noodzaak is tot het opleggen van een sanctie, vindt een individuele beoordeling plaats. Welke sanctie wordt opgelegd naar aanleiding van een disciplinair onderzoek is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, zoals de functie van de politiemedewerker, de aard van het plichtsverzuim en de omstandigheden waaronder het plichtsverzuim heeft plaatsgevonden.4
Integriteit is één van de vier kernwaarden van de politie. Voor iedere ambtenaar van politie geldt deze kernwaarde als basisprincipe. Dit komt ook als zodanig terug in de eed/belofte die iedere ambtenaar van politie aflegt.
De voorbeeldfunctie van leidinggevenden is nog eens onderstreept door het bepaalde in artikel 55abis van het Besluit algemene rechtspositie politie.
Omdat bij de oplegging van de sanctie rekening wordt gehouden met de unieke kenmerken die iedere casus heeft, is niet vastgelegd welke sanctie voor welk soort plichtsverzuim wordt opgelegd.
De onderzoeken en het opleggen van disciplinaire maatregelen vallen onder de verantwoordelijkheid van de korpschef. Ik ga dan ook niet op individuele casuïstiek in.
Wat vindt u ervan dat een Amsterdamse politiecommissaris strafontslag heeft gekregen wegens het structureel gebruiken van politiegeld voor onder andere diners en voetbalwedstrijden, terwijl andere (top)functionarissen alleen een boete van een paar honderd euro krijgen?
De politie onderzoekt meldingen van integriteitsschendingen zorgvuldig en via een zogenaamd strafmaatoverleg wordt de uniformiteit van afdoeningen van disciplinaire trajecten geborgd. De korpschef heeft geconstateerd dat in het geval van de Amsterdamse politiecommissaris sprake was van meerdere vormen van zeer ernstig plichtsverzuim. Dit heeft vanzelfsprekend gevolgen voor de sanctionering.
In verband met de privacy van de betrokken functionarissen is de politie terughoudend bij de communicatie over disciplinaire trajecten. Dat geldt ook voor de gevallen waaraan wordt gerefereerd. In deze gevallen is bovendien sprake van voorgenomen besluiten en zijn de trajecten nog niet afgerond.
Waar het disciplinaire zaken betreft met een groot maatschappelijk en/of organisatiebelang streeft de korpschef naar verantwoorde transparantie en geeft – na een zorgvuldige afronding van het traject – toelichting op de afdoening.
Bent u van mening dat de sancties die zijn uitgedeeld op basis van de hiërarchie van de medewerkers van de politie in verhouding zijn? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Is het mogelijk om inzichtelijk te maken waarop de sancties die zijn uitgedeeld gebaseerd zijn?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u bevestigen dat de Amsterdamse eenheidschef geen sanctie krijgt, terwijl andere mensen uit de politietop wel beboet worden? Zo ja, kunt u nader toelichten wat hier de verklaring voor is?
De korpschef heeft mij laten weten dat naar alle nog in dienst zijnde politiefunctionarissen die uit het onderzoek naar de Amsterdamse politiecommissaris naar voren zijn gekomen een oriënterend onderzoek is ingesteld. De uitkomsten van het oriënterend onderzoek gaven in bepaalde situaties geen aanleiding om een disciplinair onderzoek in te stellen. Onder meer in het geval van de Amsterdamse eenheidschef heeft de korpschef op basis van het oriënterend onderzoek geen vermoeden van plichtsverzuim geconstateerd.
Wat vindt u ervan dat het openbaar ministerie besloten heeft om haar medewerkers helemaal niet te sanctioneren, terwijl de politie haar medewerkers wel sanctioneert?
Het Openbaar Ministerie heeft mij laten weten dat het hier twee officieren van justitie betreft die uit hoofde van hun functie aanwezig zijn geweest bij evenementen. In deze gevallen is dan ook geen plichtsverzuim geconstateerd.
In hoeverre deelt u de uitleg in het Parool dat hardere sancties aan de politietop de politieorganisatie onevenredig zwaar zouden treffen en daarom bewust voor mildere sancties wordt gekozen?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat de reorganisatie van de politie nog niet voldoende is afgerond om mensen op belangrijke leidinggevende posities te kunnen vervangen indien dit nodig geacht zou worden? Zo ja, bent u van mening dat dit onwenselijk is en dat daar snel een oplossing voor gevonden moet worden?
Nee. De reorganisatie van de politie is afgerond en de leidinggevende posities zijn vervuld.
Wat wordt er aan gedaan om de integriteit binnen de politie te verbeteren? Hoe wordt ervoor gezorgd dat collega’s elkaar aan spreken op normoverschrijdend gedrag?
De politie voert een actief integriteitsbeleid en zet daartoe een palet aan repressieve en preventieve instrumenten in om de integriteit van de organisatie en de medewerkers te behouden en te bevorderen. Bij de repressieve instrumenten gaat het om het onderzoeken van meldingen en indien nodig het nemen van disciplinaire maatregelen. De preventieve instrumenten betreffen enerzijds het weerbaarder maken van de politiemedewerkers, onder meer door te leren van ervaringen en elkaar aan te spreken. Anderzijds zien de instrumenten op (informatie)beveiliging, zoals autorisaties, en screening.
Deelt u de mening dat het sanctiebeleid van de politie transparanter moet worden? Zo ja, bent u bereid zich hiervoor in te zetten? Zo nee, waarom niet?
Met het oog op transparantie wordt ieder jaar in het jaarverslag van de politie inzichtelijk gemaakt hoeveel ontslagen hebben plaatsgevonden. Ik vind het echter onwenselijk om op functie of individueel niveau inzichtelijk te maken welke sancties zijn opgelegd, gezien de grote en naar mijn opvatting onevenredige inbreuk die dit zou maken op de persoonlijke levenssfeer van deze medewerkers.
De politie streeft er vanuit het oogpunt van transparantie naar om met ingang van 2019 jaarlijks een geanonimiseerd overzicht van opgelegde disciplinaire maatregelen te publiceren.
Het tekort aan studentenkamers |
|
Harry van der Molen (CDA), Erik Ronnes (CDA) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Kent u het bericht dat de gemiddelde prijs voor een studentenkamer voor het eerst boven de 400 euro is gekomen?1
Ja.
Deelt u de conclusie dat vorig jaar maar liefst 40.000 studenten geen woonruimte konden vinden? Welke acties heeft u ondernomen in het afgelopen jaar om aan die tekorten het hoofd te bieden?
De genoemde 40.000 is mij niet bekend en komt ook niet uit de Landelijke monitor studentenhuisvesting die als een belangrijke databron fungeert als het gaat om cijfers omtrent studentenhuisvesting.
Uit de monitor 2017 komt naar voren dat van alle studenten 64% verhuisplannen heeft. 259.000 (39%) heeft verhuisplannen voor het komende jaar. Deze groep bestaat uit 119.000 studenten die het ouderlijk huis willen verlaten, 62.000 studenten die naar een (andere) studentenstad willen verhuizen en 74.000 studenten die binnen hun huidige woonstad willen verhuizen.
Welke oplossingen heeft u in petto voor studenten die nu een kamer zoeken maar niet kunnen vinden?
Voor het antwoord op deze vraag wil ik u verwijzen naar de begeleidende brief.
Deelt u de conclusie dat er voor starters amper koop- en huurwoningen beschikbaar zijn en velen daarom na hun opleiding langer in hun kamer blijven wonen? Zo ja, kunt u aangeven welk aandeel dat heeft in het tekort aan studentenkamers?
Uit de Staat van de Volkshuisvesting 2018 blijkt dat beweging op de woningmarkt wordt gedomineerd door jongere personen tot 35 jaar die de eerste stappen zetten in de wooncarrière, waarbij die beweging sterk gekoppeld is aan zelfstandig gaan wonen, samenwonen en aan opleiding en arbeidsmarkt. Starters met een dringende verhuiswens zijn vaker verhuisd dan doorstromers. Vooral de starters die vanuit een niet-zelfstandige woning (kamers, studentenwoningen ed.) weten hun wens tot verhuizen goed te realiseren (50% binnen 1 jaar verhuisd). Starters vanuit het ouderlijk huis weten voor een derde binnen een jaar te verhuizen. Het aantal transacties van koopstarters is in de periode 2015 tot eind 2017 stabiel. In de eerste helft van 2018 neemt het aantal transacties ten opzichte van dezelfde periode in 2017 licht af.
Wat zijn de resultaten van het overleg dat u met de onderwijsinstellingen heeft gevoerd om bij het werven van buitenlandse studenten verzekerd te zijn van voldoende studentenkamers?
Het overleg dat ik met de onderwijsinstellingen heb gevoerd heeft naar mijn mening bijgedragen aan het creëren van meer bewustzijn bij de VSNU en de Vereniging Hogescholen voor de component huisvesting van (internationale) studenten in hun onderwijsambities. Zo wordt het belang van goede huisvesting voor internationale studenten onderstreept in de internationaliseringsagenda van de VSNU en de Vereniging hogescholen die in mei is gepubliceerd. Tevens wijst de Minister van OCW in haar brief «Internationalisering in evenwicht» op het feit dat universiteiten en hogescholen zich (in overleg met gemeenten en huisvesters) zullen inspannen voor voldoende aanbod van studentenhuisvesting.
Op welke wijze kunnen studenten die er wel in slagenwoonruimte te vinden, maar daar te veel voor betalen vergeleken met wat de kamer op basis van wettelijke criteria waard is, tegemoet gekomen worden?
Huurders kunnen, wanneer zij vermoeden dat zij huurprijs betalen die hoger is dan de maximale huurprijs die op grond van het woningwaarderingsstelsel voor hun woning of kamer geldt, de huurprijscheck op de website van de Huurcommissie invullen. Indien hun huurprijs de maximale huur daadwerkelijk lijkt te overschrijden kunnen zij hun verhuurder verzoeken om huurverlaging. Indien deze hiermee niet instemt kunnen huurders de Huurcommissie verzoeken een uitspraak te doen over de hoogte van de huur. De Huurcommissie is een laagdrempelige voorziening voor geschillenbeslechting. De huurder betaalt 25 euro aan leges, maar krijgt die bij gelijk weer terug.
Om studenten te wijzen op de mogelijkheden van het laten toetsen van hun huur ben ik vorig jaar gestart met de landelijke campagne «wegwijs met je huurprijs». Deze campagne zal ik dit jaar voortzetten. Hierin wordt de student handelingsperspectief geboden en gewezen op het belang van overleg met de verhuurder en het samen optrekken met medehuurders.
Heeft u signalen dat de keuze om ergens te gaan studeren beïnvloed wordt door de (on)mogelijkheid om woonruimte te vinden? Zo ja, wat is de aard en omvang en wat vindt u daarvan?
Ik heb nog geen trend waargenomen waaruit blijkt dat de situatie op de woningmarkt de studiekeuze van studenten beïnvloedt. Uit de Landelijke monitor studentenhuisvesting, die ieder jaar onder meer naar de huisvestingsontwikkelingen van studenten kijkt, zal ik bezien of zich hier inmiddels wijzigingen in hebben voortgedaan. Wel vind ik het van belang dat studenten zich goed geïnformeerd oriënteren op hun studiekeuze. Daartoe behoort ook informatie over huisvesting in de betreffende studiestad. Diverse onderwijsinstellingen informeren toekomstig studenten veelal over huisvestingsmogelijkheden. Ik begrijp dat de meeste studenten bij voorkeur huisvesting in de gemeente of nabijheid van de onderwijsinstelling willen, maar dat zal niet altijd (meteen) lukken. Gelukkig kunnen studenten gebruik maken van een gratis reisvoorziening vanuit de studiefinanciering op werkdagen of in het weekend.
De website www.investingindutchhousing.nl |
|
Paul Smeulders (GL) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Waarom heeft uw het ministerie een speciale website (www.investingindutchhousing.nl) in het leven geroepen om buitenlandse investeerders te overtuigen om te investeren in de Nederlandse woningmarkt? Sinds wanneer bestaat deze website?
In het kader van de nieuwe woningwet is in 2015 gestart met de website www.woningwet2015.nl. Deze website is in 2016 uitgebreid met de overkoepelende «schil» www.woningmarktbeleid.nl, met onderliggende websites voor huurregelgeving (www.huurregelgeving.nl), de bestaande site over woningwet (www.woningwet2015.nl) en een Engelstalige website (www.investingindutchhousing.nl). Het doel van de websites is het informeren over de mogelijkheden op en de werking van de Nederlandse woningmarkt.
Bestaat de overheidscampagne om buitenlandse bedrijven naar de Nederlandse woningmarkt te lokken uit meer dan alleen bovengenoemde website? Zo ja, wat zijn de andere onderdelen van deze campagne?
Zie antwoord vraag 1.
Hoeveel geld is er tot nu toe aan deze campagne (inclusief website) uitgegeven en hoeveel geld is er nog voor deze campagne gereserveerd? Wie betaalt deze campagne?
Voor de ontwikkeling, het beheer en de content van de eerder genoemde websites is budget gereserveerd op mijn begroting, er is geen sprake van bijdragen van derden. Sinds de start van de Engelstalige website is er ongeveer 12.500 euro aan de website uitgegeven voor redactionele werkzaamheden.
Overigens wordt op dit moment gewerkt aan het onderbrengen van de genoemde websites op het Platform rijksoverheid. Zodra de websites via dat platform draaien zullen er alleen nog redactionele kosten worden gemaakt, denk aan het maken, vertalen en plaatsen van nieuwe content.
Vindt u het wenselijk dat (buitenlandse) bedrijven, die primair uit zijn op financiële winst, worden overgehaald om in de Nederlandse woningmarkt te investeren? Zo nee, waarom niet?
In zowel de huur- als de koopsector is sprake van schaarste in het betaalbare woningaanbod. De komende jaren zijn daarom veel extra woningen nodig, in het bijzonder in het middenhuursegment. Nederland kent daarnaast een omvangrijke, groeiende hypotheekschuld. Voor beide is financiering nodig. Marktpartijen kunnen via hun investeringen een bijdrage leveren aan het realiseren van deze extra woningen of de funding van nieuwe hypotheken. Het is belangrijk dat er voldoende financiering beschikbaar is en blijft voor de woningmarkt: daar kunnen zowel binnen- als buitenlandse marktpartijen voor zorgen.
Bent u het ermee eens dat het kunnen beschikken over een woning bovenal een mensenrecht is en niet zozeer een beleggingsopportuniteit? Hoe rijmt u bovengenoemde website daarmee?
Zie antwoord vraag 4.
Kent u de excessen op de woningmarkt waarbij woningen slechts als beleggingsobject worden gezien? Zo ja, welke lessen zijn er uit deze excessen te trekken?
Het aandeel buitenlandse beleggers op de Nederlandse woningmarkt is al jarenlang minder dan 5 procent. Bijna 90 procent van de internationale beleggers investeert voor buitenlandse pensioenfondsen en verzekeraars in Nederland.
Marktpartijen hebben een belangrijke rol in de wenselijke verruiming van het aanbod huurwoningen, vooral in het nog schaarse middenhuursegment. Daarbij moeten buitenlandse beleggers zich houden aan de in Nederland geldende wet- en regelgeving. Zo is de huurbescherming in Nederland goed gewaarborgd, bijvoorbeeld via een gang naar de Huurcommissie. Ook beschikken gemeenten over diverse instrumenten om indien nodig te sturen op de beschikbaarheid van woningen, bijvoorbeeld als een gemeente ondervindt dat de schaarste van bepaalde woningen leidt tot onevenwichtige en onrechtvaardige effecten voor groepen op de woningmarkt. Zo kan een gemeente via het bestemmingsplan eisen stellen aan het percentage middenhuur en sociale huur, en de maximale aanvangshuurprijs van middenhuurwoningen.
Uiteraard moeten negatieve excessen op de woningmarkt, zoals huisjesmelkerij, gericht aangepakt worden. Per brief van 5 juli jl. heb ik aangegeven dat ik u in het najaar informeer over de aanpak die sectorpartijen, overheden en BZK gezamenlijk ontwikkelen om goed verhuurderschap te stimuleren.
Erkent u dat wanneer buitenlandse bedrijven een grotere positie krijgen op de Nederlandse woningmarkt, dit kan leiden tot een belangenconflict tussen de buitenlandse investeerders en de Nederlandse huurders?
Zie antwoord vraag 6.
Vindt u dat buitenlandse beleggers goed op de hoogte dienen te zijn van hun maatschappelijke taak wanneer zij investeren in Nederlandse woningen? Zo nee, waarom niet?
Veel mensen hebben moeite met het vinden van een betaalbare woning. Dat geldt niet alleen voor starters, maar voor diverse groepen in met name de stedelijke regio’s, in zowel de koop- als de huursector. Daarom is een stevige inzet op het versnellen van woningbouw nodig, om te komen tot meer woningen passend bij de financiële mogelijkheden en wensen van mensen. Daarvoor zijn ook marktpartijen nodig. Marktpartijen dragen, zoals aangegeven, bij aan een wenselijke verruiming van het aanbod huurwoningen, vooral in het nog schaarse middenhuursegment en vervullen daarmee een belangrijke maatschappelijke taak.
Vindt u dat de bovengenoemde website voldoende aandacht besteedt aan de maatschappelijke kant van de Nederlandse woningmarkt? Zo ja, waar baseert u dit op? Zo nee, bent u bereid de website aan te passen?
Zie antwoord vraag 8.
Deelt u de opvatting op de website dat «1 miljoen gereguleerde woningen te goed zouden zijn voor sociale huurwoningen»? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom staat dit op deze website?
Corporaties hebben bezit dat in principe geliberaliseerd kan worden wanneer naar de maximaal redelijke huur wordt gekeken. De helft van de woningen met een huur onder de liberalisatiegrens zou potentieel geliberaliseerd kunnen worden op basis van het woningwaarderingsstelsel, als er geen schaarste aan sociale huurwoningen zou zijn. Tegelijkertijd bestaat de huidige corporatievoorraad voor ruim 40% uit eengezinswoningen, terwijl de doelgroep voor 80% bestaat uit een- of tweepersoonshuishoudens. Door integraal afspraken te maken over verkopen van dure voorraad en toevoeging van nieuwe woningen voor de doelgroep, kan de voorraad beter passend worden gemaakt voor de doelgroep. Gemeenten hebben het beste zicht op de lokale woningbehoefte en spelen hierin een belangrijke rol. De website zal op dit punt geactualiseerd worden.
Bij de verkoop van sociale huurwoningen zijn corporaties gebonden aan de verkoopregels welke zijn opgenomen in het Besluit Toegelaten Instellingen Volkshuisvesting en de Regeling Toegelaten Instellingen Volkshuisvesting. Hierin is opgenomen dat blijvend gereguleerde huurwoningen eerst moeten worden aangeboden aan zittende huurders en andere toegelaten instellingen alvorens deze aan een derde (waaronder ook buitenlandse beleggers vallen) mogen worden verkocht. Daarbij geldt dat voor deze woningen gemeenten en huurdersorganisaties een zienswijze moeten geven welke toeziet op de te verkopen woning en de koper. Voor de potentieel te liberaliseren woningen geldt de aanbiedingsvolgorde niet. Wel geldt dat voor deze woningen ook een zienswijze van de gemeente verplicht is (tenzij de woningen worden verkocht ten behoeve van het middenhuursegment met een huur tot € 850, met een minimale voortzetting van de exploitatie van 7 jaar en in de prestatieafspraken afspraken zijn gemaakt over het terugbouwen van ten minste een zelfde aantal goedkope sociale huurwoningen). Daarnaast geldt dat verkoopvoornemens van een corporatie onderdeel zijn van de prestatieafspraken die tussen een gemeente, huurdersorganisatie en een corporatie worden overeengekomen. Gemeenten en huurdersorganisaties kunnen op deze manier ook vooraf met de prestatieafspraken nadere afspraken maken over voorgenomen verkopen. Het hangt af van de lokale volkshuisvestelijke doelstellingen die door corporatie, gemeente en huurdersorganisatie worden overeengekomen hoeveel en welke woningen worden verkocht. Indien er een geschil is tussen de partijen die het maken van prestatieafspraken in de weg staat, kan dat worden voorgelegd aan een onafhankelijke adviescommissie. Op basis van dit advies zal ik in het geschil een uitspraak doen.
Bent u van mening dat woningcorporaties veel meer sociale huurwoningen moeten verkopen aan particuliere beleggers, zoals op de website wordt geschreven? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom staat dit op deze website?
Zie antwoord vraag 10.
Waarom worden Nederlandse midden-huurwoningen op bovengenoemde website aangeprezen als een uitstekende investering?
De komende jaren ligt er een belangrijke opgave om te zorgen voor voldoende woningen: er zijn 75.000 woningen per jaar nodig. Investeerders kunnen via hun investeringen een bijdrage leveren aan het realiseren van deze extra woningen. Het is belangrijk dat er voldoende financiering beschikbaar is en blijft voor de woningmarkt: daar kunnen zowel binnen- als buitenlandse marktpartijen voor zorgen. De lage hypotheek- en spaarrente, in combinatie met stijgende huizenprijzen en schaarste van woningen in grote steden maakt het aantrekkelijk om te investeren in het Nederlandse middenhuursegment.
Hoe wordt voorkomen dat door de komst van buitenlandse investeerders de prijzen van huurwoningen nog hoger worden ten koste van de Nederlandse huishoudens?
Een betere balans op de woningmarkt zal een gevolg hebben voor de huizenprijzen. Marktpartijen hebben een belangrijke rol in de wenselijke verruiming van het aanbod huurwoningen, vooral in het middenhuursegment. Het is aannemelijk dat een verruimde aanbod van huurwoningen de huurprijzen minder snel zal doen stijgen of zelfs doen dalen.
Gemeenten beschikken verder over diverse instrumenten om indien nodig te sturen op de beschikbaarheid van woningen, bijvoorbeeld als een gemeente ondervindt dat de schaarste van bepaalde woningen leidt tot onevenwichtige en onrechtvaardige effecten voor groepen op de woningmarkt. Dit kan via privaatrechtelijke afspraken, bijvoorbeeld via voorwaarden in tenders bij eigen grond van de gemeente. De gemeente heeft ook publiekrechtelijke mogelijkheden. Zo kan de gemeente via het bestemmingsplan eisen stellen aan het percentage middenhuur en sociale huur dat wordt gebouwd, zo blijven woningen tot maximaal tien jaar binnen de categorie beschikbaar. Ook kan de gemeente de maximale aanvangshuurprijs van de middenhuurwoningen hierin regelen. Verder kan een gemeente bij de gronduitgifte een woonplicht voor een aantal jaar invoeren, om zo bijvoorbeeld speculatie met woningen te voorkomen. Tot slot is in het geval van sociale huur de huurprijsregelgeving van toepassing ongeacht het eigendom van het object.
Het bericht ‘Ecologen: zonneparken zijn funest voor de natuur’ |
|
Arne Weverling (VVD), Antoinette Laan-Geselschap (VVD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Ecologen: zonneparken zijn funest voor de natuur»?1
Ja.
Wat vindt u van de vrees van deskundigen van onder andere het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) en de Vereniging Nederlands Cultuurlandschap dat de bouw van grote zonneparken de nekslag wordt voor kwetsbare natuur en het bodemleven?
Ik herken de genoemde zorgen en vind het daarom belangrijk dat bij plaatsing van (grootschalige) zonneparken niet alleen oog is voor de positieve effecten op klimaat, maar dat ook gekeken wordt naar effecten op kwetsbare natuur, bodemleven, koolstofgehalte in de bodem en landschap. Omdat de ecologische effecten van zonneparken samenhangen met de uitgangssituatie van de betreffende locatie en bodem (meer of minder rijk aan natuur) en de wijze waarop ze worden ingericht, kunnen hier geen algemene uitspraken over worden gedaan. Zo is bekend dat vleermuizen hinder kunnen ondervinden van panelen die in een plat vlak worden geplaatst. Ook is bekend dat het gebrek aan licht onder zonnepanelen effect heeft op het leven onder deze panelen. Tegelijk kan het slim plaatsen van zonnepanelen mogelijk bijdragen aan meer biodiversiteit als de gronden eronder en ertussen extensiever worden gebruikt dan voorheen. Meer ruimte tussen de zonnepanelen biedt immers meer kansen voor natuur en biodiversiteit. In ieder geval is bij plaatsing van zonnepanelen een zorgvuldige afweging van de verschillende doelen en belangen, waaronder die van natuur en biodiversiteit, en ook een zorgvuldige omgang met vruchtbare landbouwgronden van belang.
De verantwoordelijkheid hiervoor ligt primair bij gemeenten en provincies. Daarbij wil ik opmerken dat het goed inpassen van energieprojecten niet kan zonder de betrokkenheid van burgers, bedrijven en maatschappelijke organisaties. Recent hebben 27 partijen de Green Deal Participatie van de Omgeving bij Duurzame Energieprojecten ondertekend. Zij werken samen om te leren hoe dit proces verder kan worden verbeterd. Voor projecten op het gebied van zonne-energie is een aparte werkgroep opgericht. Decentrale overheden kunnen (het netwerk van) deze green deal benutten bij hun afwegingsproces rond zonneparken.
Bent u het eens met het pleidooi van de Rijksadviseur voor de fysieke leefomgeving dat zonnepanelen liever eerst op daken gelegd dienen te worden, mede aangezien uit onderzoek van Deloitte blijkt dat bijna 900 km2 aan daken geschikt is? Zo ja, wat gaat u doen om prioriteit te geven aan het benutten van daken? Zo nee, waarom niet?
Ik wil vooropstellen dat de ruimtelijke inpassing van (grootschalige) zonneparken op zorgvuldige wijze dient te gebeuren. Zoals ik in mijn antwoord op vraag 2 schreef, is het beleid hiervoor primair een verantwoordelijkheid van gemeenten en provincies. Dit beleid is onderdeel van de door decentrale overheden op te stellen Regionale Energiestrategieën (RES).
De wijze waarop de klimaatopgave met efficiënt gebruik van de ruimte kan worden ingevuld komt ook aan de orde in het proces om te komen tot het Klimaatakkoord. Het kabinetsperspectief op de Nationale Omgevingsvisie (NOVI), dat gelijktijdig met de kabinetsappreciatie van het Klimaatakkoord op hoofdlijnen naar uw Kamer is verstuurd, geeft richtinggevende uitspraken voor de inpassing van de energietransitie in de leefomgeving. Bij deze richtinggevende uitspraken horen ook denkrichtingen voor de RES. U ziet in deze denkrichtingen dat ik uw mening deel. Het heeft mijn voorkeur dat voor zonnepanelen eerst daken van gebouwen zoveel mogelijk worden benut en daarnaast gebieden met lage landschappelijke, ecologische of landbouwkundige waarden, zoals industrieterreinen en langs infrastructuur. Ik vind het van belang dat decentrale overheden hier voldoende rekening mee houden. In de brieven over zonneweides van mijn collega van Economische Zaken en Klimaat (EZK) van 19 april jl. en 19 juni jl. las u ook dat het kabinet het belangrijk vindt dat zorgvuldig wordt omgegaan met goede landbouwgronden. Indien gekozen wordt voor landbouwgronden acht ik functiecombinaties wenselijk. De inzendingen voor de RVO-prijsvraag tonen aan dat er meerdere mogelijkheden zijn voor het combineren van zonne-energie met landbouwkundig gebruik. De komende maanden werk ik deze denklijnen en andere uitgangspunten samen met medeoverheden uit in de ontwerpNOVI (gereed begin 2019) en het verdere proces van het Klimaatakkoord. Daarbij betrek ik conform het verzoek van uw Kamer (motie Dik-Faber c.s. Kamerstuk 32 813, nr. 204) ook de landbouwsector, bedrijven in de branche voor zonne-energie en netbeheerders. Ik juich het overigens toe als gemeenten en provincies een actief stimuleringsbeleid voeren voor het bevorderen van zonnepanelen op daken.
Bent u het ermee eens dat door de aanleg van megazonneparken onnodig beslag wordt gelegd op landbouw- en/of woningbouwgrond waardoor ruimteconcurrentie ontstaat? Zo ja, wat gaat u doen om te voorkomen dat deze gronden beschikbaar blijven voor andere doeleinden? Zo nee, waarom niet?
De opgaven in het Klimaatakkoord zullen gepaard gaan met een extra ruimtevraag. Dit kan leiden tot spanning en concurrentie met andere ruimtelijke functies zoals landbouw of woningbouw. Om die reden is er in de uitwerking van het Klimaatakkoord aandacht voor de wijze waarop deze ruimtelijke opgave kan worden ingevuld. Het kabinetsperspectief NOVI geeft hier richtinggevende uitgangspunten voor mee: zonnepanelen op daken of zonneweiden in landelijk gebied met lage landschappelijke, ecologische of landbouwkundige waarden heeft de voorkeur. De komende maanden lopen de uitwerking van het Klimaatakkoord en de NOVI synchroon.
Het doel van deze uitgangspunten is het bevorderen van een zorgvuldige afweging van doelen en belangen bij ruimtegebruik voor de energietransitie in relatie tot ruimtegebruik voor andere ruimtelijke opgaven. Bij deze afweging gelden de inrichtingsprincipes uit het kabinetsperspectief op de NOVI, waaronder het zoveel mogelijk combineren van oplossingen voor verschillende opgaven en het zo dicht mogelijk bij elkaar brengen van vraag en aanbod van energie om ruimtelijke afwenteling te voorkomen.
Deze ruimtelijke principes zijn niet alleen op nationaal schaalniveau van belang maar ook voor de RES. Keuzes in de RES worden doorvertaald en geborgd in het ruimtelijk beleid van gemeenten en provincies.
Hoeveel megazonneparken zijn er momenteel in Nederland in aanbouw en hoeveel zijn er gepland?
De toekenning van SDE+ subsidies geeft een beeld van het aantal projecten in ontwikkeling omdat nagenoeg alle zonneparken in Nederland met subsidie worden gerealiseerd. Met zijn brief van 10 juli 2018 (Kamerstuk 31 239, nr. 290) is de Minister van EZK nader ingegaan op de omvang van Zon-PV projecten en het onderscheid tussen dak en veldopstellingen in de aanvragen van de SDE+ voorjaarsronde 2018. Deze brief bevat een overzicht van het aantal aangevraagde projecten ingedeeld in categorieën. De grootste categorie projecten heeft in dit overzicht een omvang van 10 MWp of meer. In 2018 zijn voor deze categorie 24 aanvragen gedaan waarvan 14 in veldopstelling en 10 op dak. Uit deze brief kan ook worden opgemaakt dat over de categorieën heen de totale subsidieaanvraag voor daksystemen groter is dan voor veldopstellingen.
Op welke wijze is de rijksoverheid in het kader van ruimtelijke ordening betrokken bij de aanleg van megazonneparken?
De ruimtelijke inpassing van zonneparken is primair een verantwoordelijkheid van gemeenten en provincies. Het Rijk is alleen formeel verantwoordelijk bij zonneparken met een omvang van 50 MW of meer. Dergelijke productie-installaties vallen op grond van de Elektriciteitswet 1998 onder de Rijkscoördinatieregeling (RCR). Het Rijk kan er in die situaties ook voor kiezen de RCR niet toe te passen. Dat kan een optie zijn als door toepassing geen betekenisvolle versnelling in de besluitvorming en ook geen andere voordelen worden verwacht. In dat geval kan het Rijk de bevoegdheid overdragen aan de provincie of de gemeente. Hierbij zal in overweging worden genomen of de betrokken provincie of gemeente voornemens is medewerking te verlenen aan een initiatief.
Bent u bereidt om in de Nationale Omgevingsvisie sturend op te treden om andere (innovatieve) mogelijkheden voor locaties van zonnepanelen – zoals geluidsschermen – te stimuleren? Zo ja, op welke wijze gaat u dit doen? Zo nee, waarom niet?
Het kabinetsperspectief NOVI benoemt principes voor een zorgvuldige afweging, waaronder het zoveel mogelijk combineren van functies. Zonnepanelen langs snelwegen is hier een goed voorbeeld van.
Innovaties die combineren beter mogelijk maken, kunnen de ruimteconcurrentie verminderen. Dit is een extra reden voor een goede inhoudelijke samenhang en synchronisatie van NOVI met de uitwerking van het Klimaatakkoord.
Tevens wijs ik u op de aangenomen motie Dik-Faber c.s. (Kamerstuk 32 813, nr. 204) waarin het kabinet gevraagd wordt om samen met decentrale overheden een nationaal afwegingskader voor de inpassing van zonne-energie op te stellen. Ik zal u begin 2019 informeren over de uitvoering van deze motie en deze ook betrekken bij het opstellen van de ontwerpNOVI.