Het openbreken van de associatieovereenkomst met Oekraïne en het vervolgens fors verhogen van de importquota voor Oekraïens kippenvlees |
|
Lammert van Raan (PvdD), Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
![]() |
Kunt u bevestigen dat de Europese Commissie en Oekraïne na heronderhandelingen over het associatieverdrag hebben afgesproken dat het bestaande quotum voor de import van gekoeld kippenvlees uit Oekraïne meer dan verdrievoudigd wordt, van 20 miljoen naar 70 miljoen kilo kippenvlees?
Erkent u dat in het associatieverdrag met Oekraïne een speciale restcategorie kippenvlees volledig is geliberaliseerd, waar Nederland mee heeft ingestemd en waardoor de import van kippenvlees uit Oekraïne in 2017 en 2018 is geëxplodeerd? Kunt u bevestigen dat vleesverwerkers in Oekraïne niet op hun achterhoofd zijn gevallen, en dat zij door slechts een eenvoudige aanpassing in hun vleesverwerkingsproces door te voeren, te weten een vleugeltje aan het borstbeen laten zitten, grote hoeveelheden kippenvlees onder die «restcategorie» konden laten vallen en zonder importtarieven konden exporteren naar de Europese Unie (EU)?
Kunt u bevestigen dat in Nederland en in andere EU-lidstaten gevestigde vleesverwerkingsbedrijven actief hebben bijgedragen aan het faciliteren van deze constructie door het borstbeen en vleugeltje vervolgens los te snijden? Kunt u een overzicht geven van de in de lidstaten gevestigde vleesverwerkingsbedrijven die hierbij betrokken zijn (geweest)?
Kunt u bevestigen dat in de periode 2016-heden ongeveer 90 miljoen kilo aan kippenvlees uit Oekraïne via deze constructie in het associatieverdrag, dus bovenop de bestaande quota (20 miljoen gekoeld kippenvlees en 20 miljoen ingevroren kippenvlees) is ingevoerd? Zo nee, kunt u aangeven om hoeveel kippenvlees het wel gaat?
Deelt u de mening dat het onbegrijpelijk is dat, terwijl het de bedoeling was om de enorme instroom van Oekraïens kippenvlees een halt toe te roepen, besloten is om de enorme instroom van Oekraïens kippenvlees te bestendigen en te formaliseren?
Bent u, na uw eerdere afwijzing van een oproep van de Partij voor de Dieren-fractie om zich in te spannen de instroom van Oekraïens kippenvlees naar nul te krijgen, alsnog bereid om u in de Europese Raad tot het uiterste in te spannen om deze uitkomst van de heronderhandelingen van tafel te krijgen?
Klopt het dat de constructie om onder de volledig geliberaliseerde «restcategorie» grote hoeveelheden kippenvlees te kunnen exporteren naar de EU slechts door één enkel bedrijf benut is, te weten het Oekraïense bedrijf MHP (The Mironivsky Hliboproduct)? Zo nee, welke bedrijven maken nog meer gebruik van deze mede door Nederland mogelijk gemaakte constructie?
Alleen door de Europese Unie erkende slachthuizen mogen exporteren naar de EU. Voor Oekraïne zijn de slachthuizen Branch «Pererobniy Compleks» van het bedrijf «Vinnytska Ptahofabryka», Ptycekomplex «Gubyn» LLC, Ptahofabryka Sniatynska «Nova» LLC en Myronivska Pticefabrika PrJSC erkend2.
Bent u het eens met de vaststelling van Politico, waarin wordt gesteld dat de grote overwinnaars van deze heronderhandelingen tussen de Europese Commissie en Oekraïne de Oekraïense exporteurs van kippenvlees zijn, met name de kippenmagnaat en eigenaar van MHP, Yuriy Kosyuk?1
Het kabinet zal het voorstel van de Europese Commissie, na publicatie, bestuderen en op basis hiervan een definitief standpunt innemen. Bij het bepalen van het standpunt zal uiteraard de motie Ouwehand (Kamerstukken 21 501-20, nr. 1448), die op 25 april 2019 is aangenomen, worden betrokken.
Kunt u bevestigen dat de aanvraag voor een extra lening van MHP bij de European Bank for Reconstruction and Development (EBRD) van 100 miljoen euro2 voor de financiering is van een overname die reeds door MHP is afgerond?
Deze aanvraag betreft de financiering van een overname van een grote pluimvee-integratie in Slovenië, Perutnina Ptuj D.D. De overname van dit bedrijf door MHP is inmiddels afgerond. Dit is niet ongebruikelijk. Het gebeurt vaker dat een bedrijf via eigen middelen of met een brugfinanciering een ander bedrijf overneemt en dit vervolgens herfinanciert met lange termijn leningen.
Het besluit met betrekking tot de financiering van dit nieuwe project van MHP door de EBRD is nog niet genomen. Voor meer informatie over deze aanvraag verwijs ik u naar de antwoorden op de Kamervragen van de leden Lodders en Aukje de Vries (beiden VVD) aan de ministers van Financiën en van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit.5
Op welke wijze worden de klachten van de niet-gouvernementele organisaties (ngo's) «Accountability Counsel» en «Bankwatch» door de EBRD meegenomen in de financieringsaanvragen van MHP?
Ingediende klachten worden door de EBRD in behandeling genomen volgens de hiervoor geldende procedures van het Project Complaint Mechanism (PCM). In het geval van de klachten ten aanzien van MHP, die zijn ingediend in juni 2018, hebben zowel de beklaagden als MHP aangegeven bereid te zijn tot een door de EBRD gefaciliteerde dialoog met een onafhankelijk bemiddelingsproces. Dit proces is op dit moment gaande. Zie voor een eerdere verwijzing naar deze klachtenprocedures bij de EBRD over MHP ook de antwoorden op de Kamervragen van het lid Van Raan (PvdD) van 21 juni 2018.6
De EBRD zet zich in voor diverse maatregelen om de zorgen van ngo’s te adresseren, zoals meer aandacht voor een verbetering van MHP’s betrokkenheid met belanghebbenden en de implementatie van milieu en sociale actieplannen (Environmental and Social Action Plans, ESAPs) in de projecten van de MHP.
Kunt u garanderen dat er niet meer van dergelijke geliberaliseerde categorieën in het verdrag met Oekraïne zitten?
Een handelsakkoord gaat om het maken van sector-brede afspraken. Gezien het dynamische en innovatieve karakter van de wederzijdse handel is het niet mogelijk om sluitende garanties voor de toekomst af te geven. Indien in specifieke gevallen onverhoopt sprake blijkt te zijn van marktverstorende werking zal moeten worden gekeken welke corrigerende maatregelen mogelijk zijn om dit tegen te gaan.
Het gevaar dat het goede werk dat Nierteam aan Huis voor nierpatiënten verricht, mogelijk moet worden stopgezet vanwege lange beoordelingstermijnen bij de Nederlandse Zorgautoriteit |
|
Pia Dijkstra (D66) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het project Nierteam aan Huis (NTaH) dat sinds 2016 in vier regio’s loopt waarin kleine delegaties van transplantatiecentra familieleden, vrienden en kennissen van nierpatiënten bij hen thuis uitgebreide informatie geven over nierziekten, dialyseren, wachtlijsten en nierdonatie?
Ja. Zoals tijdens het Algemeen Overleg Orgaandonatie d.d. 26 september 2018 toegezegd informeer ik uw Kamer dit voorjaar over de voortgang van dit project.
Erkent u dat de werkwijze van NTaH duidelijke meerwaarde heeft aangezien door voorlichting de kennis van patiënten en hun naasten over het leven met een nierziekte toeneemt en dit bijdraagt aan een betere kwaliteit van leven en het bovendien regelmatig voorkomt dat na een voorlichtingsbijeenkomst een potentiële donor opstaat die bereid is een donortraject?
De beschikbaarheid van goede voorlichting is in algemene zin belangrijk en draagt bij aan het gezamenlijk beslissen over de beste behandeling. Dit geldt overal in de zorg. Ik kan me voorstellen dat de werkwijze van NTaH kan bijdragen aan een betere kwaliteit van leven voor de patiënten, doordat zij en hun naasten het leven met een nierziekte en (consequenties van) de verschillende behandelopties beter begrijpen. Dat in sommige gevallen een potentiële donor wordt gevonden, is overigens niet het hoofddoel van voorlichting.
Bent u van mening dat deze effectief bewezen zorgvernieuwing die gesteund wordt de zorgdriehoek van patiëntenorganisaties, zorgaanbieders en zorgverzekeraars gecontinueerd en uitgebreid moet worden?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u ermee bekend dat de activiteiten van NTaH momenteel vanuit de eigen middelen van zorgverzekeraars worden gefinancierd?
Ik ben ermee bekend dat NTaH momenteel wordt gefinancierd door Zorgverzekeraars Nederland en de Nierstichting. Het is gebruikelijk dat een nieuwe werkwijze projectfinanciering ontvangt van de initiatiefnemers totdat voldoende bewijs is voor de meerwaarde ervan. Het doel van NTaH is betere en effectievere voorlichting voor de nierpatiënten en hun omgeving over de verschillende behandelopties. Voorlichting is in zijn algemeenheid onderdeel van reguliere zorg. Het is de verantwoordelijkheid van de betrokken partijen om de meerwaarde van deze werkwijze aan te tonen, op basis waarvan reguliere vergoeding ingevoerd kan worden.
Erkent u dat gelet op de resultaten van NTaH activiteiten financiering ervan via de reguliere vergoedingssystematiek gewenst is en dat daarvoor de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) de zorgactiviteit dient te omschrijven en er een maximumprijs voor dient te bepalen?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u ermee bekend dat er reeds in 2018 een aanvraag bij de NZa is ingediend om NTaH zorg in de reguliere vergoedingssystematiek van zorg op te nemen?
Ik heb begrepen dat in oktober 2018 een aanvraag is ingediend bij de NZa.
De NZa werkt volgens een afgestemde beleidscyclus. Met VWS en de betrokken partijen is er gekeken naar de termijnen die nodig zijn voor zorgvuldige afstemming met het veld, de besluitvorming en het technisch gereed hebben van alle uitwerkingen binnen de NZa en vervolgens het implementeren van alle aanpassingen in de ziekenhuis informatiesystemen.
Aanpassingen in de productstructuur en/of regelgeving hebben impact op het hele veld. Afstemming vindt om die reden mede plaats in het Technisch Overleg medisch specialistische zorg waar alle branchepartijen vertegenwoordigd zijn. De NZa heeft aangegeven dat haar ambitie is om het proces te versnellen en te vergemakkelijken. Zij gaat met partijen in gesprek over het flexibiliseren van de releaseplanning of andere mogelijkheden die implementatie van nieuwe initiatieven vergemakkelijken.
Bent u ermee bekend dat de beoordelingstermijnen bij de NZa door bureaucratische procedures dusdanig lang zijn dat NTaH activiteiten niet eerder dan 2021 vanuit de reguliere zorg gefinancierd kan worden?
Zie antwoord vraag 6.
Hoe oordeelt u over de lange beoordelingstermijnen van aanvragen bij de NZa?
In het recente evaluatierapport van de NZa over 2014–2017 van onderzoeksbureau Andersson Elffers Felix (AEF)1 is aangegeven dat een aantal partijen het te lang vindt duren om wijzigingen in prestaties te realiseren. Tegelijkertijd geeft AEF in het rapport aan dat de roep om kortere doorlooptijden van de regulering door de NZa op gespannen voet staat met eisen van zorgvuldigheid. Zoals de Minister van VWS in zijn reactie op het rapport van AEF heeft aangegeven, gaat VWS de komende tijd met de NZa het gesprek aan over de aanbevelingen uit het evaluatierapport.
Wat vindt u ervan dat als gevolg van de lange beoordelingstermijnen van aanvragen bij de NZa financiële onderbouwing van het project NTaH en de uitbreiding ervan naar andere regio’s in gevaar komt?
Het is belangrijk dat nierpatiënten en hun naasten goede voorlichting kunnen blijven krijgen. Ik zal met ZN in gesprek gaan over mogelijkheden voor overbruggingsfinanciering in 2020.
Wat gaat u doen aan de lange beoordelingstermijnen van aanvragen bij de NZa?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u bereid om NTaH in afwachting van de uitkomst van de aanvraag bij de NZa een overbruggingsfinanciering te geven zodat haar activiteiten gecontinueerd kunnen worden en patiënten en hun naasten kunnen blijven profiteren van de goede resultaten die NTaH realiseert?
Zie antwoord vraag 9.
Massale bomenkap in Nederland |
|
Frank Wassenberg (PvdD), Femke Merel Arissen (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Leve de natuur, weg met het bos?», waaruit blijkt dat er sprake is van massale bomenkap in Nederland?1
Ja.
Is het waar dat de Nederlandse ontbossing verhoudingsgewijs harder gaat dan in het Braziliaanse Amazonegebied? Zo nee, in welk tempo is er in Nederland sprake van ontbossing?
Verhoudingsgewijs is deze uitspraak waar en dat is een serieus probleem. Wel is het zo dat het in absolute aantallen bomen en hectares uiteraard om onvergelijkbare grootheden gaat. Daarmee wil ik het probleem echter niet bagatelliseren.
Klopt het dat er in de praktijk ieder jaar tussen de 1.500 en 3.500 hectare aan bomen gekapt wordt in Nederland? Zo nee, hoeveel hectare bomen werden er op jaarbasis in de afgelopen vijf jaar gekapt?
Ja dat klopt. Dit zijn erg hoge aantallen, ook in absolute zin. Ik realiseer mij dat deze problematiek urgentie heeft en ben dan ook begonnen met het opzetten van een bossenstrategie, waarin deze aan de orde komt. Wat de cijfers betreft hebben wetenschappers van Wageningen Environmental Research in het Vakblad Natuur, Bos en Landschap uit september 2017 («Het Nederlandse bos als bron van CO2») cijfers gepubliceerd over ontbossing. Hierin stellen zij dat (na correctie) gedurende de periode 2013–2017 de netto-ontbossing (het saldo van bebossing minus ontbossing) per jaar gemiddeld 1.350 ha besloeg. De brutoontbossing (dus zonder het meetellen van bebossing) bedroeg in deze periode 3.036 ha.
Nederland rapporteert in VN-en in EU-verband in het kader van de Klimaatconventie via de jaarlijkse zogeheten broeikasgas(inventaris)rapportages. Recent heeft Nederland gerapporteerd dat over de periode 2013–2017 per jaar de bruto ontbossing 4.778 ha is en de brutobebossing 2.237 ha was, resulterend in 2.541 ha netto-ontbossing per jaar. Het verschil tussen deze 2.541 ha en de 1.350 ha uit het tijdschrift van de Wageningse onderzoekers, is dat het laatste cijfer voor een aantal aspecten is gecorrigeerd (Zo stond 3.158 ha in 2013 ten onrechte als bos op de topografische kaart; zie verder de toelichting in het artikel). In de internationale broeikasgasrapportages was dit niet mogelijk, omdat consistent moet worden gerapporteerd ten opzichte van vorige rapportages.
Kunt u aangeven welk deel hiervan bestemd is om aan de vraag naar biomassa te voldoen en welk deel hiervan dient om aan de Natura 2000-doelstellingen te voldoen?
Ik beschik niet over exacte cijfers met betrekking tot de redenen van het kappen van bos. In het genoemde artikel in het vakblad Natuur, Bos en Landschap hebben de Wageningse wetenschappers in tabel 3 een indicatieve verdeling opgenomen. Hierin staat dat 38% van de ontbossing te maken heeft met de omvorming naar andere natuur. Biomassa staat hier niet genoemd.Zoals eerder in de begeleidende brief (Kamerstuk 33 576, nr. 163) bij de beantwoording van deze schriftelijke vragen vermeld, voeren provincies een inventarisatie uit naar de beoogde houtkap in de bestaande Natura 2000- en PAS-maatregelen.
Kunt u aangeven welke impact grootschalige bomenkap heeft op de biodiversiteit? Zo nee, waarom niet?
We kunnen geen algemene conclusie trekken over het effect van bomenkap op biodiversiteit. Dit zal per situatie verschillen. Zo kan er bij omvorming van bos naar andere natuur op termijn sprake zijn van een stijging van de biodiversiteit. Bovendien wijs ik erop dat wet- en regelgeving er aan bijdragen dat in de meeste gevallen nieuwe bomen worden geplant als er bomen worden gekapt.
Deelt u de mening dat biodiversiteitdoelen gehaald zouden moeten worden via een bronaanpak (stikstofuitstoot, gifgebruik en monocultuur in de landbouw een halt toeroepen) in plaats van middels het kappen van bomen? Zo nee, waarom niet?
Mijn ambitie om de biodiversiteit te verbeteren kan worden gehaald door talloze, uiteenlopende acties van diverse betrokkenen. Zo dragen de afspraken met provincies in het Natuurpact, zoals de realisatie van het Natuurnetwerk Nederland, in belangrijke mate bij aan het realiseren van de internationale biodiversiteitsdoelen. Ook weten we dat aanvullende acties nodig zijn om de doelen binnen handbereik te krijgen. Zo dragen de uitvoering van mijn LNV-visie en het Deltaplan Biodiversiteitsherstel, dat ik ondersteun, bij aan het verbeteren van de biodiversiteit. Ook zet ik me hier in EU-en VN-verband voor in. Zoals vermeld in het dertigledendebat over bedreigde diersoorten op 18 april 2019, zal ik uw Kamer nader informeren over mijn inzet in het traject voor een «new deal for nature», waarover op de VN-Biodiversiteitsconferentie (CBD) eind volgend jaar afspraken moeten worden gemaakt.
Het kappen van bomen is uiteraard geen doel op zichzelf bij het versterken van de biodiversiteit, maar kan in sommige gevallen een noodzakelijk instrument zijn om ruimte te bieden aan andere natuurtypen die de biodiversiteit vergroten (zie ook het antwoord op vraag 5).
Vindt u het ook onterecht dat bomen die gekapt worden vanuit Natura 2000-doelen niet gecompenseerd hoeven te worden via herplanting? Zo nee, waarom niet?
Een strikte toepassing van de herplantplicht in en rondom Natura 2000-gebieden is in de Wet natuurbescherming losgelaten, omdat omvorming van bos tot andere natuur soms noodzakelijk kan zijn om natuurwaarden die behoren bij de habitats van beschermde soorten te realiseren of foerageergebieden voor beschermde soorten te creëren. Met het treffen van deze instandhoudingsmaatregelen wordt voldaan aan de verplichting die de Europese Habitatrichtlijn oplegt aan Nederland.
Dat neemt niet weg dat ik daarnaast ook het belang van de aanplant van nieuw bos onderken. Bij het ontwikkelen van mijn bossenstrategie zal ik de mogelijkheden hiervoor dan ook in beeld brengen.
Kunt u aangeven hoeveel hectare natuurbos de afgelopen jaren is veranderd in productiebos en kunt u uitsluiten dat de vraag naar biomassa hier van invloed op is? Zo ja, waarop baseert u dat?
Deze vragen impliceren dat natuurbos wordt omgezet naar productiebos. Ik herken deze ontwikkeling niet. Pure productiebossen zijn er nauwelijks in Nederland. Het meeste bos in Nederland is multifunctioneel; dat wil zeggen dat de functies natuur, recreatie en productie daarin met elkaar worden gecombineerd. Daarnaast zijn er bossen waarin de natuurfunctie de overhand heeft. Ons beeld is dat biomassa veelal een restproduct van het bosbeheer is. Aangezien hier geen nauwkeurige cijfers over beschikbaar zijn, ga ik dit nader laten onderzoeken. Deze cijfers vormen vervolgens ook input voor de bossenstrategie.
Deelt u de mening dat de omzetting van natuurbos naar productiebos slecht is voor de biodiversiteit? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u nog steeds van mening dat Nederland de internationale en nationale verplichtingen om de achteruitgang van de biodiversiteit te stoppen in 2020, niet gaat halen?
Uit de Balans van de Leefomgeving blijkt dat de achteruitgang van soorten in natuurgebieden gemiddeld genomen stabiliseert, maar ook dat in met name agrarisch gebied nog sprake is van een neergaande lijn.
Ook weten we dat we wereldwijd niet op schema liggen om de zogeheten «Aichi-doelen» van het Biodiversiteitsverdrag (CBD) te halen. Ik zet mij daarom, samen met andere landen in de wereld en maatschappelijke partijen in Nederland, in voor een «new deal for nature», waarover bij de CBD-conferentie in China eind volgend jaar afspraken gemaakt moeten worden (zie ook het antwoord op vraag 6).
Erkent u dat er juist tienduizenden hectares natuurbos in Nederland bij moeten komen om de klimaat- en biodiversiteitsdoelen te halen, in plaats van hout te gebruiken als energiebron? Zo nee, waarom niet?
Ik erken het belang van de aanplant voor nieuw bos. Dit is dan ook een onderwerp waarover ik bij de uitwerking van het ontwerpKlimaatakkoord en de bossenstrategie volop in overleg ben en ga met provincies, natuurbeheerders en andere betrokken partijen.
Het bericht ‘Private equity mengt zich steeds meer in de zorg’ |
|
Simon Geleijnse (50PLUS) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Private equity mengt zich steeds meer in de zorg»?1
Ja.
Wat vindt u van het feit dat de Nederlandse Zorgsector aantrekkelijk is voor investeerders en private equitypartijen er vorig jaar honderden miljoen in investeerden?
De instroom van financiering door investeerders en private equitypartijen kan positieve effecten hebben op de zorg, bijvoorbeeld doordat dit meer mogelijkheden geeft voor het financieren van bijvoorbeeld investeringen in innovatie. Er kunnen echter ook risico’s zijn, bijvoorbeeld het in het artikel genoemde risico dat winst een groter belang kan krijgen dan zorg. Dat is uiteraard onwenselijk. Daarom is van belang dat iedere zorgaanbieder die in Nederland zorg levert, moet voldoen aan de Nederlandse wet- en regelgeving. Dat geldt onder andere voor de eisen rond kwaliteit van zorg en de besturing van zorginstellingen zoals vastgelegd in de Wet kwaliteit klachten en geschillen zorg (Wkkgz), de Wet toelating zorginstellingen (WTZi) en de Governancecode zorg 2017.
Hoe oordeelt u over de stelling dat door die investeringen waardevolle medische gegevens in handen kunnen komen van (buitenlandse) investeerders?
De bescherming van persoonsgegevens, waaronder medische gegevens, is van het hoogste belang. De goede omgang met medische gegevens valt onder de verantwoordelijkheid van de instellingen en zorgverleners zelf. De regels hieromtrent zijn streng en duidelijk (AVG, WGBO, Jeugdwet etc.) en gelden net zo goed voor buitenlandse investeerders. Het toezicht en de handhaving is in de eerste instantie belegd bij de Autoriteit Persoonsgegevens. Het is aan de Autoriteit persoonsgegevens om op te treden als iets niet klopt.
Deelt u de mening dat kwalitatief goede zorg altijd voorop moet staan en dat het doel van private equitypartijen, namelijk bedrijven lucratiever maken en vervolgens doorverkopen, niet strookt met dit doel? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik vind dat de beschikbaarheid van kwalitatief goede, toegankelijke en betaalbare zorg aan patiënten voorop moet staan en acht investeringen van private equitypartijen alleen wenselijk als dat helpt bij het bereiken van dat doel. Daarom moeten zorginstellingen zich, ongeacht de vorm van financiering of het eigenaarschap, houden aan de regelgeving rond kwaliteit. De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd ziet erop toe dat het kwaliteitsniveau van geleverde zorg bij zorginstellingen voldoen aan de wettelijke standaarden.
Wat vindt u van de stelling van de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) dat zij de mogelijkheid moeten krijgen om een zorginhoudelijke toets te doen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals ik uw Kamer heb geïnformeerd in mijn brief van 22 oktober 2018, onderzoeken de Minister voor Medische Zorg en Sport, de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en ik momenteel concrete suggesties van de ACM, de NZa en de IGJ om het zorgspecifieke fusietoezicht aan te scherpen.2 Ik streef ernaar uw Kamer hier voor de zomer over te informeren.
Bent u het eens met de stelling dat er een doordachte visie moet komen over hoe het zorgstelsel het publieke belang dient en hoe we dat willen beschermen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Tijdens de regeling van werkzaamheden van 5 maart 2019 heeft het lid van Brenk (50PLUS) verzocht om een brief over marktwerking in de zorg. Het door u gevraagde zal in die brief aan de orde komen. Zoals ik uw Kamer tijdens het Algemeen Overleg Verpleeghuiszorg van 19 februari 2019 heb geïnformeerd, zullen de Minister voor Medische Zorg en Sport, de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en ik in de beleidsagenda van de komende begroting van VWS nader ingaan op het thema van de organiseerbaarheid van de zorg.
Het bericht dat tientallen bedrijven illegaal lipfillers zetten |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Bulten en littekens: tientallen bedrijven zetten illegaal lipfillers»?1
Ja.
Wat is de stand van zaken van de campagne «Kijk uit: Jezelf mooier maken kan lelijk uitpakken», waar u in antwoord op eerdere vragen naar verwees?2
Vanaf half oktober 2018 geldt een reclamecode op reclame voor medische cosmetische behandelingen uitgevoerd door artsen (Code medische cosmetische behandelingen uitgevoerd door artsen ofwel CCBA). De code is tot stand gekomen met subsidie van het Ministerie van VWS en is opgesteld door de Nederlandse Stichting Esthetische Geneeskunde. De code is onderdeel van de Nederlandse Reclame Code en geldt daarmee voor alle adverteerders in de branche.
De CCBA schrijft het gebruik van de slogan: «Kijk uit. Jezelf mooier maken kan lelijk uitpakken. Een geslaagde ingreep begint bij een geschikte arts.» voor. In iedere reclame-uiting dient de slogan met bijbehorend beeldmerk te worden vermeld.
Verder schrijft de CCBA onder andere voor dat reclame geen tijdsdruk mag opleggen en mag reclame zich niet richten op minderjarigen.
Op welke wijze heeft u sinds vorig jaar gezorgd dat de website van de rijksoverheid met informatie over de campagne «Jezelf mooier maken kan lelijk uitpakken» beter vindbaar is, zoals u toegezegd heeft tijdens het plenaire debat van 19 april 2018?3
De informatie over cosmetische ingrepen op de website van de rijksoverheid (rijkoverheid.nl/onderwerpen/cosmetische-ingrepen) is sindsdien geactualiseerd en herschreven zodat de informatie beter te begrijpen is voor een groter deel van de Nederlanders. Daarbij is er door woordgebruik geprobeerd de website van de rijksoverheid vaker naar boven te laten komen in de zoekresultaten van Google.
Op 20 december 2018 is op de Facebookpagina van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport de website www.jezelfmooiermaken.nl onder de aandacht gebracht waarop een hulptool te vinden is om mensen die een cosmetische ingreep overwegen te attenderen op mogelijke risico’s, zodat zij een bewuste keuze kunnen maken. Aan het einde van de tool wordt de bezoeker verwezen naar de website van de rijksoverheid.
Momenteel wordt er aan gewerkt om de hulptool te integreren met de website van de rijksoverheid. De website www.jezelfmooiermaken.nl zal dan komen te vervallen. Dit zal de vindbaarheid van informatie vanuit de rijksoverheid over cosmetische ingrepen ten goede komen.
Kunt u aangeven waar de website te vinden is en hoeveel bezoekers en hoeveel unieke bezoekers deze per maand heeft gehad sinds januari 2019?
De website https://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/cosmetische-ingrepen heeft in januari 2019 2.862 unieke bezoekers gehad (totaal 3.181 bezoeken) en in februari 2019 2.095 unieke bezoekers (totaal 2.335 bezoeken).
Van de website www.jezelfmooiermaken.nl zijn geen aparte bezoekgegevens bekend.
Wanneer komen de resultaten beschikbaar van het onderzoek dat ZonMW in 2015 is gestart naar semipermanente rimpelvullers en dat begin 2019 beschikbaar zou zijn?
Het desbetreffende onderzoek van het RIVM en de Universiteit van Maastricht is op 1 december 2018 afgerond. De rapportages zijn alleen nog niet volledig afgerond en ingediend bij ZonMw. De exacte datum voor publicatie van deze rapportages, en dus de resultaten, staat nog niet vast. Ik zal de Kamer op de hoogte houden van de resultaten, zoals al reeds in een eerder stadium toegezegd (Aanhangsel Handelingen II 2018–19, nr. 1779), zodra deze bij mij bekend zijn.
Waarom vindt de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd dat men alleen maar kan ingrijpen als ze meerdere meldingen krijgen? Wat houdt de Inspectie tegen om actief te controleren? Gaat u daarover in gesprek met de Inspectie?
De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (hierna: de inspectie) grijpt niet alleen in nadat zij meerdere meldingen krijgt. Het toezicht op het uitvoeren van cosmetische ingrepen, waaronder het zetten van fillers vindt risicogestuurd (proactief) en op basis van meldingen en signalen plaats. De meeste risico’s zijn te verwachten bij aanbieders van cosmetische behandelingen waarbij de uitvoerders van de behandeling niet goed zijn opgeleid, niet zijn aangesloten bij een branche-organisatie en niet geregistreerd staan in het handelsregister als zorgaanbieder. Het toedienen van filler is een voorbehouden handeling. Deze mag alleen door een daartoe bekwame en bevoegde BIG-geregistreerde beroepsbeoefenaar of in opdracht en onder toezicht en verantwoordelijkheid van een bevoegde BIG-geregistreerde beroepsbeoefenaar door een niet zelfstandig bevoegde worden uitgevoerd. Hierbij moet wel worden voldaan aan de vereisten zoals deze door de wet zijn vastgesteld. Dat praktijken, zoals uit de berichtgeving naar voren komt, niet voldoen aan deze eisen vind ik zorgelijk.
Wanneer sprake is van situaties waar de patiënt schade heeft ondervonden van een behandeling en waar niet volgens de regels wordt gehandeld zal de inspectie optreden.
Kunt u in kaart brengen hoeveel zorggeld al is besteed aan herstel van huidverminkingen, zoals bulten, littekens, huidverminkingen, en andere complicaties naar aanleiding van ondeskundige behandeling?
Deze informatie is mij niet bekend omdat hiervan geen aparte registratie wordt bijgehouden. Ik kan u hierover dan ook niet informeren.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het algemeen overleg over de Zorgverzekeringswet op 10 april 2019?
Ja.
Rijnvarenden, die grote persoonlijke naheffingen ontvingen van de Nederlandse belastingdienst voor sociale premies, die zij ook al in Luxemburg betaald hebben |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Martijn van Helvert (CDA) |
|
Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66), Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Matroos Maarten moet 24.000 euro belasting betalen: «Het is niet fair wat mijn werkgever heeft gedaan»« en de bijbehorende uitzending van EenVandaag?1
Ja.
Kunt u uitleggen welke pogingen er door de Nederlandse autoriteiten gedaan zijn om de uitstaande schuld op de ex-werkgever te verhalen?
De Belastingdienst kan vanwege zijn geheimhoudingsplicht niet ingaan op individuele belastingplichtigen.
In het algemeen geldt dat het de schuldenaar is die een schuld op een derde dient te verhalen. Bij persoonlijke schulden aan de Belastingdienst, is de Belastingdienst daarom niet in de positie om een schuld op een derde, bijvoorbeeld de werkgever, te verhalen.
Is er een poging gedaan om de ex-werkgever aansprakelijk te stellen, bijvoorbeeld via bestuurdersaansprakelijkheid?
De Belastingdienst kan vanwege zijn geheimhoudingsplicht niet ingaan op individuele belastingplichtigen.
In het algemeen geldt dat de Belastingdienst derden aansprakelijk kan stellen voor persoonlijke schulden van een belastingplichtige als daarvoor een wettelijke grondslag bestaat. Het gaat dan om inlenersaansprakelijkheid, ketenaansprakelijkheid en bestuurdersaansprakelijkheid.
Indien een werknemer naar aanleiding van een aanslag inkomstenbelasting een schuld aan de Belastingdienst heeft, zijn de genoemde instrumenten niet toepasbaar en kan de Belastingdienst de werkgever daarvoor niet aansprakelijk stellen.
Klopt het dat er voor deze Rijnvarenden sociale premies zijn afgedragen in Luxemburg en dat de Rijnvarenden er niet in slagen om deze betaalde premies terug te krijgen uit Luxemburg?
Binnen de Europese Unie en meer in het bijzonder tussen de Rijnstaten zijn afspraken gemaakt over de coördinatie van de sociale zekerheid waardoor in principe één sociaal zekerheidsstelsel van een lidstaat van toepassing is op personen die van hun recht op vrij verkeer gebruikmaken. Zo is duidelijk in welk land zij verzekerd zijn voor de sociale zekerheid en onder welke voorwaarden. Hiermee wordt voorkomen dat werknemers in geen enkele lidstaat verzekerd zijn, dan wel dat zij dubbel verzekerd zijn en in meerdere landen premies moeten afdragen/uitkeringen ontvangen.
Indien de Nederlandse socialezekerheidswetgeving van toepassing is, heeft dit tot gevolg dat de werknemers niet alleen premies verschuldigd zijn, maar ook dat tijdvakken voor de AOW worden opgebouwd zodat daarvoor AOW-pensioen zal worden betaald.
Voor zover door de werkgever voor werknemers die in Nederland sociaal verzekerd zijn ten onrechte sociale zekerheidspremies zijn afgedragen in Luxemburg, is er onverschuldigd betaald. De werknemers hebben dan de mogelijkheid om bij de Luxemburgse instanties een verzoek in te dienen om teruggave van de ten onrechte betaalde premies. Of, en zo ja, onder welke voorwaarden een dergelijk verzoek wordt gehonoreerd, is afhankelijk van het Luxemburgse recht.
Zoals ik in de beantwoording van de Kamervragen van het lid Lodders (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 2659) heb aangegeven, vind ik het onwenselijk als de terugvordering van onverschuldigd betaalde premies bij de afhandeling op problemen stuit. Hoewel Nederland geen partij is bij deze verzoeken, zal ik met de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, die verantwoordelijk is voor de vaststelling van de verzekeringsplicht, de signalen hierover actief en op korte termijn bij de Luxemburgse autoriteiten onder de aandacht brengen.
Hebben de Rijnvarenden het wettelijk (Europees) recht om de in Luxemburg betaalde sociale premies terug te krijgen?
Zie antwoord vraag 4.
Is er overleg geweest tussen de Nederlandse en Luxemburgse autoriteiten om ervoor te zorgen dat over al die jaren slechts op één plek sociale premies afgedragen hoefden te worden? Hoe verliepen die gesprekken en heeft dit tot een oplossing geleid?
Zoals onder vraag 5 aangegeven, bepalen in deze gevallen de aanwijsregels op basis van het Rijnvarendenverdrag of de Verordening (EG) nr. 883/2004 welke wetgeving van toepassing is en in welk land als gevolg daarvan socialezekerheidspremies verschuldigd zijn. Overleg tussen de Nederlandse en Luxemburgse autoriteiten was daarom niet aan de orde.
Ook is het ongebruikelijk om in het kader van een bezwaar- of beroepsprocedure contact te hebben met buitenlandse instanties over de rechtsvragen die daarin spelen. Als een uitspraak van de rechter daartoe aanleiding geeft, wordt na afloop wel contact opgenomen met de buitenlandse instantie.
In dit kader is nog het volgende van belang. Indien een werknemer (of diens werkgever) zekerheid wenst over toepasselijke socialezekerheidswetgeving, kan hij vragen om een A1-verklaring. De A1-verklaring geeft zekerheid omtrent de toepasselijke wetgeving en daarmee ook over de lidstaat waar premies moeten worden afgedragen. Van de procedure voor een A1-verklaring wordt veel gebruik gemaakt en deze is in de sector algemeen bekend. In Nederland is de SVB bevoegd om een A1-verklaring af te geven. Indien lidstaten het niet eens zijn over de afgifte van een A1-verklaring, schrijft de A1-procedure voor dat de bevoegde autoriteiten met elkaar in overleg treden. Voor zover bekend zijn er geen Luxemburgse A1-verklaringen overgelegd, noch is aan Nederlandse kant verzocht door werknemer/werkgever om een A1-verklaring.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat deze mensen slechts op één plek sociale premies hoeven te betalen over het tijdvak 2010 – 2018?
Zoals ik in het antwoord op de vragen 5 en 6 heb aangegeven zijn er mogelijkheden om de ten onrechte in Luxemburg afgedragen premies in Luxemburg terug te vragen. Ik vind het onwenselijk als het terugvorderen van onverschuldigd betaalde premies bij de afhandeling op problemen stuit en ik zal met de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, die verantwoordelijk is voor de vaststelling van de verzekeringsplicht, de signalen hierover actief en op korte termijn bij de Luxemburgse autoriteiten onder de aandacht brengen.
Denkt u het dat het voor iemand met een modaal inkomen (of lager) mogelijk is om een naheffing van soms tienduizenden euro’s op korte termijn te betalen?
Ik kan mij zeer goed voorstellen dat de vermogenspositie van iemand met maximaal een modaal inkomen, onvoldoende kan zijn om tienduizenden euro’s op korte termijn te betalen. Indien dit het geval is dan kan deze werknemer de Belastingdienst verzoeken om uitstel van betaling of een betalingsregeling. De voorwaarden rondom deze mogelijkheden zijn gepubliceerd op de site van de Belastingdienst.
Kunt u deze vragen een voor een en binnen drie weken beantwoorden?
De vragen zijn zoveel mogelijk één voor één beantwoord, tenzij de onderlinge verbondenheid daaraan in de weg stond. Om uw vragen zorgvuldig te beantwoorden was tijd nodig voor de benodigde afstemming tussen de ministeries van Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en Financiën en de Belastingdienst en de SVB. De vragen zijn daardoor helaas niet binnen de aangegeven tijd beantwoord.
Het bericht ‘Rijk verdeelt wmo-gelden anders: Gelderse gemeenten krijgen miljoenen minder’ |
|
John Kerstens (PvdA) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen het bericht «Rijk verdeelt wmo-gelden anders: Gelderse gemeenten krijgen miljoenen minder»?1
Ja.
Herkent en erkent u het signaal dat de, bij de voorgestelde verdeling van gelden voor met name beschermd wonen, gehanteerde berekeningswijze «principieel onjuist» is en in ieder geval leidt tot onrechtvaardige uitkomsten?
Het nieuwe verdeelmodel vloeit voort uit het rapport van de Commissie Toekomst Beschermd Wonen, dat in opdracht van de VNG in 2015 is opgesteld. Deze commissie adviseert gemeenten de mensen die beschermd wonen zoveel mogelijk in «gewone» woningen en wijken – in hun eigen sociale omgeving – te begeleiden en ondersteunen, gericht op herstel en zelfredzaamheid. Rijk, VNG en gemeenten hebben deze visie omarmd en werken op dit moment aan de implementatie. De commissie Toekomst Beschermd Wonen heeft aangegeven dat hier een nieuw verdeelmodel bij hoort. Dit beoogt het voor gemeenten aantrekkelijk te maken om in te zetten op preventie, om meer samenhang in de ondersteuning te bieden en om verkokering te doorbreken.
In de huidige situatie worden de middelen verdeeld op basis van het historisch gegroeide aanbod in gemeenten. Een dergelijke verdeling past volgens de commissie Toekomst Beschermd Wonen niet bij bovengenoemde beweging. Daarom hebben Rijk en VNG – in navolging van het advies van genoemde commissie – opdracht gegeven tot het ontwikkelen van een objectieve verdeling over alle gemeenten op basis van de «vraag». Het nieuwe verdeelmodel, waarvan de voorlopige uitkomsten nu bekend zijn, sluit daar bij aan.
Herkent en erkent u het signaal dat bedoelde berekeningswijze zelfs een averechts effect kan hebben, in die zin dat het voor gemeenten nu lucratief wordt om zo min mogelijk instellingen binnen de eigen gemeentegrenzen te hebben omdat zij daarvoor worden «gestraft»?
Deze redenering gaat uit van de huidige manier waarop beschermd wonen is geregeld, met een bekostiging op basis van het historisch gegroeide aanbod in gemeenten. Hiermee wordt voorbijgegaan aan de gewenste inhoudelijke beweging zoals toegelicht bij het antwoord op vraag 2. Er zijn gemeenten waarbij het budget dat zij krijgen niet past bij de vraag (onder meer van haar eigen inwoners) naar beschermd wonen. Ik vind het belangrijk dat deze gemeenten de middelen ontvangen die aansluiten bij die vraag en dat gemeenten in staat worden gesteld bovengenoemde beweging te maken.
Bovendien hebben gemeenten de wettelijke verantwoordelijkheid de mensen die in aanmerking komen voor beschermd wonen ook te helpen. Het aantal voorzieningen dat gemeenten bieden, moet aansluiten bij de vraag. Het is belangrijk dat in de regio afspraken worden gemaakt over hoe de mensen die een beroep doen op beschermd wonen en de maatschappelijke opvang op een goede manier geholpen kunnen worden. Tijdens bestuurlijk overleg is met de VNG afgesproken dat alle regio’s in 2019 uitvoeringsafspraken zullen maken. Deze uitvoeringsafspraken gaan over de inhoudelijke randvoorwaarden die de commissie Toekomst Beschermd Wonen in haar advies noemt, maar ook over andere randvoorwaarden zoals de verantwoordelijkheidsverdeling tussen gemeenten in de regio, de verdeling van het beschikbare budget en de wijze waarop partijen in de regio met elkaar samenwerken.
Kunt u garanderen dat de toegang tot goede zorg, wanneer nodig, niet in het gedrang komt door de nieuwe berekeningswijze?
De Wmo 2015 biedt cliënten de nodige waarborgen voor goede zorg en ondersteuning. De Wmo 2015 verplicht gemeenten namelijk tot het doen van zorgvuldig onderzoek als iemand zich meldt voor Wmo-ondersteuning. Als hieruit blijkt dat een cliënt op de gemeente is aangewezen voor ondersteuning, moet de gemeente deze ook bieden. Deze ondersteuning moet passend zijn, ook wat betreft de omvang. De wijze van verdeling van middelen over gemeenten doet niets af aan de aanspraken die burgers aan de Wmo 2015 kunnen ontlenen.
Verder geldt dat de toegang tot goede zorg van veel factoren afhankelijk is, bijvoorbeeld van de wijze waarop de gemeente de toegang heeft ingericht en de werkwijze van de professionals in de praktijk. De financiële randvoorwaarden zijn daar een onderdeel van. Gemeenten werken in de eerdergenoemde uitvoeringsplannen uit hoe zij cliënten continuïteit in de hulp en ondersteuning kunnen bieden.
Heeft u met de gemeenten in kwestie gesproken over de effecten van het nu voorgestelde model dan wel bent u bereid alsnog met hen in gesprek te gaan?
Het voorlopige verdeelmodel is tot stand gekomen onder begeleiding van een breed samengestelde werkgroep waarin ook de VNG en gemeenten waren vertegenwoordigd. Reeds voor de publicatie van de voorlopige uitkomsten van de nieuwe verdeling heb ik met de VNG afgesproken om de komende maanden het gesprek met gemeenten te voeren. Zo verleende mijn departement medewerking aan de regionale bijeenkomsten die de VNG eind maart/begin april 2019 voor gemeenten heeft georganiseerd. Daarnaast heeft de Staatssecretaris van VWS begin april hierover gesproken met de wethouders van de centrumgemeenten voor beschermd wonen, maatschappelijke opvang en vrouwenopvang. Tijdens dat overleg hebben de wethouders gemeld dat zij een groep experts gaan vragen advies uit te brengen over een aantal (randvoorwaardelijke) zaken met betrekking tot het verdeelmodel. Dit advies is voor de zomer gereed en zal worden besproken tijdens bestuurlijk overleg tussen Rijk en gemeenten.
Ik maak van de gelegenheid gebruik u te melden dat mijn ambtenaren, conform de motie Kerstens (Tweede Kamer, vergaderjaar 2018–2019, 34 477, nr.2, begin dit jaar een constructief gesprek hebben gehad met de brancheverenigingen van zorgaanbieders over onder meer het tijdpad van invoering van het verdeelmodel beschermd wonen. In het gesprek is toegelicht waarom Rijk en VNG willen vasthouden aan het afgesproken moment van invoering van de nieuwe verdeling en is van gedachten gewisseld over de inhoud van het verdeelmodel.
Bent u bereid het nu voorgestelde model te herzien, de invoering ervan aan te houden dan wel op andere wijze de gestelde negatieve effecten ervan te voorkomen? Z0 ja, op welke wijze?
Met de VNG heb ik afgesproken het verdeelmodel komend jaar nog een keer tegen het licht te houden en zo nodig verbeteringen door te voeren. In het voorjaar van 2020 vindt definitieve besluitvorming plaats over het verdeelmodel en het moment van invoering. Vooralsnog is invoering voorzien voor 2021, tenzij nadere inzichten de implementatie in de weg staan. Dat is ook het jaar waarin de verbeterde verdeling van de middelen in het gemeentefonds voor het gehele sociaal domein zijn beslag moet krijgen.
Rijk en VNG hebben er bewust voor gekozen invulling te geven aan de visie van de Commissie Toekomst Beschermd Wonen. Een wijziging in een verdeelmodel leidt altijd tot herverdeeleffecten: sommige gemeenten gaan er financieel op vooruit, andere gemeenten ondervinden financieel nadeel. Via een ingroeipad zal er voor worden gezorgd dat het negatieve effect niet in één keer, maar geleidelijk wordt doorgevoerd zodat gemeenten en andere betrokken partijen in de gelegenheid worden gesteld toe te groeien naar de nieuwe situatie en continuïteit in het ondersteuningsaanbod kan worden gegarandeerd.
Bent u bereid, nu de signalen dat gemeenten in toenemende mate (bijvoorbeeld in relatie tot jeugdzorg en als gevolg van de invoering van het abonnementstarief in de Wmo) geld tekortkomen steeds luider klinken, extra geld daarvoor uit te trekken?
Het kabinet neemt de signalen van gemeenten serieus en heeft daarom een aantal handreikingen gedaan aan gemeenten, zoals verdiepend onderzoek naar de jeugdhulp. Het onderzoek bevindt zich in de afrondende fase. Het streven is het onderzoek eind april aan uw Kamer te sturen. In het voorjaar van 2019 worden de resultaten uit het onderzoek besproken en gewogen op de bestuurlijke tafel.
Ziet u hier, zoals in het artikel gesteld, een rol voor de provincie weggelegd? Zo ja, welke?
Beschermd wonen, maatschappelijke opvang en Wmo begeleiding vallen onder de verantwoordelijkheid van gemeenten. Ik zie daarom op dit terrein geen rol weggelegd voor de provincie.
Wederom onveilige CV-ketels |
|
Sandra Beckerman |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Klopt het dat ongeveer 150 duizend oudere modellen CV-ketels van Agpo Ferroli mogelijk levensgevaarlijk zijn? Zo ja, waarom?1
Deze modellen beschikken over een typegoedkeuring die alleen aan veilige toestellen wordt afgegeven. Naar aanleiding van een melding in 2008 bij de NVWA door een consument is destijds overleg gevoerd met Agpo Ferroli en Kiwa-Gastec dat de typekeuring heeft gedaan. Naar aanleiding van dit overleg zijn op 16 juni 2009 corrigerende acties door de producent gestart. Deze bestonden uit waarschuwingsadvertenties in drie landelijke dagbladen en uit aangepaste en aangescherpte onderhoudsadviezen aan de installateurs.
Naar aanleiding van de uitzending van Kassa van 16 maart 2019 is de NVWA een onderzoek bij de producent gestart. Ik kan niet vooruitlopen op de uitkomsten.
Om welk aantal gaat het precies en betreft het de vier genoemde typen (Econpact, Ultima, Megadens en Megalux) van vóór 2011 of ook andere CV-ketels? Kunt u uw antwoord toelichten?
Deze cijfers zijn niet voor handen. De NVWA is toezichthouder. Het is niet haar taak om bij te houden hoeveel en welke typen CV-ketels er aan consumenten worden geleverd.
Hoeveel woningbranden of andere incidenten zijn er tot u toe ontstaan door problemen met een CV-ketel van Agpo Ferroli?
Door de NVWA wordt niet bijgehouden of woningbranden of andere incidenten zijn ontstaan door problemen met een CV-ketel van Agpo Ferroli.
Hoe zijn deze CV-ketels door de typegoedkeuring gekomen als emeritus hoogleraar Veiligheid en Rampenbestrijding Ben Ale het volgende stelt: «Dit is de brandgevaarlijkste ketel die ik tot nog toe heb onderzocht»?2
Kiwa-Gastec heeft de wettelijk verplichte type keuring van deze CV-ketels uitgevoerd. Uit het onderzoek van de NVWA naar aanleiding van de melding in 2008 is niet gebleken dat de typen ten onrechte zouden zijn goedgekeurd.
In hoeverre zijn de problemen met de Agpo Ferroli ketels vergelijkbaar met de problemen met een bepaald type Nefit ketels, aangezien er daarvan bijna 24 duizend warmtewisselaars zijn vervangen? Kunt u uw antwoord toelichten?3 4
De problemen met de CV-ketels van Agpo Ferroli die in 2008 zijn vastgesteld, zijn niet vergelijkbaar met de problemen met een bepaald type Nefit ketels. Bij de CV-ketels van Agpo Ferroli was sprake van het in het ongerede raken van het kijkglas en lekkages van rookgas door het niet zorgvuldig vervangen van de pakking en het afkitten van de warmtewisselaar tijdens onderhoudsbeurten. Hierdoor kon een binnenbrand in de ketel ontstaan. Bij een binnenbrand slaat de ketel af gaat de brand vanzelf uit. Bij de Nefit CV-ketels diende de branderkop te worden vervangen.
Waarom heeft u in antwoorden op eerdere Kamervragen over CV-ketels niets gemeld over problemen met typen CV-ketels van Agpo Ferroli hoewel daar specifiek om is gevraagd, en hoe is het mogelijk dat u schreef dat «de NVWA heeft geen aanwijzingen dat er onveilige ketels zouden worden verkocht»?
De problemen met typen CV-ketels van Agpo Ferroli speelden in 2008 en 2009. Deze problemen zijn destijds door corrigerende acties door de producent aangepakt. Daarom heb ik aan uw Kamer in antwoorden op eerdere Kamervragen over CV-ketels niets gemeld over problemen met typen CV-ketels van Agpo Ferroli.
Kunt u nu garanderen dat alle problemen met CV-ketels van verschillende merken/ typen bekend zijn bij de Kamer, of zijn er nog meer problemen of incidenten die u in eerdere antwoorden niet heeft genoemd?
Mijn ministerie geeft de wettelijke kaders voor productveiligheid. Het is de verantwoordelijkheid van de producenten van CV-ketels om deugdelijke producten op de markt te brengen. Om te controleren of de producenten hun verantwoordelijkheid nakomen, houdt de NVWA risicogericht toezicht op de CV-ketels die op de markt verkrijgbaar zijn. Daarnaast onderzoekt de NVWA meldingen over CV-ketels. De uitzending van Kassa van 16 maart 2019 over de CV-ketels van Agpo Ferroli wordt door de NVWA als melding behandeld. Er zijn bij de NVWA nu geen andere meldingen over onveilige CV-ketels in onderzoek.
Is het waar dat het probleem met de CV-ketels van Agpo Ferroli «onbeheersbaar» is, en dat enkel het vervangen van warmtewisselaars niet afdoende is maar dat de gehele ketel vervangen moet worden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Hier kan ik geen uitspraken over doen. Naar aanleiding van de uitzending van het programma Kassa van 16 maart 2019 en de uitspraken deskundigen in dit programma, is de NVWA een onderzoek gestart. Dit is de gebruikelijke werkwijze bij een melding.
Hoe verhouden de opmerking van de voorzitter van Techniek Nederland dat «zelfs het ontbreken van goed onderhoud nooit mag leiden tot brandincidenten», en de constatering van één van de grootste onderhoudsbedrijven dat goed onderhoud de problemen met deze CV-ketels niet kan voorkomen, zich tot Agpo Ferroli die stelt dat de problemen door slecht onderhoud komen?5
Dit zijn twee verschillende opmerkingen. Gastoestellen en in het bijzonder CV-ketels zijn toestellen die deugdelijk moeten worden onderhouden, omdat er anders gevaarlijke situaties kunnen ontstaan. Bij het achterwege laten van onderhoud of het niet goed uitvoeren van het onderhoud waarbij bepaalde onderdelen niet tijdig worden gereinigd of vervangen kunnen dergelijke gastoestellen gevaar veroorzaken. Dat het achterwege laten van onderhoud nooit tot gevaarlijke situaties mag leiden strookt niet met de wettelijke regels. In de van toepassing zijnde wettelijke voorschriften (Warenwetbesluit gastoestellen 2018 en Verordening EU 2016/426) wordt bepaald dat gastoestellen veilig moeten zijn bij juiste installatie en bij regelmatig onderhoud volgens de instructies van de fabrikant.
De opmerking van het onderhoudsbedrijf in kwestie wordt meegenomen in het onderzoek dat in het antwoord op vraag 8 wordt genoemd. Daartoe zal contact worden opgenomen met het desbetreffende onderhoudsbedrijf.
Welk incident heeft in 2018 plaats gevonden, naar aanleiding waarvan de ondernemersorganisatie Agpo heeft verzocht om voortaan hittebestendige kits mee te leveren bij vervangende brandersets, en waarom is er geen gehoor gegeven aan de oproep? Was de NVWA op de hoogte van dit incident en de oproep en wat heeft de NVWA daarmee gedaan?
De NVWA was niet op de hoogte dat er in 2018 een incident heeft plaatsgevonden en ook niet van de oproep van de ondernemersorganisaties. Dat er hittebestendige kits gebruikt moeten worden is ruim voor 2018 gecommuniceerd met de installateurs in het kader van de corrigerende acties door de producent naar aanleiding van de melding in 2008.
Wanneer is de NVWA voor het eerst op de hoogte gesteld van de problemen met bepaalde typen CV-ketels van Agpo Ferroli, en welke acties heeft de NVWA toen genomen?
In maart 2008 is de NVWA voor het eerst op de hoogte gesteld van een mogelijk probleem met bepaalde typen CV-ketel van Agpo Ferroli. De NVWA heeft naar aanleiding daarvan destijds een onderzoek uitgevoerdbij Agpo Ferroli en Kiwa-Gastec dat de typekeuring heeft gedaan. Naar aanleiding van dit onderzoek zijn op 16 juni 2009 corrigerende acties door de fabrikant gestart.
Bent u het met Techniek Nederland eens dat de NVWA en Kiwa zo snel mogelijk duidelijkheid moeten geven aan woningeigenaren en huurders over de (on)veiligheid van typen CV-ketels van Agpo Ferroli? Welke acties onderneemt u hiertoe en hoe worden alle eigenaren en gebruikers van betreffende CV-ketels geïnformeerd?
Gaan de vier typen CV-ketels van Agpo Ferroli allemaal vervangen worden, en gebeurt dit kosteloos voor de eigenaren van de CV-ketels? Zo nee, welke tegemoetkoming krijgen de eigenaren van deze CV-ketels dan wel?
Het onderzoek moet uitwijzen of en zo ja welke corrigerende maatregelen door de producent nodig zijn. Wie er verantwoordelijk is voor de kosten van corrigerende maatregelenis een zaak tussen de producent en de eigenaren van de CV-ketels.
Kunt u deze vragen beantwoorden voordat het debat over wijziging van de Woningwet in verband met de introductie van een stelsel van certificering voor werkzaamheden aan gasverbrandingsinstallaties plaatsvindt?
Ja.
Klopt het, dat zedenrechercheurs de opdracht hebben gekregen per afdeling niet meer dan vijf zedenkitten per maand in te sturen bij het Nederlands Forensisch Instituut (NFI)?
Nee, zedenkits worden altijd ingezonden naar het NFI. Onlangs is afgesproken dat de politie vijf zedenkits per week extra met spoed kan laten onderzoeken, bovenop de spoedcapaciteit die hiervoor beschikbaar is bij het NFI. Hiermee wordt voorzien in de wens van de politie en het Openbaar Ministerie om in een groter aantal zedenzaken snel over de resultaten van DNA-onderzoek te kunnen beschikken. Deze vijf extra zedenkits per week worden via uitbesteding met de zogeheten One Stop Shop onderzocht door The Maastricht Forensic Institute (TMFI)/Eurofins.
Wat is precies de reden voor deze beperking van de onderzoeksmogelijkheden in zedenzaken? Sinds wanneer is deze beperking van kracht? In hoeveel zedenzaken heeft hierdoor geen NFI-onderzoek plaats kunnen vinden? Zijn er u andere, vergelijkbare beperkingen in de onderzoeksmogelijkheden naar ernstige criminaliteitsvormen bekend? Zo ja, welke?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 1 gaat het niet om een beperking, maar om een uitbreiding van de spoedcapaciteit voor de DNA-onderzoeken in zedenzaken. De politie en het Openbaar Ministerie verwachten dat daarmee de onderzoekscapaciteit bij het NFI voor toekomstige zedenzaken zal volstaan.
Kunt u aangeven wat precies de gevolgen zijn van deze beperking voor het opsporen, vervolgen en berechten van daders van ernstige zedendelicten? Klopt de veronderstelling dat door deze maximering, daders van seksueel misbruik op vrije voeten blijven? Zo ja, deelt u de mening dat dit volstrekt onaanvaarbaar is? Hoe gaat u ervoor zorgen dat in alle gevallen die zich daartoe lenen, NFI-onderzoek mogelijk is?
Zie antwoord vraag 2.
Het artikel ‘Nieuwe procedure voor benoemingen topstructuur OM’ |
|
Chris van Dam (CDA), Maarten Groothuizen (D66) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() ![]() |
Kent u het artikel van het openbaar ministerie (OM) «Nieuwe procedure voor benoemingen topstructuur OM»?1
Ja.
Bent u bereid om de in dit artikel geschetste nieuwe procedure in een brief te delen met de Tweede Kamer? Kunt u daarbij tevens aangeven op welke wijze de nieuwe procedure tot stand is gekomen en wat de betrokkenheid van de medewerkers (OR, vakbonden) van het OM is geweest?
Het OM heeft mij laten weten dat de procedure waaraan de leden refereren is tot stand gekomen in goed overleg met de MROM, de centrale ondernemingsraad van het openbaar ministerie. Dat overleg heeft geleid tot de vaststelling van een proces dat wordt doorlopen bij vacatures voor de functies van onder andere hoofdofficier, plaatsvervangend hoofdofficier en directeuren (bedrijfsvoering). Vertrekpunt is dat vacatures steeds worden geplaatst op het intranet van het openbaar ministerie en op de vacatureomgeving van de website van het openbaar ministerie. Vacatures van directeur bedrijfsvoering worden eveneens gemeld bij de Algemene Bestuursdienst en vervolgens extern opengesteld. Bij het opstellen van het wervingsprofiel wordt input gevraagd van de ondernemingsraad van het desbetreffende parket. Na een briefselectie worden kandidaten uitgenodigd voor een gesprek met een selectieadviescommissie (SAC) en een benoemingsadviescommissie (BAC), die advies uitbrengen aan het College van procureurs-generaal. Een nieuw element is dat de commissies worden begeleid door een externe procesbegeleider. Zo vaak als mogelijk maakt een externe bestuurder deel uit van de BAC.
De werkwijze – neergelegd in een infographic, die ik in plaats van in een brief, als bijlage bij deze beantwoording aan uw Kamer doe toekomen2 – geldt voor het jaar 2019 en zal in de loop van dit jaar worden geëvalueerd, in samenspraak met de MROM.
De Onderzoekscommissie Openbaar Ministerie, onder leiding van de heer J.W. Fokkens, benoemt in het op 25 april jl. gepubliceerde rapport deze aangepaste werkwijze als een van de initiatieven die het College heeft genomen om te komen tot de gewenste verandering van de cultuur binnen het OM en doet ook op het punt van de benoemingen een aantal aanbevelingen.3 De voorzitter van het College van procureurs-generaal heeft in zijn reactie op het rapport aangegeven met de aanbevelingen aan de slag te gaan. Er ligt inmiddels een uitgewerkt plan van aanpak op de aanbevelingen van de Onderzoekscommissie Openbaar Ministerie dat ik heden, 6 juni 2019, aan uw Kamer aanbiedt. In dit plan van aanpak wordt ook aandacht besteed aan de aanbevelingen die de Onderzoekscommissie Openbaar Ministerie het OM op dit punt heeft meegegeven.
In hoeverre wordt in deze nieuwe procedure voorzien in het werven van top-OM-functies van buiten het OM, zoals door u toegezegd naar aanleiding van de aangenomen motie-Van Dam?2 In welke mate voorziet de nieuwe procedure in het bevorderen en vasthouden van diversiteit binnen het topmanagement?
In de motie-Van Dam5 is verzocht om een JenV-breed loopbaan- en mobiliteitsbeleid op te stellen, met name voor de top van het kerndepartement en de daaronder ressorterende organisaties, passend bij het rijksbrede beleid. De benoemingsprocedure zoals die thans binnen het openbaar ministerie geldt, sluit met onder andere de inrichting van SAC’s en BAC’s aan op de werkwijze binnen andere onderdelen van de rijksoverheid. Vacatures worden breder opengesteld dan alleen intern, maar nodigt interne belangstellenden tegelijk uitdrukkelijk uit om te solliciteren, dus ook kandidaten die (nog) niet via een MD- of talentenprogramma bij de organisatie in beeld waren. Vacatures voor directeuren bedrijfsvoering worden bovendien aangemeld bij het centraal loopbaanberaad van JenV en de Algemene Bestuursdienst, en ook extern opengesteld.
Wat betreft het bevorderen en vasthouden van diversiteit binnen het topmanagement merk ik op dat de benoemingsprocedure erin voorziet dat het College kan afwijken van adviezen van de benoemingsadviescommissie. Daarmee is er ruimte om ook andere overwegingen mee te wegen dan de aanwezigheid van ervaring, zoals het bevorderen en vasthouden van diversiteit. Dit zal al mee worden gewogen bij het opstellen van het wervingsprofiel. In het kader van het thema diversiteit is het goed om voor ogen te houden dat de wet een aantal specifieke voorwaarden verbindt aan degenen die het ambt van rechterlijk ambtenaar willen vervullen (onder andere het hebben van een mr.-titel en het Nederlanderschap). Samen met het gegeven dat er voor het ambt zeer specifieke werkervaring aanwezig moet zijn, begrenst dit de groep kandidaten die in aanmerking kunnen komen voor het ambt van (plaatsvervangend) hoofdofficier van justitie.
Tijdens het wetgevingsoverleg van 29 juni 20186 noemde ik dat er ook goede en recente voorbeelden zijn van mensen die van een functie als officier naar een andere positie buiten het openbaar ministerie zijn gegaan. Het College heeft daarnaast laten weten dat er een verkenning gaande is over het creëren of vergroten van de mogelijkheid om kandidaten van buiten aan te trekken en versneld bij het openbaar ministerie ervaring op te laten doen die de kans op een overstap naar de top van het openbaar ministerie kan vergroten. Hierbij wordt gedacht aan collega’s uit de rechterlijke macht maar ook aan andere juristen die relevante ervaring hebben opgedaan binnen het veiligheidsdomein. Het bedrijfsleven en andere overheidsorganisaties zijn in beeld om personen te werven voor de niet-juridische topfuncties bij het OM op bijvoorbeeld financieel, HR of ICT-gebied.
Is er sprake van roulatie- en doorstroombeleid binnen de top van het OM? Hoe verhoudt dat beleid de komende jaren zich tot het eveneens bewaren van ervaring en expertise aan de top van het OM?
Het openbaar ministerie sluit in de doorontwikkeling van het roulatie- en doorstroombeleid – en binnen de mogelijkheden – aan bij de uitgangspunten van het rijksbreed gehanteerde 3-5-7-model. In dat verband wordt in het kader van de personeelsschouw aandacht gegeven aan de functieverblijfsduur. De Onderzoekscommissie Openbaar Ministerie doet de aanbeveling om op termijn te streven naar een beperking van de zittingstermijn van PG’s en hoofdofficieren en aan het aantal functies dat één persoon achtereenvolgend mag vervullen. Ook doet de Commissie de aanbeveling om een situatie te bevorderen waarin het normaal is dat het vervullen van topfuncties een tijdelijk karakter heeft en dat een terugkeer naar de «inhoud» mogelijk is zonder statusverlies. Tot slot doet de Commissie de aanbeveling om beleid te ontwikkelen voor de uitstroom van functies buiten het openbaar ministerie voor topfunctionarissen die niet terug willen of kunnen naar de inhoud. Deze aanbevelingen zijn door het College omarmd en maken deel uit van het plan van aanpak.
Kunt u aangeven wanneer het rapport van de commissie-Fokkens definitief toegezonden kan worden aan de Tweede Kamer?
Het rapport is direct na ontvangst op 25 april jl. aan uw Kamer toegestuurd met de begeleidende brief van het College van procureurs-generaal.
De mate waarin China profiteert van Europese ontwikkelingsgelden |
|
Wybren van Haga (VVD) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
![]() |
Kunt u zich uw volgende uitspraak herinneren: «Chinese bedrijven hebben geen toegang tot de Europese OS-gelden. Chinese bedrijven – dat is volgens mij ons grote dilemma – komen met hun eigen geld vanuit de Chinese overheid en investeren massaal. Daar zit een andere vorm van conditionaliteit aan, maar die bedrijven kloppen echt niet aan bij de EU en ze concurreren dus ook niet met Nederlandse of andere bedrijven uit de markt»?1
Ja. Deze uitspraak deed ik op 7 maart jl. tijdens het overleg met uw Kamer.
Bent u bekend met het vorig jaar gepubliceerde rapport van de Development Assistance Committee (DAC) van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) waarin de volgende conclusie wordt getrokken: «India and China were the non-DAC countries with the highest successful bids as shown in Table 9. They also account for 40% of total contract value awarded to developing countries (including LDCs and HIPCs) between 2008 and 2016. Yearly fluctuations aside, they also seem to win an increasing share of DAC Members aid projects»?2
Ja, ik heb kennis genomen van dit rapport.
Hoe verhouden deze bevindingen zich tot uw uitspraak dat Chinese bedrijven hebben geen toegang hebben tot de Europese ontwikkelingssamenwerkingsgelden?
Tabel 9 in het OESO/DAC rapport gaat over de ongebonden contracten («untied aid») die middels tenders door alle DAC-leden werden verstrekt, niet alleen door het DAC-lid de Europese Unie (de Europese Commissie). De tabel vermeldt bovendien enkel de nationaliteit van succesvolle bieders en niet in hoeverre de bieders bedrijven waren.
Mijn uitspraak betrof dat Chinese bedrijven in het algemeen geen directe toegang hebben tot de instrumenten van de Unie ter financiering van extern optreden. Niet alleen Chinese bedrijven, maar Chinese partijen in het algemeen hebben geen directe toegang tot dergelijke instrumenten. Dit geldt voor het Europees Ontwikkelingsfonds (European Development Fund – EDF),3 het Instrument voor ontwikkelingssamenwerking (Development Cooperation Instrument – DCI), het Europees Nabuurschapsinstrument (European Neighbourhood Instrument – ENI) en het Partnerschapsinstrument.4
Een uitzondering op de regel is van toepassing wanneer het een project in China betreft. Entiteiten die zijn gevestigd in een ontwikkelingsland, zoals vermeld in de lijst ODA-ontvangers van de OESO/DAC, die lid zijn van de G20, kunnen wanneer het een project in hun land betreft wel financiering ontvangen uit het Instrument voor Ontwikkelingssamenwerking, het Europees Nabuurschapsinstrument, en het Partnerschapsinstrument.5 Zo ontvangen bijvoorbeeld enkele ngo’s en denktanks in China financiële ondersteuning middels het DCI. Deze uitzondering geldt niet voor het Europees ontwikkelingsfonds.
De regel dat Chinese partijen in het algemeen geen directe toegang hebben tot financiering is niet van toepassing op het Europees Instrument voor democratie en mensenrechten (European Instrument for Democracy and Human Rights – EIDHR) en het Instrument voor bijdrage aan stabiliteit en vrede (Instrument contributing to Stability and Peace – IcSP). Partijen uit alle landen hebben namelijk toegang tot financiering uit EIDHR en IcSP.6 Bedrijven profiteren echter niet van deze instrumenten. Bedrijven komen niet in aanmerking voor financiering uit hoofde van het EIDHR. De acties die worden gefinancierd middels het IcSP worden doorgaans uitgevoerd door actoren uit het maatschappelijk middenveld en bieden geen commerciële kansen, aangezien het IcSP acties financiert die handhaving van vrede, voorkoming van conflicten, versterking van internationale veiligheid en het verlenen van hulp tot doelstelling hebben.7
Klopt het dat Chinese bedrijven biedingen doen voor diverse door de Europese Unie (EU) gefinancierde projecten in Afrikaanse landen, zoals de geplande weg tussen Kampala en Jinja in Oeganda, en in het kader van projecten als deze concurreren met Europese bedrijven?3
Dit kan het geval zijn wanneer de Europese Commissie het project niet onder direct beheer uitvoert. Het Kampala Jinja Expressway Public Private Partnership Project in Uganda betreft indirect beheer.
De Europese Commissie voert de begroting op een of meer van de volgende wijzen uit: op directe wijze («direct beheer»), in gedeeld beheer met de lidstaten («gedeeld beheer»), op indirecte wijze («indirect beheer»). In het geval van indirect beheer vertrouwt de Europese Commissie taken tot uitvoering van de begroting toe aan een organisatie wier financiële procedures positief zijn beoordeeld,9 zoals internationale organisaties of publiekrechtelijke organen.10 Bij acties die onder indirect beheer worden uitgevoerd door een daarmee belaste organisatie, komen partijen uit landen die volgens de regels van de betrokken organisatie voor deelname in aanmerking komen, ook in aanmerking.11 Hierdoor kan het zo zijn dat partijen uit landen die in het algemeen geen directe toegang hebben tot de instrumenten van de Unie ter financiering van extern optreden, in aanmerking komen.
Het Kampala Jinja Expressway Public Private Partnership Project betreft een blending-project, waarbij synergiën tussen subsidies en markt gerelateerde financiering worden benut. De financiële bijdrage van de EU brengt een hefboomeffect teweeg, waardoor investeringen door anderen – zoals financiële instellingen en de private sector – worden gestimuleerd. Voor dit project beslaat de EU-financiering ongeveer 12,5% van de totale investering.
De Agence Française de Développement (AFD) is de leidende financiële instelling (lead financial institution) voor dit project, ofwel het publiekrechtelijke orgaan aan wie de Europese Commissie middels indirect beheer taken tot uitvoering van de begroting heeft toevertrouwd. Op het biedingsproces zijn daarom de regels en procedures van de AFD van toepassing.12 In het geval van het genoemde project in Oeganda houdt dit in dat, in overeenstemming met het principe van «ongebonden hulp»13, de procedure internationaal en open is, en niet gediscrimineerd kan worden op grond van nationaliteit. Partijen uit alle landen kunnen meedingen, mits er geen sprake is van belangenverstrengeling, er geen uitsluitingsgrond van toepassing is (zoals geldende sancties), en er aan sociale en milieunormen is voldaan. Doel van de internationale en open procedure is dat de aanbesteding gaat naar de partij die een kosteneffectief en kwalitatief hoogstaand voorstel heeft ingediend.
Hoe verhoudt dit voorbeeld zich tot uw uitspraak dat Chinese bedrijven niet concurreren met Nederlandse (of andere Europese) bedrijven in het kader van de uitvoering van door de EU gefinancierde projecten?
Zoals nader toegelicht in het antwoord op vraag 3, betrof mijn uitspraak dat Chinese partijen in het algemeen geen directe toegang hebben tot de instrumenten van de Unie ter financiering van extern optreden.
Hebt u daarnaast kennisgenomen van de recente aankondiging van de Japanse regering om te stoppen met het geven van ontwikkelingshulp aan China?4 Zo ja, hoe beoordeelt u dit besluit?
Ja. Vorig jaar besloot Japan de ontwikkelingssamenwerking met China te beëindigen gezien het welvaartsniveau dat China heeft bereikt. Ik heb hier kennis van genomen.
Zoals genoemd in het antwoord op vraag 3 biedt de EU middels haar ontwikkelingssamenwerking wel financiële ondersteuning in China, onder andere aan enkele ngo’s en denktanks die een inclusieve samenleving en fundamentele rechten promoten. Aangezien het maatschappelijk middenveld op veel plaatsen in de wereld onder druk staat, blijft dergelijke ondersteuning van belang, ook in landen met een zeker welvaartsniveau. China staat daarnaast als hoog middeninkomensland ook nog op de lijst van ODA-ontvangers van de OESO/DAC, en kan dus ODA ontvangen.
Hebt u kennisgenomen van de grafiek in het artikel over de beëindiging van Japanse ontwikkelingshulp aan China, waaruit blijkt dat China de afgelopen jaren vele miljarden aan leningen en steun heeft ontvangen van de OESO/DAC-landen? Kunt u de omvang van leningen en steun vanuit DAC-landen aan China kwantificeren en daarbij in elk geval aangeven wat de totale waarde was in 2015, 2016, 2017 en 2018?5
Ja. Ik kan de omvang van leningen en steun van OESO/DAC-landen aan China meedelen voor de jaren 2013, 2014, 2015, 2016 en 2017. 2017 is het meest recente jaar waarvoor gegevens beschikbaar zijn. De verdeling is als volgt, afgerond in miljoen USD:
Leningen
643
472
687
624
437
Steun
655
584
572
593
600
Kunt u de Kamer een actueel overzicht doen toekomen van alle door de EU (mede)gefinancierde ontwikkelingsprojecten van de afgelopen vijf jaar waar Chinese bedrijven biedingen voor hebben gedaan en aangeven in welke gevallen Chinese bedrijven de bieding hebben gewonnen? Kunt u daarbij aangeven in welke gevallen Europese bedrijven de desbetreffende bieding hebben verloren?
Ik kan de Kamer geen dergelijk overzicht doen toekomen. Zoals vermeld in het antwoord op vraag 4, vertrouwt de Europese Commissie in het geval van indirect beheer taken tot uitvoering van de begroting toe aan een organisatie wier financiële procedures positief zijn beoordeeld. Deze organisaties zijn vervolgens verantwoordelijk voor de organisatie van eventuele biedingsprocessen.
De gevraagde informatie is daarom niet centraal bij de Commissie op te vragen. Wel kan ik meedelen dat de Commissie ook in het geval van indirect beheer verifieert of de middelen van de Unie zijn uitgevoerd in overeenstemming met de regels en gestelde voorwaarden.16
Kunt u, aangezien multilaterale ontwikkelingsbanken een belangrijk kanaal vormen voor Europese (en Nederlandse) ODA-middelen, en met name de Wereldbank en de Asian Development Bank belangrijke financiers van (niet-marktconforme) leningen aan de Chinese overheid vormen, aangeven hoe groot het volume van financieringen is dat beide multilaterale banken op de Chinese overheid uit hebben staan? Wat is de positie van Nederland en andere EU-lidstaten, in hun hoedanigheid als aandeelhouders van beide ontwikkelingsbanken, ten opzichte van deze uitstaande leningen?
De Wereldbank heeft op dit moment USD 16 miljard aan leningen uitstaan aan de Chinese overheid, een bedrag dat is opgebouwd over een lange periode (in 2018 is USD 1,8 miljard nieuw gecommitteerd). Voor de Asian Development Bank ligt dit op USD 17 miljard. Deze leningen zijn voor een belangrijk deel afkomstig van de door de instellingen op de kapitaalmarkt ingeleende middelen. Daarbij wordt gebruik gemaakt van de hefboomwerking van het in het verleden ingelegde kapitaal van de lidstaten (het «eigen vermogen» van de banken). De instellingen hebben zo een revolverend karakter. Er is in principe geen sprake van beslag op nieuwe ODA-middelen (behalve bij de inleg van nieuw kapitaal).
De International Bank for Reconstruction and Development (IBRD) is het Wereldbankloket voor midden-inkomenslanden. Net als andere aandeelhouders is Nederland van mening dat de Bank ook nog een nuttige rol kan vervullen in veel hoge middeninkomenslanden, inclusief China, mits aan bepaalde voorwaarden is voldaan. Afgelopen jaar is in het kader van de kapitaalverhoging van de IBRD afgesproken dat nieuwe activiteiten in deze groep landen een duidelijke focus moeten hebben op duurzame graduatie van de betrokken landen van Wereldbankleningen, en/of moeten bijdragen aan het internationale publieke belang, zoals klimaat, en/of een sterk katalytisch of leereffect moeten hebben. Dit beleid heeft brede steun van de aandeelhouders, ook de Europese aandeelhouders. Daarnaast is de rente-opslag voor hoge middeninkomenslanden verhoogd, inclusief voor China. Deze extra inkomsten kunnen ten goede komen aan armere landen.
Hierover zijn ook afspraken gemaakt bij de Asian Development Bank. Nederland steunt de intentie om in de komende jaren de leningen aan China in de Wereldbank geleidelijk terug te brengen.
Het bericht dat marktwerking voor gerechtsdeurwaarders te ver is doorgeslagen |
|
Michiel van Nispen , Jasper van Dijk |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD), Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het interview met de voorzitter van de Koninklijke Beroepsorganisatie van Gerechtsdeurwaarders waarin hij aangeeft dat marktwerking in de wereld van gerechtsdeurwaarders is doorgeslagen? Bent u het eens met die constatering?1
Ja, ik heb kennisgenomen van het interview.
De constatering dat de marktwerking in de wereld van de gerechtsdeurwaarders is doorgeslagen deel ik niet. Het is wel zo dat de gerechtsdeurwaarder functioneert in een zeer competitieve markt. De gerechtsdeurwaarder werkt in opdracht van de opdrachtgever voor een tussen hen overeengekomen tarief. In de verhouding met de debiteur is het Besluit tarieven ambtshandelingen gerechtsdeurwaarders gaan gelden, terwijl in de verhouding met de opdrachtgever-crediteur de vrije marktwerking bestaat. Het is daarbij niet de bedoeling dat gerechtsdeurwaarders zich bij de uitvoering van hun publieke taak laten leiden door hun eigen verdiensten. Ik realiseer mij goed dat er een spanningsveld ligt en daarom is het tarievenstelsel ook onderwerp van gesprek. De door mijn voorganger ingestelde commissie herijking tarieven ambtshandelingen (commissie-Oskam) is thans bezig met de herijking van het stelsel van financiering van de ambtshandelingen. Ik wacht de uitkomsten van dat onderzoek af.
Ziet u ook dat in het huidige systeem een perverse prikkel zit die een deurwaarder bijna dwingt om de keuze te maken tussen omdraaien en niets krijgen, of wel wat doen en een beetje krijgen? Bent u het er mee eens dat elke afweging die een deurwaarder moet maken aan de deur waarbij hij aan zijn portemonnee moet denken, de onafhankelijkheid van die deurwaarder schaadt? Vindt u dit een wenselijke situatie? Zo nee, wat gaat u hier aan doen?
Het is aan de gerechtsdeurwaarder om een professionele afweging te maken of, en zo ja, hoe hij optreedt. Daarmee rekening houdende met zijn opdracht, de verordeningen van de KBvG en de rechtspositie van de debiteur. De marktwerking vormt daarbij een natuurlijke prikkel om langs de weg van de onderhandeling tussen opdrachtgever en opdrachtnemer scherpe tarieven vast te stellen. Opdrachtgevers zullen niet uitsluitend kiezen voor de laagste prijs, maar voor de laagste prijs waarmee tegelijkertijd hun vordering het beste wordt geïncasseerd. Soms wordt daarbij ook gebruik gemaakt van prestatieafspraken.
Het maken van tariefafspraken tussen de gerechtsdeurwaarder en opdrachtgever is inherent aan de in 2001 geïntroduceerde marktwerking. Het is niet de bedoeling dat gerechtsdeurwaarders zich hierdoor bij de uitvoering van hun publieke taak laten leiden door hun eigen verdiensten. De commissie- Oskam is zoals aangegeven bezig met de herijking van het stelsel van financiering van de ambtshandelingen. Dat advies wacht ik af.
Stimuleert de overheid, als schuldeiser, gerechtsdeurwaarders om personen naar schuldhulpverlening te begeleiden in plaats van koste wat kost beslagen te leggen? Zo ja, op welke manier? Zo nee, waarom niet en bent u bereid deze stimulering alsnog in te voeren?
Het uitgangspunt is dat schulden voldaan moeten worden. Het is niet de verantwoordelijkheid van de schuldeiser om zijn schuldenaar naar een vorm van schuldhulp te begeleiden. Voor de overheid als bijzondere schuldeiser ligt dat genuanceerder, omdat van de overheid meer verwacht mag worden als het gaat om maatschappelijk verantwoorde incasso. Dit is ook een van de ambities uit de Rijksincassovisie en de Brede Schuldenaanpak.2 In het verlengde hiervan hebben diverse organisaties, zoals woningcorporaties en drinkwaterbedrijven, zich eraan gecommitteerd om bij signalen van problematische schulden door te verwijzen naar schuldhulpverlening. Daarnaast hebben Zorginstituut Nederland, CAK, DUO, CJIB, UWV, SVB en belastingdienst afspraken gemaakt of convenanten gesloten met de Nederlandse Vereniging voor schuldhulpverlening en sociaal bankieren (NVVK) voor bijvoorbeeld het meewerken aan minnelijke regelingen. De uitgangpunten van maatschappelijk verantwoorde incasso gelden ook voor de gerechtsdeurwaarders. De gerechtsdeurwaarder behoort als geen ander – met zijn bijzondere ambtelijke taak en bevoegdheid – een spilfunctie te vervullen in de relatie tussen schuldeiser en schuldenaar, en zijn opdrachtgever te adviseren over wat nuttig en haalbaar is. Daar hoort bij om extra kosten en beslagen te vermijden, wanneer op voorhand duidelijk is dat er onvoldoende verhaalsmogelijkheden zijn en de schuldensituatie alleen maar zou worden verergerd. Die functie blijkt bijvoorbeeld uit een in ontwikkeling zijnde KBvG-platform voor informatie over schulden (de schuldenwijzer), en uit een landelijk convenant met de NVVK inzake VISH (de Verwijsindex Schuldhulpverlening), waarbij schuldhulporganisaties en de Stichting Netwerk Gerechtsdeurwaarders gezamenlijk een signalering toepassen zodra de gerechtsdeurwaarder tot een ambtshandeling wil overgaan.
Klopt het dat het Centraal Justitieel Incassobureau bij de aanbesteding van opdrachten wel vraagt om deurwaarders die zo goed mogelijk maatschappelijk verantwoord incasseren, maar dat zij niet controleert hoe de inning bij individuele dossiers verloopt? Zo ja, acht u deze werkwijze wenselijk in het kader van maatschappelijk verantwoord incasseren?
Het CJIB heeft bij de aanbesteding, die in 2017 is afgerond, gerechtsdeurwaarders geselecteerd op hun vermogen om maatschappelijk verantwoord te incasseren. Het CJIB oefent daar vanuit de rol van opdrachtgever toezicht op uit. In voorkomende situaties maakt het beoordelen van individuele dossiers hier onderdeel van uit.
Bent u bereid om een alternatief systeem te onderzoeken, waarbij marktwerking geen rol speelt? Zo nee, bent u dan in ieder geval bereid met voorstellen te komen waardoor de concurrentie in mindere mate betrekking heeft op de prijs, maar juist bij het gegeven in welke mate een deurwaarder maatschappelijke verantwoord beslagen legt?
In antwoord op de Kamervragen van de leden Groothuizen (D66) en Van Nispen (Sp) is aangegeven dat de Aanbestedingswet van 2012 het uitgangspunt voor deze aanbesteding is.3 Ik zie geen noodzaak voor een verdere analyse. Daarnaast kan ik u melden dat de prijs geen onderdeel uit gaat maken van de concurrentiestelling die wordt beoogd bij de aanbesteding. Maatschappelijk verantwoord incasseren maakt wel een belangrijk onderdeel uit van de aanbestedingsprocedure.
Het bericht dat private equity goed is voor recordaantal overnames in Nederlandse zorg |
|
Evert Jan Slootweg (CDA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Private equity goed voor recordaantal overnames in Nederlandse zorg»?1
Ja.
Klopt het dat in 2018 er 96 transacties in de zorg plaatsvonden die goed zijn voor ongeveer 2,3 miljard euro?
Er moet bij de NZa goedkeuring gevraagd worden voor een concentratie (fusie of overname) zodra een van de bij de concentratie betrokken partijen door vijftig of meer personen zorg doet verlenen. De NZa toetst de concentratie aan de hand van de zorgspecifieke fusietoets die is neergelegd in de Wet marktordening gezondheidszorg. In dat kader zijn er in 2018 167 besluiten genomen. Bij vier concentraties was een buitenlandse partij betrokken. Deze cijfers verschillen van de cijfers uit het in het artikel aangehaalde rapport van Deloitte. De reden hiervoor is dat Deloitte en de NZa andere afbakeningen hanteren. Zo moet bij de NZa een concentratie gemeld worden met partijen die kwalificeren als zorgaanbieder in de zin van de Wet marktordening gezondheidszorg, terwijl Deloitte mogelijk een andere begrip heeft gehanteerd. Daarnaast heeft Deloitte concentraties van zorgorganisaties met een omzet van ten minste € 5 mln. geanalyseerd.
Klopt het 20% van deze overnames in 2018 plaatsvonden door partijen uit het buitenland?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u een overzicht vanaf 2012 geven van het aantal overnames in de zorg door private equity partijen en/of kopers uit het buitenland? Kunt u ook aangeven tegen welk bedrag deze transacties plaatsvonden?
De cijfers die bij de NZa bekend zijn hebben betrekking op de zorgspecifieke fusietoets door de NZa die in 2014 is ingevoerd.
In 2014 zijn 65 besluiten genomen waarbij geen buitenlandse partijen betrokken waren.
In 2015 zijn 90 besluiten genomen, één met een buitenlandse partij in de medisch-specialistische zorg.
In 2016 zijn 113 besluiten genomen, twee daarvan waren met een buitenlandse partij. Beide gevallen waren in de hulpmiddelensector.
In 2017 zijn 132 besluiten genomen, één daarvan was met een buitenlandse partij en dit betrof mondzorg.
Zoals toegelicht in mijn antwoord op vragen 2 en 3 zijn in 2018 167 besluiten genomen waarbij in vier gevallen een buitenlandse partij was betrokken. Het betreft voorgenomen overnames in WLZ zorg (verpleeghuiszorg), medisch-specialistische zorg, diagnostiek en de mondzorg (holding van keten van tandartsen).
Desgevraagd heeft de NZa geen exacte informatie over de transactiesommen en over de betrokkenheid van private equity partijen, die zowel Nederlands als buitenlands kunnen zijn.
Kunt u daarin een onderscheid aanbrengen in welke zorgsectoren deze overnames plaatsvonden?
Zie antwoord vraag 4.
Klopt dat wanneer buitenlandse partijen een Nederlandse zorgaanbieder overnemen ze zich volgens Nederlands recht moeten houden aan de fingerende kwaliteitsstandaarden voor de zorg? Zo ja, waardoor kunnen private equity partijen deze zorg dan «veel goedkoper en efficiënter bieden»?
Alle zorgaanbieders die in Nederland zorg leveren moeten voldoen aan de Nederlandse wet- en regelgeving. Dat geldt onder andere voor de eisen rond kwaliteit van zorg en de besturing van zorginstellingen zoals wettelijk vastgelegd in de Wet kwaliteit klachten en geschillen zorg (Wkkgz) en de Wet toelating zorginstellingen (WTZi). De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) ziet hierop toe. Daarnaast gebruikt de IGJ in haar toezicht op deze weten de Governancecode zorg 2017 als breed gedragen veldnorm.
In het artikel wordt als voorbeeld genoemd dat de overname van laboratoria door een buitenlandse partij kan leiden tot een bepaalde schaalgrootte waardoor goede kwaliteit geleverd kan worden tegen lagere kosten dan wanneer een kleiner nationaal laboratorium dezelfde diensten op kleinere schaal levert. Dat laat dus onverlet dat de Nederlandse wet- en regelgeving gewoon van toepassing is.
Zijn de omzet en de winstmarges de afgelopen jaren gestegen van de zorgondernemingen die zijn overgenomen?
Ik heb geen overzicht van de omzet en winstmarges van zorgondernemingen die zijn overgenomen.
Kunt u aangeven wat precies ketenvorming is en hoe de zogeheten «buy-and-build»-strategie precies werkt?
Bij ketenvorming sluiten ondernemingen zich aan bij een systeem waarbij de verschillende filialen doorgaans volgens dezelfde formule opereren. Aangesloten filialen kunnen in volledig eigendom van de keten zijn of bestaan uit zelfstandige franchisenemers.
In het artikel wordt gesproken van een «buy-and-build»-strategie waarbij een partij een keten overneemt en die keten vervolgens weer overnames doet.
Kan inzichtelijk worden gemaakt in welke mate de kwaliteit van de zorg gestegen voor de patiënt/cliënt na de overname door een private equity partij?
Zorginstellingen moeten, ongeacht het eigenaarschap, zich houden aan de regelgeving rond kwaliteit. Toezichthouders, en met name de IGJ, zien erop toe dat het kwaliteitsniveau van geleverde zorg bij zorginstellingen voldoen aan de wettelijke standaarden. Zie ook mijn antwoord op vraag 6. Ik vind het van belang dat de IGJ hier op toeziet en ingrijpt wanneer de zorg onder maat is. Omdat de kwaliteit, ongeacht de achterliggende eigendomsrelatie, altijd op orde moet zijn, zie ik geen aanleiding voor een vergelijkend onderzoek tussen zorginstellingen die recentelijk overgenomen zijn door een private equity partij en andere zorginstellingen.
Hoe verstaat u de opmerking van Deloitte-partner Dagmar Enkelaar dat private equity partijen «de krenten uit de pap pikken» precies?
Het is denkbaar dat private equity partijen zich meer richten op die vormen van zorg waar bedrijfseconomisch voordeel of meer efficiëntie te behalen is met een bepaald businessmodel, bijvoorbeeld door meer schaalgrootte. Ik vind het van belang dat dit geen negatieve effecten mag hebben voor de toegankelijkheid van zorg aan patiënten die bijvoorbeeld een complexere zorgbehoefte hebben. Hier ligt een belangrijke taak voor zorgverzekeraars en zorgkantoren, aan wie een zorgplicht is opgelegd om te waarborgen dat voor hun verzekerden voldoende goede zorg beschikbaar is. Op de naleving van de zorgplicht wordt toegezien door de NZa.
Heeft u signalen dat deze private equity partijen als voornaamste strategie hebben om via risico-selectie wel de lichtere patiënten/cliënten behandelen, maar de patiënten/cliënten die zwaardere zorg nodig hebben te weren?
Ik heb geen concrete signalen ontvangen dat dit het geval zou zijn. Ook de NZa heeft geen signalen van zorgverzekeraars ontvangen dat dit het geval zou zijn.
Is er sprake van volumegroei wanneer private equity partijen een zorgaanbieder overnemen?
Zorginstellingen zijn private instellingen die zelf verantwoordelijk zijn voor beslissingen over volumegroei, arbeidsovereenkomsten en vastgoedtransacties. Ik beschik momenteel niet over de informatie die nodig is om het effect van een overname van een instelling door een private equity op de genoemde punten te kunnen geven.
Verandert na een overname van een private equity partij de verhouding vast-flexibel personeel in de richting van meer flexibel personeel bij een zorgaanbieder?
Zie antwoord vraag 12.
Is er sprake van meer (regionale) macht concentratie aan de kant van de zorgaanbieder na overnames door private equity partijen?
De NZa heeft geen signalen ontvangen van toegenomen marktmacht die gerelateerd is aan overnames door private equity partijen. De NZa beschikt over de bevoegdheid om aan een partij met aanmerkelijke marktmacht specifieke verplichtingen op te leggen om mededingingsproblemen te voorkomen en de belangen van patiënten en verzekerden te beschermen.
Ziet u een meer vastgoedtransacties na overname van een zorgaanbieder door een private equity partij?
Zie het antwoord hierboven op vraag 12, 13 en 15.
Hinderlijke regelgeving voor de uitrol van zonnepanelen door woningbouwcorporaties |
|
Henk Nijboer (PvdA), William Moorlag (PvdA) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Autoriteit Woningbouwcorporaties belemmert 10 woningcorporaties bij uitrol zonnepanelen»?1
Ja, ik ben bekend met het bericht.
Deelt u de mening dat woningbouwcorporaties ook moeten bijdragen aan de verduurzaming van de energievoorziening?
Woningcorporaties zijn primair verantwoordelijk voor het huisvesten van huishoudens die niet in hun eigen huisvesting kunnen voorzien. Daarbij hoort ook dat corporaties hun bezit onderhouden en verduurzamen. Woningcorporaties hebben binnen het werkdomein, zoals afgebakend in de Woningwet, ook ruimte voor het verduurzamen van de energievoorziening. Dit is wel beperkter dan de mogelijkheden die corporaties hebben voor het verduurzamen van hun woning. Zo kunnen zij zonnepanelen plaatsen op hun woongelegenheden wanneer deze activiteiten ten dienste staan van de bewoning. Hierbij kan gedacht worden aan het leveren van energie aan bewoners of het gebruik van de opgewekte energie voor de gemeenschappelijke ruimten in corporatiebezit.
Geeft het bericht de bestaande regelgeving met betrekking tot het plaatsen van zonnepanelen door woningbouwcorporaties correct weer? Zo ja, deelt u de mening dat daaruit blijkt dat de regels woningbouwcorporaties eerder hinderen dan helpen bij het realiseren van duurzaamheidsdoelstellingen? Zo nee, op welke punten dan niet?
Het is woningcorporaties binnen de Woningwet toegestaan om diensten te verlenen die rechtstreeks verband houden met de bewoning. Corporaties mogen geen diensten leveren die door nutsbedrijven geleverd kunnen worden, zoals het leveren van elektriciteit, tenzij de levering gebeurt door een in of nabij de woongelegenheid aanwezige voorziening. Dit betekent dat corporaties, in de huidige situatie, zonnepanelen mogen plaatsen wanneer deze rechtstreeks verband houden met de bewoning. Woningcorporaties mogen vervolgens eventuele overcapaciteit leveren aan het elektriciteitsnet. Het is onder de huidige regels niet toegestaan om zonder een enig direct verband met de bewoning zonnepanelen te plaatsen en de opgewekte energie terug te leveren aan het net. Dit ter voorkoming dat het werkdomein van de corporatiesector wordt opgerekt tot voorbij de grenzen van de volkshuisvesting.
Deelt u de mening dat woningbouwcorporaties ook recht op SDE+-subsidie zouden moeten hebben als door hen opgewekte energie niet direct ten goede aan de huurders komt? Zo ja, waarom en bent u bereid de Woningwet op dit punt aan te passen en op welke termijn gaat u dit doen? Zo nee, waarom niet?
Woningcorporaties zijn op grond van de Woningwet en de subsidieregeling van de SDE+-subsidie niet uitgesloten van het aanvragen van SDE+-subsidie. Als de corporatie, binnen de kaders van de Woningwet, duurzame energie opwekt en het project voldoet aan de voorwaarden voor de SDE+, kan een corporatie SDE+-subsidie ontvangen.
De combinatie van de Woningwet en de subsidieregeling maken dat er in de praktijk een beperkt aantal corporaties gebruik maakt van de SDE+. In mijn brief over de evaluatie van de herziene Woningwet van 22 februari jl.2 heb ik beleidsvoornemens benoemd om regelgeving te verduidelijken en aan te passen. Onder meer om het mogelijk te maken dat corporaties straks dezelfde verduurzamingsmaatregelen kunnen treffen als andere vastgoedeigenaren aan hun gebouwen. Daarmee hebben corporaties meer mogelijkheden om bij te dragen aan de verduurzaming, waarbij corporaties zich nog steeds kunnen richten op de volkshuisvestelijke kerntaken. Deze aanpassing zal het onder meer mogelijk maken om zonnepanelen op eigen bezit te plaatsen en de opgewekte energie, zonder directe verbinding met de bewoning, te leveren aan het elektriciteitsnet. Het doel van deze aanpassing is om een natuurlijkere afbakening te maken van de verduurzamingsactiviteiten die corporaties wel en niet mogen ondernemen. Ik ben voornemens om deze aanpassingen mee te nemen in de wetswijzigingen naar aanleiding van de evaluatie van de herziene Woningwet.
Wat is de stand van zaken van het overleg met de woningbouwcorporaties over dit onderwerp?
In de evaluatie van de herziene Woningwet is niet alleen teruggekeken maar is ook met corporaties en andere partijen de toekomstbestendigheid van de Woningwet geanalyseerd. Verduurzaming was hierbij hier een van de onderwerpen. De ervaringen van corporaties en andere betrokken partijen liggen samen met de uitkomsten van de evaluatie aan de basis van mijn beleidsvoornemens zoals verwoord in de brief van 22 februari jl. Daarnaast wordt er regelmatig met Aedes en individuele corporaties overlegd over ervaren belemmeringen in de Woningwet bij verduurzaming. Deze inzichten zullen worden betrokken bij de wetsaanpassing naar aanleiding van de evaluatie van de herziene Woningwet.
De uitvoer van 57 miljoen kogelpatronen aan de Verenigde Arabische Emiraten |
|
Isabelle Diks (GL) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Munitiedoorvoer naar VAE – mogelijke inzet in Jemen»?1
Ja.
Klopt het dat u een vergunning heeft verstrekt voor de uitvoer van 57 miljoen kogelpatronen aan de Verenigde Arabische Emiraten?
Nee, dat klopt niet. De lading betreft een door een bondgenoot2 (Tsjechië) goedgekeurde transactie die zonder overlading door Nederland wordt vervoerd. Dergelijke zendingen zijn in Nederland niet vergunningplichtig.
De reden waarom Nederland doorvoer zonder overlading van of naar een bondgenoot niet eigenstandig toetst is omdat deze lading al onder effectieve exportcontrole staat. De zending is immers afkomstig van een bondgenoot die een exportcontrolesystematiek hanteert dat gelijkwaardig is aan, of overeenkomsten heeft met, het Nederlandse systeem. Indien de zending afkomstig is van een EU-lidstaat – zoals bij de huidige transactie het geval is – heeft toetsing aan de acht criteria van het EU Gemeenschappelijk Standpunt al plaatsgevonden.3
Waarom is de Kamer niet geïnformeerd over het verstrekken van deze vergunning, gelet op de verhoogde politieke gevoeligheid van het exporteren van militair materieel naar landen die deelnemen aan de burgeroorlog in Jemen?
Aangezien deze zending in Nederland niet vergunningplichtig is hebben de Nederlandse exportcontroleautoriteiten geen vergunning verstrekt. Om die reden is de Kamer niet geïnformeerd. Conform de motie El Fassed (dd. 22 december 2011, Kamerstuk 2011–2012, 22 054, nr. 181) wordt de Kamer separaat geïnformeerd over toegekende wapenexportvergunningen naar niet-EU/NAVO+ landen indien de transactiewaarde EUR 2.000.000,– of meer bedraagt en indien het een compleet systeem betreft. Alle toegekende vergunningen staan vermeld in de reguliere maandoverzichten.
Hoe rijmt dit besluit zich met het door u afgekondigde verscherpte wapenexportbeleid ten aanzien van landen die deelnemen aan de burgeroorlog in Jemen, waar de Verenigde Arabische Emiraten onder vallen?2
Het in november 2018 aangescherpte beleid geldt voor alle vergunningaanvragen ten aanzien van uitvoer, doorvoer5 en tussenhandel van militaire goederen. Dat zijn transacties waarvoor een vergunningplicht geldt. De Nederlandse overheid toetst die zelf allemaal individueel – mede n.a.v. het aangescherpte beleid t.a.v. het conflict in Jemen – aan de acht criteria uit het EU Gemeenschappelijk Standpunt inzake wapenexport.
Voor de zendingen in kwestie geldt echter geen vergunningplicht (zie ook het antwoord op vraag 1). De vergunning voor de desbetreffende lading is verstrekt door de Tsjechische exportcontroleautoriteiten. De toetsing aan de acht criteria van het EU Gemeenschappelijk Standpunt inzake wapenexport heeft in Tsjechië plaatsgevonden. In tegenstelling tot Nederland heeft Tsjechië zijn nationale beleid ten aanzien van de uitvoer van wapens naar de VAE, Egypte en Saoedi-Arabië niet aangescherpt. Ook daarom acht het kabinet het wenselijk dat het aangescherpte Nederlandse beleid wordt overgenomen door andere EU-lidstaten. De huidige casus toont opnieuw de noodzaak daartoe aan. Om die reden spoort het kabinet andere landen regelmatig aan om net zo restrictief te zijn als Nederland, zoals de Minister van Buitenlandse Zaken onlangs deed in november 2018 tijdens een zitting van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties (conform motie Sjoerdsma van 14 november 2018, kamerstuk 21 501-02, nr. 1924) en onlangs tijdens de Raad Buitenlandse Zaken van 18 maart 2019 (conform ook de motie Van Ojik van 17 oktober 2018, kamerstuk 21 501-20, nr. 1368). Helaas kan Nederland hen daartoe niet verplichten.
Desalniettemin zal ik onverminderd aandacht blijven vestigen op het aangescherpte Nederlandse beleid en ga ik graag het gesprek hierover aan met mijn EU-collega’s. Zo heeft Nederland naar aanleiding van deze zending contact gezocht met de Tsjechische exportcontroleautoriteiten. Nederland heeft vragen gesteld over het eindgebruik van de goederen en heeft daarbij nogmaals gewezen op het aangescherpte Nederlandse exportcontrolebeleid t.a.v. de VAE, Egypte en Saoedi-Arabië.
Kunt u ingaan op het risico dat munitie via de Verenigde Arabische Emiraten direct of indirect wordt gebruikt om munitie die is verschoten bij de burgeroorlog in Jemen aan te vullen? Welke garanties heeft u dat dit niet zal gebeuren?
Gelet op de aard van de goederen (munitie) kan inzet in Jemen waarschijnlijk niet onomstotelijk worden uitgesloten. Aangezien de vergunningaanvraag voor deze zending echter in Tsjechië is ingediend en behandeld beschikt het Nederlandse Ministerie van Buitenlandse Zaken niet over alle gegevens horende bij deze transactie om daarover een duidelijk oordeel te vellen.
Deelt u de analyse dat het leveren van munitie aan een land bij uitstek het vermogen van dat land bevordert om een militair conflict voort te zetten? Zo nee, waarom niet?
Indien de eindgebruiker van de beoogde munitiezending betrokken is bij een gewapend conflict kan dat zo zijn. Dat is echter afhankelijk van de aard van het conflict en het soort wapens die daarbij worden ingezet. Munitie kan daarnaast ook worden ingezet ten behoeve van (legitieme) binnenlandse ordehandhavingstaken, bijvoorbeeld ter uitrusting van een binnenlandse politiemacht.
Klopt het dat er in 2018 ook munitie via Nederland is doorgevoerd aan Jordanië en in 2016 aan Saoedi-Arabië? Om hoeveel en welke soort munitie ging dit en hoe is bij het verstrekken van een vergunning het risico op gebruik in de burgeroorlog in Jemen gewogen?
De doorvoerzending naar Jordanië in 2018 betrof één 9mm pistool afkomstig uit België. De doorvoer naar Saoedi-Arabië in 2016 betrof drie zendingen van in totaal 94.829.000 stuks munitie van verschillende kalibers (9x19 mm en 5.56 mm). Deze zendingen waren afkomstig uit Tsjechië. De genoemde transacties betroffen zendingen zonder overlading waardoor er geen Nederlandse vergunningplicht gold (zie ook het antwoord op vraag 1). Aangezien de vergunningaanvragen voor deze zendingen in respectievelijk België en Tsjechië zijn ingediend en behandeld beschikt het Nederlandse Ministerie van Buitenlandse Zaken niet over alle gegevens horende bij deze transactie. De verantwoordelijkheid voor het maken van een risico inschatting t.a.v. de mogelijke inzet van deze goederen bij de strijd in Jemen lag bij de Belgische en Tsjechische exportcontroleautoriteiten.
Het bericht dat kraamverzorgenden achter blijven in salaris |
|
Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Kraamzorg? Achter de kassa verdien je meer»?1
Ja.
Wat is uw reactie op de petitie van Kraamzorg in Actie door 5.000 kraamverzorgenden is getekend?
Met de petitie van de FNV geeft een groot deel van de kraamverzorgenden aan bezorgd te zijn. Ik heb deze petitie op 13 maart in ontvangst genomen. De kraamverzorgenden die ik toen sprak bevestigden dat een belangrijk deel van hun zorgen de uren – en de betaling daarvan – voor de wachtdiensten betreft. Wachtdiensten zijn onderdeel van het werk van kraamverzorgenden. Het laat zich immers lastig voorspellen wanneer een baby precies geboren gaat worden. Je moet – als dit nodig is – als kraamverzorgende bovendien snel ter plaatse kunnen zijn. Dat betekent ook dat kraamverzorgenden tijdens wachtdiensten in de buurt moeten zijn van de werklocatie. Dit is waar, volgens de indieners van de petitie, de schoen wringt. Ze geven daarbij aan dat wachtdiensten lang kunnen duren, en deels vergoed worden (zie ook mijn antwoord op vraag 3 over de vergoeding van wachtdiensten).
Dit is al langer een vraagstuk voor de sector en was – naast een loonsverhoging – onderdeel van de meest recente cao voor de geboortezorg. Toen hebben werkgevers en werknemers afgesproken verder onderzoek te doen naar de vraag hoe de wachtdienstregeling beter ingevuld kan worden, waardoor deze beter aansluit bij de kraamzorg en de balans tussen werk en privé. Momenteel voert de branchevereniging Bo Geboortezorg dit onderzoek samen met de vakbonden uit.
De kraamverzorgenden geven met de petitie ook aan dat ze de maximum tarieven voor de kraamzorg te laag te vinden. De NZa (die de taak heeft om tarieven en prestaties vast te stellen) heeft aangegeven met de brancheorganisatie in gesprek te zijn over een kostenonderzoek. Ik heb de NZa daarom gevraagd de uitkomsten van de petitie mee te nemen in de keuze om op korte termijn een kostenonderzoek uit te voeren. De NZa heeft laten weten dit kostenonderzoek te starten in 2019.
Wat vindt u ervan dat kraamverzorgenden zelfs onder het wettelijk minimumloon verdienen als je alle uren, dus ook die waarin de kraamzorg stand-bye moet staan, bij elkaar optelt?
Wachtdiensten zijn onderdeel van het werk van kraamverzorgenden. Het is aan de sociale partners om via de cao afspraken te maken over de voorwaarden van deze diensten. Dit geldt voor de betaling maar bijvoorbeeld ook voor de duur van wachtdiensten. De huidige cao loopt na dit jaar af.
Kunt u een overzicht geven van de in- en uitstroom van het aantal kraamverzorgenden en verwachtte tekorten?
Het aantal kraamverzorgenden neemt toe. In het tweede kwartaal van 2018 was het aantal kraamverzorgenden 8.446. Het jaar ervoor was dit aantal 8.380. Dit cijfer houdt geen rekening met het aantal kraamverzorgenden dat als zelfstandige werkt. Dit waren er in 2017 bijna 800.
In 2017 verlieten 1.731 kraamverzorgenden hun werkgever, voor een deel naar een andere werkgever in de kraamzorg. In hetzelfde jaar begonnen 1.734 kraamverzorgenden aan een nieuwe baan in de kraamzorg, waarvan 649 jongeren.
Op basis van het stijgende geboortecijfer, is de verwachting dat met gelijkblijvende omstandigheden, tot en met 2022 ongeveer 250 extra kraamverzorgenden nodig zijn.
Deelt u de mening dat het essentieel is dat kraamverzorgenden fatsoenlijk te betalen, om dit belangrijke vak aantrekkelijk te houden? Zo nee, waarom niet?
Ik deel de mening dat goede arbeidsvoorwaarden en -omstandigheden essentieel zijn om werk aantrekkelijk te houden.
Bent u bereid in gesprek te gaan met Kraamzorg in Actie en de vakbonden over hoe de arbeidsomstandigheden kunnen worden verbeterd? Zo ja, kunt u de Kamer hierover informeren? Zo nee, waarom niet?
Op 13 maart heb ik in een overleg met de FNV de petitie ontvangen. In dat overleg hebben de deelnemers hun eigen ervaringen met het werk als kraamverzorgende gedeeld. Daarnaast hebben we vooral gesproken over de wachtdiensten. We hebben afgesproken dat ik de uitkomsten van de petitie onder de aandacht zou brengen van de NZA. Verder heb ik aangegeven dat het aan de werkgevers en vakbonden is om afspraken te maken over arbeidsvoorwaarden in de nieuwe cao.
Het bericht ‘Parkeren bij ziekenhuizen weer duurder’ |
|
Henk van Gerven |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u het bericht dat de parkeertarieven bij ziekenhuizen opnieuw zijn gestegen?1 Wat is uw reactie daarop? Hoe oordeelt u over de hoogte van de gehanteerde parkeertarieven?2
Vooropgesteld moet worden dat hoge parkeertarieven bij ziekenhuizen voor patiënten en bezoekers natuurlijk niet prettig zijn. Vooral als men lang of vaak naar het ziekenhuis moet.
Het parkeerbeleid en de tarieven zijn een verantwoordelijkheid van ziekenhuizen en gemeenten zelf. Het beleid ten aanzien van parkeertarieven is daarbij afhankelijk van de lokale context.
Ik heb geen rol of bevoegdheid ten aanzien van parkeertarieven.
Daarnaast is er voor het vervoer van en naar het ziekenhuis voor specifieke groepen patiënten de regeling zittend ziekenvervoer. Alle typen vervoer kunnen vergoed worden: van de eigen auto, taxi tot openbaar vervoer. In deze regeling is tevens voorzien in een hardheidsclausule voor patiënten die langdurig lang moeten reizen. Deze regeling is per 2019 uitgebreid. Het vervoer wordt vanaf 1 januari 2019 niet alleen vergoed bij een behandeling, maar omvat ook het vervoer naar consulten, onderzoek en controles die als onderdeel van de behandeling noodzakelijk zijn.
Zie ook eerdere antwoorden op vragen over parkeertarieven bij ziekenhuizen (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2016–2017, nr. 587, Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2016–2017, nr. 774 en Aanhangsel van Handelingen, vergaderjaar 2017–2018, nr. 1177).
Bent u ten principale van mening dat parkeren bij ziekenhuizen gratis zou moeten zijn voor patiënten, mede aangezien zij ook al het eigen risico moeten opbrengen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Indien u niet van mening bent dat parkeren bij ziekenhuizen gratis zou moeten zijn voor patiënten, bent u dan wel van mening dat de parkeerkosten hooguit kostendekkend zouden mogen zijn? Wat zijn kostendekkende tarieven?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten en de Nederlandse Vereniging van Ziekenhuizen in overleg te treden om gezamenlijk gratis parkeren bij ziekenhuizen voor patiënten te realiseren, dan wel te realiseren dat hooguit kostendekkende tarieven worden gehanteerd? Zo nee, waarom niet?
Ik vind het van belang dat ziekenhuizen hun patiënten goed en actief informeren over de mogelijkheden die er zijn om bij veelvuldig gebruik en langdurig verblijf de parkeerkosten te beperken, bijvoorbeeld door te wijzen op de beschikbare kortingsmogelijkheden. Ik roep ziekenhuizen dan ook op hierover transparant te zijn. Ik ben daarenboven bereid de VNG en de koepels van ziekenhuizen te wijzen op de terugkerende vragen over parkeertarieven. Het past echter niet binnen mijn verantwoordelijkheid om op landelijk niveau te sturen op de hoogte van parkeertarieven.
Nederlandstalige informatie over de staatsschuld |
|
Evert Jan Slootweg (CDA), Harry van der Molen (CDA) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Kent u het artikel «Nederlandstalige staatsschuldinformatie graag»?1
Ja.
Klopt het dat de financiering en het beheer van onze staatsschuld jaarlijks in een Outlook door het Agentschap van Financiën alleen in de Engelse taal beschikbaar wordt gesteld?
Ja.
Klopt het dat deze Outlook een overzicht geeft van het verloop van de financiering van de staatsschuld in het afgelopen jaar en, minstens zo belangrijk, een vooruitblik op het financieringsbeleid voor het komende jaar?
De financiering van de Nederlandse staatsschuld vindt plaats binnen beleidskaders die in overleg met uw Kamer zijn vastgesteld. Het huidige financieringsbeleid voor de periode 2016–2019 is vastgesteld in 20152. Voor de nadere invulling van de schuldfinanciering wordt vervolgens jaarlijks in december het financieringsplan voor het komende kalenderjaar gepresenteerd in de zogeheten Outlook. In de Outlook wordt ook teruggeblikt op de invulling van de financieringsbehoefte van het afgelopen jaar. De Outlook voor het jaar 2019 is op 14 december 2018 aan uw Kamer verzonden3. Publicatie van de Outlook gaat gepaard met een Nederlands en Engels persbericht, met daarin een overzicht van de belangrijkste onderdelen van de Outlook, zoals de financieringsbehoefte en de invulling daarvan en de uitgiftekalender voor de komende periode.
Hoe weegt u dit gegeven, dat alle informatie over de staatsschuld alleen in het Engels beschikbaar is met het besluit van de Autoriteit Financiële Markten (AFM) dat Nederlandse beleggers geen financiële producten meer mogen kopen als de bijgaande brochure niet in onze eigen taal is opgesteld?
Informatie over staatsobligaties valt niet onder de regels over informatieverplichtingen met betrekking tot effecten, omdat de prospectusverordening niet van toepassing is op effecten zonder aandelenkarakter, uitgegeven door een lidstaat . De verplichtingen met betrekking tot complexe financiële producten, waarop het besluit van de AFM ziet, zijn evenmin van toepassing op staatsobligaties. Desalniettemin publiceert het Agentschap op verschillende momenten gedurende het jaar actuele informatie over de staatsschuld op de website; www.dsta.nl. Het betreft bijvoorbeeld aankondigingen van leninguitgiften, leningvoorwaarden, veilingen, uitgiftekalenders en resultaten van uitgiften. Al deze publicaties worden zowel in het Nederlands als in het Engels gepresenteerd.
Klopt de in het artikel gesuggereerde reden dat de Outlook bewust in het Engels wordt geschreven om onduidelijk te laten zijn dat elke Nederlander, inclusief pasgeborenen, een staatsschuld van bijna 19.000 euro draagt?
Nee. De Nederlandse Staat is transparant over de hoogte van de staatsschuld en de manier waarop deze schuld wordt gefinancierd. Op verschillende manieren en momenten wordt hierover gecommuniceerd. Het Agentschap doet dit onder andere door op de website dsta.nl maandelijks statistieken met betrekking tot de hoogte en samenstelling van uitstaande staatsschuld te plaatsen. Op basis van nieuwe cijfers en de kaspositie wordt de financieringsbehoefte regelmatig geactualiseerd en gepubliceerd. Ook in de begroting en suppletoire begrotingen wordt bericht over de geraamde schulduitgiftes voor een begrotingsjaar en eventuele mutaties.
Klopt het dat deze schuld voor elke Nederlander aan het eind van deze kabinetsperiode lager is dan 19.000 euro?
Begroting 9A Nationale Schuld raamt een staatsschuld van 328 miljard euro eind 2019. Uitgaande van een bevolkingsomvang van 17,3 miljoen personen4 in datzelfde jaar, bedraagt de staatsschuld per persoon ongeveer 19.000 euro in 2019. Wat de omvang van de staatsschuld per persoon zal zijn aan het eind van deze kabinetsperiode is op dit moment niet te voorspellen, omdat dat een resultante is die afhangt van verschillende variabelen. Wel wordt de EMU-schuld meerjarig geraamd in de Miljoenennota5. De EMU-schuld is de bruto, dus uitstaande, schuld van de gehele collectieve sector (zowel rijksoverheid als decentrale overheden). Dat is een ruimer begrip dan de staatsschuld, die alleen de schuld van de rijksoverheid betreft. Voor 2021, het einde van de kabinetsperiode, wordt een EMU-schuld geraamd van 401 miljard euro. Uitgaande van een bevolkingsomvang van 17,4 miljoen personen bedraagt de EMU-schuld per persoon circa 23.000 euro in 2021. Zoals gezegd omvat dit bedrag dus meer dan alleen de staatsschuld.
Deelt u de mening dat essentiële informatie over financiering en het beheer van de staatsschuld ook in het Nederlands beschikbaar moet zijn?
Ik ben met u van mening dat het belangrijk is dat essentiële informatie over de financiering en het beheer van de staatsschuld in het Nederlands beschikbaar is. Transparantie is een belangrijk uitgangspunt bij de uitvoering van de staatsschuldfinanciering en vormt dan ook één van de kernwaarden van het Nederlandse financieringsbeleid. Naar mijn mening is de Nederlandse Staat transparant over de hoogte van de staatsschuld en de manier waarop deze schuld wordt gefinancierd. Zoals reeds eerder gesteld wordt hierover op verschillende manieren en momenten in het Nederlands gecommuniceerd.
Is er informatie die via de jaarlijkse Outlook beschikbaar wordt gesteld die niet op andere wijze, bijvoorbeeld de Miljoenennota, de Voorjaarsnota, de Najaarsnota of het Financieel Jaarverslag in het Nederlands beschikbaar wordt gesteld?
De essentiële informatie uit de Outlook is terug te vinden in andere Nederlandstalige publicaties van het Agentschap, bijvoorbeeld op de website, in publicaties van het ministerie van Financiën omtrent de begroting en in publicaties van externe partijen zoals CPB en DNB. Alleen informatie over omzet op de zogenaamde secundaire markt inzake de looptijd, type investeerder en geografische locatie van de handelsactiviteit wordt niet apart in het Nederlands gepubliceerd. Doel van de Outlook is om investeerders en relaties op de financiële markten te informeren over activiteiten van het Agentschap. In de praktijk is gebleken dat de voertaal van deze doelgroep over het algemeen Engels is. Reeds in 2008 is daarom de afweging gemaakt om geen Nederlandstalige Outlook meer te publiceren. De eerder genoemde informatie uit de Outlook over ontwikkelingen in de secundaire markt die alleen in het Engels beschikbaar is, betreft informatie over schuldpapier dat al in omloop is en dat investeerders kopen van andere partijen dan het Agentschap. Dit betreft niet de uitgifte van staatsobligaties en schatkistpapier in de primaire markt, waarvoor het Agentschap verantwoordelijk is. Ik zie daarom geen noodzaak om dergelijke aanvullende informatie over de secundaire markt nog separaat in het Nederlands te publiceren.
Indien dat zo is, is het dan niet raadzaam ervoor te zorgen dat de unieke Outlook informatie ook in het Nederlands beschikbaar wordt gesteld?
Zie antwoord vraag 8.
Het bericht dat woedende Urker jongeren het huis van Soufyan (18) binnendringen en ‘Geertje Wilders!’ roepen |
|
Farid Azarkan (DENK) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Woedende Urker jongeren dringen huis van Soufyan (18) binnen en roepen «Geertje Wilders!»»?1
Ja. Overigens heeft de video die bij dit bericht in de media is gedeeld en waarbij «Geertje Wilders» wordt geroepen, niets van doen met het incident op Urk. Dit betrof een video van vijf jaar geleden uit Geldermalsen.
Kunt u een uitgebreid feitenrelaas aan de Kamer doen toekomen over wat precies op de desbetreffende avond is voorgevallen?
Is het waar dat tientallen jongeren het huis van de in het artikel genoemde familie binnendrongen, waarbij leden van het gezin zouden zijn mishandeld en discriminerende leuzen werden gescandeerd? Zo ja, bent u bereid dit in de meest stellige vorm af te keuren en al uw medewerking te verlenen om ervoor te zorgen dat de verdachten opgepakt worden en worden vervolgd?
Is het waar dat de geweldsuitingen waarschijnlijk van een racistische aard zijn en het karakter zouden hebben van een wraakactie? Zo ja, bent u bereid om dit in de meest stellige vorm af te keuren en al uw medewerking te verlenen om ervoor te zorgen dat de verdachten opgepakt worden en worden vervolgd?
Is het waar dat de betreffende jongen uit het gezin gedurende een langere periode al bedreigende berichten kreeg?
Bent u ervan op de hoogte dat er een video circuleert waarin de betreffende jongen met een vuurwapen wordt bedreigd? Is reeds actie ondernomen vanuit de diensten en op welke wijze wordt voor de veiligheid van de betreffende jongen gezorgd?
Ik ben op de hoogte van deze video. Politie en OM hebben mij bericht naar aanleiding van deze video maatregelen te hebben genomen om de veiligheid van de betreffende jongen voor nu en in de toekomst te kunnen waarborgen. Ook in deze zaak loopt er een strafrechtelijk onderzoek, zodat hierover evenmin nadere mededelingen kunnen worden gedaan.
Overigens heeft het OM bericht dat deze zaak niet in relatie lijkt te staan met de eerdergenoemde zaak naar de bedreigingen van de betreffende jongen, waarnaar thans onderzoek wordt gedaan, zoals aangegeven in het antwoord op de vragen 2 tot en met 5.
Zijn reeds aanhoudingen verricht in deze zaak? Zo ja, hoeveel? Zo nee, waarom niet?
Ja. Naar aanleiding van de video, zoals genoemd in vraag 6, is een verdachte aangehouden en het vermeende wapen is door de politie in beslag genomen. In verband met het feit dat het een nog lopende strafzaak betreft, kunnen over deze zaak geen verdere mededelingen worden gedaan.
In de zaak waar de vragen 1 tot en met 5 over gaan zijn meerdere aanhoudingen verricht.
Bent u bereid in contact te treden met de betreffende familie en ervoor te zorgen dat de familie alle nodige vormen van ondersteuning en hulp krijgt? Zo nee, waarom niet?
Aan slachtoffers van strafbare feiten wordt bij het doen van een aangifte standaard gevraagd of ze behoefte hebben aan slachtofferhulp, zo ja, dan worden zij gebeld door Slachtofferhulp Nederland. Zij kunnen op die manier zelf bepalen of zij gebruik willen maken van de praktische, juridisch en sociaal-emotionele ondersteuning die Slachtofferhulp Nederland biedt.
Los hiervan heb ik specifiek in deze zaak van het OM vernomen dat zowel vanuit de gemeente als vanuit de politie hulp en bijstand aan het gezin is aangeboden vanwege de impact die het incident op het gezin heeft gehad. Dat ondersteun ik van harte.
Welke maatregelen neemt u om verdere escalatie te voorkomen en ervoor te zorgen dat de veiligheid gegarandeerd wordt? Op welke wijze betrekt u de signalen dat personen voornemens zouden zijn om naar Urk af te reizen hierbij?
Het OM heeft mij bericht dat alle signalen in dit kader worden afgewogen en meegenomen in het onderzoek. Zowel vanuit de gemeenten Urk en Noordoostpolder als vanuit politie en OM is er nauw contact met de slachtoffers en zijn er maatregelen getroffen in verband met het genoemde risico van escalatie.
Bent u bereid om te erkennen dat betreffende zaak een uitingsvorm is van een breder klimaat van racisme en discriminatie, dat met wortel en tak dient te worden bestreden? Zo ja, bent u eindelijk bereid om veel meer maatregelen te nemen hiertegen? Zo nee, staat u nog wel in contact met de werkelijkheid?
Zoals aangegeven in het antwoord op de vragen 2 tot en met 5 loopt er een strafrechtelijk onderzoek naar deze zaak, waaronder naar de aanleiding van het incident. Ik kan daarom geen nadere mededelingen doen over deze zaak.
In zijn algemeenheid benadruk ik dat ik elke vorm van geweld of bedreiging onacceptabel vind, en dat ingeval deze delicten plaatsvinden met een discriminatie-aspect dit leidt tot een hogere strafeis van de officier van justitie. Op dit moment onderzoek ik of er behoefte is aan een wettelijke strafverhogingsgrond voor delicten met een discriminatie-aspect. Over de vraagstelling van dit onderzoek zal uw Kamer nog voor de zomer worden geïnformeerd.
Bent u bereid om deze vragen voor aanstaande vrijdag te beantwoorden?
Het is helaas niet haalbaar gebleken de vragen binnen een dag te beantwoorden.
Doorvoer van munitie naar de Verenigde Arabische Emiraten |
|
Sadet Karabulut |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
Kent u het bericht «Munitiedoorvoer naar VAE – mogelijke inzet in Jemen»?1
Ja.
Klopt het dat ondanks het in oktober 2018 afgekondigde beleid om geen wapens meer te leveren aan Saudi-Arabië, Egypte en de Verenigde Arabische Emiraten (VAE), vanwege hun betrokkenheid bij de oorlog in Jemen, eind december toestemming is verleend voor de doorvoer van twee zendingen munitie naar de VAE? Zo nee, wat zijn dan de feiten?
Nee, dat klopt niet. De lading betreft een door een bondgenoot2 (Tsjechië) goedgekeurde transactie die zonder overlading door Nederland wordt vervoerd. Dergelijke zendingen zijn in Nederland niet vergunningplichtig.
De reden waarom Nederland doorvoer zonder overlading van of naar een bondgenoot niet eigenstandig toetst is omdat deze lading al onder effectieve exportcontrole staat. De zending is immers afkomstig van een bondgenoot die een exportcontrolesystematiek hanteert dat gelijkwaardig is aan, of overeenkomsten heeft met, het Nederlandse systeem. Indien de zending afkomstig is van een EU-lidstaat – zoals bij de huidige transactie het geval is – heeft toetsing aan de acht criteria van het EU Gemeenschappelijk Standpunt al plaatsgevonden.3
Het in november 2018 aangescherpte beleid geldt voor alle vergunningaanvragen ten aanzien van uitvoer, doorvoer4 en tussenhandel van militaire goederen. Dat zijn transacties waarvoor een vergunningplicht geldt. De Nederlandse overheid toetst die zelf allemaal individueel – mede n.a.v. het aangescherpte beleid t.a.v. het conflict in Jemen – aan de acht criteria uit het EU Gemeenschappelijk Standpunt inzake wapenexport.
Klopt het dat deze doorvoer ruim 57 miljoen kogelpatronen (9 mm voor kleine wapens) uit Tsjechië betreft? Zo nee, wat zijn dan de feiten?
Het betreft twee doorvoerzendingen. De eerste zending dateert van 21 december 2018 en betreft 3.888.000 9X19mm kogelpatronen. De tweede zending dateert van 28 december 2018 en betreft 53.520.000 9x19mm kogelpatronen.
Klopt het dat Nederland geen eigen toetsing heeft gedaan van de levering van deze munitie aan de VAE? Zo ja, waarom is dat het geval? Gaat u er van uit dat Nederland dezelfde afweging zou hebben gemaakt als Tsjechië?
Voor eerste deel vragen, zie antwoord op vraag 1. Ten aanzien van de laatste vraag: het Nederlandse beleid ten aanzien van de uitvoer van wapens naar de VAE, Egypte en Saoedi-Arabië is in november 2018 aangescherpt. Volgens dit nationale beleid zullen vergunningaanvragen voor de export van wapens naar deze landen alleen worden toegekend indien het onomstotelijk vaststaat dat de desbetreffende goederen niet kunnen worden ingezet bij de strijd in Jemen. Om die reden zal een vergelijkbare zending een Nederlandse exportcontroletoets waarschijnlijk niet hebben doorstaan. Hoewel Nederland andere landen regelmatig aanspoort om net zo restrictief te zijn – zoals tijdens zittingen van de VN Veiligheidsraad en bijeenkomsten van de Raad Buitenlandse Zaken – kan Nederland hen daartoe niet verplichten.
Hoe kunt u uitsluiten dat dit type munitie ingezet wordt in het conflict in Jemen? Staat onomstotelijk vast dat deze munitie niet kan worden ingezet in de strijd in Jemen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Gelet op de aard van de goederen (munitie) kan inzet in Jemen waarschijnlijk niet onomstotelijk worden uitgesloten. Aangezien de vergunningaanvraag voor deze zending echter in Tsjechië is ingediend en behandeld, beschikt het Nederlandse Ministerie van Buitenlandse Zaken niet over alle gegevens horende bij deze transactie om daarover een duidelijk oordeel te vellen.
Wel heeft Nederland naar aanleiding van deze zending contact gezocht met de Tsjechische exportcontroleautoriteiten. Nederland heeft vragen gesteld over het eindgebruik van de goederen en heeft daarbij nogmaals gewezen op het aangescherpte Nederlandse exportcontrolebeleid t.a.v. de VAE, Egypte en Saoedi-Arabië.
Hoe is het mogelijk, gegeven het strikte beleid van Nederland en de EU-wapenexportcriteria in het algemeen, dat deze wapens geleverd zijn aan de VAE? Hoe kon de levering van deze munitie de toetsing van de acht criteria doorstaan? Kan dat toegelicht worden?
Aangezien de vergunningaanvraag voor deze zending in Tsjechië is ingediend en behandeld, beschikt het Nederlandse Ministerie van Buitenlandse Zaken niet over alle gegevens horende bij deze transactie om daarover een duidelijk oordeel te vellen. Dit gegeven laat onverlet dat een vergelijkbare zending een Nederlandse exportcontroletoets waarschijnlijk niet zou hebben doorstaan.
Deelt u de mening dat toetsing van de doorvoer van militair materieel aan landen die betrokken zijn bij het conflict in Jemen gelijk zou moeten zijn aan de toetsing die plaatsvindt bij wapenexporten vanuit Nederland? Zo nee, waarom niet?
Ja. Het in november 2018 aangescherpte beleid geldt daarom voor alle vergunningaanvragen ten aanzien van uitvoer, doorvoer en tussenhandel van militaire goederen. Dat zijn transacties waarvoor een vergunningplicht geldt. Doorvoerzendingen zonder overlading afkomstig van een bondgenoot zijn echter niet vergunningplichtig, waardoor de verantwoordelijkheid voor de toetsing niet bij Nederland is belegd (zie ook het antwoord op vraag 1). Ook daarom acht het kabinet het wenselijk dat het aangescherpte Nederlandse beleid wordt overgenomen door andere EU-lidstaten. De huidige casus toont opnieuw het belang aan van verdere harmonisatie binnen de EU ten aanzien van het wapenexportcontrolebeleid in het algemeen en een aangescherpt beleid t.a.v. de landen die militair betrokken zijn bij het conflict in Jemen in het bijzonder. Om die reden spoort het kabinet andere landen regelmatig aan om net zo restrictief te zijn als Nederland, zoals de Minister van Buitenlandse Zaken onlangs deed in november 2018 tijdens een zitting van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties (conform motie Sjoerdsma van 14 november 2018, kamerstuk 21 501-02, nr. 1924) en onlangs tijdens de Raad Buitenlandse Zaken van 18 maart 2019 (conform ook de motie Van Ojik van 17 oktober 2018, kamerstuk 21 501-20, nr. 1368). Helaas kan Nederland hen daartoe niet verplichten. Desalniettemin zal ik onverminderd aandacht blijven vestigen op het aangescherpte Nederlandse beleid en ga ik graag het gesprek hierover aan met mijn EU-collega’s.