Het bericht dat Daan niet met het taxibusje naar speciale school mag, omdat de gemeente vindt dat hij wel met de bus kan |
|
Peter Kwint |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
Wat vindt u ervan dat de tienjarige Daan niet net als zijn klasgenoten met een taxibusje naar school mag gaan, omdat de gemeente Woudenberg vindt dat hij wel met het openbaar vervoer kan?1
Naar aanleiding van de berichten over Daan en zijn klasgenoten heb ik contact op laten nemen met de betreffende gemeente. Voor mij staat namelijk voorop dat leerlingen die recht hebben op leerlingenvervoer, dat ook krijgen en de gemeente daarin voorziet.
De gemeente Woudenberg heeft mij inmiddels laten weten dat Daan dit schooljaar met een taxibusje naar school wordt vervoerd. Dat betekent dat hij niet (meer) met het openbaar vervoer met begeleiding hoeft te reizen.
De verantwoordelijkheid voor de uitvoering van het leerlingenvervoer ligt namelijk al sinds 1987 bij de gemeenten. De VNG stelt met in achtneming van de wettelijke kaders een modelverordening leerlingenvervoer op, op basis waarvan gemeenten een verordening opstellen, waarmee zij aangeven hoe zij de verantwoordelijkheid voor de uitvoering van het leerlingenvervoer invullen.
Gemeenten hebben de wettelijke plicht «passend vervoer» aan te bieden als een leerling vanwege zijn beperking niet zelfstandig kan reizen. Uitgangspunt van de regeling leerlingenvervoer is een vergoeding op basis van de kosten van het openbaar vervoer, zo nodig met begeleiding. Ook kan een fietsvergoeding worden verstrekt. Onder bepaalde voorwaarden, bijvoorbeeld voor die leerlingen die wegens hun lichamelijke, verstandelijke, zintuiglijke of psychische handicap op ander vervoer dan openbaar vervoer zijn aangewezen, kunnen ouders voor hun kind aanspraak maken op aangepast vervoer, in taxi’s of taxibusjes.
Wat vindt u ervan dat de gemeente de zorgen en inschatting van de ouders en de directeur-bestuurder van de school over de noodzaak tot leerlingenvervoer voor Daan naast zich neerlegt in haar besluit en zelfs na het gegrond verklaren van het bezwaar door de bezwaarschriftencommissie van de gemeente bij dit besluit blijft? Wat is het oordeel van ouders en professionals uit het onderwijs dan nog waard?
De gemeente Woudenberg heeft mij laten weten dat er ook vorig schooljaar een recht op leerlingenvervoer is toegekend. Dit betrof een vergoeding voor openbaar vervoer met begeleiding. Bij de nieuwe aanvraag voor dit schooljaar is op basis van nieuwe informatie vanuit het samenwerkingsverband passend onderwijs het besluit genomen om Daan dit schooljaar met een taxibusje te gaan vervoeren.
Bent u het eens dat het belachelijk is dat de gemeente heeft voorgesteld opnieuw een onafhankelijk onderzoek te doen naar Daans gedrag, terwijl er al onafhankelijk onderzoek is geweest voor het toekennen van de toelaatbaarheidsverklaring? Kunt u uw antwoord toelichten?
De gemeente Woudenberg heeft mij laten weten dat zij voor de aanvraag voor leerlingenvervoer voor dit schooljaar advies heeft gevraagd aan het samenwerkingsverband passend onderwijs, die de toelaatbaarheidsverklaring voor Daan heeft afgegeven. Dit advies heeft er toe geleid dat de gemeente besloten heeft Daan met een taxibusje te gaan vervoeren.
Wat zou volgens u voorop moeten staan: leerlingenvervoer zodat leerlingen passend onderwijs kunnen krijgen zonder enige belemmering of de financiën van de gemeente? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie mijn antwoord op vraag 1, waarbij ik heb toegelicht dat gemeenten de wettelijke plicht hebben om passend vervoer aan te bieden als een leerling vanwege zijn beperking niet zelfstandig kan reizen. Daarbij is het uitgangspunt dat het recht van de leerling voorop dient te staan en dat financiële overwegingen uiteraard geen invloed mogen hebben op het al dan niet toekennen van passend vervoer voor een leerling.
Hoeveel geld geeft de gemeente Woudenberg uit aan leerlingenvervoer en hoeveel daarvan is niet voor leerlingenvervoer op basis van toelaatbaarheidsverklaringen, maar op basis van religie of levensovertuiging?
De gemeente Woudenberg heeft mij gemeld dat de afgelopen jaren de kosten voor leerlingenvervoer ruim € 500.000 per jaar waren. Daarbij is bekend dat geen enkele leerling alleen vanuit levensovertuiging gebruik maakt van het leerlingenvervoer.
Ontvangt u meer signalen van ouders en/of scholen over gemeenten die geen leerlingenvervoer toewijzen aan leerlingen die het hard nodig hebben? Zo ja, hoeveel signalen zijn dit de laatste vijf jaar geweest, waar gaat het precies mis en wat heeft u met deze signalen gedaan?
Er komen af en toe signalen over knelpunten in het leerlingenvervoer bij mij terecht. Deze knelpunten zijn divers van aard. Zoals ik in mijn antwoord op vraag 1 heb aangegeven ligt de verantwoordelijkheid voor de uitvoering van het vervoer bij de gemeenten.
Indien er vaker signalen zijn over een bepaalde thematiek, zoals recent over de lange reistijden van leerlingen naar het (voortgezet) speciaal onderwijs, voer ik daarover het gesprek met de VNG, als vertegenwoordiger van gemeenten en die de modelverordening leerlingenvervoer opstelt.
Zou een toelaatbaarheidsverklaring niet voldoende bewijs moeten zijn om automatisch in aanmerking te komen voor leerlingenvervoer indien gewenst, zodat ouders zich kunnen richten op hun kind in plaats van strijd moeten voeren met onwelwillende gemeenten? Bent u bereid dit te regelen? Zo nee, waarom niet?
Nee, niet alle leerlingen die een toelaatbaarheidsverklaring voor het (voortgezet) speciaal onderwijs krijgen, komen altijd in aanmerking voor leerlingenvervoer. Ook reisafstand en de mate van zelfstandigheid van de leerling kunnen hierbij een rol spelen. Daarnaast moet de gemeente nog de afweging maken op welke type vergoeding een leerling recht heeft. Dit proces moet zorgvuldig worden doorlopen.
Bent u bereid om in gesprek te gaan met de gemeente Woudenberg om te komen tot een oplossing voor Daan, zodat hij veilig en onder begeleiding naar school kan gaan met zijn klasgenoten? Zo nee, waarom niet?
Naar aanleiding van de berichten heb ik reeds contact op laten nemen met de betreffende gemeente. Omdat Daan inmiddels met een taxibusje naar school wordt vervoerd, zijn verdere gesprekken niet meer nodig.
Het bericht ‘Veel laaggeletterden stopten met taal- of rekencursus tijdens corona’ |
|
Judith Tielen (VVD) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Veel laaggeletterden stopten met taal- of rekencursus tijdens corona» en het onderliggende onderzoeksrapport van de Stichting Lezen en Schrijven?1
Ja, ik ben bekend met het desbetreffende artikel en het onderliggende rapport van Stichting Lezen en Schrijven.
Deelt u de mening dat het niet verrassend is dat de coronacrisis het extra moeilijk maakt voor laaggeletterden om een taal- of rekencursus te volgen, zeker als deze alleen online wordt aangeboden? En heeft u daarom, net als de Stichting Lezen en Schrijven, onderzoek gedaan naar het effect van de coronacrisis op de ontwikkeling van basisvaardigheden bij volwassenen? Zo ja, op welke termijn kunt u de resultaten van dit onderzoek met de Kamer delen? Zo nee, bent u bereid hier alsnog onderzoek naar te doen?
De coronacrisis heeft er toe geleid dat het ook voor volwassenen niet altijd mogelijk was om fysiek onderwijs te volgen. Aangezien Stichting Lezen en Schrijven al een grondig onderzoek heeft uitgevoerd naar het effect van de coronacrisis op de ontwikkeling van basisvaardigheden bij volwassenen, ben ik niet van plan om een vergelijkbaar onderzoek uit te laten voeren. Het rapport geeft een weergave van de situatie en de gevolgen van de coronacrisis voor het volgen van een taal- of rekencursus door laaggeletterden. Het rapport biedt daarnaast aanbevelingen hoe er gezorgd kan worden dat de volwasseneducatie sterker uit de coronacrisis kan komen.
Wel heb ik de onderzoekers van de Beleidsmonitor Tel mee met Taal2 gevraagd om aanvullende onderzoeksvragen op te nemen. O.a. om in de rapportages een beeld te kunnen schetsen van de gevolgen waar organisaties momenteel door corona mee te kampen hebben en de verwachte gevolgen van corona voor de komende tijd. De eerste tussenrapportage wordt eind 2022 verwacht.
Om verschillende redenen is het niet wenselijk om de tussenrapportage naar voren te halen. De oplevering van de tussenrapportage is eind 2022 gepland, gezien de looptijd van het programma van 2019–2024. In verband met de omvangrijkheid van een evaluatie van het gehele Tel mee met Taal-programma is er één tussentijdse meting ingebouwd. Als het onderzoek eerder dan eind 2021 zou starten, zouden de resultaten ook minder inzichtelijk zijn, omdat het programma dan nog geen twee jaar loopt.
Daarnaast willen we ook weten of de coronapandemie impact heeft op de lange termijn uitvoering. De onderzoekers hebben zich in de voorgaande periode gericht op een evaluatie van de regionale plannen en de uitvoering van de gemeenten. Daar is ook de impact van de coronapandemie in enkele gevallen aan bod gekomen. In veel gevallen is de operationalisering van regionale programma’s minder snel gegaan door de pandemie. De rapportage over de gemeentelijke regionale plannen wordt binnenkort gepubliceerd.
Tot slot zijn er vanuit zowel OCW als CINOP/ECBO een aantal praktische bezwaren. Enerzijds geven gemeenten en cursusaanbieders aan te worden overvraagd voor input in combinatie met verschillende andere Tel mee met Taal-trajecten, zoals kwaliteit en monitoring. Een extra interview ronde is dus niet wenselijk. Anderzijds is het niet op korte termijn haalbaar voor CINOP, gezien de huidige bezetting en begroting. De inzet en de begroting wordt aangepast aan de hand van een meerwerkopdracht, maar dit zal ook tijd in beslag nemen.
Hoe kijkt u aan tegen de conclusie dat de afwezigheid van een laptop of computer ervoor zorgden dat cursisten moesten stoppen? Waarom is het voor cursisten niet mogelijk om gebruik te maken van de 24 miljoen euro die het kabinet heeft uitgetrokken om schoolbesturen, in samenwerking met SIVON, in staat te stellen om laptops en tablets aan te schaffen, aangezien deze eigendom blijven van schoolbesturen? Bent u bereid dit alsnog mogelijk te maken?
De € 24,3 miljoen die beschikbaar is gekomen voor schoolbesturen in het primair onderwijs, voortgezet onderwijs en middelbaar beroepsonderwijs was gericht op leerlingen en studenten die lastig online onderwijs konden volgen. Voor hen was het vanwege het recht op onderwijs van extra belang dat zij gebruik konden maken van laptops en tablets die schoolbesturen via SIVON konden aanvragen.
Daarnaast heeft het kabinet verschillende initiatieven genomen om kwetsbare groepen van apparaten te voorzien. #Allemaaldigitaal is een gezamenlijk initiatief van publieke en private partijen dat wordt uitgevoerd door de Alliantie Digitaal Samenleven (opgericht door het Ministerie van BZK, de Nr. 5 Foundation en Vodafone Ziggo). #Allemaaldigitaal verzamelt laptops en tablets van overheid en bedrijven. Inmiddels zijn bijna 10.000 digitale apparaten uitgedeeld aan mensen die door de COVID-19 maatregelen uitgesloten waren om digitaal te kunnen werken of minder sociaal contact hadden. Ook nu de maatregelen worden opgeheven bekijkt de Alliantie Digitaal Samenleven naar een verduurzaming van dit initiatief in het kader van gelijke kansen voor kwetsbare groepen.
Deelt u de mening dat het voor laaggeletterden demotiverend is dat zij door de coronamaatregelen een nog grotere achterstand oplopen als het gaat om de basisvaardigheden taal, rekenen en digitale geletterdheid? Zo ja, wat gaat u daaraan doen?
Ja, ik deel deze mening. Het is juist nu de samenleving steeds verder open gaat, van belang dat mensen opnieuw of voor het eerst gemotiveerd worden om aan de slag te gaan met het verbeteren van de basisvaardigheden.
Via de site ikwilleren.nl, de Informatiepunten Digitale Overheid in de bibliotheken of het landelijke telefoonnummer 0800-023 44 44 van Stichting Lezen en Schrijven kunnen mensen aangeven welke leervraag ze hebben en worden ze naar de juiste locatie of organisatie doorverwezen.
Verder heeft de RO naar aanleiding van de coronacrisis extra subsidiebudget uitgetrokken voor onder andere volwasseneducatie om opgelopen achterstanden in te halen. Voor werkgevers is er 6 miljoen extra uitgetrokken om via den subsidieregeling Tel mee met Taal te investeren in basisvaardigheden van hun werknemers. Daarnaast hebben gemeenten meer ruimte gekregen om WEB-middelen van 2020 en 2021 door te schuiven naar een volgende jaar, aangezien er door de coronamaatregelen minder aanbod mogelijk was.
Desalniettemin heeft de coronacrisis er ook toe geleid dat sommige laaggeletterden juist aan hun digitale vaardigheden hebben gewerkt, onder andere doordat de lees-, schrijf- of rekencursus die ze volgden digitaal werd gegeven.
Hoe verklaart u dat bijna alle professionals uit de non-formele sector aangeven dat er veel minder lessen en activiteiten rondom basisvaardigheden waren, maar dat er tegelijkertijd ook aanzienlijk minder aanmeldingen waren tijdens de coronacrisis? Is hier sprake van een mismatch? Bent u bereid om deelnemers (online) te begeleiden naar passende lessen of activiteiten en de effectiviteit daarvan actief landelijk te monitoren? Zo nee, waarom niet?
Ook voor de volwasseneducatie heeft de coronacrisis gevolgen gehad. Locaties moesten tijdelijk gedwongen sluiten, waardoor er minder lessen gegeven konden worden in zowel de formele als non-formele sector. Meerdere organisaties hebben hun lessen en activiteiten om weten te zetten naar laagdrempelige online educatie, zodat het voor laaggeletterden mogelijk was om te blijven werken aan hun basisvaardigheden. Stichting Het Begint Met Taal heeft bijvoorbeeld kletsmaatjes opgezet. Een laagdrempelige manier om online een-op-een met een taalcoach aan de slag te gaan en te werken aan de Nederlandse taal. Dit resulteerde in 1.500 matches tussen vrijwilligers en nieuwkomers. Verder heeft de stichting Het Begint Met Taal haar coördinatoren en vrijwilligers getraind in en van kennis voorzien over taalcoaching op afstand.
Daarnaast is er in het kader van het project «Inzet ervaringsdeskundigen» een trainingsmodule «digitaal werken» ontwikkeld, zodat taalambassadeurs (ervaringsdeskundigen laaggeletterdheid) vaardigheden kunnen trainen die nodig zijn om hun werkzaamheden ook online uit te kunnen voeren. De verwachting is dat online bijeenkomsten ook na corona zullen blijven bestaan.
Het is op dit moment helaas niet haalbaar om de effectiviteit van matching landelijk te monitoren, omdat er (nog) geen eenduidigheid is in het vastleggen en monitoren van gegevens. Vanuit het actieprogramma Tel mee met Taal worden er stappen gezet naar een landelijke monitor om meer inzicht te krijgen in het bereik van verschillende doelgroepen die deelnemen aan volwasseneducatie. Er is een pilot gestart met gemeenten en aanbieders om ervaring op te doen met monitoren van aantallen cursisten op bijvoorbeeld leeftijd, type cursus en postcodegebied. Hierin werken we ook samen met het CBS. In een volgende voortgangsrapportage zal ik een uitgebreide toelichting geven op de stand van zaken omtrent de landelijke monitor.
Deelt u de mening dat iedereen in Nederland nodig is om mee te doen met onze samenleving en arbeidsmarkt? En dat het dus van groot belang is dat álle Nederlanders die belemmerd worden door laaggeletterdheid of laaggecijferdheid, zich uitgenodigd weten om hun basisvaardigheden te ontwikkelen? Zo ja, wat gaat u daaraan doen?
Ja, ik ben het met u eens dat iedereen in Nederland nodig is om mee te doen met onze samenleving en arbeidsmarkt. En de meerderheid van de laaggeletterden doet gelukkig volop mee in de samenleving. De meerderheid heeft ook een betaalde baan. Het zijn bijvoorbeeld de mensen die in de zorg werken, onze parken schoonhouden, de supermarkten bevoorraad houden, of hoofd zijn van een aannemersbedrijf. Desalniettemin is het van belang dat iedereen beschikt over voldoende basisvaardigheden. Een van de doelstellingen van het actieprogramma Tel mee met Taal is om meer laaggeletterden te bereiken, zodat laaggeletterden aan de slag gaan om hun basisvaardigheden (verder) te verbeteren.
Om meer mensen te bereiken met de aanpak van laaggeletterdheid zal de rijksoverheid een landelijke campagne lanceren om mensen te motiveren een eerste stap te zetten om hun basisvaardigheden te verbeteren. De campagne richt zich op laaggeletterden in de leeftijd 20–49 jaar met een extra focus op laaggeletterden die Nederlands als moedertaal hebben. De campagne wordt ontwikkeld met behulp van gemeenten, experts en de doelgroep zelf.
Voor een compleet beeld van activiteiten gericht om meer mensen te bereiken om hun basisvaardigheden te verbeteren, verwijs ik u naar de Kamerbrief vervolgaanpak laaggeletterdheid 2020–20243.
Herkent en erkent u de conclusie van de Stichting Lezen en Schrijven dat het van belang is dat gemeenten en organisaties in het werkveld meer samenwerken? Zo ja, hoe gaat u dat realiseren? Zo nee, wat is uw conclusie over die samenwerking? Bent u bereid deze samenwerking te bevorderen en welke rollen zouden gemeenten en organisaties in het werkveld hierin moeten vervullen?
Ja, het is van belang dat gemeenten en organisaties in het werkveld samenwerken om laaggeletterdheid aan te pakken.
In het programma Tel mee met Taal 2016–2018 was deze samenwerking bevorderen één van de hoofdoelstellingen. Een andere hoofddoelstelling van het programma is dat in elke arbeidsmarktregio tussen gemeenten en lokale partners een duurzame samenwerking tot stand komt om laaggeletterdheid te voorkomen en aan te pakken. De infrastructuur van Tel mee met Taal heeft geleid tot een sterke impuls in de samenwerking tussen partijen. Bestaande samenwerkingen zijn verder uitgebouwd en nieuwe partijen zijn aangehaakt. Om de samenwerking duurzaam te verankeren wordt er vooral naar de rol van gemeenten gekeken.
In opdracht van de Ministeries OCW, BZK, SZW en VWS is Stichting Lezen en Schrijven gevraagd om gemeenten te ondersteunen in het opzetten en uitvoeren van een gemeentelijke aanpak laaggeletterdheid. De samenwerking met andere partijen in het werkveld is een belangrijk onderdeel hiervan. Ook in de landelijke handreiking «Kwaliteit bij de aanpak van laaggeletterdheid» die eind september gepubliceerd is, komt de samenwerking met partners als belangrijk thema terug. De handreiking is in samenwerking met gemeenten en aanbieders ontwikkeld om de kwaliteit van het opleidingsaanbod te borgen. De handreiking biedt gemeenten handvatten hoe ze kunnen sturen op kwaliteit. De komende periode gaan we gemeenten hierbij ondersteunen samen met de ontwikkelaars van de handreiking. De handreiking zal tegelijk met de voortgangsrapportage naar de Kamer worden verstuurd.
Bent u bereid om centrale regie te nemen en te zorgen dat laaggeletterden proactief worden benaderd om hen te motiveren de basisvaardigheden op het gebied van taal, rekenen en digitale geletterdheid te ontwikkelen? Zo ja, op welke manier, op welke termijn en met welke instanties gaat u dat oppakken? Zo nee, hoe gaat u er dan voor zorgen dat de opgelopen corona-achterstanden op korte termijn worden ingehaald?
Samen met de partijen in het veld zoals gemeenten, werkgevers, bibliotheken, zorgprofessionals, etc. werk ik aan de aanpak van laaggeletterdheid. Deze samenwerking is een van de doelstellingen van de Aanpak laaggeletterdheid, die ik heb toegelicht in de Kamerbrief Kamerbrief vervolgaanpak laaggeletterdheid 2020–2024. Samen met deze partijen zijn we aan de slag om zo veel mogelijk mensen te bereiken om aan hun basisvaardigheden te werken. Het proactief benaderen doen we o.a. door de landelijke campagne die de rijksoverheid zal lanceren (zie het antwoord op vraag 6). Ook faciliteren we de gemeenten en andere partijen zoveel mogelijk om zelf ook lokaal mensen te werven. Dit doen we bijvoorbeeld door het ontwikkelen van een toolkit voor gemeenten en door de subsidieregeling van Tel mee met Taal. Daarnaast was er het afgelopen jaar een subsidieregeling voor werkgevers om laaggeletterdheid aan te pakken op de werkvloer, een subsidieregeling om laagtaalvaardige ouders te ondersteunen en een subsidieregeling voor kort, praktijkgerichte experimenten gericht op het bereiken van laaggeletterden of het verhogen van de kwaliteit van het aanbod. Verder zijn er diverse lokale initiatieven die ik ondersteun door middel van kennisuitwisseling en delen van best practices. Gemeenten worden daarnaast ondersteund door Stichting Lezen en Schrijven om de regie te voeren over de lokale aanpak laaggeletterdheid in samenwerking met lokale partners.
De extra beloningsregeling voor docenten op het speciaal onderwijs (so) en voortgezet speciaal onderwijs (vso). |
|
Paul van Meenen (D66) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
![]() |
Kunt u bevestigen dat de gehanteerde verdeelsleutel voor scholen voor speciaal onderwijs (so) en voortgezet speciaal onderwijs (vso) afwijkt van de verdeling op reguliere scholen, in het kader van de extra beloning voor docenten op scholen met veel achterstanden?
Nee, Voor het bepalen van de selectie van de vestigingen is gekeken naar de 15%-vestigingen (per schoolsoort) met relatief de meeste leerlingen met een risico op een onderwijsachterstand. De 15%-vestigingen in het regulier onderwijs met de relatief hoogste achterstandsscores en de 15%-vestigingen met het relatief hoogste aantal cumi-leerlingen per vestiging binnen enerzijds het speciaal basis onderwijs (hierna: sbao) en anderzijds het (voortgezet) speciaal onderwijs (hierna: (v)so) zijn geselecteerd, waarbij is gecorrigeerd voor de grootte van de vestiging. De gehanteerde verdeelsleutel is dus hetzelfde.
Er is gekozen voor 15%-vestigingen (per schoolsoort) om zo de beschikbare middelen gericht in te zetten op die vestigingen die dit gezien de achterstanden het hardst nodig hebben. De middelen verdelen over een groter aantal vestigingen zou immers leiden tot een lagere toelage per leerkracht en daarmee minder bijdragen aan het zorgen voor voldoende personeel op die vestigingen.
Klopt het dat voor reguliere scholen gebruik is gemaakt van «achterstandenscores» om te bepalen welke docenten extra beloond worden, terwijl voor het so en vso gebruik wordt gemaakt van de regeling culturele minderheden (cumi)? Zo ja, waarom?
Ja, voor het regulier onderwijs wordt een CBS-indicator voor risico op onderwijsachterstanden gehanteerd, die de verwachte achterstandsproblematiek op vestigingen uitdrukt. Voor sbao en voor (v)so wordt hiervoor de cumi-regeling gehanteerd.
De bekostiging voor de inzet van de arbeidsmarkttoelage is gericht op vestigingen met relatief veel leerlingen met een risico op onderwijsachterstanden. Voor de verschillende onderwijssoorten is vanwege de herkenbaarheid en uitvoering zoveel mogelijk aangesloten bij de reguliere bekostiging en bestaande methodieken om het risico op onderwijsachterstanden in beeld te brengen. Op basis van de huidige gegevens is het niet mogelijk om de CBS-indicator ook toe te passen op het sbao en (v)so omdat er geen goede schoolresultaten/testen zijn waartegen de scores kunnen worden afgezet1. Daarmee is de cumi-regeling op dit moment de beste methode die er voor handen is om het risico op onderwijsachterstanden te identificeren binnen het sbao en (v)so.
Klopt het dat bij de cumi-regeling met name wordt gekeken naar het land van herkomst van de ouders van de leerlingen en dat dit wordt gekoppeld aan het begrip achterstanden, terwijl voor het regulier onderwijs het land van herkomst al enige tijd is losgelaten als bepalende factor?
Bij beide indicatoren wordt het land van herkomst van ouders van leerlingen meegewogen, hoewel de manier waarop verschilt. Bij de CBS-indicator is de herkomst van de ouders één van de bepalende factoren. Bij de cumi-regeling wordt als bepalende factor alleen gekeken naar het land van herkomst van de ouders om het risico op een onderwijsachterstand te uiten.
Kunt u bevestigen dat door deze verschillende regelingen te hanteren, so- en vso-scholen vaak de middelen van de extra beloningsregeling mislopen?
Nee, voor alle schoolsoorten ontvangt 15% van de vestigingen extra middelen voor een arbeidsmarkttoelage. Dit geldt zowel voor het regulier onderwijs als voor het so en (v)so. Hiermee worden het regulier en het speciaal onderwijs gelijk behandeld.
Bent u van mening dat dit leidt tot ongelijkheid tussen het regulier en speciaal onderwijs? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat het regulier onderwijs en het speciaal onderwijs gelijkwaardig behandeld moeten worden? Zo ja, welke stappen gaat u zetten om dit te bereiken?
Ja, ik deel de mening dat het regulier onderwijs en het speciaal onderwijs gelijkwaardig behandeld moeten worden. Aangezien in zowel het regulier onderwijs als het so en het (v)so 15% van de vestigingen een arbeidsmarkttoelage ontvangen is hiervan ook sprake en is er geen noodzaak voor het aanpassen van deze systematiek.
Bent u bereid de regeling aan te passen?
Nee, zie het antwoord op vraag 4 tot en met 6. Voor de arbeidsmarkttoelage staat de selectie van vestigingen voor de schooljaren 2021–2022 en 2022–2023 vast, zodat de vestigingen die middelen ontvangen direct zekerheid hebben dat ze dit voor 2 jaar kunnen inzetten. Daarnaast zorgt een tweejarige selectie voor een goede monitoring op de effecten.
Tegelijkertijd ben ik me ervan bewust dat de cumi-regeling niet in alles perfect is. Ik ga daarom met de betrokken onderwijsorganisaties op zoek naar een alternatief voor de cumi-regeling zodat die kan worden gebruikt bij de reguliere bekostiging van onderwijsachterstanden. Over de uitkomsten hiervan zal ik u nader informeren.
De situatie op het Tjalling Koopmans College in Hurdegaryp en de Scholen voor Persoonlijk Onderwijs. |
|
Paul van Meenen (D66), Peter Kwint |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichtgeving over de problematiek op het Tjalling Koopmans College en op de overige Scholen voor Persoonlijk Onderwijs?1, 2, 3 Zo ja, welke acties heeft u ondernomen naar aanleiding van deze berichtgeving?
Ja. Het afgelopen jaar heeft de inspectie een breed onderzoek verricht naar alle besturen en scholen van SvPO. Over de bevindingen naar aanleiding van dat onderzoek en de vervolgstappen heb ik u onlangs geïnformeerd.4 De inspectie heeft de school in Hurdegaryp eind juni bezocht om de signalen over die school te kunnen duiden en beraadt zich nu op de te zetten vervolgstappen. Deze zijn onder meer afhankelijk van een aantal nog voeren te gesprekken.
Hoe beoordeelt u dat bestuurder Mischa van Denderen probeert een «kennelijk zeer kritisch rapport over de kwaliteit en de financiën van zijn scholen» tegen te houden?
Als een bestuurder zich niet kan vinden in de inhoud van een inspectierapport is het aan hem om de wettelijke mogelijkheden op dit punt al dan niet te benutten. Ik ben blij met de uitspraak van de rechter, omdat het belangrijk is dat ouders en leerlingen ook deze informatie kennen.
Klopt het dat de bestuurder met zijn privéstichting, bedoeld voor zijn scholen, geld verstrekte voor onder andere een hypothecaire geldlening aan zijn twee zonen? Zo ja, heeft u mogelijkheden hier tegen op te treden en welke mogelijkheden zijn dat?
Dit klopt. De lening is verstrekt vanuit de Stichting Frederikssoon, een private stichting die is opgericht door de bestuurder van SvPO. De directeur/bestuurder van de SvPO-scholen is tevens het enige bestuurslid van Stichting Frederikssoon.
Stichting Frederikssoon verstrekt onder meer investeringsbijdragen en leningen ten behoeve van de huisvesting van verschillende SvPO-scholen. De stichting is (intellectueel) eigenaar en leverancier van Workbook, een geautomatiseerd leersysteem dat op alle SvPO-scholen wordt gebruikt. De stichting ontvangt een vergoeding vanuit een andere stichting: de private Stichting voor Persoonlijk Onderwijs. De vrijwillige ouderbijdrage wordt vanuit alle SvPO-scholen aan die stichting betaald. In hoofdstuk 3 van de rapporten die naar aanleiding van het financieel bestuurlijk onderzoek op alle SvPO-scholen zijn vastgesteld, wordt ingegaan op de financiële transacties tussen de SvPO-besturen en verschillende stichtingen.5 De inspectie heeft echter beperkt inzage in de financiële stukken van deze stichtingen, en concludeert dat zij niet tegen de hypothecaire geldlening kan optreden omdat het een particuliere investering betreft. Ik heb die mogelijkheid zelf ook niet.
De inspectie stelt echter ook vast dat er transacties met (stichtingen van) de bestuursvoorzitter en met familieleden zijn geweest, en kwalificeert dat onder meer als belangenverstrengeling. In de bestuursverslagen zijn transacties met familiaire en/of zakelijke relaties van de bestuursvoorzitter bovendien niet expliciet vermeld en toegelicht, waarmee van de eigen code Goed Bestuur wordt afgeweken. Dat is in strijd artikel 103, eerste lid, onder a, van de WVO.
In mijn recente brief aan uw Kamer heb ik reeds vermeld dat de inspectie het huidige financieel basistoezicht op basis van de constateringen voor alle SvPO-besturen en scholen omzet in aangepast financieel toezicht. Zij gaat hier toe over vanwege tekortkomingen op het gebied van de jaarverslaggeving, niet-transparante verantwoording van investeringen in de onderwijshuisvesting en het beperkte zicht op de toekomstige financiële continuïteit vanwege de diverse (onderlinge) geldstromen tussen SvPO-scholen en verbonden private stichtingen. De besturen hebben herstelopdrachten gekregen. Ik heb geen signalen dat er andere besturen zijn die op deze wijze geldleningen verstrekken.
Acht u dergelijke leningen wenselijk?
Zie antwoord vraag 3.
Heeft u een beeld of er meerdere bestuurders zijn die op deze wijze geldleningen verstrekken? Zo ja, met hoeveel casussen bent u bekend en wat heeft u hiertegen gedaan?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe staat het momenteel met de kwaliteit van onderwijs op de Scholen voor Persoonlijk Onderwijs?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar de brief waarmee ik uw Kamer onlangs heb geïnformeerd over de uitkomst van de onderzoeken die de inspectie heeft gedaan naar SvPO.6 Uit de rapporten van de inspectie blijkt dat er geen sprake is van een onveilig schoolklimaat. SvPO Utrecht heeft op dit punt aan de herstelopdracht voldaan.
Is op de scholen sprake van een veilig schoolklimaat?
Zie antwoord vraag 6.
Hoe beoordeelt u dat een docent van het Tjalling Koopmans College is geschorst nadat hij heeft gesproken met Omroep Fryslan?
Het al dan schorsen van een docent is een zaak tussen het bestuur en de docent in kwestie. Schorsing moet echter wel altijd op goede gronden plaatsvinden. Over de schorsing van deze docent heeft reeds een rechtszaak plaatsgevonden. De kantonrechter kwam tot het oordeel dat vooralsnog niet is gebleken dat SvPO Hurdegaryp een zwaarwegende grond had om tot schorsing over te gaan, en achtte de schorsing daarom onrechtmatig.
Klopt het dat op de genoemde school 22 van de 41 docenten het afgelopen jaar zijn vertrokken? Zo ja, wordt onderzocht waarom of bent u bereid dit te onderzoeken?
De aantallen vertrokken docenten zijn niet exact bekend, maar er is sprake van een hoog verloop onder de docenten op SvPO Hurdegaryp, met name in de bovenbouw. De inspectie doet onderzoek naar de situatie.
Welke stappen neemt u om de situatie op de school zo snel mogelijk te verbeteren en een goed schoolklimaat voor leerlingen te waarborgen?
Alle acht besturen hebben de opdracht gekregen om de kwaliteitszorg, de kwaliteitscultuur en de verantwoording en dialoog te verbeteren. Deze opdracht geldt dus ook voor het bestuur van SvPO Hurdegaryp. De inspectie maakt nadere afspraken met de besturen over de herstelopdrachten en vraagt hen om de maatregelen op te nemen in een verbeterplan. De inspectie zal dat plan monitoren en daarover rapporteren.
Het (mogelijke) stopzetten van het National Agriculture Education College |
|
Gijs van Dijk (PvdA) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken, minister buitenlandse zaken) (D66) |
|
![]() |
Heeft u inmiddels kennisgenomen van de open brief die aan uw ministerie is gestuurd over het National Agriculture Education College (NAEC) in Kabul, onderdeel van het door Nederland gefinancierde Agricultural TVET in Afghanistan Project d.d. 13 juni jl?
Ja.
Is het juist dat dit project in de afgelopen tien jaar bewezen succesvol is gebleken? Zo nee, waarom niet?
Het NAEC heeft in de afgelopen jaren positieve resultaten laten zien (zie antwoord op vragen 9, 10 en 11).
Is het juist dat project door president Ghani opgewaardeerd is tot de eerste en vooralsnog enige «University of Applied Science» in Afghanistan?
Ja. NAEC is op 27 mei jl. door de toenmalige president Ghani geïnaugureerd als eerste en enige «University of Applied Sciences» in Afghanistan.
Is het juist dat u heeft besloten dit project stop te zetten? Zo ja, waarom?
Het huidige contract met NAEC loopt per 31 oktober 2021 af. Aanvankelijk was het kabinet voornemens het contract niet te verlengen. Vanwege de goede resultaten die NAEC heeft behaald, ondersteunt Nederland dit project al 11 jaar, wat met het oog op donorafhankelijkheid erg lang is. Het kabinet was hierom van mening dat NAEC alternatieve financieringsbronnen dient te vinden.
Echter, door de ontwikkelingen in Afghanistan voorafgaand aan de machtsovername van de Taliban achtte het kabinet het niet wenselijk om de financieringsrelatie per 31 oktober 2021 te beëindigen. Het kabinet heeft hierom besloten het aflopende contract met nog een jaar te verlengen. Dat besluit is op 27 juli jl. met NAEC gedeeld, met de nadruk op het feit dat deze verlenging als doel heeft NAEC de nodige middelen te bieden om zijn activiteiten nog een jaar voort te kunnen zetten en in dat jaar alternatieve financieringsbronnen te vinden.
De meer recente ontwikkelingen in Afghanistan en de machtsovername door de Taliban hebben er echter toe geleid dat alle hulp aan partners in Afghanistan on hold is geplaatst. Het is nog te vroeg om uitspraken te doen over de toekomst van lopende projecten, en of, en onder welke voorwaarden, steun kan worden voortgezet. Er wordt met partnerorganisaties in kaart gebracht wat de situatie is en wat de mogelijkheden zijn. Met NAEC worden ook dergelijke gesprekken gevoerd.
Heeft u hierover overleg gehad met de Nederlandse ambassade en/of de Afghaanse overheid? Zo ja, wat is de uitkomst van dit overleg? Zo nee, waarom niet?
De Nederlandse ambassade in Kaboel maakt deel uit van het Ministerie van Buitenlandse Zaken en is betrokken geweest bij de besluitvorming. De voormalige Afghaanse overheid heeft gesteld het voornemen om het aflopende contract niet te verlengen te betreuren, maar heeft ook gesteld erkentelijk te zijn voor de Nederlandse ontwikkelingsbijdrage aan Afghanistan. Het besluit om de financiering alsnog met een jaar voort te zetten is destijds ook met de Afghaanse ambassade in Den Haag gedeeld.
Waarom kan dit project op niet op duurzame wijze worden voortgezet? Welke maatregelen zou u kunnen nemen om dit succesvolle project wel voort te zetten?
Alle ontwikkelingssamenwerking met Afghanistan is op dit moment on hold geplaatst. Het is nog te vroeg om uitspraken te doen over de toekomst van lopende projecten, en of, en onder welke voorwaarden, steun kan worden voortgezet. We brengen momenteel de consequenties voor onze inzet in kaart en kijken samen met partnerorganisaties naar wat per project de situatie en mogelijkheden zijn.
Is de veiligheidssituatie zodanig dat de activiteiten in het kader van dit project moeten worden stopgezet? Zo ja, kunt u dit toelichten?
Zie antwoord vraag 6.
Acht u het politiek wenselijk dat dit project wordt voortgezet? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Hoeveel studenten kent het NAEC? Hoeveel van deze studenten studeert jaarlijks af?
Per 31 december 2020 waren er 166 studenten ingeschreven bij het NAEC, waarvan 39 vrouwen. Sinds de opening van het NAEC in 2012 zijn er 1056 studenten afgestudeerd, waarvan 212 vrouwen. De laatste jaren ligt het aantal afstuderende studenten rond de 140 per jaar, van wie circa 25% vrouw was. Naast deze reguliere studenten volgen jaarlijks nog enkele honderden leraren landbouwonderwijs mid-career training aan het NAEC en dient de school als opleidingsinstituut voor jaarlijks circa 100 landbouwvoorlichters van het Afghaanse Ministerie van Landbouw.
Welke rol speelt het NAEC voor de ontwikkeling van vrouwen en meisjes?
Met een speciale prep course wordt gezorgd dat vrouwen die door een onderwijsachterstand niet volledig aan de toegangseisen van het NAEC voldoen, toch kunnen instromen. In praktische zin is gezorgd voor aparte slaapvertrekken die het mogelijk maken voor vrouwelijke studenten om veilig op de NAEC-campus te verblijven. In het onderwijs zelf wordt vervolgens geen onderscheid gemaakt tussen mannen en vrouwen. Vrouwelijke docenten (circa 20% van het totaal) geven les aan zowel mannelijke als vrouwelijke studenten. In het curriculum ligt de nadruk op kritisch denkvermogen, innovatie, creativiteit en ondernemerschap, waarmee mannen én vrouwen worden voorbereid om onafhankelijk en actief onderdeel van de Afghaanse maatschappij te zijn, ongeacht meer conservatieve sociale conventies. Deze inzet vertaalt zich in de afgelopen jaren in een toenemend aantal vrouwelijke studenten, dat met circa 25% in de Afghaanse context relatief hoog is.
Is het juist dat studenten van de NAEC een belangrijke bijdrage (kunnen) leveren bij de wederopbouw van Afghanistan? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze gaat u ervoor zorgen dat de NAEC kan blijven bestaan?
Het kabinet onderschrijft de positieve bijdrage van NAEC aan de wederopbouw van Afghanistan. Zoals geschreven in antwoord op vraag 4 is het kabinet echter ook van mening dat het niet wenselijk is dat projecten voor lange tijd uitsluitend afhankelijk zijn van Nederlandse financiering.
Indien u genoodzaakt bent dit project stop te zetten, welke overgangsregeling treft u om de lopende projecten af te ronden?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u in gesprek met andere donoren om te bezien of dit project kan worden voortgezet? Zo ja, op welke termijn verwacht uitsluitsel? Zo nee, waarom niet?
Er zijn reeds gesprekken gevoerd met andere donoren. Tot nu toe zijn er geen andere donoren bereid gevonden om de financiering van NAEC over te nemen.
Het is uiteindelijk de verantwoordelijkheid van NAEC zelf om alternatieve financieringsbronnen te vinden.
Het bericht ‘Onderwijsinspectie op bezoek bij Tjalling Koopmans College vanwege hevige onrust, SVPO blijft knokken tegen publicatie rapporten’ |
|
Mariëlle Paul (VVD), Aukje de Vries (VVD) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met de onrust op het Tjalling Koopmans College in Hurdegaryp en de berichtgeving hierover?1
Ja.
Klopt het dat niet alleen het Tjalling Koopmans College, maar ook de locaties van «De Scholen voor Persoonlijk Onderwijs» (SVPO) in Amsterdam, Hoorn en Utrecht door de Onderwijsinspectie als zeer zwak zijn beoordeeld? Klopt het eveneens dat de Utrechtse locatie reeds in het najaar van 2019 als zeer zwak is verklaard door de Inspectie van het Onderwijs? Betekent dit in feite dat leerlingen op deze scholen al geruime tijd «zeer zwak» onderwijs krijgen? Wat is het gevolg van zwak onderwijs voor de kansengelijkheid van deze leerlingen?
Het Tjalling Koopmans College in Hurdegaryp is niet als zeer zwak beoordeeld door de inspectie, de SvPO-scholen in Amsterdam, Hoorn en Utrecht wel. Voor de school in Utrecht is het de tweede beoordeling «zeer zwak» op rij. De kwaliteit van de lessen en begeleiding op deze school is het afgelopen jaar niet voldoende verbeterd. Het effect van het oordeel zeer zwak op de kansengelijkheid van de leerlingen op deze school is niet concreet te meten. Het is echter uiteraard in het belang van de leerlingen dat de situatie wordt verbeterd. Aan de herstelopdracht wordt in Utrecht een bekostigingssanctie gekoppeld.
Welke stappen heeft u genomen nadat u de Kamer in mei 2020 informeerde dat als «bevindingen van de inspectie ten aanzien van de SVPO daar aanleiding toe geven, zal worden ingegrepen»? Wat waren de bevindingen van de Inspectie van het Onderwijs en op welke manier heeft u op basis van deze signalen ingegrepen?2
Het toezicht op de naleving van de onderwijswetgeving is voorbehouden aan de inspectie. Het afgelopen jaar heeft de inspectie een breed onderzoek verricht op alle besturen en scholen van SvPO. Over het voornemen daartoe heb ik u in mei 2020 bericht. Op basis van de onderzoeken beoordeelt de inspectie de scholen in Utrecht, Amsterdam en Hoorn nu als «zeer zwak». Omdat de school in Utrecht reeds zeer zwak was, wordt die school een bekostigingssanctie opgelegd. De overige scholen wordt de gebruikelijke herstelperiode van een jaar geboden om noodzakelijke verbeteringen door te voeren, en om beter zicht en grip te krijgen op de kwaliteit van het onderwijs.
Wat is de voortgang van de verschillende herstelopdrachten die de SVPO heeft gekregen van de Inspectie van het Onderwijs, zowel de kwaliteitsonderzoeken van het onderwijs als de rapporten over het financiële beheer van de scholen? In hoeverre is er sprake van verdachte geldstromen en transacties bij het netwerk van SVPO-stichtingen?3
De herstelopdrachten zijn gekoppeld aan de bevindingen in de rapporten die de inspectie recent naar aanleiding van de onderzoeken heeft vastgesteld. De besturen hebben de opdracht gekregen om binnen een jaar zorg te dragen voor herstel. De inspectie heeft tekortkomingen geconstateerd op het gebied van de jaarverslaggeving. Ze stelt verder dat er sprake is van niet-transparante verantwoording van investeringen in de onderwijshuisvesting en beperkt zicht op de toekomstige financiële continuïteit, vanwege diverse (onderlinge) geldstromen tussen SvPO-scholen en verbonden private stichtingen. Alle SvPO-besturen en scholen zijn daarom onder aangepast financieel toezicht gesteld. Verder is de inspectie een specifiek (financieel) onderzoek gestart naar de vraag hoe het eigendom van het vastgoed van SvPO Utrecht en de andere SvPO-scholen juridisch en financieel is geregeld, en naar de rol van betrokken partijen daarin. Voor dit onderzoek heeft de inspectie externe expertise ingeschakeld.
Klopt het dat de SVPO naar de rechter is gestapt om te voorkomen dat de rapporten van de Inspectie van het Onderwijs zouden worden gepubliceerd? Is de Inspectie van het Onderwijs niet wettelijk verplicht om vier weken nadat zij het onderzoeksrapport opstelt dit openbaar te maken?
Het klopt dat SvPO een procedure is gestart met het doel openbaarmaking van de rapporten tegen te gaan. Uit artikel 21 van de Wet op het onderwijstoezicht volgt dat de inspectie rapporten in de vijfde week na vaststelling openbaar maakt. Uit hetzelfde artikel volgt echter dat de openbaarmaking moet worden opgeschort als voor die tijd wordt verzocht om een voorlopige voorziening, totdat de voorzieningenrechter een uitspraak heeft gedaan.
Op welke manier gaat u, in samenwerking met de Inspectie van het Onderwijs, op korte termijn ingrijpen op het Tjalling Koopmans College zodat de kwaliteit van het onderwijs weer snel kan worden geborgd? En op welke manier gaat u dit doen op de andere locaties die herstelopdrachten hebben gekregen van de Inspectie van het Onderwijs?
Het toezicht van de inspectie is gericht op het bestrijden van tekortkomingen in de kwaliteit van het onderwijs. Op het moment dat de regelgeving niet wordt nageleefd, geeft de inspectie een herstelopdracht. De afgegeven herstelopdrachten zijn dus bedoeld om de kwaliteit van het onderwijs zo snel mogelijk weer te waarborgen. Alle acht besturen hebben de opdracht gekregen om de kwaliteitszorg, de kwaliteitscultuur en de verantwoording en dialoog binnen een jaar te verbeteren. De inspectie maakt hierover nadere afspraken, en heeft de besturen gevraagd om de maatregelen op te nemen in een verbeterplan. Dat plan wordt gemonitord en de inspectie zal daarover rapporteren.
Kunt u de Kamer informeren over de ontwikkelingen en uitkomsten van het onderzoek van de Inspectie van het Onderwijs?
Ja. Ik heb uw Kamer eerder toegezegd dit te zullen doen, die toezegging blijft staan.
De examens in het voorgezet speciaal onderwijs. |
|
Paul van Meenen (D66) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
![]() |
Deelt u de mening dat de voorgenomen maatregelen voor de examens in het voortgezet speciaal onderwijs (vso) niet toereikend zijn en dat hiermee geen uitvoering is gegeven motie van de leden Van Meenen en Van Raan over aangepaste examens in het vso?1
Ik ben van mening dat ik toereikende maatregelen heb getroffen voor alle leerlingen en kandidaten en tevens uitvoering heb gegeven aan de motie Van Meenen/Van Raan.
Ik heb in aanloop naar mijn brief van 12 februari over de aanvulling op het besluit over de eindexamens vo 2021 overleg gevoerd met een brede groep partijen over mogelijke aanvullende aanpassingen aan de eindexamens 2021, waaronder de staatsexamens. Hierbij zijn uiteenlopende opties overwogen, waaronder het uitbreiden van de herkansingsregeling en het aanpassen van de examenvorm van de college-examens. Er is hierbij ook meermaals gesproken met LBVSO i.o. die, naast enkele aanvullende opties, dezelfde opties heeft aangedragen die u in deze Kamervragen naar voren brengt.
In mijn afwegingen heb ik naast de noodzaak en wenselijkheid van verschillende opties, ook de uitvoerbaarheid hiervan gewogen. Uit overleg met het College voor Toetsen en Examens (hierna: CvTE) is gebleken dat bijvoorbeeld een derde herkansing voor alle leerlingen en kandidaten niet uitvoerbaar zou zijn. Dit is een van de redenen dat ik uiteindelijk heb gekozen voor een verdergaande maatregel, namelijk de duimregeling, omdat deze – in tegenstelling tot een derde herkansing – ook voor staatsexamenkandidaten kan worden toegepast. Hiermee wordt zowel het reguliere vo als staatsexamenkandidaten compensatie geboden voor de moeilijke omstandigheden. Ik vind het daarbij van groot belang dat alle leerlingen die opgaan voor een diploma de mogelijkheid krijgen om een diploma van gelijke waarde te behalen.
Ik word in het vertrouwen dat hiermee de juiste maatregelen zijn getroffen voor vso-leerlingen gesterkt door de slagingspercentages van vorig jaar. Deze heb ik met mijn brief van 12 februari jl. met uw Kamer gedeeld. De stijging van 5,9 procentpunt bij de vso-kandidaten ten opzichte van het jaar ervoor is een indicatie dat de maatregelen die in 2020 zijn getroffen succes hebben gehad. Met de maatregelen die in 2021 worden getroffen, waaronder de duimregeling, wordt dit pakket wordt wederom recht gedaan aan de uitzonderlijke omstandigheden.
Kunt u bevestigen dat 25 procent van de examenkandidaten nu twee herkansingen geboden krijgt en dat de overige 75 procent van de vso-leerlingen misgrijpt? Zo ja, bent u bereid ook de certificaatkandidaten twee herkansingen te bieden?
Zoals toegelicht in mijn brief van 12 februari jl. over de aanvulling op de examenmaatregelen krijgen staatsexamenkandidaten die in 2021 opgaan voor het diploma een uitgebreide herkansingsregeling. Zij kunnen dit jaar zowel het CE als het college-examen van maximaal twee vakken op alle onderdelen herkansen. Deze mogelijkheid wordt zowel geboden aan kandidaten die in 2021 opgaan voor het volledige vakkenpakket, als aan kandidaten die eerder al certificaten hebben behaald en dit jaar de laatste vakken afronden om daarmee een diploma te kunnen behalen. Voor de diplomakandidaten geldt dat de noodzaak om herkansingen af te leggen het grootst is omdat zij mogelijk vertraging oplopen als zij het volgend schooljaar willen starten met een vervolgopleiding. Van de in totaal 8.500 staatsexamenkandidaten gaan ruim 2.700 kandidaten op voor het diploma. Daarmee komt ruim 30% van het totaal aantal staatsexamenkandidaten in aanmerking voor deze herkansingsregeling. Binnen de vso-kandidaten ligt het percentage iets hoger. In 2020 ging bijna 38% van de vso-kandidaten op voor het diploma en kwam daarmee in aanmerking voor een herkansing.
In mijn brief over het staatsexamen van 12 februari jl. heb ik u toegelicht dat het CvTE een verkenning heeft uitgevoerd naar de mogelijkheid om herkansingen te bieden aan certificaatkandidaten. Op basis van deze verkenning heeft het CvTE bij mij aangegeven dat het bieden van een herkansingsmogelijkheid aan alle 5.800 certificaat-kandidaten (reguliere en vso-kandidaten) niet uitvoerbaar is. De belangrijkste reden hiervoor is de omvang van deze groep. De grootte van de groep maakt dat er veel (personele) capaciteit nodig is om aan al deze kandidaten een herkansing te bieden. Naast correctoren voor de centrale examens en andere examenbetrokkenen zijn er per mondeling college-examen twee vakdocenten van het betreffende vak nodig die optreden als examinator. Deze docenten verrichten de werkzaamheden voor het staatsexamen naast hun reguliere werkzaamheden op hun eigen school en zijn daarmee beperkt inzetbaar. Ook speelt het grote aantal locaties waar staatsexamens wordt afgenomen een rol in de uitvoerbaarheid. Leerlingen van vso-scholen leggen het staatsexamen namelijk af op hun eigen school. Op die manier wordt een veilige en vertrouwde omgeving gecreëerd. Dat betekent dat er naast de zes locaties voor reguliere staatsexamenkandidaten op meer dan 100 vso-scholen examens worden afgenomen. Vanwege het vaak kleine aantal examenleerlingen op vso-scholen kunnen examinatoren en andere examenbetrokkenen niet optimaal worden ingezet. Als er bijvoorbeeld één vso-leerling op een vso-school het vak Biologie wil herkansen, zullen er twee examinatoren naar de school moeten reizen om het college-examen af te nemen.
Bovenstaande geeft een inkijk in de complexiteit van de uitvoering van het staatsexamen. Aanvullende werkzaamheden bovenop de reguliere organisatie van het staatsexamen vragen veel van de voorziening en zijn daarmee in sommige gevallen onuitvoerbaar. In mijn eerdergenoemde brief inzake het staatsexamen heb ik toegelicht dat de organisatie van het staatsexamen onder druk staat. Hier is ook al sprake van in een regulier examenjaar. De uitvoering van de maatregelen die in 2021 worden getroffen ten aanzien van het (staats)examen, namelijk de mogelijkheid tot het spreiden van het centraal examen over twee tijdvakken en de extra herkansingen voor zowel CE als het college-examen, komt hier bovenop en vraagt veel van de organisatie van het staatsexamen.
Naast bovengenoemde verkenning heeft het CvTE middels een brief eerder bij mij aangegeven dat de uitvoeringsgrenzen van de examenketen bereikt zijn. Het CvTE geeft aan dat de capaciteit van de keten volledig benut is bij de uitvoering van de maatregelen die ik op 16 december heb aangekondigd en er geen ruimte meer is voor de uitvoering van aanvullende maatregelen. Dat geldt zowel voor de organisatie van het centraal examen als het staatsexamen. De brief van het CvTE is als bijlage toegevoegd aan mijn brief van 12 februari over de aanvulling op de examenmaatregelen.
Bent u bereid ook bij het college-examen een verdeling te realiseren over twee tijdvakken?
Staatsexamenkandidaten kunnen de afname van het centraal examen spreiden over twee tijdvakken, net als leerlingen in het regulier onderwijs. Voor de mondelinge college-examens is het niet mogelijk om een dergelijke spreiding aan te bieden.
De college-examens worden grotendeels afgenomen in de periode na het centraal examen en voor de start van het nieuwe schooljaar (in de maanden juli en augustus). Deze beperkte tijdspanne maakt dat er weinig flexibiliteit mogelijk is in de planning van deze examens. Daarnaast zou een dergelijke uitbreiding van de afnameperiode van het mondelinge college-examen extra capaciteit vragen binnen de organisatie van het staatsexamen. Zoals bovenstaand toegelicht heeft het CvTE aangegeven dat de grenzen van de uitvoerbaarheid voor de examenketen bereikt zijn. Tevens is de capaciteit binnen het staatsexamen in een regulier examenjaar al schaars omdat hierbij veelal docenten uit het regulier vo en vso worden ingezet. Zij zijn in de zomerperiode beschikbaar voor deze aanvullende werkzaamheden. Een eventuele uitbreiding naar de periode buiten de zomervakantie maakt het zeer problematisch deze capaciteit te vinden. Een uitloop in het nieuwe schooljaar zou daarnaast de soepele doorstroming van staatsexamenkandidaten naar een vervolgopleiding hinderen.
Indien de planning van de college-examens voor een individuele kandidaat tot problemen leidt, bijvoorbeeld door een beperkte belastbaarheid vanwege ziekte, dan kan hij of zij dit aangeven. Het CvTE kijkt voor deze individuele kandidaat dan hoe hier in de planning van zijn of haar examens rekening mee gehouden kan worden.
Bent u bereid de bijzitdocent of vertrouwenspersoon bij het mondelinge examen een ruimere bevoegdheid te geven, zodat deze ook daadwerkelijk de leerling kan helpen gedurende het examen door bijvoorbeeld een vraag te verduidelijken?
De aanwezigheid van een vertrouwenspersoon bij het mondelinge examen is een belangrijke faciliteit voor sommige kandidaten. De aanwezigheid van een vertrouwenspersoon kan kandidaten geruststellen en een prettige sfeer creëren voor de afname van het examen. Tot de huidige maatregelen behoort al dat de vertrouwenspersoon:
De aanwezige docent of vertrouwenspersoon mag de kandidaat dus ondersteunen, mits het de inhoud of beoordeling van de examinering niet raakt. Het is mij bekend dat de vertegenwoordiging van de vso-leerlingen i.o. van mening is dat de vertrouwenspersoon of docent de kandidaat door het examen heen moet kunnen loodsen. Ik deel deze mening zolang dit uitsluitend betrekking heeft op het geruststellen van de kandidaat en het creëren van een prettige sfeer. Dit mag geen effect hebben op de inhoud en het niveau van het examen omdat het daarmee van invloed is op het diploma dat door de kandidaat wordt behaald. Ik vind het van belang dat het examen dat wordt afgenomen, en het uiteindelijke diploma dat wordt uitgegeven, valide is en dezelfde maatschappelijke waarde heeft als ieder ander diploma. Kandidaten moeten kunnen laten zien welke kennis zij in huis hebben en op eigen kracht antwoord geven op de vragen van de examinator. De examinatoren worden jaarlijks getraind in het boven halen van de aanwezige kennis bij een kandidaat en leren om te gaan met kandidaten met verschillende ondersteuningsbehoeften. In de aanloop naar de komende examenperiode zorg ik ervoor dat over het kader van wat er mogelijk is duidelijk wordt gecommuniceerd onder de afnemers van het staatsexamen.
Op welke manier worden leerlingen middels het Nationaal Programma Onderwijs extra ondersteund bij de examenvoorbereiding?
In mijn brief van 12 februari heb ik aangekondigd dat er 37 miljoen euro beschikbaar komt voor extra ondersteuning van examenleerlingen. Dit geld is beschikbaar voor alle leerlingen in het bekostigd onderwijs. Scholen beslissen zelf hoe zij dit geld inzetten, zodat zij zelf kunnen afwegen welke vorm van ondersteuning het meest passend is. Dit kan bijvoorbeeld gaan om een additionele inzet van docenten die reeds in dienst zijn bij de school, maar ook het inzetten van externe ondersteuning. Alle scholen, inclusief vso-scholen die leerlingen voorbereiden op het behalen van het diploma in 2021, zullen dit geld ontvangen.
Deelt u de mening dat de clausule over kernvakken bij de duimregeling geen goede constructie is voor het vso, gezien diplomakandidaten vaak als restant nog één tot drie kernvakken moeten afleggen en dat 75 procent van de deelcertificaatleerlingen dus geen gebruik kan maken van deze regeling?
Nee, die mening deel ik niet. Zoals ik aan uw Kamer meldde is de duimregeling van toepassing op alle kandidaten die dit jaar opgaan voor een diploma en met de inzet daarvan alsnog kunnen slagen. Omdat de duimregeling betrekking heeft op de uitslag die in dit jaar bepaald wordt, kan deze ook worden ingezet voor vakken die in een eerder jaar zijn afgesloten. Indien een diplomakandidaat dit jaar alleen kernvakken aflegt, heeft dit dus geen effect op de toepasbaarheid van de duimregeling en mag de kandidaat de duim leggen op een niet-kernvak dat eerder is afgelegd. De reden om de kernvakken buiten beschouwing van de voornoemde maatregel te laten is om voor alle leerlingen te borgen dat het diploma volwaardig is voor doorstroom naar het vervolgonderwijs. Ik wil alle leerlingen die in 2021 opgaan voor het diploma een mogelijkheid bieden om een gelijkwaardig diploma te behalen. Naast het feit dat ik inhoudelijk geen aanleiding zie tot aanpassing van deze maatregel, vind ik het ook niet in het belang van de leerling om een uitzondering te maken voor een specifieke groep.
Bent u bereid de duimregeling (zonder kernvakregel) een jaar te verlengen en dus met twee jaar te verankeren?
Op dit moment kan er niet met enige zekerheid een inschatting worden gemaakt over het effect dat het coronavirus zal hebben op schooljaar 2021–2022. Daarom neem ik op dit moment alleen maatregelen die betrekking hebben op het huidige schooljaar. Als blijkt dat er volgend schooljaar eveneens maatregelen nodig zijn ten aanzien van de examens zal ik hier op een later moment een beslissing over nemen.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het debat over de ontwikkelingen rondom het coronavirus gepland op 24 februari a.s.?
Ja.
Onderwijs in het gevangeniswezen |
|
Michiel van Nispen , Niels van den Berge (GL) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Herinnert u zich uw uitspraken over onderwijs in het gevangeniswezen? Klopt het dat u toen stelde dat er in de afgelopen jaren niet is bezuinigd op onderwijs in detentie, dat in het dagprogramma onveranderd twee uur standaard per week is ingeruimd voor onderwijs en dat daarmee aan internationale en Europese normen en afspraken wordt voldaan?1
Ja. Sinds 2015 is hierop niet bezuinigd. De Raad van Europa heeft de zogeheten European Prison Rules (EPR) opgesteld, met onder andere aanbevelingen over onderwijs in detentie.2 Ook de VN heeft aanbevelingen over detentie: de zogenaamde Mandela Rules, voorheen de Beijing Rules. Nederland voldoet hieraan. Onderwijs valt in het dagprogramma onder het aanbod «onderwijs/re-integratie/zingeving» (ORZ). Voor ORZ is in totaal 4 uur (in het basisprogramma) per week beschikbaar.
Bent u ook van mening dat onderwijs in detentie van groot belang is in het kader van de resocialisatie van gedetineerden?
Ja.
Hoe wordt detentieonderwijs momenteel vorm gegeven? Klopt het dat het huidige niveau is teruggebracht tot basiseducatie en dat creatieve en muzikale vorming zijn geschrapt? Zo ja, waarom? Klopt het dat het huidige onderwijs zich hoofdzakelijk richt op arbeidstoeleiding?
Het onderzoeken van het onderwijs- en arbeidsverleden is een vast onderdeel van de Inkomsten-, Screening- en Selectieprocedure. Met aanvullende tests wordt gekeken wat een gedetineerde kan én wil: een gedetineerde komt alleen in aanmerking voor onderwijs als hij voldoende gemotiveerd is. Gedurende detentie wordt hier steeds naar gekeken. Het motiveren van gedetineerden voor onderwijs- en re-integratieactiviteiten gebeurt in gesprekken met de mentor en de casemanager. Afspraken over scholing worden opgenomen in het detentie & re-integratieplan (D&R plan).
Elke gevangenis heeft hetzelfde onderwijsaanbod, met erkende diploma’s. Het aanbod van onderwijs in de penitentiaire inrichtingen (PI) bestaat uit basiseducatie (alfabetisering, taalonderwijs, rekenen en computervaardigheden), praktijkscholing (als onderdeel van arbeid) en zelfstudie. Daarnaast kunnen gedetineerden ook vervolg- en vakopleidingen volgen, zoals hout- en metaalbewerking, die onderdeel uitmaken van de penitentiaire arbeid. Sinds 2015 maken creatieve en muzikale vormgeving geen deel meer uit van het onderwijsaanbod, omdat het niet tot de basiseducatie behoort.
Klopt het dat gedetineerden in de praktijk moeten kiezen tussen onderwijs, re-integratie en zingeving? Hoeveel gedetineerden kiezen uiteindelijk voor het volgen van onderwijs, ten opzichte van de andere curriculumonderdelen re-integratie of zingeving?
Nee, dat klopt niet. De besteding van de uren hangt af van de doelen die in het D&R plan worden opgenomen. Er worden geen gegevens bijgehouden over de keus hoeveel uur wordt besteed aan onderwijs, re-integratie of zingeving.
Klopt het dat in penitentiaire inrichtingen op dit moment geen onderwijs wordt gegeven maar dat arbeid gewoon doordraait?
Nee, in alle PI’s is op dit moment aanbod van onderwijs, zoals toegelicht in het antwoord op vraag 3.
Kunt u voorzien in een overzicht van de penitentiaire inrichtingen die over 2020 erin zijn geslaagd om de twee uur onderwijs per week aan te bieden? Klopt het dat veel penitentiaire inrichtingen kampen met een onderbezetting aan onderwijzend personeel? Zo ja, kunt u aangeven welke penitentiaire inrichtingen niet of onvoldoende gekwalificeerd onderwijspersoneel in dienst hebben en welke gevolgen dat heeft voor het nakomen van de internationale normen waarvan u zegt dat daaraan wordt voldaan?
Er worden geen gegevens bijgehouden over hoeveel uur wordt besteed aan onderwijs, als onderdeel van de beschikbare 4 uur voor ORZ. Voor elke PI worden financiële middelen ten behoeve van de inzet van onderwijzend personeel en aanbod van onderwijs beschikbaar gesteld. Ik ken geen signalen van inrichtingen zonder of met onvoldoende gekwalificeerd onderwijzend personeel. Er wordt voldaan aan de internationale afspraken.
Klopt het dat voor onderwijs twee uur per week is ingeruimd in het dagprogramma, terwijl voor arbeid in detentie 20 uur per week is ingeboekt? Zo ja, wat vindt u van deze verhouding?
Zoals toegelicht in het antwoord op vraag 4 is in het dagprogramma 4 uur per week opgenomen voor onderwijs, re-integratie en zingeving. Dit gebeurt doorgaans in twee blokken van twee uur. Daarnaast bestaat de mogelijkheid om, op verzoek van de gedetineerde en met instemming van het multidisciplinair overleg (MDO), een aantal uur arbeid te vervangen voor onderwijs.
Ik acht de verhouding van het aantal uren arbeid en onderwijs passend binnen het basisprogramma.
Deelt u de mening dat het valt te betwijfelen dat de Nederlandse onderwijspraktijk voldoet aan internationale normen? Zo ja, welke maatregelen neemt u zich voor om ervoor te zorgen dat onderwijs in detentie serieus naar de internationale maatstaven wordt vormgegeven? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik deel de mening niet. Nederland heeft de aanbevelingen over onderwijs in detentie uit de zogeheten European Prison Rules van de Raad van Europa overgenomen en geïmplementeerd in artikel 48 en 49 van de Penitentiaire Beginselenwet (Pwb). Het gaat onder meer om het zoveel mogelijk aan laten sluiten van onderwijs op de persoonlijke behoeften van gedetineerden, de aanwezigheid van bepaalde voorzieningen (zoals een plek om te kunnen sporten en de beschikbaarheid van opleidingen specifiek gericht op het aanpakken van taalachterstanden).
De uitzending van Nieuwsuur van maandag 5 oktober 2020 |
|
Paul van Meenen (D66) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met de uitzending van Nieuwsuur van maandag 5 oktober 2020, aflevering 272?1
Ja.
Bent u ervan op de hoogte dat het schoolbestuur van Adelante heeft afgesproken met het samenwerkingsverband dat gebruik wordt gemaakt van een terugbetalingsconstruct, waarbij categorie hoog (voorheen 3) wordt vermeld bij de afgave van een toelaatbaarheidsverklaring, waardoor Maasgouw extra zorggelden ontvangt voor leerlingen met een ernstige meervoudige beperking (EMB) en begeleiding? Zo ja, bent u ook op de hoogte dat het verschil tussen categorie hoog (3) en laag (1) vervolgens wordt terugbetaald richting het samenwerkingsverband, waarbij opengevallen budget moet worden aangevuld via zorgmiddelen?
Graag verwijs ik u voor een uitgebreid antwoord op uw vragen naar mijn reactie op uw commissiebrief over de vermeende TLV-fraude op Tyltylschool De Maasgouw in Zuid-Limburg en uitzending Reporter Radio. Zoals ik al eerder heb aangegeven ben ik op de hoogte van de situatie op de Maasgouw. Mijn ambtenaren zijn nauw betrokken bij de casus. Ook weet ik dat het verschil tussen categorie hoog en laag door de school wordt terugbetaald aan het samenwerkingsverband. Hierbij moet ik voor de volledigheid opmerken dat de school aanvullende bekostiging ontvangt vanuit het samenwerkingsverband waardoor het bedrag iets hoger uitkomt dan een tlv laag. Echter kan niet worden gezegd dat het opengevallen ondersteuningsbudget wordt aangevuld met zorgmiddelen. De school moet eerst inzichtelijk maken wat de zorg- en ondersteuningsbehoefte is van elke leerling. Pas wanneer dit is gebeurd wordt duidelijk of de school voldoende middelen ontvangt van het samenwerkingsverband om passende onderwijsondersteuning te bieden. Wanneer dit niet het geval is zal het samenwerkingsverband in deze middelen moeten voorzien. De middelen vanuit passend onderwijs zijn bedoeld voor onderwijsondersteuning. Van de zorg kan niet gevraagd worden om in de onderwijsondersteuning te voorzien. Voor de zorg aan de leerling geldt dat in principe hiervoor zorggeld, uit de zorgwetten en/of uit de emb-regeling, gebruikt moet worden. Hoe hoog die inzet is wordt bepaald door de benodigde zorg, niet zijnde onderwijsondersteuning, van de leerlingen. Wat niet mag is het meenemen van zorggeld in de keuze voor de bekostigingscategorie van de leerling.
Hoe beoordeelt u dat ouders vervolgens wordt gevraagd om dit «gat» te dichten om het onderwijs te kunnen bekostigen en dat dus leerlingen eerst in een hoge bekostigingscategorie worden geplaatst, en nadat het EMB-geld binnen is, zij worden teruggeplaatst in een lage categorie, waardoor geld terecht komt bij het samenwerkingsverband?
Zie antwoord vraag 2.
Wat vindt u van deze constructie en is hier toestemming voor gegeven door u?
Hiervoor hoeft geen toestemming gevraagd te worden. Voor scholen geldt dat zij de ontvangen bekostiging ook op een andere school of samenwerkingsverband mogen inzetten voor het doel waarvoor de middelen zijn verstrekt. Hiermee is het wettelijk mogelijk om middelen van de school over te dragen naar het samenwerkingsverband. Deze ruimte in de regelgeving maakt het mogelijk om meer bekostiging op maat te realiseren.
In hoeveel gevallen is gebruik gemaakt van deze constructie en om hoeveel geld gaat het hier?
Ik weet alleen dat deze constructie wordt toegepast bij de Maasgouw. Omdat de ondersteunings- en zorgbehoefte van leerlingen op deze school nog niet in kaart is gebracht weet ik niet om hoeveel geld het gaat.
Herkent u het signaal dat vanaf 2014 leerlingen vaak thuis zitten na hun achttiende jaar, ondanks dat zij nog steeds recht hebben op speciaal onderwijs?
Nee dat signaal herken ik niet, uit de cijfers blijkt dit ook niet. Het aantal jongeren dat op hun 18e het onderwijs verlaat en alleen een uitkering heeft is redelijk stabiel. Dat betekent overigens niet dat zij dan thuis zitten. Het kan ook zijn dat zij in een vorm van dagbesteding zitten. Bij het besluit over een voortgezet verblijf van een leerling ouder dan 18 jaar in het vso is het ontwikkelingsperspectief leidend. Ik heb een brief aan de samenwerkingsverbanden gestuurd waarin wordt benadrukt dat in de Wet op de expertisecentra is geregeld dat leerlingen in het vso mogen blijven tot het einde van het schooljaar waarin zij 20 worden. Dat is echter geen absolute leeftijdsgrens. Een leerling mag het vso eerder verlaten of met een ontheffing van de inspectie langer blijven. Per leerling moet er een zorgvuldige afweging worden gemaakt wat het beste bij zijn of haar ontwikkeling past: een voortgezet verblijf in het onderwijs of de overstap naar een vervolgbestemming, zoals dagbesteding. Die afweging dient te zijn gebaseerd op het ontwikkelingsperspectief van de leerling dat in overeenstemming met de ouders is vastgesteld.
Hoe beoordeelt u de uitspraak in Nieuwsuur dat maar een derde van de scholen in het voorgezet speciaal onderwijs op hun site zet dat hun school ook bedoeld is voor leerlingen boven de 18 jaar?
Scholen zijn niet verplicht op hun website te vermelden dat hun school ook bedoeld is voor leerlingen ouder dan 18. De meeste reguliere vo-scholen zullen dat ook niet doen en daar is ook, met uitzondering van het praktijkonderwijs, geen sprake van een eindleeftijd.
Deelt u de mening dat kinderen ook na hun achttiende levensjaar nog door kunnen ontwikkelen en dat het een negatieve ontwikkeling is dat het aantal leerlingen die ouder zijn dan 18 jaar in het voorgezet speciaal onderwijs afneemt?2 Zo ja, welke actie gaat u ondernemen om deze trend tegen te gaan?
Ja die mening deel ik. Zie verder het antwoord op vraag 6.
Bent u van mening dat samenwerkingsverbanden niet zouden moeten oordelen over tot welke leeftijd leerlingen worden toegelaten tot het voorgezet speciaal onderwijs?
Sommige samenwerkingsverbanden hebben de regel dat toelaatbaarheidsverklaringen aflopen op een vaste leeftijd, op 16 of 18 jaar. Dat is niet erg als dat niet betekent dat alle leerlingen op die leeftijd moeten uitstromen. Wel kan het als moment gebruikt worden om te kijken wat het beste vervolg voor de individuele leerling binnen het onderwijs of daarbuiten is. Zie verder het antwoord op vraag 6.
Deelt u de mening dat de behoefte van een kind centraal dient te staan en niet het financiële belang van schoolbesturen?
Ja, dit heb ik ook meerdere malen met u gedeeld.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het notaoverleg inzake passend onderwijs van 16 november 2020?
Ja.
Het bericht 'Onderwijsminister Slob: Pluryn in de fout bij overdragen leerlingen Hoenderloo College' |
|
Peter Kwint , Lisa Westerveld (GL) |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU), Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Onderwijsminister Slob: Pluryn in de fout bij overdragen leerlingen Hoenderloo College»?1
Ja.
Hoe is het mogelijk dat op 10 augustus 2020 in de voortgangsbrief aan de Kamer namens Pluryn wordt aangegeven dat voor «alle locaties waar jongeren naartoe verhuizen voorzien is in onderwijs» en nu blijkt dat een aantal kinderen nog niet op een school was ingeschreven?2
Pluryn had op 5 augustus 2020 laten weten dat alle locaties waar jongeren naartoe verhuizen voorzien in onderwijs. Op basis van deze mededeling had de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport n.a.v. motie van lid Westerveld (GL) in de brief van 10 augustus mede namens MBVOM aan de Kamer laten weten dat er voor alle leerlingen een vervolgplek was gevonden die ook voorziet in onderwijs. Na de zomervakantie bleek dat een deel van de leerlingen toch nog niet was ingeschreven bij een nieuwe school. De leerlingen die vallen onder JeugdzorgPlus hadden wel allemaal een vervolgplek.
De Raad van Bestuur van Pluryn heeft aangegeven dat zij volledig de verantwoordelijkheid draagt voor hetgeen is voorgevallen. Terugkijkend op hetgeen gepasseerd is, erkent de Raad van Bestuur dat zaken niet zijn gelopen, zoals redelijkerwijs verwacht had mogen worden. Het bestuur heeft toegezegd zich tot het uiterste in te spannen om de ontstane problemen tot een oplossing te brengen. Dit heeft er toe geleid dat inmiddels alle leerlingen van het voormalige Hoenderloo College alsnog op een andere school zijn ingeschreven.
Waarom wordt de Kamer hier pas in november over geïnformeerd, terwijl de Inspectie van het Onderwijs wekelijks een update kreeg van de overdracht van de jongeren?3 Hoe rijmt u dit met de aangenomen motie-Westerveld c.s. die vraagt de Kamer in het reces door middel van een tweewekelijkse brief op de hoogte te houden van de sluiting van de Hoenderloo Groep?4 Waarom is de Kamer niet in augustus geïnformeerd over het ontbreken van een passende onderwijsplek voor deze leerlingen?
Zoals bij vraag 2 al vermeld is, meldde Pluryn dat er voor alle leerlingen een plek was gevonden die ook in onderwijs voorziet. Er is toen besloten om geen tweewekelijkse update meer te versturen aangezien alle jongeren die naar een nieuwe locatie moesten verhuizen een plek hadden.
Uit de gesprekken die de IvhO vanaf 24 augustus jl. met Pluryn voerde en de leerlingenoverzichten die Pluryn op verzoek van de IvhO toestuurde, bleek dat ondanks daartoe gedane toezeggingen een aantal leerlingen van het Hoenderloo College nog niet op een andere school was ingeschreven.
Daarop is direct actie ondernomen door de Inspectie van het Onderwijs, die zeer intensief heeft toegezien op zo spoedig mogelijke plaatsing in het onderwijs van alle leerlingen. Ook mijn beleidsambtenaren zijn hier intensief op aangesloten. Op 10 september kwam het verzoek «stand van zaken onderwijsaanbod Hoenderloo College» van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. De Kamer is op 6 november geïnformeerd middels de beantwoording van het verzoek van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.
Wanneer wist u dat het niet zou lukken om voor alle jongeren een passende onderwijsplek te regelen? Wat heeft u gedaan om Pluryn te houden aan de gedane belofte?
Uit de gesprekken die de IvhO vanaf 24 augustus jl. met Pluryn voerde en de leerlingenoverzichten die Pluryn op verzoek van de IvhO toestuurde, bleek dat ondanks daartoe gedane toezeggingen een aantal leerlingen van het Hoenderloo College nog niet op een andere school was ingeschreven. Hiervan had het bestuur de IvhO niet op de hoogte gesteld. De IvhO heeft in de periode na 24 augustus 2020 intensief contact gehad met Pluryn (meerdere keren per week) om het proces van plaatsing te versnellen. De IvhO heeft het bestuur de (herstel)opdracht gegeven om ervoor te zorgen dat de leerlingen met spoed alsnog een passende vervolgonderwijsplek krijgen. In een brief van 28 september 2020 heeft de IvhO deze herstelopdracht nogmaals formeel kenbaar gemaakt aan het bestuur. De IvhO heeft een format opgesteld waarin Pluryn gedetailleerde leerlinggegevens op moest nemen. Pluryn leverde dit overzicht vervolgens wekelijks aan bij de inspectie, zodat de inspectie de vinger aan de pols kon houden. Ook heeft de IvhO Pluryn de opdracht gegeven om ook het samenwerkingsverband en leerplicht te betrekken bij het vinden van een vervolg onderwijsplek. Het bestuur heeft zijn verantwoordelijkheid genomen. Dit heeft ertoe geleid dat op 16 oktober 2020 de laatste jongere een vervolg onderwijsplek heeft gekregen.
Wat zijn de gevolgen wanneer een bestuur zich niet houdt aan de wet en de principes van verantwoordelijkheid, betrouwbaarheid en transparantie, zoals die in zowel de Code Goed Bestuur in het primair onderwijs als in de Code Goed Onderwijsbestuur voortgezet onderwijs zijn opgenomen?
De wet schrijft voor waar het bestuur van een school zich ten minste over moet verantwoorden. Artikel 157 van de Wet op de expertisecentra geeft aan dat in het bestuursverslag ten minste verantwoording wordt afgelegd over de afwijkingen van de door het bestuur gehanteerde code voor goed bestuur en dat die code ten minste bepalingen bevat over de wijze waarop invulling wordt gegeven aan:
Op het moment dat de IvhO een wettelijke tekortkoming constateert bij een bestuur geeft de IvhO daarover een herstelopdracht om het bestuur de mogelijkheid te geven de tekortkoming te herstellen. Daarnaast kunnen het intern toezicht en stakeholders het bestuur ook aanspreken wanneer het zich niet houdt aan de wet en de codes.
Welke mogelijkheden heeft de Inspectie van het Onderwijs om in te grijpen wanneer bestuurlijke codes en de wet worden overtreden?
Bij het niet naleven van wettelijke bepalingen en bestuurlijke codes geeft de IvhO het bestuur de opdracht om dit te herstellen. Niet-nakomen van wettelijke bepalingen kan leiden tot een bekostigingssanctie. Deze interventie heeft als doel het opvolgen van de opdracht af te dwingen. De inspectie schort dan een deel van de bekostiging op of houdt deze zelfs in. Ook kan ten onrechte ontvangen bekostiging worden teruggevorderd.
Niet-naleving van de Code Goed Onderwijsbestuur in het PO kan niet leiden tot een bekostigingssanctie. Naleving van de code is waar de leden van de PO-Raad zich aan hebben verbonden. Zij hebben zich er daarbij tevens aan verbonden om daar waar zij menen niet te kunnen voldoen aan de bepalingen, aan hun belanghebbenden en aan het bestuur van de PO-Raad in het jaarverslag kenbaar te maken in hoeverre niet voldaan is aan de code en wat de reden daarvan is.
Als het interventierepertoire van de inspectie niet toereikend blijkt en een zodanig zware vervolginterventie moet worden ingezet dat de Minister hierover moet besluiten, wordt de casus door de inspectie bij mij gemeld met een advies over de te nemen vervolgmaatregelen. Vervolgens kan ik zo nodig een aanwijzing geven als er sprake is van wanbeheer.
Wat gebeurt er wanneer onvoldoende voortgang wordt geboekt in de herstelopdracht? Welke mogelijkheden heeft de Inspectie van het Onderwijs dan?
Zie het antwoord op vraag 6.
Is er inmiddels wel een passende onderwijsplek voor alle jongeren die voorheen op het Hoenderloo College les kregen? Wat is de definitie van passend? Zijn alle ouders nu tevreden en van mening dat hun kind een passende onderwijsplek heeft?
Alle leerlingen van het voormalige Hoenderloo College zijn inmiddels op een andere school ingeschreven. De IvhO zal bij de besturen van scholen voor voortgezet (speciaal) onderwijs en het mbo waar leerlingen van het voormalige Hoenderloo College zijn ingeschreven steekproefsgewijs nagaan of zij daar goed op hun plek zijn en het aanbod passend is bij wat de leerlingen aan onderwijs- en ondersteuningsbehoeften hebben, gerelateerd aan hun uitstroomperspectief. Bij een aantal besturen waar relatief veel leerlingen zijn geplaatst is dat al gebeurd. De IvhO heeft in september geconstateerd dat deze scholen zich inspannen om allereerst de leerling zo goed mogelijk te leren kennen om vervolgens te evalueren of het aanbod passend is.
Alle ouders/verzorgers hebben ingestemd met de vervolgplek. Vervolgens is het aan het bestuur en de scholen van de vervolgplek om samen met ouders/verzorgers te monitoren en evalueren of de leerling op zijn plek zit en het aanbod passend is. Met passend bedoelen we dat de vervolgplek aansluit bij de onderwijs- en ondersteuningsbehoeften van de leerling, gerelateerd aan het uitstroomperspectief.
Bij hoeveel jongeren is er sprake geweest van een onderbroken schoolloopbaan? Hoe lang hebben zij geen onderwijs kunnen volgen? Welke gevolgen heeft dit op zowel het welzijn als de schoolloopbaan van de jongeren?
Op 7 september 2020 ontving de IvhO een overzicht van het bestuur waarop zichtbaar was dat er 49 leerlingen geen onderwijs genoten en er dus sprake was van een onderbroken schoolloopbaan. Een week later waren het 23 leerlingen. Dit aantal is per week geslonken totdat op 16 oktober 2020 de laatste jongere een vervolg onderwijsplek heeft gekregen. De leerlingen hebben ongeveer twee tot zes weken geen onderwijs gevolgd. Het is lastig vast te stellen wat de gevolgen hiervan zijn voor het welzijn en de schoolloopbaan van leerlingen. Van de scholen die de leerlingen nu bezoeken mogen we verwachten dat ze hierop inspelen.
Is er nazorg geweest? Zo ja, door wie? Hoe gaat het nu met deze jongeren?
Pluryn heeft een medewerker van het Hoenderloo College in dienst gehouden om de nazorg uit te voeren.
Ook gaat de IvhO in november en december 2020 steekproefsgewijs bij de schoolbesturen na of de leerlingen op hun plek zitten en het de besturen en scholen lukt om een aanbod te realiseren dat aansluit bij de onderwijs- en ondersteuningsbehoeften van de leerling gerelateerd aan het uitstroomperspectief.
Hoe houdt de Inspectie van het Onderwijs toezicht op zowel de kwaliteit van het onderwijs als het welzijn van de jongeren? Wanneer is het volgende inspectiebezoek? Bent u bereid om de Kamer op de hoogte te stellen van de resultaten?
Tijdens de eerdere vierjaarlijkse onderzoeken bij de verschillende onderwijsstichtingen van Pluryn zijn tekortkomingen geconstateerd op het niveau van het bestuur en op het niveau van de scholen. Over deze tekortkomingen heeft de IvhO herstelopdrachten gegeven in de verschillende rapporten van bevindingen bij elk van de onderzoeken.
Tijdens het herstelonderzoek dat op 2 oktober heeft plaatsgevonden heeft de IvhO getoetst of het bestuur aan de herstelopdrachten heeft voldaan. Dat is nog niet het geval. De uitkomsten van het herstelonderzoek geven aanleiding voor intensief vervolgtoezicht. Tijdens de periode van intensief toezicht (oktober 2020 t/m juni 2021) wordt van het bestuur verwacht dat het werkt aan de verbetering van de bestuurlijke kwaliteitszorg.
In december 2020 en maart 2021 voert de IvhO met het bestuur voortgangsgesprekken. In juni 2021 voert de IvhO een herstelonderzoek uit. Het bestuur is verantwoordelijk voor de voortgang van het verbetertraject. Afgesproken is dat het bestuur de IvhO direct op de hoogte stelt van eventuele vertragingen in het traject. Wanneer het rapport naar aanleiding van het herstelonderzoek in juni 2021 openbaar is, zal ik het delen met de Kamer.
Waarom heeft u niet, conform de motie-Kwint c.s. over de speciale functie van het huidige Hoenderloo college in de vorm van een school voor speciaal onderwijs behouden, gezorgd dat dat deze specifieke functie van de school behouden blijft? Op basis waarvan bent u tot de conclusie gekomen dat het Hoenderloo College kan verdwijnen?5
Onafhankelijke toetsing wees uit dat een doorstart van de zorg van de Hoenderloo Groep wel op andere locaties van Pluryn, maar niet op de locaties van de Hoenderloo Groep, mogelijk is. Daarmee moesten de zorglocaties Hoenderloo en Kop van Deelen worden gesloten en was ook het stoppen van het Hoenderloo College onafwendbaar.
De afgelopen periode heeft mijn ministerie in kaart gebracht in hoeverre een regio-overstijgende specialistische school zoals het Hoenderloo College een bijdrage kan leveren aan een eventuele behoefte aan extra aanbod. Daarvoor zijn gesprekken gevoerd met de gemeente Apeldoorn, het samenwerkingsverband VO Apeldoorn en samenwerkingsverband VO Gelderse Vallei. De gemeente Apeldoorn geeft aan geen verzoeken ontvangen te hebben en dat zij ook niet op de hoogte is van interesse van aanbieders voor het voortzetten van het Hoenderloo College. De genoemde samenwerkingsverbanden hebben de vraag voorgelegd aan hun scholen. Ook daar werd er aangegeven dat er geen behoefte bestaat. Tot slot is aan de diverse aanbieders van (voortgezet) speciaal onderwijs uit de twee samenwerkingsverbanden gevraagd of men de functie van het Hoenderloo College wenst te behouden en welke aanbieder daar invulling aan kan geven. Geen van de aanbieders heeft daar positief op gereageerd.
De zeer beperkte kansen voor leerlingen uit het voortgezet speciaal onderwijs |
|
Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Na het voortgezet speciaal onderwijs wacht de meeste leerlingen een uitkering»?1
Ja.
Komt het bericht dat ruim twee derde van de leerlingen die van het voortgezet speciaal onderwijs (vso) komen twee jaar later een uitkering heeft als een verrassing voor u, gezien de berichtgeving van de Onderwijsinspectie al eerder dit jaar?
Ja, want in het artikel wordt gesuggereerd dat tweederde van de totale uitstroom uit het vso na twee jaar een uitkering heeft, al dan niet gecombineerd met werk. Van de totale uitstroom stroomde echter 54% uit naar een vervolgopleiding en 46% naar de arbeidsmarkt. Van die 46% had ongeveer tweederde na twee jaar een uitkering.
Met welke partijen bent u in gesprek gegaan toen u aanwijzingen ontving dat het aandeel leerlingen in het vso dat of zou moeten doorleren of een baan zou moeten kunnen vinden bij lange na niet op drie kwart lag?
Ik voer al langer het gesprek met het Ministerie van SZW en met de Samenwerkingsorganisatie Beroepsonderwijs Bedrijfsleven (SBB) over het versterken van de arbeidsmarktpositie van jongeren die het vso verlaten hebben of een vervolgopleiding in het mbo volgen.
Welke concrete beslissingen heeft u genomen op basis van de eerdere signalen van de Onderwijsinspectie van deze beperkte kansen voor leerlingen uit het vso?
Ik heb samen met mijn collega van SZW aan het SBB gevraagd om het Actieplan stages en leerbanen voor huidige en aankomende mbo-studenten, werkzoekenden en werkenden, ook uit te werken voor leerlingen van het praktijkonderwijs (pro), vso (uitstroomprofiel arbeidsmarktgericht) en vmbo leerwerktrajecten. Leerlingen die een opleiding volgen gericht op het behalen van een praktijkverklaring, mbo-diploma of vmbo-diploma en daarvoor een stageplaats bij een erkend leerbedrijf hebben, worden meegenomen. In deze uitwerking wordt een verbinding gemaakt met de voorgenomen Aanpak jeugdwerkloosheid, waarin het vso eveneens wordt meegenomen.
Voor de maatregelen gericht op het voorkomen dat studenten met een beperking, waaronder ex-leerlingen uit het vso, voortijdig uitvallen, verwijs ik kortheidshalve naar de Verbeteragenda «Passend Middelbaar Beroepsonderwijs», die mijn collega, Minister van Engelshoven, u op 5 oktober heeft gestuurd.
De Staatssecretaris van SZW heeft in mei 2020 € 8,5 miljoen beschikbaar gesteld aan de centrumgemeenten van de arbeidsmarktregio’s voor ondersteuning van jongeren uit vso en pro in schooljaar 2020/2021 zodat ook zij duurzaam aan het werk kunnen. Concreet gaat het erom dat de gemeenten de middelen kunnen inzetten ten behoeve van betere samenwerking en verbindingen tussen vso/pro-scholen, gemeenten en bedrijven en instellingen. Deze extra impuls voor het schooljaar 2020–2021 heeft de Staatssecretaris aangevuld met € 8,5 miljoen subsidie vanuit het Europees Sociaal Fonds (ESF) specifiek bestemd voor de ondersteuning van leerlingen uit pro en vso.
Heeft u overzicht van in welke regio’s het beter gaat dan in andere? Heeft u een beeld van welke beslissingen daar worden genomen waardoor het beter gaat? Zo nee, bent u bereid dit zo snel mogelijk in kaart te brengen?
Ik heb een beeld van de verschillen tussen de regio’s als het gaat om de arbeidsmarktpositie van leerlingen die het vso hebben verlaten. Er zijn geen grote uitschieters naar boven of beneden. Ik heb geen beeld welke beslissingen er in de verschillende regio’s worden genomen en het is ook niet aan mij om daar een beeld van te vormen. Dat is aan mijn collega van SZW met wie ik overigens goed samenwerk om de overgang van school naar werk zo soepel mogelijk te laten verlopen.
Deelt u de mening dat er meer moet en kan gebeuren om gelijke kansen te creëren voor leerlingen in het vso? Zo ja, hoe gaat u dat doen en welke beslissingen gaat u nog deze kabinetsperiode nemen?
Het voortgezet speciaal onderwijs heeft de opdracht om leerlingen zo goed mogelijk voor te bereiden op de vervolgbestemming: dagbesteding, arbeidsmarkt of vervolgonderwijs. Daar slaagt het vso zeker na de invoering van de Wet kwaliteit (v)so steeds beter in. Zo leggen er elk jaar weer meer leerlingen een examen af en halen een diploma. Ook blijkt uit de cijfers van CBS dat er steeds meer jongeren direct na het verlaten van het vso uitstroomprofiel arbeidsmarktgericht een baan hebben (41% in 2019 ten opzichte van in 2015 31%) en minder jongeren direct na het verlaten van het vso uitstroomprofiel arbeidsmarktgericht een uitkering hebben (31% in 2019 ten opzichte van 52% in 2015). De vraag naar de reden van het niet bestendigen heeft mijn aandacht en die van mijn collega’s MSZW en MOCW. Kortheidshalve verwijs ik hiervoor naar de hierboven geschetste acties.
Eventuele aangescherpte coronamaatregelen op voorgezet speciaal onderwijs. |
|
Paul van Meenen (D66) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het feit dat op het voorgezet speciaal onderwijs (vso) veel leerlingen rondlopen tussen de 18 en 23 jaar oud? Zo ja, hoeveel leerlingen zijn dit precies volgens de meest recente cijfers, waarbij zakkers, examenafhakers en zittenblijvers worden meegenomen?
In het vso zijn weinig leerlingen tussen de 18 en 23 jaar oud. Uit onderstaande tabel van DUO blijkt dat de aantallen (inclusief leerlingen die zakken, leerlingen die ervoor kiezen geen examen te doen en leerlingen die zijn blijven zitten) klein zijn.
leeftijd
Aantal 2019
Percentage 2019
Aantal 2020
Percentage 2020
18 of <18
36.969
97,93
36.921
98,07
19
600
1,59
542
1,44
20
73
0,19
84
0,22
21
52
0,14
32
0,08
22
29
0,08
41
0,11
23 en >23
27
0,07
28
0,07
Herkent u het signaal dat in het vso momenteel de klassen overvol zitten; namelijk 18 tot 20 leerlingen per klas in plaats van 8 tot 12 leerlingen?
Nee, dat signaal herken ik niet. Er is geen sprake van een uitzonderlijke groei van het vso. In het vso wordt uitgegaan van een groepsgrootte van 7 leerlingen. Scholen ontvangen daar ook middelen voor via de lumpsum. Als scholen groepen groter maken en de beschikbare middelen anders besteden, dan is dat een eigen keuze.
Bent u op de hoogte dat lokalen en gangen te klein en smal zijn in het vso, waardoor het momenteel niet mogelijk is om 1,5 meter afstand te houden?
Leerlingen op het vso hoeven geen 1,5 meter afstand tot elkaar te houden. Dit geldt ook voor leerlingen die 18 jaar of ouder zijn. Leerlingen en onderwijspersoneel houden wel 1,5 meter afstand tot elkaar. Ik heb verschillende signalen gehad dat het in het vso lastig is om de 1,5 meter afstand tussen leerling en onderwijspersoneel realiseren. Vaak heeft dit te maken met de fysieke verzorging en/of intensieve ondersteuning en nabijheid die leerlingen in het vso nodig hebben. Daarom wordt er in het protocol van het vso ook aangegeven dat de afstand van 1,5 meter zoveel mogelijk moet worden aangehouden. Mij is niet bekend dat de gangen en lokalen in het vso kleiner en smaller zijn dan in het regulier vo. Ook daar zullen net als in het vso verschillen tussen scholen zijn. In het vso hebben bijvoorbeeld mytylscholen juist extra brede gangen en grotere lokalen vanwege de leerlingen die rolstoelgebonden zijn.
Wat betekent dit voor de veiligheid van leerlingen en leerkrachten?
Continuïteit in het fysiek onderwijs is juist voor leerlingen in het vso essentieel. Daarom heeft het Kabinet besloten dat de overgang naar onderwijs op afstand vanaf 16 december tot en met 17 januari niet geldt voor leerlingen in een kwetsbare positie en leerlingen die praktijkgerichte lessen volgen. Omdat het merendeel van de vso-leerlingen onder één of beide uitzonderingen valt, betekent dit dat voor hen fysiek onderwijs noodzakelijk blijft. Ook ben ik niet van mening dat de veiligheid van leerlingen en leerkrachten in het geding is als iedereen zich binnen de scholen aan de regels van het RIVM houdt. In de situaties waar geen 1,5 meter afstand kan worden bewaard wordt dringend geadviseerd om gebruik te maken van een mondneusmasker. Bij een deel van de leerlingen in het vso is het dragen van een mondneusmasker niet realistisch, ook niet wanneer de 1,5 meter afstand niet gehanteerd kan worden. Hierbij moet gedacht worden aan leerlingen die vanwege hun beperking en/of zorgbehoefte sterk afhankelijk zijn van nabijheid en/of gelaatsuitdrukkingen. Het is aan het bevoegd gezag in het vso om in overleg met de commissie van begeleiding en de ouders/verzorgers te bespreken in welke situaties het dragen van een mondneusmasker voor hun kind niet haalbaar is. Beleidsmatige keuzes worden door het bevoegd gezag met de medezeggenschapsraad afgestemd.
Bent u van mening dat de coronamaatregelen aangescherpt moeten worden in het vso, zodat het welzijn en de veiligheid van leerlingen en leerkrachten wordt gewaarborgd? Zo ja, welke actie gaat u ondernemen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Ziet u kansen in de oplossing om «half om half» onderwijs aan te bieden?
Uit de derde COVID-19-monitor van de Inspectie van het Onderwijs blijkt dat alle leerlingen blij zijn weer naar school te kunnen. Op school zien zij hun vrienden en hun klasgenoten weer. Het is namelijk niet voor alle leerlingen op het vso vanzelfsprekend dat zij veel vriendjes in de buurt hebben wonen. Daarnaast geven leerlingen aan de vaste structuur van het lesprogramma te hebben gemist. Ook merkten sommige leerlingen op dat het op school gemakkelijker is om hulp bij het schoolwerk te krijgen dan via online onderwijs. Ik zet daarom vooralsnog niet in op het bieden van «half om half» onderwijs in het vso
Is momenteel het hybride onderwijs op orde bij vso scholen? Zo nee, hoe gaat scholen helpen dit wel op orde te krijgen?
Uit de derde COVID-19-monitor van de Inspectie van het Onderwijs blijkt ook dat bijna alle scholen weer het reguliere onderwijsprogramma geven, zowel wat betreft de cognitieve als de sociale en emotionele onderwijsinhoud. Sommige scholen kiezen er voor de lessen op een aangepaste manier door te laten gaan, bijvoorbeeld met kleinere groepen bij de praktijkvakken om een veilige afstand te kunnen waarborgen.
Een enkele leerling krijgt (gedeeltelijk) afstandsonderwijs. In de uitzonderlijke gevallen dat leerlingen helemaal geen onderwijs kregen, was er volgens de scholen geen relatie met COVID-19. Vaak betrof het dan leerlingen die al in een traject zaten met de jeugdhulpverlening. Bij deze leerlingen was de leerplichtambtenaar betrokken.
Heeft u signalen ontvangen dat veel vso leerlingen een achterstand hebben opgelopen, bijvoorbeeld omdat het lastig is voor scholen om aan beschikbare subsidie met eigen inzicht invulling te geven door de aanwezigheid van bureaucratie?
Ik heb signalen ontvangen over achterstanden van leerlingen. Ik heb geen signalen dat dit in het vso op grotere schaal speelt dat in het vo. Ik heb ook geen signalen ontvangen dat het voor scholen lastig is om beschikbare subsidie naar eigen inzicht in te vullen. Uit de derde COVID-19-monitor van de Inspectie van het Onderwijs blijkt dat acht op de tien vso-scholen vlak voor de zomervakantie of bij de start van het nieuwe schooljaar de ontwikkeling van de leerlingen in kaart heeft gebracht. In de regel gebeurde dit voor alle leerlingen, veelal door toetsen af te nemen, leerlijnen te scoren en ontwikkelingsperspectieven te evalueren. Alle scholen die de ontwikkeling vaststelden, zeiden dat er leerlingen waren die zich niet conform hun ontwikkelingsperspectief ontwikkelden; een op de vier scholen gaf aan dat dit de meeste dan wel alle leerlingen betrof. Scholen hadden het dan over achterstand bij vakgebieden, maar vooral ook bij praktijkvakken en stagetrajecten. Alle scholen zeiden de cognitieve en de sociale en emotionele ontwikkeling van de leerlingen inmiddels weer op de gebruikelijke wijze te volgen. Scholen zetten diverse acties in om eventuele achterstanden in de ontwikkeling in te halen. Vaak kozen ze ervoor specifieke interventies bij individuele leerlingen te plegen, maatwerktrajecten in te zetten, extra leerstof aan te bieden of te differentiëren in het aanbod afgestemd op de situatie van de groep. Ruim een kwart van de vso scholen meldde een aanvraag te hebben gedaan voor de subsidieregeling inhaal- en ondersteuningsprogramma’s voor onderwijs 2020/2021.
Het bericht dat de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) de bestuurlijke afspraken over laaggeletterdheid heeft opgezegd |
|
Peter Kwint , Judith Tielen (VVD) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Kunt u het budget voor de aanpak van laaggeletterdheid onderbouwen in het licht van de toename van het aantal laaggeletterden?1 Is het budget voldoende om laaggeletterdheid effectief aan te pakken? Zo nee, waarom niet?
Naast het structurele budget voor volwasseneneducatie dat gemeenten ontvangen (€ 62,2 miljoen per jaar) investeert het Kabinet de komende 5 jaar met het programma «Tel mee met Taal» bijna € 125 miljoen in aanvullende maatregelen voor de aanpak van laaggeletterdheid bij volwassenen en leesbevordering en taalstimulering bij kinderen. In mijn Kamerbrief over de vervolgaanpak van laaggeletterdheid heb ik aangegeven hoe deze middelen de komende jaren worden ingezet.2 Volgend jaar maakt het Kabinet bovendien als onderdeel van het steun,- en herstelpakket om sterker uit de Coronacrisis te komen eenmalig € 6 miljoen extra vrij voor het verbeteren van de basisvaardigheden van laaggeletterde werknemers.3 De resultaten van al deze investeringen en activiteiten worden de komende jaren geëvalueerd. In 2023 verschijnt bovendien een update van het internationaal vergelijkende PIAAC onderzoek naar de geletterdheid van volwassenen in Nederland. Daarmee krijgen we een betrouwbare indicatie van de mate waarin de geletterdheid in ons land zich heeft ontwikkeld sinds de vorige meting in 2012/2013.
In hoeverre hebben de bestuurlijke afspraken bijgedragen aan het terugdringen van laaggeletterdheid?
De bestuurlijke afspraken zijn in september 2019 gesloten en hebben betrekking op de periode 2020–2024. Gezien het feit dat de afspraken pas kort geleden zijn gemaakt, is het nog te vroeg om te beoordelen wat de resultaten zijn geweest. Ik ben er echter van overtuigd dat de afspraken een belangrijke bijdrage kunnen leveren aan het realiseren van mijn ambitie om de komende jaren méér cursisten te bereiken en beter zicht te krijgen op de kwaliteit en effectiviteit van het cursusaanbod. Daarom ben ik, ter uitvoering van de motie Tielen-Kwint, in gesprek met gemeenten om tot nieuwe afspraken te komen.4 Daarbij blijft mijn streven om de voortgang van de uitvoering van de gemaakte afspraken te monitoren en uw Kamer hierover periodiek te informeren.
Kunt u wat dieper ingaan op de door u genoemde «beperkte gevolgen» van het opzeggen van de bestuurlijke afspraken? Zo nee, waarom niet?
Omdat de bestuurlijke afspraken pas kort geleden zijn opgezegd, en ik op korte termijn met gemeenten tot nieuwe afspraken hoop te komen, zijn de gevolgen van het opzeggen van de afspraken door de VNG op korte termijn nog beperkt. Ik zou het echter een gemiste kans vinden als we de komende jaren geen stappen zouden kunnen zetten op het gebied van monitoring, kwaliteitsbevordering en het vergroten van het bereik, vooral onder laaggeletterden met Nederlands als eerste taal. De bestuurlijke afspraken vormden een goede basis om hier resultaat op te boeken. Daarom hoop ik op korte termijn tot nieuwe afspraken te komen.
Hoe verhouden zich de VNG-uitspraken over een «toenemende bureaucratie» zich met antwoorden op vragen van de leden van de VVD- en SP-fractie uit het schriftelijk overleg «Meerjarenplan Alfabetisering» dat u zoveel mogelijk aansluiting zoekt bij bestaande kaders?2
Bij de uitwerking van de bestuurlijke afspraken heb ik inderdaad zoveel mogelijk aansluiting gezocht bij bestaande kaders, zoals het Inspectiekader, Blik op Werk, het certificeringssysteem voor de taalhuizen en instrumenten die worden gebruikt door bijvoorbeeld vrijwilligersorganisaties. De OESO heeft in dit verband een vergelijking gemaakt van 11 verschillende kaders die nu in gebruik zijn in Nederland. Deze kaders verschillen onderling flink. De wens van uw Kamer om tot nieuwe landelijke kwaliteitsnormen te komen, verhoudt zich soms moeilijk tot de grote diversiteit aan cursusaanbieders en de grote diversiteit tussen bestaande kwaliteitssystemen. Landelijke kwaliteitsnormen betekenen namelijk, ook als deze zijn gebaseerd op bestaande systemen, dat een zekere mate van harmonisering nodig is om bestaande kaders onderling vergelijkbaar te maken, en om een minimale kwaliteitsstandaard te garanderen. Dit heeft ontegenzeggelijk gevolgen voor de werkwijze van sommige gemeenten en cursusaanbieders. Ik kan me indenken dat sommige gemeenten dit ervaren als onnodige bureaucratie. Conform de oproep die Uw Kamer heeft gedaan met de motie Tielen-Kwint is mijn inzet om samen met gemeenten nogmaals goed te kijken welke instrumenten en welke aanpak het best werkbaar zijn, en hoe toenemende bureaucratie zoveel mogelijk kan worden vermeden.
Wat betekent het opzeggen van de bestuurlijke afspraken voor de voortgang van een kwaliteitslabel?
Gemeenten hebben aangeven dat het kwaliteitslabel zoals dat door de OESO was voorgesteld in de uitvoering voor problemen zou zorgen, bijvoorbeeld omdat sommige cursusaanbieders al werken met een ander label of omdat een kwaliteitslabel voor sommige vrijwilligersorganisaties een te hoge administratieve belasting zou vormen. Daarom is mijn inzet om samen met gemeenten nogmaals goed te kijken welk instrument en welke aanpak het best werkbaar is. Of dat een kwaliteitslabel,- of keurmerk is, of ook op een andere manier vorm kan krijgen, hoop ik voor het eind van het jaar aan uw Kamer te kunnen laten weten.
Wat betekent het opzeggen van de bestuurlijke afspraken voor de toetsing van regionale plannen?
In de bestuurlijke afspraken ben ik met gemeenten overeengekomen dat elke regio een regionaal programma oplevert. De inhoud van de programma’s zou onderling gedeeld worden, en de uitvoering van de plannen zou worden gemonitord, zodat regio’s van elkaar kunnen leren. Ik zou het een gemiste kans vinden als gemeenten geen regionaal programma zouden opstellen. Daarom hoop ik dat gemeenten hun regionale plannen zoals afgesproken dit jaar opleveren, zodat een onafhankelijk bureau deze kan vergelijken en de uitvoering kan helpen monitoren. Stichting Lezen en Schrijven ondersteunt gemeenten hierbij. Van de 35 WEB-regio’s heeft ongeveer een kwart inmiddels het regionale (concept) plan ingediend.
Wat betekent het opzeggen van de bestuurlijke afspraken voor de rol van digitalisering binnen de regionale plannen?
In de bestuurlijke afspraken ben ik met gemeenten overeengekomen dat zij in in hun regionale programma’s aandacht besteden aan alle basisvaardigheden, inclusief digitale vaardigheden. Afhankelijk van de regionale uitdagingen en behoeften van doelgroepen, kunnen gemeenten beleid maken op het verbeteren van digitale vaardigheden, en hun regionale plannen daarop toespitsen. Het opzeggen van de bestuurlijke afspraken zou geen impact moeten hebben op deze specifieke regionale aanpak op digitale vaardigheden bij gemeenten.
Wat is, volgens u, de meerwaarde van bestuurlijke afspraken wanneer u zelf aangeeft dat er niet of nauwelijks gevolgen zijn bij het opzeggen ervan?
Ik verwijs voor het antwoord op deze vraag naar mijn antwoord op vraag 2 en 3.
Klopt het dat er begin september een bijeenkomst is tussen de VNG en het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over de bestuurlijke afspraken laaggeletterdheid? Wat zijn hier de voornaamste uitkomsten van?
Op 23 september jl. heeft een bijeenkomst plaatsgevonden tussen vertegenwoordigers van de 35 WEB-regio’s en medewerkers van de ministeries die het programma Tel mee met Taal uitvoeren (OCW, SZW, VWS en BZK). Tijdens deze bijeenkomst bleek brede bereidheid onder gemeenten om samen met het Rijk te onderzoeken hoe op een voor gemeenten en cursusaanbieders minder belastende wijze uitvoering gegeven kan worden aan de bestuurlijke afspraken. Ik streef ernaar om uw Kamer voor het eind van het jaar nader te kunnen informeren over de concrete vervolgstappen en afspraken met gemeenten, waarmee ik uitvoering zal geven aan de motie Tielen-Kwint.6
Wat is de huidige stand van zaken bij de uitwerking van het Leesoffensief?
U ontvangt deze maand van mij een aparte brief over de stand van zaken bij de uitwerking van het Leesoffensief.
Het bericht dat de scholingspot van ‘NL leert door’ leeg is |
|
Judith Tielen (VVD) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
![]() |
Klopt de in het artikel genoemde constatering dat 22.000 mensen via het loket «Nederland leert door» een aanvraag hebben gedaan voor gratis scholing en advies? Klopt het ook dat het loket «Nederland leert door» sinds 1 september jongstleden gesloten is en mensen geen aanvragen meer kunnen doen?1
Ja, het klopt dat sinds 1 augustus dit jaar 22.000 mensen zich via een loopbaanadviseur hebben aangemeld voor een kosteloos ontwikkeladvies en dat het ontwikkeladviesportaal, waar deze trajecten werden geregistreerd, op 1 september jl. gesloten is. NL Leert Door bestaat uit twee regelingen, naast de regeling voor ontwikkeladvies is er ook een regeling voor scholing die recent op 5 september jl. in werking is getreden.
In hoeverre hebben werknemers, ondernemers of werkzoekenden gedurende de afgelopen maanden via andere loketten, fondsen of subsidiepotten gebruik gemaakt van scholing en advies?
Er zijn verschillende mogelijkheden voor werknemers, ondernemers of werkzoekenden om een ontwikkel- of loopbaanadvies te kunnen krijgen of aan scholing deel te nemen. Zo bieden werkgevers en O&O-fondsen vaak mogelijkheden om loopbaanadviestrajecten of scholing te volgen en kunnen werkenden ook via vakbonden adviestrajecten volgen. Ik heb geen informatie over hoeveel er door private partijen de afgelopen maanden is geïnvesteerd in scholing en ontwikkeling.
Naast private investeringen zijn er ook verschillende publieke regelingen voor advies en scholing. Zo kunnen mensen bijvoorbeeld bij regionale leerwerkloketten terecht voor vragen over ontwikkeling en kunnen mkb-ondernemingen via de SLIM-regeling onder meer subsidie aanvragen voor ontwikkel- en loopbaanadviestrajecten voor werkenden in hun organisatie en voor het opzetten van bedrijfsscholen. Ook in de SLIM-regeling blijken ontwikkel- en loopbaanadviezen populair. In het eerste aanvraagtijdvak voor individuele ondernemingen – dat in maart dit jaar open stond – is door 1100 mkb-ondernemingen subsidie aangevraagd voor (onder meer) ontwikkel- en loopbaanadviezen. In hoeverre deze adviezen ook hebben plaatsgevonden kan ik nog niet zeggen, omdat de projecten nog lopen.
Voor de zomer heb ik aan uw Kamer toegezegd dat ik na de zomer een brief stuur met een routekaart voor LLO. Daarin zal ik meer uitgebreid terug- en vooruitblikken op het LLO-beleid en zal ik ook ingaan op wat we op dat moment weten over het gebruik van verschillende regelingen met betrekking tot advies en scholing.
Is bekend hoeveel geld er vanuit werkgevers, opleidings- en ontwikkelingsfondsen (O&O-fondsen) en mensen zelf is besteed aan scholing en advies gedurende de afgelopen maanden? Zo ja, kunt u deze gegevens met ons delen?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat loopbaanadvies en na-, om- en bijscholing een gedeelde verantwoordelijkheid is van werkgevers, de overheid en mensen zelf? Hoe zorgt u ervoor dat de in het tweede steunpakket beschikbaar gestelde vijftig miljoen euro aangevuld wordt met geld van werkgevers en sectoren?
Ja die mening deel ik, met de kanttekening dat primair sociale partners en mensen zelf aan zet zijn en de overheid een faciliterende rol heeft. En we zien ook dat sociale partners, veel werkgevers en mensen zelf hun verantwoordelijkheid pakken. De investeringen van de overheid zijn er vooral op gericht om mensen die moeilijk hun weg kunnen vinden te ondersteunen en te stimuleren met scholing en ontwikkeling aan de slag te gaan. Of om in bijzondere gevallen, zoals in de huidige crisis, als vliegwiel te fungeren voor meer private investeringen. Zo wordt in de regeling NL leert door met inzet van scholing cofinanciering gevraagd van O&O-fondsen, juist om ook grotere en zwaardere (om)scholingstrajecten te kunnen realiseren.
Wat is het beroepsniveau van de mensen die een aanvraag hebben gedaan? In welke sectoren zijn/waren deze mensen werkzaam?
Op dit moment is er nog geen inzicht in beroepsniveau van de deelnemers of de sectoren waarin zij werken. Bij de registratie van ontwikkeladviestrajecten moesten de loopbaanadviseurs slechts een beperkt aantal gegevens van deelnemers doorgeven om vast te kunnen stellen dat het gaat om echte mensen en unieke deelnemers. Er komt een monitor waarin meer uitgebreid gekeken wordt naar de deelnemers aan het ontwikkeladvies. Daarin wordt ook meegenomen wat hun opleidingsniveau is en in welke sector zij werken. De eerste resultaten van deze monitor zullen naar verwachting in het vierde kwartaal beschikbaar zijn.
Deelt u de mening dat advies en scholing vooral voor laag- en middelbaaropgeleiden (meer) waarde heeft? Hoe zorgt u ervoor dat juist zij van de mogelijkheden gebruik maken?
Nee die mening deel ik niet. Het is zeker niet vanzelfsprekend dat hoger opgeleiden wel eenvoudig zelf de weg kunnen vinden op de arbeidsmarkt of dat scholing voor hen geen waarde heeft. Dat geldt temeer voor de crisis waar wij ons nu in bevinden. Deze crisis stelt ons voor uitdagingen waar wij niet eerder mee te maken hebben gehad. En dit zorgt ervoor dat ook voor hoger opgeleiden van ontwikkeladvies en scholing van groot belang kunnen zijn om inzetbaar te blijven op de arbeidsmarkt. Wel is het zo dat laag- en middelbaaropgeleiden meer moeite kunnen hebben met het vinden van hun weg op de arbeidsmarkt en het inschatten van hun kansen en mogelijkheden, en minder vaak van (na-, om- en bij-)scholing gebruik maken. Om hen te stimuleren de ontwikkeladviezen te gebruiken, zijn voor de communicatie over de regeling stakeholders, zoals de vakbonden, actief betrokken om deze groepen gericht te benaderen.
Deelt u de mening dat scholingsbudgetten vooral gericht zouden moeten zijn op het scholen in en naar tekortsectoren, zoals zorg, informatietechnologie en onderwijs? Hoe zorgt u ervoor dat «NL leert door» voorrang verleent aan scholing in en naar tekortsectoren?
Ja die mening deel ik, met de kanttekening dat scholing voor iedereen op elk moment van grote waarde kan zijn. Het crisispakket NL Leert Door richt zich op iedereen met een band met de Nederlandse arbeidsmarkt, omdat de coronacrisis ons allemaal kan raken. Daarom is het van belang dat iedereen zijn arbeidsmarktpositie blijft versterken door te leren en ontwikkelen. Scholing die wordt aangevraagd met de regeling uit NL Leert Door moet arbeidsmarktrelevant zijn, ofwel bijdragen aan een betere en duurzame arbeidsmarktpositie. Dat kan in een tekortsector zijn, maar bijvoorbeeld ook in kansberoepen. Om dit verder te stimuleren is een deel van het budget beschikbaar exclusief voor samenwerkingsverbanden (een samenwerking tussen een opleider enerzijds en bijvoorbeeld een O&O-fonds of branchevereniging anderzijds), zodat zij scholingsactiviteiten (waaronder ook omscholing) voor een bepaalde sector kunnen realiseren. Zo kunnen ook de tekortsectoren een aanvraag indienen en zo ondersteuning krijgen in het scholen in en naar hun sector.
Per wanneer komen de op 28 augustus jongstleden door u aangekondigde budgetten voor dienstverlening, scholing en ontwikkeling beschikbaar? Is het mogelijk om deze versneld in te zetten ten behoeve van advies en scholing?
In de brief van 28 augustus jl. is uw kamer geïnformeerd over het steun- en herstelpakket. In dat pakket zijn middelen beschikbaar voor dienstverlening, scholing en ontwikkeling. Voor de ontwikkeladviezen zal er in 2021 € 37 miljoen beschikbaar worden gesteld, waarmee ruim 50.000 mensen een ontwikkeladvies kunnen volgen. Tijdens het debat over deze steunmaatregelen van 24 september jl. heb ik aangegeven dat de middelen voor ontwikkeladviestrajecten vanaf 1 december 2020 beschikbaar komen. Het ontwikkeladviesportaal kan vanaf die datum weer opengesteld worden, zodat mensen zich weer via een loopbaanadviseur kunnen registreren voor een ontwikkeladviestraject.
Wat is uw ambitie ten aanzien van het aantal mensen dat gedurende deze coronacrisis gebruik maakt van loopbaanadvies en na-, om- en bijscholing? Welke kwantitatieve verwachtingen zijn gebruikt voor het bepalen van de budgetten en zijn hierbij specifieke doelen gesteld met betrekking tot opleidingsniveau en/of tekortsectoren? Welke financieringsbronnen naast «NL leert door» verwacht u dat daarbij worden gebruikt en in welke mate?
Met het pakket aan maatregelen in NL leert door wordt – ter overbrugging van de periode tot wanneer STAP beschikbaar is – scholing aangeboden via opleiders en geïnvesteerd in ontwikkeladvies. Hiermee krijgen mensen handvatten om in deze uitdagende tijd op de arbeidsmarkt aan de slag te gaan met ontwikkeling en scholing. In 2020 is er € 50 miljoen beschikbaar voor ontwikkeladviezen en (online) scholing. Hiermee worden 22.000 ontwikkeladviezen gefinancierd, waarmee een bedrag van ruim € 14 miljoen gemoeid is. Dit aantal was gebaseerd op een inschatting van het aantal trajecten dat de uitvoerder in de periode van augustus tot december 2020 zou kunnen afhandelen en de ervaringen bij de regeling Ontwikkeladvies 45+. Voor die regeling was in eerste instantie weinig animo, waarna uiteindelijk in het laatste jaar in totaal 30.000 ontwikkeladviezen zijn uitgevoerd.
Voor (online) scholing verwacht ik 50.000 tot 80.000 scholingstrajecten te kunnen financieren, hiervoor is in totaal € 34 miljoen beschikbaar. De reden voor deze verdeling heeft er in de eerste plaats mee te maken dat de middelen voor dit jaar bedoeld zijn en we de scholing ook dit jaar willen kunnen aanbieden. Bovendien is de regeling voor (online) scholing een nieuw soort regeling, waarvan we nog niet goed weten hoe deze zal werken en in hoeverre deze vorm aanslaat bij en bruikbaar is voor mensen die scholing willen volgen. We zullen daarom ook een effectevaluatie inzetten om te onderzoeken hoe de regelingen zijn verlopen en of de regelingen effectief en doelmatig zijn.
Voor 2021 worden er door het kabinet extra middelen beschikbaar gesteld voor deze vormen van ondersteuning. Zo komt er € 37 miljoen beschikbaar, waarmee nog eens 50.000 mensen een ontwikkeladviestraject kunnen volgen. Het portaal voor registratie van deze trajecten kan op 1 december aanstaande reeds geopend worden. Verder wordt er nog eens € 30 miljoen beschikbaar gesteld voor een tweede tranche online scholing. Hiermee kunnen ongeveer 80.000 extra scholingstrajecten worden gefinancierd. Er is voorzien in een effectevaluatie om te onderzoeken hoe de regelingen zijn verlopen en of deze effectief en doelmatig zijn geweest.
Bovendien wordt er in 2021 ook geïnvesteerd in maatwerktrajecten met doelgerichte ondersteuning, scholing en begeleiding naar ander werk. Er wordt € 72 miljoen beschikbaar gesteld voor subsidie aan samenwerkingsverbanden van sectoren, sociale partners, O&O-fondsen en andere betrokkenen om werkenden die hun baan dreigen te verliezen met cofinanciering maatwerktrajecten aan te kunnen bieden. De maatwerktrajecten kunnen voorzien in scholing, maar ook in bredere arrangementen gericht op ondersteuning van werkenden. Hierbij kan gedacht worden aan ontwikkeladvies, EVC en begeleiding naar ander werk in beroepen en sectoren waar kansen liggen. Naar verwachting kunnen ca 70.000 mensen hiervan gebruik maken.
De coronacrisis kan ons allemaal raken. Hoewel van sommige sectoren duidelijk is dat ze hard geraakt worden door de coronacrisis, blijft heel moeilijk te voorspellen waar, wanneer en bij wie de klappen precies zullen gaan vallen. Dat maakt het ook lastig om regelingen te richten op bijvoorbeeld opleidingsniveau of sector waarin iemand werkzaam is. Daar komt bij dat het op die manier richten van de regelingen uitvoeringstechnisch complex is en meer tijd vergt, terwijl het tegelijkertijd zaak is om de ondersteuning in de vorm van ontwikkeladvies en scholing in zeer korte tijd beschikbaar te kunnen stellen. Daarom zijn er tot op heden geen specifieke doelen gesteld met betrekking tot het opleidingsniveau en of/tekortsector. Wel proberen wij via communicatie bepaalde doelgroepen, die een grotere kans lopen om bijvoorbeeld het werk te verliezen, te bereiken. Bovendien komt er een monitor voor beide regelingen die onder andere inzicht moet geven in de eigenschappen en kenmerken van deelnemers.
Hoe zorgt u ervoor dat werkzoekenden, werkenden, ondernemers en zelfstandigen geïnformeerd worden over alle beschikbare en financiële mogelijkheden voor om- en bijscholing naar een tekortberoep?
Informatie over mogelijkheden voor om- en bijscholing in brede zin zal onder meer worden gedeeld via hoewerktnederland.nl en slimwerkgeven.nl. Daarnaast is er rondom NL leert door een communicatiecampagne ingericht die er op gericht is om de regelingen vanuit NL leert door kenbaar te maken. Die campagne zal, gelet op de uitbreiding van de beschikbare middelen in 2021, worden gecontinueerd. Daarbij zal er ook aandacht komen voor communicatie over de nieuwe subsidie voor samenwerkingsverbanden voor het aanbieden van maatwerktrajecten.
Als het gaat om communicatie over regelingen vanuit de overheid zal aan de hand van het doel en de doelgroep van de regeling boven dien worden bezien of en in hoeverre het nodig is om de regeling specifiek onder de aandacht te brengen bij deze doelgroep. Daarbij kan gebruik worden gemaakt van bijvoorbeeld radio, online advertenties en de inzet van sociale media. Bij de inkoop kan rekening worden gehouden met waar bepaalde doelgroepen het beste vertegenwoordigd zijn.
Daarnaast kan informatie verspreid via een netwerk van stakeholders, die dichtbij de doelgroep staat en zicht heeft op belanghebbende van de regeling, zoals ook is gebeurd bij NL leert door. Denk hierbij aan vakbonden, werkgeversorganisaties, leerwerklokketen, UWV, branches en sectoren.
Een BIG-registratie voor personen die een opleiding hebben genoten op een van de eilanden van Caribisch Nederland |
|
André Bosman (VVD), Attje Kuiken (PvdA) |
|
Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Is het bij u bekend dat de diploma’s van verpleegkundigen uit Caribisch Nederland niet als gelijkwaardig worden erkend in (Europees) Nederland?1
Ja.
Bent u ervan op de hoogte dat deze verpleegkundigen daarom niet in aanmerking komen voor een BIG-registratie?
Ja.
Deelt u de mening dat verpleegkundigen met een diploma dat valt binnen de reikwijdte van het BES-onderwijsstelsel ook in aanmerking moeten komen voor een BIG-registratie?
De opleiding verpleegkunde die wordt verzorgd door het Fundashon Mariadal ziekenhuis op Bonaire is gelijkwaardig aan de Europees Nederlandse opleiding verpleegkunde op mbo-4 niveau. Deze opleiding op Bonaire is erkend door het Ministerie van OCW en staat onder toezicht van de Inspectie van het Onderwijs. Hoewel een BIG-registratie niet vereist is om op de BES-eilanden als verpleegkundige werkzaam te zijn is dat wel het geval als de verpleegkundige in Europees Nederland in het beroep aan de slag wil. Ik deel uw mening dat de verpleegkundigen die hun diploma op de BES-eilanden hebben behaald en daar een opleiding hebben gevolgd die gelijk is aan de Nederlandse opleiding rechtstreeks in aanmerking moeten kunnen komen voor BIG-registratie, zodat zij ook in Europees Nederland hun beroep kunnen uitoefenen.
Deelt u de mening dat gekwalificeerde verpleegkundigen van de BES-eilanden met een gelijkwaardig diploma ook in (Europees) Nederland aan de slag moeten kunnen?
Zie antwoord vraag 3.
Welke mogelijkheden ziet u om dit probleem op te lossen en de verschillende diploma’s als gelijkwaardig te behandelen?
Ik ben voornemens om, vooruitlopend op een definitieve wettelijke regeling, een praktische werkwijze te hanteren met betrekking tot de door Fundashon Mariadal afgegeven diploma’s die gelijkwaardig zijn aan de verpleegkunde diploma’s afgegeven in Europees Nederland. De houders van deze diploma’s vanuit Bonaire kunnen hierdoor direct een inschrijving in het BIG-register regelen als verpleegkundige. Dit punt zal worden meegenomen bij een volgende wetswijziging BIG.
Het bericht ‘Politievrijwilligers woedend om schrappen opleidingen’ |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (VVD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Politievrijwilligers woedend om schrappen opleidingen»?1
Ja.
Klopt het bericht dat er bij de politieacademie zowel in 2020 als in 2021 geen opleidingen zullen starten voor nieuwe executieve politievrijwilligers?
In het academisch jaar 2020–2021 starten totaal 168 nieuwe politievrijwilligers aan een nieuwe deeltijdopleiding, een deeltijdvariant van de opleidingen voor politiespecialisten.
Wat de doorstroomopleidingen betreft, volgen momenteel nog 45 politievrijwilligers de doorstroomopleiding van surveillant (niveau 2) naar agent (niveau 3). In 2021 voltooien deze politievrijwilligers hun opleiding. De doorstroomopleiding van niveau 2 naar niveau 3 zal daarna niet meer worden gegeven, omdat de Politieacademie een nieuwe doorstroomopleiding zal ontwikkelen van niveau 2 naar niveau 4, het niveau van de vernieuwde basispolitieopleiding voor de allround agent.
De Politieacademie vernieuwt momenteel de basispolitieopleiding op niveau 4 voor aspiranten2. Deze gaat in 2021 van start. Vervolgens zal de Politieacademie ervoor zorgen dat de opleiding voor nieuwe volledig inzetbare politievrijwilligers hierop aansluit, zodat de vrijwilligers tot eenzelfde niveau worden opgeleid als de beroepskrachten. Het aantal op te leiden vrijwilligers zal afhangen van de behoefte van de eenheden. De opleiding voor nieuwe politievrijwilligers zal in 2022 van start gaan. De doorstroomopleiding voor vrijwilligers naar niveau 4 zal ook gaan aansluiten bij de nieuwe basisopleiding. Deze opleiding zal vanaf het eerste kwartaal van 2022 van start gaan.
Klopt het bericht dat er tevens geen opleidingen komen voor politievrijwilligers die willen doorstromen van surveillant naar agent?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe staat dit in verhouding met uw beantwoording van de eerder gestelde Kamervragen over het bericht «Vrijwillig werken bij politie is ook al niet de oplossing (2020Z03837), waarbij u stelt dat het opleiden van politievrijwilligers deel uit maakt van de gehele behoeftestelling van de politie aan de politieacademie, waarvoor de politie mensen en middelen beschikbaar stelt en dat in het regeerakkoord daarnaast € 0,5 miljoen extra per jaar vrijgemaakt is voor het doorstroomonderwijs van politievrijwilligers in de periode 2018–2021? Hoe is en wordt dit geld besteed?
Het onderwijs van politievrijwilligers maakt deel uit van de totale behoeftestelling van de politie aan de Politieacademie. Het aantal plekken voor politievrijwilligers is derhalve afhankelijk van de (totale) behoefte van de eenheden en de beschikbare opleidingscapaciteit. Er wordt momenteel veel gevraagd van de beschikbare opleidingscapaciteit bij de Politieacademie en de politie. In het licht van de vervangings- en uitbreiding opgave waar de politie voor staat, leidt de Politieacademie leidt op dit moment grote aantallen aspiranten op. Tegelijkertijd ontwikkelt de Politieacademie de nieuwe, verkorte basispolitieopleiding. De politie en de Politieacademie zien het in goede banen leiden van de (vernieuwde) opleiding van aspiranten als absolute prioriteit, omdat dit noodzakelijk is de inzetbare politiecapaciteit zo spoedig mogelijk te versterken en de operationele bezetting en formatie in balans te krijgen. Ik bespreek de behoeftestelling aan onderwijs van de politie, de prioritering hierbinnen en de uitvoering daarvan regelmatig met politie en Politieacademie in het tripartite overleg.
De € 0,5 miljoen per jaar extra uit het Regeerakkoord is en wordt zoals afgesproken in de periode 2018–2021 specifiek ingezet voor de doorstroomopleidingen voor politievrijwilligers, te weten de opleidingen voor de doorstroom van de beperkte naar de volledige niveau 2-kwalificatie en de doorstroom van de niveau 2 naar niveau 3-kwalificatie. Deze opleidingen lopen ook nog in 2021.
Klopt het dat de opleidingen aan de politieacademie opnieuw ontwikkeld worden? Zo ja, hoe ziet deze ontwikkeling er exact uit en welke rol hebben specifiek de politievrijwilligers hierin? Zo nee, hoe zit het dan wel?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is de impact van de coronacrisis op het politieonderwijs, zowel in algemene zin als specifiek betreffende de politievrijwilligers?
Vanwege de coronacrisis is er in het voorjaar een achterstand in het gehele politieonderwijs ontstaan. De achterstanden in het basispolitieonderwijs en de bijbehorende examens zijn inmiddels ingelopen. Voor de vakspecialistische opleidingen en trainingen zijn de achterstanden in beeld gebracht, inclusief de manieren waarop die in de tweede helft nog kunnen worden ingelopen. Specifiek voor de doorstroomopleidingen voor politievrijwilligers geldt dat er enige vertraging is ontstaan in de stageperiodes bij de eenheden.
De Politieacademie heeft een protocol voor het 1,5 meter politieonderwijs opgesteld.
Zoals ik heb toegelicht in het eerste halfjaarbericht politie 20203, is besloten om het instroommoment voor aspiranten in week 41 van 2020 te laten vervallen om de Politieacademie in staat te stellen om de onderwijsachterstanden zoveel mogelijk weg te werken en tegelijkertijd de nieuwe basisopleiding te ontwikkelen.
Deelt u het beeld van de Landelijke Organisaties van Politievrijwilligers (LOPV) dat al jaren afspraken worden gemaakt ten behoeve van het creëren van wezenlijke opleidingscapaciteit voor vrijwiligers, maar dat deze afspraken niet nagekomen worden? Zo ja, wat is uw verklaring en aanpak hiervoor? Zo nee, waarom niet en hoe beoordeelt u de constatering van de LOPV?
De Politieacademie heeft doorstroomopleidingen en een opleiding voor politievrijwilligers met specialistische kennis ontwikkeld. Helaas zijn er in totaal wel minder opleidingsplaatsen voor politievrijwilligers beschikbaar gesteld dan eerder voorzien. Dit is het gevolg van noodzakelijke keuzes ten aanzien van de verdeling van de schaarse onderwijs- en begeleidingscapaciteit in het basispolitieonderwijs, waar de opleidingen van politievrijwilligers deel van uitmaken.
De Politieacademie geeft invulling aan de behoeftestelling aan onderwijs van de politie. De politie stelt hiertoe de mensen en middelen beschikbaar aan de Politieacademie. De politie en de Politieacademie hebben gezamenlijk besloten om momenteel absolute prioriteit te geven aan het opleiding van aspiranten en het vernieuwen van de basispolitieopleiding. Gelet op de grote vervangings- en uitbreidingsopgave waarde politie momenteel voor staat, is deze prioriteitsstelling noodzakelijk om de inzetbare politiecapaciteit op peil te houden en de komende jaren uit te breiden. Er is geen sprake van een gebrek van inzet bij de Politieacademie. De Politieacademie heeft binnen haar mogelijkheden en in de context van een sterk toegenomen onderwijsvraag gewerkt aan de doorontwikkeling en de uitvoering van het onderwijsaanbod voor politievrijwilligers.
Deelt u de conbstatering van het bestuur van de LOPV dat achter dit patroon een fundamenteel probleem bij de Nederlandse politieacademie schuil gaat, er zou geen inzet voor het geven van perspectief aan politievrijwilligers zijn? Zo ja, wat is hier aan de hand en wat gaat u er aan doen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Deelt u de mening dat politievrijwilligers cruciaal zijn voor een gezonde politieorganisatie en dat deze mensen, die hart voor het vak hebben en willen instromen of door willen groeien, de ruimte moeten krijgen dat kunnen te doen? Zo ja, hoe gaat u hiervoor zorgen? Zo nee, waarom niet?
De korpsleiding en ik zijn van mening dat politievrijwilligers van grote waarde zijn voor de politieorganisatie. Politievrijwilligers zijn en blijven volwaardig deel van de politie; beroepspersoneel en politievrijwilligers doen de taakuitvoering met én naast elkaar. Het zou dan ook onwenselijk zijn als bij de (specialistische) politievrijwilligers het idee ontstaat dat zij niet belangrijk zijn voor de politieorganisatie. Zoals toegelicht in het antwoord op de vragen 2, 3 en 5, werkt de Politieacademie momenteel hard aan de ontwikkeling van het vernieuwde basispolitieonderwijs, alsmede een vernieuwde doorstroomopleiding en initiële opleiding voor politievrijwilligers. De opleiding voor specialistische politievrijwilligers wordt aangeboden en er is geen wachtlijst. Mijn departement zal deze ontwikkelingen nauw blijven monitoren in het tripartite overleg met de politie en de Politieacademie.
Recent heeft de plaatsvervangend korpschef, mevr. Huyzer, gesproken met de LOPV over de ontstane situatie. In dit gesprek heeft zij de perspectieven op het gebied van opleidingen en de huidige prioriteitstelling in het licht van de vervangings- en uitbreidingsopgave toegelicht. Dit gesprek heeft ertoe geleid dat er weer vertrouwen is bij de LOPV over de inzet van en onderwijs voor vrijwilligers bij de politie in de komende jaren.
Ben u ervan op de hoogte dat de LOPV heeft aangegeven te overwegen specialistische politievrijwilligers die worden ingenomen voor de uitvoering actief te gaan adviseren voor een andere organisatie te kiezen? Deelt u de mening dat dit een enorme gemiste kans voor de politieorganisatie zal zijn en dat voorkomen moet worden dat een dergelijke breuk plaatsvindt? Zo ja, welke acties gaat u ondernemen om dit te voorkomen? Zo nee, waarom niet en waarom denkt u dat de LOPV zich genoodzaakt voelt dit te stellen?
Zie antwoord vraag 9.
Deelt u de mening dat de ontstane situatie zeer onwenselijk is en bent u bereid op korte termijn actie te ondernemen, zodat politievrijwilligers weer het vertrouwen krijgen dat zij inderdaad een onmisbare schakel vormen binnen de politieorganisatie en het veilig houden van ons allen?
Zie antwoord vraag 9.
Het leerlingenvervoer in het voortgezet speciaal onderwijs |
|
Lisa Westerveld (GL) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
![]() |
Kent u de artikelen «Geen leerlingenvervoer bij herstart voortgezet speciaal onderwijs» en «Leerlingenvervoer in Coronatijd»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het niet zo zou moeten zijn dat ouders zelf voor het vervoer van hun kinderen naar het voorgezet speciaal onderwijs zouden moeten zorgen? Is het protocol ‘opstart Voortgezet Speciaal Onderwijs (vso)’ waarin wordt gesteld dat de gemeente het leerlingenvervoer organiseert op de reguliere wijze, ook met gemeenten afgestemd?2
Ja, als een leerling vanwege een beperking niet zelfstandig naar school kan reizen, is de gemeente verantwoordelijk voor het leerlingenvervoer van deze leerling en niet de ouders.
In het protocol «opstart voortgezet speciaal onderwijs» wordt verwezen naar het protocol leerlingenvervoer vso dat Koninklijk Nederlands Vervoer (KNV), de landelijke vereniging van ondernemers in het zorg- en taxivervoer, samen met de vakbonden FNV en CNV Vakmensen heeft opgesteld (https://www.knv.nl/wp-content/uploads/2001/10/Sectorprotocol-leerlingen-en-kinderopvangvervoer-met-bijlage-RIVM.pdf). Het protocol is gebaseerd op de adviezen van het RIVM. Het protocol is, voordat het is gepubliceerd, voorgelegd aan de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG).
Komt het op meer plekken in het land voor dat de gemeenten ouders vragen om leerlingen te brengen omdat ze het vervoer niet rondkrijgen? Zijn er kinderen die hierdoor niet naar school kunnen?
Door de 1,5 meter afstand die op het vso zo veel als mogelijk moet worden aangehouden, is het lesrooster bij sommige scholen aangepast. Ik snap dat het voor een aantal gemeenten in de eerste week een uitdaging was om het leerlingenvervoer goed van start te laten gaan. Over het algemeen is dit goed verlopen. Ik heb tot nu toe nauwelijks signalen ontvangen dat leerlingen vanwege het ontbreken van leerlingenvervoer niet op school zijn geweest.
Wat gaat u doen om deze ouders te helpen? Wat kunt u doen om gemeenten te helpen die het nog niet voor elkaar krijgen om voldoende leerlingenvervoer te regelen?
De verantwoordelijkheid voor de uitvoering van het leerlingenvervoer ligt bij de gemeente, omdat lokaal het beste kan worden bekeken welk vervoer nodig is. Indien het leerlingenvervoer niet optimaal verloopt, moet de betreffende gemeente in overleg met de vervoerder, ouders en de school tot een goede oplossing komen.
Krijgt u eveneens signalen dat het ook op andere manieren niet goed loopt met het leerlingenvervoer naar het voortgezet speciaal onderwijs, zoals taxi’s die kinderen weigeren mee te nemen en ouders aan wie gevraagd wordt het mondkapje vast te tapen omdat het kind het mondkapje niet op kan houden gedurende de rit?
Ik snap dat het voor een aantal gemeenten een uitdaging was om het leerlingenvervoer naar het vso weer van start te laten gaan. Niet alleen vanwege aangepaste lesroosters, maar ook vanwege het protocol leerlingenvervoer van de KNV als gevolg van corona. Over het algemeen is dit goed verlopen. Ik heb tot nu toe nauwelijks signalen ontvangen dat leerlingen vanwege het ontbreken van leerlingenvervoer niet op school zijn geweest.
Ik ben bekend met het door u aangehaalde voorbeeld. Ik betreur erg dat dit is gebeurd. De gemeente heeft hierover spijt betuigd en inmiddels heeft de gemeente laten weten dat er aangepast vervoer zonder mondkapjes is geregeld.
Is er iets geregeld voor kinderen voor wie het moeilijk is om een mondkapje op te houden tijdens het vervoer? Deelt u de mening dat het niet zo kan zijn dat een kind thuis moet blijven van school, enkel omdat het kind het niet lukt om een mondkapje op te houden tijdens de rit?
De gezondheidscheck vormt de basis voor de beslissing om een leerling te vervoeren. Dit betekent dat leerlingen met klachten (neusverkouden en/of hoesten en/of koorts) of leerlingen die gezinscontacten met deze klachten hebben, niet vervoerd kunnen worden. Daar waar in een voertuig tussen chauffeur en kinderen/leerlingen, of tussen meerdere kinderen/leerlingen onderling de min. 1,5 meter in acht is te nemen, zijn geen extra maatregelen nodig. Dat betekent dat bij kinderen met een beperking voor wie het dragen van een mondkapje moeilijk is, de 1,5 meter in acht moet worden genomen, zodat dit niet nodig is.
Is er iets geregeld voor dove kinderen, voor wie liplezen essentieel is en dit niet lukt door het mondkapje?
Zie het antwoord op vraag 6.
Onderwijs in asielzoekerscentra |
|
Attje Kuiken (PvdA), Kirsten van den Hul (PvdA), Lisa Westerveld (GL), Bram van Ojik (GL), Paul van Meenen (D66), Maarten Groothuizen (D66) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() |
Kent u het bericht «Jongeren in azc's verstoken van onlineonderwijs door slechte wifi: «soms doen ze 's nachts hun huiswerk»»?1
Ja.
Is het u bekend dat vanwege slechtwerkende wifi honderden jongeren in asielzoekerscentra (azc’s) geen onlineonderwijs kunnen volgen? Zo ja, wat is de aard en de omvang van deze problemen? Zo nee, kunt u zich dan op de hoogte stellen van deze problemen?
Zoals ik in mijn brief van 17 april jl met uw Kamer heb gedeeld, bleek al vrij snel na de invoering van de coronamaatregelen dat de netwerkcapaciteit op een aantal COA-locaties niet was ingericht op het intensieve gebruik waar toen behoefte aan ontstond, waaronder voor thuisonderwijs aan studenten en kinderen. Dit was reden voor het COA om, in samenwerking met de provider, waar mogelijk zowel de bandbreedte als de WiFi-capaciteit uit te breiden. De verwachting was dat dit in april gereed zou komen, maar deze planning bleek te ambitieus. Inmiddels kan evenwel gemeld worden, dat de voorgenomen uitbreiding op alle locaties gerealiseerd is.
Het onderzoek van de werkgroep Kind in AZC onder scholen vond plaats op een moment dat de uitbreiding van de bandbreedte en de WiFI-capaciteit op de diverse COA-locaties nog gaande was. Inmiddels is deze afgerond, waarbij ik aanteken dat dit niet betekent dat overal volledige dekking zal zijn van goedwerkende WiFi. Net als voor alle locaties in Nederland geldt namelijk dat dekking op COA-locaties van meerdere factoren afhankelijk is, te weten de lokaal beschikbare bandbreedte, gebouwtype, afstanden binnen de locatie, gebruikte materialen in het gebouw, verstoringen door andere randapparatuur etc.
In het kader van de uitbreiding die is gerealiseerd, zijn op de COA-locaties de bandbreedtes verhoogd en daarnaast zijn twee nieuwe netwerken uitgerold: één voor scholieren en één voor bewoners. Het netwerk «Student» biedt op schooldagen tussen 08.00 en 18.00 uur een hogere prioriteit dan het netwerk «bewoners», waardoor voor scholieren beter (video)contact met school mogelijk is en er goed gewerkt kan worden aan schoolopdrachten. Dit kan tenminste in de centrale ruimtes en de computerruimtes, zowel met eigen (school)apparatuur door middel van WiFi als met de computers die zich in de computerruimtes bevinden. Uiteraard worden in deze ruimtes de RIVM-richtlijnen in acht genomen.
Sinds de uitbreiding monitort het COA dagelijks het gebruik van de bandbreedte en het gebruik van de WiFi via het netwerk »Student». Daaruit is tot nu toe gebleken dat anders dan daarvoor met de opwaardering op alle COA-locaties voldoende netwerkcapaciteit beschikbaar is gekomen om aan de vraag te voldoen. Verder heeft het COA tijdelijk een separate helpvoorziening ingericht ten behoeve van de promotie van deze voorzieningen, het beantwoorden van vragen en het oplossen van problemen.
Is het waar dat er azc’s zijn waar onvoldoende laptops of tablets zijn om schoolgaande kinderen online onderwijs te laten krijgen? Zo nee, wat is er dan niet waar?
Uit de signalen die zijn ontvangen, blijkt inderdaad dat er COA-locaties waren waar niet alle kinderen beschikking hadden over apparatuur om online onderwijs te volgen. De Minister van Basis-, Voortgezet Onderwijs en Media acht het van groot belang dat alle leerlingen in deze bijzondere tijd onderwijs op afstand kunnen volgen. Daarom heeft hij in totaal EUR 6,3 mln. vrijgemaakt voor de aanschaf van laptops en tablets voor leerlingen die daar niet over kunnen beschikken. Schoolgaande kinderen op COA-locaties of in internationale schakelklassen zijn in dit kader aangemerkt als kwetsbare groep.
SIVON, een coöperatie van schoolbesturen in het primair en voortgezet onderwijs, heeft geïnventariseerd wat de behoefte is aan laptops en tablets en waar schoolbesturen zelf of in samenwerking met lokale initiatieven niet in konden voorzien. Dertig schoolbesturen hebben aangegeven behoefte te hebben aan bijna 1.100 apparaten voor schoolgaande kinderen op COA-locaties of in internationale schakelklassen. Deze aanvragen zijn met voorrang behandeld en de benodigde apparatuur wordt in bruikleen verstrekt. Er is voldoende budget om in de behoefte voor deze leerlingen te voorzien, zodat deze leerlingen onderwijs op afstand kunnen volgen.
Deelt u de mening dat kinderen in azc’s die vanwege corona geen regulier onderwijs kunnen krijgen dan tenminste online onderwijs moeten kunnen krijgen? Zo ja, in hoeverre wordt dit belemmerd door slechte internetverbindingen? Zo nee, waarom niet?
Voor zover schoolgaande kinderen op COA-locaties of in internationale schakelklassen inderdaad geen regulier onderwijs kunnen volgen, geldt (net als voor andere kinderen) dat van scholen wordt gevraagd dat zij onderwijs op afstand aanbieden. Dat kan online onderwijs zijn, maar dit kan bijvoorbeeld ook met papieren lespakketten. Het is aan de scholen om te bepalen hoe dit precies wordt vormgegeven. Het is onwenselijk dat online onderwijs niet mogelijk is door beperkingen in netwerkverbindingen of de beschikbaarheid van tablets, laptops of computers. Zoals aangegeven in de antwoorden onder vragen 2 en 3, is de afgelopen periode fors ingezet op uitbreiding van de brandbreedte en de WiFi-capaciteit op COA-locaties respectievelijk de beschikbaarheid van voldoende apparatuur.
Overigens kunnen de kinderen in het primair onderwijs waar het hier om gaat sinds 11 mei weer volledig naar school. Dit geldt voor het primair onderwijs aan kinderen die verbonden zijn aan een COA-locatie en op schoollocaties die uitsluitend onderwijs geven aan nieuwkomers, zolang het onderwijs hier plaatsvindt in relatief kleine groepen van ongeveer 15 kinderen. Nieuwkomers op andere scholen in het primair onderwijs kunnen sinds 11 mei weer deels naar school. Het primair onderwijs is sinds 8 juni weer volledig open. Leerlingen in het voortgezet onderwijs, waaronder kinderen op een COA-locatie die deelnemen aan een internationale schakelklas, gaan per 2 juni weer (deels) naar school.
Welke rol hebben de Onderwijsinspectie en de leerplichtambtenaren bij het toezicht op onderwijs aan vluchtelingkinderen?
Als leerlingen niet op school komen, maakt de school hiervan melding via het verzuimregister bij de gemeente. De leerplichtambtenaar stelt dan een onderzoek in naar de reden van het verzuim en gaat in de meeste gevallen eerst het gesprek aan met de ouders en/of leerling. Op basis hiervan wordt besloten of er vervolgacties nodig zijn. In de periode van de sluiting van de scholen waren scholen niet verplicht verzuim te melden. Des te meer is het van belang dat scholen het gesprek met leerlingen aangaan als de (online) lessen niet worden gevolgd. De leerplichtambtenaar kan hierbij behulpzaam zijn. De functie van de leerplichtambtenaar is in het bijzonder in deze tijd gericht op gedeelde maatschappelijke zorg, waarbij het contact met de ouders en/of leerling centraal staat.
De Onderwijsinspectie (hierna: inspectie) houdt toezicht op de eerste opvang anderstaligen (hierna: EOA). De inspectie neemt dit onderwijs mee in haar reguliere toezicht. Dat betekent dat de inspectie elk jaar een prestatieanalyse uitvoert voor zogeheten nieuwkomersvoorzieningen en dat zij deze voorzieningen meeneemt in de vierjaarlijkse onderzoeken bij besturen en hun scholen. De inspectie gebruikt hierbij haar reguliere onderzoekskader, zij het in een iets aangepaste vorm; de inspectie kan de resultaten van de nieuwkomers immers niet beoordelen, omdat de nieuwkomers maximaal twee jaar onderwijs krijgen op een EOA.
Wat gaat u op korte termijn doen om ervoor te zorgen dat kinderen in azc’s wel over voldoende laptops of tablets beschikken en er wel goede internetverbindingen komen?
Gevolgen van het opschorten van Staatsexamens Nt2 voor statushouders en andere nieuwkomers |
|
Niels van den Berge (GL) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
![]() |
Bent u ervan op de hoogte dat het opschorten van Staatsexamens Nt2 gevolgen kan hebben voor statushouders en andere nieuwkomers die in september aan een opleiding willen beginnen?
Ja.
Zou u het ook onwenselijk vinden als nieuwkomers die staan te popelen om aan een opleiding te beginnen, in hun enthousiasme en leergierigheid zouden worden afgeremd door de coronacrisis?
Ja.
Zou u in gesprek willen gaan met onderwijsinstellingen over oplossingen, waardoor statushouders en andere nieuwkomers die als gevolg van de coronacrisis geen staatsexamen kunnen doen, wel in september aan een opleiding kunnen beginnen?
Ik ben reeds in gesprek gegaan met VH, VSNU en de MBO Raad. Dat heeft tot de volgende afspraken geleid.
In het servicedocument voor het hoger onderwijs is opgenomen dat Aspirant-studenten die als gevolg van het stil leggen van de Staatsexamens als tweede taal niet in staat zijn om voorafgaand aan de start van het studiejaar voldoende beheersing van het Nederlands via Nt2 aan te tonen, voorwaardelijk worden toegelaten tot het hoger onderwijs, indien zij naar verwachting binnen een redelijke termijn over het gewenste niveau zullen beschikken. Dit kan onder de voorwaarden dat de student aan de voorkant aantoont over voldoende beheersing van de Nederlandse taal te beschikken door middel van een taaltoets, aangeboden door de desbetreffende instelling. Ook kan de instelling ervoor kiezen om deze student toe te laten zonder dat deze nog voldoet aan het gewenste taalniveau, onder de voorwaarden dat de student het staatsexamen Nederlands vóór 1 januari haalt of anderszins aantoont aan het gewenste taalniveau te voldoen. Kan de student vóór 1 januari niet aantonen dat deze aan voldoende beheersing van de Nederlandse taal voldoet, dan zal deze alsnog de opleiding moeten verlaten. Dit laatste geldt ook voor studenten die in andere vakken dan Nederlands staatsexamen doen. Zij worden toegelaten tot het hoger onderwijs, onder de voorwaarde dat zij het staatsexamen vóór 1 januari halen. Zo niet, dan dienen zij de opleiding te verlaten.
In het servicedocument voor het mbo is aangegeven:
Het CvTE, dat verantwoordelijk is voor de uitvoering van het Staatsexamen Nt2, werkt momenteel samen met DUO de planning voor het hervatten van de Staatsexamens uit. Vanzelfsprekend hangt dit samen met besluitvorming van het kabinet over de maatregelen die nodig zijn om de gevolgen van het Coronavirus te beperken.
Zou u deze vragen voorafgaand aan het notaoverleg Onderwijs en corona op 29 april 2020 kunnen beantwoorden?
Ja.
Het bericht ‘Leren actievoeren kan ook als maatschappelijke dienst’ |
|
Kelly Regterschot (VVD) |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het nieuwsartikel: «Leren actievoeren kan ook als maatschappelijke dienst»?1
Ja. Het genoemde MDT-project voldoet aan de drie doelen van MDT: Het leveren van een maatschappelijke bijdrage (iets doen voor een ander en/of voor de samenleving), talentontwikkeling van de jongeren en realiseren van ontmoetingen. Een belangrijk uitgangspunt bij MDT is dat de MDT-projecten ook moeten aansluiten bij de interesses en behoeften van jongeren. Veel jongeren voelen zich in deze tijd bijzonder betrokken bij het klimaat en milieu. Er doen 150 jongeren mee met dit project.
In hoeverre bent u van mening dat het project dat genoemd wordt in het artikel, een voorbeeldproject is voor de Maatschappelijke DienstTijd (MDT)? Op basis van welke criteria vindt u dat? Hoeveel jongeren nemen deel aan dit specifieke project?
Zie antwoord vraag 1.
In hoeverre vindt u dat een bedrag van € 350.000,– bij een project in het kader van de MDT past? Waarom wel of waarom niet?
Het bedrag van een MDT-project hangt af van het begrote aantal deelnemende jongeren. Zoals hierboven aangegeven, nemen 150 jongeren deel aan het project van Milieudefensie; het gaat hierbij dus om een bedrag van ruim € 2.000 per jongere. In dit bedrag zijn de kosten van de volgende activiteiten opgenomen:
In hoeverre staat u achter het financieren van reisjes naar Londen om jongeren zich te laten ontwikkelen, en welke meerwaarde hebben dit soort reisjes? Kunt u uw mening toelichten?
Organisaties mogen in hun subsidieaanvraag zelf aangeven hoe zij invulling geven aan de subsidie die zij ontvangen. De ene jongere krijgt tijdens het MDT-traject extra begeleiding en de ander krijgt meer trainingen. In het geval van dit project is er gekozen voor een training waarbij jongeren op bezoek gingen bij een vergelijkbare organisatie in een ander land, waar de ervaringen heel anders zijn. De jongeren kregen hier de kans om de jongeren van deze organisatie te ontmoeten, hun ervaringen uit te wisselen en van elkaar te leren. Dit maakt dat deze training een waardevolle en nieuwe ervaring was voor de jongeren. Deze reis sluit daarmee aan bij de eerdergenoemde doelen van MDT.
Wanneer kan de Tweede Kamer het objectieve kader verwachten, waar in de aangenomen motie Regterschot c.s. (Kamerstuk 35 034, nr. 15) naar gevraagd wordt?
In verband met de coronacrisis en de aandacht die dit ook voor de uitvoering van de Maatschappelijke Diensttijd vraagt, zal de uitvoering van deze motie worden meegenomen in de MDT-voortgangsbrief die de Kamer in juni zal ontvangen.
Deelt u de opvatting dat alleen met een objectief kader sprake kan zijn van toetsing van zinvolle projecten aan vooraf vastgestelde en meetbare doelen?
Met een objectief kader kunnen vooraf vastgestelde en meetbare doelen getoetst worden. In het onderzoek bij MDT bestaat het objectieve kader uit de waarden van de indicatoren van de groep jongeren die geen MDT gevolgd hebben. De uitkomsten bij de groep jongeren die wel MDT gedaan hebben worden hiertegen afgezet. Daarnaast worden in het onderzoek bij MDT ook andere methoden gebruikt voor de effectmeeting van de interventie MDT. Zo wordt er onderzocht onder welke omstandigheden en met welke werkzame elementen de interventie MDT positieve effecten heeft.
Bent u bereid om in de brief over het objectief kader ook informatie te verschaffen over de projecten die gestart worden in maart 2020? Wie zijn de partijen die deze projecten gaan uitvoeren? Hoeveel geld wordt aan projecten toegekend? Hoeveel jongeren nemen per project deel (of hebben zich aangemeld)? Wat is de planning per project?
Ja. De start van de 26 gehonoreerde projecten van ronde 4A is opgeschort in verband met de coronacrisis. In de MDT-voortgangsbrief zal ik informatie verschaffen over de projecten in deze ronde.
Kunt u toelichten wat de stand van zaken is van de uitwerking van de motie Regterschot/Rog (Kamerstuk 35 034, nr. 11), waarin werd verzocht de online-infrastructuur te vernieuwen en direct te lanceren als de nieuwe fase MDT van start gaat, om op die manier zoveel mogelijk jongeren te bereiken?
De website www.doemeemetmdt.nl is al geruime tijd gereed; zie TK brief 13 september 2019 (Kamerstuk 35 034, nr. 6). Onlangs zijn er nieuwe modules aan toegevoegd waaronder een zoekfunctionaliteit die jongeren op basis van wensen en behoeften toeleidt naar de MDT-projecten; zie TK brief 30 maart 2020 (Kamerstuk 35 034, nr. 16).
De coronacrisis brengt met zich mee dat de meeste MDT-projecten niet of nauwelijks uitgevoerd kunnen worden. Omdat jongeren juist in deze tijd anderen kunnen en willen helpen, heb ik een actieplan opgesteld. Organisaties en jongeren bedenken samen mooie initiatieven om anderen «op afstand» te helpen. U wordt separaat nader geïnformeerd over het actieplan.
Deelt u de mening dat het een gemiste kans zou zijn als de website nog niet gereed is, terwijl er, volgens het artikel waar in deze vragen naar verwezen wordt, al twee jaar «geoefend» is middels proeftuinen en de aanvang van de officiële start nadert? En hoe denkt u deze (eventuele) gemiste kans verderop in het traject recht te breien?
Zie antwoord vraag 8.