Het bericht dat de derde ronde Woningbouwimpuls opent in september 2021. |
|
Daniel Koerhuis (VVD), Jacqueline van den Hil (VVD) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Derde ronde Woningbouwimpuls opent in september 2021»?1
Ja.
Is het waar dat kleine gemeenten die een eerste aanvraag doen alsnog oplopen tegen de hoge minimale projectgrootte van 200 woningen die moeten worden gebouwd om aanspraak te kunnen maken op de Woningbouwimpuls?
Voorafgaand aan de derde tranche van de Woningbouwimpuls hebben mij geen signalen bereikt dat kleine gemeenten alsnog aanlopen tegen de minimale projectgrootte van 200 woningen. Wel is er vanuit de regio noord- en midden Limburg een signaal gekomen dat grote en middelgrote gemeente moeite hebben om een aanvraag in te dienen met een minimale projectgrootte van 500 woningen. De gemeenten uit deze regio kwamen niet in aanmerking voor de lagere 200 grens omdat zij niet aan de regiotoets voldeed.
Bent u bereid om toe te staan dat kleine gemeenten in een regio hun krachten moeten kunnen bundelen om gezamenlijk een aanvraag te doen en de minimale projectgrootte van 200 woningen te halen? Zo nee, waarom niet?
Het is reeds mogelijk om gemeente-overschrijdend een aanvraag voor de Woningbouwimpuls in te dienen, mits wordt voldaan aan de criteria rondom afbakening van het projectgebied en als de aanvraag wordt ingediend door één gemeente.
Tot op welke hoogte denkt u dat de Woningbouwimpuls «overvraagd» zal worden door een groter aantal aanvragen als kleine gemeenten in een regio hun krachten mogen bundelen?
In de derde tranche van de Woningbouwimpuls is er 250 mln. excl. btw beschikbaar en is er door 65 projecten 358 mln. excl. btw aangevraagd. De uitkomst wordt eind dit jaar bekend gemaakt. Dan is er ook meer zicht op mogelijke overvraging van het budget in de derde tranche.
Is het waar dat middelgrote gemeenten die een tweede aanvraag doen oplopen tegen de hoge minimale projectgrootte van 500 woningen?
Deze signalen hebben mij tot op heden niet bereikt.
Bent u bereid om toe te staan dat middelgrote gemeenten voor een tweede aanvraag gebruik mogen maken van de lagere minimale projectgrootte van 200 woningen? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 7.
Deelt u de mening dat we voor heel Nederland moeten bouwen en ook klein- en middelgrote gemeenten toegang moeten geven tot de Woningbouwimpuls?
In grote delen van Nederland is sprake van een tekort aan (betaalbare woningen). Deze tekorten spelen niet alleen in grootstedelijke gebieden, maar ook in andere delen van het land. In veel van deze gebieden hebben woningbouwprojecten te maken met publieke kosten die de opbrengsten overtreffen. Na de derde tranche zijn de financiële middelen voor de Woningbouwimpuls uitgeput, waardoor gemeenten niet alsnog een aanvraag voor de woningbouwimpuls kunnen indienen.
Het artikel dat de Twentse corporatie Domijn met een truc de verhuurdersheffing omzeilt |
|
Daniel Koerhuis (VVD) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Kent u het artikel «Twentse corporatie Domijn omzeilt met truc de verhuurdersheffing»?1
Ja
Wat vindt u ervan dat corporatie Domijn een fiscale truc uitvoert om belasting te ontwijken?
De aanpak van belastingontwijking in internationaal verband is een speerpunt van het Kabinet. Dat betekent echter niet dat belastingontwijking nationaal niet aangepakt wordt. Voor individuele belastingplichtigen en hun belastingzaken geldt echter de geheimhoudingsplicht2 en kan ik geen uitspraak doen. In zijn algemeenheid geldt voor de verhuurderheffing het volgende.
Een verhuurder die in aanmerking wil komen voor de Regeling vermindering verhuurderheffing kan een Voorlopige investeringsverklaring (VIV) aanvragen, mits de aanvrager verhuurderheffingsplichtig is. Hierbij is van belang dat de VIV wordt afgegeven voor een woning resp. locatie, en niet voor een aanvrager. De reden hiervoor is dat het vaak voorkomt dat de bouw wordt gerealiseerd door een ontwikkelaar in opdracht van een verhuurder, die het project na afronding overdraagt aan die verhuurder. De verhuurder kan na oplevering de Definitieve investeringsverklaring (DIV) aanvragen, en deze in aftrek brengen in zijn aangifte verhuurderheffing. Dit kan echter nooit tot een teruggave leiden. Indien de heffingsverminderingen de verschuldigde verhuurderheffing overtreffen, kan het surplus van heffingsverminderingen in één van de volgende drie jaren in aftrek gebracht worden. Hiermee wordt voorkomen dat verhuurders die veel nieuwbouwprojecten uitvoeren en een relatief kleine woningvoorraad hebben hun DIV niet in mindering kunnen brengen op de verhuurderheffing. Gelet op voorstaande redenen is het niet mogelijk om te registreren voor welke objecten de heffingsvermindering verzilverd is.
De Rijksdienst voor ondernemend Nederland (RVO) voert de Regeling vermindering verhuurderheffing uit. RVO beoordeelt of aanvragen voor een voorlopige en definitieve investeringsverklaring voldoen aan de regelgeving. Daarbij heeft RVO zonodig overleg met de Belastingdienst, die de heffingvermindering toekent. Elke casus wordt hierbij individueel beoordeeld.
Hoeveel corporaties hebben de betreffende fiscale truc uitgevoerd en voor hoeveel geld?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de heffingskorting voor nieuwbouw van sociale huurwoningen? Hoeveel corporaties hebben zich ingeschreven en voor hoeveel geld?
Voor de jongste regeling, RVV Nieuwbouw 2020 is voor ruim 2,6 mld aan voorlopige investeringsverklaringen afgegeven voor ruim 111 duizend woningen. Het aantal aanvragers is 267, waaronder 245 woningcorporaties. De woningcorporaties hebben 2,5 mld aan voorlopige investeringsverklaringen ontvangen, en overige verhuurders 100 mln.
Deelt u de mening dat we geen fiscale truc horen te verwachten van een corporatie, een maatschappelijke instelling?
Vanzelfsprekend ga ik ervanuit dat woningcorporaties zich houden aan wet- en regelgeving. De Regeling vermindering verhuurderheffing biedt voldoende waarborgen voor een zorgvuldige toekenning van heffingsverminderingen. Overdracht van Definitieve investeringsverklaringen kan lonend zijn in de uitzonderlijke gevallen waarbij een verhuurder niet zelf in de gelegenheid is om zijn heffingskorting te verzilveren binnen de wettelijke termijn. De overnemende rechtspersoon maakt hierbij gebruik van de groepsaangifte.
Overigens is de Regeling vermindering verhuurderheffing voor nieuwbouw op 1 juli 2020 gesloten voor nieuwe aanvragen. Aanpassing van de wet- en regelgeving kan niet met terugwerkende kracht.
Is het waar dat, zoals in het artikel is gesteld, gemeenten Losser, Haaksbergen, Enschede en de Autoriteit Woningcorporaties de goedkeuring van de fiscale truc hebben gegeven aan corporatie Domijn?
De Autoriteit woningcorporaties (AW) en gemeenten waarbinnen de corporatie actief is moeten goedkeuring verlenen aan danwel een zienswijze geven op de overname van een juridische entiteit door een woningcorporatie. Deze goedkeuring en zienswijze staan volledig los van de toekenning van investeringsverklaringen dan wel heffingsverminderingen.
In mijn antwoord op de tweede en derde vraag heb ik aangegeven hoe de wettelijke regeling werkt, dat RVO de verzoeken om een investeringsverklaring (VIV en DIV) behandelt en de DIV als heffingsvermindering in aftrek gebracht kan worden in de aangifte verhuurderheffing in het onderhavige jaar of één van de drie volgende jaren.
Klopt het dat de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) gaat over de toekenning van de heffingskorting? Zo ja, hoe kan het dan dat gemeenten Losser, Haaksbergen, Enschede en de Autoriteit Woningcorporaties de goedkeuring van de fiscale truc hebben gegeven aan corporatie Domijn?
Zie antwoord vraag 6.
Verwacht u dat de RVO de heffingskorting gaat toekennen en de fiscale truc gaat goedkeuren aan corporatie Domijn?
Zie antwoord vraag 6.
Deelt u de mening dat de heffingskorting is bedoeld voor nieuwe nieuwbouwplannen en niet voor nieuwbouwplannen die al worden uitgevoerd?
De intentie van de Regeling vermindering verhuurderheffing is investeringen in de sociale woningvoorraad te stimuleren.
Kunnen corporaties de betreffende fiscale truc uitvoeren volgens de regels van de heffingskorting?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bereid om de regels van de heffingskorting tegen het licht te houden en aan te passen om te voorkomen dat corporaties een fiscale truc uitvoeren om belasting te ontwijken?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid om een afspraak te maken met corporaties om geen fiscale truc uit te voeren tot de regels van de heffingskorting zijn aangepast?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de mening dat we horen te verwachten dat een corporatie, een maatschappelijk instelling, zich aan de regels houdt en niet de randen van de regels opzoekt?
Zie antwoord vraag 5.
De vuurtoren 'Lange Jaap' in Den Helder die dreigt in te storten. |
|
Jaco Geurts (CDA) |
|
Barbara Visser (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Vuurtoren «Lange Jaap» in Den Helder dreigt in te storten, omgeving afgesloten»?1
Ja.
Kunt u aangeven hoe het kan dat de hoogste vuurtoren van Nederland op instorten staat en wat de oorzaak is dat in de wanden van de vuurtoren van Den Helder grote scheuren zijn ontstaan?
De vuurtoren Lange Jaap dateert uit 1877 en is gemaakt van gietijzer. Op sommige plekken tussen de gietijzeren wanddelen zijn door roestvorming de voegen gaan zwellen. Dit zwellen wordt gezien als de belangrijkste oorzaak voor het ontstaan en snel groeien van de wandscheuren. Voor nadere toelichting verwijs ik u naar het onderzoek van het ingenieursbureau Rotterdam dat aan uw Kamer is toegestuurd.
Kunt u aangeven hoe de scheuren zullen worden verholpen en hoe dit opgepakt zal worden?
Inmiddels is het externe onderzoek door het ingenieursbureau Rotterdam, TNO en PT Structural afgerond. Uit het onderzoeksrapport worden de meeste scenario’s voor het herstel van de toren als technisch onhaalbaar of praktisch niet toepasbaar aangemerkt. De conclusie uit het rapport van ingenieursbureau Rotterdam zal voor velen hard aankomen.
Op dit moment heeft het mijn hoogste prioriteit om samen met de Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed (RCE) en de gemeente Den Helder te bezien of er geen mogelijkheden zijn om de vuurtoren op korte termijn veilig te stutten, zodat daarna kan worden bezien of op de lange termijn niet toch nog mogelijkheden zijn om de vuurtoren te behouden en te herstellen.
Voor de uitkomsten van het externe onderzoek en de vervolgaanpak verwijs ik naar de bijgevoegde Kamerbrief van 9 december 2021 en de meegezonden onderzoek van het ingenieursbureau Rotterdam.
Kunt u aangeven in hoeverre er de afgelopen 25 jaar onderhoud is gepleegd aan de vuurtoren en hoeveel inspecties er in de afgelopen 25 jaar zijn geweest? Kunt u hierbij expliciet aangeven welk onderhoud is gepleegd en wat er precies uit deze inspecties naar voren kwam?
Zoals aangegeven in Kamerbrief van 9 december heeft RWS op hoofdlijnen een overzicht gemaakt van welke onderzoeken en onderhoudsmaatregelen er zijn uitgevoerd sinds 1988, voor zover dat te herleiden was. Het overzicht van alle onderzoeken en acties die Rijkswaterstaat heeft kunnen vinden treft u als bijlage bij de Kamerbrief. De stukken waar in de tijdlijn naar verwezen wordt, zijn terug te vinden op de website van de Rijkswaterstaat2. De tijdlijn bevat een aantal hiaten, zoals waarom er aan de bevindingen van enkele onderzoeken geen vervolg is gegeven. Om deze hiaten op te helderen, mogelijke externe signalen te achterhalen en om lessen te trekken uit de gang van zaken, heb ik de Secretaris-Generaal van het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat gevraagd om een extern onderzoek uit te laten voeren om het doorlopen proces van de afgelopen jaren te evalueren. Vanwege de mogelijke externe signalen wil ik ook de relevante omgevingspartijen zoals Huisduiner Belang betrekken. De voorbereidingen daarvoor zijn inmiddels getroffen, zodat er op zeer korte termijn gestart kan worden. Uw Kamer wordt geïnformeerd over de uitkomsten van dit onderzoek.
Kunt u aangeven wat het effect op de mate van onderhoud is geweest sinds de vuurtoren sinds 1988 een rijksmonument is geworden?
De monumentale status betekent dat bij werkzaamheden voor de instandhouding rekening gehouden moet worden met de monumentale waarden. De status van rijksmonument heeft als effect dat het complex is om onderhoud uit te voeren aan de Lange Jaap, omdat niet alle materialen en oplossingen zijn toegestaan door de eisen die horen bij de monumentale status. Over de werkzaamheden voert Rijkswaterstaat overleg met de gemeente en met de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE). Pas nadat de gemeente daarvoor vergunning heeft verleend kunnen werkzaamheden worden uitgevoerd. Ook ben ik met de RCE in gesprek over een gezamenlijke visie op de toekomst van monumentale vuurtorens in Nederland.
Kunt u aangeven wie de afgelopen decennia verantwoordelijk is voor het onderhoud van de vuurtoren en hoe uitvoering is gegeven aan deze verantwoordelijkheid?
Het beheer van de vuurtoren valt onder Rijkswaterstaat, nu en zo ook de afgelopen decennia. Zie antwoord op vraag 4, Rijkswaterstaat voert inspecties en onderhoud aan de vuurtoren uit.
Kunt u aangeven wat er met de uitkomsten van het onderzoek van TNO in 1998 is gedaan over de inspectie van de vloeren van de vuurtoren de Lange Jaap om te bepalen door welke belasting de toen al enkele jaren optredende scheurvorming werd veroorzaakt?
Naar aanleiding van de situatie in 1998 is er een voorstel gedaan door Rijkswaterstaat voor het versterken van de vloeren. Dit voorstel is uiteindelijk afgewezen in overleg met Monumentenzorg gemeente Den Helder en Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed, omdat dit teveel het monumentale karakter aan zou tasten. Wel zijn er toen verstevigingen onder de vloeren aangebracht en zijn beperkende maatregelen genomen. Binnenin de toren zijn in verschillende fasen beperkingen aan te toegang ingesteld, van geen publiek tot een gewichtsbeperking. Dit vanwege de veiligheid van personeel wat onderhoudswerkzaamheden of inspecties uitvoert.
Kunt u aangeven wat met de uitkomsten is gedaan van het onderzoek dat in 2010 door de «International Engineering Consultant for Restoration Technology B.V.» is uitgevoerd en die de Lange Jaap opnieuw aan een onderzoek heeft onderworpen?
De uitkomsten van dit onderzoek zijn gedeeld met de Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed (RCE). De gegeven adviezen in dit onderzoek zijn niet opgevolgd door Rijkswaterstaat, zoals ook te zien is in de tijdlijn die is bijgevoegd bij de Kamerbrief van 9 december. De constructieve veiligheid was toen nog niet in het geding. Zoals genoemd zijn er enkele hiaten in de tijdlijn, bijvoorbeeld is nog niet teruggevonden waarom de gegeven adviezen niet zijn opgevolgd. Mede daarom laat ik een extern onderzoek uitvoeren om dit te verduidelijken en om lessen te trekken uit de gang van zaken.
Kunt u aangeven of de adviezen van de firma IECRT zijn opgevolgd om alle gebroken vloerdelen te vervangen door nieuwe elementen met exact dezelfde afmetingen en deze ook weer in dezelfde scheefstand te monteren, de ramen te vervangen door ramen uit een stuk, de beschadigde naden uit te zagen, een nieuwe moderne kit aan te brengen en een nieuwe coating aan de binnen- en buitenkant van de vuurtoren aan te brengen? Zo ja, hoe zijn die opgevolgd? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 8.
Het artikel ‘Scheuren in wanden vuurtoren Lange Jaap. Groot gebied rondom toren afgesloten, ook de doorgaande weg.’ |
|
Rudmer Heerema (VVD) |
|
Barbara Visser (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Scheuren in wanden vuurtoren Lange Jaap. Groot gebied rondom toren afgesloten, ook de doorgaande weg»?1
Ja.
Sinds wanneer bent u op de hoogte van de scheuren in de wanden van de vuurtoren? Bent u op de hoogte dat de vuurtoren Lange Jaap nu dreigt in te storten? Zo ja, welke acties heeft u reeds ondernomen om dit te voorkomen?
Op 20 september ben ik hierover door Rijkswaterstaat geïnformeerd. Op 21 september heb ik u hierover op de hoogte gebracht (briefkenmerk: 35 925 XII, nr. 5). Om inzicht te krijgen in hoe dit zo ver heeft kunnen komen, is de afgelopen weken onderzocht hoe Rijkswaterstaat het beheer en onderhoud van de vuurtoren de afgelopen jaren heeft ingevuld. Tot mijn spijt moet worden geconcludeerd dat Rijkswaterstaat weliswaar reguliere inspecties en verdiepende onderzoeken heeft uitgevoerd en enkele herstelmaatregelen heeft gedaan, maar geen structurele maatregelen heeft getroffen om de opgetreden degradatie van de constructie tegen te gaan of te beperken.
Uit een nieuwe inspectie in september bleek echter dat er lange scheuren zijn ontstaan in de wanden. De ondernomen actie is dat Rijkswaterstaat de gemeente Den Helder heeft geadviseerd om de omgeving in een straal van 70 meter af te sluiten, dit is op 21 september gedaan door de gemeente. Extern onderzoek door het ingenieursbureau Rotterdam, TNO en PT Structural bevestigt dat de actuele situatie als potentieel onveilig moet worden aangemerkt. De huidige afzetting, waardoor de weg en weilanden in een straal van 70 meter afgesloten zijn, moet daarom gehandhaafd blijven. De vervolgaanpak kunt u teruglezen in de Kamerbrief van 9 december 2021.
Kunt u uitleggen wat de aanleiding is van de scheuren in de wanden van de vuurtoren?
De vuurtoren Lange Jaap dateert uit 1877 en is gemaakt van gietijzer, een bros materiaal. Op sommige plekken tussen de wandpanelen zijn door roestvorming de voegen gaan zwellen. Dit zwellen wordt gezien als de belangrijkste oorzaak voor het ontstaan en snel groeien van de wandscheuren. Voor een nadere uitleg over de aanleiding verwijs ik u naar het onderzoek van het ingenieursbureau Rotterdam die aan uw Kamer is toegestuurd.
Is inmiddels bekend hoe de scheuren in de vuurtoren hersteld kunnen worden?
Inmiddels is het externe onderzoek door het ingenieursbureau Rotterdam, TNO en PT Structural afgerond. Uit het onderzoeksrapport worden de meeste scenario’s voor het herstel van de toren als technisch onhaalbaar of praktisch niet toepasbaar aangemerkt. De conclusie uit het rapport van ingenieursbureau Rotterdam zal voor velen hard aankomen.
Op dit moment heeft het mijn hoogste prioriteit om samen met de Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed (RCE) en de gemeente Den Helder te bezien of er geen mogelijkheden zijn om de vuurtoren op korte termijn veilig te stutten, zodat daarna kan worden bezien of op de lange termijn niet toch nog mogelijkheden zijn om de vuurtoren te behouden en te herstellen.
Voor de uitkomsten van het externe onderzoek en de vervolgaanpak verwijs ik naar de bijgevoegde Kamerbrief van 9 december en het meegezonden onderzoek van het ingenieursbureau Rotterdam.
Wat voor acties worden op korte termijn ondernomen om te voorkomen dat de Lange Jaap, een icoon voor de inwoners van Den Helder en de hoogste nog werkende vuurtoren van Nederland, omvalt?
Zoals aangegeven in de Kamerbrief van 9 december heeft het mijn hoogste prioriteit om samen met de Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed (RCE) en de gemeente Den Helder te bezien of er echt geen mogelijkheden zijn om de vuurtoren op korte termijn veilig te stutten, zodat daarna kan worden bezien of op de lange termijn niet toch nog mogelijkheden zijn om de vuurtoren te behouden en te herstellen. Hiervoor heb ik de RCE, hoogleraar Maljaars en technisch uitvoeringsdeskundige Spelt gevraagd om een aanvullend onderzoek uit te voeren of de vuurtoren op de korte termijn gestut en voor de lange termijn behouden kan worden. Zij zijn inmiddels gestart. Ook de conclusies uit het onderzoeksrapport worden door hen getoetst om er zeker van te zijn dat er geen mogelijke oplossingen over het hoofd zijn gezien. De verwachting is dat het onderzoek van de hoogleraar en de technisch uitvoeringsdeskundige naar mogelijk behoud van de toren op korte termijn door middel van stutten en herstel voor de toekomst medio januari 2022 voldoende zijn uitgewerkt om eind januari een besluit te nemen over toekomst van vuurtoren Lange Jaap.
In hoeverre ervaren de omwonenden van de Lange Jaap hinder van het ontruimen van het gebied rond de vuurtoren?
Binnen de straal van 70 meter bevinden zich een weg en een aantal weilanden. Door de afgesloten weg moeten bewoners van Huisduinen gebruik maken van één van de andere toegangswegen. De eigenaren van de weilanden zijn tijdig geïnformeerd om eventuele dieren elders onder te kunnen brengen. Op 27 september heeft Rijkswaterstaat in de raadsvergadering van gemeente Den Helder een toelichting gegeven. Hier waren ook enkele bewoners bij uitgenodigd. Rijkswaterstaat onderhoudt het contact met de direct betrokken partijen.
Hoe konden de scheuren in de Lange Jaap onopgemerkt blijven bij Rijkswaterstaat ondanks de alarmerende signalen van omwonenden? Waarom is er niet eerder ingegrepen?
Zoals aangegeven in Kamerbrief van 9 december blijkt dat er onvoldoende aandacht is gegeven aan het onderhouden en renoveren van de vuurtoren Lange Jaap. Deze situatie had niet zo ver mogen komen. RWS heeft een zorgplicht voor monumenten en deze is onvoldoende ingevuld. Voor zover RWS heeft kunnen herleiden, is er in hoofdlijnen een overzicht gemaakt van welke onderzoeken en onderhoudsmaatregelen er zijn uitgevoerd sinds 1988. Het overzicht van alle onderzoeken en acties die Rijkswaterstaat heeft kunnen vinden treft u als bijlage bij de Kamerbrief. De stukken waar in de tijdlijn naar verwezen wordt, zijn terug te vinden op de website van de Rijkswaterstaat2. De tijdlijn bevat een aantal hiaten, zoals waarom er aan de bevindingen van enkele onderzoeken geen vervolg is gegeven. Om deze hiaten op te helderen, mogelijke externe signalen te achterhalen en om lessen te trekken uit de gang van zaken, heb ik de Secretaris-Generaal van het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat gevraagd om een extern onderzoek uit te laten voeren om het doorlopen proces van de afgelopen jaren te evalueren. Vanwege de mogelijke externe signalen wil ik ook de relevante omgevingspartijen zoals Huisduiner Belang betrekken. De voorbereidingen daarvoor zijn inmiddels getroffen, zodat er op zeer korte termijn gestart kan worden. Uw Kamer wordt geïnformeerd over de uitkomsten van dit onderzoek.
Vanaf maart 2020 wordt het Huisduiner Belang door Rijkwaterstaat op de hoogte gehouden zodra er ontwikkelingen zijn, zoals over uit te voeren werkzaamheden. Naar aanleiding van verschillende technische onderzoeken (zie ook tijdlijn bij de Kamerbrief) zijn er ook gesprekken geweest met betrokkenen uit de omgeving. Zo is er onder andere op 3 maart 2020 en op 15 september 2021 een ontmoeting geweest tussen Rijkswaterstaat en vertegenwoordigers van bewonersvereniging Huisduiner Belang over geplande werkzaamheden aan de toren.
Wat wordt er gedaan om te voorkomen dat andere vuurtorens een soortgelijk lot wacht? Op welke basis wordt geïnspecteerd/onderhoud gepleegd en behoeft deze werkwijze van Rijkswaterstaat aanpassing naar aanleiding van dit voorval?
Zoals aangegeven in Kamerbrief van 9 december worden inspecties uitgevoerd om te kijken of dit probleem bij meerdere vuurtorens speelt. Daarnaast laat ik een extern onderzoek uitvoeren om lessen te trekken uit de gang van zaken, zodat eventueel verbeteringen kunnen worden doorgevoerd in de werkwijze van Rijkswaterstaat omtrent monumentale vuurtorens. Ook ben ik met de RCE in gesprek over een gezamenlijke visie op de toekomst van monumentale vuurtorens in Nederland.
Kunt u garanderen dat met fall-back-opties die worden uitgewerkt volledig kan worden voorkomen dat scheepvaart gehinderd wordt?
Er zijn fall-back-opties uitgewerkt voor het geval de functionaliteiten in de vuurtoren uitvallen en omdat de toren zelf langer ontoegankelijk blijft. Dit is in samenspraak met de betrokken partijen zoals de Kustwacht gedaan. Tot deze opties behoren ook noodmaatregelen zodat de scheepvaart zo min mogelijk gehinderd zal worden.
Bent u het eens dat dit soort gevaarlijke situaties in de toekomst niet meer mogen voorkomen? Wat wordt gedaan om ervoor te zorgen dat signalen over soortgelijke beschadigingen, aan zowel de Lange Jaap als andere vuurtorens, in de toekomst zo snel mogelijk opgepakt worden?
Ik ben het met u eens dat gevaarlijke situaties voorkomen moeten worden waar mogelijk. Rijkswaterstaat pakt mogelijke onveilige situaties direct op, dit blijkt ook uit de afsluiting rondom de vuurtoren toen bleek dat er niet ingestaan kon worden voor de constructieve veiligheid van de toren. Zoals aangegeven in Kamerbrief van 9 december laat ik een extern onderzoek uitvoeren naar het proces, zodat eventuele verbeteringen kunnen worden doorgevoerd in de werkwijze.
Het bericht dat een asielgezin uit het AZC Heerlen mag worden gezet voor het weigeren van een te kleine sociale huurwoning |
|
Daniel Koerhuis (VVD) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Asielgezin weigert te kleine sociale huurwoning met vier slaapkamers, mag uit AZC Heerlen worden gezet»?1
Ja, dat bericht is mij bekend. Ik heb hier tevens een andere set Kamervragen van de leden Kops, Markuszower en Wilders (PVV) over beantwoord (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 494).
Wat is uw reactie op dit bericht?
Uit cijfers van het COA blijkt dat in veruit de meeste gevallen waarin een statushouder(sgezin) een woning in eerste instantie weigert, zij deze alsnog accepteert wanneer de gevolgen van de weigering duidelijk worden. Ook in dit specifieke geval lijkt de weigering op een misverstand te berusten, zo blijkt uit het krantenartikel waar u zelf in vraag 8 naar verwijst.
Welk signaal vindt u dat dit statushoudersgezin geeft aan al die Nederlandse gezinnen die ook graag voorrang hadden gekregen voor een grote sociale huurwoning?
Wat mij betreft gaat het er om hoe door het COA en gemeenten met deze situaties wordt omgegaan. Gemeenten en het COA zijn zich bewust van de grote schaarste aan (sociale) huurwoningen in Nederland; mede daardoor hebben statushouders slechts zeer beperkt de mogelijkheid om een toegewezen woning te mogen afslaan om te wachten op een nieuw aanbod. Een onterechte weigering kan leiden tot ontzegging van de opvang bij het COA en uiteindelijk tot ontruiming. Een uitgebreidere toelichting op de woningweigeringprocedure van het COA vindt u terug in mijn antwoorden op de vragen van de leden Kops, Markuszower en Wilders.
Hoe vaak komt het voor dat statushouders een sociale huurwoning weigeren? Wilt u een overzicht per regio per jaar en per gezinssamenstelling geven?
Vanaf juli 2013 (start clientèle systeem bij COA) zijn 1.696 woningweigeringsprocedures gestart bij het COA. Dat zijn er gemiddeld 200 per jaar. Tussen 2016 en 2020 zijn gemiddeld ca. 23.000 vergunninghouders per jaar gehuisvest. Van het totale aantal woningweigeringen zijn er 98 terecht en 1.598 onterecht bevonden. Van de onterecht bevonden woningweigeringen heeft ruim 90% de woning alsnog geaccepteerd, dan wel zijn de statushouders zelf vertrokken, of stonden de statushouders administratief ingeschreven, waardoor geen ontruimingsprocedure gestart hoefde worden. Voor 137 onterechte woningweigeringen is een ontruimingsprocedure opgestart (zie antwoord 6 voor de woningweigeringsprocedure). De kleine groep terecht bevonden woningweigeraars is begeleid naar een nieuwe woning.
De reden van de weigering wordt niet geregistreerd. Het gaat doorgaans om:
Het is niet mogelijk om bovenstaande cijfers op te splitsen naar gezinssamenstelling en regio, dit wordt niet bijgehouden.
Wat zijn de redenen dat statushouders een sociale huurwoning weigeren? Wilt u een overzicht per regio en per gezinssamenstelling geven?
Zie antwoord vraag 4.
Welke rol speelt Vluchtelingenwerk in het begeleiden van statushouders naar woningen en in het geval dat statushouders een sociale huurwoning weigeren?
VluchtelingenWerk kan op verzoek van een gemeente een rol spelen in de begeleiding van statushouders naar een (sociale) huurwoning. Op locaties van het COA kan VluchtelingenWerk een vergunninghouder begeleiden naar huisvesting in een gemeente. De rol van VluchtelingenWerk verschilt per gemeente. Een aantal gemeenten maakt gebruik van VluchtelingenWerk bij huisvesting en inburgering van vergunninghouders in de gemeente door mee te gaan naar de woning en te helpen bij invullen van de benodigde formulieren. Er zijn ook gemeenten die daar geen gebruik van maken. Vanuit de rijksoverheid wordt VluchtelingenWerk hier niet voor ingezet.
Welke overheidssubsidies ontvangt Vluchtelingenwerk voor het begeleiden van statushouders naar woningen?
VluchtelingenWerk Nederland heeft een structurele subsidierelatie met de Ministeries van Justitie en Veiligheid en Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Jaarlijks wordt op aanvraag van VluchtelingenWerk een subsidiebeschikking afgegeven op basis van het werkplan en de begroting. Met de Raad voor Rechtsbijstand wordt eveneens een structurele subsidierelatie onderhouden.
Om de activiteiten van VluchtelingenWerk in de centrale opvanglocaties, gericht op voorlichting en begeleiding gedurende de asielprocedure, te kunnen financieren kent het Ministerie van J&V meerdere subsidies toe:
De subsidie van het Ministerie van SZW is gericht op het opleiden, trainen en verstrekken van advies aan vrijwilligers en betaalde medewerkers, die toegelaten vluchtelingen begeleiden bij hun integratie in de Nederlandse samenleving. Voor de Steunfunctie is in 2020 een subsidie toegekend van € 1.070.000.
Met de Raad voor Rechtsbijstand is een overeenkomst gesloten voor het verlenen van rechtsbijstand aan vluchtelingen in de eerste fase van de asielprocedure. De bijdrage van de Raad is in 2020 € 1.068.000 geweest.
Bent u bekend met het bericht «Statushouders die huis weigerden: «Snap dat ik een grote fout heb gemaakt, we hadden blij moeten zijn»»?2
Ja.
Wat is uw reactie op dit bericht?
Ik ben niet in de positie om een oordeel te vellen over persoonlijke gevallen. Als deze twee statushoudersgezinnen door een misverstand en problemen met de vertaling van Nederlandstalige brieven in deze situatie terecht zijn gekomen dan betreur ik dat.
Wat zijn de gevolgen van de uitspraak van de rechter voor dit statushoudersgezin?
In principe mag een statushouder na het weigeren van een woning en verkrijgen titel uit een AZC gezet worden. Gezien het feit dat de weigering op een misverstand blijkt te berusten verblijft het gezin, op verzoek van de gemeente, nog steeds in de opvang. Het is aan de betreffende gemeente en het COA om dit statushoudersgezin uiteindelijk opnieuw aan een woning te koppelen. De gemeente is op zoek naar een woning.
Deelt u de mening dat dit statushoudersgezin niet beloond moet worden voor het weigeren van een sociale huurwoning en alsnog een grotere sociale huurwoning krijgt?
Zie antwoord vraag 10.
Het bericht dat appartementencomplexen elektrische auto’s weigeren in hun garages uit vrees voor brand |
|
Daniel Koerhuis (VVD) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Appartementencomplexen weigeren elektrische auto’s in garage uit vrees voor brand»?1
Ja.
Wat is uw reactie inzake de brandveiligheid van het plaatsen van laadpalen in garages van VvE’s (Vereniging van Eigenaars)?
De brandveiligheid van parkeergarages in relatie tot oplaadpunten en elektrische auto’s heeft mijn aandacht. Volgens onderzoeksbureau CE Delft zijn elektrische auto’s niet brandgevaarlijker dan brandstofauto’s. Wel moet er bij calamiteiten bij elektrische auto’s anders gehandeld worden dan bij conventionele auto’s. Daarom kan het nodig zijn om bij de installatie van oplaadpunten een aantal extra maatregelen te nemen2.
Ik streef ernaar om eind van dit jaar een wijziging van het Besluit Bouwwerken Leefomgeving (hierna: Bbl) voor te leggen aan de Tweede Kamer met daarin onder andere nieuwe eisen voor het installeren van oplaadpunten in parkeergarages. Verder werk ik (samen met de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat en de Minister voor Rechtsbescherming) aan het wetsvoorstel Notificatieregeling oplaadpunten verenigingen van eigenaars. Dit wetsvoorstel heeft als doel belemmeringen weg te nemen bij de plaatsing van oplaadpunten voor elektrische voertuigen op parkeervoorzieningen die in beheer zijn van Verenigingen van Eigenaars (hierna: VvE). Bij dit voorstel is er aandacht voor brandveiligheid. Ik verwacht deze wetswijziging medio 2022 aan de Tweede Kamer voor te leggen.
Tevens komt met ingang van 1 januari 2022 (met terugwerkende kracht naar 6 oktober 2021) een nieuwe subsidie beschikbaar voor Verenigingen van Eigenaren (VvE’s).3 Hiermee kunnen VvE’s met een eigen parkeergelegenheid subsidie aanvragen voor een advies voor het aanleggen van oplaadpunten. Het kabinet wil het appartementseigenaars makkelijker maken om elektrisch te rijden. Daarom kunnen VvE’s met subsidie advies krijgen van een adviseur. Een advies kan helpen om tot een afgewogen besluit binnen een VvE te komen. Als de brandveiligheidsadviezen worden opgevolgd, zie ik geen redenen om elektrische auto’s te weigeren in garages van VvE’s.
Wat vindt u van de reactie van VvE’s om elektrische auto’s te weigeren in hun garages uit vrees voor brand?
Zie antwoord vraag 2.
Hoeveel parkeerplaatsen zijn er van VvE’s? Hoeveel van deze parkeerplaatsen zijn inpandig?
In het kader van het wetsvoorstel Notificatieregeling oplaadpunten verenigingen van eigenaars wordt ingeschat dat er 403.200 parkeerplaatsen zijn bij VvE’s. Hierin wordt geen onderscheid gemaakt tussen inpandige parkeerplaatsen en parkeerplaatsen op een (open) gemeenschappelijke parkeergelegenheid.
Hoeveel VvE’s hebben al aangegeven om elektrische auto’s te weigeren in hun garages uit vrees voor brand?
Voor het beantwoorden van deze vraag heb ik navraag gedaan bij Stichting VvE Belang, Vereniging Eigen Huis en Vastgoedmanagement Nederland. Deze organisaties geven aan dat het inderdaad voor komt dat VvE’s elektrische auto’s in de gemeenschappelijke parkeergarage weigeren, maar dat hier geen exacte cijfers over beschikbaar zijn.
Hoe vaak is er per jaar een autobrand in garages van VvE’s? Hoeveel van deze autobranden zijn van elektrische auto’s?
Het Instituut Fysieke Veiligheid (IFV) en Brandweer Nederland beschikken niet over cijfers van autobranden in parkeergarages, ook niet indien deze bij een VvE behoren.
Wel zijn IFV en Brandweer Nederland in 2021 een database begonnen voor alternatief aangedreven voertuigen (AAV).4 Uit deze database blijkt dat in de periode 1 januari – 20 oktober 2021 geen brandincidenten zijn geweest met elektrische voertuigen in parkeergarages. In de database worden alle incidenten met AAV’s geregistreerd waar de brandweer nodig was, waaronder ook branden met elektrische voertuigen in parkeergarages. Hierbij wordt niet afzonderlijk bijgehouden of het parkeergarages bij VvE’s betreft. Doel van deze database is te leren hoeveel incidenten er zijn, hoe ernstig ze zijn, hoe ze kunnen gebeuren en wat de brandweerinzet was.
Wat is de reactie van de Brandweer en Stichting VvE Belang inzake de brandveiligheid van het plaatsen van laadpalen in garages van VvE’s?
Brandweer Nederland heeft al langer aandacht voor de brandveiligheid van parkeergarages, waaronder ook het plaatsen van oplaadpunten in parkeergarages. Hier heeft Brandweer Nederland al eerder over bericht op de eigen website, die is voorzien van de nodige achtergrondinformatie.5 Door Brandweer Nederland is samen met IFV informatie6 opgesteld ten behoeve van onder andere VvE’s. Hierin wordt aangegeven wat een VvE in elke fase van de plaatsing van laadinfrastructuur volgens de brandweer kan doen om veilig parkeren en laden mogelijk te maken.
Stichting VvE Belang is betrokken bij de website https://vveladen.nl en op deze website kunnen VvE’s de brochure «Laadoplossingen voor elektrische auto’s binnen de VvE» vinden met hierin een stappenplan voor het veilig en toekomstbestendig aanbrengen van laadinfrastructuur. Een deel van de achterban van VvE Belang is bezorgd over brandveiligheid en zeker over de kosten voor het brandveilig maken van de parkeergarage.
Ik ga er vanuit dat de initiatieven die genoemd zijn in het antwoord op vraag 2 en 3 de zorgen die bij een deel van de achterban van Stichting VvE Belang leven, zullen kunnen wegnemen.
Wat is de stand van zaken van de aangenomen motie Koerhuis inzake het versterken van de positie van VvE’s?2
Zoals in het commissiedebat Leefbaarheid en Veiligheid van 7 oktober jl. aangegeven heb ik de Werkgroep Modernisering Appartementsrecht Nederland gevraagd een advies over de versterking van de positie van de VvE uit te brengen. Het advies wordt voor het einde van het jaar verwacht.
Hoeveel VvE’s zijn er? Hoeveel VvE’s zijn er actief?
Van de 143835 VvE’s hebben 125000 VvE’s ten minste één adres met een woonfunctie8. In totaal maken 1173 890 woningen onderdeel uit van een VvE. Uit onderzoek van Companen in 20219 is gebleken dat 97% van de VvE’s groter dan 8 appartementsrechten actief is door bijvoorbeeld te vergaderen en te sparen voor groot onderhoud. Over kleinere VvE’s zijn geen cijfers beschikbaar op basis waarvan algemene uitspraken kunnen worden gedaan.
Hoeveel VvE’s staan er ingeschreven bij de Kamer van Koophandel (KvK)?
Volgens de meest recente cijfers uit 2016 staan er 100.620 VvE’s bij de KvK ingeschreven.10
Hoeveel VvE’s hebben ondertussen het minimale bedrag van 0,5% van hun herbouwwaarde in hun reservefonds gehaald inzake de Wet verbetering functioneren Vereniging van Eigenaars?
Uit onderzoek van Companen in 2021 is gebleken dat 84% van de VvE’s groter dan 8 appartementsrechten spaart voor groot onderhoud op basis van een meerjarenonderhoudsplan en 13% spaart op basis van 0,5% van de herbouwwaarde. In totaal heeft 97% van de VvE’s groter dan 8 appartementsrechten een reservefonds voor groot onderhoud. Over kleinere VvE’s zijn geen cijfers beschikbaar op basis waarvan algemene uitspraken kunnen worden gedaan.
Klopt het dat VvE’s kunnen worden verplicht tot het plaatsen van laadpalen in uw voorgenomen wetsvoorstel notificatieregeling oplaadpunten VvE's?3
Nee, dit klopt niet. In het wetsvoorstel Notificatieregeling oplaadpunten voor verenigingen van eigenaars wordt de benodigde toestemming van de vergadering van eigenaars voor het plaatsen van een oplaadpunt vervangen door een kennisgeving aan de gezamenlijke appartementseigenaars dan wel het VvE-bestuur. De kennisgeving (notificatie) alleen is echter niet voldoende. Het oplaadpunt dient tevens conform de nog nader te bepalen voorwaarden door de appartementseigenaar te worden geplaatst. De appartementseigenaar dient een werkplan aan het bestuur te overleggen, waaruit blijkt dat hij voldoet aan deze voorwaarden. Het VvE-bestuur beoordeelt of dit werkplan overeenstemt met de voorwaarden van de notificatieregeling en de eventuele aanvullende voorwaarden van de VvE. De beoordeling door het VvE-bestuur of is voldaan aan de voorwaarden van de notificatieregeling of de eventuele aanvullende voorwaarden, maakt daarmee deel uit van het proces van notificatie. Een appartementseigenaar kan niet eerder tot plaatsing van het oplaadpunt overgaan tot dit proces van notificatie is doorlopen.
Overigens bestaat nu al de mogelijkheid voor een VvE om zelf basislaadinfrastructuur en/of oplaadpunten voor de gehele VvE aan te leggen. Hierin komt door de notificatieregeling geen verandering.
Is het waar dat wie laadpalen in een garage plaatst, ook brandleidingen, sprinklers en hittesensoren moet aanbrengen? Wie moet deze kosten gaan betalen in uw voorgenomen wetsvoorstel?
Nee, dit is niet juist. In het wetsvoorstel is als voorwaarde voor de notificatie opgenomen dat de plaatsing van het oplaadpunt uitsluitend voor eigen rekening en risico van de notificerende individuele appartementseigenaar of groep appartementseigenaars plaatsvindt. Bij het plaatsen van een oplaadpunt dient wel onderscheid te worden gemaakt tussen eventuele kosten als gevolg van het plaatsen van het oplaadpunt (verantwoordelijkheid laadpunteigenaar) en eventuele kosten die voortkomen uit het niet op orde zijn van de algemene brandveiligheidssituatie (verantwoordelijkheid VvE). De nadere voorwaarden die gaan gelden in de notificatieregeling oplaadpunten verenigingen van eigenaars worden nog wettelijk vastgelegd.
Waarom regelt u het plaatsen van laadpalen in garages van VvE‘s niet in het modelreglement voor splitsingsaktes van VvE’s in plaats van in een wetsvoorstel?
In artikel 28.3 van Modelreglement 2017 is reeds een notificatieregeling voor de plaatsing van oplaadpunten op privéparkeervakken opgenomen. VvE’s kunnen het eigen splitsingsreglement reeds aanpassen en zodoende de bestaande notificatieplicht- en regeling uit het Modelreglement 2017 opnemen in het splitsingsreglement. Dit is niet eenvoudig. Voor een aanpassing van de akte van splitsing is een minimale meerderheid van 4/5 van het aantal stemmen nodig indien het VvE-bestuur meewerkt. Wanneer het VvE-bestuur niet meewerkt is unanimiteit vereist. Omdat de helft van het totale aantal VvE’s uit minder dan 5 appartementsrechten bestaat12, wordt hier de facto met unanimiteit beslist. Bovendien is de instemming van 100% van de beperkt gerechtigden bij een wijziging van de splitsingsakte noodzakelijk. De wijziging van de splitsingsakte vereist een notariële akte, wat kosten met zich brengt. Daarom is de invoering van een notificatieplicht- en regeling in een wettelijke regeling gewenst, zodat iedere appartementseigenaar ongeacht het van toepassing zijnde splitsingsreglement, onder voorwaarden een oplaadpunt kan plaatsen.
Deelt u mening dat VvE’s niet moeten worden verplicht tot het plaatsen van laadpalen?
VvE’s worden niet verplicht tot het plaatsen van oplaadpunten. Ik verwijs in dit verband graag naar het antwoord op vraag 12.
Slecht onderhouden huurwoningen |
|
Henk Nijboer (PvdA), Sandra Beckerman (SP) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() ![]() |
Kent u het bericht «Tienduizenden sociale huurwoningen in slechte staat en soms rijp voor de sloop»?1
Ja.
Bent u geschrokken van het feit dat zeker 80.000 sociale huurwoningen in Nederland flinke gebreken vertonen? Welke stappen gaat u zetten om dit aan te pakken?
Iedere huurder van een (sociale) huurwoning verdient een woning zonder gebreken, zodat het er prettig wonen is.
Op grond van de Woningwet kunnen gemeente, woningcorporatie(s) en huurdersorganisatie(s) prestatieafspraken maken over investeringen van een woningcorporatie in onderhoud en verduurzaming van hun woningvoorraad. Tevens heb ik voor de periode 2021–2025 volkshuisvestelijke prioriteiten vastgesteld. Eén daarvan betreft het investeren in een duurzame sociale woningvoorraad door aandacht voor kwaliteitsaspecten en inzet op isolatie en de energietransitie. Daarbij herken ik dat er verschillen zijn in de mate van onderhoud tussen woningcorporaties.
De Autoriteit woningcorporaties (Aw) heeft een indirecte rol ten aanzien van het toezicht op de kwaliteit van woningen. De Aw houdt risicogericht toezicht op het beleid en beheer van woningcorporaties en kan een woningcorporatie aanspreken als zij geen goed onderbouwd beleid heeft gericht op onderhoud en verbetering, of als zij dit beleid onvoldoende weet te realiseren. De conditiescores die ook in het genoemde artikel naar voren komen kunnen hierbij behulpzaam zijn. Door gebruik te maken van conditiescores kunnen woningcorporaties (en de Aw) de staat van hun woningen met elkaar vergelijken. Ook vormt de conditiemeting input voor het opstellen van de meerjarenonderhoudsplanning. Dit helpt zodoende om werkzaamheden te prioriteren.
Wanneer een individuele huurder klachten heeft over zijn of haar woning, kan de huurder hiervoor naar de Huurcommissie stappen. Tevens hebben gemeenten de taak om te handhaven op de kwaliteit van woningen als dat nodig is.
Herkent u het beeld dat er grote verschillen zitten tussen corporaties? Wat heeft u de afgelopen jaren gedaan om te zorgen dat corporaties met matige en slechte woningen die woningen aanpakken?
Zie antwoord vraag 2.
Was u ervan op de hoogte dat bijna de helft (49 procent) van alle woningen van corporatie Woonstad Rotterdam in categorie matig tot zeer slecht vallen? Was u ervan op de hoogte dat 44% van de woningen van Woningbedrijf Velsen en ProWonen matig tot zeer slecht is? Zo ja, wat heeft u gedaan?
Woonstad Rotterdam2 en ProWonen3 hebben inmiddels beide een bericht gepubliceerd waarin zij uiteenzetten dat de kwaliteit van hun bezit beter is dan blijkt uit de conditiescores die ze hebben aangeleverd.
Hoe heeft u uitvoering gegeven aan de aangenomen kamermoties Beckerman en Koerhuis over een aanpak voor schimmel- en vochtproblemen2 en over de aanpak van schimmel- en vochtproblematiek laten gelden in het hele land3? Deelt u de mening dat de uitvoering van deze moties nog onvoldoende is?
In mijn reactie op de aangenomen moties, Kamervragen en in debatten met uw Kamer heb ik aangegeven dat ik het volstrekt eens ben met de noodzaak om vocht- en schimmelproblemen aan te pakken. Het wegnemen en voorkomen hiervan vraagt om een brede aanpak die zich zowel richt op huiseigenaren en verhuurders, als op bewoners zelf. Die aanpak bestaat uit de volgende onderdelen:
Het aanpakken van vocht- en schimmelproblemen vraagt blijvend aandacht. In het WoON2021 zijn uitgebreide vragen opgenomen over vocht- en schimmel in woningen. De resultaten hiervan worden voor de zomer van 2022 gepubliceerd. Op basis hiervan kunnen wellicht nieuwe inzichten volgen die helpen bij de aanpak.
Bent u bereidt met een aanpak te komen om te zorgen dat alle huurders recht hebben op een huis van goede kwaliteit? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u doen?
Alle gebouweigenaren dienen aan de geldende bouwvoorschriften te voldoen. In artikel 204, tweede lid artikel en 206 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek is daarnaast geregeld dat de huurder recht heeft op huurgenot en dat de verhuurder op een verzoek van de huurder gebreken dient te verhelpen, tenzij dit redelijkerwijs niet van de verhuurder kan worden verwacht. Daarmee is gewaarborgd dat huurders recht hebben op een woning van goede kwaliteit.
Als een huurder van mening is dat een woning gebreken vertoont kan hij/zij zich tot de rechter of Huurcommissie richten. De Huurcommissie kan gelet op de aard van de gebreken tot de conclusie komen dat de huurder recht heeft op een verlaging van de huur tot het gebrek is verholpen. Vaak verhelpt de verhuurder het gebrek door deze financiële prikkel. Indien dit niet gebeurt, kan de huurder herstel vorderen bij de rechter of onder voorwaarden de gebreken zelf verhelpen en de kosten hiervan op de verhuurder verhalen.
Ook vanuit de gemeente wordt ingezet om de onderhoudssituatie van woningen te verbeteren. Zo kan de gemeente door middel van handhaving de verhuurder dwingen de onderhoudssituatie van huurwoningen te verbeteren. Middels het wetsvoorstel Goed verhuurderschap dat in voorbereiding is wil ik gemeenten meer mogelijkheden geven om op misstanden op de huurmarkt te handhaven. Daarmee krijgen gemeenten bijvoorbeeld meer grip op slechte onderhoudssituaties bij particuliere huurwoningen. Huurders hebben dus verschillende mogelijkheden om goed onderhoud af te dwingen.
Deelt u de mening dat huurders (te) weinig mogelijkheden hebben om achterstallig onderhoud van hun woning af te dwingen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u hieraan doen?
Zie antwoord vraag 6.
Hoe lang zijn momenteel de wachttijden voor de huurcommissie?
De gemiddelde wachttijden bij de Huurcommissie verschillen per soort geschil en wanneer deze zijn ingediend. Geschillen over achterstallig onderhoud vallen onder de zogeheten gebrekengeschillen. Voor de behandeling van deze soort geschillen gold over 2020 een gemiddelde wachttijd van circa 200 dagen. Voor gebrekengeschillen die in 2020 met een voorzitters- of commissieuitspraak zijn afgedaan gold een gemiddelde wachttijd van circa 239 dagen. Het is de verwachting dat deze wachttijden over 2021 lager zullen uitvallen. De definitieve wachttijden over dit jaar worden met het jaarverslag van de Huurcommissie gepubliceerd.
De Huurcommissie werkt er hard aan om de wachttijden voor alle zaaksoorten te verkorten, zodat huurders en verhuurders eerder duidelijkheid krijgen over hun geschil. Zoals ik uw Kamer eerder heb geïnformeerd,9 is het de verwachting dat de achterstanden van de Huurcommissie in 2021 kunnen worden teruggedrongen naar een reguliere werkvoorraad. Ik zal uw Kamer in het voorjaar van 2022 informeren over de resultaten van het actieplan «Aanpak achterstanden» in 2021.
Deelt u de mening dat het ondoenlijk is als al deze huurders met een matige of slechte woning zelf naar de huurcommissie moeten?
Een huurder en verhuurder die samen een contract aangaan, hebben wederzijdse rechten en plichten, onder andere met betrekking tot een goede onderhoudssituatie. Ik vind het logisch dat een huurder die last ondervindt van een slechte onderhoudssituatie hierover in eerste instantie in gesprek gaat met de verhuurder. Zo kunnen beide partijen de problemen onderling oplossen. Lukt het onderling oplossen van de problematiek niet, dan kan alsnog een onafhankelijke partij in het proces worden betrokken, zoals de Huurcommissie. Indien het probleem niet door de Huurcommissie kan worden opgelost, staat de weg naar de rechter open of kan de gemeente handhaven op de onderhoudssituatie.
Het is evenwel logisch dat het niet enkel aan individuele huurders kan worden gelaten om onderhoudsproblematiek aan de kaak te stellen. Daarom voer ik beleid om verhuurders te stimuleren voldoende aandacht te besteden aan goed onderhoud van hun woningen, zoals in mijn antwoorden op vragen 2, 3 en 5 heb toegelicht.
Ziet u mogelijkheden om de huur van mensen met een woning van matige of slechte kwaliteit automatisch te verlagen tot het moment dat de woning van voldoende kwaliteit is? Zo ja, op welke termijn kunt u dit doorvoeren? Zo nee, waarom niet?
De Huurcommissie kan per uitspraak de huur van woningen waar sprake is van een gebrek tijdelijk verlagen, tot de situatie is verholpen. Voor een dergelijke uitspraak moet de Huurcommissie per individuele zaak bekijken wat de relevante omstandigheden zijn. Een geautomatiseerde huurverlaging is op basis van het huidige wettelijke stelsel niet mogelijk.
Hoe staat u tegenover het voorstel om een «APK» (periodieke kwaliteitskeuring) voor huurwoningen in te voeren?
Ik ben geen voorstander van een verplichte algemene periodieke keuring voor huurwoningen. Dit zou een enorme operatie zijn en het zou ook leiden tot een heleboel keuringen van woningen waar helemaal geen problemen zijn. Ik zet daarom in op maatwerk. Voor heel specifieke veiligheidsrisico’s kan ik wel een gerichte onderzoeksplicht instellen, wat eerder gebeurd is voor bijvoorbeeld de constructieve veiligheid van galerijvloeren van oude galerijflats.
Voor corporaties is onderhoud de basis van hun activiteiten. Er wordt geïnvesteerd in regulier onderhoud, bij mutatie en bij reparatiewerkzaamheden. Evenals het renoveren en vernieuwen van verouderde sociale huurwoningen. De instandhoudingskosten, dat is de optelsom van de kosten voor onderhoud en investeringen in woningverbetering samen, zijn over de afgelopen vijf jaar gestegen. Uit de Aedes benchmark blijkt in de laatste vijf jaar sprake te zijn van een stijging van de instandhoudingskosten. Het gaat om een stijging van 4,8 miljard euro in 2015 naar 7,2 miljard euro in 2019. Medio november zullen de cijfers uit de Aedes benchmark over 2020 worden gepubliceerd.
Woningweigering door statushouders |
|
Gidi Markuszower (PVV), Geert Wilders (PVV), Alexander Kops (PVV) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichten «Asielgezin weigert «te kleine woning» met vier slaapkamers, mag uit azc Heerlen worden gezet» en «Tweede asielgezin bij rechter teruggefloten na weigeren van woning»?1 2
Ja.
Wat vindt u ervan dat statushouders woningen weigeren en denkt u niet dat Nederlandse woningzoekenden een gat in de lucht zouden springen met deze woningen?
Gemeenten en het COA zijn zich zeer bewust van de schaarste aan woningen in Nederland en vergunninghouders hebben dan ook een zeer beperkte mogelijkheid om een woning af te slaan en te wachten op een nieuw aanbod. Een onterechte weigering kan leiden tot ontzegging van de opvang bij het COA en uiteindelijk tot ontruiming. Ik zet mij middels verschillende beleidstrajecten in om het sociale woningaanbod te vergroten, om de wachtlijsten voor alle Nederlanders te verkorten. Zo heb ik met Aedes en de VNG de afspraak gemaakt dat er binnen twee jaar gestart wordt met de bouw van 150.000 betaalbare sociale huurwoningen en er 10.000 flexwoningen gerealiseerd worden. Het kabinet ondersteunt dit met kortingen en vrijstellingen op de Verhuurdersheffing.
Bent u ervan op de hoogte dat Nederlanders de «luxe» niet hebben om woningen te weigeren, maar jarenlang op de wachtlijst moeten staan voordat zij überhaupt een woning aangeboden krijgen?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe reageert u op de uitspraak van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA) dat «het slechts enkele keren per jaar voorkomt dat een statushouder een woning weigert» en deelt u de conclusie dat twee berichten van woningweigering in twee dagen tijd – door statushouders uit hetzélfde asielzoekerscentrum (azc) – toch wel veel is?
Het COA registreert het aantal woningweigeringen en handelt de woningweigeringprocedure af. Vraag 5 geeft antwoord op de vraag hoe vaak woningweigering voorkomt en hoe vaak een ontruimingsprocedure is gestart de afgelopen 8 jaar.
De weigering van een woning door deze gezinnen lijkt te berusten op een misverstand, waarbij de statushouders dachten dat ze uit meerdere woningen mochten kiezen. Dat het binnen één AZC tweemaal in twee dagen voorkomt, vind ik daarom niet onlogisch, aangezien bewoners elkaar ook beïnvloeden en informeren over hoe het stelsel volgens hen in elkaar zit.
Hoe vaak komt woningweigering door statushouders precies voor en kunt u hiervan een overzicht vanaf 2010 verstrekken met daarin in ieder geval: de reden(en) voor woningweigering, de beoordeling hiervan door het COA, wanneer en waarom deze beoordeling heeft geleid tot een gerechtelijke procedure en de uitkomsten en gevolgen hiervan?
Vanaf juli 2013 (start clientèle systeem bij COA) zijn 1.696 woningweigeringsprocedures gestart bij het COA. Dat zijn er gemiddeld 200 per jaar. Tussen 2016 en 2020 zijn gemiddeld ca. 23.000 vergunninghouders per jaar gehuisvest. Van het totale aantal woningweigeringen zijn er 98 terecht en 1.598 onterecht bevonden. Van de onterecht bevonden woningweigeringen heeft ruim 90% de woning alsnog geaccepteerd, dan wel zijn de statushouders zelf vertrokken, of stonden de statushouders administratief ingeschreven, waardoor geen ontruimingsprocedure gestart hoefde worden. Voor 137 onterechte woningweigeringen is een ontruimingsprocedure opgestart (zie antwoord 6 voor de woningweigeringsprocedure). De kleine groep terecht bevonden woningweigeraars is begeleid naar een nieuwe woning.
De reden van de weigering wordt niet geregistreerd. Het gaat doorgaans om:
Welke procedure volgt het COA bij de beoordeling van woningweigering en wie houdt hier toezicht op?
Op het moment dat een vergunninghouder bij het COA aangeeft een aangeboden woning te weigeren, voert het COA een zogenaamd woningweigeringsgesprek. In dit gesprek onderbouwt de vergunninghouder zijn redenen voor de woningweigering. Wanneer een vergunninghouder na dit gesprek, over de mogelijke gevolgen van onterechte woningweigering, volhoudt de woning te willen weigeren, dan wordt het verslag van dit gesprek voorgelegd aan de afdeling Juridische Zaken van het COA. De afdeling Juridische Zaken beoordeelt of de weigering terecht of niet terecht is. Indien de woningweigering als niet terecht wordt beoordeeld, krijgt de vergunninghouder nog 24 uur de tijd om op de woningweigering terug te komen. Na deze 24 uur eindigt het recht op opvang voor de vergunninghouder. Daarna start het COA een zogenaamde ontruimingsprocedure.
Doel van het woningweigeringsgesprek en de woningweigeringprocedure is om de vergunninghouder te informeren over de gevolgen van een woningweigering, om vast te stellen of COA de plaatsingsprocedure correct heeft laten verlopen en om te controleren of aan de eigen plaatsingscriteria is voldaan. Veruit de meeste vergunninghouders kiezen tijdens de procedure er alsnog voor om de woonruimte te accepteren.
Het gaat bij een beoordeling van de weigering vrijwel nooit over de woonruimte zelf, want die voldoet in de regel aan algemene normen rondom passendheid en betaalbaarheid. Bovendien gaat het COA niet over de aanbieding van de woning, dat is de gemeente/verhuurder. Het COA is zich zeer bewust van het feit dat woonruimte een schaars goed is, waarmee niet lichtzinnig mag worden omgegaan. Om deze reden wordt de stringente weigeringsprocedure gevolgd en, als men volhardt in een onterechte weigering, ontruiming.
Deelt u de mening dat klagende statushouders beter kunnen gaan klagen in het land van herkomst en deelt u dan ook de conclusie dat deze statushouders niet alleen uit het azc moeten worden gezet, maar ook en vooral het land uit?
Nee, ik deel deze mening en conclusie niet. Het kabinet kiest ervoor, en is daar ingevolge internationale en Europese wet- en regelgeving ook toe gehouden, om asielbescherming te bieden aan hen die daar recht op hebben. Terugkeer is voor hen niet aan de orde.
Studentenhuisvesting |
|
Lisa Westerveld (GL), Laura Bromet (GL) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Horrorscenario wordt werkelijkheid: «Buitenlandse studenten slapen in bushokjes»»?1
Ja.
Bent u het met GroenLinks eens dat het onacceptabel is dat internationale studenten noodgedwongen in bushokjes de nacht moeten doorbrengen, omdat er onvoldoende studentenwoningen beschikbaar zijn?
Iedereen in Nederland heeft recht op een dak boven het hoofd. Ook internationale studenten. Situaties waarin zij geen onderdak hebben moeten inderdaad voorkomen worden. Ik vind het daarom belangrijk dat studiesteden noodopvang regelen, zie hiervoor ook het antwoord op vraag 3. Wat betreft het genoemde voorbeeld in het bericht heeft de gemeente Groningen laten weten dat de georganiseerde piekopvang wel druk was, maar nog niet helemaal uitgeput.
Bent u in contact met initiatieven zoalsShelter Our Students om hen (financieel) te ondersteunen in hun werk? Zo nee, waarom niet?
Het is een lokale verantwoordelijkheid om te zorgen voor voldoende huisvesting. Nagenoeg alle studiesteden houden rekening met een piekvraag in september en nemen maatregelen om dit op te vangen. Zo wordt in Groningen tijdelijke opvang voor 150 bedden gerealiseerd, worden in Maastricht hotels en hostels benaderd voor extra plekken en plaatst Tilburg aankomende periode 150 tijdelijke woningen. Ook bieden enkele universiteiten ondersteuning aan internationale studenten om huisvesting te vinden.
Bent u in gesprek met hoteleigenaren en hostels om voor deze kwetsbare groep tijdelijk, urgente opvang te regelen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het dat de gemeente Groningen 25 euro per nacht vraagt voor de noodopvang? Zo ja, is het mogelijk om de kosten voor deze opvang tijdelijk op te schorten? Kunt u de gemeente hierin tegemoetkomen? Zo nee, waarom niet?
De prijzen voor piekopvang is een lokale aangelegenheid. Er worden verschillende prijzen gehanteerd, een kamer voor twee personen kost een student € 11,50 en op een grote slaapzaal is de eigen bijdrage € 6. De werkelijke kosten voor de gemeente en onderwijsinstellingen voor een bed liggen op € 20, dat wordt slechts deels goedgemaakt door de eigen bijdrage van studenten.
Er wordt actief opgeroepen om studenten (tijdelijk) in huis te nemen; is het mogelijk om een uitzondering te maken zodat huurders en mensen met een uitkering niet in problemen te komen met bijvoorbeeld huursubsidie of de kostendelersnorm?
Voor wat betreft de kostendelersnorm tellen niet alle huisgenoten hiervoor mee. Studenten die een opleiding volgen die recht kan geven op studiefinanciering of tegemoetkoming studiekosten (WTOS) en studenten die een Beroeps Begeleidende Leerweg volgen (BBL-studenten) zijn uitgezonderd. Ook tellen kamerhuurders bij een schriftelijke huurovereenkomst en tegen een commerciële prijs niet mee als kostendeler. De huuropbrengst heeft voor de verhuurder met een bijstandsuitkering gevolgen voor de hoogte van de uitkeringsnorm.
Voor de huurtoeslag wordt studiefinanciering niet meegeteld als inkomen en heeft dit dus geen effect op de hoogte van de toeslag. Als de inwonende student echter daarnaast nog een inkomen heeft kan dit wel meetellen. Het is in dat geval ook niet onlogisch dat de student bijdraagt aan de woonlasten. Dat kan op twee manieren. Voor tijdelijke situaties kan de huurtoeslagontvanger zelf afspraken maken met de student over een bijdrage in de huurlasten om te zorgen dat ze er financieel niet op achteruit gaan. Als de huurtoeslagontvangers structureel een student in huis wil nemen is het mogelijk om een kamer te onderverhuren. Dit moet dan officieel worden vastgelegd in een huurovereenkomst en de onderhuurder moet op het adres worden ingeschreven. Zodra de onderhuurder op het adres inschreven staat, moet de onderhuur telefonisch aan de Belastingdienst worden doorgegeven. Die bepaalt dan aan de hand van de huurovereenkomst en bankafschriften waaruit blijkt dat er huur wordt betaald of er sprake is van onderhuur. De inwonende student en diens inkomen tellen dan niet meer mee in de huurtoeslagberekening. De betaalde huur heeft meestal geen gevolg voor de aangifte inkomstenbelasting (kamerverhuurvrijstelling).
Vindt u het, tegen deze achtergrond, nog verantwoord om te stellen dat het aan een volgend kabinet is om de inzet inzake studentenhuisvesting te versterken?2 Wat hebben studenten die op dit moment geen huisvesting hebben aan dit voornemen?
De afgelopen jaren hebben we stappen gezet met het actieplan en met de regeling voor aandachtsgroepen. Zoals ik in de brief aan uw kamer hierover aangeef leken we vorig jaar het tekort voorzichtig in te lopen. Het beeld van dit jaar met de nieuwe ramingen is echter anders. Het is duidelijk dat er meer nodig is. Zoals ik in het Commissiedebat van 16 september jl. heb aangegeven blijf ik niet stil blijf zitten in afwachting van een nieuw kabinet maar ga ik met alle stakeholders op dit terrein in het Landelijk Platform Studentenhuisvesting spreken over een actualisatie van het Actieplan. Het Landelijk Actieplan Studentenhuisvesting is een gezamenlijk actieplan van het Ministerie van BZK, het Ministerie van OCW, studentenhuisvesters, onderwijsinstellingen, gemeenten en studenten. Tegelijkertijd zullen de huidige middelen vanuit het Rijk niet voldoende zijn, voor meer structurele oplossingen is dan ook een nieuw kabinet aan zet.
Wat heeft u sinds uw aantreden per studiejaar ondernomen om het tekort aan studentenwoningen op te lossen? Kunt u daarbij ook aangeven welke doelen u heeft gesteld en of deze doelen behaald zijn?
Zie antwoord vraag 7.
Hoe worden internationale studenten geïnformeerd over de huisvestingssituatie in de stad waarin ze gaan studeren? Zijn onderwijsinstellingen verplicht aankomende internationale studenten te informeren over de woningnood onder studenten? Zo nee, waarom niet?
Gemeenten, woningcorporaties en hoger onderwijsinstellingen verzorgen de informatievoorziening over studentenhuisvesting. De onderwijsinstellingen verwijzen hier vaak naar op hun websites. Dit is ook in lijn met het Actieplan Studentenhuisvesting 2018–2021. Ook bieden enkele universiteiten ondersteuning aan internationale studenten om huisvesting te vinden. Sommige instellingen geven aan dat zij internationale studenten waarschuwen om pas af te reizen zodra hun huisvesting geregeld is. Voorkomen moet worden dat er studenten hierheen gehaald worden, waar geen plaats voor is.
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap overlegt zeer geregeld met de verenigingen van universiteiten en hogescholen (VSNU en VH) over de verwachte instroom aan internationale studenten. Ook is met universiteiten gesproken over de voorlichtings- en wervingsactiviteiten voor internationale studenten: in de meeste gevallen is die voorlichting erop gericht om te waarschuwen voor grenzen aan de capaciteit, zowel bij de studie als voor wat betreft huisvesting. Desondanks komen internationale studenten toch naar Nederland. Hoger onderwijsinstellingen werken, zoals afgesproken in het Actieplan Studentenhuisvesting 2018–2021, reeds enkele jaren nauw samen met gemeenten en woningcorporaties rondom studentenhuisvesting, ook voor het huisvesten van internationale studenten.
Kunt u deze vragen binnen vijf dagen beantwoorden gezien de urgentie van de situatie? Zo nee, waarom niet?
Dit is helaas niet gelukt. Het is vooral een lokale verantwoordelijkheid om noodsituaties te voorkomen, daarover vindt contact plaats.
Het bericht ’Radar Checkt! Woonstichting De Key gooit studenten op straat’. |
|
Daniel Koerhuis (VVD) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Kent u de uitzending van «Radar Checkt! Woonstichting De Key gooit studenten op straat»?1
Ja.
Herkent u de signalen dat Woonstichting De Key aan de studenten uit het complex aan de Bergwijkdreef in Diemen niet de wettelijke verhuiskostenvergoeding heeft gegeven?
Om in aanmerking te komen voor de minimumverhuiskostenvergoeding voor zelfstandige woningen moet voldaan worden aan de volgende voorwaarden:
Indien aan alle drie hierboven genoemde vereisten is voldaan bij renovatie- of sloop van zelfstandige woningen, dan heeft de huurder van een zelfstandige woning in principe recht op de minimumbijdrage van € 6.334 (prijspeil 2021). Dat is een forfaitair bedrag waarvan de rechter niet kan afwijken, tenzij die minimumbijdrage naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn. Daarvan kan volgens rechtspraak sprake zijn als de huurder een gemeubileerde woning huurt of als de huurder slechts aanmerkelijk lagere kosten heeft hoeven maken dan dat forfaitaire bedrag.
Huurders van onzelfstandige woningen (kamers) kunnen in principe geen aanspraak maken op de minimum verhuiskostenvergoeding van € 6.334,- (prijspeil 2021). Die minimumvergoeding geldt niet voor huurders van kamers, omdat de wetgever onderkent dat zij gemiddeld veel lagere verhuiskosten hebben. De minimumverhuiskostenvergoeding van € 6.334,- is bedoeld om de gemiddelde huurder (een gezin) van een zelfstandige woonruimte tegemoet te komen als hij (tijdelijk) moet verhuizen door een renovatie of door huurbeëindiging wegens sloop.
Ik heb contact gehad met Woonstichting De Key en zij heeft mij desgevraagd nader geïnformeerd over de woningen op de Bergwijkdreef. De Key geeft aan dat de containerwoningen op de Bergwijkdreef studentenwoningen zijn op een tijdelijke locatie in Diemen. Ze zijn daar naar zeggen van De Key in 2008, in eerste instantie voor 10 jaar, geplaatst in afwachting van permanente nieuwbouw. De Key stelt dat de oorspronkelijke datum voor het einde van hun tijdelijke huurcontract in het najaar van 2022 was bepaald. De Key heeft naar eigen zeggen de studenten gevraagd om iets eerder dan gepland uit hun tijdelijke studentenwoning te verhuizen en daarom de studenten voorrang geboden bij het vinden van een vervangende studentenwoning en een financiële tegemoetkoming van € 2.000. De Key geeft aan dat zij bij het vaststellen van de hoogte van deze tegemoetkoming rekening heeft gehouden met de reële verhuiskosten bij verhuizing uit/naar een studentenwoning en compensatie voor het ongemak van de vervroegde verhuizing. De studentenwoningen in Diemen zijn volgens De Key een vorm van flexwonen en studenten houden daarom volgens De Key vanaf het begin af aan rekening met het vertrek, zowel door hun campuscontract als wel door de tijdelijke locatie. De containerwoningen zijn zelfstandige woningen (woningen met de wezenlijke voorzieningen van keuken, toilet en badruimte achter de eigen voordeur), maar laten zich volgens De Key wat betreft aard en inrichting veel beter vergelijken met onzelfstandige woningen (kamers).
De Key voert aan dat de rechtspraak inmiddels meerdere malen heeft beslist dat huurders van zelfstandige woningen in vergelijkbare situaties als op de Bergwijkdreef in Diemen géén aanspraak kunnen maken op een tegemoetkoming in de verhuiskosten, of een tegemoetkoming kunnen krijgen die aanmerkelijk lager is dan de minimumvergoeding maar wel tegemoetkomt aan de gemaakte verhuiskosten van de huurder.
Herkent u de signalen dat Woonstichting De Key aan de studenten uit het complex aan de Wenkebachweg in Amsterdam, aan de Heemstedestraat in Amsterdam en in de Columbusbuurt in Amsterdam niet of te laat de wettelijke verhuiskostenvergoeding heeft gegeven?
Het oordeel of huurders ten onrechte niet de wettelijke verhuiskostenvergoeding hebben ontvangen is aan de rechter. Wel kan ik u informeren over wat De Key mij desgevraagd over deze wooncomplexen heeft toegelicht.
De Key geeft aan dat de containerwoningen aan de Wenckebachweg eind 2019 zijn verwijderd. De woonunits stonden daar volgens De Key ruim 14 jaar en zouden eigenlijk al na 10 jaar worden verwijderd (in 2015) in verband met nieuwbouw. De Key stelt dat in het voorjaar van 2019 aan de huurders van dit complex gemeld is dat de tijdelijke containers aan de Wenckebachweg dat jaar nu echt verplaatst moesten worden na een melding van de gemeente Amsterdam dat de grondhuur voor dit tijdelijke complex per 31 oktober 2019 zou stoppen. De Key had de grond naar eigen zeggen niet in bezit en mocht de grond slechts tijdelijk huren van de gemeente.
Voor de tijdelijke containerwoningen aan de Wenckebachweg waren er volgens De Key campuscontracten en contracten op grond van de Leegstandswet gesloten. Wanneer de student nog voldeed aan de voorwaarden van het campuscontract (een geldig bewijs van inschrijving van een erkende onderwijsinstelling), dan bood De Key een vervangende woonruimte aan. Huurders die huren op grond van de Leegstandswet hebben geen recht op een verhuiskostenvergoeding. Bij opzegging van een campuscontract wegens sloop (of in dit geval verwijdering van de woning) kan de rechter eventueel een verhuiskostenvergoeding toewijzen. De Key is echter van mening dat die vergoeding hier niet op zijn plaats zou zijn. Huurders wisten naar zeggen van De Key immers dat ze gingen wonen in een tijdelijk project (dat stond volgens De Key ook in hun huurcontracten vermeld) dat op termijn verplaatst zou worden. Bovendien stelt De Key dat niet aan de wettelijke vereisten voor een verhuiskostenvergoeding is voldaan omdat de tijdelijke woningen niet gesloopt werden; wel zijn de woningen van de locatie verwijderd.
Aan de Heemstedestraat heeft De Key naar eigen zeggen een onderhoudsproject gedaan in bewoonde staat. Bewoners hoefden hiervoor volgens De Key niet (tijdelijk) te verhuizen en er was dus geen sprake van een verhuiskostenvergoeding. In de Columbusbuurt heeft De Key naar eigen zeggen eveneens een onderhoudsproject gedaan in bewoonde staat. Ook hier hoefden de bewoners hiervoor volgens De Key niet (tijdelijk) te verhuizen en er was dus geen sprake van een verhuiskostenvergoeding.
Deelt u de mening dat een corporatie zich aan de wettelijke verhuiskostenvergoeding van 6.334 euro moet houden?2
Ja, voor huurders van zelfstandige woningen, woonwagens of standplaatsen, indien renovatiewerkzaamheden of sloop een (tijdelijke) verhuizing noodzakelijk maken. In sommige gevallen kan die minimumbijdrage in de verhuis- en herinrichtingskosten naar de maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zijn; dat oordeel is aan de rechter.
Bent u bereid om met Woonstichting De Key in gesprek te gaan om ervoor te zorgen dat de corporatie aan de betreffende studenten wel de wettelijke verhuisvergoeding gaat geven en zich in de toekomst aan de wettelijke verhuiskostenvergoeding gaat houden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid om hier de Kamer over te informeren?
Ik heb contact gehad met Woonstichting De Key en bij dezen informeer ik ook uw Kamer hierover. Zie ook de beantwoording van de vragen 2 en 3. Het is echter niet aan mij maar aan de rechter om te beoordelen of er in individuele gevallen sprake is van voldoende verhuiskostenvergoeding.
Heeft u signalen gekregen dat andere corporaties zich ook niet aan de wettelijke verhuiskostenvergoeding houden? Zo ja, wilt u hiervan een overzicht geven?
Ik heb op dit moment geen signalen gekregen over andere corporaties dat zij zich niet aan de wettelijke minimumverhuiskostenvergoeding houden.
Bent u bereid om met Aedes in gesprek te gaan om ervoor te zorgen dat andere corporaties zich in de toekomst ook aan de wettelijke verhuiskostenvergoeding gaan houden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid om hier de Kamer over te informeren?
Zie antwoord vraag 6.
Het oplopende tekort aan studentenwoningen |
|
Laura Bromet (GL), Henk Nijboer (PvdA) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() ![]() |
Wat vindt u van het feit dat er actueel 22.000 studentenwoningen tekort zijn en dat de komende jaren dat tekort niet zal worden opgelost?
Zoals ik in mijn brief aan Uw Kamer heb aangegeven, is de afgelopen jaren stevig ingezet op meer woonruimte voor studenten om de tekorten terug te dringen. De verwachting is dat er in de periode tot en met 2025 ongeveer 21.500 extra wooneenheden bij komen in de grootste studiesteden. Vorig jaar heb ik aangegeven dat we het tekort aan woonruimte voor studenten iets aan het inlopen waren. Dit jaar zien we dat de instroom van studenten naar alle waarschijnlijkheid de komende jaren hoger uitkomt dan eerder is ingeschat. De eerste ramingen laten een forse toename zien in het aantal inschrijvingen, zowel van Nederlandse als van internationale studenten. Dit betekent dat we meer moeten doen om het tekort in te lopen. Zoals ik in het Commissiedebat van 16 september jl. heb aangegeven ga ik met de partijen in gesprek om het Landelijk Actieplan Studentenhuisvesting te actualiseren en de ambitie te vergroten. Het Landelijk Actieplan Studentenhuisvesting is een gezamenlijk actieplan van het Ministerie van BZK, het Ministerie van OCW, studentenhuisvesters, onderwijsinstellingen, gemeenten en studenten.
Deelt u de mening dat de 50 miljoen euro die beschikbaar is voor alle aandachtsgroepen veel te weinig is om het grote tekort aan studentenhuisvesting op te lossen? Zo nee, waarom niet?
Vorig jaar en dit jaar is er 50 miljoen beschikbaar gesteld voor extra huisvesting voor aandachtsgroepen. De beschikbare middelen in de regeling die binnenkort opengaat1 zijn beperkt en worden ingezet voor verschillende doelgroepen die ieder te maken hebben met vaak nijpende huisvestingsproblematiek. We lossen het woningtekort voor deze groepen hiermee niet op, maar kunnen met deze regeling naar verwachting toch 10.000 betaalbare woonruimtes helpen realiseren.
Vindt u het acceptabel dat onder meer door het enorme tekort aan studentenwoningen veel studenten meer dan de helft van hun inkomen besteden aan huur? Zo nee, waarom bent u niet bereid om meer actie te ondernemen om het tekort op te lossen?
De betaalbaarheid van wonen staat voor verschillende groepen onder druk, waaronder studenten. Ik deel de mening dat het niet goed is als studenten teveel betalen voor een woning. Daarom is er de afgelopen jaren ook een campagne geweest in zowel het Nederlands als Engels om studenten te wijzen op hun rechten en de weg naar de Huurcommissie. Daarnaast heb ik me de afgelopen jaren sterk ingezet om de bouw van woningen te vergroten en woningen meer betaalbaar te maken door onder andere diverse maatregelen om de stijging van huurprijzen te beperken. Dit jaar zijn de huren van studentenkamers bevroren naar aanleiding van de motie Beckerman c.s. (Kamerstuk 35 488, nr. 13).2
Kunt u aangeven waarom u in uw brief over studentenhuisvesting van 7 september jl.1 aangeeft dat het aan een nieuw kabinet is om de inzet te versterken in plaats van nu al meer actie te ondernemen om het tekort op te lossen? Vindt u dit uit te leggen aan al die studenten die nu noodgedwongen flinke afstanden moeten reizen of op een luchtbed moeten slapen? Zo nee, waarom neemt u dan niet meer initiatief om extra studentenwoningen te bouwen?
De afgelopen jaren hebben we stappen gezet met het actieplan en met de regeling voor aandachtsgroepen. Zoals ik in de brief aan uw Kamer aangeef leken we vorig jaar het tekort voorzichtig in te lopen. Het beeld van dit jaar met de nieuwe ramingen is echter anders. Het is duidelijk dat er meer nodig is. Zoals ik ook bij het antwoord op vraag 1 heb aangegeven heb ik in het Commissiedebat van 16 september jl. aangegeven dat ik niet stil blijf zitten in afwachting van een nieuw kabinet maar met alle stakeholders op dit terrein in het Landelijk Platform Studentenhuisvesting ga spreken over een actualisatie van het Actieplan. Tegelijkertijd heb ik bij het antwoord op vraag 2 ook aangegeven dat de huidige middelen vanuit het Rijk niet voldoende zullen zijn, voor meer structurele oplossingen is dan ook een nieuw kabinet aan zet.
Waarom vindt u het acceptabel dat het tot tenminste 2028 duurt voordat een oplossing überhaupt in zicht komt? Studenten moeten toch ook op een fatsoenlijk dak boven het hoofd kunnen rekenen?
Binnen het kader van het Landelijk Actieplan Studentenhuisvesting worden er afspraken gemaakt op lokaal niveau om studentenwoningen te bouwen. Doel van het actieplan is te zorgen dat vraag en aanbod beter met elkaar in evenwicht komen. Zo zijn er in 2019 bijna 8.000 nieuwe woningen gerealiseerd. Het kabinet roept lokale partijen op om afspraken te maken over het bijbouwen van extra studentenwoningen en daarmee niet te wachten. Bouwen kost tijd, waardoor het inlopen van het tekort ook tijd kost. Ik deel dat het tempo omhoog moet zodat we stap voor stap het tekort inlopen. Tegelijkertijd is er ook meer aandacht nodig voor het opvangen van de piekvraag in september en communicatie richting studenten om toestanden zoals we dat dit jaar bij aanvang van het studiejaar weer zien in de toekomst zoveel als mogelijk te voorkomen.
Deelt u de mening dat er een aparte regeling moet komen voor studentenhuisvesters, vergelijkbaar met het volkshuisvestingsfonds, zodat zij op korte termijn meer studentenwoningen kunnen bouwen? Staat u open voor een dergelijke regeling? Zo nee, waarom niet?
In het antwoord op vraag 2 heb ik aangegeven dat de huidige middelen voor meer huisvesting van aandachtsgroepen niet voldoende zijn. Ik vind het echter niet wenselijk om voor verschillende aandachtsgroepen aparte regelingen in te richten. Afgelopen juli heeft commissie Ter Haar een advies uitgebracht over de huisvesting van kwetsbare groepen. Dit rapport geeft aan dat een integrale benadering van het vraagstuk noodzakelijk is om verdringing en onderlinge concurrentie te voorkomen. Met het Landelijk Actieplan Studentenhuisvesting hebben de partijen en ik gezamenlijk ingezet op het versterken van het lokale overleg tussen gemeenten, studentenhuisvesters, studenten en onderwijsinstellingen. Mijn conclusie is dat er hierdoor meer werk is gemaakt van studentenhuisvesting doordat lokale partners elkaar beter hebben kunnen vinden.
De enorme woningnood van internationale studenten |
|
Caroline van der Plas (BBB) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met de acute woningnood onder (internationale) studenten in verschillende studentensteden?1
Ja, met het huidige woningtekort is het vaak lastig om een passende woning te vinden. Vooral kwetsbare groepen en starters op de woningmarkt hebben het moeilijk.
Bent u bekend met de verhalen dat studenten in bushokjes moeten slapen bij gebrek aan studentenkamers en noodopvang?2
Ja. Aan het begin van het studiejaar is jaarlijks sprake van een piekvraag naar huisvesting. Dit jaar is er een grotere piekvraag: ook doordat veel tweedejaars voor het eerst op kamers gaan door Covid-19, en doordat internationale studenten die hun eerste jaar aan een Nederlandse opleiding vanuit het buitenland deden.
Erkent u dat er een enorm kamertekort is voor studenten?
Ja. Zoals aangegeven in mijn brief aan Uw Kamer worden er binnen het kader van het Landelijk Actieplan Studentenhuisvesting afspraken gemaakt op lokaal niveau om studentenwoningen te bouwen. Het Landelijk Actieplan Studentenhuisvesting is een gezamenlijk actieplan van het Ministerie van BZK, het Ministerie van OCW, studentenhuisvesters, onderwijsinstellingen, gemeenten en studenten. Doel van het actieplan is te zorgen dat vraag en aanbod beter met elkaar in evenwicht komen. Zo zijn er bijvoorbeeld in 2019 8.000 studentenwoningen bijgebouwd. Het kabinet roept lokale partijen op om afspraken te maken over het bijbouwen van extra studentenwoningen en daarmee niet te wachten. Bouwen kost tijd, waardoor het inlopen van het tekort ook tijd kost.
Erkent u dat er te weinig noodopvang is gebouwd om de toestroom aan (internationale) studenten op te vangen?
Het is de verantwoordelijkheid van gemeenten om op lokaal niveau te zorgen voor voldoende huisvesting. Het is aan hen om met studentenhuisvesters en universiteiten hierover in overleg te treden, zoals afgesproken in het Actieplan Studentenhuisvesting 2018–2021. Nagenoeg alle studiesteden houden rekening met een piekvraag in september en nemen maatregelen om dit op te vangen. Zo wordt in Groningen tijdelijke opvang voor 150 bedden gerealiseerd, worden in Maastricht hotels en hostels benaderd voor extra plekken en plaatst Tilburg aankomende periode 150 tijdelijke woningen. Ook bieden enkele universiteiten ondersteuning aan internationale studenten om huisvesting te vinden. Sommige instellingen geven aan dat zij internationale studenten waarschuwen om pas af te reizen zodra hun huisvesting geregeld is. Voorkomen moet worden dat er studenten hierheen gehaald worden, waar geen plaats voor is.
Bent u bereid om op korte termijn meer noodopvanglocaties in te richten zodat studenten niet meer op straat hoeven te slapen?
Zie antwoord vraag 4.
Welke maatregelen gaat u treffen te voorkomen dat nog meer studenten in de toekomst op straat terecht komen?
Het is belangrijk dat in de studiesteden beter rekening wordt gehouden met de piekvraag in september, dat we geen studenten hierheen halen waar geen plaats voor is en dat we de ambitie voor het realiseren van huisvesting voor studenten vergroten. Zoals ik in het Commissiedebat van 16 september jl. heb aangegeven ga ik met alle stakeholders op dit terrein in het Landelijk Platform Studentenhuisvesting spreken over een actualisatie van het Actieplan.
Bent u bereid internationale studenten beter en tijdiger voor te lichten over mogelijke kamertekorten zodat zij hun aanmeldingen kunnen heroverwegen?
Voorlichting van internationale studenten, o.a. over huisvesting, wordt door de instellingen zelf gedaan, zoals afgesproken met het Actieplan studentenhuisvesting 2018–2021. De Minister van OCW en ik overleggen zeer geregeld met de verenigingen van universiteiten en hogescholen (VSNU en VH) over de verwachte instroom aan internationale studenten.
Ook is met universiteiten gesproken over de voorlichtingsactiviteiten voor internationale studenten: in de meeste gevallen is die voorlichting er juist op gericht om te waarschuwen voor grenzen aan de capaciteit, zowel bij de studie als voor wat betreft huisvesting. De Minister van OCW en ik zullen nogmaals in gesprek te gaan met de VSNU en de VH over de voorlichting aan internationale studenten voor wat betreft huisvesting om te kijken in hoeverre hierin verbetering mogelijk is.
Het bericht dat provincie Noord-Holland een ultimatum stelt aan de gemeente Castricum om huisvesting voor statushouders te regelen. |
|
Daniel Koerhuis (VVD) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Provincie stelt Castricum ultimatum: huisvesting statushouders moet geregeld»?1
Ja, dat bericht is mij bekend.
Is het waar dat veel gebied rondom Castricum is aangewezen als BPL-landschap (Bijzonder Provinciaal Landschap)? Hoe kan deze gemeente dan toch uitbreiden en zo het woningtekort tegen gaan? Wat is de stand van zaken van deze problematiek rondom Schagen2, Wijdemeren3, Landsmeer4 en Alkmaar5?
Deelt u de mening dat de provincie Noord-Holland eerst de rem eraf moet halen voor de bouw van woningen, voordat de provincie Noord-Holland een ultimatum stelt voor een besluit tot indeplaatsstelling voor een gemeente? Zo nee, waarom niet?
Er is geen sprake van een rem op de bouw van woningen. Er is immers voldoende plancapaciteit om in de woningbehoefte te voorzien, zoals ik hiervoor antwoordde. Het is aan de provincie in haar wettelijke rol als toezichthouder om te beoordelen of indeplaatsstelling aan de orde is, wanneer een gemeente geen of te beperkt invulling geeft aan de wettelijke taakstelling. Daarvoor maakt de provincie gebruik van de bestuurlijke interventieladder voor indeplaatsstelling.
Deze ladder bestaat uit 6 fasen: van signaleren tot en met het definitief toepassen van het instrument indeplaatsstelling bij taakverwaarlozing. Indien de taakstelling door een gemeente niet wordt gehaald, voert de provincie ambtelijke gesprekken met gemeenten met een achterstand. Bestuurlijke gesprekken volgen wanneer de situatie niet verbetert. Aan de gemeenten wordt bij deze stappen een periode gegund om verbetering te tonen. Dit is maatwerk. Bij het uitblijven van het gewenste resultaat gaat de provincie over tot een vooraankondiging van verdere interventie.
Heeft de provincie Noord-Holland ook een ultimatum gesteld voor een besluit tot indeplaatsstelling voor andere gemeenten? Zo ja, welke gemeenten? Lopen deze gemeenten achter op de taakstelling voor de huisvesting van statushouders? Zo ja, kunt u hiervan een overzicht geven?
De gemeente Castricum is na de gemeente Amsterdam (2020) de tweede gemeente in de toezichtshistorie van de provincie Noord-Holland op de taakstelling voor de huisvesting van vergunninghouders die een vooraankondiging indeplaatsstelling (stap 4 op de escalatieladder) heeft ontvangen. Er zijn tot dusver geen andere gemeenten in Noord-Holland die eenzelfde ultimatum gesteld hebben gekregen.
Wat is uw antwoord geweest op de oproep van de provincie Noord-Holland tot een overleg tussen de provincie Noord-Holland en het kabinet over de opgave voor de huisvesting van statushouders? Als dit overleg al heeft plaatsgevonden, wat is er uit dat overleg gekomen? Als dit overleg nog niet is geweest, wanneer staat dat overleg gepland?6
Op 24 augustus heb ik mede namens de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid per brief aan alle Commissarissen van de Koning, colleges van gedeputeerde staten en colleges van burgemeester en Wethouders benadrukt dat het van groot belang is dat we deze opgave schouder aan schouder (Rijk, provincie, gemeente en het COA) aanpakken. In het proces wat naar aanleiding van deze brief op gang is gekomen zetten zowel de gemeenten en provincies zelf, als BZK, het RVB en het COA zich ten volste in om locaties in kaart te brengen die op korte termijn beschikbaar zouden kunnen zijn voor (tijdelijke) huisvesting van statushouders. BZK ondersteunt dit proces ook financieel; er is 15 miljoen euro beschikbaar gemaakt om een aantal kansrijke projecten dit jaar nog van de grond te krijgen. Uw Kamer wordt per brief geïnformeerd over de voortgang van deze samenwerking.
Herkent u de signalen vanuit Castricum dat de oplevering van woningen vertraging oploopt doordat Liander elektriciteitsaansluitingen niet op tijd kan aanleggen? Wat is de stand van zaken van deze problematiek rondom Heiloo? Als uw overleg met Liander al is geweest, wat is er uit dat overleg gekomen? Als uw overleg met Liander nog niet is geweest, wanneer staat dat overleg gepland?7
Ja, die signalen herken ik. Mijn ministerie heeft overleg gevoerd met Liander, waarbij ook deze signalen zijn besproken. Liander kampt, net als vele andere netbeheerders in Nederland, met capaciteitsproblemen. Voor de flexwoningen aan de Puikman in Heiloo is een grootverbruikaansluiting vereist, waarvoor een nieuwe directe verbinding met het elektriciteitsstation moet worden gelegd. Liander heeft aangegeven in maart 2022 de grootverbruikaansluiting gereed te kunnen hebben, aangezien de aannemer die de nieuwe kabelverbinding zal leggen vanaf januari beschikbaar is. Om de woningen toch eerder in gebruik te kunnen nemen heeft beheerder Flexwonen NH eind augustus een reguliere (kleinverbruik) aanvraag gedaan bij Liander. Die kan het complex gedeeltelijk van elektriciteit voorzien, aangevuld met een aggregaat kan er dan toch gewoond worden totdat de grootverbruikaansluiting gereed is.
Herkent u de signalen vanuit Castricum dat oplevering van (flex)woningen vertraging oplevert doordat de BAG-wet een gemeente niet toestaat om snel huisnummers toe te wijzen? Zo ja, bent u bereid hiervoor de wet aan te passen? Zo nee waarom niet?
Ja, ik herken de signalen dat de periode tussen de afgifte van de omgevingsvergunning – wat tevens het moment is er een huisnummerbesluit wordt genomen door de gemeente (volgens de BAG-wet) – en de opleverdatum van een woning vaak relatief kort is. Als gevolg hiervan kan het voorkomen dat nutspartijen woningen nog niet hebben kunnen aansluiten op bijvoorbeeld het elektriciteitsnetwerk op het moment dat een woning in principe betrokken kan worden. Om deze reden start BZK in samenwerking met andere overheidslagen en o.a. WoningBouwers en Neprom binnenkort een nieuw programma gericht op het versnellen van processen en procedures rondom woningbouwprojecten, als onderdeel van de Actieagenda Wonen, een initiatief van Aedes. Conceptuele (flex-) bouw leidt niet alleen tot versnelling van het bouwproces, maar heeft ook invloed op de huidige processen en fases van gebiedsontwikkeling; door grotere voorspelbaarheid bij industriële bouw is versnelling van vergunningverlening en uitvoering mogelijk. Het programma «Versnellen woningbouw» start met het inzichtelijk maken van de verschillende procedures van omgevingsgerechtelijke besluiten, en onderzoeksbureau Stec zal o.a. knelpunten bij deze procedures verder in kaart brengen. In een volgende fase zal worden beoordeeld welke mogelijkheden er zijn om knelpunten te beperken of op te lossen, zoals bijvoorbeeld het verkorten van wettelijke termijnen.
Wat vindt u van het ultimatum dat de provincie Noord-Holland stelt aan de gemeente Castricum? Deelt u de mening dat er een landelijke pilot voor de huisvesting van statushouders in Castricum loopt en dat we daarvan willen leren? Deelt u de mening dat een landelijke pilot vertraging kan oplopen, aangezien we ervan willen leren?
Dat de gemeente Castricum meedoet aan de pilot flexwonen die ik in 2018 gestart ben staat los van haar verplichting om aan de taakstelling te voldoen. Wanneer een gemeente op plaats 4 op de interventieladder staat betekent dit dat er al meerdere bestuurlijke en/of ambtelijke overleggen over de situatie hebben plaatsgevonden met de toezichthouder, in dit geval provincie Noord-Holland. De eindevaluatie van de serie pilots waar Castricum aan deelneemt is momenteel in ontwikkeling en wordt binnenkort met uw Kamer gedeeld. Uit deze eindevaluatie zal moeten blijken wat de belangrijkste factoren waren voor de vertraging van de oplevering van de woningen.
Hoe rijmt u het met elkaar dat de provincie Noord-Holland een ultimatum stelt aan de gemeente Castricum, terwijl er een landelijke pilot loopt die vertraging kan oplopen en het Liander en de BAG-wet zijn die vertraging opleveren?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u bereid om, ook voor de gemeente Castricum, met de provincie Noord-Holland in gesprek te gaan om een aanpak vanuit de provincie te realiseren die de gezamenlijke opdracht voor de opgave voor de huisvesting van statushouders ondersteunt en versnelt, die het samenwerken tussen overheden stimuleert en het vertrouwen daarbij als uitgangspunt neemt? Bent u bereid hier de Kamer over te informeren?
Zie hiervoor het antwoord op vraag 5.
Het bericht dat provincie Noord-Holland woningbouw in Callantsoog tegen houdt. |
|
Daniel Koerhuis (VVD) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Streep door 32 huizen in Callantsoog; Woningbouw Provincie vindt het bouwperceel «waardevol gebied»»?1
Ja, dit bericht is mij bekend.
Is het waar dat veel gebied rondom Callantsoog is aangewezen als BPL-landschap (Bijzonder Provinciaal Landschap)? Hoe kan deze gemeente dan toch uitbreiden en zo het woningtekort tegen gaan?
Het BPL Callantsoog ligt ten noordwesten van het kustdorp Callantsoog. Het BPL-gebied omvat het voormalig eiland Callantsoog met de bijbehorende kleinschalige polders.
Callantsoog is een kleine kern gelegen binnen de gemeente Schagen. Uit informatie van de provincie blijkt dat binnen deze gemeente Schagen ruimte is voor woningbouw bij verschillende binnenstedelijke locaties en kleinschalige (tot 11 woningen) buitenstedelijke locaties.
Klopt het dat door de nieuwe omgevingsverordening een groot aantal woningbouwlocaties van de gemeente Callantsoog is komen te vervallen? Zo ja, om hoeveel woningbouwlocaties gaat het en om hoeveel woningen?
Nee, dit klopt niet.
De vastgestelde Omgevingsverordening houdt rekening met de bestaande woningbouwlocaties. Daarbij heeft de Provincie Noord-Holland een afweging gemaakt tussen ruimte voor ontwikkelingen en bescherming van het landelijk gebied. Hiermee zijn geen harde plannen van gemeenten vervallen. De provincie heeft ook aangegeven harde plannen te respecteren.
Hoe staat het met het overprogrammeren in de provincie Noord-Holland, hoeveel procent «hard» voor de komende 5 jaar en hoeveel procent «hard» en «zacht» voor de komende 15 jaar? Hoe staat het met uw toezegging om provincies op te roepen 130% overprogrammeren toe te staan?
Met de provincie Noord-Holland heb ik afgesproken de plancapaciteit te inventariseren en een overprogrammering te realiseren van tenminste 130%.
Uit de inventarisatie van de plancapaciteit2 blijkt voor de periode tot 2030 in heel Noord-Holland ruim voldoende plancapaciteit aanwezig te zijn. Daarbij zetten wij de plancapaciteit af tegen de netto bouwopgave. De bouwopgave is de toename van de woningbehoefte vermeerderd met het inlopen van het tekort en verminderd met de raming voor de sloop. In Noord-Holland blijkt voor de periode tot 2030 137% harde en zachte plancapaciteit beschikbaar te zijn ten opzichte van de netto bouwopgave.
Het aandeel woningen in harde plannen bedraagt tot 2024 45%, in de periode tot 2029 is dat aandeel 32%.
Voor de periode tot 2040 is er nog geen prognose van de bouwopgave en zijn er vanzelfsprekend meer onzekerheden in de prognose, maar bedraagt het percentage op basis van de huidige gegevens ongeveer 130% harde en zachte plancapaciteit ten opzichte van de toename in de woningbehoefte.
Verder verwijs ik u naar de eerdere beantwoording van het bericht dat provincie Noord-Holland woningbouw in Landsmeer tegenhoudt. Deze vragen werden beantwoord op 2 juni 2021, met kenmerk 2021Z08082.
Waarom is er door de provincie Noord-Holland voor gekozen om ook onder voorwaarden geen kleinschalige woningbouw toe te staan in de BPL-gebieden in Noord-Holland-Noord? Welk signaal wordt er hiermee afgegeven aan initiatiefnemers voor bouwprojecten als ’t Hof van Callantsoog?
De provincie Noord-Holland geeft aan dat de omgevingsverordening van de provincie Noord-Holland kleinschalige woningbouw (tot 11 woningen) toestaat binnen BPL-gebieden buiten de MRA. Het project ’t Hof van Callantsoog valt, met 32 woningen, hiermee niet onder kleinschalige woningbouw.
Deelt u de mening dat er zowel binnenstedelijk als buitenstedelijk gebouwd moet worden om de grote woningbouwopgave in Nederland te halen?
Ik deel uw mening dat alleen binnenstedelijk bouwen niet voldoende is om de bouwopgave in te vullen. Met name in de regio’s met een groot woningtekort en een sterke stijging van de woningbehoefte is het nodig gelijktijdig binnen- en buitenstedelijke locaties in beeld te brengen. In de technische briefing van ABF gepresenteerd in juni werd geschat dat 60–65% van de plancapaciteit binnenstedelijk is.
In de Nationale Omgevingsvisie is vastgelegd dat het binnenstedelijk bouwen van woningen in de bereikbaarheid van een OV-knooppunt de voorkeur verdient en dat deze ruimte optimaal benut dient te worden; waar die ruimte onvoldoende is, is realisatie aan de randen van verstedelijkt gebied aan de orde. In alle gevallen is het belangrijk dat dit gebeurt met oog voor ruimtelijke en landschappelijke kwaliteit. De provincie geeft ruimte om in regulier landelijk gebied te bouwen, mits de ladder duurzame verstedelijking doorlopen wordt. Ik verwijs u verder ook naar mijn antwoord van 15 december 2020 op uw eerdere vragen over de aanwijzing van de BPL in Noord-Holland3.
Bent u bereid om, ook voor de gemeente Callantsoog, met de provincie Noord-Holland in gesprek te gaan om een aanpak vanuit de provincie te realiseren die de gezamenlijke opdracht voor de woningbouwopgave ondersteunt en versnelt, die het samenwerken tussen overheden stimuleert en het vertrouwen dat daarbij hoort als uitgangspunt neemt? Bent u bereid hier de Kamer over te informeren?
Voor mij is het van belang dat de provincies voldoende ruimte bieden voor een regionale aanpak binnen de bouwopgave. Zoals ik heb aangegeven is er voldoende plancapaciteit om te voorzien in de behoefte. Om de gezamenlijke opgave te ondersteunen en te versnellen heb ik ook afspraken gemaakt met de provincie en de regio over versnelling en over goede monitoring. Op dit moment vindt binnen de lopende trajecten zoals de Verstedelijkingsstrategieën en Bereikbare steden, samenwerking en overleg plaats met provincie, regio en gemeenten over de woningbouwopgave.
Deelt u de mening dat, gezien de grote woningbouwopgave, de provincie Noord-Holland het vervallen van woningbouwlocaties, ook in de gemeente Callantsoog, zoveel mogelijk moet voorkomen en terugdraaien?
Ik vind het van groot belang dat er voldoende bouwlocaties beschikbaar komen en ontwikkeld worden voor de brede woningbouwopgave met name in de regio’s met een groot woningtekort en een sterke stijging van de woningbehoefte. Ik zie ook dat er voldoende bouwlocaties beschikbaar komen: op dit moment is er in de provincie Noord-Holland voldoende plancapaciteit beschikbaar. Daarnaast is er ook ruimte voor woningbouw in de kleine kernen in Noord-Holland. Anderzijds ligt er ook een opgave met de medeoverheden om bij de keuze van de woningbouwlocaties oog te hebben voor de bescherming van landschappelijke waarden of natuurwaarden. Om die reden vind ik het positief dat de provincie in het kader de regionale woonakkoorden en het provinciaal Masterplan Wonen in overleg met de gemeenten kijkt naar maatwerkoplossingen, bijvoorbeeld voor woningbouw in kleine kernen met het oog op de leefbaarheid.
Wat is de stand van zaken van de uitvoering van de motie Terpstra en Koerhuis om de woondeal Noord-Holland-Noord te sluiten?2 Wanneer verwacht u deze deal eindelijk te sluiten?
Inmiddels is er een regionale woondeal gesloten (8 juli 2021) tussen de regiogemeenten en de provincie. Momenteel zijn de gemeentes samen met de provincie aan het werk om de uitwerking van deze Woondeal in het Regionaal Woonakkoord vast te leggen.
Daarnaast is BZK in overleg met de provincies en gemeenten uit deze regio’s over een aanpak voor vervolg van de woonopgave. Daarover is er op korte termijn bestuurlijk overleg.
Het op straat zetten van meerderjarige weeskinderen (en/of andere medebewoners van overleden familieleden of partners). |
|
Daniel Koerhuis (VVD), Caroline van der Plas (BBB) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() ![]() |
Kent u het bericht «Moeder overlijdt en nu moeten kinderen het huis uit. Mama zou dit vreselijk vinden»?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat kinderen van wie hun ouder(s) is overleden al na 2 dagen een sommatie krijgen van de woningcorporatie om de woning te verlaten?
Zoals ik eerder heb aangegeven2 vind ik het van belang dat alle partijen hun verantwoordelijkheid nemen om ervoor te zorgen dat volwassen nabestaande kinderen niet op straat belanden. In mijn brief hierover heb ik uw Kamer geïnformeerd over de aanpak die ik wil volgen om meerderjarige nabestaande kinderen betere ondersteuning te bieden.3 Momenteel wordt daartoe de Regeling Toegelaten Instellingen Volkshuisvesting (RTIV) aangepast, zodat woningcorporaties deze meerderjarige kinderen een tijdelijk huurcontract aan kunnen bieden waardoor zij langer in een sociale huurwoning kunnen wonen. Deze wijziging is naar verwachting vanaf november van kracht. Met verhuurders en experts werk ik daarnaast een gedragscode uit om te zorgen dat meerderjarige nabestaande kinderen een passende oplossing geboden kan worden en het voor verhuurders duidelijk is wat zij hierin kunnen en moeten. Deze gedragscode wil ik voor het einde van het jaar vaststellen. Tot slot bezie ik komende periode of er andere wettelijke mogelijkheden zijn om de positie van deze kinderen te verbeteren zodat zij meer rust ervaren voor rouwverwerking en om beslissingen voor de toekomst te nemen. Ook hiervoor streef ik ernaar uw Kamer voor het einde van het jaar nader te informeren.
Bent u ervan op de hoogte dat dit niet alleen bij jongvolwassen weeskinderen gebeurt, maar ook bij andere mensen die samenleefden met een familielid of partner?
Wanneer kinderen, familieleden of partners niet ingeschreven staan als medehuurder op het huurcontract en dus medebewoner zijn, wordt het huurcontract bij het overlijden de huurder van rechtswege beëindigd twee maanden na het overlijden van de huurder. Een medebewoner kan de huur alleen voortzetten indien de verhuurder daarmee instemt of als de rechter dit op vordering van de medebewoner heeft bepaald. De rechter kan dat alleen doen als de medebewoner aantoont een duurzame gemeenschappelijke huishouding met de huurder te hebben gevoerd. Bij inwonende meerderjarige kinderen wordt dit doorgaans niet verondersteld, omdat deze kinderen op een goed moment op zichzelf gaan wonen. Bij partners of familieleden ligt dit mogelijk anders, waardoor zij bij aantonen van de duurzame gemeenschappelijke relatie het huurcontract wel kunnen voorzetten.
Deelt u de mening dat je weeskinderen niet op straat zet, ook al zijn ze meerderjarig? Zo nee, waarom niet?
Ik deel de mening dat jongvolwassenen die hun ouder(s) verliezen in deze verdrietige situatie niet op straat moeten komen te staan. Het doel van de maatregelen die ik neem is dat meerderjarige nabestaande kinderen op een goede wijze geholpen worden om passende woonruimte te vinden en dat zij de tijd en ruimte krijgen om keuzes te maken over hun toekomst. Dat vraagt om maatwerk. De maatregelen die ik neem dragen hieraan bij en dat wordt door corporaties ook ondersteund.
Deelt u de mening dat hier geen enkele sprake is van menselijke maat? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Wat is de stand van zaken van de gedragscode die u samen met verhuurders en experts wil uitwerken «om te zorgen dat meerderjarige weeskinderen een passende oplossing geboden kan worden en het voor verhuurders duidelijk is wat zij hierin kunnen en moeten», zoals u schreef in uw Kamerbrief van 6 juli 2021 (hierna: Kamerbrief), waarin u uitvoering gaf aan de motie Koerhuis (35 570 VII, nr. 42, ingediend vanwege een soortgelijk geval in 2020)?
Met betrokken partijen ben ik op dit moment in overleg om dit vast te leggen in een gedragscode die voor meerderjarige nabestaande kinderen helderheid biedt over hun rechten en mogelijkheden, en verhuurders handvaten biedt hoe zij in deze verdrietige situaties kunnen en moeten handelen. Ik streef ernaar deze gedragscode voor het einde van het jaar vast te stellen. Ik heb eerder aangegeven welke elementen in ieder geval onderdeel moeten zijn van de gedragscode. Zo is het uitgangspunt dat meerderjarige kinderen in deze situatie niet op straat komen te staan en dat er maatwerk geleverd wordt. Het doel is dat een meerderjarig nabestaand kind op een zorgvuldige wijze geholpen wordt om verder te kunnen gaan met zijn of haar leven in een woning die past bij zijn of haar situatie. Dat kan de ouderlijke woning zijn, maar ook een andere woning als die meer passend is. Gezamenlijk met verhuurders en experts wil ik ten behoeve van de gedragscode verkennen hoe in verschillende situaties waarin deze meerderjarige kinderen zich bevinden een passende oplossing gevonden kan worden. Onderdeel hiervan is dat het van belang is dat de huur van de ouderlijke huurwoning voor de wees betaalbaar blijft. Zo kunnen verhuurders waar nodig (tijdelijke) huurverlaging bieden wanneer de huur van de ouderlijke huurwoning te hoog blijkt. Daarnaast is het van belang dat rekening wordt gehouden met het feit dat woningcorporaties gebonden zijn aan regels wat betreft woningtoewijzing. De gedragscode zal oplossingen schetsen voor corporaties en waar relevant andere verhuurders om hier op een goede manier mee om te gaan. Tot slot wil ik in de gedragscode vastleggen hoe verhuurders zich kunnen inspannen om een meerderjarig nabestaand kind te helpen om waar nodig bredere ondersteunende hulp te organiseren, bijvoorbeeld van de gemeente of maatschappelijke instellingen.
Wat is de stand van zaken ten aanzien van het in uw Kamerbrief van 6 juli 2021 gestelde: «Daarnaast wil ik de ruimte voor woningcorporaties verruimen om meerderjarige weeskinderen meer tijd te gunnen voor keuzes over hun vervolgstappen. Dat wil ik doen door corporatie de mogelijkheid te bieden om meerderjarige weeskinderen tijdelijke huurcontracten toe te kennen als dat bijdraagt aan het vinden van een passende oplossing. Daarnaast wil ik de komende periode bezien of er andere wettelijke mogelijkheden zijn om de positie van meerderjarige weeskinderen te verbeteren zodat zij meer rust ervaren voor rouwverwerking en om beslissingen voor de toekomst te nemen.»?
De wijziging van de RTIV waarmee tijdelijke huurcontracten voor meerderjarige nabestaande kinderen mogelijk worden is momenteel in internetconsultatie. Deze wordt gelijktijdig getoetst door de Autoriteit Woningcorporaties op handhaafbaarheid, uitvoerbaarheid en fraudegevoeligheid en door het adviescollege toetsing regeldruk. Na verwerking van de consultatiereacties en uitkomsten van de toetsen kan de ministeriële regeling in principe in werking treden. Ik streef ernaar dat deze mogelijkheid in november van kracht is.
Verder ben ik zoals gezegd de andere wettelijke mogelijkheden aan het onderzoeken om de positie van deze meerderjarige kinderen te verbeteren. Ik streef ernaar uw Kamer hierover voor het einde van het jaar te kunnen informeren.
Als u het gedrag van woningcorporaties nu ziet, terwijl zij weten dat u bezig bent met een gedragscode op te stellen, vertrouwt u er dan op dat zij een niet-afdwingbare gedragscode wel opvolgen en nakomen?
Ik ben ervan overtuigd dat de gedragscode die ik aan het opstellen ben corporaties zal helpen, omdat het hen duidelijkheid geeft hoe zij met de verdrietige omstandigheden van meerderjarige nabestaande kinderen om zouden moeten gaan en welke mogelijkheden zij hebben om hen te ondersteunen. Vanuit de corporatiesector begrijp ik dat men juist die duidelijkheid zeer waardeert. Ik heb er daarom vertrouwen in dat corporaties de gedragscode zullen nakomen.
Wat is de stand van zaken ten aanzien van het gestelde in uw Kamerbrief van 6 juli dat u wilde «bezien of er andere wettelijke mogelijkheden zijn om de wettelijke positie van meerderjarige weeskinderen te verbeteren»?
Zie mijn antwoord op vraag 7.
Aangezien u als Minister de mogelijkheid hebt om op zeer korte termijn een wettelijk besluit te nemen of wetgeving in te voeren om snel een einde te maken aan deze schrijnende situaties, bent u bereid om zo snel mogelijk af te zien van een niet afdwingbare «gedragscode» en een afdwingbaar wettelijk besluit te nemen of wet in te voeren dat een einde maakt aan dit soort schrijnende gevallen? Zo nee, waarom niet?
Ik heb al aangekondigd dat ik de RTIV zal wijzigen om corporaties meer mogelijkheden te geven om meerderjarige nabestaande kinderen te ondersteunen en dat ik verdere wettelijke mogelijkheden aan het verkennen ben. De gedragscode is een wezenlijk onderdeel van mijn aanpak, juist omdat geen enkel geval hetzelfde is en er dus maatwerk nodig is. Het doel hiervan is dat een meerderjarige op een zorgvuldige wijze geholpen wordt om verder te kunnen gaan met zijn of haar leven in een woning die past bij zijn of haar situatie. Aspecten als betaalbaarheid en de wegen naar bredere ondersteunende hulp worden bij de gedragscode betrokken. Een gedragscode zorgt dat verhuurders weten hoe zij met de situatie om kunnen gaan en is daarom belangrijk.
Bent u bereid om bij woningcorporatie Ons Huis in Enschede er per omgaande op aan te dringen om een menselijke oplossing te vinden voor Fabiënne en Valerie Valk en Sil Brummer? Zo nee, waarom niet?
Ik heb contact gehad met corporatie Ons Huis over de situatie van de twee zussen. Er wordt op dit moment gewerkt aan een oplossing, waarbij de uitgangspunten die ik voor de gedragscode heb geschetst ook worden toegepast. Ik vind het niet zinvol om mij in deze casus te mengen.
Voor de casus van mevrouw Brummer geldt dat het huurrecht al voorziet in regels over het al dan niet kunnen overnemen van het huurcontract. Het is in het uiterste geval aan de rechter om te toetsen of daar in dit geval sprake van is.
Bent u bereid om er, via een brief, bij alle woningcorporaties op aan te dringen, in afwachting van wetgeving, de menselijke maat toe te passen en met de verhuurders die in een vergelijkbare situatie (komen te) zitten tot een menselijke oplossing te komen? Zo nee, waarom niet?
Ik heb in overleg met Aedes afgesproken dat zij via hun kanalen de maatregelen die in voorbereiding zijn onder de aandacht brengen bij woningcorporaties, en daarbij ook te vragen in de tussentijd te handelen in de geest van deze maatregelen.
Het bericht dat meer woningzoekenden fraude plegen om een sociale huurwoning te krijgen. |
|
Daniel Koerhuis (VVD) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Meer mensen plegen fraude om sociale huurwoning te krijgen»?1
Ja.
Is het waar dat er betaalde partijen zijn die op verzoek van woningzoekenden gegevens vervalsen? Klopt het dat corporaties vervalste gegevens niet kunnen controleren, omdat corporaties geen BRP (Basisregistratie Personen)-gegevens mogen ontvangen? In hoeverre bent u bereid om dit aan te passen? Deelt u de mening dat corporaties BRP-gegevens moeten kunnen ontvangen om deze fraude op te sporen?
Het vervalsen van gegevens voor woningzoekenden door betaalde partijen was (mede) aanleiding voor het Algemeen Overleg Woonfraude van 27 juni 2019, en leidde tot het instellen van de pilot digitalisering inkomenstoets, waarover ik u een aantal malen heb geïnformeerd.2 In de pilot wordt een werkwijze uitgetest die naar verwachting bijdraagt aan het terugdringen van woonfraude, doordat woningcorporaties de inkomensgegevens en de bijbehorende identificerende gegevens (in de pilot zijn dat BRP-gegevens) rechtstreeks en digitaal vanuit de overheidsbronnen verkrijgen. De aspirant-huurder moet toestemming geven voor de gegevensverstrekking, maar is niet in staat deze gegevens te wijzigen. Zoals in mijn brief aan uw Kamer vermeld, is het de wens van de deelnemers in de pilot, dat deze na positieve evaluatie grootschalig wordt uitgerold waardoor dergelijke fraude niet of veel minder zal voorkomen.
Het bewuste bericht verwees naar een onderzoek dat door bureau Companen3is uitgevoerd in opdracht van de Autoriteit woningcorporaties (Aw). In het onderzoek werd de eerdere praktijk met vervalsingen door betaalde partijen bevestigd.
Ik benadruk dat het belangrijk is om vervalsingen tegen te gaan zodat de beschikbare woonruimte terecht komt bij die doelgroep waarvoor deze woningen bedoeld zijn. Het is in eerste instantie aan woningcorporaties om een controle te doen van de documenten die voor de toewijzing van een sociale huurwoning nodig zijn, en om alert te zijn op eventuele vervalsingen. Corporaties zijn hier alert op en pakken deze problemen ook aan.4Daarbij kan, onder omstandigheden, gebruik worden gemaakt van gegevens uit het BRP. Gemeenten hebben de mogelijkheid om op lokaal niveau BRP-gegevens aan woningcorporaties te verstrekken.
Klopt het dat woningzoekenden hun achternaam en geboortedatum gelijktijdig kunnen aanpassen en zo hun inschrijfduur kunnen «doorgeven» aan andere woningzoekenden? In hoeverre bent u bereid om dit aan te passen? Deelt u de mening dat corporaties het BSN-nummer moeten kunnen registeren om deze fraude op te sporen?
In het onderzoek van Companen is een fraudedetectiemethode van Sociale Verhuurders Haaglanden beschreven, als goed voorbeeld van hoe woonruimteverdelers eenvoudig eerste signalen van vervalsingen of mogelijke fraude op kunnen sporen. Dit heeft betrekking op aanpassingen die corporatiemedewerkers of medewerkers van de woonruimteverdeler zelf kunnen doen, niet om aanpassingen die woningzoekenden kunnen doen. Companen geeft in haar onderzoek aan dat deze fraudedetectiemethode breed toepasbaar kan zijn, bij kan dragen aan de bewustwording van corporatiemedewerkers over mogelijke kwetsbaarheden en inzicht geeft in het eigen handelen. Ik heb Aedes verzocht deze methode bij woningcorporaties onder de aandacht te brengen.
Klopt het dat er geen wettelijk grondslag is voor gegevensdeling tussen (semi)overheidsinstellingen, zoals Belastingdienst, SVB, de politie en corporaties, terwijl die wettelijke grondslag wel nodig is om woonfraude op te sporen? In hoeverre bent u bereid om de wettelijke grondslag te creëren, zodat corporaties onder andere door bestandsvergelijkingen woonfraude kunnen opsporen?
Zoals in antwoord op vragen 2 en 3 is aangegeven beschikken woningcorporaties en woonruimteverdelers over mogelijkheden om vervalsingen (en mogelijke woonfraude) te detecteren. Daarnaast is de verwachting dat de werkwijze met de digitale inkomenstoets en fraudedetectiemethoden zoals Sociale Verhuurders Haaglanden toepassen, het aantal gevallen van vervalsingen en mogelijke woonfraude zal doen afnemen. Grootschalige informatie-uitwisseling om fraude op te sporen, waarbij geen sprake is van een verdenking, acht ik niet proportioneel. Wanneer een woningcorporatie daadwerkelijk en op goede gronden het vermoeden heeft van fraude, kan zij daarvan aangifte doen bij de politie. In zo’n geval kan de politie zo nodig een opsporingsonderzoek instellen.
Hoe groot is het aantal woningzoekenden dat woonfraude pleegt om een sociale huurwoning te krijgen, terwijl die eigenlijk niet in aanmerking komen voor een sociale huurwoning? Hoe worden fraudeurs op dit moment door corporaties geweerd om op een wachtlijst te komen voor een sociale huurwoning? Is er al een zwarte lijst voor fraudeurs, zodat die niet langer in aanmerking komen voor een sociale huurwoning?
Het onderzoek van Companen richt zich op risico’s bij woningtoewijzing, en een woningzoekende kan zich natuurlijk ook weleens vergissen. Het is mij niet bekend hoeveel woningzoekenden fraude plegen om een sociale huurwoningen te krijgen.
In haar rapport concludeert Companen dat misstanden waarbij corporatiemedewerkers betrokken zijn incidenteel van aard zijn. Het overtreden van de regels of het opzoeken van de randen door woningzoekenden heeft, als gevolg van de druk op de woningmarkt, volgens Companen wel een meer structureel karakter. Juist om deze reden zou de digitalisering van de inkomenstoets een positieve ontwikkeling kunnen zijn, hiervoor wacht ik de uitkomsten van de pilot later dit jaar af.
Er bestaat sinds enkele maanden een format «Modelprotocol Signaleringsmodule Ongewenst Huurdersgedrag»5. Onder ongewenst huurdersgedrag wordt onder meer verstaan (woon)fraude. Dit protocol is in nauw overleg met de Autoriteit Persoonsgegevens door Aedes tot stand gebracht. Het doel van dit protocol is om te waarborgen dat bij de verwerking van de persoonsgegevens in de signaleringslijst voldoende rekening wordt gehouden met de wettelijk vereiste bescherming en dat een juiste afweging van belangen wordt gemaakt. Plaatsing van de huurder met ongewenst huurdersgedrag op zo’n signaleringslijst gebeurt met uiterste zorgvuldigheid en alleen onder voorwaarden.
Wat is de stand van zaken van het onderzoek dat u heeft aangekondigd tijdens de behandeling van de Woningwet en dat u samen met VNG, Aedes, de Woonbond en de Autoriteit woningcorporaties doet naar de vraag of er voor de maatschappelijke rol van corporaties een wettelijke grondslag voor gegevensdeling nodig is?
Het onderzoek naar aanleiding van mijn toezegging ziet op andere thematiek dan het tegengaan van vervalsingen of woonfraude, namelijk de knelpunten van gegevensverwerking in het kader van de wettelijke taak die woningcorporaties hebben voor zorg- en veiligheid, en hoe woningcorporaties binnen hun wettelijke taak grip kunnen houden in een wijk en overlast tegengaan. Ik zal uw Kamer in het najaar per brief informeren over de stand van zaken.
Gezinnen die door Vestia uit de Tweebosbuurt verdreven worden. |
|
Sandra Beckerman (SP) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Woningcorporatie wil gezinnen uit woningen Tweebosbuurt laten zetten: «Ze willen ons wegpesten»»? Zo ja, wat is hierop uw reactie?1
Ja. Het is mij bekend dat de sloop van de Tweebosbuurt bij een deel van de huurders op grote weerstand stuit en zij alle wettelijke mogelijkheden benutten om zich tegen de sloop van hun woning te verzetten. Vestia van haar kant maakt eveneens gebruik van de wettelijke mogelijkheden. Daarmee is de zaak nu onder de rechter en is het aan de rechter om een oordeel te vellen.
Is het waar dat Vestia RVV (Regeling Vermindering Verhuurderheffing)-gelden misloopt wanneer deze woningcorporatie niet op tijd de geplande woningen in de Tweebosbuurt heeft gesloopt? Kunt u dit toelichten?
Aan de RVV zijn termijnen gekoppeld. Wanneer deze niet worden gehaald, dan bestaat er geen recht op vermindering van de verhuurderheffing. Het is op dit moment nog niet bekend of Vestia de termijnen volledig gaat halen.
Wat vindt u van de argumentatie met betrekking tot de door u ingestelde RVV als reden voor de ontruiming? Kunt u dit toelichten?
Vestia geeft aan dat er verschillende redenen zijn om een gerechtelijke procedure te starten tegen de twee huishoudens die zich tegen de sloop blijven verzetten. Het gaat daarbij zowel om volkshuisvestelijke, als leefbaarheid en financiële redenen:
De realisatietermijnen in de RVV zijn opgenomen om de voortgang van de bouw van sociale huurwoningen te versnellen. Vanzelfsprekend moeten corporaties zich ook houden aan regels rond overleg met bewoners bij herstructurering en sloop. Het overleg dat plaats moet vinden met de bewoners is reeds geregeld bij wet
In mijn antwoorden van 7 september jl. over sloop in de tweebosbuurt (2021D32181) heb ik aangegeven dat ik met Vestia het gesprek zal aangaan om verder te onderzoeken of de termijnen voor realisatie op negatieve wijze bij hebben gedragen aan het proces.
Vindt u dat Vestia hiermee het bewijs levert dat de RVV tot een perverse financiële prikkel kan leiden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u deze prikkel wegnemen?
Corporaties moeten zich (kunnen) houden aan regels rond het overleg met bewoners bij herstructurering en sloop. Zoals hiervoor al aangegeven zal ik met Vestia het gesprek aangaan om verder te onderzoeken of de termijnen voor realisatie op negatieve wijze bij hebben gedragen aan het proces.
Hoe staat het met de uitvoering van de aangenomen motie van het lid Beckerman c.s. over bij het verlenen van financiële steun eisen dat zeggenschap van bewoners goed geregeld is?2 Kunt u dit nader toelichten?
Op dit moment kunnen geen nieuwe aanvragen voor heffingsvermindering voor sloop en nieuwbouw worden ingediend. Openstelling voor nieuwe aanvragen ligt op korte termijn niet in de lijn der verwachtingen.
Ten aanzien van het Volkshuisvestingsfonds heb ik u eerder in mijn brief van 15 juli 2021 bericht dat ik mij ervan bewust ben dat sloop-nieuwbouwprojecten voor bewoners zeer ingrijpend zijn en dat een afweging voor dergelijke ingrepen altijd zorgvuldig gemaakt dient te worden, waarbij de belangen van de huidige bewoners meegerekend dienen te worden. De wet- en regelgeving die hiervoor geldt moet worden nageleefd.
Is er volgens u, in dit geval, voldaan aan de voorwaarden zoals genoemd in de motie? Kunt u dit toelichten?
Zoals hiervoor opgemerkt stelde de RVV zelf geen eisen aan betrokkenheid van bewoners. Of Vestia bij de herstructurering van de Tweebosbuurt de bewoners voldoende heeft betrokken, zoals voorgeschreven in o.a. de Overlegwet is ter beoordeling van de rechter.
Bent u van mening dat, zolang het hoger beroep nog loopt, deze gezinnen in de woningen moeten kunnen blijven wonen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, per wanneer zult u Vestia hiervan op de hoogte brengen?
Het is aan de rechter om te beoordelen of de huurders in de woningen kunnen blijven wonen.
Bent u van mening dat deze huurders, die een rechtszaak gewonnen hebben die door de woningcorporatie is gestart, niet gekarakteriseerd mogen worden als dwarsliggers als zij vervolgens na de door hen gewonnen rechtszaak niet meewerken aan een gedwongen verhuizing? Kunt u dit toelichten?
Uit het aangehaalde krantenartikel maak ik op dat het deze bewoners om een principiële stellingname te doen is. Het is hun recht om van de bestaande rechtsmiddelen gebruik te maken.
Vindt u dat met het instellen van deze vordering de rechtsgang na de gewonnen rechtszaak nog steeds gerespecteerd wordt? Zo ja, kunt u dat nader toelichten? Zo nee, wat gaat u hiertegen doen?
Er worden door Vestia verschillende argumenten aangevoerd ter onderbouwing van de vordering tot huisuitzetting. De rechter zal deze beoordelen.
Vindt u dat het inzetten van een zwaarwegend rechtsmiddel als de provisionele vordering deze Rotterdammers verder in de problemen kan brengen? Zo ja, wanneer brengt u Vestia hiervan op de hoogte? Zo nee, waarom niet?
Zowel de bewoners als Vestia hebben het recht om van de bestaande rechtsmiddelen gebruik te maken om hun belangen, die zwaarwegend kunnen zijn, te verdedigen. Verder geeft Vestia aan dat de bewoners passende huisvesting is aangeboden in de buurt van hun huidige woning. Ik ga ervan uit dat, indien de rechter na afweging van alle belangen de vordering van Vestia zou toewijzen, de bewoners nog steeds passende huisvesting zal worden aangeboden.
Vindt u dat Vestia met het instellen van de provisionele vordering het recht op zeggenschap over de eigen woning geschonden heeft? Zo ja, per wanneer zult u Vestia hiervan op de hoogte brengen? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven, is deze zaak onder de rechter en is het daarom nu aan de rechter om hierover een oordeel te vellen.
Wat vindt u van de stelling van de Speciale Rapporteurs van de Verenigde Naties dat het woonbeleid van Vestia, Nationaal Programma Rotterdam Zuid, de woonvisie van het gemeentebestuur van Rotterdam kan leiden tot dakloosheid? Kunt u dit toelichten?
In het Rotterdamse woonbeleid, zoals het meest recent vastgelegd in het door de Rotterdamse gemeenteraad op democratische wijze vastgestelde Thuis in Rotterdam – Addendum Woonvisie, heeft de gemeente als centrale ambitie vastgelegd een thuis te willen bieden aan alle Rotterdammers. De in dat Addendum Woonvisie opgenomen beoogde voorraadontwikkeling heeft de gemeente gebaseerd op regionaal woningbehoefteonderzoek. Hieruit volgt dat in Rotterdam een grote behoefte is aan midden en hoger segment woningen, terwijl de sociale voorraad juist kan afnemen, gezien het feit dat de omvang van de sociale doelgroep een stuk kleiner is dan de sociale voorraad. Ook bij een afname van de sociale voorraad door bijvoorbeeld de aanpak van de Tweebosbuurt zou er dus nog voldoende sociale voorraad over blijven om in de behoefte van de sociale doelgroep te voorzien.
Daarnaast heeft de gemeente een Plan van Aanpak Kwetsbare Rotterdammers, met gerichte inzet op de huisvestingsvraag van kwetsbare Rotterdammers, waaronder (ex-)daklozen. De huisvesting van daklozen is daarmee één van de prioriteiten van het gemeentelijke woonbeleid.
Bovendien geldt dat verhuurders zoals woningcorporaties zich inzake herstructurering en herhuisvesting dienen te houden aan het huurrecht en daaraan gekoppelde jurisprudentie als het gaat om het bieden van passende vervangende huisvesting. Daartoe is in de Verordening Woonruimtebemiddeling regio Rotterdam een herhuisvestingsurgentie vastgelegd, waarmee woningzoekenden met voorrang in aanmerking komen op een woning op de woningmarkt van Rotterdam en de rest van de regio Rotterdam. Hierdoor is het vinden van passende vervangende huisvesting bij herstructurering geborgd.
Wat vindt u van het feit dat bewoners nog steeds geen gesprek met Vestia gekregen hebben over de brief van de Verenigde Naties terwijl deze opriep om met de bewoners in gesprek te gaan?
Er is geregeld overleg tussen de Bewonersgroep Tweebosbuurt (dit is de erkende bewonerscommissie) en Vestia. De brief van de VN brief is op 10 september jl. besproken, waarbij partijen hebben besloten tot een vervolgoverleg.
Bent u van mening dat rechten van de kinderen in kwestie, die mede voortvloeien uit het Internationale Verdrag inzake de Rechten van het Kind, geschonden worden met de instelling van deze provisionele vordering? Zo ja, wanneer zult u Vestia hiervan op de hoogte brengen? Zo nee, waarom niet?
Deze zaak is onder de rechter, juist daarom wil ik hier niet in treden.
Heeft (of hebben) de Speciale Rapporteur(s) inmiddels contact met u gezocht/opgenomen? Zo ja, wat was de uitkomst van dit gesprek?
Ik heb geen contact gehad met de Speciale Rapporteurs van de VN. Zoals ik in mijn antwoorden van 7 september heb aangegeven heeft de gemeente Rotterdam de rapporteurs van de VN uitgenodigd om in overleg te treden over de in hun brief aangehaalde zaken. Ik zal de ontwikkelingen in de Tweebosbuurt blijven volgen en ik zal me hierover ook regelmatig laten informeren door de lokale partijen.
Bent u van mening dat Vestia en de gemeente Rotterdam de sloop conform de oproep van de Verenigde naties stop moeten zetten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer zult u Vestia en de gemeente hiervan op de hoogte brengen?
In mijn antwoord van 7 september heb ik op een gelijkluidende vraag aangegeven dat ik het van groot belang vind dat de juiste dialoog wordt gevoerd. Dat is in dit geval tussen de huurders, Vestia en de gemeente. Dit gesprek vindt plaats maar kent ook haar beperkingen in de tijd dat de zaak onder de rechter is. Juist omdat het onder de rechter is wil ik hier niet in treden.
Bent u bereid om zich in te zetten om de gesprekken conform de oproep van de Verenigde Naties tussen Vestia en haar huurders enerzijds en tussen de verantwoordelijke wethouder en de bewoners anderzijds tot stand te laten komen? Zo ja, wanneer zullen deze inspanningen plaatsvinden en kunt u ons informeren over de uitkomsten? Zo nee, waarom niet?
Ik vind het van groot belang dat gemeente, Vestia en bewoners goed overleg met elkaar hebben. Het Nederlandse stelsel van volkshuisvesting kent een aantal waarborgen voor het overleg tussen gemeente, corporaties en huurders(organisaties). In dit stelsel kunnen gemeente, de corporaties en de huurdersorganisaties prestatieafspraken maken, waaronder prestatieafspraken over herstructurering. Verder bepaalt de Overlegwet dat de verhuurder de huurder, de betrokken bewonerscommissie en de betrokken huurdersorganisatie op verzoek zo spoedig mogelijk schriftelijk informeert over zijn beleid en beheer dat rechtstreeks te maken heeft met de betrokken woongelegenheden en de woonomgeving daarvan.
De Overlegwet bepaalt bovendien dat het recht op informatie van huurdersorganisaties en bewonerscommissies (en huurders) in ieder geval een aantal onderwerpen omvat, waaronder voorgenomen renovatie en voorgenomen sloop. Huurders kunnen de huurcommissie of de rechter om een oordeel vragen of aan de wettelijke vereisten is voldaan. Gegeven deze wettelijke waarborgen, en ook gegeven het feit dat het besluit tot herstructurering een op lokaal niveau genomen democratisch besluit betreft, vind ik het niet op mijn weg liggen om een oordeel te geven over het lokale overleg of om daarin te interveniëren.
Dat er 9 jaar na de aardbeving bij Huizinge een chronische ramp gaande is in Groningen |
|
Sandra Beckerman (SP) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Stef Blok (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u het eens met de stelling dat er meer stress en verdeeldheid ontstaat in het aardbevingsgebied wanneer er weer extra ongelijkheid ontstaat en de beloftes uit het bestuursakkoord niet worden waargemaakt?
Op 6 november 2020 zijn bestuurlijke afspraken gemaakt met de provincie Groningen en de vijf aardbevingsgemeenten1. De uitvoering van deze afspraken wordt wel degelijk waargemaakt. Met de uitvoering van deze afspraken worden concrete stappen gezet voor de bewoners en de veiligheid van hun woningen in het aardbevingsgebied in Groningen. Daarbij is er niet alleen aandacht voor de fysieke veiligheid, maar zijn er ook afspraken gemaakt en middelen beschikbaar gesteld voor agrariërs, MKB’ers, erfgoed en sociaal-emotionele ondersteuning. De bestuurlijke afspraken hebben ook tot doel nieuwe moeilijk uitlegbare verschillen in het gebied als gevolg van wisselende beoordelingsmethoden zo veel mogelijk te voorkomen en indien nodig maatwerk toe te passen. Daartoe is een set aan maatregelen afgesproken van in totaal ruim € 1,5 miljard bovenop wat noodzakelijk is voor de veiligheid.
Staat u nog steeds achter uw belofte van 21 april 2021 toen u stelde dat «de versterking nu echt op stoom komt»? Staat u voorts achter uw uitspraak van 3 juni 2021 toen u zei: «de verwachtingen voor een hoger tempo in de uitvoering in 2021 zijn positief»?1
Ja, ik sta achter deze uitspraken. Zoals in de brief over de voortgang van de versterking van 25 juni jl. al is aangegeven zijn circa 1.500 adressen daadwerkelijk in uitvoering3. Het streven van de Nationaal Coördinator Groningen (NCG) is om in 2021 in totaal voor 1.500 adressen het versterkingsproces af te ronden, een verdubbeling t.o.v. 2020. Dit is volgens de NCG nog steeds haalbaar. Daarnaast verwacht de NCG de in de eerste helft van dit jaar opgelopen vertraging bij het aantal opnames en beoordelingen in de tweede helft van dit jaar grotendeels in te halen en uit te komen op in ieder geval 2650 opnames en 4.000 beoordelingen. Bij het bereiken van deze aantallen speelt de invoering van de typologieaanpak een belangrijke rol. Met deze aanpak kan de NCG bepaalde typen woningen eenvoudiger en sneller opnemen en beoordelen. Tevens pakt de NCG naast de complexere projecten meer panden op waarbij lichtere versterkingsmaatregelen nodig zijn. Dit betekent dat meer panden sneller veilig zullen zijn.
Herkent u dat in het tweede kwartaal van 2021 er slechts 54 woningen zijn versterkt? Met een tempo van gemiddeld 18 versterkte woningen per maand kan toch niet gesproken worden van «op stoom komen» en «een hoger tempo»?2
Ik herken het cijfer van 54 woningen niet. In het tweede kwartaal is voor 17 adressen het versterkingstraject afgerond en is bij 61 adressen de bouw afgerond. Dat wil zeggen dat bij 61 gebouwen het versterkingstraject nog formeel c.q. administratief afgesloten moet worden met de bewoner. Dit is te vinden in het online dashboard dat de NCG maandelijks op zijn website publiceert5. Daarin is te zien dat dit jaar tot en met juli voor 287 adressen het versterkingstraject is afgerond. Zoals gemeld in het antwoord op vraag 2 zal in de tweede helft van het jaar een inhaalslag gemaakt worden.
Weet u dat er mensen zijn die al in 2017 een inspectie gehad hebben voor hun woning nog steeds geen versterkingsadvies hebben ontvangen? Bent u ervan op de hoogte dat deze mensen in het kader van het bestuursakkoord een brief hebben gehad met de belofte dat ze voor 1 juli 2021 zouden horen waar ze aan toe zouden zijn? Is u bekend dat ze nog steeds geen duidelijkheid hebben?
Het is mij bekend dat in 2017 inspecties zijn uitgevoerd, waarvan een groep eigenaren nog steeds geen versterkingsadvies heeft ontvangen. De eerder gecommuniceerde datum van 1 juli 2021 voor het versterkingsadvies aan deze bewoners is helaas niet gehaald. Er is enige tijd onduidelijkheid geweest over de rekenmethodiek voor het versterkingsadvies, waardoor de opdrachtverstrekking van de NCG aan ingenieursbureaus later heeft plaatsgevonden dan gepland. Eigenaren van woningen die in aanmerkingen komen voor een herbeoordeling hebben in juli een brief ontvangen waarin staat dat ze het versterkingsadvies voor januari 2022 ontvangen. In deze brief aan bewoners staat tevens aangegeven dat bewoners bij hun bewonersbegeleider of het bewonerscontactcenter van de NCG terecht kunnen voor nadere (tussentijdse) informatie.
De andere eigenaren die nog wachten op een versterkingsadvies hebben dit voorjaar een brief gehad naar aanleiding van de bestuurlijke afspraken waarin is aangegeven dat het de ambitie van het Rijk, regionale overheden en NCG is om alle opnames en beoordelingen eind 2023 af te ronden.
Wanneer is het meerjaren versterkingsprogramma gereed? Wordt dit programma openbaar en voor alle bewoners inzichtelijk? Van welke einddatum van de versterking wordt hierin uitgegaan?
Het Meerjaren Versterkingsplan (MJVP) wordt vastgesteld op basis van de lokale programma’s van aanpak van de vijf aardbevingsgemeenten, waarmee de gemeenten sturing geven aan de planning en de uitvoering van de versterkingsopgaven. Daarnaast worden de bestuurlijke afspraken van 6 november 2020 betrokken in het MJVP. Gemeenten zijn momenteel druk bezig met het opstellen van deze programma’s. Doordat de validatie van de typologie-aanpak langer op zich liet wachten, heeft het proces vertraging opgelopen.
De lokale programma’s van aanpak worden dit najaar door de gemeenteraden vastgesteld. Hierna wordt het MJVP met de planning van alle projecten van de versterking vastgesteld tussen Rijk en regio. Ik zal uw Kamer hier aansluitend over informeren, inclusief een overzicht van de gemeentelijke doelstellingen en de projecten die in 2022 starten.
De NCG streeft ernaar de versterkingsopgave in 2028 te kunnen afronden. Dit is ook in lijn met het belang dat het Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) aan deze termijn hecht. Een belangrijke factor voor het behalen van deze ambitie is de beschikbare capaciteit in de bouwsector. Door de grote landelijke bouwopgaven kan de beschikbare capaciteit onder druk komen te staan. Daarom is het belangrijk dat het MJVP voor de bouwsector voorspelbare werkstromen in beeld brengt. Op basis hiervan voert de NCG overleg met bouwers en ook Bouwend Nederland. Het MJVP wordt frequent bijgewerkt op basis van actuele voortgang en inzichten, onder andere over de bouwcapaciteit, de werking van de typologieaanpak en aantallen woningen die daadwerkelijk versterkt moeten worden of juist niet. Ik zal uw Kamer hier jaarlijks over informeren.
Kent u het bericht «Boer Henk na aardbeving al zeven jaar van kastje naar muur, niemand wil voor kosten opdraaien»? Bent u van mening dat het rechtvaardig is dat iemand die door de gaswinning in onveiligheid is gekomen zijn bedrijf kwijt dreigt te raken omdat hij na de versterking geen vergunning meer krijgt in het kader van de stikstofuitstoot? Wat gaat u doen voor deze agrariër? Kunt u de Tweede Kamer een overzicht doen toekomen van de stand van zaken van agrariërs die te maken hebben met schade en versterken?3
Ik ben bekend met het bericht. De Provincie Groningen heeft laten weten dat deze casus is opgepakt binnen het Agroprogramma. Vanuit dit programma onder regie van de Provincie worden samen met de gemeente en de NCG de verschillende oplossingsmogelijkheden verkend. Ik zal u op korte termijn per brief informeren over onder andere de stand van zaken met betrekking tot schadeafhandeling en de versterkingsopgave voor agrariërs.
Kent u het bericht «Onrust in Overschild: Midden-Groningen betaalt crisisbezweerder voor complexe versterkingsgevallen»? Snapt u dat bewoners die 150.000 euro te kort komen niet zitten te wachten op een mediator, maar op een oplossing en stellen: «Die medewerker kan er niets aan doen, maar ik denk alleen maar: die vreet ons geld op»? Snapt u dat bewoners die al 9,5 jaar in ellende zitten over de overheid zeggen: «het is gewoon een roversbende»?4 5
Geeft u reeds uitvoering aan het aangenomen amendement van het lid Beckerman (Kamerstuk 35 603, nr. 39) waarmee wettelijk wordt vastgelegd dat alle eigenaren in Groningen recht hebben op een woning die na versterking ten minste een vergelijkbare gebruiksfunctie, gebruiksmogelijkheden en woonoppervlakte heeft? Hoe voorkomt u dat bewoners alsnog geld moeten bijleggen wanneer ze terug willen wat ze hadden? Wat gaat u doen om de ontwrichting in Overschild en andere dorpen die door de overheid is aangericht, door gedupeerden in te delen in verschillende groepen met andere regels, eindelijk te verhelpen?
Zoals ik in mijn brief van 3 maart 2021 heb aangegeven, is het staande praktijk woningen op een dusdanige manier te versterken dat deze naar aard, omvang en gebruik zoveel mogelijk vergelijkbaar blijven11. In de beantwoording van de Kamervragen van 3 mei 2021 heb ik verder aangegeven dat de intentie is dat de staande praktijk wordt voortgezet, maar ook dat het niet in alle gevallen mogelijk is om in absolute zin te garanderen dat een woning hetzelfde blijft12. Soms is er bijvoorbeeld geen alternatief voor een versterkingsmaatregel of veranderen wettelijke bouweisen, hetgeen ertoe kan leiden dat de gebruiksoppervlakte iets kleiner wordt. In die gevallen wordt in overleg met de eigenaar gekeken hoe deze maatregelen op een zo goed mogelijke manier kunnen worden ingepast of gecompenseerd worden waardoor het eindresultaat op de tevredenheid van de bewoner kan rekenen. Die werkwijze geldt voor de hele versterkingsoperatie. Op deze wijze wordt geen uitzondering gemaakt tussen verschillende batches. Voor een toelichting op de aanpak van de gemeente in Overschild verwijs ik u naar het antwoord op vraag 7.
Weet u dat er gedupeerden in batch 1588 zijn die nog steeds niet voldoende geld krijgen om een vergelijkbare woning terug te bouwen? Weet u dat er gedupeerden in batch 1588 zijn die een kleiner huis terug krijgen na de versterking? Kunt u de Tweede Kamer een gespecificeerd overzicht doen toekomen hoe de extra uitgetrokken € 85 miljen wordt uitgegeven? Is dit voldoende om alle gedupeerden recht te doen?
Voor een toelichting op de uitvoering van batch 1588 verwijs ik naar het antwoord op vraag 7. Met deze afspraken is € 85 mln. gemoeid. Daarmee is er voldoende geld om een woning terug te bouwen met vergelijkbare gebruiksmogelijkheden en die tevens voldoet aan de huidige bouwregelgeving. Dat geldt tevens voor meerkosten in verband met stijgende bouwkosten die worden geïndexeerd op basis van de BDB-index, evenals de meerkosten in verband met BENG (Bijna Energie Neutrale Gebouwen) en in verband met tijdelijke huisvesting via de NCG in plaats dat eigenaren het zelf regelen. Daarnaast kan voor een aantal te slopen panden de korting Verhuurderheffing niet worden geëffectueerd, omdat de hiervoor wettelijke termijnen worden overschreden. Deze korting op de verhuurderheffing is bij de totstandkoming van het financieel arrangement van batch 1588 ingezet als dekkingsmiddel. Deze niet te effectueren korting wordt gedekt uit deze € 85 mln.
Wanneer hebben bewoners die nu nog niets weten over de versterking van hun huis uiterlijk duidelijkheid? Klopt het dat deze mensen nu niet in aanmerking komen voor de subsidies voor het verduurzamen en verbeteren van de woning? Hoeveel inwoners van het bevingsgebied kunnen nu al de genoemde subsidie aanvragen? Hoeveel inwoners niet en wanneer komen zij wel in aanmerking?
De ambitie van het Rijk, regionale overheden en NCG is om alle opnames en beoordelingen van woningen en gebouwen in het versterkingsprogramma van NCG eind 2023 af te ronden. Daarmee krijgen bewoners duidelijkheid over de vraag of hun woning versterkt moet worden om aan de veiligheidsnorm te voldoen. Het klopt niet dat deze eigenaren hierop moeten wachten om de subsidieaanvraag te kunnen doen. Eigenaren kunnen de subsidie voor verduurzamen en verbeteren van de woning nu al aanvragen. Mochten zij dat nog niet hebben gedaan wanneer NCG het versterkingsadvies met de eigenaar bespreekt, dan zal de NCG bij de gesprekken over de planvorming voor de versterking de eigenaar ook informeren hoe de regelingen kunnen worden ingezet bij de versterking. Bijvoorbeeld door de maatregelen voor verduurzaming en woningverbetering tegelijk met de versterking door dezelfde aannemer te laten uitvoeren. Dit voorkomt dat de eigenaar meerdere keren overlast ervaart door werkzaamheden en zo de versterking zo gestructureerd en compleet mogelijk uitgevoerd kan worden.
Is de beloofde inventarisatie van de hoeveelheid mensen die in een schrijnende situatie zitten inmiddels uitgevoerd? Zo ja, kan deze gedeeld worden met de Tweede Kamer? Zo nee, wanneer wordt deze verwacht? Kunnen gedupeerden in en schrijnende situatie reeds geholpen worden en aanspraak maken op een deel van de gereserveerde € 50 miljoen?
In de bestuurlijke afspraken is voor het oplossen van deze situaties 50 mln. euro gereserveerd13. Op 8 juli jl. hebben de gemeenten een brief ontvangen van het interventieteam met de vraag om vastgelopen dossiers aan te dragen. Het interventieteam zal op basis van deze inventarisatie de aangedragen zaken bekijken en bestuderen hoe de ontstane problemen opgelost kunnen worden, zodat bewoners weer perspectief geboden kan worden. Hiermee verwacht het interventieteam in september te beginnen. Eind 2021 wordt uw Kamer geïnformeerd over de voortgang.
Wat is de stand van zaken van de zogenaamde «integrale programma’s voor agrariërs, MKB’ers, erfgoed en sociaal-emotionele ondersteuning» uit het bestuursakkoord? Zijn de inhoudelijke programma’s inmiddels uitgewerkt? Hoe gaat de beschikbare € 50 miljoen worden verdeeld?
Op 16 maart jl. in het Versterkingsoverleg Groningen (VOG) met regionale bestuurders is afgesproken dat de € 50 mln. onder de «integrale programma’s» als volgt worden verdeeld:
Agro
Middelen agroprogramma t.b.v. algemene programmakosten en fondsvorming
19 miljoen
Erfgoed
Middelen erfgoedprogramma t.b.v. meerjarige regeling onderhoud karakteristieke panden
10 miljoen
Sociaal en gezondheid
Middelen sociale en emotionele ondersteuning t.b.v. continuering inzet aardbevingsgemeenten en GGD
10 miljoen
MKB
Middelen integraal programma MKB
11 miljoen
Vanuit de bestuurlijke afspraken wordt € 10 mln. voor sociaal-emotionele ondersteuning beschikbaar gesteld. Deze middelen worden de komende 5 jaar ingezet. Momenteel wordt de verdeling hiervan uitgewerkt door de bestuurlijke tafel sociaal en gezondheid. Deze tafel bestaat uit de directeur Publieke Gezondheid (GGD), de betrokken wethouders van de aardbevingsgemeenten en de Gedeputeerde Gezondheid van de Provincie Groningen.
Op 4 februari jl. is onder regie van de Provincie Groningen een programmatische aanpak vastgesteld voor agrariërs. De Minister van LNV heeft u hiervan per brief op de hoogte gesteld14. Er zijn na inventarisatie 175 complexe gevallen in beeld waar het programma hulp aan wil bieden. Inmiddels is er gestart met circa 25 gevallen om de aanpak uit te proberen. Dit aantal wordt gedurende het jaar uitgebreid. In totaal gaat er € 19 mln. naar dit programma.
Er is € 11 mln. vrijgemaakt voor de versterking van het MKB in het aardbevingsgebied. Het Rijk heeft de provincie gevraagd het voortouw te nemen om in samenwerking met maatschappelijke organisaties, uitvoeringsorganisaties en het Rijk te komen tot een overtuigend MKB-programma. Inmiddels is gestart met het uitwerken van een programma in samenwerking met de betrokken partijen. Hierbij wordt ook de synergie gezocht met het Nationaal Programma Groningen (NPG) en andere bestaande trajecten zoals Stut-en-Steun. Een eerste stap is het aanstellen van MKB-consulenten. Ook is er op 13 september een aftrap van de eerste MKB-tafel.
De € 10 mln. voor erfgoed wordt binnen het Erfgoedprogramma uitgewerkt en besteed. Daarvan gaat € 9 mln. naar de meerjarige financiële regeling voor onderhoud aan karakteristieke panden en gemeentelijke monumenten en € 1 mln. naar het Cultuurfonds voor Monumenten. Het Cultuurfonds voor Monumenten Groningen is een revolverend fonds. Vanuit dit fonds worden laagrentende leningen verstrekt aan eigenaren van gemeentelijke monumenten en karakteristieke panden voor groot onderhoud.
Bereiken u ook signalen dat mensen die de subsidie voor het verduurzamen en verbeteren van de woning aanvragen om onverklaarbare redenen een afwijzing krijgen en opnieuw een aanvraag moeten doen? Hoeveel aanvragen zijn er inmiddels gedaan? Hoeveel zijn er toegewezen? Is er voldoende budget om iedereen die in aanmerking komt ook subsidie toe te kennen?
De uitvoeringsorganisatie Samenwerkingsverband Noord-Nederland (SNN) voert de regeling uit. Op het moment dat een eigenaar niet aan de voorwaarden voldoet, stuurt de SNN altijd eerst een voornemen tot afwijzen met een mogelijkheid om daarop te reageren. Wanneer de aanvraag daadwerkelijk wordt afgewezen, kan de aanvrager in bezwaar en beroep. De NCG is bekend met enkele gevallen waarbij de aanvraag niet geheel correct is afgehandeld. De NCG heeft contact met SNN om dergelijke gevallen in de toekomst te voorkomen. In de beantwoording van de Kamervragen van de leden Beckerman en Nijboer over de subsidie verduurzaming en verbetering (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2020–2021, nr. 3960) wordt uitgebreid ingegaan op wie in aanmerking komt voor de subsidie, het subsidieplafond en hoeveel aanvragen er inmiddels zijn gedaan.
Waarom zijn er gedupeerden met erkende bevingsschade die nu op basis van hun postcode niet in aanmerking komen voor de subsidie voor het verduurzamen en verbeteren van de woning? Is dit rechtvaardig? Klopt het dat inwoners van de dorpen Ulrum, Zoutkamp, Lauwersoog, Niekerk, Kommerzijl, Nieuwklap niet in aanmerking komen voor de subsidie Waardevermeerdering en de subsidie Verduurzamen en Verbeteren voor het verduurzamen en verbeteren van de woning? In welke (andere) dorpen en postcodes zijn er schades erkend maar kunnen bewoners geen aanspraak maken op de waardevermeerderingsregeling en de subsidies voor het verduurzamen en verbeteren?
De regeling voor de verduurzaming en woningverbetering is bedoeld voor mensen die in de verwachting waren dat zij in de versterkingsoperatie zaten en daardoor onderhoud aan hun huis hebben uitgesteld. Dit gebied komt sterk overeen met de Waardedalingsregeling van het Instituut Mijnbouwschade Groningen (IMG). Daarom hebben Rijk en de aardbevingsgemeenten en de provincie Groningen besloten dat bewoners uit dit herkenbare gebied een subsidie aanvraag kunnen indienen. Er zijn drie postcodes (9679, 9681 en 9682) in de gemeente Oldambt aan toegevoegd, omdat hier ook veel huizen worden versterkt.
Voor de waardevermeerderingsregeling geldt dat hiervan gebruik kan worden gemaakt door woningeigenaren met erkende bevingsschade van minimaal 1.000 euro voor schade door bodembeweging van het Groningenveld of Norg. Op de website van SNN staan de gedetailleerde voorwaarden.15
Komen gedupeerden die kiezen voor de vaste vergoeding van schade door Instituut Mijnbouwschade Groningen in aanmerking voor de subsidieregelingen van Samenwerkingsverband Noord-Nederland?
De uitvoeringsorganisatie SNN voert meerdere regelingen uit die samenhangen met de schadeafhandeling of versterkingsoperatie. Bewoners die kiezen voor een vaste vergoeding van fysieke schade door IMG komen in aanmerking voor de Waardevermeerderingsregeling van SNN. Voor de overige regelingen van SNN, zoals de subsidieregeling voor Verduurzaming, Onderhoud en Verbetering Gebouwen, geldt dat de vaste vergoeding van het IMG niets verandert aan de vraag of en wanneer mensen in aanmerkingen komen voor de subsidie.
Klopt het dat u op 3 juni 2021 uitsprak dat «de ambitie is om de regeling voor woningcorporaties en huurders ook op 1 juli aanstaande in werking te laten treden»? Klopt het dat deze regeling nog niet in werking is getreden? Per wanneer kunnen huurders de € 750 vergoeding ontvangen? Per wanneer krijgen huurders de vergoeding zelfaangebrachte voorziening?
De subsidieregeling woningcorporaties aardbevingsgebied Groningen (https://wetten.overheid.nl/BWBR0045384/2021-07-10) is op 10 juli 2021 in werking getreden. Met de woningcorporaties is afgesproken dat zij de tegemoetkoming van 750 euro aan hun huurders uitbetalen. Hiervoor vragen zij subsidie aan. Inmiddels hebben alle twaalf woningcorporaties een subsidieaanvraag ingediend. De subsidiebeschikkingen worden in september afgegeven waarna de woningcorporaties de 750 euro aan hun huurders kunnen overmaken.
Over de wijze waarop wordt omgegaan met zelf aangebrachte voorzieningen wordt uw Kamer nader geïnformeerd.
Kent u het bericht «Kredietbanken willen niet dat aardbevingsslachtoffers Groningen hun schadevergoeding meteen kwijt zijn aan schuldeisers»? Deelt u de mening van deze vier kredietbanken? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u hieraan doen?6
Ja, dat bericht ken ik. Voor de afhandeling van fysieke schade geldt dat het IMG de mogelijkheid biedt om de schade te laten repareren in plaats van een schadevergoeding te ontvangen.
Wanneer schade in het aardbevingsgebied wordt vergoed, wordt feitelijk «de schade in het vermogen» van de gedupeerde gerepareerd. Bijvoorbeeld het verschil tussen wat bewoners voor hun huis zouden krijgen als er geen aardbevingen zijn geweest en wat ze nu krijgen. Als deze vergoeding moet worden gebruikt voor het afbetalen van schulden is «deze schade in het vermogen» nog steeds gerepareerd.
De algemene regels voor de behandeling van vermogen en schuld zijn ook op de vergoedingen van het IMG van toepassing. Dit betekent dat het ontvangen van een vergoeding effect heeft op de verplichting om schulden af te lossen.
Bent u bekend met signalen dat sommige gedupeerden problemen ondervinden en/of lang moeten wachten op aanvraag voor de waardedalingsregeling? Hoe vaak stelt Instituut Mijnbouwschade Groningen gemiddeld een besluit op een aanvraag uit? Hoe lang is de gemiddelde doorlooptijd? Zijn er specifieke groepen die een langere doorlooptijd hebben? Waarom moeten alle erfgenamen van een overleden eigenaar een aparte aanvraag doen als de langstlevende ouder de woning waarover de waardedalingsregeling wordt aangevraagd nog steeds bezit?
Sinds 1 september 2020 heeft het IMG de waardedalingsregeling voor woningen. Sindsdien heeft het IMG ruim 96.000 aanvragen ontvangen. Daarvan zijn er ruim 93.000 afgehandeld en is in totaal 431 miljoen euro schadevergoeding toegekend. In het overgrote deel (87%) behaalt het IMG de nagestreefde termijn van acht weken voor de behandeling van een melding van schade door waardedaling. Er zijn verschillende oorzaken waardoor het IMG in de overige gevallen deze termijn niet behaalt. Zo ligt de doorlooptijd bij de panden met zogenaamde dubbelfuncties (panden waar wonen en werken gecombineerd worden) doorgaans hoger. Bij die gevallen wordt namelijk een taxateur ingezet hetgeen tot gevolg heeft dat automatische afhandeling niet mogelijk is. Als er sprake is van het overlijden van een eigenaar, laat het IMG weten dat er een vergoeding voor waardedaling kan worden aangevraagd door de erfgenaam. Als er meerdere personen rechthebbende zijn, dient inderdaad ieder een aanvraag te doen voor zijn/haar eigen deel. Bij de behandeling van de aanvraag om vergoeding van schade door waardedaling wordt namelijk onderzocht wie rechthebbenden van de woning zijn. Hiervoor worden de eigendomsgegevens uit het Kadaster gebruikt. Zo weet het IMG zeker dat de vergoeding aan diegenen wordt uitgekeerd die daar formeel recht op hebben.
Waarom zijn bewoners van woningen gebouwd na 1 januari 2016 uitgezonderd voor het aanvragen van de verschillende subsidieregelingen? Ook bewoners in een nieuwe woning kunnen toch te maken hebben met materiële en immateriële schade?
Deze uitsluitingsgrond geldt alleen voor de subsidieregeling verduurzaming, onderhoud en verbetering gebouwen aardbevingsgebied Groningen. Eigenaren van wie hun gebouw nieuw is gebouwd en opgeleverd na 1 januari 2016 hebben de eerste 5–10 jaar nagenoeg geen grootschalig onderhoud en als zodanig ook minder (achterstallig) onderhoud. Daarnaast kunnen eigenaren sinds april 2014 een bijdrage ontvangen voor de meerkosten van aardbevingsbestendige nieuwbouw via de nieuwbouwregeling. Voor deze eigenaren is er geen noodzaak om eventueel onderhoud uit te stellen aangezien hun gebouw op norm is.
Het voorgaande staat los van vergoeding van mijnbouwschade door het IMG. Daar geldt deze uitsluitingsgrond niet. Ook bijvoorbeeld een nieuwbouwwoning kan namelijk aardbevingsschade hebben die voor vergoeding in aanmerking komt. Immateriële schade ziet op de persoon en niet op de woning, dus ook daar geldt die uitsluitingsgrond niet.
Is er voldoende capaciteit bij bouwbedrijven voor de versterking en het verbeteren en verduurzamen van woningen? Hoe wordt gezorgd voor voldoende capaciteit? Is er voldoende capaciteit bij bouwbedrijven om offertes te maken voor gedupeerden die subsidies willen anvragen? Kent u de signalen dat aanvragen voor de waardevermeerderingsregeling lang kunnen duren? Herkent u dat de eisen streng zijn en gedupeerden niet altijd aan dubbel getekende offertes kunnen komen? Hoe wordt gezorgd dat gedupeerden geen problemen ondervinden door stijgende materiaal- en bouwkosten?
De bouwcapaciteit staat momenteel onder druk door grote landelijke bouwopgaven. De beschikbare capaciteit in de bouwsector is daarmee ook bepalend voor de voortgang bij het versterken een heeft dan ook volop aandacht in de aanpak van de versterkingsoperatie. Op 2 september 2020 heeft het Ministerie van BZK met Bouwend Nederland en NCG het Bouwakkoord ondertekend. Een van de kernafspraken is een pool van bouwbedrijven inrichten. Hieruit kan de eigenaar nu als opdrachtgever van de te versterken woning een aannemer/bouwbedrijf kiezen. De komende tijd zal NCG met het MJVP de bouwstromen in beeld brengen. Dit biedt aannemers de mogelijkheid voor langere termijn werk te plannen. Voor de subsidie voor verduurzaming en verbetering geldt dat de regeling voor eigenaren in de versterkingsoperatie 5 jaar openstaat en eigenaren vervolgens 3 jaar de tijd hebben de activiteiten uit te (laten) voeren. Voor de aanvraag van deze subsidie hebben aanvragers geen offerte nodig, enkel een prijsopgave wat ze met de subsidie van plan zijn.
Om in aanmerking te komen voor de waardevermeerderingsregeling geldt inderdaad dat bewoners als de werkzaamheden nog moeten worden uitgevoerd een getekende offerte of opdrachtbrief moeten leveren. Als de energiebesparende maatregelen al zijn uitgevoerd dan kan de eindfactuur met betalingsbewijs worden aangeleverd. Ook kan ervoor worden gekozen om de werkzaamheden zelf uit te voeren; dit is op basis van de facturen en betaalbewijzen van de aangeschafte materialen.
Ondanks de stijgende materiaal- en bouwkosten blijft deze subsidie toereikend om energiebesparende maatregelen in zijn geheel of deels uit te voeren afhankelijk van de keuze van de bewoners.
Kunt u de uitkomsten van de recent door Instituut Mijnbouwschade Groningen uitgevoerde pilot voor de vergoeding van immateriële schade met de Tweede Kamer delen? Hoe beoordeelt u de resultaten? Herkent u dat er nu gedupeerden zijn uit de pilot waarbij wordt erkend dat er sprake is van «Bijzonder ernstige persoonsaantasting» die toch maar € 1.500 (kinderen) of € 3.000 (volwassenen) vergoeding krijgen? Is dit geen zeer schraal bedrag voor jarenlang leed (mede) veroorzaakt door de overheid? Wanneer kunnen gedupeerden de vergoeding voor immateriële schade gaan aanvragen? Hoe wordt gezorgd dat de doorlooptijd kort zal zijn? Hoe wordt gezorgd dat er ook daadwerkelijk erkenning komt voor het aangedane leed?
Immateriële schade is een van de schadevormen die het IMG aan de hand van de Tijdelijke wet Groningen (TwG) afhandelt. Het IMG bepaalt binnen de wettelijke kaders zelf de werkwijze en bepaalt dus ook zelf op basis van jurisprudentie, ingewonnen advies en inzichten uit de praktijk de hoogte van de vergoedingen voor immateriële schade. Het IMG geeft aan dat zij in de uitwerking van de regeling voor immateriële schade een balans moet zien te vinden tussen een eenvoudige regeling die bewoners niet te veel belast, een regeling waarin ruimte en aandacht is voor persoonlijke omstandigheden en een regeling die voldoet aan het geldende aansprakelijkheids- en schadevergoedingsrecht. De bedoeling is dat bewoners met de uiteindelijke regeling erkenning van het leed ervaren. Het IMG is 1 juni jl. gestart met een pilotgroep van honderd huishoudens. Het IMG start de uitvoering gefaseerd om zo de grote uitrol zo goed mogelijk voor te bereiden. De eerste evaluatie wijst uit dat de regeling, de organisatie en IT op hoofdlijnen naar behoren werken. Verbeterpunten zijn er ten aanzien van de vooraf verzamelde data en de inhoud van de vragenlijst waarmee het IMG de gevolgen van het persoonlijk leed inventariseert. Het IMG geeft aan dat dit najaar de regeling verder opengesteld wordt.
Hoe gaat u uw belofte uit het bestuursakkoord waarmaken en gedupeerden «veiligheid, duidelijkheid en een nieuw perspectief bieden»? Per wanneer zal iedereen veiligheid, duidelijkheid en perspectief hebben? Bent u van mening dat er sinds het bestuursakkoord meer «rust, duidelijkheid en voorspelbaarheid» is? Kunt u uw antwoord toelichten?
De ambitie van het Rijk, regionale overheden en NCG is alle opnames en beoordelingen eind 2023 af te ronden. De streefdatum om de uitvoering van de versterking te voltooien is 2028. De realisatie van de ambitie met betrekking tot versterking is afhankelijk van een aantal randvoorwaarden, met name rondom de werking van de typologieaanpak, het aantal herbeoordelingen waarvoor bewoners kiezen en de beschikbare bouwcapaciteit. Voor een toelichting op de inzet gericht op het waarmaken van de bestuurlijke afspraken, verwijs ik naar antwoord 2, 3, 5, 6 en 20.
Erkent u dat door de verschillende situaties waarbij gedupeerden weer moeten wachten en/of niet in aanmerking komen voor regelingen er weer stress en ongelijkheid ontstaat? Erkent u dat door het uitblijven van «veiligheid, duidelijkheid en een nieuw perspectief» er weer nieuwe immateriële schade ontstaat?
De psychische en sociale gevolgen van de aardbevingen door gaswinning voor de inwoners van Groningen zijn groot. Dit is deels een gevolg van het feit dat mensen vaak lang moeten wachten op duidelijkheid over de veiligheid van hun woning en wat er eventueel moet gebeuren om die te verbeteren. Zoals aangegeven in de antwoorden op vragen 1 en 22 worden met de uitvoering van de bestuurlijke afspraken concrete stappen gezet om deze duidelijkheid zo snel mogelijk te bieden en wordt perspectief geboden dat verder gaat dan alleen de fysieke veiligheid.
Invoeren prijsopdrijvende startersvrijstelling |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66), Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het onderzoek van Vastgoedmarkt, waaruit blijkt dat ambtenaren van het Ministerie van Financiën gehakt maakten van het plan om starters vrij te stellen van overdrachtsbelasting en beleggers extra te belasten?1
Ik ben bekend met het artikel dat is verschenen op de website Vastgoedmarkt. Dit artikel handelt over in het kader van de WOB geopenbaarde documenten inzake de doorgevoerde differentiatie in de overdrachtsbelasting.
Waarom heeft u de startersvrijstelling ingevoerd, terwijl u bij de invoering wist van de negatieve gevolgen voor de woningmarkt, waar de nutteloze maatregel de woningprijzen heeft doen exploderen, waardoor er nu voor starters geen woning te krijgen is? Graag een gedetailleerd antwoord.
Deze vragen gaan uit van een aantal veronderstellingen over de effecten van de Wet differentiatie overdrachtsbelasting op de woningmarkt. Het is echter nog te vroeg om op basis van de huidige cijfers definitieve uitspraken te doen over het prijseffect van de maatregelen. De wet is immers pas kortgeleden in werking getreden. Daarop is door de markt geanticipeerd. De beschikbare cijfers geven derhalve nog geen betrouwbaar en volledig beeld. Ook is het niet goed te zeggen in hoeverre de overdrachtsbelasting en de prijsstijging aan elkaar gerelateerd zijn. Het tekort aan woningen en de lage rente spelen hierbij ook een grote rol. Daarnaast geldt dat de Wet differentiatie overdrachtsbelasting in ieder geval tot gevolg heeft dat de positie van starters op de woningmarkt ten opzichte van beleggers is verstevigd.
Het verwachte effect van de tariefdifferentiatie op de huizenprijzen is uitgebreid aan de orde gekomen tijdens de parlementaire behandeling van de Wet differentiatie overdrachtsbelasting.2 De verwachting is dat het geïsoleerde effect van de tariefsdifferentiatie op de huizenprijzen waarschijnlijk lager zal zijn dan 2,4% en per saldo mogelijk prijsbeperkend. Deze inschatting is in de eerste plaats gedaan, omdat het Centraal Planbureau (CPB) heeft ingeschat dat volledige afschaffing van het verlaagde overdrachtsbelastingtarief van 2% een opwaarts effect op de woningprijs heeft van 2,4%.3 In deze berekening werd echter van een afschaffing van overdrachtsbelasting voor alle woningen en dus ook voor doorstromers, niet alleen voor starters. Daarnaast is met de Wet differentiatie overdrachtsbelasting het verlaagde tarief beperkt tot eigenaar-bewoners en is het standaardtarief overigens verhoogd. Dit mitigeert mogelijk het opwaartse prijseffect van de startersvrijstelling. Ook daar is in de berekening van CPB geen rekening mee gehouden.
Hoewel het uiteindelijke prijseffect moeilijk is in te schatten, ligt voor de woningmarkt als geheel in de rede dat de differentiatie prijsbeperkend uitvalt. Per saldo wordt de woningmarkt namelijk minder fiscaal gestimuleerd door de differentiatie. Prijsontwikkelingen kunnen per deelsegment op de koopmarkt verschillend uitvallen, maar vanwege het bovenstaande verwacht het kabinet dat er betaalbaarheidswinst voor starters optreedt en dat de positie van de starter en, in iets mindere mate, van de doorstromer ten opzichte van de belegger op de koopwoningmarkt wordt verbeterd. Ook zonder dit effect zijn de meest beknelde starters geholpen door deze maatregel. Starters bij wie de Loan-to-Value (LTV) knelt maar de Loan-to-Income (LTI) niet hoeven immers minder (lang) te sparen alvorens zij voldoende eigen middelen hebben om een woning te kopen. Opgemerkt zij tot slot dat huizenprijzen jaarlijks fluctueren door het samenspel van verschillende economische factoren, zoals ontwikkelingen in huishoudinkomen, rentestanden of consumentenvertrouwen. Ten opzichte van deze andere economische factoren is het effect van de overdrachtsbelastingmaatregel op huizenprijzen naar verwachting beperkt.
In 2024 zal de Wet differentiatie overdrachtsbelasting worden geëvalueerd. Met deze evaluatie worden de doeltreffendheid en doelmatigheid van deze wet onderzocht. Woningprijsontwikkeling en het aantal transacties door starters zullen onderdeel uitmaken van de evaluatie. De resultaten hiervan zullen naar verwachting in 2025 beschikbaar komen.
Waarom heeft u een klip-en-klaar rapport, dat als eindconclusie had om de maatregel niet in te voeren, naast u neergelegd en in eerste instantie niet openbaar gemaakt? Graag een gedetailleerd antwoord.
Het Dialogic-rapporten zijn op 17 juni 2020 met uw Kamer gedeeld.4 De uiteindelijke vormgeving van de differentiatie wijkt af van de in de Dialogic-rapporten onderzochte varianten (zie hierna).
Klopt het dat ambtenaren u een waslijst vol argumenten tégen de maatregel meegegeven hebben, met als conclusies: niet uitvoerbaar, niet doeltreffend, niet doelmatig? Deelt u de mening dat de differentiatie op basis van leeftijd in strijd is met de Comptabiliteitswet, die erop toeziet dat nieuwe wetten efficiënt en doelmatig behoren te zijn, en dat deze maatregel dat niet is volgens de ambtenaren, want het «grootste deel van de vrijstelling zal worden gekapitaliseerd in hogere woningprijzen»? Graag een gedetailleerd antwoord.
In een eerder stadium is geconcludeerd dat een definitie van starters en beleggers op basis van het woningbezit, de leeftijdsgrenzen en de woningwaarde het verdere onderzoeken waard waren. Dit is door onderzoeksbureau Dialogic verder verkend. Uit de onderzoeken van Dialogic blijkt dat de door Dialogic onderzochte varianten niet doelmatig, niet doeltreffend, en deels niet uitvoerbaar zijn. Deze conclusie is in adviserende beleidsnotities tot uiting gebracht. Ook is in deze beleidsnotities opgemerkt dat bij een differentiatie op basis van leeftijd de te hanteren leeftijdsgrens een goede beleidsmatige onderbouwing behoeft om te voorkomen dat een differentiatie in strijd komt met het gelijkheidsbeginsel. De door Dialogic onderzochte varianten zijn, mede vanwege de uitkomsten van de Dialogic-rapporten en de adviezen van de ambtenaren, uiteindelijk niet ingevoerd.
Omdat het kabinet met uw voltallige Kamer van mening was dat het wenselijk is om de positie van starters en doorstromers te verstevigen ten opzichte van andere kopers, zoals beleggers, zodat zij meer kans maken op een koopwoning5, is voor een alternatieve invulling van de begrippen starter en belegger gekozen. In de door Dialogic onderzochte varianten werden beleggers vanaf de verkrijging van de derde woning hoger belast. Door opname van het hoofdverblijfcriterium wordt de belegger nu gerichter zwaarder belast, omdat een belegger al vanaf de eerste woning die ter belegging wordt aangeschaft een hoger tarief betaalt. Ook de startersfaciliteit is door de aanvullende opname van het hoofdverblijfcriterium, het slechts eenmalig kunnen toepassen van de vrijstelling, en de beoordeling van de vrijstelling per verkrijger gerichter dan de basisvariant uit het Dialogic-onderzoek. Daarbij werd alleen uitgegaan van een leeftijdsgrens. Daarnaast werd in dat onderzoek de toepassing van de vrijstelling niet beoordeeld per individuele verkrijger, maar moesten, ingeval van een gezamenlijke verkrijging, alle verkrijgers aan de criteria voldoen. Het was dus relevant met wie een verkrijger samen een woning verkreeg. De alternatieve definities van de begrippen belegger en starter hebben de regeling uitvoerbaar en gemaakt en de verwachtte doeltreffendheid en doelmatigheid ervan vergroot.
Klopt het dat ambtenaren vrezen voor slechte pers en stellen: «het zal lastig zijn om de introductie van een kostbare maatregel te verdedigen, waar een extern onderzoek aan ten grondslag ligt dat duidelijk concludeert dat de maatregel niet het gewenste effect heeft»? Graag een gedetailleerd antwoord.
Zie antwoord vraag 4.
Waarom werden alle adviezen genegeerd en werd de maatregel toch doorgezet? Graag een gedetailleerd antwoord.
Zie antwoord vraag 4.
Waarom heeft u het advies niet overgenomen om over te gaan tot internetconsultatie om de effecten voor te leggen aan de marktpartijen, indachtig het feit dat u op de hoogte was van het feit dat de tariefdifferentiatie onder stoom en komend water werd vormgegeven en met name de effecten voor de huurmarkt niet goed in beeld konden worden gebracht? Graag een toelichting.
Het kabinet achtte het wenselijk om de inwerkingtredingsdatum van de maatregelen niet uit te stellen tot na 1 januari 2021, omdat uw Kamer de regering reeds bij de motie Dik-Faber/Ronnes van 19 maart 2019 had verzocht, in aanloop naar het eerstvolgende Belastingplan, een verkenning uit te voeren naar een gedifferentieerde overdrachtsbelasting. Indachtig deze wens van uw Kamer en het gegeven dat de woningmarktontwikkelingen erop duidden dat de koopstarter zo snel mogelijk geholpen moest worden, heeft het kabinet besloten de differentiatie per 1 januari 2021 in te voeren. Het tijdspad bood daarom geen ruimte voor een afzonderlijke internetconsultatie. Vanzelfsprekend is wel uitvoerig met uw Kamer van gedachten gewisseld over de maatregelen, waarna uw Kamer het voorstel met algemene stemmen heeft aangenomen.
Wat is uw reactie op het feit dat door de aankondiging van de maatregel beleggers massaal woningen hebben opgekocht om invoering van de maatregel in 2021 voor te zijn? Kunt u in uw reactie ingaan op de gevolgen, namelijk dat het beleggingsvolume, evenals de prijzen van woningen, is gestegen naar een recordhoogte?
Anticipatie op de nieuwe wetgeving door beleggers was alleen te voorkomen geweest als de wetgeving met terugwerkende kracht wordt ingevoerd. Dat is een uiterst zwaar wetgevend instrument, waarvoor het kabinet in dit geval geen aanleiding heeft gezien. De periode waarbinnen beleggers konden anticiperen is wel zo kort mogelijk gehouden. Beleggers moesten, om niet het verhoogde tarief van 8% te betalen, niet alleen de koopovereenkomst sluiten vóór 1 januari 2021, maar ook daadwerkelijk de woning voor 1 januari 2021 overgedragen hebben gekregen via de notaris. Daarnaast heeft anticipatie slechts een tijdelijk effect op het beleggingsvolume. Beleggers zullen aankopen hooguit naar voren hebben gehaald. Op de iets langere termijn is de verwachting dat het beleggingsvolume als gevolg van de maatregelen juist zal dalen.
Bent u bekend met het feit dat na de jaarwisseling de starters aan de beurt waren en er precies is gebeurd waar de ambtenaren voor hadden gewaarschuwd? Wat is uw reactie op het gevolg, namelijk dat starters elkaar met hun extra budget overboden op de krappe woningmarkt, waardoor de prijzen explodeerden, en dat zo precies gebeurde waar iedereen, van onafhankelijke experts tot aan ambtenaren op het ministerie zelf, voor had gewaarschuwd? Deelt u de mening dat de maatregel ineffectief, niet doelmatig en bovendien schadelijk is gebleken?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat verkiezingsretoriek en de daarbij behorende campagne bij de laatste Tweede Kamerverkiezingen niet hebben mogen leiden tot het exploderen van de huizenprijzen? Zo neen, hoe duidt u uw handelen dan?
Zie antwoord vraag 2.
De uitkeringsafhankelijkhed en huisvesting van statushouders |
|
Joost Eerdmans (EénNL) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
Bent u ermee bekend dat het aantal statushouders met een uitkering de afgelopen jaren fors is toegenomen, namelijk van 38 procent van de leeftijdsgroep 18–40 jaar die tussen 2004 en 2011 stond ingeschreven naar 53 procent van dezelfde groep die van 2012 tot 2019 stond ingeschreven?1
Ik ken het artikel waar u naar verwijst, maar vind de vergelijking niet juist.
De verblijfsduur van statushouders in Nederland is immers relevant. Hoe langer men in Nederland is, hoe lager de uitkeringsafhankelijkheid, zoals uit onderstaande tabel van het CBS blijkt. Voor alle groepen geldt dat na 1,5 jaar tot 2 jaar (18 maanden–24 maanden) de uitkeringsafhankelijkheid daalt en na 5,5 jaar gemiddeld genomen minder dan de helft van de statushouders aangewezen is op een uitkering.
3
21,9
35,3
24
12,2
26,1
28,2
6
59
68,2
53,6
43,2
56,6
62,9
12
89,9
84,7
73,1
79
86,2
84
18
92,9
86,1
69,6
91,9
87,4
84,2
24
90,7
86,2
67,2
91,4
84,9
80,5
30
85,9
81,3
63,2
88,7
81,8
72,9
36
77,9
77,4
56,8
79,6
76,6
64,7
42
68,9
70,5
52,5
69,6
69,9
56,3
48
59,5
64,5
46,4
56,2
61,3
49,9
54
52,9
58,7
41,7
46,6
57,1
44,6
60
47,2
56,1
39,8
38,2
50,6
40,4
66
45,4
51,5
37,3
36,3
46,6
37,7
Hoeveel procent van de groep tussen 2012 en 2019 boven de 40 jaar ontving een uitkering? Kunt u de cijfers in- en exclusief AOW weergeven?
Er zijn alleen cijfers beschikbaar vanaf het cohort 2014.
Uit het antwoord op vraag 1 (tabel 1) is gebleken dat na 5,5 jaar het aantal statushouders met een uitkering varieert tussen 45,4 procent (Syrische statushouders) en 51,5 procent (statushouders uit Irak). Statushouders hebben in de meeste gevallen de Syrische nationaliteit. Het aantal schommelt de laatste jaren tussen de 40 procent en 60 procent van de totale groep statushouders. Na Syriërs is de groep statushouders uit Eritrea de grootste groep. Dit betekent dat naar schatting op basis van tabel 1 de uitkeringsafhankelijkheid 43 procent bedraagt voor de groep statushouders van 35 jaar en ouder. Het gaat hierbij om maximaal 20 procent van de totale groep statushouders. Dit percentage is laag, omdat van de statushouders uit de jaren vanaf 2014 de helft tot driekwart tussen de 18 en 35 jaar is. Slechts één procent is 65 jaar of ouder.
Figuur 1 Verdeling leeftijd onder gehuisveste Statushouders in Nederland
Cijfers over de totale kosten bijstandsuitkeringen zijn niet te geven. Er spelen te veel factoren waarmee rekening gehouden moet worden. Er moet bijvoorbeeld gecorrigeerd worden voor verblijf in het COA, waar men alleen leefgeld krijgt. Pas wanneer de statushouder in een gemeente wordt geplaatst krijgt hij of zij een uitkering. Het verblijf in een COA is gemiddeld zeven maanden.
Verder moet rekening gehouden worden met de gemiddelde participatiegraad/uitkeringsafhankelijkheid. Uit het antwoord op vraag 1 is gebleken dat met het toenemen van de verblijfsduur in Nederland, statushouders steeds minder afhankelijk van een bijstandsuitkering zijn. Een nog een andere factor betreft deeltijdarbeid. Een deel van de uitkeringen is niet volledig, maar dient als aanvulling op de kleine deeltijdbanen die statushouders vaak hebben.
Wat bedragen sinds 2012 per jaar de totale kosten aan uitkeringen voor statushouders?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u ermee bekend dat één van de belangrijke oorzaken van deze forse stijging het lage opleidingsniveau van de groepen asielmigranten is die de laatste jaren de instroom gedomineerd hebben, waaronder veel Syriërs?
Het opleidingsniveau van asielmigranten is inderdaad laag. Net als bij mensen zonder migratieachtergrond is de arbeidsparticipatie bij laagopgeleiden lager dan bij beter opgeleiden.
Echter, het lage opleidingsniveau is niet de enige oorzaak. Andere vaak genoemde belemmeringen zijn 1) onvoldoende kennis van de Nederlandse taal, 2) het niet hebben van sociale netwerken, 3) het zoekgedrag naar een baan (dat onvoldoende kan aansluiten bij de gangbare manier van werven), 4) de arbeidsmarktoriëntatie (uitsluiting van bepaalde sectoren) en 5) onbekendheid en vooroordelen bij werkgevers (waaronder discriminatie). Ook specifieke belemmeringen spelen een rol. Vluchtelingen verlaten vaak onvoorbereid het land van herkomst. Dit kan leiden tot mentale of fysieke gezondheidsproblemen, een langdurige onderbreking van de loopbaan en een onzeker toekomstperspectief. Deze specifieke knelpunten kunnen de mogelijkheden voor participatie belemmeren. Gezondheid bijvoorbeeld, is een voorwaarde om te kunnen participeren.2 Met de nieuwe Inburgeringswet, die 1 januari 2022 in werking treedt, wordt beoogd de participatie en zelfredzaamheid van statushouders te versterken. Er wordt ingezet op een betere toeleiding naar werk en een vroege kennismaking met de Nederlandse arbeidsmarkt, onder andere door middel van duale trajecten, waarbij het leren van de taal gecombineerd wordt met het opdoen van werkervaring. Hiermee wordt getracht statushouders op een snelle en volwaardige manier mee te laten doen in de Nederlandse samenleving.
Hoeveel procent van de Syrische statushouders die sinds het uitbreken van de Syrische burgeroorlog naar Nederland zijn gekomen verricht hier hoogopgeleid werk?
Een klein deel verricht hoogopgeleid werk. De meerderheid van de Syrische statushouders (80 procent) is laagopgeleid. Zij die hoogopgeleid zijn, komen ook moeilijk aan werk. Dit heeft te maken met het feit dat diploma’s niet hetzelfde worden gewaardeerd (zie bijvoorbeeld motie Paternotte over buitenlandse zorgprofessionals) en/of zij door het vluchten geen diploma’s mee hebben kunnen nemen.
Vindt u dat het toenmalige kabinet een juiste voorstelling van zaken heeft gegeven over het opleidingsniveau van Syrische asielzoekers?
Zo ja, hoe rijmt u het opvoeren van «de apotheker uit Aleppo» als stereotype statushouder door het toenmalige kabinet dan met het lage opleidingsniveau en de hoge uitkeringsafhankelijkheid onder deze statushouders?
Zo nee, deelt u de conclusie dat deze onjuiste voorstelling van zaken een kwalijke beïnvloeding van de publieke opinie is geweest?
Ziet u in dat de aanhoudende grootscheepse immigratie in combinatie met de hoge uitkeringsafhankelijkheid onder migrantengroepen de Nederlandse verzorgingsstaat onbetaalbaar en onhoudbaar maakt? Zo nee, waarom niet?
Ziet u in de oplopende uitkeringsafhankelijkheid onder statushouders aanleiding de asielinstroom fors in te perken? Zo ja, hoe en op welke termijn gaat u dit vormgeven? Zo nee, waarom niet?
Op welke wijze houdt u in uw beleid rekening met een toenemende druk op de verzorgingsstaat als gevolg van het afnemende opleidingsniveau van groepen statushouders en de daarmee gepaard gaande hogere uitkeringsafhankelijkheid?
Wat is uw reactie op het feit dat talloze gemeenten met de handen in het haar zitten vanwege uw opdracht om dit jaar 24.500 statushouders te huisvesten?
De taakstelling voor 2021 gaat ervan uit dat gemeenten 24.500 statushouders moeten huisvesten. Deze personen hebben recht op bescherming in Nederland, en moeten dientengevolge uitgeplaatst worden naar huisvesting in een gemeente. Tijdige huisvesting is niet alleen in het belang van statushouders, maar ook in het belang van de Nederlandse samenleving. Zo kunnen statushouders sneller participeren in en bijdragen aan de Nederlandse samenleving en arbeidsmarkt. Bovendien zorgt een snelle doorstroom naar huisvesting ervoor dat de maatschappelijke impact en financiële kosten die gepaard gaan met de opvang van asielzoekers beperkt worden gehouden.
Hoewel het belang van het huisvesten van statushouders groot is, heeft het kabinet ook begrip voor de lastige opgave waar gemeenten voor staan. Gemeenten zijn in 2021 geconfronteerd met een hoge taakstelling, terwijl de woningmarkt niet aansluit bij de woonbehoefte. Ondanks de forse opgave zijn gemeenten in het eerste halfjaar van 2021 in staat geweest om 9.600 statushouders te huisvesten.
Op dit moment verblijven bijna 11.000 statushouders in de opvang van het COA. Daarvan verblijven er 6.000 langer dan de afgesproken termijn in de opvang. Het verblijf van statushouders in de COA-opvang drukt op de opvangcapaciteit van het COA. Mede daarom hebben de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid 25 augustus jl. bestuurlijke partners opgeroepen om o.a. de achterstand op het realiseren van de taakstelling uitplaatsing statushouders in te lopen. Om gemeenten hierbij te ondersteunen, heeft het kabinet al sinds november 2020 meerdere ondersteuningsmaatregelen genomen. Deze staan beschreven in de brief Opgaven Huisvesting statushouders en Opvang aan de commissarissen van de Koning en burgemeesters van 3 november 2020, welke als bijlage is toegevoegd aan de brief van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid van 3 november 20203, en staan beschreven in de Integrale Handreiking voor opvang, huisvesting en inburgering4 gepubliceerd op 12 februari 2021. In juli 2021 is een regeling om versnelde huisvesting en begeleiding van grote gezinnen statushouders te stimuleren. Daarnaast heeft het kabinet aangekondigd in 2021 wederom een bedrag van € 50 miljoen beschikbaar te stellen voor de bouw van (flexibele) huisvesting voor kwetsbare groepen, waarvan € 15 miljoen voor statushouders. Het kabinet ondersteunt dit met kortingen en vrijstellingen op de Verhuurdersheffing. Overige maatregelen en de oproep aan de bestuurlijke partners staan beschreven in de bestuurlijke brief, welke als bijlage is toegevoegd aan de brief van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid van 25 augustus 2021, 35079635
In navolging daarvan hebben de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid en de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties gesproken met de Commissarissen van de Koning om hen op te roepen om deze opgave met urgentie resultaatgericht in te vullen. Provincies en gemeenten zijn vervolgens voortvarend aan de slag gegaan met het plannen van gesprekken hierover op regionaal niveau.
Erkent u dat het gemeenten officieel weliswaar vrijstaat de urgentieregeling voor statushouders af te schaffen, maar dat dit in de praktijk feitelijk geen verschil maakt zolang u gemeenten blijft dwingen de taakstelling te halen? Zo nee, waarom niet?
De gemeente is verantwoordelijk voor het huisvesten van statushouders conform de halfjaarlijkse taakstelling. Dit volgt uit de Huisvestingswet. Sinds 1 juli 2017 kunnen gemeenten echter zelf bepalen welke categorieën woningzoekenden ze als urgentiecategorie in de huisvestingsverordening wensen op te nemen. Deze keuze is daarmee lokaal bepaald.
Dat statushouders op dit moment door sommige gemeenten in een urgentieregeling als voorrangscategorie worden beschouwd, is het gevolg van de afwegingen die gemeenten hebben gemaakt gegeven enerzijds de huidige lokale situatie op de woningmarkt en anderzijds de taakstelling die gemeenten hebben om statushouders te huisvesten. Het tijdig huisvesten van statushouders is voor een snelle en betere integratie van belang. Ook worden daarmee de maatschappelijke impact en financiële kosten die met de opvang van asielzoekers gepaard gaan, beperkt gehouden.
Vindt u het aan de inwoners uit te leggen dat een gemeente als de Utrechtse Heuvelrug, die de taakstelling eerder bijna onmogelijk noemde, alleen op een lichte vermindering kan rekenen in ruil voor honderd extra asielzoekers in het asielzoekercentrum (AZC) in Leersum?2
Ja, de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid stelt twee keer per jaar een taakstelling vast, van het aantal in het komende half jaar te huisvesten statushouders aan de hand van de prognose van in te willigen asiel- en nareis verzoeken. Volgens een vaste verdeelsleutel, gebaseerd op het inwoneraantal van gemeenten, worden statushouders verdeeld over gemeenten.
Op grond van de Huisvestingswet kunnen gemeenten met elkaar afspraken maken over het uitruilen of overnemen van een aantal te huisvesten statushouders, zolang de som hiervan gelijk blijft. Het is aan gemeenten onderling om afspraken te maken over bijvoorbeeld het uitruilen van te huisvesten statushouders in ruil voor het realiseren van opvangplekken.
Wat vindt u ervan dat gemeenten, soms zelfs tegen de lokale regelgeving in, voor statushouders ineens in hoog tempo tijdelijke woningen uit de grond kunnen stampen, woningen kunnen splitsen en leegstaande panden kunnen ombouwen tot appartementen, terwijl Nederlandse starters al jaren snakken naar dergelijke woningen?
De Minister voor Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zet zich al geruime tijd in om de woningproductie aan te zwengelen en het tekort in te lopen. Het is goed dat gemeenten zich inzetten om in een hoog tempo tijdelijke woningen te realiseren, niet alleen voor statushouders maar voor alle doelgroepen die wachten op een woning. Belangrijk is de beschikbaarheid van voldoende passende woningen voor eenieder, waaronder specifieke doelgroepen. Daarom heeft het kabinet breed ingezet op het aanjagen van de woningbouwproductie. Zo heeft de Minister voor Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties onder meer met Aedes, de koepelorganisatie van woningcorporaties, en de VNG de afspraak gemaakt dat er binnen twee jaar gestart wordt met de bouw van 150.000 betaalbare sociale huurwoningen en er 10.000 flexwoningen gerealiseerd kunnen worden. Het kabinet ondersteunt dit met kortingen en vrijstellingen op de Verhuurdersheffing.
Wat is uw reactie op het feit dat corporaties, zoals onder andere in Apeldoorn, de huurprijs van vrijkomende vrije sectorwoningen fors verlagen voor statushouders terwijl dergelijke woningen voor veel Nederlandse woningzoekende gezinnen totaal onhaalbaar zijn?3
Het huisvesten van grote gezinnen statushouders is lastig omdat voor deze gezinnen weinig geschikte woonruimte beschikbaar is. Daarom is de gemiddelde verblijfstijd van grote gezinnen statushouders (van acht personen of meer), na vergunningverlening, in de COA-opvang langer dan gemiddeld. De verlengde duur van de opvang van deze doelgroep is kostbaar, houdt schaarse bedden bezet en zorgt er bovenal voor dat statushouders niet kunnen starten met integratie en participatie.
De financiële impuls van het Ministerie van Justitie en Veiligheid waar de vraagsteller naar verwijst, is een pilot die erop is gericht om geselecteerde gemeenten te ondersteunen bij het huisvesten van grote gezinnen statushouders om zo de opvang in COA-locaties te kunnen beëindigen. Bij wijze van een proef hebben 24 gemeenten voor 31 grote gezinnen 1 miljoen euro (32.500 euro per groot gezin) ontvangen om huisvesting te versnellen, daar kan (tijdelijke) huuraftopping een onderdeel van zijn.
Vindt u het ethisch gemeenten te dwingen om in één jaar tijd aan 24.500 statushouders woningen weg te geven, terwijl steeds meer Nederlandse jongeren noodgedwongen tot hun dertigste bij hun ouders blijven wonen, zoals deze maand bijvoorbeeld in Odijk waar sprake was van 1.175 inschrijvingen voor twaalf sociale huurwoningen4 en de wachttijden voor sociale huurwoningen inmiddels kunnen oplopen tot 22 jaar?5 Zo ja, waarom? Zo nee, bent u bereid de taakstelling huisvesting vergunninghouders voor gemeenten te schrappen?
Het kabinetsstreven is gericht op een menswaardig en effectief migratiebeleid. Dit houdt in dat Nederland bescherming biedt aan vluchtelingen die daar recht op hebben. In Nederland wordt geen onderscheid gemaakt op basis van nationaliteit. Iedereen in Nederland wordt in gelijke gevallen gelijk behandeld. Dat uitgangspunt is in onze Grondwet verankerd. De gemeente is verantwoordelijk voor het huisvesten van vergunninghouders conform de halfjaarlijkse taakstelling. Het is belangrijk om balans tussen verschillende aandachtsgroepen op de woningmarkt en reguliere woningzoekenden te waarborgen. Dit is ook één van de conclusies uit het rapport Ter Haar. Belangrijk is daarom ook het aanjagen van de woningbouwproductie, óók voor die reguliere woningzoekende waaronder de starters. Daarom heeft de Minister voor Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties verschillende maatregelen genomen om de bouw van nieuwe woningen te versnellen en de druk op de woningmarkt te verlagen. Naast de inzet van middelen voor de Woningbouwimpuls heeft de Minister voor Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties samen met Aedes en de VNG afspraken gemaakt over de bouw van 150.000 sociale huurwoningen en het toevoegen van 10.000 flexwoningen in de komende twee jaar. Het kabinet ondersteunt dit met kortingen en vrijstellingen op de Verhuurdersheffing. Daarnaast heeft het kabinet voor 2021 wederom 50 miljoen euro beschikbaar gesteld als stimulans voor de bouw van (flexibele) huisvesting voor kwetsbare groepen, waaronder statushouders. Mogelijkheden voor flexibele huisvesting zijn onder andere de inzet van tussenvoorzieningen. Deze bieden gemeenten de mogelijkheid om versneld aan hun taakstelling voor vergunninghouders te voldoen en de druk op COA-locaties te verlichten, zonder dat dit ten koste gaat van de reguliere woningzoekende.