Het vastlopen van de versterkingsoperatie in Groningen |
|
Sandra Beckerman , Henk Nijboer (PvdA) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de artikelen «Nieuwe versterkingsaanpak Wiebes is een vertragingstactiek» en «Eerste versterkingsbijeenkomst in Oldambt: Mijn verzakte boerderij is mijn oude dag»?1
Ja.
Klopt de bewering van CDA-wethouder Prins van Loppersum dat de versterkingsaanpak een vertragingstactiek van u is?
Nee, integendeel, de nieuwe versterkingsaanpak is er, conform het advies van de Mijnraad en Staatstoezicht op de Mijnen (SodM), op gericht alle versterking die voor de veiligheid nodig is zo snel mogelijk te realiseren.
Klopt het dat een medewerker van de Nationaal Coördinator Groningen (NCG), naar aanleiding van een aantal woningen dat een nieuw risicoprofiel heeft gekregen op basis van fictieve gegevens van een computermodel, de volgende uitspraak deed: «het is een rampzalig gebeuren, het vliegt alle kanten op»? Bent u het met deze medewerker eens?
Dergelijke uitspraken kan ik niet verifiëren, maar ik herken mij hier niet in en de waarnemend NCG heeft aan mij bevestigd dat dit niet het standpunt van de NCG is.
Klopt het dat een medewerker van de NCG het volgende heeft gezegd: «Ja mevrouw het is een idiote zaak, we kunnen het niet verdedigen» en dat wethouder Slager heeft gezegd dat deze versterkingsaanpak een absurdistisch overheidstoneel is? Bent u dat met beide eens?
Zie antwoord vraag 3.
Wat zegt het als lokale bestuurders en medewerkers van de NCG zo weinig vertrouwen hebben in uw aanpak dat ze dergelijke uitspraken doen? Zij moeten dit toch uitvoeren, hoe kunnen de inwoners in Groningen dan nog vertrouwen in deze aanpak hebben?
Ik beschouw het als een gezamenlijke opdracht van de bestuurders van Rijk en regio om op basis van de kennis en adviezen van experts de versterkingsoperatie zodanig vorm te geven dat de veiligheid geborgd is en lokale gemeenschappen hier zo min mogelijk nadeel van ondervinden. Wij hebben op basis van het advies van de Mijnraad afspraken gemaakt over het vervolg van de versterkingsoperatie (Kamerstuk 33 529, nr. 502 en nr. 527). Zoals in vervolg daarop ook aangegeven in mijn brief aan uw Kamer op 22 november jl. (Kamerstuk 33 529, nr. 535), hebben wij gezamenlijk geconstateerd dat het plan van aanpak dat de NCG aan de hand hiervan heeft opgesteld voldoende basis biedt om aan de slag te gaan, maar ook dat een aantal zaken nog verder uitgewerkt moet worden. Hierover zijn wij in gesprek. Dit uitvoering van de versterking kan hier echter niet op wachten.
Hoe denkt u dat de inwoners van Groningen zich voelen als de lokale bestuurders die een onmisbare rol moeten vervullen in het veilig maken van de huizen van mensen er geen vertrouwen in hebben?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u ermee bekend dat ook het Groninger Gasberaad en de Groninger Bodem Beweging de aanpak van de versterking niet steunen?
De kritiek van het Groninger Gasberaad en de Groninger Bodem Beweging op het plan van aanpak is mij bekend.
Bent u bereid eindelijk het HRA-model weg te doen als basis van de aanpak en in plaats daarvan gewoon individuele huizen te gaan inspecteren op veiligheid en te stoppen een model, dat bedoeld is om op macroniveau risico’s in te schatten, als basis te gebruiken voor de noodzakelijke individuele benadering van mensen?
Het HRA-model wordt niet gebruikt om te bepalen welke vorm van versterking voor individuele woningen nodig is. Dat gebeurt altijd op basis van een opname en, zo nodig, nadere beoordeling. De versterkingsaanpak is gebaseerd op de expertise van verschillende onafhankelijke, gerenommeerde kennisinstituten: de Mijnraad heeft op basis van de adviezen van het SodM, het KNMI, TNO, NEN en een panel van hoogleraren geadviseerd om in de versterkingsoperatie een risicogerichte prioritering te hanteren, gebruik makend van het HRA-model. Dit model is internationaal gevalideerd en gebaseerd op de beste wetenschappelijke kennis die er op dit moment is.
Wanneer komt er duidelijkheid over de financiering van de opnames bij mensen thuis? Wie gaat dat betalen?
Op 22 november jl. heb ik uw Kamer geïnformeerd over het sluiten van een overeenkomst tussen de Staat en de NAM (bijlage bij Kamerstuk 33 529, nr. 535). Op basis van deze overeenkomst komen alle versterkingskosten die voortvloeien uit de veiligheidsopgave voor rekening van NAM.
Maken mensen in Oldambt nu wel of geen aanspraak op alle regelingen die ook in andere gemeenten gelden? Deelt u de mening dat dit wel zo zou moeten zijn?
Dit verschilt per regeling. Zo zijn de Waardevermeerderingsregeling en de regeling Verduurzaming bij versterking in principe niet aan gebiedsgrenzen gebonden, en staan dus ook open voor inwoners van Oldambt die te maken hebben met erkende schade en versterking. Wel valt Oldambt nu buiten het toepassingsbereik van een aantal regelingen die vanuit het Bestuursakkoord uit 2015 financiering van NAM als basis hebben. Het streven is om voor alle regelingen die nog nodig zijn NAM op afzienbare termijn op afstand te zetten. Bij de herziening van de regelingen wordt gekeken welke regelingen moeten worden voortgezet en waar deze van toepassing moeten zijn. Op afspraken die binnen het Nationaal Programma Groningen gemaakt worden door Rijk en regio wil ik niet vooruitlopen.
Deelt u de mening dat het geen doen is dat mensen zo lang in onzekerheid verkeren over de onveiligheid van hun huis en wanneer er eindelijk wat aan gedaan zal worden? Zo ja, waarom laat u dit dan gebeuren? Zo nee, waarom is deze situatie volgens u wel verdedigbaar?
Met het besluit de gaswinning versneld en volledig te beëindigen, is een fundamenteel ander toekomstperspectief ontstaan. De Mijnraad concludeerde, op basis van adviesrapporten van het SodM, het KNMI, TNO, NEN en een panel van hoogleraren, dat het met de afbouw van de gaswinning veiliger wordt in Groningen en dat de omvang van de noodzakelijke versterking afneemt. Dit vraagt om een andere benadering van de versterkingsoperatie, waarbij de beschikbare kennis en kunde in de eerste plaats gericht wordt op versterking van de meest risicovolle woningen (Kamerstuk 33 529, nr. 502).
Ik deel het streven om onzekerheid over in hoeverre versterking nodig is zoveel mogelijk te beperken, maar wil geen beloftes doen die ik niet kan waarmaken: uitsluitsel over de noodzaak en wijze van versterking van individuele woningen kan alleen worden gegeven op basis van een opname en moet gebaseerd zijn op een actueel en accuraat beeld van het veiligheidsrisico.
Wilt u deze vragen beantwoorden voor het plenair tweeminutendebat (VSO) over de concept ministeriële regeling betreffende het minimaliseren van gaswinning uit het Groningenveld dat op woensdag 19 december 2018 gepland staat, zodat de antwoorden gebruikt kunnen worden bij de voorbereiding van moties voor dit VSO?
Ja.
Het bericht dat de Zandtsters het wachten beu zijn |
|
Matthijs Sienot (D66) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Zandtsters zijn het wachten beu: «Ons leven staat al jaren stil»»?1
Ja.
Her- en erkent u de problemen die in het artikel worden geschetst?
Ja. Met het besluit de gaswinning versneld en volledig te beëindigen, is een fundamenteel ander toekomstperspectief ontstaan. Met de afbouw van de gaswinning wordt het in Groningen veiliger en de omvang van de noodzakelijke versterking neemt af (Kamerstuk 33 529, nr. 502). De NCG heeft op basis van het advies van de Mijnraad en de afspraken daarover tussen Rijk en regio (Kamerstuk 33 529, nr. 502, nr. 527) een plan van aanpak opgesteld voor de nieuwe versterkingsopgave. Dit plan van aanpak is gericht op de snelst mogelijke realisatie van veiligheid voor huizen die op dit moment naar verwachting nog niet aan de veiligheidsnorm voldoen. Ik begrijp dat dit ook nieuwe onzekerheden met zich mee brengt voor bewoners.
Conform de bestuurlijke afspraken van 20 september 2018 (Kamerstuk 33 529, nr. 527), ligt het voortouw voor de communicatie richting bewoners bij gemeenten en de NCG, zodat zo goed mogelijk kan worden aangesloten bij de lokale omstandigheden. Alle overheden streven er gezamenlijk naar om de onzekerheid van bewoners over in hoeverre versterking nodig is zoveel mogelijk te beperken, maar ook om geen beloftes te doen die wij niet kunnen waarmaken.
Hoe komt het dat onduidelijk is wanneer welke budgetten voor de gemeenten beschikbaar zijn voor de schade- en versterkingsoperatie? Wat gaat u hieraan doen voor zowel bewoners als de gemeenten? Wanneer wordt dit wel duidelijk?
Op 22 november jl. heb ik uw Kamer geïnformeerd over het sluiten van een overeenkomst tussen de Staat en de NAM (bijlage bij Kamerstuk 33 529, nr. 535). Op basis van deze overeenkomst komen alle versterkingskosten die voortvloeien uit de veiligheidsopgave voor rekening van NAM. Dit maakt het mogelijk om de versterkingsoperatie gericht op veiligheid aan de hand van het plan van aanpak van de NCG te starten. Hierbij wordt er vooralsnog niet van uitgegaan dat geldstromen via gemeentes zullen lopen. Vanuit het Nationaal Programma Groningen (zie Kamerstuk 33 529, nr. 528) is geld beschikbaar voor toekomstperspectief, waaronder leefbaarheid. De schadeafhandeling is in handen van de Tijdelijke Commissie Mijnbouwschade Groningen (TCMG). De TCMG keert rechtstreeks betalingen uit. Deze kosten worden op NAM verhaald.
Bent u bereid met de Nationaal Coördinator Groningen (NCG) in gesprek te gaan om ervoor te zorgen dat voortaan in de kwartaalrapportage van de NCG een terugblik en een vooruitblik wordt opgenomen over de beschikbaar gestelde budgetten voor de gemeenten in het kader van de schade- en versterkingsoperatie en hoe die budgetten (al dan niet) zijn besteed?
Alle versterking die nodig is voor de veiligheid wordt uitgevoerd. Alle kosten hiervoor worden, conform de overeenkomst van 22 november jl., verhaald op de NAM. Zoals afgesproken met de regionale bestuurders op 20 september jl., mag de beschikbaarheid van middelen geen vertragende factor zijn bij de uitvoering van de versterking die nodig is voor de veiligheid.
Op dit moment voer ik intensief overleg met de bestuurders in de regio over de nadere vormgeving van de publieke aansturing van de versterkingsoperatie, eerst tijdelijk en zo snel mogelijk meer definitief en wettelijk verankerd. De precieze rolverdeling tussen overheden en organisaties zijn onderwerp van gesprek. Ik verwacht uw Kamer hierover in januari een tussenstand te kunnen sturen. Uiteraard zal regelmatig verantwoording over de voortgang worden afgelegd. Over de precieze vormgeving hiervan ga ik met de NCG in gesprek. Ik zal daarbij de in vraag 5 genoemde suggestie meenemen.
Wat is volgens u de rol van het Rijk als garantsteller voor alle schade- en versterkingskosten in Groningen? Wat is de rolverdeling tussen Rijk, de provincie, gemeenten en de NCG als het gaat om duidelijkheid geven en besluiten nemen over de hoogte en het tijdstip van budgetten die beschikbaar zijn voor de schade- en versterkingsoperatie?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden vóór aanvang van het plenaire debat over het verslag van het schriftelijk overleg (VSO) inzake het conceptministeriële regeling ter wijziging van de Uitvoeringregeling Gaswet en de Mijnbouwregeling ter uitvoering van het wetsvoorstel betreffende het minimaliseren van de gaswinning uit het Groningenveld?
Ja.
De beantwoording van vragen inzake het lekken van gif door de NAM en het bericht ‘Metingen NAM-lek ver boven grens’ |
|
Sandra Beckerman |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Metingen NAM-lek ver boven grens gezondheidscheck»?1 Kent u het bericht «Wiebes: NAM had zich pro-actiever kunnen opstellen na lekkage»?2 Wat is uw reactie op deze berichten? Hoe kan het dat de waarden in uw beantwoording netjes binnen de grenzen vallen, terwijl in het bericht het aantal van 40 ppm genoemd staat?
Ik ken deze berichten. In mijn brieven5 aan uw Kamer heb ik gebruikgemaakt van de door de veiligheidsregio Groningen aan SodM gerapporteerde meetresultaten. Dat is gebruikelijk in het geval van een incident. Er zijn op diverse plaatsen metingen verricht, nabij omwonenden, nabij het kanaal en ook in en nabij het riool waardoor het aardgascondensaat is weggelekt. In mijn aanvullende brief6 van 6 december heb ik uw Kamer geïnformeerd dat in mijn eerdergenoemde brieven uit is gegaan van een normering die door de Veiligheidsregio wordt gebruikt en dat ik voor het informeren van uw Kamer wil aansluiten bij de normering die door het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) wordt gebruikt.
In mijn brief7 van 18 december 2018 heb ik uw Kamer geïnformeerd dat de gemeente Delfzijl mij op 14 december 2018 per brief heeft geïnformeerd over metingen die door het bedrijf SGS in opdracht van gemeente Delfzijl zijn uitgevoerd. De gemeente Delfzijl geeft in haar brief aan dat de metingen van het bedrijf SGS, waarbij een verhoogde concentratie benzeen is aangetroffen, niet hebben plaatsgevonden in de publieke ruimte, maar nabij en in putten van het riool op een niet publiekelijk toegankelijke locatie.
SodM heeft op 12 december 2018 de eerste voorlopige conclusies over haar onderzoek gepubliceerd. De NAM voert op dit moment onder toezicht van SodM een onderzoek uit naar de effecten voor de omwonenden van blootstelling aan aardgascondensaat. Het onderzoek zal voor 1 februari 2019 gereed zijn. SodM zal dit onderzoek laten toetsen door het RIVM en de Gemeentelijke Gezondheidsdienst (GGD). Ik verwacht dat aan de hand van dit onderzoek zekerheid kan worden gegeven of de door SGS gemeten verhoogde concentratie hebben geleid tot een grotere blootstelling.
Waar heeft u de gegevens in de beantwoording vandaan? Wat is de bron daarvan?
Zie antwoord vraag 1.
Herinnert u zich dat u in antwoord op vraag 1 schrijft dat het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) adviseert om actief te informeren bij een waarde hoger dan 30,7 ppm? Waarom is er tijdens het verschijnen van het bericht op 1 november 2018 niet actief geïnformeerd?
Het is de verantwoordelijkheid van de Veiligheidsregio om ten tijde van een incident metingen uit te voeren en die te toetsen aan advieswaarden van het RIVM en indien nodig acties te ondernemen. Uit de gegevens waarover ik nu beschik blijkt dat de Veiligheidsregio aanvankelijk niet de advieswaarde van het RIVM heeft gehanteerd. Ik heb u hierover in mijn aanvullende brief8 van 6 december 2018 geïnformeerd.
Voldeed de NAM aan alle veiligheidseisen die ook aan een Besluit risico’s zware ongevallen (BRZO)-bedrijf worden gesteld? Bent u bereid er toch een BRZO-bedrijf van te maken? Was het Rapport inzake Grote Gevaren (RiGG) in orde? Waren de risico’s benoemd, evenals de beheersmaatregelen? Was het rapport geactualiseerd?
SodM heeft aangegeven dat in de recente periode tijdens uitgevoerde inspecties op het tankenpark Delfzijl geen overtredingen zijn geconstateerd.
In mijn brief9 van 4 december 2018 heb ik aangegeven dat het Tankerpark Delfzijl een mijnbouwwerk is. Het valt daarom niet onder de verplichtingen van het BRZO. De enige uitzondering hierop zijn ondergrondse gasopslagen. Dit is vastgelegd in de Europese Seveso III richtlijn, waarop het BRZO is gebaseerd. Door deze richtlijn kan ik van het tankenpark geen BRZO-bedrijf maken.
Ik zie daarnaast hier geen noodzaak voor omdat door de wijziging in de Mijnbouwwet d.d. 1-1-2017 men voor mijnbouwwerken een Rapport inzake Grote Gevaren (RiGG) moet indienen bij SodM. In het RiGG worden de interne en externe risico’s van de installatie en de beheersmaatregelen beschreven.
NAM heeft op 5 juli 2018 bij SodM het RiGG10 van het Tankenpark Delfzijl ingediend. Op 6 november 2018 is dit document op volledigheid getoetst. Op 4 december 2018 zijn na toetsing door SodM aanvullingen aan de NAM gevraagd. De opgevraagde informatie is nog niet ontvangen.
Wanneer verwacht u resultaten van het strafrechtelijk onderzoek?
Het Openbaar Ministerie geeft leiding aan het strafrechtelijk onderzoek. Ik heb geen inzicht in de status of de voortgang van dit onderzoek.
Waaruit is gebleken dat de NAM zich aan zijn zorgplicht heeft gehouden voor werknemers en andere mensen die hebben gewerkt rondom het tankenpark ten tijde van de lekkage en omwonenden? Wat gaat u doen om omwonenden alsnog te informeren, gerust te stellen en/of te compenseren?
Uw eerste vraag maakt deel uit van het strafrechtelijk onderzoek.
SodM heeft de NAM gesommeerd om een blootstellingsonderzoek uit te voeren van de vrijgekomen stoffen. SodM zal RIVM en de GGD betrekken bij het beoordelen van dit blootstellingsonderzoek. SodM heeft met de gemeente Delfzijl afgesproken om de omwonenden te informeren over de uitkomsten van het definitieve incidentonderzoek.
Waarom heeft de NAM het over vijf eerdere incidenten en noemt u er negen? Welke incidenten noemde de NAM niet en waarom?
NAM heeft negen «ongewone voorvallen» gemeld aan SodM. Deze negen «ongewone voorvallen» heb ik genoemd in mijn brief11 van 4 december 2018. SodM beschouwt vijf van de negen door de NAM gemelde «ongewone voorvallen» als zijnde een «incident». De vier resterende door de NAM gemelde «ongewone voorvallen» worden door SodM ook als zodanig beschouwd en zijn hieronder weergegeven.
Melding
Datum melding
Datum voorval
Stroomstoring
24 juli 2015
24 juli 2015
(oude) dieselverontreiniging waargenomen
24 oktober 2016
31 maart 2016
Lekkage bluswatersysteem
16 augustus 2016
16 augustus 2016
Aantreffen asbest pakkingen
30 september 20161
22 september 2016
Kent u het bericht «5 kuub condensaatdamp ontsnapt tijdens Code Rood actie»?3 Waarom is dat incident niet opgenomen in uw lijst? Hoe kan er op vertrouwd worden dat de rest van de lijst compleet is?
Ik ben bekend met het bericht. Tijdens de actie van Code Rood is op 2 augustus 2018 een sterke geur van aardgascondensaatdamp geroken. Deze waarneming houdt verband met het opengaan van het druk vacuüm ventiel (PVV) van tank 3. Het ventiel beschermt de tank tegen falen ten gevolge van een overdruk. Een verstopping van de dampretourleiding heeft tot een verhoogde in het dampretoursysteem geleid, waarbij uiteindelijk de PVV van de tank – conform ontwerp – open gegaan is. Deze verstopping is door de NAM verholpen.
In het verleden zijn via de brancheorganisatie afspraken gemaakt dat het activeren van een veiligheidssysteem zoals een PVV niet als een ongewoon voorval moet worden gezien en derhalve niet gemeld hoeft te worden. De activering van het veiligheidssysteem moet wel door het bedrijf geregistreerd worden. SodM zal nagaan of deze afspraken herzien moeten worden. Er zijn bij SodM geen gegevens bekend waaruit blijkt dat het activeren van het ventiel heeft geleid tot een risico voor de gezondheid.
Ik heb op dit moment, gelet op het bovenstaande, geen aanwijzingen dat de lijst met ongewone voorvallen niet compleet is.
Hebben de agenten en beveiligers die bij de Code Rood actie betrokken waren gezondheidsrisico’s gelopen? Is hier onderzoek naar gedaan?
Zie antwoord vraag 8.
Hoe is de huidige situatie nu precies, gelet op het feit dat er is niet gedurende 24 uur iemand op het park aanwezig is, dat het SodM als een van de drie extra maatregelen heeft voorgeschreven dat er een medewerker op het park aanwezig moet zijn en dat u hierop in uw beantwoording niet ingaat?
SodM heeft het Tankenpark Delfzijl op 26 oktober 2019 onder verscherpt toezicht gesteld. Een van de opgelegde maatregelen betreft het buiten kantooruren stationeren van een medewerker op het Tankenpark. SodM heeft aangegeven dat de NAM hieraan voldoet.
Hoe vaak worden de tanks op het park gereinigd van binnen? Pas na reiniging van een lege tank kan er toch pas geïnspecteerd worden op de staat van zo’n tank? Hoe vaak moet dit volgens de regels? Wanneer is dat voor het laatst gebeurd?
Volgens de milieuvergunning van het Tankenpark Delfzijl moet de bovengrondse opslag en verlading van vloeistoffen aan de Publicatiereeks Gevaarlijke Stoffen (PGS) 29 richtlijn (versie 2005) voldoen. De tanks worden overeenkomstig deze richtlijn volgens een risico gebaseerde inspectiemethode geïnspecteerd. Ten behoeve van een inspectie zal de tank eerst leeg en schoon gemaakt worden.
Daarna wordt deze visueel geïnspecteerd en worden er ook metingen uitgevoerd om de dikte van de bodem, wand en het dak te bepalen. De tank mag pas weer in gebruik worden genomen als deze als zodanig geschikt wordt bevonden. De inspectiefrequentie wordt bepaald op basis van historische inspectiedata, corrosiesnelheden en het soort product dat wordt opgeslagen. In praktijk houdt dit in dat om de tien tot vijftien jaar een tank inwendig wordt geïnspecteerd. Hieronder is een overzicht opgenomen van de geïnspecteerde tanken
Naam
Functie
Jaartal van inspectie
T1
Scheidingstank
2018
T2
Scheidingstank
2007
T3
aardgascondensaattank
2008
T4
aardgascondensaattank
2008
T5
aardgascondensaattank
2017
T6
Scheidingstank
2015
T7
aardgascondensaattank
2018
Is er na de lekkage in oktober 2018 vervuiling op de bodem van de kanalen rond het park opgetreden? Hoe was dat met de lekkage bij het laden van het schip vorig jaar?
SodM heeft aangegeven dat op dit moment onderzocht wordt of de bodem van het kanaal verontreinigd is. In opdracht van de NAM heeft een gespecialiseerd onafhankelijk deskundige monsters genomen van de bodem van het kanaal. De bodem zou verontreinigd kunnen zijn omdat bestandsdelen uit het aardgascondensaat via het slip uit het riool terecht zijn gekomen op de bodem van het kanaal.
Vorig jaar heeft tijdens de verlading van aardgascondensaat naar het desbetreffende schip een lekkage plaatsgevonden. Hierdoor is puur en ongemengd aardgascondensaat op het oppervlaktewater terecht gekomen. Aardgascondensaat drijft op water en verdampt snel. Een verontreiniging van de waterbodem door het gelekte aardgascondensaat wordt daarom niet waarschijnlijk geacht en wordt daarom ook niet onderzocht.
Het voorkomen van de injectie door Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM) van afvalwater in Twente door zuivering |
|
Tom van der Lee (GL), Agnes Mulder (CDA) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het artikel «NAM onderzoek naar afvalwaterzuivering is continu proces»?1
Ja.
Bent u bekend met dit proces van de NAM? Zo ja, waar bestaat het uit?
Bij iedere olie- en gaswinning komt ook zout water uit de diepe ondergrond mee omhoog. Het is gebruikelijk om dit zoute productiewater weer terug te brengen in de diepe ondergrond door middel van waterinjectie. NAM injecteert sinds 2011 het zoute productiewater dat vrijkomt bij de oliewinning in Schoonebeek in enkele voormalige gasvelden in Twente.
De verplichting om te blijven zoeken naar een andere oplossing voor het afvalwater is vastgelegd in de huidige waterinjectievergunningen. NAM moet om de zes jaar een evaluatie van de huidige verwerkingsmethode (waterinjectie) uitvoeren. De evaluatie geeft uitsluitsel of het injecteren van het productiewater nog steeds de meest geschikte methode van verwerking is.
NAM heeft in periode 2015–2016 een evaluatie uitgevoerd van de waterinjectie in Twente. Het eindrapport en de conclusies zijn per brief2 met uw Kamer gedeeld en besproken tijdens het plenair debat3 over Mijnbouw op 15 februari 2017.
Uit het eindrapport van de evaluatie blijkt dat waterinjectie nog steeds de meest geschikte verwerkingsmethode is. Alhoewel de zuiveringsvarianten interessante mogelijkheden zijn, geldt dat deze nog niet voldoende ontwikkeld zijn en het energieverbruik te groot is. Wel zijn er ontwikkelingen gaande op dit gebied en daarom is NAM verzocht om de ontwikkelingen en verwachtingen ten aanzien van de toegepaste technologieën en waterzuiveringsprocessen bij te houden.
Het proces waaraan NAM refereert in het bovengenoemde artikel betreft het in de gaten houden van relevante ontwikkelingen ten aanzien van waterzuivering. Op 14 januari 2019 heeft NAM een rapport4 over de ontwikkelingen van waterzuiveringstechnologieën gepubliceerd. NAM heeft aangegeven dat op dit moment onderzocht wordt op welke NAM-locatie een testfaciliteit kan worden aangelegd. Met deze testfaciliteit kunnen geïnteresseerde ondernemingen hun waterzuiveringstechnieken testen met het echte productiewater.
Dergelijk projecten kunnen in aanmerking komen voor subsidie via bestaande regelingen in de Topsector Water & Maritiem mits dat past in de programmering van het Topconsortium voor Kennis en Innovatie (TKI) Watertechnologie. Deze programmering is uitgewerkt in de Kennis- en Innovatieagenda Watertechnologie5.
Heeft de NAM de zorg om te werken aan betere oplossingen voor afvalwater? Zo ja, in hoeverre?
Zie antwoord vraag 2.
Bestaat het proces waaraan de NAM refereert in het artikel van RTV-Oost uit gesprekken in het kader van het topsectorenbeleid om te komen tot een verbeterde techniek van zuivering, zoals u suggereerde bij het plenair debat over mijnbouw van 15 februari 2017? Zo nee, bent u bereid om dit proces inhoud te geven in het topsectorenbeleid?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bekend met de onrust in Rossum over de injectie van afvalwater in de diepe ondergrond in Twente en het uitblijven van vorderingen ten aanzien van zuivering? Zo ja, hoe ervaart u die?
Een aantal jaar geleden was er onrust onder de bevolking in Twente over het injectie van afvalwater. Dit heeft geleid tot het vervroegd uitvoeren van de verplichte zes jaarlijkse evaluatie. Bij deze evaluatie zijn ook de vragen, zorgen en de aangereikte alternatieven van de bewoners betrokken.6 Uit de evaluatie is gebleken dat het injecteren van het productiewater op dit moment de meest geschikte wijze van verwerking is. NAM is gevraagd om relevante ontwikkelingen op het gebied van afvalwaterzuivering in de gaten te houden. Zoals hiervoor aangegeven, is NAM bereid om nieuwe technieken te laten testen. De resultaten hiervan zullen worden gepubliceerd op de website.
Kunt u aangeven of de NAM zich houdt aan de vergunningsvereisten van de afvalwaterinjectie en kunt u dit toelichten met de monitoringsgegevens?
Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) houdt toezicht op de waterinjectie van NAM. SodM heeft aangegeven dat NAM zich houdt aan de vereisten in de vergunningen in het kader van de Wet milieubeheer en de ontheffingen Lozingenbesluit voor de waterinjectie in de Twentevelden.
NAM heeft jaarlijks de jaarrapportages aangeleverd en de vereiste onderdelen beschreven. NAM laat in de rapportages zien dat de waterinjectie binnen de vergunde injectievolumes en drukbereik blijft. In april 2017 heeft NAM een technisch evaluatierapport ingediend dat door SodM is beoordeeld. NAM heeft inmiddels op opmerkingen en vragen van SodM gereageerd en deze reactie wordt door de toezichthouder nader geanalyseerd. Deze analyse zal in het eerste kwartaal van 2019 worden afgerond.
In tabel 1 zijn de vergunning voor de waterinjectie weergegeven. De vergunningen zijn door de provincie Overijssel in 2010 afgegeven.
Vergunning
Locatie
Putten
2010/0040943
Rossum-Weerselo 2
ROW2 (& ROW7)
2010/0040956
Rossum-Weerselo 3
ROW3 en ROW4
2010/0040951
Rossum-Weerselo 5
ROW5
2010/0054507
Rossum-Weerselo 6
ROW6 & ROW9
2010/0022101
Tubbergen Mander 1
TUM1
2010/0022426
Tubbergen Mander 2
TUM2 en TUM3
2010/0022101
Tubbergen 7
TUB7 en TUB10
In tabel 2 zijn de voor SodM relevante voorwaarden voor het toezicht weergegeven.
Jaarrapportageverplichting volgens voorwaarde 2.1.1 uit de vergunningen
Vergunninghouder moet jaarlijks binnen 3 maanden na afloop van het kalenderjaar een rapportage
opstellen waarin tenminste de volgende Informatie is opgenomen:
a. de hoeveelheid injectiewater dat In het reservoir is geïnjecteerd;
b. de kwaliteit van het injectiewater overeenkomstig de parameters in tabel 6 van de aanvraag;
c. de ontwikkeling van de waterkwaliteit in de loop van het jaar;
d. de hoeveelheid gebruikte hulpstoffen;
e. een vergelijking met de onder a. t/m c. genoemde resultaten van de voorgaande jaren; ontwikkelingen In de resultaten als bedoeld onder c. moeten worden toegelicht.
Handhaving injectie- en reservoirdrukken & integriteitsbeheersing van afsluitende laag
6-jaarlijkse technische evaluatie verplichting volgens voorwaarde 3.1.1 uit vergunningen
«Vergunninghouder rapporteert over put ROW-2 elke 6 jaar en put ROW-7 na drie jaar de resultaten van een
a. uitgebreide evaluatie van de waterinjectie-activiteiten en de effecten daarvan op de boven het reservoir gelegen afsluitende lagen;
b. onderzoek conform de CE-afwegingsmethodiek of gelijkwaardig, of het injecteren van Injectiewater dat vrijkomt bij de productie van olie, nog steeds de meest geschikte verwijderingsmethode Is;
c. een onderzoek naar de mogelijkheden om de hoeveelheid gebruikte hulpstoffen verder te minimaliseren, aan het bevoegd gezag.»
NAM heeft op haar website7 de jaarverslagen van de waterinjectie gepubliceerd.
In hoeverre is het mogelijk om middelen uit het topsectorenbeleid en middelen van de NAM in te zetten voor een pilot voor afvalwaterzuivering?
Ik verwijs u hiervoor naar mijn antwoord op de vragen 2, 3 en 4. Bedrijven kunnen contact opnemen met de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland8 (RVO.NL) en bespreken welke specifieke regeling voor een bepaald project het meest geschikt is.
Gezien de grote zorgen in de regio over de afvalwaterinjectie in de diepe ondergrond, bent u bereid om hierover met de NAM en een mogelijke partij voor het zuiveren van afvalwater in gesprek te gaan?
Recentelijk is er door mijn ministerie gesproken met de Stichting Stop Afvalwater Twente. Afgesproken is om dit gesprek voort te zetten en ook NAM uit te nodigen. Ook vinden met NAM gesprekken plaats over de testfaciliteit.
Op welke andere mogelijke manieren kunt u eraan bijdragen dat het mogelijk wordt om afvalwater te zuiveren in plaats van het te injecteren in de diepe ondergrond?
Ik vind het gewenst dat het afvalwater volgens de meest geschikte manier wordt verwerkt, onder andere als het gaat om energieverbruik en reststoffen. NAM is via de vergunning verplicht om iedere zes jaar te evalueren of de gebruikte verwerkingsmethode nog het meest geschikt is.
Met de huidige waterzuiveringstechnologieën zou het zuiveren van het afvalwater leiden tot een hoog energieverbruik (milieubelastend) en zorgen voor een grote hoeveelheid niet bruikbare reststoffen die opgeslagen moeten worden. Op de aangekondigde testlocatie van NAM zal men nieuwe zuiveringstechnologieën kunnen onderzoeken ten aanzien van energieverbruik en reststoffen.
De Waarderegeling |
|
Tom van der Lee (GL) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de Waarderegeling van de NAM?1
Ja.
Deelt u de opvatting dat het terecht is dat mensen die in het aardbevingsgebied wonen worden gecompenseerd voor alle nadelen die het gevolg zijn van de gaswinning in het Groningenveld? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Bent u bekend met artikel 3.3 van de Waarderegeling waarin staat: «Voor de beoordeling zal NAM voor de betreffende woning en op basis van de kenmerken van die woning een inschatting (laten) maken van het verschil tussen de gerealiseerde verkoopprijs, en de verkoopprijs zoals die gerealiseerd zou zijn door de Verkoper in een situatie zonder aardbevingsrisico»?
Ja.
Deelt u de mening dat wanneer een huis in het aardbevingsgebied niet verkocht kan worden en door het Woonbedrijf moet worden opgekocht, dit een gevolg is van het risico op aardbevingen die het gevolg zijn van de gaswinning door NAM in het Groningenveld en dat het niet kunnen verkopen van een huis binnen het aardbevingsgebied dus aangemerkt kan worden als aardbevingsschade? Zo nee, waarom niet?
Er zijn vele oorzaken die ten grondslag kunnen liggen aan het niet kunnen verkopen van een woning, waarvan de aardbevingsproblematiek er één is. Veelal is sprake van een combinatie van factoren.
Hoe wordt exact vastgesteld wat de 100% waarde is van een huis dat door het Woonbedrijf wordt opgekocht? Kan in detail worden uitgelegd waarom de overgebleven 5% (van de marktwaarde van een huis aan de hand van het referentiegebied) die overblijft wanneer door het Woonbedrijf 95% van de waarde van een huis niet alsnog kan worden verhaald op de Waarderegeling van de NAM?
De marktwaarde wordt in onderling overleg vastgesteld door twee taxateurs, waarvan één taxateur in opdracht van het Woonbedrijf taxeert en één taxateur in opdracht van de bewoner taxeert. Om de onafhankelijkheid en objectiviteit te borgen mogen beide taxateurs in de afgelopen twee jaar niet op enige wijze betrokken zijn geweest bij de aan- of verkoop van de woning. De gekozen taxateurs moeten ingeschreven staan in de kamer Wonen van de Nederlands Register Vastgoed Taxateurs (NRVT) en bij het Nederlands Woning Waarde Instituut (NWWI) en kantoor houden binnen een straal van 30 kilometer van de betreffende woning. Binnen deze kaders is de bewoner vrij om zelf zijn taxateur te kiezen.
Het taxatierapport wordt gevalideerd door het NWWI. Doel van de validatie is om te komen tot een goed onderbouwd en transparant taxatierapport waar de geldverstrekker en de aanvrager op kunnen bouwen. De normen die het NWWI hanteert zijn opgesteld door het Nederlands Register Vastgoed Taxateurs (NRVT) en zijn vastgelegd in het ISO 9001:2015 addendum en in het normblad dat onderdeel is van het taxatierapport.
De 5% die overblijft wanneer een huis door het Woonbedrijf tegen 95% van de waarde van een huis wordt overgenomen kan niet alsnog worden verhaald op de Waarderegeling van de NAM. Via de Waarderegeling compenseert NAM een lagere verkoopprijs als gevolg van de aardbevingsrisico’s, waarbij NAM te werk gaat conform het door u in vraag 3 aangehaalde artikel. Het Koopinstrument is bedoeld als vangnet, om te voorkomen dat mensen «gevangen komen te zitten in hun huis». Het is voor alle partijen wenselijk dat woningen op de vrije markt worden verkocht. Om niet te zeer marktverstorend op te treden is de garantie van het Koopinstrument 95% van de getaxeerde marktwaarde. Door 95% van de marktwaarde te bieden blijft het aantrekkelijk voor mensen zich in te zetten om de woning voor een hogere prijs aan een derde te verkopen.
Bij de Waarderegeling gaat NAM in haar beoordeling van woningen die worden opgekocht binnen het Koopinstrument overigens wel uit van 100% van de waarde van een huis om een eventuele waardedaling vast te stellen.
Wat is de onderliggende motivatie achter de keuze voor 5%? Waarom is er niet gekozen voor 4, 3 of 2%?
Bij de vormgeving van het Koopinstrument is gekeken naar de zogenaamde Moerdijkregeling. Deze regeling biedt huizenbezitters in het dorp Moerdijk een verkoopgarantie gebaseerd op 95% van de getaxeerde waarde van hun huis. De Moerdijkregeling is bedoeld als een vangnet voor bewoners en is geen compensatieregeling voor eventuele geleden schade. Daarom wordt niet de volledige getaxeerde waarde van de woning gegarandeerd. De Moerdijkregeling wordt door alle betrokken partijen ervaren als een succesvolle regeling.
Net als de Moerdijkregeling is het Koopinstrument een vangnet. Het is voor alle partijen wenselijk dat woningen op de vrije markt worden verkocht. Het Koopinstrument kan daarbij marktverstorend optreden. Om deze marktverstoring te beperken wordt 95% van de marktwaarde geboden. Ook is het niet uitgesloten dat woningen worden opgekocht die (mede) moeilijk verkoopbaar zijn vanwege andere oorzaken dan de aardbevingsproblematiek. Daarnaast is het zo dat indien een bewoner ervoor kiest gebruik te maken van het Koopinstrument dit er aan bijdraagt dat de bewoner niet langer op de verkoop van zijn woning hoeft te wachten, wat ook allerhande kosten met zich meebrengt. Tegen deze achtergrond zie ik geen aanleiding voor aanpassing van de aankoopprijs van 95% van de getaxeerde waarde.
Is het u bekend met het feit dat de gemiddelde prijs van een koophuis in oktober 2018 in Nederland 292.000 euro bedroeg en dat 5% daarvan 14.600 euro bedraagt?2
Zie antwoord vraag 6.
Vindt u niet dat bijvoorbeeld 3% van de waarde van een huis in euro’s ook een fors bedraag is – te weten 8.760 euro voor de gemiddelde prijs van een koophuis in Nederland – en dus ook meer dan genoeg «prikkel» bevat voor de eigenaar en/of bewoner om eerst te proberen het huis zo goed als mogelijk te verkopen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bereid om nog eens kritisch te kijken naar de keuze voor die 5% en deze eventueel neerwaarts bij te stellen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bereid om de deze vragen te beantwoorden voordat het plenaire debat over de afhandeling schade en versterkingsoperatie Groningen in de Kamer plaatsvindt?
Ja.
het bericht ‘Bodem zakt meer dan verwacht door droogte’ |
|
Gijs van Dijk (PvdA), Henk Nijboer (PvdA) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Kent u het artikel «Bodem zakt meer dan verwacht door droogte»?1
Ja.
Wat zijn de oorzaken van het feit dat de Nederlandse bodem veel sneller zakt dan verwacht zoals nu uit de nieuwe bodemdalingskaart van het Nederlands Centrum voor Geodesie en Geo-Informatica (NGC) blijkt?
Bodemdaling van slappe bodems in de ondiepe ondergrond wordt in hoofdzaak veroorzaakt door belasting van de bodem met ophoogmaterialen, bebouwing en verkeer waardoor de bodem wordt samengedrukt en anderzijds door verlaging van grondwaterstanden waardoor de bodem uitdroogt, veenbodems door zuurstof worden afgebroken en de bodem inklinkt. Daarnaast kan bodemdaling van de diepe ondergrond plaatsvinden door mijnbouwactiviteiten. De oorzaak van de snellere bodemdaling zoals die zich in 2018 heeft voorgedaan is veroorzaakt door de lange periode van droogte waardoor het grondwater verder is uitgezakt. Deze extra bodemdaling doet zich dus voor in verdrogingsgevoelige gebieden zoals veengebieden en het rivierengebied.
Hoe beoordeelt u de stelling dat de schade als gevolg van bodemdalingen tot 2050 ongeveer 22 mrd. euro zal kosten?
Deze inschatting is eind 2016 gemaakt door het Planbureau voor de Leefomgeving met de beleidsstudie «Dalende bodems, stijgende kosten». De studie laat zien dat bodemdaling in Nederland een steeds urgenter wordende opgave is en dat dit door klimaatverandering wordt versterkt. Het PBL heeft de maatschappelijke kosten tot 2050 berekend op ca. € 22 miljard. In stedelijk gebied kan de schade aan infrastructuur oplopen tot € 5,2 miljard en de schade aan funderingen tot € 16 miljard. In landelijk gebied kan de schade aan (water)infrastructuur en gebouwen oplopen tot ca. € 1 miljard en voor waterbeheer tot ca. 0,2 miljard.
Waar is de bodemdaling het sterkst? Wat zijn de verschillen in bodemdaling per oorzaak?
Zie het antwoord op vraag 2.
In hoeverre ontstaat bodemdaling door een te lage grondwaterstand? Door welke factoren wordt de grondwaterstand beïnvloed? Welke invloed heeft menselijk handelen, bijvoorbeeld door beleid van waterschappen, op de grondwaterstand?
Naast bodembelasting is een lage grondwaterstand een belangrijke oorzaak van bodemdaling van slappe bodems. De grondwaterstanden variëren als gevolg van weersomstandigheden. Een langdurige periode van droogte kan grote gevolgen hebben voor de grondwaterstand. Ook wordt de grondwaterstand beïnvloed door het peilbeheer van oppervlaktewateren, het reguleren van waterniveaus in sloten, door onderbemalingen, grondwateronttrekkingen en drainage van landbouwpercelen.
Welke afwegingen hanteren waterschappen bij het bepalen van een goede grondwaterstand? In hoeverre wordt schade aan bezittingen van particulieren betrokken in de afwegingen? Staat schade die ontstaat door bijvoorbeeld paalrot voldoende op het netvlies van de waterschappen?
Ten aanzien van het grondwater hebben meerdere overheidsorganen taken en verantwoordelijkheden. De waterschappen zijn verantwoordelijk voor het beheer van het regionaal watersysteem, waar het grondwater onderdeel van uitmaakt. Gemeenten hebben een grondwaterzorgplicht. Deze zorgplicht betekent dat een gemeente in openbaar gebied maatregelen moet treffen om structureel nadelige gevolgen van de grondwaterstand, voor de aan de grond gegeven bestemmingen, zo veel mogelijk te voorkomen of te beperken. Dit geldt voor zover het treffen van deze maatregelen doelmatig is en niet tot de verantwoordelijkheid van een waterschap of provincie behoort.
Ter uitvoering van deze taken nemen overheidsorganen besluiten of voeren zij feitelijke handelingen uit. Voorafgaand aan deze besluiten en handelingen dienen alle betrokken belangen in kaart te worden gebracht en zorgvuldig te worden afgewogen. Als een besluit of handeling schade kan veroorzaken aan bezittingen van particulieren, bijvoorbeeld doordat het paalrot veroorzaakt, dient dat bij deze afweging te worden betrokken.
Wat moeten mensen doen die schade ondervinden door bodemdaling? Kunnen zij waterschappen of andere overheden aansprakelijk stellen als zij schade ondervinden door besluiten van overheden die leiden tot verzakkende grond?
Schade door bodemdaling kan door natuurlijke oorzaken ontstaan, bijvoorbeeld door inklinking van de bodem of het uitzakken van grondwater door droogte, door het rechtmatig uitoefenen van een taak of bevoegdheid door een overheidsorgaan of door onrechtmatig handelen door de overheid.
Als de schade het gevolg is van rechtmatige uitoefening van een taak of bevoegdheid in het kader van het waterbeheer dan kan een benadeelde bij het betreffende overheidsorgaan een verzoek om nadeelcompensatie indienen. Als de schade wordt veroorzaakt door onrechtmatig handelen door de overheid, dan kan de benadeelde het betreffende overheidsorgaan aansprakelijk stellen via de civielrechtelijke weg, bijvoorbeeld op basis van artikel 6:162 Burgerlijk wetboek (onrechtmatige daad).
Grond- en gebouweigenaren hebben echter ook een eigen verantwoordelijkheid. Huiseigenaren zijn in beginsel zelf verantwoordelijk voor de staat van de woning en het perceel. Eigenaren dragen zelf zorg voor een goede staat van gebouwen en treffen in dat kader zelf waterhuishoudkundige en/of bouwkundige maatregelen.
In dit kader wijs ik op het Fonds Duurzaam Funderingsherstel dat in 2017 op initiatief van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties is ingesteld. Via dit fonds kunnen woningeigenaren goedkoop geld lenen voor noodzakelijk funderingsherstel. Bij problemen met funderingen zoals paalrot kan het Kennis Centrum Aanpak Funderingsproblematiek (KCAF) huiseigenaren hierbij op weg helpen.
Gemeenten kunnen met gericht grondwaterpeilbeheer een ondersteunende rol spelen om het uitzakken van grondwaterpeilen en uitdroging en inklinking van de bodem in droge perioden te voorkomen. In het kader van het Deltaprogramma Ruimtelijke Adaptatie is hiertoe door het KCAF een «Handleiding funderingsproblematiek voor gemeenten» opgesteld.
In hoeverre wordt schade door bodemdaling gedekt door gangbare woonverzekeringen? Bent u bereid met de verzekeraars in gesprek te gaan om ervoor te zorgen dat mensen niet blijven zitten met hun schade?
In hoeverre schade door bodemdaling wordt gedekt door gangbare woonverzekeringen is afhankelijk van de polisvoorwaarden. De polisvoorwaarden verschillen per verzekeraar, verzekerde, situatie en gebied. Voorwaarde voor het verstrekken van een verzekering is dat er ten tijde van het afsluiten dan wel verlengen van de verzekering sprake is van een onzeker voorval. Het Verbond van Verzekeraars heeft laten weten dat een vorm van verzekerbaarheid voor schade door bodemdaling in reeds bekende probleemgebieden – gelet op de huidige inzichten en reeds bekende informatie over bodemdaling in Nederland – daardoor over het algemeen niet voor de hand ligt. In gebieden die niet reeds bekend staan als probleemgebied is het zoals hiervoor is aangegeven afhankelijk van de polisvoorwaarden of schade door bodemdaling wordt gedekt. In algemene zin vindt over het risico van onverzekerbaarheid overleg plaats met de sector. Dit heeft ook uitdrukkelijk de aandacht van de sector. Zo publiceert het Verbond jaarlijks de solidariteitsmonitor om inzichtelijk te maken hoe de spreiding in de premie zich ontwikkelt en in hoeverre consumenten verzekerbaar blijven. Het is echter wel aan de verzekeraars om te beoordelen wanneer nog sprake is van een onzeker voorval.
Wat kunnen mensen doen om te voorkomen dat zij schade ondervinden door bodemdaling en een lage grondwaterspiegel?
Met het open en groen houden van tuinen en percelen en het gebruik van waterdoorlatende bestrating kunnen perceeleigenaren een belangrijke bijdrage leveren aan het vasthouden van water in de bodem en het aanvullen van grondwatervoorraden. Daarnaast kunnen zij in overleg gaan met de gemeente om te kijken of en op welke wijze met gericht grondwaterpeilbeheer schade door bodemdaling en lage grondwaterstanden kan worden voorkomen.
De afhandeling van de aardgascondensaatlekkage in Farnsum |
|
Tom van der Lee (GL) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Klopt het dat de dijkgraaf van Waterschap Hunze en Aa’s, mede namens de wethouder van gemeente Delfzijl, u een brief heeft gestuurd over de afhandeling van de lekkage van aardgascondensaat in Farnsum?
Ja.
Klopt het dat de dijkgraaf in deze brief zijn ontevredenheid uit over de medewerking van de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM) en dat volgens hem de NAM de eerste dagen elke betrokkenheid heeft ontkend?
De dijkgraaf heeft in zijn brief aangegeven dat de NAM zich in de dagen direct na het ontdekken van de lekkage niet constructief heeft opgesteld en dat de NAM in die periode ook enige betrokkenheid met de lekkage heeft ontkend.
Klopt het dat de dijkgraaf zich niet herkent in het door uw geschetste beeld aan de Kamer over de NAM? Wat is uw reactie op deze brief?
De dijkgraaf geeft in zijn brief aan dat in mijn brief1 van 11 oktober 2018 aan de Tweede Kamer de indruk wordt gewekt dat er door de partijen schouder aan schouder werd gewerkt. Ik heb begrip voor de mening van de dijkgraaf en ik kan mij goed voorstellen dat hij, geconfronteerd met een onbekende verontreiniging in het kanaal, zich enorm heeft gestoord aan de door hem in zijn brief verwoorde niet constructieve opstelling van NAM.
In mijn brief van 11 oktober 2018 aan de Tweede Kamer heb ik beoogd op een objectieve wijze aan te geven dat verschillende partijen onderzoek hebben gedaan. Ik ben niet nader ingegaan op de wijze waarop en in welk verband de onderzoeken zijn uitgevoerd. Ik wil mij niet mengen in de onderzoeken van SodM en het Openbaar Ministerie. Het beeld dat de dijkgraaf heeft gegeven over de houding van de NAM kan door SodM en het Openbaar Ministerie worden meegenomen in het lopende onderzoek.
Deelt u de mening dat de NAM zich pro-actiever had moeten opstellen in de eerste dagen na de vondst van de lekkage en beter had moeten meewerken met het onderzoek? Zo ja, heeft u de NAM hierop aangesproken? Zo nee, waarom niet?
Ja, uitgaande van de informatie waarover ik nu beschik, vind ik dat de NAM zich pro-actiever had kunnen opstellen. SodM is gemandateerd om toezicht te houden en ook handhavend op te treden. Het tankenpark is naar aanleiding van deze lekkage door SodM onder verscherpt toezicht gesteld.
Klopt het dat de NAM tot dinsdagmiddag 9 oktober 2018 om 13.30 uur elke verantwoordelijkheid voor de lekkage heeft ontkend, totdat er een e-mail aan de wethouder is gestuurd waarin de NAM schrijft dat de lekkage hoogstwaarschijnlijk aardgascondensaat was? Zo nee, hoe en wanneer heeft de NAM dit eerder gecommuniceerd?
Nee, dat klopt niet. Op 5 oktober 2018 heeft de NAM monsters genomen uit afvoerputten op het eigen terrein. Deze monsters waren schoon ten aanzien van geur en kleur. De NAM heeft toen aangegeven dat zij niet verantwoordelijk was voor de verontreiniging in het kanaal. NAM heeft SodM op 6 oktober 2018 om 21.48 uur geïnformeerd dat zij gestart zijn met een onderzoek naar een lekkage van aardgascondensaat. Op 7 oktober 2018 zijn ten behoeve van analyses door NAM en Waterschap monsters genomen uit de laatste rioolput nabij het kanaal. Op 8 oktober 2018 heeft de NAM aan SodM gerapporteerd dat de analyse van de monsters van 7 oktober 2018 aardgascondensaat hebben aangetoond.
Klopt het dat de NAM geen contact heeft gezocht met het Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) om toestemming te vragen voor meer opslagcapaciteit van regenwater en dat de SodM proactief die toestemming heeft verleend nadat zij hoorden dat dit een probleem was? Zo ja, wat is uw appreciatie van dit gebrek aan handelen door de NAM en heeft u hierover de NAM al aangesproken?
Dit klopt niet met de informatie die bij mij bekend is. De NAM heeft op 12 oktober 2018 SodM verzocht om meer regenwater te mogen opslaan in verband met de verwachte regenval en het niet beschikbaar zijn van het riool. Op dat moment waren de volgende afspraken al gemaakt:
Vervolgens heeft de NAM ook tijdelijk toestemming gekregen om hemelwater te behandelen en verwerken via de routing voor het verwerken van belucht en verontreinigd water indien de opslagcapaciteit op de locatie Farmsum niet voldoende zou zijn.
Deze maatregelen en de tijdelijke toestemming hadden tot doel om ervoor te zorgen dat er voldoende opvangcapaciteit voor het hemelwater op het tankenpark aanwezig was omdat er geen lozing kon en mocht plaatsvinden vanuit het verontreinigde riool op het oppervlaktewater. Door SodM is op dit punt geen gebrek aan handelen aan de zijde van de NAM waargenomen. De afstemming heeft in goed overleg plaatsgevonden.
Is bekend hoeveel aardgascondensaat er is gelekt en hoe lang het aardgascondensaat al aan het lekken was? Wordt de mogelijkheid onderzocht dat dit al sinds augustus het geval zou kunnen zijn?
De voorlopige resultaten van het onderzoek laten zien dat de lekkage ongeveer 2 uur heeft geduurd en dat circa 29 m3 aardgascondensaat via het riool in het kanaal is weggelekt.
In de bijgevoegde beantwoording op de Kamervragen van het lid Beckerman (ingezonden 15 oktober 2018 met kenmerk 2018Z18415) heb ik aangegeven dat in een periode van drie jaar negen ongewone voorvallen zijn gemeld aan SodM. Het incident van 2 augustus 2018 heeft geen relatie met de lekkage die plaatsvond in de nacht van 2 op 3 oktober 2018.
Heeft de NAM proactief en zorgvuldig alle omwonenden geïnformeerd over de oorzaak van de lekkage, de gevolgen van de lekkage en de oplossing die de NAM gaat bieden voor de lekkage? Zo nee, gaat u de NAM hiertoe aanzetten?
De oorzaak van het incident is onderwerp van onderzoek. SodM heeft de NAM direct na het incident gesommeerd om de betrokkenen te informeren. De NAM heeft op 11 oktober 2018 een brief gestuurd aan bewoners en bedrijven en heeft met de directe omwonenden van het afwateringskanaal die daar interesse in hadden een gesprek gevoerd. De NAM heeft in haar brief aangegeven verantwoordelijk te zijn voor de verontreiniging van het oppervlaktewater, voor een oplossing voor de oorzaken van dit incident en het herstel van eventuele schade.
Bent u bereid te eisen van de NAM om meer transparantie rondom dit incident te geven en te eisen dat in het vervolg, mochten dergelijke incidenten weer voorkomen, pro-actiever en transparanter te handelen, waarbij zo goed mogelijk wordt samengewerkt met alle instanties en zoveel en zo snel mogelijk alle informatie wordt verstrekt aan alle betrokkenen?
De NAM heeft aangegeven dat ze de resultaten van haar onderzoek met omwonenden, gemeente en waterschap zal delen. Het verscherpt toezicht ziet ook toe op de houding en de pro-activiteit van het tankenpark in de communicatie en samenwerking met de omgeving. Indien ik signalen ontvang dat dit in onvoldoende mate gebeurt zal ik de NAM hierop aanspreken.
De met perfluoroctaansulfonzuur (PFOS) enperfluoroctaanzuur (PFOA) verontreinigde grond bij Schiphol |
|
Suzanne Kröger (GL) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Onrust rondom stort giftige grond Rijsenhout: «Zorgen om gezondheid van mijn kinderen»?1
Ja.
Is het waar dat er grote hoeveelheden verontreinigde grond met de giftige stoffen PFOS en PFOA zijn gestort bij het terrein bij de Aalsmeerderbrug en Rijsenhout, onderdeel van de gemeente Haarlemmermeer?
Nee, er is sprake van het vooralsnog tijdelijk opslaan van grond ten behoeve van het verantwoord toepassen van voor hergebruik geschikte grond met licht verhoogde PFOS-waarden (tot 1,82 μg/kg). Dit valt binnen de regelgeving van het Besluit bodemkwaliteit en van het lokale gemeentelijke beleid. Conform de Beleidsregel PFOS en PFOA van de gemeente Haarlemmermeer, is grond met dergelijke PFOS-waarden toepasbaar is voor natuur-, landbouw-, woon- en industriegebieden.
Kent u het raadsvoorstel van de gemeente Haarlemmermeer: «Nota Bodembeheer gemeente Haarlemmermeer, beleidskader voor grondverzet»?2
Ja.
Is het waar dat er een voorstel is gedaan om het beheergebied van de gemeente Haarlemmermeer uit te breiden met dat van de gemeente Amsterdam vanwege het gebrek aan (ophoog)grond? Is er een verband tussen deze beslissing en de aanwezigheid van PFOS en PFOA in Haarlemmermeerse grond? Zo ja, kunt u dat verband toelichten?
De raad van de gemeente Haarlemmermeer heeft in haar Nota Bodembeheer ingestemd met het uitbreiden van het beheergebied met dat van de gemeente Amsterdam, zodat ook toepasbare grond afkomstig uit Amsterdam in de gemeente Haarlemmermeer kan worden gebruikt, maar ook dat herbruikbare grond in Amsterdam kan worden afgezet. De nota geldt voor alle stoffen die in de bodem aanwezig kunnen zijn. Het wederzijds accepteren van beheergebieden heeft het voordeel dat dit de uitwisselbaarheid van grondstromen tussen gemeenten bevordert waardoor de vraag voor toepassing van grond en het aanbod van ontgraven grond beter op elkaar kunnen worden afgestemd. Hierdoor kan ontgraven grond binnen het beheergebied weer een nieuwe bestemming krijgen. De gemeente Haarlemmermeer heeft aangegeven dat er geen verband is tussen het uitbreiden van het beheergebied en de aanwezigheid van PFOS en PFOA in Haarlemmermeerse grond. De door Haarlemmermeer opgestelde beleidsregels zijn onverminderd van kracht.
Kan uit uw eerdere antwoord dat «de door het incident in 2008 vervuilde grond tijdelijk [is] opgeslagen in afwachting van het vinden van een goede reinigingsmethode» op worden gemaakt dat er nog steeds geen goede reinigingsmethode is gevonden in 2018?3
Aangezien er uitzicht is op een reinigingsmethode voor grond, dient grond (tijdelijk) te worden opgeslagen in plaats van definitief gedeponeerd te worden. De reiniging van zwaar verontreinigde grond met PFAS wordt nu door de reinigingsbranche in overleg met de lokale bevoegde overheden in de praktijk getest door middel van een proefreinigingstraject. Het betreft een zogenaamde extractieve reiniging. Door de eigenschappen van de stoffen PFOS en PFOA is reiniging middels de beschikbare biologische en thermische reinigingsinstallaties niet mogelijk.
Was u zich ervan bewust dat de door het incident vervuilde grond nog in afwachting was van een goede reinigingsmethode toen er werd besloten om de grond te verplaatsen naar het terrein bij de Aalsmeerderbrug? Zo ja, is het dan niet zorgelijk dat de grond – vervuild met 143 kilo van het zeer giftige PFOS en PFOA – alsnog is verplaatst?
De grond met licht verhoogde PFOS/PFOA-waarden bij de Aalsmeerderweg in Haarlemmermeer is overtollige grond afkomstig uit een infrastructureel project (HOV Schiphol-Oost) en betreft niet de grond die in 2008 bij het blusschuimincident op Schiphol is verontreinigd.
Is het waar dat er in 2013 al een verzoek is gedaan door de gemeente Haarlemmermeer en de provincie Noord-Holland tot het stellen van een landelijke norm voor het verplaatsen van vervuilde grond? Zo ja, waarom is daar destijds niets mee gedaan?
Zoals aangegeven in mijn brief van 17 april 2018 (IENW/BSK-2018/79847) is bij mijn voorganger op 2 mei 2013 een verzoek tot een landelijke norm gedaan. De verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van de bodem in relatie tot het gebruik ervan is gedecentraliseerd, juist om gemeenten en provincies meer beleidsruimte te geven in de omgang met grond in hun eigen omgeving. Daarmee is ook het beleid ten aanzien van grondstromen gedecentraliseerd. Dat betekent dat in eerste instantie de gemeente en de provincie aan zet zijn om normen en beleidsregels op te stellen voor nieuw opkomende stoffen voor hun gemeente of provincie en voor hergebruik van grond. Een dergelijke beleidsregel voor PFOS heeft de gemeente Haarlemmermeer op 3 oktober 2017 opgesteld en de provincie Noord-Holland op 20 juli 2017.
Waar gemeenten op dit moment tegen aan lopen is dat ontgraven grond waarin zich een niet van nature aanwezige stof bevindt (in het bovenstaande geval PFOS) niet in andere gemeenten toegepast kan worden als die andere gemeenten geen beleidsregel ten aanzien van die stof hebben vastgesteld. Dat beperkt de mogelijkheden van het grondverzet tot de eigen gemeente en kan tot een grondoverschot in een gemeente leiden. Het gaat hierbij om grond waarbij de waarden van de aanwezige stof dermate laag zijn dat de risico’s voor mens en milieu bij gebruik verwaarloosbaar zijn zodat de grond nog heel goed toegepast kan worden. Een landelijke norm kan door gemeenten worden betrokken bij de afweging om grondverzet van grond met een niet van nature aanwezige stof vanuit andere gemeenten te aanvaarden. Ik heb het RIVM gevraagd om risicogrenswaarden af te leiden voor PFOS en PFOA. Op basis daarvan zal ik samen met de decentrale bevoegde gezagen een handelingsperspectief opstellen voor deze en andere opkomende stoffen.
Is het waar dat de verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van bodem in relatie tot het gebruik ervan is gedecentraliseerd «om gemeenten en provincies meer beleidsruimte te geven in de omgang met grond in hun eigen omgeving»? Suggereert u daarmee dat er per gemeente en per provincie een ander ambitieniveau kan zijn over hoe schoon de bodem is? Zo nee, wat suggereert u hiermee dan wel?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 7 is het bodembeleid, uiteraard binnen de nationale kaders, gedecentraliseerd om gemeenten en provincies meer beleidsruimte te geven in de omgang met grondverzet in hun eigen gebied. Gemeenten en provincies kunnen daarmee hun eigen ambitieniveau bepalen. Vanzelfsprekend moeten decentrale bevoegde gezagen zich wel houden aan de nationaal bepaalde interventiewaarde voor stoffen in de bodem (dat wil zeggen waarden waarboven de grond gesaneerd moet worden omdat er risico’s zijn voor de gezondheid van mensen of voor het milieu).
In hoeverre zijn de huidige grenswaarden van gemeenten ook gezondheidsgrenswaarden? Wordt er gemonitord of de giftige stoffen zich niet ophopen door bioaccumulatie en op die manier misschien wél de grenswaarden passeren? Zo nee waarom niet? In hoeverre wordt het grondwater en het drinkwater gemonitord? Bent u bekend met het feit dat er watermaatschappijen zijn in andere landen die streng controleren op PFOS en PFOA in drinkwater?4 Deelt u de mening dat wij daar ook strengere regels voor moeten hebben? Zo nee, waarom niet?
De huidige grenswaarden van gemeenten zijn ontleend aan risicogrenzen die door het RIVM zijn afgeleid. Op basis van de huidige kennis kan worden gesteld dat de risico's voor mens en milieu onder de grenswaarden aanvaardbaar zijn. Bij de afleiding van de risicogrenzen is rekening gehouden met blootstelling van mensen via onder andere gewasconsumptie. De risicogrenzen van het RIVM borgen de gezondheid van mensen en het milieu. Het RIVM blijft de komende tijd in mijn opdracht nieuwe informatie over de toxiciteit en accumulatie van deze stoffen evalueren en zal, indien daartoe aanleiding is, nieuwe risicogrenswaarden publiceren. Vooralsnog is het zo dat de concentraties die in de omgeving van Haarlemmermeer en elders in de bodem worden aangetroffen, over het algemeen ruimschoots beneden de risicogrenzen liggen.
Grondwater en drinkwater worden op dit moment niet standaard door de Nederlandse drinkwaterbedrijven gemonitord op PFOS en PFOA, tenzij bekend is dat er mogelijke vervuilingsbronnen zijn. De afgelopen jaren is door alle Nederlandse drinkwaterbedrijven wel een screening uitgevoerd. PFOA en PFOS zijn momenteel niet als parameters opgenomen onder de Europese Drinkwaterrichtlijn. Als gevolg daarvan ontbreekt een goed Europees overzicht van PFOS en PFOA in drinkwater. Bekend is op basis van diverse onderzoeksrapporten dat PFOA en PFOS wijdverspreid zijn. Ook is bekend dat in andere landen naar aanleiding van specifieke gebeurtenissen door drinkwaterbedrijven gecontroleerd wordt op PFOA en PFOS in het drinkwater, zoals bijvoorbeeld in Duitsland en in Italië. Op basis van het huidige drinkwaterbeleid geven de Nederlandse drinkwaterbedrijven en waterbeheerders al invulling aan verscherping van controle op PFOS en PFOA in drinkwaterbronnen en het drinkwater.
Gezien de problematiek van perfluorverbindingen (PFAS, waaronder PFOS en PFOA) ben ik voorstander van het voorstel van de Europese Commissie om perfluorverbindingen op te nemen als parameter voor de kwaliteit van drinkwater bij de herziening van de Europese Drinkwaterrichtlijn. In aanvulling daarop zijn perfluorverbindingen als groep opgenomen in de nieuwe watchlist van de EU Grondwaterrichtlijn, dochterrichtlijn van de Kaderrichtlijn water. Via dit spoor zal een beeld worden verkregen over het al dan niet voorkomen van deze stoffen in het Nederlandse grondwater en het grondwater van andere Europese landen met perfluorverbindingen. Hierdoor kan zowel nationaal als Europees gewerkt worden aan maatregelen om vervuiling terug te dringen en te voorkomen.
De Europese Autoriteit voor Voedselveiligheid (EFSA) heeft een voorlopige gezondheidskundige grenswaarde voor PFOA en PFOS gepubliceerd. Gezien het voorlopige karakter van de grenswaarden van EFSA herziet het RIVM op dit moment eerdere adviezen niet. Eerst worden de definitieve gezondheidskundige grenswaarden afgewacht. In 2019 zal EFSA een risicobeoordeling uitvoeren voor blootstelling aan andere perfluorverbindingen en zal het de voorlopige gezondheidskundige grenswaarde van PFOA evalueren. Het RIVM volgt deze ontwikkelingen en werkt, waar mogelijk, samen met EFSA.
Deelt u de mening dat het zorgelijk is dat gemeenten zelf verantwoordelijk zijn voor het opstellen van een beleidsregel voor het hergebruik van vervuilde grond? Klopt het dat het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) uitsluitend op verzoek van gemeenten risicogrenswaarden afleidt die gebruikt kunnen worden voor het opstellen van beleidsregels? Deelt u de mening dat het efficiënter zou zijn om landelijke risicogrenswaarden en richtlijnen te stellen? Zo nee, waarom niet?
De gemeenten maken bij het opstellen van beleidsregels gebruik van informatie en risicogrenzen die door het RIVM op verzoek van gemeenten zijn afgeleid voor de specifieke situatie in die gemeente(n) en voor de specifieke functie(s) waarvoor grond kan worden gebruikt. Risicogrenzen hebben als doel de grens aan te geven waaronder onaanvaardbare risico's voor mens en milieu worden uitgesloten. Gemeenten kennen hun omgeving veel beter dan het Rijk en kunnen in hun beleidsregels rekening houden met lokale bodemkwaliteit en het specifieke gebruik van de bodem.
Voor de omgang met zogenaamde zeer zorgwekkende stoffen (ZZS-en) vind ik dat het Rijk de regie heeft. Daarom heb ik RIVM gevraagd om risicogrenswaarden uit te rekenen voor PFOA en PFOS. Op basis van de uitkomsten van het RIVM-onderzoek ga ik om de tafel met decentrale overheden om samen met hen een algemene methodiek op te stellen hoe om te gaan met (potentieel) ZZS-en. Wat het beleid precies gaat inhouden kan van stof tot stof verschillen.
Bent u bereid om dit probleem verder te onderzoeken en een landelijke norm voor het verplaatsen van verontreinigde grond te overwegen? Zo nee, waarom niet? Deelt u de mening dat de voorkeur dan altijd moet liggen bij het reinigen van de grond in plaats van het mengen van verontreinigde grond met schone grond om aan een bepaalde norm te voldoen bij storting? Zo nee, waarom niet?
Zoals in mijn antwoord op uw vorige vraag aangegeven, vind ik dat het Rijk voor de omgang met ZZS-en de regie heeft en ga ik samen met decentrale overheden om de tafel om een algemene methodiek op te stellen hoe om te gaan met (potentieel) ZZS-en; grondverzet zal deel uitmaken van die algemene methodiek.
Van belang is om bodemverontreiniging met PFOS en PFOA zoveel mogelijk te voorkomen. Door het toelaten van producten en productieprocessen waarbij emissies naar water en lucht plaatsvinden is het onvermijdelijk dat deze stoffen, ondanks preventieve maatregelen, ook in het bodem- en watersysteem worden aangetroffen. Wanneer grond is verontreinigd en bij graafwerkzaamheden vrijkomt, moet eerst worden gekeken naar de mogelijkheden voor hergebruik van de grond. Wanneer de grond zodanig verontreinigd is dat hergebruik niet aan de orde is, is reiniging van de grond geboden. Dit is in lijn met de minimumstandaard voor verontreinigde grond die is vastgelegd in het LAP3. Het altijd reinigen van met deze verbindingen verontreinigde grond, ook als er geen risico’s zijn voor mens en ecologie, is onnodig, kostbaar en energie intensief. Er zijn geen aanwijzingen dat grond met PFAS wordt gemengd met schonere grond om aan de normen te voldoen. Het mengen van vervuilde grond met schonere grond om aan de normen te voldoen is niet toegestaan.
Het lekken van gif door de NAM in Farmsum |
|
Sandra Beckerman |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Wat vindt u van het feit dat er gedurende vele dagen vele omwonenden blootgesteld zijn aan het giftige aardgascondensaat?1 Waarom heeft het zo lang geduurd voordat duidelijk was dat het om dit giftige product ging?
De mate waarin omwonenden zijn blootgesteld aan dampen afkomstig van het gelekte aardgascondensaat lijkt beperkt te zijn geweest. De brandweer heeft op zondag 7 oktober 2018 op enkele locaties benzeen metingen verricht. De metingen in de openbare ruimte varieerden van 0,3 ppm tot 20 ppm. Het RIVM adviseert actief te communiceren bij een waarde van 30,7 ppm. Dit is de waarde waarbij de luchtconcentratie met grote waarschijnlijkheid door de blootgestelde bevolking als hinderlijk wordt waargenomen, of waarboven lichte gezondheidseffecten mogelijk zijn.
Het incident zelf en het feit dat de oorzaak van de lekkage pas na enkele dagen is ontdekt, zijn ongewenst. SodM heeft het tankenpark onder verscherpt toezicht gesteld. NAM heeft maatregelen opgelegd gekregen over haar werkwijze, systemen en procedures waarmee lekkages moeten worden voorkomen. SodM ziet erop toe dat de maatregelen geïmplementeerd worden. Op die manier wordt de kans op een vergelijkbaar incident geminimaliseerd.
In de periode 5 tot 8 oktober 2018 heeft de NAM op het eigen terrein en daarbuiten verschillende monsters genomen en analyses uitgevoerd. De door de NAM op 5 oktober 2018 genomen watermonsters uit het riool op het tankenpark hebben geen aardgascondensaat aangetoond. Op 7 oktober 2018 heeft de NAM monsters genomen uit een rioolput nabij het Duurswold kanaal. Op maandag 8 oktober 2018 heeft de NAM aan SodM gerapporteerd dat in deze monsters aardgascondensaat is aangetoond.
Wanneer heeft er voor het laatst inspectie door het Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) op het NAM-tankenpark plaatsgevonden? Wat was op die datum het oordeel van het SodM? Hoe waren de veiligheidsmaatregelen van de NAM toen? Hoe werden die uitgevoerd? Hoe zijn de veiligheidsmaatregelen nu? Zijn die aangepast?
De laatste inspectie van SodM op het tankenpark heeft plaatsgevonden op 3 augustus 2018. Het betrof een gezamenlijke inspectie met de Veiligheidsregio Groningen (Brandweer). Tijdens de inspectie is onder andere aandacht besteed aan het functioneren van veiligheidsapparatuur zoals noodgeneratoren, brandblusdiesels, noodstop en het blussysteem. Hierbij is geconstateerd dat deze afdoende periodiek getest en onderhouden worden. Tijdens deze inspectie zijn geen overtredingen geconstateerd.
Waarom is het tankenpark geen BRZO-bedrijf (bedrijven vallend onder het Besluit risico's zware ongevallen)zodat er BRZO-inspecties door de provincie plaats kunnen vinden?
Het Besluit Risico Zware Ongevallen 2015 (BRZO) komt voort uit de Europese Richtlijn 2012/18/EU, ook wel bekend als de Seveso III Richtlijn. Binnen de Europese Unie is besloten om deze Richtlijn niet van toepassing te laten zijn op mijnbouwwerken met uitzondering van mijnbouwwerken waar ondergronds gas wordt opgeslagen. Dit is de reden dat onder andere de locaties Norg UGS en Grijpskerk UGS wel onder het regime van het BRZO vallen, maar het tankenpark niet.
Voor mijnbouwwerken zoals het tankenpark gelden met het BRZO vergelijkbare eisen. In het kader van het BRZO dient een veiligheidsrapport opgesteld te worden, waarin de risico’s en de beheersmaatregelen beschreven dienen te worden. Het veiligheidsrapport moet iedere vijf jaar door de onderneming geactualiseerd worden en bij het bevoegd gezag worden ingediend. In plaats van een veiligheidsrapport moet voor mijnbouwwerken een Rapport inzake grote gevaren (RiGG) opgesteld worden. In dit document zijn eveneens de interne en externe risico’s van de installatie en de beheersmaatregelen hiervoor beschreven. Het RiGG moet ook iedere 5 jaar geactualiseerd en ingediend worden. Op het tankenpark vinden ook gezamenlijke inspecties met de brandweer plaats. Deze worden onder andere uitgevoerd door gecertificeerde BRZO-inspecteurs van SodM. De locatie is op 22 januari 2016 en op 3 augustus 2018 samen met de Veiligheidsregio Groningen (Brandweer) geïnspecteerd.
Gaat u de NAM, die al vele verwoestingen in de provincie op haar naam heeft staan, onder verscherpt toezicht plaatsen? Kunt u uw antwoord toelichten? Bent u bereid uw verantwoordelijkheid te nemen en de NAM zwaar te beboeten of (tijdelijk) te sluiten?
Het tankenpark staat momenteel onder verscherpt toezicht. SodM heeft de NAM een aantal maatregelen opgelegd. De toezichthouder heeft ook geverifieerd dat deze maatregelen zijn uitgevoerd. Op dit moment is er daarom geen aanleiding om het tankenpark (tijdelijk) te sluiten. Het verscherpte toezicht blijft in ieder geval van kracht gedurende het onderzoek van SodM. Het strafrechtelijk onderzoek wordt geleid door het Openbaar Ministerie. Daarover kan ik geen mededelingen doen.
Waarom heeft een rioolput op een terrein waar met dergelijke giftige stoffen wordt gewerkt een open verbinding met het oppervlaktewater?
De calamiteitenbak van het tankenpark had een aansluiting op het bovengenoemde riool om tijdens uitzonderlijke scenario’s vloeistoffen af te voeren. Het gaat dan met name over het afvoeren van bluswater tijdens een brand. De calamiteitenbak moet al het bluswater dat verwacht wordt bij het blussen van een brand op kunnen vangen. Indien de hoeveelheid bluswater groter is dan verwacht en ook niet snel genoeg met opgeroepen vrachtwagens kan worden afgevoerd, was het ontwerp om het teveel aan bluswater in het riool te laten lopen. Daarmee zou dan het overlopen van de calamiteitenbak op de locatie worden voorkomen. Uit de bovengenoemde onderzoeken zal blijken of en welke maatregelen aanvullend genomen moeten worden om een dergelijk incident in de toekomst te voorkomen.
Bevat het aardgascondensaatlekkage kwik, benzeen, tolueen, ethyleen en xyleen? Zijn deze stoffen achtergebleven in het rioolstelsel van Farmsum? Zo ja, hoeveel van deze stoffen zijn achtergebleven? Welke gevolgen heeft dit voor de volksgezondheid?
Aardgascondensaat is een mengsel van verschillende stoffen. Deze stoffen condenseren uit het gewonnen aardgas als gevolg van de druk- en temperatuurverlaging bij de gasbehandeling. Het aardgascondensaat bevat met name koolwaterstoffen, zoals pentaan, hexaan, cyclohexaan, benzeen, heptaan, tolueen, octaan, ethylbenzeen, xyleen en ook langere koolwaterstoffen. Het bevat ook een klein gehalte kwik. Aardgascondensaat is een waardevol product. Het wordt in een raffinaderij verder verwerkt tot grondstof of brandstof.
Van de 30 m3 gelekte vloeistof is 1 m3 in het rioolstelsel achtergebleven en 29 m3 in het oppervlaktewater terechtgekomen. Het deel dat in het riool is achtergebleven is weggepompt en verwerkt. Het riool is daarna gereinigd en na toestemming van het Waterschap en de gemeente Delfzijl op 31 oktober 2018 weer in gebruik genomen. Op plaatsen waar het rioolstelsel in slechte staat is, wordt onderzocht of de bodem daar plaatselijk verontreinigd is met aardgascondensaat.
Het deel van het aardgascondensaat dat in het oppervlaktewater terecht is gekomen is zoveel mogelijk opgeruimd. In de beantwoording van vraag 1 ben ik ingegaan op de gevolgen voor de volksgezondheid.
Zijn de aanwezige hulpdiensten die het gif hebben verwijderd en de betrokken inspecteurs blootgesteld aan kwik, benzeen, tolueen, ethyleen en/of xyleen of zijn zij onderzocht op blootstelling aan deze stoffen?
De brandweer heeft op verzoek van het waterschap de verontreiniging ingedamd met een drijvende barrière (zogeheten oilbooms). Ook zijn er op verzoek van de gemeente Delfzijl door de brandweer metingen verricht. Het is niet uit te sluiten dat enkele brandweerlieden zijn blootgesteld aan giftige stoffen maar uitgaande van de metingen is het een blootstelling geweest met beperkte doses en beperkte duur. Er hebben zich geen brandweermensen bij de bedrijfsarts gemeld met klachten. Volgens de brandweer is er geen aanleiding geweest om haar eigen mensen te onderzoeken naar aanleiding van deze blootstelling. Werknemers van het Waterschap, gemeente Delfzijl en de Omgevingsdienst Groningen hebben melding gemaakt van lichamelijke klachten zoals hoofdpijn, duizeligheid en last van de ogen. De gemeente Delfzijl heeft besloten om haar medewerkers een preventief bloedonderzoek aan te bieden.
Hoeveel incidenten zijn er de afgelopen vier jaar gemeld op het NAM-tankenpark of bij het transport van stoffen afkomstig van dit park? Op welke data vonden deze incidenten plaats?
Er zijn in de afgelopen vier jaar negen ongewone voorvallen (inclusief de lekkage van 2 oktober 2018) gemeld aan SodM, zie de onderstaande tabel.
Melding
Datum melding SodM
Datum voorval
1
Vallend object
4 juni 2014
3 juni 2015
2
Stroomstoring
24 juli 2015
24 juli 2015
3
(oude) dieselverontreiniging waargenomen
24 oktober 2016
31 maart 2016
4
Lekkage bluswatersysteem
16 augustus 2016
16 augustus 2016
5
Aantreffen asbest pakkingen
30 september 20161
22 september 2016
6
Onverwacht afgaan brandalarm (geen brand)
20 november 2016
20 november 2016
7
Lekkage op verladingsboot van derden
9 augustus 2017
9 augustus 2017
8
Gasemissie naar atmosfeer
9 augustus 20181
2 augustus 2018
9
Lekkage via riool naar oppervlaktewater
6 oktober 2018
2 oktober 2018
Melding aan SodM d.m.v. weekmelding
Hoe ziet de bemensing op het tankenpark er 24 uur per week uit? Zijn er momenten dat er niemand aanwezig is bij bijvoorbeeld de lekbakken met condensaat?
Het proces op het tankenpark wordt 24 uur per dag bestuurd en bewaakt vanuit de controlekamer van de NAM in Hoogezand. Voor het incident van 2 oktober 2018 werd het tankenpark van maandag tot vrijdag van 07:45 tot 16:15 uur bemenst.
De lekkage van 2 oktober 2018 is voor SodM de aanleiding geweest om extra veiligheidsvoorzieningen te eisen. Een van deze voorzieningen is de continue (24 uur per dag en zeven dagen per week) bemensing van het tankenpark. Na afronding van het bestuursrechtelijk onderzoek zal besloten worden of deze maatregel permanent van toepassing wordt.
Heeft de NAM een noodscenario wanneer blijkt dat het tankenpark langdurig stilgelegd moet worden en de gaswinning dus moet stoppen? Kunt u uw antwoord toelichten?
De NAM heeft een noodplan indien door onvoorziene omstandigheden het tankenpark niet beschikbaar is. De scenario’s in dit plan betreffen onder andere het niet beschikbaar zijn van de controlekamer, de jetty en de losstraten. In de beschreven scenario’s hoeft de gaswinning niet gestopt te worden.
Houdt de lekkage verband met het recent aanleggen van een nieuwe aardgascondensaatleiding of de aanwezigheid van oude niet meer in gebruik zijnde leidingen onder het terrein?
Nee, de lekkage is niet afkomstig uit oude leidingen. De nieuwe aardgascondensaatleiding speelt ook geen rol in dit incident. Deze nieuwe leiding is nog niet op het systeem aangesloten.
Hoe groot was de condensaatstroom de afgelopen jaren? Hoeveel condensaat verwacht de NAM nog in het tankenpark te verwerken tot de gaswinning is beëindigd?
Het aardgascondensaat dat wordt verwerkt en opgeslagen in het tankenpark is afkomstig van het Groningen gasveld, de zogenoemde kleine gasvelden en de ondergrondse gasopslagen. In de periode begin 2011 tot oktober 2018 betrof de aardgascondensaatstroom circa 838.823 m3. De NAM heeft aangegeven dat men tot aan het einde van de door de NAM bedreven gaswinning op land (Groningen gasveld en de overige gasvelden) verwacht nog circa 703.509 m3 aardgascondensaat te verwerken.
Hoe gaat u de gezondheid van omwonenden in de gaten houden? Wat gaat u voor deze mensen betekenen?
De toezichthouder ziet namens mij toe op de veiligheid van mens en milieu. Aardgascondensaat is een gevaarlijke stof en lekkages daarvan zijn niet toegestaan. Bedrijven die met gevaarlijke stoffen werken, moeten de veiligheid waarborgen, zowel voor hun werknemers als voor de omgeving.
SodM heeft het tankenpark onder verscherpt toezicht gesteld. De NAM heeft maatregelen opgelegd gekregen over haar werkwijze, systemen en procedures waarmee lekkages moeten worden voorkomen. SodM ziet erop toe dat de maatregelen geïmplementeerd worden. Op die manier wordt de kans op een vergelijkbaar incident geminimaliseerd.
De toezichthouder spreekt de NAM ook aan op de samenwerking met de veiligheidsregio, waterschap en het lokale gezag. In het geval van een incident is adequaat handelen, het tijdig informeren en samenwerken met de veiligheidsregio, het waterschap en het lokale gezag van belang om de gezondheid van omwonenden en medewerkers te beschermen.
Het Onderzoek: ‘Redenen waarom eigenaren aanbod schade-afhandeling niet hebben geaccepteerd’ |
|
Sandra Beckerman |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Wat vindt u van het feit dat ruim 70% van de 235 woningeigenaren uit het onderzoek het aanbod van de NAM (veel) te laag vindt? Vindt u deze mensen onterecht ontevreden? Kunt u dat toelichten?1
Ik heb in het debat van 5 juli jl. aan uw Kamer toegezegd dat ik vanuit mijn monitorende rol zou uitzoeken wat beweegredenen zijn voor bewoners om niet akkoord te gaan met het aanbod van NAM. Het betreft dus een onderzoek onder degenen die het aanbod van NAM hebben afgewezen. Deze groep is niet representatief voor alle bewoners die een aanbod hebben gehad voor de afhandeling van «oude» schade.
De beweegredenen die in het onderzoek naar voren komen, wijzen erop dat bewoners zich om uiteenlopende redenen niet kunnen verenigen met het aanbod van NAM. Zij stellen prijs op een extern oordeel van de Arbiter Bodembeweging over het aanbod van NAM, omdat zij bijvoorbeeld NAM niet meer vertrouwen, omdat zij het aanbod van NAM onvoldoende vinden of om andere redenen. De bewoners die aan NAM hebben laten weten het aanbod van NAM niet te accepteren, hebben hun schademelding voorgelegd aan de Arbiter Bodembeweging. Dit is een laagdrempelige route om een onafhankelijk oordeel te krijgen over hun schademelding.
Wat vindt u van het feit dat de ruime meerderheid, namelijk 77%, onvoldoende informatie heeft gekregen om een juiste afweging te maken? Denkt u dat de NAM te weinig informatie heeft verstrekt? Kunt u dat toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Wat vindt u van het feit dat 82% van de respondenten vindt dat de NAM zich niet (voldoende) constructief heeft opgesteld? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Wat vindt u van het verschil in opvatting over de oorzaak van de schade bij 86% van de huiseigenaren? Denkt u dat deze mensen teveel willen?
Zie antwoord vraag 1.
Gelooft u oprecht dat de NAM de 5138 gevallen die wel het bod accepteerden wel een toereikend bod heeft gedaan? Kunt u zich voorstellen dat mensen een bod accepteren om er maar van af te zijn? Kent u de voorbeelden uit het Zwartboek dat ik u heb aangeboden nog, waarin mensen aangeven de strijd niet meer aan te kunnen? Weet u nog dat juist deze strijd zorgt voor vele gezondheidsrisico’s in de provincie Groningen?
In het debat met uw Kamer op 5 juli 2018 heb ik het zwartboek van het lid Beckerman ontvangen. Ik heb in dat debat aangegeven zelf ook signalen te hebben ontvangen van individuele schademelders. Alle signalen heb ik samen met de commissaris van de Koning bij NAM onder de aandacht gebracht, waarbij NAM het aanbod van deze bewoners opnieuw heeft bekeken. Dit heeft in een aantal gevallen tot een herzien aanbod geleid van NAM aan de schademelder. Daarnaast heeft NAM acties ondernomen naar aanleiding van dit zwartboek. Zie ook de bijlage bij de Kamerbrief «afhandeling schade door gaswinning in Groningen» van 1 oktober 2018 (Kamerstuk 33 529, nr. 526, bijlage «Eindrapportage afhandeling «oude» schade»).
Alle 6.199 bewoners die bij NAM op de lijst van oude schadegevallen stonden, zijn door NAM voorzien van een aanbod. Uiteindelijk heeft 84 procent van de schademelders het aanbod van NAM geaccepteerd. Ik kan mij voorstellen dat sommige mensen, na een langdurige procedure die hen tijd en energie heeft gekost, het aanbod van NAM wellicht schoorvoetend hebben geaccepteerd. Voor de mensen die het aanbod van NAM niet hebben geaccepteerd, is er de Arbiter Bodembodembeweging om een onafhankelijk oordeel te krijgen over hun schademelding.
Een aanvullend onderzoek naar de beweegredenen waarom mensen wel het aanbod hebben geaccepteerd, heeft geen meerwaarde meer voor de aanpak van «oude» schade. Deze aanpak is inmiddels in de afrondende fase beland, zonder een actieve rol van NAM, met een onafhankelijk oordeel van de Arbiter Bodembeweging. De commissaris van de Koning en ik houden ook hier de vinger aan de pols. Aan de hand van de reeds uitgevoerde onderzoeken kunnen verschillende lessen worden getrokken voor de toekomstige behandeling van schademeldingen die niet meer in het private domein, maar in het publieke domein plaatsvindt.
Waarom is er geen onderzoek gedaan naar de beweegredenen van de mensen die het bod wel hebben geaccepteerd? Bent u bereid daar alsnog een onderzoek naar in te stellen?
Zie antwoord vraag 5.
Vindt u dat het onderzoek duidelijk maakt of de NAM het goed heeft gedaan? Zo ja, op welke feiten baseert u die mening?
Het betreft een onderzoek naar de beweegredenen van bewoners om het aanbod van NAM af te wijzen. Zoals aangegeven in het antwoord op de vragen 1 tot en met 4 ben ik van oordeel dat zij er goed aan doen hun zaak voor te leggen aan de Arbiter Bodembeweging. Het onderzoek geeft geen inhoudelijk oordeel over het functioneren van NAM. Ik stel vast dat het aanbod van NAM voor ruim 84% van de gevallen tot een uitkomst heeft geleid en zal met interesse de uitspraken van de Arbiter Bodembeweging over de overige gevallen volgen.
In hoeveel van de door de arbiters behandelde casus heeft de NAM in de afgelopen jaren gelijk gekregen? Hoe vaak kregen huiseigenaren van de arbiters een beter bod? Bent u bereid om ook bij deze 235 huiseigenaren te kijken welk percentage een beter bod krijgt om zo beter inzicht te krijgen in de kwaliteit van het bod van de NAM? Zo nee, waarom niet?
Ik heb geen overzicht van het aantal gevallen waarin arbitrage heeft geleid tot een hoger aanbod van NAM. De gegevens waarnaar gevraagd wordt, worden door de Arbiter Bodembeweging niet op deze manier vastgelegd. De Arbiter Bodembeweging behandelt het geschil over de schade op basis van de beschikbare informatie. Het is hierbij lang niet altijd mogelijk één partij in het gelijk te stellen. Een voorbeeld hiervan is dat de Arbiter kan adviseren dat een deel van, maar niet alle, door de bewoner gemelde schade voor vergoeding in aanmerking komt. Zoals gezegd zullen de commissaris van de Koning en ik de afwikkeling van de oude schadegevallen bij de Arbiter Bodembeweging in de gaten houden.
Wat gaat u doen om te zorgen dat iedereen met een «oude schade» krijgt waar hij of zij recht op heeft?
Ik heb in januari van dit jaar geconstateerd dat vanwege discussies over aansprakelijkheid zo’n zesduizend bewoners met openstaande schademeldingen van vóór 31 maart 2017 lang op afhandeling van deze schademeldingen hebben moeten wachten, wat tot veel onzekerheid leidde. Ik heb daarom destijds met NAM afgesproken dat zij voor deze «oude» schadegevallen een ultieme poging zouden doen om deze schadegevallen voor 1 juli naar tevredenheid van bewoners af te handelen. Deze schademeldingen zijn conform het gedane aanbod afgehandeld.
Ongeveer 16 procent van de bewoners heeft het aanbod van NAM niet geaccepteerd. Uit het onderzoek naar de beweegredenen blijkt dat veel schademelders die het aanbod van NAM hebben afgewezen, het aanbod van NAM niet toereikend vinden. Deze bewoners zijn bij de Arbiter Bodembeweging aan het juiste adres om hier een extern oordeel op te vragen. NAM geeft uitvoering aan de uitspraken van de Arbiter Bodembeweging. De inspanningen van de Arbiter Bodembeweging zijn er op gericht om in september 2019 tot afronding te komen. Ik zal deze afwikkeling nauwlettend volgen en heb zoals ik de Kamer heb medegedeeld (Kamerstuk 33 529, nr. 526) verzoeken van de Arbiter Bodembeweging om extra capaciteit welwillend in behandeling nemen.
Wat vindt u een acceptabele termijn waarbinnen de schade moet worden afgehandeld? Deelt u de mening dat alle schadegevallen binnen zes maanden afgehandeld zouden moeten worden? Zo ja, hoe gaat u zorgen dat dit zal gebeuren?
De inspanningen van de Arbiters zijn er op gericht om in september 2019 tot afronding te komen van de aangemelde «oude» schadegevallen. De Arbiter Bodembeweging heeft ingezet op een verdubbeling van de afhandelsnelheid onder andere door capaciteitsuitbreiding. Zodra de Arbiters aangeven hoeveel extra capaciteit noodzakelijk is, zal ik dit verzoek welwillend in behandeling nemen.
Het artikel ‘Limburgse aardwarmte stuit op breuklijnen en strenge toezichthouder’ |
|
Tom van der Lee (GL) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Limburgse aardwarmte stuit op breuklijnen en strenge toezichthouder» waarin de opstartproblemen rondom geothermieprojecten worden beschreven?1
Ja, ik ben bekend met het artikel.
Deelt u de zorgen rondom het opstarten van geothermieprojecten, aangezien de helft van de bestaande projecten stilligt? Zijn deze problemen structureel van aard of is hier sprake van incidenten?
Ik herken de constatering dat de helft van de geothermieprojecten stil ligt niet. Op het ogenblik zijn er in Nederland 23 geothermieprojecten gerealiseerd. Hiervan zijn er 7 projecten nog in de opstartfase, 13 projecten produceren, 1 project ligt stil vanwege werkzaamheden en de 2 in Limburg gelegen projecten zijn stilgelegd. Er lijkt vooralsnog dus geen sprake van een structureel probleem.
Wat is er sinds het kritische rapport van het Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) een jaar geleden gebeurd, zowel in de sector zelf als door de overheid, om de geothermiesector te verbeteren? Op welke manier heeft u de geothermiesector gestimuleerd?
Op 8 februari 2018 heb ik uw Kamer de beleidsbrief geothermie toegestuurd, waarin ik uiteen heb gezet op welke manier ik de sector wil versterken en stimuleren. In deze brief heb ik ook de kritische punten uit de Staat van de Sector van SodM geadresseerd en aangegeven welke stappen ik daarin onderneem. Een belangrijk element hierin is de aanpassing van de Mijnbouwwet, om een betere aansluiting te krijgen met de praktijk van geothermieprojecten. Hierbij wordt ook gekeken of en welke maatregelen nodig zijn om – met het oog op de veiligheid – de financiële en technische eisen aan te scherpen. De aanpassing van de Mijnbouwwet zal naar verwachting de eerste helft van 2019 naar uw Kamer worden gezonden.
Daarnaast heeft de sector dit jaar zelf het Masterplan Geothermie opgesteld met daarin de stappen beschreven die volgens de sector nodig zijn om uit te groeien tot een volwassen en professionele sector. De sector is nu bezig uitvoering te geven aan dat plan.
Welke stappen gaat u nemen, in overleg met het SodM, om de knelpunten rondom geothermie weg te werken? Bent u bereid nader onderzoek te doen naar de knelpunten rondom geothermie?
Zie mijn antwoord op vraag 3. Daarnaast heb ik, zoals aangekondigd in de beleidsbrief geothermie, een zogeheten «innovatie-roadmap» voor geothermie laten opstellen, waarin specifiek aandacht is voor de vraag welke innovaties nodig zijn de kosten te reduceren binnen de randvoorwaarde van veiligheid. Onderdeel van deze innovatie-roadmap is ook het borgen en beschikbaar stellen van de grote hoeveelheid kennis en ervaring die de afgelopen 10 jaar is verzameld over geothermie en het vastleggen daarvan in industrie-standaarden.
Verwacht u dat er op korte termijn bedrijven zullen komen die specifiek op aardwarmte zijn gericht en op grote schaal activiteiten zullen ondernemen rondom geothermie? Zo ja, waar baseert u dit op? Zo nee, op welke manier zult u deze ontwikkeling stimuleren?
Ja, ik verwacht dat er inderdaad in de komende jaren bedrijven zullen komen specifiek gericht op het realiseren van meerdere geothermieprojecten. De huidige praktijk laat al een aantal bedrijven zien, die deze richting opgaan en hun portfolio stapsgewijs uitbreiden. Ook recente vergunningaanvragen bevestigen dat deze bedrijven verder willen groeien in de geothermie. In mijn beleidsbrief geothermie voorzie ik ook een rol voor EBN om de continuïteit van kennis en kunde voor geothermie op nationale schaal te borgen. Over de nadere invulling van de rol van EBN in geothermieprojecten wordt uw Kamer binnenkort nader geïnformeerd.
De versterking van scholen in het aardbevingsgebied in Groningen |
|
Sandra Beckerman |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Klopt het dat de versterking van de basisschool De Wilgenstee in Zeerijp is vertraagd en tijdelijk «on hold» staat? Geldt dit ook voor andere basisscholen in het gebied?
Basisschool De Wilgenstee in Zeerijp is onderdeel van de Netwerkschool Loppersum, samen met de Abt Emo in Westeremden en De Zandplaat in ’t Zandt. Deze schoolgebouwen worden alle drie versterkt. In overleg met de scholen is afgesproken dat de scholen na elkaar worden versterkt en daarbij beurtelings van de tijdelijke school gebruik maken. De versterkingswerkzaamheden aan de Abt Emo hebben vertraging opgelopen wat mogelijk gevolgen heeft voor het moment dat de werkzaamheden aan De Wilgenstee kunnen starten.
De versterking van deze scholen maakt onderdeel uit van het scholenprogramma. De planning van het scholenprogramma is erop gericht dat alle kinderen in het gebied in 2021 in aardbevingsbestendige en toekomstbestendige schoolgebouwen onderwijs krijgen. Bij het scholenprogramma zijn 101 schoolgebouwen betrokken. Daarvan worden er 41 bouwkundig versterkt, 60 aan het onderwijs onttrokken en vervangen door 29 aardbevingsbestendige nieuwe gebouwen in de vorm van brede scholen en integrale kindcentra. Deze aantallen kunnen nog beperkt veranderen omdat met betrekking tot een aantal schoolgebouwen nog onderzocht wordt of toch gekozen wordt voor nieuwbouw. Ook is in een aantal gevallen binnen het programma besloten om niet over te gaan tot versterking van een aantal schoolgebouwen omdat deze inmiddels zijn gesloten.
Alle partijen werken nauw samen om deze planning te halen.
Inmiddels zijn in de gemeenten Bedum en Loppersum de eerste aardbevingsbestendige schoolgebouwen gerealiseerd. In 2019 gaat het merendeel van de projecten in uitvoering. Op het gehele programma is op dit moment geen vertraging. Het is niet uit te sluiten dat bij individuele projecten vertraging ontstaat door bijvoorbeeld bezwaar van omwonenden, vertraging in de vergunningverlening of onvoorziene weersomstandigheden. In alle gevallen wordt dan naar een oplossing gezocht zodat de kinderen in het gebied in veilige schoolgebouwen onderwijs hebben.
Klopt het dat de NAM het bouwproces heeft stilgelegd om «nieuwe inzichten te kunnen verwerken»? Zo ja, heeft de NAM de bevoegdheid om dit te doen?
De vertraging vloeit voort uit wijzigingen in de uitvoering van de werkzaamheden aan de Abt Emo, waardoor de bouwvergunning moet worden geactualiseerd. Dit is een aangelegenheid van de gemeente als de verstrekker van bouwvergunningen. NAM heeft daarop geen invloed.
Om welke nieuwe inzichten gaat het hier?
Zie antwoord vraag 2.
Kan de NAM nog steeds bepalen welke objecten wel en welke niet versterkt worden? Zo ja, wanneer gaat de NAM dan naast de schadeafhandeling ook uit het versterkingsproces?
De versterking van schoolgebouwen in het kader van het Scholenprogramma wordt uitgevoerd op basis van versterkingsadviezen die zijn afgerond voorafgaand aan het kabinetsbesluit om de gaswinning volledig af te bouwen. Deze adviezen worden niet herzien in het licht van het afbouwpad en de nieuwe inzichten in de ontwikkeling van de veiligheid. Voor meer informatie over de publieke inrichting van de versterkingsoperatie, zonder tussenkomst van NAM, verwijs ik u naar mijn brief van 5 oktober (Kamerstuk 33 529, nr. 527) over de afspraken die ik daarover met regionale bestuurders heb gemaakt.
Accepteert u de vertraging van de versterking van de school? Zo ja, hoe lang gaat u dit accepteren?
Op dit moment is nog onzeker in hoeverre de vertraging die bij de Abt Emo is ontstaan gevolgen heeft voor de planning van de aanpak van De Wilgenstee. De Nationaal Coördinator Groningen, die de uitvoering van het Scholenprogramma coördineert, laat weten dat alle betrokken partijen nauw samenwerken om zo snel mogelijk te kunnen starten.
Kunt u een overzicht maken van de staat van versterking van alle scholen in Groningen? Zijn er scholen die eerst wel maar nu niet meer versterkt worden? Is er sprake van vertraging? Zo ja, hoeveel vertraging? Kunt u dat toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening, gelet op uw brief van 18 september 2018 over de budgettaire gevolgen van de gaswinning in Groningen waarin u schrijft dat er belangrijke stappen zijn gezet om veiligheid en veiligheidsbeleving te verbeteren, dat dit soort besluiten de stress en zorgen van kinderen en hun (groot)ouders juist alleen maar doen toenemen?
Zoals uiteengezet in het antwoord op vraag 6 werken in het Scholenprogramma alle betrokken partijen gezamenlijk hard aan het realiseren van aardbevingsbestendige en toekomstbestendige schoolgebouwen in 2021. Iedere vertraging die zich in de uitvoering voordoet is onwelkom, maar kan gezien de omvang en complexiteit van de opgave helaas niet voor ieder individueel project worden uitgesloten.
Het bericht dat er ook bevingen bij zoutwinning kunnen ontstaan |
|
Sandra Beckerman , Henk Nijboer (PvdA) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat volgens het Koninklijk Nederlands Meteorologisch Instituut (KNMI) ook bevingen bij zoutwinning kunnen ontstaan?1
Ja. In mijn brief2 van 20 augustus 2018 naar aanleiding van vragen van de leden Moorlag en Nijboer (beiden PvdA) heb ik u geïnformeerd over de beving die op 19 november 2017 ten oosten van Groningen bij Winschoten is gemeten. Het KNMI heeft op 3 september 2018 zijn onderzoek3 naar aanleiding van de gemeten beving gepubliceerd.
Deelt u de mening dat de problemen bij zoutwinning ernstiger lijken dan eerder werd aangenomen? Wat is daarop uw reactie?
Nee, die mening deel ik niet. De waargenomen trilling heeft niet geleid tot problemen. Wel ben ik van mening dat de recente incidenten in de zoutsector onderstrepen dat er meer aandacht moet worden besteed aan de risico’s en bijbehorende beheersmaatregelen dan in het verleden het geval is geweest. In het recent verschenen rapport «Staat van de sector Zout» heeft het Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) daarvoor aan mij, aan de sector en aan zichzelf een aantal aanbevelingen gedaan. Ik mijn brief4 van 27 september 2018 heb ik aangegeven dat ik van plan ben om deze aanbevelingen op te volgen.
Gaat het bij de caverne uit het bericht (bij Winschoten) om een instabiele caverne, waardoor er een kans is op een zinkgat?
Nee, de zoutcaverne bij Winschoten is geen instabiele caverne. Deze caverne is door zijn cilindrische vorm stabiel. SodM ziet echter wel een risico voor deze zoutcaverne, omdat de caverne zich relatief dicht bij de rand van de zoutkoepel bevindt. Naar de huidige maatstaven zou deze caverne niet op deze plek aangelegd worden. Tegenwoordig houdt AkzoNobel een veiligheidsmarge van 200 meter aan ten opzichte van de rand van de zoutkoepel. Het is daarmee niet gezegd dat de caverne instabiel is, maar wel is onduidelijk in hoeverre de wanden dik genoeg zijn om stabiliteit op de lange termijn te kunnen waarborgen.
Omdat de caverne zich in de nabijheid van de bebouwde kom van Heiligerlee bevindt, is er – als in de toekomst de caverne instabiel zou worden – kans op schade. Op dit moment wordt de caverne periodiek gemonitord op veranderingen in vorm. Vanaf eind september 2018 is er een uitgebreid akoestisch netwerk in werking getreden, waarmee deze caverne, en ook de andere zoutcavernes in de buurt van Heiligerlee, continu in de gaten worden gehouden. Het systeem zal vroegtijdig de signalen van instabiliteit oppikken, zodat er voldoende tijd is om maatregelen te nemen.
Wat gaat u doen met het advies van het Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) om in Veendam geen nieuwe putten te boren en cavernes te maken?
In zijn advies van 13 juli 2018 heeft SodM geoordeeld dat de aanleg van de twee nieuwe cavernes (VE5 en VE6) niet meer past binnen het nu geldende winningsplan. Het boren en aanleggen van de nieuwe cavernes en de winning van zout uit deze putten kan wat SodM betreft enkel nog op basis van een gewijzigd en goedgekeurd winningsplan worden toegestaan.
Gelet op dit advies, heb ik Nedmag verzocht om uiterlijk 1 januari 2019 een gewijzigd winningsplan in te dienen, zodat de besluitvorming op een voorliggende aanvraag voor een omgevingsvergunning kan worden gecoördineerd met de instemmingsprocedure voor het winningsplan. Zoals ik al eerder aan de Tweede Kamer heb bericht, kan met de aanleg van de putten en cavernes niet worden ingestemd totdat voldoende duidelijk is dat de aanleg van deze putten en cavernes op een veilige en milieuverantwoorde wijze kan plaatsvinden.
Hoe is het met de veiligheid van de Groningers daar waar sprake is van gestapelde mijnbouw, zoals bij Veendam?
In mijn brief5 van 20 augustus 2018 ben ik ingegaan op de risico’s van gestapelde mijnbouw ten aanzien van de bodemdaling. De onderzoekers van de TU Delft hebben laten zien dat in gebieden met gestapelde mijnbouw de bodemdaling, de krommingen en de hellingen van de bodem weliswaar groter zijn, maar dat dit geen directe schade heeft veroorzaakt.
SodM is zich op dit moment aan het beraden hoe de agenda van het onderzoek naar de effecten van gestapelde mijnbouw vormgegeven zal worden.
Zijn er schademeldingen in de omgeving van de zoutcaverne in Winschoten binnengekomen bij de Technische Commissie Bodembeweging (TCBB) op of vlak na 19 november 2017? Zo ja, hoeveel zijn dat er?
Er zijn tot op heden (2 oktober 2018) bij de Tcbb geen verzoeken voor schadeonderzoek binnengekomen naar aanleiding van de op 19 november 2017 gemeten trilling.
Deelt u de mening dat schade aan woningen veroorzaakt door mijnbouwactiviteiten vergoed moet worden, ongeacht of dit door Akzonobel, Nedmag of NAM is veroorzaakt?
Ja, ik deel de mening dat schade veroorzaakt door mijnbouwactiviteiten vergoed moet worden. Mijnbouwbedrijven zijn conform de Mijnbouwwet aansprakelijk voor de schade die zij veroorzaken. Hiervoor geldt de langst mogelijke termijn, namelijk dertig jaar.
Op grond van de Mijnbouwwet heeft een onderneming de zorg voor een goede uitvoering van mijnbouwactiviteiten en dient de onderneming alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs gevergd kunnen worden om schade te voorkomen. Mocht desondanks schade ontstaan, dan is de exploitant van het mijnbouwwerk – ingevolge artikel 6:177 van het Burgerlijk Wetboek – aansprakelijk voor de schade die ontstaat als gevolg van het mijnbouwwerk en dient de onderneming die schade te vergoeden.
Voor het aansprakelijk stellen is het van belang dat het oorzakelijk verband tussen de schade, de bodemtrilling en de mijnbouw wordt vastgesteld. Indien in een bepaald gebied door verschillende mijnbouwondernemingen verschillende mijnbouwactiviteiten worden uitgeoefend, dan zal het causaal verband tussen de schade en de specifieke mijnbouwactiviteit moeten worden vastgesteld.
Particulieren die menen schade te hebben kunnen, nadat deze claim is afgewezen door het desbetreffende mijnbouwbedrijf, een beroep doen op de Tcbb. Deze zal na een onderzoek ter plaatse een uitspraak doen over het eventuele causale verband tussen de schade en de mijnbouw. De Tcbb zal ook het schadebedrag bepalen. Uitspraken van de Tcbb worden doorgaans door de mijnbouwbedrijven opgevolgd. Indien de uitspraak van de Tcbb niet opgevolgd wordt door het mijnbouwbedrijf dan kan de particulier, voorzien met het rapport van de Tcbb, naar de rechter stappen.
Op dit moment is het niet met zekerheid vast te stellen wat de oorzaak is van deze lichte trillingen. De KNMI heeft in haar rapport6 geconcludeerd dat de trillingen boven het gasveld aldaar hebben plaatsgevonden en daarmee niet aan de gaswinning te relateren zijn. SodM heeft AkzoNobel de opdracht gegeven om bij Heiligerlee net zoals in Twente een akoestisch monitoringsnetwerk aan te leggen waarmee eventuele toekomstige trillingen beter te detecteren, lokaliseren en te interpreteren zijn. Het netwerk is inmiddels geïnstalleerd en operationeel.
Voorziet u problemen voor inwoners wanneer niet helemaal duidelijk is wie de beving heeft veroorzaakt die schade tot gevolg heeft?
Zie antwoord vraag 7.
Wordt het, gezien de ellende waarin de Groningers zich al bevinden, geen tijd om de zoutwinning af te bouwen?
Ik sta de zoutwinning toe zolang dit veilig en verantwoord kan. SodM heeft op 5 september 2018 tijdens de technische briefing in uw Kamer aangegeven dat ook in de toekomst zoutwinning in Nederland op een veilige wijze doorgang kan vinden, mits de juiste risicobeheersmaatregelen in acht worden genomen. De toezichthouder heeft hiertoe in de «Staat van de sector zout» een aantal aanbevelingen opgenomen. Ik heb in mijn reactie op het rapport 7 aangegeven hoe ik deze aanbevelingen zal opvolgen.
De schadeafhandeling en versterkingsoperatie in Groningen |
|
Sandra Beckerman |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Klopt het dat, vandaag exact zes jaar na de aardbeving bij Huizinge, er nog steeds mensen zijn bij wie toen schade is ontstaan die wachten op afhandeling van die schade?
Het is om uiteenlopende redenen mogelijk dat enkele toen ontstane schades nog niet zijn afgehandeld. Voor sommige schadegevallen geldt dat hierover nog rechtszaken lopen. Daarnaast komt het voor dat een bewoner pas jaren na het ontstaan van een schade hiervan melding doet, bijvoorbeeld omdat deze eerder niet is opgevallen. NAM heeft in de afgelopen maanden een uiterste poging gedaan om alle oude schadegevallen – gemeld vóór 31 maart 2017 – op te lossen.
Klopt het dat er 1325 zaken zijn aangemeld bij de Arbiter Bodembeweging?1
Uit de NCG-kwartaalrapportage over de maanden april, mei en juni blijkt dat eind juni 1.325 meldingen, bij de Arbiters Bodembeweging in behandeling waren. Dit aantal is doorlopend aan verandering onderhevig. Zo geldt voor een deel van deze meldingen dat ook sprake is van een aanbod in het kader van de aanpak oude schadegevallen van NAM. Het was tot 1 september jl. mogelijk voor bewoners om hun melding aan de Arbiter voor te leggen nadat zij het aanbod van NAM niet hebben geaccepteerd. Ik zal uw Kamer binnenkort een eindrapportage van NAM aanbieden over de aanpak oude schadegevallen, met exacte cijfers over hoeveel bewoners het aanbod van NAM hebben geaccepteerd en hoeveel van hen zich bij de Arbiter hebben aangemeld.
Vindt u het wenselijk dat, met de 10 tot 12 zaken per week die de Arbiter momenteel per week behandeld, het 2,5 tot 3 jaar gaat duren voordat alle zaken behandeld zijn? Zo nee, wat gaat u eraan doen om te zorgen dat de afhandeling van oude schades versneld kan worden zodat gedupeerden niet nog langer hoeven te wachten?
Het is in mijn ogen niet aanvaardbaar als de doorlooptijd bij de Arbiters zou oplopen tot een dergelijk lange periode. De Arbiters laten weten dat zij verwachten meer zaken per week te kunnen behandelen door efficiëntieverbeteringen. Indien de Arbiters aangeven dat extra capaciteit nodig is, zal ik dat verzoek welwillend in behandeling nemen.
Bent u bereid deze gedupeerden zelf schadeloos te stellen en de kosten zelf te verhalen op de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM)? Zo nee, waarom niet?
Nee. Ik ben mij er van bewust dat de afhandeling van schademeldingen tijd kost en belastend voor bewoners kan zijn. Ik zet in op behandeling van deze gevallen door de arbiters.
Bent u bekend met de advertentie die de NAM gisteren in regionale kranten plaatste waarin wordt meegedeeld dat iedereen met C-schade van meer dan 25.000 euro automatisch wordt aangemeld bij de Arbiter?2 Vindt u dit correct? Waarom krijgen deze gedupeerden geen keuze?
Ja, ik ben bekend met de door NAM geplaatste advertentie. Melders van «oude schades» van vóór 31 maart 2017 hadden tot en met 1 september 2018 de gelegenheid om hun schademelding voor te leggen aan de Arbiter Bodembeweging. NAM heeft deze advertentie geplaatst om bewoners te attenderen op deze naderende deadline. Op deze manier wordt voorkomen dat de zaken, door een eventueel moment van onoplettendheid van de mensen met schade, tussen wal en schip belanden. Schademeldingen met een bedrag hoger dan € 25.000,- worden daarom automatisch aangemeld bij de Arbiter. NAM heeft in deze gevallen telefonisch contact opgenomen met de schademelder om te verifiëren of deze hiermee instemt. Alle schademelders die het betreft hebben hier mee ingestemd.
Wat vindt u ervan dat de NAM deze schade beoordeelt als C-schade?
In het kader van de afhandeling van oude schademeldingen hebben alle schademelders een aanbod van NAM ontvangen waarin óók alle C-schades worden vergoed, met uitzondering van schades die die volgens de uitspraken van de Arbiters Bodembeweging evident niet voor vergoeding in aanmerking komen. De NCG heeft recentelijk het genoemde rapport van de TU Delft aan mij aangeboden. Ik bestudeer dit en zal het rapport binnenkort met een appreciatie aan uw Kamer zenden.
Wat gaat u doen met het rapport van Technische Universiteit Delft waaruit blijkt dat ook schade in het buitengebied, nu beoordeelt als C-schade, wel degelijk veroorzaakt kan zijn door aardbevingen?3 Wat betekent dit voor de mensen van wie de NAM de schade nu beoordeelt als C-schade?
Zie antwoord vraag 6.
Heeft u dit inmiddels een beslissing genomen, zoals beschreven staat in de kwartaalrapportage, over het lot van 170 gezinnen die meedoen aan Eigen Initiatief? Zo nee, wanneer gaat u dit doen voor de Groningers die nog steeds in onzekerheid zitten of hun huis veilig is of versterkt moet worden? Waar hangt dit van af? Hoe snel worden deze mensen geïnformeerd? Op welke wijze worden zij geïnformeerd?
Voor een deel van de woningen in het programma Eigen Initiatief was op 24 april 2018 een versterkingsadvies opgeleverd. Voor deze huizen geldt dat de versterking op basis van dit versterkingsadvies wordt voortgezet.
De versterking van de overige woningen wordt betrokken bij de implementatie van het Mijnraadadvies (Kamerstuk 33 529, nr. 502). Over de aanpak van de versterkingsopgave vindt op basis van dit advies nadere besluitvorming plaats door Rijk en regio. Die besluitvorming ligt niet eenzijdig bij het Rijk.
Het programma Eigen Initiatief kenmerkt zich door een grote mate van betrokkenheid van bewoners in het gehele versterkingsproces. Deze bewoners zullen dan ook op passende wijze worden geïnformeerd zodra er duidelijkheid kan worden gegeven over het vervolg.
Erkent u, zoals de Nationaal Coördinator Groningen (NCG) concludeert, dat mensen niet meer weten waar ze aan toe zijn? Erkent u dat dat funest is voor de mensen?
De versterkingsoperatie heeft de afgelopen jaren veel losgemaakt in Groningen en logischerwijs geleid tot verwachtingen over de toekomst. In de afgelopen jaren is het tempo van de versterkingsoperatie lager geweest dan de mensen was voorgehouden. Hierdoor hebben velen hun verwachtingen meermaals moeten bijstellen. Door de versnelde afbouw van de gaswinning neemt het aardbevingsrisico af en is minder grootschalige en ingrijpende versterking nodig dan tot nu toe voorzien. Dit is in de eerste plaats goed nieuws, maar leidt vervolgens begrijpelijkerwijs weer tot nieuwe vragen over de vooruitzichten voor individuele bewoners en gezinnen. Alle inspanningen zijn erop gericht om ook deze vragen op een zo kort mogelijke termijn kunnen te beantwoorden.
Klopt het dat, zoals valt te lezen in de kwartaalrapportage van de NCG, het inspecteren van woningen om te bepalen of zij veilig zijn is vertraagd door de onzekerheid die rondom de versterking door u is gecreëerd? Klopt de conclusie van de NCG dat hierdoor personele leegloop is ontstaan? Wat gaat u hieraan doen?
De kwartaalrapportage geeft een overzicht van de activiteiten van de NCG in het tweede kwartaal van 2018, in het kader van de uitvoering van diens Meerjarenprogramma (Kamerstuk 33 529, nr. 403). De vertraging in de inspecties waarvan in deze rapportage melding wordt gemaakt heeft dan ook alleen betrekking op de voortgang ten opzichte van de planning van de gebiedsgerichte aanpak van de versterkingsopgave, welke was gebaseerd op een langduriger en structureel hogere gaswinning dan het afbouwpad waartoe het kabinet op 29 maart jl. heeft besloten. In de brief aan uw Kamer waarin dit besluit wordt toegelicht (Kamerstuk 33 529, nr. 457) is bericht dat onomkeerbare stappen in het inspectie- en engineeringprogramma worden opgeschort in afwachting van duidelijkheid over de gevolgen van dit besluit voor de veiligheid. De inspecties zijn toen tijdelijk stopgezet en na enige tijd hervat, waarbij de beoordelingsmethode (NPR) niet wordt «vastgeklikt» zoals tot dan toe gebruikelijk was.De leegloop waar de NCG in de rapportage over spreekt, betreft specifiek de inspectieteams bij het Centrum Veilig Wonen (CVW) die minder werk kregen door deze tijdelijke stopzetting.
De Mijnraad heeft op 2 juli 2018 advies uitgebracht over de gevolgen van het besluit tot afbouw van de gaswinning voor de veiligheid in het gebied en daarmee voor de versterkingsoperatie (Kamerstuk 33 529, nr. 498). Hieruit komt naar voren dat een heroverweging van de huidige versterkingsoperatie noodzakelijk is. Met mijn brief van 3 juli 2018 (Kamerstuk 33 529, nr. 502) heb ik uw Kamer geïnformeerd over de afspraken op hoofdlijnen die ik en de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties met de regiobestuurders hebben gemaakt op basis van het advies van de Mijnraad. Deze afspraken werken wij momenteel in onderling overleg verder uit. De capaciteit die nodig is voor de uitvoering van het versterkingsproces is onderdeel van dit overleg.
Hoeveel van de 1,9 miljard euro (waarvan de helft naar de schadeloosstelling naar gedupeerden ging) die nu is uitgegeven in het aardbevingsgebied is er exact door de rijksoverheid uitgegeven?
In tabel 28 op blz. 47 van de kwartaalrapportage zijn de uitgaven van NAM weergegeven die zij heeft gedaan onder haar juridische aansprakelijkheid en als onderdeel van de gesloten bestuursakkoorden. Tot en met het tweede kwartaal van 2018 heeft NAM € 1.861,3 miljoen uitgeven. Van dit bedrag is € 766,5 miljoen uitgeven aan veiligheid en preventieve versterking en € 700,4 miljoen aan schadeafhandeling. Het oude versterkingsprogramma kenmerkte zich door zeer uitvoerige inspecties, zeer uitvoerige engineering en een stelsel waarin huizen soms worden versterkt op basis van een inmiddels achterhaald winningsniveau en achterhaalde technische inzichten. Dit leverde een hoog kostenniveau op, zonder dat de bewoners daarvan profijt ondervonden. Dit leidde overigens ook tot een zeer laag tempo en dus een veel te beperkte verbetering van de veiligheid.
Uit deze tabel blijkt verder dat provincie en gemeenten € 57,5 miljoen hebben uitgeven aan leefbaarheid en economisch perspectief. Het in deze tabel genoemde totaalbedrag van € 1,9 miljard (€ 1.918,8 miljoen) heeft geen betrekking op Rijksmiddelen. De uitputting van de Rijksmiddelen is weergeven in tabel 26 op blz. 43 van de kwartaalrapportage: € 170,46 miljoen tot en met het tweede kwartaal van 2018.
Hoe is de schadekostenratio nu (in 2017 was de schadekostenratio 63% proceskosten en slechts 36% kwam terecht bij gedupeerden)?4? Hoeveel rijksmiddelen gingen er naar proceskosten en hoeveel naar de gedupeerden zelf?
De schadeafhandeling door de NAM heeft stilgelegen vanaf 31 maart 2017 waardoor de schadekostenratio in een onwerkelijke verhouding terecht is gekomen: de schade-uitkeringen aan gedupeerden lagen stil terwijl proceskosten volgens opgave van de NAM wel doorliepen. De proceskosten bij de NAM bestaan uit onderzoekskosten van de arbiter, calculatie & kwaliteitscontrole, contra-expertise, CVW-organisatie, eerstelijnsschade-experts en interne kosten NAM. Vanaf 19 maart 2018 heeft de TCMG de schadeafhandeling overgenomen en moet de schadekostenratio herijkt worden.
Hoeveel schat u dat de proceskosten zullen bedragen voor de oude schadegevallen die nu naar de rechter of de Arbiter moeten?
Deze proceskosten zijn voor rekening van de NAM. Op dit moment kan NAM nog niet aangeven hoeveel deze kosten bedragen.
De bodemverontreiniging en explosieven op terrein marinierskazerne Vlissingen |
|
Hanke Bruins Slot (CDA), Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Barbara Visser (staatssecretaris defensie) (VVD) |
|
![]() |
Hoe beoordeelt u de berichtgeving1 over bodemverontreiniging en aanwezigheid van niet ontplofte explosieven uit de Tweede Wereldoorlog op het terrein van de nieuw te bouwen marinierskazerne in Vlissingen?
Ten tijde van het besluit in 2012 om een nieuwe marinierskazerne in Vlissingen te ontwikkelen (Kamerstuk 32 733 nr. 59), was bij Defensie, als ook bij de provincie, bekend dat het terrein vervuild was. Ook was bekend dat binnen het terrein voormalig stortplaatsen lagen. De relevante diensten van de provincie Zeeland, de gemeente Vlissingen en de Dienst Vastgoed Defensie hebben de locatie onderzocht en gekeken of er wettelijke en praktische ruimtelijke ordenings- en milieuaspecten zijn die beperkingen kunnen opleggen. Daarbij is onder andere gekeken naar bodemgesteldheid. Het rapport van 1 maart 2012 van de gezamenlijke werkgroep van vertegenwoordigers van Zeeland en van Defensie is gelijktijdig met de beleidsbrief aangeboden aan de Kamer (Kamerstuk 32 733, nr. 59). In dit rapport wordt geconcludeerd dat de grond vanwege vervuiling en de aanwezigheid van niet-gesprongen explosieven weliswaar gebruiksbeperkingen kent en met het oog op de veiligheid en de gezondheid van het personeel gesaneerd diende te worden, maar dat de bodemkwaliteit geen belemmering vormt voor de ontwikkeling van de nieuwe kazerne. Deze conclusies veranderden niet nadat de precieze omvang en aard in aanvullende onderzoeken van de regio en Defensie na 2012 is vastgesteld. Uit deze onderzoeken bleek dat delen van het terrein verontreinigd zijn met zware metalen PAK’s, minerale olie, pcb’s en asbest. In het saneringsplan, gebaseerd op de vigerende wet- en regelgeving, is opgenomen welke grond wel en niet gesaneerd dient te worden. Als laatste stap bij het uitvoeren van de saneringen worden nieuwe bodemonderzoeken uitgevoerd, waarmee zal moeten worden aangetoond dat het terrein volgens wet- en regelgeving een geschikte locatie is voor het beoogde gebruik.
Het 70 hectare grote terrein beslaat verschillende percelen, waarbij, zoals overal in Nederland, de functie van het terrein leidend is voor de saneringseisen. Hierbij gaat Defensie uit van een veilig en gezond werk- en leefklimaat en vindt sanering plaats conform de vigerende wet- en regelgeving. Pas na sanering draagt het Rijksvastgoedbedrijf het terrein over aan het consortium dat zorgdraagt voor de bouw. Van de in totaal 70 hectare wordt 2 hectare in ieder geval gesaneerd. Dit betreft vervuilde grond waarvan verwacht wordt dat er op gaat worden gebouwd en een aantal andere ernstige verontreinigingen waarvoor sanering noodzakelijk is. Daarnaast betreft 3 hectare van het terrein het voormalig perceel van camping Zeelandia, die is gebouwd op een afgedekte stortlocatie. De afdeklaag op dit perceel zal waar nodig worden hersteld en hierop wordt niet gebouwd. Voor deze deklaag geldt bovendien een gebruiksbeperking: hier mag niet worden gegraven.
De overige 65 hectare kent enkele verontreinigen, die gezien het beoogde gebruik, niet gevaarlijk zijn voor mens of milieu. Deze verontreinigingen worden niet gesaneerd, tenzij het ontwerp van het winnende consortium vereist dat op die plaatsen de grond wordt geroerd, bijvoorbeeld vanwege graaf- of heiwerkzaamheden. In dat geval zal daar conform de wet tevens worden gesaneerd. Daarmee is de locatie geschikt voor het beoogde gebruik en voldoet ze aan de vereisten van de Wet bodemsanering en de Circulaire bodembescherming van 1 juli 2013. Er zijn tot op heden geen onmogelijk te saneren verontreinigingen aangetroffen. Als laatste stap bij het uitvoeren van de saneringen worden nieuwe bodemonderzoeken uitgevoerd, waarmee zal moeten worden aangetoond dat het terrein volgens wet- en regelgeving een geschikte locatie is voor het beoogde gebruik en dat de bodemverontreinigingen die in de grond blijven zitten, met inachtneming van de gebruiksbeperking, geen bedreiging vormen voor de veiligheid en de gezondheid van het personeel.
Defensie heeft inderdaad met de regio afspraken gemaakt over de kosten- en risicoverdeling. Deze afspraken betreffen de Bestuursovereenkomst Michiel Adriaanszoon de Ruyterkazerne uit 2014, de Erfpachtovereenkomst, de Bestuursovereenkomst financiële bijdrage erfpactcanon en de Bestuursovereenkomst afkoopsom bouwrijp maken uit 2015, en de Bestuursovereenkomst Kostendeling Gronddossier uit 2016. Deze overeenkomsten heeft de provincie gedeeld met de provinciale staten en zijn openbaar in te zien, met uitzondering van de afspraken over de afkoopsom voor het bouwrijp maken van de grond, die de provincie onder geheimhouding heeft gedeeld met de provinciale staten. Voor de volledigheid zijn deze overeenkomsten bij deze antwoorden gevoegd.
Wat is de aard en omvang van de bodemverontreiniging en de aanwezigheid van explosieven? Klopt het dat deze informatie al sinds 2012 bekend (openbaar) is en dat hierover al eerdere nadere afspraken zijn gemaakt? Zo ja, welke afspraken zijn dat?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat de huidige saneringsplannen drie hectare van het kazerneterrein, dat in totaal 70 hectare beslaat, omvatten? In hoeverre is er sprake van vervuiling van de overige 67 hectaren grond?
Zie antwoord vraag 1.
In hoeverre is het terrein inmiddels vrijgemaakt van niet-gesprongen explosieven op basis van het advies van de Explosieven Opruimingsdienst? Welk gedeelte dient nog geruimd te worden en op welke termijn gaat dit gebeuren?
Een aantal werkzaamheden voor het bouwrijp maken van de grond is al in 2016 en 2017 verricht. Dit betrof een aantal aanvullende onderzoeken, het opsporen van niet-gesprongen explosieven en het verwijderen van een aantal explosieven. Over de kosten hiervan bent u in de antwoorden op de vragen van Kamerlid Diks van 15 juni jl. (Aanhangsel van de Handelingen, vergaderjaar 2017–2018, nr. 2420) geïnformeerd.
Daarnaast stond een gunning voor andere bouw-voorbereidende werkzaamheden, waaronder sanering van grond, gepland op uiterlijk 25 juni jl. Ik heb naar aanleiding van het AO van 21 juni jl. echter aangegeven dat ik voor het einde van het zomerreces de Kamer nog per brief zou informeren over de stand van zaken rondom de voorgenomen verhuizing, waaronder over de uitstroomcijfers bij de mariniers, het voorzieningenniveau van de nieuwe kazerne en de uitkomsten van het geschil met de medezeggenschap (TRMC), waarover deze zomer uitspraak is gedaan. Ik stuur u deze brief gelijktijdig toe en verwacht dit binnenkort met u te bespreken. Om dit proces ordentelijk te laten verlopen is Defensie met de partijen die zich hebben ingeschreven voor het bouwrijp maken van de grond overeengekomen de gestanddoeningstermijn op te schorten tot uiterlijk 1 oktober 2018.
Als na de aanbesteding het winnende ontwerp bekend is, zal op plaatsen waar gebouwd zal worden op heipaaldiepte gericht worden gezocht naar niet-gesprongen explosieven. Voor de kosten van de detectie van explosieven is Defensie verantwoordelijk. Defensie en de provincie delen de verantwoordelijkheid voor de kosten van de ruiming van explosieven.
In hoeverre resteren na het bouwrijp maken van de grond nog beperkingen voor de toekomstige huisvesting van mariniers, oefenmogelijkheden en overige faciliteiten?
De bodemverontreinigingen moeten, nadat de grond bouwrijp is gemaakt en met inachtneming van de genoemde gebruiksbeperking, geen belemmering meer vormen voor het beoogd gebruik. De gebruiksbeperking geldt voor het voormalig perceel van camping Zeelandia, die is gebouwd op een afgedekte stortlocatie. Hier zal niet worden gebouwd en op dit perceel mag niet worden gegraven, om te voorkomen dat de afdeklaag wordt verstoord.
Als laatste stap bij het uitvoeren van de saneringen worden nieuwe bodemonderzoeken uitgevoerd, waarmee zal moeten worden aangetoond dat het terrein volgens wet- en regelgeving een geschikte locatie is voor het beoogde gebruik en dat de bodemverontreinigingen die in de grond blijven zitten, met inachtneming van de gebruiksbeperking, geen bedreiging vormen voor de veiligheid en de gezondheid van het personeel.
Worden in de saneringsplannen alle risico’s voor de gezondheid en veiligheid van het defensiepersoneel weggenomen?
Zie antwoord vraag 5.
De ernstig vervuilde grond van het beoogd terrein voor de Marinierskazerne in Vlissingen |
|
John Kerstens (PvdA) |
|
Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht "Beoogde locatie nieuwe marinierskazerne Vlissingen ernstig vervuild met zware metalen, giftige stoffen en asbest» van 10 juli 2018?1
Ja.
Is het correct dat het terrein in Vlissingen waar de nieuwe marinierskazerne staat gepland ernstig verontreinigd is?
Ten tijde van het besluit in 2012 om een nieuwe marinierskazerne in Vlissingen te ontwikkelen (Kamerstuk 32 733 nr. 59), was bij Defensie, als ook bij de provincie, bekend dat het terrein vervuild was. Ook was bekend dat binnen het terrein voormalig stortplaatsen lagen. De relevante diensten van de provincie Zeeland, de gemeente Vlissingen en de Dienst Vastgoed Defensie hebben de locatie onderzocht en gekeken of er wettelijke en praktische ruimtelijke ordenings- en milieuaspecten zijn die beperkingen kunnen opleggen. Daarbij is onder andere gekeken naar bodemgesteldheid. Het rapport van 1 maart 2012 van de gezamenlijke werkgroep van vertegenwoordigers van Zeeland en van Defensie is gelijktijdig met de beleidsbrief aangeboden aan de Kamer (Kamerstuk 32 733, nr. 59). In dit rapport wordt geconcludeerd dat de grond vanwege vervuiling en de aanwezigheid van niet-gesprongen explosieven weliswaar gebruiksbeperkingen kent en met het oog op de veiligheid en de gezondheid van het personeel gesaneerd diende te worden, maar dat de bodemkwaliteit geen belemmering vormt voor de ontwikkeling van de nieuwe kazerne. Deze conclusies veranderden niet nadat de precieze omvang en aard in aanvullende onderzoeken van de regio en Defensie na 2012 is vastgesteld. Uit deze onderzoeken bleek dat delen van het terrein verontreinigd zijn met zware metalen PAK’s, minerale olie, pcb’s en asbest. In het saneringsplan, gebaseerd op de vigerende wet- en regelgeving, is opgenomen welke grond wel en niet gesaneerd dient te worden. Als laatste stap bij het uitvoeren van de saneringen worden nieuwe bodemonderzoeken uitgevoerd, waarmee zal moeten worden aangetoond dat het terrein volgens wet- en regelgeving een geschikte locatie is voor het beoogde gebruik en dat de bodemverontreinigingen die in de grond blijven zitten, met inachtneming van de gebruiksbeperking, geen bedreiging vormen voor de veiligheid en de gezondheid van het personeel.
Sinds wanneer is Defensie van die ernstige verontreiniging op de hoogte? En sinds wanneer bent u op de hoogte van de ernstige verontreiniging?
Zie antwoord vraag 2.
Heeft u hierover contact gehad met de Provincie? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat is de reactie van de Provincie? Sinds wanneer is de Provincie op de hoogte van de ernstige verontreiniging?
De provincie heeft zelf ten tijde van en na het besluit om een nieuwe marinierskazerne in Vlissingen te ontwikkelen, verschillende bodemonderzoeken uitgevoerd. Onder andere hierop zijn ook de beschikkingen van de Regionale Uitvoeringsdienst uit 2016 en 2017 inzake bodemverontreiniging gebaseerd.
Defensie heeft met de provincie Zeeland verschillende gesprekken gevoerd over en afspraken gemaakt de verontreiniging van de grond en over de kostenverdeling van de sanering. Over de voortgang van deze gesprekken is de Kamer verschillende keren geïnformeerd (AO Vastgoed 12 december 2013, Vastgoedrapportage 4 december 2015, Vastgoedrapportage 30 mei 2016, Vastgoedrapportage 6 december 2016, antwoorden 20 februari 2017 op schriftelijke Kamervragen over de Vastgoedrapportage 2016).
Is er door de Provincie ook een alternatieve locatie aangeboden? Zo ja, wat heeft de doorslag gegeven bij de keuze voor deze locatie?
De gezamenlijke werkgroep van de provincie Zeeland en Defensie die zich destijds bezig heeft gehouden met het onderzoek naar de locatie, heeft na vergelijking van een aantal terreinen in Zeeland geconcludeerd dat de locatie Buitenhaven bij Vlissingen voorziet in de behoefte van Defensie en de beste mogelijkheden bood om de nieuwe marinierskazerne onder te brengen. In de beleidsbrief van Minister Hillen van 10 april 2012 is de keuze voor de locatie Buitenhaven bij Vlissingen, ook ten opzichte van alternatieve locaties in Doorn, De Peel en Budel, toegelicht (Kamerstuk 32 733 nr. 59).
Hoe heeft het kunnen gebeuren dat deze grond zo vervuild is geraakt? Welke consequenties worden hieraan verbonden?
Volgens de beschikkingen van de Regionale Uitvoeringsdienst is een deel van de verontreinigingen veroorzaakt door de voormalige aanwezigheid van stortlocaties. Ook is het perceel in gebruik geweest als gronddepot voor de gemeente Vlissingen en als baggerdepot van waterschap Scheldestromen. Eind jaren tachtig is een watergang gedempt met materiaal van onbekende herkomst en kwaliteit. Op een gedeelte het perceel was een sloopterrein voor autowrakken gevestigd, wat voor vervuiling heeft gezorgd.
Het 70 hectare grote terrein beslaat verschillende percelen, waarbij, zoals overal in Nederland, de functie van het terrein leidend is voor de saneringseisen. Bij het bouwrijp maken van de grond gaat Defensie uit van een veilig en gezond werk- en leefklimaat en vindt sanering plaats conform de vigerende wet- en regelgeving. Pas na sanering draagt het Rijksvastgoedbedrijf het terrein over aan het consortium dat zorgdraagt voor de bouw.
Van de in totaal 70 hectare wordt 2 hectare in ieder geval gesaneerd. Dit betreft vervuilde grond waarvan verwacht wordt dat er op gaat worden gebouwd en een aantal andere ernstige verontreinigingen waarvoor sanering noodzakelijk is. Daarnaast betreft 3 hectare van het terrein het voormalig perceel van camping Zeelandia, die is gebouwd op een afgedekte stortlocatie. De afdeklaag op dit perceel zal waar nodig worden hersteld en hierop wordt niet gebouwd. Voor deze deklaag geldt bovendien een gebruiksbeperking: hier mag niet worden gegraven. De bodemverontreinigingen vormen, nadat de grond bouwrijp is gemaakt en met inachtneming van de genoemde gebruiksbeperking, geen belemmering voor het beoogd gebruik.
De overige 65 hectare kent enkele niet-ernstige verontreinigen, die gezien het beoogde gebruik, niet gevaarlijk zijn voor mens of milieu. Deze verontreinigingen worden niet gesaneerd, tenzij het ontwerp van het winnende consortium vereist dat op die plaatsen de grond wordt geroerd, bijvoorbeeld vanwege graaf- of heiwerkzaamheden. In dat geval zal daar conform de wet tevens worden gesaneerd. Daarmee is de locatie geschikt voor het beoogde gebruik en voldoet ze aan de vereisten van de Wet bodemsanering en de Circulaire bodembescherming van 1 juli 2013. Er zijn tot op heden geen onmogelijk te saneren verontreinigingen aangetroffen. Als laatste stap bij het uitvoeren van de saneringen worden nieuwe bodemonderzoeken uitgevoerd, waarmee zal moeten worden aangetoond dat het terrein volgens wet- en regelgeving een geschikte locatie is voor het beoogde gebruik en dat de bodemverontreinigingen die in de grond blijven zitten, met inachtneming van de gebruiksbeperking, geen bedreiging vormen voor de veiligheid en de gezondheid van het personeel.
Klopt het dat bedoelde ernstige verontreiniging niet aan het Korps Mariniers en vakbonden is gemeld? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer en wat was de reactie van het Korps Mariniers en de vakbonden?
Tijdens de jaarlijkse studiedagen van de (onder)officieren van het Korps Mariniers, op de Intranetsite van de Projectdirectie MARKAZ en in het QPO magazine is in de jaren 2014–2017 diverse keren ingegaan op de ontwikkelingen rondom de marinierskazerne, waaronder de bodemverontreiniging, de aanwezigheid van niet-gesprongen explosieven en de voorziene bodemsanering. Ook is de gezondheidseffectscreening (GES) uit 2014 zowel in het technisch werkverband arbeidsomstandigheden en veiligheid (TWAV) van de bonden met Defensie als aan de medezeggenschap in juni 2015 gepresenteerd. Deze screening betreft een bureaustudie die de op dat moment bekende effecten van het terrein op het beoogde gebruik beschrijft. Aan de hand van deze bureaustudie hebben Defensie en de regio verder veldonderzoek gedaan, met als doel te bezien hoe het terrein klaar kan worden gemaakt voor het beoogd gebruik, volgens de vigerende de wet- en regelgeving. Het GES-rapport zelf en de opvolging daarvan zijn op verzoek van de bonden met de TWAV gedeeld in april 2018.
De medezeggenschap heeft in de periode 2014–2016 regelmatig bij de Projectdirectie navraag gedaan naar het gronddossier. Daarop is de medezeggenschap geïnformeerd dat vervuilde plaatsen waar nodig worden gesaneerd. Voor de medezeggenschap geldt wel dat, zoals gesteld door de geschillencommissie, deze in de hoedanigheid van de TRMC niet tijdig betrokken is in het algemene proces van het project MARKAZ. Hierdoor geldt dat in de periode waarin de meeste ontwikkelingen op het gronddossier plaatsvonden, tot en met 2016, er met name is gesproken met de (informele) voorlopers van de TRMC MARKAZ Verhuizing. Ten tijde van de instelling van de TRMC MARKAZ Verhuizing in 2017 vonden op het gronddossier minder ontwikkelingen plaats, waren over de verontreiniging sluitende afspraken met de regio gemaakt en was dit dossier daarmee minder een onderwerp van gesprek. We zullen er zorg voor dragen dat gedurende het vervolg van het overleg met de TRMC de medezeggenschap over de verdere ontwikkelingen in het gronddossier op de hoogte wordt gehouden en wij de formele procesgang hierin volgen.
Indien de grond inderdaad zo ernstig vervuild is en daarom «ronduit gevaarlijk», wat betekent dat voor mariniers die daar gestationeerd zullen gaan worden?
Zie het antwoord op vraag 6.
Indien u op de hoogte was van de ernstige verontreiniging van de grond, waarom zijn de plannen voor de verhuizing en de nieuwbouw dan niet aangepast?
In algemene zin was de bodemverontreiniging in de behoeftestellingsfase reeds bekend. Bij de risicoanalyse is geconstateerd dat deze verontreiniging in principe geen risico vormt voor het functioneren van de kazerne en dit is dan ook geen reden geweest om niet voor de locatie Buitenhaven bij Vlissingen te kiezen.
Hoe is het mogelijk dat na de ervaring van het werken met Chroom-6 en andere gevaarlijke stoffen, Defensie wederom een (potentieel) gevaar voor de eigen medewerkers niet heeft willen delen?
Zie het antwoord op vraag 7.
Bodemverontreiniging op de locatie van de te bouwen marinierskazerne in Vlissingen |
|
Isabelle Diks (GL) |
|
Barbara Visser (staatssecretaris defensie) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de uitzending van EenVandaag inzake de ernstige bodemverontreiniging op de aangewezen locatie voor de nieuw te bouwen marinierskazerne in Vlissingen?1?
Ja.
Op welk moment heeft u kennisgenomen van de beschikking van de gedeputeerde staten van Zeeland d.d. 6 oktober 2017 inzake de bodemverontreiniging?
De beschikking van de gedeputeerde staten van Zeeland is op 9 oktober 2017 met Defensie gedeeld.
Wist u al eerder dan genoemde datum van de ernstige verontreiniging van het aangeboden terrein? Zo ja, welke rol heeft dit dan gespeeld in de beoordeling van de locatie Vlissingen voor de nieuwbouw van de marinierskazerne?
In algemene zin was de bodemverontreiniging in de behoeftestellingsfase reeds bekend. Bij de risicoanalyse is geconstateerd dat deze verontreiniging in principe geen risico vormt voor het functioneren van de kazerne en dit is dan ook geen reden geweest om niet voor de locatie Buitenhaven bij Vlissingen te kiezen.
In 2016 en 2017 heeft de gemeente Vlissingen via de Regionale Uitvoeringsdienst Zeeland (RUD) twee beschikkingen openbaar gemaakt. Beide beschikkingen zijn gebaseerd op een reeks eerdere bodemonderzoeken van de regio, waarvan de resultaten al met het Rijksvastgoedbedrijf (RVB) en daarmee met Defensie waren gedeeld. Gezien de beschikking van oktober 2017 is gebaseerd op onderzoek voorafgaand aan de Bestuursovereenkomst Kostendeling Gronddossier van 22 juni 2016, heeft de beschikking niet geleid tot aanvullende afspraken met de regio.
De beschikking zelf is inderdaad niet met de Kamer gedeeld. Aan de Kamer is wel meermaals in Vastgoedrapportages en tijdens AO’s gemeld dat er onderzoeken plaatsvonden naar de precieze aard en omvang van de vervuiling van de grond, de aanwezige niet-gesprongen explosieven en hieraan verbonden gezondheidsrisico’s (AO Vastgoed 22 april 2014, Vastgoedrapportage 12 juni 2015, Vastgoedrapportage 30 mei 2016). Ook is aan de Kamer gemeld dat er gesprekken zijn geweest en afspraken zijn gemaakt over de kosten- en risicoverdeling tussen Defensie en de regio (AO Vastgoed 12 december 2013, Vastgoedrapportage 4 december 2015, Vastgoedrapportage 30 mei 2016, Vastgoedrapportage 6 december 2016, antwoorden 20 februari 2017 op schriftelijke Kamervragen over de Vastgoedrapportage 2016).
Waarom heeft u de inhoud van de beschikking van de gedeputeerde staten van Zeeland, dan wel de conclusies die u hieraan verbindt, niet met de Kamer gedeeld, wetende dat de Kamer grote interesse in de nieuwbouw van de marinierskazerne heeft?
Zie antwoord vraag 3.
Welke risico's heeft de ernstige grondvervuiling, gezien de mate van verontreiniging, voor het welzijn en de gezondheid van de mariniers, mocht de kazerne op dit terrein worden gebouwd? Kunt u daarbij specifiek ingaan op de geconstateerde aanwezigheid van asbest in de grond?
Mocht de kazerne op dit terrein worden geplaatst, zijn er dan werkzaamheden, activiteiten en oefeningen, die het Korps Mariniers in verband met de ernstige grondvervuiling niet kan uitvoeren, bijvoorbeeld door omwoeling van de grond?
Bent u voornemens over te gaan tot volledige sanering van de grond alvorens de kazerne gebouwd wordt? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat zijn hiervan de meerkosten?
Hoe beoordeelt u de mogelijke aantasting van de veiligheid en gezondheid van militair personeel in het licht van de rapporten van de Onderzoeksraad voor Veiligheid (OVV), Commissie Van de Veer en het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM)?
Bodemverontreiniging op de locatie van de te bouwen marinierskazerne in Vlissingen |
|
Emiel van Dijk (PVV) |
|
Barbara Visser (staatssecretaris defensie) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Beoogde nieuwe marinierskazerne vervuild»?1
Ja.
Kan u aangeven waarom, indien dit bericht klopt, u het niet nodig vond dit actief met de Kamer te delen?
In de beleidsbrief van toenmalig Minister Hillen van 10 april 2012 wordt het besluit om een nieuwe marinierskazerne in Vlissingen te ontwikkelen, toegelicht (Kamerstuk 32 733, nr. 59). Het rapport van 1 maart 2012 van de hierboven genoemde gezamenlijke werkgroep is gelijktijdig met de beleidsbrief aangeboden aan de Kamer. In dit rapport wordt geconcludeerd dat de grond vanwege vervuiling en de aanwezigheid van niet-gesprongen explosieven weliswaar gebruiksbeperkingen kent, maar dat de bodemkwaliteit geen belemmering vormt voor de ontwikkeling van de nieuwe kazerne.
In de behoeftestellingsbrief van 31 augustus 2012 (Kamerstuk 33 358, nr. 1) wordt de conclusie dat op de locatie qua ruimtelijke ordening en milieu geen noemenswaardige belemmeringen zijn vastgesteld voor de ontwikkeling van een kazerne, herhaald. Op 10 december 2012 is in antwoorden op Kamervragen een aantal risico’s uit het DMP-A document geciteerd. Hierin is expliciet ingegaan op de aanwezige vervuilde grond als één van de risico’s (Kamerstuk 33 358, nr. 2).
De daarop volgende jaren is meermaals met de Kamer gecommuniceerd in Vastgoedrapportages en tijdens AO’s over het feit dat er onderzoeken plaatsvonden naar de precieze aard en omvang van de vervuiling van de grond, de aanwezige niet-gesprongen explosieven en hieraan verbonden gezondheidsrisico’s (AO Vastgoed 22 april 2014, Vastgoedrapportage 12 juni 2015, Vastgoedrapportage 30 mei 2016). Ook is aan de Kamer gemeld dat er gesprekken zijn geweest en afspraken zijn gemaakt over de kosten- en risicoverdeling tussen Defensie en de regio (AO Vastgoed 12 december 2013, Vastgoedrapportage 4 december 2015, Vastgoedrapportage 30 mei 2016, Vastgoedrapportage 6 december 2016, antwoorden 20 februari 2017 op schriftelijke Kamervragen over de Vastgoedrapportage 2016).
De provincie heeft de bestuursovereenkomsten tussen Defensie en de regio over het saneren van de grond in 2014 (Bestuursovereenkomst Michiel Adriaanszoon de Ruyterkazerne), 2015 (Erfpachtovereenkomst, Bestuursovereenkomst financiële bijdrage erfpactcanon, Bestuursovereenkomst afkoopsom bouwrijp maken) en 2016 (Bestuursovereenkomst Kostendeling Gronddossier) gedeeld met de provinciale staten. Deze overeenkomsten zijn openbaar in te zien, met uitzondering van de afspraken over de afkoopsom voor het bouwrijp maken van de grond, die onder geheimhouding zijn gedeeld met de provinciale staten. Voor de volledigheid zijn deze overeenkomsten bij deze antwoorden gevoegd.
Deelt u de mening dat dit de zoveelste reden is om het onverantwoorde, en blijkbaar ook nog eens gevaarlijke, plan van deze verhuizing voor de gezondheid van onze mariniers naar de prullenbak te verwijzen? Zo nee, heeft u niets geleerd van het chroom-6 schandaal als het gaat om uw personeel met gevaarlijke chemicaliën te laten werken? Zo ja, per wanneer wordt de kazerne in Doorn dan vernieuwd?
Zoals ik in het AO Materieel van 21 juni jl. heb gezegd, wordt de aanbestedingsprocedure van de marinierskazerne in Vlissingen voortgezet op basis van het besluit dat in 2012 is genomen. Hierbij gaat Defensie uit van een veilig en gezond werk- en leefklimaat en vindt sanering plaats conform de Wet bodemsanering en de Circulaire bodembescherming van 1 juli 2013. Als laatste stap bij het uitvoeren van de saneringen worden nieuwe bodemonderzoeken uitgevoerd, waarmee zal moeten worden aangetoond dat het terrein volgens wet- en regelgeving een geschikte locatie is voor het beoogde gebruik en dat de bodemverontreinigingen die in de grond blijven zitten, met inachtneming van de gebruiksbeperking, geen bedreiging vormen voor de veiligheid en de gezondheid van het personeel. Pas na sanering draagt het Rijksvastgoedbedrijf het terrein over aan het consortium dat zorgdraagt voor de bouw.
Het bericht dat de afzet van 1 miljoen kuub mest op het spel staat door een niet-geaccrediteerde analysemethode. |
|
Frank Futselaar |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Kent u het bericht «1 Miljoen kuub mest op het spel»?1
Ja.
Klopt het dat het bedrijf Eurofins Agro gebruik maakt van een niet-geaccrediteerde analysemethode (NIRS-methode) voor bodemanalyses?
Is de stelling van Boerderij dat hiermee de betreffende bodemanalyses van Eurofins Agro niet rechtsgeldig zijn en dat dit consequenties heeft voor de mestafzetruimte juist?
Wat is de reden dat de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) niet in staat was om uitspraken te doen over de juridische consequenties van niet-geaccrediteerde analysemethoden?
Op welke termijn verwacht u wel een uitspraak?
Wat zijn de mogelijke consequenties van bedrijven die gebruik hebben gemaakt van de analyses van dit bedrijf voor de mestafzetruimte op akkers en weilanden?
Buiten het bestaan van het accreditatiesysteem en de Raad van Accreditatie, welke controlemaatregelen bestaan er voor dit soort bodemanalyses? Bent u van mening dat deze afdoende functioneren?
Er zijn geen andere controlemaatregelen door de overheid voor de bepaling van het PAL-getal dan accreditatie van de betreffende instanties, zoals deze is vereist in de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet. Ik overweeg geen verdere controlemaatregelen. Wel zie ik dat voortgaande technologische ontwikkelingen op het gebied van bemonstering en analyse, zoals near-infrared spectroscopy (NIRS), aanleiding kunnen geven de regelgeving ten aanzien van bemonstering en analyses in het kader van de Meststoffenwet te moderniseren. Ik bezie dit in het kader van de aanpak van mestfraude en de herbezinning op het mestbeleid.
Het project Over de Maas en Vonkelplas |
|
Suzanne Kröger (GL) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met de actuele situaties rond de projecten «Over de Maas» en «Vonkelplas» in Alphen en Dreumel?
Ja.
Hoe verhouden deze projecten zich tot de eerder Kamerbreed geuite zorgen met betrekking tot zandafgravingen, natuurontwikkeling en het storten van vervuild baggerslib?
De zorgen met betrekking tot de projecten «Over de Maas» en «Vonkelplas» zijn vergelijkbaar met de zorgen die zijn geuit tijdens het debat van 14 juni jl. over diepe plassen. Deze zullen worden meegenomen in de toegezegde verkenning.
In hoeverre hebben de betrokken lagere overheden voldoende mogelijkheden met betrekking tot mankracht, expertise en juridische middelen, om de uitvoering en alle wettelijke bepalingen te controleren en te handhaven?
In de brief van 13 juni 2018 heb ik toegezegd dat de bestaande kaders voor diepe plassen en het toezicht daarop worden geëvalueerd en waar nodig aangepast.1 In het debat van 14 juni 2018 is ook aandacht gevraagd voor de mogelijkheden van betrokken decentrale overheden. Ik neem dit aspect ook mee bij de evaluatie. In de brief aan uw Kamer, waarin ik de uitkomst van de evaluatie zal delen, zal hierop nader worden ingegaan.
Zijn de afspraken en bepalingen in Alphen en Dreumel in lijn met de ambities van de Staatssecretaris, zoals in het debat over het importeren en dumpen van vervuilde grond uit het buitenland van 14 juni besproken? Zo nee, zijn er nieuwe afspraken mogelijk?
De inhoud van eventuele privaatrechtelijke afspraken is een verantwoordelijkheid van de gemeente. Rijkswaterstaat houdt toezicht op de eisen en de zorgplicht van het Besluit bodemkwaliteit. Hiermee wordt ook getoetst of de afspraken niet strijdig zijn met de geldende wettelijke eisen. Zoals eerder gemeld, zal ik het kader voor de verondieping van diepe plassen evalueren en zo nodig aanpassen.
Vormt de verlenging van het contract een bedreiging voor de archeologische artefacten die mogelijk nog in de grond zitten? Zijn hier afspraken over gemaakt?
Een verlenging vormt geen bedreiging voor de mogelijke archeologische artefacten in de bodem. Voor het winnen is een vergunning noodzakelijk op basis van de Ontgrondingenwet. In 2009 is een ontgrondingsvergunning verleend waarbij op grond van een proef werd geconstateerd dat geen archeologische vondsten verwacht werden. De provincie zal de nieuwe inzichten bij de verlenging van de vergunning betrekken. Zo nodig kunnen aanvullende voorwaarden worden gesteld.