Het bewijs dat door Airbnb de huizenprijzen stijgen |
|
Sandra Beckerman |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Wat is uw reactie op het onderzoek van de Vrije Universiteit en berichten daarover dat bewezen is dat huizen duurder worden door Airbnb-verhuur?1 2
Ik heb kennisgenomen van dit onderzoek dat betrekking heeft op de woningmarkt in Los Angeles. Uiteraard is de woningmarkt in Amsterdam anders dan in Los Angeles en kunnen deze onderzoeksresultaten niet een op een vertaald worden naar de situatie in Amsterdam. De daadwerkelijke effecten van toeristische verhuur op de huur- en koopprijzen in Amsterdam zijn van veel factoren afhankelijk en kan derhalve niet alleen worden toegeschreven aan toeristische verhuur. Een belangrijke factor die de invloed op de huizenprijzen tegen gaat is dat inkomsten uit toeristische verhuur niet behoren tot het bestendig inkomen dat bepalend is voor de leencapaciteit voor de aankoop van een woning. Daarnaast geldt dat gemeenten voorwaarden kunnen stellen aan toeristische verhuur die bijvoorbeeld het maximaal aantal verhuurdagen te beperken en daarmee de inkomsten uit deze verhuur kunnen inperken.
Hoe staat het met de uitvoering van de motie Koerhuis/Beckerman, die met algemene stemmen is aangenomen in de Tweede Kamer, om woonfraude via Airbnb als economisch delict te kunnen aanpakken?3
Wat betreft de motie van lid Koerhuis en Beckerman over de aanpak van illegale kamerverhuur op Airbnb heb ik uw Kamer bij brief van 13 maart 2019 het volgende gemeld. Tegen illegale kamerverhuur kan op basis van de Huisvestingswet 2014 worden gehandhaafd. Het probleem met illegale kamerverhuur via digitale platforms als Airbnb is dat de aanbieder en het adres van de aangeboden kamer niet direct zichtbaar zijn, waardoor het toezicht en de handhaving worden bemoeilijkt. Het wetsvoorstel moet daar verandering in gaan brengen door middel van een registratieplicht. Daardoor wordt zowel de aanbieder als het adres van de kamer die wordt aangeboden kenbaar voor de gemeente. Daarnaast kan illegale kamerverhuur ook worden bestreden via de Wet ruimtelijke ordening. Voor kamerverhuur kan op basis van de bestemmingsplannen immers een omgevingsvergunning voor het afwijken van de woonbestemming noodzakelijk zijn. Handhaving kan met bestuursdwang, maar is ook strafbaar gesteld als economisch delict.
Zoals ik in de genoemde brief heb aangegeven sluit de motie Beckerman en Moorlag, die de regering verzoekt gemeenten behulpzaam te zijn bij het maken van afspraken met platforms, aan bij de uiteengezette aanpak. Daarnaast heb ik aangegeven dat ik met de betrokken platforms en gemeenten in gesprek ben over het verwijderen van advertenties indien blijkt dat er daadwerkelijk sprake is van illegale content. Dit is op grond van bestaande wetgeving niet vrijblijvend voor platforms.
Het wetsvoorstel tot wijziging van de Huisvestingswet 2014 in verband met de aanpak van ongewenste neveneffecten van toeristische verhuur van woningen wordt nog deze maand via internet ter consultatie aangeboden.
Is het inmiddels makkelijker voor gemeenten om afspraken te maken met bedrijven als Airbnb om ervoor te zorgen dat zij zich houden aan de gemeentelijke regels omtrent toeristische verhuur en meewerken aan het achterhalen van gegevens van verhuurders? Zo nee, waarom niet en op welke manier(en) heeft het ministerie geholpen?4 5
Zie antwoord vraag 2.
Wanneer komt de (aanvullende) wetgeving voor toeristisch verhuur via platforms als Airbnb naar de Tweede Kamer, zodat stijging van huizenprijzen, onttrekking van de woningvoorraad, overlast en oneerlijke concurrentie kunnen worden aangepakt, wat door u als «wenselijk en nodig» is bestempeld? En hoe ziet het door u aangekondigde ICT-ontwerp eruit?6
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid om de huizenprijsontwikkeling in verschillende Nederlandse gemeenten en buurten met toeristische platforms als Airbnb te monitoren, zoals in Los Angeles is gebeurd, en de Kamer hierover te informeren?
Ik vind het belangrijk dat de Nederlandse woningmarkt toegankelijk, betaalbaar en stabiel is. Dit blijf ik dan ook monitoren. Samen met het Kadaster, DNB en Amsterdam Business School Finance Group van de Universiteit van Amsterdam onderzoek ik daarom in hoeverre sprake is van een prijseffect op woningen door de toenemende activiteit van particuliere beleggers in stedelijke gebieden. Het onderzoek geeft het meer inzicht in het prijseffect door particuliere beleggers in de stedelijke gebieden. Wanneer uit het onderzoek zou blijken dat er sprake is van een prijsopdrijvend effect, bijvoorbeeld door toeristische verhuur, kan dit een aanwijzing zijn voor de verdringing van starters van de woningmarkt, en voor andere risico’s. Ik informeer uw Kamer hier later dit jaar over.
Het bericht dat er extra huurwoningen nodig zijn voor asielzoekers in Westland |
|
Daniel Koerhuis (VVD) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Extra huurwoningen nodig voor asielzoekers»?1
Ja.
Klopt het dat er met dezelfde tijd en moeite meer tijdelijke huisvesting kan worden geplaatst dan vaste huisvesting kan worden gebouwd? Zo ja, deelt u de mening dat tijdelijke huisvesting voor statushouders kan helpen om de druk van de overvolle azc's en de woningmarkt te halen?
Naar mijn mening kunnen flexibele en tijdelijke oplossingen inderdaad dienen om de druk op de asielzoekerscentra en de woningmarkt te verminderen. Lokale omstandigheden zijn bij de keuze voor het type oplossing doorslaggevend. Gemeenten zijn namelijk primair verantwoordelijk om de nodige maatregelen te treffen om de druk op de woningmarkt zoveel mogelijk tegen te gaan, met name door middel van prestatieafspraken met corporaties.
Herkent u het signaal dat tijdelijke huisvesting van statushouders meer moeite en geld kost als er geen leegstaande kantoorpanden beschikbaar zijn voor transformatie in een gemeente, zoals in de gemeente Westland?
Als er geen leegstaande kantoorpanden beschikbaar zijn voor transformatie kunnen onder meer modulaire bouw, kamergewijze verhuur, verplaatsbare woningen en het huisvesten van meerdere vergunninghouders in één woning als mogelijke oplossingen dienen om deze doelgroep, al dan niet tijdelijk, te huisvesten. Het is aan gemeenten om een afweging te maken welke mogelijke oplossing het meest haalbaar en passend is, waarbij ik veronderstel dat ook benodigde financiële middelen en inzet worden meegewogen.
Bent u bereid om het in het artikel genoemde probleem onderdeel te laten worden van de landelijke pilots en het beschikbare budget om ervaring op te doen met flexibele, tijdelijke en sobere woonoplossingen voor statushouders, bijvoorbeeld in combinatie met arbeidsmigranten en/of studenten?
Op 29 mei jl. heeft de Minister van BZK uw Kamer de Stimuleringsaanpak Flexwonen2 aangeboden, waarin is aangekondigd een pakket aan maatregelen te treffen om de bouw van flexibele en tijdelijke woningen te bevorderen. Het gaat onder meer om een vrijstelling op de verhuurderheffing en het mogelijk maken van een langere exploitatieperiode. Ook ondersteun ik met zogeheten versnellingskamers gemeenten bij nieuwe of vastgelopen projecten en bestaat er de mogelijkheid een beroep te doen op de kennis en kunde van het Expertteam Woningbouw voor meer ondersteuning.
Ook is inmiddels de woondeal Zuidelijke Randstad tot stand gekomen waarin specifieke maatregelen zijn opgenomen op het gebied van flexwonen. Zo wordt er actief gezocht naar locaties voor de realisatie van flexibele of tijdelijke woningen, vinden er pilots plaats in Rotterdam en in Den Haag en voor flexwonen in kleinere gemeenten en is de provincie een programma gestart voor de huisvesting van arbeidsmigranten.
Specifiek voor de gemeente Westland zal in samenwerking met RVO een versnellingskamer worden georganiseerd. Daarnaast zal in samenwerking met het Planbureau voor de Leefomgeving worden gezocht naar geschikte locaties.
De achterblijvende woningbouw |
|
Alexander Kops (PVV) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Bouwreuzen slaan alarm – «Slechts helft van een miljoen geplande woningen op tijd af»»?1
Ja.
Kunt u zich herinneren dat u ontelbaar vaak hebt beloofd de woningbouw te zullen «versnellen»? Vindt u nog steeds dat er in 2030 één miljoen woningen bijgebouwd moeten zijn? Zo ja, hoe gaat u daarvoor zorgen, aangezien volgens de bouwwereld zélf slechts de helft van de benodigde woningen op tijd af zal zijn?
Het versnellen van de woningbouw heeft voor mij de hoogste prioriteit. In de Nationale Woonagenda heb ik hier met partijen afspraken over gemaakt. Verder geef ik invulling aan de versnelling van de woningbouwopgave door obstakels weg te nemen. Met betrokken partijen heb ik de ambitie vastgesteld om jaarlijks 75.000 woningen nieuw te bouwen woningen op te leveren om in de behoefte te voorzien en het woningtekort terug te dringen. In dat kader sluit ik dit voorjaar met een aantal grote stedelijke regio’s woondeals waarin ik onder andere afspraken maak over de woningbouw. Op 9 januari jl. heb ik reeds de eerste woondeal gesloten met de stad Groningen waarin concrete afspraken gemaakt worden over het versneld bouwen van 20.000 woningen. Woondeals met Utrecht, Eindhoven, de Metropoolregio Amsterdam en de Metropoolregio Rotterdam/Den Haag zullen volgen. Maar meer bouwen kost tijd, en biedt pas op de langere termijn een oplossing voor de grote krapte op de woningmarkt. Daarom bevatten de woondeals ook afspraken over de aanpak van de gevolgen van die krapte, zoals betere handhaving in geval van huisjesmelkerij.
De in de Staat van de Woningmarkt gepresenteerde prognose gaat uit van een groei van het aantal huishoudens tot 8,5 miljoen in 2030. Hiermee neemt de behoefte aan woningen in die prognose naar alle waarschijnlijkheid toe met 667.000 voor de periode 2017–2030. Om deze behoefte aan woningen te accommoderen zullen naar opgave van de provincies en trends in de bouwproductie in diezelfde periode 883.000 woningen gebouwd worden.
Van de toename van de woningbehoefte richt zich ruim de helft op de vijf regio’s waarmee ik woondeals sluit. In lijn met de groei van de behoefte zal ook van de totale verwachte groei van de voorraad ruim de helft in deze regio’s landen. Juist daarom heb ik gekozen om met deze regio’s concrete afspraken te maken.
Deelt u de mening dat er van de door u beloofde «versnelde woningbouw» helemaal niets terechtkomt (o.a. wegens te weinig bouwplannen en een niet-realistische planning)? Zo nee, waarom niet?
Sinds 2012 stijgt het aantal nieuwgebouwde woningen in Nederland. In 2018 lag dit aantal 20% hoger dan in 2016 en 5% hoger dan in 2017. In totaal zijn er in 2018 inclusief gerealiseerde woningen door bijvoorbeeld transformaties bijna 74.000 nieuwe woningen gerealiseerd, dicht bij de in de Woonagenda opgenomen ambitie van 75.000 woningen per jaar. In de Staat van de Volkshuisvesting 2019 zal ik u verder informeren over de voortgang van de bouwproductie en de plancapaciteit.
Het versnellen van de woningbouw is een gezamenlijke ambitie waar met alle betrokken partijen (rijksoverheid, provincies en gemeenten en relevante maatschappelijke en commerciële organisaties) aan wordt gewerkt. Dat neemt niet weg dat doorlooptijden van woningbouwprojecten sterk variëren. Soms zijn doorlooptijden relatief lang, bijvoorbeeld doordat grondverwerving en bestemmingswijziging tijd vergt. Dit zijn complexe processen die zorgvuldig doorlopen moeten worden. Maar waar het kan neem ik obstakels weg. Daarvoor zet ik bijvoorbeeld de aangepaste Crisis- en Herstelwet in. Ook heb ik u recent geïnformeerd over de oprichting van de Financieringsfaciliteit Binnenstedelijke Transformatie (hierna: Transformatiefaciliteit), waarvoor ik € 38 miljoen beschikbaar gesteld heb. Vanuit deze Transformatiefaciliteit worden geldleningen verstrekt aan transformatielocaties die door onvoldoende voorfinanciering blijven liggen.
Wat gaat u doen aan gemeenten die te weinig bouwplannen ontwikkelen en/of alleen binnenstedelijk en niet in het groen willen bouwen? Bent u ertoe bereid om gemeenten die de woningbouw hiermee traineren, op de vingers te tikken en eindelijk aan het werk te zetten? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik heb aangegeven in mijn Kamerbrief «meer prioriteit voor woningbouw»2 is het nodig dat elke regio zorgt voor voldoende bouwplannen om tijdig te voorzien in de woningbehoefte. Daarbij is het wenselijk dat zij de ruimte binnen bestaand bebouwd gebied optimaal benutten. Wanneer het niet mogelijk is om op termijn de woningbehoefte volledig binnenstedelijk in te vullen, dan is het nodig dat regio’s ook tijdig de mogelijkheden aan de randen van de stad verkennen. Voor elke locatie is van belang dat de bereikbaarheid geborgd is.
Ik zie het als onze gezamenlijke uitdaging om te voorzien in de behoefte aan woningen, met voldoende oog voor alle andere ruimtelijke belangen. Daarbij blijft voorop staan dat er, ook in de lokale dynamiek, druk blijft om complexe binnenstedelijke locaties te ontwikkelen, en niet lichtzinnig wordt geschoven naar bouwlocaties buiten de bestaande stad.
Ik herken mij niet in het sfeerbeeld dat gemeenten structureel dwarsliggen of traineren. In de gesprekken die ik voer met decentrale overheden ervaar ik een gezamenlijk gevoel van urgentie om de bouwproductie te versnellen en een constructieve opstelling om de plancapaciteit te vergroten.
Wat hebben woningzoekenden – op een compleet drooggekookte woningmarkt – aan wollige woningbouwplannetjes, zoals de door uzelf geïnitieerde Nationale woonagenda, als het slechts bij «mooie woorden» blijft? Deelt u de mening dat mensen niet kunnen wonen in een ambtelijk stapeltje A4»tjes?
Plannen maken en het voeren van overleg is noodzakelijk om het tekort aan woningen op te lossen. Uiteindelijk gaat het erom dat acties die hieruit voortkomen leiden tot de daadwerkelijke realisatie van woningen. Maar gezamenlijk overleg is noodzakelijk om scherp te krijgen welke acties nodig zijn. De knelpunten bij het versnellen van de woningbouw zijn divers, verschillen vaak van plan tot plan en betreffen de verantwoordelijkheden van verschillende partijen. Daarom is het regionale en lokale niveau de juiste plek om de versnelling op te pakken. In het Interbestuurlijk programma en de Nationale Woonagenda hebben we op landelijk niveau ambities vastgesteld, maar die moeten in de regio hun invulling krijgen. Elkaar aanspreken op ieders verantwoordelijkheid en zoeken naar een gezamenlijke aanpak zie ik juist als de kracht om de knelpunten op de woningmarkt aan te pakken.
Zoals eerder gemeld in de voortgangsrapportage Nationale woonagenda4 herken ik de roep van partijen om regie. Bij mijn aantreden heb ik zelf het belang daarvan ook onderkend. Deze roep om regie hebben de partijen van de Nationale woonagenda, de medeoverheden en ik besproken in het breed beraad wonen en bouwen. Ook daar hebben wij vastgesteld dat de regionale aanpak middels de woondeals die ik wil sluiten met de meest gespannen vijf regio’s (de metropoolregio Amsterdam, de metropoolregio Rotterdam-Den Haag, de regio Utrecht, de regio Eindhoven en de stad Groningen) een sleutelfunctie vervullen. Over deze woondeals zal ik u dit voorjaar informeren.
Ik ondersteun de versnelling verder met landelijke beleid, onder andere door de herziening van de Crisis- en herstelwet die nu bij de Eerste Kamer ligt. De herziening leidt ertoe dat gemeenten sneller gebruik kunnen maken van instrumenten uit de Omgevingswet welke woningbouw kunnen versnellen. Ook heb ik de Transformatiefaciliteit ingericht, waarin ik € 38 miljoen beschikbaar stel voor de versnelling van transformatielocaties voor woningbouw. Voor het lostrekken van specifieke locaties bied ik de ondersteuning van het Expertteam Woningbouw aan. En ik leg de verbinding met noodzakelijke investeringen in bereikbaarheid via mijn verantwoordelijkheid voor Ruimtelijke Ordening in de regionale BO’s MIRT.
Kunt u zich herinneren dat u met de Nationale woonagenda naar eigen zeggen «het voortouw [hebt] genomen om de samenwerking tussen medeoverheden, corporaties en private partijen op woningmarktbeleid vorm te geven»?2 Waaruit blijkt dit «voortouw», aangezien de bouwwereld u nu bijna smeekt om «regie vanuit het kabinet»?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u ervan op de hoogte dat u nog altijd bekend staat als een Minister die veel praat, veel overlegt, veel vergadert, maar feitelijk weinig voor de woningmarkt doet? Gaat u hier – na ruim een jaar ministerschap – eindelijk verandering in brengen? Zo ja, hoe? Wanneer kunnen we grote woningbouwsuccessen verwachten, zodat het doel van één miljoen nieuwbouwwoningen in 2030 alsnog wordt gehaald?
Zie antwoord vraag 5.
Het bericht ‘Fraudeverdachte verdient aan villa' en het bericht 'Beslag gelegd op huizen Erik Staal om miljoenenfraude' |
|
Daniel Koerhuis (VVD) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Fraudeverdachte verdient aan villa»1 en het bericht «Beslag gelegd op huizen Erik Staal om miljoenenfraude»?2 Wat is uw reactie hierop?
Ja, deze berichten zijn mij bekend. De verhuur van een in beslag genomen onroerende zaak is in beginsel toegestaan. Wel kent beslag een blokkerende werking vanaf de inschrijving in de openbare registers (het Kadaster). Als de onroerende zaak na de inschrijving van het beslag in de openbare registers wordt verhuurd, moet de beslaglegger zijn rechten kunnen blijven uitoefenen. De beslaglegger moet de onroerende zaak bijvoorbeeld vrij van huur executoriaal kunnen verkopen. De huurder kan dan een vordering instellen tot schadevergoeding wegens niet-nakoming van de huurovereenkomst jegens de verhuurder. Overigens is op het beslag van onroerende zaken op Bonaire het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering BES van toepassing (zie de artikelen 726 jo. 505, lid3. De daarin opgenomen regeling stemt grotendeels overeen met de regeling in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Ik zie geen reden tot aanpassing van de regeling, omdat de beslaglegger geen hinder ondervindt van de verhuur.
Is het wettelijk toegestaan onroerend goed waar beslag op is gelegd te verhuren, zoals de heer Staal doet? Zo ja, op grond van welke wetgeving? Als het wettelijk is toegestaan, vindt u dat dan een wenselijke situatie? Zo nee, bent u bereid om te onderzoeken of en hoe deze wetgeving aangepast kan worden?
Zie antwoord vraag 1.
Kent u voorbeelden van andere situaties waarbij beslag is gelegd op onroerend goed en dit onroerend goed vervolgens wordt verhuurd aan andere partijen? Zo ja, welke voorbeelden zijn dit en bent u bereid om enkele voorbeelden naar de Kamer te sturen?
Een proces-verbaal van inbeslagneming van onroerende goederen wordt in de openbare registers ingeschreven en is daarom te raadplegen in deze registers. Dit geldt niet voor huurovereenkomsten. Hierdoor is niet te achterhalen welke beslagen onroerende goederen worden verhuurd.
Is in dit voorbeeld sprake van een woningonttrekking in de zin van de Huisvestingswet 2014?3 Zo nee, waarom niet?
Daarvan is geen sprake, aangezien op de BES-eilanden niet de Huisvestingswet 2014, maar de Wet volkshuisvesting ruimtelijke ordening en milieubeheer BES van toepassing is. De laatstgenoemde wet biedt de eilandsraad de mogelijkheid om in het belang van een evenwichtige en rechtvaardige verdeling van woonruimte een huisvestingsverordening vast te stellen op grond waarvan het gebruik van bepaalde woonruimte aan vergunningsvereisten is gebonden. De eilandsraad heeft vooralsnog geen verordening vastgesteld.
Is het waar dat de villa op Bonaire van de heer Staal nog steeds te huur is op Qvillas?4 Heeft de heer Staal een vergunning om zijn villa te verhuren? Zo ja, kan deze vergunning worden ingetrokken door het openbaar lichaam Bonaire, en op grond waarvan?
Ik heb begrepen dat de betreffende villa inmiddels niet meer voor verhuur wordt aangeboden door Qvillas. Voor wat betreft uw vraag naar handhaving van een vergunning door het openbaar lichaam Bonaire merk ik, met verwijzing naar het antwoord op vraag 4, op dat voor verhuur geen vergunning is vereist. Handhaving is daarom ook niet aan de orde.
Is het openbaar lichaam Bonaire van plan om handhavend op te treden, en heeft het daarvoor voldoende bevoegdheden en capaciteiten? Zo nee, deelt u dan de opvatting dat dit een risico geeft op meer overtredingen van de Huisvestingswet 2014? Bent u in dat geval bereid om te onderzoeken of en hoe bevoegdheden en capaciteiten uitgebreid kunnen worden?
Zie antwoord vraag 5.
Het bericht dat duizenden mensen illegaal op een vakantiepark op de Veluwe wonen |
|
Antoinette Laan-Geselschap (VVD), Daniel Koerhuis (VVD) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Duizenden bewoners vakantieparken illegaal»?1
Ja.
Deelt u de mening dat de meeste mensen die op vakantieparken recreëren en verblijven zich gewoon aan de regels houden? Zo nee, waarom niet?
De meeste mensen die op vakantieparken recreëren zullen dit met goede intenties doen. Er zijn echter ook mensen die doelbewust de regels overtreden.
Deelt u de mening dat de Actie-agenda vakantieparken 2018–2020 niet de ruimte moet geven aan foute groepen om ondermijnende activiteiten op vakantieparken te ontplooien? Zo ja, op welke wijze gaat u dit voorkomen? Zo nee, waarom niet?
Uiteraard moeten groepen mensen die op wat voor manier dan ook ondermijnende activiteiten ondernemen aangepakt worden. De aanpak van criminelen en overlastgevers is een verantwoordelijkheid van de lokale driehoek, waar ook de Regionale Informatie en Expertise Centra (RIEC’s) en het Landelijke Informatie en Expertise Centrum (LIEC) een belangrijke rol bij spelen.
Met de actie-agenda vakantieparken 2018–2020 zetten we ook in op een gezamenlijke aanpak van ondermijnende activiteiten op vakantieparken. Zo worden er pilots gestart om beter zicht te krijgen op de ondermijningsproblematiek op vakantieparken en worden de reeds opgedane ervaringen met bijvoorbeeld de toepassing van het monitoringsinstrument «ondermijning en handhaving» van het RIEC Zeeland West-Brabant en Oost-Brabant verder verspreid. Ook worden de mogelijkheden voor een landelijke voorziening voor een (digitale) nachtregistratie verkend.
Kunt u een kwantitatief overzicht naar de Kamer sturen van vakantieparken waar gewoon gerecreëerd en verbleven wordt, en vakantieparken waar volgens gemeentelijke regels te veel verbleven en illegaal gewoond wordt en ondermijnende activiteiten plaatsvinden? Zo nee, waarom niet?
Op landelijk niveau is geen kwantitatief overzicht beschikbaar van vakantieparken waar permanente bewoning plaatsvindt. Het CBS registreerde in 2018 1.536 huisjesterreinen en 2.801 kampeerterreinen. Hoe vakantieparken worden gebruikt wordt echter niet door hen geregistreerd. Ook een kwalitatief overzicht per park naar de mate van permanente bewoning en ondermijnende activiteiten die daar plaatsvinden is niet op landelijk niveau beschikbaar. De ervaring leert dat het ook voor lokale overheden lastig kan zijn om een volledig beeld te verkrijgen van de activiteiten die op parken plaatsvinden.
Zoals ik uw Kamer reeds schreef2, blijkt uit onderzoeken van ZKA Leisure Consultants dat ongeveer een derde van de vakantieparken in Nederland geen toeristisch toekomstperspectief heeft. Daardoor kan verhuur voor permanente bewoning een aantrekkelijk alternatief kan zijn. Verder blijkt uit onderzoek van ZKA Leisure Consultants dat op een kleine tien procent van de parken sprake zou zijn van ernstige en een verontrustende veiligheids- en leefbaarheidsproblematiek.
Kunt u een kwalitatief overzicht per vakantiepark naar de Kamer sturen waar volgens gemeentelijke regels te veel verbleven en illegaal gewoond wordt en ondermijnende activiteiten plaatsvinden, zoals u ook heeft gedaan in uw brief met Kamerstuknummer 32 847, nr. 462? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat de oplossing voor vakantieparken waar te veel verbleven en illegaal gewoond wordt per gemeente verschilt? Zo nee, waarom niet?
Ja, die mening deel ik. De uiteindelijke aanpak voor vakantieparken is een lokale afweging en keuze, die per gemeente en per park kan verschillen. Ik verwacht dat partijen daar passend binnen het gebied en met oog voor de vereisten van een goede ruimtelijke ordening een weloverwogen keuze maken en zoeken naar integrale maatwerkoplossingen, per park en per bewoner.
Deelt u eveneens de mening dat tijdelijke huisvesting een belangrijke oplossing kan zijn voor het tekort aan woningen? Zo ja, op welke wijze gaat u dit mogelijk maken? Zo nee, waarom niet?
Tijdelijke en flexibele huisvesting kan inderdaad een oplossing zijn voor het verlichten van de druk op de woningmarkt. Ik zie dat er steeds meer flexibele woonvormen worden gerealiseerd die speciaal bedoeld zijn voor mensen die snel, betaalbaar en vaak maar tijdelijk een woning nodig hebben. Deze ontwikkeling juich ik toe en stimuleer ik ook middels onderzoek, pilots en de ontwikkeling van instrumenten die op verschillende manieren behulpzaam voor gemeenten kunnen zijn.
Bent u gemeenten aan het ondersteunen om gemeentelijke regels en openbare orde op vakantieparken te handhaven? Zo nee, bent u bereid dat te doen, zoals u dat ook doet binnen het beleidskader voor woonwagenbewoners?
De taken op het gebied van ruimtelijke ordening en het woonbeleid behoren tot de verantwoordelijkheden van lokale overheden. De aanpak van vakantieparken is daarom een lokale afweging en keuze. Lokaal kan ook het beste zicht op de situatie op vakantieparken ontstaan. Uiteraard ondersteun ik gemeenten en provincies bij het maken van hun afwegingen.
Met de actie-agenda vakantieparken heeft de samenwerking en ondersteuning verder vorm gekregen. Zo ondersteun ik provincies en gemeenten onder meer door de ontwikkeling van een informatiefundament bij het verkrijgen van beter inzicht in aantal, aard en omvang van vakantieparken en de daar aanwezige problematiek. Daarnaast start ik in samenwerking met Platform31, het Centrum voor Criminaliteitspreventie en Veiligheid (CCV), de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) en het VNG Kenniscentrum Handhaving en Naleving een leerkring voor en met decentrale overheden over vakantieparken met daarin aandacht voor de vijf doelstellingen van de actie-agenda vakantieparken. De leerkring ondersteunt decentrale overheden onder meer bij het opstellen van een regionale/provinciale en integrale visie op vakantieparken en het maken van de vertaalslag hiervan naar de uitvoering. Verder wordt via een aantal pilots met (big) data-analyses meer inzicht verkregen in de ondermijningsproblematiek.
Het bericht ‘Behoud gebouwen schietbanen Leusderheide’ |
|
Hanke Bruins Slot (CDA), Lenny Geluk-Poortvliet (CDA) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Barbara Visser (staatssecretaris defensie) (VVD) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Behoud gebouwen schietbanen Leusderheide»?1
Ja.
Deelt u de mening, dat het van belang is dat het gebouwencomplex bij de voormalige schietbanen op de Leusderheide bij Amersfoort behouden wordt?
Zoals ook in het artikel in het Reformatorisch Dagblad is te lezen, is de gemeente Leusden van mening dat het «van groot algemeen belang voor de gemeente» is en kenmerkt zij de gebouwen als behoudenswaardig. Op basis van de samenhangende visie en het actieplan voor beheer, behoud, onderzoek en aan een breed publiek tonen van erfgoed en archeologie uit de Tweede Wereldoorlog dat ik u heb toegezegd, zal ik mijn standpunt bepalen. Daarbij zal ik putten uit de verkenningen, waaronder op het gebied van het militair erfgoed, die door de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed worden uitgevoerd.
Onderkent u de waarde van het gebouwencomplex als cultuurhistorisch waardevol militair erfgoed, mede in verband met voormalig Kamp Amersfoort?
Zie ook het antwoord op vraag 2. Het vooroorlogse gebouwencomplex (1925) is van cultuurhistorische waarde als relict van een militair oefenterrein. Het wachtgebouw zou daarnaast tijdens de Tweede Wereldoorlog een rol hebben gespeeld bij de opvang van executiepelotons die gevangenen van Kamp Amersfoort fusilleerden.
Op welke wijze zetten het Ministerie van Defensie en het Rijksvastgoedbedrijf zich in voor behoud van het gebouwencomplex?
Het Ministerie van Defensie cq het Rijksvastgoedbedrijf heeft vooralsnog geen specifieke plannen voor (her)gebruik dan wel sloop van dit gebouwencomplex. De gebouwen maken onderdeel uit van het onderhoudsprogramma, waarmee wordt voorkomen dat de gebouwen in verval geraken. Als het gemeentelijk parapluplan Cultureel Erfgoed onherroepelijk is, kan dit complex niet zondermeer gesloopt worden en vindt een belangenafweging plaats alvorens een omgevingsvergunning wordt verleend. Dit geeft enige waarborg voor het behoud van dit complex.
Bent u bereid via de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed ondersteuning te bieden voor de instandhouding en de passende herbestemming van het gebouwencomplex?
Zie ook het antwoord op vraag 2. Eigenaren en belanghebbenden van monumenten of gebouwen met cultuurhistorische waarde kunnen bij de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed een aanvraag indienen voor de Subsidieregeling stimulering herbestemming monumenten.
Onderzoek naar fraude bij Vestia |
|
Daniel Koerhuis (VVD) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Herinnert u zich de antwoorden op de Kamervragen (ingezonden 15 november 2018) over het bericht «Onderzoek naar fraude door medewerkers Vestia»?1
Ja.
Wanneer is het onderzoek van het forensisch bureau gestart? Wanneer is dit naar verwachting afgerond?
De Autoriteit woningcorporaties (Aw), die door Vestia op de hoogte wordt gehouden over deze kwestie, heeft mij desgevraagd gemeld dat het forensisch onderzoek 19 november 2018 is gestart. Het onderzoek kent verschillende fasen, te starten met een inventariserend onderzoek en vervolgens een verdiepend onderzoek. De uiteindelijke doorlooptijd van het onderzoek is afhankelijk van de tussentijdse bevindingen, maar ook van de voortgang van het strafrechtelijk onderzoek en de toestemming van het OM aan Vestia om de informatie die daaruit voort komt te kunnen gebruiken. De Aw zal over de voortgang en de uitkomsten van het onderzoek worden geïnformeerd.
Bent u bereid de uitkomst van dit onderzoek naar de Kamer te sturen, zodra het onderzoek is afgerond? Zo nee, waarom niet?
Vanwege het vertrouwelijk karakter daarvan is het niet gebruikelijk dat de Aw rapportages naar aanleiding van forensisch onderzoek waarover zij komt te beschikken openbaar maakt. Ook het onderhavige rapport zal daarvoor te veel vertrouwelijke informatie bevatten. De Aw zal wel, rekening houdend met de vertrouwelijkheid van de informatie, op hoofdlijnen kunnen informeren over de uitkomsten van het onderzoek. Deze hoofdlijnen zal ik te zijner tijd met de Kamer delen.
Het bericht dat de provincie Noord-Holland woningbouw in Alkmaar tegenhoudt |
|
Daniel Koerhuis (VVD), Rudmer Heerema (VVD) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Provinciale hindermacht»?1
Ja
Is het waar dat het tekort aan huizen in Noord-Holland en in Nederland hiermee verder oploopt?
Om tegemoet te komen aan de groeiende vraag naar woningen moeten er tot 2025 gemiddeld 75 duizend woningen per jaar bijgebouwd worden. Het EIB verwacht voor 2019 dat er circa 73.000 woningen worden gebouwd en ongeveer 80.000 per jaar voor de periode 2020–2023. Het valt niet te zeggen hoe deze individuele casus zich hiertoe verhoudt.
Heeft u in uw gesprekken met de provincie Noord-Holland al de mogelijkheid aan de orde gesteld om gemeenten boven Amsterdam meer ruimte te geven om te bouwen door overprogrammeren toe te staan en regionale woonafspraken en rode en groene contouren te verruimen, in navolging van de motie-Koerhuis / Ronnes (TK 32 847, nr 455)? Zo ja, wat was de uitkomst van dat gesprek? Zo nee, wanneer was u van plan om dit te doen?
Nee, ik heb hierover nog niet gesproken met de provincie Noord-Holland.
Ik heb uw kamer toegezegd spoedig met de provincie Noord-Holland in gesprek te gaan en u over de uitkomsten te informeren.
Deelt u de mening dat als de vijf gemeenten uit de regio Alkmaar (Alkmaar, Bergen, Castricum, Heiloo en Langedijk) aansluiten bij de Metropoolregio Amsterdam (MRA) met betrekking tot woningbouw, dat de MRA dan makkelijker woningbouwplannen richting de regio Alkmaar kan schuiven als blijkt dat andere gemeenten in de MRA woningbouwplannen niet kunnen realiseren?
De regio Alkmaar, die naast Alkmaar, Bergen, Castricum, Heiloo en Langedijk ook bestaat uit de gemeenten Heerhugowaard en Uitgeest, kan ook zonder onderdeel te zijn van de MRA bouwen voor woningzoekenden uit de MRA. Hiervoor is voldoende planologische ruimte en hier wordt in de behoefteprognoses ook rekening mee gehouden. Tot op heden blijft de gerealiseerde productie in de regio Alkmaar echter achter bij de behoefte. De focus zou dus moeten liggen op de realisatie van plannen in plaats van het maken van nieuwe plannen.
Zouden ook andere gemeenten boven Amsterdam, zoals Hoorn, die nog niet zijn aangesloten, kunnen aansluiten als dit vanuit de gemeenten zelf komt?
Dit is aan de bestuurders in de MRA en de betreffende gemeenten. Noch de provincie, nog BZK gaat hierover.
Heeft u in uw gesprekken met de provincie Noord-Holland al betrokken om de regio Alkmaar te laten aansluiten bij de MRA met betrekking tot woningbouw, zoals u heeft toegezegd in het algemeen overleg Bouwopgave op 28 november? Zo ja, wat was de uitkomst van dat gesprek? Zo nee, wanneer was u van plan om dit te doen?
In het algemeen overleg Bouwopgave heb ik toegezegd met de regio Alkmaar in gesprek te gaan over de bouwopgave en de daarvoor beschikbare plancapaciteit in die regio. Dat gesprek heeft nog niet plaatsgevonden. Ik heb uw Kamer toegezegd u voor het einde van het eerste kwartaal van 2019 te informeren over de uitkomsten van het gesprek.
Deelt u de mening dat deze gesprekken nu eerder moeten plaatsvinden naar aanleiding van het bericht? Zo ja, wanneer bent u nu van plan om dit te doen? Zo nee, waarom niet?
De berichtgeving over de regio Alkmaar is in de drie weken tussen het AO en dit bericht niet veranderd, ik zie daarom geen reden de gesprekken sneller te voeren. Ik zal begin 2019 overleg voeren met de regio en u over de uitkomst daarvan voor het einde van het eerste kwartaal van 2019 informeren.
Deelt u de mening van de auteur van het bericht dat uw ambitie om 75.000 nieuwe woningen per jaar in Nederland te gaan bouwen niet gaat lukken met een provinciale hindermacht, zoals de provincie Noord-Holland voor de regio Alkmaar is? Wat gaat u doen om de rol van de provincie van hindermacht om te zetten naar aanjaagmacht?
De ambitie om 75.000 woningen per jaar te bouwen hangt vooral af van de daadwerkelijke realisatie van plannen. Verschillende factoren dragen bij aan het achterblijven van de productie, zoals gebrek aan capaciteit in de bouw, een tekort aan ambtelijke capaciteit bij gemeenten, financiële knelpunten, de stapeling van (lokaal) beleid en marktpartijen die acquireren in plaats van realiseren. De provincie Noord-Holland heeft een budget van 15 miljoen euro beschikbaar gesteld voor het oplossen van dit soort knelpunten.
Het vastlopen van de versterkingsoperatie in Groningen |
|
Sandra Beckerman , Henk Nijboer (PvdA) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de artikelen «Nieuwe versterkingsaanpak Wiebes is een vertragingstactiek» en «Eerste versterkingsbijeenkomst in Oldambt: Mijn verzakte boerderij is mijn oude dag»?1
Ja.
Klopt de bewering van CDA-wethouder Prins van Loppersum dat de versterkingsaanpak een vertragingstactiek van u is?
Nee, integendeel, de nieuwe versterkingsaanpak is er, conform het advies van de Mijnraad en Staatstoezicht op de Mijnen (SodM), op gericht alle versterking die voor de veiligheid nodig is zo snel mogelijk te realiseren.
Klopt het dat een medewerker van de Nationaal Coördinator Groningen (NCG), naar aanleiding van een aantal woningen dat een nieuw risicoprofiel heeft gekregen op basis van fictieve gegevens van een computermodel, de volgende uitspraak deed: «het is een rampzalig gebeuren, het vliegt alle kanten op»? Bent u het met deze medewerker eens?
Dergelijke uitspraken kan ik niet verifiëren, maar ik herken mij hier niet in en de waarnemend NCG heeft aan mij bevestigd dat dit niet het standpunt van de NCG is.
Klopt het dat een medewerker van de NCG het volgende heeft gezegd: «Ja mevrouw het is een idiote zaak, we kunnen het niet verdedigen» en dat wethouder Slager heeft gezegd dat deze versterkingsaanpak een absurdistisch overheidstoneel is? Bent u dat met beide eens?
Zie antwoord vraag 3.
Wat zegt het als lokale bestuurders en medewerkers van de NCG zo weinig vertrouwen hebben in uw aanpak dat ze dergelijke uitspraken doen? Zij moeten dit toch uitvoeren, hoe kunnen de inwoners in Groningen dan nog vertrouwen in deze aanpak hebben?
Ik beschouw het als een gezamenlijke opdracht van de bestuurders van Rijk en regio om op basis van de kennis en adviezen van experts de versterkingsoperatie zodanig vorm te geven dat de veiligheid geborgd is en lokale gemeenschappen hier zo min mogelijk nadeel van ondervinden. Wij hebben op basis van het advies van de Mijnraad afspraken gemaakt over het vervolg van de versterkingsoperatie (Kamerstuk 33 529, nr. 502 en nr. 527). Zoals in vervolg daarop ook aangegeven in mijn brief aan uw Kamer op 22 november jl. (Kamerstuk 33 529, nr. 535), hebben wij gezamenlijk geconstateerd dat het plan van aanpak dat de NCG aan de hand hiervan heeft opgesteld voldoende basis biedt om aan de slag te gaan, maar ook dat een aantal zaken nog verder uitgewerkt moet worden. Hierover zijn wij in gesprek. Dit uitvoering van de versterking kan hier echter niet op wachten.
Hoe denkt u dat de inwoners van Groningen zich voelen als de lokale bestuurders die een onmisbare rol moeten vervullen in het veilig maken van de huizen van mensen er geen vertrouwen in hebben?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u ermee bekend dat ook het Groninger Gasberaad en de Groninger Bodem Beweging de aanpak van de versterking niet steunen?
De kritiek van het Groninger Gasberaad en de Groninger Bodem Beweging op het plan van aanpak is mij bekend.
Bent u bereid eindelijk het HRA-model weg te doen als basis van de aanpak en in plaats daarvan gewoon individuele huizen te gaan inspecteren op veiligheid en te stoppen een model, dat bedoeld is om op macroniveau risico’s in te schatten, als basis te gebruiken voor de noodzakelijke individuele benadering van mensen?
Het HRA-model wordt niet gebruikt om te bepalen welke vorm van versterking voor individuele woningen nodig is. Dat gebeurt altijd op basis van een opname en, zo nodig, nadere beoordeling. De versterkingsaanpak is gebaseerd op de expertise van verschillende onafhankelijke, gerenommeerde kennisinstituten: de Mijnraad heeft op basis van de adviezen van het SodM, het KNMI, TNO, NEN en een panel van hoogleraren geadviseerd om in de versterkingsoperatie een risicogerichte prioritering te hanteren, gebruik makend van het HRA-model. Dit model is internationaal gevalideerd en gebaseerd op de beste wetenschappelijke kennis die er op dit moment is.
Wanneer komt er duidelijkheid over de financiering van de opnames bij mensen thuis? Wie gaat dat betalen?
Op 22 november jl. heb ik uw Kamer geïnformeerd over het sluiten van een overeenkomst tussen de Staat en de NAM (bijlage bij Kamerstuk 33 529, nr. 535). Op basis van deze overeenkomst komen alle versterkingskosten die voortvloeien uit de veiligheidsopgave voor rekening van NAM.
Maken mensen in Oldambt nu wel of geen aanspraak op alle regelingen die ook in andere gemeenten gelden? Deelt u de mening dat dit wel zo zou moeten zijn?
Dit verschilt per regeling. Zo zijn de Waardevermeerderingsregeling en de regeling Verduurzaming bij versterking in principe niet aan gebiedsgrenzen gebonden, en staan dus ook open voor inwoners van Oldambt die te maken hebben met erkende schade en versterking. Wel valt Oldambt nu buiten het toepassingsbereik van een aantal regelingen die vanuit het Bestuursakkoord uit 2015 financiering van NAM als basis hebben. Het streven is om voor alle regelingen die nog nodig zijn NAM op afzienbare termijn op afstand te zetten. Bij de herziening van de regelingen wordt gekeken welke regelingen moeten worden voortgezet en waar deze van toepassing moeten zijn. Op afspraken die binnen het Nationaal Programma Groningen gemaakt worden door Rijk en regio wil ik niet vooruitlopen.
Deelt u de mening dat het geen doen is dat mensen zo lang in onzekerheid verkeren over de onveiligheid van hun huis en wanneer er eindelijk wat aan gedaan zal worden? Zo ja, waarom laat u dit dan gebeuren? Zo nee, waarom is deze situatie volgens u wel verdedigbaar?
Met het besluit de gaswinning versneld en volledig te beëindigen, is een fundamenteel ander toekomstperspectief ontstaan. De Mijnraad concludeerde, op basis van adviesrapporten van het SodM, het KNMI, TNO, NEN en een panel van hoogleraren, dat het met de afbouw van de gaswinning veiliger wordt in Groningen en dat de omvang van de noodzakelijke versterking afneemt. Dit vraagt om een andere benadering van de versterkingsoperatie, waarbij de beschikbare kennis en kunde in de eerste plaats gericht wordt op versterking van de meest risicovolle woningen (Kamerstuk 33 529, nr. 502).
Ik deel het streven om onzekerheid over in hoeverre versterking nodig is zoveel mogelijk te beperken, maar wil geen beloftes doen die ik niet kan waarmaken: uitsluitsel over de noodzaak en wijze van versterking van individuele woningen kan alleen worden gegeven op basis van een opname en moet gebaseerd zijn op een actueel en accuraat beeld van het veiligheidsrisico.
Wilt u deze vragen beantwoorden voor het plenair tweeminutendebat (VSO) over de concept ministeriële regeling betreffende het minimaliseren van gaswinning uit het Groningenveld dat op woensdag 19 december 2018 gepland staat, zodat de antwoorden gebruikt kunnen worden bij de voorbereiding van moties voor dit VSO?
Ja.
Misstanden bij woningcorporatie Mijande |
|
Daniel Koerhuis (VVD) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Herinnert u zich uw antwoorden op de Kamervragen1 over het bericht «Klokkenluider meldt misstanden corporatie Mijande: ministerie grijpt in»?2
Ja.
Is het ondertussen al bekend of de koper meewerkt aan de teruglevering van de woningen die onder de getaxeerde verkoopprijs zijn verkocht? Zo nee, wanneer is dit wel bekend en bent u dan bereid om de Kamer hiervan op de hoogte te stellen?
De koper heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van de Autoriteit woningcorporaties (Aw) om de goedkeuring van de verkoop in te trekken. Uiterlijk op 6 mei 2019 zal een besluit worden genomen in de bezwaarzaak.
Corporaties dienen in voorkomende gevallen de volkshuisvestelijke schade te beperken en zich in te spannen om de geleden schade te verhalen waar mogelijk. De wijze waarop dit gebeurt, is de verantwoordelijkheid van de corporatie. De Aw ziet erop toe dat de corporatie zich in een dergelijke casus voldoende inspant om de schade zo veel mogelijk te beperken en schade te verhalen. In verband met het toezichtvertrouwelijke karakter van de informatie kan ik de Kamer te zijner tijd op hoofdlijnen informeren.
Is het waar dat, indien de verkoper niet bereid is mee te werken, het maatschappelijk vermogen van de corporatie dan wel wordt aangetast? Zo ja, bent u in dat geval wel bereid om de voormalige corporatiebestuurder financieel bij te laten dragen aan de geleden kosten, in navolging van de motie Koerhuis c.s.3 om corporatie(-bestuurder)s bij wanbestuur financieel te laten bijdragen? Zo nee, waarom niet?
De corporatie in kwestie is in eerste aanleg aan zet om de omvang van eventuele volkshuisvestelijke schade te bepalen en te bezien welke stappen het neemt om die schade te verhalen. Corporaties worden geacht eventuele volkshuisvestelijke schade te minimaliseren en kosten waar mogelijk te verhalen. Indien de corporatie zich naar oordeel van de Aw daartoe niet voldoende inspant, kan de Aw tot vervolgstappen overgaan richting de corporatie. Daarbij maakt de Aw als onafhankelijke toezichthouder een afweging welke interventies het meest effectief zijn.
Bent u bereid de Kamer op de hoogte te stellen zodra het interim-salaris van de huidige interim-corporatiebestuurder is opgenomen in de jaarrekening van 2018 van corporatie Mijande? Zo ja, wanneer verwacht u dit te kunnen doen? Zo nee, waarom niet?
Indien de Kamer daar prijs op stelt, kan ik informatie over de bezoldiging van de interim--bestuurder naar de Kamer zenden. De bezoldiging van de interim- directeur-bestuurder zal blijken uit de vastgestelde jaarrekening 2018, die overigens ook openbaar toegankelijk is, onder meer via de website van de corporatie. De jaarrekening zal in de komende maanden worden vastgesteld.
Huiseigenaren die arbeidsmigranten in kamertjes proppen |
|
Sandra Beckerman , Jasper van Dijk (SP) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht dat «veel huiseigenaren arbeidsmigranten in kamertjes proppen»?1
Arbeidsmigranten vervullen een belangrijke rol binnen onze economie en zijn essentieel voor de continuïteit in specifieke sectoren. Dit doen zij enerzijds door piek- en seizoensdrukte op te vangen en anderzijds door werk te verrichten waar binnen Nederland niet voldoende arbeidskrachten voor te vinden zijn. Het is van belang dat deze mensen op een goede en kwalitatieve manier worden gehuisvest. Situaties zoals geschetst in het artikel van het Algemeen Dagblad door de Haagse Pandbrigade acht ik daarom onwenselijk.
De aantrekkende economie speelt een belangrijke rol in de toename van het aantal arbeidsmigranten. Tegelijkertijd is er krapte op de woningmarkt, waardoor het lastig is om geschikte woonruimte te vinden. De combinatie van al deze factoren zorgt ervoor dat er meer mensen huisvesting nodig hebben en dat dat in sommige gevallen op plekken gebeurt die daar niet geschikt voor zijn.
Hoe de huisvesting van arbeidsmigranten binnen een regio het beste past qua verdeling en in welke woonvormen deze kan worden gerealiseerd, moet op regionaal en lokaal niveau worden bepaald. Daar is immers het beste zicht op de lokale woning- en arbeidsmarkt en op de wensen van de inwoners. Gemeenten, werkgevers en huisvesters moeten daarbij samen zoeken naar passende oplossingen voor de huisvesting van arbeidsmigranten. Ik ben van mening dat er voldoende oplossingen voor handen zijn en dat er ook tal van goede voorbeelden zijn.
Ik ondersteun partijen daarom door kennis te delen over het op een goede, kwalitatieve manier huisvesten van arbeidsmigranten die in het land wordt opgedaan. Zo is recent de publicatie «Aan de slag met flexwonen!» opgeleverd, waarin partijen worden geholpen bij het inventariseren van de doelgroepen voor flexwonen en handvatten worden gegeven voor het benutten van de kansen om deze woonvorm te realiseren. De door de leden bedoelde handreiking is in concept gereed en zal op korte termijn breder beschikbaar zijn. Daarnaast ben ik met de regio’s met de grootste druk op de woningmarkt in gesprek om de woningbouw te versnellen.
Wat zijn de redenen dat er vroeger minder arbeidsmigranten in te volle of onveilige huizen zaten en dat dit nu weer toeneemt, zoals de Pandbrigade constateert?
Zie antwoord vraag 1.
Hoeveel arbeidsmigranten zijn er momenteel in ons land waarvoor geen adequate en veilige huisvesting is, aangezien u eerder het cijfer van 100.000 arbeidsmigranten niet kon of wilde bevestigen?2
De afgelopen jaren is geprobeerd het aantal Midden- en Oost-Europese migranten dat naar Nederland komt zo goed mogelijk in kaart te brengen. Hiervoor publiceert het CBS de migrantenmonitor. De migrantenmonitor geeft inzicht in het aantal migranten dat in Nederland woont of werkt (geregistreerd in de Basisregistratie Personen (BRP) of de Polisadministratie) uit onder meer Midden- en Oost-Europa (EU-11). Eind 2016 ging het om circa 337.000 mensen. De prognose van de omvang van de groep arbeidsmigranten en hun behoefte aan woonruimte voor komende jaren is sterk afhankelijk van de economische ontwikkelingen en de inspanningen van gemeenten, werkgevers en huisvesters op het realiseren van voldoende huisvesting.
Wat is de behoefte aan passende huisvesting voor arbeidsmigranten en wat is de prognose voor de komende jaren? Kunt u uw antwoord per jaar uitsplitsen en toelichten?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe verhoudt de huidige woningnood zich tot de huisvesting van arbeidsmigranten? En hoe gaat u dit oplossen zonder te tornen aan de veiligheid, betaalbaarheid en kwaliteit voor beide groepen en waarbij tweedeling of het uitspelen van groepen voorkomen moet worden?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe en door wie wordt de huisvesting van arbeidsmigranten in gemeenten gecontroleerd, en aan welke eisen dient deze huisvesting te voldoen?
De huisvesting van arbeidsmigranten wordt – net zoals andere huisvesting – door de gemeente gecontroleerd via het bouw- en woningtoezicht. De huisvesting dient daarbij te voldoen aan geldende wet- en regelgeving, zoals het Bouwbesluit, het bestemmingsplan en eventuele aanvullende eisen van de brandweer of die de gemeente stelt voor het verlenen van een vergunning in het kader van de huisvestingsverordening. Ten slotte kan de gemeente ervoor kiezen om de situatie tijdelijk te gedogen totdat er zicht is op een betere oplossing. Met alleen het handhaven wordt de oorzaak van de permanente bewoning immers niet aangepakt.
Daarnaast worden woningen met een keurmerk van de Stichting Normering Flexwonen – het keurmerk voor de huisvesting van arbeidsmigranten – jaarlijks gecontroleerd op kwaliteit. Huisvesters en werkgevers kunnen zich op eigen initiatief aanmelden bij het keurmerk. In enkele branches en gemeenten is het SNF-keurmerk verplicht gesteld om arbeidsmigranten te mogen huisvesten. De normen waarop wordt gecontroleerd zijn aanvullend op wet- en regelgeving. Deze controle gebeurt door onafhankelijke en door de Raad voor Accreditatie geaccrediteerde inspectie instellingen. Huisvesters en werkgevers kunnen zich hiermee positief onderscheiden in de markt en tevens geldt een dergelijk keurmerk als een voorwaarde om gebruik te kunnen maken van de uitzondering op het inhoudingsverbod op de Wet Minimumloon in de Wet Aanpak Schijnconstructies.
Wat heeft u concreet gedaan met uw opvatting dat het «aan gemeenten, uitzendbureaus, werkgevers en huisvesters [is] om gezamenlijk hun verantwoordelijkheid te pakken en het gesprek aan te gaan over kwalitatieve huisvesting van arbeidsmigranten»? Wanneer is de aangekondigde nieuwe handreiking voor gemeenten gereed?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid om gemeenten aan te sporen om verkamering van woningen fors aan banden te leggen of tegen te gaan, zodat er geen onveilige situaties ontstaan voor (buurt)bewoners? Kunt u uw antwoord toelichten?
Verkamering is niet per definitie een slechte ontwikkeling. In sommige gemeenten kan het een uitkomst bieden voor het beter benutten van woningen of de huisvesting van specifieke doelgroepen. Het is daarbij wel van belang dat dit zorgvuldig gebeurt en dat de verkamerde panden blijven voldoen aan geldende wet- en regelgeving.
Gemeenten hebben reeds de mogelijkheid om verkamering vergunningplichtig te maken via de huisvestingsverordening. Daarvoor kunnen zij een omzettingsvergunning instellen. Daarmee moeten pandeigenaren die een woning verkamerd willen verhuren een vergunning aanvragen bij de gemeente. Indien zij dit niet doen, kan de gemeente afdwingen dat zij de woning terugbrengen naar de laatst vergunde staat.
Deelt u de mening dat de rol van ondernemers inzake de huisvesting van arbeidsmigranten vergroot moet worden? En zo ja, hoe vult u die rol in, omdat dit verder moet gaan dan alleen een bemiddelende rol bij de eerste huisvesting?
Werkgevers helpen werknemers in veel gevallen bij het vinden van kwalitatieve huisvesting wanneer zij hen naar Nederland halen om hier te werken. Dat kan gaan om een bemiddelende rol, maar ook door het realiseren van huisvesting of hier met gemeenten en andere partijen afspraken over te maken.
Ik acht het echter ongewenst dat werknemers volledig afhankelijk worden van hun werkgever wanneer het de huisvesting betreft. Wanneer zij hier langer verblijven vind ik het belangrijk, zowel vanuit afhankelijkheids- als vanuit integratieperspectief, dat arbeidsmigranten op zoek gaan naar een eigen plek om te wonen met een eigen huur- of koopwoning. Bij die zoektocht kan uiteraard wel hulp geboden worden door de werkgever.
Wat adviseert u de gemeente Hilvarenbeek die tot 2025 voor ongeveer 16.000 tot 21.000 arbeidsmigranten huisvesting moet creëren, wat neerkomt op 588 woningen?3
Zie antwoord vraag 1.
Wat is uw mening over de grote aantallen die in een relatief kleine gemeente een menswaardig onderkomen moeten vinden? En waarom wil u geen landelijke regie voeren zodat kleinschalige locaties kunnen worden gevonden, zoals de inwoners willen?
Zie antwoord vraag 1.
Welke andere mogelijkheden heeft de burgemeester van Loon op Zand om de illegale huisvesting van arbeidsmigranten te stoppen en te voorkomen?4
Zie antwoord vraag 6.
Hoe verhoudt de situatie in bijvoorbeeld Loon op Zand zich tot één van de doelen uit uw Actie-agenda vakantieparken te weten: «een sector die geen ruimte biedt voor uitbuiting of het uit het zicht raken van kwetsbare mensen»?5
Met genoemde doelstelling uit de actie-agenda vakantieparken 2018–2020 wordt ingezet op voldoende instrumentarium voor betrokken partijen om situaties als sociale uitbuiting, deplorabele leefomstandigheden en zorgmijding te voorkomen en op te lossen. Om dit te realiseren dienen de situatie en de mensen op een park in kaart gebracht worden. Daarnaast gaat het uiteindelijk om maatwerk per gemeente, per park en per bewoner, waarbij integrale samenwerking binnen en tussen gemeenten cruciaal is. Ik kan voor deze situatie niet beoordelen of het hier gaat om uitbuiting.
Wat doet u aan de aanpak van de grondoorzaken van problemen bij de huisvesting van arbeidsmigranten, te weten het uitbuiten van goedkope arbeidskrachten, het grote tekort aan betaalbare woningen, het voorkomen van dakloosheid en het feit dat gemeenten soms kwetsbare mensen bewust wijzen op de mogelijkheid om op een vakantiepark te gaan wonen? En wordt bij het aanpakken van de grondoorzaken uitgegaan van zowel de kwetsbare positie van arbeidsmigranten, als de positie van huidige inwoners die niet verdrongen moeten worden op de arbeidsmarkt of de woningmarkt?
Zoals in eerdere communicatie met uw Kamer opgenomen ondernemen mijn collega van SZW en ik op diverse manieren actie om de onderliggende problemen bij de huisvesting van arbeidsmigranten op te lossen. Daarbij is uiteraard aandacht voor een gelijkwaardige positie tussen arbeidsmigranten en andere inwoners van Nederland.
Uiteraard zet ik ook in op het aanpakken van onwenselijke situaties wat betreft de arbeidsomstandigheden. Door de extra middelen voor de Inspectie SZW uit het Regeerakkoord kan de aanpak van schijnconstructies, onveilige en ongezonde arbeidsomstandigheden en arbeidsuitbuiting geïntensiveerd worden en dat is hard nodig. Ook wordt in het programma «Samen tegen Mensenhandel»6 expliciet aandacht geschonken aan arbeidsuitbuiting.
Ook werk ik met partijen aan het vergroten van de woningvoorraad. Dat doe ik onder meer via de acties uit de Nationale woonagenda 2018–2021 en ben ik met de regio’s met de grootste druk op de woningmarkt in gesprek om brede woningmarktafspraken te maken.
Met de actie-agenda vakantieparken 2018–2020 is een startpunt gemarkeerd om de komende jaren actief aan de slag te gaan met de aanpak van vakantieparken. Cruciaal daarin is dat gemeenten lokaal een visie vormen op hun vakantieparken en de mensen die daar mogelijk wonen. Een vakantiewoning is immers niet per definitie geschikt of ongeschikt om in te wonen. Meerdere acties uit de actie-agenda zijn gericht op maatwerk richting bewoners en het verschaffen van duidelijkheid over hun positie op het park.
Woningen die eerst versterkt zouden worden, maar nu veilig blijken te zijn volgens het HRA-model |
|
Sandra Beckerman , Tom van der Lee (GL), Henk Nijboer (PvdA) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Kent u de aangenomen motie-Agnes Mulder c.s. (Kamerstuk 33 529, nr. 491) waarin geregeld zou worden dat afgelopen zomer mensen uit verschillende batches (1581 en 1588) een advies zouden krijgen om op basis daarvan tot een ruimhartige versterkingsaanpak te komen?1 Zo ja, hoe voert u deze motie uit?
Ik ben bekend met deze moties. Door het besluit om de gaswinning uit het Groningenveld volledig af te bouwen is het perspectief veranderd. Desalniettemin is de versterking van huizen waarvoor een versterkingsadvies op dat moment al was voorgelegd aan de bewoner voortgezet. Voor de batch 1588 betekent dit dat de uitvoering doorgaat conform de verstrekte adviezen. Het budget is beschikbaar. Er is intensief overleg tussen Rijk, regio en NCG over de uitvoering van deze versterking om de uitvoering zo snel mogelijk en met voldoende draagvlak te starten.
Voor de batch 1.581 geldt dat, op een enkele uitzondering na, op dat moment geen versterkingsadviezen waren verstrekt, wat betekent dat de gewekte verwachtingen van een andere orde waren. Versterking van adressen in deze batch die op basis van de HRA niet aan de veiligheidsnorm voldoen, wordt uitgevoerd aan de hand van de al voorbereide versterkingsadviezen. Hiermee is invulling gegeven aan de motie-Jetten c.s. Met de eigenaren van de woningen die op basis van de HRA aan de veiligheidsnorm voldoen wordt een gesprek gevoerd. Daarbij wordt aan hen de mogelijkheid geboden om het versterkingsadvies te laten actualiseren aan de hand van de meest actuele NPR, of af te zien van versterkingsmaatregelen.
Kent u de aangenomen motie-Jetten c.s. (Kamerstuk 33 529 , nr. 508) waarin staat dat woningen uit batch 1581 met versterkingsadvies de mogelijkheid geboden moet worden om dat advies uit te laten voeren, net als de eigenaren uit batch 1588?2 Zo ja, hoe voert u deze motie uit?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u ervan op de hoogte dat de heer Warink uit Loppersum (batch 1581) een versterkingsrapport (376 pagina’s) heeft en nu een brief heeft ontvangen dat zijn huis veilig is, omdat het adres niet uit het HRA-model is gekomen?
Het past mij als Minister niet om in het openbaar van gedachten te wisselen over een individuele casus. Ik doe er alles aan om samen met alle betrokken partijen de onzekerheid over versterking bij de bewoners zo veel en zo snel mogelijk te beperken. De versterkingsoperatie is enkele jaren geleden gestart op basis van de toen beschikbare kennis en met een voortdurende gaswinning in het vooruitzicht. Met het besluit om de gaswinning versneld en volledig te beëindigen is een fundamenteel ander toekomstperspectief ontstaan. Door de afbouw van de gaswinning wordt het veiliger in Groningen, en neemt de omvang van de noodzakelijke versterking af. Dit is de conclusie van de Mijnraad op basis van adviezen van het SodM, het KNMI, TNO, NEN en een panel van hoogleraren (zie Kamerstuk 33 529, nr. 502).
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 1 en 2 geldt voor slechts enkele bewoners uit de batch 1.581 dat hen een versterkingsadvies is overlegd voorafgaand aan het besluit om de versterkingsoperatie te herijken in het licht van de afbouw van de gaswinning. Na dit moment zijn wel, in reactie op individuele verzoeken, aan een aantal bewoners versterkingsadviezen verstrekt, die nog waren gebaseerd op de aanpak en veiligheidsrisico’s behorende bij doorgaande gaswinning op een relatief hoog niveau. Dit betekent echter niet dat huizen op basis van oude inzichten nog aangepakt gaan worden. Dat een huis niet uit het HRA-model is gekomen als naar verwachting risicovol, betekent overigens niet dat het veilig is verklaard. Een deskundige toets op de veiligheid van een individuele woning wordt daarom mogelijk gemaakt.
Deelt u de mening dat dit haaks staat op wat de Kamer in de in vraag een en twee genoemde moties heeft uitgesproken? Waarom worden de beloften die u heeft gedaan gebroken? Hoe gaat u dat oplossen?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u ervan op de hoogte dat de aannemer van de heer Warink niet aan versterking durft te beginnen omdat de muren teveel op spanning staan? Wat denkt u dat het met de heer Warink en zijn partner doet, dat nu volgens het HRA-model de woning toch veilig schijnt te zijn?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u er van op de hoogte dat een dorpsgenoot van de heer Warink, een pand bezit dat niet in elkaar stort doordat het door verwarmingsbuizen bij elkaar wordt gehouden? Maar dat dit pand niet uit het HRA-model is gekomen en dus nu veilig is verklaard?
Zie antwoord vraag 3.
Staat u nog achter uw uitspraken dat het zo erg is dat mensen van anderen te horen krijgen wat er met hun huis gebeurt en dat mensen daar zelf niet over gaan? Zo ja, wat gaat u er dan aan doen om de mensen hun zeggenschap terug te geven?
De bewoner staat centraal in de vernieuwde aanpak van de versterkingsopgave. Het uitgangspunt is dat de eigenaar het laatste woord heeft over de versterking van zijn woning. Het ontwerp voor de versterking komt in nauwe samenspraak met de eigenaar/bewoner tot stand komen. Dit gebeurt op basis van een beoordeling die is opgesteld door een expert. De bewoner moet akkoord gaan met het plan voordat het uitgevoerd kan worden. Dit laat onverlet dat zich de uitzonderlijke situatie kan voordoen dat de gemeente als bevoegd gezag, gemotiveerd en na aanspreken van de eigenaar, moet kunnen ingrijpen om acuut onveilige situaties te voorkomen. Daarnaast wordt met het oog op versnelling van de uitvoering op dit moment gewerkt aan een catalogus van standaard-maatregelen. Dit biedt aan bewoners de mogelijkheid om een keuze te maken uit verschillende mogelijke maatregelen om tot de noodzakelijke versterking te komen.
Wat denkt u dat het met de bewoners doet dat ze zo lang in onzekerheid zitten over hun woning?
Wij werken hard om alle Groningers zo snel mogelijk duidelijkheid te geven. Dit doen we conform de vernieuwde aanpak. Er is nog veel werk te verzetten, en ik wil geen beloftes doen die ik niet kan nakomen.
Inwoners die in de kou zitten door torenhoge stookkosten in Delft |
|
Sandra Beckerman |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Kent u het item in Hart van Nederland «Torenhoge stookkosten laten inwoners Delftse wijk in de kou zitten»?1 Wat is uw reactie daarop?
Ja. Voor mijn reactie hierop verwijs ik naar mijn antwoord op de vragen 3, 4 en 6
Kunt u verklaren hoe het kan dat huurders tot wel € 1.400 moeten bijbetalen voor hun stookkosten? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het is niet aan mij om een verklaring te geven voor dit specifieke geval. In zijn algemeenheid geldt bij collectieve verwarmingssystemen als werkwijze dat een verhuurder een maandelijks voorschot bedrag in rekening brengt. Vervolgens verzorgt de verhuurder per kalenderjaar een eindafrekening op basis van de reëel gemaakte kosten. Deze werkwijze kan tot bijbetalen leiden in het geval van een laag voorschot en/of een hoge definitieve afrekening.
Waarom hanteert woningcorporatie Woonbron een verkeerd meetsysteem voor de stookkosten? Waarom mag Woonbron hiermee blijven werken?2
Uit het aangegeven item blijkt uitsluitend dat er kennelijk hoge stookkosten zijn.
Dit enkele feit wil op zich niet zeggen, dat het meetsysteem als zodanig verkeerd zou werken. Te hoge stookkosten zouden ook te wijten kunnen zijn aan een slecht functionerende installatie en/of achterstallig onderhoud waardoor er veel warmte verloren raakt door tocht.
In verband hiermee en het zogenoemde «warmtepakket» is relevant dat huurders diverse wettelijke mogelijkheden hebben inzake de stookkosten. Zij kunnen hun verhuurder inzicht vragen in de gemaakte stookkosten en via de huurdersorganisatie overleg voeren met de verhuurder over het beleid inzake de stookkosten en het onderhoudsbeleid.
Voorts kunnen de betrokken huurders zich tot de Huurcommissie wenden voor een oordeel over de stookkosten. De Huurcommissie kan dan een oordeel geven over de reëel gemaakte stookkosten en over de vraag of die stookkosten als redelijk kunnen worden beschouwd. Ik verwijs u daarbij naar antwoorden op Kamervragen van het toenmalige Kamerlid Jansen (SP) over het bericht over extreme stookkosten in het Hilwiscomplex in Amsterdam (Handelingen TK 2012–2013, Aanhangsel 2957). In die kwestie heeft de Huurcommissie indertijd doorberekening van slechts 50% van de werkelijke kosten redelijk geacht.
Daarnaast kunnen huurders zich wenden tot de Huurcommissie voor een oordeel over een lagere huurprijs in het geval van onderhoudsgebreken. Afhankelijk van de ernst van de gebreken kan de Huurcommissie een verlaagde huurprijs redelijk achten van 20%, 30% of 40% van de betaalde huurprijs.
Gelet op de in de uitzending getoonde gebreken gaat het hierbij om tochtklachten en een mogelijke lekkage bij de radiatoren. Huurders kunnen vooraf inschatten of de Huurcommissie aanwezige gebreken ernstig genoeg zal bevinden voor een huurverlaging. Deze inschatting kunnen zij maken met het zogenoemde gebrekenboek: (https://www.huurcommissie.nl/fileadmin/afbeeldingen/Downloads/Handleidingen/Gebrekenboek_Huurcommissie__versie_juni_2017.pdf).
Wat zegt u tegen de bewoners van de wijk Poptahof in Delft die een «warmtepakket» hebben willen aanbieden met vier eisen te weten: Welke mogelijkheden hebben deze bewoners om af te kunnen dwingen dat zij in een gezond en betaalbaar huis kunnen wonen?3
Zie antwoord vraag 3.
Hoeveel andere woningcorporaties werken met dit, of een vergelijkbaar, meetsysteem voor stookkosten en in welke gemeenten leidt dit tot onvrede of klachten voor de huurders of andere problemen?4
Er wordt niet geregistreerd welk systeem verhuurders toepassen voor het meten van de stookkosten. Evenmin wordt geregistreerd in welke gemeenten het meetsysteem leidt tot onvrede of klachten voor de huurders.
Wat zijn uw mogelijkheden om woningcorporaties, die hoge stookkosten berekenen terwijl er tegelijkertijd achterstallig onderhoud is en hun huurwoningen onvoldoende geisoleerd zijn, te bewegen tot een oplossing in samenwerking met de huurder? Bent u bereid Woonbron hierop aan te spreken?
Zie antwoord vraag 3.
De Waarderegeling |
|
Tom van der Lee (GL) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de Waarderegeling van de NAM?1
Ja.
Deelt u de opvatting dat het terecht is dat mensen die in het aardbevingsgebied wonen worden gecompenseerd voor alle nadelen die het gevolg zijn van de gaswinning in het Groningenveld? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Bent u bekend met artikel 3.3 van de Waarderegeling waarin staat: «Voor de beoordeling zal NAM voor de betreffende woning en op basis van de kenmerken van die woning een inschatting (laten) maken van het verschil tussen de gerealiseerde verkoopprijs, en de verkoopprijs zoals die gerealiseerd zou zijn door de Verkoper in een situatie zonder aardbevingsrisico»?
Ja.
Deelt u de mening dat wanneer een huis in het aardbevingsgebied niet verkocht kan worden en door het Woonbedrijf moet worden opgekocht, dit een gevolg is van het risico op aardbevingen die het gevolg zijn van de gaswinning door NAM in het Groningenveld en dat het niet kunnen verkopen van een huis binnen het aardbevingsgebied dus aangemerkt kan worden als aardbevingsschade? Zo nee, waarom niet?
Er zijn vele oorzaken die ten grondslag kunnen liggen aan het niet kunnen verkopen van een woning, waarvan de aardbevingsproblematiek er één is. Veelal is sprake van een combinatie van factoren.
Hoe wordt exact vastgesteld wat de 100% waarde is van een huis dat door het Woonbedrijf wordt opgekocht? Kan in detail worden uitgelegd waarom de overgebleven 5% (van de marktwaarde van een huis aan de hand van het referentiegebied) die overblijft wanneer door het Woonbedrijf 95% van de waarde van een huis niet alsnog kan worden verhaald op de Waarderegeling van de NAM?
De marktwaarde wordt in onderling overleg vastgesteld door twee taxateurs, waarvan één taxateur in opdracht van het Woonbedrijf taxeert en één taxateur in opdracht van de bewoner taxeert. Om de onafhankelijkheid en objectiviteit te borgen mogen beide taxateurs in de afgelopen twee jaar niet op enige wijze betrokken zijn geweest bij de aan- of verkoop van de woning. De gekozen taxateurs moeten ingeschreven staan in de kamer Wonen van de Nederlands Register Vastgoed Taxateurs (NRVT) en bij het Nederlands Woning Waarde Instituut (NWWI) en kantoor houden binnen een straal van 30 kilometer van de betreffende woning. Binnen deze kaders is de bewoner vrij om zelf zijn taxateur te kiezen.
Het taxatierapport wordt gevalideerd door het NWWI. Doel van de validatie is om te komen tot een goed onderbouwd en transparant taxatierapport waar de geldverstrekker en de aanvrager op kunnen bouwen. De normen die het NWWI hanteert zijn opgesteld door het Nederlands Register Vastgoed Taxateurs (NRVT) en zijn vastgelegd in het ISO 9001:2015 addendum en in het normblad dat onderdeel is van het taxatierapport.
De 5% die overblijft wanneer een huis door het Woonbedrijf tegen 95% van de waarde van een huis wordt overgenomen kan niet alsnog worden verhaald op de Waarderegeling van de NAM. Via de Waarderegeling compenseert NAM een lagere verkoopprijs als gevolg van de aardbevingsrisico’s, waarbij NAM te werk gaat conform het door u in vraag 3 aangehaalde artikel. Het Koopinstrument is bedoeld als vangnet, om te voorkomen dat mensen «gevangen komen te zitten in hun huis». Het is voor alle partijen wenselijk dat woningen op de vrije markt worden verkocht. Om niet te zeer marktverstorend op te treden is de garantie van het Koopinstrument 95% van de getaxeerde marktwaarde. Door 95% van de marktwaarde te bieden blijft het aantrekkelijk voor mensen zich in te zetten om de woning voor een hogere prijs aan een derde te verkopen.
Bij de Waarderegeling gaat NAM in haar beoordeling van woningen die worden opgekocht binnen het Koopinstrument overigens wel uit van 100% van de waarde van een huis om een eventuele waardedaling vast te stellen.
Wat is de onderliggende motivatie achter de keuze voor 5%? Waarom is er niet gekozen voor 4, 3 of 2%?
Bij de vormgeving van het Koopinstrument is gekeken naar de zogenaamde Moerdijkregeling. Deze regeling biedt huizenbezitters in het dorp Moerdijk een verkoopgarantie gebaseerd op 95% van de getaxeerde waarde van hun huis. De Moerdijkregeling is bedoeld als een vangnet voor bewoners en is geen compensatieregeling voor eventuele geleden schade. Daarom wordt niet de volledige getaxeerde waarde van de woning gegarandeerd. De Moerdijkregeling wordt door alle betrokken partijen ervaren als een succesvolle regeling.
Net als de Moerdijkregeling is het Koopinstrument een vangnet. Het is voor alle partijen wenselijk dat woningen op de vrije markt worden verkocht. Het Koopinstrument kan daarbij marktverstorend optreden. Om deze marktverstoring te beperken wordt 95% van de marktwaarde geboden. Ook is het niet uitgesloten dat woningen worden opgekocht die (mede) moeilijk verkoopbaar zijn vanwege andere oorzaken dan de aardbevingsproblematiek. Daarnaast is het zo dat indien een bewoner ervoor kiest gebruik te maken van het Koopinstrument dit er aan bijdraagt dat de bewoner niet langer op de verkoop van zijn woning hoeft te wachten, wat ook allerhande kosten met zich meebrengt. Tegen deze achtergrond zie ik geen aanleiding voor aanpassing van de aankoopprijs van 95% van de getaxeerde waarde.
Is het u bekend met het feit dat de gemiddelde prijs van een koophuis in oktober 2018 in Nederland 292.000 euro bedroeg en dat 5% daarvan 14.600 euro bedraagt?2
Zie antwoord vraag 6.
Vindt u niet dat bijvoorbeeld 3% van de waarde van een huis in euro’s ook een fors bedraag is – te weten 8.760 euro voor de gemiddelde prijs van een koophuis in Nederland – en dus ook meer dan genoeg «prikkel» bevat voor de eigenaar en/of bewoner om eerst te proberen het huis zo goed als mogelijk te verkopen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bereid om nog eens kritisch te kijken naar de keuze voor die 5% en deze eventueel neerwaarts bij te stellen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bereid om de deze vragen te beantwoorden voordat het plenaire debat over de afhandeling schade en versterkingsoperatie Groningen in de Kamer plaatsvindt?
Ja.
Vragen van het lid Beckerman (SP) aan de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties over privacy schending van woningzoekenden |
|
Sandra Beckerman |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Kent u het bericht dat woningcorporaties en woonruimteverdeelsystemen, zoals Woonnet Haaglanden, handelen tegen de nieuwe privacywet, de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG), door woningzoekenden al bij inschrijving om een inkomensverklaring te vragen?1 Wat is uw reactie daarop?
Ik heb kennis genomen van deze berichtgeving. Het oordeel of deze – samenwerkingsverbanden van – corporaties in strijd handelen met de AVG komt toe aan de Autoriteit Persoonsgegevens (AP).
Corporaties mogen bij het uitvoeren van hun taken het inkomen van aankomende huurders toetsen, bijvoorbeeld omdat voor sommige woningen een inkomensgrens geldt. Dit laatste betreft onder meer de passendheidseisen uit de Woningwet die corporaties verplichten zich bij de toewijzing van een woning te vergewissen van het inkomen van het betreffende huishouden. Deze gegevens mogen bij toewijzing niet ouder zijn dan twee jaar.
Volgens de berichtgeving van Kassa zouden sommige corporaties en woonruimteverdelers zoals Sociale Verhuurders Haaglanden (SVH, «Woonnet») burgers al bij inschrijving als woningzoekende om inkomens- en andere gegevens vragen. SVH heeft in reactie laten weten dat zij burgers hiertoe echter pas verplichten als zij reageren op een woning en een toewijzing op handen is. Burgers die zich willen inschrijven om daarmee wachttijd op te bouwen, hoeven deze gegevens dus nog niet aan te leveren, geeft SVH aan. Hoe andere corporaties en woonruimteverdelers hiermee omgaan is mij op basis van de mij beschikbare gegevens niet bekend.
Corporaties die vooruitlopend op een toewijzing vragen om persoonsgegevens moeten hiervoor op grond van de AVG altijd een wettelijke grondslag hebben. De AP wijst erop dat corporaties zelf verantwoordelijk zijn voor de naleving van de privacywetgeving, waarbij brancheorganisaties kunnen helpen bij de vormgeving van een goed privacybeleid. In dit verband is van belang dat Aedes de AVG Routeplanner voor woningcorporaties heeft gepubliceerd. Dit instrument geeft inzicht in de belangrijkste wettelijke verplichtingen en legt concreet uit welke maatregelen een corporatie moet nemen om aan die verplichtingen te voldoen. Verder moeten corporaties zorgvuldig omgaan met gevoelige persoonsgegevens.
Brancheorganisaties kunnen kwesties ook aan de AP voorleggen, hetgeen SVH inmiddels ook heeft gedaan. Ik heb begrepen dat de SVH hun werkwijze zullen aanpassen, indien de AP zou oordelen dat deze strijd oplevert met de AVG. Ik heb Aedes gevraagd om het oordeel van de AP over de betreffende corporatiepraktijk alsdan breed onder de aandacht van de leden te brengen, zodat zij zo nodig eveneens een andere werkwijze kunnen invoeren.
Woningzoekenden kunnen zich met eventuele vragen of klachten richten tot het Informatie en Meldpunt Privacy van de AP. De AP neemt alle klachten in behandeling en kan zo nodig onderzoek kan instellen bij de betreffende corporatie.
Hoeveel woningcorporaties vragen van woningzoekenden hun inkomensgegevens te uploaden, terwijl deze pas nodig zijn bij de toewijzing van een woning, waar gemiddeld negen jaar op moet worden gewacht? Hoe gaat u ervoor zorgen dat corporaties hiermee stoppen?
Ik beschik niet over informatie waarmee ik deze vraag zou kunnen beantwoorden. Bovendien kunnen de uitvoering en digitaliseringsgraad van woonruimteverdeelsystemen per corporatie variëren, zodat de wijze en het moment van opvragen van gegevens niet overal hetzelfde zullen zijn. Ook de gemiddelde wachttijden verschillen per corporatie.
Zoals in mijn vorige antwoord echter ook vermeld, zijn corporaties bij woningtoewijzing gehouden aan de eisen van de privacywetgeving. De AP bepaalt als onafhankelijk toezichthouder zelf of en in welke gevallen zij nader onderzoek doet. Indien de AP zou oordelen dat de door sommige corporaties gehanteerde werkwijze in strijd met de privacywetgeving is, zal ik Aedes zoals gezegd vragen dit standpunt breed te communiceren, opdat corporaties hun toewijzingspraktijk kunnen wijzigen.
Hoe en op welke termijn gaat u ervoor zorgen dat woonruimteverdeelsystemen, zoals Woonnet, niet om inkomensverklaringen vragen van woningzoekenden die niet noodzakelijk zijn? Bent u bereid om zowel organisaties met woonruimteverdeelsystemen als woningcorporaties op de AVG te wijzen en de privacy van woningzoekenden en huurders te eerbiedigen?
Voor het antwoord op deze vragen verwijs ik u naar mijn voorgaande antwoorden.
Zijn er mensen geweigerd voor inschrijving omdat ze teveel verdienen of zijn mensen geweigerd omdat ze hun inkomensgegevens niet willen delen? Zo ja, hoeveel zijn dit er, en hoe worden deze mensen gecompenseerd voor de verloren tijd, bijvoorbeeld door extra wachtpunten of -tijd toe te kennen?
Ik beschik niet over (cijfermatige) informatie aan de hand waarvan ik deze vragen kan beantwoorden. Van corporatiezijde is benadrukt dat zij woningzoekenden met een (te) hoog inkomen wel inschrijven, maar dat zij hun vanwege de toewijzingseisen uit de Woningwet vaak geen woning kunnen toewijzen. Het verstrekken van inkomensgegevens door (aspirant-)huurders bij toewijzing van een sociale huurwoning is wettelijk verplicht.
Het bericht 'Kopers in de kou – Lang wachten op energieaansluiting in nieuwbouwwoning' |
|
Alexander Kops (PVV) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Kopers in de kou – Lang wachten op energieaansluiting in nieuwbouwwoning»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het onaanvaardbaar is dat kopers die hun gloednieuwe nieuwbouwwoning willen betrekken, vaak wekenlang moeten wachten op hun energieaansluiting? Wat heb je in ’s hemelsnaam aan een nieuwbouwwoning zonder energieaansluiting?
Ik kan mij heel goed voorstellen dat het heel vervelend is dat iemand zijn nieuwbouwwoning nog niet kan betrekken, omdat er nog geen energieaansluiting is.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat voortaan de deadline van achttien weken voor aansluiting op het energienet voor alle nieuwbouwwoningen wordt gehaald?
De wettelijke termijn van 18 weken voor het aansluiten van klanten voor elektriciteit wordt in de praktijk regelmatig wordt overschreden (artikel 23, derde lid, Elektriciteitswet 1998). Deze wettelijke termijn geldt overigens niet voor een aansluiting op aardgas en andere nutsvoorzieningen.
Voor het niet halen van de termijn voor het aansluiten van elektriciteit zijn meerdere oorzaken. Een deel van de klanten doet een aanvraag voor een aansluiting die verder dan 18 weken vooruit ligt of er wordt met de klant een andere termijn overeengekomen. Daarnaast kan het zijn dat de netbeheerder niet in staat is om de termijn van 18 weken te halen. Dat kan veel oorzaken hebben, bijvoorbeeld dat er sprake is van een complexe aansluiting of ingewikkelde vergunningprocedures, of het achterliggende net is ontoereikend om de nieuwe capaciteit te transporteren.
De Autoriteit Consument en Markt (ACM) is de toezichthouder en geeft aan dat de nood hoog is en er op alle (creatieve) manieren gekeken moet worden hoe deze situaties praktisch zo snel mogelijk opgelost kunnen worden.
Zoals aangegeven in antwoorden op vragen van de leden Rudmer Heerema en Koerhuis (beiden VVD) is de Minister van Economische Zaken en Klimaat in overleg met de netbeheerders over deze problematiek in het bredere perspectief van een toenemend aantal nieuwbouwprojecten door economische groei, de verantwoordelijkheden van de netbeheerders en het tekort aan technisch personeel bij zowel netbeheerders als hun aannemers (Kamerstuk 2018/2019 nr. 386). Zie hiervoor ook het antwoord op vraag 7.
Hoe en door wie worden benadeelde kopers van nieuwbouwwoningen, die letterlijk in het donker en de kou zitten, gecompenseerd?
Het gaat hier om een contract tussen koper en aannemer/bouwer. Een eventuele compensatie hangt af van wat in het contract over de oplevertermijn is overeengekomen tussen koper en aannemer. In de praktijk is de oplevertermijn vaak dermate ruim gesteld dat er niet snel sprake zal zijn van compensatie.
Weet u dat u bekend staat als een Minister die veel praat, veel overlegt, veel vergadert, maar concreet weinig doet? Herinnert u zich dat u ontelbaar vaak hebt gezegd dat u de woningbouw wilt «versnellen»? Hoe gaat u dan het tekort aan installateurs «versneld» oplossen?
Ik herken mij niet in het door u geschetste beeld. Zie verder het antwoord bij vraag 6.
Deelt u de mening dat er van die zogenaamde «versnelde woningbouw» in de praktijk niets terechtkomt? Zo nee, waarom niet?
Voor het aanpakken van het woningtekort bestaat geen «quick fix», zoals ook de Raad voor de leefomgeving en infrastructuur (Rli) aangeeft in haar advies «Versnellen woningbouwproductie, met behoud van kwaliteit». Het plannen en realiseren van nieuwe woningbouw kent veel stappen, en er zijn veel partijen bij betrokken. De enige manier om tot die versnelling te komen, is dus met alle partijen gezamenlijk. Daarom wil ik gezamenlijk met die partijen knelpunten identificeren en afspraken maken over hoe we dit aanpakken.
Dat heeft al tot mooie concrete resultaten geleid, zoals de afspraken die in de BO’s MIRT zijn gemaakt over investeringen in de bereikbaarheid van specifieke locaties. Die afspraken zijn onderdeel van de woondeals die ik begin 2019 met de meest gespannen regio’s beoog te sluiten. Onderdeel van die deals zijn aanvullende afspraken over versnelling van de woningbouw en de beschikbaarheid van voldoende plancapaciteit. Ik bied daarbij ondersteuning door bijvoorbeeld de inzet van de Crisis- en herstelwet en bijdrages aan flexibele arbeidspools voor gemeentelijke capaciteit.
Daarnaast is de versnelling van de woningbouw ook simpelweg een kwestie van het opnieuw opbouwen van capaciteit in de sector, waarvan in de crisis veel verloren is gegaan. We zien dit overal in de bouw, en dus ook bij installateurs die nieuwbouwwoningen aansluiten op nutsvoorzieningen. Het aanpakken van capaciteitstekorten is primair een verantwoordelijkheid van de sector. Als ik een faciliterende rol kan spelen om slimmer en efficiënter werken in de bouwsector te stimuleren, dan doe ik dat natuurlijk graag. Vanuit die rol ben ik dan ook betrokken bij de Bouwagenda, waarbinnen betrokken partijen gezamenlijk via de Human Capital Agenda capaciteitstekorten willen aanpakken.
Versnelling van de woningbouw biedt echter pas op de langere termijn een oplossing voor het woningtekort. Daarom bevatten de woondeals ook afspraken over de aanpak van excessen die het gevolg zijn van de krappe woningmarkt, zoals huisjesmelkerij. Ik bied ondersteuning door extra ruimte te bieden in wet- en regelgeving en ook regionaal door ondersteuning van handhaving op zaken als huisjesmelkerij.
Als er nu al een gierend tekort aan installateurs is, hoe rampzalig zal de uitvoering van die vreselijke, onbetaalbare, zinloze energietransitie dan zijn, waarbij elk huishouden van het gas af moet worden gehaald? Bent u bereid een streep te zetten door de energietransitie en nieuwbouwwoningen gewoon op het gasnet aan te sluiten indien kopers dit wensen? Zo nee, waarom niet?
Aan de behoefte aan voldoende goed geschoold personeel wordt ook aan de overlegtafels over het klimaatakkoord aandacht besteed. Deze behoefte bestaat breder dan alleen voor de energiesector. In de antwoorden aan de leden Van der Lee en Smeulders (beiden Groen Links) is ook ingegaan op de bredere aanpak van het kabinet met betrekking tot het tekort aan technische personeel (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 655). Ik zie daarom geen reden een streep te zetten door de energietransitie.
Een Arrest van het Gerecht |
|
Paul Smeulders (GL) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het Arrest van het Gerecht?1
Ja.
Deelt u de analyse dat uit deze uitspraak blijkt dat de Europese Commissie Nederland vroeg om de doelgroep voor sociale huisvesting te beperken tot een doelgroep van sociaal achtergestelde groepen, maar dat Nederland zelf een inkomensgrens voorstelde en dat Nederland dus ook zelfstandig kan besluiten de inkomensgrens te wijzigen? Zo nee, waarom niet?
Nederland had geen volledige vrijheid bij de voorstellen. De Europese Commissie (EC) moest instemmen met de voorstellen en daarvoor was een duidelijk afbakening van de doelgroep nodig. Bij het vormgeven van een duidelijke definitie voor sociale huisvesting in Nederland was door de Europese Commissie nadrukkelijk gewezen op haar besluit Housing Finance Agency (HFA, Ierland) dat onder andere een inkomenseis stelt en waarbij de Europese Commissie had vastgesteld dat de sociale rechtvaardiging van de Ierse DAEB-status was gebaseerd op strengere criteria dan in het Nederlandse stelsel werd toegepast.
De voorstellen waarmee de Europese Commissie uiteindelijk kon instemmen, inclusief de inkomensgrens, zijn door de Europese Commissie vastgelegd in haar beschikking. In haar uitspraak heeft het Gerecht bevestigd dat deze rechtsgeldig zijn. De regering is dan ook gehouden de beschikking uit te voeren.
Deelt u de analyse van het Gerecht dat er wellicht alternatieven voor een inkomensgrens mogelijk waren? Zo nee, waarom niet?
Als het gaat om een dienst van algemeen economisch belang waarbij compensatie wordt gegeven vanwege sociale doelstellingen, moet er sprake zijn van een afgebakende groep. De regels over diensten van algemeen economisch belang spreken over huisvesting voor «achterstandsgroepen of sociaal kansarme groepen die, door solvabiliteitsbeperkingen, geen huisvesting tegen marktvoorwaarden kunnen vinden». Het stellen van een inkomensgrens bleek het enige middel om deze groep objectief af te bakenen. Een inkomensgrens wordt ook gebruikt voor bijvoorbeeld de huurtoeslag.
Kunt u aangeven waarom Nederland een inkomensgrens voorstelde? Is hierbij voldoende oog geweest voor de problemen van huishoudens met een middeninkomen op de woningmarkt? Zo ja, op welke manier? Zo nee, waarom niet?
Voor het antwoord op de vraag waarom een inkomensgrens nodig was, verwijs ik naar bovenstaande antwoorden.
Bij het stellen van de hoogte van de inkomensgrens bij toewijzing van een sociale huurwoning, is oog geweest voor huishoudens met een middeninkomen. In eerste instantie is aansluiting gezocht bij de toen nog bestaande ziekenfondsgrens. Na overleg met uw Kamer is specifiek bezien wat de gemiddelde salarissen zijn van belangrijke maatschappelijk ondersteunende functies zoals politie, brandweer en zorg. Op grond daarvan is de aanvankelijk voorgestelde inkomensgrens voor de toewijzing van een sociale huurwoning verhoogd naar € 33.000,- met een jaarlijkse indexering. Zoals in de beschikking van de Europese Commissie van 15 december 2009 is geformuleerd, zou onder deze definitie circa 43% van de Nederlandse bevolking vallen. Bovendien is ruimte gehouden voor woningcorporaties om 10% van de sociale huurwoningen die vrijkomen toe te wijzen aan woningzoekenden boven deze inkomensgrens. Daardoor kunnen in bijzondere gevallen, toch DAEB-woningen worden toegewezen aan een huishouden met een middeninkomen.
Deelt u de analyse dat uit de processtukken van de eerder genoemde rechtszaak blijkt dat de Europese Commissie heeft aangegeven dat Nederland de steunregeling aan woningcorporaties, waar de inkomensgrens onderdeel van is, altijd kan wijzigen en dat, indien een wijziging voldoet aan de voorwaarden van het Europese Daeb-besluit (2012/21/EU), Nederland een wijziging niet eens hoeft te notificeren aan de Europese Commissie? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom stelt de regering zich steeds op het standpunt dat de inkomensgrenzen niet zonder toestemming van de Europese Commissie kunnen worden gewijzigd?
In het algemeen dient bestaande staatssteun in overeenstemming te zijn met de geldende regels. Met de betreffende lidstaat worden de voorwaarden vastgelegd waaronder naar het oordeel van de Europese Commissie sprake is van geoorloofde steun. Het besluit van de Europese Commissie van 2009 legt vast hoe Nederland de bestaande steun aan woningcorporaties zou aanpassen. Indien daarna een wijziging van bestaande steun wordt voorgesteld, zal deze wijziging in principe moeten worden genotificeerd bij de Europese Commissie. Ook nieuwe steun moet in overeenstemming zijn met de geldende regels, daarbij geldt dat deze onder bepaalde voorwaarden voldoet aan het Europese Daeb-vrijstellingsbesluit (2012/21/EU) en daarmee vrijgesteld zijn van aanmelding. Van deze vrijstelling is gebruik gemaakt bij de aanvullende, tijdelijke en beperkte maatregel om voor 5 jaar 10% toewijzingsruimte te bieden aan middeninkomens tot € 42.436 (prijspeil 2019)
Is het waar dat het volgens Europese regelgeving mogelijk is om de huidige inkomensgrenzen te differentiëren naar woonplaats of woningmarktregio en naar de grootte van een huishouden?
Er is differentiatie en uitruil mogelijk tussen woonplaats en woningmarktregio bij het uitvoeren van de woningtoewijzing binnen de toewijzingsregels. Dit is ook vastgelegd in de wijzigingen van Artikel 48 van de Woningwet in 2015. Een van de voorwaarden die daarbij geldt is dat de totale omvang van de DAEB-doelgroep per saldo niet mag veranderen.
Wat betreft de grootte van het huishouden, onderzoek ik naar aanleiding van afspraken in de Nationale woonagenda de mogelijkheden om binnen de kaders van de Europese regelgeving de huishoudsamenstelling een rol te laten spelen bij toewijzingen in de corporatiesector. Ik zal u hierover informeren bij de evaluatie van de herziene Woningwet.
Hoe zijn de inkomensgrenzen precies tot stand gekomen en wat zijn de precieze juridische grondslagen voor deze inkomensgrenzen? Kunt u hierbij ook precies aangeven hoe de tijdelijk hogere grens voor maximaal 10 procent van de vrijkomende woningen tot stand is gekomen? Kunt u bij de beantwoording van deze vraag zowel de betreffende Europese als ook de nationale regelgeving betrekken?
Voor de beantwoording van de vragen over hoe de inkomensgrenzen tot stand zijn gekomen, zie antwoord 4. Voor de wijze waarop de tijdelijke extra toewijzingsruimte tot stand is gekomen, zie antwoord 5.
Kunt u aangeven of over de tijdelijke verhoging van de inkomensgrens naar 41.000 euro contact is geweest met de Europese Commissie en of deze aanpassing officieel is genotificeerd bij de Europese Commissie? Zo nee, waarom niet?
Voor een antwoord op de vraag over contact met de Europese Commissie over de tijdelijke maatregel, zie antwoord 5. Er was geen officiële notificatie nodig. In het kader van voortgaand overleg over de implementatie van het EC-besluit uit 2009 is de Europese Commissie op de hoogte gesteld van de tijdelijke maatregel.
Hoe kan het zijn dat andere lidstaten, die onder dezelfde Europese regelgeving vallen, een veel ruimere inkomensgrens hebben? Kunt u aangeven welke overwegingen hieraan ten grondslag hebben gelegen?
Mede naar aanleiding van de afhechting van een klacht van de IVBN heeft de Europese Commissie op 14 juli 2005 gevraagd naar de wijze waarop Nederland de dienst van algemeen economisch belang voor sociale huisvesting heeft geregeld. Vervolgens heeft de Europese Commissie eind 2015 een set met algemeen geldende regels over diensten van algemeen economisch belang vastgesteld, met onder andere een Daeb-vrijstellingsbeschikking die voor alle lidstaten geldt. De klacht heeft geleid tot een aparte beschikking over het stelsel van woningcorporaties in Nederland, binnen de Europese Daeb-vrijstellingsbeschikking, die niet geldt voor andere lidstaten. Aanleiding hiervoor is onder meer dat er in Nederland ten tijde van het overleg met de Europese Commissie in verhouding tot andere lidstaten relatief veel woningen in bezit van woningcorporaties waren.
Deelt u de mening dat de hoogte van de inkomensgrens dusdanig zou moeten worden bepaald, dat huishoudens die niet tot de doelgroep behoren voldoende mogelijkheden hebben om in de vrije huursector (of koopsector) een woning te vinden? Zo nee, waarom niet?
In lijn met de huidige definitie, ben ik van mening dat het bij de bepaling van de inkomensgrens gaat om ervoor te zorgen dat huishoudens die door hun inkomen of door andere omstandigheden moeilijkheden ondervinden bij het vinden van hun passende huisvesting binnen de doelgroep vallen. De keerzijde daarvan is dat huishoudens die die mogelijkheid wel hebben, buiten de doelgroep vallen.
Deelt u de mening dat uit onder andere onderzoek van het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) blijkt dat bijna een half miljoen middeninkomens, mede door de huidige inkomensgrens, tussen wal en schip zijn komen te vallen op de woningmarkt? Zo nee, waarom niet?
Nee, deze mening deel ik niet volledig. In het onderzoek «Middeninkomens op de woningmarkt» heeft het Planbureau voor de Leefomgeving voor verschillende deelgroepen van middeninkomens gekeken hoe groot hun zogenaamde betaalruimte is voor wonen. Zoals ik in de antwoorden op Kamervragen 2017Z15651 (ingezonden 17 november 2017) eerder benoemde, betreft het een theoretische benadering van een inkomensgroep en is geen onderzoek onder woningzoekenden. De betaalruimte is een theoretisch berekend bedrag dat huishoudens na aftrek van allerlei genormeerde uitgaven op basis van Nibud-normen overhouden voor wonen. Middeninkomens hebben een ruimere keus. Bijna 70% van de middeninkomens heeft een koopwoning.
Wel heeft de positie van middeninkomens op de woningmarkt nadrukkelijk mijn aandacht om te voorkomen dat ze tussen wal en schip dreigen te vallen. Om ook te werken aan de beschikbaarheid en keuzevrijheid voor huishoudens met een middeninkomen, zet ik bij de uitvoering van de Nationale woonagenda in op meer middenhuur.
Met oog op betaalbaarheid geldt voor de lagere middeninkomens dat zij op grond van de tijdelijk verhoogde toewijzingsgrens toegang hebben tot een corporatiewoning met een huur onder de liberalisatiegrens. Bovendien onderzoek ik de mogelijkheden om binnen de kaders van Europese regelgeving de huishoudsamenstelling een rol te laten spelen bij het systeem voor toewijzingen in de corporatiesector. Ik zal u hierover informeren bij de evaluatie van de herziene Woningwet.
Deelt u de mening dat een bredere doelgroep voor de sociale huursector kan bijdragen aan het terugdringen van de segregatie en een verbetering van de leefbaarheid in wijken met veel sociale huur? Zo nee, waarom niet?
Corporaties krijgen inderdaad steeds meer te maken met kwetsbare groepen. Het beleid van de gemeente, corporatie en andere betrokken instanties is een belangrijke factor in de vraag of de toename van kwetsbare doelgroepen in een wijk ook leidt tot een toename van overlast. Uit onder andere recent onderzoek van RIGO in opdracht van Aedes «Veerkracht in het corporatiebezit» blijkt dat maatregelen zoals meer differentiatie van de woningvoorraad en het uitvoeren van een sociale buurtaanpak de toename van overlast kan helpen verminderen. Dit geldt ook voor het actief sturen van woningcorporaties op instroom, waaronder op inkomen maar ook op instroom vanuit bijvoorbeeld de GGZ. Het toewijzen van sociale huurwoningen aan een bredere doelgroep is reeds mogelijk binnen de verruimde toewijzingsregel, waarmee 20% sociale huurwoningen kunnen worden toegewezen aan huishoudens met een inkomen boven € 38.035 (prijspeil 2019) waarvan de helft aan huishoudens met een inkomen boven de € 42.436 (prijspeil 2019). Daarnaast kunnen corporaties vanuit de niet-DAEB-tak de woningvoorraad differentiëren en middeninkomens huisvesten.
Bent u bereid, nu duidelijk is dat Nederland zelf de hoogte van de inkomensgrens kan bepalen, te (laten) onderzoeken bij welke inkomensgrens huishoudens (vooral lage middeninkomens) niet langer tussen wal en schip vallen, met andere woorden: bij welk inkomen heeft een huishouden voldoende budget om een huurwoning in de vrije markt te huren? Zo nee, waarom niet?
Het is niet altijd mogelijk om zomaar de hoogte van de inkomensgrens aan te passen zonder dat er sprake is van ongeoorloofde staatssteun, zoals ik toelichtte in antwoord 5. Naar aanleiding van afspraken in de Nationale woonagenda onderzoek ik of het noodzakelijk is de tijdelijke verhoging te verlengen dan wel dat het in de rede ligt om terug te vallen op de inkomensgrens van € 38.035 (prijspeil 2019). Ik zal u hierover informeren bij de evaluatie van de herziene Woningwet.
Bent u bereid om (te laten) onderzoeken of het wenselijk is om de inkomensgrens per woningmarktregio en/of per gezinsgrootte te laten differentiëren? Zo nee, waarom niet?
Naar aanleiding van afspraken in de Nationale woonagenda onderzoek ik de mogelijkheden om binnen de kaders van de Europese regelgeving de huishoudsamenstelling een rol te laten spelen bij toewijzingen in de corporatiesector. Ik zal u hierover informeren bij de evaluatie van de herziene Woningwet.
Hoe beoordeelt u het feit dat uit navraag bij Aedes blijkt dat corporaties de tijdelijke verhoogde inkomensgrens van 41.000 euro nu slechts beperkt gebruiken en dat de corporaties aangeven dat zij het bedienen van de groep tussen de 36.798 euro en 41.056 euro niet als hun kerntaak zien omdat het een tijdelijke groep betreft en daar lastig beleid op te maken is?
Het benutten van de toewijzingsmogelijkheden voor een bredere doelgroep is onderdeel van de evaluatie van de herziene Woningwet. Woningcorporaties hebben momenteel de mogelijkheden om lokaal te bepalen hoe zij hun toewijzingsbeleid vorm kunnen geven binnen de gestelde wet- en regelgeving. Gemeenten, huurdersorganisaties en woningcorporaties kunnen op lokaal niveau prestatieafspraken maken over het benutten van de toewijzingsmogelijkheden.
Hoe beoordeelt u het feit dat corporaties aangeven dat zij 10% een beperkte marge vinden waar zij snel overheen gaan, zeker bij een laag aantal mutaties, en waarbij zij problemen krijgen met de toezichthouder?
Woningcorporaties hebben volgens de meest recente verantwoordingsinformatie in 2017 de reeds bestaande toewijzingsruimten van 10% aan huishoudens met een inkomen tussen € 38.035 (prijspeil 2019) en € 42.436 (prijspeil 2019) en 10% aan huishoudens met een inkomen boven de € 42.436 (prijspeil 2019) met respectievelijk 2,0% en 2,3% benut. Daaruit volgt niet logischerwijs de conclusie dat 10% een beperkte marge zou zijn. Woningcorporaties kunnen jaarlijks op deze manier duizenden woningen toewijzen, maar dat doen zij slechts zeer beperkt. Dit kan het gevolg zijn van een beleidsmatige keuze van corporaties voor woningtoewijzing aan de doelgroep van huishoudens met een laag inkomen.
Bent u bereid om te onderzoeken of een permanente verhoging van de inkomensgrens kan leiden tot betere slaagkansen voor lage middeninkomens in de corporatiesector? Zo ja, kan dan de huidige toewijzingssystematiek van 80-10-10 aangepast wordt in 90-10? Zo nee, waarom niet?
Naar aanleiding van afspraken in de Nationale woonagenda onderzoek ik of het noodzakelijk is de tijdelijke verhoging te verlengen dan wel dat het in de rede ligt om terug te vallen op de inkomensgrens van € 38.035 (prijspeil 2019). Ik zal u hierover informeren bij de evaluatie van de herziene Woningwet.
Bent u bereid om in uw beantwoording deze vragen niet samen te vatten maar elk afzonderlijk te beantwoorden?
Ja.
De rechterlijke uitspraak dat de inkomensgrens voor sociale huur omhoog kan |
|
Sandra Beckerman |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Kent u de uitspraak van het Europees Gerechtshof in de zaak van vier woningcorporaties tegen de Europese Commissie dat de inkomensgrens voor sociale huur omhoog kan?1 2
Ja, ik ken de uitspraak. Ik deel niet uw conclusie dat de inkomensgrens voor de sociale huur omhoog kan.
Welke lessen of conclusies trekt u uit het feit dat Nederland slechts een afbakening van de doelgroep voor sociale huur hoefde te geven, wat door Nederland zelf is vertaald in een inkomensgrens? Deelt u de mening dat hier een verkeerde interpretatie is gemaakt en kunt u uw antwoord toelichten?
Nederland had geen volledige vrijheid bij de voorstellen. De Europese Commissie (EC) moest instemmen met de voorstellen en daarvoor was een duidelijk afbakening van de doelgroep nodig. Bij het vormgeven van een duidelijke definitie voor sociale huisvesting in Nederland was door de Europese Commissie nadrukkelijk gewezen op haar besluit Housing Finance Agency (HFA, Ierland) dat onder andere een inkomenseis stelt en waarbij de Europese Commissie had vastgesteld dat de sociale rechtvaardiging van de Ierse DAEB-status was gebaseerd op strengere criteria dan in het Nederlandse stelsel werd toegepast. Als het gaat om een dienst van algemeen economisch belang waarbij compensatie wordt gegeven vanwege sociale doelstellingen, moet er sprake zijn van een afgebakende groep. De regels over diensten van algemeen economisch belang spreken over huisvesting voor «achterstandsgroepen of sociaal kansarme groepen die, door solvabiliteitsbeperkingen, geen huisvesting tegen marktvoorwaarden kunnen vinden». Het stellen van een inkomensgrens bleek het enige middel om deze groep objectief af te bakenen.
Hoe oordeelt u over de woorden van uw voorganger, de heer Donner, die als Minister in antwoord op Kamervragen schreef: «(...) zou in feite neerkomen op een verhoging van de inkomensgrens van € 33.614,– maar dan voor huishoudens met meerdere inkomens. Een dergelijke maatregel kan ik niet uitvoeren binnen de beschikking van de Europese Commissie», wat een onjuistheid was en is?3
Ik acht dit antwoord op de vraag of slechts één inkomen kon worden beoordeeld bij het toewijzen van een woning aan een meerpersoonshuishouden nog steeds valide. Het beperkt meetellen van een inkomen bij een meerpersoonshuishouden zou een andere invulling van de beschikking van de Europese Commissie betekenen, terwijl die beschikking (zoals nogmaals bevestigd door het Gerecht) rechtsgeldig is en daarvan niet zomaar kan worden afgeweken.
De inkomensgrenzen voor sociale huur in Frankrijk en Oostenrijk liggen hoger, maar hoe hoog zijn deze precies, en hoe verhoudt dit gegeven zich tot de krappe Nederlandse inkomensgrenzen?
In Frankrijk en Oostenrijk zijn geen universele inkomensgrenzen die zich laten vergelijken met de Nederlandse inkomensgrens: er is tevens differentiatie naar regio en huishoudenssamenstelling. Vaak spelen ook andere lokaal bepaalde criteria een rol bij inkomensgrenzen en woningtoewijzing, vergelijkbaar met urgentie.
In tegenstelling tot in Nederland, zijn Oostenrijkse sociale huurwoningen vaak eigendom van een overheid of van een organisatie die zich het best laat vergelijken met een wooncoöperatie. In Frankrijk en Oostenrijk is soms sprake van projectsteun bij nieuwbouw waarna de huurprijs wordt gebaseerd op de resterende kostprijs in plaats van op woningwaarde. In Nederland bestaat de staatssteun ook uit gunstiger financieringsvoorwaarden op portefeuilleniveau, en daarmee ook voor bestaande woningen. Bovendien is de omvang van de sociale sector en het aandeel huishoudens dat in aanmerking komt voor een sociale huurwoningen in Nederland in verhouding relatief groot.
De verschillen tussen Frankrijk, Oostenrijk en Nederland zijn de aanleiding voor een verschil in voorwaarden waaronder sprake is van geoorloofde staatssteun.
Bent u bereid de inkomensgrenzen voor sociale huur te verhogen en te kiezen voor een andere en bredere afbakening van de doelgroep voor sociale huurwoningen, zodat onder meer tweedeling in wijken kan worden voorkomen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het toewijzen van sociale huurwoningen aan een bredere doelgroep is reeds mogelijk binnen de tijdelijk verruimde toewijzingsregel, waarmee 20% sociale huurwoningen kunnen worden toegewezen aan huishoudens met een inkomen boven € 38.035 waarvan de helft aan huishoudens met een inkomen boven de € 42.436. Daarnaast kunnen corporaties vanuit de niet-DAEB-tak de woningvoorraad differentiëren en middeninkomens huisvesten.
Welke gevolgen heeft de jarenlange onjuiste interpretatie van verschillende kabinetten van de beschikking van de Europese Commissie, gebaseerd op het argument «het moet van Europa», voor andere adviezen, beschikkingen of richtlijnen die vanuit Europa naar Nederland zijn gekomen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik deel uw mening niet dat er jarenlang sprake was van een onjuiste interpretatie van de beschikking van de Europese Commissie. De voorstellen waarmee de Europese Commissie uiteindelijk kon instemmen, inclusief de inkomensgrens, zijn door de Europese Commissie vastgelegd in haar beschikking. In haar uitspraak heeft het Gerecht bevestigd dat deze rechtsgeldig zijn. De regering is dan ook gehouden de beschikking uit te voeren.
Kunt u uw interpretatie van de Europese richtlijn over ATAD in het licht van de rechterlijke uitspraak uitleggen? Anders gesteld: gaat u uw mening bijstellen en woningcorporaties uitzonderen van het betalen van deze anti-belastingontwijkingsrichtlijn? Kunt u uw antwoord uitleggen, omdat de Staatssecretaris van Financiën eerder stelde: «het EU-recht zoals wij dat zien»?4
Deze rechterlijke uitspraak heeft geen betrekking op ATAD en geeft geen reden om de implementatie van de Richtlijn (EU) 2016/11645 (ATAD1) en de toelichting bij het implementatiewetsvoorstel ATAD1 (Kamerstukken II 2018–2019, 35 026, nr. 38) te herzien.
Bent u samen met uw collega op Financiën bereid om in gesprek te gaan met de Europese Commissie over het uitzonderen van woningcorporaties van de earningsstrippingmaatregel, aangezien u bij deze richtlijn ook een interpretatie hanteert zijnde «het mag niet van Europa», terwijl dat een foutieve interpretatie kan zijn, zoals ook bij de inkomensgrens is gebeurd? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals volgt uit het antwoord op vraag 6 en 7, geeft deze rechterlijke uitspraak geen aanleiding om in gesprek te gaan met de Europese Commissie over het uitzonderen van woningcorporaties van de earningsstrippingmaatregel.
Problemen bij de Huurcommissie |
|
Sandra Beckerman |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat de Huurcommissie de klachtenregen van ontevreden huurders niet aan kan?1
Het is belangrijk dat de Huurcommissie haar werk zorgvuldig uitvoert en dat dit ook binnen een redelijke termijn gebeurt. Het is dan ook zoeken naar de balans.
De Huurcommissie doet haar uiterste best om de doorlooptijden zo kort mogelijk te houden. Zij begrijpt hoe belangrijk het is voor een indiener dat er zo snel mogelijk een uitspraak komt in de zaak. In mijn Kamerbrief over het bericht «Huurcommissie kan klachtenregen van ontevreden huurders niet aan» ga ik uitgebreid in op de sterke toename in het aantal voorgelegde geschillen in 2018 en de daarop genomen maatregelen van de Huurcommissie. Ook leg ik in die brief uit welke aanvullende maatregelen er in de afgelopen maanden voor dit jaar en verder zijn genomen c.q. worden ingezet om de productie gedurende dit jaar en komende jaren te kunnen bijsturen.
In hoeverre zijn de problemen bij de Huurcommissie veroorzaakt door het halveren van de financiële bijdrage door het kabinet?2
De achterstand houdt geen verband met de wijziging in de financiering van de Huurcommissie in 2018.
Wat is ervoor nodig om ervoor te zorgen dat de Huurcommissie de wettelijke termijn(en) kan halen en huurders op tijd en adequaat kan helpen?
Zie antwoord vraag 1.
Het bericht ‘Huurcommissie kan stroom aan klachten niet aan’ |
|
Erik Ronnes (CDA), Paul Smeulders (GL), Henk Nijboer (PvdA) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() ![]() ![]() |
Kent u het bericht «Huurcommissie kan stroom aan klachten niet aan»?1
Ja.
Hoeveel klachten heeft de Huurcommissie tot nu toe dit jaar ontvangen en hoeveel verwacht de Huurcommissie nog te ontvangen?
De instroom van geschillen vertoonde de laatste jaren een dalende trend. Gelet hierop had de Huurcommissie zich voorbereid op ca. 6.500 geschillen in 2018. De instroom is opgelopen tot ca. 10.000 verzoeken.
Hoe verklaart u de toename van het aantal geschillen? In hoeveel procent van de gevallen is de huurder terecht naar de Huurcommissie gestapt?
Er is geen specifieke oorzaak aan te wijzen voor de hogere instroom van verzoeken in 2018. De instroom van geschillen is afhankelijk van verschillende factoren, zoals door macro-economische factoren (de conjunctuur, de hoogte van de inflatie en daarmee de hoogte van de toegestane huurverhoging) en de keuze van de huurder of verhuurder om het conflict bij de Huurcommissie te beslechten. Ook heeft de Huurcommissie zich de laatste twee jaar actief ingezet op voorlichting aan huurders en verhuurders. Zo werkt zij mee aan de campagne van het Ministerie van BZK «Wegwijs met je huurprijs» om huurders meer inzicht te geven in de regels rond de huurprijs van een woonruimte.
Het jaarverslag (2017) van de Huurcommissie laat zien dat de huurder in dat jaar in 60% van de geschillen in het gelijk is gesteld.
Valt de toename van het aantal geschillen mede te wijten aan verhuurders die steeds agressiever huren verhogen en steeds slechter onderhoud plegen?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe lang duurt de behandeling van een klacht gemiddeld? Is de berichtgeving juist dat de behandeling van een klacht soms wel anderhalf jaar duurt? Deelt u de mening dat een dermate lange behandeltermijn onacceptabel is?
De Huurcommissie geeft in haar jaarverslag (2017) aan dat de doorlooptijd in de praktijk uiteenloopt van twee maanden tot incidenteel een jaar. De behandeltermijn is afhankelijk van meerdere factoren. Zie hiervoor mijn antwoord op de vragen 7, 9 en 10, waarin ook wordt stil gestaan bij de modernisering van de dienstverlening van de Huurcommissie. Deze moderne dienstverlening biedt meer mogelijkheden voor de Huurcommissie om samen met huurder en verhuurder tot een snellere zaakbehandeling te komen. Een huurder die belang heeft bij een korte doorlooptijd doet er goed aan om het verzoek digitaal in te dienen, de leges snel te betalen en daarna vlot mee te werken aan het compleet maken van het dossier, het onderzoek in de woning en aan het plannen van de zitting.
Is er een oorzakelijk verband met het in januari jongstleden behandelde wetsvoorstel dat de Huurcommissie moet moderniseren?
Nee. Dit wetsvoorstel is pas per 1 januari 2019 in werking getreden, dus de effecten ervan moeten nog blijken. Het wetsvoorstel beoogt onder meer de positie van de Huurcommissie verder te verstevigen door haar taken uit te breiden en haar dienstverlening beter af te stemmen op de omstandigheden bij het geschil. Zoals het starten met bemiddelen. Ook bevat het voorstel nog een aantal aanpassingen die als doel hebben de governance te moderniseren. Zoals de benoemingsprocedure voor de onafhankelijke leden van de Raad van Advies en zittingsleden.
Wat zijn de gevolgen van een te lange behandeltermijn? Hoe wordt gestimuleerd dat de wettelijke termijnen niet worden overschreden?
Het gevolg van een langere behandeltermijn is dat huurder en verhuurder langer moeten wachten op duidelijkheid over hun geschil en de oplossingsrichting. Dat kan de onderlinge verstandhouding negatief beïnvloeden. Het is belangrijk dat de Huurcommissie haar werk zorgvuldig uitvoert en dat dit ook binnen een redelijke termijn gebeurt. Het is dan ook zoeken naar de balans. De Huurcommissie doet haar uiterste best om de doorlooptijden zo kort mogelijk te houden. Zij begrijpt hoe belangrijk het is voor een indiener dat er zo snel mogelijk een uitspraak komt in de zaak. In mijn Kamerbrief over het bericht «Huurcommissie kan klachtenregen van ontevreden huurders niet aan» ga ik uitgebreid in op de sterke toename in het aantal voorgelegde geschillen in 2018 en de daarop genomen maatregelen van de Huurcommissie. Ook leg ik in die brief uit welke aanvullende maatregelen er in de afgelopen maanden voor dit jaar en verder zijn genomen c.q. worden ingezet om de productie gedurende dit jaar en komende jaren te kunnen bijsturen.
Hoeveel geschillen die aan de Huurcommissie voorgelegd hadden kunnen worden, zijn inmiddels (door de enorme wachttijden) voorgelegd aan de Kantonrechter?
Dat is mij niet bekend. De Huurcommissie ontvangt geen gegevens over gerechtelijke procedures bij de rechter.
Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat de Huurcommissie toegankelijk blijft en de behandeling van klachten binnen de wettelijke termijn afgerond wordt?
Zie antwoord vraag 7.
Deelt u de mening dat een toegankelijke Huurcommissie, die tijdig uitspraken doet, essentieel is om huurders te beschermen tegen oneerlijke praktijken van malafide verhuurders?
Zie antwoord vraag 7.
Wat moet een huurder doen die geconfronteerd wordt met een te hoge huur maar niet anderhalf jaar kan wachten op een uitspraak?
Zie antwoord vraag 5.