Het bericht ‘De diensten zijn regelmatig niet blij met ons’ |
|
Harry van der Molen (CDA) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het bericht «De diensten zijn regelmatig niet blij met ons»?1
Ja.
Deelt u de mening van mw. Moussault, de voorzitter van de Toetsingscommissie Inzet Bevoegdheden (TIB), dat er sprake is van een weeffout in de wet, nu die niet voorziet in de benoeming van een plaatsvervangend lid van de TIB? Zo nee, waarom niet?
Wij vinden het van groot belang dat de TIB haar werk goed kan blijven uitvoeren en onderschrijven de door de TIB naar voren gebrachte zorg. Omdat dit het functioneren van de TIB direct raakt, is de TIB geïnformeerd over ons voornemen om in de wet te voorzien in de mogelijkheid tot het benoemen van plv. leden die bij belet of ontstentenis van een van de leden van de TIB kan worden ingeschakeld.
Herinnert u zich, dat u in het debat over de uitslag van het referendum over de Wiv hebt gezegd «dat het goed is om ernaar te kijken als in de tussentijd blijkt dat de huidige bezetting krap is»?2
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid om een wijziging van de Wiv voor te stellen, die voorziet in de benoeming van een plaatsvervangend lid van de TIB?
Zie antwoord vraag 2.
De crisis bij Careyn |
|
Evert Jan Slootweg (CDA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de artikelen «Crisis in Tuindorp-Oost door hoog ziekteverzuim en problemen bij zorg»1 en «Crisis bij Careyn Utrecht net voor einde aanwijzing IGJ»?2
Ja.
Klopt het dat een negenendertigtal zeer oude bewoners van de locatie Tuindorp Oost van Careyn, waaronder drie honderdjarigen, gedwongen zijn om te verhuizen omdat een projectontwikkelaar dit bedongen heeft bij de aankoop van het pand?
Er zijn momenteel 32 bewoners in de locatie Tuindorp-Oost, waaronder twee honderdjarigen. Daarvan moeten 22 bewoners verhuizen omdat de huidige woonruimte niet langer voldoet aan de voorwaarde voor veilige en goede zorgverlening. Verhuizen is voor de bewoners een bijzonder ingrijpende gebeurtenis en het is daarom van majeur belang om dit proces met de grootst mogelijke zorgvuldigheid te doorlopen. Careyn heeft afgewogen hoe zij de benodigde verbetering in de woonvoorziening voor deze cliëntengroep zo veilig mogelijk kan laten verlopen en met de minste belasting voor de cliënten.
Klopt het dat de cliëntenraad in eerste aanleg negatief geadviseerd heeft aangaande deze verhuizing, maar dat na het verstrekken van verkeerde en onvolledige informatie de clientenraad positief heeft geadviseerd?
De regionale cliëntenraad heeft in juni 2018 aanvankelijk positief geadviseerd over de verhuizing, maar heeft dit advies begin augustus 2018 ingetrokken vanwege het feit dat zij niet tijdig geïnformeerd waren over de gemaakte afspraken met de projectontwikkelaar.
Op dit moment is de cliëntenraad nauw betrokken en heeft medio oktober een advies uitgebracht over het plan van aanpak van de interne verhuizing Tuindorp Oost. Zij benoemden in dat advies voorwaarden voor de verhuizing. Deze voorwaarden zijn door Careyn overgenomen.
Het is uiteraard van belang dat de besluitvorming bij Careyn op een zorgvuldige manier verloopt. Wanneer IGJ daar aanleiding toe ziet, onderzoekt ze of zorg veilig en van voldoende kwaliteit is.
Welke mogelijkheden hebben bewoners en familie om toch nog bezwaar te maken tegen deze verhuizing?
Het is de verantwoordelijkheid van de bestuurder om na te gaan of de zorg op een veilige manier geleverd kan worden. De bewoners zijn door Careyn geïnformeerd dat de kwaliteit en veiligheid van de zorg in de bestaande locatie niet meer gegarandeerd kan worden. Daarom wordt hen alternatieve huisvesting geboden. Het is belangrijk dat zorgaanbieders de leefwensen van cliënten kennen en hiermee rekening houden waar mogelijk en redelijk. Ook moeten bestuurders de zorg op een goede en veilige manier organiseren. Wanneer cliënten niet tevreden zijn over de individuele zorgsituatie kunnen zij bij de klachtencommissie een klacht indienen. Careyn heeft hiervoor een passende klachtenregeling. In tweede instantie kan de cliënt de klacht voorleggen aan de rechter of de geschillencommissie die dan een bindende uitspraak doet. Echter, de bewoners van Tuindorp-Oost zijn door Careyn geïnformeerd dat de kwaliteit en veiligheid van de zorg in het hoogbouwdeel niet meer voldoende gegarandeerd kan worden. Daarom biedt Careyn alternatieve huisvesting aan. Het is begrijpelijk dat ouderen dit als een enorme verandering ervaren. Careyn moet zich daarom tot het uiterste inspannen om noodzakelijke verhuizingen zorgvuldig te begeleiden. Dat moet ook gebeuren wanneer een cliënt bij nader inzien liever naar een andere zorgaanbieder verhuist omdat de zorg daar meer aan diens leefwensen voldoet.
Speelt de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) nog een rol wanneer blijkt dat een verhuizing op oneigenlijke gronden een positief advies heeft gekregen van de cliëntenraad?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het dat de voorzitter van de cliëntenraad vanwege de chaotische toestand is opgestapt?
De voorzitter van de cliëntenraad heeft op 8 november 2018 zijn functie neergelegd. Het is niet aan mij om toe te lichten welke redenen hij daarvoor had.
Kunt u aangeven wie de externe audit heeft uitgevoerd namens de Raad van Bestuur van Careyn, waaruit zou blijken dat de bewoners in Tuindorp Oost een positief beeld hebben van de huidige situatie?
Ik heb van Careyn begrepen dat het een audit naar de kwaliteit van de zorg en organisatorische aspecten daarvan betrof. Het is niet aan mij om de naam van de auditor te delen.
Klopt het dat het ziekteverzuim onder het personeel vier tot vijf maal zo hoog ligt bij de locatie van Careyn in Tuindorp-Oost dan landelijk gemiddeld?
Nee, dit klopt niet. Het ziekteverzuim in de locatie Tuindorp Oost was in september 9,1%, organisatiebreed was dit percentage t/m oktober 7,8%.
Heeft de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd(IGJ) geconstateerd dat het ontbreekt aan veilige zorg en dat goede toediening van medicatie niet op orde is in deze locatie?
Nee.
Heeft de IGJ nu geconstateerd dat er bij Careyn nu niet langer problemen zijn op het gebied van inzet en deskundigheid van medewerkers, kwaliteit en veiligheid van zorg en bestuur?
De IGJ toetst momenteel of Careyn aan de voorwaarden voldoet, zoals die omschreven zijn in de aanwijzing die zij vorig jaar november aan Careyn gaf. Die aanwijzing bestond uit twee delen. De IGJ concludeerde in mei van dit jaar dat Careyn aan het eerste deel van de aanwijzing voldeed (gericht op de onderwerpen verbeteren van de dossiervoering en het organiseren van voldoende tijd voor rapportage en overdracht). Het tweede deel van de aanwijzing was gericht op het wegnemen van tekortkomingen op het gebied van de inzet en deskundigheid van medewerkers, de sturing van kwaliteit en veiligheid en goed bestuur en die termijn liep 7 november 2018 af. Ik kan op die uitkomsten niet vooruitlopen, de IGJ publiceert haar bevindingen en conclusie over dit toezichttraject zodra de gebruikelijke procedure doorlopen is, naar verwachting begin 2019.
Is de IGJ van plan om ondanks deze crisisachtige sfeer de aanwijzing te beëindigen?
Zie antwoord vraag 10.
Stel dat de aanwijzing wordt gehandhaafd, is er dan grond voor de IGJ om haar toezicht aan te scherpen?
Zie antwoord vraag 10.
De toename van het aantal daklozen |
|
Jasper van Dijk (SP) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht dat een dakloze vrouw van 50 jaar in een rolstoel niet welkom is in de nachtopvang in Haarlem en daardoor meerdere nachten op straat heeft moeten doorbrengen?1 Wat is uw reactie op dit bericht?
Ja, dit bericht is bekend.
Ik ben geschrokken van wat ik las. Het is belangrijk dat mensen die ondersteuning nodig hebben, die ook daadwerkelijk ontvangen. Ik heb contact opgenomen met de gemeente Haarlem, die heeft aangegeven dat mevrouw sinds 29 oktober een slaapplek in de opvang heeft. Mevrouw kan in de opvang in de gemeente Haarlem blijven totdat zij een geschikte woning heeft gevonden, zolang zij zich aan de regels van de opvanginstelling houdt. Denk bijvoorbeeld aan het betalen van een eigen bijdrage of optimaal meewerken aan het traject om zo snel mogelijk weer op eigen kracht deel te nemen aan de samenleving. Bij iedereen die in de opvang verblijft, start na 2 weken een trajectbehandeling gericht op duurzame uitstroom naar een passende plek. Mijn beeld is dat mevrouw op dit moment op een goede manier geholpen wordt, waardoor ik nu geen aanleiding zie hier verdere acties op te ondernemen.
Wat gaat u doen voor deze vrouw?
Zie antwoord vraag 1.
Wat gaat u doen om te zorgen dat er geen daklozen meer geweigerd worden omdat er geen plek is?
Tijdens het AO maatschappelijke opvang op 13 juni jl. heb ik uitgebreid met uw Kamer gesproken over de bij een aantal gemeenten nog tekortschietende (landelijke) toegankelijkheid van de maatschappelijke opvang. Met een tiental gemeenten heb ik op 6 juni jl. gesproken over de maatregelen die ze nemen om de toegankelijkheid te waarborgen. Het gaat daarbij zowel om de landelijke toegankelijkheid als het waarborgen van voldoende capaciteit. Op 5 oktober jl. heb ik deelgenomen aan het wethoudersoverleg van de centrumgemeenten, waar is afgesproken dat de VNG nieuwe en duidelijkere beleidsregels opstelt en stimuleert dat gemeenten die in het voorjaar van 2019 overnemen en vaststellen. Op dit moment voert Trimbos (opnieuw) onderzoek uit naar de landelijke toegankelijkheid van de maatschappelijke opvang, welk onderzoek naar verwachting eind van het jaar klaar is. Ik verwacht dit onderzoeksrapport mee te kunnen sturen met de voortgangsrapportage beschermd wonen en maatschappelijke opvang die uw Kamer voorafgaand aan het AO maatschappelijke opvang op 20 december a.s. ontvangt.
Wat gaat u doen om kwetsbare daklozen, zoals mensen met een handicap of met kinderen, te helpen?
Uit de cijfers van het CBS blijkt dat het aantal daklozen tot 2015 is toegenomen. In 2016 is een kleine daling zichtbaar (zie antwoord 5, 9, 10 en 11 voor meer informatie). De toename is zorgelijk, met name de stijging onder jongeren.
Gemeenten zijn verantwoordelijk voor het bieden van goede hulp en ondersteuning aan mensen die dakloos (dreigen) te worden. De afgelopen jaren hebben gemeenten gewerkt aan regionale plannen van aanpak waarin zij aangeven hoe zij de ondersteuning aan cliënten van beschermd wonen en de maatschappelijke opvang vormgeven. De implementatie van deze plannen is gaande. Om gemeenten en andere betrokken lokale en regionale partijen te ondersteunen in hun opgave heb ik – met 11 landelijke partijen – de meerjarenagenda beschermd wonen en maatschappelijke opvang opgesteld, die een beeld geeft van de inhoudelijke koers en prioriteiten die betrokken partijen graag gezamenlijk oppakken en waar zij naar vermogen een bijdrage aan willen leveren. Tevens start ik een Actieprogramma Zwerfjongeren.
Welk cijfermatig inzicht kunt u bieden in de wachtlijsten voor daklozenopvang? Indien u hier geen helder inzicht in kunt bieden, bent u bereid hier onderzoek naar te doen of dit structureel bij te houden?
Het CBS brengt in opdracht van het Ministerie van VWS periodiek het aantal daklozen in beeld. De onderstaande tabel geeft een beeld van het aantal daklozen (incl. het aantal dakloze jongeren) in de jaren 2012–2016. Dit zijn de meest recente cijfers die bij CBS beschikbaar zijn.
6.400
20.900
7.200
17.600
6.800
20.100
8.300
22.700
12.400
18.100
Bron: Statline CBS
Er zijn geen landelijke cijfers beschikbaar van (eventuele) wachtlijsten voor de nachtopvang en het aantal economisch daklozen. Ook de exacte oorzaken voor dakloosheid zijn niet bekend. Dit betekent ook dat ik niet kan zeggen wat de eventuele invloed van bijv. de kostendelersnorm of de wachtlijsten in de jeugdzorg is.
Om meer inzicht in de groei van het aantal daklozen te krijgen, voert CBS op dit moment in opdracht van VWS onderzoek uit naar specifieke groepen daklozen en de ontwikkelingen daarin. Dit onderzoek rondt CBS eind 2018 af. Zodra dit rapport beschikbaar is, deel ik dit met uw Kamer.
Daarnaast bekijk ik samen met gemeenten of het inzicht in (het gebruik van de) maatschappelijke opvang vergroot kan worden via doorontwikkeling van de Gemeentelijke Monitor Sociaal Domein. In de voortgangsrapportage beschermd wonen en maatschappelijke opvang die ik eind 2018 naar uw Kamer stuur, zal ik u nader over dit traject informeren.
Wat is uw reactie op de constatering van hulporganisaties dat er onvoldoende laagdrempelige kortdurende opvang beschikbaar is in Nederland?
Gemeenten zijn wettelijk verantwoordelijk voor het bieden van goede hulp en ondersteuning. Het beschikbaar stellen van voldoende capaciteit maakt daar deel van uit. Het is in eerste instantie aan de gemeenteraad het college hierop te controleren en – daar waar nodig – bij te sturen. In antwoord op vraag 4, 18 en 19 geef ik aan hoe ik gemeenten en andere partijen wil ondersteunen bij hun aanpak.
Gaat u met de opvangorganisaties overleggen over adequate opvangcapaciteit en oplossingen voor de toenemende dakloosheid?
Zie antwoord vraag 6.
Wat is uw reactie op de uitspraak: «met ongeveer de helft van de mensen die ik de afgelopen tien maanden heb ontmoet, is weinig meer aan de hand dan dat ze een dak boven hun hoofd hebben verloren, meestal door financiële problemen»?2
Het is belangrijk dakloosheid zoveel mogelijk te voorkomen. Dit vraagt om een goede vroegsignalering en preventieve maatregelen. Gemeenten zijn hier actief mee bezig, onder andere in het kader van de gemeentelijke plannen van aanpak voor het oplossen van schulden en armoede en in het kader van de regionale plannen beschermd wonen en maatschappelijke opvang. Uitgangspunt is wat mij betreft dat huisuitzettingen ten gevolge van schulden tot een absoluut minimum moeten worden beperkt.
Kunt u een overzicht geven van de groei van het aantal daklozen in de afgelopen jaren en van het aantal dakloze jongeren?
Zie antwoord vraag 5.
Hoeveel daklozen zijn economische daklozen?
Zie antwoord vraag 5.
Wat zijn de oorzaken van de groei van het aantal daklozen? Kunt u in uw antwoord de rol van de kostendelersnorm, de bezuiniging op de psychiatrische zorg, de wachtlijsten in de jeugdzorg en de rapportage Cijfers maatschappelijke opvang van de Federatie Opvang meenemen?
Zie antwoord vraag 5.
Erkent u dat er nog steeds gemeenten zijn die daklozen een briefadres weigeren?
Ja. Tegelijkertijd constateer ik ook dat het onderwerp leeft onder gemeenten. Het besef dat ook daklozen ingeschreven moeten zijn in de basisregistratie personen (BRP) is de afgelopen jaren sterk toegenomen.
Erkent u dat het weigeren van een briefadres grote problemen geeft voor daklozen omdat zij dan onder andere geen uitkering, geen zorgverzekering en geen identiteitsbewijs kunnen krijgen?
Het klopt dat het voor daklozen belangrijk is om een briefadres te hebben.
Eind 2016 is door de Minister van BZK de circulaire «Briefadres en BRP» aan gemeenten verzonden met uitleg over het toekennen van een briefadres. In deze circulaire, die destijds onder andere met de Nationale ombudsman is afgestemd, wordt de wettelijke plicht van de gemeente benadrukt om burgers die feitelijk in Nederland verblijven maar geen woonadres hebben, zo nodig ambtshalve, van een briefadres te voorzien.
Het Ministerie van BZK heeft begin 2017, en in september en oktober 2018, landelijke workshops georganiseerd en begeleid om specifiek de aandacht te vestigen op de in de circulaire genoemde onderwerpen. De deelnemers toonden zich zeer betrokken en gemotiveerd om te bouwen aan meer samenwerking (met name tussen burgerzaken en het sociaal domein) en aan een werkwijze om de burger beter te helpen. In vervolg op de workshops is een stappenplan ontwikkeld ten behoeve van de uitvoering bij gemeenten, om situaties die maatwerk vragen beter te kunnen beoordelen. Een en ander moet ertoe leiden dat de betrokken personen sneller op een briefadres worden ingeschreven.
Welke actie gaat u ondernemen indien blijkt dat een gemeente toch een dakloze een briefadres weigert?
Maatschappelijke organisaties zoals Federatie Opvang of Bureau Straatjurist weten het Ministerie van BZK, verantwoordelijk voor de BRP, in dergelijke gevallen al te vinden. Bij signalen neemt het ministerie contact op met de betreffende gemeente om te bespreken of de juiste afweging is gemaakt. Als er sprake is van een terecht signaal, dan zal inschrijving alsnog volgen. Er zijn echter ook uitzonderingsgevallen waarin iemand wel terecht geweigerd is voor inschrijving op een briefadres, bijvoorbeeld omdat iemand een woonadres blijkt te hebben. Ook kan het voorkomen dat iemand wel is ingeschreven op een briefadres, maar op dat briefadres niet bereikbaar blijkt te zijn voor de overheid. Dan wordt die inschrijving ongedaan gemaakt.
Hoeveel meer dakloze personen hebben door uw acties dit jaar een briefadres gekregen ten opzichte van vorige jaren?
Dit is niet bekend en ook niet te achterhalen, omdat niet alleen daklozen in aanmerking komen voor een briefadres. Ook mensen die bijvoorbeeld in een psychiatrische instelling, een blijf-van-mijn-lijfhuis, gevangenis of zorginstelling verblijven kunnen ingeschreven zijn op een briefadres. De reden voor een briefadres wordt niet centraal bijgehouden.
Wat gaat u doen om te garanderen dat gemeenten nooit meer een dakloze een briefadres weigeren?
Zie antwoord vraag 13.
Bent u bereid om het recht op een briefadres wettelijk te verankeren?
Iedereen die rechtmatig in Nederland verblijft, moet worden ingeschreven in de BRP op een woonadres en bij het ontbreken daarvan op een briefadres. Dat is reeds vastgelegd in de wet BRP. In de bestuurlijke overleggen met gemeenten zal ik daar ook actief aandacht voor vragen.
Welke structurele oplossing heeft u voor het toenemende aantal economische daklozen?
Zie antwoord vraag 4.
Vindt u het ook schokkend dat het aantal daklozen bijna verdubbelde tussen 2009 en 2015 en dat het aantal economische daklozen groeit? Wat gaat u doen om deze Amerikaanse toestanden te bestrijden?
Zie antwoord vraag 4.
De situatie van Asia Bibi nu zij is vrijgesproken van godslastering door het Pakistaanse Hof |
|
Kees van der Staaij (SGP), Sven Koopmans (VVD), Martijn van Helvert (CDA), Joël Voordewind (CU) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() |
Bent u bekend met de situatie van Asia Bibi nu zij nog niet is vrijgesproken van godslastering door het Pakistaanse Hof?
Ja. Asia Bibi is echter wel vrijgesproken van blasfemie door het Pakistaanse Hooggerechtshof. Maar er is, conform Pakistaans recht, een petitie ingediend bij het Hooggerechtshof om deze uitspraak te herzien. Deze petitie wordt conform de in Pakistan geldende procedures behandeld.
Bent u bereid alles in het werk te stellen om alsnog Asia Bibi vrij te krijgen in samenwerking met andere EU-lidstaten?
Nederland heeft zich de laatste jaren bilateraal, in EU-verband en met andere gelijkgezinde landen intensief ingespannen voor deze zaak en dat zal het kabinet blijven doen. Het is belangrijk dat de uitspraak van het Hooggerechtshof wordt uitgevoerd. Het is daarom positief dat Premier Khan van Pakistan de uitspraak van het Hooggerechtshof steunt en heeft verwelkomd. Gezien de gevoelige context rondom blasfemie en buitenlandse inmenging en de veiligheidsrisico’s voor alle betrokkenen, kiezen alle gelijkgezinde landen in deze zaak op dit moment voor stille diplomatie, zeker waar dit de opvang en bescherming van Asia Bibi betreft. Aan de advocaat van Asia Bibi, alsmede zijn echtgenote en kind, heeft het kabinet een plek in het Shelter City-programma aangeboden. Het Shelter City-programma is bedoeld voor tijdelijke opvang aan mensenrechtenverdedigers om in een veilige omgeving op adem te komen.
Indien Asia Bibi alsnog vrij komt, bent u dan bereid al het nodige te doen samen met andere EU-lidstaten om eraan bij te dragen dat Asia Bibi, haar familie, de advocaat en eventueel de rechters veilig Pakistan kunnen verlaten?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u zo nodig bereid hen in Nederland een (tijdelijk) veilig onderkomen te bieden mogelijk via het Shelter City-programma?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid om samen met andere EU-lidstaten er alles aan te doen om bij de Pakistaanse overheid er op aan te dringen bescherming te bieden aan christenen, christelijke scholen en kerken?
Tijdens bilaterale en EU-contacten met de Pakistaanse regering wordt consequent aandacht besteed aan de positie van christelijke minderheden, en andere religieuze minderheden alsmede degenen zonder religie en/of levensovertuiging.
Het kabinet zal deze inzet onverminderd voortzetten en op de Raad Buitenlandse Zaken van 19 november 2018 ook aandacht vragen voor deze kwestie.
Het bericht dat vrijwilligers in de zorg vaak taken uitvoeren waarvoor een opleiding is vereist |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Zorgvrijwilliger heeft vaak medische taak»?1
Ja.
Wat is uw reactie op het bericht dat een vijfde van de vrijwilligers in de zorg medische handelingen verricht waarvoor een opleiding is vereist?
Ik heb grote waardering voor de ongeveer 1 miljoen vrijwilligers die actief zijn binnen het domein van zorg en ondersteuning. Ik begrijp dat deze vrijwilligers in onverwachte situaties terecht kunnen komen, waar soms ook medische handelingen nodig zijn. Het gaat, in tegenstelling tot hetgeen in het artikel van Trouw wordt gesuggereerd, slechts incidenteel om medische handelingen waarvoor een opleiding vereist is. Meestal is dan sprake van een noodsituatie. Ik ben niet bekend met situaties waarin vrijwilligers structureel medische handelingen uitvoeren waarvoor zij niet zijn opgeleid.
Regel is dat voorbehouden handelingen enkel worden uitgevoerd door zorgverleners die hiervoor bevoegd zijn en voldoende vaardigheden hebben om de handelingen uit te voeren. Voorbehouden handelingen zijn risicovolle, medische handelingen en staan beschreven in de Wet op beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG). Alleen de in de Wet BIG aangewezen beroepsbeoefenaren, die als zodanig geregistreerd zijn in het BIG-register, mogen deze voorbehouden handelingen zelfstandig uitvoeren.
Een vrijwilliger kan eventueel voorbehouden handelingen uitvoeren als hij of zij in opdracht handelt van zo’n zelfstandig bevoegde zorgverlener. De vrijwilliger in kwestie moet dan wel bekwaam zijn om de voorbehouden handeling uit te voeren. Ook moet de opdrachtgever (de zelfstandige bevoegde zorgverlener) toezicht houden, zodat er ingegrepen kan worden indien nodig. In de privé sfeer vervalt de eis tot BIG-registratie; het is in dat geval van belang dat patiënten, ouders of mantelzorgers bekwaam zijn om de handeling(en) uit te voeren. In noodsituaties mag iedereen «naar beste weten en kunnen» medische handelingen verrichten.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat gemeenten en bestuurders van vrijwilligers verwachten dat zij taken uitvoeren waarvoor een opleiding vereist is, zodat zij minder een beroep hoeven te doen op betaalde krachten? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik heb aangegeven bij de beantwoording van vraag 2 ben ik niet bekend met situaties waarin vrijwilligers structureel medische handelingen uitvoeren waarvoor zij niet zijn opgeleid. Voor vrijwilligers die werkzaam zijn binnen een (zorg)organisatie geldt dat de betreffende organisatie verantwoordelijk is voor het handelen van de vrijwilliger.
Ik realiseer me dat het voor vrijwilligers soms lastig kan zijn om hun grenzen aan te geven, omdat zij het gevoel hebben dat mensen anders niet de zorg ontvangen die zij nodig hebben. Werkzaamheden die door vrijwilligers worden uitgevoerd zijn in beginsel aanvullend op de werkzaamheden van betaalde krachten. Ik vind het vooral van belang dat binnen (zorg)organisaties goede afspraken gemaakt worden over welke werkzaamheden wel- en welke in beginsel niet door vrijwilligers worden uitgevoerd. Ook van belang vind ik dat binnen organisaties voldoende gelegenheid is voor vrijwilligers om signalen van overvraging kenbaar te maken. Een vrijwilligerscoördinator kan hier een belangrijke rol in vervullen. Vrijwilligerskoepel NOV werkt op dit moment aan een programma om de (lokale) samenwerking tussen vrijwilligers, beroepsmatig georganiseerde zorg en de lokale overheid te versterken. Voor het einde van dit jaar zal ik u hier nader over informeren.
De The Hague Youth Declaration on Human Rights in Action van 20 oktober 2018 |
|
Lilianne Ploumen (PvdA), Sadet Karabulut (SP), Bram van Ojik (GL) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van de The Hague Youth Declaration on Human Rights in Action, aangenomen op 20 oktober 2018 tijdens de One Young World Summit in Den Haag?1
Ja. Het jaarlijkse congres One Young World is een initiatief van de ngo One Young World (OYW), in samenwerking met de gemeente Den Haag en de ngo’s CORDAID en Kompass. Het congres is gericht op jonge professionals en heeft als doel hen te inspireren duurzame initiatieven op te zetten. De deelnemers van OYW werken langs drie sporen: 1) het creëren van een wereldwijd netwerk van jonge leiders, 2) actie en impact op mondiaal en lokaal niveau teweegbrengen, 3) het bieden van een platform aan jongeren om hun stem te laten horen. Tijdens de conferentie werden verschillende onderwerpen besproken, allen gelinkt aan het thema van dit jaar: mensenrechten. Onderdeel hiervan was het opstellen en presenteren van «The Hague Youth Declaration on Human Rights in Action» met daarin een actieplan om mensenrechten te bevorderen.
Het kabinet heeft de deelname aan deze conferentie van 50 jongeren uit de focusregio’s, zoals gespecificeerd in de beleidsnota «Investeren in Perspectief» (MENA, Sahel/West Afrika en Hoorn van Afrika), gesponsord. Hun inbreng in de conferentie was gericht op het thema jeugdwerkgelegenheid. Via dit thema hebben zij beleidsprioriteiten uit de BHOS-nota zoals het recht op onderwijs en werk als sub thema geagendeerd tijdens de conferentie.
Bent u van mening dat de One Young World Summit de grote betrokkenheid van bevlogen jonge professionals bij (de verbetering van) mensenrechten laat zien? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Beschouwt u de The Hague Youth Declaration on Human Rights in Action als een voorbeeld van de uitwerking en praktische toepassing van mensenrechten?
De bevordering van universele mensenrechten, zoals neergelegd in de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens, zijn al lange tijd een belangrijke pijler van het Nederlands buitenlands beleid. Juist nu de mensenrechten wereldwijd steeds verder onder druk staan, is het creëren van een breed draagvlak essentieel (zie ook Mensenrechtenrapportage 2017).2 Dit initiatief draagt hieraan bij en laat de betrokkenheid van jongeren zien bij de implementatie van het mensenrechtenbeleid wereldwijd.
Deelt u de mening dat in het jaar waarin we 70 jaar Universele Verklaring van de Rechten van de Mensenrechten vieren, het belang om mensenrechten en de praktische uitwerking en toepassing daarvan met de toekomstige generaties te delen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Ziet u hierin een uitwerking van de voorbeeldfunctie die Nederland als gastland voor vele internationale organisaties vervult op het gebied van mensenrechten, en dat Nederlandse jongeren ook een belangrijke rol te vervullen hebben op mensenrechten in eigen land?2
Zeker. Het kabinet ondersteunt daarom verschillende initiatieven om de stem van jongeren te laten horen in eigen land. Voorbeelden hiervan zijn de Nationale Raad van Kinderen die advies geeft op een aantal thema’s op het terrein van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Daarnaast wordt er in Nederland momenteel gewerkt aan een nieuw Actieplan Mensenrechten, gecoördineerd door de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, waarin ook nadrukkelijk aandacht wordt besteed aan het jongerenperspectief.
Wat gaat u doen om in navolging van de Nederlandse inzet op het gebied van mensenrechten en inzet van Nederland in de Veiligheidsraad, deze verklaring wereldwijd (inclusief Nederland) onder de aandacht te brengen, in het bijzonder voor jongeren tussen de 18 en 35 jaar?
Het is belangrijk dat jongeren een actieve rol spelen in het uitdragen van mensenrechten. De wereldwijde inzet van One Young World en specifiek de jongerenverklaring zijn daarom mooie initiatieven. Hopelijk inspireert dit naast de deelnemers aan deze conferentie andere jongeren aandacht te vragen voor mensenrechten. Veel van de elementen in de jongerenverklaring bouwen voort op verschillende internationale afspraken waar Nederland zich reeds aan heeft gecommitteerd. De jongerenverklaring sluit daarom goed aan bij het mensenrechtenbeleid waar Nederland zich in bi- en multilateraal verband voor inzet.
Een voorbeeld van hoe het kabinet jongeren betrekt bij de implementatie van het internationale mensenrechtenbeleid is de Nacht van de VN, gesponsord door het Ministerie van Buitenlandse Zaken. Via lezingen, workshops en paneldiscussies over vrede, veiligheid, mensenrechten en duurzame ontwikkeling wordt tijdens de Nacht van de VN een groot aantal jongeren bereikt. Tijdens dit evenement worden ook de nieuwe VN-jongerenvertegenwoordigers gekozen. De twee jongerenvertegenwoordigers die werken aan het thema Mensenrechten & Veiligheid bezoeken jaarlijks de Algemene Vergadering van de VN in New York. Het kabinet ondersteunt deze jongerenvertegenwoordigers financieel en inhoudelijk.
Ziet u mogelijkheden om de jongeren die zich gecommitteerd hebben aan deze verklaring te ondersteunen? Zo ja, op welke manier? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u deze vragen voor de plenaire begrotingsbehandeling Buitenlandse Zaken op 14 en 15 november 2018 beantwoorden?
De vragen zijn zo snel mogelijk beantwoord.
Het artikel ‘Geweerde zorgbureaus slepen in andere Twentse gemeenten nieuw contract in de wacht’ |
|
John Kerstens (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht van RTV Oost «Geweerde zorgbureaus slepen in andere Twentse gemeenten nieuw contract in de wacht»?1
Ja.
Kent u de in bedoeld bericht genoemde bureaus, mede naar aanleiding van het feit dat ze eerder negatief in het nieuws kwamen?
Ja.
Voert de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) op dit moment een of meerdere onderzoeken uit naar genoemde bureaus? Zo ja, wanneer zijn de uitkomsten daarvan te verwachten? Zo nee, bent u dan bereid de IGJ alsnog te verzoeken in dezen onderzoek(en) te verrichten?
De IGJ heeft op dit moment geen onderzoeken lopen naar de kwaliteit van de zorg bij de genoemde instellingen. Op dit moment loopt nog onderzoek van de sociale recherche. Indien daaruit, of vanuit Wmo-toezicht, signalen komen waaruit blijkt dat de kwaliteit van de zorg in het geding is, zal de gemeente of de IGJ passende actie ondernemen.
Op welke wijze is geborgd dat bijvoorbeeld informatie-uitwisseling tussen de IGJ en de in het artikel genoemde sociale recherche plaatsvindt?
De afspraken met betrekking tot de uitwisseling van informatie tussen de Wmo-toezichthouder en de IGJ zijn vastgelegd in het afsprakenkader dat gezamenlijk is opgesteld door de VNG en IGJ. In de praktijk nemen inspecteurs van de IGJ en sociaal rechercheurs contact met elkaar op bij signalen van gebrek aan kwaliteit in de hulp danwel signalen met betrekking tot onrechtmatigheid of fraude.
Bent u ook van mening dat gemeenten geen risico’s zouden moeten lopen met geld dat bestemd is voor de zorg aan kwetsbare mensen? Zo ja, vindt u dat gemeenten die nu blijkbaar toch met genoemde bureaus in zee gaan zo een onverantwoord risico nemen? Zo nee, waarom niet?
Ik deel de mening dat gemeenten risico’s bij de contractering van aanbieders zoveel mogelijk moeten uitsluiten. Gemeenten zijn op basis van de Wmo 2015 gehouden om bij de contractering van een aanbieder te beoordelen of deze voldoet aan de (door de Raad) gestelde kwaliteitseisen. Dit vraagt van gemeenten goed opdrachtgeverschap in de vorm van contractbeheer inclusief een beoordeling van de rechtmatigheid en doelmatigheid van de uitgaven. Dit is de verantwoordelijkheid van de gemeenten.
Gemeenten ontwikkelen steeds meer tools voor de selectie van zorgaanbieders. De gemeenten die met genoemde aanbieders contracten sluiten zijn onderdeel van de 14 Twentse gemeenten2. Deze gemeenten hebben, in samenwerking met onder meer het Regionaal Informatie- en Expertise Centrum Oost Nederland (RIEC- ON), Zorgkantoor Menzis, de Belastingdienst en de VNG, een toolbox ontwikkeld gericht op preventie, controle en handhaving met als doelstelling rechtmatige zorg voor (kwetsbare) inwoners te bevorderen. Het gaat de gemeenten daarbij om het bereiken van een juiste besteding van de zorggelden en het beschermen van een kwetsbare doelgroep. Deze en andere ontwikkelingen bij gemeenten ondersteun ik onder meer door de VNG subsidie te verlenen voor de aanpak van zorgfraude. Ik spreek ook gemeenten aan op deze verantwoordelijkheid in het kader van de ontwikkeling van het whitepaper «dichtbij en daadkrachtig» dat als doel heeft een discussie te faciliteren over het thema toezicht en handhaving in het sociaal domein.
Met het wetsvoorstel bevorderen samenwerking en rechtmatige zorg wordt een juridische basis gelegd voor het Waarschuwingsregister Zorgfraude. Daarmee kunnen gemeenten, zorgverzekeraars en zorgkantoren gegevens delen over bij hen bekende fraudeurs waarvoor aangifte is gedaan met elkaar uitwisselen om te gebruiken bij de screening van zorgaanbieders. ZN en de VNG hebben voor de ontwikkeling van dit register een subsidie ontvangen van VWS.
Op basis van de hierboven beschreven acties heb ik er vertrouwen in dat gemeenten de verantwoordelijkheid nemen om onverantwoorde risico’s te voorkomen bij selectie van aanbieders.
Gaat u, als stelselverantwoordelijke, actie nemen richting de gemeenten in kwestie? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u doen?
Zoals ook aangegeven in antwoord op vraag 5 zijn de gemeenten op basis van de Wmo 2015 gehouden om vast te stellen of Wmo-dienstverlening die wordt uitgevoerd door een gecontracteerde aanbieder voldoet aan de gestelde kwaliteitseisen. Het is de verantwoordelijkheid van de gemeenteraad om het college van burgemeester en Wethouders te controleren en te bevragen op de uitvoering van de Wmo 2015 en daarbij gezamenlijk vastgestelde maatschappelijke doelstellingen. Gezien de acties die de betreffende gemeenten in dit geval ondernemen en de rol die de verschillende gemeenteraden innemen, zie ik in dit geval geen aanleiding om deze gemeenten aan te spreken.
Het bericht dat volgens de artsen van het Slotervaart de patiënt wel in levensgevaar was |
|
Henk van Gerven (SP) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kunt u reageren op de uitspraak van de arts zoals genoemd in het artikel dat er volgens hem wel degelijk een levensbedreigende situatie heeft plaatsgevonden met een patiënt in het Slotervaart ziekenhuis?1
MC Slotervaart geeft in haar persberichten van 31 oktober aan dat in beide gevallen geen sprake is geweest van een levensbedreigende situatie. Deze conclusie heeft MC Slotervaart getrokken nadat onderzoek is gedaan naar de feitelijke gang van zaken door de calamiteitencommissie, de betrokken arts, de voorzitter van het medisch stafbestuur en de curatoren. Tijdens het overleg dat ik hedenochtend met betrokken partijen heb gevoerd is dit herbevestigd door de curator en het bestuur van MC Slotervaart.
Is er volgens u sprake geweest van een levensbedreigende situatie voor twee patiënten van het Slotervaart ziekenhuis?
Nee, de inspectie heeft mij laten weten dat er geen sprake is geweest van een levensbedreigende situatie.
Klopt het dat een levensbedreigende situatie niet hetzelfde is als een calamiteit?
Ja, dat klopt.
Erkent u dat de calamiteitencommissie van het Slotervaart ziekenhuis enkel beoordeelt of er sprake is van een calamiteit en geen uitspraken doet over mogelijk levensgevaar?
Een calamiteitencommissie heeft als primaire taak om te beoordelen of een incident een calamiteit is waarvan melding moet worden gedaan bij de inspectie. Hiervoor hoeft geen sprake te zijn van levensgevaar.
Kunt u reageren op uw uitspraak tijdens het plenaire debat d.d. 31 oktober, dat het aan het Slotervaart ziekenhuis is om zijn eigen woorden te kiezen of sprake is geweest van levensgevaar voor de twee patiënten? Hoe kijkt u hier nu tegenaan in het licht van de nieuwe uitspraak van de arts?
Zie mijn antwoord op vraag 1 en 2.
Klopt het dat u tijdens de schorsing al op de hoogte was van het feit dat er in het Slotervaart ziekenhuis sprake is geweest van een levensbedreigende situatie? Zo ja, waarom heeft u dit niet meegedeeld aan de Kamer en welke acties gaat u nu ondernemen? Zo neen, bent u bereid per direct uit te zoeken wat er precies is gebeurd?
Deze berichten zijn mij tijdens mijn eerste termijn van het Kamerdebat ter ore gekomen. Gezien de ernst van de signalen is direct een team van inspecteurs van de inspectie naar het MC Slotervaart gereden om de signalen te onderzoeken. Zij hebben daarbij ook gesproken met artsen en andere professionals, waaronder de internist-oncoloog die bij één van de incidenten was betrokken. Uit dat gesprek bleek dat zich een weliswaar risicovolle, maar niet levenbedreigende situatie had voorgedaan.
Wilt u deze vragen beantwoorden voor de eerstkomende regeling van werkzaamheden van de Kamer?
Ik heb uw vragen zo snel als mogelijk beantwoord.
Het artikel ‘Veldhovense wethouder: Budgetplafonds Eindhoven gaan in tegen de wet’ |
|
John Kerstens (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel in het Eindhovens Dagblad «Veldhovense wethouder: Budgetplafonds Eindhoven gaan in tegen de wet»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het hanteren van een budgetplafond zich niet verhoudt met de op de gemeente rustende zorgplicht in het kader van bijvoorbeeld de Jeugdwet en de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo 2015)? Zo nee, waarom niet?
Het hanteren van budgetplafonds door gemeenten in het kader van het contracteren van aanbieders en het voldoen aan de Jeugdwet en de Wmo 2015 botsen niet per definitie. Het hanteren van budgetplafonds per aanbieder is een aspect van inkoop waarmee gemeenten hun sturing kunnen vormgeven.
Het enkele feit dat een aanbieder op enig moment aan zijn budgetplafond zit, hoeft dan ook niet te betekenen dat een gemeente zijn wettelijke verantwoordelijkheden niet nakomt. Als voldoende andere aanbieders die vergelijkbare jeugdhulp en/of Wmo-ondersteuning bieden nog voldoende ruimte hebben onder hun budgetplafond, kunnen cliënten hier naartoe worden verwezen.
Indien alle aanbieders aan hun budgetplafond zitten, dan zal de gemeente actie moeten ondernemen door alsnog elders extra jeugdhulp en/of Wmo-ondersteuning te contracteren. Een goed overleg tussen gemeente en zorgaanbieder over de stand van zaken van de uitvoering van de overeenkomst is daarbij randvoorwaardelijk.
Mocht het college nalaten om aan de wettelijke verantwoordelijkheden, in dit geval het voldoende gecontracteerd hebben van aanbieders om aan de vraag om ondersteuning te kunnen voldoen, dan is in eerste instantie de gemeenteraad aan zet om het college hierop te controleren en bij te sturen. Mochten mij vervolgens signalen bereiken dat de gemeente nalaat hierop te acteren, dan bestaat altijd de mogelijkheid om via het interbestuurlijk toezicht (de zogenaamde escalatieladder) vanuit het Rijk te interveniëren. In het geval van de gemeente Eindhoven zie ik hier op dit moment geen aanleiding toe.
Indien u de vorige vraag met ja beantwoordt, bent u dan bereid in dit geval de gemeente Eindhoven en andere gemeentes die overgaan tot het instellen van budgetplafonds als hier aan de orde, daarop aan te spreken en ze zo nodig een aanwijzing te geven dat niet te doen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Vindt u het, indien u van mening bent dat het instellen van budgetplafonds en dus het mogelijk niet verlenen van noodzakelijke zorg niet toegestaan is, aanvaardbaar dat gemeenten dan op andere delen van het sociaal domein gaan bezuinigen waardoor mensen met een laag inkomen de dupe worden? Zo ja, waarom? Zo nee, bent u dan (alles tegen elkaar afwegende) alsnog bereid om per direct te voorkómen dat kwetsbare mensen (waaronder mensen met een laag inkomen) gedupeerd worden door bezuinigingen elders in het sociaal domein als hiervoor bedoeld?
Gemeenten hebben beleidsruimte binnen de kaders van de landelijke regelgeving. De gemeenteraad stelt het lokale beleid vast op basis van de voorstellen van het college van burgemeester en wethouders. Hierbij dienen zij zoals gezegd rekening te houden met wettelijke opdrachten die zij hebben. De gemeenteraad controleert het college in de uitvoering van de wetgeving en het lokale beleid. Het debat over de aanwending van middelen in het lokale sociaal domein wordt lokaal gevoerd tussen het college en de gemeenteraad.
Het onderzoek van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) naar medicinale cannabis |
|
Kathalijne Buitenweg (GL) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) die een evaluatie heeft aangeboden van de medicinale waarde van cannabis aan de Verenigde Naties?1
Ik heb kennisgenomen van het bericht.
Wat vindt u van de constatering dat er voldoende wetenschappelijk bewijs voorhanden is teneinde de huidige kwalificaties van cannabis, voor zover medicinaal toegepast, te heroverwegen? Deelt u de mening dat de conclusies en de aanbevelingen, gevolgen moeten hebben voor de Nederlandse benadering van medicinale cannabis en de thuiskweek ervan? Zo nee, waarom niet?
Nee. Alleen de door het Bureau medicinale cannabis (BMC) gecontracteerde teler heeft een ontheffing om medicinale cannabis ten bate van levering aan de apotheek. De voorwaarden die gesteld worden aan deze gecontracteerde teler zijn zeer streng en zien met name op de kwaliteit van het product. Daarnaast wijs ik op het belang van het hanteren van strikte protocollen, noodzakelijk voor het kunnen garanderen van de constante kwaliteit van medicinale cannabis. Het telen van cannabis onder ongeconditioneerde omstandigheden (zoals thuisteelt) zal tot gevolg hebben dat de samenstelling en concentratie van verschillende stoffen in het eindproduct steeds verschillen. Waardoor de werking en mogelijke bijwerkingen niet te voorzien zijn. Tevens zal het materiaal niet vrij zijn van contaminatie.
De WHO Expert Committee on Drug Dependence (ECDD) kwam van 12 tot en met 16 november 2018 bij elkaar. De conclusies ten aanzien van cannabis uit deze bijeenkomst zullen vervolgens in december aan de Commission on Narcotic Drugs (CND) van de Verenigde Naties worden gepresenteerd. Daar kan ik nu dus nog geen uitspraken over doen.
Bent u bekend met de grote praktische en emotionele problemen die patiënten ondervinden als zij hun eigen medicinale cannabis willen kweken, zoals bijvoorbeeld de continue dreiging van strafvervolging en huisuitzetting? Bent u bereid patiënten, waarvoor de bij de apotheek verkrijgbare medicinale cannabis niet werkt, onder voorwaarden en onder toezicht toe te staan te voorzien in de eigen productie van medicinale cannabis? Zo nee, waarom niet?
Het (thuis) telen van cannabis is op grond van de Opiumwet verboden, ongeacht de aanleiding voor het telen. Thuisteelt van cannabis blijft verboden volgens de Opiumwet. Van het telen van medicinale cannabis is alleen sprake als hiertoe door de Minister van VWS een ontheffing is verleend (artikel 8 Opiumwet). Medicinale cannabis is dan ook alleen beschikbaar op recept. Het is bereid onder geconditioneerde omstandigheden waardoor kwaliteit is gegarandeerd wat betreft samenstelling en de concentratie THC en CBD en vrij is van contaminaties. De cannabis die bij mensen thuis geteeld wordt is per definitie geen medicinale cannabis.
Kunt u aangeven wat uw inzet zal zijn in VN-verband inzake de conclusies en de aanbevelingen van de Wereldgezondheidsorganisatie? Bent u bereid deze conclusies en aanbevelingen te onderschrijven? Zo nee, waarom niet?
De ECDD hield de review van cannabis tijdens haar eenenveertigste vergadering die plaatsvond van 12 tot en met 16 november 2018. De ECDD zal de conclusies begin december 2018 presenteren aan de CND. Nederland hecht veel waarde aan de gemandateerde rol die de WHO heeft ten aanzien van de risicobeoordeling van stoffen en het doen van aanbevelingen aan de CND ten aanzien van het plaatsen van stoffen op de lijsten van de internationale drugsverdragen. De Nederlandse inzet zal bepaald worden op basis van de inhoud van de conclusies en mogelijke aanbevelingen ten aanzien van cannabis die de ECDD in december zal presenteren.
De Regeling ammoniak en veehouderij |
|
Erik Ziengs (VVD), Helma Lodders (VVD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met de Regeling ammoniak en veehouderij (Rav) die bedoeld is om emissies en depositie van ammoniak te verminderen?
Ja.
Deelt u de mening dat veehouders, stalbouwers, fabrikanten (van luchtwassers) en ondernemers (uit andere sectoren) met innovatieve ideeën gebruik moeten kunnen maken van de Rav? Zo ja, op welke manier enthousiasmeert u veehouders, stalbouwers, fabrikanten (van luchtwassers) en ondernemers (uit andere sectoren) om te komen met innovatieve ideeën die de ammoniakemissie kan reduceren?
Ja, ik deel de mening dat aanvragers met innovatieve ideeën gebruik moeten kunnen maken van de Rav. De uitvoering van de Rav door de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO.nl) en de advisering van de deskundigen van de Technische Advies Pool (TAP) zijn primair gericht op de beoordeling van innovatieve technologieën. Daarnaast is RVO.nl dit jaar begonnen met quick scans, waarbij RVO.nl met name voor nieuwe aanvragers informatie verschaft over de beoordelingsprocedures, de regelgeving en subsidiemogelijkheden. Het is daarbij mogelijk een projectidee of plan voor te leggen aan de deskundigen van de TAP. De ondernemer krijgt dan advies over de verdere ontwikkeling hiervan en de mogelijke uitwerking tot een aanvraag voor de beoordeling.
Kunt u aan de hand van een voorbeeldcasus van een ondernemer (een ondernemer, innovatief, niet werkzaam in de veehouderij heeft een briljant idee waarbij de ammoniakreductie uit stallen fors gereduceerd kan worden) de procedure doorlopen welke stappen deze ondernemer moet zetten, welke informatie deze ondernemer moet aanleveren, hoe lang het duurt voordat een ondernemer duidelijkheid heeft, welke tijd hiermee gemoeid is en alle andere relevante handelingen? Zo nee, waarom niet?
Een ondernemer met een idee voor een nieuw systeem, kan met de quick scan (zie antwoord 2) worden geïnformeerd over alle stappen van de beoordeling. Indien de ondernemer zijn projectidee wil voorleggen aan de TAP dan krijgt hij binnen een maand advies hierover. De aanvraagprocedures die daarna kunnen volgen, zijn weergegeven in een schema op de website van RVO.nl1. Als een innovatief stalsysteem nog niet is opgenomen in de Rav kan een ondernemer een aanvraag indienen voor het verkrijgen van een bijzondere emissiefactor voor een proefstal. De ondernemer levert daarvoor de volgende informatie aan: een projectplan met toelichting over de werking van de techniek; een tekening van de stal met overzicht van de omgeving en een meetplan waarin wordt aangegeven hoe de metingen en rapportage zullen worden uitgevoerd. De beoordelingsprocedure kent een looptijd van maximaal 20 weken, indien de gevraagde informatie correct en tijdig is aangeleverd.
Kunt u aangeven of en op welke manier er samenwerking is met andere landen bij het opnemen van goede concepten op de Rav-lijst die emissies en depositie verminderen?
Nederland werkt hiervoor samen met Denemarken, Duitsland en sinds kort ook Vlaanderen binnen VERA (Verification of Environmental Technologies for Agricultural Production). Hoofddoel van VERA is het bevorderen van een internationale markt voor agrarische milieutechnologieën. Voor de beoordeling voor de Rav (ammoniak) levert VERA de eerste resultaten op. VERA garandeert dat meetresultaten van systemen, die bijvoorbeeld in Denemarken met behulp van het VERA-protocol zijn getest, ook in Nederland kunnen worden gebruikt bij de beoordeling voor de Rav-lijst.
Kunt u aangeven of er een versnelde procedure is voor ondernemers die test- en praktijkervaring hebben in landen om ons heen? Zo nee, waarom niet? Deelt u de mening dat alle goede ideeën met goede resultaten in de praktijk zo snel mogelijk ingezet moeten kunnen worden om het doel van de Regeling – het verminderen van emissies en depositie – in de praktijk toe te kunnen passen? Zo nee, waarom niet?
De beoordeling van meetrapporten is de basis voor het vaststellen van definitieve emissiefactoren. Er is geen versnelde beoordelingsprocedure voor aanvragers die in onze buurlanden test- en praktijkervaring hebben opgedaan. Maar als aanvragers over meetrapporten beschikken die voldoen aan de Nederlandse eisen voor metingen, dan kan de beoordeling voor ammoniak relatief snel plaatsvinden. VERA faciliteert dit (zie antwoord 4).
Wat kunt u doen om de constatering, dat ondernemers ervaren dat de procedure tot opname op de Rav-lijst bureaucratisch is, om te buigen naar een werkwijze die ondernemers stimuleert om met goede ideeën te komen?
Zoals ik de Kamer eerder heb gemeld2 is de afgelopen jaren inzet gepleegd om te komen tot een transparanter, effectiever en efficiënter stelsel van stalbeoordelingen. Voor elke type aanvraag zijn de beoordelingsprocedures geoptimaliseerd, waarbij de doorlooptijden zijn verkort. In 2017 is een Werkgroep stalbeoordeling opgericht waarin ook partijen uit het bedrijfsleven zijn vertegenwoordigd. De werkgroep heeft aangegeven positief te zijn over de verbeteringen in het beoordelingsproject en over de klankbordgroepen voor fabrikanten, die RVO.nl heeft ingesteld.
Maar ook mij bereiken nog steeds kritische geluiden over de stalbeoordeling, ondanks deze verbeteringen. Ook in het kader van het innovatiespoor van de sanering en de verduurzaming van de varkenshouderij3 is een actievere ondersteuning nodig van innovatieve ondernemers. Dat kan hen helpen de benodigde informatie voor een beoordeling snel en volledig aan te leveren bij RVO.nl. Ik zie hierbij, op basis van de positieve ervaringen in de fijnstof pilot van de Food Valley, met name een rol weggelegd voor marktpartijen die aanvragers actief kunnen ondersteunen en niet voor RVO.nl. Ik zal dit punt inbrengen in overleggen over het innovatiespoor varkenshouderij.
Klopt het dat de Rav-lijst uitgaat van alleen concepten en systemen? Zo ja, waarom is hiervoor gekozen?
De bijlage bij de Rav geeft inderdaad huisvestingsystemen en nageschakelde technieken met de bijbehorende emissiefactor weer. Maar de ammoniakwetgeving gaat niet uit van technieken, maar is gericht op het voldoen aan maximale emissiewaarden. Hoewel daar in de praktijk nog niet vaak gebruik van wordt gemaakt, is het inzetten van meerdere kleine (deel)technieken hierbij mogelijk.
RVO.nl verkent op mijn verzoek op welke wijze de stalbeoordeling kan bijdragen aan toelating van kleine innovaties op de Rav-lijst.
Klopt het dat een willekeurig bedrijf, dat een nieuw concept of systeem op de markt brengt, een omschrijving van het concept of systeem moet overleggen en deze omschrijving op de Rav-lijst komt te staan? Wat vindt u van het risico dat een ondernemer loopt dat zijn concept of systeem kan worden nagebouwd zonder de benodigde details? Wat vindt u van het feit dat deze ondernemer soms jarenlang heeft geïnvesteerd in onderzoek en ontwikkeling en met het plaatsen op de Rav-lijst iedere willekeurige bouwer van de betreffende informatie gebruik kan maken en dit na kan bouwen? Op welke manier wordt dit voorkomen? Kan een ondernemer een ontheffing of een andere manier van rapporteren aanvragen? Zo nee, waarom niet? Bent u van mening dat door vroegtijdig de details prijs te moeten geven een ondernemer terughoudend zal zijn om dit soort concepten of systemen te ontwikkelen? Zo nee, waarop baseert u dit?
Het klopt dat van nieuwe technieken, waarvoor een definitieve emissiefactor wordt vastgesteld, een beschrijving wordt gepubliceerd in de bijlage van de Rav. Ik ben me er van bewust dat publicatie een risico geeft op het nabouwen van systemen en dat dit laatste wordt gezien als een belemmering voor innovatie. De beschrijving is bedoeld voor het bevoegd gezag, ter controle op de juiste uitvoering en werking van het systeem. Een ontheffing op het publiceren van een beschrijving acht ik daarom niet wenselijk. Maar de beschikbaarheid van de beschrijving van de techniek wordt in de praktijk al wel beperkt. Voordat nieuwe stalsystemen zijn bemeten, kunnen ze namelijk met een voorlopige emissiefactor op de Rav worden opgenomen, voor de duur van maximaal vijf jaar. De bijbehorende beschrijvingen zijn in dat geval alleen opvraagbaar voor bevoegde gezagen en zo wordt nabouwen dus tegengegaan. Daarnaast is in de Rav sinds medio 2017 de mogelijkheid opengesteld om een systeem met een certificaat, of een verificatie-verklaring zoals van VERA, op te nemen. Daarbij worden de prestaties van één bepaald systeem nadrukkelijk gekoppeld aan één fabrikant. Er zijn echter nog geen fabrikanten geweest die hier gebruik van hebben gemaakt.
Deelt u de mening dat juist innovatieve ideeën voldoende kans moeten krijgen en gestimuleerd zouden moeten worden om de reductie van ammoniakemissie (en of andere stoffen) terug te dringen? Zo ja, hoe gaat u ervoor zorgen dat de geschetste belemmeringen opgeheven worden?
Ja, ik deel de mening dat innovatieve ideeën van belang zijn voor de reductie van emissies naar de lucht. Zie hiervoor mijn antwoord op vraag 8.
Kunt u aangeven hoe de Technische Advies Pool (TAP) tot stand is gekomen? Welke functies zijn in deze TAP belegd? Welke expertise is in deze TAP belegd? Hoe worden mensen benadert die in deze TAP zitting hebben?
Het professionaliseringsproces van de uitvoering van de Rav heeft geresulteerd in de efficiëntere beoordelingsprocedure waarbij de Technische advies commissie van de Rav (TacRav) is omgevormd tot de TAP. Alle deskundigen van de TAP zijn in functie als technische beoordelaar van aanvragen. In de beantwoording van het SO aanpassingen stalbeoordeling TacRav4 heb ik aangegeven vanuit welke partijen de deskundigen van de TAP afkomstig zijn. Zij hebben naast de technische kennis die hiervoor nodig is, veelal specifieke kennis van bepaalde emissies of sectoren, handhaving, innovatie en marktontwikkelingen. Belangrijk is ook dat zij onafhankelijk zijn en dus geen belang hebben bij de beoordelingen. De deskundigen waren deels al actief in de TacRav. Daarnaast heeft RVO.nl nieuwe deskundigen toegevoegd om in de benodigde expertise te kunnen blijven voorzien.
Kunt u aangeven welke stappen u inmiddels gezet heeft waar de motie-Lodders over belemmeringen in het testen van stalconcepten (Kamerstuk 28 973, nr. 202) om gevraagd heeft?
RVO.nl heeft op mijn verzoek belemmeringen in kaart gebracht die nieuwe bedrijven of aanvragers uit andere sectoren ondervinden bij het testen van stalconcepten. Belemmeringen die genoemd zijn: de onbekendheid met de Rav en de proefstalregeling; de mogelijkheid dat een innovatief systeem wordt nagebouwd; de hoge kosten voor metingen en de vereiste minimale emissiereductie waardoor «kleine innovaties» (deelsystemen en/of aanvullende technieken) niet worden ontwikkeld. Eind dit jaar zullen deze belemmeringen en mogelijke oplossingsrichtingen ook in de Werkgroep stalbeoordeling worden besproken. Ik zal de Kamer begin volgend jaar informeren over de stappen die ik zal zetten om deze belemmeringen zo veel mogelijk weg te nemen.
Bent u bereid deze vragen één voor één te beantwoorden?
Ja.
Het bericht ‘Onderzoek naar natuurinclusieve landbouw’ |
|
Laura Bromet (GL) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Onderzoek naar natuurinclusieve landbouw»?1
Ja.
Klopt het dat er een onderzoek komt onder boeren over hun visie op natuurinclusieve landbouw en dat u de opdrachtgever bent?
Ja.
Klopt het dat het doel van het onderzoek is om inzicht te krijgen in de hoeveelheid boeren die bereid zijn om actie te ondernemen voor de natuur en biodiversiteit op of rondom hun bedrijf, de hoeveelheid boeren die dat al hebben gedaan en de kansen en belemmeringen die boeren bij natuurinclusieve landbouw ervaren?
Ja.
Klopt het dat het onderzoek zal worden gebruikt om toekomstig beleid vorm te geven?
Dit is mogelijk. Het zal mede afhangen van het aantal boeren dat reageert en de mate waarin dit een representatief beeld oplevert van de agrarisch populatie van Nederland.
Klopt het dat alleen leden van LTO-Nederland (LTO) kunnen meedoen aan het onderzoek?
Ik hecht er waarde aan dat iedereen die wil deelnemen aan het onderzoek, die mogelijkheid ook heeft. De vragenlijst is daarom via de website van PBL voor iedereen toegankelijk gemaakt en dit is breder gecommuniceerd. Deze is nu gedeeld via een aantal agrarische vakbladen en actief verspreid binnen de relevante netwerken. Op deze manier kunnen boeren die geen lid zijn van een organisatie ook meedoen aan het onderzoek.
Het PBL heeft voor dit onderzoek vanuit onderzoekstechnische redenen een ledenbestand nodig dat goed is georganiseerd en een vertegenwoordiging vormt van een breed deel van de boerengemeenschap. In de klankbordgroep van het onderzoek is daarom gekozen om de vragenlijst actief onder de LTO-leden te verspreiden.
Deelt u de mening dat het niet representatief is om enkel boeren die lid zijn van LTO mee te laten doen aan dit onderzoek?
Ik vertrouw op de professionaliteit van de onderzoekers en de klankbordgroep dat zij een goede onderzoeksopzet hebben ontworpen. In de klankbordgroep voor het onderzoek nemen Groenfonds, Rabobank, Triodos Vrije Universiteit Amsterdam, Wageningen Economic Research, LTO Nederland, Living Lab Fryslan/Netwerk Natuurinclusieve Landbouw en BoerenNatuur deel.
Gezien het feit dat het onderzoek niet de gemiddelde Nederlandse boer zal weerspiegelen, deelt u de mening dat het onjuist zou zijn om op basis daarvan toekomstig beleid met betrekking tot natuurinclusieve landbouw vorm te geven?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bereid om ook boeren die niet lid zijn van LTO te benaderen voor dit onderzoek om zo een representatievere groep te benaderen? Zo nee, waarom niet?
Ik hecht er waarde aan dat iedereen die wil deelnemen, die mogelijkheid ook heeft. Verder verwijs ik u naar het antwoord op vraag 5.
Het bericht ‘DNB maakt zich zorgen over afnemend gebruik contant geld’ |
|
Martin van Rooijen (CDA) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «DNB maakt zich zorgen over afnemend gebruik contant geld»?1
Ja.
Erkent u dat de rol van contant geld in het betalingsverkeer met enorme snelheid blijft afnemen?
Uit onderzoek van De Nederlandsche Bank (DNB) en Betaalvereniging Nederland blijkt dat consumenten steeds minder vaak betalen met contant geld. In 2016 betaalden consumenten 45% van het totaal aan betalingen met contant geld, in de eerste helft van 2018 was dit aandeel 39%.2 Uit recent onderzoek dat bureau Panteia uitvoerde in opdracht van DNB blijkt dat de acceptatie van contant geld door toonbankinstellingen3 nog erg hoog is: in 2017 accepteerde 96% van deze instellingen contant geld.4 Uit dat onderzoek blijkt ook zij de kans zeer groot achten dat zij in 2022 nog steeds contant geld accepteren.
Erkent u dat de snel afnemende rol van contant geld in het betalingsverkeer binnenkort een kritische grens kan passeren, waarbij tal van specifieke groepen in de samenleving, zoals ouderen, gehandicapten, sociale minima en laaggeletterden, gedeeltelijk worden buitengesloten van het betalingsverkeer en dus van de samenleving?
Net als het Maatschappelijk Overleg Betalingsverkeer (MOB)5 hecht ik groot belang aan het functioneren van contant geld als toonbankbetaalmiddel. Contant geld heeft een maatschappelijke functie die niet altijd kan worden overgenomen door elektronische betaalmiddelen. Daarom acht ik het van belang dat de toegang tot contant geld op orde is en in evenwicht is met de maatschappelijke vraag. Uit onderzoek blijkt dat contant geld door 96% van de toonbankinstellingen wordt geaccepteerd. De afname in het gebruik van contant geld is daarmee vooral vraaggedreven: die komt vanuit de consument zelf. Bepaalde (kwetsbare) groepen consumenten zijn echter afhankelijk van betalen met contant geld. Deze groepen mogen niet achterblijven of worden uitgesloten van het betalingsverkeer en daarmee van actieve deelname aan onze samenleving. Ook is het voor de stabiliteit van het toonbankbetalingsverkeer belangrijk dat contant geld een goed alternatief blijft in situaties waarin om welke reden dan ook het elektronisch betalen tijdelijk niet werkt.
Aan elektronisch betalen zitten voordelen ten opzichte van contant betalen, zoals DNB in haar Visie op Betalen 2018–2021 benoemt. Pinnen is voor betalers en acceptanten een snelle, veilige, eenvoudige en efficiënte manier van betalen.6 Ook biedt de digitalisering van het betalingsverkeer consumenten toegang tot een breed scala aan financiële diensten, waardoor het bijdraagt aan financial inclusion. Daarom ondersteun ik de visie van DNB dat het belangrijk is om de toegankelijkheid van elektronisch betalen te bevorderen, maar er tevens voor te zorgen dat het mogelijk blijft om te betalen met contant geld, zodat iedereen mee kan blijven doen in onze samenleving. In dat kader geeft DNB een belangrijk signaal af.
Deelt u de zorgen van De Nederlandsche Bank, over de afname van het gebruik van contant geld in de samenleving?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat de rol van contant geld in de samenleving zodanig snel afneemt, dat het van groot maatschappelijk belang is om het actuele standpunt van de regering te kennen en hierover snel met elkaar in debat te treden?
Zie antwoord vraag 3.
Wat is de reden dat u nog niet heeft voldaan aan het tijdens de Regeling van Werkzaamheden van 7 juni 2018 gevraagde brief over het gebruik van contant geld in de samenleving?2
Om te komen tot een gedegen analyse voor de gevraagde brief was het onder meer van belang om zoveel mogelijk stakeholders te spreken.8 Het onderzoek is inmiddels afgerond en ik bied de brief tegelijk met deze beantwoording aan uw Kamer aan.
Kunt u deze vragen meenemen in de toegezegde brief en bent u bereid om deze brief ruim voor het kerstreces aan de Kamer te doen toekomen?
Zie antwoord vraag 6.
De beleggingen van banken in regenwoud vernietigende palmoliebedrijven zonder dat hun klanten hiervan op de hoogte zijn |
|
Mahir Alkaya (SP) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Wat vindt u ervan dat banken het geld van consumenten zonder hun medeweten hebben geïnvesteerd in palmoliebedrijven die het regenwoud vernietigen?1
Volgens het rapport waar in het artikel aan wordt gerefereerd zouden klanten die beleggen in beleggingsfondsen die worden aangeboden door drie Nederlandse banken niet op de hoogte zijn dat via deze fondsen wordt geïnvesteerd in palmoliebedrijven. In het algemeen verwacht ik van banken die klanten adviseren over beleggingsfondsen of vermogens van klanten beheren, dat zij in kaart brengen wat de wensen van de klant zijn ten aanzien van duurzaamheid. Daarnaast dienen banken transparant en helder richting hun klanten te communiceren over het investeringsbeleid van de desbetreffende fondsen. Op deze manier kunnen beleggers beoordelen of hun wensen overeenkomen met het investeringsbeleid van het desbetreffende beleggingsfonds. Het is daarbij aan financiële instellingen zelf om hun investeringsbeleid vast te stellen, en aan klanten om op basis daarvan keuzes te maken.
Om de informatievoorziening ten aanzien van duurzaamheidsfactoren vanuit financiële instellingen te verbeteren heeft de Europese Commissie recent een aantal voorstellen gedaan. Nederland staat positief tegenover de voorstellen van de Europese Commissie om duurzame financiering te bevorderen. Gelet op de grensoverschrijdende activiteiten van financiële instellingen is een gemeenschappelijk beleid van de EU op dat vlak wenselijk. Een van de voorstellen van de Commissie vereist dat onder meer banken, die hun klanten adviseren over financiële instrumenten of vermogens beheren, hun klanten informeren over in hoeverre duurzaamheidsrisico’s worden meegenomen in hun investeringsbeslissingen en het adviesproces. Dit kan de klant helpen in het nemen van een afgewogen beleggingsbeslissing.3 Gezien het belang van transparantie bij het versterken van de positie van de klant, alsmede voor het verder aanpakken van duurzaamheidsrisico’s, heeft Nederland er bij het Oostenrijks voorzitterschap van de Raad op aangedrongen dat de Raadsbehandeling van dit onderdeel van het actieplan van de Commissie om duurzame groei te financieren prioriteit krijgt.
Ook nu al ben ik van mening dat financiële instellingen duurzaamheidsaspecten dienen mee te wegen in hun investeringsbeleid. Daarbij vind ik het vooral van belang dat financiële instellingen de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen en de UN Guiding Principles on Business and Human Rights (UNGP’s) naleven. Hierin zijn voor bedrijven en banken afspraken vastgelegd over due dilligence processen. Zo dienen bedrijven onder andere een procedure te hebben om daadwerkelijke en mogelijke negatieve gevolgen voor mens en milieu van hun activiteiten in kaart te brengen, te voorkomen en te beperken. Ook moeten zij communiceren over de wijze waarop ze hiermee zijn omgegaan. Conform OESO-richtlijnen en UNGPs behoren banken hun invloed aan te wenden om bedrijven waarin zij investeren te bewegen tot aanpakken en voorkomen van negatieve impact, zoals ontbossing. Als een bank geen invloed kan uitoefenen moet de bank overwegen de financieringsrelatie te beëindigen, dit is echter een laatste middel. Hierbij moet onderzocht zijn wat de negatieve gevolgen voor mensenrechten of het milieu van een dergelijke stap zouden kunnen zijn.
Wat vindt u ervan dat de drie banken, die hier het predicaat duurzaam onoprecht gebruiken, al langer slecht scoren op transparantie?2 Wat gaat u doen om de banken te dwingen opener en eerlijker te zijn tegen de mensen van wie zij geld beheren?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat er strengere regels nodig zijn zodat helder is in welke bedrijven en producten banken beleggen?
Zie antwoord vraag 1.
Erkent u dat investeringsfondsen van ING, ABN AMRO en Rabobank, die het label «duurzaam» gebruiken, maar toch investeren in palmoliebedrijven, de kap van het regenwoud indirect mogelijk maken?
Niet alle palmoliebedrijven dragen per definitie bij aan de kap van het regenwoud. Ontbossing is een groot probleem en palmolie vormt hierin wel een relevante factor. Van 1990 tot 2015 verdween 150 miljoen hectare tropisch bos. In deze periode werd ongeveer 17 miljoen hectare palmolie geplant, deels ten koste van bos.4 Het kabinet is overtuigd van het belang van het tegengaan van ontbossing en landroof, zowel voor het beheersbaar houden van klimaatverandering als voor ecosysteemdiensten voor mens en natuur. Nederland zet daarom in op verduurzaming van internationale handelsketens en op het tegengaan van ontbossing vanuit deze handelsketens door samen te werken met het bedrijfsleven, producenten(landen), andere overheden en maatschappelijke organisaties en kennisinstituties. Ik deel de mening dat ook banken ontbossing waar mogelijk dienen tegen te gaan. Ook in het – in december 2016 afgesloten – Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (IMVO) convenant voor de bancaire sector in Nederland is er daarom aandacht voor palmolie. ABN AMRO, ING en Rabobank hebben destijds het convenant ondertekend. De aangesloten banken en convenantpartijen werken aan een analyse van de palmoliewaardeketen, hierbij wordt in kaart gebracht hoe de waardeketen in elkaar zit, of er sprake is van ernstige mensenrechtenschendingen (onder andere gerelateerd aan landrechten), en welke rol banken en de convenantpartijen kunnen spelen om deze misstanden aan te pakken en te voorkomen. In het IMVO-convenant zijn daarnaast afspraken gemaakt over transparantie en rapportage. De banken zullen onder andere gaan rapporteren in lijn met het UNGP Reporting Framework, meer informatie publiceren over de economische sectoren waarin geïnvesteerd wordt en transparant zijn over de gepaste zorgvuldigheid conform OESO-richtlijnen en UNGPs. Tevens zegde de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking in het algemeen overleg IMVO van 14 november de Tweede Kamer toe in het kader van het IMVO-convenant te zullen uitdragen dat de bancaire sector een belangrijke rol kan spelen in de verduurzaming van palmolie.5
Erkent u dat, wanneer deze banken geen leningen geven aan de palmoliebedrijven omwille van duurzaamheid, maar wel het geld van hun cliënten hier investeren, er wordt gespeeld met definities en er een inconsistente toepassing is van duurzaamheidscriteria?3 Wat gaat u eraan doen om dit recht te trekken?
Ik ben van mening dat meer eenduidigheid noodzakelijk is bij de toepassing van het begrip duurzaamheid. Het is van belang dat consumenten en investeerders allebei hetzelfde verstaan onder een duurzame investering. Momenteel bestaat onduidelijkheid over de mate waarin financiële producten die als duurzaam worden aangeboden daadwerkelijk duurzaam zijn op basis van de economische activiteiten die ze financieren. Onduidelijkheid kan duurzame investeringen remmen. Op dit moment wordt in de Raad onderhandeld over een voorstel van de Commissie om een raamwerk op te zetten waarmee bepaald kan worden wat beschouwd kan worden als een duurzame economische activiteit. Conform het voorstel van de Commissie zullen financiële instellingen die bijvoorbeeld fondsen als duurzaam uitgeven moeten uitleggen hoe hun investeringsbeleid zich verhoudt tot het raamwerk. Ik ben van mening dat dit voorstel kan bijdragen aan het beter inzichtelijk maken van de mate waarin investeringen daadwerkelijk duurzaam zijn. Nederland is van mening dat dit raamwerk zorgvuldig dient te worden opgezet. Tijdens de behandeling van dit voorstel in de Raad zet Nederland zich in om een breed duurzaamheidsbegrip goed te bewaken, zodat naast de klimaatimpact, ook onder meer natuur, biodiversiteit en ecosysteemdiensten worden meegenomen. Een duurzame investering in palmolie zou zodoende beoordeeld moeten worden op meerdere aspecten. Daarnaast spant Nederland zich in voor opname van de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen en de UNGP’s als minimale standaarden in het voorstel van de Commissie.
Erkent u, na het zoveelste schandaal in de financiële sector, dat binnen het huidige economische systeem de winst altijd centraal zal staan en de banken geen wet of morele grens schuwen om die winst te maximaliseren? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals ook in de Miljoennota aangekondigd, kom ik op korte termijn met een agenda voor de financiële sector met verdere maatregelen ten behoeve van een stabiele, integere en innovatieve sector.
Acht u het, na de vele fouten en misstanden, niet hoog tijd voor een visie op de banken?4 5
Zie antwoord vraag 6.
Het bericht ‘Bij crisis helpt Italië banken’ |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Aukje de Vries (VVD) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht «Bij crisis helpt Italië banken»?1
Ja
Waar heeft de Italiaanse Minister van Financiën deze uitspraak gedaan? Wat waren zijn precieze woorden?
Het artikel doelt op de uitspraken die de Italiaanse Minister van Financiën Tria heeft gedaan bij een evenement van de Italiaanse krant «il foglio» in Florence (Italië).2
De strekking van de boodschap van de Minister was dat hij het niet raar vindt als overheden interveniëren bij banken die in de problemen komen omdat banken in de problemen effecten kunnen hebben op het bredere financiële systeem.
Betekent dit dat Italië de regels van de bankenunie terzijde schuift dan wel anders interpreteert of flexibel interpreteert?
Dit is nu niet aan de orde, aangezien er op dit moment geen sprake is van hulp aan de banken door de Italiaanse overheid.
Bovendien is er op voorhand geen sprake van het terzijde schuiven, anders interpreteren of flexibel interpreteren van de regels van de bankenunie door Italië. De regels voor de bankenunie zien toe op gemeenschappelijke regels voor toezicht en resolutie, alsmede op gemeenschappelijke regels over kapitaaleisen en depositogarantiestelsels. Ook binnen de regels van de bankenunie zijn er echter mogelijkheden om als overheid orde op zaken te stellen. Het is aan de Europese Commissie om te beoordelen of er bij eventuele maatregelen voor de bankensector sprake is van staatssteun en zo ja of het geoorloofde steun is. Tot slot is het aan de toezichthouders om de regels toe te passen zoals deze zijn afgesproken.
Wat betekent dit voor de bankenunie, zeker gezien het feit dat Italië al eerder flexibel is omgegaan met de regels van de bankenunie, bijvoorbeeld rond de redding van Monte dei Paschi en het bankenfonds Atalante?2 3
In antwoord op eerdere vragen is uiteengezet wat de mogelijkheden zijn voor overheden om orde op zaken te stellen bij banken. Daarbij is onderscheid gemaakt tussen enerzijds liquiditeitssteun en anderzijds kapitaalsteun, waarbij ook is beschreven wat de voorwaarden hiervoor zijn en hoe deze moeten worden toegepast.5 In het geval van Banca Monte dei Paschi di Siena ging het om kapitaalsteun in de vorm van een zogeheten preventieve herkapitalisatie. Daarvoor heeft de Europese Commissie op grond van de staatssteunregels goedkeuring gegeven alsook getoetst of voldaan is aan de voorwaarden voor preventieve herkapitalisatie.6 Daarnaast zijn er ook operaties waarbij geen sprake is van formele staatssteun.7
De regels voor de bankenunie, zoals genoemd in antwoord op vraag 3, blijven onverminderd van kracht. Hetzelfde geldt voor de regels die gelden rondom staatssteun. Zo wordt in gevallen waar overheden kapitaal verschaffen, vereist dat de houders van aandelen en achtergestelde schuld eerst zelf bijdragen, bijvoorbeeld door het opvangen van verliezen. Dit wordt ook wel de «minimale bail-in tot en met junior crediteuren» genoemd.8
Wat betekent deze uitspraak voor de voornemens en de onderhandelingen over de toekomst van de bankenunie en de Europese Monetaire Unie (EMU)?
In de onderhandelingen over de toekomst van de bankenunie en de EMU verschillen de lidstaten van mening over specifieke onderwerpen. De voornoemde uitspraken veranderen echter niks aan de Nederlandse inzet op het gebied van de bankenunie en de EMU.9
Bent u het ermee eens dat dit betekent dat er niet gekozen kan worden voor een verdere vorm van risicodeling, zeker nu Italië al speelt met het idee om de regels op meerdere terreinen los te laten?
De motie van de leden Omtzigt en De Vries10 spreekt uit dat er geen sprake kan zijn van verdere risicodeling in de bankenunie zonder strenge eisen aan verdere risicoreductie. Net als uw Kamer vind ik het belangrijk dat stappen worden gezet die leiden tot verdere risicoreductie vóór verdere risicodeling plaatsvindt. Dit staat los van een interpretatie van uitspraken van politici waarmee Nederland in de Raad onderhandelt.
Bent u voornemens bij de volgende Ecofin- en eurogroepvergadering Italië voor te houden dat de regels van de bankenunie en van de Richtlijn herstel en afwikkeling van banken en beleggingsondernemingen (BRRD) geen menukaart zijn, maar onverkort gehandhaafd dienen te worden?
Het spreekt wat mij betreft voor zich dat de Italiaanse regering aangesproken wordt op de regels van het Stabiliteits- en Groeipact en ook die van de bankenunie. Daar deins ik niet voor terug, getuige ook de laatste Eurogroep-vergadering in oktober waar ik de Italiaanse Minister zowel plenair als bilateraal op zijn begroting heb aangesproken. De regels van de bankenunie bieden een aantal opties voor overheden met daarbij strenge voorwaarden. Het is aan de toezichthouder, de resolutieautoriteit en de Europese Commissie om de regels toe te passen zoals deze zijn afgesproken (zie ook antwoord vraag 3).
Gaat u verder met de voorbereidingen van risicodeling indien Italië op de huidige koerst blijft?
De inzet van Nederland, waarbij verdere risicoreductie als voorwaarde wordt gesteld voor verdere risicodeling, is niet afhankelijk van de politieke koers van Italië.
Kunt u deze vragen voor het algemeen overleg Eurogroep/Ecofinraad van 1 november 2018 beantwoorden?
Nee.
De antwoorden op de schriftelijke vragen naar aanleiding van de berichtgeving dat de studie Nederlands dreigt te verdwijnen en alleen in het buitenland populair is |
|
Zihni Özdil (GL), Harry van der Molen (CDA) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() ![]() |
Kunt u meer duidelijkheid verschaffen over uw antwoorden op Kamervragen van de leden Van der Molen (CDA) en Özdil (GroenLinks), ontvangen op 17 oktober 2018, waarin u zowel aangeeft «geen signalen te hebben ontvangen dat universiteiten concrete voornemens hebben om opleidingen Nederlands te sluiten» als «op de hoogte te zijn dat de Vrije Universiteit de opleiding Nederlands van plan is te sluiten?1 Is dit geen tegenstrijdigheid?
Nee, dit is geen tegenstrijdigheid. De artikelen waarnaar in de Kamervragen van 29 oktober 2018 is verwezen2, geven weer dat de instroom in de studie Nederlands bij de Universiteit van Amsterdam en de Vrije Universiteit in 2018 is gehalveerd en dat de Vrije Universiteit de noodklok heeft geluid met betrekking tot het voortbestaan van hun opleiding. Echter, voor zover mij bekend is, zijn er geen concrete plannen van de VU of van andere hoger onderwijsinstellingen om opleidingen Nederlands te sluiten.
Wat is de voornaamste oorzaak dat de afgelopen tien jaar het aantal studenten Nederlands aan universiteiten met ongeveer 60 procent is teruggelopen, zoals u in uw eerdere antwoorden aangaf?
Verschillende factoren lijken bij te dragen aan de terugloop van het aantal studenten Nederlands in de afgelopen 10 jaar. Zo lijkt dat het vak Nederlands voor veel scholieren in het voortgezet onderwijs niet voldoende aantrekkelijk is. Daarnaast bestaat de indruk dat de studie Nederlandse Taal en Cultuur een voortzetting is van dit schoolvak. Er is sprake van een algemene tendens waarbij studenten vaker kiezen voor een brede bacheloropleiding dan voor een disciplinaire opleiding, waardoor een verschuiving plaatsvindt binnen de geesteswetenschappen. Ook is er in de afgelopen jaren veel aandacht geweest voor andere disciplines, zoals techniek, maar niet voor de geesteswetenschappen. Tenslotte lijkt dat het voor potentiële studenten onvoldoende bekend is welke arbeidsmarktperspectieven afgestudeerde studenten hebben, naast het docentschap Nederlands.
Wat bent u van plan te ondernemen als universiteiten ervoor willen kiezen om hun opleiding Nederlandse Taal en Cultuur te stoppen, een opleiding waarvan u zegt dat zij onmisbaar is in het stelsel van universitair onderwijs en onderzoek? Op welk moment wilt u hier dan op ingrijpen? Wanneer verwacht u concrete resultaten van het actieplan «Meer goed opgeleide leraren in de schooltalen» en het net opgezette «Nationaal Platform voor de Talen»?
Het is van belang dat de studie Nederlands voldoende aangeboden blijft in Nederland. De sector heeft dit ook op het netvlies en heeft daarom destijds het programmabureau Geesteswetenschappen opgericht, om met verschillende acties gezamenlijk de instroom van Nederlands en andere talenopleidingen te vergroten. Het meest recente initiatief is het Deltaplan voor de talen (zie onderstaand voor meer toelichting). Dit betekent echter niet dat per definitie alle bestaande opleidingen Nederlands (in dezelfde vorm) moeten worden voortgezet. Ik vind het namelijk van belang dat er een goed, doelmatig opleidingsaanbod is, waarbij instellingen de mogelijkheid krijgen om zich te profileren en er een gevarieerd opleidingsaanbod is dat aansluit bij de behoefte van de studenten.
Over het actieplan «Meer goed opgeleide leraren in de schooltalen» is in april 2018 door het programmabureau Geesteswetenschappen een slotconferentie gehouden. Vertegenwoordigers van universiteiten hebben bij die gelegenheid hun inspanningen en hun blijvende aandacht kunnen toelichten voor de schooltalen, waaronder Nederlands. Onder meer zijn blended learning cursussen ontwikkeld om lerarenopleidingen voor bijvoorbeeld zij-instromers beter studeerbaar te maken. Aan de Radboud Universiteit enthousiasmeren de teachers in residence studenten in de bachelor voor het leraarschap. En aan de VU is het project Taalwijs gehouden, waarbij medewerkers van de universiteit in samenwerking met scholen in de omgeving lespakketten hebben gemaakt om de schoolvakken meer inhoud te geven.
Het Platform voor de Talen komt in 2019 met een Deltaplan voor de Talen. Het Nederlands heeft een bijzondere positie in het plan, naast de andere talen. Het Deltaplan zal onder andere bestaan uit acties om de toestroom naar de universitaire taalopleidingen te vergroten, een gevarieerd studieaanbod dat inspeelt op de behoeftes van studenten en hen beter voorbereidt op de arbeidsmarkt, een uitbreiding van de interuniversitaire samenwerking via het programma Masterlanguage en uitgebreide informatievoorziening over het belang van taalopleidingen en over de beroepsmogelijkheden voor taal- en cultuurexperts.
Wanneer is er volgens u sprake van een structurele daling van het aantal studenten van de tweedegraads lerarenopleidingen Nederlands op hogescholen, gelet op het feit dat er dit jaar sprake is van een enorme daling van 24%? Hoeveel aanmeldingen zijn noodzakelijk om het aanbod van Nederlandse docenten bij hogescholen op voldoende peil te houden om de opleiding in stand te houden? Op welke manier gaat u de Kamer hierover informeren, en op welke termijn?
Zoals in mijn antwoord van 16 oktober jl. aangegeven3, zal ik met de tweedegraads lerarenopleidingen Nederlands in gesprek gaan om na te gaan wat de oorzaak kan zijn van de achterblijvende instroom en om in te schatten of er sprake is van een structurele daling. Ik zal u hierover informeren in de eerste maanden van 2019. Ik kan geen uitspraken doen over het aantal aanmeldingen dat noodzakelijk is om een studie Nederlands in stand te houden. Reden is dat instellingen de autonomie hebben om zelf te bepalen op welke wijze ze de rijksbijdrage verdelen en waar ze accenten op willen leggen.
Kunt u expliciet maken hoeveel opleidingen Nederlands en opleidingen leraar Nederlands er in Nederland naar uw mening minimaal moeten blijven bestaan? Kunt u hierbij een onderscheid maken naar hoger beroepsonderwijs (hbo) en wetenschappelijk onderwijs (wo)?
Mijns inziens is het van belang dat studenten in Nederland de mogelijkheid hebben en houden om Nederlands te studeren. Hoe de opleidingen Nederlands nu en in de toekomst worden vormgegeven (zoals omvang, vorm en het aantal) is aan de sector. Ik wil hierbij benadrukken dat op dit moment de opleiding Nederlands afdoende wordt aangeboden in het hbo en wo.
Om de instroom van de opleiding Nederlands te vergroten lopen vanuit het sectorplan Geesteswetenschappen verschillende acties aan universiteiten. Eerder zijn al het actieplan «Meer goed opgeleide leraren in de schooltalen» en het Deltaplan voor de Talen dat in 2019 wordt verwacht, genoemd (zie ook mijn antwoord op vraag4. Daarnaast heb ik de KNAW gevraagd om tot een probleemanalyse en eventuele oplossingsrichtingen te komen voor de studie Nederlands.
Kunt u specifiek maken hoe lerarenopleidingen Nederlands zowel in het hbo als het wo in kunnen spelen op een brede insteek met interdisciplinaire aanpak? Kunt u hierbij expliciet aangeven hoe deze verbreding zich voor de lerarenopleiding Nederlands verhoudt tot de bevoegdheid om het vak Nederlands te mogen geven? Bent u voornemens om deze bevoegdheid te verbreden? Kunt u, met het licht op deze gewenste verbreding, aangeven wie er zicht heeft en houdt op welke bevoegdheden lerarenopleidingen afgeven en of dit in voldoende mate terug komt in het curriculum?
In wet- en regelgeving is vastgelegd dat hoger onderwijsinstellingen die opleiden tot het leraarschap, studenten in de gelegenheid moeten stellen om te voldoen aan de bekwaamheidseisen. Wanneer zij hieraan voldoen, ontvangen zij een getuigschrift van de hoger onderwijsinstelling met daarop vermeld de bevoegdheid die aan het getuigschrift is verbonden. Scholen kunnen iemand tot leraar benoemen als deze met een hoger onderwijsgetuigschrift kan aantonen te voldoen aan de desbetreffende bekwaamheidseisen. Wet- en regelgeving staan de verbreding van opleidingen (bijvoorbeeld Nederlands) dan wel een interdisciplinaire aanpak niet in de weg.
Op dit moment vindt een toekomstverkenning plaats naar het bevoegdhedenstelsel in het vo. Hierin worden gesprekken gevoerd tussen OCW, de sectorraden en de lerarenopleidingen om te bezien of en zo ja, welke wijzigingen op relatief korte termijn nodig zijn. Daarnaast heeft de Onderwijsraad in het recente advies «Ruim baan voor de leraar» gepleit voor een herziening van de kwalificatiestructuur op langere termijn. Of het bevoegdhedenstelsel wordt aangepast, is afhankelijk van de conclusies die hieruit voortkomen. Ik hoop u daarover op hoofdlijnen rond de jaarwisseling te kunnen berichten.
Hoger onderwijsinstellingen die opleiden tot het leraarschap verlenen onderwijsbevoegdheden. De NVAO beoordeelt of de opleiding zo is ingericht dat de studenten kunnen voldoen aan de beoogde leerresultaten en of deze daadwerkelijk zijn gerealiseerd. Via het curriculum van de opleiding wordt onder andere getoetst of voldaan kan worden aan de bekwaamheidsvereisten.
Bedoelt u dat, als leraren de liefde voor hun vak goed over kunnen brengen, leraren zelf mogen kiezen waar ze de nadruk op leggen en dus niet hoeven voor te bereiden op een eindexamen Nederlands?
Nee, dat bedoel ik zeker niet. Mijn antwoord op de eerder door het lid Van der Molen gestelde vraag 5 impliceert op geen enkele wijze dat de leraar die zijn liefde voor het vak op de leerling overbrengt niet zou hoeven voor te bereiden op een eindexamen. Daarnaast is er, zoals bij elk vak, speelruimte voor de docent om zijn eigen accenten te leggen. Met mijn eerdere antwoord heb ik slechts willen aangeven dat betreffende leraren hun leerlingen mogelijk meer kunnen stimuleren om te kiezen voor een studie Nederlands.
Vindt u geesteswetenschappen niet alleen voor het stelsel van universitair onderwijs en onderzoek onmisbaar maar ook voor het hbo vanwege hun waarde voor onze taal, taalbeheersing en cultuur? Zo ja, wat valt er onder geesteswetenschappen in het hbo en wat is uw rol hierbij?
Voor zover in het hoger beroepsonderwijs wordt opgeleid voor inhouden die we in het wetenschappelijk onderwijs scharen onder de geesteswetenschappen, gebeurt dat in opleidingen tot leraar voortgezet onderwijs van de eerste of tweede graad. Een goed en doelmatig opleidingsaanbod op dat terrein is van groot belang.
Bent u geschrokken van de diplomarendementscijfers? Wat is de reden dat deze zo laag zijn? Wat kunt u eraan doen om deze te verhogen?
Nee ik ben niet van de cijfers geschrokken, maar dat laat onverlet dat ik zou willen dat ze hoger zouden zijn. Het valt op dat het studiesucces voor wo-bacheloropleidingen Nederlandse Taal en Cultuur in vergelijking met andere wo-bacheloropleidingen lager zijn. Het slagingspercentage voor de tweedegraads lerarenopleiding Nederlands aan hogescholen komt overeen met dat voor andere tweedegraads lerarenopleidingen. De voornaamste oorzaak voor de uitval van de tweedegraads lerarenopleiding Nederlands lijkt een verkeerde studiekeuze. Studenten kiezen voor het vak, maar niet voor het leraarschap. Het hogere diplomarendement bij eerstegraads lerarenopleidingen is waarschijnlijk te verklaren, doordat dit een masteropleiding betreft. De studenten zijn dus wat ouder en kiezen meer bewust voor deze opleiding.
Ik wil hierbij benadrukken dat het rendementsdenken niet mag gaan overheersen. De inzet dat studenten zo snel mogelijk een diploma halen, kan voor sommige groepen studenten betekenen dat zij niet meer instromen in het hoger onderwijs of vroegtijdig en onnodig uitvallen. Dit is wat mij betreft niet wat studiesucces zou moeten zijn. Studiesucces zou juist moeten gaan over dat zoveel mogelijk studenten die dit willen en kunnen succesvol in het hoger onderwijs afronden, zeker met een arbeidsmarkt waarin veel vraag is naar hoger opgeleiden.
Studiesucces is een van de afgesproken kwaliteitsthema’s in het akkoord over de kwaliteitsafspraken. Instellingen kunnen ervoor kiezen om voornemens en doelen op het thema studiesucces te formuleren, bijvoorbeeld om dit te verhogen. Daarnaast wil ik de komende periode overleg voeren met betrokken partijen om te komen tot een nieuwe visie op studiesucces, waarbij kansengelijkheid met behoud van de kwaliteit van het onderwijs centraal staat. Deze visie zal onderdeel uitmaken van de Strategische Agenda Hoger Onderwijs die ik naar verwachting eind 2019 zal presenteren.
Is het u bekend dat voor een zij-instroomtraject iemand binnen maximaal twee jaar in de combinatie van werk en studie een bevoegdheid moet kunnen halen? Wat wilt u doen om mensen die leraar Nederlands willen worden en langer dan twee jaar nodig hebben, een passend traject aan te bieden zodat de instroom verder vergroot kan worden door ook op deze groep in te zetten?
Het is mij bekend dat scholen voor maximaal twee jaren een bezitter van een geschiktheidsverklaring tot leraar mogen benoemen. Dit is in onderwijswetgeving vastgelegd. Het uitgangspunt is dat de zij-instromer na het behalen van de geschiktheidsverklaring direct voor de klas staat en met scholing en begeleiding op maat in maximaal twee jaren voldoet aan de bekwaamheidseisen. Daarnaast zijn er andere manieren om bekwaamheid te verwerven zonder concessies te doen aan de noodzakelijke kwaliteit van het kennen en kunnen van de leraar. Zo is het voor personen die meer tijd nodig hebben, mogelijk om een opleiding in voltijd of deeltijd te volgen. Deze wegen worden ook steeds meer op maat aangeboden, zoals korte deeltijdopleidingen en 180 studiepuntenopleidingen voor vwo-opgeleiden.
Kunt u vraag 8 uit de eerste vragenset van het lid Van der Molen ook beantwoorden voor hogescholen? Kunt u in overleg met de betrokken hogescholen en universiteiten tot een actieplan komen om de instroom in opleidingen Nederlands in de komende jaren te vergroten?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 4 heb aangegeven, wil ik met de betreffende hbo-opleidingen nagaan of het gaat om een incidentele of structurele daling van instroom in de hbo-lerarenopleidingen Nederlands. In het verleden zijn er namelijk eerder schommelingen geweest. Daarnaast heb ik op dit moment geen signalen ontvangen dat er een prangend tekort is aan docenten Nederlands. Indien acties nodig blijken te zijn, biedt de landelijke tafel lerarentekort hiervoor een platform.
In de beantwoording op vraag 5 heb ik toegelicht dat voor de universiteiten vanuit het sectorplan Geesteswetenschappen verschillende acties lopen om de instroom te vergroten en heb ik aangegeven dat ik de KNAW gevraagd heb om tot een probleemanalyse en eventuele oplossingsrichtingen te komen voor de studie Nederlands.
Wordt het onderzoek naar de omvang, effectiviteit en middelen die voor de Nederlandse taal worden ingezet buiten het Nederlands taalgebied, ook naar de Kamer gestuurd? Wanneer kunnen we dit onderzoek en uw reactie op dit onderzoek verwachten?
De Taalunie is onlangs van start gegaan met de zogenoemde veldverkenning, waarin de omvang, effectiviteit en middelen die voor de Nederlandse taal worden ingezet buiten het Nederlands taalgebied worden onderzocht. De resultaten zullen worden gepresenteerd in een rapport aan het Comité van Ministers van de Taalunie tijdens de voorjaarsvergadering 2019 van dat Comité. Vervolgens zal de Kamer via de Interparlementaire Commissie van de Taalunie worden geïnformeerd over dit rapport.
Wat kunt u eraan doen dat steeds meer studenten het vooroordeel hebben dat ze met Engels meer kunnen doen, terwijl de arbeidsmarkt schreeuwt om studenten Nederlands? Kunt u hierbij zorgen dat de Kamer een gevoel van actiegerichtheid en urgentie voor dit probleem krijgt?
In de beantwoording op de vraag 11 heb ik aangegeven dat verschillende acties uitgevoerd worden om de problematiek te analyseren van de studie Nederlands en met oplossingsrichtingen te komen. Instellingen hebben de vrijheid om hun opleidingen aan te passen en zo aantrekkelijker te worden voor studenten.
Kunt u hier meer duidelijkheid verschaffen over de beantwoording op vraag 7 uit de eerste vragenset van het lid Özdil waarin u laat weten dat de bekostigingssystematiek er niet de oorzaak van is dat universiteiten overwegen de studie Nederlands te schrappen? Tegelijkertijd erkent u immers dat universiteiten grotendeels naar aantal studenten worden gefinancierd en dat dalende studentenaantallen direct van invloed zijn op de lumpsumfinanciering van universiteiten. Kunt u aangeven waarom u geen causaal verband ziet? Kunt u dit antwoord met nader onderzoek onderbouwen?
De rijksbijdrage wordt inderdaad voor een deel verdeeld op basis van studentenaantallen en diploma’s. Dalende studentenaantallen hebben een negatief effect op de rijksbijdrage per instelling. Instellingen ontvangen de rijksbijdrage echter in de vorm van een lumpsumbedrag. De instellingen hebben de autonomie om zelf te beslissen op welke wijze ze het geld verdelen over faculteiten en afdelingen en waar ze accenten leggen. Ik ben dan ook niet voornemens dit met nader onderzoek te onderbouwen.
In hoeverre is de bekostigingssystematiek van invloed op het opleidingsaanbod van hogescholen? Bent u van mening dat het aanbod van tweedegraads lerarenopleidingen Nederlands zal afnemen als de studentendalingen op deze opleidingen doorzetten?
Zoals in de beantwoording van vraag 14 aangegeven zijn studentenaantallen deels bepalend voor de omvang van de rijksbijdrage van een instelling. Een bekostigingssystematiek die deels gekoppeld is aan het aantal studenten geeft een prikkel om de voorkeuren van studenten beter te accommoderen in het onderwijs en komt tegemoet aan de hoge kosten die instellingen maken naarmate zij meer studenten hebben. Hiermee zal de bekostigingssystematiek ook deels van invloed zijn op de keuze van het opleidingsaanbod door instellingen. Dus ook de keuze om bij een afname van het aantal studenten aan een tweedegraads lerarenopleiding het opleidingsaanbod hier wel of niet op aan te passen. Maar hoe deze relatie exact is en welke rol de aanwending van de bekostiging daarin speelt kan per hogeschool verschillen.
Aangifte van een geweldsmisdrijf op het Leidseplein in Amsterdam (Herdruk) |
|
Antoinette Laan-Geselschap (VVD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Deelt u de mening dat na een geweldsmisdrijf, indien het slachtoffer dit wenst, veel sneller dan de in een bericht op social media genoemde termijn van één week na het plaatsvinden, bij de politie in Amsterdam aangifte moet kunnen worden gedaan? Zo ja, waarom gebeurt dit niet? Zo nee, waarom niet?
Ik ga niet in op individuele zaken. Dat is aan het lokale gezag. Wel kan ik u melden dat bij alle meldingen en aangiftes van belang is dat het contact tussen de burger en de politie zo snel en laagdrempelig mogelijk plaatsvindt. De politie wil hiervoor in goede verbinding staan met de burger om de stap naar melding of aangifte doen kleiner te maken. Daar is in de afgelopen jaren al veel op gebeurd en de politie wil zich hier nog verder in verbeteren.
Deelt u de mening dat het niet bevorderlijk is voor de aangiftebereidheid indien men relatief lang moet wachten tot het kunnen doen van aangifte? Zo ja, wat gaat u doen om dergelijke situaties te voorkomen?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u helderheid verschaffen in de «wachtlijsten» die er zijn voor het doen van aangiften? Kunt u eveneens helderheid verschaffen in de verschillen per politie-eenheden?
Door fluctuaties in het feitelijke aantal aangiften kan variatie ontstaan in het aantal dagen waarbinnen een aangifte wordt opgenomen. Dit wordt niet afzonderlijk gemonitord; op basis van praktijkervaring binnen de Eenheid Amsterdam is een tijdsverloop van naar schatting tussen twee en vijf dagen gebruikelijk. Overigens zij hierbij aangetekend dat zeker bij de zwaardere slachtofferdelicten de benadering veel meer maatwerk en gerichter is dan bij de zogeheten lichtere vergrijpen.
Zoals ik uw Kamer eerder heb geïnformeerd met de beleidsreactie op het WODC onderzoek naar de oorzaken van de daling van de in de Veiligheidsmonitor van het CBS gemeten aangiftebereidheid1 blijkt dat de aangiftebereidheid van burgers sterk samenhangt met de ernst van het delict. Het beleid hierover is daarom mede afhankelijk van het type delict.2
De politie werkt zo veel mogelijk volgens gestandaardiseerde processen en op basis van kwaliteitscriteria, zonder afbreuk te doen aan het noodzakelijke maatwerk voor specifieke taken. Het in persoon opnemen van aangiften vindt om die reden bij voorkeur op afspraak plaats. Voor de uitvoering van deze taak is vooraf personele capaciteit geraamd. Als er aanleiding voor is kan er direct aangifte opgenomen worden.
Wordt er momenteel onderscheid gemaakt in kortere of langere termijn waarin aangifte kan worden gedaan? Hangt dit af van de ernst van situatie waarover de persoon aangifte wil doen?
Zie antwoord vraag 3.
Het fors toenemend aantal ZZP’ers in de zorg |
|
Leendert de Lange (VVD), Sophie Hermans (VVD), Arno Rutte (VVD) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel »Aantal ZZP’ers in de zorg neemt sterk toe»?1
Ja
Hoe duidt u deze ontwikkeling in het licht van het grote arbeidsmarktvraagstuk in de zorg?
Het is lastig voor veel zorgorganisaties om voldoende zorgpersoneel te krijgen. Bemiddelingsbureaus spelen hier op in. Dat geldt overigens niet alleen voor de zorg, maar speelt in tijden van hoogconjunctuur economiebreed. Wat ik daarbij van belang vind, is:
Zijn er nog andere redenen bekend naast werkdruk, administratieve lasten en omstandigheden binnen de organisatie, waarom mensen kiezen zelfstandige zonder personeel (zzp’er te worden? Welke redenen zijn in welke sector de belangrijkste?
De keuze om al dan niet ZZP’er te willen worden vergt voor iedereen een eigen afweging, waarbij allerlei factoren een rol kunnen spelen. Ik heb geen uitputtend overzicht van de redenen per sector. Voor wat betreft ZZP’ers in de zorg: naast de in de vraag genoemde redenen wordt door hen ook wel aangegeven dat autonomie en vrijheid in het bepalen van werktijden van belang zijn. In sommige gevallen speelt ook het benutten van fiscale faciliteiten of de hoogte van de vergoeding een rol. Overigens is het uurtarief van een ZZP’er niet zo maar te vergelijken met een netto of bruto uurtarief van een medewerker. Een ZZP’er is zelf verantwoordelijk voor afdracht pensioenpremie, premie voor
arbeidsongeschiktheidsverzekering etc. ZZP’ers krijgen bij ziekte en vakantie niet doorbetaald. Een ZZP’er moet dat allemaal betalen uit het uurtarief voor de uren die hij daadwerkelijk werkt. Per definitie moet het uurtarief van een ZZP-er dus hoger liggen dan het brutoloon van een werknemer. Een medewerker moet derhalve goed nadenken over de consequenties op de korte en langere termijn.
Welke administratieve lasten worden met name bedoeld om de overstap naar het zzp-schap te maken? Waarom gelden bepaalde administratieve handelingen wel voor mensen die vast in dienst zijn en niet voor mensen die als zzp’er in de zorg werken?
Op niveau van de wet is er geen verschil tussen administratieve lasten die gelden voor mensen die vast in dienst zijn en zzp’ers. Op aanvullende administratieve lasten die gelden vanuit de verschillende zorginstellingen heb ik geen zicht.
Deelt u het uitgangspunt dat voor mensen die afhankelijk zijn van zorg, of dat nu in de GGZ, de gehandicaptenzorg of de ouderenzorg is, het niet mag uitmaken of zij zorg krijgen van iemand die in dienst is bij de zorgorganisatie of een zelfstandige? Hoe wordt de kwaliteit van zorg gegarandeerd, ongeacht het dienstverband?
Op grond van de Wet kwaliteit klachten geschillen zorg (Wkkgz) dienen zorgaanbieders goede zorg te leveren. Goede zorg is zorg van goede kwaliteit en van goed niveau. De wettelijke verplichting zorg van goede kwaliteit te leveren geldt evenzeer voor ZZP’ers als voor zorginstellingen. De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) houdt toezicht op de kwaliteit, veiligheid en toegankelijkheid van de zorg en maakt daarbij geen onderscheid naar de aard van het dienstverband.
Daarnaast is de Wet op de Beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG) bedoeld om de kwaliteit van de beroepsuitoefening in de individuele gezondheidszorg te bevorderen en te bewaken en de patiënt te beschermen tegen ondeskundig en onzorgvuldig handelen door beroepsbeoefenaren. De bepalingen in de Wet BIG over zaken als titelbescherming, registratie, herregistratie, voorbehouden handelingen en tuchtrecht gelden voor alle BIG-geregistreerden, ongeacht of ze in loondienst zijn of als ZZP’er werken.
Deelt u de mening dat juist voor bijvoorbeeld mensen met dementie of mensen met een handicap iedere dag hetzelfde gezicht een belangrijke bijdrage kan leveren aan de ervaren kwaliteit van de zorg? Zo ja, op welke wijze kan dit worden geborgd met de inzet van vele zzp’ers?
Met u ben ik van mening dat in bepaalde deelsectoren van de zorg het aantal gezichten van zorgverleners bijdraagt aan de ervaren kwaliteit van de zorg. Daar is echter geen eensluidende conclusie aan te verbinden over de wenselijkheid van de inzet van ZZP’ers. In de palliatief terminale zorg is namelijk de conclusie dat juist door de inzet van ZZP’ers het aantal gezichten voor de patiënt beperkt kan blijven.
Deelt u de mening dat de inzet van vele zzp’ers in één team kan leiden tot mindere kwaliteit van zorg en afnemende patiëntveiligheid, omdat de teamleden onvoldoende op elkaar zijn ingespeeld of zzp’ers ervoor kiezen meerdere diensten achter elkaar te draaien? Zo nee, waarom niet?
Een dergelijke conclusie is niet zonder meer te trekken zonder de specifieke aspecten van de individuele casus te kennen. Het is in zijn algemeen belangrijk dat teamleden goed op elkaar zijn ingespeeld.
Bent u al in gesprek met de diverse zorgsectoren om scenario’s te ontwikkelen hoe met de groei van het aantal zzp’ers wordt omgegaan en wat voor consequenties dit heeft op de continuïteit van de zorg en de werkdruk voor het vaste personeel. Zo ja, kunt u inzicht geven in de resultaten en oplossingsrichtingen. Zo nee, waarom niet en gaat u dit alsnog doen?
Via het actieprogramma Werken in de Zorg zijn we met alle zorgsectoren in overleg om het tekort aan medewerkers in de sector zorg en welzijn terug te dringen. De groei van het aantal ZZP’ers en de werkdruk zijn daarbij enkele van de vele onderwerpen waaraan aandacht wordt besteed.
Het zwaartepunt van de aanpak van het actieprogramma ligt in de regio's met de regionale actieplannen aanpak tekorten (RAAT). Via de RAAT worden ambities neergezet en concrete acties afgesproken zodat samenwerkende zorginstellingen in de regio aantrekkelijke werkgevers kunnen zijn. We ondersteunen de regionale aanpak met een actie-leer-netwerk waarin goede voorbeelden podium wordt gegeven en knelpunten worden aangepakt.
Wat doet u om ervoor te zorgen dat personeel in loondienst bij zorginstellingen niet onder de werkdruk bezwijkt nu het aantal onprettige diensten en onderbezetting verder toenemen?
Zie antwoord vraag 8.
Wat zijn redenen voor mensen die werken in de zorg om juist niet als zelfstandige verder te gaan?
Er is mij geen onderzoek bekend waarin de vraag aan de orde is gekomen waarom medewerkers in de zorg besluiten niet langer als zelfstandige verder te gaan. Anders dan de te maken persoonlijke afweging zoals beschreven bij het antwoord op vraag 3 heb ik hierover geen inzicht.
Wat gaat u eraan doen om de uitstroom van verpleegkundigen en de overstap naar het zzp-schap een halt toe te roepen?
Zie hiervoor het antwoord op vraag 8.
Klopt de bewering dat het de zzp-vertegenwoordigers niet lukt om met werkgevers in de zorg in gesprek te komen over de problemen die mensen die besluiten zelfstandig door te gaan ervaren? Zo ja, bent u bereid de werkgevers daarop aan te spreken? Zo nee, wat voor gesprekken worden hierover gevoerd?
Zie antwoord vraag 11.
Kunt u in dit kader een stand van zaken geven van de uitvoering van het programma Ontregel de zorg?
Eind mei lanceerden mijn collega’s en ik samen met alle betrokken organisaties het programma (Ont)Regel de Zorg, dat als doel heeft om de ervaren regeldruk in de zorg merkbaar terug te dringen. Dat is een ambitieus en concreet programma, waarin zo’n 160 maatregelen beschreven staan die aan dat doel moeten bijdragen, door knelpunten weg te nemen die zorgprofessionals en patiënten dagelijks ervaren. Een substantiële vermindering van de regeldruk is essentieel voor het oplossen van de arbeidsmarktproblematiek, het terugdringen van wachtlijsten en het vergroten van het werkplezier van zorgprofessionals.
Het programma is momenteel volop in uitvoering. De eerste resultaten zijn al zichtbaar: voor huisartsen is er een vereenvoudigd formulier voor het vergoeden van zorg aan onverzekerden. Het invullen van dit formulier kostte de huisarts veel tijd. En voor de wijkverpleegkundigen bevat het programma een actie om het niet meer standaard afvinken van een risicosignaleringslijst uit de praktijk te bannen. Ook dat heeft een groot bereik onder wijkverpleegkundigen. Om het effect van de maatregelen te monitoren, wordt gebruik gemaakt een merkbaarheidsscan per sector. Met de merkbaarheidsscan wordt de ervaren regeldruk zowel met een door zorgverleners gegeven rapportcijfer als in tijdsbesteding per maatregel uitgedrukt. De eerste 0-meting van de merkbaarheidsscan vindt begin 2019 plaats.
Het voornemen van de Staatssecretaris tot ondertekenen namens de Nederlandse regering van het Global Compact for Migration (“Marrakesh Immigratiepact”) |
|
Thierry Baudet (FVD) |
|
Mark Harbers (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kunt u bevestigen dat deze link (https://www.un.org/pga/72/wp-content/uploads/sites/51/2018/07/migration.pdf) inderdaad de FINAL DRAFT en de meest recente concepttekst van de Global Compact for Migration (hierna: Marrakesh Immigratiepact) bevat waarvan ondertekening door Nederland voorzien is medio december 2018? Zijn er nog wijzigingen in de tekst aangebracht?
Ja, dit is inderdaad het uitonderhandelde resultaat voor het beoogde Globale Compact voor Veilige, Geordende, Reguliere Migratie (GCM). Dit resultaat is op meerdere plekken terug te vinden, waaronder ook op de webstek die specifiek voor deze onderhandelingen is opgezet. Hier kunt u ook oude versies terugvinden: https://refugeesmigrants.un.org/migration-compact.
Kunt u zo spoedig mogelijk de meest recente versie van het Marrakesh Immigratiepact (inclusief alle bijlagen) aan de Kamer verschaffen?
Zie hierboven. Naast de tekst waar u naar verwijst, bestaan er geen bijlagen bij het GCM.
Wat is de juridische status van het Marrakesh Immigratiepact? In welke mate is Nederland door het Marrakesh Immigratiepact gebonden?
Waarom wil de regering het Marrakesh immigratiepact zo graag tekenen? Zeker gezien het feit dat de Verenigde Staten en Hongarije zich al hebben teruggetrokken en dat ook Denemarken, Oostenrijk, Polen en Australië hebben aangegeven waarschijnlijk niet te gaan tekenen?
Kent u de redenen waarom de in vraag 4 genoemde landen hun bedenkingen hebben bij het Marrakesh Immigratiepact? Zo nee, kunt u dan contact zoeken met uw buitenlandse ambtsgenoten en hun motivatie terugkoppelen aan de Kamer?
Betekent uw voornemen om het Marrakesh Immigratiepact namens Nederland te ondertekenen dat u het met de gehele tekst van het pact eens bent? Zo nee, met welke delen niet en waarom bent u dan toch voornemens het pact te tekenen?
Wat is volgens u het voordeel voor Nederland om zich te committeren aan een internationaal immigratiepact en daardoor de eigen autonomie en vrijheid van handelen op het gebied van immigratie in te perken?
Is het Marrakesh Immigratiepact opzegbaar? Zo ja, hoe en met welke opzegtermijn?
Het GCM is geen juridisch bindend document. Het is ook geen verdrag en wordt daarom ook niet geratificeerd door lidstaten. Opzegbaarheid is daarmee evenmin aan de orde. Het GCM wordt naar verwachting aangenomen met een resolutie van de Algemene Vergadering van de VN.
Welke organisaties zijn namens Nederland betrokken of betrokken geweest bij het opstellen van de tekst van het Marrakesh Immigratiepact?
De tekst van het GCM is opgesteld door vertegenwoordigers van Mexico en Zwitserland, die tezamen dit proces hebben voorgezeten. Aan de hand van hun tekstvoorstellen hebben andere landen kunnen reageren. Nederland trok op met 26 andere EU-lidstaten. Ook vertegenwoordigers van internationale organisaties, maatschappelijk middenveld en het bedrijfsleven hebben inbreng kunnen leveren.
De Nederlandse inbreng is gecoördineerd door het Ministerie van Buitenlandse Zaken en het Ministerie van Justitie en Veiligheid in nauwe samenwerking met de meest betrokken ministeries. Daarnaast hebben verschillende Nederlandse maatschappelijke organisaties hun zienswijze kenbaar gemaakt.
Is het Marrakesh Immigratiepact onderwerp geweest tijdens de formatie van Kabinet Rutte-III? Zijn hier binnen de coalitie en het kabinet anderszins afspraken over gemaakt?
Het compact komt voort uit een VN-top die in september 2016 plaatsvond. Voor de onderhandelingsinzet waren de achtereenvolgende regeerakkoorden, de Kamerbrief over de Europese asielproblematiek van 8 september 2015 en de Integrale Migratieagenda van 29 maart 20181 leidend.
Bent u voorstander van doelstelling 33c om te bevorderen dat media, inclusief online media, een positiever beeld van immigratie dienen te scheppen? Zo ja, waarom?
Het gaat om vrijwillige beleidsopties die het GCM per doelstelling voorstelt. Zoals ook in de brief die separaat aan uw Kamer over het GCM is gestuurd, behoudt Nederland de eigen beleidsvrijheid. De facultatieve beleidsopties die het GCM per doelstelling voorstelt, passen grotendeels in het Nederlandse beleid. Waar dit niet het geval is, is het aan het kabinet om te besluiten om zich hier wel of niet door te laten inspireren bij de ontwikkeling van het eigen nationale beleid. In dit geval is het kabinet niet voornemens om deze beleidsopties door te voeren.
Overigens stelt genoemde beleidsoptie – in tegenstelling tot de indruk die wordt gewekt in de vraagstelling – niet voor om publieke omroepen die kanttekeningen plaatsen bij de gevolgen van de massale immigratie hun subsidie te ontnemen. De tekst spreekt slechts over het ontzeggen van publieke gelden in het geval van systematische verspreiding van intolerantie, xenofobie, racisme en andere vormen van discriminatie door media, waarbij het recht op de vrijheid van media dient te worden gerespecteerd.
Zoals u bekend, zijn de vrijheid van media en van meningsuiting in Nederland een groot goed, evenals dat geldt voor het gelijkheidsbeginsel, neergelegd in artikel 1 van de Grondwet, dat van cruciaal belang is in een democratische rechtsstaat. Iedereen mag in Nederland zijn mening geven en kritiek uiten. De grens is daar waar dit omslaat in strafbare uitingen zoals haat zaaien en aanzetten tot geweld. Ten aanzien van de aanpak van discriminatie verwijst het kabinet kortheidshalve naar het Nationale actieprogramma tegen discriminatie.
Bent u voorstander van het «gevoeliger maken» en «opleiden» van journalisten over immigratie-gerelateerde thema’s en terminologie (Marrakesh-33c)? Zo ja, waarom en hoe wilt u hier concreet invulling aan geven?
Zie antwoord vraag 11.
Welke immigratie-gerelateerde terminologie zou volgens u uit het Nederlands vocabulaire moeten verdwijnen? En welke terminologie zou u willen toevoegen?
Zie beantwoording vragen 11, 12, 14. Het gaat om een vrijwillige beleidsoptie die het GCM per doelstelling voorstelt. Welke immigratie-gerelateerde terminologie zou moeten worden verwijderd of moet worden toegevoegd, laat het kabinet graag aan eenieder om zelf te beoordelen, met in achtneming van het bepaalde in de wet.
Is het kabinet voornemens publieke omroepen die kanttekeningen plaatsen bij de gevolgen van de massale immigratie hun subsidie te ontnemen, in lijn met doelstelling 33c van het Marrakesh Immigratiepact?
Zie antwoord vraag 11.
Deelt u de zorg dat het verder uitbreiden van het gezinsherenigingsbeleid (Marrakesh-21i, Marrakesh-32c) tot nog meer ongecontroleerde migratie zal leiden? Zo nee, waarom niet?
Zie beantwoording vragen 11–14. Het gaat om een vrijwillige beleidsoptie die het GCM per doelstelling voorstelt. Regels voor gezinshereniging in het geval van reguliere migranten zijn gebaseerd op EU-regelgeving. Op dit gebied zijn geen voornemens tot beleidswijzigingen.
Hoe beziet u de centrale doelstelling om meer veilige, geordende, reguliere migratie te faciliteren (Marrakesh-161, doelstelling 5)? Hoe wil het kabinet hier invulling aan geven?
Het doel van het GCM is om ervoor te zorgen dat door betere internationale samenwerking irreguliere migratie wordt aangepakt. Naast het voorkomen van irreguliere migratie, kan dat onder andere door er voor te zorgen dat (potentiële) migranten gebruik maken van bestaande legale migratiekanalen in plaats van de diensten van smokkelaars. Zoals ook uit de Integrale Migratieagenda blijkt, zet Nederland zich in om de bestaande mogelijkheden voor gewenste arbeidsmigratie beter te benutten, onder meer door betere voorlichting. Het kabinet houdt hierbij rekening met het standpunt van uw Kamer op dit onderwerp.
Wat is volgens u de definitie van reguliere immigratie? En wat is volgens u de definitie van irreguliere immigratie?
Onder reguliere migratie worden alle vormen van migratie verstaan waarbij bestaande toelatings- en toegangsprocedures van een land worden gerespecteerd. In het geval van irreguliere migratie is daar geen sprake van. Asiel valt evenmin onder het begrip reguliere immigratie.
Zijn de gevolgen van reguliere immigratie anders dan de gevolgen van irreguliere immigratie voor Nederland? Zo ja, hoe is dit merkbaar? Zijn hier cijfers over? Zo ja, kunt u deze met de Kamer delen? Indien er geen verschil is tussen de effecten van irreguliere en reguliere migratie, wat is dan de reden irreguliere migratie tegen te gaan en reguliere migratie te bevorderen? Wat zijn de voordelen hiervan voor Nederland?
Onder andere het Centraal Bureau voor de Statistiek en het Sociaal Cultureel Planbureau rapporteren met enige regelmaat over migratie en de rol van migranten, én ook over asielzoekers, in onze samenleving. Het CBS rapporteert ook over de Nederlandse migratiebalans (inclusief de komst van asielzoekers). Gelet op de aard van irreguliere migratie is het lastiger vast te stellen hoeveel irreguliere migranten naar Nederland komen en hier verblijven.
Over het algemeen geldt dat reguliere migranten op verschillende wijzen bijdragen aan onze samenleving. Denk bijvoorbeeld aan buitenlandse studenten, hoogopgeleide werknemers, maar ook mensen die in het kader van gezinshereniging naar Nederland komen. In die context benoemt het compact ook het belang van integratiemaatregelen voor en na de immigratie. Irreguliere migratie vindt plaats in strijd met wet- en regelgeving. Kortheidshalve verwijst het kabinet u naar de brief die uw Kamer separaat is gestuurd waarin ook de negatieve aspecten van irreguliere migratie staan benoemd.
Deelt u de opvatting dat het belang van Nederland altijd boven de belangen van immigranten moet worden gesteld? Zo nee, waarom niet?
Deze vraagt wekt onterecht de indruk dat belangen van migranten niet of zelden parallel lopen aan het belang van Nederland. De praktijk laat zien dat die belangen ook goed samen kunnen gaan. Het spreekt voor zich dat het kabinet zich inzet voor het belang van Nederland en de ingezetenen van ons land. Het GCM erkent ook expliciet het soevereine recht om een eigen toelatingsbeleid te voeren (paragraaf3.
Bent u het eens met de constatering dat het Marrakesh Immigratiepact de rechten van migranten boven de belangen van de burgers van ontvangende landen stelt? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet deelt deze mening niet. Het compact roept landen op fundamentele rechten van migranten te respecteren, ongeacht hun status. Voor het kabinet is dit niets anders dan een bevestiging van de Universele Verklaring voor de Rechten van de Mens. Dat geldt voor Nederlandse ingezetenen, maar ook voor migranten. Het compact stelt tegelijk vast dat migranten te allen tijde de regels, wetten en gebruiken van hun gastlanden dienen te respecteren, inclusief regels over rechtmatige toelating.
Hoe ziet u het niet-bindende karakter (Marrakesh-7) van het Marrakesh Immigratiepact mede in het licht van de Urgenda uitspraak van het Hof Den Haag op 9 oktober 2018?
Deelt u de opvatting dat activistische rechters niet-bindende verdragen tot bindend recht proberen te maken en kunnen maken? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom bent u voornemens het Marrakesh Immigratiepact, een dergelijk niet-bindend pact, te tekenen?
Erkent u het gevaar van het ondertekenen van niet-bindende verdragen gelet op deze ontwikkeling, zoals bedoeld in vragen 21 en 22, in ons rechtssysteem? Zo nee, waarom niet?
Wat is volgens u het nut van het maken van niet-bindende of niet-afdwingbare afspraken in algemene zin?
Deelt u de opvatting dat migratie een integraal onderdeel is van de hele menselijke geschiedenis, zoals gesteld in punt 8 van het Marrakesh Immigratiepact?
Ja.
Bent u van mening dat de migratie uit Europese buurlanden van het pre-oorlogse verleden gelijk te stellen is aan de na-oorlogse migratie uit derde wereldlanden? Zo ja, waarom? Zo nee, is deelt u dan de opvatting dat de stelling in punt 8 van het Marrakesh Immigratiepact misleidend is?
Nee. Het GCM stelt migratie uit Europese buurlanden van het pre-oorlogse verleden ook niet gelijk aan de naoorlogse migratie uit derde wereldlanden. Migratie is diverser geworden. Het merendeel van migranten in EU lidstaten komt nog steeds uit andere EU-lidstaten, maar daarnaast ook uit landen als Oekraïne, Syrië, China, India, de VS, Marokko en/of Afghanistan.4 Een deel van de migratie uit laatstgenoemde groep landen is asiel-gerelateerd en valt niet onder het GCM. In 2017 zijn door de EU lidstaten in totaal 3.1 miljoen verblijfsvergunningen afgegeven aan niet EU-onderdanen, met name voor arbeidsmigranten, studenten en in het kader van gezinshereniging/-vorming. Overigens wijst het kabinet op het feit dat het merendeel van migratie plaatsvindt tussen landen in het Globale Zuiden en niet bijvoorbeeld naar Europa. Zoals paragraaf 8 van het GCM ook erkent, heeft migratie verschillende en soms onvoorspelbare effecten op landen, gemeenschappen en individuen. Het GCM biedt gedeelde uitgangspunten om hier beter mee om te gaan.
Deelt u de opvatting, zoals gesteld in punt 8 van het Marrakesh Immigratiepact, dat migratie een bron van voorspoed, innovatie en duurzame ontwikkeling is? Zo ja, op welke manier en kunt u hier concrete voorbeelden van geven? Geldt dit ook voor de effecten van migratie in Nederland? Zo ja, op welke manier?
Voor individuele personen, maar ook voor landen, kan migratie een bron van voorspoed, innovatie en duurzame ontwikkeling zijn. Geordende, veilige en reguliere migratie kan vele kansen bieden. In algemene zin kan worden gesteld dat migratie ook voordeel biedt voor de ontvangende staten, indien migranten in hun eigen levensonderhoud voorzien, deelnemen aan de arbeidsmarkt en geïntegreerd zijn. Het kabinet sluit echter niet de ogen voor de negatieve effecten van migratie, zowel regulier als irregulier. In het geval van reguliere migratie, waakt het kabinet voor het risico van verdringing op de arbeidsmarkt5 en bevordert het de integratie van migranten. Dat is waarom het kabinet inzet op een integrale aanpak van migratie waarbij het ook zaak is dat personen zonder rechtmatig verblijf Nederland verlaten en personen die hier mogen blijven actief meedoen aan de samenleving.
Deelt u de opvatting, zoals gesteld in punt 8 van het Marrakesh Immigratiepact, dat migratie een voornamelijk positieve invloed heeft op immigratielanden (netto ontvangende landen)? Zo ja, waarom en kunt u deze voordelen voor Nederland kwantificeren? Hoe beschouwt u alle negatieve effecten van de massale immigratie voor Nederland zoals – maar niet beperkt tot – de afgenomen sociale cohesie, criminaliteit, impact op de zorgkosten, onderwijs, de beschikbare woningvoorraad en de kosten van sociale zekerheid?
Zie antwoord vraag 27.
Deelt u de opvatting dat de negatieve effecten van migratie totaal onbelicht blijven in het Marrakesh Immigratiepact? Zo nee, in welk punt worden deze negatieve effecten volgens u accuraat benoemd?
Het hoofddoel van het GCM is om via intensievere internationale samenwerking irreguliere migratie aan te pakken aan de hand van 23 doelstellingen. Om zo ook meer grip te krijgen op (irreguliere) migratie en de negatieve consequenties daarvan. Zoals het GCM in paragraf 8 erkent, heeft migratie verschillende en soms onvoorspelbare effecten op landen, gemeenschappen en individuen. Daartoe worden ook negatieve consequenties gerekend. Het GCM benoemt bijvoorbeeld het negatieve effect van smokkel van en handel in migranten en de uitbuiting van arbeidsmigranten. Het noemt maatregelen om identiteitsfraude tegen te gaan, het wijst op de noodzaak voor meer samenwerking op terugkeer mede ter voorkoming van illegaal verblijf en spreekt migranten aan om zich aan de wetten en regels van hun gastlanden te houden.
Deelt u de opvatting, zoals gesteld in punt 12 van het Marrakesh Immigratiepact, dat immigratie een verrijking is voor onze maatschappij? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Kortheidshalve verwijst het kabinet naar de Integrale Migratieagenda.6 Migratie heeft een grote invloed op de Nederlandse maatschappij, nu en in de toekomst. Het kabinet erkent de complexiteit van dit vraagstuk dat meerdere thema’s raakt: opvang, huisvesting, onderwijs, gezondheidszorg, participatie, integratie, openbare orde en terugkeer.
Deelt u de opvatting, zoals gesteld in punt 10 van het Marrakesh Immigratiepact, dat alle landen in de wereld landen van herkomst, doorreizen en bestemming zijn?
Ja. Er zijn het kabinet geen landen bekend waar zich alleen maar mensen vestigen, waar niemand doorreist of waar iedereen vertrekt. De mate waarin dit gebeurt, kan verschillen.
Deelt u de opvatting dat Nederland – in de praktijk – toch voornamelijk een bestemmingsland is?
Het recent gepubliceerde migratiesaldo laat inderdaad zien dat Nederland op dit moment voornamelijk een bestemmingsland is.
Deelt u de opvatting dat het van groot belang is accurate, specifieke informatie te hebben over de achtergrond van immigranten en hun gedragingen in Nederland voor het maken van gepast beleid (zie punt 17 Marrakesh Immigratiepact)?
Ja, voor zover de betreffende informatieverzameling proportioneel is en plaatsvindt binnen wettelijke kaders.
Hoe beziet u het belang van accurate informatieverzameling waartoe opgeroepen wordt in het Marrakesh Immigratiepact in relatie tot de motie-Baudet over bijhouden wie er nu precies Nederland binnenkomen (Kamerstuk 34 775, nr. 51)?
Het kabinet erkent het belang van accurate informatieverzameling zoals benoemd in het GCM. Verschillende instanties in Nederland registreren hiervoor ook de benodigde informatie die het GCM onder andere noemt. Zoals tijdens het debat over de Regeringsverklaring van dit kabinet in reactie op de betreffende motie is aangegeven, wordt uw Kamer periodiek geïnformeerd over immigratiecijfers via de ketenrapportage van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Ook publiceren het Ministerie van Justitie en Veiligheid en de IND diverse cijfers op hun websites. Ook zijn er de cijfers van het Centraal Bureau voor de Statistiek. Deze motie is tijdens het genoemde debat afgeraden omdat het vooral zou leiden tot meer bureaucratie en weinig zou toevoegen.7
Wat vindt u van het voorgenomen plan om onze nationale dataverzameling over de effecten van immigratie onder toeziend oog te plaatsen van de United Nations Statistical Commission (zie punt 17a Marrakesh Immigratiepact)? Waartoe dient dit?
Het gaat hier om een vrijwillige beleidsoptie die het GCM per doelstelling voorstelt. Het doel van het GCM is niet om nationale datacollectie onder controle te brengen van een VN-commissie. Doel is om betere gegevens te verzamelen en te delen waardoor beter inzicht kan komen in migratiebewegingen en landen beter in staat worden gesteld om effectief beleid te ontwikkelen. Nederland deelt deze gegevens nu al met de VN en daarnaast met andere internationale organisaties als de OESO en de EU.
Deelt u de opvatting dat Nederland prima zelf in staat is cijfers te verzamelen over immigranten die naar ons landen komen? Zo nee, waarom niet?
Ja, dat doet Nederland ook. Daarbij is Nederland ook gebaat bij de toegang tot kwalitatief goede internationale gegevens, bijvoorbeeld van de landen langs de migratieroute naar ons land.
Bent u van mening dat Nederland de plicht heeft de politieke-, economische-, sociale- en milieuomstandigheden te verbeteren in landen van herkomst, opdat mensen in hun eigen land blijven (zie punt 18 Marrakesh Immigratiepact)? Zo ja, waarom en hoe gaat het kabinet hier concreet invulling aan geven? Welke kosten zijn hiermee gemoeid?
Het gaat hier om een vrijwillige beleidsoptie die het GCM per doelstelling voorstelt. Zoals in het regeerakkoord, de Integrale Migratieagenda8 en de BHOS-nota Investeren in Perspectief9 is aangegeven, is het Nederlands buitenlands beleid o.a. gericht op het verminderen van armoede, het voorkomen van conflicten en het tegengaan van instabiliteit en onveiligheid. Armoede, conflict, terreur, klimaatverandering en grote demografische druk zijn met elkaar samenhangende problemen die, alleen of in samenhang, kunnen leiden tot irreguliere migratie. Het is in het Nederlands belang dat deze grondoorzaken van irreguliere migratie in herkomstlanden worden aangepakt. Het kabinet draagt daarom bij aan sociaaleconomische perspectieven voor vluchtelingen, migranten en gastgemeenschappen in de voor Nederland prioritaire landen en regio’s. Ten aanzien van de wijze waarop het kabinet hier invulling aan geeft en de kosten die daarmee zijn gemoeid, verwijst het kabinet naar de genoemde BHOS-nota en de debatten met uw Kamer die hierover hebben plaatsgevonden.
Hoe wil het kabinet op Nederlands niveau invulling geven aan het versterken van samenwerking tussen humanitaire en ontwikkelingsactoren, waaronder door het promoten van «joint analysis», multi-donor benaderingen en meerjarige financiële ondersteuning (zie punt 18f Marrakesh Immigratiepact)? Welke kosten zijn hiermee gemoeid?
Het gaat hier om een vrijwillige beleidsoptie die het GCM per doelstelling voorstelt. Het kabinet zet zich actief in voor versterkte samenwerking tussen humanitaire en ontwikkelingsactoren als onderdeel van de inzet voor versterkte opvang in de regio van vluchtelingen of binnenlands ontheemden. Deze inzet richt zich uitsluitend op deze twee groepen, dus niet op migranten in brede zin.
Deelt u de opvatting dat in punt 18 van het Marrakesh Immigratiepact geïmpliceerd wordt dat mensen hun land van herkomst verlaten wegens klimaatverandering?
Het kabinet onderkent de gevolgen van klimaatverandering. Nederland is partij bij het Klimaatakkoord van Parijs. Nederland is op veel terreinen actief om ontwikkelingslanden te steunen bij het realiseren van noodzakelijke aanpassingen aan klimaatveranderingen. Deze investeringen zijn cruciaal om de negatieve effecten van klimaatverandering te mitigeren. Voor mensen woonachtig in bijvoorbeeld kleine eilandstaten is dit een reëel gevaar; zij zien hun land letterlijk verdwijnen. Dat zij zich genoodzaakt voelen om hun land te verlaten is dan begrijpelijk. Dit vindt op dit moment echter op beperkte schaal plaats en vormt ook geen verplichting voor andere landen. Wel kunnen landen ervoor kiezen personen die in deze omstandigheden verkeren toe te laten op grond van eigen, nationale regelgeving.
Gelooft u daadwerkelijk dat mensen op massale schaal hun land van herkomst verlaten vanwege klimaatverandering? Zo ja, kunt u dit concretiseren en cijfers hieromtrent verschaffen aan de Kamer?
Zie antwoord vraag 39.
Deelt u de opvatting dat immigranten met name worden aangetrokken tot ons sociale zekerheid klimaat? Zo nee, waarom denkt u dan dat migranten uit Afrika te voet door minstens tientallen landen reizen en met gevaar voor eigen leven op gammele bootjes de Middellandse Zee oversteken, totdat zij aankomen in een land waar de sociale voorzieningen gunstig zijn voor immigranten?
Het gaat hier om een vrijwillige beleidsoptie die het GCM per doelstelling voorstelt. Deze optie spreekt niet over het verschaffen van informatie over het verkrijgen van uitkeringen. Er wordt hier onder andere gesproken over het informeren van migranten over hun plicht om de wetten en regels van bestemmingslanden te respecteren, de toegang tot rechtspraak, het verkrijgen van benodigde documenten, de noodzaak om zich te registreren bij de juiste autoriteiten en de toegang tot basisvoorzieningen. In Nederland wordt overigens al informatie verstrekt over beschikbare sociale zekerheid en de voorwaarden daarvoor. In het geval van Nederland is deze uitsluitend toegankelijk voor personen die rechtmatig in Nederland verblijven. Over de vraag of en in welke mate bekendheid over en de hoogte van mogelijke sociale uitkeringen aanzuigende werking heeft, vindt uitgebreid debat plaats. De VS is bijvoorbeeld een bestemmingsland waar een minder sterk sociaal zekerheidsstelsel aanwezig is dan bijvoorbeeld Nederland. Dit illustreert dat het sociale zekerheidsstelsel van een land slechts één van de vele factoren is die de migratiestromen bepalen naast bijvoorbeeld werkgelegenheid, stabiliteit, taal, familiebanden en geografie.
Deelt u de opvatting dat het verschaffen van informatie over het verkrijgen van uitkeringen aan net-gearriveerde migranten (zie punt 19d Marrakesh Immigratiepact) een aanzuigende werking heeft op de immigratiestromen naar Nederland? Zo ja, bent u van plan deze doelstelling dan toch te implementeren en waarom?
Zie antwoord vraag 41.
Wat is uw opvatting over het aanbieden van «non-discriminatie» cursussen aan overheidspersoneel (zie punt 29g Marrakesh Immigratiepact)? Is het kabinet van plan hier concrete invulling aan te geven? Zo ja, wat moeten we ons voorstellen bij dit soort cursussen? Wat gaat de inhoud zijn? Wat denkt u hiermee te bewerkstelligen? Welke overheidsfunctionarissen zullen deze cursussen allemaal moeten volgen? En wat zal dit per jaar gaan kosten?
Het gaat hier om een vrijwillige beleidsoptie die het GCM per doelstelling voorstelt. Volgens artikel 1 van de Grondwet, is discriminatie in Nederland verboden. Van ambtenaren wordt dan ook verwacht dat zij dit recht ten volle respecteren. Voorts wijst het kabinet op het Nationaal actieprogramma tegen discriminatie waar uw Kamer ook met enige regelmaat over wordt geïnformeerd.
Kunt u verklaren hoe het komt dat een land als Nederland, waar immigranten blijkbaar zodanig onderhevig zijn aan ernstige vormen van discriminatie dat er speciale «non-discriminatie» cursussen moeten worden gegeven aan overheidspersoneel, jaarlijks zoveel immigranten (netto 80.000 per jaar) een verblijfsvergunning aanvragen?
Zie antwoord vraag 43.
Bent u van plan «fast-track programmes» – waarmee aanvragen voor een verblijfsvergunning versneld afgehandeld worden – op te richten voor immigranten ter invulling van arbeidstekorten (punt 21d Marrakesh Immigratiepact)?
Het gaat hier om vrijwillige beleidsopties die het GCM per doelstelling voorstelt. Nederland kent overigens al versnelde verblijfsprocedures voor bepaalde verblijfsvergunningen bijvoorbeeld met het oog op het verrichten van arbeid. Daar maken ook kortere visumprocedures deel van uit. Zo geldt voor kennismigranten een versnelde procedure. Om van de kennismigrantenregeling gebruik te maken, moet de werkgever bij de IND erkend referent zijn. Ook voor andere verblijfsaanvragen in verband met het verrichten van arbeid verloopt de aanvraagprocedure sneller als de werkgever door de IND is erkend als referent.
Bent u voornemens doorlooptijden van visumaanvragen te verkorten ter bevordering van arbeidsmigratie (zie punt 21f Marrakesh Immigratiepact)?
Zie antwoord vraag 45.
Kent u de tactiek van immigranten om zich voor te doen als minderjarigen om meer kans te maken op een verblijfsvergunning?
Ja, dit komt voor en hier zijn de Nederlandse autoriteiten alert op.
Hoe beschouwt u in het licht van vraag 47 dat het Marrakesh Immigratiepact bepaalt dat iedere immigrant die zegt minderjarig te zijn zo behandeld moet worden, tenzij een multidisciplinaire, onafhankelijke, kindvriendelijke leeftijdsbepaling heeft plaatsgevonden (zie punt 28d Marrakesh Immigratiepact)? Deelt u de zorg dat de tactiek van immigranten zich als minderjarige voor te doen dan nog vaker gebruikt zal gaan worden? Zo nee, waarom niet?
Het gaat hier om een vrijwillige beleidsoptie die het GCM per doelstelling voorstelt. Deze beleidsoptie komt overigens al overeen met het Nederlandse beleid en de praktijk. Iedere gestelde alleenstaande minderjarige, die zijn gestelde minderjarigheid niet kan aantonen met bewijsmiddelen, wordt bij binnenkomst op een kindvriendelijke wijze onderzocht. Daarbij beoordelen hiervoor opgeleide medewerker(s) van de Nationale Politie (AVIM) en/of de Koninklijke Marechaussee, en medewerker(s) van de IND afzonderlijk van elkaar: of er sprake is van evidente meerderjarigheid; of er sprake is van evidente minderjarigheid; of er sprake is van twijfel over de opgegeven leeftijd. Naast een inschatting op basis van uiterlijke kenmerken, worden eventueel voorhanden zijnde documenten, verklaringen en het gedrag van de minderjarige betrokken. Als op basis van dit onderzoek, eventueel voorhanden zijnde documenten, verklaringen en het gedrag unaniem wordt geconcludeerd dat er twijfel bestaat over de opgegeven leeftijd, volgt een onafhankelijk medisch leeftijdsonderzoek.
Bent u het eens met de doelstelling in punt 37g van het Marrakesh Immigratiepact dat minderjarigen niet mogen worden uitgezet als is vastgesteld dat dit niet hun belang is?
Het gaat hier niet om een doelstelling maar een vrijwillige beleidsoptie die het GCM voorstelt. Deze komt overeen met het huidige beleid. De IND en DT&V houden rekening met de positie van minderjarigen door het belang van het kind een duidelijke plaats te geven in verschillende beleidskaders en in de wijze waarop vreemdelingenrechtelijke procedures zijn ingericht. Dit is ook het geval bij terugkeer van alleenstaande minderjarigen. Terugkeer is alleen aan de orde als er in het land van herkomst adequate opvang beschikbaar is. Dit is bij voorkeur bij ouders of familie, maar hierbij kan ook gebruik worden gemaakt van opvangvoorzieningen. Als geen adequate opvang beschikbaar is, vindt geen uitzetting plaats.
Deelt u dan ook de zorgen dat dergelijk beleid, zoals bedoeld in vraag 48, ertoe zal leiden dat er nog meer leeftijdsfraude zal plaatsvinden en dat het Nederlandse uitzettingsbeleid nog verder gefrustreerd zal raken?
Nee. Zie antwoorden op de vragen 48 en 49.
Kunt u uitleggen in welke gevallen uitzetting van immigranten arbitrair is (zie punt 23h Marrakesh Immigratiepact)?
Er kan sprake zijn van arbitraire uitzetting wanneer er geen individueel en duidelijk besluit over toelating aan ten grondslag ligt. In Nederland is dit uitgesloten. Terugkeer vindt plaats op basis van een gemotiveerd terugkeerbesluit, doorgaans genomen na een afwijzing op een verblijfsaanvraag. Dit volgt uit de Europese Terugkeerrichtlijn (EU 2008/115). Hoewel dit al volgt vanuit EU regelgeving, wijst het kabinet er volledigheidshalve op dat het hier in het GCM wederom gaat om een vrijwillige beleidsoptie die het document per doelstelling voorstelt.
Deelt u de opvatting dat de keuze tot uitzetting nooit geschied naar wens van de immigrant maar altijd naar wens van het ontvangende land?
In eerste instantie is vrijwillige terugkeer de preferente optie. Daarbij staat de wens van de vreemdeling voorop, mits het land waarnaar hij wil vertrekken ook toestemt in zijn komst. Indien de vreemdeling zelf zijn medewerking aan terugkeer niet verleent, kan gedwongen terugkeer plaatsvinden. De Nederlandse overheid hanteert daarbij een aantal randvoorwaarden. Terugkeer vindt altijd op legale wijze plaats, dat wil zeggen naar een land waar de toegang toe is gewaarborgd. Landen dienen hier inderdaad mee in te stemmen waarbij wordt gewezen op de internationale verplichting om eigen onderdanen terug te nemen. In het geval dat het om een migrant gaat die niet naar zijn thuisland wordt uitgezet, geldt dat het ontvangende land daar uiteraard mee moet instemmen. Dat is ook in Nederland het geval. Daarover worden afspraken gemaakt, bijvoorbeeld via terug- en overnameovereenkomst tussen de EU of de Benelux en anderen landen. Daarbij geldt dat voldoende is geborgd dat er aldaar geen reëel gevaar voor een mensonterende behandeling is. Bij gedwongen terugkeer speelt de voorkeur van de terugkeerder dus in de visie van de Nederlandse overheid geen rol. Het kabinet wijst er op dat in de EU Terugkeerrichtlijn (EU 2008/115) is vastgelegd dat gedwongen vertrek alleen plaats heeft naar landen van herkomst of landen van eerdere doorreis. Nederland zet zich ervoor in deze definitie te verruimen, met behoud van de hiervoor genoemde randvoorwaarden.
Deelt u dan ook de opvatting dat ontvangende landen altijd zelf moeten gaan over hun criteria op basis waarvan zij immigranten wel en niet toelaten?
Zie antwoord vraag 52.
Deelt u de opvatting dat de keuze tot toelating of uitzetting van immigranten altijd de belangen moet dienen van Nederland?
Zie het antwoord op vraag 19.
Deelt u de opvatting dat collectieve uitzetting van een bepaalde groep functioneel kan zijn? Zo nee, waarom niet? Hoe ziet u doelstelling 24a, waarin dit wordt verboden, in dat licht?
Collectieve uitzetting is in strijd met de Terugkeerrichtlijn en het EVRM. Een besluit tot uitzetting moet altijd op basis van een individuele belangenafweging plaatsvinden. Het is dus in Europa nu al niet toegestaan om bijvoorbeeld een bevolkingsgroep zonder onderscheid des persoons uit te zetten. Het verbod op collectieve uitzetting, waar in deze vrijwillige beleidsoptie naar wordt verwezen, houdt overigens niet in dat een uitzetting niet in een groep kan plaatsvinden. Het bundelen van uitzettingshandelingen wordt ook in EU-verband opgepakt, zodat ook internationaal meer kan worden samengewerkt om tot een efficiënt terugkeerproces te komen van personen van wie is vastgesteld dat zij dienen terug te keren. Volledigheidshalve wijst het kabinet er op dat het in het geval van het GCM hier wordt genoemd als een vrijwillige beleidsoptie die het GCM per doelstelling voorstelt.
Hoe ziet u de rol en verantwoordelijkheid van gesmokkelde immigranten in de keten van mensensmokkel? Betalen zij niet duizenden euro’s per persoon om gesmokkeld te worden en stemmen zij hier dus niet vrijwillig mee in?
Deelt u de opvatting dat daarom niet alleen smokkelaars, maar ook immigranten die gebruik hebben gemaakt van de diensten van een smokkelaar, verantwoordelijk moeten kunnen worden gehouden voor hun daden? Zo nee, waarom niet?
Deelt u de opvatting dat het straffen van vrijwillige deelname aan mensensmokkel een afschrikkende werking kan hebben op de deelname mensensmokkel en dus een verminderende werking kan hebben op de toestroom van immigranten uit de derde wereld? Zo nee, waarom niet?
Hoe ziet u, in het licht van de vragen 56, 57 en 58, de toezegging in punt 25 van het Marrakesh Immigratiepact om immigranten die gebruik hebben gemaakt van diensten van smokkelaars niet verantwoordelijk te houden of strafbaar te stellen?
Hoe kijkt u aan tegen het automatisch toelaten van slachtoffers van mensenhandel (zie punt 26h Marrakesh Immigratiepact)? Deelt u de zorg dat dit een veelgebruikt excuus gaat worden om permanente en onmiddellijke toelating te eisen? Zo nee, waarom niet?
Het gaat hier om een vrijwillige beleidsoptie die het GCM per doelstelling voorstelt. Slachtoffers van mensenhandel ontvangen ondersteuning en bescherming in Nederland. Bovendien dienen de daders te worden vervolgd. Wanneer iemand aangifte doet van mensenhandel wordt voor de duur van het strafrechtelijk onderzoek een tijdelijke verblijfsvergunning verstrekt. Na afloop van deze tijdelijke verblijfsvergunning kan iemand een aanvraag doen voor een niet-tijdelijke verblijfsvergunning, waarbij de IND onder andere kijkt naar het mensenhandel-relaas en bijzondere individuele omstandigheden die maken dat van de vreemdeling niet gevergd kan worden dat hij Nederland verlaat. Een slachtoffer kan dus niet «zomaar» permanente en onmiddellijke toelating eisen. Dit is nu geen «veelgebruikt excuus» noch ligt het in de rede dat het dit zal worden.
Kunt u uitleggen hoe het waarborgen van mensenrechten, zoals bedoeld in doelstelling 27 van het Marrakesh Immigratiepact, verband houdt met grensbewaking?
Bij de uitvoering van de grensbewaking dienen de grondrechten, zoals deze onder andere zijn erkend in onze Grondwet, het EVRM en het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, te worden geëerbiedigd. De grenscontroles moeten worden uitgevoerd zonder discriminatie van personen op grond van hun geslacht, ras, etnische oorsprong, godsdienst, overtuiging, handicap, leeftijd of seksuele geaardheid. Dit uitgangspunt is ook een verplichting voor Nederland op grond van de Europese regelgeving en verdragen.
Deelt u de opvatting dat het voornaamste doel van grensbewaking de veiligheid en integriteit van de bevolking binnen een grens dient te zijn?
De uitvoering van de grensbewaking dient meerdere doelen. Een zeer belangrijk doel is dat de grensbewaking bijdraagt aan de bestrijding van illegale immigratie en (migratie)criminaliteit en landen helpt om bedreigingen van hun binnenlandse veiligheid en de openbare orde te voorkomen. Daarnaast moet de grensbewaking ook bijdragen aan de facilitatie van het grensproces van de reizigers.
Zou het volledig sluiten van onze grenzen in strijd zijn met mensenrechten van immigranten? Zo ja, waarom?
Vooropgesteld benadrukt het kabinet dat landen zelf over hun toelatingsbeleid gaan en het recht hebben hun grenzen te beheren, zoals ook door het GCM wordt gerespecteerd. In het geval van Nederland is dit als gevolg van het Verdrag van Schengen, deels in EU-verband.
Zoals het kabinet echter op vergelijkbare vragen van uw Kamer in het verleden heeft aangegeven, is het volledig sluiten van de Nederlandse grenzen voor migranten verre van een realistische, laat staan uitvoerbare optie. Bij de uitvoering van de grensbewaking dienen de grondrechten zoals deze onder andere zijn erkend in het EVRM en het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie te worden geëerbiedigd. Ook moeten de verplichtingen inzake internationale bescherming en non-refoulement in acht worden genomen. Daarnaast mogen de grenscontroles op basis van de Europese regelgeving geen grote belemmeringen vormen voor het economisch, sociaal en cultureel verkeer aan de buitengrenzen.
Zou het deels sluiten van onze grenzen – waarbij slechts een gefixeerd, beperkt aantal immigranten per jaar wordt toegelaten – in strijd zijn met mensenrechten van immigranten? Zo ja, waarom?
Zie de antwoorden op de vragen 61 en 63.
Zou het deels sluiten van onze grenzen – waarbij slechts door Nederland gewenste groepen worden toegelaten – in strijd zijn met mensenrechten van immigranten? Zo ja, waarom?
Nederland heeft eigen toelatingsbeleid, binnen de kaders van bestaande verplichtingen. Zie verder de antwoorden op de vragen 61 en 63.
Deelt u de opvatting dat arbitraire mensenrechten van immigranten niet zwaarder mogen wegen dan de belangen van de Nederlandse bevolking?
Zie het antwoord op vraag 20. Mensenrechten gelden voor zowel de Nederlandse bevolking als voor migranten.
Deelt u de zorg dat het Marrakesh Immigratiepact (zie punt 27b Marrakesh Immigratiepact) ertoe zal leiden dat iedere vorm van uitsluiting van immigranten opgevat zal kunnen worden als een vorm van discriminatie?
Het gaat hier een vrijwillige beleidskeuze die het GCM per doelstelling voorstelt. Het kabinet is tegen het uitsluiten van personen in de samenleving ongeacht hun achtergrond.
Deelt u de opvatting dat het belangrijk is om als Nederland zelf te bepalen wie we hier toelaten en wie niet? Deelt u de opvatting dat het vasthouden aan de doelstellingen van het Marrakesh Immigratiepact Nederland die mogelijkheid wellicht ontneemt? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 4, 5 en 6.
Hoe is uw lezing van doelstelling 27f van het Marrakesh Immigratiepact? Is het strafbaar stellen van illegaliteit in uw ogen een schending van internationaal recht?
Het gaat hier om een vrijwillige beleidskeuze die het GCM voorstelt. Het GCM roept op om de bestaande sanctiebepalingen die in een groot aantal landen van kracht zijn, te beoordelen in het licht van het vereiste van proportionaliteit, eventuele discriminatoire werking en rechtsstatelijkheid. Het strafbaar stellen van illegaal verblijf is niet in strijd met het internationaal recht. Ook binnen de EU is het strafbaar stellen van illegaal verblijf mogelijk wanneer de terugkeerprocedure geheel is doorlopen en het niet kunnen uitzetten aan de vreemdeling te wijten is.
Deelt u de opvatting dat het uitzettingsbeleid in Nederland op dit moment niet altijd goed functioneert? Zo nee, waarom niet?
Ja. Het terugkeerbeleid behoeft verbetering. Daarom heeft het kabinet aangedrongen op herziening van de Europese Terugkeerrichtlijn die het kader vormt waarbinnen Nederland zijn terugkeerbeleid moet vormgeven. De Europese Commissie heeft op 12 september jl., onder meer op Nederlands insisteren, een voorstel daartoe gepubliceerd. Voorts is ook verbetering van de terugkeersamenwerking met derde landen belangrijk. Het kabinet zet daarom zowel nationaal als Europees in op een strategische benadering van de herkomstlanden. Het GCM kan daarbij helpen. Het onderschrijft de verplichting van staten om hun eigen onderdanen terug te nemen en te zorgen dat onderdanen de juiste documenten hebben. Hoewel het GCM niet verbindend is, biedt dit een handvat om landen van herkomst aan te spreken op hun verantwoordelijkheid.
Wat zijn de meest recente schattingen waarover u beschikt ten aanzien van het aantal illegalen in Nederland?
Het WODC voert voor het Ministerie van Justitie en Veiligheid regelmatig schattingen uit van het aantal vreemdelingen zonder rechtmatig verblijf in Nederland. De meest recente schatting dateert van 2015 en besloeg de periode 1 juli 2012 tot en met 30 juni 2013. Dit onderzoek treft u aan op de website van het WODC. Om de betrouwbaarheid van de schatting van het aantal illegalen in Nederland verder te verhogen werd in 2015 een seminar georganiseerd, waarin alternatieve manieren en bronnen aan bod kwamen. Dit seminar gaf aanleiding tot een vervolgonderzoek dat u kunt raadplegen op de website van het WODC. Vervolgens zal het WODC een nieuw onderzoek starten naar het aantal vreemdelingen dat in Nederland verblijft zonder rechtmatig verblijf. Deze nieuwe schatting van het aantal illegalen zal nog in 2018 van start gaan.
Deelt u de mening dat het falende uitzettingsbeleid voor een groot deel te wijten is aan het feit dat afgewezen immigranten vaak niet vrijwillig vertrekken en in de illegaliteit verdwijnen? Zo nee, waarom niet?
Het terugkeerbeleid richt zich op zowel vrijwillige als gedwongen terugkeer. Vrijwillige terugkeer van alle illegaal verblijvende vreemdelingen heeft de voorkeur en wordt dan ook ondersteund. Daarnaast zal de optie van gedwongen terugkeer nodig blijven, ook omdat dit de keuze voor vrijwillige terugkeer bevordert. Zowel vrijwillige als gedwongen terugkeer vinden plaats, zij het nog niet voldoende. Het terugkeerbeleid behoeft dan ook verbetering, zoals ook is toegelicht in het antwoord op vraag 70.
Deelt u de opvatting dat het bestrijden van illegaliteit een legitiem doel is?
Ja. Het bestrijden van illegaliteit is ook onderdeel van de Integrale Migratieagenda van dit kabinet.
Deelt u de opvatting dat preventieve detentie bij uitzetting een oplossing kan bieden tegen het probleem van illegaliteit? Zo nee, waarom niet?
Vreemdelingenbewaring is toegestaan om illegale binnenkomst te beletten of met het oog op de uitzetting. Het uitgangspunt van Europese regelgeving is dat vreemdelingenbewaring mogelijk is als een risico bestaat dat de vreemdeling zich aan het toezicht zal onttrekken. Het is dus niet een noodzakelijke voorwaarde dat de vreemdeling zich al eerder aan het toezicht heeft onttrokken, al vormt dat uiteraard een sterke indicatie. Preventieve, in de zin van generieke detentie is ook niet nodig. In veel gevallen zijn andere maatregelen zoals een meldplicht, een gebiedsgebod of een borgsom voldoende om de vreemdeling te houden aan zijn rechtsplicht om Nederland te verlaten. Het preventief toepassen van vreemdelingenbewaring, zonder concrete aanleiding ten aanzien van de specifieke vreemdeling, is ook niet toegestaan in de verdragsrechtelijke bepalingen waar Nederland partij bij is en waaraan het kabinet zich te allen tijde zal houden.
Hoewel Nederland ten aanzien van vreemdelingenbewaring reeds is gehouden aan verdragsrechtelijke bepalingen, wijst het kabinet er volledigheidshalve op dat het hier in het GCM gaat om een vrijwillige beleidsoptie die het GCM per doelstelling voorstelt.
Deelt u de opvatting dat de dreiging van detentie een afschrikwekkend effect kan hebben op immigranten en de massale toestroom van immigranten naar Nederland zal verminderen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 74.
Hoe wilt u invulling geven aan doelstelling 13d van het Marrakesh Immigratiepact waarin wordt gesteld dat detentie niet als afschrikmiddel mag worden ingezet en enkel een legitiem doel mag dienen?
Zie antwoord vraag 74.
Kunt u uitleggen waarom het in het belang van Nederland is om te faciliteren dat alle migranten gratis toegang hebben tot asieladvocaten (zie punt 29d Marrakesh Immigratiepact)?
Het gaat hier om een vrijwillige beleidskeuze die het GCM voorstelt. Het GCM spreekt hier overigens over «gratis of betaalbare» rechtsbijstand en informatie over mogelijke rechtsmiddelen in geval van uitzettingsdetentie – het gaat dus niet om «asieladvocaten». Op grond van Europeesrechtelijke verplichtingen biedt Nederland dit overigens al aan. Juist in die gevallen waarin ingezet wordt op handhaving, wordt het belangrijk om te waarborgen dat degenen die zelf geen aanspraak kunnen doen op bijstand een stem hebben. In rechte vormt een rechtshulpverlener die stem. Goede rechtsbijstand is een noodzaak in een systeem waarin wordt ingezet op strikte handhaving. Het GCM spreekt hier onder andere over de toegang tot rechtsmiddelen, inclusief het beschikbaar stellen van juridische bijstand, wanneer een migrant die onrechtmatig in een land verblijft in vreemdelingenbewaring wordt geplaatst.
Welke Nederlandse «basisdiensten» zijn volgens u beschermd door mensenrechten, zoals bedoeld in doelstelling 31 van het Marrakesh Immigratiepact?
Allereerst wordt het recht op onderwijs voor minderjarigen tot achttien jaar beschermd. Voor hen geldt volgens de Nederlandse wet een leerplicht. Daarnaast moeten migranten (en asielzoekers), ongeacht hun status, o.a. toegang hebben tot medisch noodzakelijke zorg, rechtsbescherming en rechtsbijstand, en – in het geval van asiel- en terugkeerprocedures – een deel van de basisvoorzieningen. Deze verplichtingen volgen uit onder andere de Europese Terugkeerrichtlijn (EU 2008/115), het EVRM, het Internationaal Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke Rechten en het Europees Sociaal Handvest.
Deelt u de opvatting, zoals gesteld in punt 31b van het Marrakesh Immigratiepact, dat ook irreguliere immigranten toegang moeten hebben tot basisdiensten? Zo ja, waarom?
Het kabinet deelt deze opvatting, in zoverre dat het kabinet van mening is dat daar met het koppelingsbeginsel en het meewerkcriterium een specifieke invulling aan wordt geven die ervoor zorgt dat de geboden basisdiensten op zichzelf geen aanzuigende werking hebben voor irregulier verblijf in ons land. Het GCM erkent het recht van staten om hier ook voorwaarden aan te stellen en een onderscheid te maken tussen reguliere en irreguliere migranten (paragraaf10. Het gaat hier overigens om een vrijwillige beleidsoptie die het GCM per doelstelling voorstelt.
Wat gaat u doen aan gemeenten die het nationale uitzettingsbeleid frustreren met bed-bad-brood regelingen?
In het regeerakkoord is bepaald dat er in samenwerking met gemeenten Landelijke Vreemdelingenvoorzieningen komen. Het kabinet verwacht deze vanaf 2019 in samenwerking met gemeenten te ontwikkelen. Overigens is punt 31c van het compact een vrijwillige beleidskeuze die het GCM per doelstelling voorstelt. Ten aanzien van de genoemde «service points» is het kabinet niet voornemens deze in te richten.
Bent u voornemens op lokaal niveau «service points» op te richten om de toegankelijkheid tot basisdiensten voor immigranten te vereenvoudigen (zie punt 31c Marrakesh Immigratiepact)?
Zie antwoord vraag 80.
Bent u voornemens een Nationaal Mensenrechten Instituut op te richten om klachten van immigranten over toegang tot basisdiensten op te nemen (zie punt 31d Marrakesh Immigratiepact)?
Het gaat hier om een vrijwillige beleidskeuze die het GCM voorstelt. Het kabinet is niet voornemens om een nieuw instituut op te richten. Klachten over discriminatie kunnen worden gemeld bij het College voor de Rechten van de Mens.
Kent u het WRR rapport «De nieuwe verscheidenheid. Toenemende diversiteit naar herkomst in Nederland», waarvan de hoofdconclusie was: «hoe diverser een buurt wordt, hoe meer het samenleven onder druk komt te staan»?2
Ja, deze verkenning van de WRR is bekend. Het rapport van de WRR «De nieuwe verscheidenheid» is een verkenning, die onderdeel uitmaakt van een groot meerjarig WRR project getiteld «Migratiediversiteit». In dit project worden verschillende studies verricht, waar deze verkenning er één van is. De verkenning gaat over de toenemende diversiteit naar herkomst van de inwoners van Nederland. Er worden enkele richtingen voor beleid verkend, waarbij beleidsrichting vijf, «bevorderen van publieke familiariteit», raakvlakken heeft met genoemde aanbevelingen van het GCM. In 2019 komt de WRR met een beleidsrapport. De punten uit het GCM waar u naar verwijst, betreffen wederom vrijwillige beleidskeuzes.
Hoe ziet u in het licht van het WRR-rapport de doelstelling van punt 32a en 32i het Marrakesh Immigratiepact om de acceptatie van diversiteit te vergroten?
Zie antwoord vraag 83.
Bent u voorstander van het actief promoten door de overheid van een positieve maatschappelijke opvatting over diversiteit, waaronder het organiseren van integratie activiteiten voor kinderen ter promotie van diversiteit en inclusiviteit (zie punt 32i Marrakesh Immigratiepact)? Waarom wel of niet? Hoe gaat het kabinet invulling geven aan deze doelstelling van het Marrakesh Immigratiepact?
Het gaat hier om vrijwillige beleidskeuzes die het GCM voorstelt en waaruit kan worden geput. Er zijn in Nederland talrijke initiatieven, professioneel vanuit maatschappelijke organisaties of vrijwillig vanuit burgers, waarmee een bijdrage wordt geleverd aan het samenleven van mensen van diverse herkomst. Veel van deze activiteiten vinden eigenstandig en veelal op lokaal niveau plaats, al dan niet met ondersteuning vanuit de lokale overheid of rijksoverheid. Er zijn talrijke websites en organisaties die deze activiteiten actief promoten. Dit jaar is het digitale podium SamenNL gelanceerd dat initiatieven toont die tot doel hebben verbindingen te leggen tussen mensen met uiteenlopende culturele, religieuze of etnische achtergronden.
Bent u voorstander van het actief promoten van multiculturele activiteiten zoals sport, muziek, kunst, culinaire festivals, vrijwilligerswerk en andere sociale evenementen (zie punt 32h Marrakesh Immigratiepact)? Waarom wel of niet? Hoe gaat u invulling geven aan deze doelstelling van het Marrakesh Immigratiepact?
Zie antwoord vraag 85.
Bent u voorstander van het promoten van bewustzijnscampagnes om onder de Nederlandse bevolking een positief beeld van immigratie te scheppen (zie punt 33f Marrakesh Immigratiepact)?
Het gaat hier om een vrijwillige beleidskeuze die het GCM voorstelt. Het kabinet heeft geen plannen om hier een aparte bewustwordingscampagne voor te ontwikkelen.
Bent u voorstander van het betrekken van immigranten in het opsporen van intolerantie in de context van verkiezingscampagnes (zie punt 33g Marrakesh Immigratiepact)? Zo ja, waarom en hoe gaat u hier invulling aan geven?
Het gaat hier om een vrijwillige beleidskeuze die het GCM voorstelt. Het staat politieke partijen in Nederland vrij om hun verkiezingscampagnes vorm te geven, met inachtneming van het bepaalde in de wet. In het geval dat personen, ongeacht hun achtergrond, aanstoot nemen aan specifieke punten, staat het hen vrij om daar stappen tegen te zetten.
Bent u van mening dat een kritisch standpunt met betrekking tot immigratie een vorm van intolerantie is?
Nee.
Bent u voornemens speciaal ondersteuningsbeleid te maken voor immigranten in Nederland en ondernemerschap van immigranten te faciliteren en bevorderen, onder andere door het aanbieden van administratieve en juridische ondersteuning aan immigranten (zie punt 35e Marrakesh Immigratiepact)? Zo ja, waarom en wat wilt u concreet gaan doen?
Het Nederlandse beleid is hier al op gericht. Binnen het programma Verdere Integratie Arbeidsmarkt (VIA) worden interventies ontwikkeld die de positie op de arbeidsmarkt van Nederlanders met een migratieachtergrond verbeteren. Daarmee werkt het programma aan interventies waarin de positie van deze Nederlanders gelijkgetrokken wordt. Het programma richt zich op verschillende groepen, zoals statushouders en hun gezinsleden, jongeren met een migratieachtergrond en (langdurig) werkzoekenden met een migratieachtergrond. Voor jongeren gaat het om verbetering van de studiekeuze, combinaties van werken en leren en voorkomen van (stage)discriminatie. Verder wordt bij langdurig werkzoekenden ingezet op intensieve begeleiding, combinaties van werken en leren en het versterken van vakmanschap voor diversiteit. Een belangrijk deel van het programma richt zich daarnaast op werkgevers. Samen met werkgevers wordt onder andere gewerkt aan het versterken van de kennis over objectiever werven en selecteren en het behouden en laten doorstromen van medewerkers met een migratieachtergrond. Volledigheidshalve wijst het kabinet u er op dat punt 35e een vrijwillige beleidskeuze betreft die het GCM per doelstelling voorstelt.
Deelt u de mening dat fondsen voor dergelijk ondersteuningsbeleid beter besteed kunnen worden aan generieke belastingverlaging voor alle Nederlanders (inclusief immigranten) en ondernemers? Zo nee, waarom niet?
Zoals uit het voorgaande antwoord blijkt, kiest het kabinet ervoor om dergelijke activiteiten te ondersteunen. Daarnaast zet het kabinet zich in om de lasten van burgers en ondernemers zo laag mogelijk te houden.
Bent u voorstander van het – vanuit Nederland – faciliteren van politieke participatie van immigranten in de politiek van hun thuisland, bijvoorbeeld door het aanbieden van speciale stemlokalen voor immigranten (zie punt 35g Marrakesh Immigratiepact)? Zo ja, waarom? Hoe komt dit de Nederlandse maatschappij ten goede?
Het gaat hier om een vrijwillige beleidskeuze die het GCM voorstelt. Het kabinet vindt het belangrijk dat ook Nederlanders in het buitenland deel kunnen nemen aan het politieke proces in Nederland. Omgekeerd staat het vreemdelingen vrij deel te nemen aan het politieke proces in landen van herkomst, uiteraard met inachtneming van de Nederlandse wet en mits betrokken landen zich onthouden van ongewenste inmenging in ons land.
Kunt u een inschatting geven van de hoeveel geld in 2017 werd teruggezonden door immigranten in Nederland naar mensen in hun thuisland? Indien dit niet wordt bijgehouden, waarom niet?
Het kabinet beschikt niet over eigen informatie over de hoeveelheid geld en andere middelen die in Nederland verblijvende migranten jaarlijks naar mensen in hun herkomstland sturen, het gaat immers om privaat geld. Omdat er vele manieren van verzenden zijn, niet valt vast te stellen of het een reguliere betaling of een zogenoemde remittance betreft, en omdat er ook geld Nederland instroomt, is dit bedrag uiterst lastig vast te stellen. De Migration and Remittances Unit van de Wereldbank doet gestructureerd onderzoek naar remittances. Het laatste rapport hierover stamt uit april 2018 maar geeft geen landen-specifieke informatie.
Door de organisatie KNOMAD wordt deze informatie ook verzameld voor alle landen. Volgens de informatie van KNOMAD is er in 2016 vanuit Nederland bijna 7,6 miljard USD overgemaakt. Omgekeerd ontving Nederland in 2016 een bedrag van circa 1,4 miljard USD aan remittances. Voor 2017 zijn er nog geen cijfers. Voor meer informatie verwijs ik u naar de website van KNOMAD (https://www.knomad.org/data/remittances).
Worden deze geldverzendingen door immigranten op dit moment op enige wijze belast? Zo ja, op welke wijze?
In Nederland werkzame buitenlanders betalen in Nederland belasting en sociale premies. Het is aan de individuele werknemer om te bepalen hoe of waar hij of zij het vrij besteedbaar inkomen besteedt, zolang dit in overeenstemming met de geldende wetten en regels gebeurt.
Bent u van mening dat het verdwijnen van geld uit de Nederlandse economie door geldverzendingen van immigranten in het Nederlands belang is?
De kapitaalstromen van en naar Nederland zijn onderdeel van de groeiende, mondiale economie. Daarnaast zijn remittances, de geldstroom van migranten naar hun landen van herkomst, volgens verschillende onderzoeken groter in omvang dan de wereldwijde OS-uitgaven. Het is dan ook voor veel landen een belangrijke inkomstenbron. Deze instroom aan kapitaal verkleint daarmee de noodzaak voor aanvullende OS-bijdragen. Het kabinet ziet dit als een win-win situatie.
Vindt u dat immigranten die naar Nederland komen uitkeringen, die zij in hun thuisland hadden, standaard ook moeten krijgen in Nederland (zie punt 38 Marrakesh Immigratiepact)? Zo ja, waarom?
Doelstelling 38 van het GCM gaat vooral over de draagbaarheid van sociale zekerheidsuitkeringen vanuit landen van bestemming naar het land van herkomst. Er is ook geen sprake van een situatie waar Nederland uitkeringen zou moeten uitbetalen in Nederland namens andere landen. In Nederland mogen op grond van de Wet beperking export uitkeringen (BEU) uitkeringen slechts worden geëxporteerd naar landen binnen de EU en landen waarmee een handhavingsverdrag is gesloten. Handhavingsverdragen zijn verdragen die de export van uitkeringen toestaan op de voorwaarde dat de buitenlandse organen meehelpen met allerlei controle- en verificatie-inspanningen. De exportverdragen hebben niet voor alle landen betrekking op dezelfde sociale zekerheidsuitkeringen. Ook zijn er enkele uitzonderingen op dit exportregime. Zo kan het basisbedrag van de AOW in elk land worden ontvangen. Het GCM staat er niet aan in de weg dit beleid uit te voeren.
Ziet u de implementatie van het Marrakesh Immigratiepact als een internationale, collectieve plicht, die eventueel met extra financiële en technische ondersteuning aan andere landen gewaarborgd moet worden (zie punt 39a Marrakesh Immigratiepact)?
Nee, er is geen sprake van een plicht. Het GCM is immers niet bindend. Wel vergt versterkte samenwerking op het gebied van beter migratie-management tenminste bereidheid van landen om elkaar te helpen, bijvoorbeeld via de uitwisselingen van expertise en best-practices. Nederland heeft ten slotte ook baat bij bijvoorbeeld beter grensbeheer en betere bevolkingsregistratie door andere landen.
Is het kabinet bereid extra ontwikkelingsgelden te besteden ter bestendiging van het halen van de doelstellingen in het Marrakesh Immigratiepact?
Zoals gemeld in de nota Investeren in Perspectief12 zal het kabinet een deel van de begroting voor ontwikkelingssamenwerking inzetten ten behoeve van internationale migratiesamenwerking en het verminderen van armoede, het voorkomen van conflicten en het tegengaan van instabiliteit en onveiligheid. Deze inzet komt overeen met de doelstellingen van het GCM. Het gaat hier niet om aanvullende gelden.
Indien u het met één van de stellingen of plannen van het Marrakesh Immigratiepact oneens bent, waarom bent u dan voornemens het pact wel te tekenen?
Kortheidshalve verwijst het kabinet u naar de brief die u Kamer hierover separaat is gestuurd.
Kunt u deze vragen binnen twee weken beantwoorden gelet op het voornemen van het kabinet dit Marrakesh Immigratiepact medio december te ondertekenen? Zo nee, waarom niet?
Dit is niet gelukt. Zoals bericht aan uw Kamer, was hier meer tijd voor nodig omdat deze vragen, die het werkterrein van meerdere bewindspersonen raken, een zorgvuldige analyse en beantwoording verdienen.
Medicijnmisbruik in de sport |
|
Hanke Bruins Slot (CDA) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de artikelen «Verontrustend misbruik van schildklierhormoon door topsporters van 2 augustus jongstleden en «Nederlandse topsport op hellend vlak door medicijnmisbruik» van 21 september 2018?1 2
Ja.
Bent u in een eerder stadium op de hoogte gesteld, door het NOC*NSF, van de bevindingen van chef-arts Cees-Rein van den Hoogenband betreffende het medicijnmisbruik binnen de Nederlandse equipe op de Olympische Spelen van Pyeongchang? Zo ja, om hoeveel van de 31 sporters gaat het?
Ik heb na de Olympische Winterspelen een signaal ontvangen over mogelijk vaker voorkomend gebruik van schildklierhormonen onder topsporters. Dat betrof een algemeen signaal waarbij niet aan individuele sporters of hun persoonlijke omstandigheden werd gerefereerd. Dit signaal heb ik toen doorgegeven aan de Dopingautoriteit.
Deelt u de stelling dat NOC*NSF de taak heeft om de onderste steen boven te krijgen? Zo ja, ziet u hierbij een rol voor uzelf weggelegd?
NOC*NSF is hiermee bezig, en werkt samen met deskundigen aan het aanscherpen van gedragsregels en richtlijnen voor topsportartsen. Dat zijn mijns inziens de juiste stappen.
Mijn eigen rol is beperkt, maar ik vind het gebruik van schildklierhormonen zonder medisch voorschrift wel zorgelijk. Daarom heb ik dit signaal (zie antwoord 2) doorgegeven aan de Dopingautoriteit.
Ook heb ik, samen met NOC*NSF, de vraag van de Dopingautoriteit hierover aan WADA ondersteund. WADA is verzocht om geneesmiddelen op basis van schildklierhormoon vanwege het gezondheidsrisico van gebruik zonder medisch voorschrift op de zogeheten prohibited list te plaatsen. Dat gaat mogelijk gebruik zonder medisch voorschrift tegen, terwijl tegelijkertijd de mogelijkheid in stand blijft om deze medicatie voor te schrijven bij medische indicatie. Sporters die deze medicatie nodig hebben, moet dit immers niet worden onthouden.
Deelt u het standpunt dat medicijnmisbruik met bijvoorbeeld het middel Thyrax ten minste aan twee van de drie criteria voldoet om op de dopinglijst geplaatst te worden?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u bevestigen dat er op 10 juli 2018 een brief verstuurd is naar de World Anti-Doping Agency (WADA) namens het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, de Dopingautoriteit en NOC*NSF, waarin verzocht wordt om schildklierhormonen op de verboden lijst te plaatsen? Zo ja, is er al een reactie terug van de WADA en wat was de inhoud hiervan?
Dat kan ik bevestigen, in de zin dat op die datum dit standpunt is verwerkt in de zogeheten submission die via de mail is ingediend bij WADA. Daarop is geen reactie van WADA gekomen. Dat is ook niet gebruikelijk. WADA reageert nooit op individuele submissions. Het onderbouwt in algemene zin waarom iets wel of niet op de prohibited list wordt geplaatst. In dit geval heeft WADA gesteld dat onderzoek nodig is naar de prestatie bevorderende werking en gezondheidsrisico’s van schildklierhormonen. Ik zal het belang van dit onderzoek onder de aandacht blijven brengen zodat het mogelijk op de prohibited list wordt geplaatst.
Kunt u aangeven of er na de recente berichtgevingen in de media inzake het medicijnmisbruik, klachten zijn ingediend bij het Medisch Tuchtcollege over behandelende artsen die handelen in strijd met de (sport)medische richtlijnen? Zo ja, om hoeveel klachten gaat het en hoeveel boetes en/of waarschuwingen zijn er uitgedeeld sinds februari 2018?
Ik heb dat nagevraagd bij het Medisch Tuchtcollege. Er zijn geen klachten ingediend.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het wetgevingsoverleg Sport en bewegen van 19 november 2018?
Bij dezen.