Het bericht 'Achteraf betalen kan binnenkort ook in fysieke winkels dankzij nieuwe samenwerking' |
|
Arend Kisteman (VVD), Wendy van Eijk-Nagel (VVD), Aukje de Vries (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Eelco Heinen (VVD), Beljaarts , Nobel |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Achteraf betalen kan binnenkort ook in fysieke winkels dankzij nieuwe samenwerking»?1
Ja.
Wat vindt u van de ontwikkeling dat achteraf betalen binnenkort wordt toegevoegd aan de mogelijkheden voor consumenten om te betalen in fysieke winkels? Wat zijn de risico’s en nadelen en welke voordelen zijn er eventueel?
Deelt u de mening dat moet worden voorkomen dat achteraf betalen in fysieke winkels mensen met schulden, en met name jongeren, verder in de problemen helpt? Zo ja, hoe zorgt u daarvoor?
Wij vinden het belangrijk dat kwetsbare consumenten, waaronder mensen met schulden en jongeren, beschermd worden tegen de risico’s van achteraf betalen. Bij de invoering van de herziene Europese Richtlijn consumentenkrediet (CCDII) en de verplichte leeftijdsverificatie worden belangrijke stappen gezet zodat consumenten verantwoord van BNPL gebruik kunnen maken. Tot die tijd heeft een viertal BNPL-aanbieders (Klarna, Riverty, IN3 en Billink) een eigen gedragscode opgesteld om kwetsbare consumenten beter te beschermen tegen de risico’s van BNPL. De gedragscode is per 30 oktober 2023 in werking getreden en met de ondertekenaars van de gedragscode is afgesproken dat de gedragscode jaarlijks zal worden geëvalueerd en aangescherpt indien dit nodig is. Deze gedragscode is in juni van dit jaar aangescherpt op het gebied van leeftijdsverificatie. Onlangs hebben de betrokken ministeries de uitkomsten van de evaluatie besproken met de aangesloten BNPL-aanbieders. Het kabinet is positief dat de BNPL-aanbieders stappen hebben gezet, maar ziet ook ruimte voor aanscherping. Over de uitkomsten van de evaluatie bent u zojuist separaat via een Kamerbrief geïnformeerd.
Uit een recente peiling blijkt dat jongeren door BNPL vaak in de geldstress komen.2 Daarom vindt dit kabinet financiële educatie van belang, en zetten we in op structurele aandacht hiervoor in het onderwijs. Verder zetten we in op diverse campagnes die de risico’s van achter afbetalen onder de aandacht brengen. Met deze campagnes richten we ons ook specifiek op jongeren.
Hoeveel procent van de betalingen vindt momenteel achteraf plaats bij online aankopen? En hoeveel van deze betalingen die achteraf plaatsvinden worden niet tijdig voldaan en krijgen dan een boete?
Er zijn geen cijfers bekend van hoeveel procent van de betalingen bij online aankopen momenteel achteraf plaatsvindt. Uit cijfers van De Nederlandsche Bank (DBN) blijkt dat er in 2022 in Nederland circa 6,1 miljard transacties met een betaalkaart plaatsvonden, met een totale waarde van 182 miljard euro.3 Uit het onderzoek van de Autoriteit Financiële Markten (AFM) blijkt dat er in 2022 circa 45 miljoen BNPL-transacties zijn verricht, met een totale waarde van € 4,8 miljard.4 In een recent consumentenonderzoek van de AFM heeft 31% van de ondervraagden in het voorjaar van 2024 aangegeven in de afgelopen 12 maanden gebruik te hebben gemaakt van BNPL.5 Van de ondervraagde BNPL-gebruikers geeft 68% aan nooit een betalingstermijn te hebben gemist. 33% geeft aan dat zij wel eens een betalingstermijn zijn vergeten, waarvan 30% wel eens en 3% vaak.
Uit het onderzoek van de AFM komt naar voren dat de BNPL-aanbieders in 2022 bij 13,2% van de gebruikers onder de 25 jaar aanmaningskosten in rekening brachten. Zij droegen 3,9% van deze gebruikersgroep over aan een incassobureau. Van consumenten tussen de 25 en 34 jaar kreeg 14% te maken met aanmaningskosten. Daarvan werd 4,7% overgedragen aan een incassobureau. In de leeftijdscategorie tussen de 35 en 64 jaar kreeg 11,2% te maken met aanmaningskosten, waarvan 3,6% werd overgedragen aan een incassobureau. Tot slot werden bij 6% van de consumenten van 65+ jaar aanmaningskosten in rekening gebracht. Daarvan werd 1,3% overgedragen naar een incassobureau.
Wat vindt u ervan dat in 2022 1 op de 5 personen te maken heeft met extra kosten door te late betaling2? Zijn er al cijfers bekend over 2023 en zo ja hoeveel personen kregen toen te maken met extra kosten door te late betaling? Hoe hoog bedroegen deze kosten?
De impact van het niet tijdig voldoen van de betaling kan hoog zijn. De kosten die samenhangen met te laat betalen kunnen namelijk flink oplopen, zeker in verhouding met de vaak relatief lage prijs van het gekochte product. Het exacte aantal personen dat te maken heeft gehad met extra kosten door te late betaling is niet beschikbaar voor de gehele populatie, maar enkel per leeftijdsgroep. Het onderzoek van de AFM laat zien dat in geval van de leeftijdsgroep 25–34 jaar 1 op de 7 personen in 2022 te maken heeft gehad met extra kosten door te late betaling.7 Dit aantal is vergelijkbaar bij andere leeftijdsgroepen of minder. Het kabinet vindt deze aantallen zorgelijk. Daarnaast is in het verleden geconstateerd dat BNPL-aanbieders niet goed communiceerden over de hoogte van extra kosten, wat het kabinet erg zorgelijk vindt. Over 2023 zijn geen cijfers beschikbaar ten aanzien van het aantal personen dat te maken kreeg met extra kosten vanwege het niet tijdig voldoen van de betaling en hoe hoog deze kosten waren.
Wat vindt u ervan dat veel jongeren te maken hebben met problemen bij het achteraf betalen? Hoe wordt dit probleem aangepakt?
Het kabinet maakt zich ook zorgen om de risico’s die het gebruik van BNPL met zich meebrengt. Hoewel er op dit moment geen harde cijfers zijn waaruit blijkt hoe groot de impact is van BNPL op het ontstaan van problematische schulden vernemen wij vanuit schuldhulpverleners dat een BNPL-schuld steeds vaker onderdeel is van een groter pakket aan schulden. Daarbij valt het op dat met name wordt gewezen op toenemende problemen bij jongeren. Recent is een peiling gedaan onder jongeren over geldstress.8 Uit deze peiling blijkt dat Een meerderheid van de ondervraagde jongeren aangeeft betalingsachterstanden en/of onbetaalde rekeningen te hebben én te kampen met geldstress. De door jongeren genoemde achterstanden bestaan voor 26% uit onbetaalde rekeningen van achteraf betalen. Daarnaast geeft Wijzer in geldzaken aan dat het voor jongeren steeds normaler wordt om online producten te kopen en deze achteraf te betalen, zonder dat zij hiervoor genoeg geld hebben. Voor sommige jongeren gaat dit goed, maar uit onderzoek van Wijzer in Geldzaken (februari 2024) onder 16–19-jarigen blijkt dat 10% naar eigen zeggen recent in de problemen is gekomen door het kopen op afbetaling.9
Het kabinet heeft onder andere in het regeerprogramma als in de kabinetsreactie op het IBO-rapport over problematische schulden aangekondigd om leeftijdsverificatie bij het gebruik van BNPL wettelijk verplicht te gaan stellen. Dit zal gelijktijdig met de implementatie van de CCDII plaatsvinden. De BNPL-aanbieders die zich hebben aangesloten bij de gedragscode, hebben in aanloop naar de implementatie van de CCDII afgesproken sinds 1 juni jl. de leeftijd van alle consumenten te verifiëren.
Hoe informeren de betaaldiensten die achteraf betalen mogelijk maken consumenten dat er een schuld openstaat en wat de risico’s van achteraf betalen zijn? In hoeverre doen zij dit voldoende?
Uit het eerder aangehaalde rapport van de AFM blijkt dat BNPL-aanbieders verschillende stappen nemen om consumenten te informeren over openstaande schulden.10 Zo sturen de BNPL-aanbieders, wanneer een consument een betalingstermijn overschrijdt, herhaaldelijk herinneringen via e-mail en in sommige gevallen ook via sms. In 2023 voerden de AFM en Riverty een gedragsexperiment uit waaruit bleek dat sms-herinneringen effectief waren in het verminderen van het aantal klanten met niet-nakomingskosten.
Wat betreft het informeren van de consumenten over hun betalingsverplichtingen en de gevolgen van achteraf betalen, zijn er sinds 2023 door de BNPL-aanbieders stappen gezet om de voorwaarden van de BNPL-dienst toegankelijker te maken en in eenvoudigere taal te communiceren. Enkele aanbieders hebben deze herschreven om consumenten beter inzicht te geven in de incassokosten bij te laat betalen. Toch blijkt dat slechts 25% van de BNPL-gebruikers aangeeft vóór afronding van de aankoop duidelijke informatie te hebben ontvangen over de kosten bij betalingsachterstand.11 Daarnaast vindt 27% de informatie over de betalingstermijnen onvoldoende duidelijk. Dit suggereert dat BNPL-gebruikers mogelijk voor verrassingen komen te staan, vooral met betrekking tot de kosten bij te laat betalen. Hoewel de BNPL-aanbieders stappen ondernemen om transparantie te vergroten, houdt het kabinet zorgen over de effectiviteit van de informatieverstrekking van BNPL-aanbieders. De invoering van strengere regels onder de herziene Europese Richtlijn consumentenkrediet (CCDII) in 2026 biedt hierin een stevig kader, waarbij BNPL-diensten onder meer verplicht worden om betere precontractuele informatie te verschaffen en kredietwaardigheid van klanten te beoordelen. Het is raadzaam dat BNPL-aanbieders al in de aanloop naar de nieuwe regels duidelijker en vollediger gaan communiceren en daarbij ook gebruikmaken van gedragsinzichten zoals bovenstaand experiment.
Hoe voorkomt u dat consumenten in de problemen en schulden komen, met name ook jongeren, door het achteraf betalen? En gezien de online-ervaringen, wat kunt u er aan doen dat deze betaalmethode die binnenkort ook bij fysieke winkels beschikbaar is, niet voor dezelfde problematiek gaat zorgen, zowel waar het gaat om consumentenbescherming als vanuit het betalingsverkeer?
Het kabinet deelt met de Kamer de zorgen over de risico’s die het gebruik van BNPL met zich meebrengt voor kwetsbare groepen, met name jongeren, doordat zij daardoor gemakkelijker in schulden kunnen komen. De aankondiging om BNPL-diensten uit te breiden naar fysieke winkels vindt het kabinet dan ook zeer onwenselijk.
Het kabinet zet zich op verschillende manieren in om de risico’s op betalingsproblemen te voorkomen en zo goed mogelijk in te perken, en om deze groep zo klein mogelijk te maken. Eén van de belangrijkste manieren is door de invoering van de CCDII en de verplichte leeftijdsverificatie.
Tot de inwerkingtreding van de CCDII hebben vier BNPL-aanbieders zich gebonden aan een gedragscode om consumenten beter te beschermen tegen de risico’s van achteraf betalen. In de gedragscode staat onder andere dat er een kosteloze betalingsherinnering wordt gestuurd (welke los staat van de kosteloze ingebrekestelling zoals is verplicht in artikel 6:96 lid 6 BW), zij de leeftijd van consumenten verifiëren en dat er geen nieuw product kan worden besteld als er een openstaande rekening is bij dezelfde aanbieder en de in die ingebrekestelling genoemde betalingstermijn is verstreken.
Zonder daarvoor kosten in rekening te brengen bij de consument, stuurt de BNPL-aanbieder de consument minimaal één betalingsherinnering (een notificatie) aangaande de betalingsverplichtingen welke verbonden zijn aan het gebruik van de BNPL-dienst, zonder dat hierbij de betalingstermijn wordt uitgesteld. De verplichting tot het sturen van een dergelijke tussentijdse betalingsherinnering staat los van de verplichting tot het sturen van een tevens kosteloze ingebrekestelling zoals bedoeld in artikel 11 (Ingebrekestelling na overschrijding betalingstermijn) van deze gedragscode.
Ook vindt het kabinet het belangrijk dat consumenten de risico’s van achteraf betalen kennen. Daarom zetten we in op structurele aandacht voor financiële educatie in het onderwijs. Daarnaast zijn er ook diverse overheidscampagnes die de risico’s van achteraf betalen onder de aandacht brengen.
Over mogelijke acties rond de uitbreiding van BNPL-diensten naar fysieke winkels, verwijzen wij naar de Kamerbrief over het onderwerp BNPL die separaat naar uw Kamer is verstuurd.
Hoe is het achter betalen geregeld in andere EU-landen en met name onze buurlanden? Welke voorwaarden zijn daaraan verbonden? Zijn er landen waar het verboden is? Wat zijn de ervaringen in andere landen met betalen achteraf in fysieke winkels?
Wij hebben navraag gedaan bij lidstaten in hoeverre zij problemen ervaren met BNPL en zij nationale regels hebben gesteld ten aanzien van BNPL in het kader van schuldenproblematiek. Nederland heeft dit ook tijdens de implementatieworkshop van de CCDII op 11 december 2024 aan de orde gesteld. Hierop hebben wij tot dusver de volgende respons gekregen. Van Ierland hebben wij vernomen dat een kredietwaardigheidsbeoordeling verplicht is voor BNPL-diensten met een kredietsom van meer dan € 500,–. De aanbieder dient voorafgaand aan de dienstverlening geautoriseerd te zijn door de Central Bank of Ireland. Ook wordt een achterstand geregistreerd bij een kredietregister. Daarnaast kunnen consumenten met een klacht naar de Financial Services and Pensions Ombudsman. Duitsland heeft in een schriftelijke reactie gedeeld dat een kredietwaardigheidsbeoordeling voor BNPL-diensten verplicht is boven de € 200,–. Er gelden daarnaast regels omtrent niet-nakomingskosten en de consument heeft een recht tot ontbinding van de overeenkomst. Ook is bekend dat in Zweden de mogelijkheid om achteraf te betalen via Klarna breed is geïmplementeerd. Behalve in fysieke winkels is het in Zweden ook mogelijk om op deze manier te betalen in bijvoorbeeld het openbaar vervoer of in restaurants. Het is er echter verboden om BNPL als eerste betalingsoptie te presenteren en er een standaardoptie van te maken. Kroatië is nog in een onderzoeksfase en kon geen informatie delen.
Hoe kijkt u naar een minimale leeftijd voor achteraf betalen in fysieke winkels net als bij online winkels?
Een minimale leeftijd van 18 jaar voor achteraf betalen moet ook gelden in fysieke winkels. Wettelijk zit er geen verschil tussen het aangaan van een BNPL-dienst in een fysieke winkel of online. In gesprek met Klarna hebben zij toegelicht dat de uitbreiding van BNPL naar fysieke winkels een uitbreiding van het bestaande product betreft. Bij het gebruik van BNPL in de fysieke winkel dient de consument een QR-code te scannen waarna deze in de online omgeving van Klarna terechtkomt. Hier doorloopt de consument hetzelfde proces als bij een online BNPL-transactie. Dit houdt in dat dezelfde controles worden uitgevoerd, op dezelfde wijze.
Hoe is het toezicht geregeld op het achteraf betalen in webwinkels? Welke ervaringen zijn er met het achteraf betalen in webwinkels?
Er is geen formeel toezicht door bijvoorbeeld de AFM. Wel is sprake van zelfregulering. Sinds oktober 2023 is de Gedragscode BNPL in werking getreden, die door vier aanbieders van BNPL-betaaldiensten is opgesteld. De gedragscode verplicht BNPL-aanbieders om zich aan bepaalde gedragsnormen te houden, zoals het verstrekken van heldere informatie over kosten en betalingsverplichtingen en het implementeren van een klachtenprocedure. Het toezicht op de BNPL-gedragscode is in handen van de sector zelf. Met de totstandkoming van de herziene Europese Richtlijn consumentenkrediet (CCDII) in november 2023, wordt BNPL op enkele uitzonderingen na, na de implementatie van de CCDII onder regulier financieel toezicht geplaatst. Dit houdt in dat de AFM toezicht zal houden op de BNPL-sector.
In Nederland hebben webwinkels juridisch gezien de verplichting om de mogelijkhminiseid aan te bieden voor achteraf betalen (50%), bent u bereid die verplichting uit de wet te halen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer?
Op grond van artikel 7:26 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek mogen verkopers consumenten niet verplichten om meer dan 50% vooruit te betalen als consumenten het product niet meteen geleverd krijgen (gelijk oversteken). Consumenten worden hiermee beschermd tegen faillissementsrisico’s en malafide ondernemers.
Als gevolg van genoemde bepaling moeten online verkopers een betaaloptie bieden waarmee consumenten minimaal 50% gelijk kunnen oversteken of achteraf kunnen betalen. Sommige webwinkels vullen dit in door gebruik te maken van een BNPL-dienst. Er zijn echter ook alternatieven, zoals een digitale eenmalige incassomachtiging, een digitale acceptgiro of een reservering op een debit- of creditcard. Wanneer sprake is van gelijk oversteken in fysieke winkels, hoeven verkopers geen optie voor achteraf betalen aan te bieden.
Het kabinet is zich bewust van de rol van BNPL in schuldenproblematiek, met name bij jongeren, alsmede van de praktijk dat sommige webwinkels de verplichting die volgt uit artikel 7:26 lid 2 BW invullen door BNPL aan te bieden. De Minister van Economische Zaken gaat daarom met Thuiswinkel.org, de Raad Nederlandse Detailhandel (RND) en BNPL-aanbieders in gesprek met de betreffende sectoren en de werking van deze bepaling tegen het licht houden en verkennen of aanpassing wenselijk is. Daarbij moet wel opgemerkt worden dat een eventuele aanpassing van artikel 7:26 lid 2 BW er niet aan in de weg staat dat webwinkels een BNPL-optie (blijven) aanbieden.
Is bekend hoe groot de openstaande kredieten zijn bij bedrijven die achteraf betalen mogelijk maken? Zo ja, hoe groot is dit bedrag?
In 2022 was het totaalbedrag aan BNPL-transacties in Nederland ongeveer € 4,8 miljard, verdeeld over 45 miljoen transacties. Dit bedrag vertegenwoordigt de waarde van aankopen die zijn verricht via (vijf) externe BNPL-aanbieders. De waarde van de aankopen die zijn verricht bij webwinkels die zelf BNPL aanbieden, is hier niet in meegenomen. Er zijn geen exacte gegevens bekend over de totale uitstaande schulden op een specifiek moment.
Deelt u de mening dat het mogelijk maken van achteraf betalen in fysieke winkels mensen met een problematische financiële huishouding alleen maar verder in de problemen kan helpen? Wilt u onderzoeken wat de gevolgen zijn voor problematische schulden onder jongeren en gezinnen, als er een verbod zou komen?
Ja, die mening delen wij. BNPL biedt eenvoudig toegang tot krediet zonder de noodzaak om direct financiële middelen beschikbaar te hebben, wat de drempel verlaagt voor impulsaankopen. Dit kan voor sommige consumenten leiden tot een opeenstapeling van schulden die lastig terug te betalen zijn, zeker als men meerdere BNPL-betaaldiensten tegelijk gebruikt. In de praktijk blijkt dat juist jongere consumenten en mensen met een beperkte financiële buffer vaker gebruikmaken van BNPL-diensten en een hoger risico lopen op betalingsachterstanden. In fysieke winkels kan deze optie nog verleidelijker worden, omdat de koopbeleving direct en tastbaar is. Dit vergroot de kans op het maken van financiële keuzes die in de toekomst moeilijk vol te houden zijn, wat uiteindelijk kan resulteren in incassokosten en schuldenproblematiek.
Aanbieders van BNPL-betaaldiensten komen te vallen onder de herziene richtlijn consumentenkrediet (CCDII). Vanaf dan moeten ook de aanbieders van BNPL-betaaldiensten aan dezelfde, strenge regels voldoen als de aanbieders van consumptief krediet. In de praktijk betekent dit dat de aanbieders onder andere een krediettoets moeten gaan uitvoeren (waaronder een BKR-toets) en moeten voldoen aan regels ten aanzien van informatieverstrekking en reclame-uitingen. De richtlijn creëert, samengevat, de randvoorwaarden waarmee consumenten op verantwoorde wijze gebruik kunnen maken van BNPL. Een krediettoets is bijvoorbeeld een goed instrument om te voorkomen dat consumenten door de uitgestelde betaling in de problemen komen (overkreditering). Kredietwaardige consumenten die de uitgestelde betaling op korte termijn kunnen voldoen kunnen gebruik maken van de diensten, terwijl de toets tracht te voorkomen dat niet-kredietwaardige consumenten die waarschijnlijk te maken krijgen met achterstanden de uitgestelde betaling niet kunnen gebruiken. De regels in de herziene richtlijn gaan gelden voor BNPL-diensten die online worden aangeboden en in fysieke winkels.
U vraagt ons te onderzoeken wat de gevolgen zijn voor problematische schulden onder jongeren en gezinnen als er een verbod zou komen op BNPL in fysieke winkels. In theorie zou het mogelijk kunnen zijn om BNPL tot de inwerkingtreding van de CCDII helemaal te verbieden, althans (indien gewenst), te verbieden in fysieke winkels. Een dergelijk tijdelijk verbod is echter niet opportuun, onder andere omdat het niet mogelijk is om BNPL structureel uit fysieke winkels te weren. BNPL is onder de CCDII namelijk toegestaan binnen de daarvoor geldende kaders en is daarom vanaf de inwerkingtreding van CCDII toegestaan. Dit betekent dat alleen de mogelijkheid van een tijdelijk verbod resteert. Een tijdelijk verbod zou binnen een afzienbare termijn weer moet worden ingetrokken. Dit is onwenselijk, onder meer omdat een verbod in strijd lijkt met artikel 4, lid 3, van het Verdrag betreffende de Europese Unie in samenhang met artikel 288 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie. Uit deze artikelen vloeit het beginsel van Unietrouw voort, waaruit volgt dat lidstaten worden geacht stapsgewijs concrete maatregelen te nemen om hun regelgeving aan te passen aan de betreffende richtlijn. Daarbij geldt voor de overheid dat zodra een richtlijn is aangenomen er naar de geest van de richtlijn moet worden gehandeld en er geen wetgeving kan gelden die er haaks op staat. Dit zou ook opgaan bij een mogelijk verbod op BNPL-diensten terwijl deze dienstverlening in de CCDII is gereguleerd en de CCDII reeds op 30 oktober 2023 in het officiële Publicatieblad van de EU is gepubliceerd. Of er daadwerkelijk strijd is met het beginsel van Unietrouw, is uiteindelijk aan het Hof van Justitie van de Europese Unie. Naast de onwenselijkheid van een tijdelijk verbod zal het wetgevingstraject van een dergelijk verbod een verwachte doorlooptijd hebben van minimaal 10 maanden. Voor een nadere toelichting van de afwegingen van het kabinet verwijzen wij naar de Kamerbrief over BNPL.
Het bericht China verlaagt rente en plant extra stimulus voor economie |
|
Tom van der Lee (GL) |
|
Eelco Heinen (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennis genomen van het artikel «China verlaagt rente en plant extra stimulus voor economie»?1
Ja.
Klopt het dat het verlagen van de rente door de Chinese Centrale Bank is gedaan om de vastgoedcrisis tegen te gaan en deflatie te voorkomen?
De People’s bank of China (PBOC) heeft op 22 juli de beleidsrente verlaagd. Volgens de PBOC was het doel van die renteverlaging om anticyclische aanpassing van de economie te versterken en de reële economie te ondersteunen.2 Deze rentestap werd genomen na tegenvallende economische ontwikkeling volgend op problemen in de vastgoedsector. Eind september heeft de PBOC verdere stappen genomen, volgens de PBOC gericht op het ondersteunen van de Chinese economische groei en het bijdragen aan het beperkt laten terugveren van prijzen.3
Klopt het dat er binnenkort sprake kan zijn van deflatie? Wat zijn daarvan de verwachte gevolgen?
Eind 2023 kende China een aantal maanden met beperkte prijsdalingen op jaarbasis (deflatie), maar sinds februari dit jaar is de inflatie op jaarbasis weer positief. Het IMF voorziet dat de inflatie in China de komende jaren geleidelijk stijgt tot de inflatiedoelstelling van 2%. Wel gaat het IMF in het meest recente Artikel IV rapport over China in op het risico op deflatie.4 Volgens het IMF is het deflatierisico in het basispad beperkt, maar negatieve economische schokken kunnen dit risico aanzienlijk vergroten. Volgens het IMF zijn de belangrijkste oorzaken achter dit deflatierisico de negatieve output gap en de lage inflatieverwachtingen in China. Een scenario met aanhoudende deflatie zou de Chinese groei verlagen en schuldendynamiek verlagen, aldus het IMF.
Hoe verhoudt deze renteverlaging zich tot de enorme staatsschuld van China (310 procent) en welke risico’s brengt dit met zich mee?
Een lagere beleidsrente zorgt in den brede voor lagere financieringslasten voor zowel bedrijven, huishoudens als ook de overheid. Zie het antwoord op vraag 9 voor nadere informatie over het niveau van de Chinese staatsschuld.
Wat zijn de mogelijke implicaties van deze risico’s voor de Europese en Nederlandse economie?
De renteverlaging door de PBOC verlaagt de financieringslasten voor de Chinese overheid. Lagere financieringslasten op zichzelf brengen op korte termijn geen risico’s voor de Europese en Nederlandse economie met zich mee.
Het IMF gaat ook in op de internationale implicaties van mogelijke aanhoudende deflatie in China.5 Lagere groei in China, als gevolg van een mogelijk scenario van aanhoudende deflatie in China, zou bijdragen aan lagere groei in handelspartners. Deflatie in China zou ook bijdragen aan lagere inflatie in handelspartners, wat in de huidige economische omstandigheden bijdraagt aan het proces van desinflatie in Europa en Nederland.
Wat zijn de gevolgen van deze renteverlagingen in China voor Europa en Nederland?
Een renteverlaging in China kan langs meerdere kanalen gevolgen hebben voor Europa en Nederland. Zo kan een lagere rente de vraag in China stimuleren, wat mogelijk gunstig is voor de Europese en Nederlandse uitvoer. Dit geldt niet alleen direct maar ook indirect als een toename van de Chinese economische activiteit de wereldeconomie kan ondersteunen, wat ook indirect voordelen voor Europa en Nederland biedt. Aan de andere kant kan de lagere rente de Chinese yuan verzwakken, wat de Europese en Nederlandse invoer uit China goedkoper zou maken, maar de uitvoer richting China duurder.
Wat zijn de mogelijke implicaties van de Chinese vastgoedcrisis voor de Europese en Nederlandse economie?
De Chinese vastgoedcrisis heeft een remmend effect op de Chinese groei. Dit kan de Europese en Nederlandse economie via verschillende kanalen raken: onder meer via het handelskanaal, via financiële blootstellingen en via grondstofprijzen. Omdat het aandeel van uitvoer naar China voor Nederland nog relatief klein is, is de omvang van het (directe) handelskanaal relatief beperkt.6 Als ook het indirecte effect van de intermediaire leveringen via derde landen wordt meegenomen leidt een daling van de Chinese invoer met 10% tot een negatief effect op de Nederlandse uitvoer van 0,5%. Voor de eurozone is het effect van het handelskanaal groter (0,7%). Dit komt onder meer door grotere blootstelling van o.a. Duitsland. De directe financiële blootstelling van Europese financiële instellingen op China is relatief beperkt en dit kanaal heeft daardoor naar verwachting een beperkt effect op de economische ontwikkeling in Europa. Aan de andere kant is China een belangrijke importeur van grondstoffen zoals ijzererts, aluminium, koper, kolen, olie en aardgas. Verminderde activiteit in China leidt mondiaal tot lagere grondstofprijzen. Het directe effect voor grondstofimporteurs zoals de eurozone is beperkt positief. De lagere invoerprijzen voor grondstoffen dempen de effecten van andere kanalen enigszins.
Heeft u kennis genomen van het artikel «Chinese overheden houden grote uitverkoop om schulden te reduceren»?2
Ja.
Klopt het dat de staatsschuld van China in een jaar is gestegen van 288 procent naar 310 procent van het BBP?
Volgens het meest recente Artikel IV rapport van het IMF8 over de Chinese economie stijgt de Chinese overheidsschuld van 56,3% bbp in 2023 naar 60,5% bbp in 2024. Dit omvat alleen de officiële overheidsschuld. Op basis van de aangepaste schuldquote (augmented debt9), inclusief o.a. financieringsvehikels van lagere overheden, loopt de Chinese overheidsschuld op van 116,9% bbp in 2023 tot 124% in 2024. Volgens het IMF stijgt de totale schuld in China (exclusief de financiële sector, maar inclusief de overheid, huishoudens, en bedrijven) van 287% bbp in 2022 tot 312% bbp in 2024. De schuld van 310% bbp, waar het genoemde artikel over spreekt, verwijst daarom waarschijnlijk naar de totale schuld van zowel overheid, huishoudens en bedrijven (exclusief financiële sector).
Hoe beoordeelt u deze enorme stijging in zo’n korte tijd?
IMF-ramingen laten een stijgende schuldquote voor de Chinese overheid zien, tot zelfs 165% bbp voor de aangepaste schuldquote in 2033. Het IMF geeft in het recente Artikel IV rapport aan dat begrotingsaanpassingen noodzakelijk zijn om de Chinese overheidsschuld te stabiliseren. Aan de andere kant benoemt het IMF in het recente Artikel IV rapport ook factoren die de risico’s van de Chinese schuld matigen. Zo is 95% van de schuld in handen van Chinese ingezetenen en is slechts een klein deel gedenomineerd in buitenlandse valuta.
Wat zijn de prognoses voor de Chinese staatsschuld?
Het IMF verwacht dat de Chinese overheidsschuld stijgt van 60,5% bbp in 2024 tot 79% in 2029, terwijl de aangepaste schuldquote van de Chinese overheid stijgt van 124% in 2024 tot 148% in 2029, en zelfs 165% in 2033.
Welke gevolgen kan deze stijging hebben voor de wereldeconomie?
Op korte(re) termijn kan de fiscale impuls in China de mondiale vraag verhogen. Voor zover deze impuls wordt ingezet aan industriesubsidies, kan dit bijdragen aan lagere producentenprijzen en lagere uitvoerprijzen, met lagere invoerprijzen in andere landen als gevolg, maar ook tot toename van concurrentie door Chinese bedrijven. Oplopende schulden en aanhoudende tekorten kunnen daarnaast leiden tot oplopende lange rentes en toenemende volatiliteit op financiële markten. In die context waarschuwt het IMF specifiek dat lagere groei en financiële instabiliteit in China de mondiale groei en handel kan drukken, wat specifiek landen raakt die sterke handels- en investeringsrelaties met China hebben.10
Welke geopolitieke implicaties kan het mogelijke ineenstorten van de Chinese economie hebben?
De Chinese economie is qua omvang de tweede economie ter wereld. Binnenlandse economische ontwikkelingen hebben daarom potentieel ook een bredere wereldwijde economische impact. Het is echter niet aan het kabinet om te speculeren over hypothetische ontwikkelingen en bijbehorende geopolitieke implicaties.
Is het mogelijk dat sociale onrust in China zelf bezworen gaat worden met een nationalistische vlucht naar voren, bijvoorbeeld richting Taiwan?
Dit is een hypothetisch scenario dat op dit moment niet aan de orde is. Ik ga hier dan ook niet over speculeren.
Bent u bereid om bij de aanstaande Europese overleggen aandacht te vragen voor de recente ontwikkelingen in China om de mogelijke negatieve gevolgen voor Europa zo veel mogelijk in te perken?
Bij Europese overleggen wordt met enige regelmaat over het mondiale economische beeld gesproken. Daarbij komen ook relevante ontwikkelingen in China aan bod.
Het verminderen van regeldruk in circulaire processen |
|
Silvio Erkens (VVD), Buijsse |
|
Chris Jansen (PVV), Sophie Hermans (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de publicatie van het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) over «Vooruitgang in de circulaire economie: Inzichten uit analyses van drie productgroepen; woningen, verpakkingen en energietechnologieën»?1
Ja, ik ben bekend met deze publicatie.
Deelt u de mening dat er vaart moet worden gemaakt in het halen van de 2030- en 2050-doelen op het gebied van circulariteit? Wanneer kan de Kamer uw maatregelen verwachten op dit vlak?
Eerder heeft mijn voorganger al aangegeven dat we met de maatregelen in het Nationaal Programma Circulaire Economie (NPCE) de doelen niet gaan halen. Ook het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) geeft in de Integrale Circulaire Economie Rapportage (ICER) van 2023 aan dat meer maatregelen nodig zijn. We moeten er daarom samen de schouders onder zetten; burgers, bedrijven én de overheid. Begin 2025 komt een nieuwe ICER uit. Mede op basis hiervan zal ik in september van dat jaar een geactualiseerd NPCE aan de Kamer aanbieden.
Kunt u ingaan op de kansen die circulariteit biedt voor het Nederlandse toekomstige verdienvermogen? Kunt u daarbij specifiek ingaan op de chemische industrie?
Nederland heeft als klein land een gunstige uitgangspositie voor circulariteit. Nederland kent een goede logistieke infrastructuur en een sterke kennispositie op procestechnologie (zie Nationale Technologiestrategie [TK 32 852, nr. 224]). De sterke Nederlandse logistieke positie en clusters van basis- en verwerkende industrie vormen een goed startpunt voor toekomstige circulaire clusters, die hoogwaardige producten kunnen leveren. Dit blijkt ook uit buitenlandse investeringen die recent zijn gedaan in recyclingfaciliteiten in Nederland. Innovatie en duurzame chemie is als groeimarkt in beeld bij het kabinet.
Om de kansen voor dit toekomstig verdienvermogen te verzilveren, is wel verbetering nodig van het Nederlandse en Europese investeringsklimaat. Zoals het rapport «The future of European competitiveness» van Mario Draghi laat zien, staat de concurrentiepositie van de Europese industrie momenteel onder druk. Door middel van normeren, beprijzen en stimuleren (bij voorkeur op Europees niveau), kunnen juiste kaders gesteld worden voor de ontwikkeling van een circulaire economie door het creëren van een gelijk speelveld voor Nederlandse ondernemingen. Dat geeft ondernemers een stimulans voor het ontwikkelen van innovaties waaronder nieuwe toepassingen van hernieuwbare grondstoffen.
Circulariteit gaat hand in hand met innovatie, verdienvermogen en werkgelegenheid. Op de korte termijn moeten nieuwe technieken concurreren met lineaire bedrijfsprocessen waardoor bijvoorbeeld financiering van zulke businesscases lastiger is. Op langere termijn kunnen deze technieken echter doorontwikkelen en concurrerend worden met het bestaande alternatief. Daarvoor zijn voldoende arbeidskrachten, nieuwe infrastructuur en goede (om)scholing nodig. Dit leidt tot nieuwe kansen en voordelen voor de Nederlandse economie.
De chemische industrie heeft de sleutel in handen om de transitie te maken naar circulair grondstoffengebruik. De Nederlandse kennispositie kan ingezet worden voor nieuwe recyclingtechnologieën en circulaire materialen. Naast bestaande mechanische recycling zorgen nieuwe technieken (o.a. solvolyse en depolymerisatie) voor nieuwe mogelijkheden. Circulaire bouwstenen uit de chemie staan aan het begin van waardeketens met groot toekomstig verdienvermogen. Gemengde afvalstromen kunnen zo ingezet worden als grondstof voor toepassingen met maximaal toevoegde waarde. Denk bijvoorbeeld aan het gebruik van dergelijke hoogwaardige materialen in de automobielindustrie, windmolens, en medische toepassingen.
Naast economische voordelen biedt hoogwaardige verwerking voor Nederland andere voordelen. Zo kan mechanische en aanvullend daarop chemische recycling – bijvoorbeeld plasticrecycling – een belangrijke bijdrage leveren aan het halen van de klimaatdoelen. Ook kan terugwinning en hergebruik van metalen uit afval een cruciale rol gaan spelen in efficiënt gebruik van kritieke grondstoffen, en daarmee onze strategische afhankelijkheden verminderen.
In hoeverre zal een grotere inzet op circulariteit helpen met het behalen van CO2-reductiedoelen? Welke maatregelen die u voornemens bent hebben een positief effect op beide dimensies?
Onderzoeken laten zien dat de circulaire maatregelen waar het kabinet momenteel aan werkt 2–4 Mton CO2-reductie in 2030 kunnen opleveren. Met aanvullend beleid zou zelfs meer mogelijk zijn (Kamerstukken II 2023/24, 32 813 en 32 852, nr. 1397). Het kabinet wil kijken wat haalbaar is door circulaire ondernemers verder te ondersteunen en private investeringen aantrekkelijk te maken en zo de koploperspositie van het Nederlandse innoverende bedrijfsleven te bestendigen.
Deelt u de mening dat beleid op het gebied circulariteit het meest effectief is mits het geldt in de hele Europese Unie zodat we een gelijk speelveld behouden? Bent u voornemens om bij de komende Europese Raden te pleiten voor een sterke inzet van de nieuwe Europese Commissie op dit vlak?
Zoals in het Nationaal Programma Circulaire Economie 2023–2030 is aangegeven, wordt nationaal circulaire economiebeleid ontwikkeld en uitgevoerd in een internationale context. Om onze nationale ambitie – Nederland circulair in 2050 – te realiseren, is internationale samenwerking noodzakelijk. Het rapport van Mario Draghi over de toekomst van het Europees concurrentievermogen laat zien dat het investeringsklimaat voor circulaire en groene investeringen in Europa op dit moment te kort schiet. Met name op het gebied van wet- en regelgeving en met het oog op de internationale concurrentiepositie van het bedrijfsleven, ligt de voorkeur vanwege de impact, reikwijdte en haalbaarheid van maatregelen op een inzet op Europees niveau.
In de schriftelijke overleggen ter voorbereiding op de informele Milieuraad van respectievelijk 11 en 12 juli en 15 en 16 januari heeft de Kamer een uiteenzetting ontvangen van de Nederlandse wensen voor de inzet van de Europese Commissie ten aanzien van het stimuleren van de Circulaire Economie. Het kabinet vindt het van belang om het werk dat onder het huidige EU-actieplan Circulaire Economie is opgepakt voort te zetten en ziet kansen om met een nieuw actieplan op het gebied van de circulaire economie circulaire bedrijfsmodellen te stimuleren. Zoals verwoord in de rapporten «Much more than a market» van Enrico Letta en «The future of European competitiveness» van Mario Draghi is de inzet op een circulaire economie en een aantrekkelijk investeringsklimaat voor het bedrijfsleven noodzakelijk voor de leveringszekerheid van grondstoffen en daarmee het versterken van de concurrentiekracht van Europa.
Het kabinet zet in op bindende instrumenten als productregelgeving (waaronder Ecodesign), herzieningen van Europese wetgeving die door de huidige Commissie al waren aangekondigd, waaronder een grondige herziening van de Kaderrichtlijn afvalstoffen (Kra), de Richtlijn voor afgedankte elektrische en elektronische apparatuur (AEEA), en de Richtlijn voor het beperken van gevaarlijke stoffen in elektrische en elektronische apparatuur (RoHS). Ook zet het kabinet in op het gebruik van duurzame koolstof in de chemische industrie, ter ondersteuning van de transitie richting een circulaire economie.
In een circulaire economie vallen de milieueffecten van grondstoffen voor productie en consumptie binnen de «planetaire grenzen». Het kabinet ziet graag dat de Europese Commissie inzet op het concreet maken van welk grondstoffengebruik past bij de doelstelling om «goed te leven binnen planetaire grenzen» op Europees niveau. Dit kan helpen om midden- en lange-termijndoelen op Europees niveau te stellen. Daarbij heeft het kabinet oog voor het creëren van een circulaire business case in Europa en de concurrentiepositie van het bedrijfsleven zodat private investeringen in de EU voor circulariteit aantrekken. Tot slot hecht het kabinet er waarde aan dat de EU en haar lidstaten ook op mondiaal niveau de noodzaak van de transitie naar een circulaire economie uitdragen.
Deelt u de mening dat ondernemers die circulariteit willen bevorderen in bepaalde gevallen een ongelijk economisch speelveld en onnodige regeldruk ervaren ten opzichte van ondernemers die hier geen inspanning op plegen? Kunt u hier duiding aan geven?
Ik zie dat circulaire producten nu vaak niet op prijs kunnen concurreren met lineaire producten omdat in lineaire producten onder andere milieuschade niet wordt meegenomen in de prijs. Daarom staan in het Nationaal Programma Circulaire Economie maatregelen die nodig zijn om ervoor te zorgen dat circulair ondernemen op termijn de enige logische, eerlijke en financieel haalbare manier van ondernemen zal zijn. De Rijksoverheid zet daarbij in op een eerlijker speelveld voor circulaire ondernemers in Nederland, op Europees niveau en uiteindelijk mondiaal.
Welke gesprekken voert u met bedrijven en instanties over de knelpunten omtrent het overstappen op een meer circulaire economie? Kunt u de knelpunten die genoemd worden nader duiden?
Er vinden regelmatig gesprekken plaats met brancheorganisaties en worden werkbezoeken afgelegd om signalen uit de praktijk op te vangen. Daarnaast stelt het Versnellingshuis Nederland Circulair! jaarlijks de Rode Draden Notitie op met daarin de belemmeringen die bedrijven ervaren die circulair (willen) ondernemen. Dit voorjaar stuurde mijn voorganger u «De Rode Draden Notitie 2024: De pilotfase voorbij» waarin specifiek is gekeken naar belemmeringen die spelen bij het opschalen naar een circulaire economie2. In de bijbehorende Kamerbrief geeft mijn voorganger een nadere duiding van de knelpunten. Voor een zeer uitgebreide behandeling van de knelpunten verwijs ik u naar de Rode Draden Notitie 20243.
De Rijksoverheid zet actief in op circulaire bedrijvenbeleid, door innovatieve recyclelaars te ontzorgen en te ondersteunen met de stappen naar markcommercialisatie, onder andere door financiering vanuit het RVO-instrumentarium waaronder de DEI en de VEKI en ondersteuning bij de implementatie van nationale en Europese eisen. Naast het stimuleren van circulaire bedrijvigheid, zet de Rijksoverheid in op normeren en beprijzen om circulaire producenten een gelijk speelveld te bieden ten opzichte van vervuilende producenten. Dit doet de Rijksoverheid bij voorkeur op Europees niveau om een gelijk speelveld voor Nederlandse bedrijven in Europa te borgen.
Welke stappen worden ondernomen om de beschikbaarheid van informatie over circulair inkopen te verbeteren voor bedrijven en overheden? Hoe neemt u als Rijksoverheid een voorbeeldrol in het aanbestedingsproces?
De Rijksoverheid zet in op kennisopbouw bij inkopende organisaties. Er is een landelijk loket bij PIANOo als belangrijke kennisbron en vraagbaak. Er worden bijeenkomsten en leernetwerken georganiseerd en er zijn opleidingen, zoals de Circulair inkopen academie en de ISV academie. Ook stimuleert de Rijksoverheid de samenwerking tussen overheden onderling en met marktpartijen om kennisdeling en het uitwisselen van ervaring rond circulair inkopen te bevorderen, onder meer via buyergroups (zie vraag 17). Ten slotte zijn ter ondersteuning verschillende instrumenten ontwikkeld, zoals de veelgebruikte MVI criteriatool, die inkopers helpt om snel tot goede inkoopcriteria te komen voor 46 relevante productcategorieën.
De Rijksoverheid ziet de noodzaak en kans om meer impact te realiseren met circulair inkopen en vervult daarbij een voorbeeldrol. Door onze inkoop in te zetten als hefboom draagt de Rijksoverheid bij aan de realisatie van maatschappelijke doelen, waaronder de ontwikkeling van een circulaire economie. Het Ministerie van IenW coördineert de inzet van zeven departementen (IenW, BZK, EZ, BuZa, SZW, LVVN en OCW) in samenwerking met de drie koepels van medeoverheden (IPO, VNG en de Unie van Waterschappen) om circulair inkopen bij alle overheden te stimuleren via het Nationaal plan Maatschappelijk Verantwoord Inkopen (MVI). Het Ministerie van BZK heeft als systeemverantwoordelijke voor het rijksinkoopstelsel en het rijksinkoopbeleid, in 2019 de rijksinkoopstrategie Inkopen met Impact aan de Kamer gestuurd. Via Inkopen met Impact wordt ingezet op de verdere verduurzaming van het eigen inkoopbeleid voor de circa € 16 miljard aan inkoopuitgaven door het Rijk. Dit jaar is het Ministerie van BZK gestart met de evaluatie van de rijksinkoopstrategie en rondt deze naar verwachting voor het einde van het jaar af. In 2025 wordt de rijksinkoopstrategie door BZK geactualiseerd. Op basis van aanbevelingen volgend uit de evaluatie worden onder andere de geïdentificeerde kansen ten aanzien van circulariteit voor de rijksinkoop onderzocht en hierin meegenomen. BZK werkt bij deze aankomende actualisatie nauw samen met de verantwoordelijke beleidsdepartementen en andere stakeholders uit het (rijks)inkoopveld.
Hoe bent u van plan om de burger te informeren over de kansen van circulaire producten? Hoe verhoogt u het bewustzijn van burgers om circulaire producten aan te schaffen?
Er lopen verschillende initiatieven om het bewustzijn van burgers om circulaire producten aan te schaffen te verhogen. Zo loopt de landelijke campagne «Zet ook de knop om», waarin aandacht wordt besteed aan circulaire producten zoals tweedehands kleding. Ook subsidieert IenW de Stichting Milieu Centraal, die onafhankelijke voorlichting geeft aan burgers om hun circulair handelingsperspectief te vergroten, bijvoorbeeld ten aanzien van de aanschaf van refurbished ICT-producten. Vanuit de Gedragsstrategie Burgers en Circulaire Economie (Kamerstuk 32 852, nr. 225 (bijlage)) zet IenW erop in dat het maken van circulaire keuzes makkelijker, logischer en eerlijker wordt.
Deelt u de mening dat de term «afval», in de milieuwetgeving gedefinieerd als «elke stof of elk voorwerp waarvan de houder zich ontdoet, voornemens is zich te ontdoen of zich moet ontdoen» niet overeenkomt met de term «afval» zoals deze is beschreven in de doelen voor een circulaire economie in 2050 en het PBL rapport2 waar gesproken wordt om te streven naar zo min mogelijk/nauwelijks afval?
Nee, die mening deel ik niet. De definitie is geheel in lijn met de doelen van de circulaire economie die staat voor efficiënt en effectief grondstoffengebruik. In de circulaire economie gebruiken we minder materialen, gaan er beter en langer mee om en verwerken die hoogwaardig. Maatregelen om een circulaire economie te bereiken omvatten alle fasen van een materiaal of product, van het ontwerp, de productie, het gebruik en het verwerken ervan in de afvalfase. De fasen voorafgaand aan de afvalfase zijn gericht op afvalpreventie. Is een materiaal of product een afvalstof geworden, dan streven we naar een zo hoogwaardig en veilig mogelijke verwerking waarbij uiteindelijk zo min mogelijk afval wordt verbrand of gestort.
Wat is wat u betreft de definitie van «afval»?
Voor de definitie van afval, verwijs ik naar de Wet milieubeheer artikel 1.1, eerste lid: «afvalstoffen: alle stoffen, mengsels of voorwerpen, waarvan de houder zich ontdoet, voornemens is zich te ontdoen of zich moet ontdoen». Deze vloeit voort uit de Europese Kaderrichtlijn afvalstoffen.
Deelt u de mening dat initiatiefnemers, bevoegd gezagen en inspectiediensten regelmatig een verschillende interpretatie geven aan wetten- en regels als het gaat over «afval» en «einde afvalstatus» en dat ondernemers hier knelpunten door ervaren? Ziet u een relatie naar de interpretatie van verschillende definities die rondgaan in wet- en regelgeving over de term «afval»?
Er zijn geen verschillende definities van de term afvalstof. De definitie is opgenomen in de Europese Kaderrichtlijn afvalstoffen en in Nederland geïmplementeerd in de Wet milieubeheer. Hierin zijn ook de criteria opgenomen waaraan moet worden voldaan voor de einde-afvalstatus en de bijproductstatus. De beoordeling van die status is van belang voor bijvoorbeeld de vergunningverlening door decentraal bevoegde gezagen die gebruik kunnen maken van de zelfbeoordeling van een bedrijf. De Inspectie Leefomgeving en Transport heeft de bevoegdheid om advies uit te brengen bij de omgevingsvergunningprocedure. Ik merk vanuit sommige bedrijven en omgevingsdiensten dat zij dit lastig vinden. Hier is ook aandacht voor in de hierboven genoemde «Rode Draden Notitie 2024: De pilotfase voorbij». Om deze ervaren knelpunten in de praktijk te voorkomen, ondersteunt het ministerie bedrijven en omgevingsdiensten met informatie via de website afvalcirculair.nl. Daarnaast werkt Omgevingsdienst-NL aan de oprichting van het kennisplatform «Afval of niet», om kennisontwikkeling en -uitwisseling tussen omgevingsdiensten te versterken en lastige casuïstiek te bespreken. We streven hierbij naar meer uniformiteit in de beoordelingen van omgevingsdiensten.
Ziet u mogelijkheden om dit in de toekomst beter te regelen? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Het ministerie zet in op een goede informatievoorziening en kennisontwikkeling bij zowel bedrijven als betrokken bevoegde gezagen. Daarnaast werkt Omgevingsdienst-NL aan de oprichting van een kennisplatform «Afval of niet» voor de kennisontwikkeling en -verspreiding over de beoordeling van de afvalstatus bij omgevingsdiensten. Bovendien zet ik mij Europees in voor het opstellen van Europese einde-afvalcriteria. Zo is het ministerie actief betrokken bij de trajecten van het Joint Research Centre om te komen tot technische voorstellen voor dergelijke criteria aan de Europese Commissie. Binnenkort verwachten we een voorstel voor einde-afvalcriteria voor kunststofafval. Er loopt tevens een traject voor textielafval tot en met het eerste kwartaal van 2026 en een traject voor bouw- en sloopafval is recent gestart en loopt naar verwachting tot en met het tweede kwartaal van 2026.
Hoe wordt de samenwerking tussen initiatiefnemers, bevoegd gezagen en inspectiediensten bevorderd om de complexiteit van wet- en regelgeving rondom circulaire initiatieven te verminderen, vooral rondom einde afvalstatus?
Bedrijven zijn in eerste instantie aan zet om de beoordeling van de afvalstatus van hun materiaal uit te voeren. We gaan uit van de professionaliteit en kennis van bedrijven, zodat zij via een zelfbeoordeling kunnen werken. In het kader van een vergunningverlening of transport kan het bevoegd gezag ook een beoordeling maken. De bevoegdheden voor de beoordeling in het kader van vergunningverlening zijn decentraal belegd en het Rijk maakt zich sterk voor een goede uitvoering van die bevoegdheden door een uitgebreide informatievoorziening, de inzet op handreikingen en ministeriële regelingen en het in Europees verband opstellen van toetsingscriteria voor einde-afval. De samenwerking tussen de omgevingsdiensten wordt bevorderd door het in oprichting zijnde kennisplatform «Afval of niet» door Omgevingsdienst NL. Via het Bestuurlijk Omgevingsberaad heb ik de verantwoordelijke medeoverheden opgeroepen om werk te maken van dit kennisplatform en van de samenwerking met bedrijven en de Inspectie Leefomgeving en Transport.
In hoeverre belemmert certificering het ontwikkelen en verkopen van circulaire producten? Zijn er sectoren waar geen certificering wordt toegekend? Bent u van plan om de huidige certificering te evalueren, bijvoorbeeld in het kader van het Circulair Materialen Plan?
Certificering is geen vereiste om circulaire producten te ontwikkelen of te verkopen. Er zijn ook geen plannen om dit te gaan verplichten. Fabrikanten van circulaire producten kiezen vaak op vrijwillige basis voor certificering. Hun circulaire producten concurreren namelijk met lineaire producten en dan is een gelijk speelveld belangrijk. Bijvoorbeeld als het gaat om bouwproducten gelden er wettelijke milieu-eisen en bouwtechnische eisen. Fabrikanten van lineaire producten maken gebruik van certificering om aan te tonen dat zij aan wettelijke eisen voldoen omdat dit een kosteneffectievere manier is en omdat dit meer vertrouwen geeft bij afnemers. Daarmee is certificering over het algemeen meer een kans dan een belemmering voor circulaire fabrikanten om op een kosten-effectievere manier de concurrentie aan te gaan met hun lineaire concurrenten.
Hoe kunt u de vraag naar circulaire producten stimuleren bij zowel consumenten als bedrijven en hoe wordt dit momenteel gedaan?
Het stimuleren van de vraag naar circulaire producten bij consumenten en bedrijven kan op verschillende manieren. Voor de consument kan dit bijvoorbeeld door de bewustwording en consumptie van producten van gerecycled materiaal te bevorderen. Informatievoorziening door middel van eco-labels kan hierbij helpen, maar ook het zo inrichten van de bedrijfsomgeving dat een circulaire aankoop vanzelfsprekender wordt. IenW onderzoekt momenteel wat de gedragseffecten bij consumenten zijn van het aanbieden van tweedehands kleding naast nieuw in fysieke kledingwinkels. Dit is een mogelijke manier om de consument als ze iets kopen te stimuleren om tweedehands te kopen en circulaire producten te normaliseren.
Daarnaast kan de focus liggen op het lenen in plaats van bezitten van producten, wat circulaire businessmodellen vereist. IenW onderzoekt welke modellen kansrijk zijn voor productgroepen zoals textiel. Ook circulair inkopen door bedrijven en overheden kan de vraag naar circulaire producten stimuleren, waarvoor het Versnellingsnetwerk Circulair Inkopen een online platform heeft ontwikkeld: ikwilcirculairinkopen.nl.
In hoeverre stimuleert de overheid in haar eigen inkoopbeleid de aanschaf van circulaire producten?
Via het Nationaal Plan MVI werken de Rijksoverheid en (koepels van) medeoverheden samen om Maatschappelijk Verantwoord Inkopen te stimuleren. Het benutten van de gezamenlijke inkoopkracht van overheden biedt immers kansen voor marktpartijen. Door als overheden extra te focussen op een aantal kansrijke sectoren, behalen we meer impact met MVI in de keten. Sinds 2020 zijn hiertoe bijvoorbeeld met Klimaatmiddelen zo’n 35 buyergroups opgericht. De buyergroups hebben zich onder meer gericht op het terugdringen van CO2-uitstoot en het stimuleren van circulaire inkoop. Reeds in 2019 is het kabinetsbeleid de rijksinkoopstrategie Inkopen met Impact door het Ministerie van BZK aan Uw Kamer gestuurd. Via Inkopen met Impact wordt ingezet op de verdere verduurzaming van het eigen inkoopbeleid, waaronder circulair inkopen.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Ja.
Asielopvang in hotels |
|
Joost Eerdmans (EénNL) |
|
Marjolein Faber (PVV) |
|
|
Hoeveel statushouders zijn er momenteel in hotels ondergebracht en om hoeveel hotelkamers gaat dit?
Het COA heeft op dit moment een capaciteit van ongeveer 9.500 hotelplekken. Hiervan wordt circa 6.000 hotelplekken gebruikt om asielzoekers op te vangen. Circa 3.500 plekken wordt ingezet om statushouders tijdelijk onder te brengen.
Hoeveel asielzoekers worden er momenteel opgevangen in hotels en om hoeveel hotelkamers gaat dit?
Zie antwoord vraag 1.
Kunnen hotels in juridisch opzicht tegen de wil, of buiten medeweten, van gemeenten worden ingezet voor asielopvang, met uitzondering van situaties zoals het inzetten van het ruimtelijk ordeningsinstrumentarium?
Als het COA besluit om statushouders of in een uiterst geval asielzoekers (voor een korte duur) in een hotel te plaatsen, is het van belang dat het omgevingsplan passend is én dat de exploitant/eigenaar hiervoor toestemming heeft gegeven. Toestemming van het gemeentebestuur is hiervoor vanuit juridisch oogpunt niet vereist, maar het COA streeft er altijd naar om dit in afstemming met het gemeentebestuur te realiseren.
Bij langer verblijf van statushouders of asielzoekers kan het zijn dat het lokale omgevingsplan gewijzigd moet worden omdat de bestemming «kort verblijf/recreatie» niet meer van toepassing is en dient te worden omgezet naar de bijvoorbeeld de bestemming «wonen». In deze situatie vraagt het COA een omgevingsvergunning aan, waarop de gemeente middels vergunningverlening dient te beslissen. In de praktijk zal het COA niet zonder betrokkenheid van de gemeente tot opvang van asielzoekers in een hotel overgaan en dan zal ook vaak de omgevingsvergunning aan de orde komen/zijn.
Op grond van art. 3 van de Wet Centraal Orgaan opvang asielzoekers (Wet COA) is het COA belast met de opvang van asielzoekers. Deze taak is nader uitgewerkt in de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005 (Rva). In de Rva staat voorts het COA verantwoordelijk is voor de opvang van statushouders als er nog geen passende huisvesting is.1 Het recht op opvang van een statushouder eindigt wanneer passende huisvesting is gevonden.2
Het COA kan een statushouder, in afwachting van definitieve huisvesting, ook tijdelijk in een hotel plaatsen op grond van het Besluit tijdelijk onderdak in hotels en andere accommodaties 2023 (ook wel Hotel- en accommodatieregeling (of HAR) genoemd). Dit gebeurt enkel op aanvraag van een gemeente.
De gemeente krijgt hier van het COA een vergoeding voor.
In de praktijk gebeurt het inzetten van hotels voor de opvang van asielzoekers, hoewel juridisch gezien dit niet is vereist, enkel wanneer de gemeente daarmee heeft ingestemd. In het verleden zijn statushouders wel zonder toestemming van een gemeente in een gemeente geplaatst. Gemeenten werden hierover wel geïnformeerd. Dit komt voort uit de overweging dat statushouders een verblijfsvergunning hebben en zich daarmee vrijelijk in Nederland kunnen bewegen. In principe kan een statushouder ook zonder tussenkomst van COA of gemeente een hotel boeken. Een asielzoeker heeft deze mogelijkheid niet.
Klopt het dat het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA) toestemming van een gemeente nodig heeft voordat kan worden overgegaan tot het inzetten van een hotel voor asielopvang, anders dan bij het plaatsen van statushouders waarvoor geen toestemming van de gemeente nodig is?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u specifiek en uitputtend aangeven wat de juridische verschillen zijn tussen het plaatsen van asielzoekers en statushouders in hotels en hoe (de bevoegdheden van) gemeente, COA en eventuele anders bestuurslagen zich in die situaties tot elkaar verhouden?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe ziet de procedure eruit wanneer aan het COA vastgoed wordt aangeboden voor asielopvang tegen de wil of medeweten van de gemeente waar de locatie zich bevindt?1
Als vastgoed aan het COA wordt aangeboden door een andere partij dan de gemeente dan onderzoekt het COA de mogelijkheden om op deze locatie opvang te realiseren. Indien een gemeente geen medewerking wenst te verlenen aan het realiseren van een locatie zal vanuit het COA, en indien gewenst vanuit het departement, in gesprek worden gegaan met de betreffende gemeente. Als een gemeente niet instemt met het realiseren van opvang voor asielzoekers vindt er geen opvang plaats.
Bent u bekend met de situatie die momenteel in de gemeente Vlaardingen speelt rond de opvang van asielzoekers in het Campanile Hotel?2
Ja.
Kunt u beschrijven hoe dit proces en het contact tussen hoteleigenaar, gemeente en COA is verlopen?
Het contact tussen de hoteleigenaar, het COA en de gemeente verloopt goed. Inmiddels is het hotel aangehuurd en zijn afspraken gemaakt voor het opvangen van asielzoekers voor de periode van een jaar.
Bent u ermee bekend dat het College van burgemeester en wethouders van Vlaardingen aangeeft dat de gemeente in de huidige situatie niets kan ondernemen tegen het onderbrengen van asielzoekers in het hotel door het COA? Klopt dit?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u graag naar berichtgeving op de website van de gemeente. De gemeente laat weten dat er vanuit openbare orde en veiligheidsperspectief geen bezwaren zijn voor opvang in het Campanile Hotel. Het COA en de gemeente hebben constructief overleg over de werkafspraken.
Bent u ermee bekend dat de gemeente Vlaardingen hierbij ter onderbouwing verwijst naar de casus in de gemeente Tubbergen in 2022? Deelt u de conclusie dat deze twee zaken onvergelijkbaar zijn, aangezien het Rijk in die situatie aankondigde het ruimtelijk ordeningsinstrumentarium in te zetten (en daarmee de vergunningverlening voor opvang in het pand naar zich toe te trekken) wanneer de gemeente geen medewerking zou verlenen?
De situatie in Tubbergen/Albergen is inderdaad anders dan de situatie in Vlaardingen, alleen al omwille van het feit dat in Tubbergen destijds een pand is aangekocht. Met de gemeente Albergen is inmiddels een bestuursovereenkomst getekend voor reguliere asielopvang die loopt tot 31 oktober 2032. In Vlaardingen is dat niet het geval. Het Campanile Hotel wordt tijdelijk ingezet voor noodopvang.
Is in de huidige casus in Vlaardingen en/of in andere situaties sinds augustus 2022 gedreigd met inzetten van het ruimtelijk ordeningsinstrumentarium om (de) gemeente(n) tot medewerking te bewegen?
In Vlaardingen is niet gedreigd met het inzetten van het ruimtelijk ordeningsinstrumentarium. Sterker nog, na Tubbergen/Albergen is hiervan geen sprake meer geweest.
Welke stappen kan de gemeente Vlaardingen – indien men dat wil – nog zetten om asielopvang in het hotel te voorkomen?
Ik verwijs naar het antwoord op vraag 9.
Het bericht 'Klimaatminister voorspelt dat haar eigen beleid niet voldoende is' |
|
Mpanzu Bamenga (D66) |
|
Chris Jansen (PVV), Barry Madlener (PVV) |
|
![]() |
Bent u het eens met de Minister van Klimaat en Groene Groei dat «je geen helderziende hoeft te zijn» om in te zien dat het regeerprogramma ontoereikend is om de klimaatdoelen voor 2030 te halen?1
In hoeverre met het huidige, voorgenomen en geagendeerde beleid de emissies in de mobiliteitssector naar verwachting onder 21 Mton blijven, zal moeten blijken uit de Klimaat- en Energieverkenning van 2024 die naar verwachting op 24 oktober aanstaande wordt gepubliceerd. Bij de Voorjaarsnota 2023 heeft het toenmalige kabinet een pakket aan maatregelen gepresenteerd, waarmee flinke stappen worden gezet om de CO2-uitstoot in de mobiliteitssector te verlagen en in 2030 onder de indicatieve restemissie van 21 Mton CO2 uit te komen. Daarna zijn bij de Voorjaarsnota 2024 nog aanvullende maatregelen afgesproken, zijn financiële middelen beschikbaar gekomen vanuit het Klimaatfonds en is het programma Betalen naar Gebruik door uw Kamer controversieel verklaard. Naast effecten van beleid, zijn er ook externe factoren, zoals de prijsontwikkeling van de brandstoffen en accu’s, die invloed hebben op de verwachte emissiereductie.
Gezien de onduidelijkheid rond zero-emissiezones, de snelheidsverhoging naar 130 kilometer per uur en het verlengen van de accijnsverlaging, hoe schat u de klimaateffecten voor de mobiliteitssector in?
De genoemde onduidelijkheden kunnen een negatieve uitwerking hebben op het behalen van de klimaatdoelstelling in de mobiliteitssector. De eventuele negatieve gevolgen op de CO2-doelstelling voor de mobiliteitssector kan niet worden afgeleid door de som van deze afzonderlijke beleidsvoornemens. Dat kan alleen op basis van een integrale doorrekening zoals het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) die uitvoert voor de Klimaat- en Energieverkenning 2024 en die naar verwachting op 24 oktober aanstaande wordt gepubliceerd.
Kunt u een inschatting geven van de extra CO2-uitstoot als gevolg van het in stand houden van de accijnsverlaging op benzine en diesel?
De accijns op benzine en diesel is in 2025 tijdelijk met 19% verlaagd: het accijnstarief voor benzine is tijdelijk 78,91 cent/liter i.p.v. 97,38 cent/liter en het accijnstarief voor diesel is tijdelijk 51,63 cent/liter i.p.v. 63,59 cent/liter. Het kabinet heeft geen nieuwe impactanalyse naar de CO2-effecten van de tijdelijke accijnsverlaging uitgevoerd. Een aantal jaar geleden hebben PBL en CPB in de studie «Kansrijk mobiliteitsbeleid» wel het effect onderzocht van een accijnsverlaging. In die studie leidde een structurele verlaging van de accijns met 10%, tot een toename van de CO2-uitstoot met 0,4 Mton in 2030. Dit cijfer is echter niet zonder meer bruikbaar voor de huidige situatie. Zo gaat het CO2-effect in deze studie over de situatie wanneer de accijnsverlaging tot en met 2030 geldt, de accijnskorting door het Kabinet loopt in werkelijkheid tot en met 2025. Daarnaast is het basispad van de PBL studie inmiddels verouderd, onder andere doordat het wagenpark schoner is geworden. Naar verwachting publiceert PBL op 24 oktober aanstaande het PBL de nieuwe Klimaat- en Energieverkenning, waarin een integrale doorrekening van de broeikasgasemissies in de mobiliteitssector is gemaakt. In deze doorrekening is de tijdelijke accijnsverlaging t/m 2025 meegenomen.
Kunt u een inschatting geven van de extra CO2-uitstoot als gevolg van de snelheidsverhoging naar 130 kilometer per uur?
In algemene zin kan worden gezegd dat de verhoging van de snelheid van 100 km/h naar 130 km/h voor hogere CO2-emissie zorgt. De impact op de totale emissies in Nederland is afhankelijk van het aantal en de lengte van trajecten en de verkeersintensiteit waar de maximumsnelheid verhoogd wordt. In de voorbereiding op de kabinetsformatie is aangegeven dat wanneer wordt besloten de eerdere snelheidsverlaging volledig terug te draaien, dat uitgegaan moet worden van een verhoging van circa 0,5 Mton CO2 in 20302. Het is momenteel nog niet duidelijk op welke trajecten de snelheid verhoogd kan worden en wat de impact hiervan gaat zijn op CO2-emissies. Voor het verhogen van de maximumsnelheid moet een verkeersbesluit worden genomen.
Welke gemeenten hebben tot op heden de invoering van zero-emissiezones uitgesteld?
Er zijn tot op heden vier gemeenten die de invoering van zero-emissiezones hebben uitgesteld:
Hierdoor zijn er op 1 januari 2025 niet 17 maar 14 gemeenten die een zero-emissiezone invoeren3.
Bent u nog voornemens Betalen naar Gebruik in te voeren? Zo nee, kunt u een inschatting geven van de misgelopen CO2-reductie (uitgaande van invoering per 2030)?
Uw Kamer heeft in juni jl. met de motie van het lid Van Kent4 uitgesproken dat er geen vorm van rekeningrijden moet worden ingevoerd. Het PBL heeft in de Klimaat en Energieverkenning van 2023 de CO2-reductie van de uitwerking van het vorige kabinet ingeschat op een bandbreedte van 0,5 tot 2,5 Mton in 2030.
Vindt en verwacht u dat aanvullend beleid nodig is binnen de mobiliteitssector om de klimaatdoelen voor 2030 te halen?
Zoals in het Regeerprogramma aangegeven, wordt hiervoor het proces gevolgd zoals vastgelegd in de Klimaatwet. Het kabinet legt elk najaar verantwoording af over het klimaatbeleid op basis van de Klimaat- en Energieverkenning (KEV) in de Klimaatnota. Jaarlijks wordt in het voorjaar op basis hiervan alternatief beleid vastgesteld indien dat nodig is om de klimaatdoelen te bereiken.
Zo ja, aan welke maatregelen denkt u dan? Zo nee, waarom niet?
Zoals in het Regeerprogramma aangegeven, wordt hiervoor het proces gevolgd zoals vastgelegd in de Klimaatwet. Het kabinet legt elk najaar verantwoording af over het klimaatbeleid op basis van de Klimaat- en Energieverkenning (KEV) in de Klimaatnota. Jaarlijks wordt in het voorjaar op basis hiervan alternatief beleid vastgesteld indien dat nodig is om de klimaatdoelen te bereiken.
Onderschrijft u de aanbeveling van het Planbureau voor de Leefomgeving2 en de «Keuzewijzer Klimaat»3 dat aanvullend beleid nodig is en dat zo snel mogelijk moet worden begonnen met de voorbereiding daarvan?
In de reflectie van het Planbureau voor de Leefomgeving staan geen specifieke aanbevelingen voor de mobiliteitssector. Wel de algemene aanbeveling om alternatief beleid voor te bereiden om de klimaatdoelstellingen te behalen.
Naar verwachting komt op 24 oktober aanstaande de Klimaat- en Energieverkenning van 2024 uit. Hieruit zal blijken of aanvullend beleid nodig is om de klimaatdoelstellingen voor mobiliteit te behalen. Indien aanvullende maatregelen nodig zijn om de doelstellingen te halen, zullen deze worden overwogen in de voorjaarsbesluitvorming van 2025.
Zo ja, welk aanvullend beleid heeft u voor ogen? Zo nee, kunt u uitgebreid toelichten waarom dat niet het geval is?
Indien uit de Klimaat- en Energieverkenning blijkt dat aanvullende maatregelen nodig zijn om de doelstellingen te halen, zullen deze worden overwogen in de voorjaarsbesluitvorming van 2025. Daarbij worden potentiële maatregelen meegenomen die eerder in beeld zijn gebracht bij o.a. het IBO Klimaat en de Keuzewijzer Klimaat. Daarbij zal het kabinet in het voorjaar van 2025 tevens opnieuw beoordelen of de maatvoering van de tariefkorting voor elektrische auto’s voldoende hoog is.
Hoe vaak hebt u persoonlijk contact gehad met de Minister van Klimaat en Groene Groei over de klimaatdoelen en het klimaatbeleid sinds de publicatie van het hoofdlijnenakkoord?
Sinds de publicatie van het hoofdlijnenakkoord heb ik meermaals contact gehad met de Minister van Klimaat en Groene Groei.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor de behandeling van de begroting van het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat (de week van 8 oktober 2024)?
Ja.
Het bericht 'Komst vluchtelingen Weteringsingel zorgt voor grote onrust bij inwoners' |
|
Joost Eerdmans (EénNL) |
|
Marjolein Faber (PVV) |
|
|
Bent u bekend met het bericht «Komst vluchtelingen Weteringsingel zorgt voor grote onrust bij inwoners»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u uw eerdere uitspraken dat u vooral in wil zetten op grootschalige opvang van asielzoekers in verhouding met het voornemen van een tweede opvanglocatie voor 80 minderjarige vreemdelingen in het centrum van Papendrecht?2
De gemeente Papendrecht gaat een tweede opvanglocatie openen voor alleenstaande minderjarige vreemdelingen (hierna: amv). Kenmerkend voor de opvang van amv is dat dit plaatsvindt op kleinere locaties. Dit onder meer vanwege de begeleidingsvereisten die horen bij het opvangen van deze doelgroep. Voor overige doelgroepen heb ik reeds kenbaar gemaakt conform het hoofdlijnenakkoord te willen inzetten op grootschaliger opvang naast dat ook kleinschalige asielopvang mogelijk blijft.
In hoeverre beoordeelt u uw voornemen om in te zetten op grootschalige opvang van asielzoekers met de plaatselijk vastgelegde «Langetermijnvisie huisvesting en integratie asielzoekers en vluchtelingen», waarin vermeld staat dat opvang passend en kleinschalig moet zijn?3
Zie het antwoord op vraag 2. Het is niet aan mij om te reageren op de langetermijnvisie van de gemeente Papendrecht.
Hoe bent u voornemens dit soort strijdigheden over de grootte van asielopvang tussen het rijk en gemeenten in toekomstige gevallen het hoofd te bieden? Bent u voornemens om gemeenten die kleinschalige asielopvang willen realiseren een halt toe te roepen?
Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 2 zet het Kabinet conform het hoofdlijnenakkoord in op grootschalige opvanglocaties. Op die manier kunnen de kosten voor opvang ook goedkoper. Tegelijkertijd zijn ook kleinschalige opvanglocaties op dit moment noodzakelijk om te zorgen dat er voldoende opvangplekken beschikbaar zijn. Gemeenten die kleiner van omvang zijn en een bijdrage willen leveren aan de opvangproblematiek wordt daarom ook de mogelijkheid geboden kleinschaligere locaties aan te bieden bij het COA voor het realiseren van asielopvang.
In hoeverre vindt u het verantwoord om in het centrum van Papendrecht een tweede opvanglocatie voor 80 minderjarige vreemdelingen te openen, terwijl in dezelfde gemeente bij een opvanglocatie voor 25 vreemdelingen meermaals extra veiligheidsmaatregelen zijn genomen vanwege structureel wangedrag en vechtpartijen?
De realisatie van opvanglocaties is een aangelegenheid tussen het COA en de gemeente. In de bestuursovereenkomst en de aanvullende werkafspraken tussen het COA en de gemeenten kunnen afspraken over veiligheid worden gemaakt.
Hoe beoordeelt u de oproep van ondernemers, omwonenden en partijen uit de gemeenteraad dat er met betrekking tot de locatiekeuze van de opvang van 80 minderjarige vreemdelingen geen inspraak of overleg heeft plaatsgevonden?
Zoals op de website van de gemeente Papendrecht is terug te lezen, zijn omwonenden en ondernemers per brief geïnformeerd over de plannen van de gemeente. Tevens hebben zij een uitnodiging ontvangen voor een inloopbijeenkomst. Het is aan gemeenten hoe zij inspraak binnen hun gemeente organiseren.
Wat gaat u op korte termijn doen om ervoor te zorgen dat gemeenteraden niet langer buitenspel staan bij overeenkomsten over de opvang van asielzoekers die nu tussen het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA) en het college/de gemeente gesloten kunnen worden?
Het proces van besluitvorming is aan de gemeente. Wel kan ik u verwijzen naar berichtgeving op de website van de gemeente Papendrecht over de wijze waarop de gemeenteraad is betrokken bij het besluit over deze opvanglocatie.
Het bericht 'Klimaatminister voorspelt dat haar eigen beleid niet voldoende is' |
|
Anne-Marijke Podt (D66) |
|
Wiersma |
|
![]() |
Deelt u de mening die is geformuleerd in de volgende uitspraak dat «je geen helderziende hoeft te zijn» om in te zien dat het regeerprogramma ontoereikend is om de klimaatdoelen voor 2030 te halen?1
In hoeverre met het huidige, voorgenomen en geagendeerde beleid de klimaatdoelen voor 2030 gehaald worden, zal moeten blijken uit de Klimaat- en Energieverkenning van 2024 die op 24 oktober aanstaande gepubliceerd wordt.
Hoe schat u de klimaateffecten in van de huidige beleidsinzet op landbouw, bijvoorbeeld door het schrappen van het Nationaal Programma Landelijk Gebied, de herintroductie van rode diesel en het schrappen van het «Plan van aanpak mestmarkt», met daarin de graslandnorm (Kamerstuk 2024D22332)?
Uit de KEV 2024 van PBL zal blijken welk klimaat-relevante landbouwbeleid van het Hoofdlijnenakkoord is meegenomen in de ramingen. Deze ramingen bevatten ook de klimaateffecten van eerder vastgesteld, voorgenomen en geagendeerd landbouwbeleid. De klimaateffecten van specifieke maatregelen uit het Hoofdlijnenakkoord zijn daarom lastig vast te stellen. Het Klimaatplan 2025–2035
zal de contouren van nieuw beleid bevatten, dit kan vervolgens ook worden
meegenomen in de ramingen van PBL.
Kunt u een inschatting geven van de extra uitstoot van de landbouwsector als gevolg van de introductie van rode diesel? Hoeveel voertuigen maken hier gebruik van?
Rode diesel is diesel die onder een lager accijnstarief valt. Het herinvoeren van rode diesel heeft dus een effect op de prijs, niet per definitie op de hoeveelheid diesel die gebruikt wordt door landbouwvoertuigen en/of de CO2-uitstoot. Het kabinet werkt momenteel deze maatregel om de brandstofkosten voor de landbouwsector te verlagen verder uit. Onderdeel van deze uitwerking zal ook een impactanalyse zijn waarin onder andere wordt gekeken naar het aantal landbouwvoertuigen, het brandstofverbruik en of er effecten zijn op de CO2-uitstoot.
Vindt en verwacht u dat aanvullend beleid nodig is binnen de landbouwsector en in het landgebruik om de klimaatdoelen voor 2030 te halen? Zo ja, aan welke maatregelen denkt u dan? Zo nee, waarom niet?
De opgave voor de landbouw en het landgebruik om de klimaatdoelen voor 2030 te realiseren is fors. Bij de Voorjaarsbesluitvorming zal op basis van de KEV 2024 hierover verder besloten worden.
Onderschrijft u de aanbeveling van het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) en de «Keuzewijzer Klimaat» 3 dat aanvullend beleid nodig is en dat zo snel mogelijk moet worden begonnen met de voorbereiding daarvan?2
Ik heb kennis genomen van de aanbevelingen van het PBL en de Keuzewijzer Klimaat. Bij de Voorjaarsbesluitvorming zal op basis van de KEV 2024 hierover verder besloten worden.
Hoe vaak hebt u persoonlijk contact met de Minister van Klimaat en Groene Groei over de klimaatdoelen en het klimaatbeleid sinds de publicatie van het hoofdlijnenakkoord?
Sinds de publicatie van het hoofdlijnenakkoord heb ik meermaals contact gehad met de Minister van Klimaat en Groene Groei.
Zo ja, welk aanvullend beleid heeft u voor ogen? Zo nee, kunt u uitgebreid toelichten waarom dat niet het geval is?
Zie antwoord op vraag 4.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor de behandeling van de begroting van het Ministerie van Landbouw, Voedselzekerheid, Visserij en Natuur (de week van 15 oktober 2024)?
Helaas is dat niet gelukt.
ADL-hulp |
|
Lisa Westerveld (GL) |
|
Vicky Maeijer (PVV) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Om 22.00 uur naar bed, omdat het van de hulpverlener moet: ooit zo geroemde zorginstelling onder vuur»?1 Herkent u de aard van de klachten in dit artikel?
Ik heb het artikel gelezen. Ik vind het belangrijk dat mensen die bij Fokus wonen (de instelling die in dit artikel wordt beschreven) passende zorg en ondersteuning krijgen en ik vind het pijnlijk te horen dat sommige cliënten dat op dit moment anders ervaren. Ik heb zelf in gesprekken met individuele cliënten ook een aantal klachten gehoord en ik ben daarvan geschrokken.
Ik vind het belangrijk om alle perspectieven bij dit vraagstuk mee te nemen. Daarom ga ik binnenkort op werkbezoek bij een locatie van Fokus. Daar wil ik graag in gesprek met het bestuur en de cliëntenraad van Fokus. Ook heb ik de IGJ gevraagd naar hun bevindingen. Zij houden toezicht op de kwaliteit van zorg bij Fokus. Binnenkort vindt hierover ook nog een gesprek plaats met de IGJ.
Hoeveel aanbieders maken gebruik van de landelijke subsidieregeling ADL-assistentie?2 Hoe wordt naast de financiële verantwoording door het Zorginstituut verantwoording afgelegd over de geleverde kwaliteit en de beschikbaarheid van assistentie?
Er zijn in Nederland drie zorgaanbieders die zorg leveren die wordt bekostigd uit de subsidieregeling ADL-assistentie. Fokus is daarvan met ongeveer 95% van de omzet verreweg de grootste. Het gaat dan om circa 1.500 cliënten op circa 100 locaties in Nederland.
De IGJ houdt toezicht op de kwaliteit van zorg bij Fokus. Fokus wordt regelmatig bevraagd door de IGJ over specifieke cliëntsituaties, projectgebonden omstandigheden of de sturing op kwaliteit van de organisatie in het algemeen.
Desgevraagd moet Fokus verbeterplannen aanleveren en de voortgang van die plannen gedurende langere tijd aan de IGJ rapporteren. Fokus doet melding van en onderzoek naar calamiteiten en incidenten conform de richtlijnen van de IGJ.
Verder heeft Fokus een eigen Kwaliteitsmanagementsysteem. Hierin is opgenomen dat jaarlijks een Kwaliteits-jaarverslag wordt opgesteld, dat eveneens wordt gedeeld met de IGJ.
Eén van de kwaliteitsindicatoren is de wachttijd, die aangeeft wat de beschikbaarheid is van de ADL-assistentie. Volgens cijfers van Fokus zijn in 2023 1.890.586 oproepen van cliënten geregistreerd. Voor 86% (1.626.464 oproepen) geldt dat de assistentie binnen 15 minuten na de oproep is gestart en 9,6% binnen 30 minuten, uiteindelijk was in 4,4% de responstijd langer dan 30 minuten. Voor 2024 geldt tot en met augustus een respons van 85% binnen 15 minuten.
Welke concrete verbeteringen ziet u precies als het gaat over de klachten zoals door uw voorganger is beschreven, waaronder gebrek aan voldoende personeel, veel verschillende assistenten over de vloer, deskundigheid, bejegening en gebrek aan alternatieven?3 Heeft u hier met Fokus of andere organisaties specifieke en meetbare afspraken over gemaakt? Waar zijn die vastgelegd en welke zijn dat?
Ik vind het belangrijk dat Fokus net als alle andere zorginstellingen in Nederland goede zorg en ondersteuning levert. Het is vooral ook aan de zorgaanbieder om in overleg tussen management, zorgprofessionals en cliënten om tot goede afspraken te komen. Ik maak hier geen specifieke afspraken over met zorginstellingen.
Zoals ik bij vraag 2 heb aangegeven, houdt de IGJ toezicht op de kwaliteit van zorg bij Fokus. De IGJ kan van Fokus eisen om de verbeteringen door te voeren en erop zien dat dit ook gehandhaafd wordt. Tijdens de werkoverleggen met de IGJ zal ik de IGJ hier ook op wijzen.
Hoeveel klachten en meldingen zijn het afgelopen jaar binnengekomen bij het Landelijk Meldpunt Zorg over ADL-voorzieningen? Welke opvolging is hieraan gegeven?
Fokus is een grote zorgorganisatie van circa 100 locaties en bijna 1.500 bewoners. In 2023 zijn er 10 signalen/meldingen bij het Landelijk Meldpunt Zorg over de zorg/ADL-assistentie van Fokus gedaan. In 2024 zijn dat er tot nu toe 23.
Aan de hand van de informatie van de melder/melding geeft het Landelijk Meldpunt Zorg passend advies aan de burger. Veelal ziet dit advies op de klachtenroute van de zorgaanbieder. Ernstige signalen worden direct onder de aandacht van een inspecteur gebracht. De inspecteur beoordeelt op welke wijze hier vanuit het toezicht vervolg aan wordt gegeven. De opvolging verschilt per situatie. Een voorbeeld hiervan is dat de inspectie contact opneemt met de zorgaanbieder en monitort of de zorgaanbieder de melding voldoende onderzoekt en navolgbare verbetermaatregelen treft.
De IGJ heeft op dit moment enkele meldingen bij Fokus openstaan. In dat geval is er sprake van een lopend onderzoek bij Fokus, waarbij de inspectie uiteindelijk oordeelt of de situatie voldoende is onderzocht waarbij de zorgaanbieder laat zien van de gebeurtenis te hebben geleerd of dat de zorgaanbieder voor de inspectie een adequate en navolgbare reactie heeft gegeven.
Alle signalen -ook die niet direct worden doorgezet aan een inspecteur- worden door de inspectie meegenomen in het zogenoemde risicogestuurde toezicht. Op deze manier schat de inspectie de grootste risico’s voor de zorg aan cliënten in op basis van meerdere bronnen, waaronder de signalen vanuit het Landelijk Meldpunt Zorg.
De IGJ heeft ook periodiek contact met het bestuur en de cliëntenraad van Fokus (ongeveer jaarlijks). Hierin wordt o.a. ingegaan op de wijze waarop de organisatie omgaat met meldingen en klachten, intern toezicht en medezeggenschap. Veelal komen dan aspecten ter sprake als: cultuur van leren en verbeteren, de kwaliteit en kwantiteit van het personeel, verzuim en uitval, arbeidsmarktproblematiek en interne behandeling van klachten. Ook op deze wijze controleert de inspectie hoe Fokus omgaat met dergelijke meldingen en bepaalt in welke vorm eventueel vervolgtoezicht gewenst is.
Herkent u ook de signalen uit het AD-artikel van vrouwen die slachtoffer zijn geweest van seksueel misbruik en tegen hun wens in een mannelijke hulpverlener kregen? Deelt u de mening dat dit een onwenselijke situatie is, zeker bij vrouwen die eerder slachtoffer zijn geweest?
Ik deel de mening dat het voor vrouwen die eerder slachtoffer zijn geweest van seksueel misbruik ongewenst kan zijn als zij worden geholpen door een mannelijke hulpverlener. Met individuele voorkeuren kan rekening worden gehouden, maar dit kent wel zijn grenzen en is ook geen resultaatsverplichting maar een inspanningsverplichting. Bij het aanstellen van personeel (en het plaatsen van personeel op een groep) kan Fokus niet discrimineren tussen mannen en vrouwen. Fokus kan daarmee niet garanderen dat er op een locatie geen mannen worden ingezet.
Als op de groep alleen een mannelijke zorgverlener aanwezig is, dan kan dit betekenen dat cliënten op dat moment niet geholpen kunnen worden doordat de cliënten dat niet willen. Op andere momenten kan het betekenen dat cliënten langer moeten wachten indien zij een assistent oproepen. In noodgevallen kan het onderscheid tussen mannelijke en vrouwelijke assistenten niet worden gehanteerd; dan moet per direct worden ingegrepen. Ik vind het heel belangrijk dat er goede afspraken worden gemaakt tussen Fokus en de bewoners over de mogelijkheden om rekening te houden met de wensen van deze vrouwen en dat beide partijen zich vervolgens aan die afspraken houden.
Deelt u de mening dat het zeer onwenselijk is dat cliënten zich onveilig voelen in hun eigen omgeving? Zo ja, welke concrete maatregelen gaat u nemen om het gevoel van veiligheid onder cliënten te bevorderen?
Ik vind het ontzettend zorgelijk als cliënten zich onveilig voelen in hun eigen woning. Voor iedereen is veiligheid in de eigen woonomgeving essentieel, maar wanneer wonen en zorg nauw met elkaar verweven zijn en cliënten in alles afhankelijk zijn, wordt een veilige leefomgeving nog crucialer. Het bevorderen van het gevoel van veiligheid is vooral iets dat tussen cliënten en zorgverlener dient plaats te vinden.
Fokus geeft aan dat het nieuwe beleid «Veilige Zorgrelatie» volgens de daartoe opgestelde richtlijn van de IGJ bijna afgerond is (deze wordt integraal voorbereid met onder andere de cliëntenraad) en in 2025 kan worden geïmplementeerd. Ook zal vanaf 1 januari naast de onafhankelijk klachtenfunctionaris, de clientondersteuner en de gedragskundige (gericht op samenwerkingsvraagstukken) de externe functie van clientvertrouwenspersoon worden ingericht.
Bent u bereid om in beeld te brengen hoeveel verschillende hulpverleners er gemiddeld bij een cliënt over de vloer komen? Kunt u dit delen met de Kamer?
Fokus geeft aan dat het aantal verschillende medewerkers per cliënt per maand in 2023 36,9 was. In 2022 was dat nog 40,1.
Dat zijn hoge aantallen en is te verklaren door een aantal factoren. Het concept van ADL-assistentie is er zo op ingericht dat de cliënt op ieder moment assistentie kan oproepen via het alarm-intercomsysteem. Daarom dienen er 24/7 meerdere assistenten op een locatie aanwezig te zijn om op een oproep te kunnen reageren. Zeker op piekmomenten (in de ochtend en avond) kan dit betekenen dat het niet mogelijk is om altijd dezelfde medewerker naar de cliënt te sturen. Ook zien we dat veel medewerkers parttime werken, wat maakt dat het in deze situatie, waarin er sprake is van vraaggestuurde zorg, lastig is om een optimale afstemming te vinden tussen de vraag en het aanbod van medewerkers. Hierbij dient er namelijk ook rekening gehouden te worden met de duurzame inzetbaarheid van de medewerkers, Dit samen maakt dat het gemiddeld aantal medewerkers dat bij een cliënt over de vloer komt, al snel oploopt.
Herkent u dat het als zeer onprettig ervaren wordt door cliënten als er veel verschillende en wisselende hulpverleners bij hen over de vloer komen? Deelt u de mening dat het voor hen wenselijk is als de hulp geleverd kan worden door een vast team?
Natuurlijk is een vast team wenselijk, maar ook een vast team heeft al snel een behoorlijke omvang. Zie ook mijn antwoord op vraag 7.
Kunt u uitleggen hoe het kan dat er 120 openstaande vacatures zijn, maar op de website van Fokus vrijwel geen vacature een full-time aanstelling is?
Fokus geeft aan dat het genoemde aantal van 120 vacatures een momentopname is geweest van kort voor de zomer 2024, toen ze naast reguliere vacatures ook voor veel locaties vakantiekrachten aan het werven waren. Het gemiddeld aantal vacatures op de website ligt volgens Fokus tussen de 75–85, voor in totaal 98 locaties.
Het aanbieden van relatief weinig fulltime aanstellingen is een vraagstuk waar alle vraaggestuurde zorg mee worstelt. Vraaggestuurde zorg betekent, dat het aanbod en de beschikbaarheid van medewerkers zo goed mogelijk wordt afgestemd op de vraag. De assistentievraag kent piekmomenten met name in de ochtend en in de avond. Ook voor medewerkers met een fulltime contract geldt, dat een gezond rooster voorwaarde is voor duurzame inzetbaarheid. Optimale afstemming op de vraag zou dus betekenen dagelijks gebroken diensten van een paar uur in de ochtend en een paar uur in de avond. Bekend is, dat dit een zeer ongezond rooster is en dat deze medewerkers snel in de knel kunnen komen met de Arbeidstijdenwet.
Wat zijn de te verwachten tekorten in de toekomst? Bent u bereid een arbeidsmarktprognose op te laten stellen voor ADL-assistentie?
Ik heb geen specifieke arbeidsmarktprognose of maatregelen om personeelstekorten tegen te gaan binnen de ADL hulpverlening. De ontwikkelingen binnen de ADL-assistentie zullen in grote mate overeenkomen met de ontwikkelingen in andere (zorg)sectoren.
Welke concrete maatregelen neemt u om het personeelstekort binnen de ADL hulpverlening tegen te gaan?
Ik stel via de subsidieregeling ADL-assistentie middelen ter beschikking waarmee de zorgaanbieders personeel kunnen aanstellen. Naar aanleiding van het kostprijs onderzoek dat recentelijk is verricht, zullen de uurtarieven in 2024 (met terugwerkende kracht) en 2025 worden verhoogd.
Kunt u aangeven in welk stadium de herijking van de tarieven voor ADL-assistentie zich bevindt? Kunt u ook toelichten wanneer deze herijking precies verwacht kan worden?
Het kostprijsonderzoek dat de basis vormt voor herijking van de tarieven is inmiddels afgerond. Ik werk op dit moment aan de aanpassing van de subsidieregeling voor 2025 en 2024 (met terugwerkende kracht). Deze zal voor het einde van dit jaar worden gepubliceerd.
Welke concrete maatregelen neemt u momenteel om te zorgen dat ADL-hulp aan een cliënt zoveel mogelijk geleverd wordt door een vast team? Welke aanvullende concrete maatregelen zouden hiervoor genomen kunnen worden en bent u ook bereid deze maatregelen in te zetten? Zo nee, waarom niet?
Zie mijn antwoord op vraag 3, 8 en 9. Ik vind het belangrijk dat zorgaanbieders hier zelf invulling aan geven.
Welke opleidingseisen worden gesteld aan ADL-assistenten? Aan welke criteria moet het interne opleidingstraject voldoen en wie ziet hierop toe? Welke criteria zijn er voor personen in leidinggevende functies?
ADL-assistentie wordt geleverd op regie en aanwijzing van de client; de cliënt geeft zelf aan hoe hij/zij geholpen wil worden. ADL-assistentie is daarmee anders dan de reguliere zorg. Fokus werft in principe ook geen medewerkers met een zorgachtergrond; een dienstverlenende instelling en communicatieve vaardigheden worden binnen dit concept belangrijker gevonden bij de werving van personeel. Het opleidingstraject van Fokus is dan ook vooral gericht op het leren werken op aanwijzing, wat eenvoudiger klinkt dan het is. Uiteraard zijn er ook praktische vaardigheden die geleerd moeten worden en dat vindt plaats door BIG geregistreerde fysiotherapeuten (transfers) en verpleegkundigen (verpleegkundige handelingen). Fokus handelt conform de wet BIG waar van toepassing. De IGJ houdt hier toezicht op. De ADL opleiding van Fokus is van zodanige kwaliteit dat medewerkers met dit certificaat in samenwerking met het ROC deelcertificaten voor het diploma Helpende 2 kunnen behalen.
Deelt u de mening dat het onveilig kan voelen om een klacht in te dienen bij een instelling of organisatie waar je als cliënt volledig van afhankelijk bent? Begrijpt u dat cliënten hierdoor een barrière voelen om klachten te melden?
Ik kan me voorstellen dat het voor cliënten ongemakkelijk kan zijn en zij zich zelfs onveilig voelen om een klacht in te dienen bij een instelling waarvan zij volledig afhankelijk zijn voor hun basisbehoeften. Bij Fokus is die afhankelijkheid nog groter, omdat wonen en zorg aan elkaar gekoppeld zijn, dus ik begrijp dat dat als een barrière kan voelen. Tegelijkertijd is van belang dat cliënten met de zorgaanbieder in gesprek gaan over hun ontevredenheid, hun wensen en behoeften, opdat de zorg verbeterd kan worden. Om in gesprek te gaan met de zorgaanbieder, kan de cliënt de hulp inschakelen van een klachtenfunctionaris. Die heeft als taak de cliënt gratis van advies te dienen met betrekking tot het indienen van een klacht, het formuleren daarvan en het onderzoeken van de mogelijkheden om tot een oplossing van de klacht te komen. De klachtenfunctionaris functioneert onafhankelijk ten opzichte van de zorgaanbieder. De cliënt kan – als hij zelf de klacht niet wil indienen – deze ook laten indienen door een ouder of wettelijk vertegenwoordiger.
Daarnaast is er een rol voor de cliëntenraad weggelegd. De medezeggenschapsrechten van de cliëntenraad zijn ervoor bedoeld dat cliënten invloed kunnen uitoefenen op de zorg en dat bestuurders de zorg goed kunnen afstemmen op de wensen en behoeften van de cliënten. De cliëntenraad kan er bijvoorbeeld voor kiezen om advies uit te brengen en in gesprek te gaan over het beleid over de tijdstippen waarop cliënten uit en naar bed geholpen worden en waarop cliënten geholpen worden met wassen, aankleden en naar buiten gaan. Over het algemene beleid ter zake van kwaliteit, veiligheid en hygiëne heeft de cliëntenraad instemmingsrecht. De regels over de cliëntenraden zijn opgenomen in de Wet medezeggenschap cliëntenraden 2018.
Deelt u de mening dat dit probleem breder speelt binnen de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz) en bent u bereid om met cliëntenorganisaties en vertrouwenspersonen in beeld te brengen welke verbeteringen in deze wet mogelijk zijn?
Op basis van het krantenartikel en de overige informatie die ik heb, kan ik niet concluderen dat de Wkkgz een probleem met zich meebrengt. In de evaluatie van de Wkkgz uit 2021 kwam dit niet als knelpunt naar voren. Ik zal cliëntenorganisaties en vertrouwenspersonen vragen in hoeverre zij dit probleem herkennen. Tegelijkertijd is het volgens mij van groot belang dat cliënten en het bestuur van de instelling in overleg met elkaar gaan en blijven over de wensen en behoeften van de cliënten. Oók als de instelling met personeelstekort of andere uitdagingen te maken heeft.
Het bericht 'Vernietiging Armeens erfgoed in Nagorno-Karabach: 'Doelbewust uitwissen geschiedenis'' |
|
Claudia van Zanten (BBB), Henk Vermeer (BBB) |
|
Eppo Bruins (CU), Caspar Veldkamp (NSC) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het bericht «Vernietiging Armeens erfgoed in Nagorno-Karabach: «Doelbewust uitwissen geschiedenis»»? Zo ja wat is uw beider reacties hierop?1
Wij zijn bekend met dit artikel. Wij hechten groot belang aan de bescherming van het Armeens cultureel erfgoed in de zuidelijke Kaukasus.
Kunt u toezeggen dat u de Azerbeidzjaanse ambassadeur gaat ontbieden over de doelbewuste vernietiging van soms eeuwenoud Armeens erfgoed in Nagorno-Karabach en de daarbij mogelijk gepaard gaande schending van mensenrechten die de overgebleven Armeniërs kunnen treffen? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet is zonder meer bezorgd over de berichten aangaande het Armeens cultureel erfgoed. Het cultureel erfgoed ter plaatse kent een lange en complexe geschiedenis, waarbij zowel Armeense als Azerbeidzjaanse culturele erfstukken in de afgelopen decennia beschadigd of vernietigd zijn geraakt.
Nederland hecht groot belang aan het Haags Verdrag van 1954 en het Tweede Protocol van 1999, waar beide landen partij bij zijn. Deze verdragen verplichten hen om schade aan culturele goederen tijdens gewapende conflicten te voorkomen. We moedigen beide landen aan om deze verplichtingen na te leven en bij te dragen aan de bescherming van het cultureel erfgoed; voor wat betreft genoemde regio moedigen we Azerbeidzjan hiertoe aan.
Het belang van bescherming van cultureel erfgoed in de regio heeft Nederland recentelijk op hoog niveau opgebracht bij de Azerbeidzjaanse overheid. Nederland heeft daar nogmaals toegezegd gekregen dat Azerbeidzjan cultureel erfgoed in de regio zal beschermen en dat Azerbeidzjan de samenwerking met UNESCO opzoekt. Azerbeidzjan gaf in dat gesprek aan dat – sinds het de Karabach regio en de omliggende gebieden onder eigen controle heeft – er verschillende stappen zouden zijn gezet om dit erfgoed te beschermen.
Kunt u de regering van Azerbeidzjan oproepen direct te stoppen met het verder beschadigen, onteren en uitwissen van Armeens erfgoed, waaronder ook christelijke kerken, kloosters en begraafplaatsen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Wilt u de regering van Azerbeidzjan dringend verzoeken de plegers van deze misdaden op te sporen en te straffen voor hun misdaden, een deel van hen is immers op camera's vastgelegd en daarmee makkelijk te vinden? Zo nee, waarom niet?
Nederland hecht groot belang aan het Haags Verdrag van 1954 en het Tweede Protocol daarbij, dat ieder land een verbod oplegt om misdaden tegen een ander volk en zijn historisch-culturele goederen te begaan en partijen ook verplicht om schendingen van het Verdrag en Tweede Protocol als misdrijven aan te merken, nationaal strafbaar te stellen en daders te vervolgen. Het is aan Armenië en Azerbeidzjan om binnen dit kader zorg te dragen voor opsporing en vervolging van misdrijven. Het kabinet steunt het vredesproces tussen Armenië en Azerbeidzjan en roept beide partijen op om te komen tot een alomvattend vredesakkoord met inbegrip van bescherming van cultureel erfgoed.
Wilt u de regering van Azerbeidzjan dringend verzoeken de Armeense minderheden die nog in Nagorno-Karabach zijn overgebleven te beschermen en met rust te laten? Zo nee, waarom niet?
Nederland is voortdurend in gesprek met de Azerbeidzjaanse autoriteiten, waarin mensenrechten steevast worden genoemd. Nederland onderschrijft daarbij in het bijzonder het belang van de bescherming van kwetsbare groepen. In gesprekken met de Azerbeidzjaanse overheid heeft deze zich gecommitteerd aan bescherming van de (weinige) Armeniërs die nog in de regio wonen.
Wilt u de regering van Azerbeidzjan dringend verzoeken aan te geven hoe zij de Armeense minderheden die Nagorno-Karabach ontvlucht zijn of nog zijn overgebleven gaat compenseren voor hun achtergelaten en/of beschadigde bezittingen? Zo nee, waarom niet?
De spanningen tussen Armeniërs en Azerbeidzjanen in de Karabach regio hebben historische wortels die teruggaan tot het einde van de negentiende en eeuw. In deze lange periode zijn aan beide zijden grote groepen mensen van huis en haard verdreven, en hebben daar immateriële en materiële schade bij geleden, waaronder ook schade aan cultureel erfgoed. Mede daarom hecht het kabinet grote waarde aan de onderhandelingen over een alomvattend vredesakkoord. Het is aan de beide landen om te bepalen op welke plaats in dat proces de situatie van vluchtelingen («internally displaced persons») moet worden behandeld. Beide partijen hebben aangegeven al vergevorderd te zijn in dit proces en bilateraal de vredesbesprekingen voort te zetten. Nederland blijft beide partijen voortdurend aanmoedigen om snel tot een vredesakkoord te komen. Naar aanleiding van de motie van de leden Kahraman en Ceder (motienummer 21501-02-2947) over de bescherming van het Armeens cultureel erfgoed heeft Nederland tijdens de Raad Buitenlandse zaken van 14 oktober de EU en de Europese lidstaten verzocht om Armenië en Azerbeidzjan te blijven oproepen tot een alomvattend vredesakkoord te komen, met inbegrip van bescherming van cultureel erfgoed.
Kunt u aangeven of en wat voor projecten er op het gebied van educatieve en/of culturele uitwisselingen op dit moment lopen met Armenië en/of Azerbeidzjan, en of u op deze of op andere wijze een rol kan spelen om deze ontwikkelingen te stoppen en meer begrip voor elkaars culturen te krijgen?
De Nederlandse ambassades financieren activiteiten met behulp van diverse budgetten. Prioritair is bevordering van het vredesproces in Armenië en Azerbeidzjan. Ook zijn er activiteiten ter bevordering van mensenrechten, democratie en rechtsstaat en ter versterking van het maatschappelijk middenveld.
Daarnaast heeft Nederland zich gecommitteerd aan de financiering van een project gericht op identificatie menselijke resten die zijn aangetroffen in de Karabach regio, uitgevoerd door The International Commission on Missing Persons (ICMP). Dit project richt zich ook op het opbouwen van een samenwerkingsmechanisme tussen beide landen en kan bijdragen aan de verwerking van het gedeelde traumatische verleden.
Kunt u de huidige gebeurtenissen onderdeel laten uitmaken van onderwijsprogramma's over de Armeense genocide als zijnde een actueel voorbeeld van het uitwissen van de geschiedenis van een volk, net zoals ook gerichter onderwijs over bijvoorbeeld de holocaust in het regeerakkoord is opgenomen?
Scholen in Nederland bepalen zelf hoe zij binnen de bestaande wettelijke kaders inhoudelijk invulling geven aan de kerndoelen. Het staat ze vrij om als verdieping voorbeelden te geven van conflicten door de geschiedenis heen. Aan antisemitisme, de Holocaust en Jodenvervolging zijn scholen verplicht om aandacht te besteden in hun lessen. In het primair onderwijs is kennis over de Holocaust verwerkt in de kerndoelen 52 en 53, vallend onder het domein «Oriëntatie op jezelf en de wereld – Tijd». In de onderbouw van het voortgezet onderwijs is kennisoverdracht van de Holocaust verwerkt in kerndoel 37, vallend onder onderdeel «Mens en maatschappij». Ook in de bovenbouw van het voortgezet onderwijs wordt onder andere via de vakken geschiedenis en maatschappijleer aandacht besteed aan burgerschap, Holocaust en internationale relaties. De kerndoelen worden enkel op hoofdlijnen vastgesteld.
Kunt u gezamenlijk in kaart brengen waar op dit moment in andere conflicten het behoud en voortbestaan van erfgoed, historie en de cultuur van strijdende partijen risico's lopen en wat Nederland eraan zou kunnen doen om dit te beschermen?
Op veel plaatsen in de wereld, zoals in Oekraïne, Soedan, Jemen, Gaza en Libanon zijn conflicten gaande waarbij ook schade wordt aangebracht aan historisch erfgoed en cultuur. Nederland maakt deel uit van samenwerkingsverbanden die zich inzetten voor behoud en bescherming van cultureel erfgoed, zoals via de VN organisatie voor onderwijs en cultuur UNESCO. Met UNESCO organiseerde Nederland in mei in Den Haag de conferentie «Cultural Heritage and Peace: Building on 70 years of UNESCO Hague Convention for the Protection of Cultural Property in the Event of Armed Conflict» om aandacht te vestigen op het belang van de bescherming van cultureel erfgoed tijdens gewapend conflict. Ook steunt Nederland de uitvoeringsorganisatie CER (Cultural Emergency Response) die zich volledig toelegt op cultural emergency response in crisisgebieden.
De rol van de Landsadvocaat in de besluitvorming omtrent het uitroepen van een asielcrisis en de plannen voor een noodwet op het gebied van Asiel |
|
Michiel van Nispen |
|
Marjolein Faber (PVV) |
|
Vanaf welk moment is de landsadvocaat betrokken bij het voornemen om een asielcrisis uit te roepen en plannen te maken voor een noodwet?
Vanaf eind augustus is er op ambtelijk niveau contact geweest met de Landsadvocaat teneinde met het oog op eventuele juridische procedures te bezien of ambtelijk alle (juridische) invalshoeken met betrekking tot de toepassing van het noodrecht op grond van de Vreemdelingenwet 2000 in beeld waren.
Kunt u aangeven op welke momenten er precies sprake was van enige vorm van contact met de landsadvocaat over de asielcrisis en de noodwet?
In eerste instantie heeft een ambtelijk gesprek met de Landsadvocaat plaatsgevonden. Naar aanleiding daarvan en na bestudering van de op dat moment ambtelijk geproduceerde stukken, hebben de betrokken advocaten ter nadere bespreking een eerste conceptnotitie opgesteld. Daarna heeft nogmaals een gesprek plaatsgevonden op ambtelijk niveau. Geconstateerd werd vervolgens dat het doel van het betrekken van de Landsadvocaat al was bereikt, omdat gebleken was dat ambtelijk alle (juridische) invalshoeken in beeld waren. Er bestond dus geen aanleiding het adviestraject te vervolgen en het is daarom voor wat betreft de advisering van de landsadvocaat bij de gesprekken op ambtelijk niveau en een onvoltooid conceptstuk gebleven.
Kunt u nogmaals nagaan of iets hierover in een verslag staat dat kan worden gedeeld met de Kamer? Zo ja, mag de Kamer dit inzien?
Er is geen verslag gemaakt van de gesprekken met de Landsadvocaat.
Kunt u aangeven waarom er is gekozen voor een benen-op-tafel-overleg met de landsadvocaat over dit onderwerp en niet een meer formele variant van advisering?
De beide overleggen pasten het beste bij het doel. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 1 bestond de behoefte om met het oog op eventuele juridische procedures te bezien of ambtelijk alle (juridische) invalshoeken met betrekking tot de toepassing van het noodrecht op grond van de Vreemdelingenwet 2000 in beeld waren. Omdat na het tweede overleg bleek dat het doel was bereikt, bestond er geen aanleiding het adviestraject te vervolgen en daarom is het bij het onvoltooide concept gebleven.
Kunt u zo precies als mogelijk reconstrueren, door zelf na te gaan wat er is gezegd en/of dat na te vragen bij ambtenaren of anderen die hierbij aanwezig waren, wat er is geadviseerd door de landsadvocaat over de asielcrisis en de noodwet? Bent u bereid om dat met de Kamer te delen? Zo nee, waarom niet?
Over genomen besluiten, de onderbouwing daarvan en de afgewogen alternatieven wordt zoals gebruikelijk verantwoording afgelegd aan uw Kamer.
Enkele gedane uitspraken en de ministeriële verantwoordelijkheid |
|
Anne-Marijke Podt (D66) |
|
Marjolein Faber (PVV) |
|
![]() |
Wat bedoelde u met de uitspraak «Het COA was op de hoogte, heeft hier maandenlang de tijd voor gehad» in reactie op de extra plaatsing van één à twee asielzoekers per opvanglocatie?1
Het COA streeft in zijn algemeenheid naar een bezettingsgraad van 91% voor opvanglocaties om redenen van leefbaarheid en beheersbaarheid. Om te voorkomen dat asielzoekers buiten moeten slapen zet het COA de afgelopen periode iedere opvanglocatie maximaal in, met het resultaat dat het landelijke bezettingspercentage tussen de 99% en 100% ligt. Mijn inzet was om alles op alles te zetten om aan de bestuurlijke afspraken met Ter Apel te voldoen en het aantal asielzoekers daar onder de 2.000 te krijgen. Derhalve is vanuit het ministerie het COA dringend verzocht, in een ultieme poging te voldoen aan de bestuurlijke afspraken, één á twee asielzoekers extra per opvanglocatie door te plaatsen.
Hoe is deze uitspraak te rijmen met de verantwoordelijkheid van de Minister voor de Zelfstandige Bestuursorganen die onder haar ministerie vallen, in dit geval het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA)?
Zie antwoord vraag 1.
Wat bedoelde u met de uitspraak in het commissiedebat Vreemdelingen- en Asielbeleid van 12 september 2024 dat het COA slechts opdrachtnemer is en het logisch is dat zij haar opdrachtnemer aanspreekt als zij de opdracht onjuist uitvoeren? Bent u van mening dat het COA publiekelijk aanspreken de gewenste gang van zaken is, gelet op uw ministeriële verantwoordelijkheid?
Zie antwoord vraag 1.
Vindt u in algemene zin dat u hoort te staan voor die organisaties en medewerkers van die organisaties die onder haar verantwoordelijkheid vallen? Waarom (niet)?
Ja
Kunt u toelichten hoe u deze uitspraken ziet in het licht van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen en de «notitie ministeriële verantwoordelijkheid bij zelfstandige bestuursorganen» (Kamerstuk 35 387, nr. 2), waarin onder andere staat dat de Minister verantwoordelijk is voor de uitvoerbaarheid van het beleid van zelfstandig bestuursorganen (zbo's)?
Het is mijn verantwoordelijkheid als Minister om uw Kamer transparant te informeren naar aanleiding van vragen die de Kamer heeft. In dat kader heb ik deze uitleg gegeven. Of de betrokken uitvoeringsorganisatie een ZBO is, is voor de transparantie die ik betracht niet relevant.
Deelt u de mening dat het prima is ambtenaren en zbo’s achter de schermen aan te spreken op de uitvoering, maar dat niemand in Nederland baat heeft bij het publiekelijk onder de bus gooien van hardwerkende uitvoerders? Hoe kijkt u in dat licht naar uw uitspraak tijdens het commissiedebat Vreemdelingen- en asielbeleid van 12 september 2024 dat «je zou denken dat je interne documenten ook intern houdt, maar de brief die ik heb gestuurd, lag diezelfde avond bij De Telegraaf.»?
Ik deel uw mening dat niemand in Nederland er bij gebaat is dat hardwerkende uitvoerders als zondebok gebruikt worden. Dat staat los van het feit dat interne documenten ook intern dienen te blijven.
Bent u bereid dit soort uitspraken voortaan voor zich te houden?
Ik vind het van belang uw Kamer mee te blijven nemen in mijn afwegingen zoals ik hierboven ook uiteen heb gezet.
Haar tweede proefballonnetje van de week |
|
Kati Piri (PvdA) |
|
Marjolein Faber (PVV) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Minister Marjolein Faber wil provincies om de beurt asielzoekers laten opvangen» van EenVandaag, d.d. 26 september 2024?1
Ja
Staat in het Hoofdlijnenakkoord of het Regeerprogramma dat het kabinet met een systeem komt om provincies bij toerbeurt asielzoekers uit Ter Apel te laten opvangen?
Nee, een dergelijk systeem is niet opgenomen in het hoofdlijnenakkoord of het regeerprogramma.
Heeft het kabinet besloten om provincies bij toerbeurt asielzoekers uit Ter Apel te laten opvangen? Zo ja, wanneer?
Nee, alles is erop gericht om te zorgen dat iedereen die in Nederland asiel aanvraagt, voorzien wordt van een bed, ondanks alle inspanningen blijft de opvangsituatie kritiek. Om die reden worden, naast de maatregelen die in het regeerplan staan zoals het beperken van de instroom en inzet op terugkeer, aanvullende noodmaatregelen verkend. Zodra dit plan verder is uitgewerkt en afgestemd zal het, indien noodzakelijk, in werking treden.
Heeft u uw uitspraken gedaan namens het gehele kabinet, zoals de eenheid van kabinetsbeleid bepaalt?
Nee, zie het antwoord bij vraag 3.
Is dit voornemen besproken in de ministerraad?
Nee, zie het antwoord bij vraag 3.
Is dit voornemen afgestemd met uw collega’s van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties?
Nee, zie het antwoord bij vraag 3.
Wanneer moet dit plan ingaan?
Zie het antwoord op vraag 3.
Liggen er ambtelijke analyses ten grondslag aan dit voornemen?
Zie het antwoord op vraag 3.
Heeft u dit exacte plan op 26 september 2024 met gemeentelijke en provinciale bestuurders besproken? Zo ja, hoe was hun reactie?
Dit voornemen is zijdelings genoemd aan de Landelijke Regietafel Migratie en Integratie van 26 september jl. Het plan wordt nu verder uitgewerkt en afgestemd.
Hoe lang zou de opvang per provincie moeten duren? Worden vluchtelingen iedere maand van de ene naar de andere provincie gesleept?
Het streven is om het aantal verhuisbewegingen zo laag mogelijk te houden. Daar het hier een noodmaatregel betreft is het niet altijd te garanderen dat dit ook lukt.
Kunt u uitleggen waarom u niet gewoon kiest voor de uitvoering van de spreidingswet, zoals provincies en gemeenten willen, maar voor houtje-touwtje noodmaatregelen waardoor het continu lijkt alsof er een crisissituatie is?
De spreidingswet is van kracht en ik hou mij, zoals ik ook heb aangegeven in het commissiedebat van 12 september jl. en het tweeminutendebat van 25 jl., aan deze wet. Dat neemt niet weg dat ik nog steeds voornemens ben deze wet in te trekken. Mijn inzet is te komen tot een aantal sobere grote opvanglocaties verdeeld over Nederland om op duurzame wijze invulling te geven aan sobere asielopvang in Nederland. Zolang er nog onvoldoende plekken zijn, zijn noodmaatregelen noodzakelijk.
Zijn er indicaties dat provincies beschikken over opvanglocaties om aan dit plan te kunnen voldoen?
Nee, dit is onderdeel van de verdere uitwerking en afstemming met de PRT’s, de (h)LRT en de LRT.
Wat zijn de financiële consequenties van dit plan? Hoe verhoudt zich dit tot de kosten per bed van reguliere asielzoekerscentra?
Noodopvang is duurder dan reguliere asielopvang. Om die reden is het mijn inzet om te komen tot een aantal sobere grote opvanglocaties verdeeld over Nederland. Dat neemt niet weg dat er momenteel onvoldoende van dit soort reguliere opvangplekken zijn en we mede afhankelijk zijn van deze noodopvang-accommodaties.
Kunt u deze vragen elk afzonderlijk en vóór vrijdag 27 september 2024, 17.00 uur beantwoorden?
Ik heb de vragen zo spoedig mogelijk beantwoord. Enkel waar dat de beantwoording ten goede kwam, heb ik vragen samengenomen.
De capaciteitsfixus op trajecten binnen een opleiding |
|
Claire Martens-America (VVD) |
|
Eppo Bruins (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het door de Kamer aangenomen gewijzigde amendement van het lid Martens-America ter vervanging van nr. 45 over een capaciteitsfixus op trajecten binnen een opleiding?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat dit amendement in werking is getreden en dat daarmee een capaciteitsfixus mogelijk is voor inschrijvingen voor het collegejaar 2025–2026? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het amendement is inderdaad in werking getreden per 1 september jongstleden.2
Formeel juridisch is met de inwerkingtreding van het amendement de wettelijke mogelijkheid gerealiseerd om te selecteren op trajectniveau voor studiejaar 2025–2026. Ook DUO heeft de systemen gereed om de fixus te kunnen registreren en daar instructies voor verspreid onder de instellingen. Instellingen moeten hun fixus uiterlijk 1 december registreren in de Registratie instellingen en opleidingen (RIO).
Aan de kant van de instellingen vraagt deze wetswijziging ook om uitgebreide aanpassing van de systemen. Op basis van een analyse van Studielink is gebleken dat implementatie voor studiejaar 2025–2026 grote risico’s kende voor de uitvoering en bovendien slechts zeer beperkt mogelijk was. Volledige implementatie van alle mogelijkheden die het amendement biedt zou pas op zijn vroegst gereed kunnen zijn voor studiejaar 2027–2028. Uiteindelijk hebben de instellingen gekozen voor het scenario waarbij het instrument van een fixus op een taaltraject volledig kan worden ingezet, op zo kort mogelijke termijn. De mogelijkheid om een fixus in te stellen op andere trajecten dan taaltrajecten volgt later, nadat ook de aanvullende fixusinstrumenten uit de Wet internationalisering in balans beschikbaar komen. Hier is op korte termijn vanuit de instellingen de behoefte minder groot. Over de juiste implementatie daarvan zal op dat moment opnieuw het gesprek binnen de keten moeten worden gevoerd.
Studielink werkt op dit moment samen met instellingen en leveranciers van Studenten informatiesystemen om de fixus op taaltrajecten mogelijk te maken voor studiejaar 2026–2027. De inschrijving voor studiejaar 2026–2027 gaat open op 1 oktober 2025. Vanaf dat moment kunnen studenten zich aanmelden. Studielink loopt op schema om deze planning te halen.
Kunt u aangeven hoe de voortgang verloopt voor de benodigde administratieve handelingen voor invoering van dit amendement? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Wat doet u er op dit moment aan om gebruik van de capaciteitsfixus vanaf collegejaar 2025–2026 te stimuleren? Kunt u uw antwoord toelichten?
Instellingen kunnen een capaciteitsfixus instellen als de beschikbare onderwijscapaciteit ontoereikend is om alle aspirant-studenten die zich aanmelden toe te laten. Het gaat dan bijvoorbeeld om de beschikbaarheid van onderwijs- en practicumruimtes, docenten of stageplaatsen. Het is niet aan mij om te beoordelen wanneer dat het geval is, maar aan de instellingen. Het is niet toegestaan een capaciteitsfixus in te stellen om andere redenen dan de beschikbare onderwijscapaciteit, bijvoorbeeld beschikbaarheid van woonruimte voor studenten of het beperken van studiemigratie.
Voor de zomer heeft het Ministerie van OCW in een brief aan alle instellingen ambtelijke ondersteuning aangeboden aan hen die de wens hadden om een fixus op trajectniveau in te zetten. De reden hiervoor was dat het proces zoals beschreven in antwoord 3 door Studielink voor studiejaar 2025–2026 nog niet ondersteund wordt. Naar aanleiding van deze brief heeft zich één opleiding gemeld.
In het debat over DUO en het hoger onderwijs op 23 oktober jongstleden wees het lid Martens-America mij op berichtgeving vanuit UNL. Deze berichtgeving is inmiddels ook met mij gedeeld. UNL geeft hierin aan dat van de fixus op een traject niet op grote schaal gebruik wordt gemaakt, omdat het nadelig zou zijn voor de uitkomst van de toets anderstalig onderwijs uit het wetsvoorstel Wet internationalisering in balans. Ik wil hier benadrukken dat het instellen van een numerus fixus op een traject als zodanig geen invloed heeft op de beoordeling van de toets anderstalig onderwijs. Nederlands moet weer de norm worden. Ik juich het dan ook toe dat UNL inzet op meer beschikbaarheid van Nederlandstalige trajecten. Of een anderstalige opleiding of een anderstalig traject doelmatig is, zal worden beoordeeld op basis van de doelmatigheidscriteria die ik nu uitwerk in de algemene maatregel van bestuur bij het wetsvoorstel Wet internationalisering in balans.
Kunt u uitleggen hoe u de uitvoeringsbezwaren van bijvoorbeeld Studielink helpt weg te nemen? Kunt u het antwoord toelichten?
Er zijn geen uitvoeringsbezwaren, anders dan dat implementatie van het amendement Martens-America tijd kost. De implementatie valt verder onder de verantwoordelijkheid van de instellingen, omdat Studielink als stichting wordt vormgegeven en gefinancierd door instellingen. Mijn ministerie is in de afgelopen periode meermaals in gesprek geweest met Studielink om verdere informatie te verstrekken die nodig is voor de implementatie en zal ook in de toekomst ondersteuning blijven aanbieden waar dit nodig is. Bovendien heb ik besloten de kosten te dekken voor implementatie van het amendement door Studielink.
Hoe helpt u onderwijsinstellingen met het implementeren van de capaciteitsfixus en hoe verloopt dit?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u beschrijven welke opleidingen op dit moment een capaciteitsfixus aan het implementeren zijn? Kunt u uw antwoord toelichten?
Voor een numerus fixus op een traject in het studiejaar 2025–2026 heeft zich op dit moment één opleiding bij OCW gemeld. Hoeveel opleidingen bezig zijn met het implementeren van een numerus fixus op traject voor studiejaar 2026–2027 of daarna is op dit moment niet te zeggen.
Instellingen hoeven hun fixus op opleidingsniveau pas uiterlijk 1 december te melden en registreren via RIO. Ook hoeven instellingen niet aan te kondigen dat ze voornemens zijn een fixus in te stellen. Een beschrijving van de opleidingen die een capaciteitsfixus implementeren kan ik dus niet geven. Een actueel overzicht van opleidingen met een numerus fixus is te raadplegen via https://www.studiekeuze123.nl/selectie/welke-opleidingen-hebben-een-numerus-fixus.
Bent u bekend met het bericht «Europese miljarden voor bestrijding migratie in Afrika komen nauwelijks goed terecht: «school zonder elektriciteit kreeg blender cadeau»»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de bevindingen en aanbevelingen uit dit rapport?
Graag verwijs ik voor de beantwoording van deze Kamervragen naar de kabinetsappreciatie van het rapport van de Europese Rekenkamer die uw Kamer gelijktijdig toekomt.
Het betreft hier een kritisch rapport van de Europese Rekenkamer dat tekortkomingen bloot legt in de programmering van de Europese Commissie. Dit gaat ten koste van de effectiviteit van de uitgaven en draagt soms bij aan mensenrechtenschendingen. Om dit te voorkomen is het cruciaal dat alle aanbevelingen met hoge urgentie worden opgevolgd. De Europese Commissie heeft aangegeven dat ze dat wil gaan doen. Nederland zal er bij de Europese Commissie stevig op aandringen dat dit ook gebeurt en zal de Europese Commissie vragen de lidstaten hierover te informeren.
Deelt u de mening van de Europese Rekenkamer dat de inzet van deze 4,5 miljard euro nauwelijks impact heeft gehad? Zo ja, wat ziet u als belangrijkste oorzaken? Zo nee, waarom niet?
Dit kabinet deelt deze interpretatie van deze genoemde conclusies niet en verwijst voor een nadere appreciatie naar eerder genoemde kamerbrief.
Deelt u de mening dat dit onbestaanbaar zou moeten zijn en dat het onacceptabel is dat er op deze wijze met belastinggeld wordt omgegaan?
Nederland vindt het van belang dat de middelen voor Europese ontwikkelingshulp ook worden ingezet om bij te dragen aan het verkrijgen van grip op migratie. Uiteraard dient de inzet van die middelen wel rechtmatig en doelmatig te zijn en plaats te vinden binnen de kaders van het internationaal en humanitair. In algemene zin geldt dat er niet één pasklare formule is voor inzet op basis waarvan de grip op migratie wordt vergroot. Dit is een leerproces en bovendien is effectieve inzet afhankelijk van de specifieke context. Op basis van de informatie uit het rapport van de Europese Rekenkamer concludeert het kabinet dat er met EUTF-fondsen resultaten behaald zijn, die ten minste gedeeltelijk hebben bijgedragen aan de overkoepelende doelen van de projecten.
Bent u bekend met de aanbevelingen die de Europese Rekenkamer heeft gedaan in haar rapport? Zo ja, zijn deze aanbevelingen volgens u voldoende om Europees geld efficiënter te besteden? Zo niet, wat kan er volgens u nog meer worden aanbevolen?
Het kabinet verwelkomt deze aanbevelingen en deelt de visie van de Europese Rekenkamer dat implementatie ervan zal bijdragen aan de verhoogde effectiviteit van de inzet en de reductie van risico’s. Het kabinet vindt het positief dat de Europese Commissie heeft aangegeven alle aanbevelingen over te zullen nemen.
Wat vindt u van de uitspraak van een lid van de Europese Rekenkamer dat er te weinig focus was bij de besteding van de Europese gelden ten aanzien van de bestrijding van migratie uit Afrika?
Dit is een conclusie die ook in het rapport getrokken wordt. Het kabinet kan instemmen met de aanbeveling dat met het aanbrengen van meer focus effectiever kan worden bijgedragen aan het verkregen van grip op migratie.
Wat zou volgens u de focus moeten zijn ten aanzien van de besteding van Europese gelden in het kader van het tegengaan van migratie uit Afrika en op welke wijze kunnen wij hier vanuit Nederland op sturen?
Het Nederlandse beleid richt zich op het krijgen van grip op migratie, onder andere door het bevorderen van terugkeermogelijkheden, het terugdringen van irreguliere migratie, inclusief mensenhandel en mensensmokkel, en het beschermen van vluchtelingen en migranten. Daarnaast is Nederland actief in het ondersteunen veilige van opvang van vluchtelingen in de regio, om zo doorreis te beperken. Zo kunnen vluchtelingen als de situatie verbeterd in het land van herkomst ook makkelijker terug. Dit is veelal een wederzijds belang met de landen waarmee Nederland al dan niet via de EU mee samenwerkt.
Zijn er bij u nog meer voorbeelden bekend van geld dat niet goed terecht is gekomen dan reeds in het artikel benoemd? Zo ja, vanaf wanneer was u hiervan op de hoogte?
Het EUTF bestond uit € 5 miljard aan bijdragen. € 4,4 miljard daarvan kwam uit het Europees Ontwikkelingsfonds (EOF), waarvan het Nederlandse aandeel in de afdrachten 4,78% was voor het 11e EOF, en € 623 miljoen uit bilaterale bijdragen van EU lidstaten, het VK, Noorwegen en Zwitserland, waarvan € 29,362,000 euro van Nederland (t/m 31/12/2023). Sinds 2021 is het EUTF opgegaan in het instrument voor nabuurschap en internationale samenwerking (NDICI), dat onderdeel uitmaakt van de EU-begroting, en waarvan mede op Nederlands aandringen indicatief 10% naar migratie gaat. Het Nederlandse aandeel in de afdrachten aan de EU begroting is 6,1% (bni-sleutel).
Kunt u aangeven hoeveel van deze gelden uit Nederland afkomstig zijn en hoeveel geld er het komende jaar vanuit Nederland wordt afgedragen aan de EU voor het tegengaan van migratie uit Afrika?
Wat doet u eraan om de EU de gelden die zij vanuit Nederland krijgt effectief te laten besteden?
De Europese Commissie is verantwoordelijk voor de besteding van de EU-middelen voor migratie. Nederland dringt erop aan dat deze middelen effectief en binnen de kaders van het internationaal en humanitair recht worden besteed. Nederland heeft als lidstaat inspraak in de programmering die Europese Commissie via de reguliere EU-gremia. Nederland spant zich er in Europees verband bijvoorbeeld voor in om de toetsing en monitoring van de mensenrechtensituatie te versterken. Bovendien zoekt Nederland waar mogelijk synergiën tussen de Nederlandse en Europese inzet en programmering, om zo de kans op duplicatie van projecten te minimaliseren en gelden zo efficiënt mogelijk in te zetten (zie ook vraag 14).
Op welke wijze heeft u contact met de Europese Commissie over de bestrijding van migratie vanuit Afrika?
EU-lidstaten, waaronder Nederland, hebben via de reguliere EU-gremia geregeld contact met de Europese Commissie over het thema migratie in relatie tot derde landen, inclusief landen op het Afrikaanse continent. Het contact verloopt op reguliere basis en ad hoc als de actualiteit daar aanleiding toe geeft. Grip op migratie krijgen is een prioriteit van dit kabinet en wij kaarten het thema dan ook op verschillende niveaus aan bij de Europese Commissie.
Wat vindt u ervan dat onderzoeksteams van de Europese Rekenkamer in Libië geen toegang kregen tot detentiecentra om controles uit te voeren op het gebied van mensenrechten?
Wij zijn niet bekend met de omstandigheden waaronder de Europese Rekenkamer de toegang werd ontzegd. De Europese Rekenkamer is primair verantwoordelijk voor het controleren van de EU-uitgaven en heeft geen mandaat om mensenrechtencontroles uit te voeren in detentiecentra.
Bent u voornemens dit aan te kaarten tijdens de Raad Buitenlandse Zaken Ontwikkeling? Zo ja, wat gaat uw inzet zijn? Zo nee, waarom niet?
Het rapport van de Europese Rekenkamer wordt momenteel al besproken in een van de raadswerkgroepen, waar Nederland op ambtelijk niveau aan deelneemt. Indien blijkt dat dit niet afdoende is, kan Nederland dit ook in andere fora opbrengen. Een mogelijk forum is de Raad Buitenlandse Zaken/Ontwikkelingssamenwerking.
Zijn er voorbeelden vanuit Nederland waar de EU van kan leren?
Nederland heeft een aantal goedlopende partnerschappen in verschillende regio’s waar migratie een relevant thema is,waarbinnen het een aantal best practices heeft ontwikkeld. Zo werkt Nederland via het PROSPECTS programma met vijf verschillende VN en Wereldbank partners aan een integrale aanpak ter ondersteuning voor opvang in de regio, met name op het gebied van werkgelegenheid, onderwijs en vluchtelingenbescherming. Daarnaast bestaat COMPASS, een platform voor strategische samenwerking op migratie tussen Nederland, IOM en de veertien landen waarin het programma geïmplementeerd wordt. Eerder dit jaar heeft Nederland een bezoek gebracht aan de Europese Commissie om deze partnerschappen te presenteren en te bespreken hoe de EU-inzet daarop aansluit of van kan leren.
De uitvoering van het EUTF Afrika loopt eind 2025 af; zijn de EU en Nederland voornemens om dit programma te verlengen en zo niet, kan de Nederlandse bijdrage anders worden betrokken bij migratiedeals?
Het EUTF-instrument zal eind 2025 uitgefaseerd zijn en wordt niet verlengd. Het instrument voor nabuurschapsbeleid, ontwikkeling en internationale samenwerking (NDICI), waarvan indicatief 10% wordt ingezet op migratie, loopt door tot 2027. Nederland blijft zich ervoor hard maken dat deze middelen door de Europese Commissie zo effectief mogelijk worden ingezet. Het is hierbij van belang dat lessen worden getrokken uit eerdere Europese inzet en ervaringen van Europese lidstaten met programma’s op het gebied van migratie. Er bestaat, zoals ook gesteld in vraag 4, geen pasklare formule om grip op migratie te vergroten. Het is een leerproces hoe de middelen het meest effectief en binnen de kaders van het internationaal en humanitair recht, kunnen worden ingezet. Daarbij zal Nederland ook het gesprek aangaan hoe deze inzet eventueel onderdeel kan zijn van brede partnerschappen met derde landen, die tot doel hebben in belangen van beide partijen te voorzien. Voor de EU zijn die belangen onder andere een betere grip op migratie.
De rechtszaak van Nederland tegen Afghanistan |
|
Derk Boswijk (CDA), Kati Piri (PvdA) |
|
Marjolein Faber (PVV), Caspar Veldkamp (NSC) |
|
![]() ![]() |
Kunt u de schriftelijke aanklacht zoals ingediend bij het Internationaal Gerechtshof met de Tweede Kamer delen?
Australië, Canada, Duitsland en Nederland hebben Afghanistan aansprakelijk gesteld voor het niet-nakomen van zijn verplichtingen onder het Verdrag inzake uitbanning van alle vormen van discriminatie van vrouwen (Vrouwenverdrag). Dit verdrag schrijft voor dat Australië, Canada, Duitsland en Nederland eerst moeten proberen via onderhandeling tot een oplossing te komen. Pas indien geconcludeerd moet worden dat dit niet lukt, en er vervolgens ook geen overeenstemming bereikt kan worden over de organisatie van arbitrage binnen zes maanden, mogen de vier landen een procedure starten bij het Internationaal Gerechtshof. De formele notificatie aan Afghanistan met de aansprakelijkstelling is gepubliceerd op de website van het Centrum voor Internationaal Recht van het Ministerie van Buitenlandse Zaken.
Een aansprakelijkstelling vergt een lange adem, en Australië, Canada, Duitsland en Nederland zullen elke stap in dit proces zorgvuldig zetten, in het belang van de vrouwen en meisjes van Afghanistan. De voortgang en strategie van de onderhandelingen is in het belang van het proces vertrouwelijk.
Welke consequentie heeft de aanklacht voor de asielprocedure van Afghaanse vrouwen in Nederland?
Er is geen juridisch verband tussen de aansprakelijkstelling van Afghanistan voor schending van het Vrouwenverdrag en de asielprocedure in Nederland. Het Nederlands asielbeleid ten aanzien van Afghanistan is gebaseerd op het meeste recente ambtsbericht over Afghanistan. Dit ambtsbericht1 als ook de beleidsconsequenties zijn op 23 januari jl. met uw Kamer gedeeld.2 Naar aanleiding van dit bericht heeft uw Kamer via een schriftelijk overleg nog enkele aanvullende vragen gesteld, welke op 10 april 2024 zijn beantwoord.3 Uit het Besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid van 21 februari jl. over het asielbeleid ten aanzien van Afghanistan blijkt dat een Afghaanse vrouw in aanmerking kan komen voor een verblijfsgunning als zij aannemelijk heeft gemaakt dat zij zich niet kan conformeren aan de door de Taliban opgelegde normen en leefregels; en door het niet naleven van deze opgelegde normen en leefregels het risico loopt op (ernstige daden van) vervolging. De IND beoordeelt daarnaast in hoeverre de door de Taliban opgelegde normen en leefregels haar ernstig in haar mogelijkheden tot ontplooiing en sociale en maatschappelijke deelname beperken, en welke impact dit op haar zal hebben.
Betrekt de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) de analyse van het kabinet inzake de schending van het Verenigde Naties (VN)-Vrouwenverdrag door de Taliban bij de asielprocedure van Afghaanse vrouwen?
De IND betrekt bij de beoordeling of iemand wel of niet voor bescherming in aanmerking komt alle relevante informatie. In het ambtsbericht en de beantwoording van de aanvullende vragen zoals genoemd in het antwoord bij vraag 2 wordt uitgebreid ingegaan op de kwetsbare positie van vrouwen en meisjes in Afghanistan.
Lopen Afghaanse vrouwen in uw ogen gevaar in Afghanistan, simpelweg omdat zij vrouw zijn en de Taliban met afschuwelijke wetten en praktijken, zoals het verbod om op straat te praten, de rechten van de vrouwelijke bevolking inperken?
Sinds de machtsovername door de Taliban in 2021 is de situatie voor vrouwen en meisjes in Afghanistan zeer moeilijk. Wetten zoals de nieuwe wet over «deugden en ondeugden» beperken het leven van vrouwen en meisjes in Afghanistan nog verder. Daarmee kan niet automatisch gesteld worden dat alle vrouwen gevaar lopen. Dit neemt echter niet weg dat Nederland zich zeer verbonden voelt met het lot van de Afghaanse vrouwen en meisjes. Zo sprak Nederland zich bilateraal en in EU verband uit tegen deze nieuwe wet en roept het de Taliban op de mensenrechten, en de rechten van vrouwen en meisjes in het bijzonder, te respecteren, in overeenstemming met internationale verdragsverplichtingen. In het verlengde daarvan heeft Nederland recentelijk Afghanistan aansprakelijk gesteld voor schendingen van het Vrouwenverdrag. Deze aansprakelijkstelling van Afghanistan is een stap die past binnen de Nederlandse inzet ernstige mensenrechtenschendingen in Afghanistan tegen te gaan. Het doel is gerechtigheid voor de slachtoffers, en waarheidsvinding en rekenschap te bewerkstelligen voor de vrouwen en meisjes in Afghanistan. Ook geeft de aansprakelijkstelling een duidelijk signaal dat de Afghaanse vrouwen en meisjes niet zijn vergeten.
Wat zijn de inwilligingspercentages bij eerste asielverzoeken en herhaalde asielverzoeken van Afghaanse vrouwen in Nederland, sinds de machtsovername van de Taliban in augustus 2021?
In de periode 1 augustus 2021 t/m 30 september 2024 zijn ca. 2.580 beslissingen genomen op asielaanvragen (eerste en herhaalde aanvragen) ingediend door Afghaanse vrouwen (de overgrote meerderheid waren Afghaanse overgebrachte personen in het kader van de evacuatie). Daarvan is 95% ingewilligd en 5% afgewezen of afgehandeld met een andere afdoening (m.n. intrekking aanvraag). In vrijwel alle zaken waarin werd afgewezen was dat op formele gronden (Dublin, bescherming in andere lidstaat, buiten behandelingstelling omdat aanvrager niet meer aanwezig was).
Wat zijn de inwilligingspercentages bij eerste asielverzoeken en herhaalde asielverzoeken van Afghaanse vrouwen in Nederland, sinds de aanscherping van het beoordelingskader van de IND op 1 juli 2024?
Van 1 juli t/m 30 september jl. zijn 40 beslissingen genomen op asielaanvragen (eerste en herhaalde aanvragen) ingediend door Afghaanse vrouwen. Daarvan is 75% ingewilligd en 25% afgewezen of afgehandeld met een andere afdoening (m.n. intrekking aanvraag). In vrijwel alle zaken waarin werd afgewezen was dat op formele gronden (Dublin, bescherming in andere lidstaat, buiten behandelingstelling omdat aanvrager niet meer aanwezig was).
Bent u zich bewust van het risico dat met de aanscherping van het beoordelingskader Afghaanse vrouwen onterecht afgewezen en zelfs uitgezet kunnen worden met alle gevolgen van dien, zoals de schending van het non-refoulementprincipe?
Zoals in het antwoord op de vragen 2, 3 en 4 genoemd, wordt in het landgebonden asielbeleid voor Afghanistan reeds rekening gehouden met de kwetsbare positie van vrouwen en meisjes. Bij de beoordeling van de asielaanvraag wordt het non-refoulement beginsel te allen tijde nageleefd. Op dit moment is er overigens geen sprake van uitzettingen naar Afghanistan.
Hoe veel Afghaanse vrouwen zitten momenteel in Nederland in de asielprocedure of zijn in afwachting van hun procedure?
Op 1 oktober stonden bij de IND 260 asielaanvragen (eerste en herhaalde aanvragen en zij-instroom) ingediend door Afghaanse vrouwen open.4
Is het niet efficiënter voor de IND en minder belastend voor de Afghaanse vrouwen om het uitgangspunt van de rechtszaak van Nederland tegen Afghanistan centraal te stellen in de asielprocedure?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 1, zijn Australië, Canada, Duitsland en Nederland nog geen procedure gestart bij het Internationaal Gerechtshof. Overigens ziet de aansprakelijkstelling door Australië, Canada, Duitsland en Nederland op schendingen van het Vrouwenverdrag, in het bijzonder het recht op onderwijs, en staat, zoals bij vraag 2 aangegeven, los van asielprocedures. Wel worden, zoals bij vraag 2 aangegeven, de door de Taliban opgelegde normen en leefregels meegenomen in de individuele beoordelingen. Bovendien is het uitgangspunt van het Nederlandse asielbeleid de vraag of iemand voor bescherming in aanmerking komt. Dat beoordeelt de IND in een zorgvuldige procedure waarin alle relevante elementen worden meegewogen.
Het bericht 'Klimaatminister voorspelt dat haar eigen beleid niet voldoende is' |
|
Ilana Rooderkerk (D66), Christine Teunissen (PvdD), Suzanne Kröger (GL) |
|
Sophie Hermans (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() |
Bent u bekend met het artikel «Klimaatminister voorspelt dat haar eigen beleid niet voldoende is»?1
Ja.
Kunt u nader uitleggen wat u precies bedoelde met de zin «Daaruit gaat blijken dat we nog een uitdaging hebben, daar hoef je geen helderziende voor te zijn»?
Daarmee gaf ik aan dat het gezien de reflectie van het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) op het hoofdlijnenakkoord2 onwaarschijnlijk is dat het PBL in de KEV zal concluderen dat we met het huidige beleid het doel van 55% reductie in 2030 ten opzichte van 1990 zullen bereiken.
Waarom heeft u tijdens het commissiedebat Klimaat en energie van 12 september 2024 deze inschatting niet gedeeld, ondanks dat hier herhaaldelijk naar is gevraagd door meerdere woordvoerders?
PBL heeft dit signaal al bij de reflectie op het hoofdlijnenakkoord afgegeven. Ik heb tijdens dit debat aangegeven dat we pas 24 oktober bij de raming in de KEV weten hoe we er precies voorstaan. Dan wordt de Tweede Kamer daar ook over geïnformeerd.
Deelt u de mening dat het halen van de klimaatdoelen uit de Klimaatwet van groot belang is en onnodige vertraging bij het behalen van de klimaatdoelen voorkomen dient te worden?
Ja, het kabinet vindt het van groot belang dat we de doelen uit de Klimaatwet behalen. Wel vind ik het van belang om over alternatief beleid in de reguliere beleidscyclus te besluiten. De aankomende KEV geeft inzicht in het verwachte doelbereik en het beeld voor de verschillende sectoren en geeft bovendien ook inzichten over waarom de emissiereductie sneller of minder snel gaat. Deze informatie is cruciaal wanneer er nagedacht moet worden over welke aanpassingen er in het beleid mogelijk nodig is. Het kabinet beziet daarom op basis van de cijfers en de duiding daarvan in de KEV wat er nodig is aan alternatief beleid. Het kabinet zit ondertussen niet stil, maar voert het beleid uit en is aan de slag met het aanpakken van knelpunten in de uitvoering waar dat mogelijk is en het op orde brengen van randvoorwaarden.
Deelt u de mening dat wanneer niet geanticipeerd wordt op de Klimaat- en Energieverkenning (KEV) en er niet nagedacht wordt over extra klimaatmaatregelen dit onnodig vertragend is? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Is er op basis van de KEV 2023 een inschatting gemaakt van de effecten van de aangekondigde maatregelen in het hoofdlijnenakkoord op de KEV 2024? Kan deze analyse met de Kamer gedeeld worden?
Nee, die inschatting is niet gemaakt, omdat de KEV geen inzicht geeft in het verwachten effect van individuele maatregelen.
Kunt u een inschatting geven van de misgelopen CO2-reductie in 2030 door het schrappen van de normering hybride warmtepompen?
Die inschatting kan het kabinet niet geven aangezien het effect van de betreffende maatregel samenhangt met andere beleidsmaatregelen. Dat is ook de reden dat PBL in de KEV geen uitspraken doet over het effect van individuele maatregelen. Het is wel duidelijk dat bovengenoemde maatregelen negatief bijdragen aan het doelbereik. Een deel van de maatregelen is destijds genomen als onderdeel van een beleidspakket bij Voorjaarsnota. Wat het effect van het niet doorvoeren van die maatregelen betekent wordt verwerkt in de integrale raming in de KEV. Op basis daarvan bezien we waar we staan. Als blijkt dat er alternatief beleid nodig is besluiten we daarover in de reguliere beleidscyclus.
Kunt u een inschatting geven van de misgelopen CO2-reductie in 2030 door het schrappen van de verhoging van de CO2-heffing?
Zie antwoord vraag 7.
Kunt u een inschatting geven van de misgelopen CO2-reductie in 2030 door het schrappen van de in het belastingplan 2024 voorgenomen wijziging van de energiebelasting?
Zie antwoord vraag 7.
Kunt u een inschatting geven van de extra CO2-reductie als gevolg van het in stand houden van de accijnsverlaging op benzine en diesel?
Zie antwoord vraag 7.
Kunt u een inschatting geven van de extra CO2-reductie als gevolg van het in herinvoeren van rode diesel? Hoeveel voertuigen maken hier gebruik van?
Zie antwoord vraag 7.
Deelt u de inschatting dat het alvast voorbereiden van mogelijke extra klimaatmaatregelen kan helpen bij het behalen van de klimaatdoelen, zeker aangezien u naar eigen zeggen de inschatting maakt dat er nog een uitdaging is, ook al is nog niet bekend hoe groot die uitdaging precies is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt aangeven welke voorbereidingen daartoe zijn getroffen op uw departement en de Ministeries van Infrastructuur en Waterstaat, Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening en Landbouw, Voedselzekerheid, Visserij en Natuur?
Zoals uit mijn antwoord op vraag 5 blijkt volgt het kabinet, net als in voorgaande jaren, bij de besluitvorming over alternatief beleid een zorgvuldig proces dat aansluit bij de begrotingscyclus. PBL raamt in de KEV of de doelen gehaald worden en vervolgens wordt samen met de betrokken departementen na het verschijnen van de KEV een proces in gang gezet om bij Voorjaarsnota eventuele alternatieve beleidsinstrumenten in te zetten. Intussen zitten we niet stil en richten we ons op de implementatie van hetgeen eerder is afgesproken, de voorbereiding van wetgeving en de uitvoering van beleid. Bij de volgende KEV zal een nieuwe raming van de broeikgasemissies gepresenteerd worden waar deze eventuele alternatieve beleidsinstrumenten in meegenomen zijn. Ook dit jaar zullen we dat proces volgen.
Op 7 en 10 oktober heb ik ter voorbereiding op dit proces met PBL gesproken over de conceptresultaten van de KEV en de mogelijke aanknopingspunten die dit biedt voor alternatief beleid. Op ambtelijk niveau hebben hierover in oktober ook gesprekken tussen de betrokken departementen plaatsgevonden.
Gaat u in de aankomende klimaatnota die op Klimaatdag tegelijkertijd met de KEV wordt verstuurd aangeven of er aanvullende actie nodig is om aan de doelen uit de wet te voldoen met daarbij een reactie gestructureerd langs de verschillende sectoren?
Het kabinet zal in de aankomende Klimaatnota aangeven of er alternatief beleid nodig is. De Klimaatnota geeft per sector inzicht in de bijdrage aan het doelbereik.
Wat is er met de adviezen die in de reflectie van PBL op het Hoofdlijnenakkoord2 staan gebeurd, waarin onder andere staat dat de set aan voorgenomen maatregelen in het Hoofdlijnenakkoord per saldo waarschijnlijk onvoldoende is om de in de Klimaatwet vastgelegde doelstelling van 55% reductie in 2030 te halen? Zijn deze adviezen betrokken bij het opstellen van het regeerprogramma? Zo ja, hoe dan? Welke aanpassingen zijn er gedaan op basis van het PBL-advies? Is er door u met PBL gesproken?
PBL heeft een reflectie gegeven op het hoofdlijnenakkoord maar daarbij niet inzichtelijk gemaakt hoe groot de eventuele opgave is. Die zal blijken bij het verschijnen van de KEV. Bij het opstellen van het regeerprogramma, dat een uitwerking vormt van het Hoofdlijnenakkoord, hebben we kennisgenomen van de reflectie van PBL. In de reflectie heeft PBL ook aangegeven dat het van belang is om ons voor te bereiden op de transitie na 2030. Dit advies betrekt het kabinet op dit moment bij het opstellen van het concept-Klimaatplan. Ik heb PBL in september gesproken over hoe de KEV tot stand komt en daarbij heeft PBL de boodschap uit de reflectie op het Hoofdlijnenakkoord herhaald.
Zijn er naar aanleiding van de ambtelijke analyse op het Hoofdlijnenakkoord, waarin onder andere staat dat het doel van minder energie-afhankelijkheid lastig te combineren met de forse bezuinigingen uit het Hoofdlijnenakkoord, zaken gewijzigd in het regeerprogramma?
De ambtelijke adviezen zijn meegenomen bij het opstellen van het regeerprogramma. Het kabinet zal 24 oktober in de Energienota terugkomen op hoe dit kabinet risicovolle afhankelijkheden wil verminderen en voorkomen.
Kunt u vijf extra klimaatmaatregelen noemen die nog niet zijn aangekondigd, die u inschat als politiek haalbaar en waarmee het behalen van de klimaatdoelen dichterbij komt?
Het kabinet wil niet op de politieke besluitvorming in het Voorjaar 2025 over mogelijke alternatieve klimaatmaatregelen vooruitlopen.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het commissiedebat Hoofdlijnendebat Klimaat en Energie, nu ingepland op 16 oktober 2024?
Ja.
Het bericht dat laadpalen langs de snelwegen worden verwijderd |
|
Hester Veltman-Kamp (VVD) |
|
Barry Madlener (PVV) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Laadpalen langs snelwegen verdwijnen bij bosjes: «Dat lijkt mij haaks staan op de ambities»»?1
Ja, hiermee ben ik bekend.
Deelt u de mening dat door de toepassing van de regeling, ondernemers weerhouden worden om laadpalen neer te zetten, terwijl zij dat juist wel willen?
De tijdelijke beleidsregel en de beleidsvisie op de verzorgingsplaatsen zijn opgesteld door het vorige kabinet. Vooropgesteld: Onder het nieuwe kabinet is nog geen keuze gemaakt over de invulling van een nieuw beleid, hoe om te gaan met deze beleidsregel, en het aantal aanbieders van laadpalen op verzorgingsplaatsen. Wel is in het regeerakkoord afgesproken dat ingezet wordt op een opschaling van laadinfrastructuur. Het Ministerie van IenW werkt aan een wet voor de manier waarop deze vergunningen verdeeld worden. Op dit moment worden er nog gesprekken gevoerd met verschillende stakeholders.
Voor wat betreft de tijdelijke beleidsregel: in de praktijk zien we niet dat de maatregel leidt tot tekorten aan laadpalen op verzorgingsplaatsen. Sinds de tijdelijke beleidsmaatregel is het aantal snellaadpalen op verzorgingsplaatsen met 40% gestegen. Hiermee voldoet Nederland al aan de Europese eisen voor de laadinfrastructuur van personenauto’s voor 2035.
De tijdelijke beleidsregel is onder het vorige kabinet tot stand gekomen vanuit het voornemen om het aanbod van laadpunten op verzorgingsplaatsen te herordenen. Het doel daarbij was juist om een verdere opschaling van laadinfrastructuur in de toekomst mogelijk te maken. De vergunningen voor laaddiensten verlopen voor een groot deel vanaf 2028. Ze zullen dan opnieuw voor een bepaalde looptijd toegewezen aan een nieuwe exploitant.
De tijdelijke beleidsregel is bedoeld als een belangrijke eerste stap naar het nieuwe beleid. Deze beleidsregel houdt in dat nieuwe vergunningen worden toegekend met een kortere looptijd. Deze vergunningen met een kortere looptijd lopen dan tegelijk af met het bestaande zelfstandige laadstation (de basisvoorziening laden) op de verzorgingsplaats. Op het moment dat de vergunning voor het zelfstandige laadstation afloopt, kan er een enkele vergunning voor laadpalen worden verdeeld onder het nieuwe beleid. De beleidsregel zorgt voor duidelijkheid voor weggebruikers én ondernemers in aanloop naar het herverdelen van vergunningen vanaf 2028. De tijdelijke beleidsregel voorkomt dat de huidige vergunningverlening te veel in de weg komt te staan van de realisatie van nieuwe kavels voor elektrisch laden vanaf 2028. Zonder beleidsregel zouden er nu nog veel vergunningen worden toegekend voor laadpalen, op verschillende plekken op de verzorgingsplaats, met een looptijd van 15 jaar. Dit maakt het moeilijker om vanaf 2028 laadkavels in de markt te zetten die interessant zijn voor ondernemers, en die deze ondernemers voldoende ruimte bieden hun laadstation uit te breiden om de groeiende vraag naar elektrisch laden te bedienen.
Deelt u ook de opvatting dat zo juist niet aan de ambities kan worden voldaan voor het stapsgewijs vervangen van het aanbod van fossiele brandstoffen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee, die opvatting deel ik niet. Zoals toegelicht in het antwoord op de voorgaande vraag is de tijdelijke beleidsregel juist een belangrijk instrument in het stapsgewijs vervangen van het aanbod van fossiele brandstoffen door uitstootvrije alternatieven op de verzorgingsplaats. Als gevolg van de tijdelijke beleidsregel worden sommige vergunningen geweigerd of toegekend met een kortere looptijd, met het doel om een nieuw beleid sneller te kunnen invoeren. Zoals toegelicht in het antwoord op de voorgaande vraag is een nieuw beleid nodig om een verdere uitbreiding van het laadnetwerk in de toekomst mogelijk te maken. Het is dus een korte pas op de plaats om later sneller vooruit te kunnen met de energietransitie. En om ondernemers meer zekerheid te bieden en de verkeersveiligheid te verbeteren.
Hoe verhoudt deze gedwongen terughoudende opstelling zich naar uw mening tot wat in het regeerprogramma is opgenomen over laadinfrastructuur en elektrisch rijden?
In het regeerprogramma is opgenomen dat er een schaalvergroting van de laadinfrastructuur nodig is. Deze schaalvergroting vraagt om een nieuw beleid, zoals is toegelicht in het antwoord op vraag 2. Vanaf 2028 kunnen ondernemers meedingen naar een (of meerdere) van vele vrijvallende laadkavels, die op dat moment opnieuw worden verdeeld. De tijdelijke beleidsregel is een belangrijke stap naar een nieuw beleid op de verzorgingsplaatsen. Een beleid dat weggebruikers en ondernemers meer duidelijkheid biedt en het aantrekkelijker maakt het aantal laadpalen op te schalen. En daarnaast de verkeersveiligheid verbetert.
Hoe verhoudt deze gedwongen terughoudende opstelling zich naar uw mening tot de verplichtingen die Europa stelt rondom de uitrol van een netwerk van laadpalen en het tempo dat daarbij gehaald moet worden?
Nederland is koploper met het hoogste aantal publieke laadpunten in Europa. Acht procent van alle Europese snelladers staan in Nederland. We voldoen hiermee grotendeels al aan de Europese verplichtingen ten aanzien van het laadnetwerk voor personenauto’s in 2035. Voor de realisatie van laadpalen voor vrachtwagens (logistiek laden) ligt er nog een opgave. Dit deel van het wagenpark vraagt om meer ruimte en grotere laadvermogens.
Nu rijdt een beperkt deel van de weggebruikers elektrisch, maar deze groep zal in de toekomst steeds groter worden. Ook zal er meer behoefte komen aan laadpalen voor de logistiek. Het huidige netwerk is dan niet meer voldoende en moet worden opgeschaald om ervoor te zorgen dat iedereen kan blijven laden langs de snelweg. Zoals toegelicht in het antwoord op vraag 2 vraagt deze opschaling om een nieuw beleid, dat ondernemers duidelijkheid biedt en het voor hen aantrekkelijker maakt te investeren in laadpalen. Aan dit nieuwe beleid wordt op dit moment hard gewerkt.
Deelt u de mening dat ondernemers die een brandstoffenpunt exploiteren op een verzorgingsplaats langs de rijkswegen ook perspectief moet worden geboden om te kunnen meeontwikkelen naar de markt met emissievrije energiebronnen?
Ja, het is zeker belangrijk dat de huidige tankstationhouders perspectief wordt geboden om te kunnen meeontwikkelen met de overstap van fossiele brandstoffen naar uitstootvrije alternatieven. Een belangrijk uitgangspunt in de beleidsvisie die in december 2022 met de Kamer gedeeld is, is dan ook dat iedere ondernemer die graag laadpalen wil aanbieden gelijkwaardige kansen krijgt om dit te doen. Dit betekent dat ook ondernemers die actief zijn op de markt voor motorbrandstoffen de mogelijkheid hebben om laadpalen aan te bieden. Zij kunnen net als alle andere geïnteresseerde partijen meedingen naar de vergunningen die hiervoor zullen worden verdeeld.
Deelt u de opvatting dat zij om die reden ook zelf laadpalen moeten mogen aanbieden, om zo de automobilist in zijn behoefte te voorzien?
Ja. Een belangrijk punt in de genoemde beleidsvisie die is toegelicht in het antwoord op vraag 2, is dat er voor laad- en tankdiensten aparte vergunningen worden verdeeld. Dit is nodig voor lagere toetredingsdrempels en een gelijk speelveld, en dus een beter functionerende markt en aanbod voor weggebruikers. Dat voor laden en tanken verschillende vergunningen nodig zijn betekent niet dat tankstationondernemers geen laaddiensten kunnen aanbieden. Alleen de manier waarop vergunningen worden toegekend verandert ten opzichte van de huidige situatie. Een tankstationhouder die laadpalen wil aanbieden kan de vergunning die hiervoor nodig is verkrijgen door mee te doen aan de verdeelmethode, net als andere geïnteresseerde partijen.
Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op de voorgaande vraag.
Zo ja, hoe beoordeelt u dat de beleidsregel, die er zelf van spreekt dat «in zoverre een moratorium» is ontstaan op de uitrol van nieuwe laadpalen, de ondernemers die naast fossiele brandstof graag laadpalen aan hun klanten willen aanbieden, het ondernemen onmogelijk maakt?
Zie ook het antwoord op vraag 2. Het is voor ondernemers – uitbaters van tankstations of andere partijen – nog steeds mogelijk laadpalen aan te bieden. Hiervoor kunnen zij een vergunning aanvragen die vervolgens door Rijkswaterstaat wordt beoordeeld. Deze vergunning is in looptijd beperkt tot de looptijd van het zelfstandige laadstation. Indien die er niet is, wordt de looptijd van het tankstation aangehouden. Indien de looptijd korter dan 5 jaar zou zijn, wordt de vergunning niet verleend. Dit geldt overigens op gelijke wijze voor alle aanbieders van laadpalen, en dat staat los van de vraag of zij ook motorbrandstoffen verkopen.
Ook onder een nieuw beleid krijgt iedere ondernemer dezelfde kans om mee te dingen naar vergunningen voor het aanbieden van laadpalen, zie ook het antwoord op vraag 6 en 7. Het is dus zeker niet zo dat de tijdelijke beleidsregel het ondernemen onmogelijk maakt.
Bent u het ermee eens dat het opheffen van het moratorium op het plaatsen van snellaadpunten, de ondernemers die verzorgingsplaatsen aan de snelwegen exploiteren in staat stelt om een businesscase op te stellen waarmee zij de transitie kunnen maken van het aanbod van fossiele brandstoffen naar het aanbod van emissievrije energiebronnen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals toegelicht in het antwoord op vraag 2 is het nog steeds mogelijk vergunningen aan te vragen voor snellaadpunten. Ook is de tijdelijke beleidsregel een belangrijke stap richting de invoering van een nieuw beleid waar duidelijkheid voor ondernemers, keuzevrijheid voor weggebruikers, verkeersveiligheid en de energietransitie centraal staan.
Daarbij is het voor ondernemers op de verzorgingsplaats ook onder een nieuw beleid mogelijk een business case op te stellen waarmee zij een transitie kunnen maken. Zoals toegelicht in de antwoorden op voorgaande vragen mag iedere partij meedingen naar de verschillende vergunningen die op een verzorgingsplaats worden verdeeld.
Erkent u dat de vergunningen die ook vóór 22 december 2023 zijn afgegeven, maar door bezwaar- en beroepsprocedures nog niet onherroepelijk zijn of waren, een ongewenst effect hebben voor de ondernemers die verzorgingsplaatsen exploiteren, omdat zij uiteindelijk niet tot uitrol van die laadpalen komen?
De uitspraak van de rechter waar het artikel van De Telegraaf naar verwijst heeft tot gevolg dat een aantal vergunningen in tweede instantie niet wordt toegekend. Het gaat hier om vergunningen die voor de invoering van de tijdelijke beleidsregel in december 2022 zijn toegekend, maar nog niet onherroepelijk waren op het moment dat de tijdelijke beleidsregel werd ingevoerd. Tegen deze vergunningen is bezwaar gemaakt en de bezwaarmaker is in het gelijk gesteld. Dat betekent dat de laadpalen verwijderd moeten worden.
Hierbij is het belangrijk aan te tekenen dat het om slechts een beperkt aantal laadpalen gaat. Zoals toegelicht in het antwoord op vraag 2 groeit het aantal laadpalen langs het hoofdwegennet nog steeds en lijkt er op dit moment nog geen sprake van een tekort. Wel is een nieuw beleid nodig om een schaalvergroting in de toekomst mogelijk te blijven maken. De tijdelijke beleidsregel leidt ertoe dat vergunningen in bepaalde gevallen geweigerd worden, maar stelt ondernemers over enkele jaren juist in staat om op grotere schaal laadpalen te realiseren.
Deelt u de opvatting dat dit negatief uitwerkt op de ambities om voldoende laadpalen langs snelwegen te realiseren?
Zoals toegelicht in het antwoord op vraag 2 neemt het aantal laadpalen nog steeds toe. Wel is er een nieuw beleid nodig om ervoor te zorgen dat het laadnetwerk in de toekomst kan opschalen.
Bent u bereid om de beleidsregel in te trekken en het moratorium op plaatsing van nieuwe laadpalen te beëindigen?
Een besluit over het nieuwe beleid voor verzorgingsplaatsen en het verlengen van de tijdelijke beleidsregel is nog niet genomen. U wordt hierover op korte termijn verder geïnformeerd.
Deelt u de mening dat met uw doel om bij herverdeling van de snellaadrechten de nieuwe snellaadexploitant zoveel mogelijk exclusief recht te geven, waarmee deze ondernemers meer zekerheid wordt geboden en de uitrol van laadinfrastructuur kan worden versneld, voor de huidige exploitanten van verzorgingsplaatsen juist minder zekerheid wordt geboden en zij worden opgezadeld met een slechtere businesscase en de transitie naar nieuwe energiebronnen mogelijk helemaal niet kunnen maken?
De vraagstelling suggereert dat de snellaadexploitanten en de uitbaters van tankstations op verzorgingsplaatsen twee gescheiden groepen zijn, maar dit is niet noodzakelijk het geval. Er zijn ondernemers die zich volledig toeleggen op het aanbieden van laaddiensten, maar er zijn ook ondernemers die actief zijn in beide markten. Een belangrijk uitgangspunt in een nieuw beleid op de verzorgingsplaatsen is dat alle geïnteresseerde ondernemers een gelijke kans krijgen om mee te dingen naar vergunningen voor het aanbieden van laadpalen.
Ook onder het nieuwe beleid is het voor tankstationondernemers mogelijk een verdienmodel vorm te geven. Zij kunnen, net als de snellaadexploitanten, meedingen naar de vergunningen voor het aanbieden van snelladen.
Hebt u onderzocht of bent u bereid om te onderzoeken in hoeverre de bestaande exploitanten een samenwerking met het ministerie willen aangaan voor de uitrol van laadpalen en zo willen bijdragen aan het versnellen daarvan? Kunt u uw antwoord toelichten?
Een keuze over de verdere uitwerking van het beleid voor vergunningverlening op verzorgingsplaatsen moet nog worden gemaakt. Het Ministerie van I&W spreekt daarom met verschillende stakeholders van een nieuw beleid op verzorgingsplaatsen.
Ook bij de totstandkoming van de beleidsvisie en de nadere uitwerking hiervan zijn de belanghebbende partijen regelmatig betrokken. De groep belanghebbenden is breed, dit zijn niet alleen de huidige exploitanten op verzorgingsplaatsen, zoals de wegrestauranthouders, tankstationhouders en laadstationhouders, maar ook weggebruikers en marktpartijen die graag willen toetreden tot de verzorgingsplaats.
Bent u in dat verband ook bereid om het gesprek met de sector aan te gaan om op een andere wijze invulling te geven aan de toekomstvisie op verzorgingsplaatsen, met het doel om verduurzaming van het wagenpark juist te stimuleren en de ondernemers die hierin een rol willen spelen en al verzorgingsplaatsen exploiteren, perspectief te bieden?
De verduurzaming van het wagenpark en de rol van ondernemers is een belangrijk aandachtspunt in het opstellen van de beleidsvisie en de verdere uitwerking ervan. Zoals aangegeven is er regelmatig contact met verschillende belanghebbenden bij het nieuwe beleid. Op korte termijn zal er een besluit worden genomen over de verdere uitwerking van het beleid dat is beschreven in de beleidsvisie.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór het commissiedebat Duurzaam vervoer op 17 oktober a.s.?
Helaas is het niet gelukt om de beantwoording te versturen vóór het commissiedebat Duurzaam vervoer. De antwoorden zijn zo spoedig als mogelijk aan de Kamer verstuurd.
Het nieuws dat pro-Palestinademonstranten een bijeenkomt van Defensie en de NIDV op de Kromhoutkazerne hebben verstoord. |
|
Joeri Pool (PVV) |
|
Gijs Tuinman (BBB) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Demonstranten Kromhoutkazerne vertrokken, bijeenkomst Defensie afgelast»?1
Ja, ik ben bekend met het genoemde bericht.
Kunt u opheldering geven over deze demonstratie en waarom ervoor gekozen is de bijeenkomst af te gelasten? Zo nee, waarom niet?
In de ochtend van dinsdag 25 september verzamelden ongeveer 50 actievoerders zich bij de Kromhoutkazerne (KHK). Het doel van hun actie was om de vergadering van de stichting Nederlandse Industrie voor Defensie en Veiligheid (NIDV) zodanig te verstoren dat deze niet kon plaatsvinden of vroegtijdig beëindigd zou worden. Daartoe hebben enkele van deze actievoerders zich vastgeketend aan de toegangspoort van de KHK zodat de toegang tot de KHK geblokkeerd werd. Doordat de blokkade enige uren duurde, konden de deelnemers aan het evenement niet gemakkelijk op de juiste bestemming komen. Daarom is in samenspraak met NIDV besloten het evenement te annuleren. Niet veel later na dat besluit zijn de demonstranten vertrokken.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat de geplande bijeenkomst vanwege de demonstratie is afgelast? Zo nee, waarom niet?
Ja. Het is zeer teleurstellend dat dit evenement afgebroken moest worden vanwege een demonstratie. Vooral omdat we daar voor de veiligheid van Nederland en onze bondgenoten de relatie met het bedrijfsleven koesteren. Evenementen als deze dragen bij aan gewenste kennisuitwisseling tussen krijgsmacht, industrie en kennisinstellingen.
Als er sprake is van een demonstratie rondom een militaire terrein dient door de burgemeester te worden bezien of er gronden bestaan om het demonstratierecht te beperken, in het bijzonder de vrees voor of bestrijding van wanordelijkheden. Bij de afweging of er sprake is van (vrees voor) wanordelijkheden wordt in voorkomende gevallen de nationale veiligheid betrokken. Voor Defensie is het daarbij in de huidige geopolitieke situatie van eminent belang dat de uitvoering van de grondwettelijke taken onverminderd doorgang kunnen vinden. Overigens is via het Wetenschappelijk Onderzoek- en Datacentrum (WODC) een onderzoek uitgezet naar de mogelijkheden voor een versteviging van het handelingsperspectief van alle betrokkenen en de bestendigheid van het wettelijke kader rond demonstraties. Dat onderzoek richt zich ook op demonstraties waarbij de nationale veiligheid in het gedrang kan komen.
Deelt u de mening dat toegeven aan dergelijke acties een aanmoediging kan zijn voor de actievoerders om door te gaan met deze (en mogelijk nog verdergaande) wijze van actievoeren? Zo nee, waarom niet?
Het besluit om de bijeenkomst af te lasten is in gezamenlijk overleg tussen de NIDV en Defensie genomen. Er is gekozen voor de veiligheid van de deelnemers. Bij een volgende bijeenkomst zullen we in gezamenlijkheid met de NIDV – voor zover dat passend is – de nodige maatregelen treffen, zodat de bijeenkomst doorgang kan vinden.
Bent u bereid alles in het werk te stellen om de afgelaste bijeenkomst met Defensie en de Nederlandse Industrie voor Defensie en Veiligheid (NIDV) zo snel als mogelijk alsnog plaats te laten vinden? Zo nee, waarom niet?
We zijn in overleg met de NIDV over een nieuwe datum voor de projectendag.
De situatie van Nederlanders in Libanon |
|
Kati Piri (PvdA) |
|
Caspar Veldkamp (NSC) |
|
![]() |
Hoeveel Nederlanders zijn er nu nog in Libanon?
Na de herhaalde oproep, ook door mijzelf afgelopen week, hebben tientallen mensen hun registratie afgelopen week in de Informatieservice bijgewerkt, waarin ze aangeven daar te zijn of juist Libanon reeds te hebben verlaten. Een exact aantal is niet te geven, mede omdat er geen registratieplicht is voor Nederlanders in het buitenland.
Heeft u contact met de Nederlanders in Libanon?
De ambassade in Libanon en het contactcenter NederlandWereldwijd hebben dagelijks contact met de Nederlanders ter plaatse die hen benaderen met vragen. Deze vragen gaan met name over benodigde reisdocumenten en alternatieve vertrekmogelijkheden. Daarnaast worden via de Informatieservice alle geregistreerde Nederlanders op de hoogte gehouden van belangrijke nieuwe informatie.
Op welke manier helpt u de Nederlanders die nu nog in Libanon zijn en Libanon willen verlaten?
De kleurcode van het reisadvies voor Libanon is sinds 20 oktober 2023 volledig rood. Dat betekent dat het ministerie sinds oktober 2023 Nederlanders oproept om niet naar Libanon te reizen en – als ze er zijn – het land te verlaten indien dat veilig kan. Kleurcode rood betekent immers ook dat Nederlandse burgers ervan uit moeten gaan dat de Nederlandse ambassade hen niet kan helpen als ze in de problemen komen.
We zien dat het voor Nederlanders steeds lastiger wordt om Libanon te verlaten. De veiligheidssituatie is nog onzekerder geworden. Er wordt in het zuiden van het land ook door grondtroepen gevochten. We gaan Nederlanders actief helpen om het land te verlaten door repatriëring met de inzet van zowel commerciële als militaire middelen in samenwerking met andere landen. De Nederlanders die zich hebben aangemeld bij de Informatieservice hebben daarover vandaag een bericht gekregen. Overige Nederlanders die hulp willen om Libanon te verlaten, roepen we op om zich aan te melden bij de Informatieservice. Daarnaast stuurt het Ministerie van Defensie op vrijdag 4 oktober een Multi Role Tanker Transportvliegtuig (MRTT) naar Beiroet en zal daar Nederlanders ophalen die zich bij Buitenlandse Zaken hebben gemeld voor repatriëring. Op zaterdag 5 oktober wordt een tweede repatriëringsvlucht gepland. Indien de vluchten niet geheel vol zijn, worden conform internationale afspraken ook andere nationaliteiten meegenomen. Ook kan Nederland in de tussentijd op kleine schaal gebruik maken van hulp van partnerlanden. De Nederlandse ambassade in Beiroet is open en blijft klaarstaan om Nederlanders in nood bij te staan.
Bent u zich bewust van het feit dat snelwegen naar het vliegveld in Beiroet gebombardeerd worden?
Volgens onze laatste informatie zijn de toegangswegen naar het vliegveld van Beiroet nog bereikbaar. Zie verder het antwoord op vraag 3.
Bent u zich bewust van het feit dat er vrijwel geen commerciële mogelijkheden meer zijn om Libanon te verlaten?
Nederland gaat Nederlanders actief ondersteuning bieden bij het vertrek uit Libanon met het organiseren van een vlucht, zie het antwoord op vraag 3.
Op welke manier kunnen Nederlanders Libanon verlaten?
Zie het antwoord op vraag 5.
Werkt u aan een evacuatieplan voor Nederlandse staatsburgers? Zo nee, waarom niet?
Evacuatie door de Nederlandse overheid is nu niet aan de orde, aan Nederlanders in Libanon wordt actief ondersteuning geboden om vertrek uit Libanon mogelijk te maken.
In het algemeen kan ik aangegeven dat de crisisstructuur van het Ministerie van Buitenlandse Zaken en de crisisparaatheid op posten en het departement afgelopen jaren is versterkt mede o.b.v. geleerde lessen uit eerdere crises. Als onderdeel daarvan is het Ministerie van Buitenlandse Zaken in nauwe samenwerking met het Ministerie van Defensie en internationale partners ook voorbereid op mogelijke verdere escalatie in het Midden-Oosten en mogelijke scenario’s.
Wilt u deze vragen uiterlijk donderdag 26 september beantwoorden?
Ik heb de vragen zo spoedig mogelijk beantwoord.
De toepasbaarheid van resultaatfinanciering (zoals Social Impact Bonds) bij het verstrekken van subsidies en opdrachten |
|
Femke Zeedijk-Raeven (D66), Joost Sneller (D66) |
|
Beljaarts |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het rapport «De toekomst van resultaatfinanciering1» en het rapport «The value created by social outcomes contracts in the UK- updated analysis and report»2?
Deze rapporten over Social Impact Bonds (SIBs) schetsen een interessant beeld van hoe we resultaatgericht financieren kunnen stimuleren. Het rapport over de waarde die SIBs in het Verenigd Koninkrijk hebben gecreëerd toont aan dat dit instrument positieve maatschappelijke impact kan genereren.
Social Impact bonds bieden kansen voor:
Kanttekeningen bij Social Impact Bonds:
Hoe kijkt u aan tegen de verschillende experimenten/pilots met resultaatfinanciering die de afgelopen tien jaar in binnen- en buitenland zijn gedaan met Social Impact Bonds? Denkt u dat, door dit middel systematischer in te zetten, het kan helpen om de doelmatigheid en doeltreffendheid van de overheid te verbeteren, specifiek bij het uitkeren van subsidies of het gunnen van opdrachten aan private partijen?
De experimenten en pilots met Social Impact Bonds in binnen- en buitenland zijn waardevol geweest. Zoals in het antwoord op vraag 1 vermeld, toont het rapport van ATQ Consultants dat social outcome contracts in het Verenigd Koninkrijk aanzienlijke maatschappelijke waarde hebben gecreëerd. In Nederland zijn tot nu toe 18 SIBs-experimenten zijn geweest, waarvan 17 op het gebied van arbeidsparticipatie, welzijn en zorg. Voor meer informatie over deze experimenten raad ik u aan om de Ministers van SZW en VWS hierover te benaderen.
Bij het Ministerie van EZ hebben we ook ervaring met vormen van resultaatfinanciering en Social Impact Bonds. Enkele voorbeelden van EZ-regelingen die kenmerken hebben van Social Impact Bonds en resultaatfinanciering worden hieronder genoemd:
Het systematischer inzetten van resultaatfinanciering en Social Impact Bonds kan kansen bieden voor het realiseren van doelmatig en doeltreffend overheidsbeleid, zie ook het antwoord op vraag 1. De ervaringen die worden opgedaan met de bovengenoemde instrumenten kunnen gebruikt worden als input voor het opstellen van doelmatige en doeltreffende beleidsinstrumenten in komende jaren.
Deelt u de mening dat het noodzakelijk is om als overheid meer expertise op te bouwen op het gebied van resultaatfinanciering? Zo ja, op welke manier kan de overheid de expertise en ervaringen bundelen en verder ontwikkelen?
Ik herken de waarde van resultaatfinanciering als instrument om maatschappelijke vraagstukken aan te pakken en de doelmatigheid en doeltreffendheid van de overheid te vergroten. Resultaatfinanciering kent echter ook nadelen, bijvoorbeeld in het geval van subsidies, waar er risico is op minder innovatie door een verhoogd risico voor subsidieontvanger. Zie ook het antwoord op vraag 8. Ook het risico van een te hoge regeldruk is iets dat voorkomen moet worden en vergt bij implementatie aandacht.
Deelt u de mening dat een samenwerking met kennisinstellingen, zoals de samenwerking van het Britse Ministerie van Cultuur, Media en Sport met Blavatnik School of Government, Oxford University, kan helpen om de kennis van de toepasbaarheid van resultaatfinanciering te vergroten? Zo ja, bent u bereid te onderzoeken of u met Nederlandse kennisinstellingen de samenwerking rond dit thema kan intensiveren?
Ik kan mij vinden in enkele suggesties die in de rapporten worden genoemd rondom samenwerking met kennisinstellingen. Kennisinstellingen kunnen ervoor zorgen dat de kennis over de toepasbaarheid van resultaatfinanciering vergroot. De vraag die u stelt over de bereidheid tot samenwerking met Nederlandse kennisinstellingen over resultaatfinanciering valt buiten mijn portefeuilles. Ik verwijs u graag door naar de Minister van OCenW, die hiervoor verantwoordelijk is.
Bent u bereid om lessen te trekken uit ervaringen met Social Impact Bonds elders om bijvoorbeeld het risico van een vicieuze cirkel te voorkomen dat slechte resultaten door exogene effecten leiden tot een kleiner budget en slechtere resultaten?
Deelt u de mening dat het nuttig is om te onderzoeken of een resultatenfonds in de Nederlandse context behulpzaam is? Zo ja, bent u bereid om de mogelijkheden voor een resultatenfonds te onderzoeken?
De Minister van Financiën heeft grote bezwaren tegen het instellen van een resultatenfonds. Tegen deze fondsconstructies wordt een «nee, tenzij»-beleid gevoerd. Bij het opstellen van nieuw beleid is het nuttig om rekening te houden met de aanbevelingen uit de rapporten, maar zullen ook de risico’s van resultatenfondsen in kaart moeten worden gebracht. Bijvoorbeeld of het wel het meest doelmatige instrument is voor dat beleid, en de consequenties voor regeldruk, zoals aangegeven in het antwoord op vraag 1.
Deelt u de mening dat het nuttig is om te onderzoeken of het verankeren van resultaatfinanciering in wetgeving, zoals in de Verenigde Staten met de Social Impact Partnerships to Pay for Results Act (SIPPRA)3 wetgeving, in de Nederlandse context behulpzaam is? Zo ja, bent u bereid om de mogelijkheden voor het verankeren van resultaatfinanciering in wetgeving te onderzoeken?
Wetgeving rondom resultaatfinanciering valt binnen de portefeuille van de Minister van Financiën. Het is de vraag of wetgeving voor resultaatfinanciering nodig is. De experimenten tot nu toe hebben immers ook plaatsgevonden zonder wetgeving.
Deelt u de mening dat subsidies middels resultaatfinanciering resultaatgerichter kunnen worden verstrekt? Zo ja, wilt u onderzoeken welke subsidietrajecten doeltreffender kunnen worden ingezet middels resultaatfinanciering?
Bij subsidieverstrekking ligt over het algemeen de nadruk op ex ante evaluatie, waar met resultaatfinanciering de nadruk zou komen op ex post evaluatie. Ex ante evaluatie houdt in dat een subsidieaanvraag wordt getoetst op haalbaarheid en beoogde resultaten, waarna bij een positieve evaluatie een uitbetaling plaatsvindt. Bij een ex post evaluatie zou een subsidie pas achteraf beoordeeld en, na een positieve evaluatie van de resultaten, uitbetaald worden.
Resultaatfinanciering bij subsidies kan innovatie stimuleren, maar kan innovatie ook juist in de weg staan. Hieronder de voordelen en nadelen:
Door ex ante subsidieaanvragen te beoordelen verliest een subsidieaanvrager een bepaalde mate van flexibiliteit in het bepalen van de methode om zijn/haar resultaten te realiseren. Om de haalbaarheid te kunnen testen, is het belangrijk dat de methode zoveel mogelijk van tevoren al is uitgedacht. Echter is een belangrijk kenmerk van innovatieprojecten juist dat het lastig is om de methode van tevoren al volledig te bepalen. Resultaatfinanciering zou de focus op methode verplaatsen naar een focus op resultaat.
Een nadeel van ex post evaluaties bij subsidieverstrekking is het verhoogde risico voor de subsidieontvanger. De subsidieontvanger draagt het volledige financiële risico. Als de beoogde resultaten niet worden behaald, kan de subsidie worden teruggevorderd of verlaagd. Dit kan leiden tot weerstand bij potentiële subsidieontvangers om deel te nemen aan innovatieve projecten met een hoger risicoprofiel. Daarnaast kan het innovatie in de weg staan, omdat subsidieontvangers geneigd zullen zijn om te kiezen voor veilige, beproefde projecten met een grotere kans op succes. Een ex ante evaluatie geeft de subsidieontvanger daarentegen meer zekerheid en vermindert het financiële risico voor de ontvanger.