Het voorkomen van onveilige balkons |
|
Sandra Beckerman |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Kent u bericht dat het onderzoek naar onveilige balkons hopeloos tekort schiet?1 Wat is uw reactie daarop?
Ja. Mijn reactie daarop geef ik in de beantwoording van onderstaande vragen.
Klopt de schatting dat duizenden balkons die zijn gebouwd in de jaren 50 en 60 onveilig zijn? Hoeveel zijn dat er volgens uw gegevens?
Volgens het betreffende bericht is deze schatting afkomstig van de directeur van Vereniging Bouw- en woningtoezicht Nederland. Ik heb geen gegevens hierover.
Kunt u inmiddels antwoorden op de vraag of alle galerijflats in Nederland geïnspecteerd zijn op onveilige balkon- en galerijvloeren, aangezien uw voorganger in oktober 2017 op Kamervragen heeft geantwoord dat 14% van de woningcorporaties en ongeveer 20% van gemeenten nog niet alles onderzocht had?2
Het betreft hier de naleving van de onderzoeksplicht van galerijflats3. Het is de verantwoordelijkheid van gebouweigenaren te voldoen aan deze onderzoeksplicht. Het toezicht op de naleving van de onderzoeksplicht van galerijflats ligt bij de gemeente. Het interbestuurlijke toezicht op deze gemeentelijke taak ligt bij de provincie. Ik heb geen rol bij dit toezicht. Wel heeft mijn voorganger bij de beantwoording van de eerdere Kamervragen informatie gevraagd aan de Vereniging Bouw- en woningtoezicht Nederland en aan Aedes en uw Kamer deze informatie doorgegeven. Ik heb met beide organisaties opnieuw contact opgenomen. Zij hebben laten weten geen actuele informatie te hebben ten opzichte van de in 2017 gegeven informatie.
Wat hebt u gedaan om de veiligheid van balkons beter te waarborgen sinds het instorten van een balkon in Groningen, aangezien er sindsdien onveilige situaties met balkons zijn geconstateerd?3 4
Over het instorten van een balkon van een portiekflat in Groningen heb ik eerder vragen van u beantwoord op 7 september 2018 (zie uw verwijzing 3). Uit onderzoek was toen gebleken dat de wapening in het balkon was aangetast door roest (corrosie), maar dat er nog verder onderzoek werd uitgevoerd, om na te gaan of hier sprake was van een structureel of incidenteel probleem. Uit dit verdere onderzoek is gebleken dat de corrosie was veroorzaakt door het gebruik van betonversnellers op basis van chloride (zout). Er is vervolgens door mij navraag gedaan bij de opstellers van de CUR-publicatie 248 «Constructieve veiligheid van uitkragende galerijplaten» die wordt gebruikt bij de onderzoeksplicht van galerijflats. Deze hebben laten weten dat versnellers bij in het werk gestorte betonnen balkons (zoals bij het afgevallen balkon) slechts sporadisch zullen zijn toegepast. Versnellers in beton werden vooral in de prefab-betonindustrie toegepast. De CUR-publicatie gaat uit van de meest voorkomende risico’s bij galerijvloeren en dat betreft de aantasting door chloride als gevolg van dooizouten en een te lage ligging van de wapening. Bij de honderden praktijkonderzoeken die zijn uitgevoerd op basis van de CUR-publicatie is slechts zeer incidenteel het vermoeden geweest van chloride-aantasting door versnellers in plaats van door dooizouten. Dit is een bevestiging dat deze versnellers niet veel zijn toegepast en dat er geen sprake is van een structureel probleem.
De overige situaties met balkons waaraan u refereert doen zich in Breda voor. Ook over de Bredase balkons zijn eerder Kamervragen beantwoord op 27 maart 2017 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2016–2017, nr. 1497). Het gebrek van de balkons bleek daar toen de te lage ligging van de betonwapening waardoor de draagkracht van de balkons rekenkundig niet voldoet aan het Bouwbesluit. Ik heb opnieuw contact opgenomen met de gemeente Breda en deze heeft mij laten weten dat ook bij de nieuwe gevallen sprake is van een te lage ligging van de betonwapening en niet de aantasting (corrosie) van de wapening.
Waarom blijkt er alleen een onderzoeksplicht voor galerijen en niet voor balkons te zijn, aangezien uw voorganger «sinds 1 januari 2015 de mogelijkheid [heeft]gecreëerd om per ministeriele regeling een onderzoeksplicht in te voeren voor evidente veiligheidsproblemen bij gebouwen», en er een infoblad en een onderzoeksprotocol is gepubliceerd over galerijen én balkons? Bent u bereid de onderzoeksplicht alsnog uit te breiden voor balkons, zodat meer risico’s en zelfs ongevallen kunnen worden voorkomen? Kunt u uw antwoord toelichten?5
De onderzoeksplicht voor galerijflats is ingevoerd naar aanleiding van het bezwijken van een galerijvloer in Leeuwarden in 2011. Bij galerijflats is sprake van een zeer urgent veiligheidsrisico dat de inzet van de onderzoeksplicht rechtvaardigt. De problemen bij galerijflats hebben vooral betrekking op de galerijvloeren van deze flats. Op galerijvloeren wordt in de winter vaak dooizout gestrooid. Het chloride dat in dit dooizout zit kan de betonwapening in de galerij aantasten en dit kan vervolgens leiden tot spontane breuk van de galerijvloer zonder waarschuwing vooraf, zoals zichtbare doorbuiging of scheurvorming. Op balkons wordt minder dooizout gebruikt. De onderzoeksplicht voor galerijflats geldt zowel voor galerijvloeren als balkons, maar is primair ingesteld voor de urgente veiligheidsrisico’s van de galerijvloeren. Het gebrek bij balkons van portiekwoningen is veelal een te diepe ligging van de betonwapening waardoor de draagkracht van de balkons rekenkundig niet voldoet aan het Bouwbesluit. Bij dit gebrek, dat meestal al vanaf de bouw (jaren vijftig en zestig) aanwezig is, ligt het spontaan bezwijken van de balkons zonder waarschuwing vooraf minder in de rede. In mijn antwoord op vraag 4 heb ik aangegeven dat deze te lage wapening ook aan de orde is in Breda en dat de corrosie bij het balkon in Groningen geen structureel probleem betreft. Ik zie daarom thans geen aanleiding om deze onderzoeksplicht uit te breiden. Overigens moeten ook zonder deze onderzoeksplicht gebouweigenaren er zorg voor dragen dat hun gebouwen voldoen aan het Bouwbesluit.
Bent u het met gemeenten eens dat zij niet over de juridische middelen beschikken om particuliere eigenaren, veelal Verenigingen van Eigenaren, te dwingen onderzoek te doen? Kunt u uw antwoord toelichten?
In het algemeen ligt de bewijslast dat een bestaande woning of woongebouw niet voldoet aan het Bouwbesluit bij de gemeente. Dit betekent dat een gemeente een eigenaar niet zomaar kan dwingen onderzoek te laten uitvoeren. De veiligheidseisen in het Bouwbesluit gelden echter wel rechtstreeks en een eigenaar moet zorgen dat zijn gebouw hieraan voldoet. Daarnaast geldt het algemene zorgplichtartikel 1a uit de Woningwet dat regelt dat een eigenaar er zorg voor moet dragen dat er geen gevaar voor de veiligheid ontstaat dan wel voortduurt. Het ligt daarom in de rede dat een eigenaar laat nagaan of de veiligheid van bijvoorbeeld zijn balkon nog voldoet aan het Bouwbesluit als de gemeente dit hem gemotiveerd verzoekt en als bekend is dat er vaak problemen zijn met soortgelijke gebouwen of technieken. De gemeente kan de eigenaar daarbij nadrukkelijk aanspreken op zijn verplichting om te voldoen aan het Bouwbesluit en op het naleven van de algemene zorgplicht. Als een gebouweigenaar dit vervolgens weigert te doen, is er geen eenduidige juridische grondslag voor de gemeente om dit af te dwingen. Dat is ook mede de reden geweest om voor zeer urgente veiligheidsrisico’s bij specifieke gebouwcategorieën een landelijke onderzoeksplicht voor eigenaren in te voeren ter vereenvoudiging van de handhavingstaak van de gemeente.
Hoe verhoudt het tekortschieten van het onderzoeken van de balkons zich tot de onderhoudsplanning die Verenigingen van Eigenaren (VvE’s) dienen te hebben in het kader van hun onderhoudsfonds? Bent u bereid om, samen met VvE Belang, landelijk te onderzoeken wat de bereidheid van VvE's is om de bouwkundige staat van hun eigendom in kaart te brengen?
De VvE is verantwoordelijk voor de instandhouding van het gebouw. De VvE is verplicht jaarlijks een minimumbedrag te reserveren voor het groot onderhoud van de gemeenschappelijke delen, zoals de constructie. Dit kan op twee manieren. Via een meerjarenonderhoudsplan (MJOP) of door jaarlijks 0,5% van de herbouwwaarde van het gebouw in het reservefonds van de VvE te storten.
Ik vind het belangrijk dat deze wettelijke verplichting, die sinds 1 januari 2018 geldt, wordt uitgevoerd. Ik ben daarom blij met de suggestie van mevrouw Beckerman en zal samen met VvE Belang de bereidheid van VvE’s voor het in kaart brengen van de bouwkundige staat van de VvE complexen laten onderzoeken.
Bent u bereid om ervoor te zorgen dat gemeenten sancties in kunnen stellen wanneer eigenaren van panden met balkons uit de risico-categorie geen onderzoek doen en/of adequate maatregelen nemen?
Voor zover sprake is urgente veiligheidsrisico’s ben ik altijd bereid op verzoek van gemeenten te bezien of er een nieuwe onderzoeksplicht moet worden ingesteld. In mijn antwoord op vraag 5 heb ik uiteengezet dat ik voor de balkons van portiekflats op dit moment geen aanleiding zie om daarvoor een onderzoeksplicht voor gebouweigenaren in te zetten.
Bent u bereid om te stimuleren dat gemeenten, in navolging van bijvoorbeeld Utrecht, een loket inrichten zodat (minder draagkrachtige) verenigingen van eigenaren een onderzoek kunnen bewerkstelligen en huisjesmelkers geen kans krijgen om risicovolle situaties te laten voortbestaan?
Het VvE loket in de gemeente Utrecht helpt bij het activeren en het onderhouden van VvE’s, waarbij ook aandacht wordt besteed aan het opstellen van een groen MJOP. Hiermee wordt eventueel achterstallig onderhoud aangepakt in combinatie met energiebesparende maatregelen. Voor het nemen van energiebesparende maatregelen is (landelijk en gemeentelijk) subsidie beschikbaar. De gemeente Utrecht ontlast de VvE indien er problemen zijn met iemand die het niet kan betalen of een weigeraar (een huisjesmelker). Het is echter niet zo dat achterstallig onderhoud alleen kan ontstaan door een huisjesmelker.
Ik constateer dat de gemeenten waar zich veel VvE’s bevinden, zoals Den Haag, Amsterdam, Rotterdam en Utrecht, ook over een VvE loket beschikken of bezig zijn deze nader vorm te geven. Ook de provincie Gelderland heeft een VVE loket. Ik juich deze ontwikkeling toe. 90% van de VvE’s bevindt zich in de provincies Noord- en Zuid-Holland, Utrecht en Gelderland.
Waarom blijft u zich verzetten tegen een apk-keuring voor gebouwen en woninginstallaties, waar de Vereniging Bouw- en Woningtoezicht Nederland en de SP al jaren voor pleiten en waarvoor in 2014 zelfs een noodklok is geluid door experts?6
Ik ben geen voorstander van een verplichte algemene periodieke keuring voor gebouwen en woninginstallaties omdat dit leidt tot een lastenverzwaring voor eigenaren en omdat zo’n keuring ook gebouwen en installaties treft waarbij mogelijk helemaal geen veiligheidsprobleem is. Als er een evident veiligheidsprobleem is bij een eenduidige categorie gebouwen (qua bouwjaar, woningtype, bouwwijze) dan is er sinds 2015 wel de mogelijkheid om per ministeriële regeling een onderzoeksplicht in te voeren (Kamerstuk 33 798, nr. 6) waarmee het veiligheidsprobleem heel gericht kan worden aangepakt. Deze mogelijkheid is in de Woningwet gecreëerd op verzoek van gemeenten ter vereenvoudiging van hun toezicht en handhaving op de staat van bestaande bouwwerken. Ik ben altijd bereid om op verzoek van gemeenten te bezien of dit instrument bij een veiligheidsprobleem moet worden ingezet.
De doorlooptijden bij het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR) |
|
Remco Dijkstra (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Jan de Graaf (CDA), Carla Dik-Faber (CU) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Ontvangt u ook zoveel klachten over de doorlooptijden bij het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR) van mensen die hun rijbewijs willen verlengen als zij ook een gezondheidsverklaring moeten overleggen? Herkent u de klachten over de gebrekkige communicatie met het CBR?
Ik ontvang ook bijna dagelijks berichten van burgers waarin zij hun zorgen uiten over de doorlooptijden bij het CBR. Momenteel staan ook de wachttijden bij de klantenservice van het CBR onder druk. Het CBR is bezig met uitbreiding van de capaciteit en vraagt om zoveel als mogelijk digitaal contact te zoeken.
Wat vindt u ervan dat mensen zo lang moeten wachten op de verlenging van hun rijbewijs en daardoor soms zelfs hun baan verliezen, bijvoorbeeld omdat zij voor de uitoefening van hun werk gebruik maken van een bedrijfsauto?
Het mag niet voorkomen dat de langere doorlooptijden bij het CBR de burger raakt en dit van invloed is op het kunnen uitoefenen van zijn werk. Door het CBR zijn aanvullende maatregelen genomen om zoveel mogelijk te voorkomen dat burgers worden geconfronteerd met een verlopen rijbewijs, dan wel deze periode zo kort als mogelijk te houden. Vanaf januari wordt door het CBR geprioriteerd op datum verlopen rijbewijs. Burgers die al langere tijd bezig zijn en van wie het rijbewijs binnenkort verloopt of verlopen is, worden als eerste geholpen door het CBR. Daarnaast is samen met TLN een spoedprocedure afgesproken voor de beroepschauffeurs. De beroepschauffeurs waarbij niet tijdig het rijbewijs kan worden vernieuwd kunnen hiermee direct worden geholpen.
Herinnert u zich de antwoorden op de schriftelijke vragen van 5 april 2018 van het lid Remco Dijkstra (Aanhangsel der Handelingen, vergaderjaar 2017–2018, nr. 1681)? Herinnert u zich het antwoord op vraag vier, waarin u stelt dat het CBR binnen vier weken moet reageren, uitzonderingen daargelaten? Bedoelt u met «reageren» dat mensen binnen vier weken moeten kunnen beschikken over een geldig rijbewijs?
Ja, ik herinner mij de antwoorden op de schriftelijke vragen van 5 april 2018 van het lid Remco Dijkstra (VVD).
Ik heb met het CBR prestatieafspraken gemaakt. Op basis hiervan moet het CBR binnen vier weken reageren na elk klantcontact. In de procedure voor het doorlopen van vernieuwing van het rijbewijs kunnen door het CBR meerdere besluiten worden genomen, bijvoorbeeld indien een klant van het CBR wordt doorverwezen naar één of meer medisch specialisten. Het CBR dient binnen vier maanden duidelijkheid te geven over de vernieuwing van het rijbewijs. Dit wordt op dit moment helaas niet in alle gevallen gehaald door het CBR.
Hoe verhoudt uw toezegging in antwoord vier zich tot het volgende bericht op de website van het CBR; «Het is op dit moment erg druk bij het CBR. Daardoor kan het beoordelen van uw rijgeschiktheid soms helaas langer dan vier maanden duren. We adviseren u daarom zo snel mogelijk de Gezondheidsverklaring op te sturen. Zeker als u verwacht dat u nog naar één of meer medisch specialisten moet»?
Het klopt dat op de website wordt geadviseerd om tijdig de aanvraag in te dienen. De RDW stuurt daarnaast ongeveer vier maanden voordat het rijbewijs verloopt een brief aan de rijbewijshouder met informatie over de procedure. Daarin wordt geadviseerd om tijdig te starten met de procedure. Bij dit bericht zit nadere informatie van het CBR afgestemd op de doelgroep. Daarnaast wordt er een tijdelijke bijlage toegevoegd over de drukte en de wijzigingen in de procedure. Binnenkort start het CBR als extra maatregel een publiekscampagne gericht op de ouderen («75 plus»), om hen voor te lichten dat ze vanwege de verplichte keuring tijdig moeten beginnen en het liefst digitaal hun aanvraag indienen.
Vindt u nog steeds dat vier weken een reële termijn is voor het beoordelen van een verzoek tot vernieuwing van het rijbewijs? Kunt u aangeven hoeveel procent van de verzoeken tot vernieuwing van het rijbewijs binnen vier weken wordt beoordeeld?
Het CBR moet binnen vier weken een reactie geven op een ontvangen document (gezondheidsverklaring, tussentijdse melding, keuringsrapport of een rapport van de specialist). Over heel 2018 is dat in 78% van de gevallen gelukt. De vier wekentermijn is nodig om de eerste medisch-inhoudelijke beoordeling te doen van de ingediende gezondheidsverklaring. Het nieuwe ICT-programma moet helpen om dit te versnellen en moet ervoor gaan zorgen dat het CBR weer aan de vier weken termijn gaat voldoen.
Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat de communicatie en doorlooptijden bij het CBR op orde zijn? Welke termijn heeft u daarbij voor ogen? Bent u bereid om te onderzoeken hoe mensen via MijnOverheid.nl niet eenmalig, maar meerdere keren kunnen worden geattendeerd op de noodzaak om hun rijbewijs te verlengen?
Zie de inleiding voor de maatregelen die het CBR neemt om de problemen op te lossen. Zo ontvangen mensen die hun rijbewijs moeten verlengen tijdig een attendering per brief van de RDW.
Bent u bereid om te bekijken hoe de verlengingsprocedure efficiënter kan verlopen door mensen bij de attendering reeds aan te geven welke informatie het CBR allemaal nodig heeft om een verklaring van geschiktheid af te geven, waardoor mensen na het invullen van een gezondheidsverklaring zo min mogelijk worden verrast door aanvullende eisen?
In de brief die de RDW, ongeveer vier maanden voordat het rijbewijs verloopt, stuurt aan de rijbewijshouder met informatie over de procedure is per doelgroep informatie over de procedure bij het CBR toegevoegd. Daarnaast is er een tijdelijke bijlage toegevoegd over de drukte en de wijzigingen in de procedure. Ook informeert het CBR middels haar website burgers over het rijden met een medische aandoening.
Wat gaat u doen voor mensen die nu de dupe worden van de werkwijze van het CBR en dreigen hun baan te verliezen?
Zoals beschreven in antwoord 2 monitort het CBR sinds dit jaar op afloopdatum van het rijbewijs, helpt betrokkene zoveel mogelijk, bijvoorbeeld met het maken van een afspraak met een specialist of keuringsarts en geeft prioriteit aan de beroepschauffeurs. Samen met TLN is een spoedprocedure afgesproken voor de beroepschauffeurs. De beroepschauffeurs waarbij niet tijdig het rijbewijs kan worden vernieuwd kunnen hiermee direct worden geholpen.
Bent u bekend met het bericht «Rijbewijs ingetrokken na eerlijk melden depressie: «Dit is niet in de haak»»?1
Ja, daar ben ik mee bekend.
Wat is uw reactie op dit bericht? Wat vindt u ervan dat het CBR een rijbewijs ongeldig verklaart na een beoordeling van een medisch specialist dat een aandoening uit het verleden geen invloed heeft op de rijgeschiktheid?
Ik kan niet ingaan op specifieke casussen. Het CBR baseert haar beslissingen op de Regeling Eisen Geschiktheid 2000. Het CBR heeft mij bevestigd dat ook in genoemde casus dit het geval is.
De humanitaire crisis in Venezuela en de erkenning van Juan Gauidó |
|
Achraf Bouali (D66) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
|
|
|
Kent u de berichten «Venezuela herziet relaties met EU-landen na erkennen Guaidó als president»1 en «Crisis in Venezuela»?2
Ja.
Hoe duidt u de zorgelijke humanitaire situatie in Venezuela, waaronder de wijdverspreide armoede en honger en het aanhoudende tekort aan medicijnen?
Het kabinet maakt zich ernstige zorgen over de situatie in Venezuela. Op economisch, sociaal, humanitair en politiek gebied glijdt het land steeds verder af. Dit leidt reeds geruime tijd tot hoge humanitaire noden. Het Maduro-bewind ontkent de problemen en wil de internationale gemeenschap niet om hulp vragen. Als gevolg hiervan heeft UNOCHA vooralsnog niet de mogelijkheid om onafhankelijk de humanitaire behoeften in Venezuela vast te stellen, kan er geen humanitair coördinator worden aangesteld en kan er geen internationaal humanitair financieringsverzoek worden gepubliceerd. Nederland blijft er op aandringen dat Venezuela dit mogelijk maakt.
Wel zijn er diverse humanitaire VN-organisaties actief in Venezuela (o.m. IOM, UNFPA, UNHCR, UNICEF en WHO), en zijn de programma’s van deze VN-instellingen in de afgelopen maanden opgeschaald.
Op welke wijze en via welke hulporganisaties biedt Nederland – zowel bilateraal als via multilaterale kanalen – hulp aan de noodlijdende Venezolaanse bevolking?
Ondanks dat er nog geen onafhankelijke behoeftestelling is, heeft Nederland toch op diverse manieren weten bij te dragen aan het verlichten van de noden in Venezuela en de regio. Allereerst droeg Nederland in 2.018 EUR 55 mln. bij aan het door de VN beheerde Central Emergency Response Fund (CERF), dat het afgelopen jaar ruim EUR 8 mln. uitkeerde ten behoeve van de humanitaire respons in Venezuela. Naast de bijdrage via het CERF draagt Nederland ieder jaar ongeoormerkt bij aan organisaties die reeds actief zijn in Venezuela en buurlanden, waaronder het Internationale Comité van het Rode Kruis (ICRC) en humanitaire VN-organisaties zoals UNICEF en UNHCR. Naast de ongeoormerkte Nederlandse bijdragen aan o.a. humanitaire VN-organisaties en ICRC, heeft Nederland in 2018 in respons op de crisis in Venezuela EUR 0,5 mln. bijgedragen aan het regionale appeal van UNHCR, EUR 0,6 mln. aan regionale appeals van IFRC (via het Nederlandse Rode Kruis), en EUR 4 mln. aan IOM voor het regionale actieplan (RAP). Binnen het RAP ondersteunt IOM lokale overheden bij het verbeteren van de opvang, basisvoorzieningen en (waar mogelijk) sociaaleconomische integratie voor Venezolanen in hun gastlanden.
Ook in 2019 stelt Nederland reeds geld ter beschikking: het gaat op dit moment om bijdragen aan het Rode Kruis en de Dutch Relief Alliance (DRA). Zo maakte Nederland gisteren bekend dat het ruim EUR 1 mln. zal geven aan het Rode Kruis (NRK), ten behoeve van de respons van het Rode Kruis in Venezuela en regio. Van deze EUR 1 mln. gaat EUR 0,5 mln. naar de respons van het ICRC in Venezuela en EUR 0,5 mln. naar het regionale programma van het IFRC. Eerder dit jaar gaf Nederland al EUR 80.000 ter ondersteuning van het Venezolaanse Rode Kruis.
Via DRA gaat EUR 4 miljoen naar een hulpprogramma in Colombia, waarmee Venezolaanse vluchtelingen worden ondersteund. Met DRA is afgesproken dat zodra de situatie in Venezuela het toelaat, het programma ook in Venezuela actief zal worden.
Op welke wijze beïnvloedt de erkenning van Juan Gauidó als president van Venezuela de mogelijkheden tot humanitaire hulp aan de Venezolaanse bevolking, zowel in Venezuela zelf als in de buurlanden?
Interim-president Guaidó geeft een hoge prioriteit aan de verlening van humanitaire hulp gezien de tekorten aan voedsel en medicijnen. Zonder de medewerking van Maduro, die niet bereid is humanitaire hulp toe te laten, zijn de mogelijkheden humanitaire hulp te verlenen zeer beperkt. Alleen informeel en op hele kleine schaal wordt nu humanitaire hulpverlening toegestaan. Alle actoren zullen moeten samenwerken om ervoor te zorgen dat – ongeacht de politieke ontwikkelingen – de humanitaire toegang tot hulpbehoevenden in Venezuela niet verder verslechtert en dat een onafhankelijke behoeftebepaling kan plaatsvinden. Hulpverlening aan Venezolaanse migranten en vluchtelingen door VN-organisaties, het ICRC en NGO’s in de buurlanden was en blijft mogelijk.
Steun aan de opvang van migranten en vluchtelingen in de buurlanden wordt georganiseerd door de VN (UNHCR en IOM), door de Internationale Federatie van het Rode Kruis en door NGO’s, waaronder leden van de DRA.
Op welke wijze worden de buurlanden van Venezuela ondersteund in het opvangen van vluchtelingen?
Zie antwoord op vraag 3. Waar gevraagd en mogelijk levert Nederland daarnaast ondersteuning aan de Caribische delen van het Koninkrijk bij de uitdagingen die zij ondervinden als gevolg van de situatie in Venezuela. Specifiek op het terrein van migratie heeft dit in 2018 al tot diverse vormen van kennisuitwisseling geleid. Op verzoek van de regering van Aruba en Curaçao zullen we die samenwerking in 2019 verder voortzetten. Zo heeft de regering van Curaçao op 10 januari 2019 een aanvullend verzoek om ondersteuning gedaan in het kader van Venezuela. Ook de Arubaanse Minister van Justitie heeft op 1 februari jl. een technisch bijstandsverzoek ingediend voor tijdelijke ondersteuning van de Arubaanse vreemdelingenketen middels opleidingen en training ten behoeve van het optimaliseren van de asielprocedure. In beide gevallen wordt welwillend gekeken naar de mogelijkheden en wordt momenteel in samenspraak met de landen bezien op welke wijze gevolg gegeven kan worden aan de verzoeken. Daarnaast is het kabinet ook bereid om te ondersteunen bij andere uitdagingen, waaronder de gesprekken over de toekomst van de raffinaderij op Curaçao en is nadrukkelijk oog voor het borgen van leveringszekerheid van brandstoffen op bijvoorbeeld Bonaire.
Welke mogelijkheden ziet u om de humanitaire hulp aan de Venezolanen in Venezuela, via bijvoorbeeld via het Internationale Comité van het Rode Kruis en instellingen van de Verenigde Naties, te intensiveren om de noodlijdende situatie van de bevolking waar mogelijk te verbeteren?
Zie ook antwoord op vragen 2 en 3.
De mogelijkheden om bij te dragen zijn momenteel beperkt, maar Nederland volgt de situatie in Venezuela op de voet, en onderzoekt manieren om de humanitaire respons op verantwoorde wijze (financieel) te ondersteunen. Nederland bekijkt ook continu welke andere mogelijkheden het kan benutten om Venezolanen in nood te helpen, bijvoorbeeld via samenwerking met andere landen. Zo werkt de VS aan de opbouw van een humanitaire responsstructuur in Colombia en Brazilië en is het Koninkrijk der Nederlanden verzocht om Curaçao dienst te laten doen als één van de logistieke humanitaire hubs. Zoals gezegd staan het kabinet en de regering van Curaçao positief ten aanzien van dit verzoek.
Kunt u aangeven welke landen inmiddels humanitaire hulp geven aan Venezuela?
Diverse landen hebben in de media aangegeven de humanitaire respons te (willen) steunen. Maar door het gepolariseerde politieke klimaat en de politisering van de humanitaire hulp, alsmede de beperkte mogelijkheden voor coördinatie door de VN, is in veel gevallen nog niet duidelijk hoe deze bijdragen bij hulpbehoevenden in Venezuela terecht kunnen komen.
De Amerikaanse humanitaire hulp wordt vooralsnog tegengehouden, en van andere landen die bijdragen aan de humanitaire respons in Venezuela hebben aangekondigd is voorlopig onduidelijk op welke manier het geld zal worden besteed.
De Europese Unie heeft in 2018, via het Europees Bureau voor Humanitaire Hulp (ECHO), bijgedragen aan de humanitaire respons op de crisis in Venezuela, onder meer door financiering van inzet van de Wereldgezondheidsorganisatie in Venezuela en in buurlanden. Het zal deze steun ook in 2019 voortzetten en waar mogelijk opschalen. De humanitaire inzet van ECHO blijft qua schaal echter beperkt door het ontbreken van eerder genoemde onafhankelijke behoeftestelling.
Zijn er binnen de recentelijk door de Europese Unie opgerichte International Contact Group gesprekken over de behoeften voor humanitaire hulp aan Venezuela?
Tijdens de eerste bijeenkomst van de ICG in Uruguay op 7 februari jl. is besloten om een technische missie naar Venezuela te sturen die de mogelijkheden zal onderzoeken om nieuwe presidentsverkiezingen te houden en hoe de weg vrij te maken voor urgente humanitaire hulp. Nederland neemt deel aan de International Contact Group.
Brieven waarin schoolleiders gewezen worden op de wettelijke verplichting om gegevens van leraren aan te leveren voor het Lerarenregister |
|
Paul van Meenen (D66), Eppo Bruins (CU), Michel Rog (CDA) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
|
|
|
Bent u ermee bekend dat schoolleiders op dit moment nog brieven ontvangen van of namens uw ministerie, waarin zij gewezen worden op de wettelijke verplichting om gegevens van leraren aan te leveren voor het lerarenregister?1
Ik ben ermee bekend dat schoolbesturen een brief hebben gekregen waarin opgeroepen wordt om de gegevens van hun leraren te leveren, zodat deze gebruik kunnen maken van het Lerarenportfolio. Deze brief had niet in deze vorm verstuurd moeten worden: de informatie die er in staat is onvolledig. Dat betreur ik.
Zoals ik u heb gemeld in mijn brief van 16 januari 20192 zal van een verplicht lerarenregister in deze kabinetsperiode geen sprake zijn. Wel blijf ik werken aan de doelen uit de Wet beroep leraar en het vrijwillig Lerarenportfolio, dat de regie over de professionele ontwikkeling in handen legt van de leraar. Dit is een essentieel verschil met het huidige bekwaamheidsdossier, dat in handen is van het schoolbestuur. Ik vind het daarom belangrijk dat besturen gegevens aanleveren, zodat leraren van het portfolio gebruik kunnen maken. Om dubbele lasten te voorkomen, hoeven schoolbesturen die het portfolio onder leraren stimuleren niet langer bekwaamheidsdossiers bij te houden.
Besturen zijn verplicht de gegevens aan te leveren, maar de leraar bepaalt zelf of hij of zij het portfolio wil gebruiken. Schoolbesturen die ervoor kiezen geen gegevens aan te leveren, moeten kunnen aantonen dat zij op andere wijze de professionele ontwikkeling van hun leraren stimuleren. Voor hen geldt de wettelijke verplichting tot de bekwaamheidsdossiers onverkort. Deze laatste opt-out mogelijkheid ontbreekt in de brief die recent aan schoolbesturen is verstuurd. Dit zal gerectificeerd worden. De besturen die de door u aangehaalde brief hebben ontvangen, zullen een herstelbrief krijgen conform bovenstaande strekking.
Bent u ermee bekend dat in deze brieven wordt gedreigd dat het niet voldoen aan de wettelijke verplichting zal meewegen bij de inspectiebeoordeling van de school?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat deze brieven onnodig zijn en leiden tot onnodige spanning en onzekerheid bij scholen?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid om de Inspectie van het Onderwijs opdracht te geven anticiperend te handhaven als het gaat om de verplichtingen die (nu nog, maar binnenkort niet meer) voortvloeien uit het lerarenregister?
Ik ben met de Inspectie in gesprek over de manier waarop het toezicht rondom dit thema vorm en inhoud krijgt. De verplichting op het register mag dan verdwijnen: zorg en aandacht voor professionele ontwikkeling van leraren is niet vrijblijvend.
We mogen van leraren verwachten dat zij zich voor hun eigen professionele ontwikkeling inzetten. Tegelijkertijd is het de verantwoordelijkheid van schoolbesturen om zorg te dragen voor een schoolklimaat waarin professionele ontwikkeling kan gedijen, waarin leraren optimaal aan hun ontwikkeling willen en kunnen werken.
Dit betekent ook dat het schoolbestuur jaarlijks verantwoording aflegt over de wijze waarop dit gerealiseerd wordt en de tijd en middelen die het daarvoor beschikbaar heeft gesteld. In het AO Leraren en in de Kamerbrief van 16 januari heb ik aangegeven dat ik dit wettelijk ga vastleggen. Dit doe ik door strategisch HRM-beleid en professionaliteit als deugdelijkheidseisen op te nemen in de wet, zodat de Inspectie het toezicht hierop structureel kan inrichten. Ik zal u voor de zomer informeren over de nadere uitwerking hiervan.
Het bericht dat sportclubs tegenwerking ervaren bij verduurzaming |
|
William Moorlag (PvdA) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Sportclubs zijn het zat. Drie keer tegenwerking bij verduurzaming»?1 en herinnert u zich de antwoorden op eerdere Kamervragen over de opbrengst van zonnepanelen van sportclubs (antwoorden ontvangen 19 november 2018)?
Ja.
Deelt u de mening dat in zijn algemeenheid er alleen lange termijn investeringen worden gedaan als investeerders zicht hebben een redelijk rendement op het geïnvesteerd vermogen en het tenminste terugverdienen daarvan? Zo ja, hoe verhoudt zich dat tot het feit dat er onduidelijkheid bestaat over de opvolging van de salderingsregeling, zowel qua inhoud als qua tijdspad? Zo nee, waarom deelt u die mening niet?
Ja, die mening deel ik. Ook begrijp ik dat investeerders in zonne-energie het liefst zo snel mogelijk zekerheid willen over de omvorming van de salderingsregeling en per welke datum de nieuwe regeling zal gelden.
In mijn brief van 15 juni 2018 heb ik op hoofdlijnen mijn stimuleringsbeleid voor lokale hernieuwbare elektriciteitsproductie met directe betrokkenheid van burgers geschetst, o.a. met oog op draagvlak voor en op de betaalbaarheid van de energietransitie. In die brief heb ik u tevens geïnformeerd over het omvormen van de salderingsregeling in een terugleversubsidie. Daarbij heb ik in grote lijnen weergegeven hoe en op welke termijn ik die terugleversubsidie wil vormgeven. Dit vergt de nodige tijd.
In mijn brief van 28 januari jl. heb ik u gemeld dat de uitvoering van de terugleversubsidie bij nadere uitwerking met de betrokken partijen complexer is gebleken dan verwacht. Momenteel onderzoek ik hoe de zorgen met betrekking tot de uitvoering kunnen worden weggenomen, dan wel of er een werkbaar alternatief instrument kan worden vormgegeven. Het is mijn streven om aan het einde van het eerste kwartaal van 2019 met een concreet uitgewerkt voorstel voor de omvorming van de salderingsregeling te komen. Mijn streven is een start van de nieuwe regeling per 1 januari 2021, waarmee ik investeringszekerheid bied aan (bestaande en nieuwe) investeerders in zonne-energie.
Begrijpt u dat ook sportverenigingen onzeker en terughoudend zijn geworden over het aanbrengen van zonnepanelen, omdat is aangekondigd dat de salderingsregeling wordt afgeschaft, terwijl niet duidelijk is welke vervangende stimuleringsregeling van kracht gaat worden en wanneer die van kracht gaat worden? Zo ja, waarom begrijpt u dat en wat gaat u doen om die onzekerheid weg te nemen? Zo nee, waarom begrijpt u dat niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat deze onzekerheid en terughoudendheid schadelijk is voor het tempo van verduurzaming van de energievoorziening en schadelijk voor het enthousiasme en draagvlak voor verduurzaming van sportgebouwen? Zo ja, welke conclusie en acties verbindt u hier aan? Zo nee, waarom niet?
Ik begrijp dat investeerders in zonne-energie graag zo snel mogelijk duidelijkheid willen hebben over de omvorming van de salderingsregeling. Het is mijn streven op korte termijn deze duidelijkheid te kunnen bieden. Desondanks constateer ik de afgelopen jaren een forse groei in zon-PV-installaties, zowel kleine als grote installaties op daken en op velden. Daarbij maken investeerders gebruik van regelingen als de salderingsregeling, de postcoderoosregeling en de SDE+ maar ook van de energie-investeringsaftrek (EIA) of de in 2019 nieuwe subsidieregeling Stimulering bouw en onderhoud van sportaccommodaties.
Is u bekend dat sportverenigingen onzekerheid en terughoudendheid bestaat over het investeren in duurzame energie, omdat door een wijziging in de regelgeving per 1 januari 2019 niet, althans minder vaak, vooraf zekerheid bestaat over de toekenning en de omvang van subsidie? Zo ja, welke conclusie verbindt u hieraan?
In de afgelopen jaren hebben jaarlijks ruim 600 verenigingen gebruik gemaakt van de toenmalige subsidieregeling Energiebesparing en duurzame energie sportaccommodaties die tot eind 2018 was opengesteld. Inmiddels hebben 308 verenigingen aangegeven dat zij investeren in verduurzaming via de met ingang van 1 januari 2019 nieuwe regeling Stimulering bouw en onderhoud van sportaccommodaties. De verwachting is dat dit aantal in het komende jaar nog ruim zal verdubbelen. Ik zie dan ook geen verandering in het enthousiasme en de mogelijkheden van de sportverenigingen om te investeren in verduurzaming.
Bent u bereid in overleg te treden met vertegenwoordigers van sportorganisaties om kennis te nemen van hun zorgen en zo nodig de regeling aan te passen of anderszins maatregelen te treffen die de heersende onzekerheid en terughoudendheid doen verminderen? Zo ja, bent u bereid de Kamer over de uitkomsten te informeren? Zo nee, waarom niet?
Mijn collega van Medische Zorg en Sport betrekt de sportsector zeer nauw bij de inhoudelijke vormgeving van de regeling Stimulering bouw en onderhoud van sportaccommodaties voor het aankomende jaar. Dit vraagstuk zal bij dit proces besproken worden.
Het bericht ‘Verval in de gymzaal: kapotte trampolines en turnbruggen’ |
|
Rudmer Heerema (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht dat de helft van de Nederlandse gymdocenten weleens werkt met afgekeurd sportmateriaal omdat de materialen niet op tijd vervangen worden?1 Zo ja, klopt het geschetste beeld?
Ik ben bekend met dit bericht. Zie voorts het antwoord op vraag 3.
Deelt u de mening dat bewegingsonderwijs van groot maatschappelijk belang is en daarom op iedere school gegeven moet worden? Zo ja, deelt u de mening dat de veiligheid van leerlingen voorop staat en dat veilig en goed gymmateriaal uiterst belangrijk is voor het geven van goed bewegingsonderwijs? Zo nee, waarom niet?
Ja, die mening deel ik, twee van de kerndoelen voor het po zien op bewegingsonderwijs. Ik vind het zeer onwenselijk dat bij het geven van bewegingsonderwijs soms gebruik wordt gemaakt van afgekeurde materialen, het is een taak van het schoolbestuur om ervoor te zorgen dat dit niet gebeurt. Ieder kind verdient een veilige leeromgeving, hier dient de school zorg voor te dragen. Zie voorts het antwoord op vraag 6.
Kunt u aangeven hoeveel scholen last hebben van de geschetste situatie? Heeft u inzicht in hoeveel scholen door deze situatie niet in staat zijn om voldoende of goed bewegingsonderwijs te geven? Zo ja, om hoeveel scholen gaat het? Zo nee, kunt u uitzoeken of er scholen zijn die door slecht gymmateriaal niet in staat zijn bewegingsonderwijs te geven?
Uit onderzoek van het Mulierinstituut blijkt dat in het schooljaar 2016/2017 80 procent van de schoolleiders (n=788) tevreden was met het beschikbare materiaal. 16 procent was hier ontevreden over en 4 procent vond dit slecht.2 Ik heb geen inzicht in hoeveel scholen exact te maken hebben met materialen die niet volledig voldoen. Met de actualisatie van het Bestuursakkoord PO heb ik afgesproken om onderzoek te doen om op lokaal niveau de knelpunten in beeld te brengen voor scholen om meer bewegingsonderwijs te realiseren. Wanneer dit onderzoek in de loop van 2019 wordt afgerond, wordt het aan de Kamer beschikbaar gesteld.
Kunt u inzichtelijk maken of gemeenten genoeg middelen gereserveerd hebben voor het vervangen van vervallen gymmaterialen? Kunt u in een tijdspad aangeven hoelang het duurt om de ondeugdelijke gymmaterialen te vervangen?
Ik heb geen inzicht in de financiële situatie van gemeenten op dit niveau. Indien de geschetste situatie zich in een gemeente voordoet, kan dit naar verwachting ook het beste daar aan de orde worden gesteld. Zie ook het antwoord op vraag 5 en 6.
Klopt het dat de gemeente een zorgplicht heeft en ervoor dient te zorgen dat de accommodatie geschikt is en blijft voor onderwijsgebruik, en voldoet aan de wettelijke eisen? Zo ja, hoe komt het dan dat sommige scholen met afgekeurd materiaal moeten lesgeven en daardoor de veiligheid van leerling in het geding komt? Zo nee, wie is er verantwoordelijk?
Er zijn verschillende manieren waarop beschikbaarstelling en gebruik van accommodaties voor bewegingsonderwijs plaats kan vinden. De school kan een eigen accommodatie beheren en gebruiken, maar kan ook gebruik maken van een accommodatie die wordt beheerd door de gemeente of in beheer is van een derde partij. In alle gevallen geldt dat de gemeente verantwoordelijk is voor financiering van het gebruik en de instandhouding van de accommodatie; deze bovengenoemde verantwoordelijkheid vloeit voort uit artikelen 117 en 136 van de Wet op het primair onderwijs (Wpo). Deze vergoeding dient redelijkerwijs te voorzien in een goede instandhouding van de accommodatie. Gemeenten ontvangen hiervoor middelen uit het Gemeentefonds, en in de modelverordening is een jaarlijkse prijsindexatie vastgelegd. Ik wil niet speculeren over de verschillende oorzaken die kunnen leiden tot de onwenselijke situatie dat scholen met deels ondeugdelijk materiaal werken.
Klopt het dat het bestuur van de school ook verantwoordelijk is voor de veiligheid van de werkplek van zijn personeel en de leeromgeving van de leerlingen? Deelt u de mening dat het onduidelijk is waar de verantwoordelijkheden liggen? Graag een verduidelijkende uitleg.
Allereerst zorgt het schoolbestuur voor de veiligheid en gezondheid van werknemers, in lijn met artikel 3 van de Arbeidsomstandighedenwet. In lijn met artikel 5 van de Arbowet dient de school ook een risicoinventarisatie en -evaluatie uit te (laten) voeren naar de gebouwen waarin het onderwijs wordt gegeven. Toezicht op de Arbowet wordt uitgevoerd door de Inspectie SZW. Hiernaast dient het bevoegd gezag zorg te dragen voor de veiligheid, waaronder de fysieke veiligheid, tijdens de schooldag, in lijn met artikel 4c van de Wpo. Dit is ook opgenomen in het toezichtskader van de Inspectie van het Onderwijs. Ik acht de verantwoordelijkheden van de verschillende partijen hierin niet onduidelijk.
Bent u bereid om in overeenstemming met gemeenten en schoolbesturen ervoor te zorgen dat alle ondeugdelijke gymmaterialen op tijd vervangen worden zodat gymlessen altijd door kunnen gaan?
Met bovengenoemd uit te voeren onderzoek kan ik meer inzicht geven in waar de in de peiling geschetste situaties zich voordoen. Dat er vervolgens voor wordt gezorgd dat ondeugdelijke materialen tijdig worden vervangen acht ik een taak van exploitanten en gemeenten, al dan niet naar aanleiding van signalen van scholen. In laatste instantie kan een college van B&W op dit onderwerp bevraagd worden door de Gemeenteraad.
Het ‘Voorlopig advies Capaciteitsorgaan tandartsen en mondhygiënisten’ |
|
Henk van Gerven (SP) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
|
|
|
Wat is uw reactie op het tussentijdse advies van het Capaciteitsorgaan voor Medische en Tandheelkundige vervolgopleidingen om de jaarlijkse instroom voor de initiële opleiding tot tandartsen te verhogen naar 311 studenten per jaar? Kunt u in uw antwoord ook ingaan op de opmerking van het Capaciteitsorgaan dat het op basis van de voortekenen niet waarschijnlijk is dat de volledige raming later in 2019 een lager instroomadvies zal opleveren onder andere omdat de nu voorliggende raming aansluit op eerdere ramingen uit 2009 en 2013?1
Zoals aangekondigd bij de schriftelijke vragen naar aanleiding van de voorhang van het concept tijdelijk besluit zelfstandige bevoegdheid geregistreerd-mondhygiënist (Kamerstuk 32 620, nr. 217) zou het Capaciteitsorgaan eind 2018 (werd 23 januari 2019) een kwantitatieve analyse opleveren, welke begin 2019 (wordt in de loop van 2019) gepreciseerd zal worden met een kwalitatieve analyse. Bij de beantwoording van de Kamervragen is ook toegezegd dat de Minister van OCW en ik de Kamer voor de Voorjaarsnota informeren over wat de kosten zijn van het opvolgen van het advies van het Capaciteitsorgaan over het benodigde aantal opleidingsplaatsen Tandheelkunde en Mondzorgkunde.
Gaat u het advies van het Capaciteitsorgaan overnemen oftewel gaat u de numerus fixus voor tandartsen verhogen? Zo ja, per wanneer? Zo nee, waarom neemt u het advies waar u zelf om heeft gevraagd niet over?
Zie hiervoor het antwoord op vraag 1.
De Nederlandse jongen Charly die in Spanje gedetineerd is |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Martijn van Helvert (CDA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Bent u bekend dat deze week een uitspraak komt van de rechter in Spanje over het al dan niet uitzitten van het voorarrest in Nederland door Charly T.?1
Op 6 februari 2019 vond een procedurezitting plaats waar de rechter volgende zittingsdata bekend maakte en zich over het voorarrest boog. Een medewerker van de Nederlandse ambassade in Madrid woonde de zitting bij. De Officier van Justitie verzocht om verlenging van het voorarrest met drie maanden. De verdediging gaf aan een korte verlenging van het voorarrest in geval van spoedige rechtszittingen te zullen accepteren.
Welke acties heeft het Ministerie van Buitenlandse Zaken in 2019 ondernomen om conform het verdrag met Spanje Charly T. in Nederland het voorarrest te laten uitzitten?
Zoals vastgelegd in de Staat van het Consulaire (kst-35000-V-51) geldt het uitgangspunt dat Nederlandse verdachten in het buitenland zelf verantwoordelijk zijn voor hun verdediging. Het land van detentie heeft de plicht om een advocaat ter beschikking te stellen indien betrokkenen zelf niet over de middelen daartoe beschikken. Dezelfde situatie bestaat in Nederland voor Nederlandse en buitenlandse verdachten.
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken geeft consulaire bijstand aan Nederlandse gedetineerden in het buitenland. Deze bijstand is beschikbaar voor elke gedetineerde en wordt in de vorm of mate in principe niet bepaald door de schuld, de aard van het delict, de opgelegde straf, etc, maar door de detentieomstandigheden in het betreffende land en de betreffende persoon (bijvoorbeeld aan de hand van de kwetsbaarheid).
Consulaire bijstand is uitdrukkelijk géén juridische bijstand. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken levert en financiert geen rechtsbijstand (afgezien van in doodstrafzaken). Wel heeft het Ministerie van Buitenlandse Zaken door middel van een subsidiekader de mogelijkheid gecreëerd voor Nederlandse gedetineerden in het buitenland om juridisch advies te krijgen van een Nederlandse organisatie die daartoe van het ministerie subsidie ontvangt. Op dit moment ontvangen de organisaties PrisonLAW en DutchAdvocates subsidie van het Ministerie van Buitenlandse Zaken voor het geven van juridisch advies aan Nederlandse gedetineerden in het buitenland. Ook in dit onderhavige geval is het juridisch advies tot stand gekomen.
In de Staat van het Consulaire (Kamerstuk 35 000 V, nr. 51) staan de instrumenten genoemd die het Ministerie van Buitenlandse Zaken ten aanzien van een individuele buitenlandse rechtsgang tot haar beschikking heeft. In onderhavige zaak is sprake geweest van de inzet van onderstaande instrumenten: (1) gesubsidieerd juridisch advies (i.c. door Stichting PrisonLAW), (2) actief volgen van de rechtsgang, (3) expliciet en herhaaldelijk aandacht vragen van de lokale autoriteiten voor de rechtsgang, en (4) ondersteuning («adhesie») van (juridische) verzoeken. Omdat de rechtsgang zich nog in de initiële fase bevindt en de Officier van Justitie, de verdediging en de rechter hun rollen in de rechtsgang nog in belangrijke mate moeten vervullen, is er thans geen aanleiding en ruimte voor het inzetten van het instrument van onderzoek naar de gevolgde rechtsgang door een vertrouwensadvocaat.
Het ministerie, en vooral de Nederlandse ambassade in Madrid, heeft de afgelopen maanden sterk en proactief ingezet op het begeleiden van het juridisch advies en de rechtsbijstand door de lokale advocaat, het volgen van en aandacht vragen van de Spaanse autoriteiten voor de rechtsgang en het ondersteunen en doorgeleiden van verzoeken, dat gebeurt ook door inzet van «stille diplomatie». Zo was een medewerker van de Nederlandse ambassade op 6 februari aanwezig op de zitting, is er onder meer door de ambassade via formeel diplomatiek note verbale aandacht gevraagd voor de zaak en zijn verschillende Spaanse autoriteiten op meerdere momenten actief geattendeerd op de mogelijkheid van overdracht van toezichthoudende maatregelen en de positieve Nederlandse houding ten aanzien daarvan.
Waarom heeft het Ministerie besloten om geen vertrouwensonderzoek te laten verrichten in deze zaak?
Zie mijn antwoord op vraag 2.
Waarom heeft het Ministerie geen vertrouwensadvocaat aangewezen conform de procedure beschreven in de Staat van het Consulaire 2018?2
Zie mijn antwoord op vraag 2.
Bent u van mening dat een vertrouwensadvocaat in de casus van Romano van der Dussen een zinvolle bijdrage heeft geleverd in de procesgang?
Nee, de procesgang eindigde in 2006 terwijl het rapport van de vertrouwensadvocaat verscheen in 2010. Het onderzoek van de door het Ministerie van Buitenlandse Zaken ingeschakelde vertrouwensadvocaat in voornoemde zaak in 2010 is wel zeer belangrijk geweest als aanleiding en aanknopingspunt voor verder onderzoek naar feiten en verklaringen door de advocaten van betrokkene zelf, die uiteindelijk hebben geleid tot een succesvol herzieningsverzoek en de vrijlating van betrokkene in 2016. Het onderzoek van de vertrouwensadvocaat gaf onder meer aan dat de verdediging in voornoemde zaak, vooral in de eerste fase van initiële procesgang grote steken had laten vallen, die uiteindelijk mede leidden tot een onherroepelijke veroordeling in 2006.
Zoals ik heb aangegeven in mijn antwoord op vraag 3 van de op 21 januari jl. gestelde schriftelijke vragen, en zoals ook deze casus laat zien, is adequate juridische bijstand in de eerste fase van de rechtsgang voor een verdachte vaak cruciaal. Om die reden overlegt het Ministerie van Buitenlandse Zaken met de organisatie DutchAdvocates die sinds 1 januari jl. subsidie ontvangt voor juridisch advies over de beste wijze waarop in voorkomende gevallen in een vroegtijdig stadium juridisch advies kan worden verleend met rekenschap van de regels omtrent persoonsgegevensbescherming.
Heeft u via diplomatieke of politieke weg bij de Spaanse autoriteiten erop aangedrongen om fouten in het proces te herstellen, conform de procedure beschreven in de Staat van het Consulaire?
Zie mijn antwoord op vraag 2.
Klopt het dat het ministerie bij de familie van Charly T. de mogelijkheid heeft aangereikt om over te stappen naar de nieuwe subsidiepartner Dutch Advocates? Zo ja, met welke reden?
Nee. Het ministerie beslist niet hierover. De gedetineerde zelf beslist of hij om juridisch advies vraagt en zowel Stichting PrisonLAW als Stichting DutchAdvocates beslissen zelf welke zaken zij aannemen. Het ministerie heeft enkel gewezen op het bestaan van DutchAdvocates en zeer uitdrukkelijk op de onwenselijkheid en nadelen van een dossieroverdracht in een lopende zaak.
Heeft het ministerie de begroting van 2019 van Prison Law goedgekeurd voorafgaand aan de subsidietoewijzing die afloopt per 1 juli 2019?
Ja. Stichting PrisonLAW moet uiterlijk 30 september 2019 aan het ministerie inhoudelijk en financieel rapporteren over de activiteiten die in de periode 1 januari 2019 tot en met 30 juni 2019 met subsidie van het ministerie zijn uitgevoerd.
Heeft u nog plannen om in de nabije toekomst acties te ondernemen om de procesgang alsmede de persoonlijke situatie van Charly T. en zijn familie te verbeteren?
De inzet zoals beschreven in het antwoord op vraag 2 wordt de komende tijd voortgezet.
Kunt u deze vragen, samen met de nog openstaande set vragen, één voor één en zo spoedig mogelijk behandelen?
Ja.
Korte termijn gevolgen van het faillissement van het MC IJsselmeerziekenhuizen |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de nieuwsbrief van de Stichting Actie Behoud Ziekenhuis Lelystad (BZL), waarin beweerd wordt dat het Sint Jansdal Ziekenhuis overleg met de Stichting BZL vooralsnog afhoudt?1
Ja.
Klopt het dat Sint Jansdal Ziekenhuis niet met de Stichting BZL wil spreken? Zo ja, kunt u achterhalen wat hiervan de reden is?
Ziekenhuis St Jansdal heeft mij laten weten zich in te spannen om met betrokken stakeholders in gesprek te zijn en te blijven. Hiertoe is onder meer afgelopen maandagavond 4 februari, in samenspraak met de burgemeester van Lelystad, een druk bezochte stakeholdersbijeenkomst in het gemeentehuis van Lelystad georganiseerd. Hier waren, naast onder meer huisartsen, de GGD, de VVT, verloskundigen, kraamzorg en de HAP, ook vertegenwoordigers aanwezig van de Stichting Actie Behoud Ziekenhuis Lelystad. Tijdens deze bijeenkomst is met de aanwezigen van de Stichting Actie Behoud Ziekenhuis Lelystad gesproken over de wederzijdse inzichten en vragen. Het contact is naar zeggen van St Jansdal goed verlopen en St Jansdal verwacht dit op deze wijze te kunnen voortzetten. De eerstvolgende bespreking van St Jansdal met de Stichting is op 11 februari.
Zijn er sinds uw brief van 17 januari 2019 intussen wel meldingen van casussen en incidenten binnengekomen bij de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ)?2
Voor het antwoord op deze vragen verwijs ik graag naar mijn brief van heden aan de Kamer met betrekking tot de stand van zaken van MC Slotervaart en de MC IJsselmeerziekenhuizen.
Wanneer wordt bekend hoe de zorg in de regio Lelystad, Urk en Noordoostpolder geregeld wordt vanaf 1 maart? Bent u ook van mening dat dat uiterst komende week bekend moet worden?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het dat het Antoniusziekenhuis in Sneek al sinds juli 2018 een patiëntenstop heeft op de polikliniek reumatologie? En klopt het dat hierdoor het Antoniusziekenhuis in Sneek nog niet lukt om de zorg op het gebied van reumatologie in Noordoostpolder en op Urk over te nemen?3
Vorige week verscheen het bericht in de media dat de Antonius Zorggroep in Sneek een patiëntenstop heeft op de polikliniek reumatologie, waardoor reumapatiënten, ook uit de Noordoostpolder en van Urk, op dit moment niet bij de Antonius Zorggroep in Sneek kunnen worden behandeld. Patiënten die met spoed moeten worden geholpen, kunnen hier overigens wel terecht. Verder kunnen reumapatiënten uit de Noordoostpolder en van Urk onder andere terecht in het MCL in Leeuwarden. Andere alternatieven zijn bijvoorbeeld het Tjongerschans in Heerenveen en Nij Smellinghe in Drachten. Daarnaast weegt zorgverzekeraar De Friesland momenteel in afstemming met de Antonius Zorggroep meerdere opties af, om de capaciteit in de regio op korte termijn te verhogen. De zorgverzekeraar is voornemens hier in de loop van deze week een beslissing over te nemen. Patiënten voor wie dit geldt ontvangen hier informatie over via de verwijzers, die meermaals per brief door de Antonius Zorggroep zijn geïnformeerd over de patiëntenstop en de alternatieven.
Waar kunnen patiënten reumatologie uit Urk en de Noordoostpolder wel terecht, nu en na 1 maart 2019? Op welke wijze worden betrokken patiënten hierover geïnformeerd?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het algemeen overleg over Medisch specialistische zorg/ziekenhuiszorg op 13 februari 2019?
Ja.
Het bericht ‘Ontslag topambtenaar achtervolgt Dijkgraaf Klip’ |
|
Nevin Özütok (GL) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Ontslag topambtenaar achtervolgt Dijkgraaf Klip»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u het feit dat het algemeen bestuur in september 2016 op de hoogte werd gesteld van het feit dat er in augustus 2016 een hoorzitting is geweest waar het algemeen bestuur formeel partij in is?
Of er juist is gehandeld, is ter beoordeling van het algemeen bestuur (AB) van het waterschap zelf. Mocht daarvoor aanleiding zijn, dan is het vervolgens aan de provincie als primaire toezichthouder op de waterschappen zich een oordeel te vormen over de gang van zaken. Als Minister heb ik in aangelegenheden als deze geen directe toezichthoudende rol op de waterschappen.
Hoe beoordeelt u de omgang met het opleggen van de geheimhouding op de betreffende stukken en wijze van ter inzage legging? Zijn alle wettelijke bepalingen goed gevolgd? Zo ja, kunt u dit nader toelichten? Zo nee, wat is er in formele zin niet goed gegaan?
In artikel 37 van de Waterschapswet (WsW) is geregeld in welke gevallen het AB ten aanzien van bepaalde informatie of stukken kan besluiten tot geheimhouding en het dagelijks bestuur (DB) geheimhouding kan opleggen aan het AB. In het laatste geval dient het besluit tot geheimhouding door het AB zelf te worden bekrachtigd. In artikel 37 van de WsW is tevens geregeld hoe de geheimhouding weer kan worden opgeheven. In dit verband kunnen tevens beslissingen worden genomen over het al dan niet toezenden van stukken en het ter inzage leggen daarvan. Zie het antwoord op vraag 2 over de vraag of in dit geval juist is gehandeld.
Denkt u dat het monistische karakter van het waterschapsbestuur een rol kan spelen in de onduidelijke rolverdeling tussen het dagelijks bestuur en het algemeen bestuur bij gevoelige kwesties zoals aan de orde in onderhavige casus? Zo nee, waarom niet?
In het algemeen is het AB het bevoegde bestuur in het waterschap, tenzij het AB bevoegdheden heeft overgedragen aan het DB; de wet kent hierin enkele – limitatief benoemde – uitzonderingen.
In de onderhavige casus is bij wet geregeld (art. 53 WsW) dat de secretaris van het waterschap door het AB wordt benoemd. De bevoegdheid tot schorsing of ontslag van de secretaris berust ook bij het AB (art 54 WsW). Over de regeling van geheimhoudingszaken hieromtrent zie het antwoord op vraag 3. Voor het geval er onjuist mocht zijn gehandeld zie het antwoord op vraag 2.
De last onder dwangsom werkgeversportaal UWV |
|
Pieter Heerma (CDA), Harry van der Molen (CDA), Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66), Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
|
|
|
Kunt u bevestigen dat de Unieke Zorgverlener Identificatie (UZI-pas) zal worden gecontinueerd als apart sectoraal eID-middel voor beroepen in de gezondheidszorg?
Ja, de UZI-authenticatiemiddelen zullen vooralsnog gecontinueerd worden voor beroepen in de gezondheidszorg. De UZI-pas is bedoeld voor patiëntherkenning door zorgprofessionals en niet voor de uitwisseling van gegevens tussen UWV en bedrijven. Met de UZI-pas kan het BSN van de patiënt worden opgehaald en vastgelegd in de eigen administratie.
Bent u voornemens om gebruik te maken van de mogelijkheid in de aanstaande Wet digitale overheid om voor een welbepaalde doelgroep (BIG-geregistreerden) af te wijken van de acceptatieplicht van de generieke elektronische identificatiemiddelen?
De aanstaande Wet digitale overheid (WDO) biedt de mogelijkheid om in plaats van een UZI-pas met een publiek identificatiemiddel (bijvoorbeeld DigiD) in te loggen en daarmee de identiteit van de zorgprofessional vast te stellen. Op basis van artikel 8 derde lid WDO kan bij ministeriële regeling worden bepaald dat een publiek identificatiemiddel kan worden gebruikt voor de functie die de UZI-pas nu heeft. Het is nog te vroeg om te zeggen of hier daadwerkelijk gebruik van zal worden gemaakt. Hiernaar is een eerste verkenning gestart.
Klopt het bericht, dat wanneer er sprake is van een apart sectoraal eID-stelsel voor toegang tot gezondheidsgegevens, het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) voor het vaststellen van het betrouwbaarheidsniveau, niet alleen naar de generieke Handreiking «Betrouwbaarheidsniveaus voor digitale dienstverlening, een handreiking voor overheidsorganisaties, versie 4» van Forum Standaardisatie moet kijken, maar ook naar de sectorale norm van VWS als vastgelegd in het «Onderzoek betrouwbaarheidsniveau patiëntauthenticatie bij elektronische gegevensuitwisseling in de zorg» (mei 2016, bijlage bij Kamerstuk 26 643, nr. 419)?
Nee, het bericht klopt niet. Het onderzoek dat het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport heeft laten uitvoeren gaat specifiek over patiëntauthenticatie, en dus over het betrouwbaarheidsniveau (eIDAS Laag, Substantieel of Hoog) dat een patiënt (burger) moet gebruiken om toegang te krijgen tot zijn of haar gezondheidsgegevens. Het inloggen door de zorgverlener is daarbij buiten beschouwing gebleven.
Kunt u bevestigen dat in dit onderzoek wordt gesteld dat, wanneer zonder twijfel vastgesteld kan worden dat er sprake is van gezondheidsgegevens, inzage in het burgerservicenummer (BSN) en toepasselijkheid van het medisch beroepsgeheim geldt: Betrouwbaarheidsniveau Hoog eIDAS?
In het onderzoek – dat dus uitsluitend betrekking had op de patiëntauthenticatie (het burgerdomein) – is inderdaad aangegeven dat voor de situatie waarbij toegang wordt gegeven aan het medische dossier aan patiënten, het betrouwbaarheidsniveau eIDAS Hoog passend is.
Heeft het UWV nieuw onderzoek gedaan en is daarbij vastgesteld dat er sprake is van het beschikbaar stellen, verwerken, muteren en of inzage van gezondheidsgegevens via het werkgeversportaal?
Ja, UWV heeft de risicoanalyse van de verzuimmelder op het werkgeversportaal in 2018 herhaald op basis van versie 4 van de handreiking voor overheidsorganisaties van Forum Standaardisatie. Een eerdere risicoanalyse was uitgevoerd in 2015. Uit beide analyses blijkt dat het niveau substantieel het passende niveau is voor de gegevens die worden verwerkt op het werkgeversportaal. Op het werkgeversportaal kan de werkgever ziekmeldingen en betermeldingen, meldingen van zwangerschaps- en bevallingsverlof, meerlingenverlof en adoptie- of pleegzorgverlof en meldingen van langdurige arbeidsongeschiktheid doorgeven. Dit betreft gezondheidsgegevens die niet onder het medisch beroepsgeheim vallen. Ook kan de werkgever onjuiste meldingen intrekken en een overzicht van de eigen meldingen inzien.
Kunt u bevestigen dat het beschikbaar stellen, verwerken, muteren en of inzage van gezondheidsgegevens niet per se leidt tot een verschil in het vereiste betrouwbaarheidsniveau? Heeft het UWV hiermee rekening gehouden bij het vaststellen van het betrouwbaarheidsniveau?
UWV heeft bij het vaststellen van het betrouwbaarheidsniveau gebruik gemaakt van het classificatiemodel conform de eIDAS-verordening. Hierbij is zowel rekening gehouden met de aard van de gegevens als de wijze waarop met de gegevens om wordt gegaan. De weging is op basis van de zes criteria uit het classificatiemodel. Daarnaast is gekeken naar risicoverhogende en risicoverlagende factoren conform de handreiking van het Forum Standaardisatie. In de risicoanalyse is het noodzakelijke niveau bepaald op «substantieel».
Klopt het dat het UWV na de risicoanalyse in 2015 geen nieuwe risicoanalyse heeft uitgevoerd en dat het werkgeversportaal nog altijd eHerkenning niveau 3 (Betrouwbaarheidsniveau Substantieel eIDAS) voorschrijft om de door de Autoriteit Persoonsgegevens opgelegde dwangsom te voorkomen?
Nee, UWV heeft in 2018 een nieuwe risicoanalyse uitgevoerd. De reden dat UWV eHerkenning niveau 3 (substantieel) heeft geïmplementeerd is omdat uit de analyse blijkt dat dit het passende betrouwbaarheidsniveau is voor het werkgeversportaal.
Kunt u bevestigen dat de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) in alinea 57 van het rapport «Last onder dwangsom UWV werkgeversportaal»1 suggereert dat het UWV mogelijk bezig is met een implementatie van een middel met een te laag betrouwbaarheidsniveau («Het had dan ook op de weg van het UWV gelegen om de reeds in 2015 uitgevoerde risicoanalyse opnieuw uit te voeren aan de hand van de meest recente versie van de Handreiking. Door dit niet te doen ontstaat het risico dat aan het einde van de implementatietermijn van, in dit geval, eHerkenning, mogelijk geen sprake (meer) is van een passend beveiligingsniveau»)? Zo ja, deelt u de mening dat het voorsorteren van het UWV op de Wet digitale overheid door eHerkenningsmiddelen voor te schrijven op een verkeerd niveau voor werkgevers kan leiden tot een investering in de verkeerde middelen?
De Autoriteit Persoonsgegevens schrijft in alinea 57 dat de analyse van UWV uit 2015 is gebaseerd op versie 3 van de Handreiking. Daarnaast stelt de Autoriteit Persoonsgegevens dat de Algemene verordening gegevensbescherming voorschrijft dat rekening wordt gehouden met de stand van de techniek. Inmiddels is versie 4 van de Handreiking beschikbaar. In alinea 58 stelt de Autoriteit Persoonsgegevens dat Handreiking versie 4 een ander toetsingskader hanteert dan versie 3. Derhalve heeft de Autoriteit Persoonsgegevens geconcludeerd dat UWV de risicoanalyse uit 2015 opnieuw dient uit te voeren (alinea 65). UWV heeft deze risicoanalyse in 2018 opnieuw uitgevoerd. Uit deze nieuwe risicoanalyse blijkt dat niveau substantieel het juiste niveau is. Ik deel niet de mening dat sprake is van het voorschrijven van eHerkenningsmiddelen op een verkeerd niveau.
Is in het geval dat het UWV het verkeerde betrouwbaarheidsniveau voorschrijft aan werkgevers de dienst aansprakelijk voor kosten van een herstelactie door werkgevers die eHerkenningsmiddelen moeten omruilen en/of upgraden? Zo ja, kunt u dan een inschatting maken van de hoogte van de kosten? Zo nee, waarom niet?
Ik deel niet de mening dat sprake is van het voorschrijven van eHerkenningsmiddelen op een verkeerd niveau. Van een herstelactie is daarom geen sprake.
Hoeveel eHerkenningsmiddelen moeten er in totaal worden aangeschaft door werkgevers om de huidige geautoriseerde medewerkers toegang te geven tot het werkgeversportaal?
Zoals aangegeven in mijn brief aan uw Kamer van 26 november 2018 zijn er circa 157.000 werkgevers en circa 2.700 intermediairs (zoals arbodiensten, administratiekantoren of accountants), die geautoriseerd zijn voor ruim 25.000 werkgevers, die beschikken over een toegangsaccount voor het werkgeversportaal. Het is niet met zekerheid te zeggen of dit ook betekent dat hetzelfde aantal eHerkenningsmiddelen zal worden aangeschaft. In de huidige situatie hebben veel accounts voor het werkgeversportaal slechts één gemachtigde, maar in de praktijk wordt dat account vaak gedeeld en gebruikt als bedrijfsaccount. Een eHerkenningsmiddel is persoonsgebonden en op niveau «substantieel» worden aan identificatie en authenticatie meer eisen gesteld. Of dit invloed heeft op een toename van het aantal gebruikers moet blijken.
Deelt u de mening dat deze casus aantoont dat er sprake is van een veel te lage inschatting van de financiële lasten voor bedrijven, zoals gesteld op bladzijde 49–50 van de memorie van toelichting van de Wet digitale overheid (Kamerstuk 34 972, nr. 3)? Zo ja, hoe groot moeten dan de financiële lasten voor de bedrijven worden ingeschat? Zo nee, waarom niet?
Nee, de kosten zijn niet te laag ingeschat. In de memorie van toelichting van de Wet digitale overheid wordt uitgegaan van een prijs van € 30 per jaar bij het afsluiten van een driejarig contract voor een eHerkenningsmiddel niveau substantieel. De schatting gaat uit van een volwassen markt met optimale concurrentie over ongeveer 5 jaar. Dat wil zeggen een situatie waarin vrijwel alle overheidsorganisaties zijn aangesloten en vrijwel alle bedrijven een middel hebben. Die situatie hebben we nog niet bereikt, maar de prijs van een driejarig contract ligt momenteel al rond de € 100 ofwel € 33 per jaar. Zie ook het leveranciersoverzicht: https://www.eherkenning.nl/inloggen-met-eherkenning/leveranciers/leveranciersoverzicht/.
Hierbij moet worden opgemerkt dat in de memorie van toelichting geen kosten voor machtigingen zijn opgenomen. Reden is dat 96% van het bedrijfsleven uit ZZP’ers en microbedrijven bestaat en aangenomen is dat deze bedrijven geen extra middelen of machtigingen zullen aanschaffen, omdat ze geen of weinig personeel hebben. Daarin verschilt de casus van UWV. De relatie met UWV bestaat juist, omdat er personeel in dienst is. In de praktijk zullen klanten van UWV vaak hun medewerkers of intermediairs machtigen om namens hen meldingen te doen. De prijs van het koppelen van een (extra) machtiging aan een eHerkenningsmiddel substantieel ligt momenteel op rond de € 8 per machtiging per jaar bij een driejarig contract.
Is het waar dat medewerkers verzuimbeheersing van het UWV zelf voor de verwerking van de persoons- en gezondheidsgegevens, UZI-passen moeten gebruiken om te voldoen aan de bevindingen uit het onderzoek van de Autoriteit Persoonsgegevens inzake de verwerking persoonsgegevens door UWV?2
Nee, dat is niet waar. Het UZI-authenticatiemiddel dient voor het vaststellen van het BSN van de patiënt door de zorgprofessional (zie vraag 1). De medewerkers verzuimbeheersing bij UWV werken sinds 1 januari 2019 onder de verantwoordelijkheid van de arts. De Autoriteit Persoonsgegevens heeft aangegeven dat deze werkwijze voldoet aan de Algemene verordening gegevensbescherming.
Kunt u bevestigen dat in de Wet-BIG wordt geregeld, dat ook bij het UWV voor de verwerking van gezondheidsgegevens de UZI-pas gebruikt moet worden nu dit sectorale eID-middel door de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport gecontinueerd zal worden?
De Minister voor Medische Zorg en Sport is verantwoordelijk voor de uitgifte van de UZI-authenticatiemiddel, en zal daarom deze vraag beantwoorden.
Nee, de UZI-pas is alleen bedoeld voor het vaststellen van het BSN van de patiënt door de zorgprofessional.
Zouden arbo en bedrijfsartsen en/of verzuimmedewerkers van werkgevers daardoor niet eHerkenning maar de UZI-pas dienen te gebruiken voor online toegang tot het werkgeversportaal?
Nee, het UZI-middel wordt gebruikt om het BSN te verkrijgen van de patiënt. Arbo en bedrijfsartsen en verzuimmedewerkers van werkgevers dienen eHerkenning te gebruiken voor de online toegang tot het werkgeversportaal.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het algemeen overleg over SUWI op 20 februari 2019?
De beantwoording van deze vragen heeft vanwege zorgvuldige afstemming meer tijd gevergd.
Het bericht ‘Zware kritiek van oud-directeur Staatsbosbeheer op houtkap’ |
|
Laura Bromet (GL) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Zware kritiek van oud-directeur Staatsbosbeheer op houtkap»?1
Ja.
Klopt het dat er toenemend gekapt wordt in de bossen van Staatsbosbeheer? Zo ja, waar en op welke schaal?
Nee, over de gehele linie klopt het niet dat er toenemend wordt gekapt in de bossen van Staatsbosbeheer. Staatsbosbeheer laat weten dat al gedurende een aantal decennia de jaarlijkse houtoogst landelijk ongeveer 300.000 m3 bedraagt. Ook oogst Staatsbosbeheer altijd minder dan de jaarlijkse bijgroei.
Dit alles neemt niet weg dat het kappen van bos, zeker ook lokaal, emoties oproept. En er is altijd discussie mogelijk en nodig over maatvoering. Staatsbosbeheer heeft in 2010 extra ingezet op verjonging van het bos op die plekken waar het bos niet goed meer groeide of de kwaliteit onvoldoende was. Als gevolg daarvan is enkele jaren iets meer dan de gebruikelijke 1% van de oppervlakte per jaar verjongd. In de eerste jaren van de verjongingsimpuls zijn deze verjongingsvlaktes volgens Staatsbosbeheer soms groot geweest (tussen 1 en 2 hectare). Staatsbosbeheer laat mij weten dat het bosbeheer tegenwoordig uitgaat van kleinschaligere groepenkap (een halve hectare of kleiner) of boomsgewijze kap.
Hoe verhoudt dit bericht zich tot het beleid van Staatsbosbeheer, de Wet natuurbescherming, de Gedragscode bosbeheer en de FSC-standaard voor Nederland?
Staatsbosbeheer is, net als andere boseigenaren, gehouden aan de regels uit de Wet natuurbescherming. Ten aanzien van houtkap zijn hierbij met name de regels ten aanzien van houtopstanden en soortbescherming relevant.
De regels ten aanzien van houtopstanden behelzen onder andere de plicht tot het (binnen drie jaar) herbeplanten van bos dat is gekapt. Bij omvorming naar andere vormen van natuur om Natura 2000-doelstellingen te bereiken geldt voor alle beheerders een vrijstelling van de herplantplicht.
Om invulling te geven aan de regels ten aanzien van soortbescherming maakt
Staatsbosbeheer, net als andere beheerders, onder andere gebruik van de Gedragscode bosbeheer. Op dit moment vindt overleg plaats met beheerders, zoals Staatsbosbeheer, over een nieuwe gedragscode.
Daarnaast is Staatsbosbeheer ook al twintig jaar aangesloten bij de FSC-standaard, het strengste keurmerk voor duurzaam bosbeheer. Op het naleven van de FSC-standaard wordt jaarlijks toegezien door een onafhankelijke toezichthoudende organisatie.
Ik zie in de actuele berichtgeving geen aanleiding te veronderstellen dat Staatsbosbeheer in strijd handelt met de Wet natuurbescherming, de Gedragscode bosbeheer en de FSC-standaard. Ik heb ook anderszins geen signalen ontvangen die hierop wijzen.
Kunt u inzicht geven in de kosten van het natuurbeheer in Nederland door Staatsbosbeheer en hoe deze zich verhouden tot de opbrengsten van onder andere productiebossen?
Staatsbosbeheer geeft via zijn jaarstukken jaarlijks inzicht in zijn financiën. De door mij goedgekeurde jaarstukken stuur ik, conform de Wet verzelfstandiging Staatsbosbeheer, jaarlijks ter informatie naar uw Kamer toe. De meest recente Jaarstukken, over het jaar 2017, heb ik u 3 mei 2018 toegestuurd (Kamerstuk 29 659, nr. 148).
De vraag hoe hoog de kosten voor het natuurbeheer door Staatsbosbeheer precies zijn, hangt af van de vraag welke posten je daar wel en niet aan toerekent, en voor welk deel. Staatsbosbeheer neemt hiervan geen totaalbedrag op in zijn jaarstukken.
Voor het grootste deel van het natuurbeheer vraagt Staatsbosbeheer subsidie aan bij de provincies, in het kader van het Subsidiestelsel Natuur en Landschap (SNL). De vergoeding die Staatsbosbeheer in dit kader ontvangt van de provincies bedroeg in 2017 € 59.747.000,–. Deze SNL-subsidie is gesteld op 75% van de werkelijke kosten van het terreinbeheer, gebaseerd op een systematiek van normkosten per beheertype. Bij de normkosten voor bos wordt ook rekening gehouden met inkomsten uit het bosbeheer.
Niet alle categorieën terreinen komen overigens voor SNL-subsidie in aanmerking. Dit geldt bijvoorbeeld voor de recreatiebossen in West-Nederland die ooit als randstadgroenstructuur zijn aangelegd. Ook niet alle werkzaamheden worden in deze vergoeding (volledig) meegenomen. Denk hierbij aan recreatieve inrichting of handhavingsinzet.
De totale omzet van houtverkoop en biomassa door Staatsbosbeheer bedroeg, blijkens de jaarstukken 2017, € 25.901.000,– in 2017. Hiervan was € 19.795.000,– afkomstig uit houtverkoop. Dit betreft de brutoopbrengst. De netto-opbrengst, na aftrek van exploitatie- en transportkosten, bedraagt hiervan ongeveer 50%. Deze netto-opbrengsten zijn verrekend in de normkosten van de SNL-subsidie.
Deelt u de mening dat de productie van hout en de daarmee gemoeide houtkap alleen plaats kan vinden als dit niet ten koste gaat van het bodemleven, de biodiversiteit en andere natuurwaarden? Kunt u dat toelichten?
Ja, dat uitgangspunt deel ik. Ik heb geen aanwijzingen dat bij het beheer door Staatsbosbeheer deze waarden in het geding zijn. Staatsbosbeheer voert een zorgvuldig bosbeleid, vanuit de ambitie beter beschermen, duurzaam benutten en meer beleven, vastgelegd in het Ondernemingsplan 2015–2020 en in de recente bosvisie van Staatsbosbeheer. Ongeveer twee derde van de bossen van Staatsbosbeheer wordt multifunctioneel beheerd. In deze bossen is ruimte voor houtproductie, zonder dat dit ten koste gaat van de natuurfunctie. Ongeveer een derde van de bossen van Staatsbosbeheer is natuurbos. Daar heeft de natuurfunctie de boventoon.
Het sluiten van een contract voor een pilot met rechtshulppakketten |
|
Michiel van Nispen (SP) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Is het waar dat u reeds een eerste contract heeft gesloten voor een pilot met rechtshulppakketten?
Voor het antwoord op deze vragen verwijs ik naar mijn brief d.d. 6 februari 2019 over de pilot rechtsbijstand.
Is het waar dat u met een onderdeel van verzekeraar Centraal Beheer Achmea, een contract heeft gesloten om 1200 sociale zekerheidszaken te laten uitvoeren? Zo ja, waarom is hierover de Kamer niet geïnformeerd, en waarom is hierover niet met alle betrokken partijen overleg gevoerd om ook de huidige rechtshulpverleners te betrekken, zoals toegezegd? Zo nee, wat zijn dan wel precies de ontwikkelingen en de planning op dit gebied?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u deze vragen nog voor het debat over het verslag van het algemeen overleg (VAO) gesubsidieerde rechtsbijstand (6/2/2019) beantwoorden?
Ja.
Ontbrekende zorg |
|
Maarten Hijink |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Kent u het krantenartikel «Diagnose overspannen: «Mijn hart breekt als ik Sara omschrijf als een zware last»»?1 Wilt u reageren op het verhaal van Emine en Bram, die voor hun 3-jarige dochter met een zeldzame spierziekte zorgen? Wat vindt u ervan dat zij zich zwaar in de steek gelaten voelen omdat zij de juiste zorg voor hun dochter niet geregeld krijgen?
Ik ken het artikel en ben bekend met de columns die de heer Verbrugge schrijft over de zorg voor zijn dochter en alle inspanningen die daarmee gepaard gaan. Ik lees deze columns met belangstelling en vind het naar om te lezen dat de heer en mevrouw Verbrugge langer dan door hen gewenst moeten wachten op de woningaanpassing voor hun dochtertje, en dat dit hen stress oplevert.
Wat vindt u ervan dat de ouders al ruim een jaar op duidelijkheid wachten van de gemeente over de verbouwing van hun huis tot een rolstoelvriendelijke woning? Vindt u het acceptabel dat een gemeente deze mensen zo lang laat wachten, terwijl zij dringend hulp nodig hebben?
Het aanpassen van een woning is naar zijn aard helaas vaak een gecompliceerd proces. De aanvraag moet zorgvuldig worden beoordeeld, zowel bouwtechnisch als financieel. Daarbij worden soms diverse alternatieven bekeken. Ook dient advies te worden ingewonnen van bijvoorbeeld artsen of ergotherapeuten. Dat doet er natuurlijk niets aan af dat het wachten op een besluit bij de aanvrager tot spanning en onzekerheid kan leiden.
Naar aanleiding van uw vraag heb ik contact opgenomen met de heer Verbrugge en – na toestemming van de familie Verbrugge – met de gemeente om nadere informatie over de situatie te verkrijgen. Uit deze informatie blijkt dat de familie Verbrugge en de gemeente al langere tijd hebben gesproken over de woningaanpassing en dat ongeveer een jaar geleden de aanvraagprocedure voor een woningaanpassing is gestart. Er blijken verschillende opties tot woningaanpassing te zijn onderzocht. Hierbij is een complicerende factor dat de voorkeur van de familie Verbrugge niet in overeenstemming is met het geldende bestemmingsplan. Dit heeft tot gevolg gehad dat ook de gemeentelijke welstandscommissie is ingeschakeld. Afgaande op de informatie die ik van de familie Verbrugge en de gemeente heb gekregen, stel ik vast dat de behandeling van de aanvraag lang duurt, maar dat het acteren door de gemeente niet kan worden gekwalificeerd als «lang laten wachten». Momenteel wordt er medisch advies ingewonnen door de gemeente. De gemeente heeft mij toegezegd er alles aan doen om de woningaanpassing zo snel mogelijk te realiseren.
Wilt u ervoor zorgen dat de gemeente spoedig de voorzieningen levert die nodig zijn en wilt u meedenken met de familie, de gemeente en de zorgverzekeraar over hoe zij (gezamenlijk en in goed overleg) de zorg en ondersteuning die dit gezin nodig heeft zo goed mogelijk kunnen organiseren? Zo nee, waarom niet?
Ik kan mij goed voorstellen dat het zeer vervelend is voor de familie Verbrugge dat de door hen aangevraagde woningaanpassing langer duurt dan wenselijk is voor hen. Het toekennen van een woningaanpassing op grond van de Wmo 2015 is evenwel primair een gemeentelijke taak. Als Minister kan ik op grond van de Wmo 2015 niet ingrijpen in de behandeling van individuele zaken. Ik merk op dat uit mijn recente contacten is gebleken dat de aanvraag de volle aandacht van de gemeente heeft. De gemeente mij heeft toegezegd er alles aan doen om de woningaanpassing zo snel mogelijk te doen realiseren.
Deelt u de mening dat de zorg zo versnipperd is geraakt dat teveel gezinnen van het kastje naar de muur worden gestuurd? Wat gaat u eraan doen om dit te veranderen?
Bij ondersteuning via de Wmo 2015 zijn verschillende partijen, zoals gemeenten, aanbieders, leveranciers betrokken die alle hun eigen expertise, verantwoordelijkheden en taken hebben. Het is inderdaad van groot belang dat zij optimaal met elkaar samenwerken zodat de cliënt kan rekenen op tijdige en ook overigens passende zorg en ondersteuning. De betrokken organisaties zijn op dit moment langs allerlei wegen lokaal en regionaal bezig de verbindingen te maken.
Ik doe er het nodige aan om partijen te stimuleren en ondersteunen deze samenwerking verder te verbeteren. Dit gebeurt onder meer via programma’s zoals Langer Thuis, Onbeperkt Meedoen en een traject met gemeenten, verzekeraars en leveranciers om de uitvoering van hulpmiddelen te verbeteren.
De radio-uitzending 'Overheid is rem op vergroening' |
|
Rutger Schonis (D66) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Kent u de radiouitzending «Overheid is rem op vergroening»?1
Ja.
Wordt in de Green Deal uitvoering gegeven aan de motie-Sienot c.s. over meten aan de pijp (Kamerstuk 31 409, nr. 179)? Kunt u uw antwoord toelichten?
In genoemde radio-uitzending wordt ten onrechte het beeld geschetst dat de motie-Sienot het afgelopen jaar niet werd uitgevoerd. De motie verzoekt mij meten aan de pijp op haalbaarheid te onderzoeken en de resultaten te betrekken bij het opstellen van de voorgenomen green deal. In juni vorig jaar is gestart met de evaluatie van de Green Deal COBALD.2 Op 1 februari 2019 heb ik de beschikking gekregen over het eindrapport. Ter informatie voeg ik dit rapport bij de antwoorden op deze vragen.3
In het kader van de Green Deal COBALD is uitgebreid onderzoek gedaan naar de mogelijkheden van Continuous On Board Monitoring (COBM) van scheepsemissies en de mogelijkheden om hiermee een gelijkwaardig alternatief te bieden aan typegoedkeuring van motoren.
De Green Deal COBALD heeft helaas niet opgeleverd wat ik ervan had verwacht en gehoopt. Weliswaar kan met COBM een goed inzicht worden verkregen in de daadwerkelijke emissies van NOx, maar een goede roetmeting blijkt niet mogelijk. Daardoor is het niet mogelijk om COBM te zien als een volwaardig alternatief voor een proefstandmeting. Ook konden in het kader van deze Green Deal onvoldoende conclusies worden getrokken over vergelijkingen van bestaande motoren met nieuwe CCR II motoren. Daarvoor werden in het kader van dit project te weinig gegevens beschikbaar gesteld. Sowieso bleek de bereidheid om data te delen, zowel bij fabrikanten van sensoren als bij scheepseigenaren, in het kader van de Green Deal COBALD zeer gering.
Ik zie nog wel kansen voor meten aan de pijp ten behoeve van monitoring en signalering van emissies. Dit ben ik met de sector aan het verkennen. Daaraan zal in de komende Green Deal Zeevaart, Binnenvaart en Havens aandacht worden besteed.
Hoe gaat u in de Green Deal Scheepvaart ervoor zorgen dat de normering van oude scheepsmotoren er niet toe leidt dat oude schepen versneld uit de vaart genomen moeten worden?
Het doel is te komen tot een binnenvaart die in 2050 nagenoeg emissieloos en klimaatneutraal is. Tot op heden heeft er geen normering van oude scheepsmotoren plaatsgevonden en het is ook niet mijn intentie om dat in het kader van de green deal wel te doen. Er is dus ook geen sprake van versneld uit de vaart moeten nemen als gevolg van normering van oude motoren. Wel staat de hele binnenvaartsector voor een vergroeningsopgave. Met alle partijen die bij de green deal betrokken zijn wil ik de best mogelijke afspraken maken om deze vergroening te bewerkstelligen. Dat wil zeggen ambitieuze vergroeningsplannen, gekoppeld aan een realistisch tijdpad en de mogelijkheid voor ondernemers om investeringen terug te verdienen.
Op welke wijze gaat u ervoor zorg dragen dat de normering van scheepvaartmotoren niet leidt tot faillissement van de binnenvaarders?
In het kader van de vergroeningsopgave zullen alle binnenvaartondernemers vroeg of laat voor een investeringsbeslissing komen te staan. Ik wil daarbij met de partijen bij de green deal zoeken naar een manier waarbij de ondernemer weet welke beslissing hij op dat moment het beste kan nemen. Ook streef ik ernaar de vergroening voor iedereen betaalbaar te houden. In het kader daarvan wordt nu een voorstudie gestart door het Expertise en Innovatiecentrum Binnenvaart naar mogelijke financiering van de vergroening. Dat moet later dit jaar leiden tot een studie die Europees-breed wordt uitgevoerd. Een investeringsfonds, waarover de motie-Sienot eveneens spreekt, is ook een van de opties die zal worden onderzocht.
Kunt u toelichten op welke wijze de transitie naar waterstofmotoren op binnenvaartschepen wordt gestimuleerd?
Voor het gebruik van alternatieve brandstoffen, zoals waterstof, is nog veel technische ontwikkeling nodig. Hierbij wordt gekeken naar alle mogelijke manieren van emissieloos varen. Dus niet alleen naar waterstof, maar ook naar bijvoorbeeld batterij-elektrisch varen en varen met brandstofcellen met bijvoorbeeld methanol. Dit stimuleer ik door middel van de Tijdelijke subsidieregeling innovaties duurzame binnenvaart (IDB).
Het bericht dat ruim 3.200 Belgische wetenschappers en academici de klimaatstakers groot gelijk geven |
|
Lammert van Raan (PvdD) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
|
|
|
Erkent u dat het falende Nederlandse klimaatbeleid1 2 3 inmiddels tot grote maatschappelijke zorgen heeft geleid, onder andere bij jongeren die hun toekomst op deze planeet in gevaar zien komen?4 5 6 7 8 9 10 Zo nee, waarom niet?
Er leven zichtbaar maatschappelijke zorgen, onder andere bij jongeren, over de gevolgen van klimaatverandering en het tempo waarin maatregelen worden genomen om dit tegen te gaan, alsook over de kosten van het klimaatbeleid en de impact daarvan op de leefomgeving.
Ik zie dat in meerdere Europese steden jongeren de straat op gaan om hun zorgen te uiten. Daarmee is Youth for Climate een zich internationaal manifesterende jongerenbeweging. De zorgen zijn begrijpelijk en terecht: het is immers deze generatie die de gevolgen van klimaatverandering zal merken. Het is goed dat jongeren ons scherp houden. Ik heb daarom samen met de Minister-President op dinsdag 11 februari jl. gesproken met een afvaardiging van Youth for Climate. We hebben met elkaar hun zorgen besproken en de stappen die nodig zijn om klimaatverandering tegen te gaan. In dit gesprek hebben de Minister-President en ik de jongeren opgeroepen ons scherp te blijven houden.
Het kabinet neemt de zorgen van Youth for Climate serieus en daarom zullen de Minister-President en ik na de publicatie van de doorrekening van het ontwerpKlimaatakkoord en vóór verdere besluitvorming over het Klimaatakkoord weer in gesprek gaan met Youth for Climate.
Erkent u het internationale karakter van deze jongerenbeweging?11 12
Zie antwoord vraag 1.
Erkent u het structurele karakter van deze jongerenbeweging?13 14
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bekend met de oproep «Versterk de klimaatambities!» gedaan door ruim 3.200 Belgische wetenschappers en academici?15
Ja.
Onderschrijft u de zeven punten uit deze oproep? Zo nee, waarom niet?
De beweging Scientists4Climate», bestaande uit wetenschappers en academici, constateert een stijging van de gemiddelde temperatuur op aarde met 1 graad, als gevolg van menselijke activiteiten. Hierdoor komen er in toenemende mate sterkere weersextremen voor. De beweging stelt dat, om klimaatopwarming te beperken tot 2 graden, de uitstoot van CO2met ongeveer 25% moet afnemen tegen 2030 en met ongeveer 85% tegen 2050. De beweging roept op nu ingrijpende en structurele maatregelen te nemen op lokaal, Europees en mondiaal niveau om de uitstoot van broeikasgassen terug te dringen.
Het kabinet ziet het als haar plicht om bij te dragen aan de mondiale klimaatopgave en om een leefbare toekomst voor onze volgende generatie veilig te stellen. Ik onderschrijf de oproep van de beweging Scientists4Climate om structurele maatregelen te nemen om de uitstoot van broeikasgassen te reduceren en daarmee de opwarming van de aarde zo veel mogelijk, en maximaal met 2 graden, te beperken. Het kabinet zet in lijn met het regeerakkoord in op een ambitieuze klimaatambitie van 49% CO2-reductie in 2030 ten opzichte van 1990. Daarnaast bevat de klimaatwet een ambitiedoel van 95% reductie in 2050 (t.o.v. 1990). Deze ambitiedoelstellingen voor 2030 en 2050 zijn daarmee zelfs hoger dan de beweging Scientsist4Climate voorstelt.
Daarnaast stelt de beweging dat het economisch gezien veel voordeliger is om nu actie te ondernemen, omdat de kosten van niets doen op langere termijn hoger liggen dan de investeringen die nodig zijn om de uitstoot af te nemen. Ik ben het er mee eens dat niets doen kosten op de langere termijn meebrengt. Daarom is het kabinet al begonnen om de doelen voor 2030 en 2050 te realiseren. Dat is, zoals ook de oproep bepleit, ook goed voor onze economie en brengt kansen voor onze economie, welvaart en duurzame verdienvermogen. Door een ambitieus klimaatbeleid bouwen we een voorsprong op ten opzichte van andere landen en kunnen we nieuwe ideeën en technologieën ontwikkelen om die vervolgens te exporteren. Daarmee werken we tegelijkertijd aan een aantrekkelijker vestigingsklimaat voor duurzame, innovatieve activiteiten.
Daarbij vraagt de beweging expliciete aandacht voor een rechtvaardige verdeling van de kosten en opbrengsten van de transitie. Het kabinet staat ervoor dat de transitie haalbaar en betaalbaar is. We zorgen daarbij dat iedereen een eerlijke bijdrage levert aan de kosten van de transitie, zodat iedereen de transitie kan meemaken.
Erkent u het wetenschappelijke karakter van deze oproep door ruim 3.200 Belgische wetenschappers en academici? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Vindt u het positief dat deze ruim 3.200 wetenschapers en academici de klimaatstakers een hart onder de riem steken door te schrijven: «De bevolking komt massaal op straat om meer klimaatambitie te eisen van de overheid. Op basis van de feiten kunnen we als wetenschappers enkel besluiten: de actievoerders hebben groot gelijk»? Zo nee, waarom niet?
Het is goed dat ook wetenschappers zich actief in het publieke debat mengen, onder andere door steun te geven aan de jongeren die zijn gaan demonstreren voor klimaat.
Hoe beoordeelt u het gegeven dat de ongeveer 3.200 Belgische wetenschappers en academici kennelijk lijnrecht staan tegenover onder andere u beiden16 17, aangezien u in ide artikelen stelt dat de klimaatstakers gewoon naar school moeten gaan om vanuit de schoolbanken aan te blijven zien hoe volwassenen hun toekomt verpesten?18 19
Voor deze vragen verwijs ik u naar de beantwoording van de schriftelijke vragen van de leden Beertema en Kops (PVV) over het bericht «Slob: leerplicht gaat vóór klimaatspijbelen», waar de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs nader is ingegaan op dit onderwerp (2019D07892, verstuurd op 26 februari 2019).
Erkent u dat u met dergelijke uitspraken20 21 de indruk wekt dat u de urgente boodschap van de klimaatstakers nog niet volledig begrepen heeft? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u bereid om met uw Belgische collega’s in overleg te treden om de oproep van de wetenschappers en academici te bespreken? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet zet internationaal en Europees in op een ambitieus energie- en klimaatbeleid. Ik ben hierover veelvuldig met mijn Europese collega’s, waaronder ook mijn Belgische collega’s, in overleg. Nederland pleit in deze gesprekken voor een ambitieuze internationale en Europese klimaatagenda, door onder meer de Europese reductiedoelstelling voor 2030 te verhogen naar 55% CO2-reductie in 2030 ten opzichte van 1990. Mocht een aangescherpte doelstelling in de EU niet haalbaar blijken, dan zal Nederland er naar streven om met gelijkgestemde Noordwest-Europese landen tot ambitieuzere afspraken te komen.
Bent u bereid om naar aanleiding van de oproep «Versterk de klimaatambities!» de Nederlandse klimaatambities te versterken? Zo nee, waarom niet?
Nee, dat is niet nodig, want de beweging Scientists4Climate hanteert lagere doelen voor 2030 en 2050 dan het kabinet.
Het bericht 'Raadslid: Jongeren gooiden mij in de sloot' |
|
Henk Krol (50PLUS), Chris van Dam (CDA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel «Raadslid: Jongeren gooiden bij in de sloot»?1
Ja.
Waarom moet het twee weken duren voordat iemand aangifte kan doen van een (gewelds)incident als dit? Kunt u aangeven wat de gemiddelde duur is voordat iemand aangifte kan doen van een strafbaar feit? Is een wachttijd van twee weken normaal om aangifte te kunnen doen?
Er zijn veel verschillende manieren waarop contact tussen burger en politie plaatsvindt, waarbij het altijd van belang is dat dit contact zo snel en laagdrempelig mogelijk verloopt. De politie probeert bij het eerste contact met de aangever in beeld te krijgen of voor de aangifte meer of minder tijd nodig zal zijn, om daar waar mogelijk op in te kunnen spelen. Het moment van een volledige aangifte kan om allerlei redenen meer tijd in beslag nemen, zowel aan de kant van de politie als overigens ook aan de kant van de aangever. Ik kan niet ingaan op de omstandigheden van het individuele geval.
De afgelopen jaren heeft de politie hard gewerkt om de stap voor burgers om melding of aangifte te doen verkleinen. Binnen de politie is afgesproken dat aan de burger wordt aangeboden om die aangifte binnen twee keer 24 uur op te nemen. Aangevers van HIC-feiten (woninginbraken, overvallen, straatroof en geweld) krijgen bovendien binnen twee weken persoonlijk bericht over de voortgang van het onderzoek.
Erkent u dat het onderzoek naar de feiten en omstandigheden van het strafbare feit waarvan aangifte is gedaan, bemoeilijkt wordt indien die aangifte pas twee weken na dato geschieden kan? Is het dan nog mogelijk een adequaat buurtonderzoek te doen of een getuigenoproep?
De politie streeft ernaar dat altijd zo snel en zo laagdrempelig mogelijk melding of aangifte kan worden gedaan. Daarbij wordt rekening gehouden met de omstandigheden van het geval, zoals de ernst van het delict en het slachtoffer. In hoeverre de wachttijd voor het doen van aangifte een onderzoek naar de feiten en omstandigheden bemoeilijkt, is afhankelijk van de specifieke situatie.
Klopt het dat in het halfjaarbericht over de politie van 27 juni 2018 is vermeld dat de politie werkt aan het aanpassen van haar dienstverlening aan de burger?2 Kunt u beschrijven wat dat nieuwe serviceconcept in deze concrete zaak kan betekenen? Kunt u aangeven waarom het in sommige gevallen twee weken moet duren voordat iemand aangifte kan komen doen? Hoe verhoudt deze berichtgeving zich tot de inhoud van die brief?
Ja, de politie werkt continu aan het verbeteren en ontwikkelen van haar dienstverlening aan de burger. Daarbij streeft ze ernaar een moderne, effectieve en benaderbare organisatie te zijn. Het burgercontact van de politie is altijd gericht op zo snel en zo laagdrempelig mogelijk melding of aangifte doen. Het doel is om de dienstverlening meer persoonsgericht te maken waarbij de keuze voor de wijze van contact – tijdstip en kanaal – mede is afgestemd op de wens van de burger. Op de invloed van dergelijke ontwikkelingen op individuele zaken kan ik niet ingaan.
Er wordt hard gewerkt om het proces van de aangifte te verbeteren. Zo is vanaf juni 2018 ingevoerd dat slachtoffers worden beoordeeld op kwetsbaarheid en het risico op herhaling bij het opnemen van een aangifte op het bureau. Ook wordt momenteel gewerkt aan het doorontwikkelen van de webcare en het beantwoorden van vragen via een chatbot. Dit allemaal om zeker het eerste contact zo snel en laagdrempelig als mogelijk te laten verlopen. Een eventuele aangifte is in die zin in toenemende mate een vervolgstap op zo’n eerste melding.
Kunt u de meest recente stand van zaken geven omtrent het doen van aangifte bij iemand thuis in plaats van op het politiebureau? Is dit al breed beschikbaar? Is dit tevens in alle regio’s beschikbaar?
Het opnemen van aangifte op locatie is gestart in 2012. Op dit moment is dit in ieder geval mogelijk in gevallen waarbij de impact op het slachtoffer groot is, bijvoorbeeld in geval van woninginbraak en overvallen. Alle eenheden beschikken inmiddels over ondersteunende middelen om op locatie aangifte te kunnen opnemen. Bij telefonisch contact via 0900–8844 wordt deze mogelijkheid ook aangeboden als de aangever niet in staat is om naar het bureau te komen. Welk deel van het totale volume van aangiftes thuis wordt opgenomen kan niet worden vastgesteld, omdat dit gegeven niet apart wordt vastgelegd.
Heeft u aanwijzingen dat sommige strafbare feiten niet (meer) opgelost kunnen worden doordat de aangifte lang op zich liet wachten? Kunt u dat inzichtelijk maken?
Hoewel ik mij kan voorstellen dat tijdsverloop van of bijvoorbeeld na een aangifte een nadelige invloed kan hebben op de oploskansen van een zaak, zie ik op het groter geheel in de huidige praktijk bij de politie, mede gelet op de verdeling van de aangiftes over de verschillende zaaktypes, geen groter risico.
De Nederlandse zuinigheid tegenover de Franse spilzucht |
|
Henk Krol (50PLUS) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «France's Macron reeling as tough stance against «yellow vests» backfires»?1
Ja.
Is het u bekend dat de Franse president Emmanuel Macron aan de protesterende mensen in gele hesjes heeft toegezegd om voor in totaal 10 miljard euro aan compenserende maatregelen te nemen?
De Franse president Emmanuel Macron heeft verschillende maatregelen genomen. Allereerst is de eerder aangekondigde accijnsverhoging op brandstof geannuleerd. Daarnaast worden de eindejaarsuitkeringen en overuren niet meer belast. Verder wordt het minimumloon met 90 euro per maand verhoogd en wordt de verhoging van de sociale lasten voor ouderen met een inkomen onder de € 2.000 euro bruto afgeschaft. De verhoging van het minimumloon zal niet ten laste komen van de werkgevers en wordt geïndexeerd met 1,5% per jaar. Om de gevolgen van deze maatregelen voor de begroting te drukken heeft de Franse regering ook enkele compenserende maatregelen genomen. Zo komt er een digitale belasting en zal er bezuinigd worden op de apparaatskosten. In totaal zullen de extra kosten van deze maatregelen, inclusief compenserende maatregelen, ongeveer 10 miljard euro bedragen, gelijk aan 0,4% bbp.
Kunt u aangeven op welk bedrag het Franse begrotingstekort ongeveer zal uitkomen in 2019, na verwerking van deze impuls? Kunt u aangeven wat het Nederlandse begrotingsoverschot zal worden in 2019?
Met de extra kosten van 0,4% bbp zou het begrotingstekort van Frankrijk in 2019 uitkomen op ongeveer 3,2%, uitgaande van de herfstraming van de Europese Commissie die nog uitkwam op een tekort van 2,8%. Voor 2019 raamt het Ministerie van Financiën (Miljoenennota 2019) een saldo van 1,0% bbp.
Kunt u aangeven, waar een bedrag van 10 miljard euro voor Frankrijk, op zou uitkomen in de Nederlandse context? Bent u bereid om de Nederlandse burgers, die in tegenstelling tot de Franse burgers geen gewelddadige protesten hebben veroorzaakt, te belonen met een vergelijkbaar gebaar? Indien nee, vindt u dat eerlijk?
De Nederlandse en Franse context zijn niet direct te vergelijken, waardoor het niet mogelijk is hieraan een bedrag te koppelen voor Nederland. Dit kabinet vindt het wel van belang om in te zetten op lastenverlaging. De maatregelen van het kabinet zorgen er daarom voor dat de lasten voor burgers en bedrijven ten opzichte van het basispad (o.a. maatregelen van voorgaande kabinetten en ontwikkeling zorgpremies) met 6,5 miljard euro verlaagd worden. Daarnaast geeft het kabinet extra uit aan publieke voorzieningen zoals onderwijs en veiligheid. In totaal lopen de extra uitgaven van het Regeerakkoord op tot 7,9 miljard euro in 2021.
Heeft u al kennis genomen van de breed gevoelde teleurstelling over de loonstrookjes van januari 2019? Vindt u het verstandig voor de toekomst van de eurozone, als de meest armlastige staten van de Europese Unie de inzakkende economie extra gaan stimuleren, terwijl Nederland op zijn geld blijft zitten?
Het grootste deel van de Nederlanders gaat er naar verwachting op vooruit dit jaar. Dit komt onder meer door lagere belastingen, maar ook door de toeslagen die zijn verhoogd.
Alle EU-lidstaten hebben zich gecommitteerd aan de Europese begrotingsregels zoals vastgelegd in het Stabiliteits- en Groei Pact (SGP). Eén van de doelstellingen van het SGP is het mogelijk maken van anticyclisch begrotingsbeleid. Dit betekent dat het in de huidige goede economische tijden verstandig is om nationale begrotingsbuffers op te bouwen en de publieke schuld te verlagen. Dit geldt niet alleen voor Nederland maar voor alle EU-lidstaten.
Het bericht dat de NPO-app op tv’s van vóór 2014 niet meer werkt |
|
Joost Sneller (D66) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
|
|
|
Kent u de problemen met de onbruikbaarheid van de NPO-app op oudere televisies, zoals onder andere onder de aandacht gebracht door de Consumentenbond?1
Ja.
Deelt u de mening dat de publieke omroep beschikbaar moet zijn voor iedereen? Zo ja, bent u het eens dat dit ook geldt voor het kunnen terugkijken van programma’s van de publieke omroep?
De NPO is op grond van de Mediawet verantwoordelijk voor het voor iedereen toegankelijk maken van media-aanbod van de landelijke publieke omroep.2 Dit geldt ook voor het terugkijken van programma-aanbod via de catch-up dienst NPO Start.
Klopt het dat de NPO na het vernieuwen van de NPO-app in 2017 door de komst van nieuwe functies de verouderde NPO-app niet meer wil ondersteunen? Zo ja, kan deze keuze worden toegelicht?
De app van NPO Start is inderdaad niet meer beschikbaar op Smart TV’s met een bouwjaar voor 2014. Op de website van de NPO is een overzicht te vinden van de Smart TV’s (incl. bouwjaren) waarop de app van NPO Start beschikbaar is.3
Het aanpassen van apps voor alle versies van Smart TV’s gaat gepaard met relatief hoge kosten terwijl het media-aanbod ook via andere manieren beschikbaar is. Er zijn verschillende alternatieve manieren om televisieprogramma’s gratis terug te kijken, ook met een Smart TV met een bouwjaar voor 2014. In de eerste plaats is de website van NPO Start voor iedereen beschikbaar via computer, tablet of smartphone. Daarnaast bieden de meeste pakketaanbieders een eigen catch-up dienst aan waarin het media-aanbod van de landelijke publieke omroep in de catalogus is opgenomen. Een andere mogelijkheid is het casten van programma’s via de NPO Start-app op een smartphone of tablet naar een Smart TV middels bijvoorbeeld een chromecast van Google of via Airplay van Apple TV.
Klopt het dat de nieuwe NPO-app momenteel alleen nog beschikbaar is voor smart-tv’s uitgebracht in 2014 of later en dus niet beschikbaar is voor oudere smart-tv’s? Zo ja, kunt u aangeven om hoeveel televisiekijkers het momenteel gaat die hierdoor geen gebruik kunnen maken van de NPO-app op hun televisie? Bent u bereid te onderzoeken of een oplossing voor deze mensen te vinden is?
Zie antwoord vraag 3.
Het bericht 'Corporaties laten vele miljoenen euro’s voor nieuwbouw ongebruikt liggen' |
|
Daniel Koerhuis (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Jessica van Eijs (D66) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
|
|
|
Kent u het artikel «Corporaties laten vele miljoenen euro’s voor nieuwbouw ongebruikt liggen»?1
Ja.
Klopt het dat corporaties nog 16,2 miljard euro investeringsruimte voor nieuwbouw in de sociale tak hebben voor de komende vijf jaar, bovenop alle al geplande investeringen?
Ja, volgens het meest recente inzicht uit de Indicatieve bestedingsruimte woningcorporaties (IBW) 2018 komt dit naar voren.2 De IBW 2018 is gebaseerd op voornemens van woningcorporaties in de periode 2018–2022 en geeft een indicatie van de additionele investeringen die gedaan kunnen worden binnen de financiële grenzen.
Klopt het dat corporaties nog 13,9 miljard euro investeringsruimte voor verduurzaming in de sociale tak hebben voor de komende vijf jaar, bovenop alle al geplande investeringen?
Ja, indien corporaties de ruimte voor additionele investeringen niet inzetten voor nieuwbouw, maar voor woningverbetering kan hier volgens de meest recente IBW (2018) € 13,9 miljard worden ingezet. Het treffen van verduurzamingsmaatregelen valt onder deze categorie.2
Is u bekend hoeveel kapitaal corporaties in de commerciële tak hebben en hoeveel kapitaal uit de commerciële tak voor sociale huurwoningen in de sociale tak kan worden aangewend? Kunt u aangeven hoeveel de hierboven genoemde investeringsruimte voor nieuwbouw en verduurzaming in de sociale tak hiermee kan stijgen?
Ja. In de Staat van de Volkshuisvesting 2018 is voor het eerst de indicatieve bestedingsruimte woningcorporaties (IBW) voor de niet-DAEB-tak van woningcorporaties gepubliceerd. De IBW geeft een indicatie van de investeringsruimte voor de komende vijf jaar, bovenop alle reeds geplande investeringen in deze periode. De IBW niet-DAEB 2018 laat zien dat corporaties € 9,8 mld. additionele nieuwbouw kunnen plegen, in bijvoorbeeld middenhuurwoningen.
In dezelfde rapportage is opgenomen dat er een eenmalige uitkering van € 4,0 mld. van de niet-DAEB- naar de DAEB-takken van woningcorporaties mogelijk is. Dit betekent wel dat er geen aanvullende investeringen meer gedaan kunnen worden in de niet-DAEB-takken. Als de € 4,0 mld. volledig aan de DAEB-tak van woningcorporaties wordt uitgekeerd, dan leidt dit binnen de DAEB-tak tot een stijging van de additionele investeringsruimte voor nieuwbouw en additionele investeringsruimte voor verbetering, zoals verduurzaming, met respectievelijk
€ 6,1 mld. en € 5,4 mld.
Hoe beoordeelt u de uitspraken dat dit geld nu onvoldoende wordt ingezet en er dus sprake is van «dood kapitaal»? Deelt u de mening dat dit niet de bedoeling kan zijn en dat corporaties meer zouden moeten investeren in nieuwbouw van sociale huurwoningen, verduurzaming van bestaande sociale huurwoningen en het betaalbaar houden van sociale huren?
Corporaties spelen een belangrijke rol bij het realiseren van de verduurzamings- en nieuwbouwdoelstellingen waar het kabinet in samenspraak met lokale partijen vorm aan geeft. In de woondeals die ik op dit moment aan het sluiten ben, in regio’s met krapte op de woningmarkt, is er ook aandacht voor uitbreiding van de sociale voorraad en investeringen in middenhuurwoningen door corporaties. Het op een verantwoorde wijze inzetten van de investeringskracht van corporaties is daarbij van belang.
De inzet van middelen uit de DAEB- en niet-DAEB-tak wordt primair lokaal bepaald. De situatie van corporaties en de lokale volkshuisvestelijke behoeftes van de gemeenten waar zij actief zijn verschillen. Het is dan ook aan huurdersorganisaties, corporaties en gemeenten om lokaal afspraken te maken over de inzet van de beschikbare volkshuisvestelijke middelen, gelet op de huidige en toekomstige volkshuisvestelijke vraag.
In mijn brief van 9 november 20183 heb ik toegelicht dat corporaties tot en met 2022 een stevig investeringsprogramma hebben gepland. Uit de meest recente prognose van de sector zelf komt naar voren dat de geplande investeringen voor de periode 2018–2022 met 46% zijn gestegen ten opzichte van prognose 2016–2020. In totaal hebben corporaties nog voor ca. € 40 mld. aan investeringen in de DAEB-tak gepland tot en met 2022.
De middelen die beschikbaar zijn in de niet-DAEB-tak kunnen uitgekeerd worden aan de DAEB-tak maar ook ingezet worden voor de realisatie van middenhuurwoningen. Daarbij geldt dat op korte termijn het wetsvoorstel Maatregelen middenhuur in uw Kamer wordt besproken. Dit wetsvoorstel maakt het juridisch eenvoudiger om niet-DAEB-vermogen in te zetten voor bijvoorbeeld extra betaalbare middenhuurwoningen. Over het uitkeren van middelen van de niet-DAEB naar DAEB-tak heb ik in de Staat van de Volkshuisvesting 2018 aangegeven dat het vermogen in de niet-DAEB-tak de noodzaak onderstreept dat corporaties een langetermijnvisie en strategie ontwikkelen op zowel de toekomstige activiteiten in zowel de DAEB- als niet-DAEB-tak als de financiering van deze activiteiten.
Bent u bereid om met corporaties in gesprek te gaan waarom corporaties de hierboven genoemde investeringsruimte in de sociale tak niet aanwenden en waarom corporaties kapitaal vanuit de commerciële tak niet aanwenden voor de sociale tak?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid aan de Kamer te rapporteren over u bevindingen uit deze gesprekken?
De kamer wordt jaarlijks geïnformeerd over de voortgang van de investeringsvoornemens en prestaties van de corporatiesector in de Staat van de Volkshuisvesting. Ook in 2019 ben ik voornemens om deze te publiceren.