Vorderingen voor het overschrijden van het budgetplafond |
|
Maarten Hijink |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
Wat is uw reactie op de hoge vorderingen door zorgverzekeraars waardoor sommige ggz-zorgverleners failliet dreigen te gaan?1
Ik ben geen partij bij casussen met betrekking tot navorderingen door zorgverzekeraars, omdat het gaat om contractafspraken tussen zorgaanbieders en verzekeraars en de uitvoering ervan. Mochten partijen hierover een conflict hebben, kunnen zij zich wenden tot de Onafhankelijke Geschilleninstantie voor Geschillenoplossing en -beslechting Zorgcontractering van het Nederlands Arbitrage Instituut (NAI) of de rechter.
Welke andere gevallen van ggz-zorgverleners die failliet (dreigen te) gaan door de hoge navorderingen vanwege budgetplafonds zijn bij u bekend?
De vraag naar dreigende faillissementen kan ik niet beantwoorden. Er zijn signalen dat er meer ggz-instellingen zijn die financiële druk ervaren (zie KPMG, 2019, Ontwikkelingen binnen de Healthcheck ggz, en de beantwoording van eerdere Kamervragen over Parnassia. Het is de verantwoordelijkheid van zorgaanbieders zelf om tijdig maatregelen te nemen om financiële problemen aan te pakken en hierover in overleg te treden met hun stakeholders. Van zorgverzekeraars wordt verwacht dat zij zorgen over de continuïteit van de zorgaanbieder en de zorg die verleend wordt melden bij de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa). De NZa monitort vervolgens of zorgverzekeraars de nodige maatregelen nemen om continuïteit van zorg te borgen. Als het moet komen tot afbouw c.q. verplaatsing van zorg, dan ziet de NZa er samen met IGJ op toe dat dit proces zorgvuldig verloopt en dat alle belanghebbenden adequaat worden geïnformeerd. Pas op het moment dat de IGJ en NZa desondanks risico’s zien voor de kwaliteit en/of continuïteit van de patiëntenzorg wordt dit gemeld bij VWS.
Tot hoeveel jaar na dato kunnen zorgverzekeraars nog navorderingen sturen?
Dat hangt mede af van de afspraken die zorgaanbieders en verzekeraars gemaakt hebben over de financiële afrekening. In het algemeen (volgens het Burgerlijk Wetboek) is de verjaringstermijn vijf jaar nadat de vordering opeisbaar is geworden.
Hoe verklaart u dat sommige verzekeraars, zelfs jaren later nog, zorgverleners in de ggz afrekenen op «relatieve overschrijding van het omzetplafond» terwijl andere zorgverzekeraars dat helemaal niet doen en zelfs dit jaar contracten aanbieden zonder zorgkostenplafond in de basis ggz? Is hier niet sprake van willekeur?
Zorgverzekeraars en ggz-aanbieders zijn private partijen die contractsvrijheid hebben en hun eigen afwegingen maken bij het maken van afspraken met elkaar (en het uitvoeren daarvan). Verschillen die daaruit voortvloeien zijn geen willekeur, maar het gevolg van keuzes die aanbieders en verzekeraars maken.
Op basis waarvan worden budgetplafonds in de ggz overeengekomen, aangezien zorgverleners op het moment van het vaststellen van het contract niet kunnen weten welke patiënten met welke zorgzwaarte bij hen aan zullen kloppen?
Contractafspraken tussen verzekeraars en zorgaanbieders komen tot stand op basis van de historie en onderlinge overeenstemming v.w.b. de (verwachte) groei van het aantal te behandelen patiënten en de ontwikkeling van de bijbehorende zorgvraagzwaarte.
Op basis waarvan bepalen zorgverzekeraars de gemiddelde vergoeding per patiënt en waarom wordt deze uniform voor elke patiënt opgelegd, terwijl geen één patiënt gemiddeld is? Zijn er meer verzekeraars die volgens deze systematiek terugbetalingen eisen van zorgverleners? Vindt u die aanpak verantwoord in het kader van goede contracten tussen aanbieders en verzekeraars?
Zorgverzekeraars maken met zorgaanbieders contractuele afspraken over omzetplafonds en een gemiddelde prijs per cliënt of behandeltraject om de zorgkosten (en daarmee de premie) betaalbaar te houden. Een afspraak over een gemiddelde prijs per cliënt is doorgaans gebaseerd op de historie van de aanbieder en geeft de aanbieder een prikkel om overbehandeling te voorkomen. Veel zorgverzekeraars hebben daarom in hun contracten met ggz-aanbieders (in onderlinge overeenstemming) een dergelijke bepaling opgenomen.
Het is natuurlijk zo dat geen cliënt gemiddeld is. Bij afspraken over een gemiddelde prijs per cliënt hebben zorgaanbieders de ruimte om de ene cliënt langer en/of intensiever te behandelen dan de andere cliënt. Daarnaast hebben verzekeraars de mogelijkheid om hogere prijzen per cliënt af te spreken met zorgaanbieders die kunnen laten zien dat zij gemiddeld zwaardere cliënten behandelen dan andere zorgaanbieders.
Verzekeraars hebben vanuit hun zorgplicht een verantwoordelijkheid om te zorgen dat ook cliënten met hoge zorgkosten de zorg kunnen krijgen die zij nodig hebben. De «Gespreksleidraad voor wachttijden» van GGZ Nederland, Zorgverzekeraars Nederland (ZN) en MeerGGZ, die zorgaanbieders en zorgverzekeraars helpt om goede afspraken te maken over wachttijdbestrijding, bevat dan ook onder meer het advies om aandacht te besteden aan de impact van wijzigingen in de patiëntpopulatie op de gemiddelde prijs. In de monitor contractering ggz 2020 gaat de NZa in op de vraag of zorgaanbieders en zorgverzekeraars de genoemde gespreksleidraad kennen en er gebruik van maken. De eerstvolgende rapportage van de NZa staat gepland voor mei 2020.
Deelt u de mening dat het onrealistisch is om van zorgverleners in de ggz te vragen een bepaald aantal patiënten voor een bepaald tarief te behandelen en dat er ruimte zou moeten zijn voor zorgverleners om bijvoorbeeld minder patiënten voor een hoger tarief te behandelen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Vindt u het realistisch om van zorgaanbieders te vragen om halverwege het lopend contractjaar aan te geven of een zorgkostenplafond overschreden dreigt te worden terwijl er a) geen zicht is op het eindresultaat van datzelfde jaar en b) binnen de ggz tot 31 december 2019 nog DBC’s geopend kunnen worden die nog een vol jaar door kunnen lopen?
Als een zorgaanbieder en zorgverzekeraar voor een bepaald jaar een budgetplafond overeen zijn gekomen, dan hebben zij een gezamenlijke verantwoordelijkheid om tijdig overleg te plegen als dat plafond gedurende het jaar lijkt te gaan worden bereikt. De zorgaanbieder moet de zorgverzekeraar informeren als hij verwacht binnen afzienbare tijd het omzetplafond te bereiken en ook tijdig een goed onderbouwde aanvraag voor bijcontractering indienen. De zorgverzekeraar kan (in het kader van de zorgplicht) vervolgens zorgen dat de zorg toegankelijk blijft door bij te contracteren of patiënten naar een andere aanbieder te bemiddelen. Om dit proces te faciliteren hebben ZN en GGZ Nederland enkele jaren geleden de «Uniforme Productiemonitor GGZ» opgesteld. Hiermee kunnen zorgaanbieders op uniforme wijze informatie met verzekeraars delen over de hoeveelheid zorg die zij verlenen en hun prognoses in relatie tot afgesproken budgetplafonds.
Deelt u de mening dat het onrechtvaardig is dat zorgverzekeraars zorgverleners erop afrekenen als zij zich niet aan deze gemiddelde vergoeding houden, aangezien geen één patiënt gemiddeld is en zij aan het begin van het jaar niet kunnen weten wat voor patiënten zij zullen gaan behandelen? Zo nee, waarom niet?
Zie mijn antwoord op vraag 6 en 7.
Wat gaat u doen om dergelijke situaties in de toekomst te voorkomen?
Over het proces van bijcontracteren zijn afspraken met de veldpartijen gemaakt in het Hoofdlijnenakkoord ggz. Het gaat om het volgende:
Zorgverzekeraars stellen heldere en reële momenten en afhandelingstermijnen over verzoeken tot bijcontractering.
Aanbieders onderbouwen verzoeken tot verhoging van omzetplafonds.
Ook is afgesproken dat de NZa de uitvoering van deze en andere afspraken m.b.t. het contracteerproces monitort. In de eerste monitor contractering ggz 2019, die ik op 27 mei 2019 aan uw kamer heb verzonden (Kamerstuk 25 424, nr. 462), signaleerde de NZa dat het proces van bijcontractering nog verbeterd kan worden. Zorgverzekeraars kunnen beter communiceren wat de officiële reactietermijnen zijn, welke criteria voor het bijcontracteren gelden en welke gegevens zorgaanbieders moeten aanleveren. Duidelijkheid stelt aanbieders in staat om in één keer de aanvraag goed in te dienen. Dit leidt tot minder administratieve lasten voor beide partijen. Zorgverzekeraars dienen sneller op verzoeken tot bijcontractering te reageren. Ook adviseert de NZa de zorgverzekeraars het beleid rondom bijcontractering niet pas gedurende het jaar te publiceren, maar tegelijkertijd met het inkoopbeleid.
De NZa is een nader onderzoek gestart naar bijcontractering dat naar verwachting in maart 2020 wordt gepubliceerd. Dit onderzoek verschaft inzicht in hoe de bijcontractering in de praktijk verloopt en genereert daarbij ook cijfers (aantal aanvragen en bedragen en de gehonoreerde bijcontractering). Door in maart 2020 de resultaten te publiceren, kunnen partijen de aanbevelingen direct meenemen en nog in 2020 verbeterstappen zetten.
De NZa werkt momenteel ook met partijen aan een nieuwe bekostiging voor de ggz. Ik heb uw kamer hierover op 2 juli 2019 uitgebreid geïnformeerd (Kamerstuk 25 424, nr. 478). Een belangrijk voordeel van het model dat de NZa heeft geadviseerd en aan het uitwerken is, is dat hiermee een versnelling van de declaratiestroom kan worden gerealiseerd, waardoor beter gemonitord kan worden hoe de declaraties zich verhouden tot de financiële contractafspraken tussen de inkoper en de zorgaanbieder en of er bijgestuurd moet worden. Zoals eerder aan uw kamer gemeld, neem ik over de invoering van de nieuwe bekostiging voor de ggz voor aankomende zomer een besluit.
In hoeverre is het door Zorgverzekeraars Nederland en GGZ Nederland overeengekomen Horizontaal Toezicht hier een oplossing voor?
Door het invoeren van Horizontaal Toezicht hebben GGZ-instellingen op een eerder moment zicht op de zorguitgaven van voorgaande jaren. Mogelijke knelpunten bij budgetplafonds lopende een kalenderjaar worden hiermee niet voorkomen, maar zijn na afloop van het jaar wel eerder duidelijk.
Daarnaast werken partijen bij Horizontaal Toezicht op basis van gefundeerd vertrouwen, waardoor een knelpunt bij het budgetplafond waarschijnlijk ook eerder wordt gecommuniceerd richting zorgverzekeraar. Vervolgens kunnen de instelling en zorgverzekeraar mogelijke oplossingsrichtingen bespreken.
Denkt u dat de DBC-systematiek in combinatie met zorgplafonds daadwerkelijk bijdraagt aan het in toom houden van de totale zorgkosten als hierin de totale administratie-, bureaucratie- en overlegkosten in meegenomen zouden worden? Draagt het stelsel als zodanig niet juist bij aan langere wachtlijsten?
Budgetplafonds zijn onderdeel van de reguliere wijze van contractering in de zorg. Ze hebben er de afgelopen jaren aan bijgedragen dat de zorgkosten beperkt zijn gestegen. Die beperkte stijging van de zorgkosten wil het kabinet zo houden. Daarom zijn ook hoofdlijnenakkoorden afgesloten, onder meer in de ggz. Patiëntenstops als gevolg van budgetplafonds kunnen wel een oorzaak zijn voor wachttijden en moeten zoveel mogelijk worden voorkomen. Een adequaat proces van bijcontractering en de nieuwe bekostiging in de ggz (zie het antwoord op vraag 10) kunnen ook bijdragen aan het beheersen van dit risico. Het is belangrijk om het proces van bijcontractering te (blijven) verbeteren, zoals eerder vermeld. In het Hoofdlijnenakkoord ggz zijn afspraken gemaakt over standaardisatie van het contracteerproces. Dit om administratieve lasten terug te dringen.
Casus onderhands toegestuurd
Het bericht ‘VGZ zet succesproject huisartsen op pauze’ |
|
Henk van Gerven (SP) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht «VGZ zet succesproject huisartsen op pauze»?1
Vanuit zowel de Zorggroep Syntein als VGZ hoor ik positieve geluiden over de pilot «Positieve Gezondheid». Daarbij kan ik mij voorstellen dat de beweging naar de Juiste Zorg op de Juiste Plek voor veel veranderingen in een regio kan zorgen. Afspraken over de voortzetting en uitbreiding van het project moeten tussen de betrokken zorgaanbieders en zorgverzekeraars worden gemaakt en moet passen in het bredere plaatje in de regio. In dit specifieke geval kunnen deze veranderingen op dit moment niet allemaal tegelijkertijd plaatsvinden. Ter volledigheid wil ik aangeven dat VGZ niet stopt met de pilot «Positieve Gezondheid». Zij hebben binnen de huidige pilot met vier deelnemende huisartsenpraktijken afspraken gemaakt over het continueren van de pilot voor het jaar 2020. VGZ heeft mij ook laten weten dat er in de loop van het jaar 2020 verder kan worden gesproken over eventuele uitbreiding van deelnemende huisartsenpraktijken binnen de pilot.
Begrijpt u waarom zorgverzekeraar VGZ een succesvolle pilot waarbij Limburgse huisartsen meer tijd aan hun patiënten besteden, op pauze zet omdat door de pilot het Maasstadziekenhuis Pantein minder patiënten doorverwezen krijgt, wat financiële gevolgen heeft? Zo ja, vindt u deze keuze acceptabel?
Zie antwoord op vraag 1.
Deelt u de mening dat als huisartsen meer tijd kunnen besteden aan hun patiënten dit positieve resultaten oplevert voor zowel patiënten als huisartsen? Zo ja, zou dit niet voor alle huisartsen mogelijk gemaakt moeten worden?
Vanuit zowel de Zorggroep Syntein als VGZ hoor ik positieve geluiden over de pilot «Positieve Gezondheid». De pilot leidt tot lagere zorgkosten (minder diagnostiek, minder medicatie en het voorkomen van verwijzingen naar de tweede lijn). Bovenal leidt de pilot tot een hogere patiënt- en huisartstevredenheid. Ja, die mening deel ik. Ik vind het belangrijk dat huisartsen voldoende tijd voor en met de patiënt hebben om goede zorg te kunnen verlenen en dat zij plezier houden in hun werk. Daarom heb ik in het Bestuurlijk Akkoord huisartsenzorg het thema «meer tijd voor de patiënt» expliciet opgenomen. Het verschilt per regio en situatie op welke manier meer tijd voor de patiënt het beste kan worden gecreëerd. Daarom is het belangrijk dat partijen in de regio gezamenlijk in beeld brengen wat de (toekomstige) zorgbehoefte en het zorgaanbod in de regio is.
Hoe verhoudt de stelling van zorgverzekeraar VGZ, dat de pilot klinkende resultaten oplevert en dat zij er zeker een meerwaarde van inzien, zich tot de prioriteit die de zorgverzekeraar geeft aan zijn financiële belangen? Is hier sprake van samenwerking of eenzijdig opgelegd beleid?
Voorop staat dat de patiënt de juiste zorg moet krijgen, nu en in de toekomst. Daarbij kijkt de zorgverzekeraar naar het gehele zorgaanbod in de regio. Juist voor patiënten is het van belang dat het totale aanbod in de regio toegankelijk en goed georganiseerd is. Ik heb van VGZ en Zorggroep Syntein vernomen dat zij momenteel gezamenlijk met Zorggroep Syntein en het Maasziekenhuis Pantein in gesprek zijn over de invulling van de Juiste Zorg op de Juiste Plek.
Vindt u een dergelijke pilot niet juist passen binnen uw programma «De juiste zorg op de juiste plek»? Zo ja, hoe verhoudt dit besluit van VGZ zich tot uw beleid?
De pilot «Positieve Gezondheid» is een goed voorbeeld die past binnen het programma De Juiste Zorg op de Juiste Plek. De pilot laat ook zien dat regionaal moet worden bekeken hoe de zorg het beste op korte en lange termijn kan worden vormgegeven. Met de betrokken partijen wordt gewerkt aan het maken van een regiobeeld op basis van de (te verwachten) zorgbehoefte en zorgaanbod. VGZ heeft mij laten dat er in de loop van het jaar 2020 verder kan worden gesproken over eventuele uitbreiding van de pilot.
Vindt u een dergelijke pilot niet juist bijdragen aan de doelstellingen van het hoofdlijnenakkoord voor medisch specialistische zorg? Zo ja, hoe haalbaar zijn de doelstellingen uit het akkoord als zorgverzekeraars andere prioriteiten stellen?
De rode draad door de hoofdlijnenakkoorden is het bieden van de Juiste Zorg op de Juiste Plek. Daar is deze pilot een goed voorbeeld van. Ook is het een goed voorbeeld van het thema «meer tijd voor de patiënt». Ik bespreek zowel in bestuurlijk overleg huisartsenzorg als medisch specialistische zorg de voortgang op de afspraken en doelstellingen binnen de akkoorden.
Vindt u een dergelijke pilot niet juist bijdragen aan de doelstellingen van het hoofdlijnenakkoord voor huisartsenzorg? Zo ja, hoe haalbaar zijn de doelstellingen uit het akkoord als zorgverzekeraars andere prioriteiten stellen?
Zie antwoord vraag 6.
Wat weegt in dit geval voor u zwaarder, de financiële gevolgen voor de zorgverzekeraar of de gezondheid van mensen en het realiseren van zowel «de juiste zorg op de juiste plek», het hooflijnenakkoord medisch specialistische zorg als het hoofdlijnenakkoord voor huisartsenzorg? Kunt u uw antwoord toelichten?
Voorop staat dat de patiënt de juiste zorg moet krijgen, op de juiste plek, nu en in de toekomst. Dit is de rode draad door de hoofdlijnenakkoorden die ik onder andere met de partijen in de huisartsenzorg en medisch specialistische zorg heb afgesloten. Daarbij kijkt de zorgverzekeraar naar het gehele zorgaanbod in de regio. Juist voor patiënten is het van belang dat het totale aanbod in de regio toegankelijk en goed georganiseerd is.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat dergelijke initiatieven in het vervolg gesteund worden door zorgverzekeraars?
Het is aan partijen in de regio om daar afspraken over te maken en daarbij naar de totale zorgbehoefte en het totale zorgaanbod in de regio te kijken. Allereerst wordt er met de betrokken partijen gewerkt aan het maken van een regiobeeld op basis van de (te verwachten) zorgbehoefte en het zorgaanbod. VGZ heeft mij laten dat er in de loop van het jaar 2020 verder kan worden gesproken over eventuele uitbreiding van de pilot.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat het project van deze huisartsen door kan gaan en wordt uitgebreid?
Zie antwoord vraag 9.
Wat is uw reactie op het bericht: «VGZ zet succesproject huisartsen op pauze»?1
VGZ heeft mij laten weten niet te stoppen met de pilot «Positieve Gezondheid», zij wachten met de uitrol. Zij hebben binnen de huidige pilot met de vier deelnemende huisartsenpraktijken afspraken gemaakt over het continueren van de pilot voor het jaar 2020. VGZ heeft mij ook laten weten dat er in de loop van het jaar 2020 verder kan worden gesproken over eventuele uitbreiding van het aantal deelnemende huisartsenpraktijken binnen de pilot.
Vanuit zowel de Zorggroep Syntein als VGZ hoor ik positieve geluiden over de pilot «Positieve Gezondheid». Daarbij kan ik mij voorstellen dat de beweging naar de Juiste Zorg op de Juiste Plek voor veel veranderingen in een regio kan zorgen. Afspraken over de voortzetting en uitbreiding van het project moeten tussen de betrokken zorgaanbieders en zorgverzekeraars worden gemaakt en moeten passen in het bredere plaatje in de regio. In dit specifieke geval kunnen deze veranderingen op dit moment niet allemaal tegelijkertijd plaatsvinden.
Hoe oordeelt u over het succes van dit project, waardoor huisartsen door meer tijd voor de patiënt minder hoeven door te verwijzen?
Zowel VGZ als de deelnemende huisartsen hebben aangegeven dat de pilot «Positieve Gezondheid» tot positieve resultaten heeft geleid (minder doorverwijzingen, hogere patiënttevredenheid, hogere huisartsentevredenheid). Ik vind de pilot daarnaast een goed voorbeeld van het thema «meer tijd voor de patiënt» zoals ik deze heb afgesproken binnen het Bestuurlijk Akkoord huisartsenzorg. De pilot laat echter in deze specifieke situatie ook zien dat er regionaal met alle relevante partijen in de regio moet worden gekeken hoe de samenhang met alle vormen van zorg in de regio moet worden vormgegeven om te komen tot een voor alle partijen in de regio gezamenlijk optimale oplossing.
Wat vindt u van de reactie van zorgverzekeraar VGZ om dit succesvolle project in de ijskast te zetten?
Zie antwoorden op vragen 1 en 2.
Waarom telt het belang (omzet) van een ziekenhuis zwaarder dan het belang van huisartsen, patiënten en de premiebetaler (minder doorverwijzingen)?
Voorop staat dat de patiënt de juiste zorg moet krijgen, nu en in de toekomst. Daarom is het belangrijk dat partijen in de regio gezamenlijk in beeld brengen wat de (toekomstige) zorgbehoefte en het zorgaanbod in de regio is. Juist voor patiënten is het van belang dat het totale aanbod in de regio toegankelijk en goed georganiseerd is.
U bent toch voor verplaatsing van zorg van de tweede naar de eerste lijn?
Het doel is om de juiste zorg daar te leveren waar dit het beste is voor de patiënt. De doelstelling van de Juiste Zorg op de Juiste Plek is het voorkomen van (duurdere) zorg, verplaatsen van zorg (zoveel mogelijk dichterbij) en het vervangen van zorg. Dit kan door het verplaatsen van zorg van de tweede lijn naar de eerste lijn, maar per patiënt en per situatie moet worden bekeken wat het beste is. Deze beweging naar de Juiste Zorg op de Juiste Plek is een verandertraject. In een dergelijk verandertraject spelen altijd korte termijn en langere termijn belangen. Om de langere termijneffecten op te vangen moet er soms op de korte termijn even pas op de plaats gemaakt worden.
Deze proef is toch een schoolvoorbeeld van wat u bedoelt met het programma De Juiste Zorg Op De Juiste Plek? Zo nee, waarom niet?
De pilot «Positieve Gezondheid» is een goed voorbeeld dat past binnen de beweging De Juiste Zorg op de Juiste Plek. De pilot laat echter ook zien dat regionaal moet worden bekeken hoe de zorg het beste op korte en lange termijn kan worden vormgegeven.
Als dit project zou worden doorgerekend op verlaging van de zorgkosten, hoeveel zou dit project dan opleveren? Als dit project landelijk uitgerold zou worden, hoeveel zou dit dan opleveren?
VGZ heeft mij laten weten in kaart te brengen welke theoretische besparingen gerealiseerd kunnen worden met de pilot. Het grootste effect ligt in de daling van de verwijzingen naar de tweede lijn. VGZ is de pilot echter gestart bij de huisarts en heeft nog geen aangepaste contractafspraken met de tweede lijn gemaakt. Voor de tweedelijnszorg in Limburg geldt dat er specifiek voor het Maasziekenhuis Pantein moet worden gekeken hoe het ziekenhuis duurzaam een goede positie kan innemen. VGZ geeft aan dat er op dit moment dus nog geen lagere zorgkosten worden gerealiseerd. Met een juiste vertaling van de afspraken naar de contracten met de tweede lijn verwacht VGZ op termijn zorgkosten te kunnen besparen. Daarbij hebben zij ook aangegeven conform VGZ-inkoopbeleid 2020/2021 financiële ruimte te hebben om met andere zorggroepen in het land in te zetten op «meer tijd voor de patiënt».
Bent u bereid maatregelen te nemen zodat dit succesvolle project toch uitgebreid kan worden? Zo nee, waarom niet?
VGZ heeft mij laten weten dat er in de loop van het jaar 2020 verder kan worden gesproken over eventuele uitbreiding van de pilot. Voorts heb ik van VGZ en Zorggroep Syntein vernomen dat zij momenteel gezamenlijk met het Maasziekenhuis Pantein in gesprek zijn over de invulling van de Juiste Zorg op de Juiste Plek en het passend maken van het zorgaanbod in de regio.
Het gebrek aan volledige dekking fysiotherapie in verzekeringen |
|
Henk van Gerven (SP), Maarten Hijink |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Deelt u de mening dat het ongewenst is dat in 2020 geen enkele zorgverzekeraar een onbeperkte toegang en dekking voor fysiotherapie aanbiedt? Zo nee, waarom niet?1
Ik deel die mening niet. We hebben in Nederland een uitgebreid en solidair basispakket. Dat vind ik van groot belang. Ook de toegankelijkheid van aanvullende zorg neem ik serieus. Tegelijkertijd is aanvullende zorg met een reden niet in het pakket opgenomen: voor deze voorzieningen is bepaald dat deze voor rekening en verantwoordelijkheid van de verzekerde zelf komen. Daarbij vallen de aanvullende verzekeringen buiten mijn bevoegdheid, de verzekeraars zijn vrij in welke pakketten zij aanbieden.
Uit onderzoek dat ik vorig jaar heb laten uitvoeren bleek dat het verzekeren van uitgebreide aanvullende zorg duurder wordt.2 Uit dit onderzoek bleek ook dat er nog steeds sprake is van een gevarieerd aanbod. Ook dit jaar geldt dit wat mij betreft nog steeds. Onbeperkte fysiotherapievergoeding via de aanvullende verzekering wordt weinig aangeboden. Verzekerden hebben overigens wel een ruime keus als het om aanvullende verzekeringen met een uitgebreide dekking voor fysiotherapie gaat. Zo zijn er 24 aanvullende verzekeringen af te sluiten die tussen de 24 en 35 fysiobehandelingen vergoeden, allemaal zonder medische selectie en wachttijd. Er zijn ook nog 10 aanvullende verzekeringen die tussen de 36 en 52 fysiotherapiebehandelingen vergoeden, bij twee van deze verzekeringen is sprake van medische selectie, bij de rest niet.3
Via collectiviteiten is het vaak mogelijk om extra fysiotherapiebehandelingen vergoed te krijgen, bovenop het standaard aanvullende pakket van de zorgverzekeraar. Dit zien we met name bij werkgeverscollectiviteiten, omdat in deze gevallen de werkgever vaak meebetaalt aan de aanvullende verzekering.
Deelt u de mening dat de risicoselectie die gepaard gaat met de medische selectie die drie zorgverzekeraars met volledige dekking in de aanvullende verzekering hanteren, ongewenst is en de facto inhoudt dat er geen volledige dekking voor fysiotherapie mogelijk is? Zo nee, waarom niet?
Deze mening deel ik niet, medische selectie houdt niet automatisch in dat iemand het betreffende pakket niet kan afsluiten. Zie voor een verdere toelichting mijn antwoord op vraag 3.
Wat raadt u Myalgische encefalomyelitis (ME)/ Chronischevermoeidheidssyndroom (CVS)- en reumapatiënten aan die regelmatige fysiotherapie nodig hebben om op de been te blijven, maar dit niet vergoed krijgen vanuit het basispakket en zich er vanaf 2020 dus ook vrijwel onmogelijk volledig voor kunnen verzekeren, aangezien de medische selectie hen eruit zal filteren?
Op dit moment is langdurige actieve fysiotherapie of oefentherapie voor de behandeling van patiënten met reumatoïde artritis en ernstige functionele beperkingen met ingang van 1 oktober 2019 voorwaardelijk toegelaten tot het basispakket van de Zvw voor een periode van 4 jaar. De voorwaarde is dat patiënten deelnemen aan het onderzoek naar de (kosten)effectiviteit van langdurige actieve fysiotherapie of oefentherapie.
Er is in 2012 besloten de zogenaamde chronische lijst aan te passen, daardoor wordt fysiotherapie voor patiënten met Myalgische encefalomyelitis (ME)/ Chronische vermoeidheidssyndroom (CVS) en reuma niet (meer) uit de basisverzekering vergoed. Voor reuma met ernstige functionele beperkingen geldt bovengenoemde voorwaardelijke toelating.
Voor de patiënten die niet in deze categorie vallen, adviseer ik om na te gaan of er andere aanvullende verzekeringen zijn die een uitgebreide dekking qua fysiotherapie aanbieden. Zie daarvoor mijn antwoord op vraag 1. Bovendien geldt actieplan Kern Gezond4 nog steeds. Daarin hebben verzekeraars met elkaar afgesproken dat een verzekerde zonder medische selectie kan overstappen naar een vergelijkbare aanvullende verzekering bij een andere verzekeraar.
Daarnaast zijn er ook veel fysiotherapiepraktijken die medische fitness aanbieden, waarbij de patiënt net als bij een reguliere sportschool een abonnement afsluit om te komen sporten. Medische fitness vindt plaats onder begeleiding van de fysiotherapeut en meestal in kleine groepen. Uiteraard brengt dit kosten met zich mee, maar dat geldt ook voor een reguliere sportschool. Dit is ook de reden dat dit niet is opgenomen in het basispakket. Voor deze voorzieningen is bepaald dat deze voor rekening en verantwoordelijkheid van de verzekerde zelf komen.
Deelt u de mening dat fysiotherapie belangrijk is in het kader van leefstijlpreventie en het voorkomen van duurdere tweedelijnszorg? Zo ja, hoe gaat u ervoor zorgen dat de toegang tot fysiotherapie gewaarborgd blijft? Zo nee, waarom niet?
Ik ben van mening dat fysiotherapie van belang kán zijn in het kader van preventie en daarmee in het voorkomen van duurdere tweedelijns zorg. Dat geldt echter voor alle vormen van preventie en het bevorderen van een gezonde leefstijl. Sportschoolabonnementen worden ook niet uit de basisverzekering vergoed. Niet alleen vanuit de gedachte dat dit niet medisch noodzakelijk is, maar ook omdat het basispakket anders te duur zou worden.
Uiteraard kunnen er andere keuzes gemaakt worden voor wat betreft de zorg die onder het basispakket valt. Geen enkele vorm van zorg is echter gratis en het is dus goed om te bedenken dat het opnemen van een ruime vergoeding voor fysiotherapie een prijs heeft. Het is daarbij zaak om te kijken of er door het niet opnemen van vergoeding in het basispakket zoals voor fysio- of oefentherapie er niet uitgeweken wordt naar zwaardere zorgvormen die wel uit de basisverzekering worden vergoed. Er is dan geen sprake van zinnige en zuinige zorg, maar van ongewenste substitutie naar duurdere zorgsoorten uit de basisverzekering. Dit is een van de redenen dat het Zorginstituut via het plan van aanpak uitvoering systeemadvies fysio- en oefentherapie naar de inzet van fysiotherapie kijkt. Zie hierover ook mijn antwoord op vraag 5.
Deelt u de mening dat de arts, en niet de zorgverzekeraar, zou moeten bepalen of een patiënt fysiotherapie nodig heeft of niet? Zo nee, waarom niet?
Ik deel de mening dat de arts zou moeten bepalen of iemand zorg nodig heeft. Dat gebeurt ook, beroepsgroepen stellen de richtlijnen op en handelen daar naar. Dat wil overigens niet zeggen dat er altijd een eenduidig en gedragen standpunt van de beroepsgroep is over wat de beste zorg is voor een bepaalde aandoening. Overeind blijft dat de arts bepaalt en de verzekeraar betaalt, indien er sprake is van verzekerde zorg. Indien er geen sprake is van verzekerde zorg, gaat het om aanvullende zorg en die betaalt de verzekerde zelf of hij sluit hier een aanvullende verzekering voor af.
Specifiek voor fysiotherapie geldt dat dit vanaf de 21e behandeling vergoed wordt uit de basisverzekering als de aandoening op de zogenaamde chronische lijst5 staat. Om fysiotherapie vanaf de 1e behandeling op te nemen in de basisverzekering, geldt dat het Zorginstituut tot de conclusie moet komen dat de effectiviteit van de behandeling bewezen is en dat deze daarnaast ook kosteneffectief is. Op dat moment adviseert het Zorginstituut mij om deze zorg op te nemen in het basispakket. Het Zorginstituut werkt aan deze pakketadviezen in het kader van het plan van aanpak uitvoering systeemadvies fysio- en oefentherapie. Op deze wijze zijn er in de afgelopen jaren vergoedingen voor fysiotherapie vanaf de eerste behandeling aan het basispakket toegevoegd wanneer er sprake is van artrose aan heup- en kniegewrichten, claudicatio intermittens (etalagebenen) en COPD.
Deelt u de mening dat het gebrek aan adequate dekking voor fysiotherapie betekent dat de zorgverzekeringsmarkt haar werk niet goed doet? Zo nee, waarom niet?
Nee, deze mening deel ik niet. Zoals ik mijn antwoorden op voorgaande vragen heb toegelicht ben ik van mening dat er voldoende adequate dekking mogelijk is, dan wel uit de basisverzekering of de aanvullende verzekering.
Hoewel de aanvullende verzekeringen niet onder mijn bevoegdheden vallen, hecht ik er waarde aan het volgende nog een keer te benadrukken. Voor de markt van aanvullende zorgverzekeringen bestaat er een zekere spanning tussen voorspelbaarheid en planbaarheid van zorggebruik en de verzekerbaarheid ervan. Verzekerden zijn in toenemende mate kritischer op het verzekeringsproduct dat ze kiezen, waarbij de vraag of het product aansluit bij het verwachte zorggebruik meer leidend wordt. Daarnaast worden verzekerden aan het einde van het jaar door (sommige) zorgaanbieders herinnerd of de aanvullende verzekering wel ten volle is benut. Het is een gegeven dat aanvullende pakketten, door de voorzienbaarheid en planbaarheid van sommige aanspraken, voor veel mensen geen prototype risico’s afdekken.6 Dat verzekerden steeds bewuster kiezen voor een aanvullende verzekering, heeft als keerzijde dat deze verzekeringen steeds duurder worden.
Wilt u deze vragen ruim voor het einde van het overstapseizoen beantwoorden?
Uiteraard heb ik mijn best gedaan om deze Kamervragen zo snel mogelijk te beantwoorden. Om een volledig en juist antwoord te geven was echter aanvullende informatie nodig van externe partijen, waardoor beantwoording voor het einde van 2019 niet lukte.
De collectieve zorgverzekering van Zilveren Kruis met Milli Görüs |
|
Bente Becker (VVD), Hayke Veldman (VVD) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met de collectieve zorgverzekering die Zilveren Kruis aanbiedt samen met de stichting Milli Görüs?
Ja.
Is het waar dat Milli Gorus een moskeeorganisatie is waarvan banden met de AK-partij van president Erdogan zeer waarschijnlijk zijn?
De Milli Görüs beweging vindt haar oorsprong in Turkije. In Nederland is Milli Görüs actief onder de naam Nederlandse Islamitische Federatie (NIF). In 2017 heeft RadarAdvies in opdracht van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid als uitvoering van de motie Karabulut/Potters praktijkonderzoek gedaan naar Turkse organisaties en stromingen in Nederland (TRSO’s).
Het Radaronderzoek uit 2017 liet geen direct bewijs zien van buitenlandse aansturing vanuit de Turkse overheid op het handelen van de TRSO’s. Dit betekent overigens niet dat er geen banden zijn tussen Milli Görus en de AK-partij, maar dat op basis van dit onderzoek niet zichtbaar wordt dat dit daadwerkelijk effect heeft op de betrokken organisatie.
Is het waar dat Milli Gorus een actieve rol speelt in de diasporapolitiek van de Turkse regering in Nederland, onder andere door studiereizen naar Turkije te organiseren en een eigen imamopleiding in Nederland te financieren, en nu dus ook een eigen collectieve zorgverzekering?
Het staat maatschappelijke en religieuze organisaties vrij om buitenlandse reizen te organiseren. Hierop wordt door de overheid geen toezicht gehouden, dit zou schuren met de terughoudendheid die de overheid betracht als het om de vrijheid van godsdienst gaat.
Naar aanleiding van de schriftelijke vragen van Kamerleden Becker (VVD) op 20 augustus 2018 en Jasper van Dijk (SP) op 21 augustus 2018 heeft een gesprek plaatsgevonden met Milli Görüs.1 Milli Görüs heeft aangegeven van 2014 tot 2016 reizen te hebben georganiseerd voor jongeren van 16 tot 22 jaar naar Turkije. Inmiddels vinden deze studiereizen voor zover bekend niet meer plaats.
Milli Görüs Noord is de initiatiefnemer van de islamitische theologische faculteit Amsterdam (IUA). Dit betreft een privaat opleidingsinitiatief. Dit initiatief maakt geen onderdeel uit van het bestel van erkend hoger onderwijs en ontvangt daarmee geen bekostiging vanuit het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.
Het kabinet beschikt niet over informatie die aantoont dat er in deze gevallen sprake is van een vorm van ongewenste buitenlandse inmenging.
Vindt u het wenselijk dat zorgverzekeraars afspraken maken met organisaties gelieerd aan de AK-partij van president Erdogan die een rol spelen in actieve diaspora-politiek? Zo ja, waarom? Zo nee, wat onderneemt u hier tegen?
Verzekeraars hebben acceptatieplicht voor de basisverzekering en mogen niemand weigeren, niet op basis van leeftijd, inkomen of gezondheid en net zo min op basis van geloof, ras of welk kenmerk dan ook. Verzekeraars mogen voor een specifieke groep collectieve afspraken maken en een collectiviteitskorting geven, maar zijn hiertoe niet verplicht. Hiervoor kunnen groepen geselecteerd worden en het staat verzekeraars vrij welke afspraken er gemaakt worden, mits de korting het wettelijk maximum maar niet te boven gaat.
Zorgverzekeraar Zilveren Kruis heeft naast werkgeverscollectiviteiten ook collectiviteiten van patiënten- en thuiszorgorganisaties, ouderenbonden en gemeentecollectiviteiten. Zilveren Kruis heeft aangegeven bij collectiviteitsafspraken geen onderscheid te maken naar godsdienst, levensovertuiging, politieke gezindheid, ras, geslacht of seksuele geaardheid. Uiteraard moet elke organisatie voldoen aan wettelijke regels.
In hoeverre acht u een collectiviteit met een dergelijke organisatie passend bij de oorspronkelijke doelstelling van de wet, waarin een verzekeraar specifieke brancheafspraken kan maken met werkgevers voor werknemers met vergelijkbare gezondheidsrisico’s?
Het staat verzekeraars vrij om met groepen verzekerden collectieve zorgafspraken te maken. Dat geldt niet alleen voor werkgevers, maar ook voor bijvoorbeeld bonden, patiëntenverenigingen en gemeenten.
Wel ben ik kritisch ten aanzien van collectieve verzekeringen die géén specifieke aanvullende zorgafspraken maken voor de doelgroep, waardoor de korting niet wordt gelegitimeerd vanuit de zorg. Dan is die verzekering feitelijk een kopie van de basispolis, waarbij de een wel korting krijgt en de ander niet. Daar zie ik geen meerwaarde in.
Zilveren Kruis heeft aangegeven afscheid te nemen van collectiviteiten waar zorginhoudelijke afspraken niet mogelijk zijn of geen meerwaarde hebben. In het kader van de afbouw van collectiviteiten zonder zorginhoudelijke meerwaarde toetst Zilveren Kruis of collectiviteiten een waardevolle bijdrage leveren aan preventie, gezondheidswinst, zelfredzaamheid en/of duurzame inzetbaarheid.
Kunt u aangeven welke zorginhoudelijke winst de collectiviteit van Zilveren Kruis met Milli Görüs heeft?
Zilveren Kruis geeft aan dat er voor verzekerden met een migratieachtergrond meer dan gemiddeld leefstijlgerelateerde aandoeningen voorkomen, zoals hart- en vaatziekten; maagklachten en suikerziekte. Betere communicatie, bewustwording en activatie op leefstijl kan via een collectiviteit versterkt worden via diverse communicatiekanalen.
Ik begrijp dat Zilveren Kruis in gesprek is met Milli Görus om te kijken of verdere zorginhoudelijke afspraken mogelijk zijn en of er op termijn voldoende zorginhoudelijke meerwaarde kan worden gecreëerd op het gebied van gezondheidswinst, preventie en zelfredzaamheid om een korting te rechtvaardigen.
Kunt u aangeven welke bijzondere vergoedingen er onderdeel zijn van deze collectiviteit die niet via een andere verzekering verkregen kan worden?
Zilveren Kruis geeft aan dat met de collectiviteit wordt ingezet op het realiseren van gezondheidswinst door het bieden van effectieve communicatie met de doelgroep en activatie van de doelgroep op leefstijl. Extra aanvullende vergoedingen zijn nu geen onderdeel van de collectiviteit.
Bent u bereid in de uitvoering van de motie Becker c.s. voor een contrastrategie tegen de actieve diasporapolitiek uit Turkije ook specifieke maatregelen te overwegen die voorkomen dat Nederlanders met een Turkse achtergrond zelfs via de zorgverzekering beïnvloed worden vanuit Turkije? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?1
Het kabinet beschikt niet over informatie die aantoont dat er via de keuze voor deze collectiviteitskorting van de zorgverzekering sprake is van een vorm van ongewenste buitenlandse inmenging. Als gevolg hiervan zie ik géen toegevoegde waarde in het nemen van de door u gevraagde specifieke maatregelen.
Het artikel ‘GGZ Nederland vraagt NZa in te grijpen bij zorgverzekeraars’ |
|
Kelly Regterschot (VVD) |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het nieuwsartikel: «GGZ Nederland vraagt NZa in te grijpen bij zorgverzekeraars»?1
Ja.
Vindt u het terecht dat GGZ Nederland een handhavingsverzoek heeft ingediend bij de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) over de onderhandelingen van een aantal zorgverzekeraars betreffende de acute ggz in 2020 en kunt u uw standpunt toelichten?
Ik heb mij om een helder beeld van de feiten te krijgen gewend tot de NZa.
Van de NZa heb ik begrepen dat GGZ Nederland (GGZ NL) op 25 november 2019 een handhavingsverzoek heeft ingediend. Het is niet aan mij om over de juistheid van het indienen van handhavingsverzoeken uitspraken te doen.
Op grond van de Regeling transparantie zorginkoopproces Zorgverzekeringswet zijn zorgaanbieders en zorgverzekeraars in het kader van het inkoopproces gehouden voldoende beschikbaar te zijn voor vragen en opmerkingen van zorgaanbieders en om tijdig te reageren hierop. GGZ NL stelde zich op het standpunt dat voornoemde regeling was overtreden.
Naar aanleiding van dit verzoek heeft op 12 december 2019 tussen betrokken partijen, ZN en GGZ NL, een gesprek plaatsgevonden. Op 13 december 2019 heeft GGZ NL vervolgens het handhavingsverzoek ingetrokken. Na intrekking van het handhavingsverzoek is de behandeling van het verzoek door de NZa beëindigd. De NZa heeft daarmee geen besluit genomen op het handhavingsverzoek en geen standpunt ingenomen over in hoeverre zorgverzekeraars de regeling daadwerkelijk zouden hebben overtreden.
Ik begrijp dat er inmiddels voor alle 28 regio’s aanvragen ter vaststelling van het budget voor de acute ggz zijn ingediend. Daarmee kan de nieuwe bekostiging in de praktijk zijn beslag krijgen.
Bij het intrekken van het handhavingsverzoek hebben beide partijen geconstateerd dat het nodig is om het contracteerproces door een onafhankelijke derde te laten evalueren. Deze evaluatie zal in februari 2020 starten.
Klopt het dat tussen zorgverzekeraars en ggz-instellingen niet of nauwelijks onderhandeld is en wat is uw standpunt hierover? Bent u voornemens om partijen bij elkaar te brengen om de zorg voor patiënten weer centraal te stellen?
Zie antwoord vraag 2.
In hoeverre deelt u de mening dat geen enkele patiënt gebaat is bij het verschijnen van dit soort artikelen? Hoe kan in uw visie dit in de toekomst vermeden worden?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bekend met de bewering van GGZ Nederland dat er zes weken niets is gebeurd bij de zorgverzekeraars nadat op 1 oktober 2019 alle offertes waren ingediend? Zo ja, deelt u deze mening? Afhankelijk van uw mening hierover, wat vindt u hiervan en kunt u aangeven of dit leidt tot een risico bij de zorgplicht van de zorgverzekeraars?
Zie antwoord vraag 2.
Vindt u dat een zorgplafond een correct instrument is om de zorgkosten binnen de perken te houden en kunt u uw mening hierover toelichten?
Budgetplafonds zijn onderdeel van de reguliere wijze van contractering in de zorg. Ze laten de zorgplicht van verzekeraars onverlet.
Het bericht ‘Marketingspersoneel zorgverzekeraar VGZ kon bij medische gegevens’ |
|
Maarten Hijink |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Marketingspersoneel zorgverzekeraar VGZ kon bij medische gegevens»? Kunt u aangegeven tot welke gegevens het marketingpersoneel precies toegang had?1
Ik heb kennisgenomen van de berichtgeving van de Autoriteit Persoonsgegevens (AP). Daarin stelt de AP dat zij in 2018 aan VGZ en Menzis een last onder dwangsom heeft opgelegd voor het niet voldoen aan de privacywet. Bij beide zorgverzekeraars hadden marketingmedewerkers ten onrechte toegang tot persoonsgegevens betreffende de gezondheid. Uit de door de AP gepubliceerde stukken blijkt dat het bij Menzis ging om informatie over binnengekomen klachten van verzekerden waaruit in bepaalde gevallen op te maken was dat iemand bijvoorbeeld een chronische rugaandoening of gebroken enkel had of zwanger was (via het verzekeringsnummer en soms ook de naam was deze informatie herleidbaar naar een natuurlijk persoon). Overigens heeft de AP geen aanwijzingen dat medewerkers van VGZ en Menzis daadwerkelijk medische gegevens van verzekerden hebben gebruikt voor marketingacties.
Om te zorgen dat beide verzekeraars hun systemen zo inrichten dat ongeautoriseerde toegang tot persoonsgegevens wordt voorkomen, heeft de AP een last onder dwangsom opgelegd. De zorgverzekeraars hebben inmiddels hun werkwijze aangepast. Menzis heeft evenwel niet tijdig aan de gehele last voldaan, waardoor de AP begin 2019 een dwangsom van 50.000 euro heeft geïnd. VGZ voldeed tijdig aan de last.
De AP deed onderzoek naar de werkwijze van zorgverzekeraars na een handhavingsverzoek van Burgerrechtenvereniging Vrijbit. Het onderzoek en de handhavingsbesluiten van de AP waren onderdeel van een gerechtelijke procedure. In deze procedure heeft de rechter onlangs uitspraak gedaan, vandaar dat de AP recent heeft gepubliceerd over de sancties. Tegen deze uitspraak is door Burgerrechtenvereniging Vrijbit hoger beroep ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Heeft zorgverzekeraar Menzis inmiddels voldoende actie ondernomen volgens de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) om herhaling van een dergelijke situatie te voorkomen?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u toelichten met welke reden een marketingafdeling van een zorgverzekeraar toegang heeft tot patiëntengegevens?
Het gaat mij in het algemeen meer om de vraag of zorgverzekeraars – en andere organisaties – in strijd handelen met de wettelijke regels voor het gebruik van persoonsgegevens. Als dat gebeurt, bestaat daar geen valide reden voor. De AP heeft de taak om hierop toe te zien.
Registeren zorgverzekeraars welke personeelsleden en/of vanaf welke computers in patiëntendossiers gekeken is? Zo nee, waarom niet en bent u van mening dat dit wel geregeld moet worden?
Of dit naar het oordeel van de AP voldoende geborgd is, heeft de AP betrokken in zijn onderzoek naar de werkwijze van zorgverzekeraars. Bij VGZ en Menzis werden onvolkomenheden geconstateerd ten aanzien van het bijhouden van logbestanden. Zoals eerder gemeld, hebben de zorgverzekeraars hun werkwijze inmiddels aangepast. VGZ en Menzis geven desgevraagd ook aan dat zij de toegang van medewerkers tot persoonsgegevens registreren.
Heeft u bij alle zorgverzekeraars nagevraagd of een dergelijke situatie, zoals beschreven in het artikel, kan voorkomen? Zo ja, nemen zij maatregelen om dit in de toekomst te voorkomen?
Ik heb Zorgverzekeraars Nederland (ZN) om een reactie gevraagd. ZN geeft aan dat zorgverzekeraars geen gebruik maken van persoonsgegevens betreffende de gezondheid voor marketingdoeleinden. Dit is ook vastgelegd in de Gedragscode Verwerking Persoonsgegevens. Zorgverzekeraars waarborgen dat persoonsgegevens betreffende de gezondheid niet in strijd met de (Uitvoeringswet) Algemene verordening gegevensbescherming worden verwerkt, bijvoorbeeld door gebruik te maken van geheimhoudingsverklaringen, e-learnings en interne instructies. Autorisatiemanagement en logging van raadplegingen en mutaties in bronsystemen, wat in het antwoord op vraag 4 ook al aan de orde kwam, zijn eveneens onderdeel van deze waarborgen.
Zijn alle zorgverzekeraars door de Autoriteit Persoonsgegevens benaderd over toegang tot medische gegevens door marketingpersoneel? Zo ja, wat waren de reacties van de verschillende zorgverzekeraars? Zo nee, waarom heeft de Autoriteit Persoonsgegevens dat niet gedaan?
De AP heeft zich in zijn onderzoek naar de werkwijze van zorgverzekeraars gericht op de vier grootste zorgverzekeringsconcerns, te weten VGZ, Menzis, CZ en Achmea (waar Zilveren Kruis onder valt).
Voor wat betreft de laatste twee gaf dat dus geen aanleiding voor handhavende stappen door de AP. De reden dat de AP niet alle zorgverzekeraars in het onderzoek heeft meegenomen, is dat bijna 90% van de verzekerden is aangesloten bij een van de genoemde vier concerns.
Het bericht 'Patiëntenstops bij GGNet voor verzekerden Zilveren Kruis, Interpolis en FBTO' |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het artikel «Patiëntenstop bij GGNet voor verzekerden Zilveren Kruis, Interpolis en FBTO» in De Stentor van 21 oktober 2019?1
Ja.
Kunt u verklaren hoe dit zich verhoudt tot artikel 11 van de Zorgverzekeringswet, de zorgplicht?
Een patiëntenstop bij een aanbieder is niet strijdig met de zorgplicht zolang de patiënt maar goed geïnformeerd is en zorg krijgt bij een andere aanbieder die zich op redelijke tijd en reisafstand bevindt.
Zorgverzekeraars hebben een wettelijke zorgplicht (artikel 11 Zorgverzekeringswet), wat in geval van een naturapolis betekent dat hun verzekerden binnen een redelijke tijd en reisafstand toegang moeten hebben tot alle zorg uit het basispakket. Zorgverzekeraars moeten daarom voldoende zorg inkopen of bemiddelen als iemand niet snel genoeg bij een zorgaanbieder terecht kan (wachttijdbemiddeling). In geval van een patiëntenstop zoekt de zorgverzekeraar in overleg met de verzekerde een alternatieve zorgaanbieder, die de benodigde zorg kan leveren binnen de Treeknorm. Dit kan soms betekenen dat de reistijd voor verzekerden (beperkt) toeneemt. Het is goed dat zorgverzekeraars afspraken maken met zorgaanbieders over de inhoud van zorg, maar ook over de kosten. Dat leidt ertoe dat de zorg betaalbaar blijft.
Welke acties onderneemt Zilveren Kruis om ervoor te zorgen dat patiënten in Apeldoorn en omgeving op korte termijn weer bij GGNet in zorg kunnen komen?
Van Zilveren Kruis heb ik begrepen dat GGNet en medisch adviseurs van Zilveren Kruis overleg hebben gehad over de 90 afgebelde patiënten. Voor 67 patiënten is afgesproken dat Zilveren Kruis aanvullende contractafspraken maakt. Voorwaarde daarvoor is dat de behandeling van deze patiënten ook nog dit jaar daadwerkelijk wordt gestart. De afdeling Zorgbemiddeling van Zilveren Kruis doet voor de 23 andere verzekerden een alternatief aanbod voor intake bij een andere instelling. Verzekerden kunnen er ook voor kiezen om op de wachtlijst bij GGNet te blijven staan.
Bent u van oordeel dat op Zilveren Kruis de verplichting rust om bij te contracteren?
Zilveren Kruis is niet verplicht GGNet bij te contracteren. Zilveren Kruis heeft een verantwoordelijkheid om voldoende zorg in de regio in te kopen zodat Zilveren Kruis aan de zorgplicht voldoet. Als er een verzoek komt voor bijcontracteren, beoordeelt een zorgverzekeraar of bemiddeling naar andere gecontracteerde partijen in de regio mogelijk is. Als dat het geval is, gebeurt dat. Als dat niet het geval is, kan de zorgverzekeraar bijcontracteren. Deze handelwijze is vastgelegd in de contracten. Ik vind het onwenselijk dat partijen onderhandelingen over bijcontracteren en patiëntenstops over de rug van patiënten uitvoeren, zoals in dit geval is gebeurd.
Bij welke andere ggz-aanbieder(s) kunnen verzekerden van Zilveren Kruis momenteel terecht in Apeldoorn en omgeving en vindt u dit een goede invulling van de zorgplicht?
In Apeldoorn en omgeving kunnen verzekerden binnen de Treeknorm terecht bij specialistische ggz aanbieders als Mentaal Beter en HSK.
Is de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) hierbij betrokken? Zo ja, wat is haar rol?
De NZa ziet toe op de naleving van de zorgplicht door zorgverzekeraars. De NZa is op 21 oktober door GGNet per email op de hoogte gesteld van het instellen van de patiëntenstop. Zowel GGNet als Zilveren Kruis hebben daarbij aan de NZa gemeld in gesprek met elkaar te gaan om te komen tot een oplossing. De twee partijen bleken verschil van inzicht te hebben over de onderlinge contractuele verplichtingen. De NZa treedt niet op als individuele geschilbeslechter tussen zorgaanbieder en zorgverzekeraar als zij een geschil hebben over de uitvoering van een overeenkomst. Dit is voorbehouden aan de het arbitrageinstituut of de rechter. Echter, de NZa zag zich vanuit haar rol als toezichthouder, het algemeen belang en de onrust onder patiënten en patiëntenorganisatie geroepen om in gesprek met partijen tot een oplossing te komen. Met het oog op het snel vinden van een oplossing voor patiënten, heeft de NZa op vrijdag 1 november bestuurlijk overleg gevoerd met Zilveren Kruis en GGNet. Daar zijn nadere afspraken gemaakt over zorgbemiddeling, bijcontracteren en eenduidige communicatie richting patiënten en verzekerden.
Welke acties heeft de NZa sinds mei – gezien de uitkomsten van de monitoring contratering ggz jl. – ondernomen om er zorg voor te dragen dat deze bijcontractering ook daadwerkelijk tijdig plaatsvindt?
In mei 2019 heeft de NZa de Monitor contractering ggz 2019 gepubliceerd2. Naar aanleiding van de aanbevelingen in de monitor over de bijcontractering maakt de NZa samen met partijen uit het Hoofdlijnenakkoord (HLA) ggz een verdere kwantitatieve en kwalitatieve invulling van de gemaakte afspraken over de bijcontractering. Dit onderzoek is gestart en zal in het voorjaar 2020 worden gepubliceerd. Het onderzoek geeft feitelijke informatie over bijcontractering, zoals het aantal aanvragen, de aangevraagde bedragen en de feitelijke bijcontractering.
Daarnaast beoogt het onderzoek meer inzicht te geven in hoe de bijcontractering in de praktijk verloopt. Afhankelijk van de uitkomsten zal de NZa beoordelen welke vervolgstappen nodig zijn.
Kunt u toelichten of de NZa op dit moment doorlopend monitort of zorgverzekeraars uitvoering geven aan hun zorgplicht ten aanzien van de ggz? Zo nee, kunt u toelichten waarom niet?
In verband met de hoge wachttijden in de ggz is er een specifiek traject rondom de zorgplicht. Zo controleert de NZa risicogericht hoe de zorgverzekeraars zich in algemene zin inspannen om wachttijden terug te dringen. Vorig jaar en dit jaar heeft de NZa onderzoek gedaan naar de inspanningen van zorgverzekeraars om de wachttijden terug te dringen, ook in de ggz3. Dit jaar heeft de NZa opnieuw een bezoek gebracht aan de zorgverzekeraars om te controleren of ze de aandachtspunten op basis van het onderzoek van vorig jaar hebben opgepakt. De resultaten zullen naar verwachting voor het einde van het jaar aan de Tweede Kamer worden toegezonden.
De NZa heeft op basis van de regionale wachttijddata zicht op de regionale verschillen en knelpunten. De Nza richt de inspanningen op de grootste probleemgebieden. Samen met de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) kijkt de NZa in de regio’s waar de wachttijden het langst zijn naar de wijze waarop aanbieders en zorgverzekeraars en andere partijen samenwerken om de wachttijden terug te brengen en naar de verbeteringen die hierin mogelijk zijn. Met deze regionale aanpak stelt de NZa vast of de inspanningen van zorgverzekeraars om de wachttijden terug te dringen ook daadwerkelijk leiden tot daling van de wachttijden. Waar dit structureel niet het geval is, gaat de NZa het gesprek aan.
Is het huidig handhavingsinstrumentarium van de NZa naar uw mening voldoende toegerust om te in te grijpen als zorgverzekeraars hun zorgplicht onvoldoende uitvoeren?
Ja, ik ben van mening dat de NZa voldoende is toegerust. De NZa zal bij de inzet van de handhavingsinstrumenten per geval kijken naar de aard van de overtreding en de omstandigheden waaronder de overtreding heeft plaatsgevonden. Handhaving is er op gericht om naleving van de wet en daarmee de werking van het stelsel te bewerkstelligen en te bevorderen. De NZa stelt daarbij het algemene belang van consumenten centraal. Handhaving is geen doel op zich. Het gaat er primair om dat de patiënt tijdig passende zorg krijgt en dat degenen op wie de normen en regels van toepassing zijn deze respecteren en in acht nemen.
Bij patiëntenstops van grote(re) instellingen wint de NZa informatie in over de aanleiding van de patiëntenstop, de wijze waarop verzekerden/patiënten hierover geïnformeerd worden door zorgaanbieder en zorgverzekeraar en het alternatieve zorgaanbod. Op basis daarvan toetst de NZa hoe de partijen omgaan met eventuele gevolgen voor hun patiënten respectievelijk verzekerden. De NZa toetst dan ook of aannemelijk is dat partijen aan wet- en regelgeving voldoen. Als de NZa knelpunten voor de patiënt signaleert, dan zal de NZa dat in eerste instantie in gesprek met partijen samen proberen op te lossen. Als dat niet lukt, heeft de NZa de beschikking over formele handhavingsinstrumenten om normnaleving juridisch af te dwingen:
Niet alle formele handhavingsinstrumenten kunnen bij iedere overtreding worden ingezet. Bij overtreding van de zorgplicht kan de NZa de zorgverzekeraar een aanwijzing geven, maar geen boete. Tevens regelt de Wmg dat aanwijzingen in beginsel niet openbaar zijn. Als niet aan de aanwijzing wordt voldaan kan de NZa naleving afdwingen door middel van een last onder dwangsom, en kan zij dit openbaar maken.
Kunt u toelichten hoe het kan dat de NZa voor zover bekend nog nooit een formeel handhavingsinstrument zoals een aanwijzing heeft toegepast jegens een zorgverzekeraar die de zorgplicht schond?
De NZa heeft tot op heden jegens zorgverzekeraars inzake de zorgplicht geen formele handhavingsinstrumenten zoals een aanwijzing ingezet. De NZa wil snel en adequaat optreden als zij problemen in de zorg signaleert. De NZa beschikt in de praktijk over een veelheid aan manieren om normnaleving te bewerkstelligen. Voorbeelden zijn normoverdragende gesprekken, waarschuwingen, het geven van voorlichting en guidance, het inzetten van publiciteit en de inzet van formele handhavingsinstrumenten zoals een aanwijzing. Het gaat de NZa om het oplossen van het probleem, de inzet van formele handhavingsinstrumenten is geen doel op zichzelf.
Het actief tegenwerken van Zorginstituut Nederland, de NVvP en zorgverzekeraars van vergoedingen van taperingstrips |
|
Henk van Gerven (SP) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op de informatie die openbaar gemaakt is door verschillende Wet Openbaarheid van Bestuur (WOB)-verzoeken waarover de Regenboog Apotheek bericht in haar presentatie?1
De Wet openbaarheid van bestuur (Wob) regelt het recht op informatie van de overheid. De diverse verzoeken van Regenboog Apotheek zijn conform de Wob uitgevoerd. Voor mijn reactie op specifieke onderdelen van de Wob-stukken verwijs ik u graag naar mijn antwoorden op de vragen 2 t/m 13.
Wat vindt u ervan dat het Zorginstituut Nederland (het Zorginstituut) in mailwisselingen én reeds in 2016 stelde dat taperingstrips waarschijnlijk rationele farmacotherapie zijn, als in richtlijnen afbouwen wordt aanbevolen?
Dit is een uitspraak van een medewerker van het Zorginstituut in een interne e-mail. Het betreft hier geen officiële uitspraak van het Zorginstituut.
Wat vindt u ervan dat het Zorginstituut aanraadt om het over de boeg van doelmatigheid en afleveringsvorm te gooien, om zo de vraag van werkzaamheid/effectiviteit (en dus vergoedingen) te ontlopen?
Dit is wederom geen officiële uitspraak van het Zorginstituut. Daarnaast is doelmatigheid (meest economisch voor de zorgverzekering en de patiënt) een belangrijk element in de beoordeling van het criterium rationele farmacotherapie.
Wat vindt u ervan dat het Zorginstituut zich bewust afzijdig heeft gehouden en heeft gesteld dat ze niet aan zet is, om niet te hoeven bevestigen dat de taperingstrips rationele farmacotherapie betreffen?
Dat is conform de normale werkwijze. In de eerste plaats is het aan zorgverzekeraars om het pakket te duiden. In het geval van op recept bereide geneesmiddelen, zoals verwerkt in een taperingstrip, komen deze alleen voor vergoeding in aanmerking als er geen (nagenoeg) gelijkwaardig geregistreerd geneesmiddel voorhanden is en de behandeling is aan te merken als «rationele farmacotherapie».
De zorgverzekeraars zijn als eerste aan zet om uitspraken te doen over de vraag of bepaalde zorg voldoet aan «de stand van de wetenschap en praktijk» of – in het geval van taperingstrips – aan «rationele farmacotherapie».
De criteria hiervoor zijn:
In het geval van taperingstrips waren de betrokken beroepsgroepen, patiëntenorganisatie en zorgverzekeraars het niet eens over de vergoeding van afbouwstrategieën. Het Zorginstituut heeft daarom het initiatief genomen om de afbouw van (specifieke) antidepressiva met behulp van taperingstrips inhoudelijk te beoordelen om vast te stellen of deze voor vergoeding in aanmerking kan komen. Inmiddels hebben de beroepsgroepen en patiëntenorganisatie een multidisciplinair document ontwikkeld over de afbouw van antidepressiva.
Zorgverzekeraars ondersteunen de voorgestelde aanpak. Omdat partijen het eens zijn over de vergoeding van afbouwmedicatie is er voor het Zorginstituut geen reden meer om een standpunt in te nemen over de vergoeding van de afbouw van antidepressiva.
Deelt u de mening dat het Zorginstituut haar boekje te buiten is gegaan door te suggereren dat de Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie (NVvP) zich tegen de taperingstrips moet verweren?
U verwijst hierbij waarschijnlijk naar een interne e-mailwisseling tussen een aantal medewerkers van het Zorginstituut. Over de handelwijze van het Zorginstituut verwijs ik u naar mijn antwoord op vraag 4.
Deelt u de mening dat het onverantwoordelijk is dat zorgverzekeraars stelden dat patiënten behandeld moesten worden met vloeibare suspensies, omdat het Multidisciplinair document «Afbouwen SSRI’s & SNRI’s» stelt dat, op basis van een document van de European Medicines Agency, het risico op doseerfouten bij het gebruik van een vloeibare toedieningsvorm groter is dan bij het gebruik van een vaste toedieningsvorm en dat bijgeleverde spuiten veelal niet geschikt zijn om dergelijke kleine volumes nauwkeurig genoeg af te meten?2 &3
Mij is niet bekend waar zorgverzekeraars dit stelden. Van Zorgverzekeraars Nederland begrijp ik dat bestaande vloeibare vormen een optie kunnen zijn als patiënten met de bestaande doseringen in tabletvorm niet uitkomen. Ook in de praktische toelichting van de KNMP bij het multidisciplinair document staat dat er voor het afbouwen van SSRI’s verschillende toedieningsvormen beschikbaar zijn (bijv. drank, druppels).4 Als bestaande vormen niet aansluiten bij de persoonlijke omstandigheden van de patiënt, kan worden uitgeweken naar apotheekbereidingen. Het klopt dat het multidisciplinair document stelt dat het risico op doseerfouten bij het gebruik van een vloeibare toedieningsvorm groter is dan bij het gebruik van een vaste toedieningsvorm.
Deelt u de mening dat de restrictieve opvatting van tabel drie als «vaststaand schema» in plaats van als «voorbeeldschema» door de zorgverzekeraars in strijd is met het doel en de teneur van het Multidisciplinair document, dat het voorschrijven van afbouwmedicatie «maatwerk» dient te zijn en vatbaar moet zijn voor tussentijdse aanpassing?
Zorgverzekeraars vergoeden magistraal bereide afbouwmedicatie in individuele gevallen en alleen als het rationele farmacotherapie betreft. Zij nemen hierbij het multidisciplinaire document in acht. Tabel 3 wordt daarbij gezien als een door experts beredeneerd afbouwschema dat in voorkomende gevallen kan worden gebruikt5. In tabel 3 is, gegeven het gebrek aan onderzoek, door de opstellers van het document zo goed als mogelijk weergegeven wat een logische afbouw zou zijn. Ik begrijp van zorgverzekeraars dat zij de stappen die daarin worden genoemd, waar mogelijk via geregistreerde handelspreparaten, vergoeden. Tabel 3 vormt op zich geen belemmering voor maatwerk en tussentijdse aanpassing, maar voor de vergoeding vanuit de basisverzekering moet wel worden voldaan aan het criterium rationele farmacotherapie.
Wat vindt u van het feit dat veel psychiaters die zijn aangesloten bij de NVvP – behalve de directie – juist pleiten voor vergoeding van de taperingstrips?4 . Kunt u bevestigen dat er vanuit zorgverzekeraars geen onderzoeken met uw ministerie zijn gedeeld waaruit blijkt dat taperingstrips geen rationele farmacotherapie zijn?
Ik ga niet over opvattingen van individuele psychiaters. Bij het opstellen van het multidisciplinair document is de NVvP betrokken geweest. Ik ga ervan uit dat de input van de NVvP intern is afgestemd.
Erkent u dat het advies om taperingstrips niet te vergoeden op iets anders gestoeld is dan gezondheidsbelangen van patiënten of medische kennis van experts?
Het gaat erom dat werkzaamheid en effectiviteit van een middel (rationele farmacotherapie) moet blijken uit wetenschappelijke literatuur. Zilveren Kruis heeft destijds de aan haar aangeleverde literatuur bestudeerd en geconcludeerd dat uit de literatuur geen rationele farmacotherapie is gebleken. Zoals gemeld in mijn brief van 21 juni 2019 bestaat er verder geen rapport van het «onderzoek» van Zilveren Kruis.7 Ook heb ik geen andere onderzoeken van zorgverzekeraars ontvangen. Overigens, al zouden er onderzoeken met mij gedeeld zijn, positief of negatief, het is niet aan mij om deze te beoordelen. Ik heb geen rol in dit proces.
Deelt u de mening dat de symbiotische relatie tussen zorgverzekeraars en het Zorginstituut in deze casus de onafhankelijkheid van het Zorginstituut in gevaar brengt?
Ik heb geen reden aan te nemen dat opstellers van het multidisciplinair document niet handelen vanuit patiëntbelang. Het document, opgesteld door de beroepsgroep en patiënten, stelt dat er geen concrete aanbevelingen gedaan kunnen worden voor de manier van afbouwen, vanwege een gebrek aan wetenschappelijk bewijs. Het is aan verzekeraars of zij magistraal bereide afbouwmedicatie in individuele gevallen vergoeden. Het veld is nu aan zet, maar omdat ik het belangrijk vind dat onderzoek naar de manier van afbouwen op gang komt, organiseert het Instituut Verantwoord Medicijngebruik op mijn initiatief op 21 november 2019 een brede expertbijeenkomst rond dit thema.
Wat vindt u ervan dat dr. G. en prof. van O., die in maart 2017 op verzoek van het Zorginstituut de eerste bijeenkomst over afbouwmedicatie hadden georganiseerd, door het Zorginstituut werden uitgesloten van deelname aan de tweede bijeenkomst (scoping) in augustus, waardoor tegen de regels van het Zorginstituut zelf in, niet alle relevante vragen konden worden gesteld en beantwoord?5
Nee, ik heb geen redenen om te twijfelen aan de onafhankelijkheid van het Zorginstituut.
Deelt u de mening dat deze casus aantoont dat het Zorginstituut in dit dossier zich als niet onafhankelijke partij heeft opgesteld voor het beoordelen van de rechtmatigheid en doelmatigheid van vergoedingen? Zo nee, wat is dan uw oordeel?
Na de eerste bijeenkomst over afbouwmedicatie die werd georganiseerd door dr. G. en prof. van O., besloot het Zorginstituut een duiding te gaan doen, omdat betrokken beroepsgroepen, patiëntenorganisatie en zorgverzekeraars het niet eens waren over de vergoeding van afbouwstrategieën. Soms organiseert het Zorginstituut voorafgaand aan een duiding een scopingsbijeenkomst om van partijen te horen wat belangrijke overwegingen zijn in het traject.
In het geval van afbouwstrategieën bij antidepressiva heeft het Zorginstituut de beroepsgroepen (huisartsen, apothekers en psychiaters, vertegenwoordigd door NHG, KNMP en NVvP), de patiëntenorganisatie (MIND) en zorgverzekeraars uitgenodigd. Zij hebben hun afvaardiging aangewezen. Het is gebruikelijk dat de geneesmiddelenfabrikant/ontwikkelaar niet aanwezig is bij een dergelijke bijeenkomst. Wel heeft het Zorginstituut de ontwikkelaars van de taperingstrips, zoals dr. G. en prof. Van O., op de hoogte gehouden van de ontwikkelingen rondom de scopingsbijeenkomst en vervolgbijeenkomst, en de ontwikkelaars van de taperingstrip de gelegenheid gegeven om een onderzoeksvoorstel in te dienen dat kon worden besproken met de stakeholders tijdens de scopingsbijeenkomst.
Voorwaardelijke toelating van Spinraza tot het basispakket |
|
Henk van Gerven (SP) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Op eerdere schriftelijke vragen antwoordde u dat u tijdens het zomerreces meer inspanningen zou doen voor de voorwaardelijke toelating van het medicijn Spinraza tot het basispakket en dat de Kamer een voortgangsbrief zou ontvangen; hoe staat het hiermee?1
Met deze beantwoording informeer ik u over de voortgang van voorbereiding van het voorwaardelijke toelatingstraject van Spinraza. Ik zal separaat ook nog een brief aan de Tweede Kamer sturen met onderstaande update.
Als de eerste behandeling uiterlijk in januari 2020 begint, wanneer start dan uiterlijk de laatste patiënt met de behandeling?
Het Zorginstituut heeft mij geadviseerd over de voorwaardelijke toelating van Spinraza. Zoals eerder gesteld zijn de inspanningen van alle partijen erop gericht om 1 januari 2020 voor de eerste patiënten de behandeling op te kunnen starten. Dat geldt enerzijds voor Biogen, behandelcentrum en patiëntenorganisatie als het gaat om het opzetten, opstarten, uitvoeren van de behandelingen en het onderzoek en anderzijds voor VWS en het Zorginstituut als het gaat om de tijdige besluitvorming over de voorwaardelijke toelating van Spinraza.
Uit het advies van het Zorginstituut blijkt dat op basis van input van de partijen rekening wordt gehouden met een inclusieperiode van twee jaar. Het UMC Utrecht heeft aangegeven dat zij zich afgelopen periode inclusief de zomer zeer heeft ingespannen om de zorglogistiek met betrekking tot de extra patiëntenstroom op orde te krijgen. Het is van belang dat het logistieke proces zorgvuldig wordt uitgedacht zodat de zorgkwaliteit van andere patiëntengroepen niet ten koste gaat van de grote toestroom aan patiënten.
Deelt u de mening dat het onverantwoord is als de start van de behandeling wordt vertraagd of uitgesteld door onderhandelingen tussen ziekenhuizen en zorgverzekeraars over de kosten?
Ik vind het van belang dat de behandeling van deze patiënten zo snel mogelijk start. Hiervoor is het noodzakelijk om ook de financiële zaken goed te regelen. Partijen (Biogen, UMC Utrecht, en de patiëntenorganisatie) werken op dit moment aan de uitwerking van het convenant dat zich momenteel in de afrondende fase bevindt en medio november zal worden voltooid. De afspraken die daar in gemaakt worden zullen dan nog wel moeten landen in inkoopcontracten met zorgverzekeraars. Voor het zorg inkooptraject met zorgverzekeraars worden echter geen belemmeringen voorzien, omdat de financiële middelen t.b.v. voorwaardelijke toelatingstrajecten zoals te doen gebruikelijk aanvullend aan het MSZ-kader worden toegevoegd. Daarnaast maak ik nog financiële afspraken met Biogen over de geneesmiddelkosten voor de gehele onderzoeksperiode.
Bent u bereid om hardere deadlines te stellen zodat patiënten eerder kunnen beginnen? Zo ja, wanneer zal uiterlijk de laatste patiënt beginnen met de behandeling? Zo nee, waarom niet?
Hierboven heb ik aangegeven dat genoemde partijen gezamenlijk inzetten op het stapsgewijs starten van de behandelingen, waarbij ik heb aangegeven dat de inspanningen van partijen erop zijn gericht om 1 januari 2020 behandelingen voor de eerste patiënten op te kunnen starten. Zo snel als mogelijk zullen ook de andere patiënten worden geïncludeerd binnen de behandelcapaciteit van het UMC Utrecht.
Wat is uw boodschap aan patiënten met spinale musculaire atrofie (SMA) en hun naasten die maanden in onzekerheid zitten over de start van de behandeling terwijl het lichaam langzamerhand achteruit gaat?
Ik begrijp dat het uitermate zwaar is voor patiënten om in deze onzekerheid te zitten. Daarom span ik mij samen met de partijen tot het uiterste in om behandeling vanaf de start van de voorwaardelijke toelating zo spoedig mogelijk voor alle patiënten beschikbaar te maken. Zodra het convenant is afgerond en Spinraza als definitieve kandidaat wordt aangedragen voor Voorwaardelijke Toelating zal ik u conform de standaardprocedure nader informeren.
De ANW-hiaatverzekering |
|
Evert Jan Slootweg (CDA), Harry van der Molen (CDA) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van de uitzending van Radar van 9 september 2019 over de Algemene nabestaandenwet (Anw)-hiaatverzekering?1
Ja, ik heb kennisgenomen van die uitzending.
Klopt het dat Loyalis overheidspersoneel en semi-overheidspersoneel actief heeft benaderd of men interesse had in een van de volgende producten: (a) Anw-hiaatverzekering, (b) aanvullend nabestaandenpensioen en (c) arbeidsongeschiktheidsverzekeringen zoals het InvaliditeitsPensioen AanvullingsPlan (IPAP)?
Nee, dit klopt niet. Loyalis heeft wat betreft de producten (a) en (b) gereageerd op vragen van klanten. Ten tijde van aanpassingen in de pensioenregeling of het pensioenstelsel hebben klanten zelf of op grond van een afgegeven machtiging Loyalis benaderd om een aanbod te krijgen, ofwel de betreffende werkgever heeft Loyalis benaderd voor een aanbod. Wat betreft (c), het IPAP, heeft Loyalis geen actieve campagne gevoerd, met dien verstande dat zij op verzoek van bepaalde werkgevers nieuwe, zogeheten semi-collectieve overeenkomsten heeft opgesteld.
Klopt het dat Loyalis geadverteerd heeft in bladen die veel gelezen werden door overheids- en semi-overheidspersoneel om erop te wijzen dat men zich aanvullend kon verzekeren voor risico’s omtrent overlijden en arbeidsongeschiktheid door een van de in vraag 2 genoemde verzekeringen af te sluiten?
Loyalis heeft in het verleden op verzoek van en met medewerking van betreffende werkgevers geadverteerd op sites of in vakbladen van deze werkgevers. Dit is de afgelopen jaren niet meer het geval geweest. Loyalis heeft een eigen relatieblad voor werkgevers, «Loyaal», waarin zij haar producten bespreekt.
Klopt het dat de datum voor elk of enkele van de in vraag 2 genoemde producten afloopt op het moment dat de begunstigde 65 jaar wordt?
Loyalis hanteert diverse voorwaarden, die ook nog kunnen verschillen per product. Loyalis kent voor de producten (a) en (b) 3 varianten:
einddatum is bepaald en staat vast, nl. het bereiken van de leeftijd van 65 jaar van de begunstigde;
een wijziging van de AOW-leeftijd heeft geen invloed op de looptijd van de uitkering;
einddatum is de AOW-leeftijd van de begunstigde;
de uitkering loopt langer door bij een verhoging van de AOW-leeftijd na het aangaan van de verzekering, en omgekeerd;
einddatum is de AOW-leeftijd van de begunstigde bij ingang van de uitkering;
de begunstigde ontvangt een uitkering tot de AOW-leeftijd, zoals die geldt op het moment van ingang van de uitkering.
Loyalis hanteert voor haar IPAP verschillende looptijden:
in verband met een vóór 1 januari 2014 vastgestelde ziekte is de einddatum de leeftijd van 65 jaar;
in verband met een tussen 1 januari 2014 en 1 januari 2018 vastgestelde ziekte is de einddatum de op het moment van vaststellen van de ziekte geldende AOW-leeftijd (maximaal 67 jaar);
in verband met een vanaf 1 januari 2018 vastgestelde ziekte is de einddatum de ongemaximeerde AOW-leeftijd. Op dat moment valt de WIA-uitkering weg, die de basis vormt voor de aanvulling.
Klopt het dat men in de Pensioenkamer, het overleg tussen overheidswerkgevers en vakbonden voor overheidspersoneel, in het verleden heeft gesproken over het benaderen van overheids- en semi-overheidspersoneel om te attenderen de mogelijkheid van aanvullend bijverzekeren voor risico’s van overlijden en arbeidsongeschiktheid?
Nee, voor zover ik heb kunnen nagaan is er in het verleden in de Pensioenkamer niet gesproken over de producten zoals in vraag 2 benoemd.
Klopt het dat Loyalis de producten zo heeft gemaakt dat ze min of meer naadloos aansluiten bij de cao-regelingen rond overlijden en arbeidsongeschiktheid?
Dit klopt voor wat betreft de start van de uitkering.
Klopt het dat Loyalis bij de verhoging van de AOW-leeftijd de verzekerden niet actief heeft benaderd om hen in te lichten dat het moment dat de uitkering stopt eerder is dan het moment dat de verzekerden AOW gaan ontvangen?
Loyalis heeft wat betreft haar producten (a) en (b) de betreffende klanten geïnformeerd over een ontbrekende dekking als gevolg van de wettelijke aanpassing van de AOW-leeftijd. Loyalis heeft betrokken verzekerden de keuze geboden om de dekking aan te passen.
Ten aanzien van IPAP heeft Loyalis de betreffende verzekerden geïnformeerd dat de uitkering stopt vóór het bereiken van de AOW-leeftijd. Loyalis heeft daarbij de verzekerden gewezen op het recht van een eventuele vergoeding uit hoofde van een overbruggingsregeling en op de mogelijkheid van het inwinnen van financieel advies. Tevens vermeldt Loyalis ook de einddatum van de uitkering in de betreffende toekenningsbrief en op haar website.
Vindt u het tot de persoonlijke verantwoordelijkheid van een verzekerde behoren dat hij of zij er kennis van heeft dat de datum waarop de aanvullende verzekering niet meer uitkeert ligt vóór het moment waarop men AOW gaat ontvangen?
Ik vind in het algemeen dat deelnemers mogen verwachten dat hun uitvoerder hen adequaat informeert, in zo begrijpelijk mogelijke taal. Mocht Loyalis in bepaalde gevallen niet adequaat hebben geïnformeerd, dan ga ik ervan uit dat zij passende actie heeft ondernomen en de verzekerden alsnog heeft geïnformeerd. Ik vind overigens ook dat uitvoerders mogen verwachten dat hun deelnemers de verstrekte informatie tot zich nemen en zich oriënteren op hun mogelijkheden.
Heeft men in de Pensioenkamer gesproken over deze producten toen men wist dat de AOW-leeftijd werd verhoogd?
Nee, voor zover ik heb kunnen nagaan is er in de Pensioenkamer niet gesproken over de verhoging van de AOW-leeftijd in relatie tot de onder vraag 2 genoemde producten. Het gaat hier immers om producten die een private verzekeraar aanbiedt, en niet over de inhoud van de ABP-pensioenregeling (waarover sociale partners in de Pensioenkamer gaan). De Ministers van SZW en BZK hebben geen verantwoordelijkheid voor een private verzekeraar. Dit geldt ook voor de sociale partners in de Pensioenkamer.
Heeft men er in de Pensioenkamer over gesproken wat te doen met mensen van wie de uitkering van een of meer van de producten die genoemd zijn in vraag 2 zijn ingegaan en die zich niet meer kunnen bijverzekeren (de zogenaamde brandende huizen)?
Ik verwijs u naar mijn antwoord op de vorige vraag.
Deelt u de mening dat zowel Loyalis als partijen in de Pensioenkamer een verantwoordelijkheid hebben in het voorlichten van deelnemers over de consequenties van de verhoging van de AOW-leeftijd?
Met betrekking tot Loyalis geldt dat zij als uitvoerder uiteraard informatie geeft vóór aanvang van de deelneming en gedurende de looptijd over belangrijke wijziging in de betreffende verzekeringsproducten.
Met betrekking tot de Pensioenkamer: deze informeert deelnemers niet direct. Dit loopt via het ABP als uitvoerder van de pensioenregeling. Het ligt in de rede dat het fonds, voor wat betreft de ABP-pensioenregeling, de deelnemer wijst op de consequenties van aanpassingen in de AOW-leeftijd.
Deelt u de mening dat partijen in de Pensioenkamer zich hadden kunnen buigen over de situatie van de zogenaamde brandende huizen, van mensen die zich hadden verzekerd voor de risico’s van overlijden en arbeidsongeschiktheid en zich daardoor niet meer kunnen bijverzekeren tegen de gevolgen van de verhoging van de AOW-leeftijd?
Nee. Zie verder mijn antwoord op vraag 9.
Bent u bereid in overleg te treden met de partijen in de Pensioenkamer om de problemen van verzekerden met de einddatum van verzekeringsproducten in verband met verhoging van de AOW-leeftijd te inventariseren en naar oplossingen te zoeken?
Nee. Het gaat hier om producten die een private verzekeraar aanbiedt, en niet over de inhoud van de ABP-pensioenregeling (waarover sociale partners in de Pensioenkamer gaan). De Ministers van SZW en BZK hebben geen verantwoordelijkheid voor een private verzekeraar.
Het bericht ‘Verzekeraars mogen ouders wél informeren over tandartsbezoek kind’ |
|
Henk van Gerven (SP) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht «Verzekeraars mogen ouders wél informeren over tandartsbezoek kind»?1
Ik ben blij dat de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) op zo’n korte termijn duidelijkheid heeft gegeven op de vraag of zorgverzekeraars gericht ouders van kinderen mogen aanschrijven als deze niet naar de tandarts gaan.
Welke bezwaren ziet u precies op het gebied van de privacy betreffende het sturen van brieven door zorgverzekeraars aan ouders met kinderen die zelden naar de tandarts gaan?2 3
Toen ik mijn twijfels uitte met betrekking tot privacy heb ik daarbij aangegeven dat het aan de AP is om over bepaalde situaties een oordeel te vellen. Ik ben blij dat de AP zo snel duidelijkheid heeft verschaft en dat het voor de zorgverzekeraars mogelijk is om binnen hun contract met de verzekerde op dergelijke wijze helderheid te verschaffen.
Zorgverzekeraars hebben veel privacygevoelige informatie over hun verzekerden. Het is van belang dat hier zeer zorgvuldig mee wordt omgegaan. In meerdere wetten zijn hieromtrent regels vastgelegd, dit betreft onder meer de AVG en de WMG. Ik kon mij daarom goed voorstellen dat er voorzichtigheid geboden is als verzekeraars op basis van declaratiegegevens overzichten gaan maken van wie bepaalde vormen van zorg wel of niet heeft afgenomen.
Op basis van de berichtgeving van de AP begrijp ik dat de overweging is, dat het in dit geval past binnen de uitvoering van het contract van de zorgverzekeraar met de verzekerde. Daarmee past het binnen de doelbinding van de verzamelde gegevens. Dat was mij eerder niet duidelijk.
Hoe verklaart u het verschil tussen de bezwaren omtrent privacy die u ziet en het feit dat de Autoriteit Persoonsgegevens geen bezwaren ziet op dit gebied? Hoe kan het dat de privacyregels hier te streng zijn geïnterpreteerd?4
Zie antwoord vraag 2.
Hoe verhoudt uw eerste reactie «Als je verzekeraar gaat kijken welke zorg je hebt gehad, en je gaat bellen als je iets niet hebt geconsumeerd, daar ben ik niet zo erg voor» zich tot het principe dat kinderen preventieve zorg verdienen? Had u bij deze reactie vooral het belang van het kind in het oog of oordeelde u vooral vanuit een financieel oogpunt?
Mijn tekst over «geen voorstander zijn» sloeg op de vraag of het vanuit privacy overwegingen mogelijk was dat verzekeraars patiënten op hun zorgconsumptie wijzen. Van enig financieel oogpunt is geen sprake: door kinderen tijdig naar de mondhygiënist of tandarts te laten gaan worden hogere behandelkosten juist voorkomen en gezondheidswinst behaald.
Hoe gaat u stimuleren dat de 600.000 kinderen die niet naar de tandarts gaan dit wel gaan doen? Gaat u de verzekeraars erop aanspreken dat ze het voorbeeld van verzekeraar DSW volgen en actief de ouders van kinderen die niet naar de tandarts gaan benaderen?
Het is belangrijk dat er aandacht is voor mondzorg van kinderen, zodat zij leren hoe ze voor hun gebit kunnen zorgen. De mondzorg voor kinderen is daarom ook onderdeel van het basispakket en het is belangrijk dat ouders weten dat zij voor basismondzorg niet hoeven te betalen.
Ook zorgverzekeraars zien het belang van mondzorg voor kinderen en ontplooien hiervoor verschillende initiatieven. Zij zijn daarnaast constructief in gesprek met patiënten- en beroepsorganisaties en de NZa over een gezamenlijke aanpak van uitdagingen waar de mondzorg voor staat, bijvoorbeeld op het gebied van maatwerk voor de jeugd. Zoals ik heb toegezegd bij het Algemeen Overleg over eigen bijdragen in de zorg van 12 september jl. ga ik in gesprek met verzekeraars over de activiteiten die zij ondernemen om te stimuleren dat alle kinderen naar de tandarts en/of mondhygiënist gaan. Ik zal u informeren over de uitkomst van het gesprek met verzekeraars.
Daarnaast nemen zorgverzekeraars deel aan de Ronde Tafel Mondzorg Jeugd die het Zorginstituut organiseert voor veldpartijen (waaronder ook patiëntvertegenwoordigers) en experts. Hierin onderzoeken partijen welke maatregelen genomen kunnen worden om de mondgezondheid van kinderen te verbeteren. Ik volg deze gesprekken en zal uw Kamer voor het einde van het jaar informeren over de voortgang van deze ronde tafel.
Naast zorgverzekeraars kunnen ook consultatiebureaus een belangrijke rol spelen in het stimuleren van tandartsbezoek door jonge kinderen. Zo is er bijvoorbeeld het project «GiGaGaaf» waarbij deelnemende consultatiebureaus alle ouders met kinderen van zes maanden al doorverwijzen naar mondzorgprofessionals.
Er zijn dus verschillende manieren om tandartsbezoek onder (jonge) kinderen te stimuleren en ik ben blij dat partijen dit met elkaar inventariseren. Ik ben dan ook niet van plan één specifieke maatregel te stimuleren voordat helder is welke mogelijkheden er zijn en welke maatregelen het meest kansrijk worden geacht.
Gaat u ook de zorgverzekeraars aanspreken om initiatieven als de haal- en brengservice van jeugdtandzorginstellingen zoals JTV Mondzorg voor kids te stimuleren aangezien cijfers laten zien dat deze aanpak leidt tot een hoge deelname van bijna 90% aan preventieve controles door tandarts en mondhygiënist?5 6
Zie antwoord vraag 5.
Is het niet wenselijk om een van de belangrijke redenen, namelijk dat de tandzorg voor volwassene niet meer in het basispakket zit, weg te nemen en tandzorg voor volwassenen weer in het pakket op te nemen?7
Nee, dit is onwenselijk. Allereerst is dit een zeer aspecifieke maatregel voor het probleem dat een (klein) deel van de kinderen niet regelmatig naar tandarts of mondhygiënist gaat. Hiervoor zijn verschillende, specifiekere en effectievere maatregelen mogelijk waarover partijen nu in overleg zijn (zie antwoord op vraag 5 en. Daarnaast overweeg ik niet om de mondzorg voor verzekerden van 18 jaar of ouder in het Zvw-pakket op te nemen, omdat we die rekening dan gezamenlijk moeten betalen. Dit is besproken bij de behandeling van de begroting van VWS op 18 oktober 2018 en op 10 april 2019 tijdens het Algemeen Overleg Zorgverzekeringswet. Indien voor verzekerden van 18 jaar of ouder vergelijkbare mondzorg in het Zvw-pakket zou worden opgenomen als voor verzekerden jonger dan 18 jaar, dan zouden de Zvw-uitgaven met bijna € 2 miljard toenemen. Dit komt neer op ongeveer € 150 euro per verzekerde per jaar.
Is het niet schrijnend dat er een verband bestaat tussen het inkomen van mensen en het bezoeken van de tandarts en mensen met de allerlaagste inkomens tot driemaal vaker niet naar de tandarts gaan dan de hogere inkomens? Pleiten deze cijfers er niet voor om tandzorg voor volwassenen weer in het basispakket op te nemen, zeker ook met als doel de sociaaleconomische gezondheidsverschillen te verkleinen? Zo neen, waarom niet?8 9
Er is een verband tussen inkomen en het bezoeken van de tandarts. Van de laagste inkomensklassen gaat 70% naar de tandarts, waar dit oploopt tot 90% voor de hoogste inkomensklasse. Dit verschil wordt echter slechts ten dele verklaard door de eventuele kosten van de mondzorg: in het door u aangehaalde onderzoek staat dat bij 80% van de tandzorgmijders de reden om tandzorg te mijden niet te maken had met de kosten. Daarbij werd bij de keuzemogelijkheden als reden opgegeven: klachten niet dringend (9%), ging vanzelf over (8%), zelf oplossen (7%), geen zin in afspraak (6%), anders (~50%). In 20% van de gevallen ging het wel om de kosten (11%) of de vervolgkosten (9%). Uit deze antwoorden blijkt dat het belangrijk is om mensen goed voor te lichten dat het belangrijk is om naar de tandarts te gaan, aangezien gebitsklachten vaak toenemen als deze niet behandeld worden.
Het is daarom belangrijk om in te zetten op bewustwording en op het bezoek aan mondzorgprofessionals vanaf een jonge leeftijd aan te moedigen. Dit kan problemen op latere leeftijd voorkomen. Daarnaast wijs ik erop dat nagenoeg alle gemeenten collectieve zorgverzekeringen aanbieden voor inwoners met een laag inkomen, meestal in combinatie met de mogelijkheid van een aanvullende verzekering. Zo’n aanvullende verzekering biedt veelal dekking voor reguliere tandheelkundige zorg. De gemeenten dragen in een aanzienlijk aantal gevallen bij aan deze collectieve verzekeringen zodat de premie daarvan voor de doelgroep betaalbaar blijft.
Het bericht dat mensen onvoldoende op de hoogte zijn om een passende zorgverzekering te kiezen |
|
Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht dat mensen onvoldoende op de hoogte zijn om een passende zorgverzekering te kiezen?1
Het artikel bericht over een onderzoek dat Independer door onderzoeksbureau Q&A heeft laten uitvoeren over de bekendheid van het verlagen van de collectiviteitskorting van 10% naar 5% in 2020. Uit de steekproef blijkt dat 90% daarvan niet op de hoogte is. Eerder heb ik aangegeven dat het wat mij betreft aan zorgverzekeraars en andere aanbieders van zorgverzekeringen is om de klanten hierover te informeren. Ik zie dit ook al gebeuren. Veel zorgverzekeraars informeerden hun verzekerden na Prinsjesdag over de wijzigingen voor komend jaar, waaronder de verlaging van de maximale collectiviteitskorting van 10% naar 5% in 2020. Ook heb ik al vergelijkingssites gezien die hun bezoekers hierover informeren.
Wanneer en hoe gaat u verzekeraars aanspreken om verzekerden beter voor te lichten?
Ik heb zorgverzekeraars opgeroepen om hun verzekerden te informeren over de verlaging van de maximale collectiviteitskorting van 10% naar 5%. Zorgverzekeraars geven aan al begonnen zijn. Ik verwacht dat zij hiermee zullen doorgaan of starten in het aankomende overstapseizoen.
Hoe en wanneer gaat u controleren of verzekeraars daadwerkelijk voldoende informatie en voorlichting geven over de wijzigingen in de collectieve verzekeringen?
Over collectiviteiten wordt al geruime tijd gesproken. Aanvankelijk met de betrokken veldpartijen en uw Kamer. Vorig jaar heb ik mijn besluit over de maatregel aangekondigd om de maximale wettelijke korting te verlagen van 10 naar 5% en is daar in de media uitvoerig aandacht aan besteed. Inmiddels heb ik invulling gegeven aan de maatregel door de AMvB in werking te laten treden, die de maximaal toegestane korting verlaagt naar 5% in 2020. Idee is dat zorgverzekeraars en aanbieders van collectiviteiten bewuster omgaan met het verstrekken van de korting en deze korting in de toekomst kunnen legitimeren, in plaats van financieren uit een opslag. De overheid is geen partij bij de overeenkomst tussen zorgverzekeraars en aanbieders van collectiviteiten en beschikt niet over een integrale lijst van alle collectiviteiten. Het is aan zorgverzekeraars en aanbieders van collectiviteiten om te bepalen hoe de nieuwe korting wordt vastgesteld. Ik ga ervan uit dat die onderhandelingen tussen partijen gaande zijn. Het is dan ook aan deze partijen om de aangesloten verzekerden te informeren over het nieuwe kortingspercentage voor het betreffende collectief. Dat zal in ieder geval gebeuren bij de prolongatiebrieven met het nieuwe polisaanbod. De NZa ziet er als toezichthouder op toe dat de wettelijke kaders worden nageleefd op de zorgverzekeringsmarkt. Dat doet de NZa met het huidige wettelijk maximum van 10% korting en dat zal de NZa doen met het nieuwe maximum van 5% korting.
Hoeveel verzekerden zijn met hun huidige collectieve verzekering duurder uit dan met een individuele polis?
Het bericht geeft aan dat mensen vooral bij collectieve verzekeringen een relatief dure aanvullende polis afsluiten. Of iemand daarmee duurder uit is dan wanneer hij of zij een individuele basisverzekering zou hebben afgesloten (met een goedkopere aanvullende verzekering of zonder aanvullende verzekering), hangt af van hoeveel en welke zorg iemand nodig verwacht te hebben in het betreffende jaar. Omdat dit voorafgaand aan het jaar onzeker is, speelt de risicobereidheid van de betrokken verzekerden een belangrijke rol in het bepalen waar iemand beter mee af is. Is de risicobereidheid laag, dus is iemand nauwelijks bereid het risico te lopen een deel van zijn zorgkosten buiten het basispakket om zelf te dragen, dan past een meer uitgebreide en daarmee relatief dure aanvullende verzekeringspolis. Ook is het relevant om af te wegen of hogere kosten zelf opgevangen kunnen worden of dat het beter opgevangen kan worden via een aanvullende verzekering.
Over de brede linie laat de Monitor Zorgverzekeringen 2019 van de NZa zien dat het relatieve prijsvoordeel van collectief verzekerden op de basisverzekering gemiddeld steeds verder afneemt van 4,4% in 2015 naar 1,9% in 2019. Dit komt doordat de korting uit een premieopslag wordt gefinancierd en de individuele polis gemiddeld steeds goedkoper wordt. Het is echter een gemiddelde. Of de collectief verzekerde financieel voordeel heeft bij de korting is afhankelijk van het feit of de korting hoger is dan de gemiddelde opslag op de polis. Er worden polissen zonder collectiviteiten aangeboden, waarin dus ook geen opslag is verwerkt in de premie. De verzekerde betaalt de netto prijs. Verzekerden die individueel verzekerd zijn op een polis die wel collectiviteiten aanbiedt, betalen via de opslag mee aan de korting die anderen ontvangen. Dit geldt ook voor de collectief verzekerden met een lagere korting dan de opslag. Dit alles betreft de basisverzekering.
De aanvullende verzekering kan ook een extra dekking bevatten, omdat de werkgever bijvoorbeeld waarde hecht aan extra fysiotherapie voor zijn werknemers vanwege de belastende arbeid die zij verrichten. De werknemer krijgt dan via de aanvullende verzekering bijvoorbeeld 18 behandelingen vergoed in plaats van 15. Met extra aanspraken stijgt over het algemeen de premie. Omdat deze extra fysiotherapie ook in het belang is van de werkgever om verzuim te voorkomen en arbokosten te besparen, vergoeden werkgevers via sommige CAO’s deze hogere premie. Of dit relevant is voor de betreffende verzekerde is aan de persoon zelf om te beoordelen.
Ik heb geen inzicht in het precieze aanbod van alle duizenden collectiviteiten in Nederland. Evenmin ken ik de verwachte zorgvraag en risicobereidheid van alle Nederlanders. Ik raad mensen altijd aan in het najaar goed na te denken over hun persoonlijke situatie en te kijken naar het aanbod, om zodoende een passende basisverzekering af te sluiten (al dan niet in combinatie met een aanvullende verzekering en al dan niet gebruik makend van een collectief aanbod).
Vindt u het ook de taak van verzekeraars om mensen te informeren dat zij met een collectieve verzekering vaak te ruim verzekerd zijn en in een aantal gevallen goedkoper uit zijn met een individuele verzekering? Zo nee, waarom niet, zo ja, op welke wijze gaat u daarbij controleren of verzekeraars hier voldoende informatie over verspreiden?
Zorgverzekeraars hebben als taak om mensen een duidelijke polis aan te bieden, goede zorg in te kopen en die tegen een scherpe premie aan te bieden. Via de NZa krijgen de zorgverzekeraars diverse aanwijzingen om mensen op een transparante manier van de juiste informatie te voorzien. Wat het beste bij iemand past, hangt af van de individuele voorkeuren en behoefte van verzekerden (zie ook mijn antwoord op vraag 4). Verzekerden doen er goed aan om zich breed te oriënteren en daarbij verschillende zorgverzekeraars, polissen en eventueel ook collectiviteiten met elkaar te vergelijken. Veel mensen raadplegen vergelijkingssites, die via vragentools en telefonische ondersteuning mensen kunnen helpen bij het maken van een keuze.
Vindt u het alleen een taak voor verzekeraars om verzekerden goed te informeren over de inhoud van zorgverzekeringen, of vindt u dat de overheid daar ook een taak in heeft. Kunt u uw antwoord uitgebreid toelichten?
Uiteraard is er bij het informeren over de inhoud van de zorgverzekeringen ook een taak weggelegd voor de overheid. Burgers kunnen via rijksoverheid.nl en ikregelmijnzorggoed.nl informatie vinden over hoe de zorgverzekering in Nederland is geregeld. Deze websites bevatten informatie over een verscheidenheid aan onderwerpen, zoals wat er in het basispakket zit, wanneer het eigen risico van toepassing is en wanneer niet.
Vanuit het Ministerie van VWS gaat jaarlijks een voorlichtingsteam het land in die in persoonlijke gesprekken met burgers wijzen op de mogelijkheid om over te stappen, de inhoud van zorgverzekeringen en bijvoorbeeld het eigen risico. Dit team wordt door het Ministerie van VWS getraind. Daarnaast worden er tijdens de najaarscampagne rond het overstapseizoen radiospotjes uitgezonden. Ook op social media publiceert het Ministerie van VWS video’s die wijzen op de mogelijkheid om over te stappen. Deze video’s zijn ook terug te vinden op de website van het ministerie. Begin 2020 informeert het Ministerie van VWS burgers via social media over wanneer het eigen risico betaald moet worden en wanneer niet.
Deze informatie is ook beschikbaar bij de zorgverzekeraars en wordt ook gebruikt in hun communicatie richting verzekerden. Zo zorgen de overheid en zorgverzekeraars er samen voor dat mensen zo goed mogelijk via verschillende kanalen geïnformeerd worden over de zorgverzekering.
Op welke datum maakt u de balans op ten aanzien van de informatie die zorgverzekeraars aan hun verzekerden geven en gaat u zo nodig zelf zorgen dat mensen goed geïnformeerd hun zorgverzekering kunnen kiezen en niet onnodig te veel betalen?
Ieder jaar wordt het overstapseizoen gemonitord door de NZa. Zij houden daarbij toezicht op hun eigen Regeling informatieverstrekking ziektenkostenverzekeraars aan consumenten (TH/NR-017). Als zorgverzekeraars iets doen wat in strijd is met deze regeling worden zij hierop aangesproken door de NZa. Als zij vervolgens geen aanpassingen doen kan de NZa handhavend optreden. Binnen het Ministerie van VWS wordt het overstapseizoen ook in de gaten gehouden. Als wij signalen ontvangen of opvangen dan geven wij die door aan de NZa. De NZa doet dit najaar specifiek onderzoek naar de vindbaarheid van informatie, omdat uit de onderzoeken tijdens het vorige overstapseizoen bleek dat deze nog te wensen overlaat. Bovendien laat ik komend jaar verschillende onderzoeken doen naar onder meer het polisaanbod en overstapbelemmeringen voor zorggebruikers. Zo houden we zorgverzekeraars scherp om constant de informatievoorziening op de behoeften van verzekerden te laten aansluiten.
Het bericht dat een uitvaartverzekeraar mensen met een psychische aandoening weigert |
|
Ronald van Raak (SP) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Bent u ervan op de hoogte dat uitvaartverzekeringen naast mensen met een psychische aandoening ook mensen weigeren met een hartaandoening, kanker of andere ziekten, of omdat mensen bepaalde medicijnen gebruiken?
Bent u ervan op de hoogte dat uitvaartverzekeringen ook mensen weigeren die gezond zijn, maar ooit ziek zijn geweest?
Bent u ervan op de hoogte dat ook uitvaartverzekeringen worden geweigerd voor baby’s die bij geboorte niet gezond zijn?
Bent u ervan op de hoogte dat bepaalde uitvaartverzekeringen soms mensen met de in vraag 1 tot en met 3 genoemde problemen wel accepteren, maar alleen tegen een veel hogere premie of zelfs een dubbeltarief rekenen?
Mensen met gezondheidsproblemen of een psychische aandoening kunnen in veel gevallen wel zonder premieopslag verzekerd worden. Sommige uitvaartverzekeraars maken het mogelijk om een kind mee te verzekeren met ouders, ongeacht de gezondheidstoestand van het kind. Het is mij bekend dat uitvaartverzekeraars criteria hanteren op basis waarvan mensen met een verhoogd sterfterisico worden geweigerd of een hogere premie krijgen opgelegd. Deze criteria kunnen verschillen per verzekeraar. In beginsel zijn verzekeraars vrij om hun eigen acceptatiebeleid te voeren en te bepalen welke criteria zij hanteren om een verzekeringsaanvraag af te wijzen. In algemene zin geldt dat verzekeraars een risico dekken als er sprake is van een potentieel onzeker voorval en de premie afstemmen op de kans dat en de verwachte termijn waarbinnen dat voorval zich voordoet. Ook uitvaartverzekeraars werken op deze wijze. Zoals ook aangegeven in het antwoord op de vragen hierboven (2019Z16530) vind ik het onwenselijk en heel naar voor de betrokkenen als een dierbare overlijdt en onvoldoende financiële middelen beschikbaar zijn om de uitvaart te bekostigen. Om die reden vind ik toegankelijke en betaalbare uitvaartverzekeringen van groot belang. Ook verzekeraars zijn zich van hun maatschappelijke verantwoordelijkheid hiervoor bewust. In de Gedragscode verzekeraars is als gedragsregel opgenomen dat verzekeraars zich inspannen om voor zoveel mogelijk (potentiële) klanten risico’s financieel af te dekken en te voorkomen dat mensen tegen hun wil onverzekerd zijn. In het acceptatiebeleid van verzekeraars worden daarmee niet uitsluitend commerciële afwegingen betrokken, maar ook hun maatschappelijke verantwoordelijkheid.
Sinds 14 juni 2016 is er op grond van de Wet gelijke behandeling reeds een verbod van toepassing op het maken van direct onderscheid op basis van handicap of chronische ziekte bij het verlenen van toegang tot diensten in de uitoefening van een beroep of bedrijf (zoals het verzekeringsbedrijf). Het is verzekeraars bijvoorbeeld niet toegestaan een risicoselectie te hanteren waarbij vooraf al is aangegeven dat mensen met een bepaalde handicap of chronische ziekte een bepaalde verzekering geheel of gedeeltelijk wordt geweigerd of alleen tegen een bepaalde hoge premie te verkrijgen is. Het maken van indirect onderscheid is uitsluitend toegestaan indien dat objectief gerechtvaardigd is door een legitiem doel en de middelen voor het bereiken van dat doel passend en noodzakelijk zijn. Bij de verstrekking van financiële diensten, waaronder verzekeringen, kan dus rekening worden gehouden met (gezondheids)risico’s. Indien consumenten van mening zijn dat het acceptatiebeleid van uitvaartverzekeraars in individuele gevallen strijdig is met de wet, dan kunnen zij dit voorleggen aan het College voor de rechten van de mens of de rechter.
Deelt u de opvatting dat dit soort weigeringsgronden voor uitvaartverzekeraars niet zouden moeten worden toegestaan? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen om dit in de toekomst te voorkomen?
Zie antwoord vraag 4.
Het bericht dat een uitvaartverzekeraar mensen met een psychische aandoening weigert |
|
Ronald van Raak (SP) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Bent u ervan op de hoogte dat uitvaartverzekeringen mensen met een psychische aandoening weigeren?1
Ik ben op de hoogte van het nieuwsbericht hierover.
Welke weigeringsgronden zijn toegelaten voor uitvaartverzekeraars?
In beginsel zijn verzekeraars vrij om hun eigen acceptatiebeleid te voeren en te bepalen welke criteria zij hanteren om een verzekeringsaanvraag af te wijzen. Hiervoor hoeft een verzekeraar zich niet op een (wettelijke) weigeringsgrond te beroepen. Wel perkt de wet de vrijheid om een eigen acceptatiebeleid te voeren voor bepaalde verzekeringen of gevallen in (zie bijvoorbeeld de in de beantwoording van vraag 4 beschreven wetgeving).
Vindt u het ook onwenselijk dat nabestaanden moeten crowdfunden omdat een verzekering niet mogelijk is?
Ik vind het onwenselijk en heel naar voor de betrokkenen als een dierbare overlijdt en onvoldoende financiële middelen beschikbaar zijn om de uitvaart te bekostigen. Om die reden vind ik toegankelijke en betaalbare uitvaartverzekeringen van groot belang. Ook verzekeraars zijn zich van hun maatschappelijke verantwoordelijkheid hiervoor bewust. In de Gedragscode verzekeraars is als gedragsregel opgenomen dat verzekeraars zich inspannen om voor zoveel mogelijk (potentiële) klanten risico’s financieel af te dekken en te voorkomen dat mensen tegen hun wil onverzekerd zijn. In het acceptatiebeleid van verzekeraars worden daarmee niet uitsluitend commerciële afwegingen betrokken, maar ook hun maatschappelijke verantwoordelijkheid.
Sinds 14 juni 2016 is er op grond van de Wet gelijke behandeling reeds een verbod van toepassing op het maken van direct onderscheid op basis van handicap of chronische ziekte bij het verlenen van toegang tot diensten in de uitoefening van een beroep of bedrijf (zoals het verzekeringsbedrijf). Het is verzekeraars bijvoorbeeld niet toegestaan een risicoselectie te hanteren waarbij vooraf al is aangegeven dat mensen met een bepaalde handicap of chronische ziekte een bepaalde verzekering geheel of gedeeltelijk wordt geweigerd of alleen tegen een bepaalde hoge premie te verkrijgen is. Een langdurige mentale beperking is een handicap in de zin van die wet. Het maken van indirect onderscheid is uitsluitend toegestaan indien dat objectief gerechtvaardigd is door een legitiem doel en de middelen voor het bereiken van dat doel passend en noodzakelijk zijn. Bij de verstrekking van financiële diensten, waaronder verzekeringen, kan dus rekening worden gehouden met (gezondheids)risico’s als onderdeel van het acceptatiebeleid. Indien consumenten van mening zijn dat het acceptatiebeleid van uitvaartverzekeraars in individuele gevallen strijdig is met de wet, dan kunnen zij dit voorleggen aan het College voor de rechten van de mens of de rechter.
Bent u bereid deze discriminerende maatregel niet langer toe te staan? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
De patiëntenstop voor VGZ verzekerden vanaf 1 juli bij het Ikazia Ziekenhuis |
|
Henk van Gerven (SP) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw oordeel over het gegeven dat VGZ verzekerden vanaf 1 juli niet meer terechtkunnen bij het Ikazia Ziekenhuis omdat het budgetplafond zou zijn overschreden?1
Dit is het gevolg van afspraken tussen het ziekenhuis en de zorgverzekeraar. Het is natuurlijk vervelend als mensen niet terecht kunnen bij het ziekenhuis of de specialist van hun voorkeur. Belangrijk is dat hier op heldere wijze over gecommuniceerd worden aan verzekerden en patiënten, zodat zij weten waar ze aan toe zijn. Dit geldt zowel voor het moment van afsluiten van een verzekering als op het moment dat er daadwerkelijk gevolgen zijn van een dergelijke afspraak. Als de communicatie helder is, heb ik er geen problemen mee. Dergelijke afspraken zorgen er voor dat de zorg in Nederland betaalbaar blijft.
VGZ geeft aan dat verzekerden tijdens het overstapseizoen, in december 2018 geïnformeerd zijn over de afspraak met Ikazia (en andere ziekenhuizen) en de mogelijke consequenties voor verzekerden. Deze informatie is direct na het sluiten van het contract in december 2018 in de Zorgzoeker opgenomen.
Op het moment dat helder werd dat deze afspraak werkelijk gevolgen kon hebben voor patiënten, is een eenduidige voorlichting van patiënten van belang. De Nederlandse Zorgautoriteit heeft zowel het ziekenhuis als de zorgverzekeraar hierop gewezen. Beide partijen hebben dit opgepakt en hun patiënten en verzekerden geïnformeerd over de gevolgen van het budgetplafond2. De NZa monitort of VGZ zijn zorgplicht nakomt.
Overigens geldt de omleiding niet voor alle patiënten. Dit is alleen van toepassing op nieuwe verwijzingen voor patiënten met een naturapolis die een planbare zorgvraag hebben. Patiënten die met spoed behandeld moeten worden, patiënten voor wie de behandeling al gestart is, zwangeren, patiënten met kanker, kinderen en restitutieverzekerden kunnen wel terecht bij Ikazia en Ikazia levert zorg aan deze patiëntgroepen.
Kunt u aangeven wat precies de oorzaken hiervan zijn? Hoe beoordeelt u het conflict tussen het ziekenhuis en de verzekeraar VGZ?
Het budgetplafond in het contract tussen Ikazia en VGZ leidt er toe dat er een beperking is voor de hoeveelheid zorg die Ikazia aan VGZ-verzekerden levert. Het feit dat er geen doorleverplicht is afgesproken, houdt in dat Ikazia niet verplicht is zorg te blijven leveren als het budgetplafond bereikt is. In april 2019 heeft Ikazia gevraagd om het budgetplafond voor 2019 te verhogen, omdat anders voor het einde van het jaar het budgetplafond zou worden bereikt. Er heeft geen verhoging van het plafond plaats gevonden, wat tot de huidige situatie heeft geleid. Op zich is het budgetplafond nu dus nog niet bereikt, maar om te voorkomen dat ook de hiervoor genoemde groepen patiënten gedurende het jaar niet meer terecht kunnen, geldt al vanaf 1 juli 2019 omleiding voor nieuwe patiënten met een planbare zorgvraag. Voor alle verzekerden van VGZ is volgens VGZ in de regio Rotterdam voldoende ziekenhuiszorg beschikbaar bij andere ziekenhuizen en klinieken in de omgeving. Het Ikazia Ziekenhuis en VGZ bekijken in onderling overleg of en hoe patiënten gedeeltelijk verwezen kunnen worden naar zorgaanbieders in de regio.
Ik ga verder niet in op de redenering van het ziekenhuis en zorgverzekeraar. Ik vind het vervelend als er verschil van inzicht is tussen partijen. Belangrijk is dat de patiënt hier niet de dupe van mag zijn. Ziekenhuis en zorgverzekeraar hebben een afspraak gemaakt over de hoeveelheid zorg die gedeclareerd mag worden. En zolang zij ervoor zorgen dat de voorlichting goed is, en indien nodig patiënten tijdig omgeleid worden naar een ander ziekenhuis, is dat wat mij betreft geen probleem.
Hoe beoordeelt u het feit dat de ene verzekerde in het zorgverzekeringstelsel wel terechtkan bij het Ikazia Ziekenhuis en de andere verzekerde niet?
Dat vind ik niet onlogisch. Zorgverzekeraars bieden verschillende polissen aan met verschillende voorwaarden. Groot voordeel is dat mensen dus kunnen kiezen tussen die verschillende polissen. Extra kosten voor verzekerden bij doorverwijzing, zoals reiskosten, worden door VGZ vergoed.
Wat vindt u ervan dat dit alleen geldt voor mensen met een naturapolis waardoor de keuzevrijheid van patiënten ingeperkt wordt vanwege financiële redenen maar mensen met een restitutiepolis wel gewoon in het Ikazia Ziekenhuis terechtkunnen?
Dat is inherent aan de mogelijkheid die er is om te kiezen tussen een natura- en een restitutiepolis. Mensen kunnen inderdaad kiezen voor een restitutiepolis, voor een naturapolis waarbij budgetplafonds zijn afgesproken maar ook voor een naturapolis waar dergelijke afspraken tussen ziekenhuis en zorgverzekeraar niet worden gemaakt. Ik verwijs u voor een volledige toelichting op de rechten en voorwaarden van de verschillende typen verzekeringen naar mijn brief dd 20 december 2018 (Tweede Kamer 2018–2019, 29 689, nr. 956). Het is voor mij juist een groot goed dat mensen hiervoor kunnen kiezen.
Het is hierbij wel van groot belang dat het voor verzekerden helder is als zij een polis afsluiten, wat de voorwaarden zijn die gelden.
Zorgverzekeraars zijn op grond van de Regeling informatieverstrekking ziektekostenverzekeraars aan consumenten verplicht verzekerden inzicht te geven in het gecontracteerde zorgaanbod en desgevraagd in de kosten van een behandeling of dienst.
De NZa heeft momenteel haar regeling informatieverstrekking ziektekostenverzekeraars aan consumenten in consultatie om deze aan te passen en zo meer aan te laten sluiten bij de informatiebehoefte van verzekerden. Hierin is ook een wijziging voorzien in de informatieverstrekking rondom volumeafspraken en omzetplafonds. Het doel hiervan is om voor verzekerden beter inzichtelijk te maken wat de consequenties zijn van dergelijke afspraken voor de verzekerden. Omdat deze wijziging van de regeling nog in consultatie is kan ik nog niets zeggen over de uitkomsten hiervan. Gezien de casus waar deze vragen over gaan juich ik echter toe dat de NZa de transparantie voor de verzekerden verder wil verbeteren op dit punt. Mensen kunnen dan een goede keuze maken bij het afsluiten van hun zorgverzekering.
Wordt hier de vrijheid van artsenkeuze niet aangetast op een wijze die niet past in onze samenleving waarbij de keuzevrijheid van de patiënten ongeacht de dikte van zijn of haar portemonnee voorop hoort te staan?
Nee, mensen kunnen kiezen voor een zorgverzekering. En daarmee kiezen ze ook zelf voor een restitutiepolis of naturapolis, en, als de keuze op een naturapolis valt, voor welke aanbieders wel of niet gecontracteerd zijn. In de praktijk wordt overigens bij vrijwel alle naturapolissen breed gecontracteerd. Mensen met een lager inkomen worden door de zorgtoeslag gecompenseerd zodat voor iedereen goede zorg ook financieel toegankelijk is.
Wat is uw oordeel over de opinie van Mark van Houdenhoven, voorzitter van de Raad van Bestuur van de Sint Maartenskliniek en bijzonder hoogleraar Economische bedrijfsvoering in de gezondheidszorg aan de Radboud Universiteit Nijmegen, die van oordeel is dat de VGZ alleen maar om puur financiële redenen de keuzevrijheid van patiënten aantast?2
Ik laat deze opinie aan hem.
Toont het feit dat al in juli mensen niet meer bij hun eigen ziekenhuis terechtkunnen niet aan dat dit zorgstelsel, met een dominante positie voor zorgverzekeraars die op basis van financiële afwegingen tot dergelijke besluiten komen, failliet is? Kunt u uw standpunt toelichten?
Nee, dit systeem is niet failliet, zoals ik al vaak heb toegelicht. Zorgverzekeraars vervullen een belangrijke rol in het stelsel, zowel op het terrein van kostenbeheersing als van kwaliteit. Daarnaast kunnen mensen in dit stelsel kiezen bij welke verzekeraar ze verzekerd willen zijn. Dat vind ik een heel groot goed.
Bent u bereid om met de VGZ in gesprek te gaan om het conflict tussen het Ikazia Ziekenhuis en de VGZ op te lossen? Zo neen, waarom niet?
Nee, dit is namelijk een gevolg van een afspraak tussen twee partijen, waar ik niet tussen wil komen. Wel houd ik de situatie in de gaten en laat ik mij informeren door zowel het ziekenhuis als de zorgverzekeraar. Van belang is dat de NZa gesprekken heeft gevoerd met de twee partijen om ervoor te zorgen dat patiënten goed voorgelicht en eventueel doorverwezen worden.
Respecteert u het recht van een Kamerlid om informatie op te vragen? Zo ja, hoe verklaart u dan dat u geen informatie verstrekt over wie de vervolgopdracht gaf aan de EDP-auditors aangaande documenten over de CAF 11-zaak? Bent u bereid de opdracht alsnog aan de Kamer te sturen?1
In mijn brief van 21 juni jl. (Kamerstuk 31 066, nr. 497) heb ik u hierover geïnformeerd, het betreft de volgende passage: «De EDP-auditors hebben ook aangegeven dat zij in hun verslag van 2 oktober zelf een voorstel hebben gedaan voor het vervolg van de werkzaamheden die naar hun mening binnen redelijke tijd door henzelf was uit te voeren. Hun voorstel bestond uit twee varianten. In overleg met het Ministerie van Financiën is de meest uitgebreide variant gekozen. Er was daarbij volgens de auditors geen sprake van een beperking of belemmering. Dit komt overeen met de mail van 2 oktober waarin aan de EDP-auditors wordt bevestigd om de door hen voorgestelde zoekopdracht uit te voeren.»
Wilt u de Kamer eveneens het document doen toekomen waarnaar wordt verwezen in het «proces van beoordeling» over de bevindingen van de EDP-auditors, en waarin de verschillen tussen deze versies zijn toegelicht? Zo nee, waarom niet?
Op 20 november jl. heb ik met uw Kamer de informatie uit deze documenten gedeeld.2 Ik heb de informatie hieruit in mijn brief van 21 juni toegelicht hoe de opdracht en de vervolgopdracht van de EDP-auditors tot stand is gekomen (Kamerstuk 31 066, nr. 497). Het is staand beleid van het kabinet om documenten die zijn opgesteld ten behoeve van intern beraad geen onderwerp van politiek debat te maken.
Wanneer is besloten tot «dieper» en «nader» onderzoek? Wat was de aanleiding tot dit extra onderzoek?
In de Kamerbrief van 11 juni jl. (Kamerstuk 31 066, nr. 490) heb ik u gemeld dat ik mede in voorbereiding op de adviescommissie uitvoering toeslagen aan Toeslagen heb gevraagd om dieper onderzoek te doen naar de CAF 11-zaak.
Met name in de opstartfase van het CAF-team ontbrak het aan een gestructureerd werkproces en is door Toeslagen ook ongestructureerd gedocumenteerd over CAF-zaken. CAF 11 behoorde tot de eerste zaken van deze aanpak. Helaas was de CAF informatiehuishouding niet goed op orde. Dit maakt dat het destijds gevolgde proces omtrent CAF 11 lastig te achterhalen is.
Wat betekent de formulering dat u ná het onderzoek van de EDP-auditors «later mijn eigen diepgravende exercitie» bent begonnen? Wat behelsde die exercitie?
Zie antwoord vraag 3.
Erkent u dat het onbegrijpelijk voor de ouders is dat er op 28 juni 2019 gesteld wordt dat het over de hele linie fout is gegaan? Kunt u aangeven wat precies de doorslag gaf om zelf tot deze conclusie te komen?
Naar aanleiding van het diepgaande onderzoek dat voorafging aan de adviescommissie uitvoering toeslagen heb ik mij gerealiseerd dat ouders in de knel zijn gekomen en dat excuses alleen niet voldoende zijn. De gesprekken met de ouders hebben dit beeld versterkt. Er is te lang sprake geweest van een tunnelvisie, waarin verdenking van misbruik de overhand had. Daarnaast is mijn beeld dat de wetgeving op onderdelen rigide is en soms te weinig mogelijkheden biedt om tegemoet te komen aan het maatschappelijk rechtvaardigheidsgevoel in deze zaken. De «tunnelvisie» werd gestaafd door de uitkomsten van rechtszaken waarin de (juridische) interpretatie van wetgeving merendeels onderschreven werd. Ik realiseer me dat deze gezinnen door het optreden van de overheid tekort zijn gedaan en dat zij in problemen zijn geraakt. Dit raakt mij zeer en ik zal er dan ook alles aan doen om dat vertrouwen te herstellen.
Kunt u de opdracht van het stopzetten van de kinderopvangtoeslag in 2013 naar de Kamer sturen, alsmede de onderbouwing van de rechtmatigheid van het stopzetten?
Deze opdracht is in het najaar 2018 vertrouwelijk met uw Kamer gedeeld.
Erkent u dat uw uitspraak in het plenair debat over het evaluatierapport over het onterecht terugvorderen van kinderopvangtoeslagen (21 maart 2019) over een gastouderbureau dat rommelde met de verantwoordingsuren onjuist is? Zo ja, hoe gaat u de schade die deze ondernemer is aangedaan herstellen? Zo nee, waarom blijft u achter uw uitspraak staan?2 3
Ik heb de Handelingen van het debat van 21 maart jl. (https://zoek.officielebekendmakingen.nl/h-tk-20182019-65-9.pdf) erop nageslagen. In deze bewoordingen heb ik me niet uitgelaten.
Kunt u aangeven welke disciplinaire maatregelen genomen zijn tegen een medewerker van de Belastingdienst? Kunt u ook aangeven welke verdenkingen daaraan ten grondslag liggen?
Ik kan geen uitspraken doen over individuen of individuele casussen.
Zijn de medewerkers van de Belastingdienst die betrokken waren bij het onderzoek naar de zogenaamde fraude en het stopzetten van de kinderopvangtoeslag nog steeds betrokken bij dit onderwerp?
Ik kan geen uitspraken doen over individuen of individuele casussen.
Hoe is het mogelijk dat de dossiers van gedupeerde ouders niet compleet zijn? Wanneer is dit vastgesteld en door wie?
Het dossier van de individuele vraagouder bevat informatie om het recht op kinderopvangtoeslag te kunnen vaststellen. Bij de initiële beoordeling door de behandelende medewerkers van Toeslagen in 2014 bleek dat de verstrekte informatie door de vraagouder veelal als incompleet werd beoordeeld. In circa de helft van de gevallen is na het indienen van bezwaar het dossier door de vraagouder voldoende aangevuld, waardoor het recht op kinderopvangtoeslag alsnog kon worden vastgesteld.
Dit staat los van de helaas ongestructureerde informatiehuishouding bij CAF/Toeslagen gedurende deze periode, waardoor het lastig is om ruim vijf jaar na het starten van CAF 11 alle informatie uit het CAF 11-dossier te achterhalen. Daar heb ik uw Kamer eerder over geïnformeerd. Tevens worden momenteel voor de herbeoordeling de dossiers van alle betrokken ouders gestructureerd voorbereid.
Op welke grond zou u vertrouwen houden in iemand die keer op keer moet toegeven dat eerder gegeven informatie toch niet klopt? Kunt u deze vraag uitgebreid beantwoorden?
Ik streef ernaar uw Kamer juist, volledig en tijdig te informeren. Ik heb helaas moeten constateren dat de informatiehuishouding bij CAF-zaken van Toeslagen gebrekkig is gebleken. Die informatiehuishouding is onvoldoende op orde om gegevens van ongeveer vijf jaar geleden gestructureerd terug te kunnen vinden. Daardoor wordt er op verschillende momenten relevante informatie gevonden over deze zaak.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór woensdag 3 juli, 12.00 uur, in verband met het algemeen overleg «Stopzetten kinderopvangtoeslag» op donderdag 4 juli 2019?
Ik heb uw vragen zo spoedig mogelijk beantwoord.
De CAF 11-zaak |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
![]() |
Herinnert u zich dat pas nadat de Kamer en u de echte documenten van de CAF 11-zaak onder ogen kregen, duidelijk werd hoe ongelooflijk de Belastingdienst ouders in deze zaak in de steek gelaten heeft?
Mede in voorbereiding op de adviescommissie uitvoering toeslagen heb ik Belastingdienst/Toeslagen (hierna: Toeslagen) gevraagd dieper onderzoek te doen naar het stopzetten van de kinderopvangtoeslag van deze groep ouders. Uit dit diepere onderzoek is informatie naar voren gekomen, waardoor ik tot de overtuiging ben gekomen dat er een te grote focus lag op het bestrijden van misbruik, dat de wetgeving deels te rigide is, er op sommige punten sprake was van een trage en onzorgvuldige uitvoering door Toeslagen en er in het gehele proces te weinig oog was voor de menselijke maat. Hiervoor verwijs ik u ook naar mijn brief van 11 juni jl.1
Wanneer en naar aanleiding waarvan heeft u een eigen diepgravende analyse laten uitvoeren? Kunt u het resultaat hiervan aan de Kamer doen toekomen?1
Zie hiervoor de beantwoording op vraag 1.
Herinnert u zich dat in de casusbeschrijving Hawaii versie 0.9 (waarop het hele onderzoek en de stopzetting later gebaseerd zouden worden) gesteld is dat de signalen uit 2013 kwamen, terwijl na heel lang doorvragen van de Kamer en journalisten duidelijk werd dat de signalen uit 2011 kwamen en in 2013 al helemaal opgelost waren?
Het is correct dat mede naar aanleiding van Kamervragen deze omissie aan het licht is gekomen. Ik heb echter in de brief van 28 juni jl. aangegeven dat er naast de GGD-documenten uit 2011 ook een GGD-signaal uit 2013 als relevant kwalificeert.3 Deze e-mail is, samen met het GGD-bevindingenverslag en de twee e-mails uit 2011, mede aanleiding geweest voor het starten van de CAF 11-zaak.
Kunt u aangeven van welke datum de twee interne versies 0.1 en 0.2 van de casusbeschrijving zijn? Wanneer zijn deze stukken aangemaakt?
Beide versies van de casusbeschrijving zijn aangemaakt op dezelfde dag, te weten 7 oktober 2013.
Staan in de twee interne versies de signalen uit 2011 benoemd? Zo ja, met welk jaartal?
In de interne versies staat een signaal uit 2011 benoemd. Het document bevat echter een aantal inconsistenties, waaronder dat er abusievelijk 2013 in plaats van 2011 wordt vermeld met betrekking tot een signaal uit 2011.
Kunt u de twee interne versies aan de Kamer doen toekomen?
Het is staand beleid van het kabinet om documenten die zijn opgesteld ten behoeve van intern beraad geen onderwerp van politiek debat te maken.
Kunt u aangeven waarom de kinderopvangtoeslag van meer dan 300 gezinnen is stopgezet op basis van 16 actualiteitsbezoeken bij gastouders, terwijl u nu plompverloren toegeeft: «er is naar aanleiding van de actualiteitsbezoeken geen bewijs van fraude of misbruik vastgesteld bij een van de zestien bezochte gastouders»?2
Mijn ambtsvoorganger heeft in mei 2013 een reeks aan maatregelen aangekondigd om toeslagfraude te bestrijden.5 Een van de maatregelen betrof bijvoorbeeld de introductie van risicoprofielen, waarmee aanvragen met een mogelijk verhoogd frauderisico werden gedetecteerd en extra gecontroleerd. Dit leidde ertoe dat betrokken aanvragers langer op een voorschot (toeslag) moesten wachten en/of werden uitgenodigd bij de balies van de Belastingdienst. Als een aanvrager zich niet bij de balie meldde gold het adagium «no show, no money». In de Kamerbrief van mei 2013 werd al het spanningsveld benoemd «tussen dienstverlening enerzijds en fraudebestrijding anderzijds.»
De bezoeken bij de gastouders waren gericht op het verzamelen van actuele informatie over de kinderopvang. Van de bevindingen van de actualiteitsbezoeken bij de zestien gastouders is geen algemeen beeld te schetsen, omdat er bij diverse gastouders verschillende constateringen zijn gedaan. De constateringen betreffen bijvoorbeeld gebreken in de administratie, afwezigheid van opvangkinderen en hoge opvanguren. Deze constateringen waren aanleiding om vervolgonderzoek bij het gastouderbureau in te stellen, waarbij urenstaten van de betreffende gastouders zijn opgevraagd. Dit onderzoek gaf aanleiding om het recht op kinderopvangtoeslag van de vraagouders te beoordelen. Daartoe is de zaak overgedragen naar de reguliere toezichtsbehandeling bij Toeslagen. Vervolgens is de hele populatie van vraagouders gerelateerd aan het betreffende gastouderbureau gecontroleerd. Daarbij ontbrak het aan een gestructureerd werkproces. Uiteindelijk gaf het totaal van de constateringen onvoldoende aanleiding om een fraudeonderzoek te starten bij het gastouderbureau. Het recht op kinderopvangtoeslag van de vraagouders kon op basis van de beoordeling niet in alle gevallen worden vastgesteld.
Sinds wanneer weet u dat er bij de actualiteitsbezoeken geen bewijs van fraude en misbruik is vastgesteld bij een van de zestien bezochte gastouders?
De Belastingdienst heeft in 2015 vastgesteld dat er onvoldoende onderbouwing was voor een strafzaak tegen het betrokken gastouderbureau. Er is naar aanleiding van de actualiteitsbezoeken geen bewijs van fraude of misbruik vastgesteld bij een van de zestien bezochte gastouders. De bevindingen bij de zestien bezochte gastouders gaven wel aanleiding tot onderzoek naar het recht op kinderopvangtoeslag van de vraagouders.
Kunt u de volgende stukken aan de Kamer doen toekomen?
De voorbereidingen van Toeslagen ten behoeve van het onderzoek van de ADR zijn in gang gezet. De onderzoeksopdracht aan de Auditdienst Rijk (ADR) is nagenoeg afgerond. Deze opdracht zal zo spoedig mogelijk aan uw Kamer worden toegezonden. Het is staand beleid van het kabinet om interne documenten niet te verstrekken. Dat geldt dus ook voor de inventarisatielijsten. De stukken uit 2011 hebben geen rol gespeeld in de CAF 11-zaak. De informatie over de actualiteitsbezoeken is op 2 juli jl. in geobjectiveerde vorm met uw Kamer gedeeld.6
Indien het antwoord op de voorgaande vraag nee luidt, beseft u dan dat deze twee documenten (en andere in deze vragen gevraagde documenten) gewoon onder de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) vallen en dat u ze dus aan elke burger beschikbaar dient te stellen indien gevraagd?
De Wet openbaarheid van bestuur bevat een reeks verplichte en facultatieve weigeringsgronden die bij verzoeken om openbaarmaking van documenten bepalen of en in hoeverre een document openbaar gemaakt wordt.
Beseft u dat het kabinet zelf van mening is dat het informatierecht van een Kamerlid (artikel 68 van de Grondwet) verder gaat dan de Wob, maar dat u in deze casus stelselmatig documenten niet aan de Kamer verschaft?
In de brief van 25 april 2016 van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties aan uw Kamer is een beschouwing gegeven over de verschillen tussen het inlichtingenrecht van het parlement op grond van artikel 68 Grondwet en het regime van de Wet openbaarheid van bestuur, dat ziet op informatie die in documenten is neergelegd.7
Indien u ook maar een document in deze Kamervragen niet wilt verstrekken, wilt u die weigering dan aan het kabinet voorleggen, alwaar u alleen met een beroep op «het belang van de staat» een document kunt weigeren aan een Kamerlid? Kunt u vervolgens aan de Kamer mededelen voor welke documenten (en op welke datum) het kabinet besloten heeft om deze documenten niet aan de Kamer te verschaffen?
In de brief van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 21 januari 2002 aan uw Kamer is uitgebreid ingegaan op de gang van zaken indien een beroep wordt gedaan op het belang van de staat om bepaalde inlichtingen niet aan het parlement te verstrekken.8 Zoals ik al eerder heb aangegeven, ben ik altijd bereid inlichtingen te verstrekken.
Kunt u aangeven hoe het komt dat de dossiers in CAF 11 zo ongelooflijk incompleet zijn? Waren ze compleet genoeg voor het intrekken van de toeslagen?
Deze vraag ziet op twee verschillende typen dossiers.
Het dossier van de individuele vraagouder bevat informatie om het recht op kinderopvangtoeslag te kunnen vaststellen. Bij de initiële beoordeling in 2014 bleek dat de verstrekte informatie door de vraagouder veelal als incompleet werd beoordeeld. In circa de helft van de gevallen is na het indienen van bezwaar het dossier door de vraagouder voldoende aangevuld, waardoor het recht op kinderopvangtoeslag alsnog kon worden vastgesteld.
Dit staat los van de helaas ongestructureerde informatiehuishouding bij CAF/Toeslagen gedurende deze periode, waardoor het lastig is om ruim vijf jaar na het starten van CAF 11 alle informatie uit het CAF 11-dossier te achterhalen. Daar heb ik uw Kamer eerder over geïnformeerd. Tevens worden momenteel voor de herbeoordeling de dossiers van alle betrokken ouders gestructureerd voorbereid.
Zitten alle verslagen van de actualiteitsbezoeken in de individuele dossiers van de ouders?
De auditors hebben in hun onderzoek naar de documenten enkele verslagen van actualiteitsonderzoeken aangetroffen. Het gaat daarbij om op een individuele zaak betrekking hebbende documenten. Het vaststellen of alle verslagen van actualiteitsbezoeken zijn opgenomen in de individuele dossiers vergt meer tijd dan beschikbaar is voor de beantwoording van deze vraag.
Welke acties gaat u binnen twee weken nemen richting de getroffen ouders (gastouders en vraagouders)? Of bent u van plan weer een half jaar te wachten, terwijl u er zelf kennis van genomen heeft in de individuele gesprekken dat het handelen van de Belastingdienst geleid heeft tot echtscheidingen, baanverlies, schulden en veel meer?
In mijn brief van 11 juni jl. (Kamerstuk 31 066, nr. 490.) heb ik aangegeven welke maatregelen ik neem om de situatie voor de betrokken ouders recht te zetten. Ik heb de adviescommissie uitvoering toeslagen gevraagd mij daarbij te helpen, en daarbij de gerechtvaardigde belangen van de toeslaggerechtigden voorop te stellen. Ook heb ik de adviescommissie gevraagd advies uit te brengen over de mogelijkheden voor Toeslagen om binnen de wettelijke kaders en de grenzen van de uitvoerbaarheid – waar nodig – maatwerk te bieden. Meer in het algemeen gaat de adviescommissie bezien hoe ouders anderszins tegemoet kunnen worden gekomen. Gelet op de maatschappelijke urgentie heb ik de adviescommissie gevraagd om zo snel mogelijk, rekening houdend met het zomerreces, met een deeladvies te komen over de vraag welke beleids- en beoordelingsruimte Toeslagen naar het oordeel van de adviescommissie heeft in de verdere afhandeling van de zogenoemde CAF 11-zaken en in aanverwante zaken. Het eindrapport van de adviescommissie wordt eind 2019 verwacht.
Om te voorkomen dat ouders in deze CAF 11-zaak (verder) in problemen zouden komen, heb ik de invordering (inclusief verrekening met lopende toeslagen) van de betreffende terugvorderingen kinderopvangtoeslag opgeschort. Dit in afwachting van de adviezen van de adviescommissie uitvoering toeslagen. Tot die tijd zal geen invorderingsrente in rekening worden gebracht. In aanvulling daarop heb ik met mijn brief van 28 juni jl. die opschorting uitgebreid tot andere toeslag- en/of belastingschulden van de betreffende ouders.
Mijn belangrijkste zorg ligt bij de vraagouders. Met dat perspectief zal de adviescommissie uitvoering toeslagen haar werkzaamheden uitvoeren.
Bent u bereid de klokkenluider onmiddellijk en volledig te rehabiliteren?
Ik doe geen uitspraken over individuen of individuele casussen. Wel ben ik bij de brief van 28 juni jl. ingegaan op de ruimte voor medewerkers van de Belastingdienst om misstanden aan de kaak te stellen. Het is cruciaal dat iedere ambtenaar dit kan doen zonder daarbij op enigerlei wijze te worden benadeeld. Uiteraard is daarbij wel van belang dat vertrouwelijke gegevens van burgers en bedrijven bij de dienst veilig zijn en er zorgvuldig wordt omgegaan met informatie. Mede met dit doel heeft iedere ambtenaar een geheimhoudingsplicht. Verder wil ik een ieder die vermoedens heeft van schendingen of misstanden bij de Belastingdienst oproepen zich te melden bij de daarvoor geëigende plekken binnen de Belastingdienst of bij de onafhankelijke en buiten de Belastingdienst gepositioneerde commissie integriteit via commissieintegriteitbelastingdienst@rijksoverheid.nl.
Ik vind sociale veiligheid in de Belastingdienst van groot belang: mijn ambitie is een open cultuur waarbinnen medewerkers vermoedens van integriteitschendingen en misstanden vrijelijk kunnen melden. Bij de behandeling van casuïstiek worden kaders in de regelgeving gerespecteerd en belangen zorgvuldig gewogen. Daarbij verwijs ik ook naar de eerste voortgangsrapportage over de Belastingdienst, waar ik een vierde pijler «cultuur» wil toevoegen aan het Beheerst Vernieuwen programma.
Heeft u signalen dat er bij andere CAF-projecten zaken zijn misgegaan, zoals het stopzetten (i.p.v. opschorten) van kinderopvangtoeslagen – wat wettelijk niet mag –, het niet op tijd behandelen van bezwaarschriften en het handelen op basis van onvolledige signalen? Zo ja, welke en hoeveel signalen heeft u en wat gaat u daarmee doen?
Tijdens het debat van 21 maart jl. heb ik aan uw Kamer een onderzoek toegezegd naar het handelen van Toeslagen in andere CAF-zaken door de Auditdienst Rijk (ADR). Op dit moment heb ik geen concrete aanwijzingen dat sprake is geweest van onzorgvuldig handelen bij andere CAF-zaken op de wijze zoals dat in CAF-11 is gebeurd. Naar verwachting komt de ADR eind 2019 met de bevindingen. Ik heb aan de adviescommissie uitvoering toeslagen gevraagd naar een oordeel in meer algemene zin over het handelen van Toeslagen in andere zaken waarin vermoedens van georganiseerde fraude aan de orde zijn en of de positie van de toeslaggerechtigden hierbij voldoende is gewaarborgd.
Bent u bereid de opdracht aan de commissie-Donner zodanig te veranderen dat de hele periode vanaf 2013 onderzocht wordt? Kunt u de nieuwe onderzoeksopdracht aan de Kamer doen toekomen?
Voor mij staan de betrokken ouders voorop. Ik ben vastberaden dit zo snel als mogelijk recht te zetten en heb de adviescommissie uitvoering toeslagen gevraagd mij daarbij te helpen. Daarin staat de commissie niets in de weg.
Bent u van mening dat burgers die door de Belastingdienst benadeeld zijn via een normale weg hun recht konden halen?
Bezwaar en beroep bij een onafhankelijke rechter stond voor iedereen open. De burgers konden dus via de normale weg hun recht halen. Wel is er, zoals ik eerder heb gemeld, in het proces veel misgegaan: termijnen zijn overschreden, niet alle stukken zijn in lopende procedures ingebracht en de vaktechnische lijn met juridische waarborgen ontbrak. Dat wil ik recht te zetten. In algemene zin heb ik voor de toekomst de adviescommissie uitvoering toeslagen gevraagd advies te geven of de praktische rechtsbescherming van burgers in toeslagzaken verbetering behoeft, naar aanleiding van de motie Omtzigt. Aanvullend zal de motie Leijten worden meegenomen in het traject «Maatwerk in Dienstverlening» zoals ook beschreven in de brief van 11 juni jl.
Is er een ook maar een Belastingdienstmedewerker op de vingers getikt (of meer) voor het feit dat burgers bewust niet te horen kregen welke bewijsstukken ze moesten insturen?
Ik kan geen uitspraken doen over individuen of eventuele individuele casussen. Tijdens het Algemeen Overleg Belastingdienst van 19 juni jongstleden heb ik aangekondigd uw Kamer in de nieuwe voortgangsrapportage over de Belastingdienst te informeren over de opvolging van de aanbevelingen van de commissie onderzoek Belastingdienst – commissie Joustra-Borstlap – over met name de cultuur bij de Belastingdienst. Deze brief heeft uw Kamer op 2 juli jl. ontvangen. In deze brief heb ik aangegeven dat ik bij de invulling van de toezegging verder wil kijken dan de aanbevelingen van de commissie. Daarom kies ik voor een brede aanpak van de cultuur binnen de Belastingdienst. Ik laat dit traject uitvoeren door een extern onderzoeksbureau, dat gespecialiseerd moet zijn in cultuurvraagstukken en dat tevens ruime expertise heeft om de benodigde gedragsveranderingen te ondersteunen.
In het verlengde daarvan is het belangrijk dat de Belastingdienst leert van deze casus en zo snel mogelijk en binnen de gehele Belastingdienst zorgt voor een open en veilig werkklimaat. Deze casus laat zien dat de wens om te voldoen aan de maatschappelijke roep om fraudebestrijding samen met strikte regelgeving naar mijn opvatting heeft geleid tot het ontstaan van een «tunnelvisie». Het was een combinatie van beleid en uitvoering, waarbij in het spanningsveld tussen fraudebestrijding en dienstverlening de eerste de overhand heeft gekregen. In dit klimaat is het belangrijk dat fouten op het juiste niveau worden gemeld, nadrukkelijk van die fouten wordt geleerd, dilemma’s worden besproken en moreel leiderschap en rechtstatelijk handelen de mores zijn. En waarbij in de relatie met burgers en bedrijven oog is voor de menselijke maat.
Is er een ook maar een Belastingdienstmedewerker op de vingers getikt (of meer) voor het feit dat grote aantallen bezwaarschriften meer dan een jaar zijn blijven liggen?
Zie hiervoor de beantwoording op vraag 20.
Is er een ook maar een Belastingdienstmedewerker op de vingers getikt (of meer) voor het feit dat de datum van de aanleiding verkeerd is weergegeven in de documenten?
Zie hiervoor de beantwoording op vraag 20.
Is er een ook maar een Belastingdienstmedewerker op de vingers getikt (of meer) voor het feit dat de dossiers volstrekt onvolledig geweest zijn?
Zie hiervoor de beantwoording op vraag 20.
Is er een ook maar een Belastingdienstmedewerker op de vingers getikt (of meer) voor het feit dat stukken van burgers zijn achtergehouden tot en met de Hoge Raad?
Zie hiervoor de beantwoording op vraag 20.
Kunt u deze vragen een voor een en zeer zorgvuldig beantwoorden en wel vóór woensdag 3 juli, 12.00 uur, in verband met het algemeen overleg «Stopzetten kinderopvangtoeslag» op donderdag 4 juli 2019?​
Ik heb uw vragen zo zorgvuldig mogelijk beantwoord.
Voorwaardelijke toelating van Spinraza tot het basispakket |
|
Henk van Gerven (SP) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Hoe rijmt u de uitspraak die u deed tijdens het algemeen overleg Geneesmiddelenbeleid op 6 juni 2019 over een zo snel mogelijke start van de behandeling van SMA patiënten met Spinraza met het nieuws dat de eerste behandelingen in het vroegste geval 1 januari 2020 van start gaan?1
In het Algemeen Overleg Geneesmiddelenbeleid van 6 juni 2019 heb ik aangegeven mij tot het maximale in te spannen om het voorwaardelijke toelatingstraject zo snel mogelijk te kunnen starten. Ik heb daarom ook aangegeven dat we gezamenlijk met partijen inzetten op het stapsgewijs starten van de behandelingen per uiterlijk per 1 januari 2020. Ik probeer deze periode uiteraard zoveel mogelijk te bekorten. Tijdens het VAO Geneesmiddelenbeleid heb ik daarom ook de motie van leden mevr. Ellemeet en mevr. Agema over het zo snel mogelijk starten van het traject overgenomen.
Ik heb aangegeven dat dit een gezamenlijk voorbereidingstraject betreft samen met het UMC Utrecht, de patiëntenvereniging en de leverancier. Waar het de stappen betreft die bij hoofdzakelijk het Ministerie van VWS liggen heb ik aangegeven dat deze geen vertragende factor zullen vormen. Het cruciale pad van de voorbereiding is gelegen in de noodzakelijke zorginhoudelijke voorbereidingen die het UMC Utrecht treft om de behandelcapaciteit op te bouwen.
Deelt u de mening dat SMA patiënten zo snel mogelijk toegang moeten krijgen tot Spinraza omdat elke dag voor hen telt en zij spierfuncties die zij verliezen niet meer terug krijgen?
Uiteraard deel ik deze mening. Samen met de betrokken partijen zet ik mij daarom ook tot het uiterste in om zo snel mogelijk de voorwaardelijke toelating van Spinraza van start te laten gaan. Ik sta in nauw contact met alle partijen om de voortgang te bespreken en voortdurend te bekijken waar versnelling mogelijk is. Ook in de zomerperiode wordt hieraan hard doorgewerkt door alle partijen. Na het zomerreces zal ik de Tweede Kamer een voortgangsbrief toesturen over de stand van zaken van de voorbereiding van het voorwaardelijke toelatingstraject Spinraza.
Deelt u de mening dat de voorbereiding van het behandelcentrum, het vastleggen van afspraken in een convenant en het maken van financiële afspraken met de fabrikant, geen half jaar hoeft te duren en het een kwestie van wilskracht is om hier vaart mee te maken?
Dat deel ik niet. Zoals ik heb aangegeven in mijn brief van 13 juni en in het VAO Geneesmiddelenbeleid van 18 juni is het kritieke pad van de voorbereiding gelegen in de opbouw van de behandelcapaciteit van het UMC Utrecht. De patiëntengroep die straks in behandeling wordt genomen is omvangrijk, waarbij het gaat om een langdurig behandeltraject met een complexe toedieningsprocedure en een uitgebreid nazorgtraject. Het kost tijd om te doordenken hoe deze grote instroom kan plaatsvinden zonder dat het ten koste gaat van de kwaliteit van zorg aan andere patiëntengroepen. Ook sta ik in nauw contact met de patiëntenorganisatie. De patiëntenorganisatie is op de hoogte van het voorgestelde tijdspad en heeft mij laten weten zich, samen met de nadere partijen, tot het uiterste te zullen inspannen om dit tijdspad tot een minimum te beperken.
Wat gaat u doen om de behandelingen nog deze maand van start te laten gaan, omdat het hier om mensenlevens gaat?
Zoals ik reeds heb aangegeven is het volgens het UMC Utrecht niet haalbaar om de behandelingen nog deze maand van start te laten gaan. Het UMC Utrecht heeft tijd nodig om het zorgpad voor deze instroom van patiënten goed te doordenken, zo nodig aan te passen en te bezien hoe deze nieuwe groep gecontroleerd in te laten stromen. Dit is belangrijk om de kwaliteit van zorg voor deze en andere patiëntengroepen binnen het centrum te borgen.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het algemeen overleg van Pakketbeheer van 26 juni 2019?
Ja.
Nederlandse verzekeraars die meer kunnen doen om medicijnen betaalbaar te maken |
|
Kirsten van den Hul (PvdA), Henk Nijboer (PvdA), Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het rapport «Taming Big Pharma»?1
Ja.
Bent u het ermee eens dat toegang tot betaalbare medicijnen onderdeel uitmaken van het universele recht op gezondheid?
Ja, toegang tot medicijnen is een onderdeel van het universele recht op gezondheid volgens zowel de United Nations High Commissioner for Human Rights (OHCHR) als de World Health Organisation (WHO).
Deelt u de mening dat institutionele beleggers invloed kunnen uitoefenen op farmaceutische bedrijven en op deze manier kunnen bijdragen aan het betaalbaar maken van medicijnen en eerlijke belastingbetaling door farmaceuten?
Institutionele beleggers, waaronder verzekeraars, zijn verantwoordelijk voor hun eigen beleggingsbeleid en bepalen zelf in welke bedrijven belegd wordt. Het kabinet verwacht van institutionele beleggers echter wel dat zij daarbij invulling geven aan hun responsibility to respect onder de United Nations Guiding Principles on Business and Human Rights (UNGP’s) en dat zij zich houden aan de OESO-richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen (OESO-richtlijnen). Daarnaast zijn er binnen het Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (IMVO)-convenant Verzekeringssector afspraken gemaakt met de overheid, de verzekeringssector (via Verbond van Verzekeraars en Zorgverzekeraars Nederland), vakbond FNV en niet-gouvernementele organisaties (NGO’s) over de naleving van de OESO-richtlijnen en UNGP’s en over de gezamenlijke inzet om IMVO-risico’s aan te pakken en te voorkomen. Gezondheid (waaronder toegang tot medicijnen) is een van de thema’s waar convenantspartijen gezamenlijk zoeken naar mogelijkheden voor structurele verbeteringen.
Volgens de OESO-richtlijnen wordt van institutionele beleggers verwacht dat zij hun invloed aanwenden bij bedrijven waarin zij investeren. Dit kunnen zij bijvoorbeeld doen door algemene aandeelhoudersvergaderingen bij te wonen en via spreektijd en stemrecht hun opvattingen over MVO-thema’s, zoals het naleven van de belastingwetten en -regelgeving, uit te dragen. Ook kunnen zij informatie opvragen bij en contact leggen met de bedrijven waarin ze investeren om hun verwachtingen duidelijk te maken.
Dit is tevens wat de Access to Medicine Foundation, met steun vanuit de begroting Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, beoogt met zijn Investeerdersverklaring. Inmiddels hebben 90 investeerders, die gezamenlijk activa van meer dan USD 12 biljoen beheren, de Investeerdersverklaring ondertekend. Hiermee zeggen zij toe de resultaten uit de Index te gebruiken bij zowel hun investeringsbeslissingen, als in hun engagement met bedrijven (als ze eenmaal in deze bedrijven hebben belegd). Het kabinet moedigt Nederlandse verzekeraars die dit nog niet hebben gedaan, aan de Investeerdersverklaring te ondertekenen en opvolging te geven aan de daarbij behorende verplichtingen.
Wat vindt u ervan dat Nederlandse verzekeraars als Aegon en Allianz in 2019 tezamen voor maar liefst 11 miljard euro hebben belegd in farmaceutische bedrijven zonder hen aan te sporen hoge medicijnprijzen terug te dringen?
Zoals ook aangegeven in het antwoord op vragen 3 en 6 zijn verzekeraars zelf verantwoordelijk voor hun beleggingsbeleid. Dit geldt ook voor de twee Nederlandse verzekeraars Aegon en Allianz. Aegon en Allianz zijn beiden lid van het Verbond van Verzekeraars, een van de IMVO-convenantspartijen. Daarnaast heeft Aegon N.V. bij de ondertekening van het IMVO-convenant Verzekeringssector een intentieverklaring ondertekend. Hierin verklaart Aegon N.V. de geest en de doelstellingen van het IMVO-convenant te ondersteunen en te trachten daarbij zoveel mogelijk in lijn met de doelstellingen en afspraken te handelen. De verzekeraar heeft verklaard open te staan voor inzet, samenwerking en kennisdeling bij de uitvoering van het IMVO-convenant. Binnen het IMVO-convenant wordt gekeken hoe investeerders hun invloed kunnen gebruiken.
Daarnaast moedigt het kabinet Nederlandse verzekeraars, waaronder Aegon N.V. en Allianz N.V. aan om de Investeerdersverklaring van de Access to Medicine Foundation te ondertekenen. Aegon heeft in een reactie aangegeven dat het een engagement programma voert met farmaceutische bedrijven, waarbij het de dialoog aangaat met deze bedrijven en onder andere excessieve prijsverhogingen voor medicijnen, frauduleuze accountingpraktijken en de promotie van patiëntenprogramma’s voor mensen met lage inkomens bespreekt. Ook heeft Aegon aangegeven dat de Access to Medicine Index nog niet meegenomen wordt in het screeningsproces, maar dat het dit wel aan het onderzoeken is.
Wat vindt u ervan dat vijf van de negen onderzochte verzekeraars geen concrete actie ondernemen tegen oneerlijke belastingbetaling door farmaceuten?
Zoals ook aangegeven in het antwoord op vragen 3 en 6 zijn verzekeraars zelf verantwoordelijk voor hun beleggingsbeleid. Farmaceutische bedrijven zijn zelf verantwoordelijk voor hun belastingafdracht. Het kabinet moedigt verzekeraars aan om, conform de afspraken binnen het IMVO-convenant, farmaceutische bedrijven aan te spreken, wanneer uit de IMVO-risicoanalyse die deel uitmaakt van de gepaste zorgvuldigheid naar voren komt dat zij niet handelen volgens hoofdstuk XI uit de OESO-richtlijnen. Dit hoofdstuk ziet op de verantwoordelijkheid van bedrijven met betrekking tot belastingafdrachten.
Vindt u ook dat de druk van verzekeraars op farmaceuten om betaalbare medicijnen te maken en eerlijk belasting te betalen omhoog moet? Zo ja, bent u bereid om er bij Nederlandse verzekeraars op aan te dringen om de investeerdersverklaring van Access to Medicine Index te tekenen en druk uit te oefenen op de farmaceutische bedrijven waarin zij investeren? Kunt u een toelichting geven? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u het ermee eens dat het wenselijk is dat Nederlandse investeerders transparant zijn over hun investeringen? Zo ja, bent u bereid om maatregelen te nemen die transparantie bevorderen? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet vindt het wenselijk dat Nederlandse investeerders transparant zijn over hun investeringen. De afspraken in het IMVO-convenant Verzekeringssector zien toe op de invulling van het beleggingsbeleid en het toepassen van gepaste zorgvuldigheid conform OESO-richtlijnen en de UNGP’s. Transparantie is een belangrijk onderdeel van het IMVO-convenant Verzekeringssector. Zo werkt de overheid, in samenwerking met NGO’s en verzekeraars, aan het opstellen van ESG-themakaders die handvatten bieden voor verzekeraars om hun due diligence uit te voeren. Transparantie is hier een onderdeel van. De hogergenoemde Access to Medicine Index is eveneens bedoeld om transparantie over de activiteiten van farmaceuten te bevorderen. Ik zie momenteel dan ook geen aanleiding tot het nemen van extra maatregelen.