De gebrekkige antwoorden aangaande stikstof |
|
Leonie Vestering (PvdD), Eva van Esch (PvdD) |
|
Hugo de Jonge (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), van der Ch. Wal-Zeggelink |
|
![]() |
Kunt u aangeven waarom u bij het wetgevingsoverleg Wonen en Ruimte van 14 november 2022 in reactie op motie van het lid Van Esch stelt dat «het gewoon allemaal een beetje anders zit (...) middels de bouwvrijstelling is niets vergund»?1
In de genoemde motie werd gesteld dat dankzij de bouwvrijstelling projecten zijn vergund. Ik had in mijn antwoord moeten preciseren dat door de bouwvrijstelling projecten doorgang konden vinden waarvoor geen natuurvergunning is verleend, omdat deze alleen in de realisatiefase tot stikstofdepositie leidden en waarvoor ook om andere redenen dan stikstof geen natuurvergunning vereist was. Die projecten vielen dan buiten de vergunningplicht en werden dus als zodanig niet vergund.
Kunt u bevestigen dat er, dankzij de bouwvrijstelling allerlei projecten door mochten gaan die de overheden anders niet hadden mogen laten doorgaan/vergunnen gezien het feit dat u stelt dat er middels de bouwvrijstelling niets is vergund?
Het klopt dat er projecten doorgang konden vinden die zonder bouwvrijstelling mogelijk een natuurvergunning voor de realisatiefase hadden moeten aanvragen. Overigens zou bij sommige van die projecten na een voortoets van de gevolgen voor het aspect stikstof (via een berekening) alsnog geconcludeerd kunnen worden dat de projecten niet vergunningplichtig waren, vanwege het ontbreken van het risico van significante gevolgen.
Kunt u aangeven hoeveel projecten doorgang hebben gekregen dankzij de bouwvrijstelling die anders niet hadden mogen worden vergund, vanwege significante effecten? Zo nee, waarom niet?
Het is niet mogelijk om een dergelijk overzicht te geven. Dit kan, ten eerste, niet omdat er geen totaaloverzicht of registratie van bouwprojecten in Nederland bestaat. Het is daarom niet mogelijk om inzicht te bieden in de stikstofemissies van geïnitieerde projecten.
Ten tweede bevatte de bouwvrijstelling een vrijstelling van rekenwerk. Dit hield in dat initiatiefnemers voor wat betreft stikstofdepositie die werd veroorzaakt door bouwwerkzaamheden in de realisatiefase van een project konden verwijzen naar de bouwvrijstelling bij de beoordeling of het project al dan niet significante gevolgen had voor Natura 2000-gebieden. Het is daarom niet te zeggen welke projecten wel of niet vergunningplichtig zouden zijn geweest.
Kunt u in kaart brengen hoeveel stikstofdepositie er door deze projecten, die zijn toegestaan op basis van de bouwvrijstelling, is en nog zal worden veroorzaakt? Zo nee, waarom niet?
Nee, zie ook het antwoord op vraag 3.
In zijn algemeenheid is wel te zeggen dat de bijdrage van bouwactiviteiten aan de landelijke stikstofdeken niet groot is. Het beeld is dat het totaal van bouw en industrie samen zo’n 10% van de stikstofdeposities in Nederland veroorzaken (de deposities van de bouw worden niet als zodanig geregistreerd). Voor de bouw gaat het om stikstofdioxiden die vrijkomen bij verbrandingsprocessen in bouwmaterieel. Bouwmachines veroorzaken een kleine 3% van de landelijke emissies.
Gaat u de stikstofdepositie, die dankzij de bouwvrijstelling extra is en zal worden veroorzaakt maar die niet veroorzaakt had mogen worden vanwege de slechte staat van de natuur, alsnog compenseren? Zo nee, waarom niet?
De gevolgen van de stikstofdepositie in de realisatiefase van projecten zijn in deze gevallen niet per activiteit beschouwd. Dat betekent niet automatisch dat die depositie niet veroorzaakt had mogen worden. Bij een voortoets had alsnog geconstateerd kunnen worden dat de activiteiten voor het aspect stikstof geen potentiële significante gevolgen zouden hebben. Het kabinet zet zich in om op korte termijn een forse daling van emissies te bewerkstelligen, en om op langere termijn een blijvend dalende lijn in te zetten. Ik verwijs u hiervoor naar de Kamerbrief van 25 november 2022 (Kamerstukken I 2022/23, 30 252, G).
Het getouwtrek met de provincie Overijssel over het legaliseren van PAS-melders |
|
Roelof Bisschop (SGP) |
|
van der Ch. Wal-Zeggelink |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het verschil van mening tussen het Rijk en de provincie Overijssel over de mogelijkheden om af te zien van handhaving van Programma Aanpak Stikstof (PAS)-melders?1
Ja.
Is de veronderstelling juist dat het primair de verantwoordelijkheid van het Rijk is dat PAS-knelgevallen die te goeder trouw gehandeld hebben zo snel mogelijk gelegaliseerd worden?
Ja, het kabinet voelt haar verantwoordelijkheid zwaar om de meldingen te legaliseren. In de Wet natuurbescherming is vastgelegd dat het Rijk en de provincies hier samen zorg voor dragen. Hieruit volgt ook dat meldingen die voldoen aan de criteria zoals vastgelegd in de Regeling natuurbescherming worden gelegaliseerd. Dit wordt gecontroleerd in de verificatie van het bevoegd gezag.
In hoeverre hebben provincies al daadwerkelijk beschikking over de 250 miljoen euro die door het Rijk uitgetrokken is voor het legaliseren van PAS-melders?
Op 15 juli jl. heeft het kabinet aangekondigd € 250 miljoen voor de provincies beschikbaar te stellen om maatwerk toe te passen en het legalisatieprogramma verder te versnellen. Provincies konden op basis van voorfinanciering vanaf dat moment al maatregelen nemen.
Als de maatregelen aan de criteria voldoen die ik in de brief van 4 augustus jl. aan de provincies uiteen heb gezet, is er zekerheid dat de provincies de kosten daarvoor vergoed krijgen. De regeling voor deze specifieke uitkering treedt begin 2023 in werking.
Gaat u in overleg met de provincie Overijssel over de mogelijkheden voor externe saldering in onderhavige gevallen, al dan niet als tijdelijke oplossing?
Ja, hierover ben ik met de provincie Overijssel in gesprek. Op 9 december jl. hebben de gedeputeerde staten van Overijssel een brief gestuurd over het invullen hiervan2. Zij geven daarbij aan dat voor het komend jaar ruimte is gevonden om bij het merendeel van de PAS-melders af te zien van handhaving. Die ruimte wordt gevonden door voor het jaar 2023 op provinciaal verpachte landbouwgronden een algeheel bemestingsverbod op te leggen. Hierdoor ontstaat een tijdelijke depositiereductie van stikstof, die als mitigerende maatregel wordt benut om waar mogelijk te kunnen afzien van handhaving.
In hoeverre wordt stikstofruimte vanuit de Maatregel Gerichte Aankoop en beëindiging veehouderijen nabij natuurgebieden in de landelijke stikstofbank opgenomen en kan deze door provincies uitgegeven worden, gelet op de natuurdoelstelling van de opkoopregeling? In hoeverre is er ruimte om deze stikstofruimte te bestemmen voor het legaliseren van PAS-melders? Gaat u dit zo nodig mogelijk maken?
De Regeling provinciale aankoop veehouderijen nabij natuurgebieden (Rpav) – ook wel aangeduid met Maatregel Gerichte Aankoop – is in het legalisatieprogramma aangemerkt als bronmaatregel voor de legalisering van PAS-meldingen. De beschikbare stikstofruimte komt terecht in het Stikstofregistratiesysteem (SSRS). Hiervoor wordt binnenkort een wijziging van de Regeling natuurbescherming gepubliceerd. In het SSRS komt deze ruimte als eerste beschikbaar voor woningbouw en een aantal MIRT-projecten. De restruimte komt beschikbaar voor de legalisatie van PAS-melders.
Wat zijn de mogelijkheden voor gebruik van de ADC-toets (zijn er geen alternatieven, is er sprake van dwingende redenen van groot openbaar belang en worden de nodige compenserende maatregelen getroffen om te waarborgen dat de algehele samenhang van Natura 2000 bewaard blijft) en compenserende maatregelen om PAS-knelgevallen die niet op andere wijze gelegaliseerd kunnen worden toch te legaliseren, gelet op de uitspraak van de advocaat-generaal van het Europese Hof van Justitie dat eerbiediging van de grondrechten van betrokken ondernemingen gezien mag worden als dwingende reden van openbaar belang?2
De mogelijkheden voor het gebruik van een ADC-toets om PAS-melders te legaliseren zijn onderzocht en blijken zeer beperkt. De belangen van de PAS-melders kunnen juridisch gezien niet gezamenlijk worden beschouwd als één project. Daarom moet voor elke individuele PAS-melding worden aangetoond dat voor het deel van zijn activiteit waarvoor hij de melding deed geen alternatieven zijn en de inhoud van de melding per geval als groot openbaar belang kan worden aangeduid.
Verder moeten de compenserende maatregelen kunnen worden uitgevoerd voor het relevante habitattype en al zijn uitgevoerd op het moment dat gelegaliseerd wordt. In de praktijk zijn hier jaren voor nodig. Daar komt nog bij dat voor elk van de compensaties op een prioritair habitat een advies van de Europese Commissie nodig is. Zodoende is dit geen oplossing die binnen de deadline van het legalisatieprogramma perspectief kan bieden.
Acht u een concreet voorstel voor het landelijk creëren van stikstofruimte voor PAS-melders als opvolging van het rapport Remkes, zoals binnenkort naar de Kamer gestuurd zal worden, voldoende om handhavingsverzoeken af te wijzen en aankondigingen voor het opleggen van een dwangsom in te trekken?
De provincie Overijssel heeft aangegeven aan een mogelijkheid te hebben om te kunnen afzien van handhaving, zoals in het antwoord op vraag 4 is toegelicht. Verder is de Kamer is op 25 november jl. geïnformeerd over de aanpak piekbelasters. De inzet daarbij is om snel een depositieverlaging te bewerkstelligen en deze waar mogelijk met prioriteit in te zetten voor het legaliseren van PAS-meldingen. Per casus moet worden beoordeeld of deze maatregel er ook voor kan zorgen dat handhaving kan worden afgewezen.
Welke mogelijkheden ziet u om lastige PAS-knelgevallen te helpen door op deze bedrijven met financiële steun innovatieve technieken en methoden voor emissiereductie toe te passen in combinatie met het realtime meten van de ammoniakemissie op basis van artikel 7ae van het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet?
Samen met de provincies kijken we naar alle mogelijkheden om de PAS-meldingen te legaliseren. De provincies kunnen hiervoor ook het budget zoals genoemd in het antwoord op vraag 3 voor gebruiken. Wanneer innovatie wordt gebruikt in vergunningverlening moet de depositiereductie juridisch geborgd zijn.
Welke mogelijkheden ziet u voor financiële ondersteuning van de PAS-knelgevallen die met een last onder dwangsom geconfronteerd dreigen te worden ten einde hen in staat te stellen zelf stikstofruimte op te kopen dan wel de dwangsom te betalen zolang legalisatie nog niet gerealiseerd is? Wat is er op grond van de staatssteunkaders wel/niet mogelijk?
Samen met de provincies onderzoek ik alle opties die er zijn om toch van handhaving af te zien en dat het niet nodig is om dwangsommen op te leggen. Zie ook het antwoord op vraag 4. Als dat onverhoopt niet mogelijk is, is het voorstelbaar dat er sprake is van schade. Het kabinet zet zich maximaal in om de schade te vergoeden die PAS-melders ondervinden op het moment van onontkoombare handhaving en heeft daarvoor een schadeloket ingericht.4
Helaas komt niet alle schade voor vergoeding in aanmerking. Het Rijk moet zich hierbij houden aan de juridische kaders die gelden. Dat betekent ook dat er niet méér schade vergoed kan worden dan waarop juridisch aanspraak kan worden gemaakt. Het is bijvoorbeeld niet mogelijk om een opgelegde dwangsom te vergoeden. Daarnaast speelt hierbij het risico dat een vergoeding moet worden terugbetaald, wanneer deze niet voldoet aan de juridische kaders. Het is daarom ook in het belang van de ondernemer dat zorgvuldig beoordeelt welke schade voor vergoeding in aanmerking komt.
Is het mogelijk om de stikstofruimte die voor het vergunnen van infrastructurele projecten is opgekocht te gebruik voor het afwijzen van handhavingsverzoeken, zolang deze infrastructurele projecten nog niet gerealiseerd zijn en het legalisatieprogramma niet voor legalisatie heeft gezorgd?
Het kabinet onderschrijft dat het van belang is dat er meer mogelijkheden komen om te sturen op de ingebruikname van stikstofruimte. In de brief «voortgang integrale aanpak landelijk gebied en opvolging uitspraak Raad van State over Porthos» van 25 november jl. staat dat het kabinet met bevoegd gezagen inzet op het met voorrang sturen op de gebruiksmogelijkheden van emissieruimte. Ook zet het kabinet in op het registreren van alle vrijkomende en vrijvallende ruimte om zo steviger regie te voeren op het uitgeven van deze ruimte aan prioritaire projecten.
In overeenkomsten die voor infrastructurele projecten van Rijk en provincies worden gesloten, is opgenomen voor welke projecten de verworven stikstofruimte wordt ingezet. Dat is nodig om de directe samenhang tussen saldogever en saldonemer te kunnen aantonen, waardoor deze ruimte kan worden gebruikt voor extern salderen. Dit betekent dat de verworven stikstofruimte niet met terugwerkende kracht voor andere doeleinden kan worden gebruikt.
Is de veronderstelling juist dat op basis van de Regeling natuurbescherming (artikel 2.8b) geen depositieruimte gereserveerd kan worden voor gemelde PAS-projecten die tussen 2009 en 2015 zijn gerealiseerd en waarbij overheden hebben aangegeven dat er geen natuurtoestemming nodig was? Bent u voornemens de regelgeving zo aan te passen dat dit wel mogelijk wordt?
Conform het amendement Bisschop c.s. (Kamerstuk 35 600, nr. 19) is artikel 1.13a in de Wet stikstofreductie en natuurverbetering opgenomen. Het eerste artikel uit het amendement luidt: «Onze Minister draagt in het belang van de rechtszekerheid tezamen met gedeputeerde staten van de provincies zorg voor het legaliseren van de projecten met een geringe stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden die voldeden aan de voorwaarden van artikel 2.12 van het Besluit natuurbescherming, zoals dat luidde op 28 mei 2019.». Hiermee wordt gedoeld op de activiteiten die een melding hadden gedaan of waren vrijgesteld van de meldingsplicht (meldingsvrije activiteiten). Activiteiten van voor de PAS-periode zijn zodoende geen onderdeel van het legalisatieprogramma.
Kunt u garanderen dat voor PAS-knelgevallen die te goeder trouw gehandeld hebben linksom of rechtsom een oplossing gevonden wordt waardoor legalisering binnen handbereik is en deze bedrijven niet omvallen?
Het is een wettelijke opgave om alle PAS-meldingen die voldoen aan de verificatie van een oplossing te voorzien. Het kabinet voelt die verantwoordelijkheid zwaar en doet er alles aan om die oplossingen zo snel mogelijk te realiseren.
De afgezwakte Nederlandse inzet voor de nieuwe Europese landbouwgifverordening |
|
Leonie Vestering (PvdD) |
|
Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Klopt het dat de Europese lidstaten op 25 november 2022 bij elkaar komen in een raadswerkgroep om te onderhandelen over de Verordening duurzaam gebruik gewasbeschermingsmiddelen, zoals u schrijft in uw Kamerbrief?1
Zoals aangegeven in mijn brief van 17 november jl. (Kamerstuk 27 858, nr. 600) zal op 25 november a.s. in een raadswerkgroep worden gesproken over het voorstel voor een verordening duurzaam gebruik gewasbeschermingsmiddelen. Lidstaten worden in de gelegenheid gesteld om standpunten uit te wisselen en vragen te stellen. Er wordt nog niet onderhandeld over concrete tekstvoorstellen voor aanpassing van het voorstel, zoals dat door de Europese Commissie is gepresenteerd op 22 juni jl.
Zoals ik uw Kamer heb toegezegd in het Commissiedebat gewasbescherming op 20 oktober jl., informeer ik u voorafgaand en na afloop van deze besprekingen over de voorziene bespreekpunten respectievelijk de uitkomsten. Daarmee wil ik voldoen aan het informatieverzoek van de rapporteurs (kenmerk 2022D39627).
Kunt u bevestigen dat u in het BNC-fiche over de Nederlandse inzet schreef positief te staan tegenover een verbod op het gebruik van landbouwgif in gevoelige gebieden, met als uitzondering «de glastuinbouw of andere situaties waarin verwaaiing of afspoeling vanaf het landbouwperceel naar het milieu niet kan plaatvinden»?2
In het BNC fiche (Kamerstuk 22112-3472) staat dat het Kabinet op zich positief staat tegenover de verplichting om in gevoelige gebieden en in oppervlaktewater geen gewasbeschermingsmiddelen meer te mogen gebruiken én in zones van 3 meter rondom deze gebieden en oppervlaktewater. Daarbij plaatst het Kabinet enkele kanttekeningen voor het gebruik binnen de landbouw. Die kanttekeningen hebben betrekking op de vraag of er wel voldoende rekening wordt gehouden met artikel 191, lid 3 van de VWEU3, over het generieke karakter van de beoogde zones, over de uitvoerbaarheid en naleefbaarheid van die zones en of er voldoende rekening wordt gehouden met afspraken die zijn gemaakt op andere beleidsterreinen. En tenslotte dat het voorstel juist te beperkt is ten aanzien van het gebruik buiten de landbouw. Nederland kent daar bijvoorbeeld een verbod op het professioneel gebruik van gewasbeschermingsmiddelen. zie ook antwoord op vraag 7.
Klopt het dat u er bij de onderhandelingen op 25 november voor zal pleiten dat het verbod op landbouwgif in gevoelige gebieden enkel zou moeten gelden voor gebruikbuiten de landbouw?
Bij de besprekingen op 25 november zal, indien het onderwerp «gevoelige gebieden» aan bod komt, worden ingebracht dat Nederland voorstander is van een verbod op professioneel gebruik van gewasbeschermingsmiddelen buiten de landbouw en dat voor het professioneel gebruik in de landbouw ook beperkingen noodzakelijk kunnen zijn. Nederland zal zich dan nog niet expliciet uitspreken welke beperkingen het betreft, anders dan dat Nederland vindt dat die beperkingen gerelateerd zouden moeten zijn aan de doelen die vanuit andere beleidsopgaven, zoals de Kaderrichtlijn water en de Vogel- en Habitatrichtlijnen al gelden in die gebieden. Daarmee wordt invulling gegeven aan het beleidskader dat is verwoord in het BNC fiche.
Kunt u bevestigen dat dit onder andere betekent dat u wilt blijven toestaan dat op landbouwgrond, dat in beschermde natuurgebieden ligt, nog steeds landbouwgif kan worden gespoten?
Uit het beleidskader in het BNC fiche volgt dat volgens de Nederlandse inzet het landbouwkundig gebruik van (bepaalde) gewasbeschermingsmiddelen in gevoelige gebieden mogelijk is, zolang ervoor gewaakt wordt dat milieu, water- of natuurdoelen niet in gevaar komen. Dit gebeurt in Nederland bijvoorbeeld via het wettelijk gebruiksvoorschrift waarin restricties zijn opgelegd aan toepassing van gewasbeschermingsmiddelen in gevoelige gebieden, zoals de grondwaterbeschermingsgebieden.
Kunt u bevestigen dat dit niet overeenkomt met het BNC-fiche en een afzwakking daarvan is? Zo ja, waarom kiest u daarvoor?
De Nederlandse inzet is in lijn met de BNC-fiche. Ik verwijs u naar het antwoord op vraag 2 en 3.
Kunt u bevestigen dat deze inzet bovendien een afzwakking is van de nu geldende Richtlijn duurzaam gebruik pesticiden, waarin in artikel 12 wordt gesproken van een volledig verbod of minimalisatie van het gebruik van landbouwgif in gevoelige gebieden, ook binnen de landbouw? Zo ja, waarom wilt u de bestaande regels afzwakken?
Ik kan niet bevestigen dat een afzwakken van artikel 12 aan de orde is. Artikel 12 van Richtlijn 2009/128 (EU) schrijft voor dat lidstaten het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen in bepaalde kwetsbare gebieden minimaliseren of verbieden, dat passende risicobeheersmaatregelen worden genomen en dat- als het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen nodig is- eerst het gebruik van laag-risicomiddelen en biologische bestrijdingsmiddelen wordt overwogen. Nederland heeft die bepaling geïmplementeerd door emissiebeperkende maatregelen in het Activiteitenbesluit milieubeheer en daarnaast door verwijzing naar de beheerplannen voor Natura 2000-gebieden en KRW stroomgebiedsplannen. In het geactualiseerde nationaal actieplan duurzaam gebruik gewasbeschermingsmiddelen 2022–2025 is dat nader uiteengezet (Kamerstuk 27 858, nr. 579).
Kunt u bevestigen dat u in het BNC-fiche schreef positief te staan «tegenover de verplichting om in (...) zones van 3 meter rondom (gevoelige) gebieden en oppervlaktewater geen gewasbeschermingsmiddelen meer te mogen gebruiken»?
Ja, Nederland staat positief tegenover de verplichting om in gevoelige gebieden en in oppervlaktewater geen gewasbeschermingsmiddelen meer te mogen gebruiken én in zones van 3 meter rondom deze gebieden en oppervlaktewater. Ik verwijs u verder naar het antwoord op vraag 2.
Klopt het dat u bij de onderhandelingen op 25 november zal pleiten voor slechtsbeperkingen op het gebruik van landbouwgif in de drie meter-bufferzones in plaats van een verbod?
Nee, dat klopt niet. Nederland pleit ervoor dat, indien een verbod op gebruik van toepassing is in het gevoelig gebied en oppervlaktewater, dat verbod ook zal gelden voor een drie-meter bufferzone. Met betrekking tot bufferzones langs watergangen zal Nederland er wel voor pleiten dat afspraken die in het kader van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB) en de uitvoering van de Nitraatrichtlijn daar al over zijn gemaakt met de Europese Commissie, worden gerespecteerd.
Indien in een deel van een gevoelig gebied sprake is van landbouwkundig gebruik en andere beperkingen gelden (in Natura 2000 gebieden komt beperkt landbouw voor. Ca 5 a 7% van de Nederlandse landbouw is gelegen in Natura 2000-gebieden), zal volgens de Nederlandse inzet in de bufferzone dezelfde beperking gelden. Dat is overigens alleen aan de orde indien er geen sprake is van een watergang tussen het gevoelige gebied en aangrenzend landbouwperceel. Bij een watergang geldt immers de verbodsbepaling.
Kunt u bevestigen dat dit niet overeenkomt met het BNC-fiche en een afzwakking daarvan is? Zo ja, waarom kiest u daarvoor?
Nee, dat kan ik niet bevestigen, het is geen afzwakking ten opzichte van het BNC-fiche. Zie het antwoord op vraag 2, 3 en 8.
Kunt u uitleggen wat u bedoelt met «Nederland heeft ook gewezen op flexibiliteit voor de volgordelijkheid van Integrated Pest Manegement (IPM)-maatregelen»?3
Geïntegreerde gewasbescherming (IPM) is nu beschreven als een volgordelijkheid van maatregelen die planmatig overwogen moeten worden: eerst preventie, dan monitoring, dan inzet van niet-chemische methoden en als het echt niet anders kan dan een doelgerichte inzet van chemische gewasbeschermingsmiddelen. En tenslotte een evaluatie van de effectiviteit van de maatregelen.
Deze volgordelijkheid van te overwegen maatregelen zou er niet toe moeten leiden dat te allen tijde de daadwerkelijke inzet van die maatregelen in die volgordelijkheid uitgevoerd moet worden. Er dient ruimte te zijn om, na een gemotiveerde afweging van maatregelen, daarvan af te kunnen wijken indien het strikt toepassen van de volgorde ertoe leidt dat gebruik en risico’s van gewasbeschermingsmiddelen daarmee juist toenemen of dat de inzet van chemische gewasbeschermingsmiddelen dan te laat komt om plagen, ziekten en onkruiden nog effectief te bestrijden en met een grote kwantitatieve of kwalitatieve opbrengstderving gepaard gaat.
Kunt u bevestigen dat de volgordelijkheid van de maatregelen juist de essentie van IPM is (eerst preventieve maatregelen en daarna pas spuiten, indien onvermijdelijk)?
Het is inderdaad de essentie dat eerst zoveel mogelijk preventieve niet-chemische maatregelen worden genomen om het gebruik van chemische gewasbeschermingsmiddelen te voorkomen. Echter, er zijn situaties denkbaar dat, ná het nemen van preventieve niet-chemische maatregelen, de inzet van chemische middelen de voorkeur geniet boven het eerst inzetten van niet-chemische middelen of- methoden. Zie ook het antwoord op vraag 10.
Kunt u bevestigen dat flexibiliteit in de volgordelijkheid van IPM-maatregelen het hele effect van IPM onderuit haalt? Zo ja, waarom kiest u daarvoor?
Dat kan ik niet bevestigen. Zie het antwoord op vraag 10 en 11.
Kunt u deze vragen op een zo kort mogelijke termijn beantwoorden, het liefst vóór 25 november 2022?
Ja.
Vogelgehaktmolens in Flevoland |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht dat de vele vogelgehaktmolens in Flevoland zorgen voor een massaslachting onder vogels, waaronder zeldzame roofvogels?1
Ja.
Wat gaat u doen om vogels tegen deze moordlustige vogelverdelgers te beschermen?
In de bestaande praktijk is onder andere toestemming op grond van de Wet natuurbescherming (Wnb) nodig voor een windproject. Voor windturbines op land zijn de provincies daartoe het bevoegde gezag. Bij de beoordeling van een aanvraag wordt onder andere gevraagd om een ecologische toets naar het effect op (populaties van) vogels en vleermuizen. Bij het afgeven van ontheffingen worden in voorkomende gevallen ook mitigerende maatregelen zoals een stilstandvoorziening bij bepaalde windturbines voorgeschreven.
In aanvulling op de geldende wet- en regelgeving werkt het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) met het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat (EZK), TenneT, provincies, de windsector en natuurorganisaties aan een traject Natuurinclusieve Energietransitie Wind en Hoogspanning op Land (NIEWHOL). Hiermee willen we een juiste balans bereiken tussen de energiedoelstellingen en natuurbelangen. Daarin werken we aan gedragen maatwerkafspraken over het verminderen van vogel- en vleermuisslachtoffers bij windturbines en hoogspanningsverbindingen, maar er zijn ook afspraken gemaakt over onderzoek en monitoring. Eén van de afgesproken mitigerende maatregelen is dat initiatiefnemers van windprojecten stilstand toepassen op locaties op momenten van massale vogeltrek, op basis van een trekvogelvoorspellingsmodel, om aanvaringslachtoffers onder trekvogelsoorten te minimaliseren.
Bij een windmolenpark in Noorwegen (op het eiland Smøla) heeft een experiment plaatsgevonden met windturbines met één zwarte wiek. Uit dit experiment kwam naar voren dat deze maatregel het aantal vogelslachtoffers sterk heeft verminderd (70%). Of dit ook voor de Nederlandse situatie – windparken niet op een eiland, maar in zee en op het vaste land – en voor de in ons land voorkomende vogelsoorten een effectieve en wenselijke maatregel zou kunnen zijn, wordt de komende jaren onderzocht via een pilot in de Eemshaven, waar het Rijk ook bij betrokken is. Binnen het onderzoek worden ook andere belangrijke aspecten van een zwarte wiek meegenomen, zoals effecten op de windturbine zelf, visuele verstoring en luchtvaartveiligheid. Ik heb Uw Kamer hierover in maart 2022 geïnformeerd naar aanleiding van de Eerste Kamer motie Berkhout c.s. (Kamerstuk 35 092, nr. 32). De provincie Groningen, die samen met RWE de opdrachtgever is van de praktijkproef, geeft aan dat het onderzoek is afgerond in 2024. Uw Kamer zal in het eerste kwartaal van 2023 geïnformeerd worden over de voortgang van deze proef naar aanleiding van de aangenomen motie Wassenberg over één gekleurd rotorblad bij windturbines op land (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1373).
Bent u bekend met de waarschuwingen, onder andere in de Tweede Kamer, dat windmolens na aanleg zouden zorgen voor een massaslachting onder zeldzame vogels? Zo ja, waarom zijn die waarschuwingen in de wind geslagen?2
Die informatie heeft mij bereikt. Een nieuw windpark wordt altijd op basis van de Wet natuurbescherming getoetst, hierbij zijn de provincies het bevoegde gezag. Afhankelijk van de natuurwaarden in de omgeving (bijvoorbeeld de aanwezigheid van zeldzame vogels) dient bij een (wind)project altijd rekening te worden gehouden met maatregelen om negatieve effecten op de natuur en landschap te beperken. Momenteel wordt er gekeken hoe de belangen van schone energie en biodiversiteitsherstel samen gerealiseerd kunnen worden om zo ook bij te dragen aan de klimaatopgave. Zoals ik u meldde in vraag 2, worden er in het traject NIEWHOL afspraken gemaakt om vogelsterfte tegen te gaan en loopt er momenteel een onderzoek naar de effecten van een zwarte wiek bij een windturbine.
Heeft u, in aanvulling op eerdere vragen waar we stilstonden bij de door windmolens aangetaste volksgezondheid, de bereidheid om de aanleg van nieuwe windmolens op land per direct stop te zetten?
Nee, de Minister voor Klimaat en Energie is hiertoe niet bereid. Ik verwijs u hierbij naar de eerdere beantwoording (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2022–2023, nr. 967) en de antwoorden op vraag 2 en 3.
Bent u bereid om het aantal windmolens drastisch te gaan verminderen door te kiezen voor andere vormen van energie, zoals zonnepanelen op daken van huizen en bedrijfspanden en door te kiezen voor kernenergie? Zo ja, hoe gaat u een en ander handen en voeten te geven?
Het kabinet zet zoveel mogelijk in op wind op zee, maar ook andere duurzame energiebronnen zijn nodig. In het Klimaatakkoord is afgesproken dat in 2030 35 TWh wordt opgewekt door middel van windturbines op land of grootschalig zon-PV. Uitsluitend inzetten op zon-PV (op dak) zorgt voor te grote schommelingen in het aanbod van energie omdat de zon lang niet altijd schijnt. Een balans tussen zon-PV en windenergie op land is daarom nodig om de klimaatdoelstellingen te behalen.
De opkoop van stikstofruimte uit boerderijen ten behoeve van het verbreden van de A27 bij Amelisweerd |
|
Derk Boswijk (CDA), Pieter Grinwis (CU) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), van der Ch. Wal-Zeggelink |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van het debat van de provinciale staten van de provincie Gelderland van 16 november 2022, welke ging over de zeer verstorende rol van de rijksoverheid binnen de gebiedsprocessen door de opkoop van boerderijen ten behoeve van eigen projecten, zoals de verbreding van de A27 bij Amelisweerd? Wat is uw reactie op de uitspraak van de provinciale staten (de aangenomen motie is inmiddels ook naar u gestuurd), welke de provincie als bevoegd gezag verzoekt geen medewerking te verlenen aan het intrekken van de Gelderse Natuurbeschermingswetvergunningen zolang de Gelderse beleidsregels en/of bestuurlijke afspraken worden geschonden?
Ja, daarvan heb ik kennis genomen. Deze motie is aangenomen in de (onjuiste) veronderstelling dat afspraken zijn geschonden. Om te voorkomen dat overheden elkaar verrassen, hebben Rijk en provincies interbestuurlijke afspraken over extern salderen, waarbij is afgesproken dat het Rijk de provincies vooraf informeert over voorgenomen transacties op basis van extern salderen. Ik hecht er echter aan om te benadrukken dat geen bestuurlijke afspraken zijn geschonden en dat steeds zowel ambtelijk als bestuurlijk afstemming met de provincie Gelderland heeft plaatsgevonden.
Klopt hetgeen wat de gedeputeerde staten van de provincie Utrecht in beantwoording van vragen van de Utrechtse Statenfractie van de SGP aangeven, namelijk dat «het Rijk mogelijk wel stikstofruimte voor de legalisatie van Schiphol wil verwerven»? Zo ja, waarom zou het Rijk voor een private partij als Schiphol stikstofruimte opkopen? Zo nee, waar baseren de gedeputeerde staten van Utrecht dit op? Kunt u uitsluiten dat het Rijk of een partij op verzoek van het Rijk stikstofruimte aan het verwerven is voor de legalisatie van Schiphol?1
Nee, dat klopt niet. Het is niet aan het Rijk om stikstofruimte voor luchthaven Schiphol te verwerven en daarom kan ik ook uitsluiten dat (een partij voor) het Rijk hiervoor aan het verwerven is. Verder kan ik niet voor gedeputeerde staten spreken waar zij hun stelling op baseren.
Deelt u de brede zorg, bij provinciebesturen en de vragenstellers, dat de overheid geen grip heeft op de stikstofmarkt- en handel, waardoor het recht van de sterkste geldt en de agrarische sector zal krimpen ten behoeve van andere sectoren als mobiliteit, luchtvaart of industrie, terwijl onderwijl Programma Aanpak Stikstof (PAS)-melders nog langer op legalisatie moeten wachten, gebiedsprocessen («ruilverkavelingen») spaak lopen en natuurherstel geen prioriteit krijgt? Hoe wilt u, gezien bovenstaande zorgen, regie op de stikstofmarkt- en handel terugkrijgen?
Om te voorkomen dat overheden elkaar verrassen, hebben Rijk en provincies interbestuurlijke afspraken over extern salderen, waarbij is afgesproken dat het Rijk de provincies vooraf informeert over voorgenomen transacties op basis van extern salderen. In het geval dat het Rijk bevoegd gezag is, wordt die geïnformeerd door provincies. De komende maanden zal het kabinet in overleg met provincies en betrokken departementen komen tot nieuwe en aangescherpte spelregels over de toepassing van extern salderen, en deze waar nodig in de beleidsregels vastleggen.
In de Kamerbrief van 25 november 2022 heeft het kabinet verschillende stappen aangekondigd ten behoeve van steviger regie op extern salderen en het gebruik van agrarische grond, zodat in de gebiedsprocessen de juiste keuzes gemaakt kunnen worden. Zo zet het kabinet in op het met voorrang sturen op de gebruiksmogelijkheden van emissieruimte die beschikbaar komt bij extern salderen, zodat de overheid regie houdt in het landelijk gebied in het kader van de gebiedsprogramma’s en kan voorkomen dat partijen vanuit verschillende opgaven en belangen met elkaar concurreren. De komende periode werkt het kabinet, samen met de provincies en betrokken sectoren, uit hoe dit recht in de praktijk zal worden vormgegeven, bijvoorbeeld via beleidsregels.
Daarnaast werkt het kabinet de wettelijke mogelijkheden uit om een voorkeursrecht te kunnen leggen op gronden met een agrarische functie. Dit biedt het Rijk en de provincies de mogelijkheid om te sturen op het gebruik van de agrarische grond, geeft aan de voorkant regie in gebiedsprocessen en over keuzes in het landelijk gebied, bijvoorbeeld ten aanzien van extensivering, en biedt de mogelijkheid om speculatie tegen te gaan. Het kabinet onderzoekt of en op welke wijze de Omgevingswet hiervoor kan worden aangepast.2
Uit het onderzoeksrapport «Tussenbalans extern salderen met veehouderijen» van 8 juli 2022 blijkt dat stikstofruimte bij het grootste deel van de op basis van extern salderen verleende vergunningen (meer dan 70%) binnen de agrarische sector blijft3. Ook is in dit onderzoek vastgesteld dat ongewenste neveneffecten van extern salderen met veehouderijen in het algemeen, zoals leegstand, verrommeling en speculatie, niet structureel voorkomen.
Het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat zet zich al geruime tijd in voor een verduurzaming van de mobiliteit. Dit gebeurt onder meer door een beter OV, meer fietsgebruik, het terugdringen van de stikstofuitstoot door het steeds schoner worden en elektrificeren van voertuigen, het voorbereiden van Betalen naar gebruik, de landelijke snelheidsverlaging en het bevorderen van thuiswerken. Deze maatregelen zijn echter in beginsel niet inzetbaar als mitigerende maatregel in het kader van toestemmingverlening. De reductie van stikstofuitstoot en -depositie dankzij deze maatregelen komt, op een enkele uitzondering na, volledig ten goede aan de verbetering van de natuur.4
Hoe kan het dat Rijkswaterstaat snel en eenvoudig stikstofruimte kan verwerven, terwijl dat voor de legalisatie van PAS-melders zo moeizaam gaat?
In de Kamerbrief van 12 november 2021 staat opgenomen dat voor het legaliseren van meldingen het kabinet gebruikmaakt van de ruimte uit het stikstofregistratiesysteem. Vooralsnog is de depositiereductie die voorzien is voor het legaliseren van PAS-meldingen afkomstig van (landelijke) beëindigingsregelingen. Aanvullend daarop heeft het kabinet besloten de ruimte die in beginsel niet nodig is voor woningbouw en zeven MIRT-projecten in te zetten om PAS-meldingen te legaliseren5 en 250 mln. euro uit te trekken voor versnellingsvoorstellen van de provincies die het mogelijk maken om PAS-melders versneld van een vergunning te voorzien.6
In de Kamerbrief van 25 november 20227 is daarnaast aangekondigd dat de ruimte uit de piekbelastersaanpak die niet nodig is voor de natuur, met prioriteit wordt ingezet voor het legaliseren van meldingen. Omdat het stikstofeffect van de Subsidieregeling sanering varkenshouderijen tegenviel ten opzichte van de raming en er een restbedrag was overgebleven, heeft het kabinet in juni 2021 – in samenwerking met de provincies – besloten tot alternatieve bronmaatregelen.8 Naast ophoging van het budget van de eerste tranche van de regeling provinciale aankoop veehouderijlocaties en intensivering van de regeling voor walstroom zeevaart, is toen besloten 15 mln. toe te wijzen voor projectspecifieke mitigatie van zeven MIRT-projecten. Deze middelen zijn dan ook conform bestuurlijke afspraken ingezet voor projectspecifieke mitigatie.
In de kamerbrief van 25 november 2022 heeft het kabinet toegezegd om de Kamer in het voorjaar van 2023 te informeren over de wijze van prioriteitstelling van beschikbare stikstofruimte9. Met het uitwerken van deze prioriteitsstelling, werkt het kabinet ook aan de uitvoering van de motie van de leden Bromet en Thijssen, die verzoekt om een afwegingskader voor de toewijzing van stikstofruimte10.
Klopt het dat Rijkswaterstaat als marktpartij opereert op de stikstofmarkt, waardoor Rijkswaterstaat niet hoeft te voldoen aan voorwaarden die andere overheden wel hebben, zoals het intrekken van dierrechten en het verwerven van de boerderij zelf? Bent u het eens dat hiermee een scheef speelveld is ontstaan tussen overheden? Hoe gaat u deze scheefheid oplossen?
Nee, dat klopt niet: Rijkswaterstaat heeft als overheidsinstantie te maken met dezelfde regels als andere overheidsinstanties. Vanzelfsprekend maakt het wel verschil met welk doel een overheidsinstantie handelt. RWS kan als initiatiefnemer, net als andere publieke en private initiatiefnemers, in het kader van de eigen behoefte aan stikstofruimte voor een concreet project zoeken naar mitigerende maatregelen en hiervoor – op vrijwillige basis – overeenkomsten sluiten met individuele ondernemers. Dat is een andere situatie dan wanneer bijvoorbeeld de provincie een uitkoopregeling treft, gericht op de stelselmatige reductie van stikstofdepositie ten behoeve van de natuur.
Wat is uw reactie op het feit dat Rijkswaterstaat illegale vergunningen opkoopt, zoals is gebeurd bij een kalverhouderij in Epe, welke al vier jaar de vergunningvoorschriften overtrad? Bent u het eens dat in zo’n geval gehandhaafd moet worden, in plaats van een beloning door middel van een financiële regeling?
In geval van overtreding van vergunningsvoorschriften, is het in beginsel aan het bevoegd gezag, in dit geval de provincie Gelderland, om te handhaven zodat de overtreding ongedaan wordt gemaakt. Toezicht en handhaving vormen een essentieel onderdeel van het systeem van toestemmingverlening. Komend jaar laat het kabinet samen met de betrokken departementen en provincies een onafhankelijk onderzoek uitvoeren naar de wijze waarop bevoegde instanties invulling geven aan toezicht en handhaving van natuurvergunningen op grond van de Wnb voor wat betreft stikstof. Op basis van de uitkomsten van dit onderzoek wordt bekeken welke stappen gezet kunnen worden om toezicht en handhaving verder te versterken.
Er is in het genoemde geval geen sprake van een beloning van de overtreding. Het bedrijf stond openbaar te koop en is aangekocht voor de marktwaarde. Voor Rijkswaterstaat als toekomstige eigenaar van het bedrijf was het bij aankoop van het bedrijf van belang dat het bedrijf voldeed aan de vergunningsvoorschriften. Daarom is voorafgaand aan de eigendomsoverdracht door de veehouder alsnog op eigen kosten een luchtwasser gerealiseerd en in gebruik genomen waardoor niet langer sprake was van overtreding van de vergunningvoorschriften. Overigens is bij de inzet van de stikstofruimte van dit bedrijf als projectspecifieke mitigatie uitgegaan van de op grond van de vergunning toegestane hoeveelheid stikstofdepositie, hetgeen dus lager ligt dan feitelijk plaatsvond.
Onderdeel van de voorgenomen aanpak11 ten aanzien van het gebruik van latente ruimte is het regelmatig actualiseren van natuurvergunningen. Op die manier wordt er voor gezorgd dat de natuurvergunning beter aansluit bij wat er op een bedrijf gebeurt. Het actualiseren van de natuurvergunning wordt gekoppeld aan het moment waarop een initiatiefnemer aanpassingen aan zijn bedrijf wil doen. De komende tijd werkt de Minister voor Natuur en Stikstof samen met de betrokken departementen, provincies en sectoren verder uit hoe deze actualisatie van natuurvergunningen in de praktijk kan worden ingezet.
Klopt het dat volgens de Utrechtse beleidsregels extern salderen niet mogelijk is, maar dat de rijksoverheid wél boerderijen mag opkopen voor eigen projecten in de provincie Utrecht? Hoe kan dit? Hoe ziet u dit in het kader van goed bestuur?
In dit geval was het Rijk bevoegd gezag voor de toestemmingverlening en niet de provincie. Het Rijk heeft in het kader van toestemmingverlening voor Rijksprojecten de beperkingen op extern salderen sinds september 2020 opgeheven, na afstemming met de provincies. Dat geldt voor het hele land, dus ook voor het grondgebied van de provincie Utrecht.
Het is daarnaast aan iedere provincie om voor de projecten waarvoor zij zelf bevoegd gezag is, te besluiten of voor die projecten ook de beperkingen worden opgeheven.
Komende maanden zal de Minister voor Natuur en Stikstof bezien wat de verschillen zijn tussen de provincies ten aanzien van extern salderen en overige beleidsregels en of hier nog mogelijkheden zitten om zo snel mogelijk PAS-melders te legaliseren.
Wat is uw reactie op de zorg, zoals deze is gedeeld in het rondetafelgesprek Voortgang gebiedsprocessen 16 november jongstleden in de Tweede Kamer, dat provincies in de praktijk te weinig mogelijkheden hebben om ten behoeve van PAS-melders of natuur, stikstofruimte te kopen, omdat andere partijen, waaronder overheden, met een veel grotere zak geld aankloppen bij boeren?
Rijkswaterstaat biedt uitsluitend degelijk onderbouwde bedragen aan bedrijfseigenaren. Hiervoor vindt vooraf een taxatie van vastgoed plaats en – indien enkel stikstofruimte aan de orde is – een onderbouwing van vergoeding van stikstofruimte op basis van gangbare vergoedingen. Er wordt dus niet meer dan een marktconforme vergoeding betaald.
Zoals hierboven is aangegeven, werkt het kabinet, samen met de provincies en betrokken sectoren, de komende periode aan een aanscherping van de interbestuurlijke afspraken over extern salderen, het invoeren van een recht van eerste koop op emissierechten en de wettelijke mogelijkheid om een voorkeursrecht te kunnen leggen op grond met een agrarische functie.
Ook doet de Minister voor Natuur en Stikstof er samen met de provincies alles aan om de PAS-melders te helpen. Het legalisatieprogramma wordt met prioriteit uitgevoerd. Verschillende maatregelen leveren nu en in de toekomst ruimte voor het legaliseren van PAS-melders en ook aan provincies is 250 mln. euro beschikbaar gesteld om maatwerk toe te passen en nog verder te versnellen. Ook wil de Minister voor Natuur en Stikstof bezien wat de verschillen zijn tussen de provincies ten aanzien van extern salderen en overige beleidsregels en of hier nog mogelijkheden zijn om zo snel mogelijk PAS-melders te legaliseren. In de brief aan de Kamer van 25 november 2022 kondigt de Minister voor Natuur en Stikstof ook een korte termijnaanpak aan met betrekking tot het gericht en versneld beëindigen van de emissies van piekbelasters.12 Deze aanpak is gericht op een directe forse reductie van uitstoot én een blijvend dalende lijn, zodat de natuur wordt versterkt en meer ruimte ontstaat voor PAS-melders en vervolgens voor nieuwe maatschappelijke en economische ontwikkelingen.
Hoe bent u voornemens uitvoering aan de motie van het lid Grinwis c.s. te geven over onderzoeken of en hoe het inwisselen van stikstofoxiden (NOx) voor ammoniak (NH3) dan wel het uitwisselen van stikstofruimte tussen sectoren bij extern salderen voorkomen kan worden én wel zo dat de wild west-stikstofmarkt aan banden wordt gelegd? Bent u bijvoorbeeld bereid om de beleidsregels op korte termijn aan te scherpen, zodanig dat de provinciale overheden uitwisseling van stikstofruimte tussen sectoren alleen binnen een gebiedsproces kunnen laten plaatsvinden dan wel via provinciale stikstofbanken en voorkomen wordt dat de macht van de vrije markt gebiedsprocessen casu quo provincies op achterstand zet?2
Zoals hierboven is aangegeven, werkt het kabinet, samen met de provincies en betrokken sectoren, de komende periode aan een aanscherping van de interbestuurlijke afspraken over extern salderen, het invoeren van een recht van eerste koop op emissierechten en de wettelijke mogelijkheid om een
voorkeursrecht te kunnen leggen op grond met een agrarische functie. Hiermee zet het kabinet de komende periode verschillende stappen ten behoeve van meer regie op extern salderen.
Uit het onderzoeksrapport «Tussenbalans extern salderen met veehouderijen» blijkt dat stikstofruimte bij het grootste deel van de op basis van extern salderen verleende vergunningen (meer dan 70%) binnen de agrarische sector blijft. Dit blijven bevoegde gezagen monitoren en zal ook worden getoetst in de aankomende evaluatie van het instrument extern salderen. In die evaluatie wordt ook het inwisselen van NH3 voor NOx bij extern salderen betrokken. Met de genoemde inzet op registratie van alle vrijkomende ruimte en vrijvallende ruimte werkt het kabinet aan de uitvoering van de motie van het lid Grinwis c.s.14
Wat is de stand van zaken van de provinciale of gebiedsstikstofbanken? Ziet u de grote rol die zij kunnen vervullen in het snel legaliseren van PAS-melders, het realiseren van natuurherstel, het houden van grip op de stikstofmarkt, het beschermen van de provinciale gebiedsprocessen en het bewaken dat iedere sector evenredig een bijdrage levert aan het oplossen van het stikstofprobleem en een eerlijke maatschappelijke belangenafweging van initiatieven die stikstofruimte nodig hebben?
Het kabinet ziet de waarde van stikstofbanken. Het kabinet zet in op registratie van alle vrijkomende ruimte en vrijvallende ruimte, waaronder ruimte die beschikbaar komt uit de piekbelastersaanpak, in een register en kiest ervoor steviger regie te voeren op het uitgeven van deze ruimte aan PAS-melders en prioritaire projecten van nationaal belang.
Rijk en provincies hebben gezamenlijk een register van stikstofbanken ingericht om extern salderen te faciliteren en te kunnen sturen op schaarse stikstofruimte. In dit register hebben provincies op dit moment negen provinciale doelenbanken en een landsdekkende provinciale microdepositiebank opgericht. Voor een beperkt aantal doelen is er op dit moment het stikstofregistratiesysteem (SSRS).
Zoals aangekondigd in de brief aan de Kamer op 25 november 202216 zet het kabinet de komende tijd samen met de betrokken departementen en de provincies in op het doorontwikkelen van het register van stikstofbanken. Begin volgend jaar zullen de Rijksdoelenbanken worden ingesteld. De negen bestaande provinciale banken zijn op dit moment overigens alleen te gebruiken voor projecten waarvoor de provincie bevoegd gezag is en dus niet voor besluiten waarvoor het Rijk bevoegd gezag is. Bovendien is het SSRS nu nog onvoldoende gevuld om nu al de zeven MIRT-projecten, waarvoor het onder meer is ingesteld, mogelijk te maken.
Wat is de stand van zaken van de landelijke stikstofbank, welke u, getuige de beantwoording van de voorgaande schriftelijke vragen, «zeer toejuicht»? Op welke termijn verwacht u de openstelling (en het goed functioneren) van deze stikstofbank?3
Zie antwoord vraag 10.
Het voorop stellen van het bedrijfsbelang van slachthuizen |
|
Leonie Vestering (PvdD) |
|
Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Heeft u gelezen over de handhavingsrapporten die Stichting Animal Rights via een procedure in het kader van de Wet openbaarheid van bestuur (WOB) opvroeg, waarin ernstige overtredingen staan beschreven die hebben plaatsgevonden bij een slachthuis in Twello, waaronder het snijden in een dier dat nog bij bewustzijn was, het onderbrengen van kreupele dieren in een zodanig te klein hok dat liggen zonder vertrapt te worden onmogelijk was en het illegaal onverdoofd slachten van een dier?1
Ja.
Erkent u dat het feit dat deze ernstige overtredingen hebben plaatsgevonden terwijl er een inspecteur van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) bij stond te kijken, het ergste doen vermoeden voor het lot van dieren op momenten dat er geen toezichthouder naast staat?
Elk incident waarbij dierenwelzijn in het geding is, is er een te veel. Slachthuizen dragen hiervoor primair de verantwoordelijkheid. De NVWA houdt toezicht op het slachtproces. Dit houdt in dat de aandacht van de toezichthoudend dierenarts gericht wordt op de verschillende onderdelen van de bedrijfsvoering, waarbij de dierenarts niet op alle plekken tegelijkertijd aanwezig is. Er worden ook andere methoden om toezicht te houden ingezet, zoals cameratoezicht. Dierenartsen van de NVWA zien als het als hun opdracht en hun moreel gevoelde plicht om erop toe te zien dat het dierenwelzijn wordt gewaarborgd. In deze specifieke casus is door de toezichthoudend dierenarts ter plaatse handhavend opgetreden, wat heeft geresulteerd in een bestuurlijke boete aan de exploitant.
Wat vindt u van het verweer van de slachthuiseigenaar dat hij geen ruimte of tijd heeft om zieke en niet-transportwaardige dieren apart te huisvesten, waarmee hij duidelijk maakt dat hij niet van plan is zich aan de wettelijke voorschriften te gaan houden?
Ik vind dit niet acceptabel. Het slachthuis is wettelijk verplicht een procedure te hebben voor de beoordeling van dieren bij aankomst. Hierin staat ook beschreven wat voor maatregelen de exploitant neemt bij afwijkingen. Het betreffende slachthuis is hier onvoldoende serieus mee omgegaan en heeft niet direct die maatregelen genomen die nodig zijn om herhaling van de overtreding te voorkomen.
Waarom is dit slachthuis nog niet gesloten?
Momenteel vindt in dit slachthuis geen slacht plaats vanwege een brand in het voorjaar van 2022. Bij het hervatten van het slachtproces ziet de NVWA er strikt op toe dat aan alle gestelde voorwaarden wordt voldaan. Gezien het recente verleden van dit slachthuis vindt deze beoordeling plaats tegen het recent vernieuwde en zwaarste toezichtsregime, het verscherpte toezicht. De NVWA kan, als de situatie daar aanleiding toe geeft, de erkenning van het slachthuis schorsen of intrekken. Ik steun de ambitie van de NVWA die gericht is op strikte handhaving als de situatie daarom vraagt.
Zijn de eigenaar en de transporteur van de niet-transportwaardige, ofwel kreupele, dieren beboet? Zo nee, waarom niet?
Ten aanzien van de transporteur en de veehouder heeft de NVWA handhavend opgetreden conform het interventiebeleid. Er is een rapport van bevindingen opgemaakt voor de transporteur en een schriftelijke waarschuwing voor de veehouder. Dit rapport van bevindingen vormt de grondslag voor het opleggen van een bestuurlijke boete.
Hoeveel geiten en schapen worden er jaarlijks geslacht bij dit slachthuis? Hoeveel daarvan worden onverdoofd geslacht?
In de periode van 2018 tot en met 2021 zijn er variërend tussen de 73.265 en 135.560 dieren per jaar geslacht bij dit bedrijf. Daarvan zijn het jaar 2018 achthonderd dieren onbedwelmd geslacht, en in de jaren daaropvolgend zijn er in totaal nog vier dieren onbedwelmd geslacht.
Kunt u bevestigen dat bij dit slachthuis vaker (ernstige) overtredingen zijn vastgesteld?
Ja. Uit de inspectieresultaten van de NVWA blijkt dat de NVWA in de periode 2018 tot medio 2021 meerdere overtredingen heeft geconstateerd die geleid hebben tot interventies. De NVWA controleert, spreekt aan en geeft waar nodig aanwijzingen voor de bedrijfsvoering en handhaaft volgens het interventiebeleid.
Klopt het dat er jaarlijks meerdere schriftelijke waarschuwingen worden gegeven aan dit slachthuis vanwege overtredingen van hygiëneregels, maar dat dit nooit resulteert in boetes?
De NVWA handhaaft conform het interventiebeleid. Of een specifieke maatregel wordt opgelegd hangt af van de ernst van de overtreding, en het tijdsbestek waarbinnen een eventuele herhaling van deze overtreding optreedt. Daarnaast geldt dat niet iedere volgende overtreding op het gebied van hygiëne als een herhaling kan worden beschouwd, omdat een ander wetsartikel kan zijn overtreden. Het kan dus voorkomen dat er meerdere schriftelijke waarschuwingen worden opgelegd en deze niet automatisch, bij een andere overtreding, tot een bestuurlijke boete leiden. Zie verder het antwoord op vraag 4. Hier kan van worden afgeweken als bedrijven in korte tijd meerdere herhaalde overtredingen begaan en de voorgeschreven interventies onvoldoende zijn. Indien nodig schroomt de NVWA niet deze mogelijkheid in te zetten.
Herinnert u zich de undercoverbeelden uit dit slachthuis die vorig jaar naar buiten werden gebracht, waarop te zien was hoe dieren werden voortgedreven door hun staart omhoog te trekken of om te draaien en hoe angstige dieren die ontsnapten aan de slachters, werden getrapt en opnieuw moesten worden gevangen?2
Ja, ik heb hiervan kennis genomen.
Kunt u uitleggen hoe het mogelijk is dat er een handhavingsverzoek nodig was, gevolgd door een bezwaarprocedure, voordat er een boete werd opgelegd voor deze overtredingen?
In deze zaak is bij de heroverweging van het handhavingsverzoek in bezwaar gebleken dat er niet overeenkomstig het interventiebeleid is gehandhaafd. Dit heeft ertoe geleid dat in bezwaar de overtreding opnieuw is getoetst aan het interventiebeleid en er alsnog een bestuurlijke boete is opgelegd.
Vindt u dat een boete van 2.500 euro voor het bij bewustzijn villen van een geit in verhouding staat tot het leed dat dit dier is aangedaan? Zo ja, kunt u dit toelichten? Zo nee, wat vindt u dan wel passend?
Ik kan me de roep om hoge boetes voor dit type overtredingen gevoelsmatig goed voorstellen. Ook al kan een boete achteraf, hoe hoog dan ook, nooit het leed wegnemen dat een dier is aangedaan. Een bestuurlijke boete is een bestuurlijke punitieve sanctie, gericht op bestraffing door leedtoevoeging bij de dader. Bij het opleggen van een boete en het bepalen van de hoogte ervan is de NVWA gebonden aan de wettelijke kaders, in dit geval het Besluit handhaving en overige zaken Wet dieren en de Regeling handhaving en overige zaken Wet dieren, en aan de eisen van doeltreffendheid, evenredigheid en afschrikwekkendheid. De regelgeving voorziet voor categorieën van beboetbare gedragingen in de hoogte van de op te leggen boete. Indien de ernst van een overtreding of de omstandigheden waaronder zij is begaan daartoe aanleiding geven, kan in plaats van bestuurlijke handhaving worden gekozen voor strafrechtelijke vervolging. Uit de evaluatie van de Wet dieren uit 2020 (Kamerstuk 28 286, nr. 1139) kwam naar voren dat het sanctiemaatregelenpakket van de Wet dieren op zich afdoende is. Uiteraard houd ik een vinger aan de pols. Zoals door mijn ambtsvoorganger aangekondigd, is dit jaar een aanvullend separaat onderzoek gestart naar de effecten van de bestuurlijke boetes onder Wet dieren. Ik verwacht het eindrapport binnenkort te ontvangen. Ik zal de Tweede Kamer informeren over de uitkomsten, en mijn eventuele vervolgstappen.
Bent u nog steeds van mening dat consumenten moeten weten waar hun voedsel vandaan komt?
Ik ben van mening dat het belangrijk is om eerlijke informatie over voedsel aan de consument te geven. Ten aanzien van waar het voedsel vandaan komt is voor bepaalde voedselproducten het land van herkomst verplicht. Dit is geregeld in het Warenwetbesluit Informatie Levensmiddelen en is gebaseerd op de Europese verordening (EU) nr. 1169/2011. Daarnaast vind ik het belangrijk dat consumenten ook eenvoudig duurzame en gezonde voedselkeuzes kunnen maken. In de voedselbrief, die ik uw Kamer voor begin 2023 heb toegezegd, werk ik mijn inzet hiertoe uit.
Kunt u uitleggen waarom u in hoger beroep bent gegaan tegen een uitspraak van de rechtbank die oordeelde dat de namen van 43 slachthuizen, waar in de afgelopen jaren overtredingen zijn geconstateerd, openbaar moeten worden gemaakt?3
In de onderliggende uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland van 8 juli 2021 is een aantal overwegingen opgenomen waar de NVWA, door het instellen van hoger beroep tegen deze uitspraak, duidelijkheid over wil krijgen van de hoogste bestuursrechtelijke instantie, de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Om die reden is hoger beroep ingesteld.
De gronden van het hoger beroep richtten zich onder meer op het al dan niet aanleveren van contextinformatie bij de openbaarmaking van inspectieresultaten, wel of geen onevenredige benadeling van slachthuizen door het publiceren van verouderde inspectieresultaten die zagen op inmiddels verbeterde – en daarmee niet meer bestaande – onregelmatigheden en het al dan niet meenemen van dierenrechtenactivisme bij de afweging om de namen van de slachthuizen openbaar te maken. Om deze vragen beantwoord te krijgen is ervoor gekozen om hoger beroep in te stellen.
Kunt u uitleggen waarom horecabedrijven die een onvoldoende halen bij NVWA-inspectieresultaten wel met naam- en adresgegevens op de NVWA-website worden gezet en slachthuizen niet?4
Vanaf 1 september 2020 publiceert de NVWA op haar website van alle in de horeca uitgevoerde inspecties de bevindingen met als doel een overzicht van de stand van de voedselveiligheid.5 De inspecties die zijn uitgevoerd zijn opgedeeld in drie categorieën, te weten: juiste omgang met voedsel, hygiëne en ongediertewering. Aan deze categorieën wordt een resultaat gehangen: voldoet, voldoet niet, geen inspectiegegevens bekend. De inspectieresultaten worden, met vermelding van de naam van de horecaonderneming, gepubliceerd. Er worden dus niet alleen onvoldoende resultaten gepubliceerd; ook voldoende resultaten worden bekendgemaakt.
Daarnaast publiceert de NVWA vanaf januari 2019 op haar website elk half jaar de inspectieresultaten van de roodvleesslachthuizen met permanent toezicht.6 Hierbij kan worden ingezien hoe alle roodvleesslachthuizen scoren op de thema’s diergezondheid, dierenwelzijn en voedselveiligheid. Per thema kan worden bekeken hoeveel schriftelijke waarschuwingen, niet vaststaande boetewaardige overtredingen en vaststaande boetewaardige overtredingen er geconstateerd dan wel opgelegd zijn. De 20 grote roodvlees-slachthuizen met permanent toezicht zijn goed voor 90 procent van de slacht in Nederland. Ook deze inspectieresultaten worden inclusief de naam van het betrokken slachthuis bekend gemaakt. Het betreft dus niet slechts geanonimiseerde inspectieresultaten.
Kan hieruit worden geconcludeerd dat u van mening bent dat iedereen moet weten waar zijn eten vandaan komt, maar niet als dit het bedrijfsbelang van slachthuizen schaadt?
Zie mijn antwoord op vraag 12.
Waar in de begroting voor 2023, of in welke beleidsnota, kan deze kanttekening worden teruglezen?
Zoals ik bij vraag 12 heb aangeven werk ik mijn inzet waarbij de consumenten eenvoudig duurzame en gezonde voedselkeuzes kunnen maken nog uit in de voedselbrief, die ik uw Kamer voor begin 2023 heb toegezegd.
Herinnert u zich dat u eerder stelde dat de consument «een plicht heeft om zelf te onderzoeken, zich te verdiepen, zelf kennis van zaken op mag doen» als het gaat om de dagelijkse realiteit voor dieren?5
In het plenaire debat over dieren in de veehouderij van 24 januari 2019 heeft mijn voorganger aangegeven dat de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) een taak heeft om het dierenwelzijn te borgen maar daarnaast heeft de consument ook een plicht om zelf te onderzoeken, zich te verdiepen en zelf kennis van zaken op te doen. Ik wil de consument daarbij helpen zodat deze gezonde en duurzame voedselkeuzes, met aandacht voor dierenwelzijn en milieu, kan maken, zie verder mijn antwoord op vraag 12.
Betekent dit dat een consument die aan zijn plicht wil voldoen om zelf te onderzoeken hoe het is gesteld met de dagelijkse realiteit voor dieren, zelf via een procedure in het kader van de Wet open overheid (Woo) alle inspectierapporten per slachthuis en per veehouderijlocatie moet gaan opvragen? Zo nee, hoe gaat u dit dan regelen?
Voedsel in Nederland is in het algemeen veilig. De verantwoordelijkheid voor een hygiënische productie van voedsel, voor de diergezondheid en voor het dierenwelzijn daarbij ligt primair bij de producerende bedrijven. De NVWA ziet hierop toe. Voor de transparantie van de inspectieresultaten van de roodvleesslachthuizen verwijs ik naar het antwoord op vraag 14. De consument mag op dit stelsel van voedselveiligheid vertrouwen, en heeft daarbij ook zelf een verantwoordelijkheid voor de aankoop, en het hygiënisch bewaren en bereiden van voedsel.
Kunt u deze vragen één voor één en vóór het debat over de begroting van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit beantwoorden?
Ik heb mijn best gedaan om de vragen zo snel mogelijk te beantwoorden.
Het bericht 'Boer Arjan moet verplicht zijn veestapel drastisch verkleinen; "Ze maken je helemaal kapot"' |
|
Derk Boswijk (CDA), Thom van Campen (VVD), Pieter Grinwis (CU) |
|
van der Ch. Wal-Zeggelink |
|
![]() ![]() ![]() |
Bent u bekend met het artikel «Boer Arjan moet verplicht zijn veestapel drastisch verkleinen; «Ze maken je helemaal kapot»»?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat boeren die te goeder trouw hebben gehandeld nu in een situatie terecht komen waarbij zij verplicht hun veestapel moet reduceren en anders een dwangsom moeten betalen?
Alle PAS-melders verkeren sinds de PAS-uitspraak in uiterst onzekere tijden. Voor een aantal PAS-melders in de provincie Overijssel is een zeer ernstige situatie ontstaan doordat de provincie zich genoodzaakt ziet om te handhaven. Dat vind ik verschrikkelijk.
Ik doe er samen met de provincie alles aan om deze PAS-melders in Overijssel te helpen. We zijn het wettelijk vastgestelde legalisatieprogramma met prioriteit aan het uitvoeren. De eerste ruimte is nu beschikbaar. Verder wordt voor provincies 250 miljoen euro beschikbaar gesteld om maatwerk toe te passen en het legalisatieprogramma verder te versnellen. Provincies kunnen op basis van voorfinanciering nu al maatregelen nemen. Als de maatregelen aan de geldende criteria voldoen, is er zekerheid dat de provincies de kosten daarvoor vergoed krijgen. De regeling voor deze specifieke uitkering treedt begin 2023 in werking. Ook wil ik bezien wat de verschillen zijn tussen de provincies ten aanzien van extern salderen en overige beleidsregels en of hier nog mogelijkheden zitten om zo snel mogelijk PAS-melders te legaliseren. Voor de korte termijn doe ik in ieder geval alles wat nodig is om te bezien of nog van handhaving kan worden afgezien.
Als het afzien van handhaving onverhoopt niet mogelijk is, is het voorstelbaar dat er sprake is van schade. Het kabinet zet zich maximaal in om de schade te vergoeden die PAS-melders ondervinden vanwege onontkoombare handhaving en richt daarvoor een schadeloket in. Dat geldt natuurlijk niet enkel voor Overijsselse PAS-melders, maar voor alle PAS-melders waar hiervan sprake is. De eerste uitgangspunten voor welke situaties mogelijk in aanmerking komen voor een schadevergoeding zijn op aanpakstikstof.nl nader toegelicht. Ik begrijp dat dit de onzekerheid van de mensen die het treft niet wegneemt, maar het kabinet spant zich tot het uiterste in om deze mensen niet te laten vallen.
Bent u voornemens deze situatie op te lossen? Zo ja, op welke manier en op welke termijn?
Zie antwoord vraag 2.
Betrekt u bij de zoektocht naar een oplossing voor de PAS-melders ook de inzet van de aantoonbare en juridisch geborgde daling van ammoniakaanwendig bij bemesting wegens het voorgeschreven afbouwpad van derogatie op de Nitraatrichtlijn (zie ook de motie van het lid Van Campen c.s.)? Zo ja, wanneer stuurt u het voorstel hiertoe naar de Kamer? Zo nee, waarom niet?2
In de aanstaande brief «Stand van zaken openstaande moties en toezeggingen op het gebied van stikstofbeleid» zal in worden gegaan op het bedoelde onderzoek die de motie Van Campen vraagt.
Hoe verklaart u dat de toezeggingen van de afgelopen jaren over het legaal houden van PAS-melders nog niet zijn waargemaakt (zie ook de motie van het lid Boswijk)? Denkt u dat het nu wel lukt om deze bedrijven legaal te houden? Zo ja, waarom kan het nu wel en een jaar geleden niet?3
Sinds een jaar geleden heeft het kabinet grote stappen gezet als het gaat om het legaliseren van de meldingen. Ten eerste is het legalisatieprogramma vastgesteld. Daarin staan de maatregelen die het Rijk neemt en die stikstofruimte voor het legalisatieprogramma leveren (Srv, MGA en Lbv). Afgelopen zomer is aangekondigd dat er voor de provincies € 250 mln. beschikbaar is gesteld om te versnellen en maatwerk te leveren. Ook de aanpak piekbelasters gaat een belangrijke rol spelen bij het legaliseren van de meldingen. Het kabinet is voornemens om de ondernemers met een PAS-melding zo snel mogelijk duidelijkheid te bieden. Ook is voor enkele tientallen meldingen via intern salderen vastgesteld dat er sprake is van een legale situatie.
De interim-mers zijn geen onderdeel van het legalisatieprogramma, behalve PAS-melders met een interim-situatie. Voor interim-mers geldt dat zij deelnemen aan het gebiedsproces als die zijn gestart. Daar moet worden bepaald welke activiteiten op welke manier nog kunnen plaatsvinden.
Hoe verklaart u het dat de toezeggingen van de afgelopen jaren over het legaal houden van interimmers nog niet zijn waargemaakt (zie ook de motie van het lid Bisschop c.s.)? Denkt u dat het nu wel lukt om deze bedrijven legaal te houden? Zo ja, waarom kan het nu wel en een jaar geleden niet?4
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u aangeven waarom er nog geen plan van aanpak ligt voor het legaal houden van PAS-melders en interimmers en voor de opkoop van piekbelasters?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe realistisch is het dat het doel zoals wettelijk vastgelegd, om de noodzakelijke maatregelen voor het legaal houden van PAS-meldingen uiterlijk in februari 2025 uitgevoerd te hebben, gehaald wordt?
Het is een wettelijke opgave om de maatregelen tijdig uitgevoerd te hebben. Het Rijk en provincies spannen zich in om zo snel mogelijk duidelijkheid te bieden voor ondernemers met een PAS-melding over wanneer er gelegaliseerd kan worden. De Lbv en de Lbv+ zullen begin volgend jaar opengesteld worden zodat de effecten ruim voor de wettelijke termijn beschikbaar zijn.
Kan een noodwet een oplossing bieden voor het oplossen van dit probleem? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe zou deze noodwet er volgens u uit moeten zien?
Om PAS-melders te kunnen voorzien van een vergunning die stand houdt bij de rechter, dienen er mitigerende maatregelen tegenover de mogelijk significante effecten te staan. Een noodwet lost dat probleem niet op. Een noodwet waarmee voorbij gegaan wordt aan de vergunningplicht of de beginselplicht tot handhaven is in strijd met de Europese regelgeving en zal dus geen stand houden voor een rechter.
Bent u bekend met de brief van het college van gedeputeerde staten van de provincie Overijssel, waarin zij vragen om dringende hulp voor het oplossen van dit probleem? Kunt u in de beantwoording van deze vragen inhoudelijk reageren op de punten in deze brief?5
In de brief van provincie Overijssel roept de provincie Overijssel op maatregelen te nemen waarmee natuurherstel geborgd is en PAS-meldingen ook daadwerkelijk gelegaliseerd kunnen worden. In de Kamerbrieven van 25 november jl. heeft het kabinet een pakket maatregelen aangekondigd die ook helpen bij het legaliseren van meldingen (kenmerk 2022Z23249, Kamerstuk 34 682, nr. 105 en Kamerstuk 27 625, nr. 592). Daarnaast wordt opgeroepen om de ondernemers met een PAS-melding waarbij gehandhaafd moet worden financieel te ondersteunen. Zoals in het antwoord op vraag 2 en 3 is aangeven, geef ik hier invulling aan.
Wat vindt u ervan dat provincies nu in een positie zijn gekomen waarbij zij verplicht zijn om te dreigen met dwangsommen in de richting van PAS-melders en interimmers, terwijl zij hier zelf niet achter staan?
Voor een aantal PAS-melders in de provincie Overijssel is een zeer ernstige situatie ontstaan doordat de provincie zich genoodzaakt ziet om te handhaven. Dat vind ik verschrikkelijk. Daarom zijn we met grote urgentie aan het onderzoeken welke mogelijkheden er nog zijn om van handhaving af te kunnen zien. Vanwege de beginselplicht tot handhaving en de uitspraken van de rechtbank Overijssel, ziet de provincie geen mogelijkheden om anders te handelen dan nu wordt gedaan.
Is het een mogelijkheid dat de rijksoverheid deze dwangsommen betaalt? Waarom wel of niet?
Samen met de provincies onderzoek ik alle opties die er zijn om toch van handhaving af te zien en dat het niet nodig is om dwangsommen op te leggen. Als dat onverhoopt niet mogelijk is, is het voorstelbaar dat er sprake is van schade. Het kabinet zet zich maximaal in om de schade te vergoeden die PAS-melders ondervinden vanwege onontkoombare handhaving en heeft daarvoor een schadeloket ingericht. Helaas komt niet alle schade voor vergoeding in aanmerking. Het Rijk moet zich hierbij houden aan de juridische kaders die gelden. Dat betekent ook dat er niet méér schade vergoed kan worden dan waarop juridisch aanspraak kan worden gemaakt. Het is bijvoorbeeld niet mogelijk om een opgelegde dwangsom te vergoeden. Omdat hierbij het risico bestaat dat deze moet worden terugbetaald, wanneer deze niet voldoet aan de juridische kaders. Het is daarom ook in het belang van de ondernemer dat het Rijk zorgvuldig beoordeelt welke schade voor vergoeding in aanmerking komt.
Zijn er andere manieren waarop de provincie Overijssel kan afzien van het opleggen van dwangsommen aan de PAS-melders en interimmers?
Voor de korte termijn doe ik alles wat nodig is om te bezien of nog van handhaving kan worden afgezien. Het wettelijk vastgestelde legalisatieprogramma wordt met prioriteit uitgevoerd. Ook wil ik bezien wat de verschillen zijn tussen de provincies ten aanzien van extern salderen en overige beleidsregels en of hier nog mogelijkheden zitten om zo snel mogelijk PAS-melders te legaliseren.
Aan de landsadvocaat is gevraagd wat de mogelijkheden zijn voor de provincie Overijssel. Daaruit is helaas gebleken dat het heel moeilijk is voor de provincie om nog van handhaving af te zien. De beginselplicht tot handhaving is een streng uitgangspunt, waarop niet snel een uitzondering wordt aangenomen in de rechtspraak. Volgens vaste jurisprudentie kan onder andere van handhaven worden afgezien wanneer handhavend optreden zodanig onevenredig zou zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen, dat daarvan moet worden afgezien. In het geval van de PAS-melders betekent dit dat voor het afzien van handhaving aannemelijk moet worden gemaakt dat aan het natuurbelang in het concrete geval geen zwaar gewicht hoeft te worden toegekend. Dat is aan de orde als met een ecologische onderbouwing kan worden aangetoond dat de stikstofdepositie slechts een zeer gering effect heeft op de natuur, of als maatregelen worden getroffen waarmee de stikstofdepositie van de PAS-melder wordt weggenomen. Gezien de staat van veel natuurgebieden zal dit moeilijk aangetoond kunnen worden. Als daar toch mogelijkheden blijven te zijn, dan worden die met grote urgentie uitgevoerd.
De zestien koeien die vermoedelijk zijn geëlektrocuteerd door een mestschuifsysteem |
|
Leonie Vestering (PvdD) |
|
Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Wat ging er door u heen toen u hoorde dat zestien koeien in een stal in Hooghalen zijn geëlektrocuteerd, vermoedelijk door een kortsluiting in het mestschuifsysteem?1
Verschrikkelijk. Het is niet te bevatten dat er 16 koeien geëlektrocuteerd zijn in de stal. Voor de andere koeien in de stal en voor de veehouder moet het een angstaanjagend moment zijn geweest.
Is er inmiddels meer duidelijk over de doodsoorzaak van deze dieren en de manier waarop dit heeft kunnen gebeuren?
Voor zover bekend zijn de 16 koeien geëlektrocuteerd en daardoor dood gegaan. Het onderzoek naar de oorzaak loopt nog. Een onderdeel van het onderzoek is het doormeten van de elektrische installatie. Zodra de uitkomsten van het onderzoek bekend zijn, wordt de Kamer hierover geïnformeerd.
Zijn er meer gevallen bekend van kortsluiting in het mestschuifsysteem? Hoe vaak is dit eerder voorgekomen?
Voor zover mij bekend zijn er geen vergelijkbare gevallen.
Hoe groot is de kans dat zich dit vaker voor zal doen bij zogenaamde emissiearme stalvloeren met een mestschuifsysteem? Waar baseert u dat op en hoe beoordeelt u dat?
De kans dat een dergelijk triest incident vaker voor gaat komen acht ik niet groot.
Bij juiste fabricage, installatie en onderhoud van het mestschuifsysteem zal elektrocutie van koeien door kortsluiting niet op kunnen treden.
Erkent u dat dit systeem kennelijk levensgevaarlijk kan zijn, zowel voor dieren als voor veehouders?
In deze casus was mogelijk sprake van elektrocutie. Zoals aangegeven in antwoord op vraag 2 loopt het onderzoek naar de exacte oorzaak nog. Zodra de uitkomsten van het onderzoek bekend zijn, wordt de Kamer hierover geïnformeerd.
Gaat u een waarschuwing uitvaardigen voor veehouders met dezelfde emissiearme vloer en mestschuif over dit risico? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u deze veehouders adviseren?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 loopt er nog onderzoek naar de oorzaak van het incident op het betreffende melkveebedrijf. Op dit moment zie ik geen reden om een waarschuwing uit te vaardigen. Op basis van de uitkomsten van het onderzoek bezie ik de situatie opnieuw.
In zijn algemeenheid geldt dat de website van Rijkswaterstaat/Infomil informatie geeft over emissiearme vloeren, zodat melkveehouders kunnen kijken of zij te maken hebben met een emissiearme vloer2. Bij alle type vloeren, zowel traditionele vloeren als bij emissiearme vloeren, kunnen risico’s voorkomen. Het is niet zo dat emissiearme technieken als zodanig onveilig zijn. Het is een complex geheel waarbij meerdere factoren een rol lijken te spelen.
Zoals in de brief van 14 december 2021 van de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat aan uw Kamer (Kamerstuk 29 383, nr. 365) is aangegeven, is met stakeholders het vergroten van de veiligheid op het boerenerf besproken. Risico’s op het boerenerf worden onder andere in het voorlichtingsprogramma «Veilig en met plezier werken in de melkveehouderij» onder de aandacht gebracht3.
Kunnen veehouders subsidie of belastingvoordelen ontvangen voor deze emissiearme vloer en dit mestschuifsysteem? Zo ja, onder welke regelingen vallen die en hoeveel belastinggeld is reeds aan subsidies voor deze systemen uitgegeven?
Het is niet bekend welk type emissiearme vloer en mestschuif in de getroffen stal wordt toegepast.
Veehouders kunnen geen subsidie ontvangen voor emissiearme vloeren en mestschuifsystemen. Wel kunnen zij deelnemen aan de fiscale regelingen milieu-investeringsaftrek (MIA) en de Willekeurige afschrijving milieu-investeringen (Vamil) als de stal het certificaat Maatlat Duurzame Veehouderij (MDV) heeft behaald. Op korte termijn is niet te achterhalen hoeveel MDV-stallen een emissiearme vloer en mestschuifsysteem toepassen en hoeveel fiscaal voordeel aan die stallen is gegeven.
Kunt u bevestigen dat er gevallen zijn geweest waarin koeien uitglijden over gladde emissiearme stalvloeren, waarbij deze koeien soms ook vervroegd naar de slacht zijn afgevoerd?2
Het is bekend dat koeien kunnen uitglijden op gladde vloeren. Mij zijn geen precieze gegevens bekend over koeien die vervroegd naar de slacht zijn afgevoerd naar aanleiding van incidenten met gladde vloeren.
Herinnert u zich dat de Onderzoeksraad voor Veiligheid (OVV) concludeerde dat technische installaties in stallen extra brandveiligheidsrisico’s opleveren en dat zij het risico op het ontstaan en snelle uitbreiding van stalbranden vergroten met als gevolg dat meer dieren overlijden?3
De Onderzoeksraad voor Veiligheid (OVV) benoemt in het rapport Stalbranden inderdaad dat technische installaties extra brandveiligheidsrisico’s opleveren en dat dit in toenemende mate een goed risicobewustzijn en veiligheidsmanagement vergt van de veehouder. Dit onderschrijf ik. Het incident laat ook zien dat het van belang is om maatregelen te nemen ten aanzien van het onderhoud van elektra en het verminderen van brandveiligheidsrisico’s. Voor de set aan maatregelen die ik hiervoor neem, zoals het drie- of vijfjaarlijks verplicht laten keuren van elektra- en zonnestroominstallatie en een jaarlijkse visuele keuring, verwijs ik naar mijn Kamerbrief van 8 oktober 2021 (Kamerstuk 35 925-XIV, nr. 7) en naar de informatie over de voortgang van de uitwerking van die aanpak op 6 juli 2022 (Kamerstuk 28 286, nr. 1261).
Kunt u bevestigen dat de Raad van State (RvS) heeft geoordeeld dat de stikstofreducerende werking van verschillende emissiearme stalvloeren onvoldoende zeker is?4
Ja. De Raad van State heeft recent over drie emissiearme stalsystemen geoordeeld dat met de toepassing van de Rav-emissiefactoren de emissie van ammoniak uit de betreffende stallen niet met de vereiste zekerheid kan worden vastgesteld in het kader van de toetsing aan de Wet natuurbescherming7. De Minister voor Natuur en Stikstof heeft uw Kamer op 25 november jl. geïnformeerd over hoe hier mee om te gaan (Voortgang integrale aanpak landelijk gebied en opvolging uitspraak Raad van State over Porthos, Kamerstuk 2022Z23249.
Bent u nog steeds van mening dat staltechnieken een oplossing zijn in de verschillende crises waarmee de veehouderij te kampen heeft (stikstof, klimaat, waterkwaliteit, dierenwelzijn en volksgezondheid)? Zo ja, waarom?
Ja. De toepassing van innovatieve emissiearme stalsystemen blijft onderdeel van mijn inzet op de verdere verduurzaming van de veehouderij en de opgaven die daarbinnen spelen. Daarbij is het van belang dat innovaties zowel technisch, juridisch, economisch als maatschappelijk werken. Indien een innovatie op een van deze vier aspecten niet goed werkt, zal de toepassing in de praktijk niet tot de gewenste effecten gaan leiden. Verder verwijs ik u naar mijn brief aan uw Kamer van 25 november jl. (kenmerk 2022Z23250) waarin ik mijn inzet op innovatie en stalsystemen uit een heb gezet.
Kunt u deze vragen één voor één en binnen de gestelde termijn beantwoorden?
Ja.
Stalbezettingen |
|
Laura Bromet (GL) |
|
Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Hoeveel stalbezettingen, door activisten die tegen de veehouderij protesteren, hebben plaatsgevonden in 2022 (tot nu toe)?
In het jaar 2022 hebben er naar mijn weten géén stalbezettingen plaatsgevonden. De politie heeft aangegeven dat zij het aantal stalbezettingen niet uit de politiesystemen kan halen. Een stalbezetting is geen apart strafbaar feit en wordt dus niet op een eenduidige wijze geregistreerd.
Hoeveel stalbezettingen hebben plaatsgevonden in 2021?
In 2021 hebben er naar mijn weten géén stalbezettingen plaatsgevonden. De politie heeft aangegeven dat zij het aantal stalbezettingen niet uit de politiesystemen kan halen. Een stalbezetting is geen apart strafbaar feit en wordt dus niet op een eenduidige wijze geregistreerd.
Wel heeft een groep activisten van de Franse groepering «269 Libération Animale» in september van het jaar 2021 een kalverhouderij in Apeldoorn bezet waarbij een groep activisten zich in de slachterij hadden vastgeketend. Er zijn toen 84 verdachten aangehouden. Daarnaast zijn er in de laatste jaren meerdere (veelal) kleinschalige demonstraties geweest bij, met name, slachterijen en bij veehouderijen die met een stalbrand zijn geconfronteerd.
Het bericht dat Belgische vissers hun vergunning inleveren waarbij het lijkt gericht te zijn op het ontlopen van een rechtszaak |
|
Tjeerd de Groot (D66) |
|
Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Belgische garnalenvissers leveren vergunning in, Waddenvereniging wil rechtspraak»?1
Ja.
Klopt het dat Belgische garnalenvissers hun vergunning in het kader van de Wet natuurbescherming (Wnb) hebben «ingeleverd»? Kunt u aangeven wat voor hen de reden was om dat, twee maanden voor het verlopen van de vergunning, te doen?
Het klopt dat de Belgische garnalenvissers hun Wnb-vergunning op eigen initiatief hebben laten intrekken.
De vertegenwoordiger van de betreffende vergunninghouders heeft aangegeven dat zij vanaf 25 oktober 2022 tot en met 31 december 2022 hoe dan ook geen gebruik meer zullen maken van deze vergunning. Dit terwijl het tot en met 31 december 2022 doorlopen van deze vergunning voor deze vergunninghouders zou betekenen dat zij het risico lopen, gelet op de lopende beroepszaak, aanzienlijke kosten te zullen moeten maken om als belanghebbende partij zich in rechte te (laten) vertegenwoordigen. De vertegenwoordiger heeft daarbij aangegeven dat dat de eventuele baten voor de vergunninghouders niet opwegen tegen de kosten.
Inmiddels is duidelijk dat de betreffende rechtbank, ondanks het intrekken van de vergunning, een procesbelang heeft aangenomen en 31 januari 2023 er op een daartoe door de rechtbank belegde zitting, een inhoudelijke behandeling van de beroepsschriften zal volgen.
Klopt het dat het de Belgische garnalenvissers vrijstaat om op 1 januari 2023 weer een nieuwe vergunning aan te vragen?
Ja.
Op welke manier gaat u bij het beoordelen van deze en andere vergunningaanvragen voor garnalenvisserij in natuurgebieden zogenaamde «geitenpaadjes» voorkomen zodat de natuur in navolging van de wet voldoende wordt beschermd?
De Minister voor Natuur en Stikstof beoordeelt de betreffende vergunningaanvragen vanuit de geldende wet- en regelgeving. Het is de vertegenwoordigers van de betreffende vissers helder welke dat zijn. Daarover zijn de betrokken ambtenaren al geruime tijd met hen in gesprek.
Bent u bereid om de nu ingediende, passende beoordeling voor garnalenvisserij van de Nederlandse garnalenvissers door een onafhankelijke partij te laten beoordelen? Zo ja, lukt dat u voor het commissiedebat Tuinbouw en Visserij aan de Kamer beschikbaar te stellen? Zo nee, waarom niet?
De Minister voor Natuur en Stikstof ziet geen aanleiding om dit te doen. Maar het staat belanghebbende partijen uiteraard altijd vrij om een dergelijke beoordeling aan te vragen en mee te nemen in hun zienswijze binnen de inspraak die de Minister voor Natuur en Stikstof daartoe biedt op ontwerpbesluiten op de voorliggende vergunningaanvragen.
Deelt u de mening dat er bij het aflopen van de huidige vergunningen voor garnalenvisserij op 31 december 2022 pas weer mag worden gevist vanaf het moment dat een definitieve vergunning is verleend?
De garnalensector is er te laat in geslaagd om volledige onderbouwde vergunningaanvragen in te dienen. Dit betekent logischerwijs dat er nog geen vergunningen per 1 januari 2023 gereed konden zijn. Aan de besluitvorming over de voorliggende aanvragen gaat immers onder andere een zorgvuldig inspraakproces vooraf (via de uniforme voorbereidingsprocedure).
De sector staat en stond voor de uitdaging om voor een kleine 200 vissers qua stikstof een deugdelijke berekening aan te leveren. Met het doorrekenen daarvan werden de concrete consequenties duidelijk voor de garnalensector. Hier opvolgend zijn de gesprekken gestart over de inzet van katalysatoren om de emissies en daarmee depositie op beschermde natuurwaarden aanzienlijk te beperken. LNV heeft besloten een deel van de aanschaf te subsidiëren en de sector heeft dit willen meenemen in haar vergunningaanvragen. Het ontwikkelen van deze subsidieregeling kostte ook enige tijd.
Er is daarom recent besloten tot een beperkte gedoogperiode onder strikte voorwaarden. De betreffende gedoogbeschikking is beschikbaar via https://puc.overheid.nl/natuurvergunningen/doc/PUC_729744_17/2/
Er zijn specifieke redenen aanwezig om te kiezen voor een dergelijke beperkte gedoogperiode om de garnalensector de ruimte te geven over te schakelen op emissiereducerende maatregelen. De nadere inhoudelijke motivatie is opgenomen in de voorgenoemde gedoogbeschikking. In het kort: de sector krijgt met het gedurende negen maanden gedogen op de «stikstoftoets» de economische en praktische ruimte om deze transitie te maken. Immers: de sector moet ook de middelen genereren om deze verduurzaming te financieren en er is tijd nodig om de katalysatoren te laten installeren.
Kunt u deze vragen zo snel mogelijk en in elk geval voor het commissiedebat Tuinbouw en Visserij beantwoorden?
De antwoorden worden voor het commissiedebat Tuinbouw en Visserij naar de Kamer verstuurd.
Bent u bekend met het project «Tilapiakweek in de Peel» van Stichting Aquacultuur Zuidoost-Nederland (Sazon)?
Ja.
Weet u hoeveel ton tilapia er middels dit project is gekweekt? In welke kwekerijen en hoeveel per kwekerij?
Het was geen eis van de FIOV (Financieringsinstrument voor de oriëntatie voor de Visserij)-subsidie dat er na afloop gerapporteerd moest worden hoeveel tilapia er tijdens de projectperiode is gekweekt. Hoeveel ton tilapia per kwekerij is gekweekt, is mij derhalve niet bekend.
Bent u bekend met het feit dat in de gebouwde kwekerijen men tijdens de projectperiode is overgeschakeld op de kweek van Afrikaanse meerval en dat op verzoek van een ambtenaar van Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) dit toen «Claresse®» zou zijn gedoopt middels een aanvraag voor een nieuwe soort?
Tijdens de projectperiode «Duurzame kweek en verwerking van Tilapia in de Peel» is tijdens een controle in één van de 45 bakken meerval aangetroffen wat heeft geleid tot een subsidiekorting. Gedurende de rest van de projectperiode is er in de kwekerijen tilapia bij de kweek geen overtreding van de subsidievoorwaarden geconstateerd. Na de projectperiode heeft de kweker besloten over te gaan op de kweek van Claresse. Hiervoor is destijds door de kweker een ontheffing voor het tot productie houden van een nieuwe soort bij het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) aangevraagd. Dit is niet op verzoek van een medewerker van het de RVO gebeurd.
Waarom moest deze meerval anders worden benaamd, hoewel er immers geen innerlijke of uiterlijke verschillen te vinden zijn? Of bent u van mening dat er wel innerlijke en uiterlijke verschillen zijn? Zo ja, kunt u deze dan benoemen en de onderbouwing hiervan aanleveren?
In 2009 was er nog onduidelijkheid of Claresse een meervalsoort is. Vanaf 2010 is in de rechterlijke uitspraken er echter steeds van uitgegaan dat Claresse een meervalsoort is. Dit is daarmee voor het Ministerie van LNV sindsdien geen punt van discussie meer. De Tweede Kamer is hierover op 22 november 2016 geïnformeerd in de beantwoording van Kamervragen (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2016–2017, nr. 553).
In welke gemeenten zijn de kwekerijen in de aanvraag gevestigd gezien het feit dat het doel van de subsidie van € 1.059.323,48 was bepaald op het oprichten van vijf kwekerijen met een totale capaciteit van 3.000 ton tilapia vis op jaarbasis?
In totaal zijn er twee kwekerijen in de projectperiode opgericht, één in gemeente Helmond en één in gemeente Son en Breugel. De derde kwekerij is gerealiseerd na het einde van de projectperiode in de gemeente Son en Breugel. De Tweede Kamer is hierover op 27 oktober 2014 geïnformeerd per Kamerbrief (21 501–32, nr. 812).
Hoeveel geld is er daadwerkelijk van de Europese Unie (EU) ontvangen voor dit project gezien het feit dat de EU (mede)financier middels het FIOV/EVF-fonds was?
Het project is mede gefinancierd middels Europese middelen vanuit de FIOV regeling innovatieve aquacultuur. Tijdens een controle gedurende de projectperiode is gebleken dat in één kwekerij in één van de 45 bakken geen tilapia maar meerval werd gekweekt. Subsidie voor de kweek van meerval was bij deze Europese subsidieregeling expliciet uitgesloten. Dit heeft geleid tot een subsidiekorting van 1/45e deel. Het deel financiering vanuit Europese middelen voor dit project is in 2008 vastgesteld op € 1.059.323,48. Hier is bovengenoemde korting van afgetrokken. Verder heeft de Europese Commissie een correctie toegepast van € 1.002.246,00 voor de restwaarde van de op basis van de innovatiesubsidie uitgevoerde investeringen. Dit heeft plaatsgevonden in de bredere beoordeling van de einddeclaratie van het gehele toenmalige FIOV-programma door de Commissie. De beoordeling dat de restwaarde van investeringen van de EU-bijdrage moest worden afgetrokken, had daarbij betrekking op meerdere aquacultuur subsidieprojecten die middels de innovatieregeling van het FIOV-programma waren gefinancierd. U bent hierover op 27 oktober 2014 geïnformeerd per Kamerbrief (21 501–32, nr. 812).
Klopt het dat volgens onze informatie de EU-bijdrage uiteindelijk niet of gedeeltelijk is uitgekeerd omdat niet aan de projectvoorwaarden is voldaan? Zo ja, wat is er wel uitgekeerd en welke argumentatie is hiervoor aangeleverd? Kunt u de bijbehorende correspondentie aan de Kamer doen toekomen?
Zie antwoord vraag 6.
Zijn de provincie Noord-Brabant en de MRE/SRE (metropool regio Eindhoven/Samenwerking regio Eindhoven) op de hoogte gebracht van de korting van de EU gezien het feit dat zij ook financiers in dit project waren? Zo ja, heeft dat gevolgen gehad voor hun bijdrage(n) en zo nee, waarom is dat niet gecommuniceerd? Kunt u de bijbehorende correspondentie aan de Kamer doen toekomen?
Bij de afsluiting van het FIOV werd de korting gebaseerd op meerdere aquacultuur subsidieprojecten die onder dit fonds zijn gefinancierd. Daarom was er geen aanleiding om specifieke medefinanciers van de FIOV korting op de hoogte te stellen.
Bent u bekend met het feit dat de tussenrapportages allemaal positieve resultaten lieten zien en er alleen bij de laatste tussenrapportage is gemeld dat het project was mislukt? Kunt u alle rapportages aan uw Kamer doen toekomen?
Voor een overzicht van de resultaten van het project Duurzame kweek en verwerking van Tilapia in de Peel verwijs ik u naar het eindrapport. Dit is reeds openbaar gemaakt bij het besluit over een WOB-verzoek daterende 9 maart 2011. Dit rapport is bijgevoegd als bijlage. In het rapport wordt geconcludeerd dat meerdere doelstellingen zijn behaald, maar dat de marktdoelstelling, het afzetten van 3.000 ton duurzaam gekweekte tilapia per jaar, niet is gerealiseerd. U bent hierover geïnformeerd op 18 november 2008 per Aanhangsel van de Handelingen (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2008–2009, nr. 697). Dat niet alle resultaten zijn behaald is spijtig, maar niet ongebruikelijk bij projecten gericht op innovatie. Dit betekent echter niet dat het project daarmee is mislukt.
Klopt het dat volgens onze informatie is gevraagd om nog eens 1 miljoen euro extra om het project te redden en nog een derde kwekerij te bouwen? Is deze subsidie verstrekt, in welke gemeente is deze kwekerij gebouwd en welke capaciteit had deze? Kunt u de bijbehorende correspondentie aan de Kamer doen toekomen?
Er is geen extra subsidie aangevraagd voor het bouwen van een derde kwekerij. Tijdens de projectprocedure is er gestart met de bouw van een derde kwekerij in de gemeente Son en Breugel, zie de beantwoording van vraag 5. De bouw van de derde kwekerij is afgerond buiten de projecttermijn. Alleen de kosten voor de derde kwekerij die vóór de einddatum van het project zijn gemaakt, zijn betrokken geweest in de vaststelling van het subsidiebedrag. U bent hierover op 6 oktober 2014 geïnformeerd per Kamerbrief (21 501–32, nr. 807).
Is onderzocht of de terugbetaling die het B-team heeft aanbevolen ongeoorloofde staatsteun zou zijn? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat was de conclusie? Kunt u de bijbehorende correspondentie aan de Kamer doen toekomen?
Het B-team is een interdepartementaal overleg dat advies geeft met betrekking tot het interpreteren van regelgeving. Het B-team doet geen aanbevelingen ten aanzien van terugbetaling van Europese subsidiemiddelen.
Waarom werd er een promotiesubsidie van € 345.045,- verstrekt voor de promotie van het merk Claresse®, nadat het project met de kweek van tilapia was mislukt en men overgeschakeld was op meerval, terwijl bij de aanvraag al bekend was dat Claresse® een merknaam was?
Dit betreft een subsidie uit het Europees Visserij Fonds (EVF) periode 2007–2013. Bij het EVF zijn er subsidieregelingen opengesteld die passen onder het communautair visserijbeleid, waarbij de aanvragen worden beoordeeld door een beoordelingscommissie. Bij deze beoordeling is door deze commissie aangegeven dat de subsidie niet aangewend mag worden voor promotie van een merknaam. Dit is een eis die voortvloeide uit de Verordening 1189/2006 inzake het EVF. Bij de vaststelling van de subsidie is er destijds gekeken of er sprake was van promotie van de merknaam Claresse. Dit was niet het geval. U bent hierover op 22 november 2016 geïnformeerd (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2016–2017 nr. 553). Het subsidieproject betrof een onderzoek over marktverkenning en inventarisatie van consumentenbehoeftes ten aanzien van Nederlandse kweekvis.
Klopt het dat in de beoordeling van deze «promotie» subsidie stond dat er geen merknaam mocht worden gesubsidieerd? Waarom is deze subsidie dan toch uitgekeerd? Kunt u de bijbehorende correspondentie aan de Kamer doen toekomen?
Zie antwoord vraag 12.
Is het u bekend hoe deze € 345.045,- is besteed? Is er een overzicht van projecten die met dit geld zijn gesubsidieerd? Kunt u de bijbehorende correspondentie aan de Kamer doen toekomen?
Zie antwoord vraag 12.
Bent u bekend met het feit dat later in rechtszaken werd beweerd dat bestaande meervalkwekers geen last hadden van de zogenaamde «tilapia» subsidie, wellicht om schadeclaims te vermijden?
De verzoeken tot nadeelcompensatie zijn in alle uitspraken van de rechtbanken afgewezen, omdat het causale verband tussen het subsidietraject en de omzetderving van de meevalkwekers niet aannemelijk is gemaakt.
Kunt u het onderzoeksrapport en de bijbehorende correspondentie, op basis van het onderzoek dat op verzoek van de Tweede Kamer door Wageningen University & Research (WUR) is uitgevoerd naar de eventuele marktbeïnvloeding via de opdracht «Waarom stoppen de meervalkwekers» wat later is omgezet naar «Waarom stoppen de viskwekers», aan de Kamer doen toekomen?1
Middels een WOB-verzoek van 19 juli 2018 is reeds verzocht om de originele onderzoeksopdrachten voor het onderzoek «Visteelt in Nederland, Analyse en aanzet tot actie» (LEI-rapport 2010–25). Bij het WOB-besluit van 25 september 2018 zijn in dat kader de onderzoeksopdrachten openbaar gemaakt. Ik doe u deze documenten toekomen in de bijlage. In 2021 is een nieuw WOB-verzoek ingediend door Jan Los Bedrijfsrecherche. In reactie hierop is aangegeven dat behoudens de twee eerder verstrekte onderzoeksopdrachten er geen andere documenten beschikbaar zijn die betrekking hebben op het LEI-onderzoek uit 2010.
Bent u bekend met het onderzoek van Jan Los Bedrijfsrecherche naar dit project dat op 14 juni 2021 onderzoek heeft gedaan? Zo ja, onderschrijft u de conclusies van dit onderzoek? Welke aanbevelingen neemt u over van het onderzoeksrapport?
Het onderzoeksrapport van Jan Los Bedrijfsrecherche is door de eisers ingebracht in het hoger beroep bij het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden tegen Wageningen Research van 25 augustus 2020. Het Ministerie van LNV is in deze rechtszaak geen partij geweest en dit onderzoek is mij derhalve niet bekend. Ik kan daarom geen uitspraak doen over de conclusies van dit rapport.
Is de verplichting tot terugbetaling door de RVO opgestart, waar in een uitspraak van de rechter vanuit wordt gegaan? Is dit gebeurd en zo nee, waarom is dit tot op heden nog niet gebeurd? Welke acties zijn er tot op heden wel ondernomen?2
In dit dossier is geen sprake van een verplichting tot terugbetaling. In de uitspraak van de Raad van State van 4 mei 2011 is eerder al het verzoek om de aan de stichting verstrekte subsidies terug te vorderen, afgewezen.
Bent u bereid om het gehele project door een onafhankelijke onderzoeker te laten onderzoeken? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Sinds de afronding van het subsidieproject zijn er verscheidene rechtszaken gevoerd tot aan de Raad van State. In deze rechtszaken is voortdurend naar voren gekomen dat er rechtmatig is gehandeld. Op basis van de gelopen procedures en uitspraken, zie ik geen aanleiding om een nieuw onderzoek naar deze casus in te stellen.
Bent u bekend met het feit dat door deze subsidieverlening bijna alle bestaande meervalkwekers zijn weggeconcurreerd en dat van de 25 oorspronkelijke kwekers er meer dan 20 hebben moeten stoppen?
Ik ben ermee bekend dat een groot deel van de meervalkwekers is gestopt. In de uitspraak van de Raad van State van 12 maart 2014 is geconcludeerd dat er geen causaal verband is aangetoond tussen de omzetdaling van de meervalkwekers en de verstrekte subsidies voor het project «Duurzame kweek en verwerking van Tilapia in de Peel». Verscheidene factoren, zoals onder andere hoge productiekosten en de toenemende concurrentie vanuit het buitenland van bevroren vis hebben gezorgd voor een verlies aan afzetmarkt voor de Nederlandse meervalkwekers.
Bent u bereid tot een gesprek met de getroffen meervalkwekers?
Ik weet dat er bij de meervalkwekers sprake is van onvrede over de gang van zaken rondom de subsidieverlening. Dat betreur ik. In de afgelopen jaren zijn er meerdere rechtszaken gevoerd tot aan de Raad van State waarbij steeds is vastgesteld dat er rechtmatig is gehandeld. Een gesprek met de meervalkwekers zal dit niet veranderen.
Erkent u dat deze kwekers buiten hun schuld zwaar door de subsidieverleningen aan Sazon zijn gedupeerd, zoals dit ook door de rechter is vermeld en waarin wordt gesproken van een «onbedoeld neveneffect»? Zo ja, bent u bereid een schadeloosstelling beschikbaar te stellen voor deze kwekers?3
Uit de uitspraak van de Raad van State van 12 maart 2014 blijkt dat het besluit van de Staatssecretaris van Economische Zaken (voorheen: Staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie) tot afwijzing van de nadeelcompensatie stand houdt. Nu de hoogste bestuursrechter heeft beslist dat een causaal verband tussen de subsidie en de omzetderving onvoldoende is aangetoond, zie ik geen grond om hier anders over te oordelen. Ik zal derhalve geen schadeloosstelling beschikbaar stellen.
Bent u bereid om bij de beoordeling van toekomstige subsidieprojecten altijd een onderdeel op te nemen waarbij de risico’s waardoor een project kan leiden tot marktverstoring worden benoemd met bijbehorende maatregelen om dit te voorkomen?
Subsidies worden enkel aan projecten verleend wanneer deze passen binnen de voorwaarden van de subsidieregeling. Met een subsidieregeling wordt marktverstoring reeds zoveel mogelijk voorkomen omdat een ieder onder gelijke voorwaarden en omstandigheden in aanmerking komt voor eenzelfde subsidie(bedrag).
Een illegale puppyfabriek in Eersel, waar het welzijn van honderden honden ernstig wordt geschaad. |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Illegale horrorfokker in Eersel ontmaskerd met ruim 500 honden» en de undercoverbeelden die zijn gepubliceerd door House of Animals?1, 2
Ja.
Hoe omschrijft u de wijze waarop honden bij broodfokker en puppyfabriek Kwispel Enzo worden gehouden en gefokt, zoals is te zien op de undercoverbeelden?
De undercoverbeelden vind ik treurig om te zien. Dieren moeten op een goede verantwoorde wijze worden gefokt en gehouden.
Wat vindt u ervan dat op de beelden te zien is dat nodige veterinaire zorg aan zieke en gewonde honden wordt onthouden?
Dit vind ik niet acceptabel. Dieren moeten altijd een goede verzorging, medische zorg en voldoende aandacht krijgen.
Wat vindt u ervan dat een medewerker aangeeft dat honden elke zes maanden kunnen worden gedekt, terwijl honden wettelijk gezien maar eens per twaalf maanden een nest mogen krijgen?
De medewerker geeft aan dat het mogelijk is dat honden twee keer per jaar loops zijn en dan kunnen worden gedekt. Hoewel de medewerker niet zegt dat de honden daadwerkelijk twee keer per jaar worden gedekt, wordt de suggestie wel gewekt. Ik vind dat zorgwekkend.
Klopt het dat op de videobeelden meerdere wetsovertredingen van de Wet dieren en het Besluit houders van dieren te zien zijn, zoals het onthouden van nodige verzorging, het niet beschikken over voldoende bewegingsruimte, onvoldoende bescherming tegen gezondheidsrisico’s en het houden in een stressvolle omgeving?
De beelden zijn vergelijkbaar met de situatie die de NVWA heeft aangetroffen tijdens eerdere inspecties. De NVWA bekijkt of er uit de videobeelden nog andere wetsovertredingen blijken dan die al tijdens inspecties zijn vastgesteld. Tijdens die inspecties zijn overtredingen vastgesteld van de Wet dieren en het Besluit houders van dieren, zoals het onthouden van nodige verzorging en onvoldoende vloeroppervlakte in de hokken. Hier is door de NVWA op gehandhaafd middels het opleggen van lasten onder dwangsom en invorderingen van deze dwangsommen wanneer de houder niet (tijdig) heeft hersteld.
Wat vindt u ervan dat de honden in hun eigen ontlasting en urine liggen, dat hun drinkwater ernstig is vervuild en dat ze rauw vlees te eten krijgen dat volgens ooggetuigen in de hokken blijft liggen bij temperaturen tot boven de dertig graden?
Ik vind dit niet acceptabel. Houders van dieren moeten goed voor hun dieren zorgen. Het is een ernstige zaak wanneer je zelfs niet aan de basisbehoeften van dieren kunt voldoen.
Wat vindt u ervan dat er dode varkens open en bloot op het terrein van Kwipsel Enzo liggen?
Ik vind het niet acceptabel wanneer dode varkens open en bloot liggen. Wettelijk is het verplicht om kadavers op een deugdelijke manier af te dekken en aan te bieden aan Rendac. Kadavers mogen niet toegankelijk zijn voor vogels, knaagdieren, honden en katten. Dit is wettelijk vastgelegd in de artikelen 3.22 en 3.23 van de Regeling dierlijke producten.
Klopt het dat deze fokker volgens het bestemmingsplan niet bedrijfsmatig honden mag fokken op deze locatie? Zo ja, waarom gebeurt dit dan toch en waarom is er nooit ingrepen?
De handhaving van het bestemmingsplan en de omgevingsvergunning is een aangelegenheid van de betreffende gemeente Eersel. Op 16 november jongstleden heeft de rechtbank in Den Bosch besloten dat Kwispel enzo in Eersel moet stoppen, omdat het niet past in het bestemmingsplan.
Is u bekend hoeveel honden door Kwispel Enzo worden gehouden en hoeveel pups er jaarlijks worden verkocht? Zo nee, waarom niet?
Uit het registratiesysteem voor honden (I&R hond) blijkt dat in het jaar 2021 816 honden afgemeld zijn (verkocht) door het bedrijf van Kwispel Enzo. In 2022 tot op heden zijn 790 honden afgemeld (verkocht).
In I&R hond kan door de NVWA en RVO op elk moment een stallijst van een hondenfokker worden uitgedraaid. Op deze lijst staan alle honden die op dat moment bij het bedrijf aanwezig zijn. Er wordt geen onderscheid gemaakt in fokdieren, volwassen dieren en pups.
Hoeveel controles zijn door de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA), Landelijke Inspectiedienst Dierenbescherming (LID) en de (dieren)politie uitgevoerd bij deze fokker in de afgelopen vijf jaar? Zijn er bij deze controles misstanden geconstateerd? Zo ja, welke?
De fokker is negen keer bezocht door de NVWA sinds 2018. Tijdens deze inspecties zijn diverse overtredingen vastgesteld van de Wet dieren en het Besluit houders van dieren. Deze geconstateerde overtredingen verschilden per inspectie, maar er zijn ook terugkerende overtredingen. De voornaamste terugkerende overtredingen zijn slechte kwaliteit water, te weinig vloeroppervlakte in de hokken en voldoen aan fysieke en ethologische behoeften door het dier tijd door te laten brengen buiten een ruimte dan waar het dier wordt gehouden.
De politie heeft op verzoek van de NVWA in de afgelopen vijf jaar zes keer ondersteuning geboden, om de veiligheid van inspecteurs te garanderen, bij controles van dit hondenfokbedrijf.
De LID heeft de afgelopen vijf jaar geen controles uitgevoerd bij deze handelaar. Het betreft hier hondenhandel en volgens de afspraken worden de controles daarop uitgevoerd door de NVWA.
Is het juist dat de NVWA heeft aangegeven om onderzoek te doen om de fokker via het bestuursrecht en via het strafrecht aan te pakken, maar vooralsnog niet ingrijpt en eerst «een grondig dossier» wil opbouwen?3
Nee, de NVWA heeft de afgelopen jaren de nodige stappen gezet om te interveniëren. Zo heeft zij gehandhaafd door het opleggen van lasten onder dwangsom, waarbij dwangsommen zijn ingevorderd in die gevallen waarin niet (tijdig) herstel heeft plaatsgevonden. Deze herstelmaatregelen hebben evenwel niet geleid tot het gewenste resultaat bij deze fokker.
Eerder is een proces-verbaal opgemaakt voor overtredingen van deze fokker. In overleg met het Functioneel Parket is besloten om deze zaak niet verder te brengen in het strafrecht, gelet op de lange termijn waarop dit voor een strafrechter gebracht zou kunnen worden.
De NVWA heeft de bestuursrechter meermaals gevraagd om lopende procedures gevoegd te behandelen en de uitspraaktermijnen niet te verlengen en zo de zaken te versnellen. Dit heeft ervoor gezorgd dat de bestuursrechter in september jl. een oordeel heeft gegeven over een groot deel van de handhavingsmaatregelen die de NVWA in de afgelopen jaren heeft genomen. De NVWA is hierbij gedeeltelijk in het gelijk gesteld. Omdat sprake is van veel verschillende overtredingen die door deze fokker moeten worden beëindigd en voor elke afzonderlijke overtreding voldoende bewijs en evenredige handhaving nodig is, zijn deze procedures tijdrovend in elke fase van het proces.
Vindt u het te billijken dat een overduidelijke en schandelijke misstand waarbij het welzijn van honderden honden, waaronder veel pups, ernstig wordt geschaad, ongehinderd door kan gaan, omdat de handhavende instantie «een grondig dossier» wil opbouwen? Waarom wordt dit dossier niet opgebouwd nadat de honden in veiligheid zijn gebracht?
Nee, maar dit is niet aan de orde (zie vraag 11).
Bent u bereid om, in samenwerking met de NVWA, deze foute fokkerij zo snel mogelijk permanent te sluiten en de honden weg te halen uit deze extreem onveilige omgeving? Zo nee, waarom niet?
Aan het weghalen van honden en aan het sluiten van bedrijven zijn stringente voorwaarden verbonden. Op verzoek van de IG wil ik samen met de NVWA onderzoeken of en hoe aan het bestaande handhavingsinstrumentarium bij dierenwelzijnsovertredingen door fokkers ook zwaardere interventies als schorsen en stilleggen van bedrijfsvoering kunnen worden toegevoegd. Zodat er een breed instrumentarium voor het toezicht beschikbaar is om bij misstanden bij een fokkerij een direct einde te maken aan een onveilige omgeving.
Daarbij betrek ik het bij uw Kamer aanhangige wetsvoorstel aanpak dierenmishandeling en dierverwaarlozing van de Ministers van Justitie en Veiligheid en van mij zelf (Kamerdossier 35892). Dit wetsvoorstel breidt het toepassingsbereik van artikel 5.12 van de Wet dieren uit door toevoeging van «het welzijn van het dier» als reden om maatregelen te kunnen treffen. Wanneer het dierenwelzijn wordt geschaad – bijvoorbeeld door slechte verzorging – kan dan op grond van dat wetsartikel worden overgegaan tot geheel of gedeeltelijke sluiting van het bedrijf.
Dit wetsvoorstel maakt tevens mogelijk dat een verbod op het houden van dieren door de strafrechter als zelfstandige maatregel kan worden opgelegd. De maximale duur van deze maatregel bedraagt tien jaar. Indien sprake is van recidive, kan het zelfstandige dierenhoudverbod voor maximaal twintig jaar worden opgelegd. Dit geldt zowel voor particuliere als voor bedrijfsmatige houders van dieren.
In mei van dit jaar is dit wetsvoorstel door uw Kamer op de agenda voor plenaire behandeling geplaatst.
Tot die tijd blijft de NVWA maximaal handhaven binnen de huidige juridische mogelijkheden.
Bent u bereid om deze vragen één voor één te beantwoorden binnen de termijn die daarvoor staat, maar in ieder geval ruim vóór de plenaire behandeling van de begroting van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit?
Zware mishandeling en wurging van katten in Gouda |
|
Dion Graus (PVV), Geert Wilders (PVV) |
|
Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel inzake zware mishandeling en wurging van katten in Gouda?1
Ja.
Bent u bereid om een onderzoek in te laten stellen naar de dader(s)? Zo neen, waarom niet?
Het is niet aan de Minister om te besluiten over het instellen van een strafrechtelijk onderzoek. Nadat een melding over een dode kat de politie had bereikt, is een onderzoek gestart. Ik kan daar als Minister van Justitie en Veiligheid niet nader op ingaan.
Zijn de kadavertjes ter onderzoek van mogelijke dadersporen voorgelegd aan het Veterinair Forensisch Team? Zo neen, waarom niet?
Zoals u weet doe ik geen uitspraken over strafrechtelijke onderzoeken.
Gaat u het mogelijk maken dat dierenbeulen in de toekomst na opsporing en mogelijke arrestatie een zware gevangenisstraf, torenhoge boete en een levenslang verbod op het houden van dieren te wachten staat? Zo neen, waarom niet?
Dierenmishandeling en -verwaarlozing zijn een grove miskenning van de intrinsieke waarde van dieren. Vanwege de ernst van deze strafbare feiten en het belang van de bescherming van dierenwelzijn zijn dierenmishandeling en -verwaarlozing in de Wet dieren als misdrijf strafbaar gesteld. Ik vind het belangrijk dat personen die zich aan deze ernstige strafbare feiten schuldig maken, hier niet mee wegkomen maar worden vervolgd en berecht. Dierenmishandeling en -verwaarlozing kan op dit moment worden gestraft met een gevangenisstraf van maximaal drie jaar of een geldboete van de vierde categorie (€ 22.500, artikelen 2.1, eerste lid, 2.2, achtste lid en 8.12, eerste lid, van de Wet Dieren). Indien deze misdrijven in de uitoefening van beroep of bedrijf zijn gepleegd, kan een geldboete van de vijfde categorie worden opgelegd (€ 90.000, artikel 8.12, zesde lid, van de Wet dieren). Dit zijn stevige strafmaxima die het mogelijk maken dat in gevallen van dierenmishandeling en -verwaarlozing een passende sanctie kan worden opgelegd. Daarnaast kan de rechter bij een (deels) voorwaardelijke veroordeling een houdverbod als bijzondere voorwaarde opleggen.
Op dit moment is bij uw Kamer het wetsvoorstel aanpak dierenmishandeling en dierverwaarlozing aanhangig. Dit wetsvoorstel maakt het mogelijk dat een verbod op het houden van dieren door de strafrechter als zelfstandige maatregel kan worden opgelegd. De maximale duur van deze maatregel bedraagt tien jaar. Indien sprake is van recidive, kan het zelfstandige dierenhoudverbod voor maximaal twintig jaar worden opgelegd. De wijzigingen in dat wetsvoorstel leveren daarmee een belangrijke bijdrage aan het beschermen van dierenwelzijn en aan het voorkomen van nieuw dierenleed. Vrijheidsbeperkende maatregelen zoals een dierenhoudverbod dienen altijd proportioneel te zijn ten opzichte van de doelen die met die maatregel worden gediend. In dat licht acht ik een langere maximumduur van het houdverbod onwenselijk. Voor een nadere toelichting hierop wordt verwezen naar de nota naar aanleiding van het verslag bij het bovengenoemde wetsvoorstel (Kamerstuk 35 892, nr.2.
Wat gaat u ondernemen om dit soort mishandelingen in de toekomst waar en indien mogelijk te voorkomen en te zorgen voor voldoende capaciteit bij de landelijke alarmcentrale 144 Red een Dier, de Dierenpolitie en het Veterinair Forensisch Team?
Dierenmishandeling en -verwaarlozing is verwerpelijk en het staat voor mij buiten kijf dat er handhavend moet worden opgetreden tegen alle gevallen van dierenmishandeling en -verwaarlozing. Ik vind het minstens zo belangrijk dat wordt ingezet op preventie en dat effectieve maatregelen worden ingezet om dierenmishandeling te voorkomen. Enkele maatregelen uit het wetsvoorstel dat ik in het antwoord op vraag 4 heb genoemd, zijn ook uitdrukkelijk bedoeld om bij te dragen aan het voorkomen van nieuwe gevallen van dierenmishandeling. In dit verband wijs ik bijvoorbeeld op het mogelijk maken van de oplegging van een zelfstandig dierenhoudverbod en de mogelijkheid om een educatieve maatregel op te leggen, waardoor houders worden gestimuleerd om op een verantwoorde wijze dieren te houden.
In de praktijk zien we dat 144 Red een Dier, de themahouders Dieren van de politie en de Landelijke Inspectie Dierenbescherming niet alleen in de handhaving, maar ook in het voorkomen van dierenmishandeling een cruciale rol spelen. In het algemeen kunnen alle opsporingsambtenaren, die bij deze instanties werkzaam zijn optreden tegen dierenmishandeling. Met deze capaciteit kunnen dierenwelzijnszaken naar mijn mening adequaat worden opgepakt. Er is niet gebleken dat er onvoldoende capaciteit is bij de genoemde instanties onvoldoende capaciteit beschikbaar zou zijn.
De brief van 25 mei 2021 waarin de minister toezeggingen doet over de opvolging van de motie van het lid Von Martels over rondzwervende wolven |
|
Caroline van der Plas (BBB) |
|
Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Kunt u aangeven of de evaluatie van het huidige wolvenplan, waarbij samen met provincies wordt opgetrokken, is afgerond? Zo ja, kunt u de hierover beschikbare documenten aan de Kamer toe te sturen? Zo nee, kunt u aangeven waarom deze evaluatie niet is afgerond?1
Er zijn geen documenten over de evaluatie van het huidige interprovinciaal wolvenplan. In de Interprovinciaal Overleg (IPO) Wolvenwerkgroep zijn gesprekken gevoerd over de doorontwikkeling naar een nieuw wolvenplan, daarbij is ook geëvalueerd welke onderdelen geactualiseerd zouden moeten worden. In 2021 is op verzoek van de provincies en mijn ministerie een de Factfinding studie2 uitgevoerd door Wageningen Environmental Research (Kamerstuk 33 576, nr. 251), en is juridische analyse opgesteld3. Beide documenten vormen de basis van het geactualiseerde Wolvenplan. In het proces van actualisering worden nieuwe kennis en ervaringen uit de praktijk van de diverse provincies en organisaties meegenomen.
Kunt u aangeven wat de status is van een nieuw wolvenplan en de hierover beschikbare documenten aan de Kamer toesturen, gezien het feit dat u in de brief aangaf dat samen met de provincies aan de doorontwikkeling van een nieuw wolvenplan gaat worden gewerkt, dat in 2022 van kracht zal worden?
Vanuit de provincies wordt gewerkt aan het nieuwe Interprovinciaal Wolvenplan dat het huidige plan zal vervangen. Het plan bevat een actualisering van het door provincies gevoerde beleid. Tevens wordt het door LNV gevoerde internationale beleid toegevoegd. Het Interprovinciaal Wolvenplan is door de provincies in concept voorgelegd aan diverse stakeholders in het Landelijk Overleg Wolf (LOW). De reacties worden momenteel door BIJ12 verwerkt. De provincies besluiten over de definitieve tekst van het Wolvenplan. Door verschillende ontwikkelingen heeft de totstandkoming enige vertraging opgelopen. Naar verwachting zal het geactualiseerde Wolvenplan voor de zomer van 2023 worden gepubliceerd. Bijgevoegd vindt u het concept zoals dat in juni jl. is voorgelegd aan de stakeholders. Het betreft een versie waar provincies nog over moeten besluiten. Als gevolg van diverse ontwikkelingen nadien is het de verwachting van provincies dat het plan op verschillende plekken nog gewijzigd zal worden.
Kunt u aangeven welke maatregelen om faunaschade te beperken er in het wolvenplan zijn opgenomen, gezien het feit dat u in de brief aangaf dat het omgaan met een zwervende wolf die faunaschade veroorzaakt onderdeel zou worden van het wolvenplan?
De definitieve tekst van het Interprovinciaal Wolvenplan is nog niet vastgesteld. Besluitvorming over beschermende maatregelen door de provincies is onderdeel van de totstandkoming en heeft nog niet plaatsgevonden.
Kunt u de Kamer de verslagen toesturen van de tot op heden gehouden overleggen tezamen met een lijst van alle uitgenodigde en deelnemende stakeholders, gezien het feit dat u in de brief aangaf dat ambtenaren deelnemen aan het nieuw ingestelde Landelijk Overleg Wolf, waarbij stakeholders zijn vertegenwoordigd?
Het LOW is een onafhankelijke overlegvorm die niet onder verantwoordelijkheid van mijn ministerie of van de provincies valt. Het is derhalve niet aan mij om de verslagen van het LOW openbaar te maken. Daarbij speelt mee dat binnen het LOW is afgesproken om via de Chatham House Rule te opereren en dat alleen als zodanig vastgestelde gemeenschappelijke standpunten in verslagvorm zijn vastgelegd.
Stakeholders die deelnemen aan het LOW zijn: de 12 Landschappen, Dierenbescherming, Federatie Particulier Grondbezit, Koninklijke Nederlandse Jagersvereniging, LTO Nederland, Natuurmonumenten, Staatsbosbeheer, Stichting
Beheer Platform Kleinschalige Schapen- en Geitenhouders, Vereniging Gescheperde Schaapskudden, Vereniging Nederlandse Gemeenten, Wageningen Environmental Research, Wolf Fencing Nederland en de Zoogdiervereniging.
Wilt u bovengenoemde vragen allen afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
Kapotmaken kottervisserij |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichtgeving dat vissers stellen dat de hele kottervisserij kapot wordt gemaakt?1
Ja.
Klopt het dat vissers zwaar verlies lijden en zich massaal voor de saneringsregeling melden?
Veel vissers, met name de grotere boomkorkotters, lijden inderdaad verlies als gevolg van de hoge brandstofprijzen. Hoewel de saneringsregeling bedoeld is om de gevolgen van de Brexit op te vangen, ga ik ervan uit dat de hoge brandstofprijzen voor een aantal vissers mede bepalend zijn om zich in te schrijven voor de saneringsregeling. Op dit moment hebben zich ruim 60 vissers ingeschreven.
Bent u bekend met het feit dat regio’s economisch worden meegesleurd in de malaise en visserijgemeenschappen zwaar onder druk staan en in onzekerheid zitten?
Het is evident dat de situatie in de primaire visserijsector ook gevolgen heeft voor de visserijgemeenschappen. Op dit moment laat ik een sociaaleconomische impactanalyse uitvoeren om de relatie tussen de primaire sector en de keten en gemeenschappen in beeld te brengen. Ook de gevolgen van de sanering zullen in de tweede fase in beeld worden gebracht. Op basis hiervan kan bepaald worden of en welke maatregelen nodig zijn. De resultaten zijn in de eerste helft van 2023 beschikbaar.
Ik ben ondertussen reeds in overleg met o.a. het Bestuurlijk Platform Visserij over de wenselijkheid en mogelijkheid voor het treffen van maatregelen ter ondersteuning. Ik vind het belangrijk dat nationaal en regionaal beleid elkaar versterken.
Waarom is er tot op heden niets voortgekomen uit het in februari opgerichte Visserij Innovatie Netwerk (VIN), waarin ondernemers en wetenschappers samen met de sector ideeën moeten ontwikkelen voor de toekomst van de visserij? Kunt u deze vraag in detail beantwoorden?
Vanaf begin dit jaar is gewerkt aan de oprichting van het Visserij Innovatie Netwerk (VIN) en zijn vanuit het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) en de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) veel gesprekken gevoerd met ondernemers en onderzoekers op zoek naar enthousiaste koplopers in de visserij en maritieme sector met ideeën voor innovaties die kunnen bijdragen aan verduurzaming. Ondanks de slechte economische situatie in de visserijsector zijn er gelukkig nog steeds ondernemers die door willen en hun inbreng willen leveren in het VIN. Inmiddels is het VIN ook formeel van start gegaan, zijn de verschillende werkgroepen onder het VIN actief aan de slag en heeft de eerste brede bijeenkomst plaatsgevonden. Vooruitlopend daarop zijn op basis van de gesprekken al veel ideeën naar voren gebracht. Die ideeën neem ik mee in de besluitvorming over hoe ik de vissers kan ondersteunen bij de verduurzaming van hun visserijactiviteiten. Ik werk dan ook met input van het VIN aan innovatie- en investeringsregelingen, waar ondernemers gebruik van kunnen maken. Ik streef ernaar zo spoedig mogelijk een concretere invulling hiervan met de sector te kunnen delen en zal de Kamer hierover ook informeren.
Voor de korte termijn ligt de urgentie vooral bij het beperken van het brandstofgebruik, maar ook netinnovaties, medegebruik van windparken en nieuwe verdienmodellen zijn van groot belang en krijgen de aandacht.
Waarom komt door het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit beloofd geld voor innovaties niet en wordt er alleen ingezet op de saneringsregeling waarvoor vissers zich tot eind november kunnen aanmelden?
Afgelopen tijd is mede op verzoek van de sector prioriteit gegeven aan de openstelling van en daarmee duidelijkheid over de saneringsregeling in het kader van de Brexit Adjustment Reserve. Mijn voorganger heeft zich daarvoor sterk gemaakt en urgentie voor de saneringsregeling bedongen bij de Europese Commissie.
Ik begrijp heel goed dat die ondernemers die willen blijven vissen willen weten welke mogelijkheden er zijn om ondersteuning te verkrijgen bij de noodzakelijke verduurzaming en het terugdringen van het brandstofverbruik. Met de hoge brandstofprijzen sinds dit voorjaar is deze vraag urgenter geworden dan eerder voorzien. Mijn inzet is erop gericht zo spoedig mogelijk meer duidelijkheid te geven over hoe invulling wordt gegeven aan de beschikbare innovatiemiddelen.
Daarnaast wil ik de Kamer erop wijzen dat tot 15 oktober jl. de Innovatie Prestatie Contracten (IPC)-regeling open heeft gestaan, zodat ook dit jaar voorstellen voor innovaties konden worden ingediend, hetgeen ook is gebeurd.
Kunt u bevestigen dat uw enige missie is om de kottervisserij naar de ratsmodee te helpen en dat u helemaal niet van plan bent om vissers die door willen gaan zekerheid te bieden? Waarom heeft u de vissers die door willen gaan sinds de oprichting van het VIN geen snars aan perspectief geboden? Vindt u dat dit het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit onwaardig is? Kunt u deze vragen in detail beantwoorden?
Mijn missie is om conform de brief van 1 juli 2022 van mijn voorganger met de agenda voor de visserij om de vissers te ondersteunen in de omschakeling naar een kleinere, duurzamere en rendabele vloot. Die agenda bevat diverse acties waaronder het faciliteren van het VIN en het stimuleren van innovaties middels subsidies, zie ook de antwoorden op vraag 4 en 5.
In de brief van 1 juli 2022 is aangegeven dat de voedselwinning uit de Noordzee gezien alle ontwikkelingen niet langer vanzelfsprekend is. Daarom heb ik het initiatief van mijn voorganger omarmd om als onderdeel van de visserijagenda een visie op voedselwinning uit zee en grote wateren op te stellen om deze voedselwinning ook op lange termijn te borgen. Hier werk ik aan samen met het Noordzeeoverleg, waarin de vissers vertegenwoordigd zijn, en andere relevante stakeholders. Hoewel ik geen zekerheden kan bieden – daarvoor zijn we teveel afhankelijk van het Europese visserijbeleid en andere internationale ontwikkelingen – hoop ik met de visie op voedselwinning de vissers die willen blijven vissen en nieuwe ondernemers die kansen willen benutten een concreter perspectief te bieden.
Het sombere toekomstperspectief voor de slateelt |
|
Roelof Bisschop (SGP) |
|
Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat slatelers vrezen voor de toekomst vanwege het wegvallen van gewasbeschermingsmiddelen?1
Ja.
Deelt u de mening dat de groenteteelt een belangrijke bijdrage levert aan voedselzekerheid en gezonde voeding en derhalve toekomstperspectief moet hebben?
Ja.
Hoe waardeert u de constatering dat door het wegvallen van zaadcoating enkele keren per teelt volvelds middelen gespoten moeten worden ter bestrijding van bladluizen?
De genoemde zaadcoating betreft een neonicotinoïde-houdend middel waarvan in 2018 Europees is besloten dat deze alleen nog in kassen gebruikt mag worden vanwege de risico’s voor bijen (Kamerstuk 27 858, nr. 421). Het is inderdaad mogelijk dat alternatieve middelen vaker toegepast moeten worden. Al deze toepassingen dienen wel door het Ctgb veilig te zijn bevonden voor mens, dier en milieu.
Hoe kan de slateelt overeind blijven als én zaadcoating verboden blijft én effectieve, alternatieve middelen geen nieuwe toelating krijgen?
De genoemde effectieve, alternatieve middelen bevatten de werkzame stof spirotetramat, waarvan de toelatinghouder heeft besloten geen hernieuwingsdossier in te dienen en de stof niet meer Europees te verdedigen. Daardoor zal de goedkeuring van de stof vervallen in 2024. Het is in de basis aan de sector en industrie om een goedkeuring voor een werkzame stof in Europa en vervolgens een toelating voor een gewasbeschermingsmiddel op nationaal niveau aan te vragen. In Nederland wordt een dergelijke aanvraag beoordeeld op de risico’s voor gebruik door het Ctgb.
Wanneer gewasbeschermingsmiddelen wegvallen kan dit gevolgen hebben voor de bestrijding van ziekten en plagen. Een van de doelen van de Toekomstvisie gewasbescherming 2030 is om deze afhankelijkheid te verminderen door het intensiveren en stimuleren van de omslag naar weerbare planten en teeltsystemen en het verbinden van land- en tuinbouw met natuur. Binnen het Uitvoeringsprogramma van de Toekomstvisie gewasbescherming 2030 ondersteun ik deze transitie waar ik kan. Het is aan de sector om knelpunten, zoals bijvoorbeeld in de slateelt, in te brengen binnen dit uitvoeringsprogramma.
Bent u voornemens ervoor te zorgen dat er een vrijstelling voor zaadcoating komt als effectieve, alternatieve middelen wegvallen?
Het staat de sector vrij een aanvraag voor een tijdelijke vrijstelling in te dienen. Ik laat mij hierop adviseren door de NVWA voor de landbouwkundige noodzaak en door het Ctgb op de risico’s voor gebruik. Zo zijn er eerder meerdere vrijstellingen verleend voor alternatieven voor neonicotinoïde-houdende middelen ter bestrijding van bladluizen in de bietenteelt.
Voor in het artikel genoemde neonicotinoïde-houdende zaadcoatingsmiddelen zijn er in april 2018 restricties aangenomen (beperking tot gebruik in gesloten teelten), waarover u destijds bent geïnformeerd (Kamerstuk 27 858, nr. 421). Nederland heeft ingestemd met deze restricties om bijen te beschermen. Ik sta hier nog steeds achter en zal de restricties respecteren. Een tijdelijke vrijstelling vind ik niet in lijn met deze restricties. In het kader van een eerder vrijstellingsverzoek in de bietenteelt is uw Kamer hierover geïnformeerd (Kamerstuk 27 858, nr. 443).
Hoe waardeert u de constatering dat gewasbeschermingsmiddelen nodig zijn om aan de hoge kwaliteitseisen van afnemers, retail en consumenten te voldoen?
Bovenwettelijke kwaliteitseisen van afnemers, retail en consumenten worden in de basis door de markt bepaald. Ik realiseer me dat kwaliteitseisen die te maken hebben met de al dan niet aanwezigheid van uiterlijke kenmerken of plagen en ziekten, het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen beïnvloeden.
In de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden is vastgelegd dat het Ctgb beoordeelt of een gewasbeschermingsmiddel veilig kan worden toegepast voor mens, dier en milieu. Voor teelten, bedoeld voor export, kunnen door de ontvangende landen aanvullende fytosanitaire eisen worden gesteld als het gaat om plantenziekten en -plagen.
Voor een omslag naar weerbare teeltsystemen met minder gebruik van gewasbeschermingsmiddelen is het belangrijk dat het verdienmodel voor de teler zodanig is dat een duurzame bedrijfsvoering mogelijk blijft. Dat kan betekenen dat teelten moeten worden gewijzigd of kwaliteitseisen moeten worden aangepast. In het landbouwakkoord wil ik aandacht besteden aan het vakmanschap van de teler en de bijdragen van ketenpartijen om de beoogde omslag te realiseren.
Welke mogelijkheden ziet u om ervoor te zorgen dat kwaliteitseisen van afnemers zo bijgesteld worden dat minder gewasbeschermingsmiddelen nodig zijn? Neemt u dit aspect mee bij het opstellen van een landbouwakkoord?
Zie antwoord vraag 6.
Het bericht ‘Steunmaatregelen ‘zeer teleurstellend’ voor glastuinbouw: ‘Dit gaat tuinders niet helpen’´ |
|
Derk Boswijk (CDA), Henri Bontenbal (CDA) |
|
Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD), Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Steunmaatregelen «zeer teleurstellend» voor glastuinbouw: «Dit gaat tuinders niet helpen»»? Zo ja, bent u het eens met de uitspraak «dit gaat tuinders niet helpen»?1
Ja, ik ben bekend met het bericht. Ik ben het niet eens met de uitspraak dat de maatregelen die zijn genomen de tuinders niet helpt.
Kunt u een inschatting maken van de ernst van de situatie momenteel in de glastuinbouw en hoeveel geld een gemiddeld glastuinbouwbedrijf nu tekortkomt als gevolg van de hoge energierekening? Hoe verhoudt het bedrag van 62 duizend euro (tot mogelijk 93 duizend euro) zich hiertoe en hoe bent u tot dit bedrag gekomen?
De gestegen energiekosten hebben een grote impact op de glastuinbouw en ondernemers zijn meer gaan besparen en gaan extensiveren. Dit wordt ook beschreven in de tweede verkenning van de Wageningen Economic Research (WEcR) van de mogelijke inkomenseffecten van de oorlog in Oekraïne voor bedrijven in de land- en tuinbouw die u op 9 november heeft ontvangen.2 Exacte cijfers zijn niet bekend, mede doordat er grote verschillen binnen de sector bestaan. Uit een enquête onder de leden van Glastuinbouw Nederland en Plantum blijkt dat 30% van de respondenten verwacht in financiële problemen te komen en 8% verwacht een faillissement te moeten aanvragen.
Glastuinders kunnen gebruik maken van de Tegemoetkoming Energiekosten (TEK-regeling). Het kabinet heeft besloten deze regeling algemeen (sector-overstijgend) op te stellen. Omdat het tijdelijke EU-staatssteunkader voor landbouwbedrijven, zoals tuinders of tuinbouwondernemingen, op 28 oktober 2022 door de Europese Commissie is verruimd, geldt nu ook voor agrarische ondernemers binnen de TEK een maximum vergoeding van € 160.000 (dit was € 62.000). Daarnaast is er een verlaging van de benodigde energiekosten als percentage van de omzet. Dit is nu verlaagd naar 12,5% naar 7%.
Kunt u inschatten hoeveel vertraging de plannen voor (verdere) verduurzaming van de sector oplopen? Komt de haalbaarheid van de doelen op het gebied van klimaat en water hierdoor in gevaar?
Nee, dit is lastig in te schatten, vanwege de diverse situatie binnen de sector. Aan de ene kant is het begrijpelijk dat ondernemers investeringen uitstellen. Aan de andere kant spreken we juist met Glastuinbouw Nederland en Greenports Nederland op welke wijze de energietransitie versneld kan worden.
Waarom wordt de glastuinbouw niet erkent als «energie-intensieve sector», maar als «landbouwbedrijf»? Kunt u dit toelichten?
De Europese Commissie heeft een lijst van werkzaamheden die tot de landbouw worden gerekend, namelijk de lijst van bijlage 1 van het verdrag betreffende de werking van de Europese Unie. Voor de Europese grondslag voor staatssteun in het kader van de TEK-regeling geldt voor landbouwbedrijven een afwijkend plafond. Hierbij maakt het niet uit of de betreffende bedrijven energie intensief zijn of niet. Zoals genoemd bij vraag 2, zijn deze plafonds opgehoogd, waardoor voor glastuinbouw binnen de TEK inmiddels geen afwijkend plafond geldt.
Deelt u de mening dat de energie-intensiviteit van de glastuinbouw een valide reden is waarom deze sector meer steun nodig heeft dan conventionele landbouwbedrijven?
Het kabinet heeft gekozen voor een generieke regeling. Alle ondernemers die aan de kaders van de TEK-regeling voldoen, kunnen hiervan gebruik maken. Daarnaast zie ik steun ook als steun bij het versnellen van investeringen in energiebesparende maatregelen en de energietransitie. Dat is de enige manier om ook minder afhankelijk te worden van fossiele brandstoffen. Ik heb uw Kamer samen met de Minister voor Klimaat en Energie en de Staatssecretaris Fiscaliteit en Belastingdienst in april geïnformeerd over een samenhangend pakket dat met sectorpartijen wordt uitgewerkt3. Tevens is onlangs het Convenant Energietransitie Glastuinbouw 2022–2030 getekend4.
Welke opties heeft u verkend bij de totstandkoming van deze regeling en hoe is daarbij getracht om de glastuinbouw als energie-intensieve sector optimaal gebruik te laten maken van het Europese steunpakket?
Vanuit de EU zijn medio 2022 EU-middelen uit de landbouwcrisisreserve beschikbaar gesteld, de EU-middelen zijn in Nederland gebruikt om landbouwers met grond én met substantiële aantallen varkens en pluimvee te ondersteunen. De keuze voor deze sectoren was mede gebaseerd op de uitkomsten van het eerste WEcR-onderzoek omdat deze sectoren het meest getroffen waren door de hogere voerprijzen.
Voor de glastuinbouw waren substantiëlere bedragen nodig. De Europese Commissie heeft de staatssteunkaders in het kader van de hoge energieprijzen verruimd. Het is dan aan lidstaten om hier al dan niet gebruik van te maken, waarbij de lidstaten daar ook zelf de financiële middelen voor vrij moet maken. Het kabinet heeft ervoor gekozen om allereerst in te zetten op energiebesparing en door te pakken op de energietransitie. Ook voor de glastuinbouw wordt deze versneld en worden hier additionele middelen voor vrijgemaakt. Daarnaast heeft het kabinet besloten een generieke regeling te ontwikkelen voor het brede MKB, waar alle sectoren die aan de kaders voldoen, gebruik van kunnen maken. Hiermee zal de glastuinbouw meer steun ontvangen dan beschikbaar zou zijn geweest aan middelen uit de landbouwcrisisreserve.
In hoeverre maakt Nederland momenteel maximaal gebruik van de mogelijkheden die vanuit Europa worden geboden om de problemen in de glastuinbouwsector, als gevolg van hoge energieprijzen, zoveel mogelijk te verlichten?
De Europese staatssteunkaders bieden meerdere mogelijkheden om nationaal steun te verlenen. Iedere lidstaat, waaronder Nederland, geeft hier een andere invulling aan. Daardoor zullen verschillen tussen lidstaten ontstaan. In Nederland is gekozen voor de inzet van middelen voor energiebesparing en versnelling van de energietransitie. Daarnaast is besloten de TEK-regeling te ontwikkelen om het energie-intensieve MKB te ondersteunen.
Kunt u aangeven op welke wijze andere lidstaten gebruikmaken van de mogelijkheden die door Europa worden geboden om de glastuinbouw te ondersteunen en hoe dit zich verhoudt tot wat Nederland doet? In hoeverre is er sprake van een gelijk speelveld in Europa wat betreft de verleende steun? Kunt u dit onderbouwen?
De Europese lidstaten gaan verschillend om met steunmaatregelen. In algemene zin is bekend welke maatregelen door verschillende landen zijn getroffen om sectoren te steunen. De Minister van Economische Zaken en Klimaat heeft uw Kamer hierover in november geïnformeerd5. Op welke wijze deze exact voor een tuinder uitpakken is niet bekend. Daarvoor is de aanpak tussen landen onderling te divers en zijn maatregelen en kaders ook niet overal helder uitgewerkt. Wij hebben gekozen voor een samenhangend pakket van het stimuleren van de energietransitie en energiebesparing, steun voor het MKB en de mogelijkheid van een borgstellingsfaciliteit.
Welke additionele mogelijkheden ziet u, binnen het Europese steunpakket en het landbouwsteunkader, om meer ruimte te bieden voor ondersteuning aan de Nederlandse glastuinbouw?
Er wordt gesproken over de versnelling van de energietransitie in de glastuinbouw, daar worden via verschillende instrumenten middelen voor vrijgemaakt. Zo is het budget voor subsidie op energiebesparende maatregelen opgehoogd naar € 60 mln. om zoveel mogelijk aanvragen te kunnen honoreren. Via verschillende instrumenten wordt bijgedragen aan infrastructuur voor duurzame warmtebronnen. Voor die ondernemers die op korte termijn in liquiditeitsproblemen komen, heeft het kabinet besloten een tijdelijke mogelijkheid voor een borgstellingskrediet voor glastuinders te creëren onder het staatssteunkader voor steun in verband met de oorlog in Oekraïne, waarbij de overheid een deel van het risico voor een bank bij verstrekking van krediet overneemt. Het Borgstellingskrediet voor de Landbouw (BL) wordt verruimd, waardoor nu ook kredieten voor werkkapitaal, specifiek voor de tuinbouwsector onder het BL kunnen worden gebracht.
Is bijvoorbeeld bij het opstellen van het Europese crisiskader voor staatssteunmaatregelen overwogen om in artikel 42a een uitzondering voor energie-intensieve sectoren in de landbouw, zoals de glastuinbouw, te maken aangezien zij niet op het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB) kunnen terugvallen voor de compensatie van energiekosten? Wat vindt u van deze optie? Bent u bereid om in Europees verband in te zetten op een dergelijke uitzondering?
Door de verruiming van de staatssteunkaders is het plafond per bedrijf binnen de TEK-regeling inmiddels gelijk getrokken. Het kabinet overweegt geen additionele compensatie en heeft bewust besloten een generieke regeling uit te werken voor het energie-intensieve MKB. Ik overweeg dan ook geen inzet op aanvullende steunmogelijkheden.
De escalatie van het vogelgriepvirus en nieuwe besmettingen onder zoogdieren |
|
Leonie Vestering (PvdD), Eva van Esch (PvdD) |
|
Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Kuipers |
|
![]() |
Maakt u zich ook grote zorgen nu het vogelgriepvirus rondgaat in de twee meest pluimveedichte gebieden van Nederland: de Gelderse Vallei en Noord-Limburg? Zo nee, waarom niet?1, 2
Het virus is aangetroffen in pluimveebedrijven in twee pluimveedichte gebieden, in Gelderland en in Noord-Brabant. Een uitbraak in een dergelijk gebied heeft grote gevolgen en de kans dat het virus daar verder verspreidt is groot. Daar maak ik mij inderdaad zorgen om. Al eerder dit jaar zijn uitbraken geweest in deze twee gebieden. Besmette wilde vogels zijn de vermoedelijke bron van besmetting geweest. In de Gelderse Vallei is er naar alle waarschijnlijkheid in enkele gevallen tussenbedrijfstransmissie opgetreden, in Noord Brabant lijkt dat tot op heden niet het geval te zijn geweest. Ook de laatste uitbraak in Lunteren lijkt niet tot tussenbedrijfstransmissie te hebben geleid. De uitbraken daar zijn zorgelijk vanwege de hoge pluimveedichtheid, maar de NVWA heeft tot nu toe de uitbraken effectief bestreden.
Baalt u er nu ook van dat uw voorgangers al sinds de evaluatie van de grote vogelgriepuitbraken in 2003 adviezen van wetenschappers om de pluimveedichtheid aan te pakken hebben genegeerd? Wat gaat u hieraan doen?
De huidige vogelgriep situatie is niet houdbaar. Zoals tijdens het commissiedebat op 13 oktober is aangegeven, moet er een oplossing komen om met preventief ruimen te kunnen stoppen. Met het oog daarop wordt samen met de sector gekeken hoe we de pluimveedichtheid in bepaalde gebieden kunnen verlagen zodat dit soort situaties in de toekomst niet meer voor hoeven te komen.
Welke preventieve maatregelen gaat u daarnaast op korte termijn nemen?
Zoals aangegeven in de brief aan de Tweede Kamer van 11 oktober jl. (Kamerstuk 28 807, nr. 269) zijn er op korte termijn eenvoudigweg geen nieuwe, eenvoudig uitvoerbare maatregelen die substantieel bijdragen aan het voorkomen van besmettingen. De komende maanden werken we daarom aan een Intensiveringsplan preventie vogelgriep. Daarbij zetten wij onder andere in op versnelling van het vaccinatietraject en verdere versterking van de bioveiligheid met een verplicht bioveiligheidsplan voor alle pluimveebedrijven.
Snapt u dat veel mensen zijn geschrokken van het nieuws dat bij een vogelgriepbesmetting bij één bedrijf in Heythuisen het ongekende aantal van 300.000 kippen is vergast? Zo nee, waarom niet?
Iedere uitbraak is er één teveel. Ook ik vind het verschrikkelijk dat er in Heythuysen zoveel kippen moesten worden gedood.
Kunt u beschrijven hoe het vergassen en verzamelen («rapen») van 300.000 leghennen eruitziet? Hoeveel mensen zijn hierbij in totaal ingezet? Hoe lang duurt het voordat alle dieren in de stal dood zijn? Klopt het dat leghennen vaak hoger kunnen klimmen en weg kunnen kruipen, waardoor het totale proces langer duurt? Hoeveel gas wordt hierbij gebruikt?
De vergassing wordt als volgt uitgevoerd. Alle openingen waar CO2 uit kan stromen worden zoveel mogelijk gedicht. Ventilatiekanalen worden als laatste afgedicht waarna het verwarmd CO2-gas in de stal wordt gebracht. Het aanwezige pluimvee raakt bij een concentratie van 20% CO2 in 10 minuten bedwelmd. Het CO2-percentage wordt vervolgens opgebouwd tot 45% en een bepaalde tijd op deze concentratie gehouden. Er zijn geen aanwijzingen dat de kippen wegkruipen. Na deze periode wordt gecontroleerd of al het pluimvee gedood is, waarna de stal wordt gelucht (CO2 vrijmaken). Afhankelijk van het type stal, de afmetingen ervan, de aanwezigheid van gangpaden etc. worden de kadavers handmatig met kruiwagens, of met behulp van elektrische kruiwagens of groter materieel uit de stallen gehaald en afgevoerd naar Rendac. Iedere stal is anders maar voor een gemiddelde grondstal is ca. 7.500 kg CO2 nodig.
Klopt het dat het vergassen van dit soort bizarre aantallen dieren de snelheid van de virusbestrijding kan vertragen, onder meer vanwege de beschikbaarheid van personeel en de leveringsproblemen van CO₂?3
Het bedrijf had drie stallen en in één van de stallen was de infectie aangetroffen. Per stal zaten er wel een groot aantal kippen maar het doden van kippen in een stal neemt niet per se meer tijd in beslag. Wel is het zo dat naarmate er meer stallen zijn het meer tijd kost. Ook de tijd nodig voor het ruimen van kadavers neemt toe met de grootte van het bedrijf.
Zoals ik ook in mijn brief van 11 oktober jl. (Kamerstuk 28 807, nr. 269) heb aangegeven, verken ik de mogelijkheden om de tijdige levering van CO2-gas te verzekeren. Bij deze gesprekken is mij duidelijk geworden dat er momenteel geen absoluut tekort aan CO2 is, maar dat er wel uitdagingen bestaan in de logistieke keten. Deze hebben te maken met het feit dat vogelgriepbesmettingen onvoorspelbaar zijn en niet altijd eenvoudig passen in de planning van gas-leverende bedrijven. Daarnaast is sprake van beperkte capaciteit aan vrachtwagens en chauffeurs met de juiste papieren, een probleem wat ook breder in andere sectoren speelt. Ik onderzoek daarom nu een aantal mogelijkheden om deze logistiek te borgen.
Kunt u bevestigen dat vertraging van de virusbestrijding betekent dat het risico groter wordt dat het virus zich verder kan verspreiden?
Dat hangt af van de situatie. Zolang nog besmette levende dieren in een stal zitten treedt virusvermeerdering in de dieren op. Dan is een stal in feite nog besmettelijk voor dieren in de omgeving. Zodra de dieren dood zijn, kan virus zich niet meer repliceren en neemt de hoeveelheid virus in de loop van de tijd af. Dat betekent ook dat hoe langer het duurt voor een besmetting wordt opgemerkt en hoe langer het duurt eer besmette dieren zijn gedood, hoe groter de kans is op verspreiding. Hoe langer het duurt eer dieren gedood zijn hoe groter de kans op verspreiding. Tot nu toe konden alle besmette stallen binnen 48 uur geruimd worden.
Kunt u bevestigen dat in het afgelopen jaar bij pluimveebedrijven in Blija, Hierden en Grootschermer honderdduizenden kippen en eenden zijn vergast vanwege vogelgriepuitbraken, waarna de stallen opnieuw zijn gevuld en enkele maanden later opnieuw een vogelgriepbesmetting werd ontdekt en opnieuw alle dieren zijn vergast? Kunt u bevestigen dat in het afgelopen jaar ook een bedrijf in Lutjegast is besmet waarna alle dieren zijn vergast, terwijl dit bedrijf een jaar eerder ook kampte met vogelgriep?4, 5, 6, 7
Ja. Daarover is de Tweede Kamer geregeld geïnformeerd. Er zijn inderdaad enkele bedrijven geweest waar een tweede besmetting is opgetreden. De bedrijven zijn bezocht en er waren geen wezenlijke tekortkomingen in de bioveiligheid van de bedrijven vastgesteld. We zullen hieraan in onze intensiveringsaanpak wel aandacht aan besteden.
Bij hoeveel bedrijven is in de afgelopen vijf jaar twee keer (of vaker) vogelgriep geconstateerd? Bij hoeveel bedrijven zijn in de afgelopen vijf jaar preventief alle dieren vergast, terwijl zij in dezelfde tijd (al dan niet preventief) al eerder waren «geruimd»?
Sinds 2016 is op 13 bedrijven meer dan één keer vogelgriep geconstateerd en om die reden dus vaker geruimd.
Wanneer bent u geïnformeerd over het nieuws dat het vogelgriepvirus in Spanje is overgesprongen naar een nertsenfokkerij, waarna 52.000 nertsen vroegtijdig zijn gedood?8
Ik ben daarover geïnformeerd op het moment dat het door de Spaanse autoriteiten in het nieuws is gebracht, onder andere via Promed, het informatiesysteem Program for Monitoring Emerging Diseases van de International Society for Infectious Diseases.
Kunt u bevestigen dat nertsen zeer gevoelig zijn voor besmetting met griepvirussen, zowel humane griepvirussen als vogelgriepvirussen en varkensgriepvirussen, dat nerts-op-nerts besmetting eenvoudiger mogelijk is en dat nertsen kunnen fungeren als «mengvaten» die de genetische uitwisseling tussen influenzavirussen van verschillende gastheersoorten vergemakkelijken?
Uit onderzoek blijkt dat nertsen gevoelig zijn voor circulerende influenzavirussen in vogels en mensen. Hoe eenvoudig nerts op nerts besmetting mogelijk is hangt echter af van de omstandigheden waaronder de nerts leeft. Het risico van adaptatie van vogelgriepvirus naar zoogdiertransmissie in nerts, is wel reëel zoals we eerder met geïnfecteerde bunzings hebben gezien maar bij mijn weten is nog nooit vastgesteld dat een reassortant van nerts/marterachtigen in mens is terecht gekomen.
Erkent u dat we in coronatijd hebben kunnen zien hoe makkelijk een virus tussen mensen en nertsen heen en weer kan springen?
De nertsen zijn besmet geraakt door mensen. Er is op zeer geringe schaal infectie opgetreden van mensen door nertsen. Daarover is de Tweede Kamer geregeld geïnformeerd.
Hoe houdt u zicht op de gevaren voor de volksgezondheid die uit deze besmettingen voortkomen?
Uitbraken van infectieziekten, of er nu sprake is van mens op mens overdracht of overdracht van dier op mens, worden in diverse gremia en overlegstructuren gemonitord. In Nederland worden de humane gegevens verzameld door de GGD’en en het RIVM; gegevens vanuit de veehouderij worden verzameld door de NVWA (Nederlandse Voedsel en Waren autoriteit) en de GD (Gezondheidsdienst voor Dieren); gegevens vanuit wilde dierpopulaties komen van het DWHC (Dutch Wildlife Health Centre); informatie over vectoren komt van het CMV (Centrum Monitoring Vectoren), gegevens bij gezelschapsdieren worden door de Faculteit Diergeneeskunde bijgehouden en ook voor infectieziekten bij paarden is een systeem opgezet.
Deze data en ook signalen uit de Europese Unie, Europa en andere landen in de wereld vormen de basis voor het maandelijkse Signaleringsoverleg-zoönosen (SO-Z). Ook als er geen concrete dreiging is, komt het SO-Z elke maand bijeen. Huisartsen, GGD-en, ziekenhuizen etc. zijn verplicht uitbraken van specifieke infectieziekten te melden bij het Centrum Infectieziektebestrijding (CIb) van het RIVM.
In het SO-Z beoordelen deskundigen uit zowel de humane als de veterinaire sector op gestructureerde wijze voornoemde signalen van mogelijk zoönotische aard afkomstig uit verschillende sectoren en dierreservoirs en wordt ook bekeken of er vervolgstappen nodig zijn. Uiteraard komt het overleg sneller en vaker bijeen als daar aanleiding voor is. Door het SO-Z kan een signaal doorverwezen worden naar een Responsteam-Zoönosen of zelfs naar een OMT-Z. Signalen worden op die manier adequaat opgevolgd waarbij er tijdig wordt opgeschaald.
Deze risicoanalysestructuur is er zowel in crisistijd als in tijden waarin er geen uitbraak is. Door de regelmaat waarmee overleg plaatsvindt ontstaat geoefendheid en onderling vertrouwen, raakt men beter ingespeeld op elkaar en meer vertrouwd met de taken en verantwoordelijkheden van de diverse deelnemers.
Deze werkwijze leidt ertoe dat in Nederland snelle uitwisseling van signalen en informatie is tussen het medische en veterinaire domein. Indien nodig kan er snel worden opgeschaald. Bij een uitbraak van een zoönose heeft de Minister van VWS de leiding en coördineert de besluitvorming. De beide Ministers, van VWS en LNV, besluiten in goed onderling overleg en behouden daarbij hun eigen beleidsverantwoordelijkheid, waarbij voor hen in alle gevallen de volksgezondheid voorop staat. De uitbraak van SARS-CoV-2 bij nertsen was de eerste keer dat de gehele structuur, tot aan een OMT-Z en besluitvorming door de Ministers, werd doorlopen. Uit de evaluatie (december 2021) is gebleken dat dit proces in het algemeen goed is gegaan.
Ziet u in dit nieuws aanleiding om in Europa (nogmaals) te pleiten voor een Europees verbod op de nertsenfokkerij? Zo nee, waarom niet?
Nederland heeft de Europese Commissie al opgeroepen de mogelijkheden te onderzoeken van een permanente beëindiging van de pelsdierhouderij in de EU.
Kunt u deze vragen één voor één en binnen twee weken beantwoorden?
We zetten ons altijd in de vragen zo snel mogelijk te beantwoorden.
Kunt u exact aangeven wat uw definitie is van «piekbelaster», gezien het feit dat in de afgelopen jaren verschillende definities van «piekbelaster» werden gehanteerd, zoals bijvoorbeeld: overschrijding van de grenswaarde van twee mol per hectare per jaar, een relatief hoge totale vracht op één natuurgebied, een relatief hoge totale vracht op de landelijke natuur en soms wordt gesproken over de hoogste emissies in plaats van de deposities, oftewel de gekozen uitgangspunten en rekenmethode bepalen de uitkomst?1
Bij brief van 14 oktober 20222 heb ik de Tweede Kamer aangegeven dat de aanpak piekbelasters vraagt om een zorgvuldige definitie van de bedrijven waar het om gaat. Mede met het oog op deze zorgvuldigheid wil ik u, voor de nadere omschrijving van piekbelasters en de te hanteren rekenmethodiek, verwijzen naar de brief «Voortgang integrale aanpak landelijk gebied en opvolging Porthosuitspraak» die op vrijdag 25 november aan de Tweede Kamer is gestuurd.
Kunt u daarbij precies aangeven hoe deze wordt berekend?
Zie antwoord vraag 1.
Erkent u dat de keuze in uitgangspunten en rekenmethode bepalend zijn voor wie als piekbelaster wordt aangemerkt?
Uitgangspunten en rekenmethodiek zijn van belang voor de vraag of iemand wel of geen piekbelaster is. Voor een nadere invulling verwijs ik naar voornoemde brief.
Klopt het dat het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) de inhoudelijke analyses heeft gemaakt voor het memo «Concept-analyse mogelijk effect piekbelasters, 30-9-'22» dat gebruikt is voor het rapport van Johan Remkes, op verzoek van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit?2
Nee, dat klopt niet. Deze memo is opgesteld door mijn departement, in samenwerking met het Ministerie van Financiën. Een deel van de conclusies is wel gebaseerd op eerdere analyses door het RIVM. Ook heeft het RIVM op basis van eigen berekeningen een verificatie uitgevoerd op de ordegrootte-effecten uit de memo.
In dit memo zijn twee nieuwe definities van piekbelaster geformuleerd, wie heeft deze twee definities geformuleerd?
De in de memo gehanteerde uitgangspunten zijn bedoeld om een indicatieve bandbreedte te geven van wat een bepaald aantal piekbelasters bijdraagt aan de stikstofdepositie. Het is niet bedoeld als definitief selectiecriterium of vastgestelde definitie voor piekbelasters. Ik streef ernaar de Tweede Kamer uiterlijk in januari 2023 te informeren over keuzes rondom criteria voor onder andere de in voornoemde brief genoemde plusregeling (LBV+).
Is dit een politieke keuze of een wetenschappelijk onderbouwde keuze?
Zie antwoord vraag 5.
Waarom is voor deze twee definities gekozen?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u aangeven hoe groot de onzekerheid is in de berekende piekbelasting die één piekbelaster veroorzaakt?
Een exact en eenduidig getal voor de onzekerheid is niet te geven. Aangezien de bijdrage van één bedrijf wordt berekend binnen het toepassingsbereik van de rekenmodellen en de resultaten zijn gegeven in totale depositievracht, is de onzekerheid relatief beperkt.
De uitgevoerde analyse is bedoeld om de ordegrootte-effecten van een aanpak piekbelasters in beeld te brengen. In geval van uitvoering van het verplichtende traject van de aanpak piekbelasters zal altijd zorgvuldig getoetst worden aan de feitelijke situatie.
Kunt u dit specifiek voor één boerderij, die piekbelasting veroorzaakt op één Natura 2000-gebied aangeven?
Zie antwoord vraag 8.
Klopt het dat deze onzekerheid groter wordt, naarmate de emissie hoger is?
Er is volgens het RIVM geen vaste relatie tussen de onzekerheid van de berekening en de grootte van de emissie.
De onzekerheid van de berekening is onder andere afhankelijk van de afstand van de bron tot een specifiek hexagoon en het type natuur dat op die locatie aanwezig is. Er kan daarom geen exact getal gegeven worden.
Voor de (her)uitgifte van stikstofruimte voor nieuwe projecten is de depositie per relevant hexagoon maatgevend, wanneer één piekbelaster op één hexagoon een berekende stikstofbelasting veroorzaakt van 20 mol per hectare per jaar (een realistisch getal), hoe groot is dan de onzekerheid in dit berekende getal?
Zie antwoord vraag 10.
Wanneer de emissies van deze piekbelaster worden teruggebracht naar nul, berekent AERIUS 20 mol per hectare per jaar minder depositie op het relevante hexagoon, zou de «stikstofwinst» gezien de forse onzekerheid ook veel minder kunnen zijn dan 20 mol per hectare per jaar, bijvoorbeeld maar 10 mol per hectare per jaar of zelfs nul?
Onzekerheden zijn inherent aan modelberekeningen en zullen bij deze methodiek dus altijd blijven bestaan. Er is geen algemene absolute onzekerheid te verbinden aan depositierekeningen op individuele hectares.
Wel werkt het RIVM continu aan de doorontwikkeling van de modellen om de onzekerheden zo veel mogelijk te beperken.
Of kan het veel meer zijn dan 20 mol per hectare per jaar?
Zie antwoord vraag 12.
Klopt het dat voor inname van stikstof (het terugbrengen van de stikstofuitstoot van piekbelasters naar bijna nul) gerekend wordt op het detailniveau van hexagonen? Met andere woorden, wordt per hexagoon de stikstofafname bepaald? Zo ja, waarom is het nodig om op hexagoonniveau te rekenen?
In de memo (waar vraag 4 naar verwijst) is voor de analyse gekeken naar de totale depositievracht per natuurgebied. Dit is de berekende depositie op alle relevante hectares binnen een natuurgebied bij elkaar opgeteld. Het te hanteren detailniveau is een beleidskeuze die nog moet worden gemaakt. Waar het gaat om criteria voor afbakening van de doelgroep van de LBV+ streef ik ernaar de Tweede Kamer uiterlijk in januari 2023 te informeren.
Klopt het dat bij heruitgifte van de stikstofruimte voor nieuwe projecten gekeken wordt op het detailniveau van hexagonen? Zo ja, kan AERRIUS dergelijke berekeningen op hexagoonniveau met voldoende zekerheid maken?
Voor de uiteindelijke en eventuele her-uitgifte van de stikstofdepositie aan PAS-melders is een berekening op hectare-niveau vereist.
Het is bij toestemmingverlening een juridisch vereiste om uit te sluiten dat een project significante negatieve effecten op de beschermde natuur heeft. Dit vraagt om berekeningen op gedetailleerd niveau, omdat de KDW en de totale depositie per locatie verschilt.
Bent u het eens dat de studie «Rebuttal On RIVM's Critique Of Briggs et al. AERIUS/OPS Model Performance» laat zien dat de onzekerheid van AERIUS groter is, naarmate de emissiebron groter is? Zo nee, uit welke studie blijkt het tegendeel?3
Het RIVM heeft op zijn website5 uitgebreid gereageerd op deze kritiek op het Operationele Prioritaire Stoffen model (OPS).
Het is goed om te zien dat hierover een wetenschappelijk dialoog gevoerd wordt. Dit helpt bij de continue doorontwikkeling van de modellen. Voorlopig is de algemene wetenschappelijke consensus dat OPS geschikt is voor het berekenen van stikstofdepositie.
Ik zie daarom geen aanleiding om de gehanteerde rekenmethodiek te herzien.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat de AERIUS-berekeningen op piekbelaster-niveau (uitgaande van één onderneming bij één natuurgebied), die relatief grote onzekerheden kennen, niet gaan leiden tot nóg meer rechtszaken, gezien het feit dat het aantal rechtszaken hand over hand toeneemt omdat er, kort samengevat, onvoldoende wordt gegarandeerd dat het beleid werkt en daardoor te grote onzekerheden debet zijn aan die rechtszaken?
De gehanteerde rekenmethodiek wordt continu doorontwikkeld en is daarmee gebaseerd op de meest actuele wetenschappelijke consensus. Onzekerheden zijn inherent aan het uitvoeren van modelberekeningen. Daarom kan de onzekerheid nooit volledig naar nul worden gebracht.
Het bericht dat mogelijk 90 procent van de Urker vissersvloot de kerst niet haalt zonder compensatie voor de gestegen brandstofprijzen |
|
Edgar Mulder (PVV) |
|
Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Vissers radeloos door hoge prijzen gasolie en strenge regels»?1
Ja, en ik heb begrip voor de moeilijke situatie van de vissers die in het artikel beschreven wordt.
Hoeveel viskotters zijn er in Nederland gestopt, nadat de Franse vissers van hun regering voor het eerst compensatie kregen voor de gestegen brandstofprijzen?
Van de 888 vissersvaartuigen die in het Nederlands Register van Vissersvaartuigen staan geregistreerd zijn ca. 25 vaartuigen niet meer actief sinds dit voorjaar toen de Franse overheid voor het eerst brandstofsteun heeft gegeven aan de Franse vissers. De reden voor het niet actief zijn van deze vaartuigen is niet bekend. Op dit moment zijn er ruim 60 inschrijvingen voor de saneringsregeling in het kader van de Brexit Adjustment Reserve ontvangen, half volgend jaar zal blijken voor hoeveel van deze vaartuigen daadwerkelijk tot sanering is overgegaan.
Kunt u uitleggen waarom de steun voor Nederlandse vissers vrijwel beperkt blijft tot een slooppremie, terwijl in andere Europese landen vissers wel gesteund worden zonder voorwaarde tot sloop?
Vanuit de visserijsector is er veel druk uitgeoefend om prioriteit te geven aan de saneringsregeling in het kader van de Brexit Adjustment Reserve. Mijn ambtsvoorganger heeft zich daarom sterk gemaakt voor deze regeling en urgentie hiervoor bedongen bij de Europese Commissie. Ik begrijp heel goed, dat de blijvers ook willen weten welke mogelijkheden er zijn om ondersteuning te verkrijgen. Met de enorm hoge brandstofprijzen sinds dit voorjaar is deze vraag urgenter geworden dan eerder voorzien. Dit is de reden dat tot 15 oktober de subsidiemodule Innovatieprestatiecontracten voor een duurzame visserij open heeft gestaan, zodat ook dit jaar voorstellen voor innovaties konden worden ingediend, hetgeen ook is gebeurd. Daarnaast heb, zoals ik de Kamer in mijn brief van 15 november (Kamerstuk 21 501–32, nr. 1470) heb laten weten, de overbruggingsregeling voor de visserijsector in gang gezet en ga ik aan de slag met de afrondende uitwerking van een regeling om tegemoet te komen aan de gestegen bedrijfskosten in de visserijsector. De komende tijd zal ik mij inzetten om invulling te geven aan de beschikbare middelen voor innovatie en de openstelling van de voorziene liquiditeits- en stilligregeling in het kader van de Brexit Adujstment Reserve.
Deelt u de mening dat visserijgemeenschappen een belangrijk onderdeel vormen van de Nederlandse cultuur?
Ja, daarom zet ik mij ook in voor een toekomstbestendige visserijsector.
Laat het u onverschillig dat de visserijsector in Nederland verdwijnt? Zo nee, uit welk beleid blijkt dat het u niet onverschillig laat?
Ik ben begaan met de grote zorgen die er leven. Daarom wil ik mij inzetten voor een duurzame, toekomstbestendige visserij. Omdat ik ervan overtuigd ben dat de visserijsector in Nederland niet zal verdwijnen en hier zet ik mij voor in. Met de agenda voor de visserij die de Kamer op 1 juli jl. heeft ontvangen (Kamerstuk 29 675, nr. 210) zal ik vissers ondersteunen in de omschakeling naar een kleinere, duurzamer en rendabele vloot. Die agenda bevat diverse acties waaronder het faciliteren van het Visserij Innovatie Netwerk (VIN) en het stimuleren van innovaties middels subsidies. Verder werk ik samen met het Noordzeeoverleg en andere stakeholders aan een visie op voedselwinning uit zee. Hoewel ik geen zekerheden kan bieden – daarvoor zijn we teveel afhankelijk van het Europese visserijbeleid en andere internationale ontwikkelingen – hoop ik met de visie op voedselwinning de vissers die willen blijven vissen en nieuwe ondernemers die kansen willen benutten een concreter perspectief te bieden.
Wat gaat u doen om een sterke visserijsector voor Nederland te behouden?
Zoals mijn ambtsvoorganger in de brief van 1 juli 2022 aan de Tweede Kamer heeft aangegeven wil ik de komende tijd mijn visie op voedsel uit zee en grote wateren verder ontwikkelen. Ik geloof in een toekomst voor de Nederlandse visserijsector. Maar we kunnen niet doorgaan op de huidige manier; de vloot moet kleiner, duurzamer en rendabeler worden. De hoge brandstofprijzen onderstrepen des te meer de noodzaak voor innovaties om te komen tot rendabele vangsttechnieken met minder brandstofverbruik. De pulsvisserij is helaas verboden, desondanks zal ik daar waar mogelijk mij sterk maken voor de pulstechniek. En zullen we daarnaast moeten focussen op andere technieken die brandstofbesparend zijn. Tegelijkertijd moeten we realistisch zijn en beseffen dat innovaties met vallen en opstaan tot stand komen en niet altijd een oplossing bieden voor acute problemen. Daarom is het begrijpelijk dat er ondernemers zijn die ervoor kiezen hun bedrijf te beëindigen en daarvoor gebruik maken van de saneringsregeling, die tot 30 november 2022 open staat.
Gelukkig zijn er ook ondernemers die wel willen blijven vissen en ook concrete ideeën hebben voor innovaties. Ik ga hen ondersteunen door naast de saneringsregeling de overbruggingsregeling, waar ik de Kamer op 15 november jl. over heb geïnformeerd, verder uit te werken en begin volgend jaar open te stellen. Daarnaast zal ik begin volgend jaar een liquiditeitsregeling en een stilligregeling open stellen in het kader van de Brexit Adjustment Reserve. Tevens zal ik innovatieregelingen open stellen die zich richten op uitstoot- en brandstofreductie, vistechnieken met minder bodemberoering en bijvangst, het medegebruik in windparken en nieuw ondernemerschap. Daarbij zal ik gebruik maken van de adviezen van het Visserij Innovatie Netwerk.
Daarnaast is en blijft het van groot belang ook onze positie internationaal goed te vertegenwoordigen. Hierin speelt de sector zelf een belangrijke rol via hun aanwezigheid in Europese gremia en door het sluiten van partnerschappen in innovatietrajecten. Ik kan niet genoeg benadrukken dat verdere verduurzaming in de volle breedte (minder CO2-uitstoot, minder bodemberoering, minder bijvangst) noodzakelijk is voor een gezond ecosysteem, maar ook om het draagvlak voor de Nederlandse manier van vissen op termijn in Europa te behouden. Maar bovenal blijft het van belang ook in internationale context vanuit Nederland inbreng te leveren in de trajecten die lopen. Ik zal mij hier zelf in internationale contacten ook voor inzetten.
Ik zal de sector op periodieke basis uitnodigen voor een bestuurlijk overleg om met elkaar de voortgang te bespreken. Ik wil samen met de sector werken aan de grote opgaven waar de visserij voor staat – de productie van gezond voedsel uit zee naast de winning van duurzame energie en herstel van de biodiversiteit – maar ook aan de toekomst van die jongeren die hopen later zelf met een vissersvaartuig het water op te gaan.
Het is evident dat de huidige situatie in de visserij ook gevolgen heeft voor de visserijgemeenschappen. Op dit moment laat ik een sociaaleconomische impactanalyse uitvoeren om de relatie tussen de primaire sector en de keten en gemeenschappen in beeld te brengen. Daarnaast ben ik in overleg met o.a. het Bestuurlijk Platform Visserij over de wenselijkheid en mogelijkheid voor het treffen van maatregelen ter ondersteuning.
Gaat u uw best doen om deze vragen binnen een redelijke termijn te beantwoorden, of worden ze vergeten, zoals de vragen van het lid Edgar Mulder (PVV) van 12 augustus 2022?2
Ik zet mij er altijd voor in om Tweede Kamer vragen binnen de gestelde termijn te beantwoorden.