Kunt u de Kamer een tijdslijn doen toekomen vanaf de aankondiging van het eerste coronasteunpakket tot heden, met daarin opgenomen de momenten van politieke besluitvorming omtrent een steunpakket, het moment waarop de aanvraag is ingediend bij de Europese Commissie, het moment waarop de Europese Commissie haar goedkeuring heeft verleend en het moment waarop de subsidieregeling is opgesteld voor aanvragen? Graag een uitsplitsing per (gewijzigd) steunpakket.
In de bijlage bij deze brief is een overzichtstabel toegevoegd.1
Kunt u aangeven wanneer er sprake is van significante verschillen in de goedkeuringstermijn wat hiervoor de reden is?
De Europese Commissie heeft in verband met de coronacrisis vanaf maart 2020 meer dan 380 beslissingen goedgekeurd voor meer dan 460 (COVID-19) nationale steunmaatregelen van de lidstaten. De Commissie spant zich tot het uiterste in om de aangemelde COVID-19-steunmaatregelen van de lidstaten zo snel mogelijk goed te keuren. Zoals uit het overzicht blijkt, is de doorlooptijd voor de goedkeuring van de openstelling van de TVL voor het eerste kwartaal van 2021 en de wijzigingen die met terugwerkende kracht zijn doorgevoerd in het vierde kwartaal van 2020 wat langer dan de eerste verzoeken tot goedkeuring. In december jl. heeft de Europese Commissie aangegeven ook nog andere verzoeken om COVID-19-goedkeuringen van andere lidstaten – die al eerder waren genotificeerd – te moeten behandelen.
Tevens bestond het verzoek waar in deze brief naar verwezen wordt uit een combinatie van wijzigingen. Dit betrof de goedkeuring voor de TVL Q1 2021 en de Evenementenmodule, maar ook goedkeuring voor de wijzigingen voor de TVL Q4 2020 die met terugwerkende kracht moesten worden doorgevoerd. Het ging daarbij om het ophogen van het subsidiepercentage en de toevoeging van de Voorraadvergoeding gesloten Detailhandel. Het maakte deze wijzigingsregeling en daarmee het verzoek vrij complex. De Commissie heeft tweemaal om extra informatie gevraagd. In plaats van een wijzigingsregeling waarin alleen staat wat er op dat moment wordt gewijzigd, vroeg de Commissie om een geconsolideerde regeling, waarin alle wijzigingen zijn verwerkt in de tekst. Daarnaast heeft de Commissie aanvullende vragen gesteld over deze geconsolideerde regeling. Bij de eerdere twee notificaties was dat niet nodig.
Klopt het dat de opening van de aanvraagperiode van de Tegemoetkoming Vaste Lasten (TVL) voor het eerste kwartaal (Q1) 2021 is uitgesteld naar «de week van 15 februari»? Wat is hier de reden van? Wanneer is het verzoek voor goedkeuring voor de TVL Q1 2021 naar de Europese Commissie gestuurd?
Door samenloop van omstandigheden, hieronder in chronologische volgorde toegelicht, heeft de openstelling van de regeling vertraging opgelopen.
Op 11 december 2020 is in het informele traject met de Commissie een document gedeeld met daarin de beoogde gewenste aanpassingen van de regeling voor de TVL voor het eerste kwartaal van 2021 (de zogenaamde pré notificatie). Hierop heeft de Commissie reeds aangegeven niet in 2020 nog te zullen toekomen aan de goedkeuring van deze wijzigingsregeling. Het kabinet had echter op dat moment ook de regeling voor de TVL Q1 2021 nog niet gereed.
Op 18 december 2020 heeft het kabinet besloten tot de laatste wijzingen voor de TVL voor het eerste kwartaal van 2021, dit in verband met de aangekondigde strengere maatregelen (lockdown) met ingang van 15 december 2020. Aanvankelijk zou de regeling in de week van 21 december genotificeerd worden. In verband met de uitspraken van het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb) op 22 december is dat niet gedaan om de gevolgen van de uitspraken eerst te kunnen bestuderen. Omdat de Commissie, zoals hierboven al aangegeven, had aangegeven hier in 2020 niet meer aan toe te zullen komen, is het officiële verzoek tot goedkeuring van de wijzigingen van de TVL voor Q1 op maandag 4 januari 2021 naar de Commissie gestuurd. Op 21 en op 29 januari heeft de Europese Commissie aanvullende vragen gesteld over de geconsolideerde versie. Op 9 februari is de goedkeuring van de Europese Commissie voor de TVL Q1 2021-regeling ontvangen, waarna de regeling op 12 februari in de Staatscourant is gepubliceerd en op 15 februari is geopend.
Wanneer werd het u duidelijk dat de goedkeuring van de Europese Commissie een flinke vertraging voor de openstelling van de TVL en dus voor ondernemers zou gaan opleveren?
Op 21 januari en vervolgens op 29 januari, toen de Europese Commissie op basis van de geconsolideerde versie nog aanvullende vragen stelde, waardoor duidelijk werd dat openstelling op de geplande 2 februari niet meer haalbaar was.
Welke acties heeft u ondernomen om deze vertraging te voorkomen of te verkorten? Heeft u op bestuurlijk niveau contact opgenomen met de Europese Commissie om dit proces te versnellen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat is de uitkomst geweest van dit overleg?
Er is gedurende de tweede helft van januari continu contact geweest met de Europese Commissie, waarbij door de Commissie gevraagde informatie steeds zo snel mogelijk is aangeleverd. De ervaring leert dat bestuurlijke druk in dit stadium van de procedure – waarbij er al doorlopende contacten waren met de Commissie – weinig effectief is omdat al duidelijk was dat de Commissie zo snel als mogelijk tot een beslissing zou komen. De Commissie had op dat moment van veel lidstaten steunmaatregelen ter goedkeuring voorliggen. Na de vragen van 29 januari beantwoord te hebben, is op 9 februari goedkeuring van de Europese Commissie ontvangen en is de regeling 15 februari geopend.
Klopt het dat kleine ondernemers met minder dan € 3.000 vaste lasten en bedrijven niet zijnde midden- en kleinbedrijf (mkb) bij de geplande opening van de TVL Q1 2021 in de week van 15 februari geen goedkeuring en dus ook geen geld ontvangen? Moeten zij wachten tot medio maart tot hun aanvraag wordt goedgekeurd en zij dan pas steun ontvangen?
Het doel van het verlagen van de vastelastendrempel is om juist de kleine ondernemers ook in aanmerking te laten komen voor de TVL. Ik begrijp dat het dan vervelend is daar dan nog langer op te moeten wachten. Maar helaas is het niet mogelijk om eerder al de aanvraag goed te keuren en een voorschot te verlenen, zie daarvoor ook het antwoord bij vraag 7.
Waarom is het niet mogelijk om de TVL-regeling al eerder voor deze groep open te stellen? Welke consequenties volgen er wanneer er alvast een regeling wordt geopend zonder vooraf goedkeuring van de Europese Commissie? Bent u bereid om die te accepteren om zo toch deze ondernemers te ondersteunen? Zo nee, waarom niet?
Steunmaatregelen (ook wijzigingen van de eerder goedgekeurde steunmaatregelen) van de lidstaten van de Europese Unie moeten eerst door de Europese Commissie worden goedgekeurd alvorens ze kunnen worden uitgevoerd. Dit staat in het EU Werkingsverdrag. Een uitzondering hierop zijn steunmaatregelen die onder een vrijstellingsverordening kunnen worden gebracht, maar het Tijdelijk steunkader COVID-19 is geen vrijstellingsverordening. De Europese Commissie toetst of de steunregelingen die de lidstaten notificeren voldoen aan de criteria in het toepasselijk EU steunkader en kan de steun dan verenigbaar verklaren met de interne markt. Het is niet toegestaan vooruitlopend op de goedkeuring van de Europese Commissie al voorschotten te verstrekken.
Het besluit om kleine ondernemers met minder dan € 3.000 aan vaste lasten tot de TVL toe te laten is op 9 februari jl. genomen middels het aannemen van de motie van het lid Gijs van Dijk over steun voor kleine ondernemers. Deze wijziging is vervolgens, samen met de andere aangekondigde voorstellen uit de brief van 21 januari 2021 (Uitbreiding economisch steun en herstelpakket, Kamerstuk 35 430, nr. 217), zoals het ophogen van het subsidiepercentage en de openstelling van de regeling voor niet-mkb-bedrijven, verwerkt in een wijzigingsregeling met het oog op notificatie bij de Commissie. Ook twee gerichte hardheidsclausules zijn toegevoegd, hierover wordt u de komende dagen nader geïnformeerd in een separate brief. Het goedkeuringstraject met de Europese Commissie over deze nieuwe wijzigingen is op 16 februari gestart, enkele vragen van de Commissie zijn beantwoord en de geconsolideerde aangepaste regeling is donderdag 25 februari aan de Commissie voorgelegd. Op 8 maart is het formele verzoek tot notificatie aan de Europese Commissie gestuurd. Vanuit mijn ministerie wordt aangedrongen op een spoedige behandeling, maar Nederland is niet de enige lidstaat met verzoeken tot goedkeuring van steunmaatregelen vanwege de coronacrisis.
Voor de TVL betekent dit de vierde keer dat de regeling, of een wijziging van de regeling, voorgelegd wordt aan de Europese Commissie. Op één van de nieuw in te voeren elementen van de wijziging van de regeling vooruitlopen op goedkeuring van de Commissie is in strijd met het EU Werkingsverdrag, hetgeen betekent dat de steun onrechtmatig wordt verleend. Dat brengt het risico met zich mee dat de onrechtmatige staatssteun met rente moet worden teruggevorderd bij de betreffende ondernemingen of dat er onrechtmatigheidsrente door de ondernemingen moet worden betaald. Mogelijk worden andere bedrijven die wachten op andere wijzigingen in een regeling nu of in de toekomst daardoor benadeeld.
Welke alternatieven zijn er om deze ondernemers toch op zeer korte termijn te helpen? Bent u bereid om voordat er goedkeuring van de Europese Commissie komt al voorschotten uit te betalen aan de groep ondernemers met minder dan € 3.000 vaste lasten en de niet mkb-bedrijven? Zo nee, waarom niet?
Het is niet mogelijk voorschotten uit te betalen omdat volgens de Algemene wet bestuursrecht subsidies alleen op grond van een wettelijk voorschrift mogen worden verstrekten. Tevens is, zoals hierboven aangegeven, vooruit lopen op goedkeuring van de Europese Commissie in strijd met het EU Werkingsverdrag. De voorgestelde wijzigingen zijn in de regeling verwerkt en, zoals bij vraag 7 aangegeven, met de Commissie gedeeld. Na bespreking met de Europese Commissie en beantwoording van hun vragen is op 8 maart het formele verzoek tot goedkeuring (notificatie) gestuurd.
Kunt u deze vragen voor opening van de TVL Q1 2021 in de week van 15 februari 2021 beantwoorden?
De regeling is reeds opengesteld op 15 februari jl. 12:00 uur.
Kunt u deze vragen separaat beantwoorden?
Ja.
De virtuele verkoop van groene stroom aan Amazon |
|
Sandra Beckerman , Henk van Gerven |
|
Bas van 't Wout (minister economische zaken) (VVD), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Kent u het bericht in NRC over de virtuele verkoop van groene stroom aan Webwinkel Amazon?1
Ja.
Is het waar dat de verkoop van groene stroom aan Amazon de hoeveelheid energie omvat die circa een half miljoen huishoudens gebruiken?
Ja, dat klopt.
Kunt u aangeven op welke wijze dergelijke transacties binnen de huidige wet- en regelgeving vallen en op welke wijze deze bijdragen aan de klimaatdoelen? Ondermijnt een dergelijk contract niet het draagvlak om de klimaatdoelen in ons kleine zeer dichtbevolkte land te halen?
Om de bouw van deze duurzame energiebronnen te bevorderen is er een Europees systeem van Garanties van Oorsprong (GvO’s) afgesproken. Voor elektriciteit is dit in Nederland geregeld in de Elektriciteitswet 1998 en de Regeling garanties van oorsprong en certificaten van oorsprong.
Op het eerste gezicht kan het GvO-systeem verwarrend lijken, want het lijkt alsof de opgewekte stroom uit hernieuwbare bronnen daadwerkelijk via een elektriciteitskabel wordt geleverd aan de kopers van de GvO’s. Dat is echter niet zo. Alle elektriciteit die wordt opgewekt, komt op het elektriciteitsnet voor transport naar de afnemers. Op het elektriciteitsnet kan je de elektronen die zijn opgewekt met hernieuwbare bronnen niet onderscheiden van elektronen die zijn opgewekt met fossiele bronnen. Omdat de stroom uit windparken zich met stroom uit bijvoorbeeld kolen- en gascentrales op het elektriciteitsnet mengt, kan een afnemer nooit alleen de stroom uit hernieuwbare bronnen afnemen. GvO’s maken het mogelijk voor elektriciteitsafnemers om administratief te waarborgen dat tegenover hun betaling voor elektriciteit, daadwerkelijk stroom met hernieuwbare bronnen geproduceerd is. Deze administratieve waarborg betekent dus niet dat de door de windparken opgewekte stroom daadwerkelijk naar een datacenter in het buitenland wordt geleverd.
Voor de Klimaatakkoorddoelstellingen geldt dat de CO2-reductie of de opwek van stroom uit hernieuwbare bronnen in Nederland plaats moet vinden. We willen met de opwek van elektriciteit specifiek in Nederland minder CO2 uitstoten.
Indirect vergroot de verkoop van GvO’s juist de kansen voor de energietransitie. Het biedt de opwekker van stroom uit hernieuwbare bronnen een extra inkomstenbron naast de verkoop van de stroom zelf. Dit verbetert de business case, en daarmee de uitrol, van dergelijke duurzame-energieprojecten. Door middel van dergelijke transacties lukt het om de uitrol van wind-op-zeeprojecten in Nederland subsidievrij te krijgen en te houden. Daarmee wordt het realiseren van de klimaatdoelstelling betaalbaarder.
Ligt het niet voor de hand dat de windparken die in de Nederlandse Noordzee worden geplaatst primair bedoeld moeten zijn voor duurzame energie voor Nederlands gebruik?
Zeker, en in de werkelijkheid gebeurt dat ook. Windparken op het Nederlandse deel van de Noordzee zijn primair bedoeld voor verbruik in Nederland. Daarom wordt de stroom van deze windparken ook in Nederland aan land gebracht en op het Nederlandse elektriciteitsnet ingevoed. Via het elektriciteitsnet komt de stroom primair bij de Nederlandse afnemers terecht.
Betekent een dergelijke transactie niet dat de druk om op land meer windturbines te plaatsen waartegen toenemende weerstand ontstaat, toeneemt?
Nee. Zoals ik hierboven heb beschreven komt alle stroom van de windparken op zee feitelijk primair bij de Nederlandse afnemers terecht.
Hoeveel SDE subsidie is gemoeid met de realisatie van dit windpark nu en in de toekomst?
Met dit windpark is geen SDE-subsidie gemoeid. Alleen de eerste twee windparken voor de kust bij Borssele hebben SDE-subsidie ontvangen. De laatste drie windparken die getenderd zijn, ontvangen alle geen subsidie. Het kabinet streeft ernaar om alle toekomstige windparken op zee subsidievrij te laten ontwikkelen door marktpartijen, en de extra waarde die GvO’s hebben helpt daarbij.
Hoeveel publiek geld is er gemoeid met het leggen van de electriteitskabels naar het vasteland en aansluiting op het net?
De kosten voor het net op zee voor de windparken uit de routekaart 2023 bedragen gemiddeld € 200 miljoen per jaar over een afschrijvingsperiode van 20 jaar. Naar schatting zullen de jaarlijkse gemiddelde kosten voor de routekaart 2030 € 650–750 miljoen worden. Dit is echter van vele factoren afhankelijk, zoals bijvoorbeeld de rentestand en de afschrijvingstermijn.
Bent u bereid een overzicht te geven van alle virtuele transacties rond groene stroom die in Nederland wordt geproduceerd?
Ja, feitelijk gebeurt dat al. Het systeem van GvO’s voor elektriciteit wordt uitgevoerd door CertiQ. Op de internetpagina van CertiQ wordt maandelijks een overzicht gepubliceerd over de gecertificeerde productie van duurzame elektriciteit in Nederland. Daarnaast wordt er gerapporteerd over import en export van GvO's. Dit overzicht biedt wel geaggregeerde volumes in verband met bedrijfsvertrouwelijke informatie.
Bent u bereid een overzicht te geven van alle Nederlandse bedrijven die elders in de wereld virtuele groene stroom aankopen zonder die zelf te gebruiken?
Alle Nederlandse energieleveranciers zijn op basis van de Elektriciteitswet 1998 en de Regeling afnemers en monitoring Elektriciteitswet 1998 en Gaswet verplicht om jaarlijks een stroometiket op te stellen. Bedrijven en huishoudens ontvangen dit stroometiket, passend bij hun energiecontract, jaarlijks. Op het stroometiket onderbouwen energieleveranciers op basis van hun afgeboekte certificaten van welke energiebron de geleverde elektriciteit afkomstig is. Op de internetpagina van CertiQ is geaggregeerde informatie te vinden over de import van certificaten uit het buitenland. Hieruit blijkt dat vooral GvO’s voor windenergie worden geïmporteerd uit bijvoorbeeld Italië en Spanje.
Kunt u aangeven hoeveel megawatt in Nederland geproduceerde groene stroom virtueel ons land verlaat en hoe deze in de nul-emissie-elektriciteit wordt meegenomen in de boekhouding van het bedrijf dat de energie virtueel heeft aangekocht en de Nederlandse boekhouding rond de emissie? Kunt u hiervan een overzicht geven?
GvO’s kunnen zowel in Nederland als in het buitenland worden gebruikt voor de onderbouwing van de levering van duurzame elektriciteit. Nederland importeert meer GvO’s uit het buitenland dan dat het exporteert. De netto import van GvO’s in Nederland was in 2020 42.689 GWh. De netto export van GvO’s was 2.528 GWh. Dat betekent dat GvO’s van in Nederland geproduceerde elektriciteit grotendeels worden gebruikt voor de onderbouwing van levering van elektriciteit in Nederland.
Kunt u aangeven hoe de ontstane grijze stroom wordt verkocht en hoe de controle op de juiste registratie van de emissie boekhouding is georganiseerd en op welke wijze hierop bij dubbele registratie wordt gehandhaafd?
De levering van grijze stroom wordt sinds 1 januari 2020 ook onderbouwd met certificaten (certificaten van oorsprong). Ook dit is geregeld in de Elektriciteitswet 1998 en de Regeling garanties van oorsprong en certificaten van oorsprong. De grijze stroom zelf kan verkocht worden op de elektriciteitsmarkt of via bilaterale contracten. De emissieboekhouding staat geheel los van het systeem van certificaten. Hierdoor kan er van dubbele registratie ook geen sprake zijn. De Nederlandse Emissieautoriteit borgt dat bedrijven, die deelnemen aan het Europese emissiehandelssysteem (EU ETS) of vallen onder de wet- en regelgeving voor hernieuwbare energie vervoer en brandstoffen luchtverontreiniging, voldoen aan hun verplichtingen.
Kunt u aangeven op welke wijze de virtuele handel in energie bijdraagt aan het terugdringen van het gebruik van fossiele brandstof en de uitstoot van CO2 en NOx bij de koper van de virtuele energie?
GvO’s maken het mogelijk om een link te leggen tussen duurzame energieproductie en de levering van energie. De waarde van GvO’s zorgt voor een betere business case voor subsidieloze duurzame-energieprojecten. Een positieve business case is noodzakelijk om projecten als Hollandse Kust Noord subsidievrij te kunnen realiseren. In de SDE++ wordt bij aanvragen vanaf 2020 gecorrigeerd voor de waarde van GvO’s, waardoor er minder subsidie hoeft te worden uitgekeerd en er meer middelen beschikbaar blijven voor aanvullende projecten voor CO2-reductie.
Deelt u de mening dat een wildgroei van oncontroleerbare virtuele transacties rond energie onwenselijk is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke regelgeving kunnen we hierover verwachten?
Nee, die mening deel ik niet, aangezien de handel in GvO’s is vastgelegd in Europese en nationale regelgeving. Er is dus geen sprake van oncontroleerbare virtuele transacties.
Kunt u aangeven op welke wijze ook particulieren kunnen profiteren van de virtuele aankoop van energie? Kan iemand zijn gas- of kolenkachel blijven stoken door elders virtueel energie aan te kopen en weer door te verkopen?
GvO’s zijn het enige instrument waardoor de herkomst kan worden aangetoond van hernieuwbare bronnen. Zij worden enkel gebruikt voor informatie over de herkomst van elektriciteit, gas en warmte bij de levering aan huishoudens. Door het gebruik van GvO’s kan er geen grijze energie verkocht worden als groene energie. De energieproductie wordt gecontroleerd door CertiQ zodat de juiste certificaten worden afgegeven.
Kunt u aangeven of ook overheden in ons land gebruik maken van de aan- en verkoop van virtuele stroom, om zo hun klimaatdoelen te halen? Zo ja, graag een overzicht van de mate waarop dit principe wordt toegepast en de gevolgen die dit heeft voor de klimaatdoelen in verhouding tot de werkelijk gerealiseerde vermindering van uitstoot?
De klimaatdoelstellingen worden niet gemeten op basis van GvO’s. Voor het behalen van de reductiedoelstellingen wordt alleen gekeken naar de energieproductie in Nederland. Hier wordt gekeken hoeveel CO2 Nederland uitstoot bij deze productie. Ook in de berekening van het aandeel hernieuwbare energie spelen GvO’s geen rol, omdat uitsluitend naar de productie van energie wordt gekeken en niet naar de handel daarin.
Fraude met tegemoetkoming vaste lasten-subsidie |
|
Renske Leijten , Frank Futselaar |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA), Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
Bent u bekend met de signalen dat banken grote hoeveelheden aan verdachte transacties met de TVL (Tegemoetkoming Vaste Lasten)-subsidie waarnemen, waarbij bijvoorbeeld aanvragen worden ingediend met bankrekeningen die jarenlang niet gebruikt worden en de gestorte bedragen cash worden opgenomen of gebruikt voor de aanschaf van auto’s?
We staan in nauw contact met de Financial Intelligence Unit – Nederland (FIU-Nederland), het Openbaar Ministerie, de FIOD en verschillende banken over signalen van fraude. Hierover is de Kamer op 14 januari en 22 maart jl. geïnformeerd.1 2
Deelt u de mening dat hoewel bij het haastig instellen van de TVL en voorganger Beleidsregel tegemoetkoming ondernemers getroffen sectoren COVID-19 (TOGS) er rekening mee is gehouden dat de regeling mogelijk fraudegevoelig zou zijn, er inmiddels waarborgen zouden moeten zijn ingebouwd om fraude te voorkomen?
Beide regelingen zijn in een korte tijd opgericht om ondernemers die getroffen zijn door de gevolgen van de coronacrisis tegemoet te komen in hun doorlopende vaste lasten. Door de grote hoeveelheid ondernemingen die aanspraak maken op steun, of dit reeds hebben gedaan, is het proces grotendeels geautomatiseerd. Zo krijgen ondernemers die daar recht op hebben in korte tijd een subsidie toegekend en uitbetaald. Hierbij verliest het kabinet het voorkomen van misbruik niet uit het oog. Zo heeft de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) mede op basis van de ervaringen en risicobeheersing bij voorganger TOGS vanaf de oprichting van de TVL een uitgebreid systeem van risicobeheersing opgezet om risico’s zoveel mogelijk te voorkomen. Dit systeem wordt continue op basis van interne en externe signalen «bijgesteld». Hierover is de Kamer op 14 januari en 22 maart jl. geïnformeerd.
Hoeveel meldingen van ongebruikelijke transacties specifiek met betrekking tot de TVL en TOGS heeft de Fiscale Inlichtingen- en Opsporingsdienst (FIOD) tot nu toe ontvangen van de banken? Om welk totaalbedrag (bij benadering) aan ongebruikelijke meldingen gaat het tot nu toe?
FIU-Nederland is de instantie die de meldingen van ongebruikelijke transacties van de banken met betrekking tot TVL en TOGS ontvangt en vervolgens beoordeelt. FIU-Nederland heeft als hoofdtaak om de ongebruikelijke transacties nader te onderzoeken en te verrijken met aanvullende informatie. Op basis hiervan kunnen transacties verdacht worden verklaard en worden gedeeld met opsporings- en inlichtingendiensten voor de opsporing van eventuele strafbare feiten, waaronder fraude. FIU-Nederland heeft van de banken meldingen van ongebruikelijke transacties ontvangen met betrekking tot de steunmaatregelen. Het onderzoek naar de meldingen loopt nog. Verdachte transacties uit dit onderzoek zijn en worden bij de opsporingsdiensten onder de aandacht gebracht. Over het aantal meldingen van signalen van fraude is uw Kamer in de brief van 22 maart jl. geïnformeerd.
Op hoeveel meldingen van ongebruikelijke transacties van banken met betrekking tot de TVL en TOGS heeft de FIOD tot nu toe geacteerd? Herkent u de signalen dat meldingen van banken van potentiele fraude blijven liggen en er geen moeite lijkt te worden gedaan om de mogelijk ten onrechte uitgekeerde middelen terug te vorderen?
Het oppakken van mogelijke fraudemeldingen van banken vraagt in de handhaving om een brede inzet. Vanuit toezicht en controle kunnen passende maatregelen worden getroffen. Voor wat betreft de opsporing lopen er bij de FIOD meerdere onderzoeken met betrekking tot mogelijke fraude met steunmaatregelen. De van FIU-Nederland ontvangen informatie over verdachte transacties wordt door de FIOD gebruikt om te bepalen hoe hier strafzaken uit kunnen worden gehaald. Op dit moment lopen er bij de FIOD meerdere onderzoeken met betrekking tot mogelijke fraude met steunmaatregelen.
De signalen, dat meldingen van banken blijven liggen en er geen moeite lijkt te worden gedaan om de mogelijk ten onrechte uitgekeerde middelen terug te vorderen, herken ik niet. Wij staan in nauw contact met de FIOD, het Openbaar Ministerie, FIU-Nederland en verschillende banken om opvolging te geven aan de signalen. Deze moeten ten eerste worden onderzocht en er moet worden nagegaan of er daadwerkelijk sprake is van fraude of misbruik. Wanneer dit het geval is, gaan wij over tot intrekken van subsidies en doen wij in overleg aangifte bij het Openbaar Ministerie. Aanvullend leggen wij in geval van fraude of misbruik snel conservatoir beslag op de bankrekening waarop het voorschot is uitgekeerd.
Welke mogelijkheden heeft de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) op dit moment om te controleren of een beroep op TVL en TOGS terecht is en aangeleverde cijfers van bijvoorbeeld omzetverlies terecht zijn? Ziet u mogelijkheden om -ten minste als het maximumbedrag aan steun wordt aangevraagd- bijvoorbeeld door een beroep te doen op gegevens bij de Belastingdienst een extra controle te laten plaatsvinden?
Om getroffen ondernemers snel tegemoet te komen in hun doorlopende vaste lasten, werd aan het begin van de coronacrisis middels de TOGS een eenmalige forfaitaire tegemoetkoming van € 4.000,– uitgekeerd. In de aanvraagprocedure van de TOGS waren geautomatiseerde controles ingebouwd die het risico op misbruik beperkten. De identificatie en beheersing van risico’s zijn gedurende de openstelling van de TOGS voortdurend aangepast naar aanleiding van opgedane ervaringen of aan de hand van de resultaten van een tussentijds gehouden risicogerichte steekproef onder de aanvragen. Een risicogerichte steekproef werd tussentijds uitgevoerd op het moment dat signalen van misbruik en oneigenlijk gebruik RVO bereikten en dit om een aangepaste controle vroeg. Een tussentijdse steekproef diende dan om te beoordelen of een automatische controle voldoende informatie verschafte of dat een handmatige controle beter was. Het doel was om de uitvoering van de beleidsregel tussentijds voortdurend te verbeteren. Daarnaast is er een procedure ingericht voor een steekproef achteraf. Uw Kamer is 19 maart jl. in een bredere brief over het verloop van de TOGS-regeling geïnformeerd over de uitkomsten van de steekproef.3
Bij de oprichting van de TVL heeft het kabinet ervoor gekozen om, anders dan de TOGS, rekening te houden met de daadwerkelijke hoogte van het omzetverlies van de onderneming. Deze wordt voor de desbetreffende subsidieperiode vastgesteld op basis van btw-aangifte van hetzelfde kwartaal in het voorgaande jaar. Vanwege privacy-redenen mag RVO de btw-aangiftegegevens van een ondernemer pas opvragen zodra de ondernemer een aanvraag voor de TVL heeft gedaan. Dat betekent dat er een vertraging zit tot het moment dat RVO de referentiegegevens van de Belastingdienst heeft ontvangen. Om brede vertraging in de bevoorschotting te voorkomen, is in de regeling opgenomen de gegevens van de Belastingdienst bij TVL Q3 2020 en Q4 2020 ter controle te gebruiken bij de uitbetaling van het voorschot van enkel de hoogrisico-aanvragen. Bij de vaststelling werden wel alle aanvragen volledig gecontroleerd op basis van de bij de Belastingdienst bekende btw-gegevens.
In de brieven van 14 januari en 22 maart jl. heb ik uw Kamer geïnformeerd dat RVO in het vervolg bij alle nieuwe aanvragers in TVL Q4 2020, TVL Q1 2021 en TVL Q2 2021 enkele werkdagen zal wachten op gegevens vanuit de Belastingdienst. Op die manier kan RVO de TVL-aanvraag toetsen aan de gegevens van de Belastingdienst, voordat het voorschot wordt uitbetaald. Daarnaast is de handmatige en automatische controle verder verscherpt. De verwachting is dat de beschikbaarheid van belastinggegevens enkele werkdagen na de aanvraag, het risico op misbruik in de toekomst zal verminderen en dat de vertraging voor nieuwe aanvragers met een laag risico beperkt blijft tot enkele werkdagen.
Herkent u het beeld dat er sprake lijkt te zijn van het ronselen van niet-meer actieve bedrijven met een Kamer van Koophandel (KvK)-inschrijving om zo ten onrechte TVL-subsidie aan te vragen?
De TVL is een zeer grote regeling voor een zeer groot aantal ondernemingen. Dat kwaadwillenden manieren zoeken om daar misbruik van te maken, zoals het ronselen van niet-meer-actieve bedrijven, is onderdeel van de maatschappelijke realiteit rondom de steunmaatregelen. Dit signaal herken ik. Door RVO zijn diverse maatregelen genomen om dergelijke signalen te herkennen. Dit is zowel voor, tijdens als na de verlening van een voorschot. Wanneer dergelijke gevallen worden geconstateerd, wordt er in de regel ook aangifte gedaan en eventueel teruggevorderd.
Heeft u een beeld van de potentiële omvang van fraude met TVL-subsidie en is er een strategie om fraude tegen te gaan danwel ten onrechte uitgekeerde fraude terug te vorderen? Kunt u deze strategie met de Kamer delen?
RVO kan bij een vermoeden van misbruik na een M&O-onderzoek overgaan tot het vaststellen van de subsidie op nihil, terugvordering van voorschotten en het leggen van conservatoir beslag op een bankrekening via een deurwaarder. Dat kan ook vooruitlopend op een eventuele aangifte bij het Openbaar Ministerie. Het recente rapport van de Adviescommissie uitvoering toeslagen indachtig, wordt hier ook zorgvuldig aandacht besteed aan de impact op de ondernemer en het – zo nodig – snel kunnen herzien van te voortvarend terugvorderen. M&O-onderzoeken hebben geresulteerd in vaststellingen op nihil, terugvorderingen, conservatoire beslagleggingen, terugbetalingen (onder meer van spijtoptanten) en aangiftes. Aangiftes hebben ook geresulteerd in strafrechtelijk onderzoek van de FIOD.
De TVL-regeling kent een verhoogd risico op misbruik en oneigenlijk gebruik. Dat is onvermijdelijk bij een regeling die als doel heeft zeer grote aantallen ondernemers snel te voorzien van financiële steun. Dit is ook aan de Kamer gemeld bij de Najaarsnota. Daarom is er veel aandacht voor het zoveel mogelijk mitigeren van dat risico. Belangrijk onderdeel daarvan is het handmatig controleren van aanvragen met een hoog risico. Het risicomodel waarmee dit wordt bepaald, wordt continu aangepast op basis van signalen. Specifiek heb ik in januari, nadat ik door de banken ben geïnformeerd, een aantal maatregelen genomen; dit staat uitgewerkt in de brieven die ik naar uw Kamer heb gestuurd op 14 januari en 22 maart jl. Zo is het risicoprofiel op basis van waargenomen patronen in de verdachte aanvragen direct aangepast, de handmatige controle verscherpt en wordt bij nieuwe TVL-aanvragen enkele werkdagen gewacht op gegevens vanuit de Belastingdienst. Ook zal RVO bij een vermoeden van misbruik na een M&O-onderzoek sneller overgaan tot het vaststellen van de subsidie op nihil en terugvordering van voorschotten, en is het gesprek met de Kamer van Koophandel, het Openbaar Ministerie, de FIOD, de Belastingdienst, de banken en het UWV verder geïntensiveerd.
Het bericht ‘Particuliere beleggers slepen notarissen voor de rechter vanwege rol in dubieuze grondhandel’ |
|
Joost Sneller (D66), Jessica van Eijs (D66), Rutger Schonis (D66) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Particuliere beleggers slepen notarissen voor de rechter vanwege rol in dubieuze grondhandel?»1
Ja.
Kunt u uiteenzetten of, en zo ja wat, na de schriftelijke vragen van de leden Van Eijs en Sneller uit mei 2019 is gewijzigd in de wet-en regelgeving om grondspeculatie tegen te gaan en om beleggingen in grondposities onder toezicht van de Autoriteit Financiële Markten (AFM) te laten vallen?2
Sinds mei 2019 zijn geen wetswijzigingen geweest die erop gericht waren grondposities onder het AFM-toezicht te brengen of gericht waren op het tegengaan van grondspeculatie.
In hoeverre is momenteel sprake van toenemende grondspeculatie en versnippering van (landbouw)gronden als gevolg van grondspeculatie?
Het Financieel Dagblad (FD) heeft hiernaar onderzoek laten verrichten en recent en in 2019 hierover gepubliceerd. De artikelen geven een goede indruk waar van versnippering sprake is. In totaal gaat het om zo’n 2.300 hectare grond, oftewel 0,13% van de 1.815.160 hectare cultuurgrond3 in Nederland. Tevens blijkt uit de bij het artikel uit 2019 behorende interactieve digitale kaart, die te raadplegen is via de website van het FD, dat het over het algemeen geen percelen zijn die in gebieden liggen waar de stedelijke woningdruk hoog is, ofwel waar veel ontwikkelingspotentie is. De indruk van het kabinet is dat naar aanleiding van onder meer deze artikelen de populariteit van grondbeleggen door particulieren is afgenomen.
Welke maatregelen kunnen gemeenten treffen om versnippering van de grond tegen te gaan?
Eigendomsposities staan niet in de weg aan ruimtelijke planvorming. In de uitzonderlijke gevallen dat de versnipperde grond ook daadwerkelijk ontwikkeld kan worden, hebben gemeenten instrumenten. Wanneer vanuit de ruimtelijke ordening daadwerkelijk plannen voor ontwikkeling ontstaan, kan de gemeente een voorkeursrecht vestigen, waardoor de grond bij een voorgenomen verkoop eerst aan de gemeente moet worden aangeboden. De gemeente kan ook een onteigeningsprocedure starten om percelen samen te brengen als dat vanuit de ruimtelijke planvorming gewenst is. Met de nieuwe Omgevingswet zal de gemeente zelf hiertoe de nodige stappen kunnen zetten.
Hoe kijkt u in het licht van grondversnippering aan tegen een verplichte variant van stedelijke herverkaveling?
Over stedelijke herverkaveling heeft de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties u bij brief van 15 februari j.l. geïnformeerd.4 Stedelijke herverkaveling is gericht op het stedelijk gebied, de grondversnippering doet zich juist voor in het landelijk gebied. Met stedelijke herverkaveling kunnen de eigenaren in een gebied gedwongen worden te komen tot een uitruil van gronden zodat een ontwikkeld plan ook gerealiseerd kan worden. De onderlinge uitruil is gericht op de eigenaren in het gebied en maakt door uitruil de realisatie van het plan mogelijk. Omdat het grote aantal eigenaren, de percelen en de onderlinge verhouding in de waarden binnen het gebied in beginsel hetzelfde blijft, zal stedelijke herverkaveling weinig meerwaarde bieden.
In hoeverre herkent u de signalen in het artikel dat notarissen particulieren onvoldoende beschermen tegen de risico’s die vanwege hun informatieachterstand op kunnen treden bij grondinvesteringen?
Deze signalen herkent het kabinet niet. Er is een recente tuchtuitspraak over grondinvesteringen van Hof Amsterdam van 2 februari 2021, waarin is geoordeeld dat sprake is van een zeer ernstige tekortkoming van de notaris en van structureel laakbaar handelen gedurende een langere periode en waarin het hof, evenals in eerste aanleg de kamer voor het notariaat Arnhem-Leeuwarden van 15 november 2019, de maatregel van ontzetting uit het ambt heeft opgelegd. In een andere, civiele uitspraak over grondinvesteringen van Hof Amsterdam van 21 januari 2020 is evenwel geoordeeld dat zich geen situatie voordeed op grond waarvan de notaris zijn ministerieplicht had moeten weigeren en dat geen schending van de zorgplicht van de notaris kan worden vastgesteld. Ook in de tuchtuitspraak over grondinvesteringen van Hof Amsterdam (GHAMS:2014:1407) van 22 april 2014 en de civiele uitspraak over grondinvesteringen van Hof Arnhem-Leeuwarden (GHARL:2015:9521) van 15 december 2015 is geoordeeld dat de notaris zijn informatieplicht en zorgplicht niet heeft geschonden. De omstandigheden van het geval spelen een grote rol. Die omstandigheden dient een notaris steeds te beoordelen en over de nakoming van de beroepsmatige zorgvuldigheidsnormen zal de tuchtrechter waken.
In hoeverre herkent u de signalen van de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie (KNB) dat de onafhankelijkheid van notarissen in het geding komt wanneer zij teveel leunen op opdrachten van één en dezelfde verkoophandelaar?
De onafhankelijkheid van een notaris kan in het geding komen wanneer hij teveel leunt op opdrachten van één en dezelfde verkoophandelaar. Notarissen dienen deze situatie daarom te voorkomen. Notarissen die worden ingeschakeld bij de overdracht van percelen grond dienen onafhankelijk te zijn, door welke partij zij ook worden ingeschakeld. In artikel 17 van de Wet op het notarisambt (Wna) is bepaald dat de notaris zijn ambt in onafhankelijkheid moet uitoefenen en de belangen van alle bij de rechtshandeling betrokken partijen op onpartijdige wijze en met de grootst mogelijke zorgvuldigheid moet behartigen. De notaris mag zijn ambt niet uitoefenen in dienstbetrekking of in enig ander verband waardoor zijn onafhankelijkheid of onpartijdigheid wordt of kan worden beïnvloed. Indien de notaris bovendien de redelijke overtuiging of het vermoeden heeft dat misbruik wordt gemaakt van juridische onkunde of feitelijk overwicht van partij(en), waardoor dus de belangen van één of meer betrokken partijen kunnen worden geschaad, dient hij zijn diensten te weigeren of af te breken, vgl. artikel 6 lid 1 van de Verordening Beroeps- en gedragsregels 2011 (Vbg2011).
Op welke wijze voorziet de regelgeving in het voorkomen dat notarissen teveel afhankelijk worden van één verkoophandelaar?
In artikel 17 Wna is bepaald dat de notaris zijn ambt in onafhankelijkheid moet uitoefenen en de belangen van alle bij de rechtshandeling betrokken partijen op onpartijdige wijze en met de grootst mogelijke zorgvuldigheid moet behartigen. De notaris mag zijn ambt niet uitoefenen in dienstbetrekking of in enig ander verband waardoor zijn onafhankelijkheid of onpartijdigheid wordt of kan worden beïnvloed. Daarnaast geldt bovendien dat de notaris verplicht is zijn dienst te weigeren indien hij de redelijke overtuiging of het vermoeden heeft dat misbruik wordt gemaakt van juridische onkunde of feitelijk overwicht. De notaris zal er dus op moeten toezien dat partijen vanwege een juridische of andersoortige achterstand ten opzichte van de andere partij, daardoor niet worden benadeeld.
In artikel 93 Wna is bepaald dat notarissen, toegevoegd notarissen en kandidaat-notarissen aan tuchtrechtspraak zijn onderworpen ter zake van handelen of nalaten in strijd met hetzij enige bij of krachtens deze wet gegeven bepaling, hetzij met de zorg die zij als notaris, toegevoegd notaris of kandidaat-notaris behoren te betrachten ten opzichte van degenen te wier behoeve zij optreden en ter zake van handelen of nalaten dat een behoorlijk notaris, toegevoegd notaris of kandidaat-notaris niet betaamt. De notaris die zich dus niet aan voorgaande bepalingen houdt, weet dat hij hierop tuchtrechtelijk kan worden aangesproken.
Op welke manier worden particulieren momenteel beschermd tegen eventuele malafide praktijken van grondspeculanten?
Particuliere kopers worden wettelijk beschermd tegen de verstrekking van misleidende informatie in het kader van regels over handelspraktijken richting consumenten. De Autoriteit Consument en Markt (ACM) houdt toezicht op de naleving van deze regels. Voor het grootste deel van het consumentenrecht is de ACM aangewezen als bevoegde autoriteit voor de handhaving van regels. Van de ACM heb ik begrepen dat hierover nauwelijks meldingen zijn gedaan. Het gaat om één melding in 2020. In sommige gevallen kwalificeren grondtransacties als een financieel product en vallen daarmee onder het toezicht van de AFM.
Kunt u deze vragen binnen drie weken beantwoorden?
Ja.
Het artikel 'Leiding Waternet probeert verantwoordelijkheid voor digitaal wanbeleid te lozen' |
|
Corrie van Brenk (PvdA) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het artikel «Leiding Waternet probeert verantwoordelijkheid voor digitaal wanbeleid te lozen», gepubliceerd op de website van Follow the Money?1
Ja.
Hoe oordeelt u over het bericht dat Accenture al jaren de vaste IT-consultant van Waternet was, en in die zin dus helemaal niet geschikt om een onafhankelijk onderzoek uit te voeren?
Zoals toegelicht in mijn brief van 4 november 20202, ben ik als Minister van Infrastructuur en Waterstaat op basis van de Waterwet en de Drinkwaterwet systeemverantwoordelijk voor de continuïteit van het waterbeheer en de openbare drinkwatervoorziening. Deze systeemverantwoordelijkheid geldt ook voor de cybersecurity van waterstaatswerken en de openbare drinkwatervoorziening. Vanuit mijn systeemverantwoordelijkheid past het mij niet een oordeel te geven over het inschakelen van adviseurs door Waternet en het Stichtingsbestuur.
Het door de ILT geïnitieerde onderzoek – dat is gericht op het drinkwaterrelevante deel van Waternet – richt zich naast de naleving van de Wbni en leveringszekerheid van drinkwater ook op de governance van de organisatie. Zolang de ILT haar onderzoek nog niet heeft afgerond, kan niet op de uitkomsten ervan vooruit worden gelopen.
Is de uiteindelijk ingeschakelde IT-architect, die in het artikel genoemd wordt, wel onafhankelijk? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe oordeelt u over de constatering dat bij beide rapporten de schijn van onafhankelijkheid ontbreekt?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is de rol van de dijkgraaf en zoomt de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) daar nog op in?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe oordeelt u over de constatering van deze IT-architect dat het directie en personeel aan security awareness ontbreekt?
De ILT heeft inzage in de rapporten van Accenture en de IT-architect. Beide rapporten worden meegenomen in het ILT-onderzoek. Zolang de ILT haar onderzoek nog niet heeft afgerond, kan niet op de uitkomsten ervan vooruit worden gelopen.
Waaraan is precies de 28 miljoen euro, die Waternet heeft gestoken in digitalisering, besteed?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u door naar Waternet en het Stichtingsbestuur. Dit valt buiten de scope van het ILT-onderzoek.
Hoe oordeelt u over de constatering van Accenture dat de digitale bescherming en procesautomatisering rondom vitale taken van Waternet onder de maat is?
Het door de ILT geïnitieerde onderzoek – dat is gericht op het drinkwaterrelevante deel van Waternet – richt zich naast de naleving van de Wbni, leveringszekerheid van drinkwater ook op de governance van de organisatie. Hierin staat de beveiliging van procesautomatisering voor vitale taken centraal. Zolang de ILT haar onderzoek nog niet heeft afgerond, kan niet op de uitkomsten ervan vooruit worden gelopen.
Hoe oordeelt u over de stelling dat er geen handelingsprocedures rondom informatiebeveiligingsincidenten en geen serieuze bedrijfscontinuïteitsplannen zijn aangetroffen?
Zie antwoord vraag 8.
Is naar uw oordeel de organisatiestructuur enerzijds of de organisatiecultuur anderzijds primair verantwoordelijk voor de problemen bij Waternet? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 8.
Hoe oordeelt u over de constatering dat de digitale veiligheid van Waternet nog niet veel verbeterd is de afgelopen maanden?
Zie antwoord vraag 8.
Hoe is de voortgang van het huidige ILT-onderzoek?
In mijn brief van 17 december 20203 heb ik aangegeven dat naar verwachting het onderzoek van de ILT in maart 2021 gereed is. Dat is nog steeds het tijdpad.
Bent u bereid de ILT te vragen deze kwestie mee te nemen in haar onderzoek?
Zie mijn beantwoording van de voorgaande vragen.
Bent u bereid deze vragen voor de verkiezingen te beantwoorden?
Ja.
Het bericht ‘Restcapaciteit reguliere zorg bleef lang onbenut’ |
|
Maarten Hijink |
|
Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Restcapaciteit reguliere zorg bleef lang onbenut»?1
Het artikel bevestigt voor mij de noodzaak om de lessen van de eerste coronagolf van maart 2020 verder te ontwikkelen en toe te passen binnen het Nederlandse zorgstelsel. Deze lessen zijn onder andere verwerkt in het tijdelijk beleidskader voor het waarborgen acute zorg in de covid-19 pandemie2 dat ik op 23 oktober heb gedeeld met de Kamer. Met behulp van dit tijdelijk beleidskader beoog ik de toegankelijkheid van de acute en kritiek planbare zorg zo goed mogelijk te waarborgen, met in heel Nederland een zo gelijk en evenwichtig mogelijk niveau van toegankelijkheid van zorg voor de patiënten.
Vindt u het ook schokkend dat de restcapaciteit voor reguliere zorg gedurende de eerste coronagolf vanwege strategische belangen gedeeltelijk onbenut is gebleven?
Er zijn mij geen feiten bekend over zorgcapaciteit die tijdens de eerste golf doelbewust onbenut is gebleven. Er zijn geen afspraken gemaakt tussen zorgaanbieders en zorgverzekeraars dat bepaalde zorg niet geleverd mocht worden en er zijn in dat kader ook geen beperkingen opgelegd in het verlenen van zorg aan individuele patiënten.
Dat er restcapaciteit voor reguliere zorg gedurende de eerste golf gedeeltelijk onbenut is gebleven komt voort uit verschillende redenen. Vanwege een zeer plotselinge toename van patiënten op de verpleegafdelingen en de Intensive Care (IC) is in de eerste coronagolf besloten tot het nationaal afschalen van reguliere zorg om capaciteit te creëren voor de opvang of overname van patiënten. In deze acute setting waarin er per regio en zelfs per instelling verschillend was afgeschaald was het moeilijk om de restcapaciteit van de reguliere zorg in kaart te brengen.
Een andere reden dat er onvolledig gebruik is gemaakt van de beschikbare reguliere zorg is dat er minder verwijzingen hebben plaatsgevonden omdat veel mensen die niet naar de huisarts gingen dat niet durfden of de zorg niet verder wilden belasten. Daarnaast zijn er ook patiënten die niet de voorkeur hebben, met name bij complexe behandelingen of ingrepen, om verwezen te worden naar een andere zorginstelling en/of behandelend arts om eerder zorg te kunnen ontvangen.
Begrijpt u de beslissing van covid-ziekenhuizen om patiënten niet door te verwijzen naar plekken waar nog wel plaats was, uit angst om deze patiënten kwijt te raken? Deelt u de mening dat deze beslissing van de ziekenhuizen veroorzaakt is door de rol van concurrentie in het zorgstelsel? Zo ja, ziet u hierin ook bewijs dat concurrentie niet thuishoort in de zorg?
Zoals in het voorgaande antwoord is toegelicht, zijn er geen feiten of signalen bekend over het (al dan niet doelbewust) onthouden van zorg aan mensen terwijl die wel beschikbaar was.
Bij het besluit om patiënten over te plaatsen spelen veel verschillende overwegingen, waaronder natuurlijk het belang van continuïteit in de behandeling en de eigen voorkeur van patiënten. Er zijn geen concrete signalen bekend dat financiële overwegingen een rol hebben gespeeld bij het besluit om patiënten al dan niet over te plaatsen of door te verwijzen.
Veldpartijen hebben aangegeven dat overwegingen rond concurrentie in sommige gevallen belemmerend hebben gewerkt bij de totstandkoming van samenwerkingsafspraken, maar er zijn ook juist in deze periode diverse nieuwe vormen van samenwerking opgezet. Zo was er een veel grotere behoefte aan samenwerking en regie, bijvoorbeeld op het gebied van coördinatie van IC-capaciteit, dan in een normale situatie en die ruimte is er ook binnen het huidige stelsel. Zorgverzekeraars hebben intensief samengewerkt om de zorg toegankelijk te kunnen houden. Ze hebben bijvoorbeeld snel samen regelingen kunnen en mogen optuigen om zorgaanbieders financieel comfort te geven. Hierin was marktwerking nadrukkelijk niet het leidende principe, maar continuïteit van zorg en hiermee zijn de randvoorwaarden geschapen waarbinnen zorgaanbieders zich maximaal konden richten op het belang van de patiënt.
Overigens zijn patiënten niet afhankelijk van een verwijzing om te wisselen van zorgaanbieder. Zij kunnen zelf contact opnemen met hun zorgverzekeraar voor zorgbemiddeling, of rechtstreeks met een andere zorgaanbieder. De NZa heeft het ontsluiten van informatie over het aanbod van reguliere zorg bevorderd en ook zijn financiële afspraken gemaakt over het zo efficiënt mogelijk benutten van de beschikbare capaciteit.
Heeft u enig inzicht in de omvang van de zorg die niet is doorgegaan terwijl er wel restcapaciteit beschikbaar was en wat de gevolgen zijn van deze uitgestelde zorg? Zo nee, bent u bereid dit te onderzoeken?
Gedurende de eerste coronagolf bleef de (semi-)acute en kritiek planbare zorg beschikbaar, en tevens werden manieren gevonden om zorg te vervangen zoals bijvoorbeeld het videoconsult om zorg op afstand te blijven leveren. Wanneer
afspraken voor reguliere zorg werden uitgesteld had dit niet als gevolg dat mensen géén zorg zouden ontvangen.
De Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) heeft nader onderzoek gedaan naar de beschikbaarheid van zorg door de wachttijden landelijk en regionaal in kaart te brengen en te vergelijken met de treeknorm. Het aantal overschrijdingen van de treeknorm voor de polikliniek en diagnostiek lag in juni en juli van 2020 ongeveer op het niveau van begin 2020. Voor behandelingen in het ziekenhuis is er sprake van een lichte stijging van het aantal overschrijdingen van de treeknorm, waarbij er behoorlijke regionale verschillen zijn. Voor verschillende behandelingen in het ziekenhuis waren de wachttijden ook voor de corona-uitbraak al langer dan de Treeknormen.
Op basis van de gegevens van ZorgDomein kan geconcludeerd worden dat tijdens de eerste golf van de coronacrisis het aantal verwijzingen van huisartsen naar het ziekenhuis over de gehele breedte van de zorg was afgenomen. Vanaf begin april nam het aantal verwijzingen weer gestaag toe en was in augustus gestabiliseerd rond het niveau van eerdere jaren. Een deel van deze verwijzingen zullen niet ingehaald hoeven worden, omdat klachten vanzelf zijn overgegaan of op een andere manier aan de zorgvraag (bijvoorbeeld door de huisarts) is voldaan. Een deel echter zal nu een zwaardere zorgvraag zijn.
Hoe beoordeelt u de opmerking dat de vangnetregeling van de zorgverzekeraars bijdraagt of heeft bijgedragen aan het feit dat covid-ziekenhuizen hun patiënten niet doorverwezen naar andere plekken waar wel capaciteit was, aangezien gesteld wordt dat «de verzekeraar niet twee keer gaat betalen en liever de wachtlijsten wat laat oplopen»? Indien u dit signaal herkent, bent u bereid zorgverzekeraars hierop aan te spreken en in te zetten op een aanpassing van de vangnetregeling?
Ik ben van mening dat het onwenselijk is als er reguliere zorg onnodig wordt uitgesteld vanwege de vangnetregeling. De vangnetregeling van verzekeraars heeft dat ook niet als doel. Ongeacht het bestaan van een vangnetregeling kunnen verzekerden die te lang moeten wachten bij een bepaalde zorgaanbieder zich melden bij hun zorgverzekeraar voor zorgbemiddeling.
Ik ken geen feiten of signalen over zorgverzekeraars die doelbewust de wachtlijsten zouden hebben laten oplopen. Met alle ziekenhuizen en klinieken zijn in 2020 continuïteitsregelingen getroffen, wat maakte dat zij gecompenseerd zijn voor productieverlies. Daarbij is steeds aangegeven dat bij het verplaatsen van patiënten naar een kliniek de financiering moet volgen en dat tussen ziekenhuis en kliniek een financiële afrekening moet plaatsvinden. Anders wordt de zorg dubbel betaald en dat is ook in een pandemie niet gewenst en verantwoord. Zorgverzekeraars werken samen met de NZa aan het inzichtelijk krijgen van de beschikbare capaciteit en nemen deze inzichten mee naar de ROAZ-tafels en zorgbemiddeling.
Het is belangrijk om te realiseren dat klinieken niet alle reguliere zorg kunnen leveren, omdat ze hiervoor niet geëquipeerd zijn. Het is daarom in een situatie als de covid-pandemie onvermijdelijk dat wachtlijsten oplopen.
Zorgverzekeraars hebben op basis van hun zorgplicht ook de taak om ziekenhuizen aan te spreken als dergelijke situaties zich zichtbaar voordoen en zij monitoren hier dan ook op.
Mogelijke dubbele financiering van zorg vanwege samenloop Jeugdzorg en Wlz. |
|
Martin Wörsdörfer (VVD) |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
![]() |
Klopt het dat wanneer een inwoner zich bij de gemeente meldt voor jeugdhulp, de gemeente kan toetsen of de jeugdige al een indicatie voor de Wlz (Wet langdurige zorg) heeft om te voorkomen dat sprake is van dubbele financiering van geboden zorg vanuit de Wlz en de Wmo?
Wanneer een inwoner ondersteuning vanuit de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) aanvraagt bij het college, kan het college met behulp van de Wlz-Registertoets bepalen of er sprake is van een indicatie vanuit de Wet langdurige zorg (Wlz). Met de Wlz-Registertoets kan de samenloop van verstrekkingen van Wlz-voorzieningen en Wmo-voorzieningen worden voorkomen. De grondslag voor deze gegevensuitwisseling als vereist op grond van artikel 6 Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) is opgenomen in artikel 5.2.5, derde lid, van de Wmo 2015.
Klopt het dat deze toets, ingeval van een minderjarige, alleen mag worden uitgevoerd met toestemming van ouders? Zo ja, wat is de ratio van deze beperking?
De Jeugdwet kent geen vergelijkbare grondslag op basis waarvan het CIZ informatie ter beschikking kan stellen. Het klopt dat de Wlz-registertoets om die reden niet kan worden gebruikt om een samenloop tussen de Jeugdwet en Wlz te signaleren. Voor het opvragen van deze gegevens bij het CIZ is vooraf ondubbelzinnige toestemming nodig van de jeugdige (of diens ouder/vertegenwoordiger).
Klopt het dat indien een inwoner via de huisarts of een gecertificeerde instelling (GI) wordt doorverwezen naar de gemeente voor jeugdhulp, de doorverwijzers niet toetsen of al sprake is van een Wlz-indicatie en dat de gemeente geen mogelijkheid meer heeft om nog een Wlz-toets uit te voeren?
Huisartsen en gecertificeerde instellingen toetsen niet standaard of er sprake is van een Wlz-indicatie voordat wordt doorverwezen naar jeugdhulp. Het klopt dat colleges geen mogelijkheid hebben om een Wlz-registertoets uit te voeren, zie hierover het antwoord op vraag 1 en 2. Indien een medewerker van de gemeente een jeugdige of zijn ouders echter vragen of er een CIZ-indicatie is, dienen zij die vraag naar waarheid te beantwoorden.
Klopt het dat eisen vanwege de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) verhinderen dat gemeenten nog een dergelijke toets kunnen uitvoeren?
Voor de uitvoering van een Wlz-registertoets bij de inzet van jeugdhulp mist een grondslag als bedoeld in artikel 6 van de Algemene verordening gegevensbescherming. Het klopt dat het CIZ de informatie over de Wlz-indicatie niet beschikbaar kan stellen zonder een wettelijke grondslag.
Klopt het dat omdat door deze AVG-eisen zo’n toets verhinderd wordt, het mogelijk is dat jarenlang sprake is van dubbele financiering van zorg? Vindt u dat een wenselijke situatie?
Dit is niet voor de volle 100% te voorkomen en dit zou dus incidenteel kunnen voorkomen. Dubbele financiering van zorg is uiteraard ongewenst, maar voor zover mij bekend is hier geen sprake van een structureel probleem.
Jeugdhulp wordt nooit «automatisch» toegekend, maar altijd na een of meerdere gesprekken met de jeugdige en/of ouders/vertegenwoordigers, waarbij in het gesprek altijd aan de orde komt wat de hulpvraag precies inhoudt en welke zorg men al ontvangt.
Iets anders is dat in sommige gevallen naast de zorg op basis van een Wlz-indicatie, jeugdhulp wordt ingezet. De reden hiervoor is dat de gemeente op grond van de Jeugdwet verantwoordelijk is voor zorg en ondersteuning aan jeugdigen in de Wlz, die niet altijd behoort tot het verzekerd pakket in de Wlz. Een voorbeeld is de opvoedkundige hulp. Als deze op grond van de Jeugdwet wordt verleend, ontstaat geen overlap tussen de Jeugdwet en de Wlz en kunnen jeugdhulp en zorg op basis van een Wlz-indicatie dus naast elkaar bestaan.
Indien het bovenstaande klopt, zou de toezichthouder daarmee bekend moeten zijn en er op moeten ingrijpen? Zo ja, is dat nu het geval? Zo nee, hoe kan dat verbeterd worden?
De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd en de Inspectie Justitie en Veiligheid houden in het kader van de Jeugdwet toezicht op de kwaliteit van de jeugdhulp. Zij houden geen toezicht op de rechtmatigheid van de geboden jeugdhulp. De Jeugdwet verplicht de gemeente om bij verordening regels te stellen om mis- of oneigenlijk gebruik van voorzieningen op grond van de Jeugdwet te bestrijden. De verantwoordelijkheid voor de rechtmatigheid van jeugdhulp en het toezicht hierop ligt bij de gemeenten.
Heeft u ook signalen ontvangen van dergelijke problematiek? Heeft u enig inzicht in hoe groot dit probleem zou kunnen zijn? Zo nee, bent u bereid globaal na te gaan hoe groot het nadeel voor gemeenten zou kunnen zijn?
Er is mij één incident bekend, waarbij sprake is geweest van dubbele financiering. Uit navraag is niet gebleken dat dit incident een voorbeeld is van een structureel probleem van dubbele financiering door samenloop tussen de Jeugdwet en Wlz vanwege AVG-eisen.
Bent u bereid te bezien op welke wijze het gemeenten mogelijk kan worden gemaakt om bij een doorverwijzing door een huisarts of GI alsnog een Wlz-toets te kunnen uitvoeren, zonder dat inhoudelijke informatie over de inwoner wordt verstrekt (bijvoorbeeld een ja/nee vraag of sprake is van een Wlz-indicatie)?
Mij hebben geen signalen bereikt dat gemeenten behoefte hebben aan een Wlz-registertoets voor de toepassing van de Jeugdwet. Om die reden acht ik aanvullende gegevensuitwisseling op dit vlak niet wenselijk.
De crisissteunmaatregelen voor amateursportverenigingen |
|
Bart van Kent , Michiel van Nispen |
|
Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
Bent u bekend met het feit dat van honderden voetbalclubs, die in aanmerking zouden komen voor loonsteun via de tijdelijke Noodmaatregel Overbrugging voor Werkgelegenheid (NOW) 3.0, compensatie wordt afgewezen door een bureaucratische regel (de referentiemaand juni die precies in de zomerstop valt) en de zorgen van de Koninklijke Nederlandse Voetbalbond (KNVB) hierover?1
Ja.
Waarom kan bij verenigingen die geen aangifte hebben gedaan in juni vanwege het ontbreken van loonkosten in verband met de zomerstop wel automatisch naar april als peilmaand worden gekeken, maar kan dit kennelijk niet bij de honderden amateurverenigingen die een nihilaangifte hebben gedaan, waardoor zij géén NOW-compensatie krijgen? Wat is hier logisch en redelijk aan? Realiseert u zich dat hierdoor honderden amateursportverenigingen langdurig hard worden getroffen?
Hoewel het mogelijk is dat er een verschil is tussen amateurclubs die geen aangifte hebben gedaan en amateurclubs die een nihilaangifte hebben gedaan, is er geen sprake van een onterechte afwijzing van de NOW-aanvragen. Werkgevers zijn wettelijk verplicht om binnen 4 weken hun aangifte loonheffingen te doen, ook in het geval er sprake is van geen loonkosten. Het is niet zo dat werkgevers die geen loonkosten hebben gemaakt de keuze hebben tussen een nihilaangifte of geen aangifte. Dat er een terugvalmaand in de regeling is opgenomen, komt omdat werkgevers, die niet een fiscaal dienstverlener of marktsoftware inzetten om aangifte te doen, vanaf begin 2020 een eHerkenningsmiddel nodig hebben om aangifte loonheffingen over 2020 via het portaal van de Belastingdienst te doen. Sommige werkgevers hebben om die reden meer tijd gekregen om een eHerkenningsmiddel te verkrijgen en aangifte loonheffingen te doen. Voor dergelijke gevallen was het bij het opstellen van de NOW 1 en NOW 2 nodig dat er een terugvalmaand in de regeling werd opgenomen. De terugvalmaand is bedoeld voor die situaties waarin de werkgever geen loonaangifte kón doen in 2020 vanwege het ontbreken van eHerkenning. In de NOW 1 en 2 is daarom gekozen voor een terugvalmaand in 2019 (november2). Zonder terugvalmaand in 2019 hadden werkgevers die nog geen aangifte hadden gedaan in 2020 geen steun kunnen ontvangen uit de NOW-regeling vanwege het ontbreken van loongegevens in 2020.
Ook in de NOW 3 regeling, die opengegaan is in oktober 2020, is een terugvalmaand opgenomen (april 2020). Deze terugvalmaand zou voor het mogelijk nog ontbreken van toegang tot een eHerkenningsmiddel door een werkgever niet behulpzaam zijn: in 2020 kan immers geen aangifte loonheffingen meer worden gedaan via het portaal van de Belastingdienst zonder gebruikmaking van een eHerkenningsmiddel. Als in de terugvalmaand april 2020 wél aangifte is gedaan, dan was het dus ook mogelijk om aangifte in juni 2020 te doen. Zou in beide maanden geen aangifte zijn gedaan als gevolg van het ontbreken van eHerkenning (en dus door de Belastingdienst uitstel van aangifte zijn verleend), dan zou een terugvalmaand in november 2019 meerwaarde hebben. In de derde en vierde NOW tranches zijn er vooralsnog overigens geen signalen ontvangen van werkgevers die als gevolg van het geen toegang hebben tot eHerkenning in 2020 nog geen loonaangifte hebben kunnen doen en daardoor geen aanspraak hebben kunnen maken op de NOW.
Zoals gezegd, werkgevers zijn wettelijk verplicht om loonaangifte te doen, ook als dit slechts een laag bedrag of nihil is. Wel geldt dat de aangifte loonheffingen over juni 2020 al was vastgesteld voor bekendmaking van de NOW 3 regeling, waardoor er niet met voorbedachten rade geen aangifte loonheffingen gedaan kan zijn. In een klein aantal gevallen is er binnen de NOW 3 teruggevallen op de maand april zoals deze in de regeling is opgenomen. Het is niet bekend of dit amateurclubs zijn.
Het is inderdaad mogelijk dat er amateurvoetbalverenigingen zijn die geen NOW 3 ontvangen door het hanteren van juni 2020 als referentiemaand. Hoewel het kabinet betreurt dat hierdoor werkgevers mogelijk NOW-subsidie mislopen, ziet het kabinet binnen de NOW-regelingen geen oplossing voor dit probleem zonder dat dit te grote risico’s betekent voor de huidige uitvoering van de regelingen. Wel kunnen de amateurclubs waarbij de NOW-regeling niet toepasbaar is, aanspraak maken op de Tegemoetkomingsregeling Amateursportorganisaties (TASO). Op deze manier kunnen zij een vergoeding krijgen voor personeelslasten die niet via andere regelingen zijn gecompenseerd. Daarmee kunnen ook de loonkosten van deze amateurclubs deels vergoed worden. Het kabinet hoopt hiermee de amateurclubs tegemoet te komen. Daarnaast wordt onderzocht of de TASO-regeling voor het eerste en tweede kwartaal van 2021 kan worden verruimd om sportverenigingen zo passend mogelijk te ondersteunen in de loonkosten.
Bent u ermee bekend dat de Tegemoetkoming Amateursportorganisaties (TASO) voor veel verenigingen geen oplossing biedt omdat deze een lager bedrag compenseert en bijvoorbeeld niet aan te vragen is wanneer een vereniging gebruik maakt van de Tegemoetkoming Vaste Lasten (TVL)?
Er is een mogelijkheid gecreëerd in de TASO-regeling om amateurverenigingen met personeel in loondienst een compensatie te bieden voor loonkosten, wanneer zij hiervoor geen vergoeding krijgen vanuit de NOW-regeling. Op deze wijze kan een vereniging toch loonsteun ontvangen als dit via de NOW niet mogelijk blijkt. Via de TASO-regeling voor het vierde kwartaal van 2020 is al circa € 4 miljoen aan steun verleend voor loonkosten van amateursportverenigingen. Zoals al aangegeven wordt onderzocht of de TASO-regeling kan worden verruimd om amateurverenigingen nog beter te ondersteunen.
De TASO-regeling sluit uit dat een TASO-tegemoetkoming voor vaste lasten wordt verleend als een vereniging ook gebruik maakt van de TVL. Daarop is de uitzondering gemaakt dat een vereniging die TVL ontvangt, ook een tegemoetkoming uit de TASO kan aanvragen voor loonkosten die niet op grond van de NOW of Tozo zijn gecompenseerd. Die uitzondering is ingebouwd in de TASO-regeling voor het vierde kwartaal van 2020. Een vereniging die al voor haar doorlopende lasten een TVL-subsidie ontvangt, maar nog wel loonkosten heeft waar geen NOW over is verleend, kan voor die loonkosten dus wel een TASO-tegemoetkoming aanvragen.
Bent u bereid met NOC*NSF en de KNVB te onderzoeken hoe groot dit probleem en de gevolgen precies zijn?
Het kabinet is continu in gesprek met NOC*NSF, de ondernemende sport en de sportbonden over de gevolgen van de coronacrisis. Ook dit onderwerp staat daar op de agenda.
Erkent u het grote belang dat onze sportinfrastructuur overeind blijft in deze crisis, omdat het belang van sporten, ontspanning en blijven bewegen juist nu erg groot is?
Ja. Daarom blijft het kabinet zich inzetten om de sportsector te ondersteunen, zowel via het generieke steun- en herstelpakket, als via het aanvullend steunpakket voor de amateursportorganisaties. Het generieke steun -en herstelpakket is op 21 januari jl. fors uitgebreid3.
Bent u bereid hier een oplossing voor te vinden, bijvoorbeeld door nihilaangiftes bij de NOW-compensatie toe te staan of de peildatum in dit soort gevallen (automatisch) te wijzigen? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 3, biedt de TASO-regeling al een compensatieroute voor sportverenigingen die hun loonkosten niet via de NOW kunnen compenseren. In veel gevallen lijkt die compensatieroute ook toereikend te zijn. Om ook de verenigingen te ondersteunen voor wie de TASO-compensatie mogelijk te laag uitpakt, wordt onderzocht of de TASO-regelingen voor het eerste en tweede kwartaal kunnen worden verruimd om een meer passende compensatie voor hun financiële schade te bieden.
De invloed van de negatieve rente op zorg- en onderwijsinstellingen |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het feit dat verschillende zorginstellingen jaarlijks geld kwijt zijn aan het aanhouden van geld op hun rekeningen?
Ik ben ermee bekend dat zorginstellingen1 te maken kunnen hebben met een negatieve rente over een deel van hun tegoeden bij commerciële banken. Hetzelfde geldt ook voor sommige goededoelenorganisaties (zie antwoord op vraag 9), vermogende consumenten en bedrijven.
Kunt u aangeven hoeveel publiek geld jaarlijks wordt onttrokken aan de zorg en het onderwijs door deze negatieve rente?
Er is geen inzicht in de kosten die zorginstellingen in Nederland kwijt zijn aan negatieve rente.2 Dat geldt ook voor onderwijsinstellingen. Onderwijsinstellingen die publieke liquide middelen beheren, hebben zelf de keuze tussen het aanhouden van publieke tegoeden bij het Ministerie van Financiën (middels schatkistbankieren), of bij een commerciële bank. Bij het schatkistbankieren wordt geen negatieve rente gerekend (zie ook antwoord op vraag 11). Van de onderwijsinstellingen is bekend dat zij eind 2019 ongeveer € 3 mld. aan liquide middelen aanhielden bij het Ministerie van Financiën middels schatkistbankieren en ongeveer € 6 mld. op commerciële bankrekeningen hadden staan. Sindsdien is het aantal onderwijsinstellingen dat deelneemt aan schatkistbankieren verdubbeld en de verwachting is dat zij nu aanzienlijk meer middelen in de schatkist aanhouden.
Welke rol heeft het zakelijke karakter van de bankrekeningen op de verplichting om geld af te dragen door de rentestand?
Voor zover bekend rekenen alle Nederlandse banken inmiddels een negatieve rente vanaf een bepaalde depositowaarde. In enkele gevallen rekenen banken dit vanaf een bedrag van € 100.000, maar bij de meeste banken ligt dit bedrag hoger. Voor zover bekend rekent een enkele bank daarbij (vanaf dezelfde drempelwaarde) een ander tarief voor zakelijke klanten dan voor overige klanten.
Snapt u dat het gezien de verplichting om buffers aan te houden wrang is dat onderwijs en zorginstellingen extra achteruit boeren?
Ik kan mij de zorgen over de dalende rente goed voorstellen. Het is wel van belang te noemen dat zorg- en onderwijsinstellingen niet expliciet bij wet verplicht zijn om buffers aan te houden.3 Banken beoordelen wel de kredietwaardigheid en financiële positie van een klant bij het verstrekken van financiering, waaronder de aanwezigheid van voldoende liquide middelen.
Dat banken een negatieve rente rekenen over een deel van hun klantenbestand en tegoeden hangt samen met het huidige renteklimaat. Banken staan door de dalende marktrentes voor een dilemma. Enerzijds willen zij het verschil tussen in- en uitleenrentes (de rentemarge) op peil houden. Dit is van groot belang voor banken die voor hun inkomsten sterk afhankelijk zijn van de rentemarge. Anderzijds zijn banken zich bewust dat het rekenen van een negatieve rente kan leiden tot minder spaarklanten, reputatieschade en verlies aan inkomsten op andere producten.
Een situatie van langdurig lage rentes kan de winstgevendheid van banken onder druk zetten, met potentieel nadelige gevolgen voor de financiële stabiliteit.
Welke delen van de zorg en het onderwijs zijn het meest getroffen in termen van financiële afdrachten door het aanhouden van buffers?
Veel zorginstellingen hebben net als bedrijven en vermogende consumenten te maken met negatieve effecten van het lage-renteklimaat, maar ervaren tegelijkertijd ook positieve effecten. Zo hoeft er bijvoorbeeld minder rente over nieuwe leningen betaald te worden. Het is niet vast te stellen hoe de lage rente netto gezien doorwerkt in de financiële positie van specifieke onderwijs- en zorginstellingen. Voor mij staat niettemin buiten kijf dat het aanbod van zorg en onderwijs op peil moet blijven.
In het geval van zorginstellingen zijn zorgverzekeraars, zorgkantoren en gemeenten verantwoordelijk voor het inkopen van voldoende zorg. De negatieve rente zal daarom naar verwachting geen nadelige gevolgen hebben voor het aanbod van zorg, maar kan tegelijkertijd wel de zorgkosten in sommige gevallen beïnvloeden. Ik moedig zorginstellingen aan de dialoog met gemeenten, zorgkantoren en zorgverzekeraars aan te gaan waar nodig. Voor wat betreft de onderwijsinstellingen verwijs ik graag naar de mogelijkheid tot het (vrijwillig) schatkistbankieren, omdat daar geen negatieve rente gerekend wordt en ik dus geen negatief effect op het aanbod van onderwijs zie (zie ook het antwoord op vraag 11).
Deelt u de mening dat geld dat wordt uitgegeven aan rente niet ten goede kan komen aan zorg of onderwijs?
Zie antwoord vraag 5.
Wat betekent deze situatie voor het aanbod van zorg en onderwijs?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de mening dat deze extra lasten niet mogen leiden tot tekorten waardoor minder zorg en onderwijs geleverd kan worden?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u ermee bekend dat ook goededoelenorganisaties met de negatieve gevolgen van negatieve rentes te maken hebben en deelt u dat dit ongewenst is?
Zoals ik schreef in antwoord op vraag 1 ben ik ermee bekend dat ook een deel van de goededoelenorganisaties te maken kan hebben met een negatieve rente over een deel van hun tegoeden. Ik realiseer me dat het rekenen van negatieve rente over banktegoeden een relatief nieuwe en ongemakkelijke gewaarwording is. De verwachting is immers dat geld bij de bank in de loop van de tijd in waarde groeit of in ieder geval gelijk blijft. Een negatieve rente staat daarmee op gespannen voet. Gelukkig rekenen banken geen negatieve rente door aan alle categorieën rekeningenhouders. Op dit moment rekenen banken over het algemeen aan een klein deel van hun klantbestand een (licht) negatieve rente. Bijvoorbeeld aan klanten met een depositowaarde vanaf € 100.000 of € 500.000.
Bent u bereid om banken ertoe te bewegen een oplossing te vinden zodat publiek geld niet langer afgedragen hoeft te worden?
Vanwege regels ten aanzien van de mededinging en het gegeven dat banken zelf gaan over hun rentetarieven, ben ik terughoudend met het opzetten van gesprekken met banken over hun prijsstelling. Wel wil ik blijven benadrukken dat ik een negatieve rente voor de gewone spaarder ongewenst vind. Hierover schreef ik uw Kamer in december 2019, waarin ik tevens verslag deed van gesprekken met de afzonderlijke (consumenten)grootbanken over de dilemma’s die zij ervaren in het lage-renteklimaat.4 Ik blijf van mening dat gewone spaarders voldoende mogelijkheden dienen te behouden om te bankieren bij een bank die geen negatieve rente rekent. Indien deze mogelijkheden significant worden beperkt zal ik het onderwerp opnieuw ter hand nemen, en indien opportuun ook wetgeving overwegen.
Ook wil ik hier benadrukken dat publieke instellingen die publieke liquide middelen beheren terecht kunnen bij het schatkistbankieren (zie ook antwoorden op vragen 2 en 11). Het Ministerie van Financiën rekent hierbij geen negatieve rente. Op dit moment nemen al veel instellingen deel aan het schatkistbankieren.
Bent u bereid om daarbij de optie te onderzoeken of het aanhouden van publieke financiële middelen bij de overheid een optie is?
Zoals genoemd in antwoord op vraag 2 kunnen publieke liquide middelen bij het Ministerie van Financiën worden aangehouden middels het schatkistbankieren. Voor een aantal instellingen, zoals ministeries en decentrale overheden, is dit verplicht, bijvoorbeeld vanwege hun wettelijk taak. Andere instellingen mogen vrijwillig gebruik maken van schatkistbankieren, bijvoorbeeld vanwege een risico-arm beheer van (publieke) middelen. Dit geldt onder andere voor bekostigde onderwijsinstellingen.5 De publieke gelden die zij ontvangen mogen worden aangehouden bij het Ministerie van Financiën. Het Ministerie van Financiën rekent hierover geen negatieve rente.
Het schatkistbankieren zoals in Nederland ingericht is uniek in Europees perspectief. Eind 2017 waren er al meer dan 1000 deelnemers aan het schatkistbankieren6 en hun aantal neemt gestaag toe. Ik blijf constant onderzoeken wat de mogelijkheden zijn binnen de beleidsmatige en juridische kaders om publieke liquide middelen bij de overheid aan te houden. Deelname aan schatkistbankieren is echter niet zonder beperkingen. Niet alle (semi)publieke instellingen kunnen deelnemen. Zo moeten deelnemers publieke liquide middelen in beheer hebben, moet risico-arm beheer van deze middelen wenselijk zijn en moet deelname niet strijdig zijn met de staatssteunregels.
Waar schatkistbankieren voor het overgrote deel van de onderwijsinstellingen mogelijk is, geldt dat niet voor sommige andere (semi)publieke taken waaronder de meeste zorginstellingen. In het huidige zorgstelsel zijn de mogelijkheden om financiële middelen van deze instellingen aan te houden bij de overheid zeer beperkt.
Door NOW gratis overwerken |
|
Gijs van Dijk (PvdA) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het feit dat werknemers die vanwege corona minder kunnen werken min-uren opbouwen, zoals in de detailhandel, waardoor zij later in het jaar gratis moeten overwerken?
Ja.
Deelt u de mening dat aan werknemers die vanwege de coronacrisis niet kunnen werken, niet gevraagd kan worden om deze uren op een later moment in te halen?
De werkgever heeft een loondoorbetalingsverplichting, ook als de arbeid geheel of gedeeltelijk niet is verricht. Dat betekent dat de werkgever in principe de werknemer niet kan verplichten niet-gewerkte uren in een andere maand in te halen. Dat tijdens de sluiting van het bedrijf de werknemers wel beschikbaar waren voor het uitvoeren van de werkzaamheden, maar niet konden werken door de corona-maatregelen, is een risico dat voor rekening van de werkgever komt. Dit betekent dat een werknemer in beginsel niet kan worden verplicht om niet-gewerkte uren in te halen, tenzij sprake is van een uitzondering doordat dit bijvoorbeeld in de cao of individuele arbeidsovereenkomst is opgenomen. Jaarurensystematiek wordt altijd met vakbonden afgesproken.
Het is aan cao-partijen, of werkgevers en werknemers samen om af te spreken hoe eerder gemaakte afspraken zich verhouden tot de corona-crisis, bijvoorbeeld in het geval van een jaarurennorm. Eerder is er in een bestuurlijk overleg met de sociale partners aandacht gevraagd voor dit onderwerp.
Als partijen er niet uitkomen, of als buiten de gemaakte afspraken om niet-gewerkte uren moeten worden ingehaald, kunnen partijen dit aan de rechter voorleggen.
Bent u tevens van mening dat minuren de verantwoordelijkheid van de werkgever en zeker niet van de werknemer zijn?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de grote zorgen dat er bij de FNV concrete voorbeelden binnenkomen van werkgevers in de detailhandel die nu al bij hun werknemers aangeven dat zij die min-uren later dienen in te halen dan wel worden gekort op hun vakantie-uren?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat als een werknemer buiten zijn schuld niet kan werken het niet geoorloofd is dat de werkgever deze werknemer dwingt om deze uren later in te halen dan wel te verrekenen met vakantie-uren?
Zie antwoord vraag 2.
Gaat u er voor zorgen dat werknemers, die vanwege de sluiting van de winkels thuis zitten, niet gedwongen worden hun uren in te halen oftewel coronacorvee moeten doen? Op welke manier gaat u dit realiseren?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereind om de Inspectie SZW op deze bedrijven af te sturen?
De Inspectie SZW houdt toezicht op de naleving van arbeidswetten zoals de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag (Wml) de Arbeidstijdenwet (Atw) en de Arbeidsomstandighedenwet. De Inspectie kan bij overtreding daarvan verschillende bestuursrechtelijke handhavingsinstrumenten inzetten, zoals een waarschuwing, eis, boete of last onder dwangsom, met als doel om een zo groot mogelijk maatschappelijk effect te bereiken. In deze aangelegenheid is het echter, zoals bij vraag 2 tot en met 6 verwoord, aan de cao-partijen of aan de werkgever en werknemers om hier gezamenlijk afspraken over te maken.
Ziet u ook een mogelijk verdienmodel als bedrijven nu NOW-steun ontvangen en later hun medewerkers laten overwerken?
De NOW is een subsidie en treedt niet in het arbeidsrecht. De werkgever handelt vanuit de NOW bezien correct, want hij heeft het salaris doorbetaald. Het is aan cao-partijen, werkgevers en werknemers om afspraken te maken over min-uren. Indien cao-bepalingen niet worden nageleefd door partijen, kan dit aan de rechter worden voorgelegd. Het is aan de rechter om hierover een oordeel te vellen.
Vindt u dat de uren die worden betaald met NOW-steun juridisch kunnen worden gezien als werkuren?
Voor de NOW maakt het geen verschil of uren daadwerkelijk gewerkt zijn of niet. Dat is inherent aan de regeling: de regeling is erop gericht om werkgevers te ondersteunen bij het in dienst houden van personeel als er sprake is van omzetverlies. Dit geldt voor bedrijven die volledig gesloten zijn als gevolg van de maatregelen tegen het Corona-virus, maar ook voor bedrijven die gewoon open zijn maar als gevolg van Corona een verminderde omzet hebben. Om alle ondernemers die te maken hebben met omzetverlies te steunen, wordt in de NOW geen onderscheid gemaakt naar of de uren wel of niet gewerkt worden.
Betekent dit dan ook als een bedrijf NOW krijgt, dat de uren waarvoor NOW wordt ontvangen niet als min-uren mogen worden aangemerkt? Zo ja, bent u bereid, indien werkgevers dit doen, maatregelen te treffen tegen deze werkgevers, zoals het invorderen van de NOW over de ingediende minuren, immers dit zijn dan ook geen gewerkte uren? Zo nee, deelt u de mening dat de NOW bedoeld is om banen, en daaraan gekoppelde gewerkte uren, overeind te houden?
Het doel van de NOW is behoud van werkgelegenheid. Binnen de NOW regeling staan voorwaarden waaraan een werkgever moet voldoen. In de NOW zijn geen voorwaarden opgenomen over niet-gewerkte uren. Het is niet mogelijk en niet wenselijk om de regeling op dit punt met terugwerkende kracht aan te scherpen.
Bent u daarom bereid om de NOW met terugwerkende kracht zo aan te passen dat het niet mogelijk is voor een bedrijf die NOW krijgt werknemers minuren te laten inhalen?
Zie antwoord vraag 10.
De Rabobank die erkent dat het landbouwsysteem failliet is, maar verandering tegenwerkt |
|
Frank Wassenberg (PvdD), Lammert van Raan (PvdD) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Kent u de Zembla-uitzending «Het excuus van de Boerenleenbank» van 28 januari 2021?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat de Rabobank erkent dat het medeverantwoordelijk is voor de problemen die voortkomen uit het huidige landbouwsysteem?2
Ja, in de uitzending heeft de directeur Duurzaamheid van de Rabobank aangegeven dat de bank medeverantwoordelijkheid voelt voor hoe het systeem nu is en voor de problemen die daaruit voortkomen. Ik heb hiervan kennisgenomen en ik vind dat alle partijen die deel uitmaken van het Nederlandse agrocomplex, inclusief de financiële instellingen, een gezamenlijke verantwoordelijkheid hebben voor de landbouw zoals die zich vanuit het verleden heeft ontwikkeld. Derhalve hebben alle partijen ook een gezamenlijke verantwoordelijkheid voor het meewerken aan en realiseren van een structurele omslag naar een meer vol te houden landbouwsysteem. Geen enkele partij, ook niet de financiële instellingen, kan zich hieraan onttrekken.
Erkent u dat er marktpartijen zijn die belang hebben bij het in stand houden van het industriële landbouwsysteem, omdat zij hier hun verdienmodel op hebben gebaseerd en erkent u dat dit ook het geval is bij de Rabobank, die de gehele agroketen in het portfolio heeft? Zo ja, deelt u het inzicht dat deze marktpartijen op dit moment geen (financieel) belang hebben bij de omschakeling naar een duurzaam, kleinschaliger landbouwsysteem?
Ik ben er van overtuigd dat de belangen van marktpartijen nauw samenhangen met het toekomstperspectief van de landbouw. Dat het huidige landbouwsysteem niet langer houdbaar is staat vast. Dit kabinet heeft de noodzaak van een omslag in de landbouw onderschreven en heeft met de visie «Waardevol en verbonden» een structurele omslag naar een meer volhoudbaar landbouwsysteem in gang gezet. Dit heeft dus ook gevolgen voor de belangen van marktpartijen waar de vraagsteller op doelt. Marktpartijen die krediet verstrekken hebben ook baat bij een gezond en duurzaam toekomstperspectief van de bedrijven die zij financieren. Dit vergroot de kans dat deze bedrijven, ook op de lange termijn, aan hun contractuele betalingen van rente en aflossing kunnen voldoen. Ik deel daarom niet uw inzicht dat een financier in de land- en tuinbouw geen belang heeft bij de omschakeling naar een duurzamer landbouwsysteem. Ik roep financiële instellingen op om dit belang van een gezond en duurzaam bedrijfsmodel te verankeren in hun financieringsbeleid en agrarische ondernemers daarmee te faciliteren in de omschakeling naar een duurzamer bedrijfsmodel.
Deelt u de zorg dat deze marktpartijen op dit moment niet uit zichzelf maatregelen zullen nemen om de grootschalige vernietiging van de leefomgeving voor mens en dier, deels veroorzaakt door het landbouwsysteem, een halt toe te roepen?
Mijn zorg met betrekking tot maatregelen die nodig zijn om de noodzakelijke transitie naar een duurzaam landbouwsysteem te bewerkstelligen, richt zich niet op één specifieke marktpartij binnen het gehele agrocomplex. De zorg is of we als maatschappij, met alle betrokken sectoren, ieder in zijn rol en verantwoordelijkheden, tijdig genoeg de juiste stappen zullen zetten om de klimaatverandering en het verlies aan biodiversiteit te kunnen keren. Voor die opgave spreek ik met alle partijen, waaronder ook de financiers.
Erkent u dat Nederland in Europees verband flink achterloopt met het aandeel biologisch landbouwareaal (3,8%) en dat er, ook gegeven de doelstellingen van de Farm to Fork-strategie voor 25% biologisch landbouwareaal in 2030, een flinke schep bovenop moet?
De doelstelling voor 25% biologisch landbouwareaal heeft betrekking op de EU in haar geheel en de lidstaten zullen hier gezamenlijk aan bijdragen. Gelet op het huidige areaal van ca 3.8% is de doelstelling van de EU voor Nederland ambitieus. Het kabinet zet in op een transitie naar kringlooplandbouw en de omschakeling naar biologische landbouw is daar een onderdeel van. Dit wordt op verschillende wijzen ondersteund, bijvoorbeeld via het GLB, het Omschakelprogramma duurzame landbouw en aandacht voor duurzame voeding. De EC heeft inmiddels het «Biologisch Actieprogramma» gepresenteerd, met hierin voorstellen voor de uitwerking van de «Boer tot bord» ambities. Uw Kamer zal hierover langs de gebruikelijke weg via een BNC-fiche geïnformeerd worden.
Denkt u dit doel voor biologische landbouw te bereiken met het Omschakelprogramma dat u momenteel opzet? Zo ja, kunt u dit onderbouwen? Zo nee, welke aanvullende maatregelen zijn daarvoor nodig?
De ambities van de Europese Commissie moeten eerst nog vertaald worden naar een Nederlandse inzet. Wel zet ik nu al in op een brede omschakeling naar duurzame landbouw, waaronder ook biologische landbouw, waarvoor ik onder andere het Omschakelprogramma ontwikkel. De financiering van land- en tuinbouwondernemers die een omschakelplan naar biologisch produceren voorbereiden, kan ik daar naar verwachting op korte termijn al mee ondersteunen.
Deelt u de mening dat ook de financiers van de agrosector een proactieve rol moeten spelen in de grote omslag waar de landbouw voor staat? Zo ja, op welke manier gaat u daarvoor zorgen?
Ja, ik ben het met u eens dat banken een proactieve rol moeten spelen in de omslag waar de landbouw voor staat, en dat de banken daarin ook een eigenstandige verantwoordelijkheid hebben. Daarom spreek ik financiële instellingen die actief zijn in de agrosector aan op voldoende ambitie om hun rol in de financiering van de omschakeling naar een duurzamere landbouw op zich te nemen en die verder uit te bouwen.
In het kader van de uitwerking van het Omschakelprogramma spreek ik daarnaast ook met financiers om samen met hen de financiering van omschakeling verder te brengen. Ik reken erop dat de banken, aansluitend op een stuk risico-financiering vanuit het aangekondigde Investeringsfonds, omschakelplannen zullen gaan co-financieren, waardoor investeren in duurzamere bedrijfsmodellen gebruikelijker zal worden.
Zou bindende wet- en regelgeving hier volgens u bij kunnen ondersteunen? Zo ja, op welke manier? Zo nee, waarom niet?
Ik reken er in eerste instantie op dat de financiële sector zijn verantwoordelijkheid neemt in de omslag naar een meer duurzaam landbouwsysteem. Ik zie momenteel al wel ontwikkelingen in de financiële sector die bij kunnen dragen aan verduurzaming, onder andere van de landbouwsector. Zo heeft een groep van financiële instellingen, waaronder veertien uit Nederland, in december de Finance for Biodiversity Pledge ondertekend. Ook zijn er ontwikkelingen in de sector op het gebied van biodiversity accounting, waarbij voor leningen en investeringen de impact op en afhankelijkheid van biodiversiteit in kaart wordt gebracht
De risico’s van biodiversiteitsverlies spelen een steeds grotere rol in het risicomanagement van financiële instellingen en het toezicht. In het rapport «Biodiversiteit en de financiële sector: een kruisbestuiving?» beveelt De Nederlandsche Bank (DNB) financiële instellingen dan ook aan om fysieke, transitie- en reputatierisico’s als gevolg van biodiversiteitsverlies beter in kaart te brengen en te analyseren of deze leiden tot financiële risico’s en hoe deze risico’s bijdragen aan het totale risicoprofiel. Hiervoor beveelt DNB onder andere scenario-analyse en stresstesten aan, evenals duidelijke standaarden voor het meten en rapporteren van deze risico’s. Een raamwerk om deze risico’s te kunnen meten zal worden ontwikkeld door de internationale Taskforce Nature related Financial Disclosure (TNFD). Vanuit de Nederlandse overheid zijn we actief betrokken bij de voorbereiding van de TNFD die naar verwachting de tweede helft van dit jaar wordt gelanceerd. Daarnaast ontwikkel ik ook het Omschakelprogramma, waarbij de financiële sector actief betrokken wordt.
Gelet op het bovenstaande zie ik op dit moment geen noodzaak voor aanvullende wet- of regelgeving, maar blijf ik uiteraard de ontwikkelingen nauwlettend in de gaten houden.
Wat is uw reactie op het feit dat de klanten van de Rabobank en ABN AMRO die over willen stappen op duurzamere vormen van landbouw, de financiering niet rond kunnen krijgen vanwege schaalverkleining, wat de transitie naar kringlooplandbouw in de weg staat?
Ik betreur het zeer wanneer ondernemers die willen omschakelen naar een meer duurzame vorm van landbouw, daarvoor niet de benodigde financiering rond kunnen krijgen. In algemene zin is het aan de financier om te beoordelen of de ondernemingsplannen die zij voor financiering voorgelegd krijgen op basis van continuïteitsperspectief financierbaar zijn. Echter, ondernemers die willen verduurzamen en wel een gezond bedrijfsplan met continuïteitsperspectief hebben, moeten in staat worden gesteld de benodigde investeringen te kunnen financieren. Ik vind het zorgelijk wanneer er bedrijven zijn die hun financiering ondanks veel inspanning niet via hun bank geregeld krijgen, maar via andere financiering wel rendabel geëxploiteerd blijken te kunnen worden. Ik roep financiële instellingen op hun verantwoordelijkheid te nemen om deze problematiek te voorkomen.
Met het Investeringsfonds onder het omschakelprogramma wil ik achtergestelde leningen (risicodragend kapitaal) verstrekken, om deze beweging te stimuleren. Omdat een achtergestelde lening banken meer zekerheid kan bieden, wordt het voor hen aantrekkelijker om toch investeringen in verduurzaming die ze aanvankelijk in een (te) hoog risicoprofiel classificeren, te (mede)financieren. En zo wordt bovendien steeds meer ervaring in het financieren van duurzame omschakelingen opgebouwd.
Wat is uw reactie op het feit dat de zogeheten groenfinanciering, een speciale regeling voor duurzame investeringen waarbij minder rente betaald wordt, voor veel boeren niet beschikbaar is?3
Groenfinanciering is vanuit de overheid voor alle boeren en tuinders die biologisch produceren of willen gaan produceren in principe beschikbaar. In 2019 zijn er voor biologische landbouw 85 groenverklaringen afgegeven voor een bedrag van
€ 36.828.015 en in 2020 (voorlopige cijfers) 99 groenverklaringen voor een bedrag van € 39.962.728. Het is aan de groenfondsen om te beoordelen of de ondernemingsplannen die zij voor financiering voorgelegd krijgen op basis van continuïteitsperspectief financierbaar zijn.
Bent u, gezien de landbouwproblematiek in Nederland, bereid om met banken als de Rabobank af te spreken dat zij vanaf nu gaan monitoren hoeveel boeren die een financieringsaanvraag doen om te verduurzamen, daadwerkelijk de financiering rondkrijgen?
Ik ben niet voornemens naar een additionele rapportagecyclus op bedrijfsniveau toe te werken, maar ik vind het wel heel belangrijk om goed inzicht te hebben in de ontwikkelingen op dit terrein. Jaarlijks brengt Wageningen Economic Research dan ook voor de Rijksbegroting het «Investeringsniveau duurzame productiemiddelen» in kaart4. Daarnaast brengt het CBS met de Financieringsmonitor ook jaarlijks een verkenning van de vraagzijde van de markt voor financiering uit, waarin ook de landbouwsector wordt meegenomen.
Naast deze monitoring, vind ik het van nog groter belang om in gesprek met de banken te blijven over hoe we de financierbaarheid van de agrarische ondernemingen die willen verduurzamen nu en in de toekomst kunnen borgen. Anderzijds blijf ik ook in gesprek met ondernemers om in beeld te hebben wat de eventuele barrières zijn waar men in de praktijk tegenaan loopt.
Op basis van onderzoek en expertgesprekken ontwikkel ik daarnaast nu het Omschakelprogramma met onder andere het Investeringsfonds, zoals al genoemd ook in overleg met de banken. De ervaringen daarmee zullen helpen om omschakelfinancieringen gebruikelijker te laten worden.
Op welke manier gaat u voorkomen dat belastinggeld dat besteed wordt aan het uitkopen van veehouders, ten behoeve van het verlagen van de stikstofbelasting op de natuur, deels direct doorstroomt naar banken in de vorm van afgeloste leningen, zoals bij de Saneringsregeling varkenshouderij, waarvan naar schatting 40% van het subsidiebedrag naar de Rabobank gaat?4
Zowel de lopende Subsidieregeling sanering varkenshouderijen (Srv) als de aangekondigde Landelijke beëindigingsregeling veehouderijlocaties (Lbv) zijn vrijwillige beëindigingsregelingen. Beide regelingen zien op een subsidie aan veehouders die de productie op hun bedrijf of op een locatie van hun bedrijf definitief en onherroepelijk willen beëindigen. Het is aan iedere individuele veehouder om hierover zelf een besluit te nemen. Daarbij kunnen verschillende afwegingen een rol spelen, waaronder financiële. Veehouders zullen zelf de afweging moeten maken of de hoogte van de subsidie voldoende aantrekkelijk is. Nog af te lossen leningen of openstaande kredieten kunnen daarbij een rol spelen. Het is niet aan de overheid om in de afhandeling van deze financiële verplichtingen tussen private partijen te treden.
Deelt u het inzicht dat de Rabobank, gegeven diens erkenning van verantwoordelijkheid voor de landbouwproblematiek, zijn leningen aan veehouders die door de overheid uitgekocht worden af zou moeten schrijven, om zo een bijdrage te leveren aan de oplossing?
Het is niet aan de overheid om in de afhandeling van deze financiële verplichtingen tussen private partijen te treden.
Bent u bereid om, ten behoeve van de besluitvorming door een volgend kabinet, plannen voor te bereiden voor een steviger inzet om financiële instellingen te laten bijdragen aan de nodige omslag? Zo nee, waarom niet?
Op 17 december jl. heeft de Tweede Kamer een motie aangenomen (Kamerstuk 35 600, nr. 43) die vraagt om afspraken te maken met het oog op een langjarig economisch en ecologisch duurzaam toekomstperspectief voor de landbouwsector. De mogelijkheid voor boeren om te investeren in een toekomstgericht bedrijfsmodel is een van de onderwerpen uit deze motie. In antwoord op deze motie laat ik een eerste verkenning uitvoeren door de Sociaal Economische Raad (SER) (Kamerstuk 35 334, nr. 137). Ik vind het belangrijk dat dit onderwerp daar terugkomt en ik heb de SER dan ook verzocht de financiers in deze verkenning te betrekken. Op basis van deze verkenning kan een volgend kabinet de politieke kaders en randvoorwaarden vaststellen waarbinnen afspraken kunnen worden gemaakt.
Dat neemt niet weg dat ik nu al initiatieven zie. Zo zijn de Minister van Financiën en de Minister van LNV in continu overleg met de financiële sector over verduurzaming en duurzame financiering in het algemeen. Ten aanzien van de mondiale en nationale klimaatambities, is de financiële sector binnen het klimaatakkoord een commitment aangegaan. Over de voortgang hiervan heeft de Minister van Financiën u recent per brief6 geïnformeerd. Zoals in deze brief is aangegeven is als onderdeel van dit commitment een Commissie Financiële Sector Klimaatcommitment (CFSK) opgericht. Binnen de CFSK wordt continu gesproken over hoe de sector invulling kan geven aan haar ambities, en waar mogelijk meer gedaan kan worden, ook voor de komende jaren.
Daarnaast werken de Ministeries van EZK en Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) samen met DNB aan de aanpak van transitierisico’s in de financiële sector. De komende jaren voorzie ik dat in nationaal en Europees verband nog verdere stappen gezet gaan worden, waar ook een volgend kabinet bij zou kunnen aansluiten.
De uitkomsten van deze trajecten en de initiatieven die daaruit komen kunnen ook de basis vormen voor de inzet van een volgend kabinet.
Wat zijn de mogelijke financiële of juridische risico’s voor de staat en de financiële instellingen (Rabobank, ABN Amro en ING) van de € 81 miljard die de banken hebben geleend aan bedrijven die stikstof uitstoten en die vanwege het stikstofbeleid onder druk komen te staan volgens De Nederlandsche Bank?5
De studie van DNB laat goed zien dat financiële instellingen in toenemende mate te maken krijgen met duurzaamheidsrisico’s. Financiële instellingen houden voor de risico’s die zij lopen reeds buffers aan, om in staat te zijn verliezen die zich onverhoopt zouden voordoen op te kunnen vangen. Deze buffers zijn afgelopen jaren reeds fors verhoogd. Van belang is dat financiële instellingen en hun toezichthouders met duurzaamheidsrisico’s rekening houden en hierop anticiperen. Het kabinet zet daarom bijvoorbeeld in op het meenemen van duurzaamheidsrisico’s in het kapitaaleisenraamwerk Hiervoor pleit het kabinet bij de EBA om lopend onderzoek hiernaar sneller af te ronden. Daarnaast zet het kabinet erop in om al in de aankomende herziening van het Europese kapitaaleisenraamwerk, de implementatie van Bazel 3,5, stappen te zetten ten aanzien van duurzaamheidsrisico’s, bijvoorbeeld in de vorm van de inrichting van risicomodellen.
Bent u ermee bekend dat de Rabobank, die naast € 30 miljard in de Nederlandse landbouw, nog € 70 miljard heeft geïnvesteerd in de landbouw elders op de wereld, waardoor de Rabobank één van de grootste financiers van de landbouw is wereldwijd?6
Ja, daarmee ben ik bekend.
Bent u het ermee eens dat wanneer de bijdrage van Rabobank aan de Nederlandse landbouwproblematiek erkend wordt, ook geconcludeerd kan worden dat de Rabobank bijdraagt aan de landbouwproblematiek in het buitenland, bijvoorbeeld omdat de Rabobank investeert in bedrijven als voedselgigant en sojahandelaar Cargill en het Braziliaanse vleesbedrijf JBS, die de Amazone ontbossen voor de productie van soja (voor de landbouw) en vlees, wat gepaard gaat met mensenrechtenschendingen, klimaatverandering, biodiversiteitsverlies en grootschalig dierenleed?7 8 9
Zie antwoord vraag 2.
Aanwijzing ex artikel 34, eerste lid, Wet publieke gezondheid |
|
Maarten Groothuizen (D66), Antje Diertens (D66), Vera Bergkamp (D66) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Waarom heeft u op 25 januari 2021 het Universitair Medisch Centrum Groningen (UMCG) aangewezen als locatie waar Covid-19-patiënten gedwongen kunnen worden geïsoleerd? Klopt het dat het gaat om de locatie Beatrixoord in Haren? Waarom is deze aanwijzing niet eerder gedaan? Wat was voor u de reden die keuze nu te maken? Waarom is de keuze gevallen op het UMCG? Hoeveel patiënten kan het UMCG maximaal opnemen?
Op basis van artikel 31 van de Wet publieke gezondheid (Wpg) kan door de voorzitter van de veiligheidsregio een beschikking tot verplichte isolatie worden opgelegd aan een persoon waarvan vermoed wordt of is vastgesteld besmet te zijn met een A-ziekte en die niet mee wil werken aan isolatie, in een daarvoor aangewezen (deel van een) ziekenhuis. In artikel 34 Wpg is bepaald dat isolatie plaatsvindt in een gesloten deel van een ziekenhuis dat is aangewezen door de Minister. Voor covid-19 was nog geen ziekenhuis aangewezen. In overleg met het UMCG en RIVM is gekozen voor de locatie Beatrixoord, omdat deze locatie ook al is aangewezen als locatie bij een verplichte isolatie bij tuberculose patiënten. Mijn besluit tot het aanwijzen van het UMCG had eerder plaats moeten vinden, maar is ten onrechte blijven liggen. Met dit besluit wordt alsnog de formele situatie geregeld dat er een ziekenhuis is aangewezen op het moment dat een voorzitter van de veiligheidsregio een verplichte isolatie beschikking oplegt. Met het UMCG is besproken dat het om maximaal vijf patiënten zal gaan.
Hoe vaak is er door de voorzitters van de veiligheidsregio’s tot nu toe gebruik gemaakt van artikel 31 van de Wet publieke gezondheid (Wpg) om een Covid-19 patiënt te isoleren? Hoe vaak is door de officier van justitie een verzoek tot machtiging tot voortzetting van de isolatie gedaan? Hoe heeft de rechter daarover beschikt?
Dergelijke cijfers worden niet centraal geregistreerd. Uit navraag via het Veiligheidsberaad is gebleken dat er door twee regio’s in totaal zes keer een beroep is gedaan op art. 31 van de Wet publieke gezondheid. In vijf gevallen is de beschikking tot isolatie de dag volgend op de beschikking, weer opgeheven. Door het Openbaar Ministerie is er, voor zover bekend, éénmaal een verzoek tot machtiging tot voortzetting van de isolatie ingediend bij de rechtbank. Dit verzoek is afgewezen door de rechter, hetgeen ook door de Officier van Justitie werd verzocht.
In zijn algemeenheid wil ik opmerken dat het niet aan mij is als Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport om in te gaan op individuele gevallen.
Verwacht u dat er in de (nabije) toekomst vaker van deze bevoegdheid gebruik gemaakt zal worden? Zo ja, waarom en wat is uw inschatting over de frequentie waarop van deze maatregel gebruik zal worden gemaakt?
Het is aan de voorzitter van de veiligheidsregio om te besluiten of hij gebruik zal maken van deze bevoegdheid. Ik kan derhalve geen uitspraken doen over de inzet van deze bevoegdheid door de voorzitters van de veiligheidsregio’s. In algemene zin kan ik opmerken dat er voldaan moet worden aan strikte voorwaarden, voordat kan worden overgegaan tot het opleggen van een beschikking tot isolatieverplichting in een ziekenhuis. In artikel 31 Wpg is bepaald dat er sprake moet zijn van ernstig gevaar voor de volksgezondheid door verspreiding van de infectieziekte. Ten tweede kan dit gevaar niet op een andere wijze effectief worden afgewend en tot slot moet de betrokkene niet tot vrijwillige opneming ter isolatie bereid zijn. Voordat een voorzitter een beschikking kan opleggen, zal de GGD positief over de isolatie moeten adviseren. Tevens moet overleg plaatsvinden met het RIVM en het UMCG. De beschikking zal vervolgens ook aan de Officier van Justitie moeten worden voorgelegd en door de rechter moeten worden bekrachtigd.
Hoe verhoudt gedwongen isolatie onder de Wet politiegegevens (Wpg) zich tot de Wet zorg en dwang psychogeriatrische en verstandelijk gehandicapte cliënten?
Ik ga er vanuit dat de verwijzing naar de Wet politiegegevens een verschrijving is en de Wet publieke gezondheid wordt bedoeld. Artikel 31 Wpg geeft de voorzitter van de veiligheidsregio een bevoegdheid om iemand in isolatie op te laten nemen als iemand is geïnfecteerd met een A-infectieziekte. De burgemeester heeft een vergelijkbare bevoegdheid bij een B-ziekte. Het doel is om te voorkomen dat de infectie zich verspreidt.
De Wet zorg en dwang psychogeriatrische en verstandelijk gehandicapte cliënten is gericht op de toepassing van dwang in de zorg bij specifieke doelgroepen: mensen met een psychogeriatrische aandoening/een verstandelijke beperking en onvrijwillige zorg bij mensen met een psychische stoornis (met gedrag dat ernstig nadeel (gevaar) veroorzaakt voor henzelf of voor anderen). Doel van deze wetten is om hun rechten te beschermen en onnodige dwang te voorkomen.
Het doel van de wetten en daarmee ook de omstandigheden waaronder de bevoegdheid kan worden toegepast zijn verschillend.
Brengt de gedwongen isolatie extra werk met zich mee voor het medisch personeel in het UMCG? Zo ja, zijn zij hierop voorbereid? Is er genoeg capaciteit in het ziekenhuis om deze extra werklast te kunnen dragen? Zo nee, hoe gaat u ervoor zorgen dat deze extra taak niet ten koste gaat van de reguliere zorg die het ziekenhuis levert?
Met het UMCG zijn afspraken gemaakt over het voorbereiden van het zorgpersoneel op behandeling van covid-patiënten in gedwongen isolatie. De benodigde extra capaciteit die nodig is voor de behandeling van deze patiënten brengt geen extra werk met zich mee maar is beperkt aangezien maximaal vijf patiënten gedwongen kunnen worden opgenomen.
Hoe gaat de gedwongen isolatie worden gehandhaafd? Zal deze taak bij de politie komen te liggen? Is er genoeg capaciteit voor het handhaven van gedwongen isolatie?
In algemene zin kan ik opmerken dat de gedwongen opname van deze personen plaatsvindt op de gesloten afdeling van het Beatrixoord. Ingevolge de huidige Wpg kan overtreding van de verplichte isolatie slechts strafrechtelijk worden gehandhaafd, waarover de Officier van Justitie beslist. Het opleggen van deze maatregel is overigens met veel waarborgen omgeven en wordt terughoudend toegepast binnen de bestaande handhavingscapaciteit.
Hoe vaak is door voorzitters van de veiligheidsregio’s gebruik gemaakt van de maatregel van quarantaine als bedoeld in artikel 35 van de Wpg? Hoe vaak is door de officier van justitie een verzoek tot machtiging tot voortzetting van de quarantaine gedaan? Hoe heeft de rechter daarover beschikt?
Uit navraag via het Veiligheidsberaad is gebleken dat door geen enkele regio gebruik is gemaakt van art. 35 van de Wet publieke gezondheid. Tevens zijn er voor zover bekend door het Openbaar Ministerie geen verzoeken tot machtiging tot voortzetting van de quarantaine gedaan.
In zijn algemeenheid wil ik opmerken dat het niet aan mij is als Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport om in te gaan op individuele gevallen.
Herinnert u zich uw brief van 20 januari 2021, waarin u twee opties uiteenzette over een aangepaste quarantaineregeling?1
Ja.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot deze uitwerking? Op welke wijze voorziet u bij de uitwerking van optie 1 (algemene quarantaineplicht) in individuele rechtsbescherming? Op welke wijze geeft u bij de uitwerking van optie 2 (quarantaineplicht bij beschikking) invulling aan de rechtsbescherming? Hoe waarborgt u dat een eventueel bezwaar en/of beroep niet eerst wordt behandeld, nadat de quarantainetijd al is verstreken?
In de bedoelde brief aan de Tweede Kamer zijn twee opties genoemd, de algemene quarantaineplicht en de quarantaineplicht bij beschikking. Omdat de algemene quarantaineplicht een redelijk zwaar middel is nu veel personen zich houden aan de maatregelen, is besloten om eerst de individuele quarantaineplicht (optie2, als meest proportioneel, voor positief geteste personen uit te werken. U bent hierover geïnformeerd bij brief van 3 februari jl. In mijn brief aan de Tweede Kamer van 23 februari jl. is nu eerst een quarantaineplicht voor reizigers uit hoog risicolanden aangekondigd. Er wordt momenteel een spoedwetvoorstel voorbereid om de quarantaineverplichting voor reizigers uit hoog risicogebieden mogelijk te maken. We verwachten de Tweede Kamer in de volgende brief meer in detail te kunnen informeren over dit traject en kunnen u dan ook informeren hoe invulling zal worden gegeven aan de rechtsbescherming.
Kunt u deze vragen zo spoedig mogelijk beantwoorden?
Daar heb ik mij voor ingezet, maar dit is helaas niet gelukt.
Het sluiten van de subsidieregeling energiebesparing eigen huis |
|
Chris Stoffer (SGP), Roelof Bisschop (SGP) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Bas van 't Wout (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Waarom heeft u gekozen voor het sluiten van de Subsidieregeling energiebesparing eigen huis (SEEH) voor Verenigingen van Eigenaren?1
In december 2020 zijn erg veel nieuwe aanvragen binnengekomen van VvE’s voor isolatiesubsidie via de SEEH. De aanvragen van de VvE’s overstijgen ruimschoots het beschikbare subsidieplafond van 12 miljoen euro tot en met 2022. Ik zal u in deze beantwoording aangeven hoe ik wil zorgen dat VvE’s hun verwachte subsidie toch kunnen ontvangen.
Ik heb de regeling voor VvE’s laten sluiten, zodat de budgettaire problematiek en de verwachtingen van VvE’s niet nog groter zouden worden.
De regeling voor individuele woningeigenaren was al gesloten op 1 januari 2021, omdat zij voortaan via de ISDE van EZK subsidie aanvragen voor isolatiemaatregelen.
Kunnen alle tot het sluiten van de regeling ingediende aanvragen in principe gehonoreerd worden?
Ja, in mijn recente brief over onder meer de SEEH heb ik aangegeven dat ik in totaal 70 miljoen euro wil inzetten aan budget op de BZK-begroting uit de SEEH (45 miljoen) en het Warmtefonds (25 miljoen) om te zorgen dat alle VvE’s en woningeigenaren die in 2020 een geldige aanvraag hebben ingediend, hun subsidie kunnen ontvangen.
Hoe beoordeelt u de effectiviteit en de toegevoegde waarde van de genoemde subsidieregeling?
Ik beoordeel de effectiviteit en de toegevoegde waarde van de regeling voor VvE’s als groot: VvE’s zijn een doelgroep die echt een steun in de rug nodig heeft om tot verduurzaming over te gaan. Door de jaren heen is te zien dat VvE’s steeds vaker de stap naar verduurzaming zetten met behulp van de financiering van het Nationaal Warmtefonds en de subsidie uit de SEEH.
De tijdelijke verhoging van het subsidiepercentage heeft ook een groot effect gehad. Voor en tijdens de zomer 2020 kwam uit onderzoeken van de Verenging eigen huis, signalen uit de isolatiesector en onderzoek van het EIB naar voren dat de vraag in de isolatiesector en de bouwsector in het algemeen flink terugliep door de corona-crisis. Om dit tegen te gaan, zijn als onderdeel van het Doorbouwplan de subsidiebedragen in de SEEH, tijdelijk verhoogd van ongeveer 20% naar ongeveer 30% van de kosten. Ook de verruiming van de SEEH in september 2020, waardoor gemengde VvE’s met koop- en huurwoningen ook subsidie kunnen ontvangen voor het aandeel huurwoningen binnen de VvE, zal een stimulans zijn geweest.
De SEEH wordt in 2021 geëvalueerd, zodat de effectiviteit en toegevoegde waarde van de regeling nog beter in beeld komen.
Waarom heeft u, gelet op de kabinetsambitie om energie te besparen en CO2-emissie te reduceren, niet gekozen voor verhoging van het beperkte budget?
Sinds de start van de SEEH in 2016 was het jaarlijks beschikbare budget voor VvE’s steeds voldoende om alle aanvragen van VvE’s te betalen. Per jaar werd ongeveer 3 miljoen euro aan subsidie aangevraagd door VvE’s. Er leek geen noodzaak tot verhoging van het budget. Zoals gemeld heb ik er inmiddels voor gekozen om, gezien de grote overvraag vanuit VvE’s in 2020, het budget te verhogen. Met dit budget zullen eerst alle aanvragen uit 2020 van woningeigenaren en VvE’s worden voldaan. Met het restant zal de regeling voor VvE’s zo snel als mogelijk worden doorgezet.
Deelt u de mening dat het onverwachts sluiten van subsidieregelingen nog voor het verstrijken van de looptijd, zoals in het onderhavige geval, maar ook bij bijvoorbeeld de subsidieregeling voor nieuwe elektrische auto’s, afbreuk doet aan het verkrijgen van het noodzakelijke vertrouwen van burgers en consumenten in de energietransitie?
Het onverwachts sluiten van de SEEH voor VvE’s omdat het budget zeer snel op is gegaan door de vele aanvragen van VvE’s, kan in mijn ogen afbreuk doen aan het vertrouwen van VvE’s in de subsidieregeling. Tegelijk hoort dit bij onze begrotingssystematiek: als het beschikbare budget uitgeput is, kan geen subsidie meer worden verstrekt. Normaal gesproken worden aanvragen afgewezen als het subsidieplafond van een regeling bereikt is. Ik vind dat in dit geval echter niet wenselijk, omdat het gaat om beleidsmatig zeer wenselijke investeringen van VvE’s in verduurzaming. Ik heb mij daarom ingezet om zo snel mogelijk te zorgen voor voldoende budget voor alle aanvragen uit 2020, zowel van woningeigenaren als van VvE’s, en voor het weer openen van de SEEH voor VvE’s.
Overigens werkt de SEEH sinds de start in 2016 met een subsidieplafond en wordt de stand van de uitputting van de SEEH door RVO online doorgegeven. Op die manier was sinds de start in 2016 voor een VvE steeds goed in te schatten of er voldoende budget was. De grote toename in de aanvragen eind 2020, die voor de energietransitie zeer goed nieuws is, doorbrak de voorspelbaarheid van het budget.
Welk handelingsperspectief wilt u Verenigingen van Eigenaren de komende jaren bieden als het gaat om verduurzaming van het woningbezit?
Het is belangrijk dat VvE’s langjarig kunnen rekenen op ondersteuning bij het maken van verduurzamingsplannen en op de beschikbaarheid van financiering met lange looptijden, zoals het Nationaal Warmtefonds nu aanbiedt. Subsidie voor verduurzamingsmaatregelen biedt een extra prikkel om aan de slag te gaan. Het langjarig karakter van instrumenten is belangrijk omdat VvE’s lange besluitvormingsprocedures kennen.
In mijn periode als Minister heb ik het instrumentarium voor VvE’s uitgebreid en verbeterd: het Nationaal Warmtefonds biedt aantrekkelijke financiering met looptijden tot 30 jaar voor VvE’s, de SEEH biedt subsidie voor energie-advies, duurzame meerjaren onderhoudsplannen en procesondersteuning voor alle VvE’s, en voor de verduurzamingsmaatregelen zelf. Steeds meer VvE’s maken gebruik van deze mogelijkheden, zoals de aanvragen bij de SEEH uit 2020 laten zien. Belangrijk is ook de inzet van gemeenten en organisaties zoals VvE-Belang en de Vereniging Eigen Huis, die VvE’s informeren, activeren en helpen bij verduurzaming. Ik wijs bijvoorbeeld op het werk van de VvE-balie in Den Haag en VvE-010 in Rotterdam.
Bent u bereid het budget voor de Subsidieregeling energiebesparing eigen huis te verhogen om de regeling opnieuw open te kunnen stellen?
Ja, ik stel 70 miljoen euro aan budget op de BZK begroting ter beschikking voor de SEEH. Het grootste deel hiervan is nodig om de subsidie voor de aanvragen uit 2020 te betalen. Het restant stel ik ter beschikking voor het weer openen van de SEEH voor VvE’s.
De mogelijke aanleg van een containerhaven op Bonaire |
|
Nevin Özütok (GL) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht dat er plannen zijn voor de aanleg van een containerhaven nabij Hato op Bonaire?1 Zo ja, klopt dit bericht?
Ja, ik ben op de hoogte van het bericht.
Het besluit of er daadwerkelijk, en zo ja waar, een nieuwe vrachthaven(locatie) dient te komen is aan het Bestuurscollege van Bonaire.
Gezien de mogelijke voordelen – zoals veiligere en vlottere scheepsafwikkeling en veilige verkeersafwikkeling van het verkeer van vrachtauto’s en passagiers van cruiseschepen- van een nieuwe vrachthavenlocatie is in het Samenwerkingsconvenant Zeehavens Bonaire2 afgesproken nader onderzoek te verrichten naar de haalbaarheid van een nieuwe vrachthaven(locatie). Het betreft het verplaatsen van alle vracht voor Bonaire van de huidige locatie in het centrum van Kralendijk naar elders. Op basis van voornoemd convenant assisteert mijn ministerie het Bestuurscollege van Bonaire om met zo volledig mogelijke informatie en middels de geëigende procedures tot een weloverwogen besluit te komen. Hierbij zal bijvoorbeeld ook worden gekeken of een nieuwe vrachthavenlocatie duurzamer kan worden ingericht dan de huidige havenlocatie.
Op basis van een verkenningsonderzoek heeft het Bestuurscollege van Bonaire in 2017 besloten dat vooralsnog het her te ontwikkelen industrieterrein nabij Hato de voorkeur geniet mede omdat de bestemming van dit gebied bedrijfsterrein is en er nu onder andere een tankterminal voor brandstoffen en een steiger voor het lossen van tankschepen is gevestigd, maar dat nader onderzoek nodig is.
In maart 2020 heeft de Kamer het Natuur en milieubeleidsplan Caribisch Nederland vastgesteld met daarin een aantal strategische doelen waaronder het realiseren van een duurzame kustontwikkeling. De bescherming van de koraalriffen in Caribisch Nederland is van groot belang en vergt een integrale aanpak van belangrijke drukfactoren zoals het lozen van afvalwater, beheersen van erosie en effectieve afvalbeheerprogrammas.
De aanvaardbaarheid van nieuwe zeehaveninfrastructuur dient het Bestuurscollege van Bonaire te zijner tijd in een MER procedure te beoordelen. Dit was ten tijde van het tekenen van het convenant ook goed in beeld, zoals onder meer blijkt uit artikel 20 lid 10.
Uiteraard zal in dit kader met de beheerder van het onderwaterpark Stinapa (Stichting Nationale Parken) contact worden gelegd, en met andere milieuorganisaties en belangengroepen, waaronder Conserve Bonaire.
Momenteel is er geen opdracht voor de uitvoering van een planstudie. Wel vindt er een technische houtskoolschets plaats van een nieuwe haven om tot een idee van een raming van de gemoeide kosten te kunnen komen.
Kunt u aangeven in welk stadium de plannen momenteel verkeren? In hoeverre zijn de te verwachten gevolgen voor natuur, mens en milieu in de planvorming meegenomen? Klopt het dat de bestaande haveninfrastructuur van de olieoverslagterminal BOPEC een goed alternatief is voor de aanleg van een nieuwe haven?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe verhouden zich de voorgenomen plannen tot de ambities van het bestuurscollege van Bonaire om in te zetten op verduurzaming?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat onder deze omstandigheden het belang van bescherming van de koraalriffen voorop moet staan en dat van de aanleg moet worden afgezien als dit onherstelbare schade berokkent aan het onvervangbare rifecosysteem op Bonaire? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Is er inmiddels opdracht gegeven voor een planstudie? Zo nee, bent u bereid om met het oog op de te verwachten natuur- en milieuschade hiervan af te zien?
Zie antwoord vraag 1.
Het onnodig betalen van leges |
|
Helma Lodders (VVD), Kelly Regterschot (VVD) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Heeft u sinds de uitspraak van de Raad van State op 11 november 2017 signalen ontvangen over gemeenten die nog met verouderde bestemmingsplannen werk(t)en en waar ten onrechte over de periode tot 1 juli 2018 leges zijn geheven?1 Zo ja, welke signalen en deelt u de mening dat uw ministerie een belangrijke rol heeft bij het actief signaleren en informeren van gemeenten over het voldoen aan de Wet Ruimtelijke Ordening (Wro)? Zo nee, waarom niet?
Sinds de uitspraak van de Hoge Raad van 17 november 2017 heb ik geen signalen opgevangen dat gemeenten nog tot 1 juli 2018 leges hebben geheven voor toetsing aan verouderde bestemmingsplannen. Dat wil uiteraard niet zeggen dat het niet is voorgekomen. Uiteraard moeten ook gemeenten wet- en regelgeving naleven. Er zijn echter veel gemeenten in Nederland en nog meer regels waar zij aan moeten voldoen. Dat maakt een rol bij het actief signaleren en informeren van gemeenten over het voldoen aan wetgeving een ondoenlijke taak. Het is primair aan de gemeenteraad, belanghebbenden en de rechter om erop toe te zien dat gemeenten de wet naleven.
Herinnert u zich uw antwoord op Kamervragen dat «na het verlopen van de bezwaartermijn een aanslag vast staat. (.) Ook in gevallen waarin de gemeentelijke beleidsregels voor ambtshalve teruggaaf streng zijn, zouden gemeenten, gelet op de strijd met de wet, in deze gevallen ruimhartig moeten zijn en een ambtshalve vermindering moeten overwegen»?2
Ja. Op vragen over het bericht «Kans op onnodig betalen van leges steeds groter» is ook de vraag gesteld of de legesaanslag die wordt opgelegd bij een verouderd bestemmingsplan onherroepelijk wordt als er geen bezwaar is aangetekend. Hierop heb ik geantwoord dat ook een aanslag gebaseerd op een verouderd, niet verlengd bestemmingsplan na het verlopen van de bezwaartermijn, onherroepelijk vast staat. In aanvulling hierop heb ik toegelicht dat de belanghebbende na het verlopen van de bezwaartermijn een verzoek om ambtshalve vermindering van de aanslag kan doen. Gelet op de strijdigheid met de wetgeving van voor 1 juli 2018 heb ik toen inderdaad geantwoord dat gemeenten ruimhartig zouden moeten zijn en een ambtshalve vermindering zouden moeten overwegen.
Bent u ervan op de hoogte dat bijvoorbeeld de gemeente Emmen na inningen van leges over bestemmingsplannen ouder dan 10 jaar toch blijft vasthouden aan de strikte gemeentelijke beleidsregels en daarmee niet wil overgaan tot een teruggave van de leges? Bent u ervan op de hoogte dat deze houding tegenstrijdig is met uw eerdere antwoord op Kamervragen?3
Zoals ik eerder geantwoord heb op vragen over het bericht «Kans op onnodig betalen van leges steeds groter» is een legesaanslag die wordt opgelegd bij een verouderd bestemmingsplan onherroepelijk als er niet tijdig bezwaar is aangetekend. Gelet op de strijdigheid met de wetgeving van voor 1 juli 2018 heb ik toen inderdaad geantwoord dat gemeenten ruimhartig zouden moeten zijn en een ambtshalve vermindering zouden moeten overwegen. Dat is ook nu van toepassing.
Wilt u reflecteren op een casus tussen de gemeente Emmen en een ondernemer waar ook de Nationale ombudsman zich op 13 juli 2020 over heeft uitgesproken?4
Aangezien deze zogenoemde legessanctie alweer bijna 3 jaar niet meer van toepassing is en dit primair een zaak is tussen belanghebbende en de gemeente, wil ik volstaan met het herhalen van mijn eerdere oproep dat in mijn ogen gemeenten ruimhartig zouden moeten zijn bij het beslissen over een verzoek tot ambtshalve vermindering.
Wat vindt u ervan dat de ondernemer in kwestie op deze manier gedwongen wordt de stap naar de rechter te zetten om zijn gelijk te krijgen? Past de houding van de gemeente Emmen in het beeld van een overheid die oog heeft voor de menselijke maat en signalen over onjuist handelen herkent, erkent en opvolgt? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom wel?
Dit is een zaak tussen de gemeente en een belanghebbende. Als in een individueel geval iets niet goed gaat, dan heeft de belanghebbende de mogelijkheid om bezwaar en beroep aan te tekenen. Als de belanghebbende hiervan niet tijdig gebruik maakt, wordt het besluit onherroepelijk en is het aan de gemeente om een eventueel verzoek om een ambtshalve vermindering te honoreren. In algemene zin blijf ik erbij dat gemeenten ruimhartig zouden moeten zijn als ze een legesaanslag hebben opgelegd zonder geldige grondslag en een ambtshalve vermindering zouden moeten overwegen. Het is echter niet aan mij om een oordeel uit te spreken over dit individuele geval.
Bent u bereid om in overleg te treden met het college van B&W van de gemeente Emmen om in voornoemde casus helder te maken dat, gelet op de strijdigheid van het handelen van de gemeente met de Wro, een ruimhartige en menselijke aanpak moet prevaleren boven de strikte uitleg van de gemeentelijke beleidsregels en dat de ondernemer in kwestie recht heeft op teruggave van leges? Zo nee, waarom niet?
Voor de ondernemer die de legesaanslag heeft betaald is het natuurlijk bijzonder vervelend dat de gemeente de leges niet (ambtshalve) wil verminderen, terwijl ze geen grondslag had om te heffen. Zoals hierboven uitgelegd, is het echter niet aan mij om hierover uitspraken te doen. Dit is een verantwoordelijkheid van het gemeentebestuur en van de gemeenteraad om het gemeentebestuur hierop aan te spreken. De ondernemer heeft de mogelijkheid gehad om bezwaar en beroep aan te tekenen tegen de legesbeschikking en kan een vordering bij de burgerlijke rechter instellen tegen de afwijzing van het verzoek aan de gemeente om tot ambtshalve vermindering over te gaan.
Kunt u nagaan of ook andere gemeenten de betreffende uitspraak van de Raad van State van 17 november 2017 negeren dan wel geen gehoor geven aan uw oproep tot ruimhartige teruggave vanwege het niet voldoen aan de Wro en kunt u de Kamer hierover informeren?
Zoals eerder uitgelegd, mogen gemeenten zelf bepalen hoe om te gaan met een verzoek om ambtshalve vermindering van de aanslag. Het is in voorkomende gevallen aan de gemeenteraad om het college aan te spreken op het niet honoreren van een verzoek om ambtshalve vermindering. Daarnaast is de legessanctie alweer bijna 3 jaar niet meer van toepassing. Om voorgaande redenen vind ik het niet nodig en niet passend om nu na te gaan hoe andere gemeenten mijn oproep hebben meegewogen bij het uitoefenen van hun discretionaire bevoegdheid.
De onwenselijke handel in natuurvergunningen door extern salderen |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Kent u het artikel «Uitstootrechten leveren boeren op papier miljarden euro’s op»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat het verkrijgen van een natuurvergunning bij de overheid niet meer dan een paar honderd euro kost?
Indien een initiatiefnemer een project wil starten waarbij stikstof vrijkomt, dan heeft deze onder meer een natuurvergunning nodig. De vergunningaanvraag voor de Wet natuurbescherming (Wnb) dient ingediend te worden bij het betreffende bevoegd gezag, dat leges in rekening kan brengen voor het afhandelen van aanvragen c.q. het verstrekken van natuurvergunningen. De provincies hebben hiervoor legesverordeningen vastgesteld en gepubliceerd. De hoogte van de leges kan verschillen per provincie en ook per aanvraag/vergunning afhankelijk van de complexiteit ervan.
Naast deze legeskosten voor het verkrijgen van een vergunning kunnen er ook andere kosten samenhangen met de vergunningaanvraag. Bijvoorbeeld als de initiatiefnemer zijn project vergunbaar wil maken door de stikstofdepositie van zijn project te mitigeren middels intern- of extern salderen.
Kunt u bevestigen dat natuurvergunningen door de openstelling van extern salderen, ook met sectoren buiten de landbouw, een veelvoud van dat bedrag waard zijn geworden?
Wnb-vergunningen worden afgegeven voor het verrichten van een activiteit. Een vergunning, en de benodigde emissieruimte voor het verrichten van de activiteit die daarmee onlosmakelijk is verbonden, is niet apart overdraagbaar. Een dergelijke vergunning geeft geen recht op verhandelbare stikstofemissie. Dat er geen emissierechten bestaan, heeft de rechtbank in Den Haag vorig jaar bevestigd.2 Bij externe saldering laat een vergunninghouder diens toestemming (gedeeltelijk) intrekken of wijzigen en staat het hem als saldogever vrij om een vergoeding te vragen van de saldo-ontvanger. Omdat er geen emissierechten bestaan, is het niet mogelijk om een inschatting te maken van de waarde van stikstofruimte in afgegeven natuurvergunningen.
Kunt u bevestigen dat het totaal aan natuurvergunningen (ook wel «stikstofrechten» genoemd) op papier naar schatting € 8 miljard waard is? Zo nee, wat is de waarde naar uw schatting?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de overtuiging dat veehouderijen die met belastinggeld vrijwillig worden uitgekocht (de Saneringsregeling varkenshouderij, de Provinciale opkoopregeling piekbelasters en de Landelijke beëindigingsregeling) niet gecompenseerd dienen te worden voor de papieren waarde van de natuurvergunning? Kunt u bevestigen dat dit niet gebeurt?
Geen van de bedoelde regelingen voorziet in een vergoeding voor het intrekken dan wel aanpassen van een vergunning Wet natuurbescherming.
Deelt u het inzicht dat wanneer de veehouder de papieren waarde van de natuurvergunning wel vergoed krijgt, dit erop neerkomt dat de vervuiler beloond wordt, wat tegenstrijdig is aan het principe «de vervuiler betaalt»?
Bij extern salderen betaalt de vragende partij een vergoeding om zo via extern salderen de stikstofdeposities van zijn project te mitigeren: zodoende is nog steeds sprake van het principe «de vervuiler betaalt». De vergunde activiteit van de saldogever (de stoppende ondernemer) wordt beëindigd en de vergunning van de saldogever wordt aangepast of ingetrokken.
Kunt u bevestigen dat onderzoekers van de Universiteit Wageningen in een wetenschappelijke toets van de provinciale opkoopregeling stellen: «Het komt de doeltreffendheid ten goede als je de mogelijkheid van extern salderen niet openlaat» en daarmee adviseren natuurvergunningen te laten vervallen?2
Ja.
Deelt u de overtuiging dat bij de drie bovengenoemde uitkoopregelingen de natuurvergunningen en de productierechten ingenomen en doorgehaald dienen te worden (ook wanneer het totale aantal fosfaatrechten onder het fosfaatplafond daalt), omdat de milieubelasting anders niet structureel afneemt? Kunt u bevestigen dat dit gebeurt?
Voor de bedoelde regelingen is voorzien in het doorhalen van het productierecht en het laten intrekken of aanpassen van de omgevings- en natuurvergunningen, met het oog op een blijvend positief milieueffect. Een aanpassing van de vergunningen kan aan de orde zijn als betrokkene een andere economische activiteit wil gaan verrichten, mits binnen de kaders van de betreffende regelingen en onder de voorwaarde dat bevoegd gezag instemt met de voorgenomen economische activiteit.
Hoeveel veehouderijen beogen de drie genoemde regelingen uit te kopen, uitgesplitst naar varkenshouderijen, pluimveehouderijen, melkveehouderijen en vleesveehouderijen? Heeft u hier schattingen van gemaakt of streefwaardes voor gesteld?
Varkenshouders die op grond van de Srv een subsidiebeschikking hebben ontvangen hadden tot uiterlijk 1 april jongstleden om een definitief besluit te nemen over de beëindiging van hun varkenshouderijlocaties door een getekende modelovereenkomst in te sturen naar de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland. Zoals al eerder toegezegd zal ik uw Kamer in mei schriftelijk informeren over het aantal varkenshouders dat heeft aangegeven definitief hun varkenshouderijlocatie te beëindigen.
De Lbv zal opengesteld worden voor melkvee-, varkens- en pluimveehouderijen. Hoeveel veehouderijlocaties met de Lbv beëindigd zullen worden en de verdeling over de verschillende diercategorieën is op dit moment niet te voorspellen. Dit hangt onder andere af van de verdeling van het beschikbare budget over de drie veehouderijsectoren, het aantal subsidieaanvragen en het benodigde subsidiebedrag per veehouderijlocatie. In de toelichting bij de op te stellen subsidieregeling zal, op basis van de precieze invulling van de regeling en op basis van aannames over onder meer het aantal aanmeldingen en het gemiddelde subsidiebedrag per veehouderijlocatie, een inschatting gegeven worden van het effect van de maatregel.
Hoeveel veehouderijlocaties met de Provinciale opkoopregeling piekbelasters beëindigd worden is op dit moment nog niet te zeggen. De eerste tranche van deze regeling is nu in uitvoering. De tweede en derde tranche moeten nog van start gaan.
Wat is het gemiddelde bedrag dat varkenshouderijen, pluimveehouderijen, melkveehouderijen en vleesveehouderijen ontvangen bij deelname aan de bovenstaande uitkoopregelingen?
Het subsidiebedrag waarvoor varkenshouders op grond van de Srv in aanmerking komen is afhankelijk van bedrijfsspecifieke kenmerken als de oppervlakte van de stallen die uit productie worden genomen, de leeftijd van deze stallen, het aantal productierechten dat definitief wordt doorgehaald en de ligging van de varkenshouderijlocatie (de vergoeding voor productierechten verschilt tussen de concentratiegebieden Zuid en Oost). Precieze cijfers over het gemiddelde subsidiebedrag kunnen pas gegeven worden op het moment dat alle subsidies definitief zijn verstrekt. Op grond van voorlopige cijfers is de verwachting dat het gemiddelde subsidiebedrag per varkenshouderijlocatie uitkomt op circa € 950.000,–. Over het gemiddelde subsidiebedrag op grond van de Lbv en het gemiddelde aankoopbedrag in het kader van de maatregel Gerichte opkoop valt op dit moment nog geen prognose te geven.
Hoeveel minder varkens, kippen, koeien, geiten en kalkoenen zullen er (ongeveer) gehouden worden als gevolg van de bovenstaande uitkoopregelingen? Heeft u hier schattingen van gemaakt of streefwaardes voor gesteld?
Zoals aangegeven in antwoord op vraag 9 zal ik uw Kamer in mei informeren over het aantal varkenshouders dat heeft aangegeven definitief hun productielocatie te beëindigen. Ik zal uw Kamer dan tevens informeren over het aantal varkensrechten en het percentage van het totaal aantal varkensrechten dat daarmee definitief doorgehaald wordt.
Doel van de Lbv is het reduceren van de stikstofdepositie op voor stikstof gevoelige Natura2000 gebieden door het beëindigen van veehouderijlocaties (melkvee, varkens en pluimvee). Hiertoe kunnen veehouders een beëindigingssubsidie aanvragen. Eén van de vereisten die aan de subsidie verbonden zal zijn is het definitief door laten halen van productierechten. De krimp van het aantal productierechten en daarmee van het aantal dieren is een neveneffect van de Lbv. Er zijn geen streefwaardes aan dit neveneffect verbonden.
Kunt u bevestigen dat er momenteel meer aanbod dan vraag is op de «stikstofmarkt», onder andere omdat er veel aanbod is van boeren die om bedrijfseconomische redenen geheel of gedeeltelijk gaan stoppen of al gestopt zijn?3
Ik heb geen inzicht in het (totaal aan) vraag en aanbod van stikstofruimte. Indien extern salderen (met veehouderijbedrijven) is opengesteld door het bevoegd gezag, dan staat het partijen vrij om extern te salderen om hiermee stikstofruimte te verwerven voor het vergunbaar maken van eigen projecten. Vooralsnog worden aan de provincies vooral vragen om informatie gesteld en zijn er nog relatief weinig vergunningaanvragen met extern saldeertransacties. Concreet was er eind januari 2021 sprake van één definitief en zes ontwerpbesluiten door de provincie Limburg, 33 ontvangen vergunningaanvragen door de provincie Noord-Brabant, één definitief besluit en één besluit in voorbereiding door de provincie Zeeland, één ontvangen vergunningaanvraag in Flevoland en zeven ontvangen vergunningaanvragen in Friesland. Er zijn nog geen aanvragen met extern saldeertransacties ontvangen in de provincies Overijssel, Zuid-Holland en Groningen. De Minister van IenW als bevoegd gezag heeft nog geen (ontwerp)tracébesluiten op basis van extern salderen vastgesteld. Op mijn departement is momenteel één vergunningaanvraag ontvangen.
Deelt u het inzicht dat de grootschalige stikstofreductie die nodig is kosteneffectief bereikt kan worden wanneer de natuurvergunningen van deze stoppers vervallen, zoals ook andere vergunningen vervallen wanneer een bedrijf stopt? Hoeveel stikstofreductie zou hiermee jaarlijks bereikt kunnen worden?
Wanneer een bedrijf stopt, levert dit inderdaad stikstofreductie op. Een ondernemer die het bedrijf wil stoppen kan die stikstofreductie volledig ten goede laten komen aan de natuur. Hij kan ook de stikstofruimte in de natuurvergunning extern salderen, waarbij 30% wordt afgeroomd ten behoeve van de natuur. Er zijn geen berekeningen van de stikstofreductie die bereikt zou kunnen worden als stoppende ondernemers, die mogelijk hun ruimte extern willen salderen, dat niet langer kunnen doen. De stoppersbereidheid is, los van de beëindigingsregelingen, niet in cijfers uitgedrukt of onderzocht.
Deelt u de mening dat de markt in stikstofvervuiling die gecreëerd is door het openstellen van extern salderen zeer ongewenst is, omdat de «stikstofrechten» hierdoor slechts van eigenaar wisselen, maar de totale uitstoot nagenoeg gelijk blijft?
Het kabinet heeft reeds een structureel pakket van maatregelen aangekondigd om de staat van de natuur te verbeteren en stikstofreductie te bewerkstelligen. Het kabinet acht het van belang dat er ook, daar waar dit op verantwoorde wijze kan, ruimte voor economische en maatschappelijke ontwikkelingen blijft. Salderingstechnieken zoals extern salderen hebben als doel om – onder voorwaarden – toestemmingverlening mogelijk te maken. Door het intrekken van 30% van de gerealiseerde capaciteit is er bij extern saldeertransacties sprake van een bijdrage aan het bespoedigen van een depositiedaling.
Het bericht ‘De computer mag de taxateur straks niet meer vervangen bij bepalen waarde woning’ |
|
Daniel Koerhuis (VVD), Roald van der Linde (VVD) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Herinnert u zich de antwoorden op Kamervragen (ingezonden op 25 augustus 2020) over het bericht dat huizenbezitters honderden euro’s extra kwijt zijn aan taxaties?1
Ja.
Wat heeft u in de tussentijd gedaan om te voorkomen dat huizenbezitters honderden euro’s extra kwijt zijn aan taxaties?
In onze Kamerbrief van 11 februari jl. hebben de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) en ik uitgebreid stilgestaan bij de stappen die gezet zijn om de kwaliteit van woningtaxaties te verbeteren, onder andere door het verbeteren van het doorlopend toezicht op taxaties.2 In deze brief ben ik ook ingegaan op het feit dat het door de richtsnoeren van de Europese Bankenautoriteit (EBA) inzake de initiëring en monitoring van leningen per 30 juni a.s. voor bancaire hypotheekverstrekkers niet meer mogelijk is om enkel gebruik te maken van een modelmatige waardering bij het verstrekken van een hypothecair krediet. Een betrouwbare modelmatige waardering kan nu nog gebruikt worden voor het afsluiten van een hypothecaire lening tot 90 procent van de woningwaarde voor de aankoop van een woning, of voor het oversluiten of verhogen van een bestaande hypothecaire lening tot 90 procent van de woningwaarde.
De richtsnoeren laten wel ruimte voor een zogenaamde hybride taxatie. Dit betreft een taxatievorm waarbij een modelmatige waardering het uitgangspunt is, die vervolgens door een taxateur wordt gecontroleerd. Op dit moment zijn de banken, taxateurs en modelleveranciers met elkaar in gesprek over het inrichten van een hybride taxatieproces. Ik vind dat positief, want het is in het belang van de consument dat er straks een goed hybride taxatieproduct beschikbaar is. Bij een hybride taxatie versterken taxateurs en modellen elkaar. Voor consumenten kan een hybride taxatie daardoor resulteren in een meer betrouwbare taxatie dan enkel een modelmatige waardering. Bovendien worden de risico’s op tekortkomingen in het risicomanagement van banken met hybride taxeren beperkt vanwege de hogere betrouwbaarheid van hybride taxaties ten opzichte van enkel modelmatige taxaties, wat een bijdrage levert aan de financiële stabiliteit. De Minister van BZK en ik hebben nauw contact met de sector over de ontwikkeling van het nieuwe hybride taxatieproces en kijken met hen waar we ondersteuning kunnen bieden.
Bent u bekend met het bericht «De computer mag de taxateur straks niet meer vervangen bij bepalen waarde woning» uit het Financieele Dagblad?2
Ja.
Wat zijn de verschillen in betrouwbaarheid tussen een computergegenereerde taxatie, een fysieke taxatie en een hybride taxatie? Welke onderzoeken wijzen dat uit?
Ik vind het belangrijk dat een taxatie kwalitatief goed en betrouwbaar is. Bij een onnauwkeurige taxatie kan het risico ontstaan dat kopers meer kunnen lenen dan verantwoord is. Ook kan een onjuiste waarde van de woning tekortkomingen creëren in het risicomanagement van kredietverstrekkers.
Een modelmatige waardering kan voor een deel van de woningvoorraad betrouwbaar worden afgegeven. Dit is bijvoorbeeld vaak het geval bij recent gebouwde en redelijke uniforme woningen. In andere gevallen, bijvoorbeeld door een slechte onderhoudsstaat van de woning of door het gebruik van onbetrouwbare referentiewoningen, bestaat het risico dat de waardering een onjuiste waarde geeft van de woning. Bij een fysieke taxatie kan de taxateur bijvoorbeeld de onderhoudsstaat van de woning, mogelijke funderingsproblematiek of de energetische kwaliteit van de woning beoordelen en meewegen in de waardebepaling, waardoor ook unieke en relatief oude woningen betrouwbaar kunnen worden vastgesteld. Het risico op een onjuiste waardebepaling is echter voor elke afzonderlijke (modelmatige) waardering verschillend. Ik ben niet met bekend met onderzoeken waarin de betrouwbaarheid van fysieke en modelmatige taxaties met elkaar zijn vergeleken.
De hybride taxatie is nog in ontwikkeling. Daarom kunnen er nog geen harde uitspraken gedaan worden over de betrouwbaarheid hiervan. Wel is mijn verwachting dat een hybride taxatie de betrouwbaarheid van een modelwaarde kan vergroten. De afgegeven modelwaarde wordt bij een hybride taxatie namelijk nog door een taxateur gecontroleerd.
Welke EU-landen maken nu gebruik van een computergegenereerde taxatie en bij welke EU-landen gaat dit veranderen na invoering van de richtlijn van de Europese Bankautoriteit (EBA)?
Ook in Noorwegen4 en Zweden5 is het mogelijk om gebruik te maken van een modelmatige waardering als onderdeel van een aanvraag van een hypothecair krediet. Het verschilt per land, en zelfs per kredietverstrekker, hoe en onder welke voorwaarden modeltaxaties kunnen worden ingezet. Deze verschillen zien bijvoorbeeld op de maximale hoogte van de hypotheeklening, type woning en betrouwbaarheid van de modelmatige waardering. Indien een modelmatige waardering, al dan niet gecontroleerd door een persoon, niet betrouwbaar genoeg wordt geacht, dan wordt een taxateur ingezet om de woning te waarderen op basis van een inspectie.
De EBA heeft op haar website een overzicht gepresenteerd waarin uiteen is gezet in hoeverre de autoriteiten in alle EU-landen de EBA richtsnoeren zullen toepassen in het toezicht.6 Uit dit overzicht blijkt dat de autoriteit in Noorwegen voornemens is de richtsnoeren per 30 juni a.s. toe te passen en de autoriteit in Zweden de richtsnoeren zal toepassen. Ik kan niet beoordelen in hoeverre de manier waarop banken in Noorwegen en Zweden gebruik maken van modelmatige waarderingen reeds compliant is met de EBA-richtsnoeren, of dat hier – net als in Nederland – nog processen voor te dienen worden aangepast.
Hoe gaan andere EU-landen de EBA-richtlijn invoeren? Kunt u daar een overzicht van geven?
De autoriteiten in alle EU-landen, behalve in Frankrijk7 en Slovenië8, zullen alle richtsnoeren toepassen in het toezicht of zijn voornemens dit te doen. Ook de Europese Centrale Bank (ECB), waar het prudentiële toezicht op systeemrelevante banken is belegd, is voornemens de richtsnoeren toe te passen, net als de EVA-landen IJsland, Liechtenstein en Noorwegen.
Welke sectorpartijen zitten in de stuurgroep die moet bepalen aan welke regels de taxatie van de toekomst moet voldoen?
Het Nederlands Register Vastgoed Taxateurs, banken, Nationale Hypotheek Garantie, brancheorganisaties van taxateurs en het Nederlands Woning Waarde Instituut zitten in de stuurgroep waarin het hybride taxatierapport wordt ontwikkeld. Daarnaast zijn modelleveranciers voor enkele overleggen uitgenodigd.
Wat is de precieze werkwijze van een hybride taxatie en/of desktoptaxatie?
Een hybride taxatie is een taxatievorm waarbij een modelmatige waardering het uitgangspunt is, die vervolgens door een taxateur wordt gecontroleerd. Indien de modelmatige waardering voldoende betrouwbaar is en aan bepaalde criteria voldoet, kan deze controle van op afstand worden uitgevoerd. Een bezoek aan de woning is hierbij dus niet altijd noodzakelijk. De taxateur is verantwoordelijk voor de definitieve waardebepaling van de woning. Omdat de banken, taxateurs en modelleveranciers op dit moment met elkaar in gesprek zijn over de inrichting van het hybride taxatieproces, is het nog te vroeg om te kunnen zeggen hoe dit straks precies in zijn werk gaat.
Wat zijn de gevolgen van een taxatie volgens de EBA-richtlijn voor de duur van het hypotheekproces? Welke groepen hebben daar het meest last van?
Alvorens een kredietverstrekker een renteaanbod en later een definitieve offerte voor een hypotheek uitbrengt, moet de consument diverse documenten verzamelen en aanleveren. Denk hierbij bijvoorbeeld aan een werkgeversverklaring, een loonstrook en ook een taxatierapport. Dit taxatierapport kan worden aangevraagd terwijl de andere documenten nog worden verzameld. Deze fase duurt volgens Vereniging Eigen Huis nu gemiddeld 8 tot 28 werkdagen.9
Ik heb van de sector begrepen dat het hybride model naar verwachting een doorlooptijd heeft van maximaal een dag. Pas nadat de hybride taxatie is ontwikkeld wordt duidelijk hoe lang de doorlooptijd daadwerkelijk is. Gegeven het feit dat het voor de consument vaak al een week duurt om alle benodigde documenten voor een hypotheekaanvraag aan te leveren, hoeft de hybride taxatie naar verwachting niet te leiden tot een vertraging in het gehele aanvraagproces. Overigens zal een hybride taxatie veelal sneller aangeleverd kunnen worden dan een reguliere taxatie waarbij een taxateur een bezoek brengt aan de woning.
Deelt u de zorgen dat als gevolg van een eventueel langere duur van het hypotheekproces de kosten voor hypotheekverstrekkers en hypotheekaanvragers fors gaan stijgen? Zo ja, wat gaat u daaraan doen? Zo nee, waarom niet?
Ik verwacht niet dat een hybride taxatie zal leiden tot een langere duur van het hypotheekproces, met als gevolg hogere kosten voor de consument en kredietverstrekker. Wel zal het laten uitvoeren van een hybride taxatie voor de consument meer kosten met zich meebrengen dan bij het gebruik van enkel een modelmatige waardering. De exacte kosten zijn nog niet bekend en hangen samen met de definitieve inrichting van het hybride taxatieproces. Een hybride taxatie zal meer kosten dan een modelmatige waardering omdat tussenkomst van een taxateur noodzakelijk is, maar waarschijnlijk beduidend minder dan de kosten voor een fysieke taxatie, omdat de taxateur de woning niet altijd hoeft te bezichtigen. Ik vind het van belang dat partijen zich er voor inspannen om de kosten van een hybride taxatie beperkt te houden. Een hybride taxatie kan ook een betrouwbaar alternatief zijn voor een fysieke taxatie tegen lagere kosten en met een kortere doorlooptijd.
Deelt u de zorgen dat als gevolg van een eventueel langere duur van het hypotheekproces er mogelijk wachtrijen gaan ontstaan voor het aanvragen van een hypotheek? Zo ja, wat gaat u daaraan doen? Zo nee, waarom niet?
Ik verwacht niet dat een hybride taxatie zal leiden tot een langere duur van het hypotheekproces, en ik voorzie daarom niet dat door de hybride taxaties er wachtrijen zullen ontstaan voor het aanvragen van een hypotheek. Van belang is dat de sector per 1 juli een kwalitatief goed hybride taxatieproces heeft ingericht. De Minister van BZK en ik hebben nauw contact met de sector over de ontwikkeling van het nieuwe hybride taxatieproces en kijken waar ondersteuning kan worden geboden.
Deelt u de mening dat u samen met De Nederlandsche bank (DNB) een uitzonderingspositie moet aanvragen in de EU voor computergegenereerde taxaties? Zo nee, waarom niet?
Met het oog op het invoeren van consistente, efficiënte en effectieve toezichtpraktijken binnen het Europees Systeem voor Financieel Toezicht (ESFS) en het verzekeren van de gemeenschappelijke, uniforme en consistente toepassing van het Unierecht, kunnen Europese toezichthoudende autoriteiten (ESA’s) richtsnoeren of aanbevelingen vaststellen die zich richten tot nationale autoriteiten of financiële instellingen.10 Zij moeten zich tot het uiterste inspannen om aan de richtsnoeren of aanbevelingen te voldoen. Met de richtsnoeren inzake de initiëring en monitoring van leningen wordt door de EBA nadere duiding gegeven aan hoe bancaire kredietverstrekkers om moeten gaan met het waarderen van onroerende goederen ten behoeve van het bepalen van het kapitaalbeslagzoals voorgeschreven in de Europese verordening kapitaalvereisten11. Het doel van deze richtsnoeren is om een opbouw van niet-presterende leningen op de bankbalansen te voorkomen.
Voor de richtsnoeren geldt het «pas toe of leg uit» principe, waarbij nationale autoriteiten de ruimte hebben om gemotiveerd af te wijken van de richtsnoeren.Het prudentiële toezicht op systeemrelevante banken is belegd bij de ECB. De ECB zal de richtsnoeren toepassen in het toezicht. Ook DNB, toezichthouder op de minder significante of kleine banken in Nederland, zal de richtsnoeren toepassen in het toezicht.12 Het is aan DNB en de ECB als zelfstandige en onafhankelijke autoriteiten om te bepalen hoe zij de richtsnoeren zullen toepassen in het toezicht.
Deelt u de mening dat huizenbezitters niet onnodig op kosten moeten worden gejaagd?
Ja, ik deel de mening dat huizenbezitters niet onnodig op kosten moeten worden gejaagd. De richtsnoeren van EBA doen dit naar mijn mening ook niet. Een hybride taxatie is namelijk wel toegestaan. Bij een hybride taxatie versterken taxateurs en modellen elkaar. Dit kan voor consumenten resulteren in hogere kosten dan bij enkel het gebruik van een modelmatige waardering, maar wel tot een waardering met een hogere betrouwbaarheid. Tevens kan een hybride taxatie een betrouwbaar alternatief zijn voor een fysieke taxatie tegen lagere kosten en met een kortere doorlooptijd. Bovendien worden de risico’s op tekortkomingen in het risicomanagement van banken met hybride taxeren beperkt vanwege de hogere betrouwbaarheid van hybride taxaties ten opzichte van enkel modelmatige taxaties, wat een bijdrage levert aan de financiële stabiliteit.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Ja.
De nadelige gevolgen voor Groninger en Friese gemeenten van de herverdeling van het gemeentefonds |
|
Henk Nijboer (PvdA), Attje Kuiken (PvdA) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Groninger gemeenten boos over nieuwe verdeling gemeentefonds»?1
Is het waar dat uit de voorgenomen herijking van het Gemeentefonds op Groningen-stad na alle Groninger gemeenten en veel Friese gemeenten minder geld uit dat fonds gaan krijgen? Zo ja, hoe kan dat? Zo nee, wat is er dan niet waar?
Deelt u de mening dat, als vrijwel alle gemeenten in een provincie door de herijking van het Gemeentefonds minder gaan krijgen, er dan geen sprake kan zijn van een eerlijke verdeling? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Deelt u ook de mening dat, met een structurele verlaging van de uitkering uit het Gemeentefonds, de getroffen gemeenten niet langer in staat zullen zijn om hun taken naar behoren uit te voeren? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Beseft u dat veel gemeenten financieel in de touwen hangen? Beseft u dat zwembaden dreigen te sluiten, het voortbestaan van dorpshuizen wordt bedreigd en dat voorzieningen onder druk staan? Waarom maakt u deze problemen nog groter?
Hoe gaat u de bewoners van een gemeente zoals Oldambt, die al door krimp wordt bedreigd, uitleggen dat hun gemeente ook nog eens 130 euro per inwoner per jaar minder zou gaan krijgen, of de bewoners van Stadskanaal waar de gemeente al moeite heeft het hoofd financieel boven water te houden?
Waarom laat u, als u nu al kunt zien dat de herverdeling van het Gemeentefonds voor gemeenten in Groningen en Friesland oneerlijk uitpakt, de oplossing van het probleem aan een nieuw kabinet over?
Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat na de herijking van het Gemeentefonds er wel sprake zal zijn van een eerlijke verdeling?
De schuldbekentenis van de Rabobank |
|
Laura Bromet (GL), Bart Snels (GL) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met de inhoud van de uitzending van Zembla van 28 januari 2021?
Ja.
Wat is, in aanvulling op uw eerdere uiteenzetting over de feitelijke werking van de aanpak van leningen in de agrarische sector1, uw reactie op de schuldbekentenis van de Rabobank in de in vraag 1 genoemde uitzending?
Ik heb kennisgenomen van de reactie van de directeur duurzaamheid van de Rabobank in de uitzending, waarin wordt aangegeven dat de bank medeverantwoordelijkheid voelt voor hoe het systeem nu is en voor de problemen die daaruit voortkomen. Ik roep de Rabobank, en ook de andere financiële instellingen die actief zijn in de agrosector, op om hun rol in de financiering van de omschakeling naar een duurzamere landbouw nadrukkelijk op zich te nemen, en die verder uit te bouwen.
In hoeverre vindt u dat financiële instellingen die veel landbouwfinancieringen hebben daadwerkelijk medeverantwoordelijk zijn voor de huidige problemen met betrekking tot verduurzaming in de landbouw?
Financiële instellingen hebben, net als alle andere partijen die deel uitmaken van het Nederlandse agrocomplex, een gezamenlijke verantwoordelijkheid voor de landbouw zoals die zich in het verleden heeft ontwikkeld. Derhalve hebben alle partijen ook een gezamenlijke verantwoordelijkheid voor het meewerken aan en realiseren van een structurele omslag naar een meer volhoudbaar landbouwsysteem. Geen enkele partij, ook niet de financiële instellingen, kan zich daaraan onttrekken.
Deelt u de mening dat financiële instellingen die niet-duurzame schaalvergroting in de landbouw hebben gefinancierd, hun klanten onvoldoende hebben geïnformeerd over de bijbehorende transitierisico’s? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik in antwoord 3 heb aangegeven deel ik uw mening dat alle partijen in het Nederlandse agrocomplex, inclusief de financiële instellingen, een gezamenlijke verantwoordelijkheid hebben voor de landbouw zoals die zich in het verleden heeft ontwikkeld. In algemeenheid is het kabinet van mening dat financiële instellingen rekening dienen te houden met voorzienbare risico’s bij het verstrekken van financiering ook aan landbouwondernemingen. Tot deze risico’s behoren in toenemende mate ook klimaat- en milieugerelateerde risico’s en transitierisico’s. Die kunnen immers gevolgen hebben voor klant en instelling zelf. Omdat het inzicht in en het meewegen van deze risico’s relatief nieuw is, zijn de gevolgen door onzekerheid omgeven. Dit komt onder andere door de nog beperkte beschikbaarheid van data. Door deze onzekerheid kan het zijn dat de risico-inschatting gedurende de tijd verandert.
In het rapport «Biodiversiteit en de financiële sector: een kruisbestuiving?» beveelt De Nederlandsche Bank (DNB) financiële instellingen dan ook aan om fysieke, transitie- en reputatierisico’s als gevolg van biodiversiteitsverlies beter in kaart te brengen en te analyseren hoe deze leiden tot financiële risico’s en hoe deze risico’s bijdragen aan het totale risicoprofiel.
Het kabinet vind het daarom een goede ontwikkeling dat in prudentiële en transparantieraamwerken van financiële instellingen steeds meer aandacht komt voor bredere duurzaamheidsrisico’s. De Minister van Financiën blijft zich er samen met DNB voor inzetten dat duurzaamheidsrisico’s verder in het Europees toezicht op financiële instellingen worden geïntegreerd.
Los van deze risico’s dient de financiële sector ook hun rol te nemen in de transitie naar een duurzame economie. Dat kan onder meer door samen met klanten te bezien hoe zij hun bedrijfsmodel toekomstbestendig kunnen vormgeven. Dat draagt er tevens aan bij dat klanten en financiële instellingen weerbaarder zijn tegen veranderingen in onze economie.
Bent u in algemene zin van mening dat financiële instellingen die hun klanten onvoldoende informeren over fysieke en transitierisico’s tekortschieten in hun zorgplicht? Wat zijn daar de implicaties van?
Het is vaste rechtspraak dat banken een zorgplicht hebben die volgt uit de bijzondere functie die financiële instellingen in het maatschappelijk verkeer vervullen. Een bank dient, afhankelijk van de omstandigheden van een concreet geval, te beoordelen hoe invulling moet worden gegeven aan de zorgplicht. Of aan de zorgplicht in een individueel geval is voldaan is ter beoordeling aan de burgerlijke rechter. In algemene zin geldt dat financiële ondernemingen rekening moeten houden met voorzienbare risico’s bij hun dienstverlening. Dit kunnen ook transitierisico’s betreffen.
Vindt u dat financiële instellingen die proactief niet-duurzame systemen financieren verzaken hun verantwoordelijkheid voor de samenleving te nemen, zoals wel geboden wordt via de bankierseed? Wat zijn hiervan de implicaties?
In het algemeen vind ik dat alle bedrijven in de landbouwketen een verantwoordelijkheid hebben in de duurzame transitie en hierin niet mogen verzaken. Ook de financiële sector dient hierin een belangrijke rol te spelen, zoals in de kabinetsreactie op de initiatiefnota «Van oliedom naar gezond verstand: verduurzaming van de financiële sector» en in de verkenning naar de markt voor duurzame financiering van de Minister van Financiën is beschreven (Kamerstuk 35 446, nr. 3).
Ik zie op dat vlak verschillende ontwikkelingen. Zo stel ik vast dat veel Nederlandse financiële instellingen zich achter het Klimaatakkoord hebben geschaard. Zij hebben zich gecommitteerd aan het financieren van projecten, het meten van hun klimaatimpact en het opstellen van actieplannen om deze klimaatimpact in lijn met de doelen van het akkoord van Parijs te brengen. Ook op het vlak van biodiversiteit zijn er ontwikkelingen. Zo heeft een groep van financiële instellingen, waaronder veertien uit Nederland, in december de Finance for Biodiversity Pledge ondertekend. Ook zijn er ontwikkelingen in de sector op het gebied van biodiversity accounting, waarbij voor alle leningen en investeringen de impact op en afhankelijkheid van biodiversiteit in kaart wordt gebracht.
Vindt u dat financiers medeverantwoordelijk zijn voor de geleden schade op het moment dat agrarische ondernemers een boete krijgen voor een teveel aan uitgestoten stikstof? Kunt u dit toelichten?
Overtredingen van de normen van de Wet natuurbescherming, die betrekking hebben op stikstofuitstoot, kunnen enkel worden gesanctioneerd met een strafrechtelijke boete. Bij overtreding van de gebruiksnorm stikstof in de meststoffenwet, door het gebruik van teveel mest op het land, kan tevens een bestuurlijke boete opgelegd worden. Als een stikstofnorm op een zodanige manier overtreden wordt dat beboeting dient te volgen is het aan het betrokken gezag om de verantwoordelijke te beboeten. Dit is een belangrijk sluitstuk van de handhaving. Maar wat ik veel wezenlijker vind is de gezamenlijke rol van financier en agrariër om te komen tot een verantwoorde bedrijfsfinanciering zodat ondernemers de omschakeling naar een duurzamer bedrijfsmodel kunnen maken.
Bent u bereid om, in aanvulling op initiatieven om de financiële sector daadwerkelijk te verduurzamen, andere financiële instellingen op te roepen om ook hun verantwoordelijkheid te erkennen voor het mede mogelijk maken van niet duurzame systemen, in de voedselketen of in bijvoorbeeld de fossiele energiesector? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
De Minister van Financiën en de Minister van LNV zijn continu in overleg met de financiële sector over verduurzaming en duurzame financiering. Ten aanzien van de mondiale en nationale klimaatambities, is de financiële sector binnen het Klimaatakkoord een ambitieus commitment aangegaan. De Minister van Financiën heeft uw Kamer recent per brief2 over de voortgang geïnformeerd. Zoals in deze brief is aangegeven is als onderdeel van dit commitment een Commissie Financiële Sector Klimaatcommitment (CFSK) opgericht. In de CFSK nemen deelnemers van financiële instellingen en ambtenaren van de ministeries van Financiën en EZK deel. Binnen de CFSK wordt continu gesproken over hoe de sector invulling kan geven aan haar ambities, en waar mogelijk meer gedaan kan worden. Zoals eerder gezegd, roep ik de financiële instellingen op hun rol in de financiering van de omschakeling naar een duurzamere landbouw nadrukkelijk op zich te nemen.
Heeft u in het afgelopen jaar op enig moment met de president van DNB gesproken over transitierisico’s in de Nederlandse landbouw in brede zin, onder andere in het licht van het deze zomer verschenen onderzoek van DNB en het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL)?2 Kunt u dit toelichten?
De ministeries van Financiën, EZK en LNV zijn in continu overleg met DNB over hoe transitierisico’s in de financiële sector kunnen worden aangepakt. Hierbij valt bijvoorbeeld te denken aan het Platform voor Duurzame Financiering onder DNB, waarin samen met financiële instellingen verschillende duurzaamheidsinitiatieven worden opgezet en ondersteund. Het Ministerie van LNV neemt bijvoorbeeld actief deel aan de werkgroep biodiversiteit. Daarnaast vinden met grote regelmaat ambtelijke overleggen plaats over de verduurzaming van de financiële sector. Daar wordt bijvoorbeeld bezien hoe duurzaamheidsrisico’s beter kunnen worden meegenomen in het kapitaaleisenraamwerk, bijvoorbeeld in de vorm van de inrichting van risicomodellen.
Wat is uw reactie op de zorgen van boeren die willen verduurzamen en over willen stappen naar kringlooplandbouw maar hierin niet gedegen worden gefaciliteerd door hun financier?
Zoals de uitzending van Zembla ook schetst, is het voor de ondernemer nog niet altijd gemakkelijk om deze omschakeling financieel rond te krijgen, ook niet bij de bank. In mijn recente brieven over de ondernemerschapsagenda3 en agrofinanciering4 schreef ik dat we hier nog voor een uitdaging staan
Ondernemers die willen verduurzamen en een gezond bedrijfsplan met continuïteitsperspectief hebben moeten in staat worden gesteld de benodigde investeringen te kunnen financieren. Ik vind het zorgelijk wanneer er bedrijven zijn die hun financiering ondanks veel inspanning niet via hun bank geregeld krijgen, maar via andere financiering wel rendabel geëxploiteerd blijken te kunnen worden. Ik roep financiële instellingen op hun verantwoordelijkheid te nemen om deze problematiek te voorkomen.
Ik heb de Sociaal-Economische Raad (SER) daarnaast gevraagd een verkenning uit te voeren naar aanleiding van de aangenomen motie Bisschop (Kamerstuk 35 600, nr. 43). De motie vraagt om afspraken te maken met het oog op een langjarig economisch en ecologisch duurzaam toekomstperspectief voor de landbouwsector. De mogelijkheid voor boeren om te investeren in een toekomstgericht bedrijfsmodel is een van de onderwerpen uit deze motie. Ik heb de SER dan ook verzocht de financiële instellingen in deze verkenning te betrekken.
Heeft u zicht op de oorzaken van het probleem dat agrarische ondernemers met duurzame en dierenwelzijnsambities hier door hun financier te weinig in gefaciliteerd worden? Kunt u dit toelichten?
In het rapport van FI-compass5 over de financiering van de landbouwsector, waarvan ik 22 december een appreciatie naar uw Kamer heb gestuurd, wordt aangegeven dat vernieuwing/verduurzaming één van de specifieke situaties is waar de financieringsvraag/-behoefte in Nederland moeilijker ingevuld kan worden. De bredere oorzaak die hieraan ten grondslag ligt is dat een grote omschakeling met veel onzekerheden en risico’s omgeven is. Naast de onzekerheid of de meestal hogere kostprijs zich uitbetaalt in een hogere opbrengstprijs, moet de agrarische ondernemer ook rekening houden met aanloopverliezen die hij door de lage rendementen veelal niet zonder liquiditeitsproblemen op kan vangen. Financiering van vernieuwende omschakelingen is daarmee een te nemen horde. Het aangekondigde Investeringsfonds binnen het Omschakelprogramma Duurzame Landbouw6 is specifiek gericht op het risicokapitaal dat deze ondernemers nodig hebben en waarin de markt nog onvoldoende kan voorzien.
Bent u van mening dat de huidige overheidsinstrumenten agrarische ondernemers die willen verduurzamen, zoals geïnterviewd in Zembla, maximaal ondersteunen om deze stap te maken? Welke ruimte ziet u op dit punt?
In 2020 heb ik Wageningen Economic Research (WEcR) opdracht gegeven om onderzoek te doen naar het financieringslandschap van de land- en tuinbouw7, hierover heb ik uw Kamer in de brief van 22 december jl. geïnformeerd.
Zoals het rapport van WEcR ook schetst, bestaan er op dit moment zowel op nationaal als provinciaal niveau diverse overheidsinstrumenten om ondernemers te ondersteunen die willen verduurzamen. Tegelijkertijd ligt hier nog een opgave. De transitie naar duurzame landbouw vergt vaak aanpassingen, waarvoor soms hoge investeringen nodig zijn (met extra afschrijvingen van eerdere investeringen). Tevens kan ook een tijdelijke «dip in de kasstroom» van het bedrijf ontstaan ondanks een sterke eigen vermogenspositie.
Om te voorkomen dat dit een belemmering wordt voor agrarische ondernemers, geeft het rapport aan dat een financiële publieke ondersteuning door de overheid overwogen kan worden. Zeker ook omdat banken de financiering van omschakeling in de land- en tuinbouw vaak nog als onzeker/risicovol zien.
Met de verschillende onderdelen uit het Omschakelprogramma Duurzame Landbouw wil ik deze belemmeringen wegnemen. Zo zullen de achtergestelde leningen van het Investeringsfonds banken meer zekerheid bieden waardoor het voor hen aantrekkelijker wordt om toch investeringen in verduurzaming die ze aanvankelijk in een (te) hoog risicoprofiel classificeren, te (mede) financieren. Met de Werkkapitaalregeling wordt het mogelijk tijdelijke financiële dips tijdens de omschakelperiode te overbruggen. Uiteraard blijf ik ook bezien wat er in de toekomst nodig zal zijn.
Bent u bereid additionele overheidsinstrumenten in te zetten om de knelpunten voor de financiering van de verduurzaming van de landbouw weg te nemen? Zo ja, kunt u dit toelichten? Zo nee, waarom niet?
Zoals in antwoord 11 en 12 aangegeven ontwikkel ik onder het Omschakelprogramma Duurzame Landbouw een samenhangend pakket van instrumenten om agrarische ondernemers die om willen schakelen naar een duurzamer bedrijfsmodel, financieel te ondersteunen. Het Investeringsfonds binnen het Omschakelprogramma is specifiek gericht op het risicokapitaal dat deze ondernemers nodig hebben voor de omschakeling en waarin de markt niet wil of kan voorzien.
Het Nationaal Groenfonds zal starten met een eerste pilot van het Investeringsfonds van € 10 mln. Met deze eerste landsbrede pilot wil ik ervaring opdoen met toetsingscriteria en het sturen op doelen. Ook wil ik toetsen of het fonds aan de verwachtingen voldoet en de gewenste omschakeling op gang brengt, alvorens een definitief investeringsfonds in te richten. De pilot van het Investeringsfonds wordt naar verwachting later dit voorjaar opengesteld.
Tegelijkertijd zullen we hier niet alleen als overheid maar ook als keten, financiers, ondernemers en consumenten gezamenlijk stappen in moeten zetten om de verduurzaming van de landbouw verder voort te stuwen.
Kunt u voorgaande vragen één voor één binnen drie weken beantwoorden?
Ik heb uw Kamer geïnformeerd dat de vragen niet binnen de gebruikelijke termijn konden worden beantwoord.
Het bericht ‘Banken draaien duimschroeven mkb’er strakker aan in tweede lockdown’ |
|
Aukje de Vries (VVD), Helma Lodders (VVD), Roald van der Linde (VVD) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Banken draaien duimschroeven mkb’er strakker aan in tweede lockdown»?1
Ja.
Herkent u het geschetste beeld dat de bereidheid van banken om mkb-bedrijven te helpen, afneemt? Zo ja, kunt u dit verklaren? Waar zitten de knelpunten? Zijn banken terughoudend omdat de kapitaaleisen kredietverlening bemoeilijken of omdat ze niet bereid zijn tot verliesfinanciering? Wat betekent dit voor de kredietverlening na de coronapandemie?
Organisaties die ondernemers vertegenwoordigen geven aan dat er ondernemers zijn die een afnemende financieringsbereidheid bij banken ervaren als ze bij de bank aankloppen met een kredietvraag. Het kabinet spreekt regelmatig met (vertegenwoordigers van) banken over de rol van banken met betrekking tot de steun voor bedrijven in de coronapandemie. In deze gesprekken zijn de signalen van ondernemers overgebracht en is aangegeven dat als banken onderdeel van de oplossing in de coronacrisis willen zijn, zij ondernemers waar verantwoord zouden moeten steunen.
Banken gaven aan dat de additionele kredietvraag als gevolg van de coronacrisis tot op heden beperkt is doordat de liquiditeitsnood van ondernemers grotendeels door de noodpakketten geledigd wordt. De aanvragen voor een tweede betaaluitstel van aflossingen zijn in verhouding tot het aantal aanvragen voor het eerste (generieke) betaaluitstel, zeer beperkt. Banken gaven in de gesprekken aan dat een deel van de afgewezen kredietvragen ondernemers betreft die voor de coronacrisis al in de problemen waren.
Daar waar banken aan het begin van de pandemie operationeel gezien nog genoopt waren tot generiek beleid, gaan banken nu op zoek naar passende oplossingen toegespitst op de specifieke behoefte van de onderneming, bijvoorbeeld via (individueel) aanpaste of verlengde aflossingsschema’s of nieuwe (staatsgegarandeerde) financiering.
Voor banken geldt prudentiële regelgeving die bedoeld is om de financiële stabiliteit te waarborgen. Wij hebben geen signalen dat prudentiële regelgeving een goede afweging omtrent het al dan niet verlenen van krediet negatief beïnvloedt.
Voor sommige bedrijven kan gelden dat de financiële positie en het perspectief mogelijk geen aanknopingspunten bieden voor verder uitstel van betaling of nieuwe financiering. In dat geval moet met hulp van intensieve begeleiding gezocht worden naar een andere oplossing. Dit is geen eenvoudige boodschap en wij verwachten van banken dat zij deze keuzes niet lichtvoetig maken, maar het is in het belang van de klant, de bank én de maatschappij dat banken geen onverantwoorde risico’s nemen.
Desalniettemin verwachten we van banken dat ze ondernemers daar waar mogelijk blijven ondersteunen, zowel nu in deze fase als in de herstelfase die voor ons ligt.
Wat vindt u van de recente uitspraak van de IMF-hoofdeconoom Gita Gopinath dat zonder voldoende kredietverlening van het economische herstel weinig terecht zal komen? Welke rol ziet u weggelegd voor de banken in Nederland om economisch sterk uit de coronacrisis te komen?
In dit kader is de eerste zorg van het kabinet dat er voldoende perspectief moet zijn voor bedrijven. Als bedrijven een gezond toekomstperspectief geboden kan worden, zal de bereidheid om te (blijven) investeren toenemen en kan de economie zich weer herstellen. Om hiervoor te zorgen moeten we enerzijds de gezondheidscrisis aanpakken, zodat maatregelen waar bedrijven zo onder lijden kunnen worden afgebouwd, en anderzijds zullen we bedrijven moeten ondersteunen zodat ze in deze onzekere tijden financieel overeind kunnen blijven. Voor dat tweede heeft het kabinet fors ingezet op het ondersteunen van ondernemers met verschillende steunmaatregelen, waaronder de Tegemoetkoming Vaste Lasten (TVL), Tegemoetkoming Loonkosten Personeel (NOW), Borgstelling MKB-kredieten (BMKB-C), Garantie Ondernemingsfinanciering (GO-C), Corona-Overbruggingslening (COL), de Klein Krediet Corona regeling (KKC) en diverse mogelijkheden tot belastinguitstel. Banken hebben bijvoorbeeld in de periode van maart tot en met juli 2020 meer kleine kredieten verstrekt met een korte looptijd dan het jaar daarvoor, alhoewel ondanks deze stijging de toegang van het mkb tot krediet een aandachtspunt blijft.
Het doel van deze aanpak is om ervoor te zorgen dat als de coronapandemie op zijn einde loopt, bedrijven weer volop kunnen investeren en de economie sterk kan herstellen. Het is dan ook van belang dat er voldoende financieringsmogelijkheden zijn voor deze bedrijven. Banken spelen hierin een grote rol; zij zijn in Nederland het belangrijkste financieringskanaal voor bedrijven. In het gesprek met de banken benadrukt het kabinet het belang dat zij in de kern gezonde bedrijven met een financieringsbehoefte zullen blijven voorzien van voldoende krediet om hun investeringen te kunnen doen. De overheid draagt hier ook aan bij met de verlenging van garantieregelingen.2Tot slot is het ook van belang dat banken zelf financieel gezond blijven, en dat is dan ook waar de prudentiële regels op gericht zijn.
Mede met het oog op de herstelfase spant het kabinet zich de komende periode in om met belangrijke schuldeisers gezamenlijke richtlijnen te ontwikkelen voor een soepelere en efficiënte behandeling van saneringsverzoeken van ondernemers die door de coronacrisis zijn geraakt. Banken hebben als belangrijke schuldeiser hierbij een essentiële rol. Een gezamenlijke benadering van deze problematiek zal naar verwachting het toekomstperspectief voor het bedrijfsleven verbeteren.
Bovendien zal het TOA-krediet in de kern gezonde mkb-bedrijven straks in staat stellen om vanuit een WHOA (Wet homologatie onderhands akkoord)-traject een doorstart te maken.3
Maakt de beschikbaarheid van kredieten na de huidige pandemie deel uit van het reguliere overleg dat u met de banken hebt? Kan de Kamer de gespreksverslagen ontvangen? Zo nee, waarom niet?
Op verschillende niveaus vindt regelmatig overleg plaats tussen de ministeries, toezichthouders en de banken, over zowel hun steun voor het bedrijfsleven alsmede hun eigen schokbestendigheid. Daarbij ligt in het kader van de steun voor het bedrijfsleven de nadruk tot nu toe vooral op hoe we ondernemers door de coronacrisis heen kunnen helpen. Daarbij wordt ook het vizier gericht op de toekomst en wat nodig is om ondernemers overeind te houden in de herstelfase en wordt, naast liquiditeit, verder ook aandacht besteed aan de eigenvermogenspositie van het mkb. Het kabinet verwacht van de banken dat ze ook in de herstelfase in de kern gezonde bedrijven blijven ondersteunen en is daarover in goed overleg met banken. Zo is dit recent aan bod gekomen in een bestuurlijk overleg d.d. 9 februari jongstleden met de Nederlandse banken, de Nederlandse Vereniging van Banken (NVB), MKB-Nederland en De Nederlandsche Bank (DNB).
Van het bestuurlijk overleg met de banken, dat wordt voorgezeten door EZK, worden geen formeel vastgestelde verslagen opgesteld. Op hoofdlijnen is in het bestuurlijk overleg van 9 februari jongstleden besproken dat de banken een belangrijke rol spelen in de crisis en in de toekomst na de crisis. Banken schetsten een tweeledig beeld: enerzijds zijn er bedrijven die er ondanks de crisis goed voor staan, anderzijds zijn er bedrijven die het moeilijk hebben of moeilijk gaan krijgen. Banken benadrukten zich te richten op het ondersteunen van ondernemers in moeilijkheden, waarbij er geen pasklare generieke oplossingen zijn en dat er per onderneming gekeken wordt naar passende oplossingen toegespitst op de specifieke behoefte. MKB-NL noemde dat een deel van de ondernemers niet de weg kan vinden naar financiering. In het overleg is afgesproken om vooral naar het herstel- en investeringsvermogen van bedrijven te kijken en met de betrokken partijen om tafel te gaan, om onder meer te bespreken hoe met schulden kan worden omgegaan. Er is in het overleg afgesproken dat de banken, MKB-NL en de overheid samen gaan optrekken om:
Welke maatregelen overweegt het kabinet om een goede kredietverlening te bevorderen? Kunt u een overzicht geven van het gebruik en de benutting van de huidige garantieregelingen? Waar vindt onderbenutting plaats? Wat zijn daarvan de redenen? In hoeverre is het noodzakelijk het pakket aan garanties aan te passen, zodat het gebruik beter wordt?
Zoals in het antwoord op vraag 3 staat, heeft het kabinet verschillende steunmaatregelen opgezet om bedrijven financieel te ondersteunen. Veel van deze regelingen leveren een bijdrage aan het op gang houden van de kredietverlening, zowel (indirect) door bedrijven financieel te ondersteunen, waardoor de kredietwaardigheid en daarmee de kans dat een bedrijf in aanmerking komt voor een krediet wordt verhoogd, als direct door bijvoorbeeld kredieten te garanderen.
De NVB rapporteert in haar Coronamonitor van 5 maart jl. het totaal aantal offertes dat aan ondernemers is uitgebracht en het daarmee gemoeide leningbedrag.4 Als we kijken naar het gebruik van de garantieregelingen is er in de coronaperiode door de banken voor ruim 2,8 miljard euro aan offertes uitgebracht, waarvan ruim 1,2 miljard euro met de reguliere garantieregelingen en 1,6 miljard euro met het corona-instrumentarium. Hiermee zijn bedrijven gefinancierd die anders niet of veel moeilijker aan financiering waren gekomen door de coronacrisis. Het steunpakket doet goed zijn werk, en ademt mee met de crisis zolang dat nodig is.
In de monitor is te vinden dat ten aanzien van de Kleine Kredieten Corona garantieregeling (KKC) voor een bedrag van 59 miljoen euro aan leningen is geoffreerd. Het garantiebudget voor 2021 is 250 miljoen. Voor wat betreft de Borgstellingsregeling MKB Kredieten (BMKB) is tot nu toe 975 miljoen euro aan reguliere BMKB-leningen leningen en de BMKB-Corona leningen 767 miljoen euro verstrekt.5 Het garantiebudget voor 2021 is 1,5 miljard (BMKB en BMKB-C samen). Tot slot is aan Garantie Ondernemingsfinanciering Corona-leningen (GO-C) voor een bedrag van 701 miljoen euro geoffreerd. Het garantiebudget voor 2021 is 2,5 miljard euro (inclusief reguliere GO-leningen).
Voor de GO(-C) en de KKC blijft het gebruik achter bij de initiële prognose in het voorjaar van 2020. Bij die initiële prognoses in het voorjaar van 2020 was het nog onvoorspelbaar hoe de kredietbehoefte van bedrijven zich zou ontwikkelen. Intussen melden de banken ook dat de noodpakketten sindsdien zijn uitgebreid en tegemoet komen aan een groot deel van de liquiditeitsbehoefte.
Kan tevens een overzicht gegeven worden van de benutting van de landbouwregelingen zoals de Borgstelling MKB-Landbouwkredieten? Herinnert de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit zich haar uitspraak «Als wij een regeling maken, reken ik erop dat zij die ook aanbieden en dat ze dat doen in de wetenschap dat wij als overheid garant staan» uit november 2020? Hebben deze gesprekken plaatsgevonden? Zo ja, wat is de uitkomst ervan? Op welke manier wilt u ondernemers helpen die buiten het recent afgekondigde steunmaatregelenpakket vallen?
Vanaf 18 maart 2020 tot 1 maart 2021 zijn door de banken in verband met de coronacrisis 207 kredieten onder de Borgstelling MKB-Landbouwkredieten Corona (BL-C) verstrekt. Hiervan zijn 147 kredieten verstrekt in de sierteeltsector (snijbloemen, potplanten en bloembollen). Totaal gaat het om krediet van 84,5 miljoen euro waarvoor de overheid (deels) garant staat. De overige kredieten zijn breed verspreid over de overige agrarische bedrijfstakken, met inbegrip van visserij- en aquacultuurbedrijven. Het gemiddeld versterkte krediet bedrag is circa 0,4 miljoen euro (bron: RVO6).
Op 14 december heeft de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit u geïnformeerd over de stand van zaken met betrekking tot de tegemoetkoming voor de sierteelt, het horecasegment van de voedingstuinbouw en de fritesaardappelen. Bij de eerste Incidentele Suppletoire Begroting 2021 zijn tevens middelen conform meest recente inzichten aan de LNV-begroting toegevoegd. RVO werkt aan de afronding van de beoordeling en afhandeling van de aangevraagde tegemoetkomingen. Tot en met heden is aan ondernemers in de sierteelt en het horecasegment van de voedingstuinbouw ongeveer 150 miljoen euro uitgekeerd en aan ondernemers in de fritesaardappelen een bedrag van ongeveer 39 miljoen euro. Een aantal aanvragen is ingetrokken of afgewezen en een aantal aanvragen is nog niet beoordeeld, waardoor de uiteindelijke benutting nog enigszins kan verschuiven.
Met de banken is, via de Klankbordgroep Agrarische Zaken, regelmatig overleg over de BL-C. De banken maken ook gebruik van deze regeling zoals uit de genoemde cijfers is te lezen. Het kabinet wil het bedrijfsleven breed ondersteunen met generieke regelingen. Daarin zijn aanpassingen gedaan waardoor zoveel mogelijk sectoren, ook de land- en tuinbouw, hierop een beroep kunnen doen.
Welke rol ziet u voor zichzelf om te zorgen dat banken en ondernemers elkaar beter weten te vinden? Welke stappen hebt u gezet dan wel gaat u nog zetten? Deelt u de mening dat juist de Minister van Financiën hier een cruciale rol kan innemen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe doet u dat?
Het kabinet zet vol in op het ondersteunen van bedrijven om deze moeilijke tijd door te komen. Hierin pakt de overheid een leidende rol door actief regelingen beschikbaar te stellen voor ondernemers, rechtstreeks en via banken.
Als Minister van Financiën heb ik doorlopend contact met banken, net als de bewindspersonen van EZK. Daarbij spreek ik hen ook aan op hun verantwoordelijkheid richting ondernemers en bespreken wij hoe we gezamenlijk zoveel mogelijk bedrijven gezond door de coronacrisis kunnen loodsen.
Verder onderstreept het kabinet het belang van bekendheid van de financieringsregelingen bij ondernemers en ondernemersorganisaties, zodat ondernemers en banken elkaar beter te weten vinden. De KVK speelt een centrale rol in de voorlichting van ondernemers over het steunpakket, met het KVK-coronaloket. Uit cijfers van de KVK blijkt dat sinds het begin van de coronacrisis bijna 90.000 «corona-vragen» van ondernemers zijn beantwoord door het KVK-coronaloket, en de bijbehorende Coronaloketpagina meer dan 6 miljoen keer online is geraadpleegd. Ook helpt het loket ondernemers verder met haar reguliere dienstverlening middels de Financieringsdesk en de KVK Gids voor bedrijfsfinanciering. Recent heeft in samenwerking tussen EZK, VNO-NCW, MKB-NL en de NVB een webinar plaatsgevonden voor brancheorganisaties waarin ook is ingegaan op de werking van de financieringsregelingen. Daarnaast vinden op dit moment, in samenwerking tussen EZK, RVO en Stichting MKB Financiering (SMF), voorlichtingssessies plaats voor niet-bancaire financiers om zo de werking van de financieringsregelingen opnieuw onder de aandacht te brengen.
Welke maatregelen in de fiscaliteit neemt u om ook andere financieringsvormen aantrekkelijker te maken?
Het kabinet helpt ondernemers ook door het ruimhartige uitstel van betaling van belastingschulden aan ondernemers. Ten aanzien van de fiscale behandeling van eigen vermogen en vreemd vermogen doet het kabinet momenteel onderzoek naar een budgettair neutrale invoering van een vermogensaftrek in combinatie met een aanscherping van de earningsstrippingmaatregel in de vennootschapsbelasting. Dit onderzoek zal in het voorjaar aan uw Kamer worden gestuurd.
Daarnaast ondersteunt het kabinet op verschillende manieren non-bancaire financiers ten behoeve van het brede mkb. Te denken valt aan Qredits, maar ook aan het non-bancaire luik binnen de BMKB. Tevens kondigde het kabinet eind oktober, als onderdeel van het steun- en herstelpakket, een drietal fondsinitiatieven aan.7 Een daarvan betreft een verkenning, samen met Invest-NL en European Investment Fund (EIF), naar een fonds dat gericht is op alternatieve financiers, om zo het bestaande financieringsaanbod voor het mkb in Nederland te verbreden. Ook onderzoekt het Rijk momenteel, samen met Invest-NL, de mogelijkheden voor een Deep Tech fonds waarmee geïnvesteerd kan worden in kennisintensieve start- en scale-ups. Tevens werken EIF, Invest-NL en EZK samen met betrekking tot het Dutch Future Fund waarmee scale-ups met een grote kapitaalbehoefte geholpen kunnen worden.
Verder heeft het kabinet een uitgebreid instrumentarium om de beschikbaarheid van durfkapitaal voor startups en scale-ups te bevorderen. Onderdeel van dit instrumentarium zijn het Innovatiekrediet, de SEED Capital- en Seed Business Angel-regeling en de regeling Vroegefasefinanciering. Deze instrumenten worden uitgevoerd door RVO.nl. Met COL-leningen, uitgevoerd door de Regionale Ontwikkelingsmaatschappijen en in samenwerking met Techleap zijn bedrijven zonder een bancaire kredietrelatie ondersteund (o.a. start-ups, familiebedrijven).
Kunt u de vragen één voor één voor het verkiezingsreces beantwoorden?
Het is helaas niet mogelijk gebleken om de antwoorden voor het verkiezingsreces naar de Kamer te sturen.