Het artikel “Kabinet plant grootschalige woonwijken bij vier Nederlandse steden” |
|
Merlien Welzijn (NSC) |
|
Mona Keijzer (minister volkshuisvesting en ruimtelijke ordening) (BBB) |
|
![]() |
Wat is de huidige eigendomssituatie van de percelen binnen de nieuw aangekondigde woningbouwlocaties in Glanerbrug, Pampus, Schuytgraaf-Zuid en Zevenaar?1
De locaties waarna u verwijst in de vraag komen niet overeen met de gemeenten die afgelopen juni zijn benoemd in de Bestuurlijke Overleggen Leefomgeving waarbinnen een kansrijke grootschalige woningbouwlocatie ligt die extra Rijksregie vraagt. De definitieve aanwijzing van de locatie vindt plaats via de Nota Ruimte die waarschijnlijk eind september/ begin oktober ter inzage wordt gelegd.
Heeft de Rijksoverheid of een publieke partij, zoals het Rijksvastgoedbedrijf of de gemeente, al grondaankopen gedaan of opties genomen in deze gebieden voorafgaand aan de publicatie van de plannen?
Zie het antwoord op vraag 1.
Is vooraf onderzocht of het openbaar aankondigen van deze locaties de grondprijs heeft beïnvloed, zoals stijging door speculatie?
Zie het antwoord op vraag 1.
Zijn er afspraken gemaakt met gemeenten of grondeigenaren over het afromen van planbaten bij functiewijziging van de grond (bijvoorbeeld via een planbatenheffing)?
Zie het antwoord op vraag 1.
Is overwogen om het eigendom van de gronden eerst publiek te maken voordat het woningbouwprogramma wordt gestart, zodat betaalbaarheid geborgd wordt?
Zie het antwoord op vraag 1.
Wilt u deze vragen één voor één beantwoorden binnen drie weken?
Zie bovenstaande beantwoording.
De brief “Voortgang versterking NRVT”, van 7 juli 2025 van de Directie Wonen van het ministerie van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening |
|
Merlien Welzijn (NSC) |
|
Mona Keijzer (minister volkshuisvesting en ruimtelijke ordening) (BBB) |
|
![]() |
Omdat betrouwbare informatie over funderingsrisico’s essentieel is voor kopers en kredietverstrekkers, de vraag: Waarom wordt dit niet expliciet meegenomen in de verbetering van toezicht en kwaliteit bij het Nederlands Register Vastgoed Taxateurs (NRVT)?1
Ik deel met u dat betrouwbare informatie over funderingsrisico’s essentieel is voor kopers en kredietaanbieders. Op dit moment is het adequaat meenemen van funderingsrisico’s geen specifieke toetssteen voor het toezicht op taxateurs door NRVT. Desalniettemin bevat het taxatierapport wel funderingsinformatie. Dit is namelijk een standaard onderdeel van het model taxatierapport van het NRVT. Indien het taxatierapport wordt gebruikt voor hypotheekverstrekking, stelt de kredietverstrekker in de meeste gevallen als verplichting dat het gehele taxatierapport, inclusief funderingsinformatie, wordt gevalideerd door het Nederlands Woning Waarde Instituut (NWWI). Middels de Nationale Aanpak Funderingsproblematiek werk ik aan een integrale aanpak om funderingsrisico’s een voornamere plek te geven in zowel het koop- als financieringsproces, zodat bewustzijn rond funderingen stijgt bij consumenten, taxateurs en andere betrokken stakeholders bij het koopproces. Ook taxaties zijn onderdeel van deze nationale aanpak. Ik ben daarom samen met onder andere NRVT aan het kijken hoe we kennis en bewustzijn van funderingsproblematiek kunnen verbeteren onder taxateurs.
Kunt u toelichten hoe funderingsproblematiek momenteel wordt meegenomen bij taxaties, en of een landelijke uniforme werkwijze ontwikkeld kan worden om funderingsrisico’s verplicht zichtbaar te maken in taxaties?
Op dit moment maakt informatie over funderingen deel uit van het model taxatierapport. De taxateur dient bij het opstellen van het taxatierapport verschillende bronnen te raadplegen zoals gemeentelijke datasets of reeds uitgevoerde funderingsonderzoeken. Voor veel taxateurs is het echter moeilijk om de staat van de fundering goed te beoordelen aangezien hiervoor specialistische kennis vereist is. Een taxateur kan dan ook enkel zichtbare gebreken constateren, maar is niet opgeleid noch bevoegd om het onderliggende funderingsrisico te interpreteren.
Uit onderzoek van Vereniging Eigen Huis blijkt dat weinig consumenten de staat van de fundering van de woning überhaupt meenemen in hun overweging rond de aanschaf van een woning2. Met de eerdergenoemde Nationale Aanpak Funderingsproblematiek wil ik informatie over funderingen beter inbedden in het koopproces. Taxaties spelen daarbij een belangrijke rol. Het is mijn doel informatie rond funderingen al aan het begin van het koopproces transparant en beschikbaar te maken voor kopers, zodat consumenten deze informatie kunnen meewegen in hun beslissingen. Later in het proces kan ook de taxateur deze informatie meewegen bij de taxatie. Om te zorgen dat die taxaties betrouwbaar zijn wil ik de komende periode de kwaliteit van de funderingscontroles door taxateurs en de uniformiteit waarmee bevindingen worden gerapporteerd verbeteren.
Wordt funderingsproblematiek betrokken in de KPI’s en monitoring die het NRVT ontwikkelt?
In lijn met de aanbeveling van SEO Economische Onderzoek (SEO) om de doelstellingen van NRVT meetbaar te maken en de monitoring ervan vaker te laten plaatsvinden, ben ik voornemens om met NRVT concrete afspraken te maken over het systematisch volgen en evalueren van het uitgevoerde toezichtbeleid. Daarnaast zal ik samen met NRVT bekijken of en op welke manier de funderingsproblematiek hierin een plek kan krijgen.
Hoe wordt voorkomen dat versterking van het NRVT leidt tot hogere taxatiekosten voor kopers?
NRVT heeft inmiddels stappen gezet tot het vergroten van de interne capaciteit. De kosten die gemoeid gaan met de groei van de organisatie worden doorberekend aan de aangesloten taxateurs en gezellen middels de jaarlijkse bijdragen die het toezicht door NRVT bekostigen. Als een sector of een beroepsgroep zichzelf verplichtingen oplegt door zelfregulering, dan bestaat de kans dat dergelijke kosten worden doorberekend in de prijs van een product of dienst aan de consument.
NRVT is in de begroting voor 2026 uitgegaan van stijging van 7 FTE, waarmee het totaal aantal FTE van NRVT uitkomt op 25. Dit resulteert in een geringe stijging van circa € 20,– per taxateur per jaar. De kosten van de groei van extra FTE worden gedempt doordat minder externe inhuur nodig is. Daarbij zijn de totale toezichtskosten per taxateur lager in vergelijking met andere sectoren, zoals bij financieel dienstverleners of deurwaarders.3 Ondanks dat NRVT voornemens is de komende jaren nog verder te groeien, verwacht ik op basis van de beperkte verhoging van de bijdrage per taxateur geen grote gevolgen voor de daadwerkelijke kosten van taxaties voor consumenten.
Welke concrete en toetsbare doelen worden opgenomen in het convenant met het NRVT zodat sprake is van een toetsbaar convenant?
Zoals ik in mijn Kamerbrief van 7 juli j.l. heb vermeld4, werk ik op dit moment aan het sluiten van een convenant met NRVT. Ik streef ernaar om uw Kamer zo snel mogelijk nader te informeren over de inhoud van dit convenant. Op dit moment is het nog niet mogelijk om hierop vooruit te lopen, maar ik wil benadrukken dat ik aandacht heb voor het maken van concrete en toetsbare afspraken.
Hoe wordt de onafhankelijkheid van het NRVT geborgd en gemonitord?
Ik onderschrijf het belang van onafhankelijk toezicht op de taxatiesector. Samen met NRVT zal ik afspraken maken om de onafhankelijkheid van hun toezicht adequaat te borgen. Deze afspraken worden vastgelegd in het convenant. In het convenant is ook aandacht voor de monitoring van deze afspraken. Ik verwacht de Kamer op korte termijn nader te kunnen informeren over de exacte inhoud van het convenant.
Wat is het handelingsperspectief als het convenant onvoldoende blijkt te werken?
De afgelopen periode zijn diverse opties in kaart gebracht voor de borging van de relatie tussen de overheid en NRVT, variërend van lichte tot zware interventies. Het sluiten van een convenant tussen de overheid en NRVT en het oprichten van een Zelfstandig Bestuursorgaan (ZBO) werden als realiseerbaar en mogelijk passend beschouwd. Een convenant bleek een geschikte keuze en biedt een effectieve manier om duidelijke afspraken te maken over de taken en verantwoordelijkheden van NRVT. Bovendien is deze beleidsoptie minder complex, kostenefficiënter en sneller te realiseren dan het oprichten van een ZBO. Om aan het einde van de looptijd van het convenant te kunnen bepalen of het convenant voldoende effectief is geweest in het realiseren van de beoogde doelstelling, zal een evaluatiebepaling worden opgenomen. Wanneer te zijner tijd blijkt dat het convenant onvoldoende effectief is in het waarborgen van de onafhankelijkheid van NRVT, is het voor de hand liggend om de mogelijkheden van publieke toezichtvormen, zoals een ZBO, nader te onderzoeken.
Welke criteria en evaluatiemomenten worden gebruikt om te bepalen of het convenant faalt en een Zelfstandig Bestuursorgaan (ZBO) alsnog nodig is?
Zoals ik beschrijf in mijn antwoord op vraag 6 en 7, zal zowel tussentijdse monitoring als een evaluatie na afloop van het convenant onderdeel zijn van de afspraken zoals opgenomen in het convenant. De concrete invulling van deze elementen bevindt zich nog in de uitwerkingsfase en kan ik op dit moment niet verder toelichten.
Hoe wordt de relatie met toezichthouders (Autoriteit Financiele Markten, De Nederlandsche Bank) vormgegeven zonder rolvermenging?
Om hier adequaat vorm aan te geven, heeft een gesprek plaatsgevonden tussen het Ministerie van VRO en de toezichthouders. Ik heb gevraagd aan DNB en de AFM of zij mogelijkheden zien tot een vorm van een periodiek bestuurlijk overleg met NRVT. DNB en AFM hebben aangegeven hiertoe bereid te zijn, waarbij het belangrijk is dat in het overleg geen rolvermenging plaats kan vinden. Daarvoor zal dit overleg enkel kunnen toezien op onderwerpen die raken aan taken van DNB en de AFM. NRVT en de toezichthouders bezien samen hoe dit voornemen te operationaliseren. De afspraken tussen toezichthouders DNB en de AFM en NRVT maken geen deel uit van het convenant, daar het een convenant betreft tussen NRVT en het Ministerie van VRO.
Hoe worden consumenten actief geïnformeerd over de kwaliteit van taxaties?
Vanwege de wettelijke verplichting van een taxatie bij het financieren van woningen met een hypothecair krediet, ben ik van mening dat het belangrijk is dat een consument wordt geïnformeerd over de kwaliteit van taxaties. Een kwalitatieve en betrouwbare taxatie behoedt consumenten van financiële risico’s zoals overkreditering. Op dit moment is informatie over (de kwaliteit van) taxaties te vinden op de website van NRVT (www.nrvt.nl). Ondanks dat er geen concrete aanbeveling is van SEO, zijn we wel met NRVT in gesprek over de verdere ontwikkeling van de rol van NRVT in het informeren van consumenten.
Bent u bereid het NRVT jaarlijks een publieksrapportage te laten uitbrengen over de prestaties en kwaliteit van de taxatiesector, inclusief klachten en verbeterpunten?
Ja, ik onderschrijf dit voorstel zoal aangegeven in mijn Kamerbrief van 25 oktober 20245. Het is van belang dat NRVT minimaal een keer per jaar een publieksrapportage publiceert waarin de prestaties en de kwaliteit van de taxatiesector worden geëvalueerd omdat kwalitatief goede en betrouwbare taxaties van groot maatschappelijk belang zijn. Ik zal dit onderwerp nadrukkelijk meenemen in de lopende gesprekken met NRVT over de totstandkoming van het convenant.
NRVT publiceert op dit moment al jaarlijks het Jaarverslag Doorlopend Toezicht, waarin onder meer verslag wordt gedaan van uitgevoerde audits.6 Tuchtrechtelijke uitspraken door Stichting Tuchtrechtspraak NRVT worden ook in dit jaarverslag opgenomen.
Hoe ziet u de relatie tussen betrouwbare taxaties en betaalbaarheid op de woningmarkt?
Onafhankelijke en betrouwbare taxaties zijn cruciaal voor een objectieve waardebepaling van vastgoed. Hiermee worden kopers behoed voor overkreditering en voorkomen we dat ze in betaalproblemen komen. Daarnaast voorkomen betrouwbare taxaties bubbelvorming op de woningmarkt omdat de taxatie bepaalt hoeveel consumenten maximaal kunnen lenen.
Bent u bereid om in het convenant afspraken op te nemen over het signaleren van hypotheekfraude?
Hypotheekfraude kan op verschillende momenten in het aankooptraject plaatsvinden, bijvoorbeeld door vervalsing van documenten die benodigd zijn voor een hypotheekaanvraag, waaronder een taxatie. Als toezichthouder op taxateurs is het de taak van NRVT om frauderende taxateurs te signaleren, bijvoorbeeld via audits of externe meldingen en hierop vervolgens passend op te treden. Dat kan onder andere door het opleggen van boetes, maar uiteindelijk ook leiden tot het afnemen van de titel van Register Taxateur. Met het sluiten van een convenant met NRVT wil ik NRVT als toezichthouder op de taxateurs verder legitimeren, waardoor zij hun taken sterker en onafhankelijker uit kunnen voeren.
Bent u bereid te onderzoeken hoe samenwerking tussen NRVT, AFM, DNB en de Financial Intelligence Unit versterkt kan worden om signalen over mogelijke hypotheekfraude via taxaties beter op te sporen en te delen? Indien niet, waarom niet?
Er loopt vanuit het Financieel Expertise Centrum (FEC) een project rondom hypotheekfraude. In het FEC zijn verschillende partners vertegenwoordigd, waaronder DNB, de AFM en de Financial Intelligence Unit Nederland. In het project wordt er breed gekeken naar mogelijke maatregelen die een bijdrage kunnen leveren aan het voorkomen van hypotheekfraude en worden uitkomsten van verschillende lopende (analyse)trajecten betrokken. Het FEC-project loopt tot ongeveer het vierde kwartaal van dit jaar.
Kunt u de vragen één voor één beantwoorden binnen de daartoe gestelde termijn?
Ja, en u ontvangt deze antwoorden na het zomerreces.
Het Interdepartementale Beleidsonderzoek (IBO) Huursector |
|
Merlien Welzijn (NSC) |
|
Mona Keijzer (minister volkshuisvesting en ruimtelijke ordening) (BBB) |
|
![]() |
Hoe duidt u de conclusie uit het IBO dat de fiscale voordelen voor koopwoningen de huurmarkt schaden en de ongelijkheid vergroten?1
Het eindrapport «Thuisgeven» van het interdepartementale Beleidsonderzoek (IBO) Huursector is op 7 juli 2025 aangeboden aan uw Kamer. Vanwege de demissionaire status van het kabinet, heb ik de keuze om namens het demissionaire kabinet met een reactie te komen of om deze reactie over te laten aan een nieuw kabinet. Ik kies ervoor om dit najaar zelf nog met een kabinetsreactie te komen. Ik zal in deze brief niet vooruitlopen op deze kabinetsreactie en ga daarom niet inhoudelijk in op de conclusies en aanbevelingen van het rapport.
Deelt u de analyse uit het IBO dat insiders en outsiders op de woningmarkt ongelijk worden behandeld?
Zie antwoord vraag 1.
Welke concrete stappen wilt u nemen om starters en middeninkomens meer kansen te geven op een passende woning?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe beoordeelt u de IBO-aanbeveling om corporaties meer ruimte te geven om middenhuurwoningen te bouwen, onder andere via borging?
Zie antwoord vraag 1.
Is er ruimte om alvast in de geest van het voorgenomen beleid van de Europese Commissie te werken en woningcorporaties eerder in staat te stellen meer middenhuurwoningen te bouwen?
Ja, er is ruimte om anticiperend op de inwerkingtreding van de nationale wetgeving, zodra deze voldoende concreet en voorzienbaar is, woningcorporaties in staat te stellen meer middenhuurwoningen te bouwen. Die ruimte wordt op dit moment door mij verkend. Het is echter niet mogelijk om daarvan grootschalig gebruik te maken voor borging van middenhuur, aangezien daarvoor ook aanpassingen aan bestaande Nederlandse wet- en regelgeving en het borgstelsel doorgevoerd zullen moeten worden. Daarnaast wijzen we in dit kader op het belang hierover overleg te voeren en afspraken te maken met private partijen die in de middenhuur investeren. Daarover lopen op dit moment gesprekken. Voor een verdere toelichting verwijs ik naar de kamerbrief2 over de ondersteuning realisatie middenhuur van 14 juli.
Wanneer kan de Kamer een wetsvoorstel voor een huurregister verwachten, waarbij nu ook in het IBO de noodzaak daartoe vastgesteld is en indachtig de aangenomen motie van NSC die oproept een basis Huurregister nog dit jaar te voltooien?
De motie verzoekt om uiterlijk eind 2025 met concrete voorstellen naar de Kamer te komen voor het opzetten van een basishuurregister. Ik zet mij ervoor in de Kamer nog in 2025 te informeren. Daarmee geef ik invulling aan de motie. Een huurregister vraagt meer dan een wet, ook de praktische werking ervan moet worden uitwerkt en opgebouwd. Het spreekt voor zich dat een register niet in 2025 voltooid kan worden.
Hoe gaat u de motie van NSC over het huurregister uitvoeren?
De motie verzoekt om uiterlijk eind 2025 met concrete voorstellen naar de Kamer te komen voor het opzetten van een basishuurregister. Ik zet mij ervoor in de Kamer nog in 2025 te informeren. Daarmee geef ik invulling aan de motie.
Tot welke concrete resultaten hebben uw acties tot nog toe geleid om de bestaande woningvoorraad beter te benutten, zoals via woningdelen, splitsing en hospitaverhuur, zoals ook aanbevolen in het IBO?
Op 18 oktober 2024 is de Tweede Kamer geïnformeerd over het beter benutten van de bestaande gebouwen en bijbehorende omgeving.3 In het najaar wordt de Tweede Kamer uitgebreid geïnformeerd over de voortgang van alle onderdelen van beter benutten namelijk transformatie, optoppen, mantelzorg- en familiewoningen op eigen kavel, hospitaverhuur, woningdelen, woningsplitsen en voorkomen van leegstand. Hieronder een korte toelichting van de concrete resultaten tot nog toe ten aanzien van hospitaverhuur, woningdelen en -splitsing.
Ik werk aan een wetswijziging om hospitaverhuur te stimuleren. Met het wetsvoorstel hospitaverhuur komt er een speciaal huurcontract van maximaal vijf jaar met een proeftijd van negen maanden, een kortere opzegtermijn van één maand in de eerste maand en het wordt makkelijker om hospitaverhuur te beëindigen bij (executie)verkoop of overlijden. Tot slot krijgen huurders die hospita zijn de mogelijkheid om in bezwaar te gaan tegen een inkomensafhankelijke hogere huurverhoging als gevolg van hospitaverhuur. De internetconsultatie van dit wetsvoorstel is net afgerond.4 Het streven is om het wetsvoorstel begin 2026 aan te bieden aan de Tweede Kamer. Daarnaast heb ik net de landelijke informatiecampagne «Word hospita! Jouw huis van grote waarde» die op 29 augustus 2024 is gestart, grotendeels afgerond.5 Naast deze campagne heb ik, naar aanleiding van de motie van het lid van Vroonhoven c.s.6, onderzocht in hoeverre een uitbreiding van de kamerverhuurvrijstelling hospitaverhuur verder kan stimuleren. Deze verkenning, die ik samen met Ministerie van Financiën doe, zal met de kamerbrief over het platform hypotheken dit najaar met de Tweede Kamer worden gedeeld.
Om woningdelen en splitsen te stimuleren is ingezet op het verbeteren van de informatievoorziening aan gemeenten, particuliere huiseigenaren en woningcorporaties. Voor gemeenten maakte Platform31 een handreiking met dertig tips hoe zij woningsplitsen en woningdelen (juridisch-planologisch) kunnen faciliteren.7 De inzet is dat Platform31 in het najaar diverse sessies in het land organiseert om woningdelen verder te stimuleren. Ook wordt gewerkt aan een Splitsgids voor particulieren, woningcorporaties en gemeenten. Deze wordt later dit jaar verwacht. Ook verken ik, conform motie lid Wijen-Nass, de mogelijkheden voor een landelijk beleidskader omtrent woningsplitsing zodat dit op lokaal niveau vaker wordt toegestaan. Dat vraagt een brede weging van aspecten als lokale beleidsvrijheid, leefbaarheid en vereenvoudiging en eenduidig beleid op landelijk niveau.8
Daarnaast lopen er verschillende onderzoeken in relatie tot woningdelen. Na de zomer ontvangt de Tweede Kamer een maatschappelijke kosten-batenanalyse over de vereenvoudiging van het partnerbegrip binnen de AOW in relatie tot woningdelen (1) en loopt er een onderzoek in hoeverre de kostendelersnorm in de sociale zekerheidswetten een belemmering vormt voor woningdelen (2). De resultaten hiervan worden begin 2026 verwacht. (3) Daarnaast subsidieer ik een haalbaarheidsonderzoek dat uitgevoerd wordt door enkele woningcorporaties naar de behoefte aan en de mogelijkheden voor het opzetten van een landelijk platform voor woningdelen (4) en wordt een onderzoek uitgevoerd om woningdelers en hun behoeften beter in beeld te brengen (5).
Bent u bereid de kabinetsreactie op het IBO Huursector expliciet te voorzien van een tijdlijn en een maatregelenpakket, zodat de Kamer zicht krijgt op de stappen richting structurele oplossingen in de volkshuisvesting?
Ik wil nog niet vooruitlopen op de kabinetsreactie. Wel neem ik deze suggestie mee bij het opstellen van de brief.
Hoe duidt u de constatering in de IBO-rapportage en de RIGO-rapportage dat de huidige versnippering van woonruimteverdelingssystemen een drempel vormt voor huishoudens die regionaal willen verhuizen, bijvoorbeeld vanwege werk, mantelzorg of gezinsredenen?
Zie antwoord vraag 1.
Herinnert u zich de aangenomen motie Welzijn over het onderzoeken hoe opgebouwde wachttijd of punten (deels) kunnen worden meegenomen bij verhuizing naar een andere regio?
Ja.
Kunt u uiteenzetten welke stappen inmiddels zijn gezet om uitvoering te geven aan deze motie?
De wenselijkheid van een landelijk woonruimteverdeelystseem is onderzocht in het IBO Huurbeleid. In het IBO wordt geconstateerd dat het invoeren van één landelijk woonruimteverdeelsysteem extra kansen biedt voor woningzoekenden die geen wachttijd hebben kunnen opbouwen, bijvoorbeeld jongeren of mensen die naar een andere regio willen verhuizen. In het IBO is ook gekeken naar de optie voor het behoud van opgebouwde rechten bij interregionale verhuizing, omdat dit nodig is om daadwerkelijk één verdeelsysteem te krijgen.
Echter, het IBO merkt ook op dat een landelijk woonruimteverdeelsysteem betekent dat alle regionale en lokale systemen en lokale huisvestingsverordeningen moeten worden aangepast. Dat is geen eenvoudige opgave. Eerdere pogingen om een landelijk woonruimteverdeelsysteem te creëren zijn niet succesvol geweest vanwege alle verschillende belangen van de betrokken stakeholders. Voor een eventueel landelijk systeem zal het Rijk dan ook regie moeten nemen. Zoals eerder aangegeven kom ik in het najaar met een kabinetsreactie. Hierin zal ik ook uitgebreider ingaan op de aanbevelingen die het IBO doet ten aanzien van een landelijk woonruimteverdeelsysteem.
Bent u bereid om, mede naar aanleiding van het IBO en de motie Welzijn, een scenarioverkenning uit te voeren naar een (deels) landelijk of bovenregionaal woonruimteverdeelsysteem waarin opgebouwde wachttijd of punten bij verhuizing naar een andere regio (deels) behouden blijven, en daarbij de gevolgen voor de doorstroming, betaalbaarheid en lokale autonomie in kaart te brengen?
Zie antwoord vraag 12.
Kunt u deze vragen één voor één en binnen drie weken beantwoorden?
Ik heb de vragen zo goed als mogelijk afzonderlijk beantwoord. De termijn van drie weken was niet haalbaar vanwege het zomerreces. De vragen zijn zo snel mogelijk beantwoord.
Het bericht ‘Door nieuwe verhuurregels komen studenten nóg moeilijker aan een kamer’ |
|
Marieke Wijen-Nas (BBB) |
|
Mona Keijzer (minister volkshuisvesting en ruimtelijke ordening) (BBB) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichtgeving over de structurele kamernood en het sterk teruglopende aanbod van studentenwoningen, zoals onder andere beschreven in Nieuwsuur?
Ja.
Hoe duidt u het feit dat het aanbod van studentenkamers (<25 m2) in een jaar tijd met ruim 30% is gedaald, terwijl de vraag juist toeneemt?
NRC heeft 2 juli jl. een analyse gepubliceerd van de aangeboden kamers in het tweede kwartaal van 2025 op de verhuurwebsite www.rent.nl, en deze vergeleken met die van een jaar eerder. Uit deze analyse zou een afname van het aanbod op deze verhuursite blijken van bijna 30%. Dit betreft een specifiek aanbod van kamers op één verhuurwebsite. In de Landelijke Monitor Studentenhuisvesting die op 4 september is gepubliceerd, wordt het totale aanbod geschat op 322.400 wooneenheden. Dit zou een afname van 4% betekenen ten opzichte van een jaar eerder.
Hoeveel permanente studentenwoningen zijn er in 2024 gerealiseerd in Nederland, en hoeveel daarvan in studentensteden zoals Amsterdam, Utrecht, Groningen, Leiden en Nijmegen?
In de Landelijke Monitor Studentenhuisvesting is bij 19 belangrijke studiegemeenten het aantal realisaties uitgevraagd. In 2024 zijn in deze gemeenten 5.000 eenheden voor permanente bewoning gerealiseerd. Het is niet bekend hoeveel studentenwoningen er exact buiten deze gemeenten zijn gerealiseerd.
Hoeveel studentenwoningen zijn het afgelopen jaar verloren gegaan door verkoop of herbestemming?
De verkoop van studentenwoningen op de particuliere markt heeft het afgelopen jaar voor een afname van het aanbod aan studentenhuisvesting gezorgd van naar schatting circa 9.000 wooneenheden.
Wat doet u eraan om te voorkomen dat nog meer studentenhuizen worden verkocht?
Ik neem verschillende maatregelen om dit te voorkomen. Recent is het woningwaarderingsstelsel voor onzelfstandige woonruimte (WWSO) gemoderniseerd. Onderdeel van deze aanpassingen is dat de puntprijs met 25% omhoog is gegaan. De verhoging van de puntprijs maakt het voor verhuurders aantrekkelijker om onzelfstandige woningen te bouwen en verhuren, wat nodig is om het tekort aan studentenkamers aan te pakken. Voor studenten betekent dit weliswaar dat de maximale huur die zij mogelijk moeten betalen ook omhoog is gegaan, maar daar staat uiteraard een kwalitatief goede kamer tegenover.
Daarnaast heb ik in mijn brief van 10 april1 wijzigingen aangekondigd op de Wet betaalbare huur en de Wet vaste huurcontracten. Op 15 juli jl. heb ik deze wijzigingen in openbare internetconsultatie gebracht. De wijzigingen zien op het wegnemen van specifieke knelpunten die verhuurders ervaren bij de verhuur van hun woningen. Zo heb ik onder andere aangekondigd dat ik tijdelijke huurcontracten voor alle studenten mogelijk wil maken. Ook bereid ik een wetsvoorstel voor om hospitaverhuur te stimuleren. Dit wetsvoorstel is recent in internetconsultatie gegaan. Ook ben ik bezig met een verkenning naar de kamerverhuurvrijstelling en de mogelijkheden en belemmeringen bij eventuele uitbreiding daarvan, samen met de Staatssecretaris van Financiën. Mede door gebrek aan onderzoeksdata duurt het langer om deze verkenning af te ronden. Ik streef ernaar deze zo spoedig mogelijk naar uw Kamer te sturen.
Ook woningdelen (waaronder kamergewijze verhuur) kan een bijdrage leveren aan het huisvestingsvraagstuk van studenten. Om woningdelen te stimuleren zet ik in op het verbeteren van de informatievoorziening aan gemeenten, particuliere huiseigenaren en woningcorporaties. Platform31 heeft dit jaar handreikingen gemaakt voor woningcorporaties en gemeenten. Het streven is dat er in het najaar diverse sessies over woningdelen in het land georganiseerd worden om dit verder te stimuleren. Dit kan er aan bijdragen dat gemeenten kamergewijze verhuur vaker toe staan in gebieden waar dit passend is en daarmee het aanbod vergroot wordt. Er wordt een ook onderzoek uitgevoerd om woningdelers en hun behoeften beter in beeld te brengen. Daarnaast is er beleidsinzet op woningdelen die zich niet specifiek op de doelgroep studenten richt. Dit wordt nader toegelicht in de kamerbrief die dit najaar volgt
Hoe beoordeelt u de effecten van de Wet betaalbare huur op het aanbod van kamers voor studenten in de vrije sector?
Het is op dit moment te vroeg om iets te zeggen over de langdurige effecten van de Wet betaalbare huur op kamerverhuur. Wel bereiken mij al signalen over het teruglopende aanbod aan huurwoningen. Ik neem deze zorgen uiterst serieus en monitor de ontwikkelingen nauwgezet. Ook werk ik op dit moment enkele gerichte maatregelen uit om op relatief korte termijn knelpunten bij de verhuur van woningen weg te nemen.2 Tegelijkertijd zijn er meerdere factoren die een effect op het aanbod aan huurwoningen hebben, waar de Wet betaalbare huur er slechts één van is.
De Wet betaalbare huur en onderliggende regelgeving hebben twee grote wijzigingen doorgevoerd met betrekking tot kamerverhuur. Ten eerste is het WWS, en dus ook het WWSO, dwingend geworden. Ten tweede is het WWSO gemoderniseerd, geobjectiveerd en vereenvoudigd ten opzichte van het WWSO dat tot 1 juli 2024 gold. Ik ga hierna verder in op deze twee wijzigingen.
Met het dwingend maken van het WWS(O) is het wettelijk verboden een te hoge huur te vragen. In het geval van kamerverhuur betekent dit dat een verhuurder niet meer huur mag vragen voor een kamer dan het WWSO toelaat. Gemeenten houden hier toezicht op, en kunnen handhavend optreden als de verhuurder in overtreding is. Dit heeft het effect dat sommige verhuurders hun huurprijs zullen moeten verlagen als gevolg van de Wet betaalbare huur. Deze huurprijsbescherming bestond voor onzelfstandige woningen echter al vóór de Wet betaalbare huur. Voor alle kamerverhuur geldt al sinds jaar en dag de huurprijsbescherming van het WWSO. Een onzelfstandige woonruimte (kamer) kan ook niet liberaliseren.3 Een studentenkamer kan dus niet in de vrije sector verhuurd worden. Dit betekent dat iemand die een kamer of deel van een zelfstandige woning huurt, altijd recht had en heeft op huurprijsbescherming – en daarmee een gereguleerde huurprijs. Dit is door de Wet betaalbare huur niet gewijzigd. Wel is verduidelijkt dat kamerverhuur altijd via het WWSO moet worden beprijsd en dus niet kan liberaliseren. Ook kan het zijn dat verhuurders hun woningen verkopen nu zij een boete van een gemeente riskeren als zij te veel huur vragen.
Ten tweede is het WWSO per 1 juli 2024 gemoderniseerd, geobjectiveerd en vereenvoudigd. Onderdeel hiervan is een verhoging van de puntprijs binnen het WWSO van 25 procent. Verhuurders mogen dus sinds de invoering van de Wet betaalbare huur en onderliggende regelgeving in veel gevallen meer huur vragen onder het nieuwe WWSO dan onder het oude WWSO. Met de verhoging van de puntprijs in het WWSO hebben verhuurders dus juist meer ruimte gekregen om hun kamers marktconform te verhuren.
Evenwel blijf ik de effecten van huurregulering en andere factoren op het woningaanbod monitoren. Halfjaarlijks informeer ik uw Kamer hierover. In mijn antwoord op vraag 7 ga ik nader in op de evaluatie van de Wet betaalbare huur.
Bent u bereid om de effecten van deze wet specifiek voor studentenhuisvesting te evalueren en, indien nodig, bij te stellen?
De beleidsevaluatie van de Wet betaalbare huur is voorzien voor 2027. De effecten van deze wet op specifiek de studentenhuisvesting zijn een integraal onderdeel van deze beleidsevaluatie en zullen dan meegewogen worden. Indien daartoe noodzaak bestaat op grond van die evaluatie, zal de wetgeving waar mogelijk bijgesteld worden. Ik houd de ontwikkelingen op de huurmarkt in aanloop naar die evaluatie doorlopend in de gaten, op grond van de transactiecijfers van het Kadaster elk kwartaal, eigen onderzoek en signalen uit de sector. Over deze monitoring wijd ik verder uit in mijn antwoord op vraag 14.
Acht u het wenselijk dat gemeenten studentenhuisvesting beperken door vergunningplichten en verboden op kamerverhuur aan meer dan twee personen
Het is wenselijk om de optimale benutting van de bestaande woningvoorraad zoveel mogelijk te stimuleren, onder andere door in te zetten op woningdelen. Dit draagt niet alleen bij aan het vergroten van het aantal beschikbare studenteneenheden, maar sluit ook aan bij de actuele woonbehoefte onder en voor studenten.
Tegelijkertijd is het van belang dat lokale overheden de ruimte behouden om op basis van hun eigen inzichten en knelpunten keuzes te maken. Gemeenten zijn zelf in staat om een weloverwogen afweging te maken tussen het behoud van leefbaarheid en het vergroten van het aanbod aan woonruimte. Ik wil gemeenten daarbij aanmoedigen om in hun afwegingen het belang van alle studenten om op een fijne manier (samen) te kunnen wonen zwaar mee te wegen.
Kunt u uitleggen waarom er vaak een vergunning nodig is om aan meer dan twee studenten te verhuren? Wat is het oorspronkelijke doel hiervan?
Zie antwoord vraag 8.
Denkt u dat de huidige regels rondom kamerverhuur (zoals vergunningplicht) te streng zijn geworden?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u bereid om te onderzoeken of kamerverhuur aan studenten onder voorwaarden vergunningvrij kan worden gemaakt?
Ik moedig gemeenten aan om kritisch naar hun eisen te kijken waaronder een kamerverhuurvergunning wordt verleend. Voor gemeenten maakte Platform31 een handreiking met dertig tips hoe zij woningdelen (juridisch-planologisch) kunnen faciliteren.4 De inzet is dat Platform31 in het najaar diverse sessies in het land organiseert om woningdelen verder te stimuleren. Daarnaast worden gemeenten met het wetsvoorstel Versterking regie volkshuisvesting verplicht om in hun volkshuisvestingsprogramma beleidsmaatregelen op te nemen ten aanzien van het «beter benutten van de bestaande gebouwen», waaronder woningdelen.
Ook verken ik hoe we woningdelen verder kunnen stimuleren door landelijke regelgeving aan te passen. Hier spelen verschillende factoren een rol, zoals de vrijheid van gemeenten om zelf beleid te maken, de leefbaarheid van de omgeving en de wens voor duidelijk landelijk beleid.
Wat vindt u van het idee om landelijke regels of richtlijnen te versoepelen, of om gemeenten actief aan te sporen om soepeler kamerverhuurbeleid te voeren?
Zie antwoord vraag 11.
Bent u bereid om samen met gemeenten afspraken te maken over het verbeteren van de studentenhuisvesting?
In 2022 hebben gemeenten, huisvesters, universiteiten, hogescholen, studenten en de Ministeries van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening (VRO) en Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) de handen ineengeslagen, en samen het Landelijk Actieplan Studentenhuisvesting (LAS) opgesteld en ondertekend. De hoofddoelstelling van dit actieplan is om het tekort aan studentenhuisvesting te verminderen door het realiseren van 60.000 betaalbare studentenwoningen in de periode van 2022 tot en met 2030 via nieuwbouw en een betere benutting van de bestaande woningvoorraad. Het huidige kabinet zet deze aanpak voort.
Recent zijn er aanvullende afspraken gemaakt tussen de partijen in het Landelijk Platform Studentenhuisvesting (LPS) die zijn opgenomen in de Oplegger Landelijk Actieplan Studentenhuisvesting 2022–2030. Hierover heb ik uw Kamer op 4 september geïnformeerd. Gemeenten verruimen waar mogelijk de mogelijkheden om vergunningsvrij wonen toe te staan van 2 naar 3 (of meer) personen per huishouden zodat woningdelen wordt gestimuleerd voor alle doelgroepen, waaronder studenten. Waar mogelijk vergemakkelijken de gemeenten de kamergewijze verhuur door versoepeling van het beleid rondom omzettingsvergunningen.
Verder voeren gemeenten informatiecampagnes gericht op studentenhuisvesting uit en wijzen gemeenten op blijvende en nieuwe mogelijkheden voor verhuurders. Het betreft vooral de mogelijkheden onder de recente huurwetgeving en de invloed van het nieuwe WWSO. Dit kan bijdragen aan het behoud van de particuliere voorraad in de verschillende gemeenten.5
Bovendien is het zaak dat de nieuwe colleges van alle studentengemeenten en gemeenten die studenten huisvesten, het actieplan opnieuw verankeren in college- en uitvoeringsprogramma’s na de verkiezingen in 2026.
Eind 2022 is ook de studentenhuisvestingsregisseur benoemd die namens het LPS en het Ministerie van VRO de gemeenten en alle partijen aanspreekt op hun verantwoordelijkheden, belemmeringen wegneemt en de bouwproductie aanjaagt. Gezien de bouwplannen wordt er ook, naar vermogen en gezien de moeilijke omstandigheden, aanzienlijke nieuwbouw gepleegd. Het grote probleem blijft de grondposities.
Kunt u verklaren waarom het voor particuliere verhuurders steeds minder aantrekkelijk is om aan studenten te verhuren?
Per brief van 10 april jl.6 heb ik uw Kamer op de hoogte gesteld van mijn analyse van de ontwikkelingen op de huurmarkt. Daaruit volgt dat de combinatie van verschillende huurmaatregelen, fiscale maatregelen en andere (macro-economische) omstandigheden ervoor heeft gezorgd dat verhuurders minder flexibel en rendabel kunnen verhuren. Voor verhuur aan studenten geldt onder meer ook de gemeentelijke regelgeving en vergunningverlening. De combinatie van deze maatregelen treft volgens de verhuurders hun te behalen rendement en verdienvermogen dusdanig dat particuliere verhuur aan studenten niet meer rendabel wordt gevonden. Tegelijkertijd is met de modernisering van het WWSO juist een verhoging van de puntprijs met 25% doorgevoerd, waarmee het rendabeler is om volgens het WWSO te verhuren.
Ik heb uw Kamer toegezegd de ontwikkelingen op de huurmarkt en in het bijzonder uitpondingen van huurwoningen te monitoren en uw Kamer hierover jaarlijks te informeren. In het derde kwartaal van dit jaar ontvangt u van mij een nieuwe brief met daarin onder meer een analyse van de Kadastercijfers over de eerste helft van dit jaar.
Hoe zorgt u ervoor dat particuliere verhuurders niet massaal stoppen met studentenhuisvesting door nieuwe regelgeving?
Zie het antwoord bij vraag 5.
Heeft u zicht op hoeveel particuliere verhuurders momenteel overwegen hun panden te verkopen?
Nee.
Bent u bereid de puntentelling in het woningwaarderingsstelsel te herzien voor studentenkamers, zodat verhuurders uitkomen met hun kosten?
Nee, hiertoe ben ik niet bereid. Recent is het woningwaarderingsstelsel voor onzelfstandige woonruimte (WWSO) gemoderniseerd. Onderdeel van deze aanpassingen is dat de puntprijs met 25% omhoog is gegaan. De verhoging van de puntprijs maakt het voor verhuurders aantrekkelijker om onzelfstandige woningen te bouwen, wat nodig is om het tekort aan studentenkamers aan te pakken. Voor studenten betekent dit weliswaar dat de maximale huur die zij mogelijk moeten betalen ook omhoog is gegaan, maar daar staat uiteraard een kwalitatief goede kamer tegenover.
Deelt u de zorg dat de woningnood de toegankelijkheid van het hoger onderwijs beperkt, doordat studenten hun gewenste opleiding niet kunnen volgen vanwege gebrek aan betaalbare huisvesting?
Het kabinet vindt het van groot belang dat alle aspirant-studenten die over de juiste vooropleiding beschikken, toegang moeten hebben tot een gewenste studie aan een hogeschool of universiteit, die bij hun talenten en capaciteiten past.7 Nederland kent wat dat betreft een zeer toegankelijk stelsel. Het kabinet erkent dat gebrek aan betaalbare huisvesting de studiekeuze kan beïnvloeden en daarmee een impact kan hebben op de toegankelijkheid van bepaalde instellingen en opleidingen voor studenten. Vooral ook als de opleiding niet elders in het land wordt aangeboden.
Het Ministerie van OCW biedt tal van ondersteuningsmaatregelen om deze impact op de toegankelijkheid te beperken. Het studentenreisproduct helpt studenten om opleidingen fysiek zo bereikbaar mogelijk te houden. Uit onderzoek weten we dat reistijd (tenzij deze boven de anderhalf uur is) veel minder zwaar weegt bij een studiekeuze, dan bijvoorbeeld de inhoud van de studie.8 Mochten studenten geen huisvesting kunnen vinden in de studiestad, dan kunnen zij in omliggende gemeenten wonen en voordelig reizen om toch de opleiding van hun (eerste) keuze te kunnen volgen. Daarnaast dragen de basisbeurs en aanvullende beurs bij aan de toegankelijkheid van het stelsel.
Hoe rechtvaardigt u dat studenten zich soms moeten inschrijven voor kamers in andere steden, ver buiten hun opleiding?
Iedere student wil in beginsel zo dicht mogelijk bij de campus wonen en liefst ook nog op de plek waar het studentenleven zich afspeelt. Dat is echter in Nederland bijna nooit op één plek gecentreerd geweest en dus ook niet haalbaar als woonvoorkeur. Er zijn steden waar de hele binnenstad min of meer als campus fungeert (de oudere studentensteden) en steden waar de campus buiten de binnenstad gelegen is (zoals in Enschede en Wageningen). De aantrekkelijkheid van dergelijke campussen buiten de binnenstad als woongebied hangt vervolgens ook weer af van de voorzieningen en het studentenleven aldaar.
Daarnaast zien we de laatste jaren een duidelijke trend dat randgemeenten of steden in de regio ook een rol vervullen in studentenhuisvesting. Sprekende voorbeelden hiervan (deels in de nabije toekomst) zijn: Schiedam, Helmond en Almere. Deze lijst zou nog verder uit te breiden zijn met gemeenten die juist graag een rol willen spelen in het opvangen van het tekort aan studentenhuisvesting. Het betreft daarbij steeds gemeentes die een goede OV-verbinding hebben met de studiestad of campus. Internationaal gezien is dat overigens helemaal niet vreemd; in het buitenland worden soms hele regio’s tot het voedingsgebied van studentensteden gezien. Het kan een grote meerwaarde zijn voor een regiogemeente om studentenhuisvesting aan te bieden en de student is geholpen aan een passende woonplek.
Wat vindt u van de roep om meer gebruik te maken van campuscontracten, zodat afgestudeerde studenten sneller doorstromen en kamers vrijkomen?
Een campuscontract geeft een verhuurder én huurder zekerheid. Zo is de huurder verzekerd van huisvesting gedurende de studie en is de verhuurder verzekerd van een einde aan de huurovereenkomst, wanneer de student afgestudeerd is. De studentenwoning kan na afloop van de studietijd weer gebruikt worden voor het huisvesten van een andere student. In dit opzicht is het een goed doelmatige middenweg tussen tijdelijke en vaste contracten.
Hoe kijkt u in het algemeen aan tegen het instrument campuscontract als oplossing voor de doorstroomproblematiek?
Zie antwoord vraag 20.
Deelt u de opvatting dat onderwijsinstellingen ook een verantwoordelijkheid hebben in de huisvesting van studenten?
Het terugdringen van het studentenhuisvestingstekort heeft alleen kans van slagen als er een nauwe samenwerking is tussen een breed scala aan actoren. Hoewel de verantwoordelijkheid voor studentenhuisvesting primair valt onder het Ministerie van VRO en de gemeenten, betreft het Landelijk Actieplan Studentenhuisvesting (LAS) juist een gezamenlijke aanpak van het Rijk (Ministerie van VRO en Ministerie van OCW), samen met gemeenten, sociale en commerciële studentenhuisvesters en de onderwijsinstellingen.
De koepelorganisaties Vereniging Hogescholen (VH), Universiteiten van Nederland (UNL) en de MBO-Raad hebben zich gecommitteerd aan het uitvoeren van het LAS. Ook zijn VH9 en UNL10 in de zelfregieplannen, die zijn vormgegeven in het kader van het wetsvoorstel Wet Internationalisering in Balans, ingegaan op hun inzet op studentenhuisvesting. Daarnaast zijn er in de Gedragscode Internationale Student in het Hoger Onderwijs11 afspraken opgenomen met betrekking tot de voorlichting van internationale studenten rondom het vinden van geschikte huisvesting.
Wat kunnen onderwijsinstellingen volgens u doen om actief bij te dragen aan betere studentenhuisvesting?
Zie antwoord vraag 22.
Deelt u de analyse dat dit tekort niet alleen de persoonlijke ontwikkeling van studenten belemmert, maar ook een bedreiging vormt voor de toegankelijkheid van het onderwijs en daarmee voor de Nederlandse kenniseconomie?
Het kabinet erkent dat, naast andere factoren, een tekort aan geschikte huisvesting negatieve invloed kan hebben op de persoonlijke ontwikkeling van studenten en de toegankelijkheid van het onderwijs op individueel niveau. Zie hierover mijn antwoord op vraag 18.
Welke concrete maatregelen heeft u sinds het Landelijk Actieplan Studentenhuisvesting (LAS) uit 2022 genomen om dit tekort terug te dringen?
Sinds het Landelijk Actieplan Studentenhuisvesting uit 2022 hebben de daarbij betrokken partners gewerkt aan het terugdringen van het tekort door te investeren in de bouw van duizenden extra studentenwoningen, onder andere via de Regeling Huisvesting Aandachtsgroepen van het Ministerie van VRO. Ik heb een studentenhuisvestingsregisseur aangesteld om gemeenten aan te sporen hun bouwopgave waar te maken en ik stimuleer specifiek de bouw van onzelfstandige woonruimten, die betaalbaarder zijn voor studenten.
Daarnaast heb ik maatregelen genomen om hospitaverhuur en woningdelen aantrekkelijker te maken en via wetgeving, zoals de Wet betaalbare huur, ervoor gezorgd dat studenten niet langer te veel huur betalen. Ook heb ik samen met onderwijsinstellingen stappen gezet om grip te krijgen op de instroom van internationale studenten en hebben woningcorporaties met mijn steun het landelijk inschrijfportaal ROOM gelanceerd, zodat studenten makkelijker een woning kunnen vinden.12
Deelt u de zorg dat commerciële studentenwoningen vaak op termijn verdwijnen naar andere doelgroepen, waardoor structurele capaciteit verloren gaat?
Uit het recente verleden zijn er inderdaad voorbeelden van grote complexen die door commerciële aanbieders zijn gerealiseerd en aanvankelijk voor studenten waren bedoeld, maar al heel snel «verkleurd» zijn naar andere doelgroepen tegen andere verhuurtarieven. Dergelijke praktijken zijn goed te voorkomen via afspraken in de anterieure overeenkomsten die gesloten worden tussen verschillende partijen rondom studentenhuisvesting. Daar wordt inmiddels op grote schaal gebruik van gemaakt. Om gemeenten hiertoe te ondersteunen is ook een handreiking studentenhuisvesting13 opgesteld door de studentenhuisvestingsregisseur.
Wat vindt u van het idee om huurtoeslag ook mogelijk te maken voor kamers met gedeelde voorzieningen, in plaats van uitsluitend voor zelfstandige studio’s?
De afweging of een student in een studentenhuis gaat samenwonen is vaak van meerdere factoren afhankelijk. Het wel of niet krijgen van huurtoeslag kan hierbij een rol spelen. Het samenwonen op jonge leeftijd heeft verschillende positieve effecten op het welzijn. Onzelfstandige woonruimtes (kamers) met gedeelde voorzieningen stimuleren onderling contact en helpen studenten die nieuw zijn in de stad om daar gemakkelijker hun weg te vinden. Ook bevordert het de ontwikkeling van vaardigheden, zoals het leren omgaan met verschillende mensen.
Het uitbreiden van de huurtoeslag naar onzelfstandige woonruimten is echter niet zomaar te realiseren. De mogelijkheden hiervoor zijn eerder verkend, maar hebben vooralsnog geen uitvoerbare en haalbare uitwerking op de korte of middellange termijn opgeleverd. Om het recht en de hoogte op huurtoeslag vast te stellen, maakt Dienst Toeslagen gebruik van gegevens uit onder andere de Basisregistratie Adressen en Gebouwen (BAG). Zonder deze gegevens kan namelijk niet vastgesteld worden of de woning voldoet aan de (minimum)eisen voor huurtoeslag, of dat voor de betreffende woning reeds huurtoeslag is aangevraagd. In de BAG worden momenteel echter geen onzelfstandige woonruimtes geregistreerd. Hierdoor is een uitbreiding van de huurtoeslag naar onzelfstandige woonruimtes niet uitvoerbaar. Een uitbreiding kan dus pas overwogen worden als onzelfstandige woonruimtes adequaat worden geregistreerd in een (landelijk) systeem. Deze ontwikkeling wordt bezien in relatie tot de verkenning naar de mogelijkheden voor een huurregister.
Naast de uitvoeringstechnische belemmeringen, brengt een uitbreiding van de huurtoeslag ook financiële gevolgen met zich mee waarvoor geen budgettaire dekking is. Naar schatting zullen de kosten voor de huurtoeslag tussen de € 1 á € 1,5 mld. per jaar stijgen. Dit is exclusief de kosten die gepaard gaan met het registreren van onzelfstandige woonruimtes.
Denkt u dat het huidige toeslagsysteem een onbedoelde financiële prikkel creëert om vooral studio’s te bouwen, terwijl dit juist vereenzaming onder jongeren in de hand werkt?
Ja.
Bent u bereid om, samen met het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en gemeenten, tot een herijking te komen van het huidige studentenhuisvestingsbeleid, met aandacht voor betaalbaarheid, sociale binding, doorstroming en voldoende aanbod?
Zie het antwoord op vraag 13.
De casus van Ymere en Philadelphia en de Stimuleringsregeling Zorggeschikte Woningen |
|
Lisa Westerveld (GL) |
|
Daniëlle Jansen (NSC), Nicki Pouw-Verweij (BBB) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Gerritsen (Ymere) woest: «We winnen het debat, maar verliezen het geld»»?1
Ja.
Kunt u nader toelichten welke voorwaarden er momenteel gelden om in aanmerking te komen voor de Stimuleringsregeling zorggeschikte woningen (SGZW)?
Alle voorwaarden zijn te vinden op: https://wetten.overheid.nl/BWBR0048611/2025-04-26.
In de nieuwste ronde (die open is gesteld vanaf 15 mei 2025 t/m 28 november 2025) is de doelgroep uitgebreid met ouderen met een verstandelijke beperking en een Wlz-indicatie voor VG 3 t/m VG 8 en ouderen met een visuele beperking en een Wlz-indicatie voor ZG-visueel 2 t/m 5. Eén van de voorwaarden in de stimuleringsregeling (zowel in de nieuwe ronde als in de vorige ronde) is dat de bouw nog niet mag zijn gestart.
Klopt het dat de aanvraag van Ymere en Philadelphia is afgewezen? Hoe rijmt dit met de huidige woningnood en de oproep van de Kamer om de stimuleringsregeling uit te breiden, zodat deze ook ingezet kan worden voor ouderen met een (verstandelijke) beperking?
De aanvraag van Ymere en Philadelphia in de eerste ronde van de regeling is afgewezen omdat in deze aanvraag op dat moment niet voldaan werd aan de voorwaarde dat minimaal 30% van de zorggeschikte sociale huurwoningen in het complex bestemd zou zijn voor cliënten met een Wlz-indicatie voor ZZP VV 4 t/m 10. Op dat moment stond de regeling nog niet op gelijke wijze open voor ouderen met een verstandelijke beperking. Naar aanleiding van de gewijzigde motie Westerveld (TK 36 600 XVI, nr. 154) is de nieuwe ronde – die is opengesteld van 15 mei 2025 t/m 28 november 2025 – op gelijke wijze opengesteld voor ouderen (vanaf 50 jaar) met een Wlz-indicatie VG3 t/m VG8. Ymere en Philadelphia hebben ook in deze nieuwe ronde een aanvraag ingediend. Deze aanvraag is nog in behandeling, maar zal worden afgewezen omdat niet voldaan is aan (minimaal) één van de voorwaarden, namelijk dat de bouw nog niet is gestart. Doordat de bouw al is gestart, is er geen relatie tussen de woningnood en het (al dan niet) verstrekken van de subsidie. Ymere kende deze voorwaarden al op het moment van de eerste aanvraag (in augustus 2024) en wist op het moment van aanvragen ook dat zij niet voldeden aan de voorwaarden.
Hoe legt u het uit dat in de Kamerbrief van 17 maart 2025 expliciet wordt gesteld dat Ymere en Philadelphia opnieuw een aanvraag kunnen doen, bovendien wetende dat hun afwijzing de reden was voor de aangenomen Kamermotie, als vervolgens blijkt dat de aanvraag wordt afgewezen?2 3
In de Kamerbrief van 17 maart 2025 wordt gesteld dat Ymere en Philadelphia een nieuwe aanvraag konden indienen «indien de aanvraag voldoet aan de voorwaarden die worden gesteld in de nieuwe subsidieronde». Dat geldt op dat moment ook voor andere zorgaanbieders en woningcorporaties die zorggeschikte woningen willen realiseren voor ouderen met een verstandelijke beperking en een indicatie voor VG 3 t/m VG 8.
Met deze formulering is aangegeven dat de subsidieregeling niet speciaal en alleen voor Ymere en Philadelphia zou worden aangepast, maar voor alle zorgaanbieders en woningcorporaties op gelijke wijze en tegelijkertijd.
De nieuwe ronde is per 15 mei 2025 weer opengesteld. Inschrijving was niet mogelijk van 1 november 2024 t/m 14 mei 2025.
Een van de voorwaarden (zowel in de eerste ronde als in de nieuwe ronde) is zoals aangegeven dat de bouw nog niet mag zijn gestart. De reden daarvoor is dat de subsidie vanwege het voorkomen van ongeoorloofde staatssteun is gekoppeld aan een overeenkomst voor een dienst van algemeen economisch belang (DAEB). Een van de voorwaarden voor een DAEB is dat er sprake is van marktfalen. Indien een activiteit is gestart, kan geen beroep gedaan worden op dat marktfalen. Daarmee kan een DAEB-overeenkomst niet met terugwerkende kracht worden verleend. Ook is het daarmee niet mogelijk om de subsidieregeling zodanig aan te passen dat wel met terugwerkende kracht subsidie kan worden verleend voor een activiteit die al is gestart.
In sommige gevallen kan een project gesplitst worden in fases, waarmee een latere fase mogelijk wel in aanmerking kan komen voor subsidie, maar kennelijk is dat in deze casus niet aan de orde.
Klopt het dat projecten niet meer in aanmerking komen voor de SGZW indien de bouw van het project al is begonnen? Kunt u nader toelichten op basis waarvan de keuze is gemaakt om reeds gestarte projecten buiten de regeling te laten vallen?
Zie antwoord vraag 4.
Wat zou u ervan gevonden hebben als de initiatiefnemers ervoor gekozen zouden hebben om te wachten met het bouwen van geschikte zorgwoningen, omdat de subsidie nog niet binnen is? Had u dit in de huidige wooncrisis verantwoord geacht?
Naar mijn idee hadden de initiatiefnemers eerst een uitontwikkeld plan voor het bouwen van zorggeschikte woningen en zijn zij vervolgens gaan kijken of er ook een subsidie mogelijk was. De initiatiefnemers wisten op het moment van aanvraag dat hun project niet voldeed aan de subsidievoorwaarden, maar konden niet langer wachten omdat het project zeer kort na aanvraag in september 2024 al is gestart. Daarmee was het verkrijgen van de subsidie niet randvoorwaardelijk voor het starten met de bouw.
Hoe rijmt u het feit dat sociale woningbouw vrijwel altijd onrendabel is met de uitspraak van het ministerie dat subsidie kennelijk niet nodig is als de bouw kan starten zonder subsidie? Erkent u dat het uitblijven van de subsidie voor dit project van Ymere en Philadelphia kan leiden tot uit- of afstel van andere toekomstige woningbouwplannen? Hoe reflecteert u daarop?
Bij uitwerking van dit initiatief wisten de initiatiefnemers dat hun project niet in aanmerking kwam voor subsidie. Van het «uitblijven» van de subsidie is derhalve geen sprake en ook niet van een relatie met toekomstige woningbouwplannen. Voor nieuwe projecten voor deze doelgroep geldt dat de Stimuleringsregeling zorggeschikte woningen inmiddels ook voor hen is opengesteld.
Herkent u de kritiek van Ymere-bestuurder Gerritsen op de gang van zaken met betrekking tot het aanvraagproces? Hoe reflecteert u op deze kritiek?
Ik ben van mening dat de bestuurder van Ymere de zaken omdraait. Hij had naar mijn idee samen met Philadelphia eerst een plan en heeft daar vervolgens een subsidie bij gezocht. Toen dat niet bleek te passen op deze casus heeft hij via de media en de Tweede Kamer bereikt dat in de toekomst de Stimuleringsregeling zorggeschikte woningen ook beschikbaar is voor ouderen met een verstandelijke beperking en een Wlz-indicatie voor VG3 t/m VG8 (en ZG-visueel 2 t/m4. Dat is goed nieuws voor de sector.
Het is echter niet mogelijk om de regeling met terugwerkende kracht daarop aan te passen (zie motivatie bij antwoord op vraag 4 en5. Aanpassing met terugwerkende kracht is daarbij ook niet eerlijk ten opzichte van andere partijen die de regeling hebben gelezen en hebben bedacht dat zij er niet voor in aanmerking kwamen en vervolgens hun eigen plannen daarop hebben aangepast.
Hoe reflecteert u op de uitspraak van Ymere-bestuurder Gerritsen dat «Als we met alle bouwprojecten zouden wachten totdat alle «onrendabiliteit» zou zijn weg-gesubsidieerd zou er weinig meer gebouwd worden in Nederland»?
Ik besef dat we met de huidige woningnood blij moeten zijn met iedere mogelijkheid die woningcorporaties en andere partijen hebben om te investeren in nieuwe woningen (al dan niet voor ouderen).
Welke mogelijkheden ziet u eventueel voor een oplossing met betrekking tot het traject van Ymere en Philadelphia?
Ik zie geen mogelijkheden om vanuit de Stimuleringsregeling iets in deze casus te betekenen. Ik hoop dat Ymere en Philadelphia hun initiatief desondanks spoedig kunnen voltooien.
Op welke andere concrete manieren probeert u de bouw van zorggeschikte woningen voor ouderen met een beperking te stimuleren? Welke knelpunten ziet u in de huidige aanpak?
Zorgkantoren hebben voor cliënten met een Wlz-indicatie zorgplicht en moeten voor elke doelgroep (dus ook voor ouderen met een beperking) voldoende zorg inkopen die aansluit bij de wensen van de cliënten. De Stimuleringsregeling zorggeschikte woningen is inmiddels ook opengesteld voor ouderen met een verstandelijke beperking en een Wlz-indicatie voor VG 3 t/m VG 8 en ouderen met een visuele beperking en een Wlz-indicatie voor ZG-visueel 2 t/m 5.
Het amendement Mooiman op de Wet versterking regie op de Volkshuisvesting |
|
Hans Vijlbrief (D66), Pieter Grinwis (CU) |
|
Mona Keijzer (minister volkshuisvesting en ruimtelijke ordening) (BBB) |
|
![]() ![]() |
Kunt u de concrete gevolgen en de uitvoerbaarheid in kaart te brengen van het gisteren aangenomen amendement-Mooiman (TK 36 512, nr. 30) over het volledig uitsluiten van urgentie voor statushouders?
Kunt u toelichten wat de verschillen zijn met uw eigen wetsvoorstel (Wet nieuwe regels inzake huisvesting vergunninghouders), hoe u die verschillen weegt en wat de consequenties zijn voor de doorgang en voortgang van uw wetsvoorstel?
Kunt u deze vragen met de grootst mogelijke spoed, en uiterlijk voor de stemmingen over de Wet versterking regie volkshuisvesting, beantwoorden?
Het bericht 'Nieuwe bouwcrisis dreigt als omslag naar duurzaam ontworpen woningen uitblijft' |
|
Merlien Welzijn (NSC) |
|
Mona Keijzer (minister volkshuisvesting en ruimtelijke ordening) (BBB) |
|
![]() |
Bent u bekend met dit artikel?1
Ja.
Herkent u het gegeven dat een snelle omslag naar woningen bouwen met duurzame materialen nodig is om een potentiële volgende crisis te voorkomen en kunt u uw antwoord onderbouwen?
Ik reageer nog schriftelijk op de adviezen van de Rli.
De potentiële crisis herken ik niet. Wel ben ik met een groot deel van de aanbevelingen al bezig. Zo moeten nieuwe gebouwen, zoals in Europese Richtlijn Energieprestatie Gebouwen EPBD-IV is vastgelegd, vanaf 2030 voldoen aan een wettelijke eis als het gaat om de CO2-emissies veroorzaakt door zowel het energieverbruik als het materiaalverbruik van nieuwe gebouwen – in technisch jargon de «global warming potential» (gwp) over de gehele levenscyclus («whole life cycle»), oftewel de wlc-gwp.
Voor 1 januari 2027 zal de Minister van VRO een routekaart publiceren en daarover de Europese Commissie in kennis stellen. Hierin wordt aangegeven welke wlc-gwp prestatie-eisen gelden voor nieuwbouw vanaf 2030 per gebouwtype en hoe in termen van streefwaarden het afbouwpad naar 2050 eruitziet. Het doel is klimaatneutraliteit in de gebouwde omgeving te bereiken.
Door deze routekaart krijgt de markt duidelijkheid over de toekomstige regelgeving en kan men zich daarop voorbereiden. Uiteraard zal ik ervoor zorgen dat de nieuwe duurzaamheidseis in 2030 de woningbouwopgave niet in de weg zit. Tussen 2030 en 2050 zal periodiek worden bezien of de in 2027 ingeschatte streefwaarden in de uitvoeringspraktijk realistisch zijn.
Herkent u het gegeven dat bouwbedrijven klaar staan om met duurzame materialen te gaan bouwen maar dit niet doen omdat ze wachten tot de overheid duidelijkheid gaat bieden, en waarom wel of niet?
Ik zie talloze voorbeelden van bouwers die met duurzame materialen bouwen. Producenten van bouwmaterialen zetten steeds meer stappen. In het kader van het bouwmaterialenakkoord zie ik namelijk goede ontwikkelingen.
Die duidelijkheid is er. We hebben al een milieuprestatie gebouwen (mpg) voor woningen waar bouwers aan moeten voldoen, en met de wijziging van de mpg, die ik onlangs voor advies naar de Raad van State heb gestuurd, geef ik nadere duidelijkheid voor de komende jaren. Zo weten partijen in de bouwsector hoe ze de milieuprestatie van woningen moeten berekenen en kunnen zij zich voorbereiden op toekomstige prestatie-eisen. Daarnaast implementeer ik, zoals in antwoord 2 aangegeven, de zogenaamde wlc-gwp.
Op welke termijn kunt u de duidelijkheid verschaffen aan de sector waar zij op wachten om duurzaam te gaan bouwen?
Bouwers zijn vrij om de bouwmaterialen te kiezen, waarmee ze willen bouwen, mits ze op gebouwniveau voldoen aan de minimumeisen in het Besluit Bouwwerken Leefomgeving. De wijziging van mpg treedt naar verwachting per 1 juli 2026 in werking. Zoals aangegeven in antwoord 2 moet er voor 1 januari 2027 een routekaart bij de Europese Commissie worden ingediend met de prestatie-eisen per gebouwtype voor 2030 en de streefwaarden voor de jaren erna.
Bent u het er mee eens dat duurzaam bouwen niet meer tijd zal kosten maar juist sneller en goedkoper zal zijn dan wanneer er gebouwd wordt op een niet duurzame manier, en kunt u uw antwoord onderbouwen?
Ik heb geen reden om aan te nemen dat er met duurzaam bouwmateriaal sneller of langzamer kan worden gebouwd dan met andere materialen. Wel is het zo dat duurzame materialen in de industriële bouw steeds vaker worden toegepast. Industrialisatie, robotisering en digitalisering leiden wel tot sneller en goedkoper bouwen. Overigens blijkt uit het Rli-rapport dat houtbouw op dit moment nog 10% duurder is dan conventionele bouw.
Bent u het ermee eens dat woningen van hout beter reageren op de warme temperaturen dan woningen gebouwd met bijvoorbeeld beton, waarom wel of niet?
In het Besluit Bouwwerken Leefomgeving is een eis opgenomen ten aanzien van het risico op oververhitting van de nieuwbouw. Woningen van hout of beton moeten aan dezelfde eis voldoen. Bouwfysisch zijn er verschillen. Woningen van hout hebben veelal minder massa dan van beton, waardoor ze sneller reageren op opwarming en afkoeling.
Een analyse van de verschillen is onderdeel van een onderzoek naar de effecten op de gezondheid dat nog wordt uitgevoerd in het kader van de Nationale Aanpak Biobased Bouwen.
Wordt duurzaam bouwen onderdeel van de nog te delen hitte aanpak?
Bent u bereid te onderzoeken of duurzaam bouwen positieve effecten heeft ten aanzien van het binnenklimaat?
Momenteel loopt een onderzoek naar de effecten van biobased bouwen op het binnenklimaat via de Nationale Aanpak Biobased Bouwen, zoals aangegeven bij vraag 6.
Hoe kijkt u aan tegen het advies van de Raad voor de leefomgeving en infrastructuur (Rli) om één landelijke norm vast te stellen voor de CO2-uitstoot per vierkante meter?
Dat advies is in lijn met de afspraken in de EPBD-IV over de WLC-GWP. Zie ook het antwoord op vraag 2.
Wordt het bouwen met duurzame materialen een voorschrift in uw project Schrappen Tegenstrijdige en Overbodige Eisen en Regelgeving (STOER)?
Bouwen met duurzame materialen vormt geen specifiek thema in het programma STOER.
Per wanneer zou STOER in werking moeten treden volgens u, los van of de Kamer vindt dat dit controversieel verklaard moet worden of niet?
De adviezen, die het kabinet omarmt, worden zo snel mogelijk geïmplementeerd gelet op de woningbouwopgave. Dit betekent dat de aan te passen wet- en regelgeving in de reguliere wetgevingsprocessen een plek krijgen. Aanpassing daarvan is niet op één moment voorzien.
Zoals in mijn brief van 23 juni over STOER heb aangegeven, start ik met de uitwerking van een aantal voorstellen voor aanpassing van het Besluit Bouwwerken leefomgeving waarbij ik verwacht deze wijzigingen in 2026 voor te leggen aan de Kamer ter voorhang. Ik hoop dat deze wijzigingen zo snel mogelijk in werking kunnen treden.
Op andere voorstellen van STOER kom ik terug in de kabinetsreactie op het eindadvies die na de zomer zal volgen.
Kunt u deze vragen binnen drie weken en één voor één beantwoorden?
Ja, dat heb ik gedaan.
Het bericht 'Nieuwbouwhuis raakt hitte slecht kwijt, we bouwen voor klimaat van 15 jaar geleden' |
|
Merlien Welzijn (NSC) |
|
Mona Keijzer (minister volkshuisvesting en ruimtelijke ordening) (BBB) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht?1
Ja.
Herkent u het beeld dat ook nieuwbouwwoningen vaak onvoldoende bestand zijn tegen hitte?
De huidige bouwregelgeving stelt grenswaarden waarmee het risico op oververhitting voor nieuwbouwwoningen beperkt wordt. Oververhitting kan dus nog steeds wel voorkomen tijdens een hittegolf. Hierbij is ook het bewonersgedrag van invloed op de temperaturen in de woning.
Ziet u risico’s voor de gezondheid van bewoners, hogere energiekosten door koeling en een verminderde leefkwaliteit in de wijk als gevolg?
Het risico op de gezondheid van bewoners van nieuwbouwwoningen is vanwege de hierboven beschreven grenswaarde in de bouwregelgeving beperkt. Wel kunnen mensen afhankelijk van hun gezondheidssituatie meer of minder overlast ervaren bij hitte.
Indien actieve koeling aanwezig is in de nieuwbouwwoning (volgens de gegevens van RVO voor opgeleverde woningen in 2024/2025 in 30% van de gevallen) wordt het energiegebruik meegerekend in het totale energiegebruik. Het totale energiegebruik moet binnen vastgestelde grenzen blijven.
Een te hete leefomgeving kan zorgen voor een lagere leefkwaliteit van bewoners in een wijk. Het groener inrichten van de buitenruimten kan zorgen voor een aangenamere temperatuur en het stedelijk hitte-eilandeffect tegengaan. Daarnaast heeft het toevoegen van groen ook een positief effect op de gezondheid van omwonenden, de sociale cohesie en de biodiversiteit. Het inrichten van de openbare ruimte is de verantwoordelijkheid van gemeenten, provincies en waterschappen. Om deze overheden te ondersteunen bij het tegengaan van hittestress in de wijk, heb ik in mei 2024 de handreiking groen in en om de stad beschikbaar gesteld.
Hoe beoordeelt u het de stelling dat de bouwpraktijk nog steeds onvoldoende is aangepast aan het huidige en toekomstige klimaat, terwijl er sinds 2003 een hitteprotocol is en klimaatadaptatie al jaren als urgent beleidsthema geldt?
Om de effecten van de gevolgen van hitte in de gebouwde omgeving te beperken, is een integrale benadering vereist. Hitte vraagt om maatregelen op meerdere themalijnen, zowel binnen het gebouw, gebied, gezondheid en calamiteiten. Omdat hitte een veelzijdig vraagstuk is, zie ik de noodzaak om vanuit meerdere invalshoeken te handelen. Daarom heb ik op 2 juli jl., in samenwerking met het Ministerie van VWS en IenW, de Hitte aanpak 2025 gelanceerd. Momenteel wordt vanuit het Rijk en andere organisaties gewerkt aan aanvullende stappen om de gevolgen van hitte volgens de vier themalijnen te beperken.
Hiernaast heeft het RIVM ook onlangs het Nationaal Hitteplan geëvalueerd, het huidige Nederlandse hitteprotocol waaraan u refereert. Hieruit blijkt dat het aantal sterfgevallen na de invoering van het hitteplan in 2010 is afgenomen.
Het kabinet werkt op dit moment ook aan de Nationale Adaptatiestrategie, die in 2026 wordt gepubliceerd. Hierin zal ook aandacht zijn voor de ontwikkeling van dit vraagstuk nu en straks en de maatregelen voor de langere termijn.
Qua gebouw-eisen zijn er in 2021 eisen ingevoerd in de bouwregelgeving om het risico op oververhitting in nieuwbouwwoningen te beperken. Aanvullend is in 2024 nog een verduidelijking doorgevoerd wat als voldoende capaciteit wordt beschouwd bij actieve koeling. Voor de gemoderniseerde bepalingsmethode voor de energieprestatie in 2030 zal kritisch gekeken gaan worden naar de koelbehoefte en het risico op oververhitting van nieuwbouwwoningen.
Kunt u aangeven of de huidige Bouwbesluitnormen, BENG-eisen en MPG-grenzen voldoende rekening houden met hittestress, bijvoorbeeld door eisen aan oriëntatie, ventilatie, groen in de wijk en gebouwschil?
In de bouwregelgeving worden nu al eisen gedefinieerd om het risico op oververhitting te beperken voor nieuwbouwwoningen. In de bepalingsmethode wordt o.a. al rekening gehouden met de oriëntatie, ventilatie, thermische massa en de kwaliteit van de gebouwschil. Groen in de wijk is geen gebouweigenschap en wordt niet meegenomen in de berekening.
Hoeveel procent van de huidige nieuwbouwwoningen beschikt over passieve koeling, buitenzonwering en voldoende groen in de directe leefomgeving om hittestress te beperken?
Volgens de gegevens van RVO over opgeleverde woningen in 2024 en 2025 wordt er in 30,9% van de gevallen koeling toegepast. Iets minder dan de helft bestaat uit passieve/vrije koeling of externe koude levering. Zonwering wordt in 12,2% van de gevallen toegepast en zonwerende beglazing in 15,7% van de gevallen. De cijfers over overstekken die de zonintreding kunnen beperken zijn niet beschikbaar.
Hoe wordt er bij de huidige gebiedsontwikkelingen en de Woondeals rekening gehouden met klimaatadaptatie en hittestress in de woonomgeving (bijvoorbeeld door schaduw, water en groenvoorzieningen)?
Klimaatadaptief bouwen is een ambitie vanuit de nationale woon- en bouwagenda en de nationale aanpak klimaatadaptatie gebouwde omgeving. Ik stimuleer dat in nieuwe gebiedsontwikkelingen rekening gehouden wordt met toekomstbestendigheid van de ontwikkeling. Daar waar sprake is van woningbouw, is er ook een relatie met de woondeals. Gemeenten kunnen aandacht besteden aan het tegengaan van hittestress bij wijzigingen van het omgevingsplan voor een gebiedsontwikkeling. Dat kan bijvoorbeeld via het voorzien in schaduw, water, en groenvoorziening. Dit bevordert naast het tegengaan van hittestress ook de klimaatadaptatie.
Om gemeenten te ondersteunen in het toekomstbestendig en klimaatadaptief maken van bestaande gebieden en nieuwe gebiedsontwikkelingen stel ik verschillende instrumenten beschikbaar. Denk hierbij aan het Ruimtelijke afwegingskader klimaatadaptieve gebouwde omgeving, landelijke maatlat voor een groene & klimaatadaptieve gebouwde omgeving en de handreiking decentrale regelgeving klimaatadaptief & natuurinclusief bouwen, inrichten en beheren.
Deelt u de analyse dat kwaliteit van de leefomgeving (inclusief hittestressbeperking) en woningbouwproductie hand in hand moeten gaan en dat het onvoldoende is om hittestress uitsluitend vanuit de gezondheidshoek te benaderen, zonder deze structureel te integreren in ruimtelijke plannen?
Zoals aangegeven in vraag 7 is hitte, als onderdeel van klimaatadaptief en toekomstbestendig bouwen, een ambitie die wordt meegenomen bij de bouw van nieuwe woningen. Hoe dit gebeurt, is afhankelijk van het specifieke nieuwbouwproject.
De unieke situatie per locatie of project laat zien dat het voorkomen van hitte een vraagstuk is dat maatwerk vraagt. Door bij het ontwerp van woningen maar ook bij de inrichting van de woonomgeving rekening te houden met het toenemend aantal hete dagen en hittegolven, wordt de huidige en toekomstige kwaliteit van nieuwe woningen geborgd. Daarom zet ik samen met mijn collega’s van IenW en VWS in de Hitteaanpak 2025 in op de vier themalijnen: gebied, gebouw, gezondheid en calamiteit.
Bent u bereid te onderzoeken hoe hittestress kan worden opgenomen in de beoordeling van woningbouwprojecten en gebiedsontwikkelingen binnen de volkshuisvestelijke prioritering, bijvoorbeeld via een «hittestress-score»?
Binnen het Delta Programma Ruimtelijke Adaptatie (DPRA) werken waterschappen, gemeenten, provincies en het Rijk samen om de ruimtelijke inrichting klimaatbestendig te maken. Onderdeel hiervan zijn periodieke stresstesten die worden uitgevoerd, ook voor het onderdeel hitte. Het Rijk ondersteunt deze stresstesten met het aanbieden van kaartmateriaal via de Klimaateffectenatlas, waaronder kaarten over gevoelstemperatuur, het stedelijk hitte-eilandeffect, afstand tot koele plekken, verstening (grijs) in een buurt en de verdeling van sociale kwetsbaren bij hitte. Binnenkort wordt daar ook een schaduw-op-gebouwen-kaart aan toegevoegd. In lijn met de Omgevingswet moeten omgevingsplannen en vergunningen nu al bijdragen aan een klimaatbestendige leefomgeving, en daarmee dus aan klimaatbestendige woningbouwprojecten en gebiedsontwikkelingen. Hiervoor kunnen de uitslagen van de stresstesten gebruikt worden.
Welke knelpunten ziet u bij gemeenten en projectontwikkelaars om bij woningbouwprojecten structureel rekening te houden met hittestress, en welke rol kan het Rijk spelen in het ondersteunen of normeren hiervan?
Zoals eerder benoemd is hitte een veelzijdig onderwerp dat acties op meerdere vlakken vraagt om dit vraagstuk aan te pakken. Bij veel partijen die actief zijn op het hittevraagstuk ontbrak vaak een overzicht van alle lopende activiteiten ook was er behoefte aan een goede onderlinge uitwisseling van kennis over het onderwerp. Ik ben dan ook samen met mijn collega’s van IenW en VWS gestart om de kennis en ervaring bij betrokken partijen te verbinden middels de Hitteaanpak 2025 (zie Kamerbrief 4119583-1081971-PG). Binnen de Hitteaanpak ondersteunen we met uitwisseling van praktijkkennis en onderzoek en ontwikkelen we instrumenten voor een integrale lokale aanpak, zoals bijvoorbeeld de Menukaart Hitte voor gemeenten. En, als gezegd, werkt het Rijk aan de herziening van de Nationale Adaptatiestrategie, die in 2026 uit moet komen. Hierbij gaan we expliciet in op het onderwerp hitte en andere klimaatuitdagingen binnen de gebouwde omgeving.
Kunt u deze vragen zo spoedig mogelijk behandelen gezien de actualiteit van de problematiek?
Ik heb bovenstaande vragen zo spoedig mogelijk beantwoord.
De uitvoering en effecten van het programma Schrappen Tegenstrijdige en Overbodige Eisen en Regelgeving (STOER) (kenmerk 2025-0000395533) |
|
Merlien Welzijn (NSC) |
|
Mona Keijzer (minister volkshuisvesting en ruimtelijke ordening) (BBB) |
|
![]() |
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de uitvoering van de aangenomen motie van het lid Welzijn waarin wordt verzocht om in kaart te brengen hoeveel extra woningen gerealiseerd kunnen worden dankzij de voorstellen uit het programma Schrappen Tegenstrijdige en Overbodige Eisen en Regelgeving (STOER)?
Tijdens het commissiedebat Bouwregelgeving van 12 juni jongstleden heb ik aangegeven dat verdere duiding op deze motie wordt meegenomen in de kabinetsreactie ná deze zomer op het eindrapport van de commissie. Het adviesrapport geeft op een aantal onderwerpen (technische bouweisen, bezwaar en beroep) aan wat de besparing bij benadering kan zijn.
Kunt u concreet aangeven hoeveel extra woningen (bovenop de bestaande prognoses) er naar verwachting zullen worden opgeleverd als gevolg van de voorstellen uit STOER fase 1?
Tijdens het commissiedebat Bouwregelgeving van 12 juni jongstleden
heb ik aangegeven dat verdere duiding op deze motie wordt meegenomen in de kabinetsreactie na de zomer op het eindrapport van de commissie.
Kunt u uitsplitsen welke wet- en regelgeving precies gewijzigd moet worden om de voorstellen uit de Kamerbrief uit te voeren?
In mijn reactie op het STOER-adviesrapport 1e fase heb ik uiteengezet welke wet- en regelgeving met instemming van uw Kamer moet worden gewijzigd. Deze beoogde wijzigingen zijn gericht op
Middels het wetsvoorstel Versterking regie volkshuisvesting voorzie ik een aantal procedurele versnellingen in de beroepsprocedure in de Omgevingswet.
Het definitieve adviesrapport ontvang ik later deze maand. De integrale kabinetsbesluitvorming over dit rapport na de zomer zal nog meer wijzigingen van wet- en regelgeving met zich meebrengen.
Wilt u daarbij ook aangeven op welke onderdelen dit een wijziging van wetten (zoals de Omgevingswet, het Bbl of het Omgevingsbesluit) en op welke onderdelen dit een wijziging van lagere regelgeving of beleidsregels betreft?
Zie antwoord op vraag 3.
Wordt overwogen om op termijn een geïntegreerde wetswijziging (omnibuswet) op te stellen waarin alle noodzakelijke wetsaanpassingen voor STOER in één pakket worden verwerkt? Zo nee, waarom niet?
De voorgestelde wijzigingen zijn gericht op het wijzigen van bestaande regelgeving, die onder de ministeriële verantwoordelijkheid van diverse Ministers vallen. De wijzigingen zullen zodanig worden ingericht dat de vorm past bij het onderwerp dat het betreft en de soort regelgeving die wordt aangepast (bijvoorbeeld een ministeriële regeling, een besluit of wet). Dit is nodig, omdat verschillende onderwerpen en vormen van regelgeving verschillende vormen van afstemming en te doorlopen procedures behoeven.
Wat zijn de geschatte kosten van de volledige uitvoering van de maatregelen uit STOER fase 1, inclusief beleidsvoorbereiding, wetgeving, communicatie, toezicht en eventuele ICT-aanpassingen?
De voorgestelde wijzigingen zijn erop gericht om kostenbesparingen voor bouwers en ontwikkelaars te realiseren. De nalevingskosten van de verschillende wijzigingen in regelgeving worden in kaart gebracht bij de betreffende wijzigingsbesluiten en wetswijzingen; dit zal in beeld worden gebracht in de memories van toelichting bij de concrete voorstellen voor de te wijzigen regels en eisen.
Kunt u onderbouwen hoe zelfs de optie voor meer experimenteerruimte niet tot hogere uitvoeringskosten leidt?
Ik wil meer experimenteerruimte mogelijk maken door de experimenteerbepaling uit de Omgevingswet (artikel 23.3) te verbreden met de mogelijkheid om ook te experimenteren met het oog op het doelmatig beheren, gebruiken en ontwikkelen van de fysieke leefomgeving ter vervulling van maatschappelijke behoeften. Wonen is één van die maatschappelijke behoeften. Hierdoor zijn experimenten gericht op goedkopere en snellere woningbouw mogelijk. Het is vervolgens aan een gemeente om hiervoor daadwerkelijk een experiment op te zetten en hiertoe een concreet verzoek in te dienen bij mij. Bij een dergelijk verzoek moet worden aangegeven van welke regels men wil afwijken en met welk doel. Ik beoordeel dit experiment dan en zal daarbij vooral kijken of het experiment inderdaad leidt tot goedkopere en snellere woningbouw. Het experiment zal dus zeker niet mogen leiden tot hogere uitvoeringskosten. Pas nadat ik het experiment positief heb beoordeeld, wordt het experiment met een algemene maatregel van bestuur (AMvB) vastgelegd en kan de gemeente en bouwende partijen hiermee aan de slag.
Kunt u ook aangeven welke opbrengsten u voorziet, in termen van gemiddelde kostenreductie per woning, versnelling in doorlooptijd van planvorming en vergunningverlening, vermindering van bezwaar- en beroepsprocedures?
In het adviesrapport fase 1 heeft de adviesgroep op een aantal thema’s
aangegeven wat de besparing bij benadering zou kunnen zijn. Dit is verder uitgewerkt in het Eindrapport dat begin juli wordt gepubliceerd. In de integrale kabinetsreactie zal ik hier verdere duiding aan geven.
Hoe wordt verder voorkomen dat de aanpak van STOER verzandt in schrappen om het schrappen, zonder dat dit leidt tot wezenlijke versnelling of kwaliteitsverbetering in de woningbouw?
In mijn eerste reactie op het adviesrapport heb ik aangekondigd dat naast het wijzigen van regelgeving versnelling ook mogelijk is door het beter gebruik maken van de mogelijkheden van de Omgevingswet en de bewezen werkwijze bij lokale planvorming. Zo worden regels geen blokkade, maar juist een instrument om woningbouw sneller en doelgerichter mogelijk te maken.
Daarnaast zijn veel voorstellen gericht niet zozeer gericht op het schrappen, maar veeleer op het aanpassen van bestaande regelgeving, waarbij een voldoende kwaliteit van leefomgeving het ijkpunt blijft.
Deelt u de opvatting dat kwaliteit, duurzaamheid en bruikbaarheid van woningen ook publieke waarden zijn, en dat deze niet ondergeschikt gemaakt mogen worden aan de snelheid van bouwen? Hoe wordt dit binnen STOER geborgd?
De adviescommissie geeft aan in haar advies oog te behouden voor voldoende kwaliteit van de leefomgeving. Ik volg dat uitgangspunt. De huidige nieuwbouwwoningen komen in juridische zin in Nederland zeer zorgvuldig tot stand en zijn van hoge kwaliteit. Dit wordt dan ook gereflecteerd in de bouwkosten en diverse onderzoekskosten. Daarnaast speelt de grote doorlooptijd een rol, die gepaard gaat met financieringslasten. Met de voorstellen in het STOER-advies wordt daar kritisch naar gekeken en een weging geven van nut en noodzaak. Goed dat hier kritisch naar is gekeken.
In mijn reactie op het STOER-adviesrapport 1e fase heb ik bijvoorbeeld aangegeven, dat ik de regels in het Besluit bouwwerken leefomgeving aanpas, die onnodig kostenverhogend werken, met blijvend oog voor de basiskwaliteit van woningen die het Bbl biedt. Met deze regels is daarmee landelijk en uitputtend geregeld waar bouwwerken aan moeten voldoen. Daarom omarm ik het pleidooi van de adviescommissie, om echt werk te maken van de ongeoorloofde sturing door gemeenten op bovenwettelijke kwaliteitseisen. Deze maken de woningbouw alleen maar duurder. Ik weeg de positie van de woningzoekende, die moet wachten op een woning nu zwaarder dan veelal lokale extra duurzaamheidseisen.
Wat is de rol van het Adviescollege Toetsing Regeldruk (ATR) bij de monitoring en evaluatie van STOER? Wanneer vindt de eerste review plaats, en welke indicatoren zullen daarin centraal staan?
De adviesgroep heeft aangegeven om door de ATR elke twee jaar een review te laten uitvoeren op de woningbouwregelgeving. In mijn eerste reactie op het adviesrapport heb ik aangegeven om dit over te nemen en over de praktische uitwerking met de ATR in gesprek te gaan.
Bent u voornemend om in lijn met de MPG die zo goed als gereed was, de WLC eerder dan 2030 de implementeren, en kunt u uw keuze toelichten?
Ik heb in mijn schriftelijke beantwoording van vragen gesteld tijdens het commissiedebat klimaatakkoord gebouwde omgeving van 9 april 2025, aangegeven, dat ik voor de zogeheten whole life cycle, global warming potential, kortweg wlc-gwp, weinig mogelijkheden zie om de implementatie te versnellen.1 Ik verwijs in voornoemd antwoord naar mijn brief over de wijze waarop ik de EPBD-IV inclusief de wlc-gwp zal implementeren. In die brief ga ik inhoudelijk uitgebreider in op het proces dat moet worden doorlopen voor de invoering van de wlc-gwp conform het tijdspad dat de EPBD-IV hieraan stelt. Dit tijdspad omvat onder meer een aantal stappen die lidstaten achtereenvolgens moeten doorlopen om te komen tot de invoering van eisen voor de wlc-gwp in 2030. Het feit dat de wijziging van de mpg (milieuprestatie gebouwen) al zo goed als gereed is, geeft geen aanknopingspunten om dat proces te versnellen.
Per wanneer verwacht u dat de effecten van het Landelijk Actieplan Netcongestie ervoor zullen zorgen dat netcongestie geen risico meer is voor de woningbouwopgave, is dit op tijd in uw ogen en kunt u uw antwoord onderbouwen?
Netcongestie, ofwel drukte op het elektriciteitsnet, is een urgente uitdaging voor de woningbouw. Congestie treedt op, op een specifiek moment en plek, op het hoog- midden- of laagspanningsnet. Die momenten doen zich steeds vaker en op meer plekken voor. Door de variatie aan locatie en exacte knelpunt verschilt de oplossing per plek. De voor de hand liggende oplossing is het uitbreiden van het net. Dit is in uitvoering, maar vraagt tijd, geld, mensen en ruimte. Bovendien is alleen netverzwaring niet voldoende voor een toekomstbestendig net. We werken toe naar een nieuw energiesysteem met meer lokale opwek, opslag en gebruik om minder afhankelijk te zijn van andere landen voor onze energievoorziening.
Aangezien we nu al problemen ondervinden bij woningbouwprojecten door netcongestie, is dit niet op tijd. Met alle partijen bij het Landelijk Actieplan Netcongestie moet daarom alles op alles gezet worden om de last van netcongestie zo veel mogelijk tegen te gaan. Naast de benodigde netverzwaring en alle maatregelen waaraan wordt gewerkt, is een goede samenwerking tussen de verschillende partijen van groot belang.
Om de nieuwbouw meer netbewust te maken, heb ik op de Woontop afspraken gemaakt met vertegenwoordigers uit de woningbouw- en technieksector, netbeheerders en provincies om netbewust bouwen te stimuleren. Hiervoor wordt deze zomer de menukaart voor netbewust bouwen opgeleverd en wordt er ook onderzocht hoe deze bouwprincipes toegepast kunnen worden. Hiermee kunnen we zoveel mogelijk blijven bouwen binnen de bestaande netcapaciteit.
Kunt u deze vragen binnen drie weken één voor één beantwoorden?
Ja, dat heb ik gedaan.
Het bericht ‘Hoogkarspel Zuid krijgt vorm: geen rijkssteun, wel plannen voor supermarkt en levendig buurtcentrum’ |
|
Marieke Wijen-Nas (BBB) |
|
Mona Keijzer (minister volkshuisvesting en ruimtelijke ordening) (BBB) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het genoemde artikel?1 Bent u bekend met de plannen voor Hoogkarspel Zuid?
Ja, ik heb kennisgenomen van het genoemde artikel en ben bekend met het woningbouwplan voor Hoogkarspel Zuid.
Wanneer is het beoordelingskader van het Ministerie van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening gewijzigd?
Er is geen sprake geweest van een wijziging van het beoordelingskader. In navolging van het regeerprogramma zijn tijdens de Bestuurlijke Overleggen Leefomgeving vier gemeenten benoemd waarbinnen een kansrijke grootschalige woningbouwlocatie ligt. Bij de selectie van de gemeenten is gekeken naar onder andere de omvang van de potentiële woningbouwlocatie, de complexiteit van de opgaven en het tempo waarin de woningen kunnen worden gerealiseerd. Daarnaast is ook gekeken naar regionale context van de woningbouwlocatie.2
Is dit beoordelingskader gewijzigd na het indienen van de aanvraag?
Nee, zie antwoord op vraag 2.
Wat betekende deze wijziging van het beoordelingskader voor de lopende aanvragen en specifiek voor Hoogkarspel Zuid?
Zie antwoord op vraag 2.
Wat was de reden voor de wijziging waarbij nog maar één gemeente en één plangebied per aanvraag is toegestaan?
Het Rijk kan niet op alle woningbouwlocaties in Nederland mede regie voeren. Daarbij is het belangrijk indien regie door het Rijk wordt gevoerd om te kunnen leveren op de aangewezen locaties. Dit pleit ervoor om een beperkt aantal nieuwe grootschalige woningbouwlocaties aan te wijzen. Er zijn vanuit het kabinet (financiële) middelen beschikbaar gesteld voor de stimulering en ontsluiting van de woningbouw van grootschalige woningbouwlocaties. Het toevoegen van een veelvoud aan extra grootschalige plangebieden zou leiden tot een verdunning van de beschikbare middelen per grootschalige woningbouwlocaties, waarmee randvoorwaardelijke investeringen in deze gebieden verder onder druk komen staan. Om de middelen effectief en doelmatig in te zetten is het noodzakelijk om zorgvuldig om te gaan met de beschikbaarheid van deze middelen per grootschalige woningbouwlocatie.
Hoeveel geld is de regio Noord-Holland Noord hierdoor misgelopen?
Geen. Zie ook het antwoord op vraag 15.
Zijn er aanvragen uit Noord-Holland Noord gehonoreerd?
De periode voor het aanvragen van bijdragen uit de regeling in het antwoord op vraag 6 loopt momenteel nog of moet nog starten. De aanvragen in het kader van het Gebiedsbudget en de Woningbouw op Kort termijn- regelingen dienden voor 31 augustus 2025 te worden ingediend en worden getoetst. Voor de Woningbouwimpuls, de Realisatiestimulans en de Regeling Grondverwerving voor Woningbouw starten de aanvraagprocedures, respectievelijk in het najaar van 2025 en 2026. Dit betekent dat er momenteel nog geen aanvragen uit deze instrumenten gehonoreerd zijn.
Had de gemeente Drechterland met een individuele aanvraag voor Hoogkarspel-Zuid aan de criteria kunnen voldoen?
Bij de selectie van potentiële nieuwe grootschalige woningbouwlocatie zijn alle locaties die onderdeel uitmaken van de woondeals meegenomen. Vervolgens zijn de locaties getoetst op onder andere de omvang en samenhang van de potentiële woningbouwlocatie (minimaal 3.500 woningen t/m 2034), de complexiteit van de opgaven en het tempo waarin de woningen kunnen worden gerealiseerd. Daarnaast is ook gekeken naar de regionale context van de woningbouwlocatie.
Is er contact geweest met de gemeente over een mogelijke hersteltermijn?
Voor de selectie van de potentiële nieuwe grootschalige woningbouwlocaties is geen sprake geweest van het indienen van een aanvraagformulier of propositie. Bij de selectie van potentiële locaties zijn de woondeals als vertrekpunt genomen. Daarnaast is gebruik gemaakt van openbare bronnen, zoals de nieuwbouwmonitor. Gegeven deze werkwijze was contact met geen enkele gemeente nodig.
Zo nee, waarom is er geen contact geweest?
Er is gekozen om op basis van bestaande informatie de selectie te maken voor nieuwe grootschalige woningbouwlocaties. Daarom was contact met de gemeente niet nodig.
Wat betekent het mislopen van de steun voor de versnelling van dit woningbouwproject?
Er is geen sprake van het mislopen van financiële middelen.
Wat betekent dit voor andere woningbouwprojecten in Noord-Holland Noord?
Voor andere woningbouwprojecten in Noord-Holland Noord geldt hetzelfde als hiervoor toegelicht.
Wat betekent de aanpassing van de regeling voor de regionale samenwerking op het gebied van woningbouw?
De keuze voor nieuwe grootschalige woningbouwgebieden loopt niet via een regeling.
In hoeverre is deze nieuwe regeling nadelig voor kleinere gemeentes in het kader van aantallen woningen en beschikbare ambtelijke kennis en capaciteit?
Er is geen sprake van een nieuwe regeling. Zie ook antwoord op vraag 15.
Wat kunt u doen om rijkssteun ook voor kleinere gemeentes haalbaar en uitvoerbaar te houden?
In mijn brief van 19 mei (kamerstuk 32 847, nr. 1344, Financieel instrumentarium woningbouw) heb ik toegelicht hoe ik de beschikbare middelen voor woningbouw inzet via een pakket aan regelingen. Doel is dat deze voor álle gemeenten toegankelijk en laagdrempelig zijn, ook voor kleinere gemeenten die vaak niet voldoen aan een minimumaantal woningen en beperkte ambtelijke capaciteit hebben. Daarom is de realisatiestimulans ontwikkeld: een eenvoudige regeling zonder minimumaantal woningen, met een standaardbedrag van € 7.000 per betaalbare woning bij start bouw. Daarbovenop zijn er toeslagen voor zorggeschikte woningen en kwetsbare gebieden, en komt er een aanvullende regeling voor het versterken van de ambtelijke capaciteit.
Momenteel bestaan ook nog de Stimuleringsregeling Flex- en transformatiewoningen en de Regeling Huisvesting aandachtgroepen. Ook hier kunnen ook kleinere gemeenten een beroep op doen. Daarnaast blijven de bestaande Woningbouwimpuls en het gebiedsbudget beschikbaar voor grotere projecten en locaties met complexe knelpunten. Voor financiële ondersteuning van mobiliteitsopgaven ten behoeve van woningbouw heeft het Ministerie van IenW de regeling Woningbouw op korte termijn (WOKT)
Blijft bij de regeling Woningbouw en kwaliteit (WOKT) een gezamenlijke aanvraag van meerdere gemeenten mogelijk?
Bij de beantwoording van bovenstaande vraag ga ik er vanuit dat het Kamerlid Wijen-Nass doelt op de Woningbouw op Korte Termijn- regeling vanuit IenW. Deze regeling biedt gemeenten ondersteuning bij het ontsluiten en bereikbaar maken van nieuwe woningen. Deze regeling bevat de mogelijkheid om als gemeente een aanvraag in te dienen namens meerdere gemeenten. De deadline voor het indienen van een WoKT aanvraag was 31 augustus 2025. Momenteel toetsen Ministeries van IenW en VRO de ingediende aanvragen.
Deelt u de mening dat rijkssteunregelingen onoverzichtelijk worden wanneer de ene keer individueel en de andere keer gezamenlijk moet worden aangevraagd?
Ik deel uw mening dat uniformiteit in de aanvraagprocedure wenselijk is. Voor alle bovengenoemde regelingen (regeling in het kader van grootschalige woningbouw, woningbouwimpuls, realisatiestimulans en de Woningbouw op Korte Termijn) geldt daarom ook dat een individuele gemeenten een aanvraag indienen.
Kunt u toelichten waarom er gekozen is voor deze verschillende aanvraagvormen per regeling?
Zie antwoord 17.
Op welke manier wordt gemeenten duidelijk gemaakt wat per regeling wel en niet is toegestaan bij het indienen van een aanvraag?
Gemeenten, provincies en koepelorganisaties worden via diverse (informatie)kanalen geïnformeerd over de uitgangpunten van de regelingen. U kunt hierbij denk aan de websites (bijvoorbeeld de website Volkshuisvestingnederland.nl), webinars of bijeenkomsten. Ook worden de aanvraagformats tijdig beschikbaar gesteld, zodat gemeenten hun aanvraag goed kunnen voorbereiden en zijn er vaak regionale bijeenkomsten waar uitleg wordt gegeven en hulp wordt aangeboden.
Wordt overwogen om meer uniformiteit aan te brengen in de aanvraagprocedures voor woningbouwsubsidies?
Ja, waar mogelijk proberen we de aanvraagprocedures zoveel mogelijk te uniformeren om zo ook de administratieve last bij gemeenten te beperken. Zo werk ik bijvoorbeeld bij de grootschalige woningbouwgebieden met één (gezamenlijk) aanvraagformulier voor de VRO en IenW middelen. Het is niet altijd mogelijk dezelfde aanvraagformulieren te gebruiken, omdat de inhoud en doelstelling van regelingen van elkaar verschillen. Daar waar niet gewerkt kan worden met een gezamenlijk aanvraagformulier wordt getracht de regelingen zoveel mogelijk in samenhang te bekijken. Dit gebeurt bijvoorbeeld bij de Woningbouwimpuls en de Woningbouw op Korte Termijn-regeling.
Het bericht ‘Wanhoop groot in versterkingsgebied: fouten in zeker 213 versterkingsdossiers' |
|
Julian Bushoff (PvdA), Sandra Beckerman (SP) |
|
van Marum |
|
![]() ![]() |
Kent u het onderzoek van Pointer waarin zij in slechts acht weken fouten ontdekten in 213 versterkingsdossiers?1
Ja, ik ken dit onderzoek.
Erkent u dat er zowel grote fouten worden gemaakt in rapporten die bepalen of een huis veilig is als bij de uitvoering?
Dit vraagt om enige nuancering. Ik zie de fouten die zijn gemeld bij Pointer en ik begrijp erg goed hoe frustrerend dit is voor bewoners. Om bewoners op grote schaal zekerheid te bieden heb ik ACVG gevraagd onafhankelijk onderzoek te doen naar de kwaliteit van beoordelingsrapporten. Ik heb uw Kamer op 23 juni jl.2 geïnformeerd over de eerste bevindingen daarvan. In haar onderzoek heeft het Adviescollege Veiligheid Groningen (ACVG) géén aanwijzingen voor onjuist beoordeelde adressen gevonden bij reguliere beoordelingen en beoordelingen in de typologieaanpak. Wel ziet ACVG dat in een aantal bezwaarprocedures het eindoordeel is aangepast van «op-norm» naar «niet-op-norm» en dat 5 dossiers vragen om nadere controle door NCG. Voor wat betreft de beoordelingen die zijn gedaan met de Praktijkaanpak 2.0 constateert ACVG dat berekeningsrapporten in het merendeel van gevallen ontbreken bij NCG, doordat die door ingenieursbureaus niet tot een rapport worden uitgewerkt. Ook heeft ACVG in onderliggende dossiers soms fouten geconstateerd, maar die hebben geen gevolgen voor het veiligheidsoordeel. Tegelijkertijd beoordeelt ACVG de kwaliteit van de technische rapporten bij zowel de reguliere beoordelingen als bij de typologieaanpak als goed.
De eerste resultaten van ACVG laten zien dat er geen fouten zijn geconstateerd in rapporten die gevolgen hebben voor het veiligheidsoordeel. Ook laat het aanpassen van het eindoordeel in het proces van bezwaar zien dat fouten worden gesignaleerd en gecorrigeerd. Dat fouten beperkt voor komen geeft mij meer vertrouwen in de bestaande controlemechanismen. Tegelijkertijd is de versterkingsoperatie complex en groot in omvang. Het is niet realistisch om foutloos te werken. Ik realiseer mij goed dat iedere fout een grote invloed kan hebben op het leven van bewoners en het vertrouwen dat zij hebben in de uitkomsten. Dat geldt zowel voor fouten in rapporten als voor fouten in de uitvoering en dat is terug te zien in het onderzoek van Pointer.
Het is van groot belang om fouten op te lossen op een manier waarbij de behoeften van de bewoners centraal staan. Ik heb in meerdere brieven aan uw Kamer benadrukt dat communicatie nog te vaak niet goed gaat. Daarom heb ik uw Kamer op 23 juni jl. geïnformeerd over mijn afspraken met NCG en de wijze waarop de communicatie moet worden verbeterd, het risico op fouten moet worden verminderd en de kwaliteit van het gehele versterkingsproces beter moet worden geborgd. Ik hoop ten zeerste dat mijn afspraken met NCG leiden tot merkbare verbeteringen voor bewoners in verschillende fases van de versterking.
Erkent u dat de gevolgen voor betrokken bewoners immens groot kunnen zijn?
Jazeker, ik erken dat bij fouten de gevolgen voor betrokken bewoners groot kunnen zijn. Zie ook mijn antwoord op vraag 2.
Bovengenoemde problemen zijn weliswaar schokkend en onacceptabel, maar niet nieuw, al langere tijd trekken Kamerleden aan de bel over zowel bouwfouten als fouten in rapporten. Welke stappen heeft u gezet om deze problemen te voorkomen en aan te pakken?
In mijn Kamerbrief van 13 maart jl.3 ben ik uitgebreid ingegaan op de stappen die zijn gezet om de kwaliteit van beoordelingsrapporten te verbeteren en beter te borgen. Daarnaast heb ik uw Kamer op 23 juni jl.4 geïnformeerd over de eerste bevindingen van het ACVG en verschillende afspraken die ik met NCG heb gemaakt. Zie ook mijn antwoord op vraag 2.
Concreet zijn deze afspraken voor beoordelingsrapporten dat:
Voor het verbeteren van de kwaliteitsborging in het versterkingsproces heb ik met NCG het volgende afgesproken:
Deelt u de mening van advocaat De Goede dat dit slechts «het topje van de ijsberg» is en er nog veel meer zaken zijn waarbij ernstige fouten zijn gemaakt?
Vooralsnog niet. Er is contact met de werkgroep van mijnbouw advocaten. Tot op heden hebben we 39 voorbeelden ontvangen van dossiers waarin fouten zitten en deze waren al bekend bij NCG. Dit doet er voor mij overigens niets aan af dat deze mensen geconfronteerd zijn met fouten en ik wil dat deze opgelost worden.
De directeur Nationaal Coördinator Groningen antwoordde in de uitzending van Pointer van 9 februari op de vraag over hoeveel versterkingsrapporten fouten bevatten met «enkele incidenten», maar zei daar later over «Die uitspraak had ik niet moeten doen, en ik sta daar niet meer achter». Bent u er inmiddels ook van doordrongen dat het niet gaat om incidenten maar om een groot probleem?2
Zie mijn antwoord op vraag 2. Los daarvan wil ik dat elke fout opgelost wordt.
U beloofde de Tweede Kamer dat er voor de zomer een eerste onderzoek van Adviescollege Veiligheid Groningen (ACVG) zou liggen naar de fouten in versterkingsrapporten. Hoe staat het daarmee? Kunt u zorgen dat dit voor 2 juli 2025 met de Tweede Kamer gedeeld wordt, zodat de Tweede Kamer erover kan debatteren en er nog voor het zomerreces concrete maatregelen kunnen worden genomen om gedupeerden te helpen?
Ja, zie mijn brief van 23 juni jl.6
Ook beloofde u de Tweede Kamer voor de zomer te infomeren over de aanpak van het voorkomen en oplossen van bouwfouten zoals van u gevraagd met motie Beckerman c.s. (Kamerstuk 36 600, nr. 98). Hoe staat het daarmee? Kunt u zorgen dat dit voor 2 juli 2025 met de Tweede Kamer gedeeld wordt, zodat de Tweede Kamer erover kan debatteren en er nog voor het zomerreces concrete maatregelen kunnen worden genomen om gedupeerden te helpen?
Ja, zie mijn brief van 23 juni jl.7
Erkent u dat wanneer gedupeerden nu bouwfouten constateren dat vaak een lange strijd wordt om die erkend en aangepakt te krijgen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe wilt u dit aanpakken?
Het komt helaas voor dat het lang duurt om bouwfouten op te lossen, bijvoorbeeld omdat bouwfouten niet altijd als zodanig worden erkend door de aannemer, of omdat een aannemer de bouwfout teruglegt bij een onderaannemer. In mijn Kamerbrief van 23 juni jl.8 ben ik ingegaan op mijn inzet om bouwfouten zo veel mogelijk te voorkomen, vroegtijdig te identificeren en te verhelpen. Vanwege de signalen over bouwfouten, heeft NCG daarvoor een nazorg loket ingericht dat inmiddels operationeel is. Mochten bewoners alsnog geconfronteerd worden met bouwfouten, dan kunnen zij bij het nazorgloket van NCG terecht.
Bewoners die in eigen beheer de versterking hebben uitgevoerd en geconfronteerd worden met bouwfouten die zijn veroorzaakt door de aannemer, zullen op termijn net als andere bewoners gebruik kunnen maken van kosteloze juridische en bouwkundige bijstand. Hier wordt aan gewerkt in het kader van de wijziging van de subsidieregeling rechtsbijstand en de regeling voor bijstand door overige deskundigen in de regeling Tijdelijke wet Groningen.
Erkent u dat bouwfouten voorkomen weliswaar capaciteit vraagt en geld kost, maar bouwfouten aanpakken vaak veel duurder en complexer is?
Dat erken ik. Daarom heb ik afspraken gemaakt met NCG om de kwaliteitsborging in het versterkingsproces te verbeteren. Ik ben hier in mijn Kamerbrief van 23 juni jl.9 en in het antwoord op vraag 4 uitgebreid op ingegaan.
Directeur Nationaal Coördinator Groningen heeft tijdens een bijeenkomst van Pointer aangegeven dat ze vindt dat de overheidsinstanties te veel afzonderlijk werken en samen moeten optrekken, een zogeheten «een-overheidsaanpak», zij zei: «De instituten werken nu nog te verschillend», deelt u deze opvatting?3
In mijn beleidsbrief11 van 24 januari jl. en mijn Kamerbrief van 23 juni jl. heb ik mijn inzet voor een één-overheidsaanpak beschreven. Ik ben met de regionale overheden, uitvoeringsorganisaties bezig om afspraken te maken over onze gezamenlijke ambitie om vaker én beter als één overheid samen te werken.
Deelt u onze opvatting dat we te maken blijven houden met systeemfalen wanneer de beloofde een-overheidsaanpak uitblijft?
Nee, zie mijn antwoord op vraag 11.
In de uitzending van Pointer geeft u enkel aan wat u niet wil, kunt u aangeven wat u wel wil gaan doen? Welke doorbraken wilt u forceren om te zorgen dat gedupeerde Groningers erop kunnen rekenen dat zij eindelijk centraal komen te staan?
In mijn beleidsbrief van 24 januari jl.12, de kabinetsreactie op de Staat van Groningen en Noord-Drenthe13 en mijn Kamerbrief van 23 juni jl. heb ik meerdere zaken benoemd waar ik me de komende periode nog voor wil inzetten, zoals het beter borgen van de kwaliteit van de versterking en het verbeteren van de communicatie met bewoners. De rode draad hierin zijn mijn vier leidende principes, namelijk dat de overheid:
Ook de acties die zijn ingezet in het kader van Nij Begun dragen hieraan bij.
In de pointer uitzending komt ook een voormalig medewerker van de NCG aan het woord, deelt u diens analyse dat de NCG stroperig werkt en beslissingen langs vele lagen van de organisatie moeten?4 Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u deze stroperigheid verminderen?
NCG is een publieke uitvoeringsorganisatie, waar publiek geld wordt uitgegeven en die te maken heeft met wet- en regelgeving waar iedereen mee te maken heeft, bijvoorbeeld op het gebied van bouwen. Ik heb uitvoerig gesproken met NCG over de efficiëntie van processen en het scheiden van nut en noodzaak. De huidige processen zijn noodzakelijk om verantwoording af te kunnen leggen als publieke uitvoeringsorganisatie, om toe te kunnen zien op de geleverde kwaliteit en om te kunnen voldoen aan geldende wet- en regelgeving.
Hiermee wil ik niets afdoen aan het feit dat er verbetering mogelijk en noodzakelijk is in bijvoorbeeld de efficiëntie van de processen. Er is namelijk altijd een groep van mensen voor wie het systeem niet past en die daardoor vastlopen. Ik heb dan ook geconstateerd dat er een groep bewoners is met complexe situaties waarvoor dit verbeterd moet worden. Ik heb hierover uw Kamer geïnformeerd op 25 juni jl.15
Schrikt u van de uitspraak «Je moet dat huis gewoon zien, anders weet je niet hoe de constructie in elkaar zit en wat er onder de grond zit. Ik heb constant het gevoel gehad dat ik lopendebandwerk aan het uitvoeren was en ik had geen idee of wat ik voorgeschoteld kreeg op werkelijkheid berustte»? Erkent u dat hoge werkdruk en weinig tijd per dossier er makkelijk fouten sluipen in dossiers waar gedupeerden de dupe van worden? Welke veranderingen wilt u doorvoeren?
Ja, eenzijdige aandacht voor snelheid heeft negatieve gevolgen voor bewoners. Het is precies de reden dat ik in mijn beleidsbrief heb geschreven dat ik de aandacht tussen snelheid en kwaliteit met elkaar in balans wil brengen. Juist om die reden heb ik de diepteanalyse in september 2024 naar uw Kamer gestuurd16 en heb ik afgesproken dat deze jaarlijks geactualiseerd wordt. Op deze manier heb ik meer grip op het effect van bepaalde besluiten of risico's in de uitvoering en kan ik eenvoudiger bijsturen. Ook heb ik met NCG afgesproken dat de kwaliteitsborging binnen de gehele versterkingsoperatie wordt verbeterd.
In de kabinetsreactie op de parlementaire enquête heeft het toenmalige kabinet geschreven «Het kabinet is ervan overtuigd dat het vertrouwen van gedupeerden in de overheid alleen hersteld kan worden wanneer in het handelen van de overheid en de uitvoeringsinstanties vertrouwen in gedupeerden het vertrekpunt is». Wat is hiervan terecht gekomen?
Laat ik vooropstellen dat het uitgangspunt van de beoordelingsrapporten is om te onderzoeken of een woning of ander gebouw veilig is. Om die vraag te kunnen beantwoorden is specialistische kennis nodig waarop wij moeten vertrouwen.
Verder zijn er in het kader van Nij Begun door NCG en IMG meerdere stappen ondernomen om de bewoner zelf, en daarmee het vertrouwen in de bewoner, als uitgangspunt te nemen. Zo is er een soepelere omgang met de termijnen en hebben bewonersbegeleiders van NCG tot 50.000 euro mandaat gekregen om knelpunten op te lossen. In de schadeafhandeling zijn alternatieven ontwikkeld voor de procedure waarbij de oorzaak van individuele schades werd onderzocht: zo is de hoogte van de eenmalige vaste vergoeding verdubbeld en kunnen gedupeerden tot € 60.000 schades in hun woning laten herstellen zonder onderzoek naar de oorzaak met de regeling voor daadwerkelijk herstel. Belangrijk is wel dat we beseffen dat vertrouwen te voet komt en te paard gaat. Het zal nog vele jaren kosten tot het vertrouwen van de Groningse burger in de overheid is hersteld.
In de kabinetsreactie op de parlementaire enquête heeft het toenmalige kabinet geschreven «Het kabinet kiest daarom voor een fundamentele omslag». Wat is hiervan terecht gekomen? Deelt u de mening dat de verhalen van gedupeerden in de uitzending van Pointer in helemaal niets te zien is van de beloofde fundamentele omslag waarbij het perspectief van bewoners centraal staat?
Nee, ik deel de mening dat er niets te zien is van de beloofde fundamentele omslag niet. Er zijn sinds de parlementaire enquête veel maatregelen geïntroduceerd om de uitvoering milder, makkelijker en menselijker te maken. Ik deel wel de mening dat het nog beter moet en kan. Daar werken mijn ambtenaren, uitvoeringsorganisaties en ik elke dag hard aan.
Uit onderzoek van het Gasberaad blijkt dat veel mensen in het versterkingsgebied op de lijst staan voor versterking, ook als dat niet zo is. Hoe en wanneer gaat u zorgen dat deze groep duidelijkheid krijgt? Hoe gaat u zorgen dat deze bewoners krijgen waar ze recht op hebben en niet na jaren tevergeefs wachten met lege handen achterblijven?
Het is mij bekend dat mensen soms in de verwachting leven dat hun woning versterkt moet worden, ook al is dit feitelijk niet zo omdat hun woning niet in de versterkingsopgave zit. Ik ga met NCG en de regio in overleg hoe we deze mensen wel duidelijkheid kunnen geven over de veiligheid van hun woning. Ik ben me ervan bewust dat dit meer is dan een technische uitleg door NCG.
Klopt het dat bewoners in het versterkingsgebied die al lang wachten maar geen opname hebben gehad zijn uitgesloten voor de € 2.500 regeling (Nij Begun maatregel 16) ter compensatie voor het lange wachten? Bent u bereid dit aan te passen?
Ook bewoners die nog een opname zullen krijgen hebben recht op de vergoeding vanuit maatregel 16 uit Nij Begun. Bewoners die niet in de scope van de versterking zitten, ontvangen die vergoeding niet. Zie voor verdere toelichting mijn voortgangsbrief van 23 juni, waarmee ik ook in ben gegaan op de motie van leden Beckerman en Bushoff17 op 24 september jl.
Voor de volledigheid: in de betreffende brief heb ik geschreven dat de uitbreiding budgettair geformaliseerd kan worden bij de Voorjaarsnota 2025. Dit had de Ontwerpbegroting 2026 moeten zijn.
Terecht wordt nu bij de versterking, waar dit kan, weer gekozen voor een gebiedsgerichte aanpak, krijgt u ook signalen van bewoners waarvan het huis al is aangepakt op deze locaties dat zij onvoldoende worden meegenomen in de aanpak? Erkent u dat deze versterking ook grote impact kan hebben op deze bewoners die soms zelfs opnieuw hun huis uitmoeten en dat het daarom wenselijk is ook hun zorgen en wensen serieus te nemen?
Ik herken niet dat, los van incidenten, bewoners onvoldoende worden meegenomen wanneer er in hun buurt versterkt wordt. Vanuit de gebiedsgerichte aanpak wordt de omgeving meegenomen wanneer er in een buurt of wijk grootschalig wordt versterkt. In vele dorpen vinden daarom ook inloopmarkten en informatieavonden plaats. Vervolgens is het maatwerk om per gebied te bepalen of het wenselijk is dat mensen uit huis gaan vanwege de mate van overlast. Wat ook kan gebeuren voor het dempen van onaanvaardbare verschillen uit het verleden, is dat mensen in een wijk opnieuw worden meegenomen in versterkingsplannen. Uiteraard neem ik de zorgen en wensen van bewoners zeer serieus. Het centraal stellen van de bewoner is ook een kernwaarde van NCG. Mochten u signalen bereiken die anders zijn, dan hoor ik dat graag.
In eerdere sets Kamervragen (onder andere 2025Z00078) namen we vragen op over de zorgen over de onafhankelijkheid van experts en de vergewisplicht van NCG en IMG. U kon deze toen nog niet beantwoorden, kunt u deze inmiddels wel antwoorden?
In antwoord op eerdere Kamervragen heb ik inderdaad geantwoord dat ik niet kon ingaan op de onafhankelijkheid van experts en de vergewisplicht hierin van NCG en IMG. U stelde hier eerdere vragen over naar aanleiding van tussenuitspraken in individuele zaken. NCG heeft in die zaken de gelegenheid gekregen om een aanvullende motivering te geven. Ik deed geen inhoudelijke uitspraken, omdat de zaken waaraan u refereert nog onder de rechter zijn. Op dit moment is dat nog steeds zo.
Gedupeerden kunnen erg geholpen zijn met de bestaande regelingen voor kosteloze juridische, technische en financiële bijstand. Welke stappen gaat u zetten om te zorgen dat alle gedupeerden weten van het bestaan van deze regelingen?
Ik ben het met u eens dat eigenaren goed geholpen kunnen zijn door de regelingen voor bijstand. Temeer nu deze regelingen worden uitgebreid met extra deskundigen, en mede toegepast kunnen worden op civiele zaken zoals bijvoorbeeld tussen een eigenaar en aannemer. In mijn brief van 22 januari jl.18 heb ik u aangegeven welke acties de betrokken partijen en ik hebben gezet, of gaan zetten, om de bekendheid onder eigenaren met deze regelingen te vergroten. Specifiek noem ik dat de Raad voor Rechtsbijstand (hierna: RvR) met Stut en Steun een flyer over de regeling op B1-taalniveau heeft ontwikkeld. Deze flyer wordt deze zomer verspreid op een groot aantal steunpunten in de regio, waaronder die van IMG, NCG, Stut en Steun en gemeenten. Met de RvR wordt bekeken hoe hieraan (lokale) media-aandacht gegeven kan worden. Overigens geeft de RvR aan dat vanaf oktober jl. een toename te zien is in het aantal rechtsbijstandsaanvragen per maand (van circa 40 naar circa 70 aanvragen per maand).
Niet alles is ellende, de waardevermeerderingsregeling is voor velen goed geweest, waarom stopt juist deze populaire regeling eerder dan dat de subsidieregeling (maatregel 29) uit Nij begun voor alle gedupeerden is gestart? Kunt u de regeling langer openhouden voor postcodes die op 31 december 2025 nog geen aanvraag kunnen doen voor de nieuwe isolatiesubsidie?
Tot 31 december 2025 is het voor bewoners van het effectgebied mogelijk om een subsidie aan te vragen voor de verduurzaming van hun woning op grond van de waardevermeerderingsregeling. Vanaf het moment dat de subsidie wordt verleend, is er een ruime periode van 24 maanden beschikbaar om de verduurzamingsmaatregelen uit te (laten) voeren. Deze periode kan eventueel verlengd worden tot negen maanden wanneer voor het einde van het verduurzamingstermijn blijkt dat er extra tijd nodig is om de maatregelen te kunnen treffen. Het uitvoeren van verduurzamingsmaatregelen kan immers wat meer tijd kosten en ik wil iedereen de tijd en ruimte blijven bieden om dat naar behoren te kunnen voltooien.
Het openstellen van de regeling na 31 december 2025 is niet mogelijk, omdat hiervoor geen financiële ruimte is op de begroting. Ik wijs bewoners er dan ook graag op de aanvraag dit jaar te doen.
Na de val van het kabinet werd – terecht – direct gezegd dat het Groningendossier niet stil mag komen te liggen. Welke stappen wilt u de komende maanden nog zetten?
In de kabinetsreactie op de Staat van Groningen en Noord-Drenthe19 en in mijn Kamerbrief van 23 juni jl.20 heb ik aangegeven welke stappen ik de komende maanden nog wil zeggen. Ik kan, wil en ga niet achteroverleunen op dit dossier.
De berichten ‘Wonen boven winkels komt niet van de grond: gemeentelijke eisen vaak hindernis’ en ‘Parkeernormen houden ombouwen lege verdiepingen boven winkels naar woningen tegen’ |
|
Derk Boswijk (CDA) |
|
Mona Keijzer (minister volkshuisvesting en ruimtelijke ordening) (BBB) |
|
![]() |
Zou u willen reageren op de bevindingen in de artikelen «Gemeentelijke eisen vaak hindernis» en «Parkeernormen houden ombouwen lege verdiepingen boven winkels naar woningen tegen»?1, 2
Ja.
Hoe beziet u het feit dat midden in een wooncrisis circa 50.000 lege verdiepingen boven winkels in Nederland niet worden ingezet om het woningtekort terug te dringen?
Ik geef in samenhang antwoord op vragen 2 en 3. Ik vind het aanpakken van leegstand van belang om de woningnood in Nederland te verlichten. Het transformeren van lege verdiepingen boven winkels helpt daarbij, maar is vaak uitdagend. Dit komt doordat de aanpak dikwijls maatwerk vergt, arbeidsintensief is en vaak duur is. Het gaat dus niet vanzelf. Daarom zet ik mij op verschillende manieren in om lege verdiepingen boven winkels te transformeren naar woningen.
Medio 2024 is samen met marktpartijen, overheidsorganisaties, en kennis- en onderzoeksinstellingen een Versnellingsagenda opgesteld.3 In deze agenda staan verschillende initiatieven om transformaties aan te jagen. Zo heb ik in december 2024 de Transformatiefaciliteit verhoogd met € 70 miljoen naar € 150 miljoen. Dit instrument zorgt ervoor dat (kleine) ontwikkelaars een lening kunnen ontvangen waarmee ze de voorfase van hun transformatieprojecten kunnen financieren, zoals het transformeren van leegstaande verdiepingen boven winkels naar woningen.4 Daarnaast is onlangs de Stimuleringsregeling Flex- en Transformatiewoningen aangepast. Zo is het bedrag per woning van € 7.800 opgehoogd naar € 14.000 en hoeft het project niet binnen één jaar te zijn gerealiseerd maar moet de start van de werkzaamheden binnen 1,5 jaar beginnen.5
In juni 2023 is de City Deal «Dynamische Binnensteden – Regie op transformatie» van start gegaan met een looptijd van vier jaar.6 Daarin werk ik samen met tien steden, drie andere departementen (BZK, EZ en Jenv) en drie platformorganisaties aan een aantrekkelijke en toekomstbestendige binnenstad. Binnen één van de projecten onderzoek ik het vergroten van mogelijkheden voor de intensivering van winkelpanden, waaronder wonen boven winkels.
Daarnaast kan door gemeenten, provincies, woningbouwcorporaties en initiatiefnemers het Nationaal Transformatieloket worden geraadpleegd voor kennis en expertise over wonen boven winkels. Via dit loket kan het Expertteam Woningbouw worden ingeschakeld om ondersteuning bij concrete projecten te bieden.7
Hoe gaat u zich inspannen om zoveel mogelijk van deze verdiepingen boven winkels om te zetten naar woonruimte?
Zie antwoord vraag 2.
Zou u concreet willen aangeven welke acties, binnen welk tijdspad, u gaat ondernemen bovenop bestaand beleid en bestaande initiatieven?
Bovengenoemde initiatieven zijn deels nieuwe of recent opgestarte initiatieven en beleid. Geïnspireerd door het succes van de Impulsaanpak Winkelgebieden ben ik samen met het Ministerie van Economische Zaken, de Retailagenda en de City Deal Dynamische binnensteden op zoek naar manieren om gebiedstransformaties in centra van steden en dorpen te ondersteunen. Gemeenten staan voor de opgave de dorps- en stadscentra aan te passen naar dynamische, multifunctionele gebieden waar wonen, werken, recreatie, cultuur en maatschappelijke voorzieningen samenkomen. Dit is essentieel voor de leefbaarheid, veiligheid, en economische vitaliteit van deze gebieden. De Impulsaanpak heeft laten zien dat publiek-private samenwerking goed werkt om gebiedstransformaties te realiseren. Ook zijn dankzij de Impulsaanpak veel winkelpanden en ruimtes boven winkels naar woningen getransformeerd. Om dit kracht bij te zetten, werk ik met allerlei maatschappelijke partijen, van pensioenfondsen tot woningcorporaties en van gemeenten tot vastgoedpartijen, aan een Pact voor dorps- en stadscentra. Eind 2025 willen partijen concrete afspraken maken over de invulling van dit pact.
Wat zijn in uw ogen de oorzaken van het feit dat het aantal woningtransformaties ver achterblijft bij de ambitie van 15.000 woningen per jaar?
Ik heb als doel om jaarlijks 100.000 woningen te realiseren. Om dit te bereiken stimuleer ik zowel nieuwbouw als het beter benutten van bestaande bebouwing en bijbehorende omgeving. (Vastgoed)transformatie maakt hier een belangrijk onderdeel van uit en kent geen separate doelstelling. De afgelopen 10 jaar zijn er per jaar gemiddeld 10.000 woningen opgeleverd door vastgoedtransformatie. De woningbouw, en daarmee ook transformatie, heeft last gehad van ongunstige economische omstandigheden (stijgende rente en bouwkosten) in 2022 en 2023. Dit werkt met vertraging door. Ook is veel «laaghangend fruit» bij met name kantoren (qua aantallen het grootste aandeel in transformaties) al geplukt. Veel geschikte kantoorpanden zijn inmiddels al getransformeerd, waardoor het aandeel transformaties vanuit andere functies relatief toeneemt.
Zou u samen met gemeenten in kaart willen brengen hoeveel winkels en verdiepingen boven winkels in 2024 tot woningen zijn getransformeerd?
Het CBS brengt de transformatiecijfers in kaart op basis van gegevens over de BAG (Basisregistratie Adressen en Gebouwen) en de BRP (Basisregistratie Personen). De cijfers van 2024 zijn nog niet definitief. In 2023 waren winkelpanden goed voor 25% van alle woningtransformaties, ofwel ruim 2.000 woningen. Ook zien we dat bij meer dan de helft (53%) van alle transformaties sprake is van deeltransformatie zoals bij verdiepingen boven winkels.8
Zou u samen met gemeenten in kaart willen brengen op welke wijze parkeernormen een drempel vormen voor de transformatie van verdiepingen boven winkels naar woningen?
Parkeernormen kunnen een uitdaging voor gemeenten zijn bij de transformatie van verdiepingen boven winkels naar woningen. Om gemeenten hierbij te ondersteunen zijn er recent twee handreikingen gepubliceerd. In de handreiking van het Centrum voor Regelgeving en Onderzoek in de Grond-, Water- en Wegenbouw en Verkeerstechniek (CROW) is beschreven hoe parkeernormen invloed kunnen hebben op ruimte voor woningbouw en betaalbaarheid van woningbouwprojecten. Ook worden er oplossingen geboden om beter met parkeernormen om te gaan.9 Tevens hebben afgelopen mei de provincies Zuid-Holland en Utrecht, Aedes en Platform 31 in samenwerking met het Ministerie van VRO de handreiking «Parkeren bij Optoppen – en bij andere vormen van beter benutten bestaande voorraad» gepubliceerd.10
Voor beleggers is voorspelbaarheid en duidelijkheid voorafgaand aan een transformatieproject over regelgeving zoals parkeernormen van belang. Dit helpt hen bij het inschatten van risico’s en daarmee de haalbaarheid van een project.
Zou u de vorige vraag ook willen beantwoorden met het oog op de drempels die beleggers ervaren om hierin te investeren?
Ja.
Hoe gaat u gemeenten helpen om bestaande drempels voor de transformatie van verdiepingen boven winkels naar woningen te overwinnen?
Zoals ik bij mijn antwoord op vraag 2 en 3 heb aangegeven zet ik mij op verschillende manieren in om verdiepingen boven winkels naar woonruimte aan te jagen. Dit doe ik door de acties uit de Versnellingsagenda uit te voeren, onderzoek te doen binnen de City Deal Dynamische Binnensteden en de inzet van het Nationaal Transformatieloket.
Hoe gaat u bijdragen aan het versterken van expertise en capaciteit bij gemeenten op het gebied van de transformatie van verdiepingen boven winkels naar woningen?
Gemeenten kunnen om expertise vragen bij het Nationaal Transformatieloket. Desgewenst kunnen zij het Expertteam Woningbouw om ondersteuning vragen, waardoor experts kunnen helpen bij een concreet project. Daarnaast verken ik momenteel of het Rotterdamse initiatief «Architect aan Zet» ook voor wonen boven winkels een uitkomst kan bieden. Bij dit initiatief worden afspraken gemaakt tussen architecten en gemeenten over aan welke voorwaarden bepaalde projecten moeten voldoen. Als een deelnemende architect de vergunningsaanvraag doet, dan zou de afhandeling daarvan sneller kunnen verlopen. De uitkomsten van de verkenning verwacht ik eind dit jaar.
Welke kansen ziet u om bij te dragen aan doorbraken op dit gebied, gezien het feit dat veel beleggers geen ervaring hebben met de transformatie van winkelverdiepingen naar woningen?
Binnen de City Deal Dynamische Binnensteden vergroten we het kennisniveau van beleggers en andere stakeholders die betrokken zijn bij transformatieprojecten, waaronder van winkelverdiepingen naar woningen.
Deelt u de opvatting dat gemeenten hierin vaak de eerste stap kunnen zetten, en dat zij daarvoor expertise en regie vanuit het Rijk goed kunnen gebruiken?
Ja, gemeenten kunnen een coördinerende rol oppakken om transformaties van lege verdiepingen naar woningen mogelijk te maken.
Herkent u dat gezamenlijke transformatieprojecten van verdiepingen boven winkels complex kunnen zijn doordat de panden vaak in bezit zijn van meerdere eigenaren?
Ja. Soms ontbreekt het bij eigenaren aan kennis, bereidwilligheid en/of financiële middelen om mee te doen aan transformatieprojecten.
Herkent u dat deze eigendomssituatie transformatie naar woonruimte in de praktijk regelmatig belemmert?
Ja.
Herkent u dat transformatieprojecten regelmatig vastlopen omdat één eigenaar moet toestaan dat in zijn pand een hoofdopgang of nooduitgang wordt gerealiseerd, wat ten koste kan gaan van gebruiksruimte of inkomsten?
Ja.
Klopt het dat zulke collectieve transformaties vaak alleen haalbaar zijn als de lasten van bijvoorbeeld gezamenlijke voorzieningen eerlijk verdeeld worden over alle betrokken eigenaren?
De haalbaarheid van individuele projecten verschilt per project omdat het om maatwerk gaat.
Herkent u dat projecten vaak stilvallen of niet van de grond komen omdat de drempels voor individuele eigenaren te hoog zijn om het initiatief te nemen of de regie te pakken? Ziet u hierbij een rol voor gemeenten om initiatiefnemers te ondersteunen, en een mogelijke rol voor het Rijk om gemeenten daarbij te helpen, bijvoorbeeld met expertise, ambtelijke capaciteit of financiële middelen?
Ja.
Zoals ik bij mijn antwoord op vraag 2, 3 en 12 heb geformuleerd, kunnen gemeenten initiatiefnemers ondersteunen bij transformatieprojecten door bijvoorbeeld expertise aan te bieden en een coördinerende rol op zich te nemen. Het Rijk ondersteunt gemeenten door expertise en middelen aan te bieden.
Bent u bereid, in samenwerking met gemeenten en de VNG, in kaart te brengen hoeveel van dit soort projecten er zijn of geprobeerd zijn, en in hoeveel gevallen deze zijn vastgelopen of niet van de grond zijn gekomen?
Ik richt mij op het laten slagen van huidige en toekomstige projecten. Bij de versnellingstafels worden lessen gedeeld van zowel geslaagde als vastgelopen projecten. Voorbeelden van geslaagde projecten en de lessen die daaruit worden getrokken worden met gemeenten gedeeld.
Welke knelpunten ziet u bij deze projecten, en hoe gaat u gemeenten ondersteunen om deze drempels te helpen overwinnen?
De genoemde uitdagingen uit de artikelen van de Telegraaf en de ING zijn voor mij herkenbaar, zoals verdiepingen die niet geschikt zijn voor transformatie, verbouw dat pas mogelijk is als de winkel leeg is, hoge kosten, regelgeving, gebrek aan expertise, versnipperd eigendom en gebrek aan samenwerking. Daarnaast zie ik dat het transformeren van leegstaande verdiepingen boven winkels vaak arbeidsintensief en maatwerk is.
Hoe kan het Rijk gemeenten concreet ondersteunen bij dit soort transformatieprojecten, bijvoorbeeld via handreikingen, financiële instrumenten, voorbeeldprojecten of inzet van ruimtelijk ontwerpers?
Gemeenten kunnen gebruik maken van expertise van het Nationaal Transformatieloket en via dit loket kan het Expertteam Woningbouw worden ingeschakeld om ondersteuning bij concrete projecten te bieden. Daarnaast kunnen gemeenten gebruik maken van financiële instrumenten, zoals de Realisatiestimulans en de Stimuleringsregeling Flex- en Transformatiewoningen.
De toepassing van module D in product-LCA’s voor milieuprestaties van bouwproducten |
|
Eline Vedder (CDA), Henri Bontenbal (CDA) |
|
Mona Keijzer (minister volkshuisvesting en ruimtelijke ordening) (BBB) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Product LCA's waardeloos met module D»1 waarin wordt gesteld dat het gebruik van module D in Life Cycle Assessment (LCA’s) leidt tot een onbetrouwbare en onvolledige milieubeoordelingen van bouwproducten?
Ja.
Wat is uw reactie op de kritiek dat de huidige toepassing van module D in product-LCA’s leidt tot systematische vertekening van milieuprestaties in de bouw, dat dit koplopers schaadt koplopers en dat het systeem hiermee tandeloos wordt?
De kritiek over de huidige toepassing van module D is eerder met uw Kamer besproken. Bij het aanbieden van het oorspronkelijke wijzigingsbelsuit Bbl aan uw Kamer (d.d. 21 juni 2024) is toegezegd dat bij de implementatie van de Whole life cycle global warming potential (hierna: wlc-gwp) wordt bezien hoe de milieulasten en -baten buiten de levensduur van een bouwwerk (module D) gewaardeerd kunnen worden.2 Op dit moment bereid ik een evaluatie van module D voor. De uitkomsten daarvan zal ik met uw Kamer delen.
Klopt het dat deze module is bedoeld om in de verre toekomst mogelijk hergebruik te waarderen, maar dat deze nu vooral wordt ingezet om huidige vervuiling weg te rekenen, waardoor fabrikanten met een hoge milieubelasting kunnen op papier schoon lijken, zolang ze aannemelijk maken dat hun producten ooit hergebruikt worden? Acht u deze ontwikkeling wenselijk?
In de huidige toepassing van module D in de berekening van de milieuprestatie gebouwen worden eventuele toekomstige milieulasten en -baten meegerekend in de integrale milieuprestatiescore van een bouwwerk, over de hele levenscyclus. Doel hiervan is onder meer de stimulering van de toepassing van bouwmethoden en bouwproducten, die in de toekomst leiden tot recycling en hergebruik en/of vermindering van de verbrandingseffecten of storting in het milieu. Beide leiden tot een lagere milieubelasting. De huidige milieubelasting is hierin verdisconteerd maar niet onbelangrijk. Daarom wordt dit jaar een evaluatie uitgevoerd naar module D om een beeld te krijgen van de effecten op korte en lange termijn (zie ook hiervoor). Bij deze evaluatie zullen de resultaten van eerder uitgevoerd onderzoek hiernaar, onder andere in opdracht van de stichting Nationale Milieudatabase, worden meegenomen.
Deelt u de analyse dat deze situatie tot de volgende problemen leidt?
Ik kan pas een inhoudelijke reactie op uw vragen geven op basis van de evaluatie van module D, maar met de kennis van nu deel ik de analyse niet volledig.
In algemene zin kennen alle bouwproducten, die worden verhandeld op de markt, een zekere milieubelasting. En tijdens de levensduur van een gebouw worden sommige bouwproducten een (paar) keer vervangen en anderen weer niet. Na de sloop van een bouwwerken worden sommige bouwproducten hergebruikt of gerecycled, maar andere verbrand of gestort.
Hieraan kleven verschillende milieueffecten, die relevant zijn in de mpg-systematiek. Met de hierboven benoemde evaluatie van module D, waarin ik ook de inzichten uit een eerdere evaluatie hiervan van TNO uit 2021 meeneem, wil ik hierop eenduidige antwoorden verkrijgen, om beleidsconclusies te trekken.
Kunt u inhoudelijk reageren op de drie hierboven geschetste problemen?
Ik verwijs hiervoor naar mijn antwoord op vraag 4. Ik wil een inhoudelijke reactie op uw vragen geven op basis van de evaluatie van module D. Daaruit moet blijken wat de effecten van de toepassing ervan zijn. Op basis daarvan kan ik voorstellen doen voor eventuele aanpassingen in de toepassing van module D. Daarbij acht ik het verstandig dat de toegerekende milieubaten van de bouwproducten met module D na eindelevensduur van een bouwwerk, in een redelijke verhouding staan tot de maatschappelijke wens om de milieu-impact van dit moment te beperken. Tegelijkertijd zullen ten alle tijden de effecten van de aanpassing van module D of andere onderdelen van de mpg-systematiek in kaart moeten worden gebracht in het licht van de bouwkosten en de woningbouwopgave. Vanuit die perspectieven zal bijvoorbeeld het niet meenemen van milieueffecten in module D moeten leiden tot een verhoging van de wettelijke grenswaarden, dus minder scherp.
Deelt u de opvatting dat als milieuprestatieberekeningen minder geloofwaardig worden dit uiteindelijk ook een vertragend effect zal hebben op de bouw, doordat er onduidelijkheid en onzekerheid voor alle spelers in het bouwproces zal sluipen?
Ik deel de opvatting niet dat module D voor vertraging zorgt in het bouwproces, omdat er geen sprake is van onduidelijkheid voor bouwers: er is een eenduidige wettelijk aangewezen bepalingsmethode die alom bekend is en door verschillende bureaus worden gehanteerd om mpg-berekeningen te maken van nieuwe bouwwerken. Bedrijven in de bouwsector weten daarmee hoe ze de milieuprestatie moeten berekenen en hoe ze aan de wettelijke eis kunnen voldoen.
Deelt u de opvatting dat als koplopers worden gestraft en als het systeem geen directe verduurzaming stimuleert, dit tevens een vertragend effect kan hebben op de bouw omdat deze koplopers dan minder hun aanjagende en innovatie-stimulerende rol kunnen spelen in de bouwwereld?
Als u koplopers definieert als de bouwers die met een lage score van de milieuprestatie gebouwen kunnen bouwen, dan heb ik in algemene zin niet het beeld, dat de bouw wordt vertraagd door de huidige MPG-systematiek, die ziet op bouwwerkniveau.
Innovatie wordt natuurlijk ook gedreven door andere factoren dan de mpg. Veelal hebben te behalen kostenvoordelen (fabrieksmatige bouw) of extra (Europese) belastingen op fossiele brandstoffen naar 2050 toe een grotere invloed op de verduurzaming van het productieproces van bouwproducten. De mpg stelt grenswaarden waaraan bouwwerken moeten voldoen, waarbij de effecten van module D op bouwproductniveau een rol spelen.
Welke mogelijkheden ziet u om de toepassing van module D in LCA’s te herzien of te vervangen door een methodologie die beter aansluit bij de circulaire economie en de werkelijke milieuprestaties van producten?
Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 3 zal de toepassing van de milieuprestatie leiden tot een begrensde de milieu-impact van gebouwen over de hele levenscyclus. Daarbij moeten ongewenste prikkels door de toepassing van module D worden voorkomen. Dit zal centraal staan in de evaluatie. Daarna besluit ik over eventuele aanpassingen in de toepassing van module D, mede in het licht van de bouwkosten en woningbouwopgave.
Welke mogelijkheden ziet u bijvoorbeeld voor:
Hiervoor verwijs ik u naar mijn antwoord op de vorige vraag.
Recente artikelen 'Zonnepanelen ontploffen en zorgen voor problemen’ en 'Expert: Stop met brandbare isolatie' |
|
Merlien Welzijn (NSC), Jeremy Mooiman (PVV) |
|
Mona Keijzer (minister volkshuisvesting en ruimtelijke ordening) (BBB) |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van de recente woningbrand in Didam, waarbij door superisolatie en zonnepanelen het blussen werd bemoeilijkt, en die doet denken aan de eerdere woningbrand in de Arnhemse wijk Presikhaaf in 2023?1 2
Ja.
Klopt het dat in beide gevallen gebruik is gemaakt van externe isolatiesystemen die extra risico's kunnen opleveren bij brand, bijvoorbeeld wanneer brandbare isolatiematerialen zoals geëxpandeerd polystyreen (EPS, piepschuim) zijn toegepast zonder voldoende bescherming of compartimentering?
Zowel bij de verduurzaamde woningen aan de Van Kinsbergenstraat in Arnhem als de verduurzaamde woningen aan de Begoniastraat in Didam is gebruik gemaakt van een isolerende gevel- en dakconstructie rondom de woning.
In Arnhem was inderdaad sprake van geëxpandeerd polystyreen. Of dat bij de woningen in Didam ook het geval was is nog niet bekend. Ik wacht het onderzoek van de brandweer af.
Bent u bekend met de signalen van Brandweer Nederland dat branden waarbij zonnepanelen betrokken zijn sterk toenemen – van één incident in 2019 tot negentien in 2024 – en dat er dit jaar al ongeveer tien branden zijn geweest waarbij zonnepanelen ontploften of bluswerk belemmerden?
Ik ben bekend met deze signalen. Vanuit de Rijksoverheid is ook aandacht voor brandincidenten met zonnepanelen.
De Minister van Klimaat en Groene Groei (KGG) heeft begin januari uw kamer geïnformeerd3 over de resultaten van het onderzoek naar de oorzaken van brand met zonnepanelen op gebouwen door TNO, NIPV en NEN.4 Dit is mede gedaan ter invulling van de toezegging van mijn ambtsvoorganger op 8 juni 2023.5
In dit onderzoek is er onder andere een landelijke database opgezet door NIPV waarin gebouwbranden met zonnepanelen werden gemonitord. Uit deze gegevens blijkt dat van de 10.000 gebouwbranden tussen 2022 en 2023 er 152 plaatsvonden in gebouwen met zonnepanelen, wat ongeveer 1% van het totaal aantal gebouwbranden uitmaakt. Volgens het CBS waren in 2023 in totaal 2.807.590 installaties met zonnepanelen op gebouwen gerealiseerd in Nederland. Dit betekent dat in de onderzoeksperiode ongeveer 0,005% van deze installaties betrokken is bij een gebouwbrand. Een heel klein aandeel dus.
Het onderzoek geeft ook aan dat de oorzaak van de brand even vaak wel, als niet, in de installatie ontstaat. Op basis van de verzamelde data kunnen beperkt conclusies worden getrokken, mede omdat branden met zonnepanelen niet vaak voorkomen. Om die reden zet het kabinet in op verdere monitoring.
Acht u het wenselijk dat er een nationale inventarisatie plaatsvindt van incidenten waarbij verduurzamingsmaatregelen hebben bijgedragen aan verhoogde brandrisico’s of verminderde blusbaarheid?
Er is al sprake van landelijke inventarisatie van incidenten. Allereerst is er het genoemde onderzoek naar incidenten met zonnepanelen in 2023 dat het kabinet wil voortzetten.
Verder heeft het NIPV op eigen initiatief een inventarisatie gedaan naar branden in de gebouwschil, in de periode 2019–2023. Vijf van de acht branden betrof een verduurzamingsproject, waaronder de brand aan de Van Kinsbergenstraat in Arnhem.6 Naar aanleiding van dit rapport laat ik vervolgonderzoek doen door Royal Haskoning DHV, zoals ik mijn recente kamerbrief heb gemeld.7
Hoe wordt in de huidige bouwregelgeving (zoals het Besluit bouwwerken leefomgeving) geborgd dat bij renovatie of verduurzaming uitsluitend brandveilige materialen worden toegepast, en dat risicovolle constructiedetails – zoals doorlopende daken en gevels – geen belemmering vormen voor brandbestrijding?
Het Besluit bouwwerken leefomgeving stelt minimum eisen voor de brandveiligheid van gebouwen met als doel het voorkomen van slachtoffers (doden en gewonden) en het voorkomen van branduitbreiding naar een ander perceel. Toegepaste materialen en constructies moeten voldoende brandveilig zijn. Verder moet tussen woningen onderling een weerstand tegen branduitbreiding worden gerealiseerd. Ook als een woning wordt voorzien van een nieuwe isolerende gevel- en dakconstructie, moet worden voldaan aan deze eis.
Naar aanleiding van de brand in de verduurzaamde woningen aan de Van Kinsbergenstraat in Arnhem op 18 juni 2023 is de norm voor de bepaling van weerstand tegen branduitbreiding op mijn verzoek al verduidelijkt op dit aspect.8
Deze brandcompartimentering tussen woningen beoogt dat de brand gedurende een bepaalde tijd beperkt blijft tot één woning zodat de brandweer gelegenheid heeft om de brand te bestrijden.
Deelt u de mening dat fouten in uitvoering of detaillering – bijvoorbeeld het ontbreken van compartimentering of het niet goed afwerken van isolatie – ernstige gevolgen kunnen hebben bij brand, en hoe wordt hierop toezicht gehouden bij renovatieprojecten?
Ja, ik deel deze mening. Het is primair de verantwoordelijkheid van de opdrachtgever en bouwer dat wordt voldaan aan de minimum brandveiligheidseisen uit het Bbl. Er zijn diverse kennisdocumenten om hiermee te helpen. Zo heeft de organisatie «Stroomversnelling» specifiek voor verduurzamingsprojecten in 2020 een Themablad Brandveiligheid gepubliceerd om bouwers te wijzen op brandveilig bouwen. Dit themablad is onlangs herzien naar aanleiding van de brand in Arnhem.9 Ook is de Wegwijzer modulaire bouw in mijn opdracht bijgewerkt naar de laatste inzichten. De wegwijzer is ook van toepassing op elementen, die bij deze verduurzamingsprojecten kunnen voorkomen.10 Tot slot is er het borgingsprotocol brandveilige gevels waarmee de brandveiligheid van een gevelconstructie kan worden beoordeeld.11
De gemeente is het bevoegd gezag voor het Bbl. Als bevoegd gezag kan de gemeente toezicht uitvoeren op de renovatieprojecten. Het is aan iedere gemeente afzonderlijk hoe zij hieraan invulling geeft.
Klopt het dat er geen landelijke uniforme eisen bestaan voor de combinatie van zonnepanelen met isolatiematerialen en dakconstructies? Acht u het wenselijk om deze lacune in regelgeving te dichten?
De landelijk uniforme brandveiligheidseisen in het Bbl hebben betrekking op het gehele bouwwerk inclusief de gebouwschil en eventuele zonnepanelen.
Naast het vervolgonderzoek zoals gemeld bij het antwoord op vraag 4 en de landelijke kennisdocumenten die ik heb genoemd bij antwoord 6 loopt ook nog een onderzoek bij NEN in mijn opdracht gericht op het vergroten van kennis over de brandveiligheid van zonnepanelen in en op de gebouwschil. De uitkomsten van dit onderzoek worden op termijn verwerkt in landelijke normen.
Bent u bereid te onderzoeken of het mogelijk en wenselijk is om brandbare isolatiematerialen in buitenschillen van woningen te verbieden, zoals voorgesteld door deskundigen als emeritus-hoogleraar Jos Lichtenberg?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 5 heb gemeld is eerder door het NIPV onderzoek uitgevoerd naar branden in de gebouwschil en laat ik aansluitend vervolgonderzoek doen door Royal Haskoning DHV. Van belang is dat de huidige brandveiligheidseisen eisen in het Bbl goed worden nageleefd ook voor wat betreft de toepassing van isolatiematerialen. Het verbieden van brandbare isolatiematerialen in de gebouwschil van woningen ligt niet in de rede. Wel heeft eerder onderzoek naar aanleiding van de Grenfell brand in Londen (2017) er toe geleid dat in het Bbl strengere eisen zijn opgenomen voor hoogbouwgevels van onder andere woongebouwen.12, 13
In hoeverre zijn woningcorporaties verplicht om bij verduurzamingsprojecten vooraf een brandveiligheidsanalyse op te stellen?
Er is geen verplichting om een brandveiligheidsanalyse op te stellen. Wel moet de woningcorporatie bij verduurzamingsprojecten er zorg voor dragen dat ten minste wordt voldaan aan de minimum brandveiligheidsvoorschriften uit het Besluit bouwwerken leefomgeving.
Bestaat er toezicht op de feitelijke naleving van brandpreventieve maatregelen bij renovatie, en kunt u dit onderbouwen?
Zoals in het antwoord op vraag 6 staat is de gemeente het bevoegd gezag voor het Bbl en kan zij toezicht uitvoeren op renovatieprojecten. Het is aan iedere gemeente afzonderlijk hoe zij hieraan invulling geeft.
Het is echter ook aan de woningcorporatie zelf om zorg te dragen dat een renovatieproject voldoet aan de minimum brandveiligheidsvoorschriften uit het Bbl. In het kader daarvan ligt het in de rede dat woningcorporatie zelf controle houdt op de kwaliteit van de werkzaamheden of dit door derden laat doen.
Welke rol speelt de brandweer momenteel bij het beoordelen van verduurzamingsprojecten op brandveiligheid?
De gemeente kan bij de invulling van het toezicht op naleving van de bouwregelgeving de brandweer betrekken voor advies.
Wordt de brandweer standaard betrokken bij het ontwerp of de vergunningverlening? Waarom wel of niet?
Nee. De brandweer wordt alleen betrokken voor advisering als de gemeente dit nodig acht. Wel heeft de brandweer op grond van artikel 10 Wet Veiligheidsregio’s altijd de mogelijkheid om het bevoegd gezag op eigen initiatief te adviseren over risico’s van branden, rampen en crises.
Worden richtlijnen die Brandweer Nederland opstelt voor veilige blusprocedures bij zonnepanelen, thuisbatterijen en moderne dakconstructies ook landelijk geborgd? Hoe worden die richtlijnen meegewogen in de bouwpraktijk?
Deze richtlijnen voor veilige blusprocedures richten zich vooral op de brandweer zelf. Het is aan de brandweer om hier goed gebruik te maken. Daarnaast kunnen ook opdrachtgevers, ontwerpers en bouwers deze richtlijnen raadplegen en de inzichten hieruit betrekken in bouwprojecten.
Vindt er structureel overleg plaats tussen gemeenten, woningcorporaties, veiligheidsregio’s en installateurs over de integrale veiligheid van verduurzamingsmaatregelen? Zo niet, acht u dit wenselijk? Kunt u dit onderbouwen?
Voor zover mij bekend, vindt dit overleg niet plaats. Wel heb ik na de brand in de Van Kinsbergenstraat in Arnhem overleg georganiseerd met Aedes, Bouwend Nederland, Brandweer Nederland, NIPV, Stroomversnelling, Vereniging Bouw- en Woningtoezicht Nederland en de Vereniging Nederlandse Gemeenten voor een passende opvolging. Na de publicatie van het onderzoek van het NIPV naar branden in de gebouwschil heb ik deze partijen opnieuw uitgenodigd op het ministerie. Dit gesprek vond plaats in juli 2024. Hierna heb ik Royal Haskoning DHV gevraagd om vervolgonderzoek te doen naar concrete oplossingen. De uitkomsten verwacht ik dit najaar. Ook dan betrek ik de hiervoor genoemde organisaties. Ik bezie daarna welke vervolgacties ik neem. Ik heb recent de kamer hierover geïnformeerd in de Kamerbrief lopende acties brandveiligheid.14
Verder is er vanuit KGG al overleg met diverse partijen over de toepassing van zonnepanelen op gebouwen.
Ik acht naast al lopende overleg een nieuw structureel overleg niet nodig.
Acht u het wenselijk om te komen tot een nationaal toetsingskader of richtlijn voor «brandveilig verduurzamen», gericht op woningen en appartementencomplexen? Kunt u dit onderbouwen?
Nee. Als het gaat om een nationaal toetsingskader gelden namelijk al de brandveiligheidseisen in het Bbl, die ik zoals ik mijn eerdere antwoorden waar nodig aanpas of verduidelijk. Als richtlijn zijn er al diverse kennisdocumenten zoals genoemd in mijn antwoord op vraag 6.
Bestaat er op dit moment een centrale autoriteit of kennisinstelling die stelselmatig de risico’s monitort van nieuwe materialen en energietoepassingen (zoals zonnepanelen en thuisbatterijen) in relatie tot brandveiligheid?
Zoals blijkt uit mijn overige antwoorden is het Nederlands Instituut Publieke Veiligheid (NIPV) al betrokken bij monitoring en onderzoek naar de brandveiligheidsrisico’s bij de verduurzaming. Het NIPV is het publiek kennisinstituut15 voor crisisbeheersing en brandweerzorg. Veiligheidsregio’s, Rijksoverheid en andere organisaties kunnen bij het NIPV terecht voor onderzoek, onderwijs, informatie en ondersteuning.
Zo nee, bent u bereid om deze verantwoordelijkheid expliciet te beleggen, bijvoorbeeld bij TNO, als onafhankelijke kennisinstelling met expertise op het gebied van bouwtechniek, brandveiligheid en binnenmilieu? Kunt u uw antwoord onderbouwen?
Zie mijn antwoord op vraag 16.
Bent u bereid om een structureel programma te starten voor monitoring van nieuwe risico’s rondom verduurzaming, inclusief de effecten op brandveiligheid, blusbaarheid, en gezondheid (zoals vrijkomende deeltjes bij brand)? Kunt u uw antwoord onderbouwen?
Door het NIPV wordt al waar nodig monitoring/onderzoek gedaan naar risico’s rondom verduurzaming. Dit doet NIPV op eigen initiatief of in opdracht van de Rijksoverheid.
Zoals genoemd in mijn antwoord op vraag 3 wordt in opdracht van het Ministerie van Klimaat en Groene Groei door het NIPV branden met betrokkenheid van zonnepanalen bijgehouden. Ook heeft het NIPV in mijn opdracht onderzoek gedaan naar de brandveiligheidsrisico’s van thuisbatterijen, zoals mijn recente Kamerbrief is gemeld.16
Het opstarten van een structureel programma lijkt me hierom niet nodig.
Kunt u bevestigen dat rookontwikkeling, glassplinters en foliedeeltjes van zonnepanelen bij branden gezondheidsrisico’s kunnen opleveren voor bewoners, omwonenden en vee, zoals uit onderzoek van het Nederlands Instituut Publieke Veiligheid blijkt? Is hiervoor landelijke richtlijnvorming beschikbaar?
Het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu heeft in 2022 onderzoek gedaan naar de schadelijke stoffen bij branden met zonnepanelen.17 Wanneer een zonnepaneel verbrandt, komen ongeveer dezelfde gevaarlijke stoffen vrij als bij een gemiddelde brand met elektronica en kunststoffen. Bij een gebouwbrand zijn de zonnepanelen op een dak maar een klein onderdeel van de totale brand. Daarom zal de rook van een brandend gebouw met zonnepanelen in de praktijk niet gevaarlijker zijn dan die bij een gewone brand.
Wanneer de scherven in een weiland terechtkomen, kunnen grazende dieren ze inslikken. Dat kan schadelijk zijn voor hun maag- en darmstelsel. Afhankelijk van de locatie (weiland of speeltuin) en de hoeveelheid scherven, kan het nodig zijn ze uit voorzorg op te ruimen.
Om provincies, gemeenten en veiligheidsregio’s daarbij te ondersteunen heb ik samen met de Minister van KGG en de VNG opdracht verstrekt aan het NIPV om een handreiking te ontwikkelen over hoe te handelen bij grote branden met zonnepanelen waarbij depositie van deeltjes in de omgeving plaatsvindt. Het NIPV publiceert deze handreiking deze zomer. Daarmee geeft ik ook invulling aan de motie van de leden Beckerman, De Groot en Boulakjar.18
Bent u bereid om samen met partijen als TNO, Brandweer Nederland, veiligheidsregio’s en de installatiebranche te komen tot een nationaal actieplan «Brandveilig Verduurzamen»? Kunt u uw antwoord onderbouwen?
Zoals uit mijn vorige antwoorden blijkt lopen al diverse acties in het kader van brandveilig verduurzamen. Daarbij is er al overleg met relevantie partijen in de bouwsector. Op dit moment zie ik geen noodzaak om aanvullend hierop een nieuw nationaal actieplan te starten.
Hoe voorkomt u dat incidenten zoals in Didam en Arnhem leiden tot een vertragende krampreactie in de energietransitie, terwijl tegelijkertijd brandveiligheid onvoldoende geborgd is?
Alle lopende acties hebben tot doel de aandacht voor de brandveiligheid bij verduurzaming te vergroten. Om een risicoregelreflex te voorkomen is het belangrijk om de lopende onderzoeken af te wachten. Ik ben terughoudend met het stellen van meer en zwaardere eisen. Met de updates van de informatiebronnen over verduurzamingsprojecten, zoals genoemd bij antwoord op vraag 6, is het de bedoeling om opdrachtgevers en bouwers op een op maat gesneden manier kennis aan te reiken om incidenten zoveel mogelijk te voorkomen.
Bent u bereid te onderzoeken hoe brandveiligheidsvereisten, bouwregelgeving en verduurzamingsnormen beter op elkaar afgestemd kunnen worden, zodat klimaatdoelen en veiligheid in samenhang worden gerealiseerd? Kunt u uw antwoord onderbouwen?
Alle lopende acties hebben al tot doel om maximaal te zorgen dat verduurzaamde bouwwerken ook brandveilig zijn. De afstemming met de sector heeft daarin al plaatsgevonden. Zoals ik in mijn antwoord op vraag 6 heb aangegeven is kennis cruciaal, maar dat de juiste detaillering in uitvoeringspraktijk evenzeer van groot belang is. Extra onderzoek acht ik daarom niet nodig.
Kunt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden vóór 9 juni, zodat de antwoorden meegenomen kunnen worden naar het geplande commissiedebat Bouwregelgeving?
De uitvoering van de motie-Welzijn (Kamerstuk 34293, nr. 143) inzake risicobeheersing Binnenhofrenovatie naar aanleiding van de 13e voortgangsrapportage Renovatie Binnenhof |
|
Merlien Welzijn (NSC) |
|
Mona Keijzer (minister volkshuisvesting en ruimtelijke ordening) (BBB) |
|
![]() |
Deelt u de opvatting dat de motie niet alleen oproept tot transparantie, maar ook tot verscherpte risicobeheersing, en dat het enkel benoemen van risico’s, zonder aanvullende mitigerende maatregelen, geen recht doet aan de strekking van de motie?
Bij risicomanagement is niet alleen het identificeren maar juist ook het beheersen van risico’s van groot belang. In uw motie wijst u erop dat ook de komende fase, de realisatiefase nog risico’s kent. In de 13de voortgangsrapportage is de paragraaf over risico’s naar aanleiding van uw motie uitgebreid. De toprisico’s en aanvullend de financiële toprisico’s zijn toegelicht en bij ieder van deze risico’s is de beheerstrategie beschreven. Het programma Binnenhofrenovatie bestaat uit verschillende deelprojecten. Het risicodossier kent risico’s op alle niveaus. Zo hebben de aannemers een risicodossier, zijn er risico’s op projectniveau en zijn er overkoepelende programmarisico’s. De toprisico’s bestaan daarom vaak uit meerdere risico’s die op programmaniveau zijn geclusterd. Zowel op programmaniveau, projectniveau en bij de aannemers worden beheersmaatregelen getroffen. Met de in de voortgangsrapportage toegelichte beheersstrategie wordt ingezet op maatregelen om een negatieve impact van risico’s zo veel mogelijk te beperken. Gegeven de hoeveelheid risico’s en bijbehorende beheersmaatregelen is de informatie per risico te uitgebreid om in voortgangsrapportages aan uw Kamer te sturen. Daarnaast betreft het ook maatregelen die departementaal of commercieel vertrouwelijk zijn.
Bent u bereid als aanvullende mitigerende maatregel een onafhankelijke risico-audit te laten uitvoeren (bijvoorbeeld door Rijkswaterstaat, Auditdienst Rijk of een externe projectauditor) om te toetsen of de bestaande risicodossiers volledig en toereikend zijn en of de getroffen maatregelen daadwerkelijk effectief zijn? Of heeft een dergelijke audit al plaatsgevonden, en zo ja, wanneer en wat waren de uitkomsten?
Afgelopen jaren is het risicomanagementproces (werkwijze) en het totale risicodossier doorontwikkeld voor zowel de voorbereidings- als de uitvoeringsfase. De risico’s worden op meerdere manieren getoetst:
Met deze maatregelen is het niet mogelijk om risico’s te voorkomen, of om alle risico’s te volledig te beheersen. Wel is het een belangrijke mitigerende maatregel. Het actief risicomanagement is erop gericht om de renovatie zo snel mogelijk, binnen de financiële kaders en op een veilige manier uit te voeren.
Het aanvullend laten uitvoeren van een onafhankelijke risicoaudit is op dit moment niet voorzien. De verwachting is dat dit niet tot nieuwe inzichten zal leiden gezien de uitvoerige wijze waarop het risicomanagement al wordt toegepast.
Bent u bereid om als aanvullende mitigerende maatregel voortaan bij overschrijdingen boven een drempelbedrag (bijvoorbeeld 50 miljoen euro) een formeel politiek stopmoment in te bouwen, waarbij de Kamer actief wordt betrokken bij de afweging over voortgang, her prioritering of bijstelling van scope?
Voor de renovatie van het Binnenhof zijn financiële kaders afgesproken. Daar stuurt de programma-organisatie strak op, daar stuur ik als Minister strak op en daar controleert de Tweede Kamer ook zorgvuldig op. Mocht er sprake zijn van aanpassingen in het budget, dan maakt dat deel uit van het reguliere begrotingsproces.
Het aanvullend introduceren van een tweede politiek stopmoment naast de reguliere mogelijkheden die de Tweede Kamer al kent in het begrotingsproces past niet in de governance van het programma zoals deze met uw Kamer is overeengekomen. Overigens zou dat ook zeer vertragend kunnen werken en daarmee kunnen leiden tot onnodig hoge kosten.
Ziet u aanleiding om als aanvullende mitigerende maatregel het wijzigingsproces strikter te reguleren via een zogeheten «scope freeze» per projectfase, zodat alleen nog met zwaarwegende motivering en kostenplaatje van verzoekende partij (inclusief ambtelijke diensten of Kamerleden) wijzigingen kunnen worden voorgesteld?
Deze maatregel is reeds genomen. Met de gebruikers is afgesproken dat niet meer zal worden gewijzigd.
Bent u bereid om als aanvullende mitigerende maatregel een publiek toegankelijk risicodashboard in te richten, naar voorbeeld van grote infraprojecten, waarin real-time de belangrijkste risico’s, kostenimpact, geplande versus feitelijke mijlpalen en beheersmaatregelen zichtbaar zijn, zodat het toezicht door Kamer en samenleving wordt versterkt?
In de halfjaarlijkse voortgangsrapportages over het programma wordt u geïnformeerd over het risicodossier. Ook wordt in deze voortgangsrapportages uitgebreid ingegaan op de stand van zaken van de werkzaamheden, op financiën en bijvoorbeeld ook omgevingsmanagement. Voorbeelden van een publiek dashboard voor een renovatie van een parlement zijn via ons internationale netwerk van parlementen met een renovatieopgave beschikbaar Het aanvullend inrichten van een real time dashboard is nu niet voorzien. Wel ben ik bereid om binnen de randvoorwaarden van het borgen van vertrouwelijkheid en informatiebeveiliging te kijken naar de mogelijkheden voor een risicodashboard.
Kunt u aangeven in hoeverre er gebruik is gemaakt van internationale lessen of benchmarks uit vergelijkbare renovaties van parlementaire of historische complexen (zoals in Westminster, Brussel of Bern)? Zo nee, bent u bereid alsnog zo'n benchmarkonderzoek te laten uitvoeren om inzicht te krijgen in aanvullende mitigerende strategieën?
Het Rijksvastgoedbedrijf maakt deel uit van een internationaal netwerk van Parlementen die een renovatieopgave hebben en van waaruit kennisuitwisseling wordt gefaciliteerd. Dit is een actief netwerk waarbij ook via online-bijeenkomsten meerdere keren per jaar informatie wordt uitgewisseld. Dit stelt het RVB maar ook de andere parlementen in staat om gebruik te maken van relevante lessen en benchmarks. Een voorbeeld waar veel kennis en «best practices» van verschillende landen over is gedeeld is het terrein van inkoop en contracteren.
Kunt u bij elk van de bovenstaande vragen waarbij zij de voorgestelde aanvullende mitigerende maatregel niet wenst in te zetten aangeven waarom niet?
Zie bovenstaande antwoorden.
Kunt u de vragen één voor één beantwoorden voor het zomerreces?
Ja.
Het bericht 'Gemeente vs. echtpaar Bos in Bruinisse: 'Onwerkelijk hoe ons leven zo verdwijnt'' |
|
Marieke Wijen-Nas (BBB) |
|
Mona Keijzer (minister volkshuisvesting en ruimtelijke ordening) (BBB) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht in PZC over de situatie van het echtpaar Bos in Bruinisse, dat geconfronteerd wordt met hoge dwangsommen en strenge handhaving vanwege permanent wonen in een vakantiewoning?
Ja.
Kunt u aangeven hoeveel gemeenten in Nederland op dit moment een streng handhavingsbeleid hanteren ten aanzien van permanent wonen in recreatiewoningen, ondanks uw oproep om terughoudend te handhaven?
Eind vorig jaar heb ik gemeenten opgeroepen om een pas op de plaats te maken met handhaving.1 Ik ga er vanuit dat het grootste deel van de gemeenten gehoor geeft aan mijn oproep om terughoudend te zijn met handhaving. Ik kan individuele situaties niet beoordelen, maar in deze tijden van woningnood is het van groot belang om de menselijke maat te hanteren en zoveel mogelijk te voorkomen dat mensen een dak boven het hoofd verliezen. Voornoemde terughoudendheid geldt temeer nu ik het uitgewerkte concept van de instructieregel eind mei jl. bekend heb gemaakt en hierin is te lezen hoe de conceptregeling eruit ziet. Een proportioneel optredende overheid dient perspectieven op legalisatie mee te nemen in de handhavingsafweging.
Bent u van mening dat de gemeente Schouwen-Duiveland met haar huidige handhavingsbeleidniet in lijn handelt met uw oproep om een menselijke maat te hanteren?
Zie antwoord vraag 2.
Wat vindt u ervan dat handhavers bij controles op recreatieparken over schuttingen klimmen en tuinen betreden zonder toestemming van bewoners?
Acht u deze manier van handhaven proportioneel en in lijn met de beginselen van behoorlijk bestuur?
Hoe beoordeelt u de situatie waarin de commissie bezwaarschriften van de gemeente een bewoner in het gelijk stelt, maar het college van burgemeester en wethouders dit advies naast zich neerlegt?
Is het juridisch houdbaar dat gemeenten blijven handhaven op permanent verblijf in recreatiewoningen, terwijl de nieuwe regelgeving binnenkort kan voorzien in legalisering onder bepaalde voorwaarden?
In principe is de gemeente bevoegd om handhavend op te treden. Daarbij zullen de omstandigheden van het geval en voorgenomen beleid ook een rol spelen in de afweging om wel of niet handhavend op te treden. Er is een uitspraak bekend van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State over handhavend optreden op een vakantiepark3, ondanks mijn oproep aan gemeenten om een pas op de plaats te maken. De rechter heeft in dit geval de gemeente in het gelijk gesteld; dat kwam met name doordat het handhavingstraject reeds in 2023 was opgestart (de gemeente kon nog geen weet hebben van het komende kabinetsbeleid), en doordat de voorwaarden nog niet bekend waren. Zicht op legalisatie was hiermee nog onvoldoende concreet. De situatie is inmiddels veranderd, nu ik het concept besluit bekend heb gemaakt. Ik ga er vanuit dat een rechter bij nieuwe soortgelijke zaken deze nieuwe situatie meeweegt.
Bent u bereid om in gesprek te gaan met de gemeente Schouwen-Duiveland en andere streng handhavende gemeenten om hen te verzoeken tijdelijk terughoudend op te treden in afwachting van de nieuwe regelgeving?
Bij deze roep ik gemeenten nogmaals op om de menselijke maat te betrachten bij permanente bewoners op vakantieparken. Gemeenten kunnen in de concept AMvB nagaan in welke situaties permanente bewoning mogelijk na inwerkingtreding wordt toegestaan. Ik kan echter niet in individuele situaties treden.
Wanneer verwacht u de nieuwe regelgeving voor permanent wonen in recreatiewoningen gereed te hebben en in werking te laten treden?
De consultatieperiode loopt tot eind juli a.s. Ik ben voornemens het voorstel daarna zo spoedig mogelijk via de ministerraad ter voorhang aan de Tweede – en Eerste Kamer aan te bieden, zodat de regelgeving in 2026 in werking kan treden.
Het tekort aan studentenhuisvesting in Delft en elders |
|
Jan Paternotte (D66), Hans Vijlbrief (D66) |
|
Eppo Bruins (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (NSC), Mona Keijzer (minister volkshuisvesting en ruimtelijke ordening) (BBB) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Brandbrief SOS: «Woonruimte één op drie Delftse studenten in gevaar»»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de waarschuwing dat mogelijk tot drieduizend studentenkamers verdwijnen in Delft?
In 2022 hebben gemeenten, huisvesters, universiteiten, hogescholen, studenten en de ministeries van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening (VRO) en Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) de handen ineengeslagen en samen het Landelijk Actieplan Studentenhuisvesting (LAS) ontwikkeld en ondertekend. De hoofddoelstelling van dit actieplan is om het tekort aan studentenhuisvesting te verminderen door het realiseren van 60.000 betaalbare studentenwoningen in de periode van 2022 tot en met 2030 via nieuwbouw en een betere benutting van de bestaande woningvoorraad. Het huidige kabinet zet deze aanpak voort. Het signaal uit Delft vind ik in dit kader zorgelijk. Vanuit het Ministerie van OCW en het Ministerie van VRO gaan we dan ook met de opstellers van dit signaal in gesprek.
Kunt u uiteenzetten wat u concreet doet om te voorkomen dat bestaande studentenkamers verdwijnen?
Ik neem verschillende maatregelen om dit te voorkomen. Recent is het woningwaarderingsstelsel voor onzelfstandige woonruimte (WWSO) gemoderniseerd. Onderdeel van deze aanpassingen is dat de puntprijs met 25% omhoog is gegaan. De verhoging van de puntprijs maakt het voor verhuurders aantrekkelijker om onzelfstandige woningen te bouwen, wat nodig is om het tekort aan studentenkamers aan te pakken. Voor studenten betekent dit weliswaar dat de maximale huur die zij mogelijk moeten betalen ook omhoog is gegaan, maar daar staat uiteraard een kwalitatief goede kamer tegenover.
Daarnaast heb ik in mijn brief van 10 april2 aangekondigd om tijdelijke huurcontracten voor alle studenten mogelijk te maken. Tevens bereid ik een wetsvoorstel voor om hospitaverhuur te stimuleren. Ik verwacht hiermee voor de zomer in internetconsultatie te gaan. Tenslotte ben ik bezig met de uitvoering van de verkenning naar de kamerverhuurvrijstelling en de mogelijkheden en belemmeringen bij eventuele uitbreiding daarvan, samen met de Staatssecretaris van Financiën. Mede door gebrek aan onderzoeksdata duurt het langer om deze verkenning af te ronden. Ik streef ernaar deze zo spoedig mogelijk naar uw Kamer te sturen.
Wat zijn de gevolgen van de in de Voorjaarsnota afgesproken huurbevriezing voor de bouw van nieuwe studentenwoningen? Erkent u dat de huurbevriezing een negatief effect heeft op de bouw en dus ook op extra studentenwoningen? Kunt u aangeven wat u doet om de realisatie van meer onzelfstandige kamers te stimuleren?
Op basis van het advies van de Raad van State, de politieke ontwikkelingen en om rust en voortgang te brengen in de volkshuisvesting, heb ik besloten het wetsvoorstel om de huurbevriezing te regelen niet in te dienen3.
Op 10 juni 2025 is de Regeling Huisvesting Aandachtsgroepen voor studenten opengesteld waarmee € 30 miljoen beschikbaar wordt gesteld voor de bouw van studentenhuisvesting. Hierbij krijgen aanvragen die worden ingediend voor de bouw van onzelfstandige studenten eenheden voorrang boven de aanvragen voor zelfstandige eenheden. In 2024 is ook al een Regeling Huisvesting Aandachtsgroepen opengesteld; hiermee worden 1.533 onzelfstandige eenheden gefinancierd.
Erkent u dat het niet krijgen van een huurtoeslag, het samenwonen in een studentenhuis minder aantrekkelijk maakt? Erkent u dat het samenwonen op jonge leeftijd juist belangrijk is voor de ontwikkeling van studenten? Bent u bereid de huurtoeslag uit te breiden naar onzelfstandige kamers? Zo nee, waarom niet?
De afweging of een student in een studentenhuis gaat samenwonen is vaak van meerdere factoren afhankelijk. Het wel of niet krijgen van huurtoeslag kan hierbij een rol spelen. Het samenwonen op jonge leeftijd heeft verschillende positieve effecten op het welzijn. Onzelfstandige woonruimtes (kamers) met gedeelde voorzieningen stimuleren onderling contact en helpen studenten die nieuw zijn in de stad om daar gemakkelijker hun weg te vinden. Ook bevordert het de ontwikkeling van vaardigheden, zoals het leren omgaan met verschillende mensen.
Het uitbreiden van de huurtoeslag naar onzelfstandige woonruimten is echter niet zomaar te realiseren. De mogelijkheden hiervoor zijn eerder verkend, maar hebben vooralsnog geen uitvoerbare en haalbare uitwerking op de korte of middellange termijn opgeleverd. Om het recht en de hoogte op huurtoeslag vast te stellen, maakt Dienst Toeslagen gebruik van gegevens uit onder andere de Basisregistratie Adressen en Gebouwen (BAG). Zonder deze gegevens kan namelijk niet vastgesteld worden of de woning voldoet aan de (minimum)eisen voor huurtoeslag, of dat voor de betreffende woning reeds huurtoeslag is aangevraagd. In de BAG worden momenteel echter geen onzelfstandige woonruimtes geregistreerd. Hierdoor is een uitbreiding van de huurtoeslag naar onzelfstandige woonruimtes niet uitvoerbaar. Een uitbreiding kan dus pas overwogen worden als onzelfstandige woonruimtes adequaat worden geregistreerd in een (landelijk) systeem. Deze ontwikkeling wordt bezien in relatie tot de verkenning naar de mogelijkheden voor een huurregister.
Naast de uitvoeringstechnische belemmeringen, brengt een uitbreiding van de huurtoeslag ook financiële gevolgen met zich mee waarvoor momenteel geen budgettaire dekking is. Naar schatting zullen de kosten voor de huurtoeslag tussen de € 1 á € 1,5 mld. per jaar stijgen. Dit is exclusief de kosten die gepaard gaan met het registreren van onzelfstandige woonruimtes.
Waarom kiest deze regering ervoor om de zogenaamde «boodschappenbonus», maar voor een selectieve groep beschikbaar te stellen? Waarom wordt ervoor gekozen om studenten daarvan uit te sluiten? Erkent u dat dit willekeurig is? Hoe gaat u dit oplossen?
De huurtoeslag is, zoals ook bleek bij eerdere koopkrachtreparaties, een bewezen efficiënt instrument om huishoudens met een laag inkomen te bereiken. Hieronder vallen ook studenten in zelfstandige woningen en aangewezen onzelfstandige woningen. Ik herken me dus niet in de stelling dat maatregelen in de huurtoeslag enkel voor een selectieve groep zouden zijn.
Hoe beoordeelt u het feit dat de koopkracht van uitwonende studenten in 2024 met 6,6% gedaald is?2
Zoals de Minister van OCW in de Kamerbrief over de financiële positie van studenten5 al heeft aangegeven, is de koopkrachtdaling van 6,2% voor mbo-studenten en 6,6% voor hbo- en wo-studenten vooral het gevolg van het stopzetten van de tijdelijke koopkrachtmaatregel. Dit was een uitzonderlijke maatregel in een tijd met uitzonderlijk hoge inflatie. De Minister van OCW verwacht daarom niet dat een dergelijke koopkrachtdaling zich ook in de komende jaren voordoet. Bovendien wordt de hoogte van de studiefinanciering ieder jaar geïndexeerd. Per 1 januari 2024 was de indexatie 10% en op 1 januari 2025 is geïndexeerd met 3,84%.
Waarom doet de regering niks om via gerichte maatregelen de koopkracht van studenten te herstellen?
De koopkrachtdaling in 2024 is het gevolg van het stopzetten van de tijdelijke koopkrachtmaatregel. Het indexeren van de studiefinanciering draagt bij aan het op peil houden van de koopkracht van studenten, zoals hierboven aangegeven. Uw Kamer heeft hier mee ingestemd. Binnen de OCW begroting zijn op dit moment geen middelen beschikbaar om dergelijke maatregelen te bekostigen.
Ziet u mogelijkheden voor landelijk beleid om verkameringsverboden te versoepelen zodat het kamertekort kan worden teruggedrongen?
Dit is een gemeentelijke bevoegdheid. Desalniettemin ben ik voornemens -conform mijn toezegging in het commissiedebat van 12 juni jl. – om te bezien hoe en in welke mate landelijke wetgeving het beter benutten van de bestaande voorraad bespoedigt. Tot dat moment moedig ik gemeenten aan kritisch te kijken naar hun verkameringsverboden, leefbaarheidseisen, parkeernormen, en kosten van een vergunningsaanvraag, om zo de huidige woningvoorraad beter te benutten.
Bent u bereid om naast een studentenhuisvestingsregisseur ook een jongerenhuisvestingsregisseur aan te stellen om de doorstroom uit studentenwoningen te bevorderen?
Ik wil deze optie verkennen en informeer u in mijn jaarlijkse voortgangsbrief over de uitkomsten hiervan.
Kunt u uiteenzetten wat de gevolgen zijn van de voorgenomen versoepeling van de Wet betaalbare huur voor de huurprijzen die studenten voor onzelfstandige kamers betalen?
De aangekondigde versoepelingen hebben geen gevolgen voor de maximale huurprijs van onzelfstandige studentenkamers. Wel kunnen straks alle studenten in aanmerking komen voor een tijdelijk contract, en niet slechts die studenten die van buiten de gemeenten komen.
Kunt u deze vragen elk afzonderlijk beantwoorden?
Ja
Consumentenbescherming bij erfpacht |
|
Eline Vedder (CDA), Inge van Dijk (CDA) |
|
Mona Keijzer (minister volkshuisvesting en ruimtelijke ordening) (BBB) |
|
![]() |
Zou u kennis willen nemen van het rapport «Te hoge kosten voor erfpacht door onredelijk hoge kosten voor risico's en administratie in het canonpercentage» van CDA Amsterdam, en hierop willen reageren?1
Ja, hiertoe ben ik bereid.
Deelt u de zorg dat een privaatrechtelijke overeenkomst zoals erfpacht niet eenzijdig gewijzigd zou moeten worden, zeker niet wanneer dit leidt tot 64,8 procent hogere kosten voor erfpachters?
Een privaatrechtelijke overeenkomst kan niet eenzijdig gewijzigd worden. Hiervoor is instemming van beide partijen nodig.
Wel kan in een erfpachtovereenkomst zijn vastgelegd dat de hoogte van de canon (erfpachtkosten) na een bepaalde tijd opnieuw wordt bepaald. In de overeenkomst (of de algemene bepalingen) wordt de procedure voor het vaststellen van de nieuwe canon beschreven.
Bij voortdurende erfpachtrechten uitgegeven door de gemeente Amsterdam is er altijd de mogelijkheid om met een zogenaamde drie deskundigenprocedure de nieuwe canon te laten vaststellen.
Sinds 2017 biedt de gemeente Amsterdam erfpachters de mogelijkheid over te stappen van voortdurende erfpacht naar eeuwigdurende erfpacht. Bij eeuwigdurende erfpacht vinden er, buiten de jaarlijkse inflatiecorrectie, géén canonherzieningen plaats. De gemeente doet een aanbod aan de erfpachter voor overstap naar eeuwigdurende erfpacht. De erfpachter heeft altijd de mogelijkheid het aanbod niet te accepteren en zijn huidige voortdurende erfpachtrecht te behouden. In dat geval blijft de periodieke canonherziening, zoals vastgelegd in het voortdurende erfpachtrecht en algemene bepalingen, van toepassing.
Deelt u de zorgen over dat adviesrapporten van hoogleraren mogelijk niet onafhankelijk tot stand zijn gekomen en dat deze experts hun advies later hebben ingetrokken/herzien zonder dat dit aan het college en de gemeenteraad van Amsterdam is gemeld?
Ik zie voor mij hier geen rol om hier een oordeel over te hebben.
Het college van Amsterdam heeft in aanloop naar de invoering van eeuwigdurende erfpacht advies ingewonnen bij drie hoogleraren over de wijze van het bepalen van de grondwaarde en de canon bij nieuwe erfpachtuitgiften en bij overstappen van voortdurende erfpacht naar eeuwigdurende erfpacht.2 Het college heeft het advies gebruikt bij het bepalen van haar beleid en heeft de vrijheid advies in te winnen bij wie en op de wijze die hen goeddunkt. Het college heeft daarbij een zelfstandige rol de gemeenteraad volledig te informeren en de gemeenteraad kan het college hier op aanspreken. Ik zie dat dit proces met het onderzoek van de fractie van het CDA en het bespreken van haar onderzoek met het college hierbij ook precies in zijn werk gaat zoals het bedoeld is.
Bent u het ermee eens dat voor een gemiddelde woning met een grondwaarde van 100.000 euro een onterechte meerprijs van 940 euro per jaar (80 euro per maand) een onredelijke financiële last vormt voor huishoudens?
Het bedrag dat huizenbezitters aan hun woonsituatie uitgeven is van veel factoren afhankelijk. Ook of een bedrag of meerprijs een onredelijke financiële last vormt is per huishouden afhankelijk, en is iets waar ik als Minister geen absoluut oordeel over kan geven. Ik vind het natuurlijk wel belangrijk dat ieder huishouden met passende woonlasten kunnen wonen.
Welke vormen van consumentenbescherming zijn er momenteel voor erfpachters en acht u deze toereikend gezien de bevindingen in dit rapport?
Het is belangrijk dat gemeenten goed rekening houden met de belangen van erfpachters. In 2024 is daarom een handreiking opgesteld voor gemeenten die erfpacht toepassen of willen toepassen3. Ik heb signalen ontvangen dat gemeenten aan de slag zijn met de handreiking. Zij gebruiken om de huidige erfpachtbepalingen en -beleid tegen het licht te houden en bij het opstellen van – en besluitvorming in de lokale democratie over – nieuwe algemene erfpachtbepalingen.
Wanneer erfpachters het niet eens zijn met hun erfpachtsituatie kunnen zij geschillen met de gemeente aanbrengen bij de rechter. Naast deze mogelijkheid tot geschillenbeslechting hebben de meeste gemeenten een deskundigencommissie waaraan onenigheden kunnen worden voorgelegd.
Andere gemeenten stellen dat bezwaar gemaakt kan worden tegen besluiten van het college van burgemeester en wethouders die erfpacht betreffen. Tot slot geeft een enkele gemeente aan dat de gemeenteraad als democratische volksvertegenwoordiger specifieke erfpachtsituaties kan inbrengen in de raadsvergadering.
In Amsterdam hebben erfpachters de mogelijkheid om een zogenaamde drie deskundigen procedure te starten als zij zich niet kunnen vinden in het canonherzieningsaanbod van de gemeente. Daarnaast loopt er een pilot met een geschillencommissie erfpacht en kunnen erfpachter zich wenden tot de Ombudsman.
Indien er sprake is van oneerlijke praktijken staat het burgers vrij zich in het uiterste geval te wenden tot de burgerlijke rechter. In de handreiking Erfpacht is benadrukt dat een laagdrempelige en betaalbare vorm van geschillenbeslechting de rechtszekerheid dient.
Bent u bereid te onderzoeken of erfpachters in Nederland, net als bij hypotheken, beter beschermd moeten worden tegen onredelijke wijzigingen in bestaande overeenkomsten?
Ik ben niet bereid om hier verder onderzoek naar te doen. Banken moeten bij hypothecaire financiering rekening houden met het gegeven dat er erfpacht is. Dit betekent dat er ook moet worden gekeken of er sprake kan zijn van een stijging van de erfpachtlasten op termijn. Bij eeuwigdurende erfpacht, dat inmiddels door iedere gemeente met erfpacht wordt aangeboden, vindt de stijging vaak plaats op basis van inflatie (net zoals huurstijging). Bij voortdurende erfpacht wordt de canon periodiek herzien op basis van de waardestijging van de grond (die de grondslag vormt voor een nieuwe canon.
Ook bij hypotheken vinden wijzigingen plaats op basis van de overeenkomst, bijvoorbeeld na het aflopen van een rentevaste periode, en die worden niet onredelijk geacht.
Erfpacht geeft een gebruiksrecht van de onroerende zaak van een ander. In algemene zin is het bij erfpacht evenmin onredelijk om na afloop van de erfpachtperiode de overeengekomen mogelijkheid van aanpassing van de canon op basis van de actuele grondwaarde te gebruiken. Hetzelfde geldt voor de bepaling van de afkoopsom voor eeuwigdurende erfpacht.
Zoals ik eerder aan heb gegeven in het antwoord op vraag 5, zijn er voor erfpachters verschillende mogelijkheden om geschillen met erfverpachters aan te kaarten. De mogelijkheden heb ik in kaart gebracht met een onderzoek naar algemene erfpachtbepalingen, dat in 2023 is gepubliceerd4.
Zou u in kaart willen brengen welke mogelijkheden het Rijk heeft om bij te dragen aan transparantere en eerlijkere erfpachtvoorwaarden bij gemeenten?
In het Burgerlijk Wetboek zijn de wettelijke regels voor erfpacht vastgelegd. Het erfpachtrecht biedt binnen de wettelijke mogelijkheden ruimte voor het opstellen van op maat gesneden overeenkomsten, waardoor het instrument zowel voor het stedelijk als voor het landelijk gebied ingezet kan worden.
Ik hecht waarde aan deze wettelijke flexibiliteit in het erfpachtrecht. Dat betekent niet dat er geen mogelijkheden zijn om bijvoorbeeld de positie van de erfpachter te versterken. Voor wat betreft de positie van de stedelijke woonconsument-erfpachter heb ik u op 21 mei 2024 een brief en de handreiking Algemene Erfpachtbepalingen voor gemeentelijke erfpacht bij particuliere woonbestemmingen (hierna handreiking Erfpacht) gestuurd, waar ik ook in mijn antwoord op vraag 5 naar refereer.
In deze handreiking is bijvoorbeeld aangegeven dat het verstandig is als voor een erfpachter duidelijk is op welke momenten een gemeente kan overgaan tot herziening van de canon. Uit de algemene erfpachtbepalingen moet ook blijken wanneer een canonherziening plaatsvindt. De rekensystematiek moet duidelijk zijn en, wanneer binnen de looptijd van het erfpachtrecht de canon wordt herzien, moeten de parameters waarmee de canon wordt aangepast vindbaar zijn voor de erfpachter.
Erfpacht kan voor sommige mensen een complex begrip zijn. Het is daarom belangrijk dat de erfpachter weet waar zij aan toe is, en niet voor verrassingen komt te staan. Met de handreiking kunnen gemeenten beter sturen op een zorgvuldige toepassing van erfpacht en omgang met erfpachters. Dit versterkt de rechtspositie van de erfpachters.
Heeft u inzicht in hoe vergelijkbare situaties in andere gemeenten met erfpacht worden aangepakt en welke lessen hieruit getrokken kunnen worden?
Zoals in antwoord op vraag 6 aangegeven is er reeds een verkenning naar de praktijk van erfpacht gedaan. Lessen die hieruit zijn getrokken zijn geland in de handreiking erfpacht, waar in het antwoord op vraag 7 naar wordt gerefereerd.
Deelt u de mening dat privaatrechtelijk handelen van de overheid altijd moet voldoen aan de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, in het bijzonder het zorgvuldigheidsbeginsel?
Ja, deze mening deel ik.
Bent u bereid in gesprek te gaan met de gemeente Amsterdam over de in het rapport beschreven situatie, en over betere consumentenbescherming bij erfpacht?
Ik ben te allen tijde bereid om informeel met de gemeente Amsterdam in gesprek te gaan, en daarbij de consumentenbescherming bij erfpacht onder de aandacht te brengen.
Erfpacht is een privaatrechtelijk instrument, beschreven in het Burgerlijk Wetboek (Boek 5, Titel 7). Een gemeentebestuur kan het inzetten als onderdeel van haar grondbeleid. Een gemeenteraad kan wel een college aanspreken op het beleid dat gevoerd wordt.
Het artikel 'Deze wijk verdwijnt, maar bewoners zijn tegen: 'Dit ga je toch niet slopen?'' |
|
Joost Eerdmans (EénNL) |
|
Mona Keijzer (minister volkshuisvesting en ruimtelijke ordening) (BBB) |
|
|
Bent u bekend met het artikel «Deze wijk verdwijnt, maar bewoners zijn tegen: «Dit ga je toch niet slopen?»»?1
Ja.
Bent u het eens met de stelling dat, gegeven de huidige woningnood, het afbreken van een plek voor 1.000 woningzoekenden kostbaar en onverstandig is?
In algemene zin valt er zeker iets voor uw stelling te zeggen. De feiten en omstandigheden in de specifieke situatie waar uw vragen over gaan, leiden bij mij tot een meer genuanceerde opinie. Zie hiervoor ook vraag 3 en 5.
Het Hoogheemraadschap van Delfland is reeds in 2020 een uitgebreid onderzoek gestart naar de mogelijkheden, voor- en nadelen van grootschalige renovatie en nieuwbouw van een waterzuiveringsinstallatie; waarom is desondanks gekozen voor deze locatie voor de realisatie van de woonwijk Mrija, bedoeld voor Oekraïense vluchtelingen?
De gemeente Vlaardingen heeft mij laten weten dat de locatie aan de Vergulde Hand West destijds is gekozen, omdat er op zeer korte termijn opvang nodig was voor Oekraïense ontheemden. In overleg met het Rijk en het Hoogheemraadschap van Delfland bleek dit een van de weinige plekken die direct beschikbaar gemaakt kon worden. Een plek die bovendien geschikt was voor tijdelijk gebruik én voldoende ruimte bood om een regionale opvanglocatie van goede kwaliteit te realiseren. Tegelijk is vanaf het begin rekening gehouden met de toekomstplannen voor deze locatie, waaronder de bouw van een nieuwe afvalwaterzuiveringsinstallatie. De beoogde einddatum voor het gebruik als opvanglocatie was medio 2026.
Ziet u mogelijkheden om de wijk Mrija, na herstel van vrede in Oekraïne, in te zetten voor woningzoekenden uit Vlaardingen en de regio, bijvoorbeeld via tijdelijke verhuur door woningcorporaties?
Die mogelijkheden zie ik zeker, maar in een andere vorm dan die u voor ogen heeft. Mrija is een opvanglocatie die is ingericht met zogenaamde flexwoningen. Dit maakt dat we deze woningen – na het gebruik op de opvanglocatie Mrija – weer elders kunnen inzetten. De 48 flexwoningen worden na 1 juli 2026 overgenomen door woningcorporatie Waterweg Wonen en toegevoegd aan de reguliere woningvoorraad in Vlaardingen. De overige woningen zullen naar verwachting elders worden geplaatst.
In hoeverre is de sloop van recent gebouwde woningen en bijbehorende infrastructuur in lijn met de duurzaamheidsdoelstellingen van deze regering?
De woningen zijn geplaatst in het kader van crisisnoodopvang en zijn geheel demontabel. De gemeente Vlaardingen is met het Rijk en samenwerkingspartners in gesprek over duurzame afbouwscenario’s. Er is geen sprake van sloop.
Zijn er voorbeelden van vergelijkbare situaties in Nederland waarbij een geplande sloop is voorkomen door alternatieve oplossingen en wat kunnen we daarvan leren?
Er zijn mij geen gevallen bekend van vergelijkbare situaties. De samenloop met de nieuwbouw van een afvalwaterzuiveringsinstallatie is vrij specifiek. En hier is geen sprake van sloop.
Hoe verloopt de samenwerking tussen de verschillende betrokken overheden en instanties, zoals de gemeente Vlaardingen, het Hoogheemraadschap van Delfland en het Rijk, in dit dossier?
De samenwerking verloopt goed.
Er zijn aanwijzingen dat de bouwterreinen voor de aanleg van de Blankenburgverbinding wellicht geschikt zijn voor de realisatie van een waterzuiveringsinstallatie, wat is uw zienswijze hierop?
Navraag bij het Hoogheemraadschap van Delfland leert dat hier geen aanwijzingen voor zijn.
Bent u bereid om bestuurlijk in te grijpen om de woningen te behouden en sloop te voorkomen?
De woningen blijven behouden. Ik zie geen aanleiding om in te grijpen.
Bent u bereid om in overleg te treden met de gemeente Vlaardingen en het Hoogheemraadschap van Delfland om de bouw van de waterzuiveringsinstallatie op deze locatie terug te draaien en tevens met de provincie Zuid-Holland om de ontheffing in het omgevingsplan te verlengen, zodat de bestemming kan worden gewijzigd van industrie naar wonen?
Daar zie ik geen aanleiding toe. Dit is primair een lokale aangelegenheid. Ik waardeer de wijze waarop de gemeente Vlaardingen destijds voor een opvanglocatie heeft gezorgd. Het belang van een goede afvalwaterzuiveringsinstallatie acht ik evident en partijen zijn lokaal tot de slotsom gekomen dat nieuwbouw beter is dan renovatie.
Het bericht dat bij voormalige bewoners van Rijnwijk verschillende vormen van kanker vaker dan gemiddeld voorkomen |
|
Sarah Dobbe , Bart van Kent (SP) |
|
Karremans |
|
![]() |
Wat is uw reactie op dat bij voormalige bewoners van Rijnwijk verschillende vormen van kanker vaker dan gemiddeld voorkomen?1
Ik heb het artikel gelezen en de conclusie van de journalist gezien. Het beeld dat geschetst wordt is heel erg naar. Ik denk dat het goed is dat de gemeente Arnhem laat uitzoeken wat de situatie is.
Deelt u de mening dat het alarmerend is dat bij voormalige bewoners van Rijnwijk verschillende vormen van kanker zoveel meer dan gemiddeld voorkomen?
Ik denk dat het goed is dat de gemeente Arnhem de GGD laat verkennen wat er aan de hand is.
Deelt u de mening dat het bovengemiddeld vaak voorkomen van kanker en de aanwezigheid van zware vervuilende industrie nabij de woonwijk aanleiding is om het mogelijk verband hiertussen wetenschappelijk te laten onderzoeken? Voldoet het aangekondigde GGD-onderzoek daaraan?
De GGD start met een verkenning om een goed beeld te krijgen van de situatie. Op basis daarvan besluit de gemeente samen met de GGD over het vervolg.
Klopt het dat het bedrijventerrein dat zwaar vervuild was is gesaneerd, maar de bodem in het naastgelegen gebied, zoals in de Rijnwijk erom heen niet? Waarom is dat niet gebeurd?
De gemeente Arnhem heeft het naastliggende terrein, het voormalige gasfabrieksterrein, inderdaad gesaneerd in het kader van de ontwikkeling tot woningbouw. De gemeente geeft aan dat destijds de Rijnwijk ook is onderzocht. Uit dit onderzoek bleek dat de wijk geen deel uitmaakte van het gasfabrieksterrein. Ook gaf het onderzoek aan dat er voor dit gebied geen reden was tot saneren bij bestaand gebruik (deels bedrijven/deels woningen), omdat er geen sprake was van risico’s voor de mens. Recentelijk onderzoek, dat plaatsvindt
in het kader van beoogde ontwikkeling, onderbouwt deze conclusies. Omdat de voormalige locatie van de Rijnwijk nu geheel wordt ontwikkeld, zal de gemeente Arnhem dit moment aangrijpen om het terrein te saneren en volledig geschikt te maken voor de functie.
Wat vindt u ervan dat, terwijl bekend was dat het naastgelegen bedrijventerrein zwaar vervuild was en er nabij een woonwijk zware industrie heeft gestaan niet eerder onderzoek is gedaan naar vervuiling of gezondheidseffecten op bewoners – onderzoek waarvoor nu blijkt aanleiding te zijn?
Juist omdat de locatie naast het gasfabrieksterrein was gelegen zijn er in het verleden door de gemeente Arnhem meerdere bodemonderzoeken uitgevoerd. Deze vormden geen aanleiding om gezondheidsrisico’s door de bodemverontreiniging te verwachten.
Welke stappen kunnen er worden gezet om de vervuilende bedrijven verantwoordelijk te houden voor de gevolgen van hun uitstoot?
Een belangrijk principe in het Europees en Nederlands milieubeleid is dat de vervuiler betaalt. In de brief van 25 november 20222 is de Kamer geïnformeerd over de bestuursrechtelijke handhavingsinstrumenten die omgevingsdiensten namens bevoegde gezagen kunnen gebruiken voor de handhaving van overtredingen in de fysieke leefomgeving. Naast bestuursrechtelijke handhaving is het omgevingsrecht ook handhaafbaar via het strafrecht.
In hoeverre is er in de omliggende wijken ook sprake van vervuiling en een bovengemiddeld aantal kankerdiagnoses? Wordt dit ook meegenomen in het GGD-onderzoek?
Vooralsnog zal de GGD zich beperken tot een verkenning naar de situatie van oud-bewoners van Rijnwijk.
Waarom worden dit soort onderzoeken naar de gezondheidseffecten van vervuilende industrie altijd achteraf gedaan, wanneer de schade al gedaan is? Is het niet noodzakelijk om nu een groot landelijk onderzoek te doen naar de gezondheidseffecten van de uitstoot van schadelijke stoffen die nu plaatsvindt?
Op basis van de Omgevingswet moeten de gevolgen voor de gezondheid van activiteiten in de leefomgeving worden meegewogen in de besluitvorming. Het bevoegd gezag zal daarvoor een beoordeling moeten maken van de verwachte gezondheidseffecten. Dit kan bijvoorbeeld aan de orde zijn bij het bouwen van huizen in de buurt van vervuilende bedrijven of over het verlenen van een vergunning voor vervuilende activiteiten. De GGD kan daarover adviseren. Ook kunnen effecten worden beoordeeld in een milieueffectrapportage. Het bevoegd gezag moet vervolgens de voor- en nadelen van een activiteit tegen elkaar afwegen. De gemeente Arnhem is voor de desbetreffende bedrijven het bevoegd gezag. Het is dus aan de gemeente om deze afweging te maken. Zoals beschreven in het antwoord op vraag 5, bleek uit onderzoeksresultaten dat er eerder geen aanleiding was om maatregelen te treffen.
De GGD adviseert gemeenten over de gezonde leefomgeving op basis van artikel 2 lid e van de Wet publieke gezondheid (Wpg). Gemeenten moeten de GGD om advies vragen als besluiten belangrijke gevolgen hebben voor de publieke gezondheidszorg (artikel 16 Wpg). De GGD wordt niet genoemd in de Omgevingswet, maar kan als adviseur worden ingezet. In het kader van de Actieagenda Industrie en Omwonenden verkent het kabinet hoe de positie van de GGD bij besluiten over de leefomgeving versterkt kan worden.3 In het kader van de agenda ten behoeve van het stelsel publieke gezondheid verken ik ook of de organisatie van de GGD’en versterkt kan worden.4
Los daarvan geldt in alle gevallen dat activiteiten plaats moeten vinden binnen de bestaande normen. Normen houden rekening met gezondheidseffecten, maar dit kent wel beperkingen. Zo spelen bij het vaststellen van normen niet alleen gezondheidskundige gevolgen een rol, maar ook economische belangen en bijvoorbeeld de mate waarin we als maatschappij bereid zijn ons gedrag aan te passen. Ook kan bij normering nog niet goed rekening gehouden worden met cumulatie en stapeling van meerdere verschillende vervuilende stoffen en vormen van hinder (onder andere geur, geluid en trillingen) die effect kunnen hebben op de gezondheid.
Als de specifieke lokale situatie daarom vraagt, biedt de Omgevingswet mogelijkheden om strengere eisen te stellen aan de bescherming van de gezondheid van omwonenden. Deze mogelijkheden laat ik op dit moment onderzoeken in het kader van de Actieagenda Industrie en Omwonenden. Daarnaast doet het RIVM op diverse locaties in Nederland onderzoek, wat uiteindelijk moet leiden tot een methodiek die door bevoegde gezagen en GGD’en zelf kan worden toegepast. Een aanvullend landelijk onderzoek vind ik daarom niet passend.