Het grote tekort aan huisartsen |
|
Jimmy Dijk (SP) |
|
Pia Dijkstra (D66) |
|
![]() |
Wat vindt u er van dat er zo’n groot tekort aan huisartsen en betaalbare werkplekken is dat gemeenten hen moeten gaan lokken met financiële voordelen?1
Kijkend naar het aantal huisartsen in Nederland is er geen sprake van een huisartsentekort. Zoals aangegeven in de reactie van de voormalig Minister van VWS op Kamervragen van lid Van Dijk is het aantal werkzame huisartsen in Nederland de afgelopen jaren gegroeid, zowel absoluut als relatief.2
Jaar
Inwoners
Werkzame huisartsen1
Inwoners/huisartsen
2000
16,3 mln.
8.600
±1900
2021
17,5 mln.
13.400
±1300
NIVEL, Cijfers uit de registratie van huisartsen 2021, https://www.nivel.nl/sites/default/files/bestanden/1004234.pdf
Er is echter wel sprake van een spreidingsvraagstuk, waarbij sommige regio’s in Nederland relatief minder huisartsen hebben dan andere regio’s.3 Daarnaast verbinden relatief steeds minder huisartsen zich aan een vaste patiëntenpopulatie, omdat zij als (wisselende) waarnemer blijven werken.
Ik ben bekend met de huisvestingsproblematiek bij huisartsen en gezondheidscentra. Daarom heeft de voormalig Minister van VWS in samenwerking met de veldpartijen, waaronder de VNG, de HHhandreiking Huisvestingsproblematiek huisartsen en gezondheidscentra gepubliceerd.4 Ik vind het positief dat gemeenten, zoals Amstelveen, actief aan de slag gaan met het oplossen van huisvestingsproblematiek van huisartsen en gezondheidscentra en zo meewerken aan het behoud en aantrekken van vaste huisartsen in hun regio.
Deelt u de mening dat de drempel om een praktijk te starten te hoog is en startende huisartsen door de overheid ondersteund dienen te worden?
Ik vind het belangrijk dat het voor startende huisartsen aantrekkelijk is om met een vaste patiëntenpopulatie te werken, al dan niet als praktijkhouder. Daarom zet ik met de IZA-afspraken over de huisartsenzorg in op het aantrekkelijker maken van het praktijkhouderschap, zoals Meer Tijd Voor de Patiënt, het anders inrichten van avond-, nacht- en weekenddiensten van huisartsen en de handreiking Huisvestingsproblematiek huisartsen en gezondheidscentra.
In de kamerbrief Stand van zaken van de huisartsenzorg5 benoemt de voormalig Minister van VWS vier aangrijpingspunten om het werken met een vaste patiëntenpopulatie, waaronder het praktijkhouderschap, verder te stimuleren. Deze punten worden op dit moment ambtelijk uitgewerkt in samenwerking met het veld. De besluitvorming hierover en de eventuele uitvoering is aan een volgend kabinet.
Bent u het ermee eens dat het echter onwenselijk is als ondersteuning van huisartsen wordt gebruikt om huisartsen naar een gemeente te lokken, ten koste van andere gemeenten?
Nee, daar ben ik het niet mee eens. Zoals ik aangeef in mijn reactie op vraag 1 is er geen sprake van een landelijk huisartsentekort, maar van een spreidingsvraagstuk. Het gegeven dat er gemeenten zijn die in actie komen om de huisvestingsdrempel te verlagen voor (startende) huisartsenpraktijken, vind ik dan ook een positieve ontwikkeling. Dit draagt bij aan de aantrekkelijkheid van het vak, juist in regio’s die met tekorten kampen.
Bent u het ermee eens dat ondersteuning van huisartsen bij het vinden van betaalbare huisvesting erop gericht zou moeten zijn dat er in iedere gemeente voldoende huisartsen zijn en niet op het verplaatsen van het probleem?
De (formele) verantwoordelijkheid voor huisvesting van huisartsen ligt niet bij één partij. De handreiking Huisvestingsproblematiek huisartsen en gezondheidscentra is erop gericht om samenwerking tussen verschillende partijen, zoals huisartsen, gezondheidscentra, gemeenten, zorgverzekeraar, regionale huisartsenorganisaties (RHO’s), voor geschikte huisvesting voor huisartsen te stimuleren en hen daarin te ondersteunen door handelingsopties te bieden. Voor gemeenten is onder andere beschreven dat zij bij het maken van nieuwbouwplannen rekening houden met huisvesting voor huisartsen en andere eerstelijns zorgaanbieders en/of (delen van) kavels specifiek voor (eerstelijns-)zorg te bestemmen.6 Andere handelingsopties voor gemeenten zijn terug te vinden in de handreiking.
Ik blijf daarbij benadrukken dat er op dit moment voldoende huisartsen in Nederland zijn. Het is dus vooral van belang dat regionale partijen zich inzetten om huisartsen aan een regio en een vaste patiëntenpopulatie te verbinden. Ik vind het daarom positief wanneer gemeenten actie ondernemen om bij te dragen aan beschikbaarheid van betaalbare huisvesting voor huisartsen.
Welke andere gemeenten werken aan projecten of hebben reeds projecten geïmplementeerd om huisartsen te lokken?
Ik heb als Minister geen algemeen overzicht van initiatieven vanuit gemeenten. Wel weet ik van mooie voorbeelden waarin de gemeente, soms in samenwerking met andere partijen, acties onderneemt om huisartsen te ondersteunen bij bijvoorbeeld huisvesting. Voorbeeld hiervan is het H-team in Rotterdam, waarbij de gemeente Rotterdam met twee andere partijen samenwerkt bij het vinden van oplossingen voor vragen rondom huisvesting van huisartsen.7 Of de nieuwe buurt die in Amsterdam wordt ontwikkeld door de gemeente Amsterdam, waarbij 1.000 vierkante meter wordt vrijgemaakt voor een gezondheidscentrum.8 Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 4 blijf ik benadrukken dat er geen sprake is van een landelijke huisartsentekort, maar van een spreidingsvraagstuk. Daarom is het belangrijk dat regionale partijen zich samen inzetten om huisartsen te binden aan een vaste patiëntenpopulatie en ook aan de regio.
In welke gemeenten zijn hier voorbeelden van succesvolle projecten van? Is er zicht op in hoeverre deze maatregelen tekorten in de ene gemeente wegnemen, maar ook in hoeverre dit de tekorten in andere gemeenten vergroot?
Zie antwoord vraag 5.
In hoeverre zijn de lage tarieven verantwoordelijk voor de tekorten aan huisartsen en het feit dat het zo lastig is voor huisartsen om betaalbare huisvesting te vinden?
In de maximumtarieven voor de huisartsenzorg zitten de kosten van de huisvesting verdisconteerd. Deze tarieven worden jaarlijks geïndexeerd. Daarnaast herijkt de NZa de tarieven regelmatig op basis van een kostprijsonderzoek. De tarieven in de huisartsenzorg worden per 1 januari 2025 herijkt. Deze nieuwe tarieven zullen worden gebaseerd op de resultaten van het nu lopende kostprijsonderzoek, dat de NZa binnenkort verwacht af te ronden.
De uitkomsten van het kostprijsonderzoek worden ook gebruikt om te toetsen of de tarieven van 2023 en 2024 gemiddeld kostendekkend waren. Dit doet de NZa naar aanleiding van de recente uitspraak door het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb), waarbij de rechter heeft geoordeeld dat de NZa de tarieven voor deze jaren opnieuw moet vaststellen. Ik vertrouw erop dat de NZa hierover voor de zomer van 2024 duidelijkheid kan geven.
Zoals ook aangegeven in de Kamerbrief Stand van zaken versterking huisartsenzorg breng ik momenteel samen met de LHV, InEen, VNG en ZN financiële knelpunten rondom huisvesting in kaart. Ik zal uw Kamer hierover in de tweede helft van 2024 nader informeren.
Wat is de stand van zaken bij de herziening van de tarieven door de NZa?
Zie antwoord vraag 7.
Hoeveel huisartsen in Noord-Holland hebben een patiëntenstop? Hoeveel is dit in de rest van Nederland? Wat is de ontwikkeling van de omvang van dit probleem over de afgelopen tien jaar?
Het is een bekend probleem dat er regelmatig huisartsenpraktijken zijn die zich genoodzaakt voelen om de inschrijving voor nieuwe patiënten tijdelijk stop te zetten. Ik heb geen inzicht in het huidige aantal huisartsenpraktijken dat een patiëntenstop heeft ingevoerd. Het enige beeld dat bekend is, zijn de mensen die zich melden bij de zorgverzekeraar voor zorgbemiddeling omdat zij geen (nieuwe) huisarts kunnen vinden. De meest recente cijfers van de Monitor Toegankelijkheid van Zorg van de NZa (kwartaal 4 van 2024) zien dat ruim 5000 mensen zich hebben gemeld bij hun zorgverzekeraar omdat zij opzoek zijn naar een (nieuwe) huisarts en om zorgbemiddeling hebben gevraagd.9 De NZa monitort deze cijfers pas recent, dus ik heb geen inzicht in de ontwikkelingen over de afgelopen tien jaar.
Zoals toegezegd in mijn reactie op het Schriftelijk Overleg Stand van zaken huisartsenzorg10 zet ik een onderzoek uit om meer inzicht te vergaren in het totaal aantal mensen dat op zoek is naar een (nieuwe) huisarts maar zich niet kan inschrijven. Daarnaast blijft het van belang dat mensen die een huisarts zoeken zich melden bij hun zorgverzekeraar.
Hoeveel mensen hebben nu geen toegang tot een huisarts op redelijke reisafstand? Wat is de ontwikkeling van de omvang van dit probleem over de afgelopen tien jaar?
Zie antwoord vraag 9.
Wat zou uw advies zijn aan al die mensen in gemeenten als Amstelveen die geen huisarts kunnen krijgen omdat er een patiëntenstop is?
Ik vind het heel vervelend dat mensen zich niet kunnen inschrijven bij een huisartsenpraktijk. Ik adviseer de mensen om wie het gaat zich te melden bij hun zorgverzekeraar voor zorgbemiddeling. Daarbij benadruk ik dat mensen bij spoed altijd gezien kunnen worden bij een huisarts als passant.
Hoe gaat u gemeenten helpen om (beginnende) huisartsen te faciliteren zonder dit leidt tot onwenselijke concurrentie om huisartsen tussen gemeenten?
Bij de uitvoering van het IZA ben ik in samenwerking met andere partijen langs verschillende lijnen bezig om de eerstelijnszorg te versterken. Ook gemeenten spelen hierbij een belangrijke rol, bijvoorbeeld waar het gaat om huisvesting van huisartsenpraktijken en gezondheidscentra. De handreiking Huisvestingsproblematiek biedt handvatten aan het veld, onder andere gemeenten, voor het bijdragen aan oplossingen voor deze problematiek.
Het evenement ‘Navigating Nicotine Regulation: Insights from Sweden’, 26 maart 2024 in Nieuwspoort |
|
Daniëlle Jansen (NSC), Harmen Krul (CDA) |
|
Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU), Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() ![]() |
Ben u op de hoogte van het evenement «Navigating Nicotine Regulation: Insights from Sweden», georganiseerd door Business Sweden en de ambassade van Zweden in Nederland?1
Ja.
Bent u bekend met het artikel waarin vermeld staat dat Tweede Kamerleden zijn uitgenodigd voor een lobbybijeenkomst over «harm reduction», waarbij de sprekers banden hebben met de tabaksindustrie en producenten van nicotineproducten?2
Ja.
Hoe beoordeelt u dit evenement? Deelt u de zorgen zoals beschreven in het artikel van Tabaknee, dat dit een poging van de tabaks- en nicotine-industrie zou kunnen zijn om via Business Sweden en de Zweedse ambassade het Nederlandse tabaksontmoedigingsbeleid te beïnvloeden?
Ik ben geen voorstander van dit evenement. Integendeel. Ik deel de zorgen en het Nederlandse tabaksontmoedigingsbeleid zal worden voortgezet. Voor beïnvloeding door de tabaksindustrie is hierin geen plaats.
Kunt u bevestigen dat er geen wetenschappelijk bewijs is dat wijst op voordelen van het gebruik van snus of nicotinezakjes, maar dat wetenschappeijk bewijs juist het tegendeel aantoont?
Ik ben niet op de hoogte van overtuigend wetenschappelijk bewijs dat wijst op voordelen van het gebruik van snus of nicotinezakjes. Wel is wetenschappelijk bewezen dat nicotine schadelijk is omdat nicotine de bloeddruk verhoogt en schade aan de vaatwanden aanbrengt en daarnaast verslavend is. Om die reden wil de Nederlandse regering het gebruik van nicotinezakjes zoveel mogelijk beperken, met name voor jongeren.
Deelt u de opvatting dat het onwenselijk is dat buitenlandse mogendheden proberen invloed uit te oefenen op Nederlandse parlementariërs, vooral wanneer dit wordt gedaan ten behoeve van de tabaksindustrie die een schadelijk product onder de aandacht wil brengen? Zo niet, waarom niet? Zo ja, welke stappen onderneemt u om dit tegen te gaan?
Ik ben het met u eens dat het onwenselijk is dat er met deze boodschap, die haaks staat op het Nederlandse tabaksontmoedigingsbeleid, getracht wordt invloed uit te oefenen op Nederlandse parlementariërs. Tegelijkertijd heeft de Kamer, binnen de Nederlandse constitutionele verhoudingen, een eigen verantwoordelijkheid voor wat betreft contacten met de tabaksindustrie.
Bent u bereid om met uw Zweedse collega en de Zweedse ambassadeur in gesprek te gaan over dit onderwerp? Zo niet, waarom niet?
Ik heb contact opgenomen met de Zweedse ambassade. De Zweedse ambassade heeft mij te kennen gegeven dat de verantwoordelijkheid van dit evenement bij Business Sweden ligt. Het evenement was een initiatief van Business Sweden.
Deelt u de opvatting dat producten zoals snus en nicotinezakjes geen plaats hebben in het Nederlandse tabaksontmoedigingsbeleid? Bent u bereid om dit standpunt aan uw Zweedse collega toe te lichten?
Ik ben van mening dat snus en nicotinezakjes geen plaats hebben in het Nederlandse tabaksontmoedigingsbeleid. Het gebruik van tabak voor oraal gebruik (snus) is ingevolge de Tabaksproductenrichtlijn verboden in heel Europa. Omdat het gebruik van snus in Zweden een culturele status heeft, is Zweden uitgezonderd van dit verbod. Overeenkomstig het Europese verbod op het gebruik van snus is de Nederlandse regering van mening dat ook nicotinezakjes (zonder tabak) in Nederland verboden moeten worden. Snus en ook nicotinezakjes zijn zeer verslavend en schadelijk voor de gezondheid. Het gebruik van snus kan bijvoorbeeld mondkanker veroorzaken. Bovendien zijn deze producten met name aantrekkelijk voor jongeren, vanwege het onzichtbare gebruik onder de (boven)lip. Daarnaast is het risico op nicotineverslaving zowel bij snus als bij nicotinezakjes groot en dat maakt de stap naar het roken van sigaretten mogelijk kleiner. Ik vertrouw erop dat Kamerleden deze boodschap aan de Zweden kenbaar hebben gemaakt.
Ziet u in deze bijeenkomst een schending van artikel 5.3 van het VN-Kaderverdrag inzake Tabaksontmoediging – dat stelt dat overheden geen contact onderhouden met de tabaksindustrie met betrekking tot tabaksontmoedigingsbeleid – door de Zweedse overheid? Zo niet, waarom niet? Zo ja, bent u bereid om Zweden, als verdragspartner, hierop aan te spreken?
Ik heb mijn zorgen over de bijeenkomst, waarvoor ook Nederlandse parlementariërs zijn uitgenodigd, besproken met de Zweedse ambassade. De organisatie en eindverantwoordelijkheid van dit evenement ligt bij Business Sweden. De Tweede Kamer heeft (binnen de Nederlandse constitutionele verhoudingen) een eigen verantwoordelijkheid voor wat betreft contact met de tabaksindustrie en het Presidium van de Kamer heeft eerder te kennen gegeven dat de aanwijzingen van de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport niet van toepassing zijn op de Kamer.3 Ik vertrouw erop dat Kamerleden elkaar aanspreken wanneer sprake is van contact met de tabaksindustrie.
De dalende vaccinatiegraad onder jonge kinderen |
|
Harmen Krul (CDA) |
|
Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het NOS-bericht «Vaccinatiegraad onder kinderen in Den Haag nog nooit zo gevaarlijk laag» (nos.nl)?1
Ja.
Herkent u de zorgen uit het artikel over de fors dalende vaccinatiegraad onder (jonge) kinderen? Zo ja, kunt u de ernst hiervan nader toelichten?
Ja, de huidige vaccinatiegraad is zorgelijk, zowel landelijk als in verschillende regio’s. De informatie over de vaccinatiegraad in Den Haag is afkomstig uit het jaarlijkse vaccinatiegraadrapport dat het RIVM opmaakt. Dit rapport heb ik samen met mijn voortgangsbrief over de aanpak «Vol vertrouwen in vaccinaties» op 29 juni jl.2 met uw Kamer gedeeld. Een daling van de vaccinatiegraad maakt dat de kans op uitbraken van infectieziekten toeneemt, vooral daar waar clusters zijn van niet-gevaccineerde individuen.
Kan u ingaan op de verschillende risico's van de ziektes waarvoor het Rijksvaccinatieprogramma (RVP) bestaat?
Het Rijksvaccinatieprogramma (RVP) beschermt tegen 13 ernstige infectieziekten. Deze ziekten hebben verschillende ziektebeelden en verschillende risico’s3. Infectieziekten kunnen ernstige gevolgen hebben. Zo kan kortademigheid of uitdroging optreden, maar ook hersenvliesontsteking, bloedvergiftiging, chronische leverontsteking of kanker. Sommige ziekten kunnen levenslange gevolgen hebben (zoals Rodehond en Polio) of zelfs overlijden als gevolg hebben (zoals Meningokokkenziekte).
Acht u het verstandig dat u in uw gesprek met het NPO Radio1 journaal op donderdag 14 maart 2024 de door u genoemde ineffectiviteit van foldertjes van de overheid uit de covidpandemie, over een kam scheert met informatieverstrekking voor reguliere vaccinaties voor jonge kinderen? Zo ja, waarom denkt u dat het wantrouwen tegenover covidvaccins in een pandemie vergelijkbaar is met wantrouwen tegen vaccins voor ziekten als mazelen en polio, die we gelukkig al decennia niet of nauwelijks in Nederland hebben? Zo nee, kunt u een toelichting geven waarom de ontstane situatie rondom covidvaccins nu leidt tot uw conclusie dat de overheid maar beperkte invloed heeft op de algehele vaccinatiegraad onder (jonge) kinderen?
Zoals gedeeld in mijn voortgangsbrief op de aanpak «Vol vertrouwen in vaccinaties»4 blijkt uit onderzoek dat, mede vanwege de COVID-19-vaccinatie, meer ouders vragen en twijfels hebben over vaccineren. Daarnaast blijkt uit onderzoek van het RIVM dat er sprake is van een dalend vertrouwen in aanbevelingen van de overheid over vaccineren5. Dit zien we ook terug in de landen om ons heen. Van de COVID-pandemie hebben we geleerd dat het vertrouwen in artsen het hoogst is en dat mensen zich beter gehoord voelen door artsen dan door de overheid.
Wat betekent het dat u concludeert in bovengenoemd interview dat voorlichting en/of informatie vanuit de overheid niet of nauwelijks effect heeft op de vaccinatiebereidheid?
Voor verschillende mensen kunnen verschillende vormen van communicatie en informatie helpend zijn. Het is belangrijk om als overheid juiste en objectieve informatie beschikbaar te maken. Dit doen we via het RIVM. Ik zet mij dan ook in voor het beschikbaar en goed vindbaar maken van de juiste informatie, die zo goed mogelijk aansluit bij de informatiebehoefte van de doelgroep. Daarnaast is voor een grote groep mensen de zorgverlener een belangrijke en betrouwbare bron van informatie. De overheid kan zorgverleners hierin ondersteunen.
Hoe ziet uw de rol van de overheid met betrekking tot het verhogen van de vaccinatiegraad?
Ik zet mij in op tien acties om het vertrouwen in het Rijksvaccinatieprogramma te verhogen. Zie hiervoor mijn brief over «Acties vaccinatiegraad Rijksvaccinatieprogramma»6. Ik vind vaccinatie van het grootste belang en zet mij ervoor in dat de juiste informatie vindbaar is en dat het communicatiemateriaal zodanig ontwikkeld wordt, dat het zo goed mogelijk aansluit bij de behoeften van de doelgroep. Daarnaast ben ik van mening dat de overheid kan faciliteren om de mensen in het veld te ondersteunen zich zo goed mogelijk in te kunnen zetten voor het voorkomen van infectieziekten. Dit doe ik bijvoorbeeld middels de Vaccinatiealliantie. Ook is het van belang te beseffen dat iedere gemeente en zelfs iedere wijk iets anders vraagt (maatwerk). Hierbij past de beleidsvrijheid, die gemeenten nu hebben voor een lokale aanpak.
Wat gaat u concreet doen om (huis)artsen te ondersteunen om de vaccinatiegraad omhoog te stuwen?
Zie antwoord vraag 6.
Staat u nog steeds achter uw schrijven in de Kamerbrief van 5 februari jl. dat een campagneweek of anderszins brede campagne een impuls zou kunnen geven aan het herstel van het vertrouwen in het RVP en het vergroten van de kennis?
We zien dat de dalende vaccinatiegraad meerdere oorzaken heeft: een dalend vertrouwen in de overheid, de preventieparadox en toename van het gebruik van sociale media en verspreiding van desinformatie. Allereerst zien we dat juist doordat vaccins zo goed werken en vele ziekten, waartegen gevaccineerd wordt, uit het straatbeeld zijn verdwenen, de noodzaak van vaccineren voor steeds meer mensen onduidelijk is. Daarnaast zien we dat mensen het meest vertrouwen hebben in hun zorgverlener. Daarom stimuleer ik JGZ-organisaties om zoveel mogelijk de wijken in te gaan om ouders en jeugdigen te bereiken. Ook ben ik verheugd over initiatieven van zorgverleners die zich online betrouwbare informatie over vaccinaties delen.
Bent u, gezien de laatste GGD-cijfers, bereid om haast te maken met een brede vaccinatiecampagne en voorlichting, en dit niet afhankelijk te maken van een nieuw kabinet? En bent u bereid de Kamer hier voor het zomerreces over te informeren?
Ik heb uw Kamer recent geïnformeerd over de acties die ik in gang zet om het vertrouwen in het Rijksvaccinatieprogramma te verhogen7. Ik informeer uw Kamer voor de zomer over de voortgang op de tien ingezette acties.
Het bericht 'Rechter gefrustreerd: klinieken willen verward persoon niet opnemen' |
|
Michiel van Nispen (SP), Sarah Dobbe (SP) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht «Rechter gefrustreerd: klinieken willen verward persoon niet opnemen»?1
Het is in het belang van meneer zelf dat hij goede zorg krijgt die bij zijn complexe zorgbehoefte aansluit. Daarnaast is het in het algemeen belang dat meneer op de juiste, veilige plek wordt opgenomen. Inmiddels is een plek gevonden voor meneer en is hij met ingang van 29 maart 2024 opgenomen. Het is niet wenselijk dat dit niet tijdig gebeurt en dat het veel tijd kost een passende plek te vinden.
In mijn brief over Langdurig klinisch verblijf (28 maart 2024) licht ik toe hoe het Ministerie van VWS omgaat met deze casuïstiek.2 Het betreft jaarlijks honderden individuele gevallen in de langdurige zorg. Het Ministerie van VWS en in sommige gevallen het Ministerie van Justitie en Veiligheid (JenV), denkt en werkt in dit soort casuïstiek op verzoek mee met zorgaanbieders, zorgfinanciers en cliëntvertegenwoordigers bij het zoeken naar een passende plek in de reguliere zorg. Vanuit die casuïstiek ken ik ook de uitdagingen voor zorgaanbieders, hulpverleners en zorginkopers rondom zorgplekken met (een zekere mate van) beveiliging. Het (tijdig) vinden van een passend (langdurige) zorgplek voor mensen die soms extra beveiliging nodig hebben is veelal niet eenvoudig. Het gaat om een doelgroep met een complexe zorg en beveiligingsvraag. Er is vaak sprake van gedragsproblematiek, een verstandelijke beperking, problemen op het terrein van psychiatrie, verslavingsproblematiek en vaak een combinatie daarvan. Bijna altijd is het nodig om voor deze mensen een plek op maat te creëren, gegeven de veelal unieke combinaties van problematiek. Dat maakt het ook vrijwel onmogelijk om passende zorgplekken voor deze doelgroep «op voorraad» beschikbaar te hebben.
Als we naar deze specifieke cliënt kijken dan blijkt uit de gepubliceerde rechterlijke uitspraak van 23 februari 2024 dat de meneer waar het hier over gaat, een verstandelijke beperking heeft, een verleden van geweldsfeiten heeft en agressie naar anderen toe vertoont.3 Hij heeft daarom voor langere tijd beveiligde zorg nodig op de grens van de gehandicaptenzorg, de geestelijke gezondheidszorg en de forensische zorg. Dat beeld past naadloos bij de doelgroep die ik hierboven benoem, waarbij dus ook voor deze meneer geldt dat we een plek op maat moeten creëren. Dat vergt helaas tijd, aangezien het vaak gaat om een nieuwe combinatie van specifieke kenmerken.
Bent u het ermee eens dat het zeer onwenselijk en zelfs gevaarlijk zou zijn als de persoon in kwestie op straat zou komen te staan omdat er geen behandelplek voor hem kan worden gevonden?
Ja, deze meneer heeft een passende zorgplek nodig met een bepaalde mate van beveiliging. Ik vind het onwenselijk dat voor een groep mensen die zeer complexe zorg nodig heeft, met een bepaalde mate van beveiliging, op dit moment onvoldoende passend aanbod is. In mijn antwoord op vraag 8 ga ik in op welke actie er is ingezet om een plek voor meneer te vinden.
Hoeveel vaker komt het voor dat mensen bij wie de rechtbank een zorgmachtiging heeft opgelegd op straat komen te staan, omdat er geen behandelplek voor hen beschikbaar is?
Aan de meneer waar het in deze casus om gaat is een rechterlijke machtiging onder de Wet zorg en dwang (Wzd) verleend. Uit de cijfers die ik van het OM heb ontvangen blijkt dat in het jaar 2023 er 14 keer een rechterlijke machtiging voor opname en verblijf onder de Wet zorg en dwang is afgegeven door de strafrechter. Uit de beschikbare gegevens is verder niet op te maken of voor deze personen steeds tijdig een behandelplek gevonden kon worden. Voor zover ons bekend wordt die informatie ook niet geregistreerd. Uit de ons bekende casuïstiek weten we dat er van begin af aan intensief gezocht moet worden naar een passende plek, met grote inzet van alle betrokken partijen (zoals zorgaanbieders, justitiële keten, zorg- en veiligheidshuizen, zorgkantoren, gemeenten en zorgverzekeraars en de Ministeries van J&V en VWS). Veelal lukt het dan om toch nog die plek te vinden of te creëren.
Hoe reageert u op de uitspraken van de Rechtbank in Zutphen dat de Wet zorg en dwang op dit punt niet werkt?2 In hoeverre is een wijziging van deze wet volgens u noodzakelijk om deze problematiek op te lossen?
De Rechtbank Zutphen stelt dat de Wet zorg en dwang deels niet werkt omdat instellingen niet gedwongen kunnen worden om iemand op te nemen en omdat er regie door een (overheids)instantie ontbreekt. De rechtbank acht dit zorgelijk, vanwege het individuele belang van meneer en ook vanwege het algemene belang van beveiliging van de samenleving.
Het klopt dat (private) zorginstellingen in de reguliere zorg niet gedwongen kunnen worden om iemand op te nemen.
In gevallen als het onderhavige, speelt dat het lastig is om cliënten met een complexe zorgvraag die een bepaalde mate van beveiliging nodig hebben te plaatsen. Ik zie dat ook. Dat dit lastig is, blijkt eveneens uit de wetsevaluaties van art. 2.3 Wet forensische zorg en de Wet verplichte ggz en de Wzd.5 Daarin wordt onder andere geadviseerd om de afstemming en de coördinatie rondom de plaatsing van cliënten met een rechterlijke machtiging tot opname en verblijf van de strafrechter te verbeteren.
Voor het verbeteren van het opnameproces voor deze complexe doelgroep moet echter niet alleen worden gekeken naar de wet. Het is vooral van belang dat er voldoende passend (beveiligd) zorgaanbod wordt gecreëerd voor cliënten met complexe problematiek en voor wie de Wzd passend is. In mijn eerdergenoemde brief over langdurig klinisch verblijf heb ik aangekondigd welke stappen ik zet om meer zorgaanbod te creëren. Daarnaast is het belangrijk dat de reguliere zorg beter wordt toegerust op de complexe doelgroep, voor zover die daar op haar plaats is, en dat de aansluiting tussen de forensische zorg en de reguliere zorg wordt verbeterd. Om dat te realiseren, ontwikkel ik samen met de Minister voor Rechtsbescherming een breed pakket aan maatregelen, dat ik neer zal leggen in een werkagenda. Voor de zomer stuur ik uw Kamer een brief met daarin de uitwerking van de werkagenda. De beleidsreactie op de evaluatie van artikel 2.3 Wfz is hier onderdeel van. Deze brief is toegezegd tijdens het commissiedebat gevangeniswezen en tbs van 15 februari jongstleden.
Hoe reageert u op de uitspraken van de Rechtbank in Zutphen dat de verblijfsstatus en de daaraan gerelateerde financieringsproblemen als oorzaak worden genoemd voor de niet-plaatsing van de persoon in kwestie? Welke maatregelen zijn volgens u nodig om dit probleem op te lossen?
Uit de rechterlijke uitspraak van 23 februari 2024 blijkt dat de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) de verblijfsvergunning van meneer heeft ingetrokken en dat het hoger beroep hiertegen nog loopt. Dit betekent dat meneer op dit moment niet rechtmatig in Nederland verblijft.
De regelgeving voorziet overigens in de financiering van zorg voor onrechtmatig in Nederland verblijvende vreemdelingen. Financiering van medisch noodzakelijke zorg kan door een instelling bij het CAK worden gedeclareerd op grond van art. 122a van de Zorgverzekeringswet (Zvw). Vergoed worden zorg of overige diensten als bedoeld in artikel 11 van de Zvw of artikel 3.1.1 van de Wet langdurige zorg.
Wat zegt dit nu over het zorgstelsel dat een gevaarlijk persoon moeilijk te plaatsen is omdat een zorgaanbieder daar alleen maar last van heeft en dit financieel niet interessant is? Wat zegt dit over de gebrekkige aansluiting tussen onze stelsels van straf en zorg? Welke fundamentele veranderingen zijn daarin volgens u nodig?
Er is een groep mensen die zeer complexe zorg nodig heeft met een passende mate van beveiliging. Dat er voor deze groep mensen op dit moment onvoldoende passend aanbod is, vind ik onwenselijk. Daarom werk ik aan een breed pakket van maatregelen.
Ik heb uw Kamer reeds een brief over langdurig klinisch verblijf toegestuurd6. Voor de zomer zal ik uw Kamer informeren over de werkagenda, die de aansluiting tussen de reguliere zorg en forensische zorg moet verbeteren (zie ook mijn antwoord op vraag 4).
In hoeverre heeft het feit dat het niet lukt een passende plek te vinden voor een persoon bij wie de rechtbank een zorgmachtiging heeft opgelegd te maken met tekortschietende budgetten en/of tarieven en doorgevoerde bezuinigingen?
Zie het antwoord op vraag 5.
Uit de informatie die ik tot mijn beschikking heb over deze casus blijkt dat het vinden van een geschikte plek voor meneer moeilijk is omdat hij een zeer complexe zorgvraag heeft en dat de plekken waar hij passende (beveiligde) zorg kan ontvangen schaars zijn en op maat moeten worden gemaakt voor de veelal unieke zorgbehoeften van deze cliënten. Financiële overwegingen speelden, voor zover mij bekend, geen rol.
Welke stappen worden er gezet om ervoor te zorgen dat de persoon in kwestie niet op straat komt te staan, maar alsnog een passende behandelplek krijgt?
Om voor de meneer in deze kwestie een passende plek te vinden, was en is maatwerk nodig en daarvoor vindt formeel overleg plaats tussen vertegenwoordigers van het Ministerie van JenV en VWS, de IND, DJI, het COA het CIZ en zorgaanbieders. Over deze casus is in 2023 en 2024 een aantal keren overleg gevoerd. Alle zorginhoudelijke, juridische en overige knelpunten worden bij dit soort overleggen in kaart gebracht en per knelpunt wordt naar oplossingen gezocht totdat uiteindelijk de best passende plek is gevonden. Zo ook in deze casus. Alle betrokken organisaties spannen zich tot het uiterste in om plaatsing op de best passende plek te realiseren. Inmiddels is het gelukt om voor de meneer in kwestie een plek te realiseren.
Met alle betrokken organisaties zetten we ons er met veel inzet gezamenlijk voor in zulke oplossingen zo tijdig mogelijk te realiseren. De realiteit is echter wel dat maatwerk tijd kost en dit soort specifieke (beveiligde) maatwerkplekken niet voorhanden is.
Welke stappen worden er gezet om het bredere probleem van mensen die ondanks een zorgmachtiging niet kunnen worden geplaatst in een zorginstelling op te lossen?
Zie het antwoord op vraag 4 en vraag 6.
Bent u bereid om deze vragen nog deze maand te beantwoorden, aangezien de persoon in kwestie begin april op straat dreigt te komen te staan?
Het is mij niet gelukt om deze vragen nog voor 1 april te beantwoorden.
Het CBS-rapport inzake aanvullende sterftecijfers |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het CBS-rapport van 23 februari 20241, waarin aanvullende sterftecijfers gepresenteerd worden, cijfers waaruit volgens medisch statisticus Herman Steigstra berekend kan worden2 dat er gedurende de eerste 4 weken sprake is van een negatief effect van vaccinatie op de sterftekans alsmede dat de 70% daling van sterfte door covid-19 in de eerste maanden van 2021 volledig voor rekening komt van natuurlijke immuniteit? Zijn deze berekeningen en conclusies van de heer Steigstra volgens u correct? Zo nee, waarom niet?
Het onderzoek van het CBS naar oversterfte en doodsoorzaken in 2020 tot en met 2022, waarover uw Kamer op 18 december jl.3 is geïnformeerd, concludeert dat COVID-19-vaccinatie wordt geassocieerd met een verminderde kans op overlijden aan COVID-19. Ik zie geen aanleiding om hieraan te twijfelen. Daarbij wijs ik erop dat in de publicatie van het CBS van 23 februari 2024 wordt aangegeven dat er geen zinvolle conclusies getrokken kunnen worden voor het begin van de eerste vaccinatiecampagne in 2021. De onzekerheidsmarges rondom de gestandaardiseerde sterftecijfers aan het begin van de eerste vaccinatiecampagne zijn namelijk dermate groot dat geen enkel verschil tussen groepen, of tussen een groep en een referentie, als statistisch significant kan worden beschouwd.
Kan uit het bovengenoemde CBS-rapport geconcludeerd worden dat in 2022 de sterftekans voor covid-19 bij gevaccineerden vrijwel gelijk is aan die van de ongevaccineerden? Zo nee, waarom niet?
Dit is geen juiste weergave van de conclusies in de CBS-publicatie van 23 februari 2024. Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 1, blijkt uit onderzoek van het CBS juist dat COVID-19-vaccinatie wordt geassocieerd met een verminderde kans op overlijden aan COVID-19.
Als u de bovenstaande conclusies erkent, wat heeft u dan doen besluiten om voor komende herfst toch weer een vaccinatiecampagne te houden?
Over mijn besluit en de daaraan ten grondslag liggende overwegingen heb ik uw Kamer op 29 februari jl.4 geïnformeerd.
Gezondheidsschade bij omwonenden nabij de A8-Coenbrug |
|
Habtamu de Hoop (PvdA) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het berichtRijk geeft geen toestemming voor nieuwe geluidsschermen A8: «We voelen ons belazerd»?1
Ja, daar heb ik kennis van genomen.
Waarom is de overlast als gevolg van het bonken van de brugklep, het verkeersgeluid en de fijnstof op de Coenbrug (A8) nog steeds niet opgelost, ondanks eerdere afspraken en beloftes?
Tijdens diverse overleggen met de gemeente Zaanstad en omwonenden is gesproken over de overlast die wordt ervaren en de werkzaamheden en onderzoeken van Rijkswaterstaat aan de Coenbrug.
Per onderdeel wordt hier op ingegaan.
Het aanbrengen van een geluiddempende laag aan de onderzijde van de brug is inderdaad toegezegd2, destijds uitgaande van de veronderstelling dat het bewegingswerk van de Coenbrug in goede staat verkeerde.
Uit inspecties bleek de staat van de brug, in het bijzonder het bewegingswerk, slechter dan op het moment van de toezegging werd voorzien. Het aanbrengen van de geluiddempende laag aan de onderkant van de brug (door middel van beplating) zorgt voor significant extra gewicht en heeft effect op het bewegingswerk. Hierdoor is het constructief niet mogelijk om de geluiddempende laag aan te brengen. Voordat de geluiddempende laag kan worden aangebracht moet eerst het bewegingswerk worden gerepareerd.
Rijkswaterstaat is momenteel in overleg met de gemeente Zaanstad over het repareren van de bediening en het bewegingswerk van de Coenbrug, waarbij ook wordt onderzocht of het aanbrengen van beplating onder de brug constructief mogelijk is. Rijkswaterstaat verwacht dat wanneer het bewegingswerk gerepareerd is, het bonken van de brug ook minder wordt. Dit kan worden bepaald door het uitvoeren van geluidsmetingen.
In 2019 is verzocht om tweelaags ZOAB-fijn aan te brengen. In het kader van de naleving van de geluidsproductieplafonds (GPP’s) en het Meerjarenprogramma Geluidsanering (MJPG) is destijds geconstateerd dat deze maatregel doelmatig is, mits technisch realiseerbaar in verband met de draagkracht van de brug. In 2020 is de A8 voorzien van tweelaags ZOAB-fijn. Tegelijk met het stillere asfalt zijn ook de voegovergangen van de brug vervangen door stillere typen. Met deze maatregelen is het wegverkeerslawaai in belangrijke mate verminderd. Er wordt aan de GPP’s voldaan.
In 2019 is geconstateerd dat er met de aanwezige geluidsschermen wordt voldaan aan de wettelijke normen. Omdat de schermen einde levensduur zijn, zouden deze in 2024 gerenoveerd worden. Uitgangspunt is dat de geluidwerende eigenschappen worden gehandhaafd zoals wettelijk voorgeschreven. Dat betekent dat de lengte en hoogte niet zullen wijzigen. Daarbij is aangegeven dat Rijkswaterstaat bereid is mee te werken aan het realiseren van hogere schermen indien de meerkosten daarvan door de gemeente worden gedragen. Hier is door de gemeente Zaanstad € 2 mln. voor beschikbaar gesteld. Per brief van oktober 20233 is aangegeven aan de gemeente Zaanstad dat dit bedrag ontoereikend is en er op basis van het Basiskwaliteitsniveau (BKN)4 geen bovenwettelijke maatregelen worden gefinancierd vanuit Rijksmiddelen. Ook is aangegeven dat het renoveren van de aanwezige schermen helaas moet worden uitgesteld, zie beantwoording vraag 3.
Er wordt ter hoogte van de Coenbrug aan de wettelijke grenswaarden voor fijnstof voldaan. Vanuit het Rijk is er dan ook geen reden om maatregelen te treffen. Dit zoals reeds per brief van 17 juni 20195 door de toenmalige Minister van IenW aan het college van de gemeente Zaanstad is gemeld. Hier zijn geen toezeggingen over gedaan.
Hoe verhoudt de keuze om geen toestemming te verlenen voor de geluidsschermen tot eerdere beloftes van de Minister om bij te dragen aan nieuwe geluidsschermen bij de renovatie in 20242?
Zie beantwoording vraag 2. Er is in 2019 aangegeven dat de aanwezige geluidschermen voldoen aan de wettelijke normen en in 2024 gerenoveerd en waar nodig vervangen worden.
Het Ministerie van IenW is verantwoordelijk voor de Rijksinfrastructuur in het hele land. Er zijn extra middelen voor de instandhouding beschikbaar gesteld. Zelfs met deze aanvullende middelen kunnen helaas niet alle problemen direct worden weggenomen. Het budget en wat maakbaar is voor Rijkswaterstaat met de beschikbare capaciteit is op elkaar afgestemd. Als gevolg van tekorten op de arbeidsmarkt kan niet alles tegelijk, waardoor er keuzes gemaakt moeten worden.
Omdat er op dit moment met de schermen wordt voldaan aan de wettelijke normen zal Rijkswaterstaat de middelen eerst inzetten op plekken waar niet aan de wettelijke normen wordt voldaan. De uitvoeringsdatum voor het vervangen van de geluidsschermen op de Coenbrug is uitgesteld en zal op zijn vroegst in 2026 plaatsvinden.
Waarom is een andere belofte met betrekking tot de Coenbrug, namelijk die van het aanbrengen van een geluiddempende laag aan de onderzijde van de brug voor 20203, ook nog niet nagekomen, terwijl daar al geld voor was gereserveerd door de Minister destijds?
Zie beantwoording vraag 2. De staat van de brug, in het bijzonder het bewegingswerk, bleek slechter dan op het moment van de toezegging werd voorzien. Het aanbrengen van de geluiddempende laag aan de onderkant van de brug zorgt voor significant extra gewicht en heeft effect op het bewegingswerk. Voordat de geluiddempende laag kan worden aangebracht moet eerst het bewegingswerk worden gerepareerd. Onder meer hierover vindt momenteel overleg met de gemeente Zaanstad plaats.
Wat doet het keer op keer niet nakomen van deze beloften met het vertrouwen in en de geloofwaardigheid van de politiek bij de lokale bevolking?
In de beantwoording van vraag 2, 3 en 4 wordt antwoord gegeven op de vraag hoe invulling is gegeven aan de afspraken. De omwonenden geven aan dat zij, ondanks de extra genomen maatregelen, nog steeds overlast ervaren. Rijkswaterstaat is regelmatig in gesprek met de gemeente Zaanstad en de Werkgroep A8. Rijkswaterstaat doet onderzoek naar een oplossing voor zowel het weer bedienbaar maken van de brug als ook het reduceren van het bonken van de brug. Constructieve veiligheid is voor Rijkswaterstaat altijd een randvoorwaarde in het zoeken naar oplossingen.
Zoals ik ook in het Notaoverleg MIRT aangaf, realiseer ik me dat het een teleurstelling is voor omwonenden als maatregelen zoals het aanbrengen van extra beplating in tegenstelling tot eerdere afspraken technisch op dit moment nog niet mogelijk zijn omdat de kwaliteit van de brug dat niet toestaat.
Hoe compenseert u de gemeente Zaanstad, die 2 miljoen euro cofinanciering heeft gereserveerd en zich wel gewoon aan de afspraken wil houden?
Er is geen sprake van cofinanciering. Het uitgangspunt is dat de geluidwerende eigenschappen van de huidige schermen gehandhaafd worden, zoals wettelijk voorgeschreven. Dat betekent dat de lengte en hoogte niet zullen wijzigen. In 2019 is door de Minister aangegeven dat Rijkswaterstaat bereid is mee te werken aan de realisatie van hogere schermen, mits de meerkosten door de gemeente Zaanstad worden gedragen. Zaanstad heeft vervolgens € 2 mln. gereserveerd voor het verhogen van de geluidsschermen ter hoogte van de Coenbrug. Op dit moment is de verwachting dat het gereserveerde bedrag niet volstaat voor de realisatie en extra onderhoudskosten van hogere geluidsschermen, zie beantwoording vraag 2. Dit is in oktober 2023 per brief aan de gemeente Zaanstad kenbaar gemaakt.
Ook is uit onderzoek dat de gemeente Zaanstad heeft laten uitvoeren, gebleken dat een verhoging van de geluidschermen slechts een beperkt effect heeft op het wegverkeerslawaai in de omgeving. Bovendien blijft het constructief onduidelijk of hogere geluidsschermen op de Coenbrug geplaatst kunnen worden. Uit datzelfde onderzoek wordt wel bevestigd dat het verminderen van het bonken van de brug de geluidsoverlast voor de omgeving vermindert.
Gelet op het feit dat u stelt dat er andere keuzes moeten worden gemaakt, waardoor de vervanging van geluidsschermen wordt uitgesteld tot na 2026: welke beleidskeuzes maakt u die prioriteit krijgen boven de gezonde leefomgeving van de omwonenden van de Coenbrug die al sinds 1995 aangeven overlast te ondervinden?
Zie beantwoording vraag 2 en 3. Er wordt ter hoogte van de Coenbrug aan de wettelijke grenswaarden voor fijnstof voldaan. Ook met de geluidschermen wordt voldaan aan de wettelijke normen. Rijkswaterstaat zal daarom de beschikbare middelen eerst inzetten op plekken waar niet aan de wettelijke normen wordt voldaan. Ten aanzien van het bonken van de brugklep wordt onderzocht wat de mogelijkheden zijn om een geluiddempende laag aan te brengen.
Over de bredere beleidskeuzes die gemaakt zijn is de Kamer uitvoerig geïnformeerd, onder meer in de brief van 17 maart 20238 over het basiskwaliteitsniveau (BKN). Met het BKN wordt gewerkt aan wat minimaal nodig wordt geacht. Het is een doelmatig en sober niveau waarbij ook is gekeken wat in de toekomst niet meer nodig is.
Het Rijk staat voor een grote instandhoudingsopgave. Rijkswaterstaat gaat daarom de productie op instandhouding de komende jaren stapsgewijs verder opvoeren. Dit is mogelijk door de extra middelen uit het coalitieakkoord en door de aangekondigde schuif binnen het MF van aanleg naar instandhouding. Hierbij zijn middelen en capaciteit hard nodig om deze opgave mogelijk te maken. Het budget en wat maakbaar is voor Rijkswaterstaat (en de markt) met de beschikbare capaciteit is op elkaar afgestemd. Als gevolg van tekorten op de arbeidsmarkt kan niet alles tegelijk. De instandhoudingsopgave blijft onverminderd groot en is groter dan op dit moment maakbaar is. Dat betekent dat Rijkswaterstaat keuzes moet maken en er knelpunten en onverwachte verstoringen en onvoorziene risico’s tijdens de uitvoering blijven bestaan.
Wat gaat u doen om de overlast voor de omwonenden van de Coenbrug zo snel mogelijk te beperken?
Zie beantwoording vraag 2. Rijkswaterstaat is momenteel in overleg met de gemeente Zaanstad over het repareren van de bediening en het bewegingswerk van de Coenbrug, waarbij ook wordt onderzocht of het aanbrengen van beplating onder de brug constructief mogelijk is.
Een aanvullende en beproefde maatregel, die eerder bijvoorbeeld ook op de ring A10 is toegepast, is het instellen van een 80km-zone op de A8. Hoe staat u tegenover het instellen van een dergelijke maatregel, die onder andere in lijn is met de ambitie van het Schone Lucht Akkoord waar ook gemeente Zaanstad haar handtekening onder heeft gezet?
Er wordt op dit moment voldaan aan de wettelijke normen met betrekking tot geluid en luchtkwaliteit. Er is daarom geen aanleiding om vanuit het perspectief van luchtkwaliteit en wegverkeerslawaai de maximale snelheid op de A8 te verlagen. Daarnaast blijkt dat het bonken van de Coenbrug vooral door zwaar verkeer (vrachtwagens) wordt veroorzaakt. Voor het vrachtverkeer geldt al een maximale snelheid van 80 kilometer per uur.
Het bericht ‘Minder vrouwen laten zich testen op baarmoederhalskanker. Meestal is het geen onwil’ |
|
Wieke Paulusma (D66) |
|
Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU), Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Minder vrouwen laten zich testen op baarmoederhalskanker. «Meestal is het geen onwil»»?1
Ja.
Wat is uw reactie op de conclusie dat van de 30 tot 34-jarigen nog maar 41 procent van de vrouwen mee doet aan het bevolkingsonderzoek naar baarmoederhalskanker, terwijl juist deze groep het hoogste aantal HPV-besmettingen heeft? Kunt u reflecteren op de oorzaken van deze daling?
De dalende deelname als zodanig vind ik een zorgelijke ontwikkeling. Echter, iedereen maakt zelf de keuze om al dan niet mee te doen aan het bevolkingsonderzoek baarmoederhalskanker. Voor de recente campagne is in 2023 een doelgroeponderzoek in opdracht van Bevolkingsonderzoek Nederland uitgevoerd door een marktonderzoeksbureau. Dit liet zien dat de deelname intentie in de subdoelgroep 29 tot 34 jaar 79% is. De intentie om deel te nemen is dus hoog, maar de praktijk laat zien dat niet iedereen die van plan is om deel te nemen dat ook daadwerkelijk doet. Er zijn veel verschillende redenen om niet deel te nemen. De brief aan uw Kamer van 18 december 20232 gaat in op de redenen voor niet-deelname aan de bevolkingsonderzoeken. Hierbij spelen factoren zoals toegankelijkheid, vertrouwen, deelnamegemak en pijnbeleving een rol. Tevens kondigt deze brief aan dat het RIVM in 2024 vervolgonderzoek gaat doen naar de dalende trend in de deelname. Eind dit jaar informeer ik uw Kamer over de resultaten van dit onderzoek in de brief over de ontwikkelingen in de bevolkingsonderzoeken naar kanker. De reeds beschikbare inzichten hebben al aanknopingspunten opgeleverd om de toegankelijkheid te verbeteren. Zo wordt de komende periode bijvoorbeeld verkend of de toegang voor specifieke doelgroepen via een wijkgerichte aanpak beter werkt. Ook is de informatievoorziening (via de brochure en website) aangepast om bepaalde doelgroepen beter te bereiken, bijvoorbeeld door meer visuele uitleg toe te voegen naast de tekst. Daarmee worden de stappen van het bevolkingsonderzoek duidelijk uitgelegd. Ook wordt gewerkt aan verkorte folders die getest worden bij minder taalvaardige mensen.
Deelt u de urgentie van de deelname aan het bevolkingsonderzoek baarmoederhalskanker? Welke risico’s en gevolgen zijn er gepaard met de daling van de deelname aan het bevolkingsonderzoek?
Ik deel die urgentie. Meedoen aan het bevolkingsonderzoek levert gezondheidswinst op voor de groep mensen die meedoet, omdat bij hen de aanwezigheid van (een voorstadium van) baarmoederhalskanker vroegtijdig kan worden opgespoord. Dat betekent dat een lagere deelname minder gezondheidswinst oplevert. In dat licht is het van belang dat zoveel mogelijk mensen meedoen.
Hoeveel procent van de vrouwen die meedoen aan het bevolkingsonderzoek doen dit door middel van een zelfafname test, zoals bewerkstelligd in het amendement-Paulusma?2
In 2022 lieten 258.143 van de 331.657 deelnemers een uitstrijkje maken bij de huisarts en 73.514 deelnemers gebruikten de zelfafnameset. Het direct toesturen van een zelfafnameset aan de jongste doelgroep, de 30-jarigen, is medio 2023 ingegaan. Ook is vanaf dat moment gestart met het meesturen van de zelfafnameset bij de eerste herinneringsbrief aan de andere leeftijdsgroepen. De verwachting is dat daardoor meer cliënten deelnemen met een zelfafnameset. De monitor over 2023 die eind 2024 verschijnt zal inzicht geven in de mate waarin de zelfafnameset gebruikt is.
Kunt u reflecteren op de bekendheid onder zowel deelnemers alsmede bij huisartsen van de mogelijkheid om een zelfafnametest te ontvangen, ook als er al geen sprake meer is van een eerste deelname?
Diegenen die voor de eerste keer worden uitgenodigd (30-jarigen) krijgen de zelfafnameset direct met de uitnodiging thuisgestuurd. De overige leeftijdsgroepen (35- tot 60-jarigen) krijgen bij de uitnodiging het aanbod om de zelfafnameset aan te vragen. Diegenen die niet binnen 12 weken na de uitnodiging hebben deelgenomen (d.w.z. een uitstrijkje hebben laten maken bij de huisarts of een zelfafnameset hebben ingestuurd) krijgen een zelfafnameset toegestuurd bij de herinneringsbrief.
Huisartsen zijn bekend met de zelfafnameset. Zij nemen onder andere deel aan bijscholing voor de uitvoering van het bevolkingsonderzoek. De bijscholing gaat ook in op wijzigingen in het bevolkingsonderzoek, zoals het gebruik van de zelfafnameset.
Wat is de huidige stand van zaken van de vaccinatiegraad van het HPV-vaccin sinds uw beantwoording d.d. 23 juni 2023? Is er een merkbare stijging te zien in het aantal jongeren die zich heeft laten vaccineren? Is deze stijging voldoende om de gewenste vaccinatiegraad te halen ter voorkoming van baarmoederhalskanker?
Bij de beantwoording van de Kamervragen van 23 juni 20234, lag het opkomstpercentage voor de eerste prik bij de HPV-campagne voor jongvolwassenen op 20%. Naar aanleiding van dit opkomstpercentage is afgelopen zomer besloten de campagne te verlengen tot 1 juni 2024, om de doelgroep zoveel mogelijk de kans te geven de vaccinatieserie (bestaande uit twee prikken waar minimaal 5 maanden tussen moet zitten) af te maken in 2024. Dit heeft geleid tot een toename van het aantal toegediende eerste vaccinaties. Het opkomstpercentage voor de eerste HPV-vaccinatie van deze aanvullende HPV-campagne ligt op dit moment op 23,9%, zoals ook beschreven in de Kamerbrief «voortgang Vol vertrouwen in vaccinaties»5.
Het uitgangspunt van deze HPV-campagne voor jongvolwassenen is om de mogelijkheid te bieden aan deze groep om zich alsnog te laten vaccineren tegen HPV. Elke gevaccineerde persoon is er één in het verminderen van ziektelast en sterfte veroorzaakt door HPV-gerelateerde kanker.
Zijn er deelnamecijfers bekend van specifiek transgendermensen en mensen met een geslachtsregistratie X/O? Zo ja, kunt u deze per leeftijdscategorie uitsplitsen? Zo nee, bent u bereid om dit in het vervolg wel te kunnen weergeven?
Het bevolkingsonderzoek baarmoederhalskanker is bedoeld voor iedereen met een baarmoeder. Transgender mensen en mensen met een geslachtsregistratie X/O met een baarmoeder die willen deelnemen melden zich de eerste keer zelf aan bij Bevolkingsonderzoek Nederland. Vervolgens krijgen zij op basis van de BRP-gegevens een uitnodiging voor herhaalde deelname. Binnen de registraties van het bevolkingsonderzoek is het geslacht van de deelnemer niet te herleiden. Dit maakt inbreuk op de privacy van de deelnemer en heeft geen meerwaarde voor de uitvoering van het bevolkingsonderzoek. Van de mogelijkheid om zich aan te melden voor het bevolkingsonderzoek wordt inmiddels gebruik gemaakt.
Worden genodigden van het bevolkingsonderzoek baarmoederhalskanker herinnert als zij binnen een bepaalde periode nog geen afspraak hebben gemaakt of zelftest hebben opgestuurd, gezien de hoge bereidwilligheid maar lage deelname? Zo ja, hoeveel mensen doen na de herinnering alsnog mee? Zo nee, waarom niet?
Tot 3 juli 2023 ontvingen mensen een herinneringsbrief voor het bevolkingsonderzoek baarmoederhalskanker na 16 weken. Actuele gegevens laten zien dat in 2022 de deelname vóór de herinnering ongeveer 35% was en na de herinnering 17%. Bij mensen die de zelfafnameset hadden aangevraagd werd na 9 weken ook een herinneringsbrief verstuurd. In 2022 deed 67% van al deze aanvragers mee vóór de herinnering en 12% na de herinnering.
Op 3 juli 2023 is de wijze van herinneren gewijzigd. De 30-jarigen ontvangen de zelfafnameset direct bij de uitnodiging en na 12 weken wordt een herinneringsbrief gestuurd. De 35-jarigen en ouder ontvangen na 12 weken een herinneringsbrief met daarbij een zelfafnameset. Hoewel mensen daarvoor al een zelfafnameset kunnen aanvragen, zal een deel wachten tot deze vanzelf na 12 weken wordt opgestuurd. De groep van 35 jaar en ouder ontvangt bij geen deelname na 38 weken een tweede herinneringsbrief (26 weken na het ontvangen van de zelfafnameset). De aantallen zijn nog te klein om de invloed van deze nieuwe wijze van uitnodigingen en herinneren op de deelname te laten zien, omdat deze herinneringsbrieven pas vanaf eind september 2023 zijn verstuurd. Het gaat om voorlopige cijfers die nog zullen veranderen. Er zijn nog geen brieven voor de tweede herinnering verstuurd.
Uit wetenschappelijk onderzoek is bekend dat herinneren helpt6. De screeningsdata laten zien dat er veel tijd kan zitten tussen de eerste uitnodiging en het gebruik van de zelfafnameset of het maken van de afspraak voor een uitstrijkje. De deelnamecijfers van een screeningsronde nemen daardoor in de jaren na de uitnodiging nog geleidelijk toe. Dit effect loopt zelfs nog jaren na de ontvangst van de uitnodiging door. Zo valt in de monitor van 2022 te lezen dat de deelname in 2021 54,3% was na een peilperiode van 15 maanden en 62,2% na een peilperiode van 27 maanden. Van 2022 zijn de cijfers na een peilperiode van 27 maanden nog niet bekend. Als men over 5 jaar kijkt, dan was voor 2018 de deelname na 15 maanden 57,1% en na 63 maanden gestegen tot 65,9%.
Wat is de trend van de deelnamegraad van andere bevolkingsonderzoeken? Vindt daar ook een daling plaats? Zo ja, wat zijn de verklaringen? Zo nee, hoe verklaren we de specifieke daling aan het bevolkingsonderzoek baarmoederhalskanker?
Ook bij de andere bevolkingsonderzoeken naar kanker is sprake van een dalende deelname. Voor verdere informatie over de trend van de deelnamegraad en het onderzoek dat daarnaar wordt uitgevoerd, verwijs ik u naar mijn brief van 18 december 20234.
Zijn er signalen dat desinformatie een rol speelt in de dalende deelnamegraad aan bevolkingsonderzoeken in het algemeen en specifiek het bevolkingsonderzoek baarmoederhalskanker?
Desinformatie over de bevolkingsonderzoeken komt incidenteel wel voor, maar lijkt op dit moment niet een grote rol te spelen. Het RIVM volgt de sociale media en reageert indien nodig met feitelijke informatie over het onderwerp dat wordt aangehaald.
Kunt u een overzicht geven van de deelnamegraad aan bevolkingsonderzoeken in het algemeen en specifiek het bevolkingsonderzoek baarmoederhalskanker in andere Europese landen? Welke maatregelen zetten andere landen met een hogere deelnamegraad in die wij (nog) niet hebben ingezet?
De manier waarop de bevolkingsonderzoeken in de verschillende Europese lidstaten worden georganiseerd en uitgevoerd loopt erg uiteen. De cijfers zijn daardoor moeilijk te vergelijken. De OESO publiceert regelmatig deelnamecijfers van de bevolkingsonderzoeken in diverse lidstaten. Deze zijn te vinden op hun site, zie Healthcare Utilisation : Screening (oecd.org).
Nederlandse organisaties zijn betrokken bij verschillende activiteiten gericht op de verdere ontwikkeling van bevolkingsonderzoeken die in EU verband worden uitgevoerd. Tot nu toe heeft dit geen concrete informatie opgeleverd over aanvullende maatregelen om de deelname te verhogen. Uit bilaterale contacten is wel bekend dat meer landen kampen met een teruglopende deelnamegraad. Zij voeren bijvoorbeeld campagnes om de zichtbaarheid te vergroten (België), dichter bij de mensen te komen (Verenigd Koninkrijk) of wantrouwen in de overheid weg te nemen (Denemarken).
Op welke manier bereikt de campagne van het Bevolkingsonderzoek Nederland, het RIVM en KWF Kankerbestrijding specifieke doelgroepen?3
De campagne van KWF, RIVM en Bevolkingsonderzoek Nederland die vanaf de Europese week van preventie van baarmoederhalskanker wordt gevoerd, is gericht op mensen die voor de eerste keer worden uitgenodigd. De campagne richt zich met name op mensen die wel de intentie hebben om deel te nemen, maar het in de praktijk niet doen, bijvoorbeeld omdat zij op zien tegen het laten maken van een uitstrijkje of tegen een eventueel negatieve uitslag, of omdat ze vergeten zijn dat ze de enveloppe nog hebben liggen. De mensen die voor de eerste keer worden uitgenodigd ontvangen sinds kort een vooraankondiging, ongeveer 6 weken voorafgaand aan de 30everjaardag, die ook verwijst naar de website die verbonden is aan de campagne: BMHK.nl. Daarnaast worden de campagne-uitingen op sociale media gericht op de doelgroep 30–34 jaar en gedeeltelijk ook op 29 jaar, de leeftijd waarop men de vooraankondiging ontvangt. Ook is de content die gemaakt is voor de campagne volledig toegeschreven op mensen die voor de eerste keer worden uitgenodigd.
Welke maatregelen kunt u nemen, afgezien van een campagne, om de deelnamegraad te laten stijgen?
Inzet is om iedereen die mee wil doen ook daadwerkelijk deel te laten nemen. Dit gebeurt op verschillende manieren. Ik laat onderzoek doen om inzicht te krijgen in mogelijke drempels voor deelname en de beste manieren om deze weg te nemen (zie ook het antwoord op vraag8. Eind dit jaar informeer ik uw Kamer over de resultaten van dit onderzoek in de brief over de ontwikkelingen in de bevolkingsonderzoeken naar kanker. Om het maken van een geïnformeerde keuze mogelijk te maken, kunnen cliënten informatie vinden via verschillende kanalen zoals websites (van bijvoorbeeld RIVM, thuisarts.nl, patiëntenverenigingen) en in de brief en uitnodigingsfolder die cliënten ontvangen. De informatie in de brochure en op de website is aangepast. Onderzocht wordt of een wijkgerichte aanpak voor bepaalde groepen de toegankelijkheid vergroot. De huidige campagne (zie vraag9 zet ook in op het stimuleren van het voeren van het gesprek met elkaar over het belang van deelname aan het bevolkingsonderzoek. Hier worden handvatten voor aangereikt. Ook de manier waarop het bevolkingsonderzoek wordt georganiseerd en uitgevoerd biedt mogelijkheden voor het verlagen van drempels. Een voorbeeld hiervan is de bredere inzet van de zelfafnameset. Deze draagt bij aan het eenvoudiger maken van het deelnemen aan het bevolkingsonderzoek.
Het bericht ‘Supermarkteigenaren verplaatsen tabaksverkoop naar eigen speciaalzaken in aanloop naar verbod’ |
|
Don Ceder (CU) |
|
Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het artikel «Supermarkteigenaren verplaatsen tabaksverkoop naar eigen speciaalzaken in aanloop naar verbod», waarin staat dat meerdere supermarkteigenaren op de hoek van hun supermarkt een tabakswinkel openen om tabaks- en aanverwante producten te kunnen blijven verkopen en hier een verdienmodel van maken?1
Ja.
Wordt bijgehouden op welke wijze het aantal tabaksverkooppunten zich ontwikkelt, gezien het verplichte registratiesysteem pas ingaat per 1 juli 2024, gelijktijdig met het verkoopverbod voor supermarkten?
SEO Economisch Onderzoek heeft onderzoek gedaan naar de gevolgen voor de tabaksbranche van het verbod op de onlinetabaksverkoop en de verkoop bij supermarkten.2 Dit rapport bevat een nulmeting over 2020 van het aantal tabaksverkooppunten in Nederland. In 2022 heeft SEO Economisch Onderzoek een vervolgmeting van het aantal verkooppunten per eind 2021 gepubliceerd. Er werd eind 2020 op bijna 10.000 locaties tabak verkocht. Eind 2021 werd er op bijna 9.700 locaties tabak verkocht.3 Vanwege het grote aandeel in de nationale tabaksomzet dat vrijvalt met het verkoopverbod in supermarkten zullen er aanmerkelijke veranderingen plaatsvinden in deze branche. SEO Economisch Onderzoek schat in dat het aantal verkooppunten in 2024 daalt tot 4400. Om de veranderingen in de branche goed te kunnen volgen heb ik ingezet op een registratieplicht. Op deze manier kan ik de afname van het aantal verkooppunten in de tijd beter volgen en kan ik tevens exacter in beeld krijgen waar de verkoop van tabaksproducten en aanverwante producten plaatsvindt. Deze registratieplicht is nog niet gereed. Er geldt al wel een registratieplicht voor twee typen speciaalzaken die uitgezonderd zijn van het reclameverbod en het uitstalverbod. De NVWA ziet in dit segment nog geen grote stijgingen. Eind 2023 waren er 588 van deze speciaalzaken bij de NVWA geregistreerd. Begin 2021 waren dit er 511.4
Zo ja, wat zijn de zichtbare trends hierin? Hoe hoog is de stijging van het aantal nieuwe verkooppunten? Daalt het totaalaantal verkooppunten in lijn met de voorspellingen van het SEO?
Zie antwoord vraag 2.
Vanaf wanneer is een absolute of relatieve stijging van het aantal nieuwe verkooppunten voldoende reden om beleid te veranderen?
Wanneer de daling van het aantal verkooppunten die wordt bewerkstelligd door het verkoopverbod op tabak in supermarkten teniet wordt gedaan door nieuw geopende verkooppunten zijn aanvullende maatregelen nodig. Gezien de demissionaire status van het kabinet laat ik eventuele besluiten daarover aan een volgend kabinet.
Wat zouden extra maatregelen kunnen zijn om meer te sturen op het aantal nieuwe verkooppunten, los van de registratie- of vergunningsplicht?
Per 1 juli dit jaar wordt de verkoop van rookwaren in supermarkten verboden, in 2025 is de verkoop van e-sigaretten voorbehouden aan speciaalzaken, in 2030 wordt de verkoop van tabaksproducten in tankstations verboden en per 2032 is ook de verkoop van tabaksproducten voorbehouden aan slechts speciaalzaken. Omdat speciaalzaken vrijwel uitsluitend rookwaren mogen verkopen, zal het aantal winkels waarvoor dit rendabel is aanmerkelijk kleiner zijn dan het huidige aantal verkooppunten die een breder assortiment kunnen voeren, zoals blijkt uit de studie van SEO Economisch Onderzoek5. Dit geldt ook voor de nieuw geopende tabaksverkooppunten. Een mogelijke extra maatregel is het naar voren halen van het moment dat de tabaksverkoop voorbehouden is aan speciaalzaken.
Bent u voornemens om aanvullende maatregelen te nemen jegens supermarkten die tabaksverkooppunten verplaatsen naar een plaats zeer vlakbij de supermarkt? Zo ja, aan welke maatregelen denkt u?
Eind 2021 waren er ruim 6.000 supermarkten die tabaksproducten verkochten, winkels waarvoor dit per 1 juli niet meer toegestaan is. Het openen van nieuwe tabakswinkels na het verbod op de verkoop van tabak in supermarkten was voorzien in het voornoemde SEO-onderzoek. Vooralsnog zijn er geen signalen dat het aantal nieuw geopende tabaksverkooppunten ook maar in de buurt komt van het aantal van 6.000 verkooppunten dat per 1 juli verdwenen zal zijn. SEO Economisch Onderzoek gaat ervan uit dat uiteindelijk 800 supermarkten een eigen tabaksverkooppunten zullen openen. Hoewel ik het liefst had gezien dat ondernemers hun verantwoordelijkheid voor een gezonder Nederland nemen en geen nieuwe tabaksverkooppunten openen geven de voorliggende cijfers geen aanleiding om aanvullende maatregelen te nemen tegen supermarkten die vlak bij een nieuw tabaksverkooppunt openen.
Als de verkoop dan toch wordt voortgezet in een aparte winkel die hoofdzakelijk tabak verkoopt is het gevolg wel dat ex-rokers, stoppers en kinderen minder vaak in aanraking komen met tabaksproducten vergeleken met de situatie waarbij sigaretten nog verkocht worden bij de servicebalie in de supermarkt.
Bent u bereid om in gesprek te gaan met supermarkteigenaren die verkooppunten geopend hebben of dit voorts van plan zijn?
Afgelopen jaar heb ik de branchevereniging van supermarkten, het Centraal Bureau Levensmiddelen, een brief gestuurd waarin ik naar aanleiding van eerdere signalen van TabakNee stel dat ik had gehoopt en verwacht dat supermarkteigenaren zich bij het verbod zouden neerleggen en duurzaam afscheid zouden nemen van de tabaksverkoop. Op grond van de mij beschikbare cijfers zie ik vooralsnog geen nut in verdere gesprekken.
Wat vindt u van de ontwikkeling dat gemakszaken, zoals de Primera die een lid uit de tabaksindustrie in het bestuur hebben, concentratiepunten dreigen te worden, of al zijn, met de verkoop en voornaamste inkomensbron van verschillende verslavingsmiddelen, zoals gokartikelen en tabaksproducten?
Op het terrein van tabaksontmoediging en het tegengaan van kansspelverslaving heeft het kabinet verschillende maatregelen genomen die op breed maatschappelijk draagvlak kunnen rekenen. Zo proberen we burgers te beschermen tegen schadelijke producten. Tegelijkertijd zien we dat sommige ondernemers nog steeds een verdienmodel zien in verslavende producten. Ik ben hier oprecht teleurgesteld over. Dat dit wettelijk kan, maakt het nog niet maatschappelijk wenselijk. Bovendien zal ook de verkoop van tabak in gemakszaken de komende jaren verder aan banden worden gelegd, totdat in 2032 alleen in tabaksspeciaalzaken rookwaren mogen worden verkocht.
Bent u op de hoogte van het feit dat er winkeliers zijn die tot 1 januari 2024 vapes met smaakjes verkochten, en nu het smaakjesverkoopverbod in is gegaan en er geen registratieverbod is, over zijn gegaan of gaan op de verkoop van overige tabakswaren?2
Ja.
Wat vindt u van deze ontwikkeling? Bent u bereid om maatregelen te nemen en deze ontwikkeling tegen te gaan?
Het ingezette beleid heeft tot doel het aantal verkooppunten significant te verminderen. Deze vermindering wordt bewerkstelligd door steeds strengere eisen te stellen aan winkels die tabaksproducten verkopen, culminerend in het voorbehouden van de verkoop van tabaksproducten aan speciaalzaken in 2032. Voor de verkoop van e-sigaretten (vapes) geldt dat deze vanaf 2025 alleen in speciaalzaken verkocht mogen worden. Ook de winkels die u aanhaalt zullen aan deze eisen moeten voldoen. Aanvullende maatregelen acht ik niet noodzakelijk.
Het smaakjesverbod voor e-sigaretten |
|
Elke Slagt-Tichelman (GroenLinks-PvdA) |
|
Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
![]() |
Deelt u de mening dat de verkoop van opzetbare smaakfilters voor e-sigaretten, zoals beschreven in het artikel «Zo probeert een populair e-sigarettenmerk het smaakjesverbod voor vapes te omzeilen», onwenselijk is?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat opzetbare smaakjesfilters voor e-sigaretten verboden zijn? Zo nee, waarom niet, en welke gevolgen vermoedt u dat dit zal hebben? Zo ja, bent u bereid om de relevante producenten, importeurs en detailhandels hiervan op de hoogte te brengen?
Ik kan hier kort over zijn: deze opzetbare smaakjesfilters zijn inderdaad verboden. In het Tabaks- en rookwarenbesluit is het zowel verboden om smaakstoffen te gebruiken als ingrediënt van een vloeistof als voor een onderdeel van elektronische dampwaar. Door dit laatste wordt voorkomen dat smaakstoffen die niet zijn toegestaan worden toegevoegd via bijvoorbeeld patronen, een los mondstuk of andere onderdelen van de e-sigaret, om zo alsnog een bepaalde smaak te creëren. Bij het opstellen van de regelgeving is er dus expliciet rekening mee gehouden dat de e-sigarettenindustrie op deze manier het smaakjesverbod zou willen omzeilen. Ik vind het teleurstellend dat dit nu inderdaad het geval lijkt te zijn.
Waarom is ervoor gekozen te spreken over onderdelen van elektronische dampwaar in de nota van toelichting op het smaakverbod, en niet over «losse smaakaccessoires»? Zou een andere formulering effectiever zijn in het stoppen van de verkoop van opzetbare smaakfilters?
Zoals onder vraag 2 is aangegeven ziet het smaakverbod ook op onderdelen van de e-sigaret.2 Een los mondstuk dat gebruikt (kan) worden voor het consumeren van nicotine middels een e-sigaret, al dan niet met een smaakje, is onmiskenbaar een product dat onder de definitie van e-sigaret valt. Deze luidt namelijk als volgt3: «een product dat gebruikt kan worden voor de consumptie van nicotinehoudende damp via een mondstuk, of een onderdeel van dat product, waaronder een patroon, een reservoir en het apparaat zonder patroon of reservoir». Gelet hierop geldt het smaakjesverbod ook voor «losse smaakaccessoires» als opzetbare smaakfilters. Omdat het smaakjesverbod ook van toepassing is op alle vaste onderdelen van een e-sigaret, is voor het bredere begrip «onderdelen van elektronisch dampwaar» gekozen. Deze onderdelen zouden immers buiten het begrip «losse smaakaccessoires» vallen. Voor de effectiviteit in de handhaving is dit niet relevant.
Hoe staat het met de handhaving van het leeftijdsgrens voor e-sigaretten en de uitvoering van de motie van de leden Mohandis en Bikker?2 Hoe vaak werden testkopers in 2023 ingezet? En hoe vaak wil de NVWA testkopers inzetten in 2024 nu de aanwijzing voor de uitzendkrachten, die als testkopers worden ingezet, is ingeregeld?3 Zullen zij ook letten op de handhaving van het smaakjesverbod?
De aanwijzing van de uitzendkrachten, die als assistent-inspecteur worden ingezet bij de uitvoering van de controles op de leeftijdgrens van e-sigaretten met testkopers, is eind 2023 geregeld6. Onder andere hierdoor kan de NVWA meer controles met testkopers inzetten voor de intensivering van het toezicht naar aanleiding van de motie van de leden Mohandis en Bikker. De NVWA heeft in 2023 1875 leeftijdgrenscontroles voor rookwaren uitgevoerd waarbij testkopers zijn ingezet. Voor 2024 zijn 2.200 leeftijdgrenzencontroles voor rookwaren gepland waarbij in principe altijd testkopers worden ingezet. De testkopers worden nu niet ingezet voor het smaakjesverbod. Daar worden andere inspectiemethoden voor toegepast.
Op welke termijn wilt u de wetswijziging doorvoeren om het boetemaximum te verhogen, zoals genoemd in de beantwoording van de schriftelijke vragen van het lid Mohandis, om de handhaafbaarheid van het online verkoopverbod te verbeteren?4
Op dit moment ben ik de wijziging van de boetebedragen aan het opstellen. Deze wijziging kan middels een algemene maatregel van bestuur. In het algemeen duurt de totstandkoming van een algemene maatregel van bestuur een jaar tot anderhalf jaar. Daarnaast werk ik aan een wijziging van de boetemaxima, hiervoor is een wetswijziging nodig. Dit neemt anderhalf tot twee jaar in beslag.
Op welke datum zijn de resultaten bekend van het onderzoek om te komen tot een uniform en neutraal uiterlijk van de e-sigaret5 en het onderzoek naar een verbod op wegwerp e-sigaret zoals recent in Frankrijk is ingevoerd?6 Informeert u de Kamer direct over deze onderzoeksresultaten? Bent u voornemens om een ontmoedigende maatregel voor neutrale verpakkingen voor e-sigaretten door te voeren? Zo ja, op welke termijn kan de Kamer wetgeving tegemoetzien? Zo nee, waarom niet?
Om te kunnen bepalen welke stappen gezet moeten worden om de e-sigaret zelf een uniform en neutraal uiterlijk te geven heb ik het RIVM gevraagd onderzoek te doen naar de mogelijkheden hieromtrent. Het onderzoek loopt op dit moment en het streven is dat het rapport in maart met uw Kamer wordt gedeeld.
Met betrekking tot het onderzoek naar e-sigaretten voor eenmalig gebruik kan ik u melden dat de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat een inventarisatie laat uitvoeren waarin ook deze producten aan bod komen. Het betreft een inventarisatie van beleidsmaatregelen op het gebied van de aanpak van kunststofproducten voor eenmalig gebruik. De Staatssecretaris heeft aangegeven de resultaten voor het einde van 2024 met uw Kamer te kunnen delen.10
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór de behandeling van de begroting VWS 2024?
Ik ben op dit moment in de afrondende fase van het opstellen van een wijziging van het Tabaks- en rookwarenbesluit in verband met de invoering van standaardverpakkingen voor elektronische dampwaar en sigaren. Het is mijn intentie om dit besluit dit voorjaar in het kader van de voorhangprocedure voor te leggen aan de Staten-Generaal.
De verkoop van Intravacc |
|
Jimmy Dijk (SP) |
|
Kuipers |
|
![]() |
Bent u zich ervan bewust dat de partijen die uw besluit om Intravacc B.V. te privatiseren steunden, in de nieuwe Kamer nog maar minder dan een derde van de zetels hebben?
De zetelverdeling in de Kamer is mij bekend.
Bent u van mening dat de steun van 42 Kamerleden voldoende is om de verkoop van de laatste publieke vaccinontwikkelaar door te zetten?
De Kamer is eerder akkoord gegaan met de verkoop van Intravacc B.V. Al enige tijd wordt uitvoering gegeven aan het verkoopproces en het bevindt zich momenteel in de laatste fase voor overdracht van de aandelen.
De voormalig Minister van VWS heeft eerder met u gedeeld dat verkoop van belang is voor de toekomst van Intravacc B.V. en het personeel, omdat Intravacc B.V. dan beter kan participeren in het mondiale vaccin ecosysteem. De huidige positie van de overheid belemmert het aantrekken van benodigde nieuwe private investeringen in Intravacc B.V. Het is daarom van belang deze verkoopprocedure binnen afzienbare termijn af te ronden. Het nu terugdraaien van de verkoop zou niet getuigen van een betrouwbare overheid.
Wanneer verwacht u dat de verkoop van Intravacc B.V. definitief zal zijn?
De wederzijds door de voormalig Minister van VWS en de koper getekende overeenkomst waarin de voorgenomen beslissing tot verkoop is vastgelegd bevat een aantal voorwaarden die de komende tijd worden ingevuld. Als aan deze voorwaarden is voldaan, ben ik verplicht de verkoop definitief af te ronden door de aandelen over te dragen. Ik zal uw Kamer daarover te zijner tijd informeren.
Bent u bereid om te wachten met de definitieve verkoop van Intravacc B.V. totdat de nieuwe Kamer zich hierover heeft kunnen uitspreken?
Nee, daartoe ben ik niet bereid gezien de mogelijke financiële en juridische gevolgen. Het getuigt daarnaast niet van een betrouwbare overheid als de verkoop nu teruggedraaid zou worden. Daarmee zou eveneens het aanzien van de Staat als betrouwbare partij geschaad kunnen worden.
De chatberichten van bewindspersonen en topambtenaren die niet zijn opgenomen in de hotspot archief corona |
|
Eddy van Hijum (CDA), Pieter Omtzigt (NSC) |
|
Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66) |
|
![]() ![]() |
Herinnert u zich dat u antwoorden gaf op vragen van de vaste commissie voor Financiën over uw brief van 3 juli 2023 inzake het Afbakeningsdocument van het Ministerie van Financiën met overzicht van de beschikbare informatie over de hotspot COVID-19?1
Ja.
Herinnert u zich dat u over de sms’jes van de huidige bewindspersonen antwoordde: «Daarnaast worden per 4 oktober 2022 de chatberichten op de telefoons van bewindspersonen veiliggesteld, conform de tijdelijke instructie van de MR. Eind 2023 zullen de zakelijke chatberichten van de huidige bewindspersonen en ambtelijke top op een locatie staan die onder beheer van de organisatie is.»?
Ja, zie voor de genomen maatregelen het antwoord op vraag 5.
Kunt u per bewindspersoon en per topambtenaar (plv. directeur-generaal en hoger en andere ambtenaren die sleutelfunctionaris zijn volgens de hotspotdefinitie) in functie in de periode maart 2020–december 2023 aangeven of en wanneer de berichten zijn veiliggesteld en hoeveel berichten per persoon en over welke periode?
De bewindspersonen van het huidige demissionaire kabinet en ambtelijke leiding bewaren sinds 4 oktober 2022 de zakelijke chatberichten op de telefoon en in de iCloud.
Bij het aftreden van het voorgaande kabinet Rutte III in januari 2022 zijn er bij FIN geen chatberichten van bewindspersonen veiliggesteld. De chatberichten van de Staatssecretaris voor Toeslagen en Douane zijn, op een later moment, alsnog veiliggesteld.
Voor bewindspersonen en ambtelijke leiding geldt dat sinds september 2023 chatberichten bij vertrek van de telefoon worden gehaald en in een door het ministerie beheerde omgeving worden opgeslagen. Dit is sindsdien gebeurd voor Minister Kaag en een plaatsvervangend secretaris- generaal. Het gaat om berichten vanaf 1 januari 2020 tot moment van aftreden c.q. uitdiensttreden.
Van de volgende bewindspersonen zijn de chatberichten veiliggesteld door het ministerie: Minister Kaag en Staatssecretaris van Huffelen.
Van de volgende bewindspersonen zijn geen chatberichten veiliggesteld door het ministerie: Minister Hoekstra en Staatssecretaris Vijlbrief.
Sinds de aanvang van de hotspot in maart 2020 zijn er vijf ambtenaren uit dienst gegaan waarvan de chatberichten niet zijn veiliggesteld door het ministerie: twee directeuren-generaal en drie plaatsvervangend directeuren-generaal. Van deze ambtenaren zijn er vier nog in dienst van de Rijksoverheid (deze hebben hun telefoonnummer behouden). Met alle vijf wordt contact gelegd om mogelijk alsnog berichten veilig te stellen. Zie voor de genomen maatregelen ook het antwoord op vraag 5.
Herinnert u zich dat in de beslisnota staat: «van de oud bewindspersonen zijn momenteel alleen de berichten van mw. Van Huffelen bij FIN aanwezig. Deze zijn verstrekt voor een ander doel.»?
Ja.
Kunt u aangeven wanneer aan de voormalig bewindspersonen op Financiën sinds januari 2020 gevraagd is hun berichten veilig te stellen en op welke wijze dat gebeurd is?
Sinds de aanvang van de coronapandemie is het beleid rondom het archiveren van chatberichten enige malen aangescherpt en gecommuniceerd. Hier volgt een chronologisch overzicht:
Toen de coronapandemie uitbrak gold het Rijksbeleid over het gebruik en opslag van berichten uit juli 2019 en de Instructie Archivering chatberichten uit oktober 2019 van het SG-overleg. Deze zijn in mei 2020 binnen FIN vertaald naar instructies voor alle ambtenaren en intern gecommuniceerd. Daarbij golden de volgende aanwijzingen voor de politieke en ambtelijke leiding:
Het vastleggen van de individuele berichten moet gebeuren in het documentmanagementsysteem, tenzij de inhoud van de berichten al op een andere manier is vastgelegd, bijvoorbeeld in een gearchiveerde e-mail of in een nota. Na het vastleggen mochten de oorspronkelijke berichten van de telefoon worden verwijderd.
Voor bewindspersonen en de ambtelijke leiding zijn deze regels later aangescherpt op basis van het kabinetsbesluit van 4 oktober 2022.
Op 4 oktober 2022 is, in de MR besloten dat de chatberichten van de leden van het kabinet bewaard worden voor veiligstelling en archivering. Kabinetsleden zullen geen chatberichten meer verwijderen, met uitzondering van partijpolitieke en privéberichten, aangezien die niet onder de reikwijdte van de Archiefwet vallen. Hierover zijn de bewindspersonen bij FIN geïnformeerd via de tijdelijke instructie bewaren chatberichten voor bewindspersonen, welke op 20 oktober 2022 nader is toegelicht in een nota. De chatberichten zijn in eerste instantie veiliggesteld op de telefoons van de bewindspersonen en in de iCloud.
In de kabinetsreactie van 6 april 20232 op verschillende adviesrapporten over chatberichtenarchivering en informatiebeheer is aangegeven welke activiteiten interdepartementaal in gang gezet zijn om het archiveren van chatberichten in lijn met de eisen van de Archiefwet te brengen. FIN sluit bij deze activiteiten aan en neemt deel aan een pilot voor geautomatiseerd vastleggen van berichtenverkeer.
Medio 2023 is de tijdelijke instructie bewaren chatberichten voor bewindspersonen aangescherpt. Op 15 september is deze ter informatie aan het parlement aangeboden3. In de instructie zijn de afspraken aangescherpt die als doel hebben om vernietiging van chatberichten en -conversaties te voorkomen. Deze aanpassingen heeft het Ministerie van Financiën doorgevoerd in de opzet van het proces van veiligstellen van chatberichten.
Bij aftreden of uitdiensttreden van bewindspersonen of ambtelijke leiding worden chatberichten van de telefoons gehaald en veiliggesteld op een door de organisatie beheerde locatie. Dit is gebeurd bij het vertrek van een topambtenaar in september 2023 en bij het aftreden van Minister Kaag.
Het ministerie is in juli 2022 gestart met het inrichten van een proces om de berichten tweemaandelijks van de telefoons van politieke en ambtelijke leiding af te halen. Bij chatberichten lopen zakelijke, privé en partijpolitieke communicatie regelmatig door elkaar. Dat vraagt om een veilige manier van ophalen, opslaan en toegangsbewaking die voldoet aan hoge eisen wat betreft informatiebeveiliging en privacy. Daarvoor zijn meerdere scenario’s verkend. Tegelijk is het ministerie aangesloten bij interdepartementale ontwikkelingen om zo gelijkwaardige oplossingen en procedures voor het archiveren van chatberichten te realiseren. Ook interdepartementaal zijn nog niet alle vragen over het archiveren beantwoord. Het inrichten van het proces heeft zodoende veel meer tijd gevraagd dan eerder is ingeschat.
FIN heeft het streven om begin Q2 2024 van alle bewindspersonen van dit demissionair kabinet en de ambtelijke leiding de SMS-, iMessage- en Whatsappberichten, vanaf 1 januari 2020 of het moment van aantreden, veilig te stellen in de beheerde omgeving.
De inspanningen zijn vooralsnog vooral gericht op het borgen dat er geen zakelijke berichten verloren gaan. Het gaat om opslag van alle chatberichten op een, afgeschermde, beheerde omgeving, in afwachting van een technische voorziening voor de archivering en rijksbrede richtlijnen voor de bewaartermijnen voor chatberichten en instemming van de medezeggenschap.
Herinnert u zich dat in het afbakeningsdocument2 (waarvan wij alleen de definitieve versie uit september 2011 ontvangen hebben) in de maatregelentabel van het kerndepartement stond: Bron: berichtenapps In scope hotspot: ja, voor wat betreft besluitvorming die niet op een andere wijze is vastgelegd. Onduidelijk is in hoeverre dit is gebeurd. Risico dat informatie op korte termijn verloren gaat: midden Maatregelen naar bron/proces:
Ja.
Kunt u aangeven wanneer welke maatregelen uit de vorige vraag genomen zijn, of er inzicht is in de omvang van het probleem en of het opgelost is?
Het ministerie heeft inzicht in de personeelswisselingen binnen de ambtelijke leiding tussen maart 2020, de start van de hotspot Covid-19 voor het Ministerie van Financiën, en september 2023. Binnen de ambtelijke leiding zijn sinds maart 2020 (aanvang hotspot Covid-19 bij FIN) op niveaus van (plaatsvervangend) DG’s 5 functionarissen vetrokken bij Financiën. Enkele daarvan hebben mogelijk relevante chatberichten voor de covid-19 hotspot. Indien dit zo is worden deze daar opgehaald.
Zie voor overige maatregelen het antwoord op vraag 5.
Kunt u er zorg voor dragen dat de chatberichten in het hotspotarchief worden opgenomen? Kunt u aangeven hoe u dat zult doen?
Ja. De SMS-, iMessage- en Whatsappberichten uit de coronaperiode van de bewindspersonen van dit demissionair kabinet en ambtelijke leiding worden begin Q2 2024 veiliggesteld op een locatie die onder beheer is van het ministerie. Uit deze verzameling worden daarna handmatig de conversaties geselecteerd die daadwerkelijk betrekking hebben op beleid en maatregelen t.a.v. de coronapandemie. Deze komen in het hotspotarchief.
Voordat de uiteindelijke selectie en archivering kan gebeuren moeten de rijksbrede richtlijnen voor het archiveren van chatconversaties helder zijn. Het Nationaal Archief werkt momenteel aan een modelselectielijst met een richtlijn voor de bewaartermijnen en aanwijzingen voor het valideren en selecteren van berichten.
Kunt u er zorg voor dragen dat de chatberichten van bewindspersonen en sleutelfunctionarissen beschikbaar zijn voor de parlementaire enquête corona?
Ja. Zie ook het antwoord bij vraag 8.
Kunt u aangeven over welke periode uw chatberichten als Minister van Buitenlandse Zaken en van Financiën zijn veiliggesteld?
Voor de periode van mw. Kaag als Minister van Buitenlandse Zaken geeft het Ministerie van Buitenlandse Zaken aan dat er door BuZa geen chatberichten veiliggesteld zijn.
Het Ministerie van Financien heeft bij het aftreden van mw. Kaag de SMS-, iMessage- en Whatsappberichten uit de periode 1 januari 2020–4 januari 2024 veiliggesteld. Hiermee zijn dus ook de SMS-, iMessage- en Whatsappberichten uit de periode 1 januari 2020–17 september 2021 van mw. Kaag als bewindspersoon bij BuZa veiliggesteld.
Kunt u deze vragen een voor een beantwoorden voordat u vertrekt als Minister van Financiën?
Het streven is geweest te antwoorden binnen de gebruikelijke termijn van 3 weken, wegens interdepartementale afstemming heeft dit langer geduurd.
De verkoop van vaccinontwikkelaar Intravacc met FDI BioSciences BV |
|
Daniëlle Jansen (NSC), Eddy van Hijum (CDA) |
|
Kuipers |
|
![]() ![]() |
Klopt het dat de staat een voorlopige koopovereenkomst heeft gesloten over de verkoop van vaccinontwikkelaar Intravacc met FDI BioSciences BV?1
De Staat is met de koper FDI BioSciences BV overeengekomen 100% van de aandelen van Intravacc B.V. aan dit bedrijf te verkopen. Overeengekomen is de aandelen te verkopen en over te dragen als aan de resterende voorwaarden die zijn gesteld, is voldaan.
Kunt u aangeven waarom u het ontwikkelen en verbeteren van vaccins niet langer als een publieke taak beschouwt, voortvloeiend uit artikel 22, lid 1, van de Grondwet («de overheid treft maatregelen ter bevordering van de volksgezondheid»)?
Zoals de voormalig Minister van VWS heeft aangegeven bij de schriftelijke beantwoording van vragen uit de Tweede Kamer2 stelt artikel 22 van de Grondwet inderdaad dat de overheid maatregelen moet treffen ter bevordering van de volksgezondheid. Ter invulling van die taak is voor de publieke gezondheidszorg en de bestrijding van infectieziekten in de Wet publieke gezondheid een stelsel met rollen voor onder andere het RIVM, gemeenten en de GGD’en voorzien. Artikel 22 van de Grondwet laat onverlet dat ook marktpartijen een rol kunnen spelen in het stelsel, zoals bij de ontwikkeling en productie van vaccins, geneesmiddelen en hulpmiddelen. En zij pakken deze rol ook. Het publieke belang van beschikbaarheid van vaccins betekent dus niet dat ook de ontwikkeling en het verbeteren van vaccins als een publieke taak moet worden beschouwd.
Kunt u toelichten waarom het verkoopproces rond Intravacc tijdens de coronapandemie werd opgeschort? Welke voordelen bood staatseigendom op het gebied van vaccinontwikkeling tijdens de pandemie?
In 2020 is het verkoopproces tijdelijk on hold gezet vanwege de coronapandemie. Dit werd gedaan op verzoek van de Kamer, zoals aangegeven in de kamerbrief van 17 december 20203 met als primaire motivatie «zorgvuldigheid boven snelheid». Vervolgens is onderzocht of er een noodzaak was om Intravacc B.V. niet te verkopen om mogelijk publieke belangen rond vaccinontwikkeling te borgen. Gelijktijdig is per 1 januari 2021 een beleidsdeelneming ingericht voor de duur van maximaal twee jaar. De intentie was altijd om Intravacc B.V. op afstand te plaatsen van de Rijksoverheid, met behoud van de borging van de publieke belangen, waarbij een nadere afweging aan het volgende kabinet werd gelaten. Een belangrijke afweging in de besluitvorming was een mogelijke rol voor Nederland bij het ontwikkelen van een toen nog niet bestaand COVID-19 vaccin. Daarom is in 2020 aan Intravacc een opdracht gegeven om een vaccin te ontwikkelen voor COVID-19. Deze opdracht is echter eind 2021 beëindigd omdat er meerdere geschikte commerciële vaccins op de markt waren en er nog geen zicht was op een Intravacc COVID-19 vaccin.
Welke lessen trekt u uit de eerdere verkoop van de productietak van het Nederlands Vaccinatie Instituut (NVI) in 2012 aan een partij uit India? In hoeverre is de staat (te) afhankelijk geworden van de ontwikkeling en productie van vaccins door een beperkt aantal commerciële partijen?
De productiediensten en faciliteiten van het NVI zijn destijds verkocht, omdat het voor een kleine producent als NVI steeds moeilijker werd om tegen acceptabele kosten te voldoen aan de steeds strenger wordende kwaliteitseisen en omdat voor een rendabele vaccinproductie schaalgrootte van essentieel belang is. Deze schaalgrootte kan in een publieke setting niet bereikt worden, maar in een private, meer internationaal georiënteerde, setting wel. Vervolgens is BBIO (voormalig productie onderdeel van NVI) afgelopen jaar in staat gebleken om als privaat bedrijf een succesvolle aanbieding te doen voor een contract in het kader van pandemische paraatheid van de Europese Commissie (EU-FAB). Voor het tweede deel van uw vraag verwijs in naar het antwoord bij vraag 5, waarin de afweging tot het besluit tot verkoop wordt toegelicht.
Kunt u aangeven wat u precies bedoelt met de opmerking in uw Kamerbrief van 6 juli 2022 over dat met de herstart van het verkoopproces aandeelhouderschap van de staat niet nodig is om publieke belangen te borgen, maar wel «een goed functionerend ecosysteem»? Uit welke bedrijven en kennisinstellingen bestaat dit ecosysteem? Hoe ondersteunt de overheid dit ecosysteem concreet? En hoe behoudt de Nederlandse samenleving laagdrempelig toegang tot de producten en diensten van dit ecosysteem?
In de brief aan de Tweede Kamer als antwoord op de motie Tielen van 30 maart 20234 heeft de voormalig Minister van VWS aangegeven dat de beschikbaarheid van en toegang hebben tot vaccins een publiek belang is. In de brief staat onder andere dat het belang het beste wordt behartigd door in EU-verband in te zetten op zowel een goed functionerend vaccin-ecosysteem als door samenwerking in internationaal verband. In Nederland en daarbuiten is een groot aantal bedrijven actief om vaccinconcepten te testen en gereed te maken voor grootschalige eindproductie. Deze producten komen vervolgens via de reguliere vaccinatieprogramma’s zoals het rijksvaccinatieprogramma beschikbaar voor de Nederlandse samenleving. Vaccinontwikkeling vraagt veel kennisontwikkeling, kapitaal en is een mondiaal proces. Het stimuleren hiervan geef ik op verschillende manieren vorm. Zo draag ik onder andere bij aan CEPI (Coalition for Pandemic Preparedness and Response). In CEPI komen overheden, bedrijven en andere organisaties samen om onderzoek naar pandemiebestrijding mogelijk te maken. De nadruk ligt hierbij sinds de oprichting in 2017 op de ontwikkeling van vaccins en daarvoor benodigde platformtechnologieën. Belangrijke doelstelling is ook het breed beschikbaar krijgen van vaccins. CEPI biedt mogelijkheden voor financiering van Nederlandse partijen en we verbinden Nederlandse partijen ook aan CEPI. CEPI heeft tot op heden ongeveer 86 miljoen euro geïnvesteerd in Nederlandse kennisinstellingen en bedrijven. Binnen de EU wordt daarnaast samengewerkt binnen HERA (Health Emergency Preparedness and Response Authority). HERA is een directoraat generaal van de Europese Commissie, dat in noodsituaties zal zorgen voor de ontwikkeling, productie en verdeling van geneesmiddelen, waaronder vaccins, en andere crisis gerelateerde medische producten. Ook is het stimuleren van R&D/innovatie naar nieuwe medische tegenmaatregelen bij een crisis, waaronder vaccins, één van de vijf kernprogramma’s van HERA. Voor een sterk Life Science en Health (LSH) ecosysteem trek ik samen op met de Minister van EZK en is door beide ministeries het expertisecentrum FAST (Future Affordable and Sustainable Therapy development) opgericht. Daarnaast wordt vanuit het Nationale Groeifonds via meerdere projecten bijgedragen aan de versterking van het ecosysteem zoals via Oncode Accelerator dat een ontwikkelpijplijn heeft voor therapeutische vaccins en via PharmaNL dat een programma heeft om het farmaceutische opleidingsaanbod te versterken en waar mogelijk te voorzien van een internationale uitstraling en aantrekkingskracht.
In welke mate is er op het gebied van vaccinontwikkeling en -productie na deze verdere privatisering sprake van publieke financiering van onderzoek/innovatie en private winsten door de exploitatie van deze kennis?
Aan vaccinontwikkeling wordt zowel vanuit de publieke als vanuit de private sector een bijdrage geleverd, vaak ook in de vorm van een samenwerking. Hiervoor vindt onderzoek plaats bij zowel kennisinstellingen als bij bedrijven. Voor vaccinontwikkeling is veel onderzoeks-kapitaal nodig. Vooral in de vroege (vaak academische) fase is er veelal sprake van publiek gefinancierd onderzoek. Om onderzoeksresultaten te vertalen naar een toepassing in de praktijk wordt er samengewerkt met private partijen. Uiteindelijk moet de samenwerking leiden tot beschikbaarheid van vaccins die betaalbaar en bereikbaar zijn voor het publiek.
De Nederlandse federatie van Universiteiten (NFU) formuleerde hiervoor in overleg met vele partners 10 principes voor maatschappelijk verantwoord licentiëren.5 De NFU heeft hier onlangs een leidraad over gepresenteerd.6 Hiermee kunnen kennisinstellingen tegenprestaties vragen van bedrijven die mogelijk winst maken met de publiek gefinancierde kennis.
Kunt u aangeven waarom u FDI BioSciences BV, dat pas onlangs is opgericht, beschouwt als een geschikte overnemende partij, passend bij de publieke waarborgen? Welke rol vervult FDI in het «ecosysteem»?
De koper is onderdeel van First Dutch Innovations B.V. («FDI»), dat is ontstaan uit de samenvoeging van de bedrijvenportefeuille van het internationaal gerenommeerde onderzoeksinstituut TNO en het innovatieplatform van First Dutch. FDI is actief binnen drie kernthema’s: de energietransitie, klimaatverandering en de gezondheidszorg. Innovaties en innovatieve ondernemingen die binnen deze thema’s vallen worden binnen de FDI-structuur verder ontwikkeld en tot wasdom gebracht. Hierbij stelt FDI financieel rendement ten dienste van het maatschappelijk rendement en investeert zij voor de lange termijn. FDI streeft ernaar Intravacc B.V. binnen de FDI-groep als een zelfstandige Nederlandse onderneming te laten doorgroeien en zich verder te ontwikkelen als partner van publieke en private partijen en NGO’s.
Ook zijn andere ondernemingen binnen FDI actief (geweest) in de ontwikkeling tot (pre-)klinische fase van het onderzoek binnen de farmaceutische sector en heeft FDI ervaring op het gebied van vaccinontwikkeling.
Welke waarborgen zijn er ten aanzien van het behoud van de betreffende kennis en hoogwaardige werkgelegenheid in Nederland? Heeft de staat aan FDI beperkingen opgelegd met betrekking tot het doorverkopen van het bedrijf of verplaatsing naar het buitenland? Zo ja, welke?
De toekomstige koper is bereid zich in te zetten voor de versterking van de positie van Intravacc B.V. in het Europese ecosysteem van vaccinontwikkeling en hoogwaardige werkgelegenheid te stimuleren. De Staat heeft met de koper een beding afgesproken t.a.v. het voor een bepaalde termijn niet doorverkopen van Intravacc B.V.
Op welke wijze denkt u de zelfvoorzienendheid van Nederland op het gebied van de ontwikkeling en productie van vaccins te kunnen waarborgen?
Zoals de voormalig Minister van VWS heeft aangegeven in de schriftelijke beantwoording van vergelijkbare vragen van de Tweede Kamer7 is het van belang dat publieke en private belangen met elkaar te verbinden. Geneesmiddelenontwikkeling is complex en kostbaar, en vraagt kennis en expertise van alle betrokken partijen. Het publieke belang is zeker gediend met de ontwikkeling van nieuwe geneesmiddelen, waaronder vaccins. Er wordt daarom nu ingezet op leveringszekerheid en het verminderen van ongewenste afhankelijkheden, omdat we als Nederland en de EU niet volledig zelfvoorzienend kunnen worden voor de ontwikkeling, productie en levering van alle medische producten.
Kunt u het verkoopbesluit nog terugdraaien, gelet op het feit dat de nieuwe Tweede Kamer in meerderheid (zeer) kritisch is over de verkoop van Intravacc?
Nee, daartoe ben ik niet bereid gezien de mogelijke financiële en juridische gevolgen. Het getuigt daarnaast niet van een betrouwbare overheid als de verkoop nu teruggedraaid zou worden. Daarmee zou eveneens het aanzien van de Staat als betrouwbare partij geschaad kunnen worden.
Kunt u deze vragen binnen twee weken beantwoorden?
De vragen zijn binnen de reguliere termijn beantwoord.
Het uitnodigingsbeleid voor COVID-19 vaccinatie |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Kuipers |
|
![]() |
Kunt u concreet antwoord geven op de vraag of het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport actief betrokken is bij de inhoud van de uitnodigingen voor COVID-19-vaccinatie voor personen waarvoor door zorginstellingen geïnformeerde toestemming (informed consent) moet worden gevraagd aan cliënten? Speelt het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport hierbij wel of niet een actieve, inhoudelijke rol en zo ja, welke en middels welke instrumenten?
Zie het antwoord op vraag 1 van de schriftelijke vragen van het lid Van Haga (Groep Van Haga) van 19 september 2023. Ik heb hier niets aan toe te voegen.
Kunt u concreet antwoord geven op de vraag welke andere organisaties en/of personen inhoudelijk betrokken zijn bij het uitnodigingsbeleid voor COVID-19-vaccinatie? Waarom voldoet u niet aan het verzoek om een volledige lijst aan te leveren van organisaties en/of personen/functies die hierbij betrokken zijn? Kunt u een dergelijk overzicht alsnog geven? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 2 van de schriftelijke vragen van het lid Van Haga (Groep Van Haga) van 19 september 2023. Ik heb hier niets aan toe te voegen.
Welke «betrokken partijen» bedoelt u in uw antwoord op vraag 3 en 4 van de eerdere vragen van het lid Van Haga? Kunt een volledig overzicht geven van al deze «betrokken partijen», met hun rollen en input concreet en afzonderlijk gespecificeerd? Zo nee, waarom niet?1
Zie het antwoord op vraag 1 van de schriftelijke vragen van het lid Van Haga (Groep Van Haga) van 19 september 2023.
Kunt u uitleggen waarom de «afzender», zoals bijvoorbeeld een zorginstelling, van een vaccinatie-uitnodiging verantwoordelijk wordt gehouden voor de inhoud ervan, terwijl er geen wettelijke, inhoudelijke richtlijnen en kaders zijn waaraan dergelijke uitnodigingen moeten voldoen? Hoe wordt de volledigheid en de validiteit van de informatie in zo’n uitnodiging dan gewaarborgd en getoetst? Hoe weten betreffende «afzenders» of zij wel altijd over de juiste, wetenschappelijke, meest recente, informatie beschikken waarop zij hun vaccinatie-uitnodigingen kunnen baseren?
Zorginstellingen kunnen gebruik maken van een format voor de uitnodigingsbrief welke door het RIVM is opgesteld, in samenwerking met de GGD GHOR Nederland en de koepels van zorginstellingen. Om een geïnformeerde keuze te maken is een visuele uitleg over de coronaprik als bijlage beschikbaar evenals een vereenvoudigde versie van de bijsluiter van het COVID-19-vaccin (»t Vaccin in het Kort).
Waarom is het niet noodzakelijk dat personen binnen een zorginstelling een Beroepen in de Individuele Gezondheidszorg (BIG)-registratie hebben om geïnformeerde toestemming van een cliënt, of zijn/haar wettelijk vertegenwoordiger voor een vaccinatie te verkrijgen? Betekent dit dus dat elke werknemer/persoon binnen een zorginstelling, ongeacht zijn/haar opleiding, functie, bevoegdheid etc., bevoegd is om deze toestemming te vragen en te verkrijgen en zo ja, worden dan ook geen eisen gesteld aan de (medische) kennis die deze personen hebben met betrekking tot de vaccinatie en de handeling van het zetten van de prik bij cliënten?
Om een geïnformeerde keuze te maken krijgen bewoners van instellingen bij de uitnodiging voor een coronaprik ook een visuele uitleg over de coronaprik. Eventuele vragen en twijfels kunnen besproken worden met de behandelend arts. Bewoners van instellingen of hun wettelijke vertegenwoordiger geven op basis van de verkregen informatie al dan niet toestemming tot het laten zetten van COVID-19-vaccinatie. Het geven van toestemming voor de vaccinatie kan mondeling plaatsvinden, maar dient schriftelijk te worden vastgelegd in het EPD/Cliëntendossier door een zorgverlener. Voor het registreren van deze toestemming in het EPD/Cliëntendossier is geen BIG-registratie nodig. Door de medische dienst of de GGD-medewerker wordt in het EPD gecontroleerd of er sprake is geweest van geïnformeerde toestemming. Dit is een specifieke rapportageverplichting.
Wat houdt de controle van de verkregen geïnformeerde toestemming door «de medische dienst of de GGD-medewerker die de vaccinaties zet» concreet in? Hoe wordt getoetst of de geïnformeerde toestemming wel echt is verkregen? Is een vermelding daarvan in het elektronisch patiëntendossier (EPD) het enige bewijs en controlemechanisme en hoe wordt dan geverifieerd of er daadwerkelijk een (individueel) informatiemoment is geweest waarbij de cliënt en/of zijn/haar wettelijke vertegenwoordiger volledig op de hoogte is gesteld van alle informatie met betrekking tot de vaccinatie en de eventuele gevolgen daarvan? Waarom zijn er geen specifieke rapportageverplichtingen anders dan een aantekening in het EPD?
Zie antwoord vraag 5.
Als de informatie van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) en het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport grotendeels leidend is bij de inhoud van de uitnodiging voor een COVID-19-vaccinatie, ook voor cliënten in zorginstellingen en/of hun wettelijke vertegenwoordigers, klopt het dan dat deze informatie, niet in de laatste plaats over de mogelijke bijwerkingen, overeenkomt met de informatie in de algemene uitnodiging voor COVID-19-vaccinatie die ook voor andere bevolkingsgroepen wordt verstrekt en waarover het lid Van Haga onlangs schriftelijke vragen heeft gesteld?2
Zie mijn antwoord op vraag 4.
Zo ja, klopt het dan dus dat belangrijke informatie over mogelijke bijwerkingen in deze uitnodiging ontbreekt, terwijl deze, bijvoorbeeld, wel wordt vermeld door het Lareb? Zo ja, hebben de zorginstellingen, buiten de uitnodiging voor de COVID-19-vaccinatie, deze additionele informatie – en de andere informatie over mogelijke bijwerkingen waarover wereldwijd steeds meer bekend wordt – wel ontvangen en worden zij actief van de nieuwste wetenschappelijke bevindingen op de hoogte gebracht door het RIVM en/of het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport? Zo nee, waarom niet?
Ik verwijs naar de antwoorden op de schriftelijke vragen van het lid van Haga (Groep Van Haga) van 4 december jl. en het antwoord op vraag 4 van de huidige set schriftelijke Kamervragen.
Kunt u uitleggen waarom bovengenoemde informatie niet in de uitnodiging staat en/of aan de zorginstellingen wordt verstrekt, aangezien het hier gaat om kwetsbare mensen die vaak lijden aan (meerdere) gezondheidsproblemen en dus een risicogroep zijn voor eventuele bijwerkingen door/na coronavaccinatie? Is het niet van essentieel belang dat juist deze doelgroep en/of hun wettelijk vertegenwoordigers op de hoogte worden gesteld van dergelijke belangrijke medische informatie, zodat zij, in overleg met hun naasten en zorgverleners, een bewuste en volledig geïnformeerde keuze kunnen maken?
Ik verwijs naar de antwoorden op de schriftelijke vragen van het lid van Haga (Groep Van Haga) van 4 december jl. en het antwoord op vraag 4 van de huidige set schriftelijke Kamervragen.
Staat het zorginstellingen/zorgverleners/medewerkers van zorginstellingen vrij om hun cliënten en/of hun wettelijk vertegenwoordigers alle naar hun inzicht nodige en/of relevante informatie over coronavaccinatie en de eventuele bijwerkingen daarvan te verstrekken, of wordt hen actief door de overheid opgedragen om alleen de informatie die vanuit de overheid wordt verstrekt te gebruiken voor hun informatievoorziening?
Dit staat zorginstellingen vrij.
Wat gebeurt er met informatieverzoeken vanuit zorginstellingen bij het RIVM en/of het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport over mogelijke bijwerkingen anders/meer dan waarover vanuit de overheid informatie wordt verstrekt? Wordt extra informatie verstrekt en/of worden de verzoekers doorverwezen naar andere bronnen en zo ja, welke?
Deze verzoeken worden beantwoord en als het verzoek hier aanleiding toe geeft worden personen doorverwezen naar de website van Bijwerkingencentrum Lareb.
Is het mogelijk dat in zorginstellingen helemaal geen individuele geïnformeerde toestemming wordt gevraagd aan cliënten en/of hun wettelijk vertegenwoordigers voor COVID-19-vaccinatie, maar dat alle cliënten slechts een aantekening daarvan in hun EPD krijgen en dus zonder expliciete instemming (kunnen) worden gevaccineerd? Zo nee, hoe kunt u garanderen dat dit niet gebeurt en kunt u dit aantonen?
Het verkrijgen van geïnformeerde toestemming vóóraf aan vaccinatie is een wettelijke verplichting op grond van de Wet op de geneeskundige behandelingsovereenkomst (WGBO). Er zijn op dit moment van schrijven geen aanwijzingen dat er geen individuele toestemming wordt gevraagd.
Zijn alle medewerkers van zorginstellingen ervan op de hoogte dat er geïnformeerde toestemming moet zijn van hun cliënten en/of hun wettelijk vertegenwoordigers voordat zij een COVID-19-vaccinatie mogen ontvangen? Zo ja, zijn hier dan protocollen voor en hoe worden zorginstellingen gecontroleerd op het naleven van deze scholing aan hun medewerkers?
Informatie over het proces van vaccineren van bewoners in zorginstellingen met en zonder medische dienst is terug te vinden in de werkinstructies op de website van het RIVM. Inmiddels staan de nieuwe werkinstructies op de website van het RIVM voor de situatie in 2024.
Het betreft het proces van toestemming vragen tot aan registratie van de vaccinatie. Het uitvoeren van vaccinaties wordt gedaan door de medische dienst of een GGD-arts. Zij zijn op de hoogte van de noodzaak tot het verkrijgen van geïnformeerde toestemming en het controleren hierop.
Kunnen cliënten en/of hun wettelijk vertegenwoordigers melding doen wanneer zij van mening zijn dat er zonder (volledig) geïnformeerde toestemming is gevaccineerd? Zo ja, welke procedure geldt hiervoor, waar komen deze meldingen terecht en wat wordt daarmee gedaan?
Klachten over de gezondheidszorg kunnen worden ingediend bij een Regionaal Tuchtcollege van de Gezondheidszorg. Informatie over de procedure is terug te vinden op de website van de Tuchtcolleges.
Het bericht ‘Zeeuwse GGD wil actie van gemeenten tegen lage vaccinatiegraad kinderen’ |
|
Judith Tielen (VVD) |
|
Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Zeeuwse GGD wil actie van gemeenten tegen lage vaccinatiegraad kinderen»?1
Ja.
Deelt u de mening dat de zeer lage vaccinatiegraad van minder dan 75 procent in Zeeland zorgelijk is? Bent u het eens dat ook de landelijke cijfers zorgen baren, wetende dat slechts in twee regio's de norm van 90 procent wordt gehaald? Zijn er onderzoeksresultaten beschikbaar die aantonen wat de oorzaken zijn van deze lage vaccinatiegraden per regio en landelijk?
Ja, de huidige vaccinatiegraad zowel landelijk als in Zeeland is zorgelijk. De informatie over de vaccinatiegraad in Zeeland is afkomstig uit het jaarlijkse vaccinatiegraadrapport dat het RIVM opmaakt. Dit rapport heb ik samen met mijn voortgangsbrief over de aanpak «Vol vertrouwen in vaccinaties» op 29 juni jl.2 met uw Kamer gedeeld. Een daling van de vaccinatiegraad maakt dat de kans op uitbraken van infectieziekten toeneemt. Tegelijkertijd betekent een lagere vaccinatiegraad van een bepaald geboortecohort niet dat de immuniteit van de bevolking in zijn geheel enorm daalt. De kans op een uitbraak doet zich vooral voor als de vaccinatiegraad flink daalt gedurende een aantal jaar in een groot deel van de bevolking in een regio, waardoor de immuniteit substantieel afneemt. Dat is nu niet het geval. Het RIVM voert momenteel onderzoek uit naar verschillen in en oorzaken van de lagere vaccinatiegraden, zowel op landelijk als regionaal niveau. Dit onderzoek – waarin onder andere CBS gegevens gecombineerd worden met vaccinatiegegevens – zal inzicht geven in de sociaal-demografische determinanten van vaccinatie in Nederland. Op landelijk niveau lijkt de daling van de vaccinatiegraad deels te kunnen worden toegeschreven aan een vermindering van vertrouwen in en draagvlak voor vaccinaties. Uit een peiling die is uitgevoerd door het RIVM en waarin een vergelijking is gemaakt tussen ouders in 2022 en ouders in 2013, blijkt dat wat meer ouders negatief zijn gaan denken over vaccinaties en het RVP. De COVID-19-pandemie kan hieraan een bijdrage hebben geleverd. Internationaal wordt ook een negatieve trend ten opzichte van vertrouwen in vaccinaties waargenomen.
Hoe kijkt u naar de cijfers van Nivel die een flinke toename van kinkhoest onder kinderen laten zien? Is inmiddels vastgesteld dat er een verband is tussen de dalende vaccinatiegraad en de toename in meldingen van kinkhoest? Zo ja, wat doet u met deze constatering?2
Het aantal kinderen dat voor kinkhoest de huisarts bezocht stijgt sinds september dit jaar. Voor veel infectieziekten geldt dat sinds het begin van de COVID-pandemie de incidentie erg laag was en sinds het opheffen van de COVID-maatregelen weer toeneemt. De incidentie van kinkhoest blijft in alle leeftijdsgroepen echter ruim onder het pre-COVID-niveau. Bij zuigelingen is deze lagere incidentie mogelijk het gevolg van de invoering van maternale kinkhoestvaccinatie. Daarmee is in december 2019 gestart. Het aantal kinkhoestgevallen in 2023 is relatief het hoogst bij zuigelingen (< 1 jaar). Het grootste deel van de kinderen met kinkhoest in 2023 was zelf niet gevaccineerd, of de moeder was tijdens de zwangerschap niet gevaccineerd. De vaccinatiegraad van kinderen geboren in 2023 is nog niet bekend, de eerste voorlopige cijfers voor dit geboortecohort worden bepaald in 2025. Het is dus nog niet duidelijk of de gerapporteerde dalende trend zich voortzet. Ook vanwege informed consent zal het moeilijk te bepalen zijn. Daarmee is niet te zeggen of de recente toename van het aantal kinkhoest gevallen onder zuigelingen samenhangt met een eventuele dalende vaccinatiegraad onder kinderen geboren in 2023.
Hoe beoordeelt u de dalende trend in de vaccinatiegraad in relatie tot de aanpak «Vol vertrouwen in vaccinaties»? Ziet u reden om (onderdelen) van deze aanpak te verstevigen? Zo ja, welke verstevigingen heeft u reeds ingezet?
Zoals gedeeld in mijn voortgangsbrief op de aanpak «Vol vertrouwen in vaccinaties», zet ik in op het versterken van het vertrouwen in vaccinaties en het weer verhogen van de vaccinatiegraad. Dit wordt onderbouwd met onderzoek naar: (1) vaccinatiegraad naar subgroepen en regio’s/(deel-)gemeenten, en (2) drijfveren achter al dan niet vaccineren. Dit zal leiden tot meer gerichte en daarmee hopelijk meer effectieve inzet op het verhogen van de vaccinatiegraad. De vaccinatiegraadcijfers, zoals recent gepresenteerd, kijken naar een cohort dat een aantal jaar geleden is gevaccineerd. Er is tijd nodig om de effecten van de aanpak «Vol vertrouwen in vaccinaties» terug te zien in de gerapporteerde vaccinatiegraad. Daarbij hecht ik eraan te benadrukken dat vertrouwen in vaccinaties niet volledig maakbaar is vanuit de overheid. Mensen maken uiteindelijk zelf de keuze of zij een vaccinatie wel of niet willen halen. Zij hebben hierin een eigen verantwoordelijkheid. In mijn volgende voortgangsbrief, begin 2024, zal ik uw Kamer over de meest actuele opkomstcijfers deelnamecijfers en de aanpak «Vol vertrouwen in vaccinaties» informeren.
Hoe kijkt u nu naar uw besluit om niet te kiezen voor een maatschappelijke dialoog breder dan COVID-19 vaccinaties? Zijn (delen van) de uitkomsten ook voor andere vaccinaties relevant geweest? Bent u bereid dit besluit eventueel te herzien? Zo nee, waarom niet?
De maatschappelijke dialogen zijn opgezet om meer zicht te krijgen in de onderliggende waarden die spelen rondom vaccineren tegen COVID-19 na de acute crisis. Over deze waarden zijn mensen met elkaar en mijn ambtenaren in gesprek gegaan. Deze kennis wordt gebruikt voor verbetering van het vaccinatiebeleid. De lessen worden momenteel bijvoorbeeld bij COVID-19-vaccinatie ingezet voor fijnmazig vaccineren. De lessen zullen ook gebruikt worden om het beleid en de vaccinatieaanpak (in de toekomst) beter aan te laten sluiten op de ervaringen, wensen en behoeften van burgers door hen meer te betrekken bij het ontwikkelen van vaccinatiebeleid.
Bent u bekend met het onderzoek van Omroep Zeeland naar de uitvoering van het gemeentelijk vaccinatiebeleid? Wat is uw reactie op deze bevindingen en de reactie van wethouders dat ze wel aan de richtlijn willen voldoen, maar niet weten hoe? Bent u bereid hier als Staatssecretaris een regierol in te nemen? Zo nee, waarom niet?3
Ja, ik ben bekend met het artikel van Omroep Zeeland. De regie op de uitvoering van het lokale vaccinatiebeleid ligt primair bij gemeenten. Omdat ik de daling van de vaccinatiegraad zorgelijk vind, zet ik mij in voor de ondersteuning van gemeenten in de vorm van het faciliteren van (toegepast) onderzoek naar succesfactoren voor lokaal vaccinatiebeleid. Om meer zicht te krijgen op factoren, die de vaccinatiegraad beïnvloeden, en mogelijkheden om toegankelijkheid van vaccinatiezorg te verbeteren voert het RIVM in het kader van de aanpak «Vol vertrouwen in vaccinaties» verschillende actielijnen uit. Zo wordt er ingezet op het optimaliseren van het landelijke communicatiemateriaal en scholingsmaterialen voor JGZ professionals en wordt er epidemiologisch en sociaalwetenschappelijk onderzoek gedaan. De inzichten uit deze actielijnen moeten gemeenten, de lokale JGZ organisaties, die namens hen het vaccinatiebeleid uitvoeren, en het RIVM handvatten bieden om de vaccinatiegraad te verhogen.
Wat is de stand van zaken van het onderzoeksprogramma SocioVax? Wanneer worden de eerste resultaten en inzichten verwacht? Op welke termijn kan actie worden ingezet op basis van die inzichten?
In 2023 is het RIVM het sociaalwetenschappelijk onderzoeksprogramma SocioVax gestart. Het afgelopen jaar heeft literatuuronderzoek plaatsgevonden en zijn gesprekken gevoerd met JGZ-organisaties over communiceren over en aanbieden van vaccinaties. De eerste inzichten van dit onderzoeksprogramma komen in de loop van 2024. Vanaf dat jaar wordt samen met uitvoerende organisaties gekeken naar mogelijkheden om vaccinaties voor verschillende groepen in de samenleving toegankelijker te maken. Het doel is geleerde lessen uit het onderzoek direct te laten landen in de uitvoering.
Hoe verhoudt de steeds dalende vaccinatiegraad zich tot de uitvoering van de herziene Wet publieke gezondheid die stelt dat gemeenten formeel verantwoordelijk zijn voor de uitvoering en financiering van de vaccinaties uit het Rijksvaccinatieprogramma? Wie is verantwoordelijk voor de controlerende taak omtrent de uitvoering en besteding van de gelden?
Allereerst wil ik graag opmerken dat de vaccinatiegraad niet «steeds dalende» is geweest. Sinds de COVID-19-pandemie blijft de vaccinatiegraad inderdaad iets achter, terwijl er daarvoor juist weer sprake was van een toename na een eerdere daling. Er is geen aanleiding om te veronderstellen dat er een causaal verband is tussen de herziene Wet publieke gezondheid (Wpg) en de ontwikkeling van de vaccinatiegraad. De vaccinatiegraad is niet volledig maakbaar vanuit de overheid. Mensen maken uiteindelijk zelf de keuze of zij een vaccinatie wel of niet willen halen. Het beleid vanuit VWS is erop gericht een zo hoog mogelijke vaccinatiegraad te bereiken, waarvoor middelen via het Gemeentefonds beschikbaar zijn gesteld. Het college van B&W legt verantwoording af over de uitvoering en besteding aan de lokale gemeenteraad. De JGZ zal financiële verantwoording moeten afleggen aan gemeenten voor de besteding van deze middelen.
Kunt u een overzicht geven van hoeveel geld er naar de GGD'en gaat vanuit zowel de VWS-begroting als gemeentelijke begrotingen, uitgesplitst naar Rijksvaccinatieprogramma en jeugdgezondheidszorg? Kunt u dit overzicht geven uitgesplitst per jaar voor de jaren 2021–2024?
VWS heeft gelet op de verantwoordelijkheidsverdeling tussen Rijk en gemeenten geen overzicht van de verdeling van middelen, die gemeenten via het Gemeentefonds beschikbaar stellen aan JGZ-organisaties. VWS is stelselverantwoordelijk voor de Wet publieke gezondheid (Wpg). Gemeenten zijn op grond van deze wet verantwoordelijk voor het laten uitvoeren van het basistakenpakket jeugdgezondheidszorg, het prenataal huisbezoek en het Rijksvaccinatieprogramma door een JGZ-organisatie. Deze taken kan een gemeente in zijn geheel of gedeeltelijk bij een GGD beleggen, maar ook bij een andere organisatie, zoals een gemeentelijke dienst of private organisatie. De gemeente ontvangt voor het laten uitvoeren van deze taken een bijdrage van het Rijk via het Gemeentefonds. Voor de middelen, die via het Gemeentefonds beschikbaar komen, geldt beleids- en bestedingsvrijheid.
In onderstaande tabel zijn de overgehevelde bedragen aan het gemeentefonds wat betreft het RVP weergegeven. Er is, zoals aangegeven, geen inzicht in welk bedrag gemeenten aan het RVP uitgeven.
Vaccinaties
2021
2022
2023
2024
Uitvoering RVP (incl. informed consent)
31,7 mln.
31,7 mln.
31,7 mln
31,7 mln
MenACWY-vaccinatie
3,8 mln.
3,8 mln.
3,8 mln.
3,8 mln.
HPV-jongens
–
2,8 mln.
2,8 mln.
2,8 mln.
Maternale kinkhoestvaccinatie
–
–
–
4,4 mln.
De uitnodiging voor coronavaccinatie en de volledigheid van de informatie daarin |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Kuipers |
|
![]() |
Bent u bekend met de inhoud van de recente uitnodiging van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) voor het halen van een coronavaccinatie?
Ja.
Klopt het dat de mogelijke bijwerkingen die in deze uitnodiging staan vermeld de volgende zijn: pijn op de plek van de prik, hoofdpijn, vermoeidheid, spierpijn en koorts? Klopt het dat in geen enkele andere uitnodiging voor coronavaccinatie van het RIVM meer/andere bijwerkingen staan vermeld dan de hierboven genoemde bijwerkingen?
Ja, deze (meestal kortdurende) bijwerkingen staan vermeld in een visuele uitleg over de coronaprik die als bijlage bij de uitnodigingsbrief is meegezonden.
Klopt het dat het Lareb naast bovengenoemde bijwerkingen ook nog andere mogelijke bijwerkingen meldt, te weten: ontsteking van de hartspier of het hartzakje (Myocarditis) en ontsteking van het ruggenmerg (Myelitis transversa)?
Ja. Myocarditis en pericarditis zijn bekende zeldzame bijwerkingen van de vaccins van BioNTech/Pfizer, Moderna en Novavax. Myelitis transversa is een bekende zeldzame bijwerking van de vaccins van AstraZeneca en Janssen.
Klopt het dat er inmiddels brede wetenschappelijke consensus bestaat dat coronavaccinatie mogelijk kan leiden tot nog meer andere (ernstige en langdurige) bijwerkingen, zoals onder andere trombose, «long-vax/long-COVID», auto-immuunstoornissen?
Nee, er is geen brede wetenschappelijke consensus dat coronavaccinatie kan leiden tot post-COVID-klachten of auto-immuunziekten. Vormen van trombose, zoals trombose met trombocytopenie syndroom (TTS), zijn bekende zeldzame bijwerkingen van de vaccins van AstraZeneca en Janssen. AstraZeneca en Janssen zijn respectievelijk per 1 november 2021 en per 31 juli 2023 niet langer beschikbaar in het COVID-19-vaccinatieprogramma. Na vaccinatie met een mRNA-vaccin is TTS zeer zelden beschreven.
Kunt u uitleggen waarom de bijwerkingen die het Lareb vermeldt en andere bijwerkingen die door de (medische) wetenschap als mogelijke gevolgen van coronavaccinatie worden genoemd, niet worden vermeld in de uitnodiging van het RIVM voor de coronavaccinatie?
De bijwerkingen die in de bijlage bij de uitnodigingsbrief genoemd worden zijn de meest voorkomende bijwerkingen na coronavaccinatie. Voor meer informatie wordt verwezen naar www.mijnvraagovercorona.nl.
Kunt u uitleggen waarom in de uitnodiging van het RIVM voor coronavaccinatie ook niet verwezen wordt naar een additionele informatiebron (zoals bijvoorbeeld het Lareb, of de bijsluiters van de verschillende coronavaccins) waar mogelijke bijwerkingen van coronavaccinatie worden vermeld?
Zie antwoord vraag 5.
Worden mensen bij hun afspraak voor een coronavaccinatie actief op de hoogte gesteld van de andere mogelijke bijwerkingen, naast de bijwerkingen die staan vermeld in de uitnodiging van het RIVM? Zo nee, waarom gebeurt dit niet? Is dit niet in strijd met het beginsel van informed consent, dat voorschrijft dat personen volledig op de hoogte moeten zijn van alle aspecten van de medische behandeling die zij op het punt staan te ondergaan?
Er is een toegankelijke visuele uitleg over de coronaprik beschikbaar als bijlage bij de uitnodigingbrief. Daarin wordt verwezen naar meer informatie op www.mijnvraagovercorona.nl. Er is gedegen, onderbouwde en begrijpelijke voorlichting en informatie beschikbaar op diverse websites van de Rijksoverheid om tot een geïnformeerde keuze te komen. Als iemand een afspraak maakt voor een vaccinatie, wordt ervan uitgegaan dat diegene zich op de hoogte heeft kunnen stellen van de bijwerkingen en de risico’s die op dat moment bekend zijn.
Is informatie over bijwerkingen van het Lareb en/of zijn de bijsluiters van de coronavaccins aanwezig op de locaties waar mensen hun coronavaccinatie ontvangen? Zo nee, waarom niet?
De bijsluiters van de COVID-19-vaccins en informatie over bijwerkingen zijn online te raadplegen. Voor mensen die daar om vragen zijn op de vaccinatielocaties eventueel uitdraaien beschikbaar van het «Vaccin in het kort».
Is het personeel dat de vaccinaties toedient voorgelicht over de additionele mogelijke bijwerkingen naast de bijwerkingen die staan vermeld in de uitnodiging van het RIVM? Zo ja, over welke informatie beschikken zij, afkomstig van welke bron? Heeft het personeel dat de vaccinaties toedient de opdracht gekregen om de ontvangers volledig voor te lichten over alle mogelijke bijwerkingen van coronavaccinatie? Zo nee, waarom niet?
Zorgverleners die bevoegd zijn om te vaccineren zijn bekend met de informatie in de uitvoeringsrichtlijn COVID-19-vaccinatie van het RIVM1. Zij hebben niet de opdracht gekregen om mensen volledig voor te lichten over alle mogelijke bijwerkingen. Zie mijn antwoord op vraag 7.
Is er een protocol voor personeel dat de coronavaccinaties toedient dat voorschrijft hoe te handelen bij vragen van ontvangers over andere mogelijke bijwerkingen dan die vermeld staan in de uitnodiging van het RIVM? Zo ja, kunt u dit protocol inzichtelijk maken?
Zorgverleners die bevoegd zijn om te vaccineren kunnen de uitvoeringsrichtlijn COVID-19-vaccinatie van het RIVM raadplegen of overleggen met de verantwoordelijk arts op de vaccinatielocatie. Personen met twijfels of vragen over de COVID-19-vaccinatie kunnen ook door zorgverleners verwezen worden naar www.mijnvraagovercorona.nl.
Is het personeel dat de coronavaccinaties toedient actief geïnstrueerd om bij vragen over mogelijke bijwerkingen slechts de bijwerkingen te noemen die vermeld staan in de uitnodiging van het RIVM, of zijn er geen informatie- en voorlichtingsrestricties opgelegd van hogerhand? Indien die er wel zijn, kunt dan uitleggen waarom dat zo is?
Nee.
Vindt u niet dat het RIVM in gebreke blijft door niet in ieder geval de twee ernstige mogelijke bijwerkingen van coronavaccinatie die door het Lareb wel worden vermeld, op te nemen in de uitnodiging voor coronavaccinatie? Verzaakt het RIVM hiermee niet de plicht om de burger goed en volledig te informeren? Zo nee, waarom vindt u van niet?
Er is gekozen om de meest voorkomende bijwerkingen na een coronavaccinatie te vermelden in de visuele uitleg over de coronaprik als bijlage bij de uitnodigingsbrief. Het risico op myocarditis of pericarditis is groter na een infectie met het coronavirus dan na vaccinatie. Zeldzame gevallen van myocarditis en pericarditis worden vooral gezien bij jongens en jongere mannen tussen 12 en 40 jaar. De burger wordt geïnformeerd over zeer zeldzame bijwerkingen als myocarditis en pericarditis via de websites van de Rijksoverheid. Myelitis transversa is een bekende zeldzame bijwerking van de vaccins van AstraZeneca en Janssen. AstraZeneca en Janssen zijn respectievelijk per 1 november 2021 en per 31 juli 2023 niet langer beschikbaar binnen het COVID-19-vaccinatieprogramma.
Bent u niet van mening dat het RIVM zich met deze uitnodiging en de summiere informatievoorziening daarin schuldig maakt aan het verspreiden van desinformatie, aangezien de verstrekte informatie niet volledig is en een vertekend beeld schetst van de (mogelijke) realiteit als gevolg van het ontvangen van een coronavaccinatie? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik deel het beeld dat de informatievoorziening summier zou zijn niet.
Bent u voornemens het RIVM aan te spreken op de onvolledige informatie in de uitnodiging voor coronavaccinatie, teneinde ervoor te zorgen dat deze zo snel mogelijk wordt aangepast? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik zie hier geen noodzaak toe.
Designerdrugs die teruggegeven moeten worden aan de eigenaar |
|
Songül Mutluer (PvdA) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «De gemeente Zaanstad moet de 1.100 kilo designerdrugs die onlangs in een bedrijfspand werd aangetroffen, teruggeven aan de eigenaar»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat door het ontbreken van een molecuul in de chemische samenstelling 1.100 kilo designerdrugs ter waarde van 6 à 8 miljoen euro niet onder de Opiumwet vallen en teruggegeven moeten worden? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom deelt u die mening niet?
Hoe vaak is het tot op heden in Nederland voorgekomen dat verdachten van het produceren van designerdrugs ondanks dat ze zijn gesnapt bij productie van deze drugs, hun waar/grondstoffen terug hebben gekregen vanwege het feit dat die drugs niet in de Opiumwet zijn opgenomen?
Een totaal overzicht van NPS dat bij de eigenaar/bezitter blijft, is niet te achterhalen, omdat NPS geen strafbare gedragingen betreffen als de betreffende stof niet op lijst I of lijst II bij de Opiumwet staat. Het komt het meest voor dat de stoffen ter plaatse al meteen niet in beslag genomen kunnen worden, omdat de strafbaarheid ontbreekt. De politie registreert geen legale stoffen of legale situaties.
Deelt u de mening dat als hier niet wordt voorkomen dat vanwege een kleine afwijking in de chemische samenstelling criminelen zich met miljoenen kunnen blijven verrijken, de volksgezondheid in gevaar kan worden gebracht? Zo nee, waarom deelt u die mening niet?
Door kleine structurele veranderingen in de chemische structuur van illegale drug aan te brengen, ontstaat een nieuw en nog legaal psychoactief middel met vergelijkbare effecten als illegale drugs. De NPS vormen daarmee potentieel een bedreiging voor de volksgezondheid. De productie van NPS is aan geen enkele vorm van kwaliteitscontrole onderworpen en er is nog relatief weinig onderzoek gedaan naar de gezondheidseffecten van het gebruik van deze middelen. Dit maakt dat gebruikers van NPS zich blootstellen aan mogelijk grote gezondheidsrisico’s.
Bestaan er op dit moment concrete juridische of bestuurlijke mogelijkheden om ervoor te zorgen dat criminelen die steeds creatiever worden met drugs die niet onder de Opiumwet vallen weg kunnen komen met dit soort praktijken? Zo ja, welke zijn dat? Zo nee, zou indien de wet waarmee een generieke derde lijst aan de Opiumwet wordt toegevoegd (Kamerstuk 36 159) in werking zijn getreden die mogelijkheid wel hebben bestaan?
Het toevoegen van een individuele NPS aan een van de Opiumwetlijsten neemt doorgaans veel tijd in beslag. Met het wetsvoorstel wordt voorgesteld de Opiumwet te wijzigen door aan de bestaande lijsten I en II een lijst IA toe te voegen. Deze lijst IA bevat een drietal stofgroepen waarvan de chemische structuur is afgeleid van meerdere substanties met een psychoactieve werking die op lijst I (harddrugs) van de Opiumwet staan vermeld. Het is dan moeilijker of zelfs onmogelijk om nieuwe legale varianten te ontwerpen, die voor de gebruiker een vergelijkbare werking hebben als het verboden middel.
Deze designerdrugs vallen nu doorgaans niet onder de Opiumwet. Ze zijn dan strafrechtelijk niet verboden en daarom kan er op dit moment niet strafrechtelijk of bestuurlijk worden gehandhaafd
Welke, desnoods tijdelijke, handvatten kunt u op dit moment aan politie en burgemeesters bieden? Bent u daar al over in gesprek? Zo nee, bent u bereid om dat zo snel mogelijk te doen?
Het gaat hier om NPS die veelal als «research chemicals» worden aangeboden. Als deze stoffen niet verboden zijn op grond van de Opiumwet kan er niet strafrechtelijk of bestuurlijk tegen worden opgetreden. Voor stoffen die de strafbaarstelling van de Opiumwet vallen, geldt de Warenwet. De Warenwet omvat slechts regels voor productveiligheid, waardoor ze wel een CLP (Classificatie, Labeling en Verpakking)-etiket moeten bevatten. De Warenwet biedt echter geen grond voor bijvoorbeeld strafrechtelijke inbeslagname.
Kunnen deze vragen, gelet op de urgentie, binnen één week beantwoord worden?
Nee, één week is onhaalbaar gebleken. Op 20 december 2023 heeft het plenaire debat over dit wetsvoorstel in uw Kamer plaatsgevonden. Op 16 januari 2024 zal in uw Kamer gestemd worden over het wetsvoorstel.
De vernietiging van persoonlijke beschermingsmiddelen en medische hulpmiddelen die zijn ingekocht ten behoeve van het bestrijden van de coronacrisis |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Klopt het dat er op 4 april 2023 een transport met mondneusmaskers naar het afvalverwerkingsbedrijf PreZero Recycling Services Zuid uit Amsterdam is gegaan, in opdracht van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport?
Dat klopt.
Klopt het dat bij dat transport in totaal 947.800 mondneusmaskers vervoerd zijn naar ProZero?
Dat klopt.
Kunt u aangeven wanneer de opdracht voor dit transport is gegeven, door wie, wie hiervoor heeft getekend en op basis van welke bevoegdheid?
Deze opdracht komt voort uit de goederen-exitstrategie rond de afbouw van de noodvoorraad persoonlijke beschermingsmiddelen (PBM) waarover uw Kamer op 10 december 2021 is geïnformeerd door de toenmalig Staatssecretaris van het Ministerie van VWS. Allereerst zijn goederen zoveel mogelijk gedoneerd of verkocht. Goederen die niet meer in aanmerking kwamen voor verkoop of donatie zijn duurzaam verwerkt. In december 2022 is er een eerste Europese aanbesteding voor duurzame verwerking gepubliceerd. Deze aanbesteding betrof alleen goederen met een verstreken houdbaarheidsdatum. De uitkomst van deze aanbesteding was dat er twee overeenkomsten zijn gesloten. De opdracht voor dit transport vloeit voort uit één van deze twee overeenkomsten. Zie https://www.tenderned.nl/aankondigingen/overzicht/279740/details.
Welke bewindspersonen waren op de hoogte van dit transport en de vernietiging van deze mondneusmaskers en is het kabinet hierover (vooraf) geïnformeerd?
Deze opdracht vloeit voort uit de uitvoering van de goederen-exitstrategie rond de afbouw van de noodvoorraad persoonlijke beschermingsmiddelen (PBM) waarover uw Kamer op 10 december 20211 is geïnformeerd door de toenmalig Staatssecretaris van het Ministerie van VWS. In deze brief is aangegeven dat goederen zoveel mogelijk gedoneerd of verkocht worden en dat goederen die niet meer in aanmerking komen voor verkoop of donatie duurzaam worden verwerkt.
In december 2022 is er een eerste Europese aanbesteding voor duurzame verwerking gepubliceerd. De opdracht voor dit transport komt voort uit één van de overeenkomsten die daarop gesloten zijn.
Is sprake geweest van een aanbestedingsprocedure voor de vernietiging van de mondneusmaskers die op 4 april 2023 naar ProZero zijn getransporteerd en kunt u deze inzichtelijk maken?
Ja. Er is een Europese aanbesteding volgens de openbare procedure gepubliceerd. Zie https://www.tenderned.nl/aankondigingen/overzicht/279740/details.
Kunt u aangeven waarom deze mondneusmaskers vernietigd moesten worden? Was dat omdat deze persoonlijke beschermingsmiddelen «over de datum» waren geraakt en zo ja, wat is de oorzaak dat deze persoonlijke beschermingsmiddelen niet op tijd zijn gebruikt?
De goederen zijn duurzaam verwerkt vanwege de verstreken houdbaarheidsdatum.
Bij de uitgave van PBM is steeds gekeken naar de houdbaarheidsdatum. Middelen met de kortste houdbaarheid gingen als eerste het magazijn uit. Middelen die uitgeleverd werden moesten een houdbaarheidsdatum van minimaal een maand hebben. De markt voor PBM heeft zich inmiddels al geruime tijd hersteld en zorgaanbieders kunnen PBM bij hun reguliere leveranciers inkopen.
De centrale voorraad is dusdanig groot dat het niet mogelijk is gebleken om alle middelen voor het verstrijken van de houdbaarheidsdatum uit te leveren aan de zorg of een andere goede bestemming te geven via verkoop of donatie.
Betreft het hier mondneusmaskers die waren ingekocht als gevolg van/voor de coronacrisis?
Ja.
Kunt u aangeven bij welke leverancier de mondneusmaskers die op 4 april 2023 op transport zijn gegaan, zijn ingekocht en tegen welke prijs per stuk? Gaat het om meerdere deals bij meerdere leveranciers en zo ja, kunt u gespecificeerd aangeven welke leveranciers? Wanneer zijn deze deals gesloten en wie heeft daar bij het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en/of de rijksoverheid voor getekend en tegen welke prijs per stuk?
In dit transport zaten mondneusmaskers van vijf verschillende leveranciers: ADM, CCC Europe, Fresco Farma, Koninklijke Auping b.v. en Splendid Group.
Het betrof orders die in april en mei 2020 zijn geplaatst. De inkoopprijs van deze vracht betreft € 429.505,21. Dit is exclusief transportkosten.
Zijn er, behalve mondneusmaskers, op 4 april 2023, nog andere persoonlijke beschermingsmiddelen en/of medische hulpmiddelen die ingekocht zijn ten behoeve van de coronacrisis op transport gegaan om vernietigd te worden? Zo ja, om welke en hoeveel persoonlijke beschermingsmiddelen en/of medische hulpmiddelen gaat het en zijn deze ook naar ProZero getransporteerd? Kunt u hiervan een gespecificeerd overzicht en een opdrachtbevestiging met daarbij behorende kosten geven?
Ja, er zijn ook andere persoonlijke beschermingsmiddelen verwerkt: desinfectants, brillen, chirurgische maskers, FFP maskers, KN95 maskers, handschoenen, jassen en schorten. De hoeveelheden worden door de uitvoerder van de goederen-exitstrategie, het Landelijk Consortium Hulpmiddelen (LCH), maandelijks gepubliceerd op www.lchulpmiddelen.nl. De inkoop van duurzame verwerking heeft plaatsgevonden door middel van meerdere Europese aanbestedingen, allen volgens de openbare procedure. PreZero is een partij waarmee overeenkomsten zijn gesloten voor het afvoeren en duurzaam verwerken van producten uit de noodvoorraad. Daarnaast zijn er nog drie bedrijven die één of meerdere overeenkomsten gegund hebben gekregen.
Bij Bureau LCH zijn overeenkomsten aanwezig met de afvalverwerkers. De verwerkingskosten zijn onderdeel van de overeenkomsten met de betreffende dienstverlener, deze afspraken zijn commercieel vertrouwelijk.
Op welke datums hebben er nog meer transporten plaatsgevonden van persoonlijke beschermingsmiddelen en/of medische hulpmiddelen, die zijn ingekocht ten behoeve van de coronacrisis, in opdracht van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport naar ProZero en/of andere afvalverwerkingsbedrijven? Klopt het dat maandenlang meerdere transporten met persoonlijke beschermingsmiddelen en medische hulpmiddelen ter vernietiging hebben plaatsgevonden?
De handdesinfectiemiddelen zijn in augustus 2022 verwerkt. Vanaf 15 februari 2023 is het Landelijk Consortium Hulpmiddelen (LCH) bezig met het duurzaam laten verwerken van goederen. De aanbesteding betrof goederen waarvan de houdbaarheidsdatum is verstreken en goederen die door veranderende wet- en regelgeving niet meer voldoen aan de juiste kwaliteitseisen. Er zijn inmiddels zo’n 2.500 transporten geweest om goederen duurzaam te verwerken.
Zo ja, kunt u voor al deze transport,- en vernietigings/verwerkingsopdrachten de aanbestedingsprocedures inzichtelijk maken?
Het Landelijk Consortium Hulpmiddelen (LCH) heeft Europese aanbestedingen gedaan:
Kunt u gespecificeerd overleggen om welke transportopdrachten vanuit het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en/of de rijksoverheid het precies gaat, op welke datums, welke en hoeveel persoonlijke beschermingsmiddelen en/of medische hulpmiddelen dit betrof, tegen welke prijs per stuk deze zijn ingekocht en hoeveel deze transportopdrachten en de vernietigingsopdrachten, gezamenlijk en afzonderlijk, hebben gekost?
Informatie over de aanbestedingsprocedures voor duurzame verwerking is gepubliceerd via de in antwoord 11 genoemde links. De verwerkingskosten zijn onderdeel van de overeenkomsten met de betreffende dienstverlener, deze afspraken zijn commercieel vertrouwelijk.
Kunt u aangeven welke transportbedrijven de transporten van persoonlijke beschermingsmiddelen en/of medische hulpmiddelen die vernietigd moesten worden, hebben verzorgd?
Nee. In alle uitgevoerde Europese Aanbestedingen was de scope afvoeren en duurzaam verwerken, het afvoeren (transporteren) is niet separaat aanbesteed. De opdrachtnemer mocht voor het transport onderaannemers inzetten.
Voor welk totaalbedrag zijn persoonlijke beschermingsmiddelen en medische hulpmiddelen ten behoeve van de coronacrisis ingekocht en voor welk totaalbedrag zijn (tot nu toe) persoonlijke beschermingsmiddelen en medische hulpmiddelen, die waren ingekocht voor de coronacrisis, vernietigd?
Voor het antwoord over de inkoop van goederen tijdens de COVID19-crisis verwijs ik u naar het onderzoek van Deloitte: Hulpmiddelenbeleid in de gezondheidszorg | Tweede Kamer der Staten-Generaal, voor de gevraagde informatie over de verwerking van goederen naar de bij vraag 11 genoemde aanbestedingsprocedures.
Is er door het Ministerie van Volkgezondheid, Welzijn en Sport en/of het kabinet op enige wijze melding gemaakt van de grote hoeveelheden mondneusmaskers en/of andere persoonlijke beschermingsmiddelen en medische hulpmiddelen die vernietigd moesten worden aan de Kamer? Zo nee, waarom is hieraan geen ruchtbaarheid gegeven en/of verantwoording over afgelegd?
Over de uitvoering van de goederen-exitstrategie rond de afbouw van de noodvoorraad persoonlijke beschermingsmiddelen (PBM) is uw Kamer op 10 december 20212 geïnformeerd. Zie voor de actuele cijfers www.lchulpmiddelen.nl.
Vindt u niet dat aangezien deze producten zijn ingekocht met gemeenschapsgeld en er tijdens de coronacrisis bovendien 5,1 miljard euro ongespecificeerd «verdwenen» is, dat de Kamer geïnformeerd had moeten worden over de vernietiging van deze producten, zodat de gang van zaken bevraagd en gecontroleerd had kunnen worden? Zo nee, waarom niet?
Over de uitvoering van de goederen-exitstrategie rond de afbouw van de noodvoorraad persoonlijke beschermingsmiddelen (PBM) is uw Kamer op 10 december 20213 geïnformeerd.
Kunt u aangeven of de persoonlijke beschermingsmiddelen en medische hulpmiddelen die zijn ingekocht voor de coronacrisis, maar die moesten worden vernietigd, duurzaam zijn verwerkt? Zo ja, op welke manier is dat gebeurd en hoeveel heeft deze duurzame manier van verwerken gekost ten opzichte van wanneer een minder duurzame verwerkingsmethode zou zijn gebruikt?
Het principe van duurzaam verwerken maakt onderdeel uit van alle uitgevoerde aanbestedingen (zie antwoord 11). Er is dan ook geen vergelijking mogelijk met de hypothetische situatie waarin besloten zou zijn voor het niet-duurzaam verwerken.
Kunt u aangeven wat de schade is voor het milieu, bijvoorbeeld door CO2-uitstoot, als gevolg van het vernietigen en verwerken van deze grote hoeveelheden persoonlijke beschermingsmiddelen en medische hulpmiddelen?
Nee dat is mij niet bekend. Wel wil ik nogmaals benadrukken dat het op een duurzame manier verwerken van de goederen expliciet onderdeel is van alle aanbestedingsprocedures.
Kunt u aangeven hoeveel de vernietiging van alle persoonlijke beschermingsmiddelen en/of medische hulpmiddelen ten behoeve van de coronacrisis die vernietigd moesten worden tot nu toe per hoofd van de bevolking heeft gekost?
Informatie over de aanbestedingsprocedures voor duurzame verwerking zijn gepubliceerd via de in antwoord 11 genoemde links.
Hoeveel personeels,- en proceskosten zijn er door de rijksoverheid gemaakt voor het transporteren en laten vernietigen van persoonlijke beschermingsmiddelen en medische hulpmiddelen die tot nu toe vernietigd hebben moeten worden?
Onderzoek wijst uit dat de kosten van een Europese Aanbesteding ongeveer 30.000 euro per procedure bedragen. Er zijn vijf aanbestedingsprocedures geweest voor de verwerking van de goederen.
Is getracht de persoonlijke beschermingsmiddelen en/of medische hulpmiddelen die vernietigd hebben moeten worden eerst nog voor een ander doel in te zetten? Zo ja, kunt u aangeven hoeveel van deze producten ingezet zijn voor een ander doel dan de coronacrisis en hoe groot het overschot in totaal precies is geweest?
Ja. De goederen-exitstrategie kent drie pijlers: verkoop, donaties en duurzaam verwerken. Uitgangspunt is: zoveel als mogelijk verkopen en doneren. Pas als blijkt dat er geen andere opties zijn, wordt overgegaan op duurzaam verwerken. De actuele gegevens over donaties, verkoop en verwerking zijn te vinden op Uitgegeven middelen | Actuele voorraden | LCH (lchulpmiddelen.nl).
Hoeveel persoonlijke beschermingsmiddelen en/of medische hulpmiddelen die zijn ingekocht ten behoeve van de coronacrisis liggen op dit moment nog ongebruikt opgeslagen en zijn hiervoor door het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport al overeenkomsten gesloten om deze te vernietigen/verwerken? Zo ja, kunt u de aanbestedingsprocedures, de opdrachtbevestigingen en bijbehorende kosten daarvan gespecificeerd overleggen?
De voorraad PBM/MHM wordt maandelijks geactualiseerd op Actuele voorraden | LCH (lchulpmiddelen.nl). Informatie over de aanbestedingsprocedures voor duurzame verwerking zijn gepubliceerd via de in antwoord 11 genoemde links.
Het bericht ‘Provincie stond jarenlang toe dat Tata-fabriek kankerverwekkende stoffen lekte’ |
|
Eva van Esch (PvdD) |
|
Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het nieuwsbericht «Provincie stond jarenlang toe dat Tata-fabriek kankerverwekkende stoffen lekte»?1
Ja.
Wat is uw reactie op het feit dat de provincie Noord-Holland al sinds 1983 wist dat er illegaal te veel kankerverwekkende polycyclische aromatische koolwaterstoffen (paks) langs de ovendeuren van de Kooksfabriek 2 weglekten, maar dat Tata Steel deze deuren pas in 2007 (ruim twintig jaar later!) hoefde te vervangen?
Voor het antwoord op uw vraag heb ik contact gezocht met de provincie Noord-Holland. Er is indertijd (kennelijk) een afweging gemaakt om deze maatregel bij de Kooksgasfabriek 2 later te nemen dan we vandaag de dag zouden doen, of het was indertijd niet mogelijk om deze maatregel eerder af te dwingen. Hoe dit in het verleden precies is gegaan ben ik niet nagegaan.
Wat is uw reactie op het feit dat de provincie Noord-Holland in 1988 een overeenkomst sloot met Tata Steel met betrekking tot milieumaatregelen, maar dat hierin geen afspraken zijn gemaakt om de deurlekkages tegen te gaan, waardoor de oude ovendeuren nog jarenlang kankerverwekkende stoffen hebben gelekt?
Voor het antwoord op uw vraag heb ik contact gezocht met de provincie Noord-Holland. Er is indertijd (kennelijk) een afweging gemaakt om deze maatregel bij de Kooksgasfabriek 2 niet op te nemen in het milieuconvenant.
Wat is uw reactie op het feit dat de provincie dus ruim twintig jaar lang heeft toegestaan dat er kankerverwekkende stoffen door de lekkende ovendeuren in het milieu en de leefomgeving van omwonenden terecht zijn gekomen?
Voor het antwoord op uw vraag heb ik contact gezocht met de provincie Noord-Holland. Er is indertijd (kennelijk) een afweging gemaakt om deze maatregel bij de Kooksgasfabriek 2 later te nemen dan we vandaag de dag zouden doen, of het was indertijd niet mogelijk om deze maatregel eerder af te dwingen. Hoe dit in het verleden precies is gegaan ben ik niet nagegaan. Zie verder het antwoord op vraag 5.
Wat is uw reactie op de uitspraak van Jacob de Boer, toxicoloog, dat de uitstoot van paks door de staalfabriek in eerdere decennia sterk heeft bijgedragen aan het relatief grote aantal kankergevallen in de IJmond?
Verschillende rapporten hebben inmiddels dit risico duidelijk gemaakt (waaronder ook het recent RIVM rapport «De bijdrage van Tata Steel Nederland aan de gezondheidsrisico’s van omwonenden en de kwaliteit van hun leefomgeving»). Zoals ik in eerdere antwoorden op vragen van uw Kamer heb aangegeven (Kamerstuk 30 175, nr. 448), is de concentratie van PAK’s in de leefomgeving in de afgelopen decennia fors afgenomen. In het meest recente Datarapport Luchtkwaliteit IJmond2 is te zien dat op het meetpunt in Wijk aan Zee de concentratie van BaP, wat een markerstof is voor PAK, in 2012 0,7 ng/m3 was en in 2022 0,2 ng/m3.
Vindt u, in het licht van het feit dat de provincie Noord-Holland ruim twintig jaar heeft toegestaan dat Tata Steel kankerverwekkende stoffen naar de omgeving lekte, dat de overheid de gezondheid van omwonenden van Tata Steel goed heeft beschermd in de afgelopen decennia?
In het verleden zijn in de context van de toen geldende wet- en regelgeving en de toen heersende maatschappelijke opvattingen bepaalde keuzes gemaakt. Door de jaren heen zijn wettelijke voorschriften en vergunningen aangescherpt en zijn er meerdere maatregelen genomen om de uitstoot te verminderen. De in het artikel genoemde vergunning over de deuren van Kooksfabriek 2 is daar een voorbeeld van.
Zijn alle lekkende deuren op het Tata Steel-complex inmiddels inderdaad vervangen voor niet lekkende exemplaren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u aangeven welke deuren wanneer zijn vervangen? . Bent u van mening dat de landelijke overheid, met de kennis van nu, had moeten ingrijpen, zodat de lekkende ovendeuren eerder werden vervangen? Zo nee, waarom niet?
Voor het antwoord op uw vraag heb ik contact gezocht met de OD NZKG. De deuren worden conform het inspectie en onderhoudssysteem van Tata Steel periodiek vervangen. Daarnaast worden de deuren die vervangen worden voorzien van een extra dikke betonlaag om lekkages langs de randen te voorkomen.
Door Tata Steel wordt ieder kwartaal een overzicht van alle uitgevoerde en geplande onderhoudswerkzaamheden om de deuremissies te beperken toegestuurd aan de OD NZKG om aan te tonen dat aan de eisen wordt voldaan.
Bent u het ermee eens dat de vergunning van de Kooksfabriek 2 per direct moet worden ingetrokken en dat niet moet worden gewacht, totdat Tata Steel pas in 2030 zelf de installatie een keertje sluit? Zo nee, waarom staat u toe dat nog een hele generatie in de IJmond moet opgroeien met de giftige uitstoot van Tata Steel?
De kennis van nu was destijds niet beschikbaar. In het verleden zijn in de context van de toen geldende wet- en regelgeving en de toen heersende maatschappelijke opvattingen bepaalde keuzes gemaakt. Dat gaat met de kennis van nu geen verschil meer maken. Ik richt me liever op wat we nu wel kunnen doen.
Bent u ervan op de hoogte dat uit cijfers van Tata Steel zelf blijkt dat in 2021 uit de nieuwe deuren tien keer minder schadelijke stoffen lekten dan bij de oude deuren nog was toegestaan?
Het is aan het bevoegd gezag, in dit geval de provincie Noord-Holland, bij overtredingen handhavend op te treden. Of en wanneer de stap gezet moet worden om een vergunning in te trekken is ook aan het bevoegd gezag. Het bevoegd gezag moet bij het overwegen van intrekken kijken naar de mogelijkheden binnen de huidige wet- en regelgeving. Een vergunning intrekken is een zwaarwegende vorm van handhaving die goed onderbouwd moet kunnen worden.
De in het NU.nl artikel genoemde uitstoot van het verleden is niet representatief voor de huidige uitstoot van het bedrijf. In het recente RIVM onderzoek is de impact van de huidige uitstoot van Tata Steel op de gezondheid van omwonenden berekend. Dit onderzoek dient als de basis om te kijken hoe we de impact op de gezondheid van omwonenden zo effectief en snel mogelijk kunnen verminderen. In dit kader zal ook de Expertgroep Gezondheid IJmond een advies uitbrengen. Met deze rapporten en adviezen in de hand is mijn doel om de impact van Tata Steel op de gezondheid van omwonenden zo snel mogelijk te verbeteren.
Vindt u de cijfers van Tata Steel betrouwbaar, wetende dat de meetapparatuur van Tata Steel onjuist geijkt is2 en wetende dat er nog steeds een onverklaard verschil is (tot wel een factor 5) tussen de door Tata berekende en de door het RIVM gemeten uitstoot van schadelijke stoffen3?
Voor het antwoord op uw vraag heb ik contact gezocht met de OD NZKG. Uit de elektronische milieujaarverslagen over 2021 en 2022 blijkt geen verlaging van de emissies omdat uitgegaan wordt van kengetallen.
Wanneer wordt de claim van Tata Steel dat de uitstoot van kankerverwekkende paks tussen 2019 en 2022 zou zijn gehalveerd, waarvoor Tata Steel door de Reclame Code Commissie op de vingers is getikt4, eindelijk geverifieerd?
Het genoemde verschil gaat volgens het RIVM over de berekende en gemeten concentratiebijdragen van de verschillende stoffen, niet over de uitstoot van de stoffen. De concentratiebijdragen zijn wel door het RIVM berekend op basis van emissies en emissiekenmerken aangeleverd door Tata Steel.
De OD NZKG controleert de cijfers van Tata Steel (die in het elektronisch – Milieu Jaarverslag, E-MJV) worden geleverd op o.a. betrouwbaarheid.
Een e-MJV bevat de stoffen die volgens een stoffenlijst5 moeten worden gerapporteerd. Indien de drempelwaarde wordt overschreden van één of meer stoffen op de stoffenlijst, dan moeten de emissies van deze stof(fen) worden gerapporteerd. Dit mag op basis van metingen, kengetallen, schattingen enzovoorts. Daar zijn allerlei regels voor. Niet goedgekeurde meetgegevens mogen niet als meting worden gebruikt in het e-MJV. Een verklaring voor het verschil van de factor 5 in concentratiebijdragen kan aan verschillende omstandigheden liggen, zoals de bronkenmerken waaronder hoogte waarop de uitstoot vrijkomt en de warmte van de uitstoot. Het hoeft niet te betekenen dat er een factor 5 meer wordt uitgestoten. In het rapport «De bijdrage van Tata Steel Nederland aan de gezondheidsrisico's van de omwonenden en de kwaliteit van hun leefomgeving6» is ingegaan op verschillen tussen gemeten en berekende concentratiebijdragen.
Wanneer worden de volledige meetgegevens beschikbaar van de diffuse en gekanaliseerde schadelijke uitstoot bij de ovens van de Kooksfabriek 2, zodat het onverklaarde verschil tussen de berekende en gemeten uitstoot van Tata Steel kan worden verklaard?
Voor het antwoord op uw vraag heb ik contact gezocht met de OD NZKG. De reductieclaim zal in het e-MJV uit 2022 deels zichtbaar worden en op basis van de e-MJV’s uit de jaren daarna definitief geverifieerd kunnen worden om te kunnen spreken over een structurele reductie. De OD NZKG werkt momenteel aan een memo voor een eerste inzicht waarbij het e-MJV 2022 versus het e-MJV 2019 op jaarvrachten wordt vergeleken. Op basis van deze vergelijking kan worden aangegeven wat de reductie is geweest tussen deze twee jaren.
De claim die Tata Steel doet is gebaseerd op een proefsituatie uit een proevenprogramma dat het bedrijf uitvoert. Dit geeft nog geen beeld of sprake is van een aantoonbare structurele reductie. Wel zal kunnen worden aangeven wat de reductie is op basis van de gegevens uit de eerdergenoemde e-MJV’s.
Klopt het dat de omgevingsdienst het lekken van paks bij de ovendeuren probeert te meten, maar dat een onderzoek hiernaar (dat een jaar geleden is aangekondigd) nog steeds niet is uitgevoerd? Zo nee, hoe zit dit dan?
Voor het antwoord op uw vraag heb ik contact gezocht met de OD NZKG. In opdracht van de OD zijn eind juni 2023 door een geaccrediteerd meetbureau de eerste diffuse emissiemetingen uitgevoerd. Het resterende deel van de diffuse emissiemetingen en de herhaalmeting voor zware metalen bij batterij 23 stonden gepland voor eind oktober, maar zijn op het laatste moment geannuleerd door Tata Steel. Tata Steel heeft aangegeven de veiligheid van de meetploeg niet voldoende te kunnen borgen. De OD NZKG heeft hierdoor de metingen niet kunnen uitvoeren. De OD NZKG vindt het belangrijk dat de metingen ondanks deze omstandigheden zo spoedig mogelijk doorgang vinden en zoekt naar uitvoerbare oplossingen. De overige diffuse emissiemetingen zijn voorbereid en worden, indien de weersomstandigheden het toelaten, in het eerste kwartaal van 2024 uitgevoerd. Dit heeft echter niet tot doel om een verschil tussen «berekende en gemeten uitstoot van Tata Steel» te verklaren. Het doel van de metingen is om inzicht te hebben in de bijdrage van de luchtemissies van de verschillende bronnen om de geuroverlast te verminderen. Deze metingen komen nog voort uit het intensief toezichtstraject kooksgasfabriek 2.8
Gaat u met de provincie in gesprek om ervoor te zorgen dat het lekken van schadelijke stoffen bij de ovendeuren alsnog onafhankelijk en transparant wordt gemeten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe en wanneer gaat u dit doen?
De OD NZKG voert met regelmaat eigen metingen uit op het terrein van Tata Steel naar de emissies vanuit de verschillende installaties. Het meten van gekanaliseerde en diffuse emissies van de Kooksfabriek 2 loopt inderdaad al geruime tijd. Een deel van deze metingen is uitgevoerd. Dat geldt niet voor de meting die de deuremissies bij de ovendeuren omvat.
De meting zal geen exacte getallen opleveren voor specifiek de deuremissies, maar een kwalitatief inzicht geven van het geheel aan diffuse emissies uit de deuren, vulgaten en een aantal andere bronnen. Om deze meting uit te voeren zijn bepaalde meteo-omstandigheden nodig, wat gecombineerd met de volle agenda’s van meetbureaus het uitvoeren van de metingen erg complex maakt.
Wanneer wordt er door het RIVM weer een vervolgmeting gedaan naar neerdalend stof op alle relevante punten in de omgeving van Tata Steel?
Nee, dit is niet nodig. De OD NZKG gaat deze metingen al uitvoeren.
Herinnert u zich dat onder andere het lid Van Esch vragen heeft gesteld over een nieuwsbericht waaruit bleek dat de Kooksfabriek 2 verkeerd is gebouwd, waardoor de installatie vanaf de eerste dag rookt en lekt aan alle kanten?5 En herinnert u zich dat u aangaf dat de omgevingsdienst geen aanwijzingen heeft gevonden voor mogelijke constructiefouten bij de Kooksfabriek 2 van Tata Steel?6
Op dit moment is deze meting voorzien voor de tweede helft van 2024, omdat dan naar verwachting verschillende maatregelen bij Tata Steel zijn uitgevoerd die zijn bedoeld om de emissie van het onderzochte grofstof te verminderen. Daarmee kan dan een goede vergelijking gemaakt worden met de eerdere onderzoeken.
Hoe verhoudt het nieuws dat er ruim twintig jaar lang illegaal te veel kankerverwekkende stoffen langs de ovendeuren van Kooksfabriek 2 weglekten zich tot de conclusie van de omgevingsdienst dat er geen aanwijzingen zijn voor mogelijke constructiefouten bij de Kooksfabriek 2?
Ja.
Is er bij het onderzoek dat de omgevingsdienst heeft gedaan naar constructiefouten bij Kooksfabriek 2 ook gekeken naar lekkende ovendeuren? Zo nee, waarom niet en kan dit dan alsnog gebeuren? Zo ja, hoe kan het dan dat de lekkende ovendeuren niet zijn aangemerkt als een constructiefout?
Voor het antwoord op uw vraag heb ik contact gezocht met de OD NZKG. Dat er geen constructiefouten zijn betekent niet dat er geen PAK emissie is. De constructie van de fabriek ziet op andere zaken dan deurlekkages. Zie ook het antwoord op vraag 19.
Bent u het ermee eens dat wanneer er structureel kankerverwekkende stoffen langs deuren van installaties lekken, dit een fout is in de constructie? Zo nee, waarom niet en hoe classificeert u deze lekkende deuren dan?
Voor het antwoord op uw vraag heb ik contact gezocht met de OD NZKG. De ovendeuren maken geen onderdeel uit van de bouwkundige constructie van de fabriek maar van de installatie. Bij het onderzoek is uitsluitend gekeken naar de constructie die onderdeel uitmaakt van de afgegeven (bouw)vergunningen van de fabriek. De installatie was niet (bouw)vergunningsplichtig. Als de installatie niet goed werkt blijkt dit uit de emissies die zijn vastgelegd in de milieuvergunning.
Hoe en wanneer gaat u uitvoering geven aan de aangenomen motie-Van Esch c.s. over de effecten op gezondheid en milieu van de verschillende toekomstscenario's van Tata Steel, waaronder recycling en het afschalen van de fabriek, alsnog onafhankelijk en transparant in beeld brengen?7
Wanneer lekkages bij deuren plaatsvinden is niet per definitie sprake van een constructiefout. In de Europees voorgeschreven Best Beschikbare Technieken (BBT) staan diverse maatregelen om emissies te voorkomen. Alle van toepassing zijnde maatregelen zijn door Tata Steel toegepast. Ondanks alle genomen maatregelen zijn echter toch beperkte emissies mogelijk. Dit wordt ook in de BBT conclusie 46 bevestigd11.
Hoe en wanneer gaat u uitvoering geven aan de aangenomen motie-Van Esch c.s. over structureel cameratoezicht bij Tata Steel en voldoende budget voor de omgevingsdienst om snel te handelen op basis van de camerabeelden?8 In aanvulling op eerdere vragen over hetzelfde onderwerp van de leden Hagen en Boucke (beiden D66) d.d. 1 november 2023
In een recente brief13 heeft de Minister van Economische Zaken en Klimaat aangekondigd dat Hans Wijers en Frans Blom als externe adviseurs zijn gevraagd om de maatwerkinzet af te wegen tegen verschillende alternatieven, bezien vanuit het perspectief en de beleidskeuzes van de Staat. Dat onderzoek loopt. In dat onderzoek wordt ook gekeken naar de effecten op gezondheid en milieu van deze alternatieven. Ik verwacht gezien de breedte van dit onderzoek, dat de resultaten voldoende inzicht geven in de effecten van milieu en gezondheid van de verschillende alternatieven. Ik verwacht dan ook dat de motie met behulp van dit onderzoek kan worden afgedaan. Wanneer deze resultaten beschikbaar zijn zal ik dat nogmaals beoordelen, voor nu acht ik het onnodig om aanvullend onderzoek op te starten.
De sluipende onderhandelingen over het WHO pandemieverdrag en de IHR |
|
Nicki Pouw-Verweij (BBB) |
|
Kuipers |
|
![]() |
Klopt het dat de regering vóór 1 december 2023 bezwaar moet aantekenen tegen voorgestelde amendementen op de International Health Regulations (IHR),1 een bindende internationale regeling voor besmettelijke ziekten en andere grensoverschrijdende bedreigingen voor de volksgezondheid? Klopt dit ook met betrekking tot voorstellen rond het pandemieverdrag van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO)?
Conform de bepalingen in artikel 59 IHR, eerste lid, hebben lidstaten 18 maanden de tijd om bij een besluit tot wijziging van de IHR, een voorbehoud te maken of om dit af te wijzen. De 18 maanden gaan lopen vanaf het moment dat de directeur-generaal van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) conform artikel 65, tweede lid van de IHR, een wijzigingsvoorstel heeft genotificeerd aan de lidstaten van de WHO, nadat dit door de Wereldgezondheidsvergadering (WHA) is aangenomen. Met betrekking tot het besluit van de WHA om artikel 59 van de IHR te wijzigen, alsook de doorwerking daarvan in de artikelen 55, 61, 62 en 63, heeft de directeur-generaal van de WHO de lidstaten hiervan op 31 mei 2022 in kennis gesteld. Derhalve dienen lidstaten voor 1 december 2023 bezwaar aan te tekenen of de wijziging te verwerpen.
Nederland heeft de WHO op 16 augustus 2023 geïnformeerd dat het een voorbehoud heeft gemaakt op het door de WHA genomen besluit, aangezien er geen parlementaire goedkeuring was. De nationale goedkeuringsprocedure voor de wijziging wordt momenteel voorbereid. Mocht uw Kamer goedkeuring verlenen aan het besluit tot wijziging, dan kan ons land op grond van artikel 63 lid 1 van de IHR de verwerping van de wijziging weer intrekken, waarna dit ook voor ons land van kracht wordt.
Ten aanzien van de voorstellen rond het pandemieverdrag, is er op dit moment geen noodzaak noch mogelijkheid tot verwerping. De onderhandelingen over het verdrag zijn nog in volle gang en het uiteindelijke concept-verdrag zal na vaststelling daarvan door de WHA – conform de daarvoor geldende nationale goedkeuringsprocedure – worden voorgelegd aan de kamer.
Kunt u bevestigen dat de voorgestelde wijzigingen rond het WHO pandemieverdrag en de IHR een vergaande inbreuk teweegbrengen op de soevereiniteit en autonomie van Nederland met betrekking tot de aanpak van een toekomstige gezondheidscrisis in het bijzonder en met betrekking tot het gezondheidsbeleid in het algemeen?
De voorstellen voor een nieuw pandemieverdrag, alsook de wijzigingsvoorstellen die ingediend zijn voor de Internationale Gezondheidsregeling (IHR, 2005) en waarover momenteel wordt onderhandeld, bevatten geen elementen die resulteren in vergaande inbreuken op de soevereiniteit en autonomie van Nederland met betrekking tot de bestrijding van toekomstige gezondheidscrises of met betrekking tot gezondheidszorgbeleid in zijn algemeen.
Zoals aangegeven in de kamerbrief van 23 februari 20232, vinden de onderhandelingen voor beide juridische instrumenten plaats onder het uitgangspunt dat niets is besloten, tot alles is besloten. De verwachting is dat het definitieve voorstel voor het pandemieverdrag én het definitieve voorstel tot wijziging van de IHR, in mei 2024 aan de Wereldgezondheidsvergadering (WHA) zullen worden voorgelegd ter vaststelling door de WHO-lidstaten.
Op basis van de op dat moment door de WHA vastgestelde inhoud van het pandemieverdrag en het besluit tot vaststelling van de wijzigingsvoorstellen op de IHR, kan ons land de beslissen om partij te worden bij het verdrag en/of de wijzigingsvoorstellen op de IHR te accepteren of deze af te wijzen.
Beide instrumenten zullen op dat moment volgens de daarvoor geldende goedkeuringsprocedure aan het parlement worden voorgelegd.
Bij de verdere ontwikkeling van het pandemisch instrument zal rekening worden gehouden met aangenomen moties vanuit uw Kamer.
Kunt u de Kamer nog deze maand informeren over het resultaat van de onderhandelingen over de IHR-amendementen en zo ja, wilt u aangeven welke amendementen voornamelijk technisch van aard zijn en welke wezenlijke veranderingen behelzen?
De onderhandelingen over de wijzigingsvoorstellen op de Internationale Gezondheidsregeling (IHR) die in september 2022 door de lidstaten van de WHO zijn ingediend, zijn nog in volle gang. De verwachting is dat het totale pakket aan wijzigingen pas tijdens de Wereldgezondheidsvergadering in mei 2024 zal worden vastgesteld. Veel van de voorstellen die ingediend zijn op de IHR hebben tot doel de paraatheid en respons ten opzichte van toekomstige internationale gezondheidscrises te versterken. Dit onder meer door verbetering van surveillance en monitoring van ziekteverwekkers, het sneller delen van informatie, het versterken van nationale kerncapaciteiten, verbeterde samenwerking en coördinatie. Daarnaast zijn er ook nieuwe elementen, zoals een grotere aandacht voor gelijkheid en gelijkwaardigheid tussen rijke en arme landen wanneer het gaat om de verdeling van medische tegenmaatregelen in crisistijd en bijvoorbeeld rondom de versterking van de governance, toetsing en rapportage over naleving van de gemaakte afspraken. Het gezamenlijke doel is de IHR in de toekomst nog efficiënter te maken en de implementatie ervan te verbeteren.
Zoals hierboven aangegeven, is er in mei 2022 al één wijziging op de IHR aangenomen; de wijziging van artikel 59 van de IHR. Vanwege verwijzingen van/naar artikel 59 en doorwerking van de wijziging, gaf de juridische dienst van de WHO aan dat ook wijzigingen in artikelen 55, 61, 62 en 63 noodzakelijk waren. De wijziging ziet dus op de artikelen 55, 59, 61, 62 en 63 van de IHR.
Deze wijzigingen betreffen enerzijds inkorting van de beslistermijn voor lidstaten van de huidige 18 naar 10 maanden om ofwel een voorbehoud te maken tegen een wijziging van de IHR of om een dergelijk voorstel te verwerpen. Daarnaast wordt de termijn van inwerkingtreding van wijzigingen van de IHR teruggebracht van 24 naar 12 maanden.
Ik zal uw kamer binnen afzienbare tijd nader informeren over de stand van zaken rond beide onderhandelingsprocessen. Ik doe dit graag op een moment waarop ik u zo volledig mogelijk kan informeren. Naar mijn oordeel is er op dit moment geen urgente reden om dit voor het einde van deze maand te doen.
Welke onderhandelingspositie neemt Nederland in met betrekking tot specifieke onderdelen van de IHR en het WHO pandemieverdrag?
In beide processen vindt de Nederlandse inbreng zoveel mogelijk plaats in EU-verband en in afstemming met de overige lidstaten. De Europese Commissie voert de onderhandelingen namens de EU lidstaten voor beide instrumenten. Zoals in de brief aan uw Kamer van 23 februari 2023 aangegeven, richt Nederland zich voor beide processen vooral op enerzijds het verbeteren en versnellen van internationale samenwerking op het vlak van monitoring, surveillance en bestrijding van potentiële internationale gezondheidscrises en de verspreiding van (resistente) infectieziekten en wordt tevens een versterking van de implementatie van nationale capaciteiten ondersteund. Ons land steunt ook het principe dat bij een toekomstige pandemie er een rechtvaardigere en eerlijkere verdeling van medische tegenmaatregelen moet komen, met name ook richting ontwikkelingslanden. Om de implementatie van de afspraken in het pandemieverdrag goed te kunnen volgen, is er een adequaat rapportage- en nalevingsmechanisme nodig.
Voor de IHR geldt nog in het bijzonder dat ons land voorstander is van gerichte amendementen om het instrument en de implementatie ervan te versterken en verbeteren, zonder dat het karakter en de werking van de IHR fundamenteel veranderd.
Als de regering bezwaren aantekent, welke zijn dat? Zo nee, kunt u uitleggen waarom de regering geen overwegende bezwaren ziet om afstand te doen van wezenlijke bevoegdheden met betrekking tot het aanpakken van een gezondheidscrisis?
De mogelijkheid tot het aantekenen van een bezwaar geldt momenteel alleen nog voor mogelijke nieuwe wijzigingsvoorstellen conform artikel 59 van de IHR. Voor het pandemieverdrag moet nog nader vastgesteld worden volgens welke procedures partijen bij het verdrag kunnen aantekenen tegen onderdelen van het verdrag of toekomstige wijziging daarvan. Echter, noch bij de amendementen op de IHR, noch in het proces dat zou kunnen leiden tot een pandemieverdrag, is er sprake van afstand doen van wezenlijke bevoegdheden van nationale lidstaten met betrekking tot het aanpakken van een gezondheidscrisis. Ook in de toekomst zal de Directeur-Generaal van de WHO ten tijde van een internationale gezondheidscrisis aanbevelingen voor (inter-) nationale maatregelen kunnen doen.
Met het pandemieverdrag zullen WHO-lidstaten kunnen beschikken over nieuwe instrumenten en verbeterde samenwerkingsmechanismen voor en tijdens een gezondheidscrisis, zodat de wereld gezamenlijk beter voorbereid is op toekomstige pandemieën. Dit zijn belangrijke doelen die door het kabinet gesteund worden.
Kunt u de Kamer informeren over de vraag welke mogelijkheden er zijn om de regering op te dragen alsnog tijdig bezwaar aan te tekenen tegen het overhevelen van bevoegdheden rond de wijziging van het WHO pandemieverdrag en het uitvoeringsverdrag IHR, die op nationaal niveau horen te blijven?
In de door WHO-lidstaten ingediende voorstellen voor een pandemieverdrag, noch in de wijzigingsvoorstellen op de Internationale Gezondheidsregeling (IHR), is er sprake van het overhevelen van bevoegdheden die volgens het principe van subsidiariteit beter op nationaal niveau geregeld kunnen worden.
Voor de onderhandelingstrajecten geldt dat een besluit van de Wereldgezondheidsorganisatie tot vaststelling van een pandemieverdrag, dan wel tot wijziging van de IHR, volgens de daarvoor geldende goedkeuringsprocedure aan het parlement zullen worden voorgelegd, alvorens ze voor ons land in werking kunnen treden.
Doet de wijze waarop u uitvoering geeft aan de motie Van Haga/Smolders, waarin de regering wordt verzocht om de Kamer minimaal tweejaarlijks over de voortgang van het pandemieverdrag te informeren, voldoende recht aan de mogelijkheid voor het parlement om tijdig invloed uit te oefenen op voorgenomen fundamentele keuzes voor het WHO pandemieverdrag en de (wijziging van de) IHR?2
De kamer is sinds de motie Van Haga/Smolders meer dan tweejaarlijks geïnformeerd over beide processen, via twee kamerbrieven, de beantwoording van Kamervragen en via mondelinge vragen.
Het Bureau van de Intergovernmental Negotiation Body (INB) waarbinnen het pandemieverdrag wordt onderhandeld, heeft kort geleden een voorstel neergelegd voor een «Negotiation Text». De eerste beraadslagingen over deze tekst vinden momenteel plaats. Ik zal uw Kamer als hierboven aangegeven, op korte termijn informeren over dit nieuwe voorstel.
Krijgt de WHO in het pandemieverdrag en na aanpassing van de IHR een «absolute and non-questionable» leiderschap, absoluut dus en zonder dat daar iets tegenin kan worden gebracht, in een situatie waarin deze organisatie verwijst naar pandemische preventie, paraatheid en / of respons?
Nee dat is niet het geval.
Wat is de houding van Nederland tegenover het toekennen van deze zelfautorisatie aan de WHO?
Er is geen sprake van zelfautorisatie aan de WHO.
Kunt u een toelichting geven op de concrete invulling en afwegingscriteria voor het concept «one health», ofwel één gezondheid, dat cruciaal is in de plannen rond de rol van de WHO inzake pandemische preventie, paraatheid en respons?
Zoals beschreven in de Nederlandse Mondiale Gezondheidsstrategie4, is One Health een geïntegreerde, verbindende aanpak die gericht is op het duurzaam in balans brengen en optimaliseren van de gezondheid van mens, dier en ecosysteem. Aangezien vele mondiale gezondheidscrises veroorzaakt zijn door infectieziekten afkomstig van dierlijke reservoirs (zoönose, zoals SARS-CoV2, MERS, Ebola, vogelgriep, de builenpest), is het van wezenlijk belang dat zowel op het gebied van pandemische preventie alsook infectieziektesurveillance er rekening gehouden moet worden met ziekten die uit dierlijke reservoirs kunnen overspringen op mensen.
Wat kunt u zeggen over het voornemen om de directeur-generaal van de WHO zelfstandig te laten bepalen wanneer er een «international health development of concern», een zorgwekkende situatie dus, bestaat of mogelijk kan ontstaan, waarin hij de lidstaten min of kan dwingen om allerlei beperkende maatregelen te nemen zoals lockdowns, (camera)toezicht en andere zware maatregelen?
Op grond van artikel 12 van de Internationale Gezondheidsregeling (IHR, 2005) kan de Directeur-Generaal van de WHO bepalen of er naar zijn inzicht sprake is van een Public Health Emergency of International Concern (PHEIC) bij een specifieke gezondheidsbedreiging. De Directeur-Generaal baseert zich hierbij op hem beschikbare informatie, waaronder informatie zoals verstrekt door een betrokken WHO-lidstaat waar een crisissituatie zich voordoet, het beslisinstrument in annex 2 van de IHR, het advies van een «Emergency Committee» van onafhankelijke experts, wetenschappelijke inzichten en een inschatting van de risico’s voor de volksgezondheid, internationale verspreiding van een ziekte en/of mogelijke verstoring van het internationale personen en reizigersverkeer.
Op grond van artikel 15 respectievelijk artikel 16 van de IHR kan de Directeur-Generaal na het uitroepen van een PHEIC tijdelijke of staande aanbevelingen doen aan nationale lidstaten rondom te nemen maatregelen op het vlak van volksgezondheid, maar ook met betrekking tot het vervoer van reizigers en goederen. Deze aanbevelingen zijn niet bindend. Lidstaten zijn en blijven zelfstandig bevoegd om zelf te beslissen over nationale beschermingsmaatregelen, met inbegrip van eventuele maatregelen als lockdowns en (camera)toezicht.
Klopt het dat het pandemieverdrag in wording en de IHR geen mechanisme bevatten om besluiten van de WHO terzake te bevragen, bij te stellen of te stoppen?
Zowel bij de Internationale Gezondheidsregeling (IHR) als het toekomstige pandemieverdrag, zijn lidstaten partij bij deze instrumenten. Lidstaten kunnen te allen tijde wijzigingsvoorstellen op de IHR indienen om de huidige bepalingen in de IHR omtrent het uitroepen van een PHEIC te veranderen. Dergelijke besluiten («decisions») worden door Wereldgezondheidsvergadering (WHA) genomen, waar alle lidstaten van de WHO zitting in hebben. Omdat de onderhandelingen over het pandemieverdrag nog in volle gang zijn, zijn de procedures rondom aanpassingen van besluiten nog niet vastgesteld.
Bent u op de hoogte van de uitspraak van de United States Court of Appeals for the Fifth Circuit, een federaal hof van beroep in de VS, waarin deze rechter de regering-Biden in de nasleep van het coronabeleid verbiedt om sociale mediaplatforms onder overheidsdwang aan banden te leggen wanneer daarop informatie wordt weergegeven die niet in overeenstemming is met dat beleid?3
Ja.
Wat heeft deze rechtelijke uitspraak voor de Amerikaanse situatie te zeggen voor de Nederlandse situatie, nu ook in Nederland sprake was van overheidssturing om sociale media in het gareel te krijgen?
Van de veronderstelde sturing is vanuit de overheid in Nederland geen sprake geweest. Bovendien beoordeelt de Amerikaanse rechtspraak aan haar voorgelegde rechtszaken volgens de geldende Amerikaanse wet- en regelgeving, waarmee er juridisch geen implicaties voor Nederland zijn.
Wat vindt u van het voornemen om de WHO aan lidstaten op te laten dragen wanneer en hoe informatie in de media en op sociale media moet worden gecontroleerd en bijgestuurd wanneer deze afwijkt van inzichten en het beleid van de WHO?
In het huidige voorstel van de onderhandelingstekst is een door lidstaten voorgesteld artikel opgenomen waarin overeengekomen wordt misinformatie over pandemieën tegen te gaan. In algemene zin vind ik het verstandig misinformatie tegen te gaan. In het huidige voorstel betreft het niet de WHO, maar de lidstaat die bepaalt wanneer en hoe in deze te handelen.
Bent u het ermee eens dat de nationale situatie rondom gezondheid en alles wat daarbij een rol speelt, te nemen maatregelen inbegrepen, zo specifiek nationaal is dat de grootst mogelijke terughoudendheid in acht genomen dient te worden om een internationale organisatie als de WHO daarover ook maar enige bevoegdheid te verlenen die verder strekt dan advisering aan de lidstaten?
Onze gezondheidszorg is primair nationaal georganiseerd. Dat geldt ook in belangrijke mate voor ons volksgezondheidsbeleid. Tegelijk is duidelijk dat de volksgezondheid in Nederland niet kan functioneren zonder internationale afspraken tussen landen en multilaterale organisaties, omtrent samenwerking en coördinatie. Dit geldt in belangrijke mate al voor onze samenwerking in EU-verband. Maar ook mondiaal is samenwerking noodzakelijk. Een voorbeeld is infectieziektesurveillance. Zonder afspraken over het delen van informatie over uitbraken van infectiezieken, kan een land zich niet voorbereiden, noch adequaat en tijdig reageren op mogelijke grensoverschrijdende gezondheidsbedreigingen wanneer die zich voordoen.
Ook is internationale coördinatie op het gebied van de beschikbaarheid van medische hulpmiddelen wenselijk om sneller en effectiever te kunnen reageren op grensoverschrijdende gezondheidsdreigingen en deze waar mogelijk in perken. Zoals aangeven, heeft de WHO op basis van de huidige IHR alsook ook na afronding van de onderhandelingen over de wijzigingsvoorstellen, enkel de bevoegdheid om niet-bindende aanbevelingen te doen voor gezondheidsmaatregelen op nationaal niveau ter bestrijding van een crisis. Hetzelfde zal gelden voor bepalingen in het pandemieverdrag.
Is er een ethische of neutrale omgang mogelijk met een pandemie? Zo nee, stemt u er dan mee in dat het onverantwoord is om nationale bevoegdheden over te dragen aan een internationale organisatie als de WHO, bevoegdheden die rechtstreeks raken aan het terrein van ethisch beladen en politieke keuzes met mogelijk verreikende maatschappelijke, psychosociale en economische strekking?
Zoals hierboven reeds vermeld, betreft het helaas een misverstand dat er voorstellen voorliggen om onze nationale bevoegdheden in aanzienlijke mate over te dragen aan de WHO.
Hoe passen plannen van de zogenoemde Global Health Hub Nederland en het onlangs ondertekende Global Health Pact in de plannen van de WHO voor een pandemieverdrag en het aanpassen van de IHR?
De Global Health Hub Nederland en het daarmee gepaarde pact is tijdens de lancering op 28 september jl. officieel van start gegaan. De Global Health Hub is een voornemen uit de Kabinetsbrede Mondiale Gezondheidsstrategie6. Voor het bevorderen van intersectorale samenwerking is deze Nederlandse Global Health Hub opgezet. De Global Health Hub verenigt alle relevante actoren en sectoren, zoals kennisinstituten en -platforms, academici, ngo’s, topsectoren, vernieuwers en denktanks op het gebied van verschillende facetten van mondiale gezondheid. Dit netwerk biedt (mondiale) gezondheidsactoren in Nederland de kans om krachten te bundelen en samen verder invulling te geven aan deze strategie.
Het Pandemieverdrag en het aanpassen van de IHR zijn onderhandelingen die bij de WHO lopen, waarbij de Global Health Hub niet betrokken is.
Leidt het Global Health Pact tot het aanpassen van wet- en regelgeving en tot het overdragen van nationale taken en bevoegdheden? Als dat niet zo is, sluit u dat ook uit voor de toekomst?
Het Global Health Pact heeft niet geleid tot het aanpassen van wet- en regelgeving. Het Global Health Pact heeft tevens niet de autoriteit en/of wens om wet- en regelgeving aan te passen en/of over te gaan tot het overdragen van nationale taken en bevoegdheden.
Wilt u deze vragen een voor een beantwoorden, uiterlijk 10 november 2023?
Helaas is de beantwoording niet binnen de gevraagde termijn gelukt, zoals gemeld in de verzonden uitstelbrief. Bij deze worden de vragen alsnog een voor een beantwoord.
De handhaving van het online verkoopverbod op vapes |
|
Mohammed Mohandis (PvdA) |
|
Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
![]() |
Deel t u onze grote zorgen over het onderzoek van RTL Nieuws naar de handhaving van het online verkoopverbod op vapes?1
Ja ik deel deze zorgen. Ik vind het stuitend en onacceptabel dat bedrijven het verbod op de online verkoop van tabaksproducten en aanverwante producten (waaronder vapes) en de leeftijdsgrens die voor deze producten geldt, moedwillig naast zich neerleggen.
Had u voorzien dat handhaving van het online verkoopverbod een extra inspanning zou vragen? Kunt u dit toelichten?
Bij het ontwikkelen en implementeren van nieuwe eisen, zoals het online verkoopverbod, wordt ook een inschatting gemaakt hoe de naleving zal zijn. Zo zal een groot deel van de ondernemers het verkoopverbod naleven, maar zullen er ook altijd ondernemers zijn die de regels bewust of onbewust overtreden. Na de introductie van het online verkoopverbod bleek dat er inderdaad een groep bewuste overtreders is. Het blijkt dat het verdienmodel van deze groep grotendeels afhankelijk is van de online verkoop van tabaksproducten en vapes. De handhavingsinzet kan dan op deze groep worden aangepast. Uit de handhavingspraktijk blijkt dat het afdwingen van naleving via handhaving niet van de ene op de andere dag geregeld is, en dat het helaas nog enige tijd kan duren voordat het verbod adequaat door iedereen wordt nageleefd.
Herkent u zich in de beschrijving van een hoogleraar dat het online verkoopverbod symboolwetgeving is? Kunt u dit toelichten?
Ik herken dit niet. We zien gelukkig dat een groot deel van de aanbieders van tabaksproducten en aanverwante producten zich wel aan de regels houdt en de verkoop heeft gestaakt. Nederland is daarbij niet het enige Europese land dat een online verkoopverbod voor tabaksproducten en e-sigaretten heeft ingevoerd. De Tabaksproductenrichtlijn (2014/40/EG) biedt de mogelijkheid een online verkoopverbod in te stellen. Menig land – zoals België, Bulgarije, Portugal, Finland, Luxemburg, Polen, Spanje, Slovenië, Letland en Italië – heeft hier dan ook al veel eerder toe besloten. Verder draagt het online verkoopverbod bij het aan het behalen van een rookvrije generatie in 2040. Het Nationaal Preventieakkoord zet dan ook in op het verminderen van verkooppunten. Het online verkoopverbod van tabaksproducten en e-sigaretten is één van de eerste stappen in het verminderen van het aantal verkooppunten. Mijn verwachting daarbij is dat de naleving van het online verkoopverbod zal verbeteren. Dit is belangrijk omdat door de vermindering van verkooppunten de blootstelling aan tabaksproducten en aanverwante producten afneemt, wat bijdraagt aan de norm dat roken en vapen niet normaal is.
Wat betekent het concreet dat u het er niet bij laat zitten en de handhaving van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) nu nog meer de mouwen gaat opstropen, zoals u laat weten in een reactie aan RTL Nieuws?
Bij het toezicht op nieuwe eisen, zoals het online verkoopverbod, wordt een aantal stappen doorlopen. Dit begint, vaak nog voorafgaand aan de inwerkingtreding, met communicatie over de nieuwe regels aan bedrijven en brancheorganisaties. Daarna wordt de handhaving met inspecties opgestart. Eerst generiek waarbij inzicht wordt verkregen waar de naleving achterblijft. Vervolgens wordt voor de bedrijven, waar de naleving achterblijft en de notoire overtreders, een vervolgaanpak in gang gezet met meer en snellere (her)inspecties. Daartoe worden op dit moment meer inspecteurs bij de NVWA ingewerkt. De aanpak richt zich dan op het opleggen van meer boetes. Ik werk aan een wetswijziging zodat de NVWA ook meer handhavingsinstrumenten beschikbaar krijgt om de naleving af te dwingen (zie ook mijn antwoord op vraag 6 en2.
Hoeveel FTE is er beschikbaar bij de NVWA om het online verkoopverbod te handhaven?
Vanaf de inwerkingtreding van het online verkoopverbod, zijn er twee inspecteurs die toezicht houden op dit onderwerp. Het toezicht is gestart met het verzamelen van informatie over de markt en de naleving op dit onderwerp. Om de achterblijvende naleving en notoire overtreders aan te pakken wordt dit aantal uitgebreid naar vijf inspecteurs. Deze inspecteurs zullen de komende tijd gedurende een afgebakende periode fulltime aan de slag gaan op dit onderwerp om de inspectiedruk te verhogen.
Wat gaat u doen om de handhaving van het online verkoopverbod te verbeteren?
Allereerst ga ik in gesprek met de NVWA om na te gaan of de capaciteit nog toereikend is voor het toezicht op de Tabaks- en rookwarenwet. Voor de onderdelen uit de Tabaks- en rookwarenwet, zoals de leeftijdgrens, het reclameverbod, de producteisen, het rookverbod en nu ook het online verkoopverbod, vind ik het belangrijk dat er adequaat toezicht wordt gehouden. Ten tweede ga ik de handhaafbaarheid van het online verkoopverbod vereenvoudigen waarbij niet enkel het verkopen op afstand verboden is, maar ook het online aanbieden van deze producten. Nu moet de NVWA daarvoor terugvallen op het reclameverbod dat een ander, en soms lager boetebedrag voor de bedrijven met zich meebrengt.
Zijn de maatregelen die kunnen worden opgelegd bij een overtreding van het onlineverkoop verbod toereikend voor effectieve handhaving? Zo ja, waar loopt het dan spaak in de handhaving? Zo nee, wat voor maatregelen zijn nodig voor effectieve handhaving?
Om de handhaving van het online verkoopverbod te verbeteren ben ik bezig met een wijziging van het boetebesluit. Overtreding van het online verkoopverbod wordt momenteel bestraft met een bestuurlijke boete van maximaal € 4.500,– bij herhaaldelijke overtredingen. De eerste en de tweede boete worden 50% verhoogd en het boetesysteem zal zodanig worden aangepast dat het maximumbedrag eerder kan worden opgelegd. Daarnaast zal ik voorstellen het boetemaximum ook fors te verhogen, waarvoor een wetswijziging van de Tabaks- en rookwarenwet nodig is. In een andere wetswijziging die in procedure is, wordt de bevoegdheid tot het opleggen van een last onder bestuursdwang, en daarmee de bevoegdheid tot het opleggen van een last onder dwangsom uitgebreid naar alle overtredingen in de Tabaks- en rookwarenwet. Deze maatregelen dragen mijns inziens bij aan een effectieve handhaving en kunnen herhaaldelijke overtredingen voorkomen.