Het bericht dat cijfers in de universitaire studiebijsluiter een vertekend beeld geven |
|
Mohammed Mohandis (PvdA) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Cijfers in universitaire studiebijsluiter bieden vertekend beeld» van de Monitor?1
Ja.
Klopt het dat opleidingen nu zelf kunnen bepalen welke van de cijfers over het arbeidsmarktperspectief van studiekeuze123 ze gebruiken voor de studiebijsluiter?
Nee, dat klopt niet. De onderwijsinstellingen, studentenorganisaties en data-experts hebben vooraf samen bepaald welke bronnen en criteria worden gehanteerd voor de studiebijsluiter (studie in cijfers).
Studie in cijfers is een vast pdf-formaat dat identiek is voor alle hbo-opleidingen dan wel wo-opleidingen. De studiebijsluiters maken voor iedere opleiding gebruik van dezelfde bronnen en berekeningswijze. De individuele instellingen of opleidingen hebben geen invloed op de bepaling van de cijfers.
Studiekeuze123 zorgt jaarlijks voor een update van de cijfers en levert hiervoor aan de instellingen kant-en-klare pdf’s die zij vervolgens kunnen toevoegen aan bijvoorbeeld hun informatiebrochure of hun website. Deze pdf’s zijn ook te vinden bij de opleidingsinformatie op de website van Studiekeuze123. Instellingen kunnen dus niet zomaar een cijfer toevoegen of weglaten. Het is wel mogelijk om in de toelichting een uitleg te geven van een bepaald cijfer, indien dit wenselijk is.
Het gegeven over het arbeidsmarktperspectief (% baan op niveau 1,5 jaar na afstuderen) staat dus op alle pdf’s van Studie in cijfers.
Deelt u de mening dat opleidingen feitelijk juiste informatie moeten verstrekken over het arbeidsmarktperspectief voor afgestudeerden?
Ja, daar ben ik het mee eens. Het gegeven over het arbeidsmarktperspectief van Studie in Cijfers komt uit alumni-onderzoek onder afgestudeerden (de hbo- en wo-monitor). Voor de bacheloropleidingen van de universiteiten gaat het dan over het percentage studenten dat 1,5 jaar na het behalen van een masterdiploma, aangeeft een baan op niveau te hebben. Zo is dat ook uitgelegd in de toelichting bij Studie in Cijfers.
Het geeft een indicatie voor aankomende studenten, die pas zo’n 5 jaar later op de arbeidsmarkt zullen komen. Het betreft een landelijk cijfer, zonder dat rekening gehouden is met regionale verschillen of andere factoren die van invloed kunnen zijn.
Het is goed dat we met deze indicator per opleiding iets kunnen zeggen over de kans op een baan op niveau, zij het dat de situatie er anders uit kan zien op het moment dat de huidige studiekiezers afgestudeerd zijn. Het is heel moeilijk om per bacheloropleiding een betrouwbare voorspelling te doen over de kans op een baan op niveau na 5 of meer jaren. Die gegevens zijn er dan ook niet.
De werkgroep van jongeren- en studentenorganisaties en ho-instellingen die Studie in Cijfers heeft ontwikkeld, heeft uit de beschikbare bronnen de huidige indicator gekozen als relevante arbeidsmarktinformatie voor de studiekiezer.
Bent u het er mee eens dat opleidingen shoppen in de cijfers van studiekeuze123 en dat opleidingen hierdoor een onjuist beeld schetsen van het arbeidsmarktperspectief voor afgestudeerden?
Nee, zie mijn antwoorden op de vragen 2 en 3.
Bent u van plan in gesprek te gaan met studiekeuze123 en de betreffende opleidingen om in het vervolg te voorkomen dat opleidingen een onjuiste of op z’n minst incomplete voorstelling van het arbeidsmarktperspectief kunnen geven?
Nee, zie mijn antwoorden op de vragen 2 en 3.
Het weigeren van een stageplaats vanwege de seksuele geaardheid |
|
Keklik Yücel (PvdA), Roos Vermeij (PvdA) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Geen stage voor Bas, want hij heeft een vriend»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het onbegrijpelijk en onacceptabel is dat iemand een stage geweigerd wordt vanwege de seksuele geaardheid?
Discriminatie is onacceptabel. Discriminatie en uitsluiting zijn verboden en een strafbaar feit. De beoordeling of in deze specifieke casus sprake is van discriminatie is aan het College voor de Rechten van de Mens (College) of de rechter. Ik roep iedereen die gediscrimineerd wordt dan ook op om aangifte bij de politie te doen en een klacht in te dienen bij het College. Discriminatie is niet alleen heel kwetsend, het is ook verboden. Door aangifte te doen en een klacht in te dienen wordt een duidelijke grens getrokken en kan een oordeel over deze zaak worden gegeven.
Kunt u toelichten hoe u deze vorm van (arbeidsmarkt)discriminatie door ondernemingen bestrijdt?
Het bestrijden van discriminatie vraagt niet alleen om een continue aandacht en een gezamenlijke aanpak, maar ook om tijd en een omslag in denken. Het kabinet heeft daarom in mei 2014 het actieplan arbeidsmarktdiscriminatie2 gepresenteerd. Dit actieplan bevat 42 acties om discriminatie op de arbeidsmarkt te bestrijden. Acties die niet alleen door de rijksoverheid worden genomen, maar ook door werkgevers(organisaties) en werknemersorganisaties, gemeenten, politie en onderwijsinstellingen. Acties die zowel zien op de repressieve kant als op de preventieve kant. Hierdoor wordt zowel ingezet op het voorkomen van discriminatie door het creëren van meer bewustwording als op de bestrijding hiervan door discriminatie stevig aan te pakken wanneer dit zich voordoet.
Op 1 september 2015 is de Tweede Kamer door middel van de Voortgangsrapportage actieplan arbeidsmarktdiscriminatie geïnformeerd over de voortgang van dit actieplan3. In deze voortgangsrapportage is toegelicht dat de uitvoering van alle 42 maatregelen van het actieplan in volle gang is. Het enkel toezien op de uitvoering van deze maatregelen is echter niet voldoende. Het tegengaan en voorkomen van arbeidsmarktdiscriminatie vergt namelijk, zoals eerder al benoemd, een continue aandacht én inspanning. Om die reden zijn er in 2015 nog zes aanvullende acties aan het plan toegevoegd, waardoor het actieplan thans 48 acties omvat. Vijf van de 48 acties zijn specifiek gericht op het tegengaan van discriminatie van lesbiennes, homos, biseksuelen en transgenders (LHBT’s), waaronder het steunen van het initiatief van Workplace Pride om een benchmark te ontwikkelen die de voortgang van LHBT diversiteitsbeleid in bedrijven meet en het (indirect) financieren van campagnes en projecten met het specifieke doel om arbeidsmarktdiscriminatie van LHBT’s tegen te gaan.
In hoeverre is er vanuit de overheid ondersteuning voor iemand die vanwege de seksuele geaardheid een stageplaats of werk geweigerd wordt?
Iedereen die zich gediscrimineerd voelt, kan terecht bij een gemeentelijke antidiscriminatievoorziening (ADV). Op grond van artikel 2, eerste lid, sub a, van de Wet gemeentelijke antidiscriminatievoorzieningen (Wga) hebben zij mede tot taak onafhankelijke bijstand te verlenen aan personen bij de afwikkeling van hun klachten over discriminatie.
Ook kan eenieder die zich gediscrimineerd voelt een klacht indienen bij het College, al dan niet bijgestaan door een ADV. Iedereen kan ook contact opnemen met het College met vragen over discriminatie of mensenrechten.
Kunt u voorbeelden geven van Nederlandse ondernemingen waar diversiteitsbeleid hoge prioriteit lijkt te hebben?
De Stichting van de Arbeid heeft op 2 juli 2015 het diversiteitscharter gepresenteerd. Het diversiteitscharter is een verzameling van organisaties die zich door ondertekening van het charter verplichten gelijke kansen en diversiteit in hun organisatie op een positieve wijze actief te bevorderen. De organisatie zegt daarmee toe concrete, zelf geformuleerde maatregelen te ondernemen die een evenwichtige personeelssamenstelling en een inclusieve bedrijfscultuur te bevorderen. Op 25 november 2015 hebben nog 21 nieuwe werkgevers het diversiteitscharter ondertekend. Daarmee telt het diversiteitscharter binnen vijf maanden al ruim 40 organisaties, zowel publiek als privaat, die actief werk maken van diversiteitsbeleid binnen de eigen organisatie. Een overzicht van de ondertekenaars is terug te vinden op www.diversiteitinbedrijf.nl.
Wat zijn volgens u de goede praktijkvoorbeelden voor ondernemingen met betrekking tot diversiteitsbeleid die kansrijk lijken?
In opdracht van mijn ministerie is het afgelopen jaar onderzoek gedaan naar internationale en nationale «best practices» specifiek op het vlak van het bevorderen van de culturele diversiteit. De resultaten van dit onderzoek bieden een schat aan informatie voor werkgevers over het stimuleren van culturele diversiteit binnen hun organisatie en kan hen, indien zij hierin willen investeren, in ondersteunen. Zo zijn in de resultaten onder meer voorbeelden opgenomen van de wijze waarop vijf organisaties good principles hebben vormgegeven.
De resultaten van het onderzoek zijn samen met de voortgangsrapportage actieplan arbeidsmarktdiscriminatie4 op 1 september jongstleden aan u aangeboden en zullen breed worden verspreid. Zo is het onderzoek onder meer aangeboden aan het diversiteitscharter voor plaatsing op hun website. In 2016 zal in overleg met werkgevers worden bezien welke aanvullende activiteiten in vervolg op dit onderzoek kunnen worden opgepakt.
Daarnaast draagt ook het diversiteitscharter bij aan de kennisdeling over goede praktijkvoorbeelden voor ondernemingen met betrekking tot diversiteitsbeleid. Het diversiteitscharter organiseert hiertoe meerdere malen per jaar kenniskringen en netwerkbijeenkomsten.
Bent u ervan op de hoogte dat verschillende buitenlandse multinationals een «Chief Diversity Officer» aanstellen om een cultuuromslag op het gebied van diversiteit te bewerkstelligen?2 Zo ja, wat vindt u van dit fenomeen en ziet u mogelijkheden om de «Chief Diversity Officer» ook in Nederland gemeengoed te laten worden?
De functie van «Chief Diversity Officer» die binnen een aantal organisaties in het leven is geroepen is mij bekend. De Chief Diversity Officer bewaakt als een inclusiestrateeg de inpassing van diversiteit binnen een organisatie. Alle initiatieven om diversiteit op de werkvloer te bevorderen hebben mijn waardering.
Dat geldt ook voor dit initiatief.
Een divers personeelsbestand kan een belangrijke bijdrage leveren aan het tegengaan van discriminatie op de werkvloer en is daarmee van grote waarde. Het diversiteitscharter dat door de Stichting van de Arbeid is opgericht en op 2 juli 2015 aan het publiek is gepresenteerd draagt hier op een concrete wijze aan bij. Zoals bij het antwoord bij vraag 5 al benoemd, verbinden organisaties die het diversiteitscharter ondertekenen zich aan de doelstelling om gelijke kansen en diversiteit in hun organisatie actief te bevorderen. Gestreefd wordt naar aansluiting van minimaal 150 organisaties bij het charter in de komende drie jaar, zodat ook binnen Nederland diversiteitsbeleid gemeengoed wordt.
Het bericht ‘De kortingsregeling voor een studie aan de Open Universiteit’ |
|
Jasper van Dijk , Harry van Bommel (SP) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
|
|
|
Kent u het bericht over de kortingsregeling voor een studie aan de Open Universiteit?1
Nee ik ben niet bekend met het bericht in De Ware Tijd. Ik ben wel bekend met de kortingsregeling collegegeld Open Universiteit (KCOU) zoals beschreven in artikel 7.48, zesde lid van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW).
Is het waar dat studenten met de Surinaamse nationaliteit die aan de Open Universiteit studeren wel in aanmerking komen voor korting op het collegegeld als zij in Nederland woonachtig zijn maar niet als zij in Suriname woonachtig zijn?
Nee, dat is niet waar. De Open Universiteit heeft mij bericht dat studenten met de Surinaamse nationaliteit in aanmerking komen voor een korting op het wettelijk collegegeld van de Open Universiteit. Het maakt daarbij niet uit of studenten woonachtig zij in Nederland of Suriname. Wanneer iemand op basis van de bepalingen in de WHW in aanmerking komt voor het wettelijk collegegeld, kan die persoon ook in aanmerking komen voor de KCOU, mits hij ook voldoet aan de overige voorwaarden voor de kortingsregeling (bijvoorbeeld geen recht op studiefinanciering). Sinds het afschaffen van het woonplaatscriterium in de WHW per 1 september 2013 komen ook Surinaamse studenten woonachtig in Suriname in aanmerking voor wettelijk collegegeld en dus ook voor de KCOU.
Deelt u de opvatting dat de Open Universiteit een onderwijsinstelling is die «leren op afstand» moet bevorderen?
Ja, ik deel die opvatting. Dit is bovendien in de WHW vastgelegd. In artikel 1.3, vierde lid van de WHW staat de Open Universiteit initiële opleidingen verzorgt in de vorm van afstandsonderwijs.
Deelt u de opvatting dat het wenselijk is dat ook Surinaamse studenten die in Suriname aan de Open Universiteit studeren in aanmerking komen voor de kortingsregeling zodat ook voor minder draagkrachtige studenten zo’n studie mogelijk wordt? Indien neen, waarom niet? Indien ja, gaat u bevorderen dat de Open Universiteit de kortingsregeling ook van toepassing verklaart op studenten die vanuit Suriname aan de Open Universiteit studeren?
Ja, ik deel die opvatting. Het is ook mogelijk voor studenten aan de Open Universiteit met de Surinaamse nationaliteit en woonachtig in Suriname om in aanmerking te komen voor de KCOU, mits zij voldoen aan de geldende wettelijke voorwaarden.
Thuisonderwijs |
|
Roelof Bisschop (SGP) |
|
|
|
|
|
|
|
Bent u bekend met de brief inzake thuisonderwijs van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam aan de gemeenteraad?1
Wat is uw reactie op de nieuwe beleidslijn van de gemeente Rotterdam om ouders die geen informatie verschaffen over de uitwerking van het recht op onderwijs, zelfs indien zij voldoen aan de vereisten voor vrijstelling op grond van de Leerplichtwet, aan te melden bij de Raad voor de Kinderbescherming voor onderzoek inzake kinderbeschermingsmaatregelen? Hoe verhoudt dit beleid zich tot uw uitspraak dat gemeenten op generlei wijze dwang mogen uitoefenen, alsmede tot het wetenschappelijk onderzoek van het Openbaar Ministerie?2
Wat is uw reactie op het feit dat de gemeente het ontbreken van een toelichting van het recht op onderwijs door ouders categorisch als grond voor het inschakelen van de kinderbescherming beschouwt, terwijl de wetgever hiertoe geen reden heeft gezien en ouders bewust vrijheid heeft gelaten? Bent u bereid de gemeente erop te wijzen dat het niet aan haar is de juridische kaders inzake leerplicht, recht op onderwijs en kinderbescherming te bepalen, mede in het licht van het feit dat nationale overheden hierbij volgens internationale jurisprudentie een ruime mate van beleidsvrijheid hebben?
In hoeverre is het acceptabel dat de gemeente het ontbreken van informatie over het recht op onderwijs per definitie als grond voor het aanvragen van een onderzoek door de Raad voor de Kinderbescherming ziet, zonder dat er concrete signalen zijn dat in de praktijk daadwerkelijk een bedreigende situatie voor de kinderen bestaat? Acht u dit in overeenstemming met de eisen van zorgvuldigheid die bij een ingrijpend verzoek om onderzoek door de Raad voor de Kinderbescherming geboden zijn?
In hoeverre zijn de rechtsgelijkheid en rechtszekerheid van ouders geborgd wanneer gemeenten op beleidsmatig niveau gaan bepalen wanneer informatievoorziening over en uitwerking van het recht op onderwijs met het oog op de verantwoordelijkheid voor kinderbescherming toereikend zijn? Kan een wettelijke regeling uitblijven wanneer de stellingname van de gemeente Rotterdam wordt gevolgd?
Universiteiten en hogescholen die de Wet werk en zekerheid ontduiken met knutselcontracten |
|
John Kerstens (PvdA), Roos Vermeij (PvdA), Mei Li Vos (PvdA) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Universiteit ontduikt flexwet met «knutselcontracten»?1
Ja.
Klopt het bericht dat universiteiten en hogescholen zoeken naar mogelijkheden om mensen niet in vaste dienst te nemen en daarmee de Wet werk en zekerheid (Wwz) proberen te ontduiken?
Met knutselcontracten wordt bedoeld contracten waarbij een contract voor onbepaalde tijd met een gering aantal uren gecombineerd wordt met één of meer tijdelijke contracten waarbij dezelfde werkzaamheden worden verricht als op basis van het contract voor onbepaalde tijd. Er zijn bij het Ministerie van OC&W geen gegevens over het hoger onderwijs bekend anders dan het krantenartikel «Universiteit ontduikt flexwet met knutselcontracten». In het artikel wordt onder andere gerefereerd aan de Universiteit van Amsterdam. Desgevraagd heeft deze universiteit aangegeven dat deze contracten in zeer beperkte mate voorkomen en dat als gevolg van de Wwz en de cao het gebruik hiervan zal afnemen. Hetzelfde effect zal gelden voor de andere universiteiten die in het Volkskrant artikel worden genoemd.
Welke universiteiten en hogescholen maken gebruik van deze «knutselcontracten»?
Zie antwoord vraag 2.
In hoeverre zijn deze «knutselcontracten» in overeenstemming met de bepalingen uit de cao Nederlandse Universiteiten 2015–2016?2
Het is niet aan ons om te oordelen of deze contracten in overeenstemming zijn met de bepalingen uit de genoemde cao maar aan cao-partijen zelf en uiteindelijk aan de rechter.
Overigens is het hoger onderwijs terughoudend geworden met flexibele constructies vanwege de Wwz. Dit blijkt ook uit de nieuwe cao bepalingen die zijn aangepast aan de Wwz.
Daardoor kan er niet meer een onbeperkt aantal tijdelijke contracten worden gesloten, ook niet in combinatie met een contract voor onbepaalde tijd. Daarnaast wordt externe inhuur teruggedrongen. Op grond van de cao werken universiteiten bijvoorbeeld bij het wetenschappelijk personeel alleen nog met dienstverbanden, dat wil zeggen dat werknemers rechtstreeks in dienst komen van de universiteiten, behoudens lopende contracten en situaties waarin behoefte bestaat aan extra personeel voor het wegwerken van incidentele achterstanden en/of wegens ziekte, zwangerschap- en bevallingsverlof.
Herinnert u zich de motie M.L. Vos met betrekking tot stabiele carrièrepaden in het hoger onderwijs en de wetenschap?3
Ja.
Kunt u, gezien het krantenbericht, toelichten in hoeverre er uitvoering is gegeven aan die motie?
In de Strategische agenda hoger onderwijs is uitvoering gegeven aan deze motie (bijlage bij Kamerstuk 31 288, nr. 481). Daarnaast is in de «Wetenschapsvisie 2025», aangekondigd dat de stabiliteit en de voorspelbaarheid van de financiële middelen van universiteiten worden vergroot in lijn met de aanbeveling van het IBO4. Vanaf 2017 wordt het mogelijk gemaakt om in de bekostiging van het onderzoeksdeel van de universiteiten met driejarige gemiddelden te werken, zodat een wijziging in een jaar van bijvoorbeeld het aantal verleende graden niet direct leidt tot grote schommelingen in de bekostiging van onderzoek. Tevens wordt in 2017 de bekostiging van de promovendi verlaagd van maximaal 24% naar een vast percentage van 20%. Omdat daardoor het budget in totaliteit niet meer fluctueert, ontstaat meer stabiliteit in de bekostiging van het onderzoeksdeel van universiteiten. Universiteiten kunnen daarmee beter voorzien wat de omvang van hun eerste geldstroom de komende jaren zal zijn. Dit kan ook leiden tot stabiele carrièrepaden in het hoger onderwijs en de wetenschap.
Deelt u de mening dat de Wwz werknemers juist meer zekerheid moet bieden en dat dergelijke «knutselcontracten» daarom ongewenst zijn? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke middelen bent u bereid om in te zetten om dergelijk constructies bij universiteiten en hogescholen in de toekomst te voorkomen?
Ja, wij delen deze mening. Daar waar naar aard en omvang sprake is van structurele werkzaamheden is het contract voor onbepaalde tijd de norm. Wel wordt opgemerkt dat gecombineerde contracten zullen blijven voorkomen, bijvoorbeeld in het geval van een aanvullend tijdelijk contract bij vervanging wegens zwangerschaps- en bevallingsverlof of om elders een tijdelijk gebrek aan specifieke deskundigheid te overbruggen. Het is aan partijen zelf om zorgvuldig om te gaan met de mogelijkheden die de cao hiervoor biedt.
Deelt u de mening dat deze handelwijze zich slecht verhoudt tot de wens van een fatsoenlijke arbeidsmarkt waarbij mensen juist perspectief zou moeten worden geboden?
Ja, voor zover het betreft contracten waarbij een contract voor onbepaalde tijd met een gering aantal uren gecombineerd wordt met één of meer tijdelijke contracten waarbij dezelfde werkzaamheden worden verricht als op basis van het contract voor onbepaalde tijd. Bij het antwoord op vraag zes is al aangeven dat er maatregelen zijn genomen die bij universiteiten kunnen leiden tot nog stabielere carrièrepaden in het hoger onderwijs. Die maatregelen hebben niet alleen betrekking op combinatiecontracten maar op alle tijdelijke contracten.
De opening van een nevenvestiging van de RUG in China |
|
Jasper van Dijk |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
Hoe oordeelt u over het artikel «Chinese uitbreiding Groningse universiteit is in landsbelang»?1
Ik heb kennisgenomen van het artikel over het inrichten van een universiteitscampus van de RUG in het Chinese Yantai. Het artikel gaat in op een aantal belangrijke vraagstukken rondom dit initiatief waarover ik met de RUG in overleg ben.
Vindt u het verstandig dat de voorzitter van het College van Bestuur van de Rijksuniversiteit Groningen (RUG) een nevenvestiging opent in de Chinese stad Yantai?
In mijn visiebrief over de internationale dimensie van het ho en mbo (Tweede Kamer 2013/2014, 22 452 nr. 41), heb ik aangegeven mogelijkheden te willen scheppen voor het volledig in het buitenland aanbieden van Nederlandse opleidingen (transnationaal onderwijs). Dit op basis van de bestaande wettelijke ruimte in de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW). Over de mogelijkheden van transnationaal onderwijs wordt ook internationaal veel gesproken, bijvoorbeeld in de OJCS-raad van 20 en 21 mei 2014. Ik heb in dit overleg de Nederlandse ambities toegelicht en benadrukt dat er geen enkele twijfel mag zijn over de kwaliteit van het onderwijs dat in het buitenland wordt aangeboden.
Het initiatief van de RUG sluit aan op de ruimte die ik wil bieden voor transnationaal onderwijs. Wel is het noodzakelijk dat de RUG hiervoor een breed draagvlak heeft binnen de instelling en dat de RUG voldoet aan alle geldende regelgeving. Ik heb in mijn visiebrief aangegeven per AMvB nadere voorwaarden te stellen waarbinnen initiatieven voor transnationaal onderwijs moeten passen. De plannen van de RUG lopen op deze AMvB vooruit, maar zullen binnen deze randvoorwaarden moeten passen.
Hoeveel kosten zijn reeds gemaakt en hoeveel arbeidsuren zijn reeds besteed aan dit project? Wat zijn bijvoorbeeld de kosten van het zeven keer op en neer reizen naar China door de bestuursvoorzitter?
De RUG heeft mij aangegeven budget te hebben gereserveerd voor de opstartkosten, in 2015 gaat het om een bedrag van € 500.000. Dit zijn private middelen, zie ook het antwoord op vraag 5. Tot 13 november 2015 zijn 2.717 uren aan dit project toegeschreven. Daarnaast is in totaal € 77.000 euro gebruikt voor onder meer advieskosten, reiskosten en vertaalwerkzaamheden. De reiskosten betreffen alle reizen van medewerkers die bij de voorbereiding betrokken zijn.
Klopt het dat er nog 25 miljoen euro voor de campus moet worden opgehaald bij het bedrijfsleven? Is deze financieringsconstructie geoorloofd? Zo ja, vindt u dat wenselijk?
De RUG heeft aangegeven in gesprek te zijn met een breed scala aan bedrijven om 25 miljoen euro op te halen. Deze middelen zijn bedoeld voor het opbouwen van een onderzoeksinfrastructuur, flankerend aan het onderwijs dat in Yantai wordt ontwikkeld. Ook indien deze 25 miljoen niet volledig wordt gevonden kan het onderwijs financieel gezien doorgang vinden en wordt de onderzoekscapaciteit in een lager tempo gerealiseerd.
De inzet van publieke middelen (bekostiging) voor transnationaal onderwijs is niet toegestaan. Inzet van private middelen is niet aan deze beperkingen gebonden. Ik heb geen bezwaar tegen de inzet van private middelen voor onderwijs en onderzoek, ook als deze in het buitenland plaatsvinden.
Kunt u een helder overzicht geven van alle financiële risico’s van deze deal, opdat wordt voorkomen dat de belastingbetaler straks mag opdraaien voor een fiasco?
De RUG brengt momenteel, mede op verzoek van de medezeggenschapsraad, alle financiële risico’s in kaart. Uitgangspunt is dat er op geen enkele wijze Nederlandse publieke middelen worden ingezet voor transnationaal onderwijs. Dit sluit bijvoorbeeld ook voorfinanciering vanuit publieke middelen uit. Ook eventuele financiële risico’s dienen te worden afgedekt door private middelen of publieke middelen uit het buitenland. Daarom zal de opbouw van de UGY plaatsvinden vanuit een nog op te richten Chinese rechtspersoon. Aanstellingen en andere kosten worden zoveel mogelijk direct bij UGY geplaatst, zodat het financiële risico op betalingsverkeer niet bij de RUG ligt. Kosten voor gedetacheerde RUG-medewerkers en RUG-gastdocenten evenals RUG-kosten die te maken hebben met werving van staf, kwaliteitsborging en accreditatie ten behoeve van UGY, zullen door UGY volledig worden vergoed. Hiermee beperkt het financiële risico van de RUG zich tot de kosten die zij maakt in de voorbereiding van UGY, zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 3 zijn dit private middelen. Over de financiële kant van een branchecampus in Yantai, alsmede over eventuele financiële risico’s, vindt overleg plaats tussen de RUG en mijn ministerie.
Wat is er precies getekend vorige week in aanwezigheid van Koning Willem-Alexander, de Chinese president en de heer Poppema? Bent u bereid dit contract openbaar te maken?
Het getekende document is een «Agreement on Establishing Yantai Groningen University», waarbij drie partijen, de China Agricultural University, het Yantai Municipal People’s Government en de RUG een nadere invulling gaven aan de in maart 2015 getekende Memorandum of Understanding. Daarbij zijn tussen deze drie partijen de wederzijdse verantwoordelijkheden en verplichtingen afgesproken teneinde de UGY op te richten. Zie ook http://www.rug.nl/news-and-events/news/archief2015/nieuwsberichten/1104agreementonestablishingyantaigroningenuniversity.pdf
De MoU is vooraf met mijn ministerie gewisseld. Wel is het slechts een tussenstap, voorafgaand aan een definitief «go-besluit» zijn afspraken op veel andere punten nodig. OCW heeft, in tegenstelling tot wat in het artikel staat, geen businesscase goedgekeurd. Een businesscase is nog in ontwikkeling, tussendocumenten zijn wel gedeeld.
Klopt het dat het collegegeld voor deze campus 12.000 euro bedraagt? Hoe voorkomt u dat de opleidingen uitsluitend toegankelijk zijn voor rijke inwoners?
Transnationaal onderwijs moet, zoals ik in mijn visiebrief heb aangegeven, privaat bekostigd worden om weglek van publieke middelen te voorkomen. De RUG is dus genoodzaakt om (kostendekkend) instellingscollegegeld te vragen aan studenten. Naar schatting komt het collegegeld voor de opleidingen in Yantai inderdaad uit rond de 12.000 euro per jaar De hoogte van het collegegeld is vergelijkbaar met dat van de Chinese vestigingen vanuit de universiteiten van Nottingham en Liverpool en ook met de instellingscollegegelden die de Nederlandse universiteiten gemiddeld vragen aan niet-EER studenten. De toegankelijkheid van het hoger onderwijs, en de diversiteit van de studentenpopulatie, zijn uiteraard belangrijk. De RUG heeft aangegeven faciliteiten te ontwikkelen om het onderwijs ook voor minder draagkrachtige studenten toegankelijk te houden, bijvoorbeeld met een beurzenprogramma dat nog nader uitgewerkt zal worden.
Vindt u de daling van het aantal studenten in Nederland een goed argument om een campus in China te beginnen? Deelt u de mening dat deze redenering een gevolg is van perverse prikkels in de bekostiging?
Ik deel deze mening niet. De meerwaarde van transnationaal onderwijs zie ik vooral in het versterken van internationale netwerken, het positioneren van het Nederlands hoger onderwijs in het buitenland en het vergemakkelijken van uitwisseling van studenten en docenten. Een eventuele daling van het aantal Nederlandse studenten kan op zichzelf geen reden zijn om te starten met transnationaal onderwijs. China is een belangrijke speler op de internationale onderwijsmarkt en ik zie de meerwaarde van het opbouwen van structurele samenwerkingsverbanden met andere landen, zoals China. De vormgeving van de bekostiging in Nederland staat hier in mijn ogen los van, te meer aangezien Chinese studenten van buiten de EER komen en dus nooit in aanmerking komen voor de bekostiging.
Kan een verhoging van de vaste voet in de bekostiging van universiteiten de genoemde concurrentiestrijd om studenten voorkomen?
Instellingen zullen, ongeacht de vormgeving van de bekostiging, altijd proberen de beste studenten binnen te halen en daarnaast ook altijd belang hebben bij het aantrekken van voldoende studenten. Een verhoging van de vaste voet ten koste van bekostiging op basis van studentenaantallen zal theoretisch gezien leiden tot een kleinere prikkel tot het aantrekken van studenten. Het is echter te eenzijdig om variabele bekostiging louter in negatieve termen als concurrentiestrijd te duiden. Een bekostigingssystematiek waarin een gedeelte is gekoppeld aan het aantal studenten geeft ook een prikkel om de voorkeuren van die studenten beter te accommoderen in het onderwijs.
Kunt u dit megalomane plan van het College van Bestuur nog tegenhouden? Bent u voornemens dat te doen? Zo nee, waarom niet?
Op dit moment zie ik geen reden om de Yantai-ambities van de RUG een halt toe te roepen. De RUG is momenteel in de uitwerkingsfase en er zijn nog teveel onduidelijkheden om een integrale afweging te kunnen maken over het doorgaan. Ik heb met het College van Bestuur afgesproken dat er overleg plaatsvindt met mijn ministerie voordat er een definitief besluit wordt genomen over de start van deze branche-campus. Indien ik twijfel aan de wenselijkheid van dit initiatief, of wanneer het ernaar uit ziet dat de plannen kwalitatief of financieel onvoldoende geborgd zijn, zal ik ingrijpen.
Is deze campus in lijn met de wet, die stelt dat Nederlandse hoger onderwijsinstellingen alleen een diploma mogen uitreiken aan studenten die een bepaalde tijd in Nederland hebben gestudeerd? Vindt u het wenselijk dat de RUG diploma's uitreikt aan studenten die nooit in Nederland zijn geweest?
Het volledig in het buitenland aanbieden van Nederlandse opleidingen is nu niet toegestaan, maar heeft al een wettelijke basis in de WHW. De mogelijkheid van transnationaal onderwijs wordt pas gecreëerd bij de inwerkingtreding van de AMvB waarin nadere voorwaarden voor transnationaal onderwijs zijn vastgesteld. De plannen van de RUG in Yantai lopen op deze wijziging vooruit en zullen uiteindelijk binnen de nadere voorwaarden van deze AMvB moeten passen. Hierover ben ik in overleg met de RUG. Zoals ik in mijn visiebrief heb aangegeven, wil ik het mogelijk maken om opleidingen volledig in het buitenland aan te bieden en daarmee Nederlandse diploma’s uit te reiken aan studenten die niet in Nederland zijn geweest. Overigens wordt aan de huidige regelgeving voldaan indien universiteiten en hogescholen minimaal een kwart van de opleiding in Nederland aanbieden. Het opzetten van een campus in het buitenland en het deels aanbieden van een Nederlandse opleiding in het buitenland is dus nu al mogelijk.
Klopt het dat de Universiteitsraad in juni groen licht heeft gegeven voor de campus, terwijl leden ervan stellen dat nooit toestemming is gegeven om «een akkoord» te sluiten? Heeft de medezeggenschap wettelijk instemmingsrecht over het akkoord rond de campus?2
Volgens de RUG is tijdens de universiteitsraadvergadering van 25 juni 2015 uitgebreid gesproken over het voornemen een branchecampus in Yantai te starten. In die vergadering is door de universiteitsraad, vooruitlopend op het nieuw vast te stellen instellingsplan 2015 – 2020 van de RUG, ingestemd met de strategische keuze voor het principe van een branchecampus in algemene zin en meer specifiek met de keuze voor een branchecampus in Yantai. Op het Instellingsplan komt de universiteitsraad instemmingsrecht toe. Vooruitlopend op het instellingsplan heeft het College van Bestuur van de RUG de universiteitsraad ook instemmingsrecht gegeven op de strategische keuze voor een branchecampus, die vervolgens in meerderheid heeft ingestemd.
Deelt u de mening dat het – vanuit democratisch perspectief – nogal zorgelijk is dat (oud) leden van de Universiteitsraad zich «vernacheld» voelen en aangeven dat er «niet is geprobeerd een koers te kiezen die meer draagvlak creëert»?
Ik vind het zorgelijk dat deze indruk bestaat en heb bij de RUG het belang van breed draagvlak vanuit de medezeggenschap benadrukt. De RUG heeft mij aangegeven dat haar medezeggenschapsraden zowel op centraal als decentraal niveau continu worden betrokken bij het besluitvormingsproces over Yantai. Alle informatie die beschikbaar is wordt gedeeld met de betrokken faculteitsraden en de universiteitsraad. Daarnaast spreekt het college van bestuur meerdere keren per maand met de universiteitsraad over de plannen.
Deelt u de mening dat alle relevante documenten (waaronder business case, tijdsplanning en een duidelijk go/no go moment) tijdig overlegd moeten worden aan de Universiteitsraad, om de medezeggenschap bij deze verstrekkende beslissing volwaardig tot zijn recht te laten komen?
Ja, deze opvatting deel ik. Goede informatievoorziening is een randvoorwaarde voor effectieve medezeggenschap.
Klopt het dat uw ministerie twee keer om een business case heeft gevraagd aan het College van Bestuur? Bestaat er een business plan voor het openen van deze campus? Heeft het ministerie het business plan goedgekeurd?
De RUG werkt momenteel aan een businesscase en is hierover in overleg met medewerkers van mijn ministerie. Ik heb met de RUG afgesproken dat zij alle benodigde informatie over het initiatief met mij delen om een afweging te kunnen maken van de risico’s. Er is nog geen definitieve businesscase en, in tegenstelling tot wat in het artikel is opgenomen, heb ik dus ook geen businesscase goedgekeurd.
Wanneer komt er een go/no-go moment voor deze campus?
De RUG laat een go/no-go besluit mede afhangen van de waarborgen op de volgende aspecten:
Wanneer dit besluit genomen kan worden, is afhankelijk van de afspraken die de RUG met haar Chinese partners maakt.
Deelt u deze mening van de Universiteitsraad: «The current discussion is often focused on the minute details of this huge plan which are proving impossible to predict making the whole process very frustrating and negative for everyone involved»?3
Het uitwerken van de plannen voor een branchecampus is uiterst complex vanuit juridisch, financieel en bestuurlijk oogpunt. Dit is helaas onontkoombaar. Ik vind het van belang dat de RUG voor dit initiatief draagvlak heeft van de medezeggenschap, zowel op de hoofdlijnen als waar nodig op de details. Dat vraagt een zorgvuldig proces. Ik heb de RUG gevraagd om hier extra op te letten en de RUG heeft dit toegezegd.
Hoe oordeelt u over de conclusie van een adviescommissie van de faculteit Economie en Bedrijfskunde, die de opening van de campus in Yantai een «sprong in het diepe» noemt, onder andere omdat een «deugdelijk businessplan ontbreekt»?
Ik laat het graag aan de RUG om in gesprek te gaan met deze adviescommissie over haar conclusies. Wel heb ik de RUG gevraagd om dergelijke signalen zeer serieus te nemen en actief met elkaar in gesprek te blijven in dit proces. De RUG heeft mij aangegeven dat er meerdere informatiebijeenkomsten georganiseerd blijven worden voor betrokken faculteiten, de universiteit en haar medewerkers en studenten.
Vindt u het aanvaardbaar dat deze campus wordt geopend in een land waar de academische vrijheid en de vrijheid van meningsuiting stelselmatig met voeten worden getreden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Onderwijs kan bij uitstek bijdragen aan ontwikkeling en emancipatie van nieuwe generaties. Het verbinden van nationaliteiten binnen een international classroom kan daar sterk aan bijdragen, zoals nu al bij de 7.000 Chinese studenten die in Nederland studeren. Maar ook door in China onderwijs aan te bieden dat de Nederlandse kernwaarden rondom academische vrijheid en vrijheid van meningsuiting belichaamt, kan vooruitgang worden geboekt op dit terrein. Evenals de RUG ben ik van mening dat aan de kwaliteit van het Nederlandse onderwijs, evenals dergelijke kernwaarden, geen enkele concessie mag worden gedaan. Hierover moeten heldere afspraken worden gemaakt tussen de RUG en Chinese partners.
Hoe oordeelt u over het plan van de University Campus Fryslân, waarbij de RUG een overeenkomst heeft getekend met Provincie Fryslân en gemeente Leeuwarden om in Leeuwarden meerdere opleidingen aan te bieden? Klopt het dat miljoenenverliezen worden geleden als de verwachte studentaantallen uitblijven? Heeft de medezeggenschap instemmingsrecht op dit plan?
Met de provincie Friesland en de gemeente Leeuwarden zijn afspraken gemaakt over de dekking van de ontwikkel- en aanloopkosten. Voor alle opleidingen in Nederland geldt dat als de studentaantallen lager zijn dan verwacht dat er dan tijdig passende maatregelen moeten worden genomen. Er is nog geen overeenkomst getekend. Er zijn schriftelijke afspraken gemaakt, vastgelegd in een overeenkomst, die echter nog moeten worden voorgelegd aan de volksvertegenwoordigingsorganen van de provincie en de gemeente. Het ontwikkelplan van RUG / Campus Fryslân is ter advisering aan de universiteitsraad voorgelegd. Pas nadat dit traject is doorlopen, kan de overeenkomst worden getekend.
Deelt u de mening dat «de universiteit zich uiteindelijk ook moet gedragen als een bedrijf» onder andere omdat de concurrentie om studenten «moordend» gaat worden? Is een bestuurder met een dergelijke visie wat u betreft een voorbeeld van goed bestuur? Zo nee, wat doet u om dit te veranderen?
Onderwijs is een publieke taak en bestuurders dienen hier recht aan te doen. Ik vind dus niet dat universiteiten zich moeten gedragen als bedrijf. Tegelijkertijd zijn er uiteraard wel veel parallellen tussen onderwijsinstellingen en bedrijven. Het voeren van een professionele bedrijfsvoering, de universiteit als werkgever, inzet op ondernemerschap, verbinding van het onderwijs met het bedrijfsleven zijn van belang voor het goed functioneren van een universiteit. Ook voltrekken de ontwikkelingen in het hoger onderwijs zich op een mondiaal toneel en dienen Nederlandse onderwijsinstellingen hier optimaal op in te spelen. Bestuurders dienen hier een goede balans in te vinden en de medezeggenschap en Raad van Toezicht dienen hierop toe te zien.
Het bericht 'Universiteiten gebruiken keuzecheck om student af te wijzen' |
|
Rik Grashoff (GL) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Universiteiten gebruiken studiekeuzecheck om student af te wijzen»?1
Ja.
Deelt u de zorg dat het niet alleen onwettelijk, maar ook onwenselijk is dat universiteiten de studiekeuzecheck als sluipweg gebruiken om studenten te selecteren? Zo nee, waarom niet?
Laat ik vooropstellen dat de studiekeuzecheck een instrument is om een betere match tussen de student en de opleiding te bereiken. De studiekeuzecheck is nadrukkelijk geen instrument voor selectie. Hogescholen en universiteiten mogen studenten die zich uiterlijk op 1 mei hebben aangemeld, niet weigeren vanwege de resultaten van de studiekeuzecheck.
Op basis van de studiekeuzecheck geeft de hogeschool of universiteit feedback aan de deelnemer. Hieraan kan de hogeschool of universiteit een positief of negatief advies koppelen, maar dat advies is voor een student die zich tijdig heeft aangemeld, niet bindend. Ik heb geen enkel signaal ontvangen van weigering van studenten na de studiekeuzecheck.
Het artikel van de NOS verwijst naar de website van de Keuzegids. Uit navraag blijkt dat er geen specifiek onderzoek is gedaan naar matching maar dat de bewering is gebaseerd op incidentele meldingen. Beide meldingen zijn op mijn verzoek doorgestuurd. Een van deze signalen was al lang opgelost (student had niet begrepen dat hij toelatingsrecht had ondanks negatief advies; hij studeert inmiddels al aan de opleiding van zijn keuze). Het andere signaal heb ik doorgestuurd naar de inspectie met het verzoek hiernaar te kijken.
Verder heb ik geen signalen ontvangen van misbruik van de studiekeuzecheck. De VH en VSNU herkennen de signalen uit het nieuwsbericht niet. De ISO heeft, afgezien van het signaal dat ik al naar de inspectie heb doorgestuurd, net als de LSVb geen nieuwe concrete signalen genoemd van niet correctie informatie op de website of in Studiekeuze123. Wel zien zij niet correcte communicatie als mogelijk risico bij de studiekeuzecheck. De LSVb is van plan daar volgend jaar onderzoek naar te doen.
Overigens ben ik van mening dat de hogescholen en universiteiten zeer voortvarend te werk zijn gegaan met de studiekeuzecheck. In de komende jaren gaat het erom te leren van deze eerste ervaringen. Ik ga ervan uit dat zij zich daarbij houden aan correcte voorlichting aan de studiekiezers.
Uit onderzoek komt het beeld naar voren dat de studiekeuzecheck over het algemeen een positieve bijdrage levert aan de keuze van de studiekiezer2.
Op grond van bovenstaande zie ik geen reden tot zorg. Niettemin zal ik de ontwikkelingen en de signalen die zich voordoen bij de studiekeuzecheck goed blijven volgen.
Heeft u ook andere signalen ontvangen van universiteiten die op oneigenlijke wijze studenten proberen te weren? Zo ja, welke?
Nee, zie mijn antwoord op vraag 2.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat studenten op deze manier niet ontmoedigd kunnen worden door universiteiten om de studie van hun keuze, ondanks een negatief studiekeuzeadvies, te gaan volgen?
Elk najaar stuur ik een brief naar de aanstaande studenten waarin ik hen onder andere erop wijs dat het studiekeuzeadvies niet bindend is voor tijdig aangemelde studenten. Die brief plaats ik ook op de website van de rijksoverheid3, ik schenk er aandacht aan in de Nieuwsbrief VO en ik stuur de brief digitaal naar de andere relevante partijen (LAKS, JOB, ISO, LSVb, decanenverenigingen, VSNU, Vereniging hogescholen, VO-raad, MBO-raad).
Bent u voornemens om universiteiten die door middel van de studiekeuzecheck studenten proberen te ontmoedigen hun voorkeursstudie te volgen hierop aan te spreken? Zo nee, waarom niet?
Universiteiten mogen studenten niet weigeren die zich tijdig (uiterlijk op 1 mei) hebben aangemeld en hebben meegedaan aan de studiekeuzecheck. Ze mogen hen wel een advies geven. Het kan voorkomen dat dat advies negatief is voor die opleiding. Dat past in de redenering van het instrument studiekeuzecheck om tot een betere matching te komen. Overigens kunnen studenten een mogelijk negatief advies als ontmoediging interpreteren, maar komt het ook voor dat zij daar juist extra door gemotiveerd worden om de studie van meet af aan serieus te nemen.
Als instellingen zich daarbij niet aan de wet houden, dan zullen zij daarop worden aangesproken.
Is deze handelwijze van universiteiten mede het gevolg van rijksbeleid waarbij universiteiten door middel van financiële prikkels gestimuleerd worden om studenten sneller te laten studeren, waardoor zij geneigd zijn om zoveel mogelijk studenten te selecteren die nominaal af zullen studeren?
In mijn antwoord op vraag 2 heb ik al aangegeven dat ik maar een enkel signaal heb ontvangen van mogelijk misbruik van de studiekeuzecheck om te selecteren. Het algemene beeld is dat de studiekeuzecheck een positieve bijdrage levert aan de keuze van de student. In de monitor beleidsmaatregelen 2015, die ik volgend jaar zal uitbrengen, zal ik nader ingaan op de mogelijke effecten van de studiekeuzecheck.
De belemmeringen van bbl-trajecten als gevolg van sectorfondsen |
|
Anne-Wil Lucas-Smeerdijk (VVD) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het «Sectorplan Transport en Logistiek 2014–2015» dat ernaar streeft om een extra instroom van 1.250 leerlingen op te leiden tot chauffeur door middel van extra leerwerkplekken en opleiding?
Ja. In het sectorplan Transport en Logistiek 2014–2015 is instroom van 1.250 extra BBL leerlingen beoogd. Daarvoor is cofinanciering verleend aan de Stichting Sectorinstituut Transport en Logistiek (STL) dat namens het samenwerkingsverband van de sociale partners in de sector een sectorplan heeft ingediend.
Bent u ermee bekend dat studenten van de beroeps begeleidende leerweg (bbl) een opleiding in de Sector Transport en Logistiek volgen via uitzendbureaus, waarbij het uitzendbureau leerlingen werft, selecteert, zorgt voor plaatsing bij een beroepsvervoerder en begeleidt tijdens een werken en leren traject? Deelt u de mening dat dit waardevol werk is?
BBL leerlingen in de sector Transport en Logistiek worden niet via uitzendbureaus bij bedrijven in de sector geplaatst en begeleid, maar door STL dat van de sociale partners is. STL werft, selecteert, zorgt voor plaatsing van de leerling door middel van een detachering bij een erkend leerbedrijf in de sector en onderhoudt de contacten met de werkgevers. STL heeft tot 1 januari 2016 weliswaar het juridisch werkgeverschap belegd bij Randstad, maar vanaf 1 januari komen de leerlingen direct in dienst bij STL. Deze manier van werken in de sector is niet gewijzigd door het sectorplan.
Inmiddels zijn er in het kader van dit sectorplan ruim 860 extra BBL-plekken gerealiseerd. De jongeren die instromen in een BBL-traject krijgen uitzicht op een diploma en een baan en tegelijkertijd wordt de sector geholpen, doordat de instroom van gekwalificeerd personeel ondanks de crisis door kon gaan. Dat is waardevol.
Hoe wordt het aantal extra leerlingen dat een opleiding tot chauffeur volgt vastgesteld in het kader van het Sectorplan Transport en Logistiek en wordt hierbij alleen gekeken naar leerlingen die worden uitgezonden via de Stichting Sectorinstituut Transport en Logistiek (STL) of worden ook leerlingen meegeteld die via een andere uitzendbureau worden uitgezonden? Waarom heeft u voor deze manier van meten gekozen?
De sociale partners kiezen zelf de maatregelen in hun sectorplan. Het Ministerie van SZW beoordeelt of het sectorplan voldoet aan de eisen, onder andere of de naar voren gebrachte arbeidsmarktknelpunten goed onderbouwd zijn met cijfers en of de maatregelen waarvoor men cofinanciering vraagt wel aansluiten bij deze arbeidsmarktknelpunten. Niet ik maar de sociale partners in de sector Transport en Logistiek kiezen voor de werkwijze om BBL leerlingen via hun eigen sectorinstituut te plaatsen.
Klopt het dat de subsidiegelden vanuit het Sectorplan Transport & Logistiek slechts ten goede komen aan leerlingen die via STL worden uitgezonden en niet aan leerlingen die via andere uitzendbureaus worden uitgezonden? Zo ja, waarom is hiervoor gekozen?
De subsidie uit het Opleidings- en Ontwikkelingsfonds van de sector (SOOB) en de cofinanciering uit het sectorplan komen ten goede aan alle erkende leerbedrijven in de sector Transport en Logistiek die BBL-leerlingen een leerwerk plaats bieden. De sociale partners in de sector hebben de BBL in hun sector al jaar en dag zo georganiseerd dat zij de leerlingen in dienst nemen via hun sectorinstituut STL en vervolgens detacheren bij de bedrijven. Deze bedrijven betalen een inleenvergoeding voor de loonkosten. De subsidie van het eigen O&O fonds komt ten goede aan bij het fonds aangesloten bedrijven. De cofinanciering uit het sectorplan kom ten goede aan alle bedrijven. Deze tegemoetkomingen zijn bedoeld om de loonkosten voor de inlenende bedrijven omlaag te brengen en meer BBL-plaatsen te realiseren.
Klopt het dat de cao Opleidings- en Ontwikkelfonds beroepsgoederenvervoer (SOOB) bepaalt dat scholingsmiddelen die vanuit het SOOB-fonds beschikbaar worden gesteld aan leerlingen en bedrijven, alleen ten goede komen aan leerlingen die via de Stichting Sectorinstituut Transport en Logistiek (STL) worden uitgezonden?
De werkgevers- en werknemersorganisaties gaan zelf over de afspraken in hun cao en hebben als sociale partners in het beroepsgoederenvervoer, de logistiek en de verhuur van mobiele kranen de SOOB-cao afgesloten. In de cao is bepaald in artikel 5 (besteding der gelden) in het eerste lid, onder d, dat de scholingsmiddelen van dit fonds beschikbaar worden gesteld aan activiteiten op het gebied van opleiding en ontwikkeling door de Stichting Sectorinstituut Transport en Logistiek of andere stichtingen die op dit terrein werkzaam zijn.
Het tweede lid van dit artikel 5 van de cao bepaalt dat alle activiteiten die door de stichting bekostigd worden geschieden ten behoeve van welke werkgever of werknemer dan ook, werkzaam in het beroepsgoederenvervoer over de weg en
de verhuur van mobiele kranen.
Zo ja, waarom is hiervoor gekozen en welke rol speelde dit bij het algemeen verbindend verklaren van de cao SOOB?
Gelijksoortige bedenkingen van partijen als genoemd in uw vragen zijn in het kader van de AVV procedure zorgvuldig beoordeeld door het Ministerie van SZW. De SOOB-cao voldoet aan de AVV- vereisten en is daarom door de Minister van SZW algemeen verbindend verklaard voor de periode 1 juli 2014 tot en met 30 juni 2017 (Staatscourant Nr. 16315).
Is er in uw ogen sprake van oneerlijke concurrentie van STL ten opzichte van andere uitzendbureaus, komt deze constructie ook in andere branches voor en wat gaat u doen om een gelijk speelveld te garanderen en oneerlijke concurrentie, die ontstaat door het koppelen van een bijdrage uit een Opleidings- & Ontwikkelings-fonds aan één aanbieder, te voorkomen?
Zoals aangegeven is STL geen uitzendbureau (als omschreven in de Wet allocatie arbeidskrachten door intermediairs). De sociale partners in de sector hebben ervoor gekozen om de betreffende taken niet op de markt uit te besteden, maar zelf uit te voeren. De bijdrage uit het Opleidings- en Ontwikkelingsfonds van de sector en de cofinanciering uit het sectorplan komt ten goede aan alle erkende leerbedrijven die BBL leerlingen een leerwerk plaats bieden.
Verplichte overblijfkosten op scholen met een continurooster |
|
Tjitske Siderius (PvdA) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
|
|
|
Hoe beoordeelt u het feit dat ouders nog steeds kenbaar maken dat scholen niet vermelden dat bijdragen voor de opvang van kinderen tijdens lunchtijd op scholen met een continurooster vrijwillig zijn?1 2
In de Wet op het primair onderwijs (WPO) en de Wet medezeggenschap op scholen (WMS) is geregeld dat de toegankelijkheid tot het onderwijs niet afhankelijk mag zijn van een geldelijke bijdrage van de ouders en dat de ouders in de medezeggenschapsraad (MR) moeten instemmen met de hoogte en de bestemming van de (vrijwillige) ouderbijdrage. Informatie over de ouderbijdrage en het vrijwillige karakter ervan moet in de schoolgids worden opgenomen. Als een school de wettelijke regels niet naleeft, zal de Inspectie van het Onderwijs (hierna: inspectie) de school hierop aanspreken. In 2014 heeft de inspectie onderzoek gedaan naar de naleving. In nagenoeg alle schoolgidsen (94 procent) blijken ouders expliciet te worden geïnformeerd over de ouderbijdrage en het vrijwillige karakter ervan.3
Acht u het wenselijk dat scholen soms zelfs willens en wetens niet vermelden dat de extra overblijfkosten vrijwillig zijn, omdat zij vinden dat ouders hiervan zelf op de hoogte moeten zijn? Deelt u de mening dat scholen moeten vermelden dat deze kosten vrijwillig zijn? Kunt u uw antwoord toelichten?3
Overblijfkosten vallen in het geval van een continurooster onder de voorschriften inzake de (vrijwillige) ouderbijdrage, zoals beschreven bij vraag 1. Scholen moeten te allen tijde duidelijk zijn over het vrijwillige karakter van de ouderbijdrage.
Hoe beoordeelt u de inhuur van extra personeel door scholen met een continurooster? Acht u het wenselijk dat dit wordt doorberekend aan de ouders? Bent u van mening dat het organiseren van toezicht tijdens de middagpauze op scholen met een continurooster een taak is van de school en dat zij dit daarom ook zelf moeten bekostigen?
In de lumpsumfinanciering beslissen schoolbesturen zelf waaraan ze hun budget uitgeven (mits dit een onderwijsbestemming heeft). Dit geldt ook voor de inhuur van extra personeel ten behoeve van een continurooster. Een school die kiest voor een continurooster, is verantwoordelijk voor het organiseren van toezicht tijdens de middagpauze. De school kan een bijdrage in de kosten vragen aan ouders, mits dit op vrijwillige basis gebeurt en de ouders in de MR ermee hebben ingestemd.
Klopt volgens u de bewering van de organisatie Ouders en Onderwijs dat vanwege het continurooster ouders geen keuze hebben om hun kinderen wel of niet over te laten blijven? Kunt u uw antwoord toelichten?
Bij een continurooster is de – relatief korte – middagpauze onderdeel van de schooltijd. Alle kinderen blijven tijdens de middagpauze op school en de school is verantwoordelijk voor het toezicht in de middagpauze. Ouders hebben dan niet de keuze om hun kind tijdens de middagpauze op een andere plek dan de school op te vangen. Ouders kunnen hier ook rekening mee houden bij het kiezen van een school. Als een school overgaat op een continurooster, moeten de ouders in de MR hiermee instemmen. Een dergelijk besluit kan uitsluitend worden genomen nadat alle ouders zijn geraadpleegd.
Zijn de meldingen bij Ouders en Onderwijs ook bij het ministerie bekend? Wat gaat u doen met de scholen die niet eerlijk vermelden dat het om een vrijwillige bijdrage gaat? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het bericht op de website van Ouders en Onderwijs is bekend bij het ministerie. De specifieke meldingen die zijn binnengekomen bij de informatiedienst van Ouders en Onderwijs zijn door Ouders en Onderwijs niet doorgestuurd aan de inspectie. Zie wat betreft handhaving mijn antwoord bij vraag 1.
Wat is uw reactie op de oproep van de scholen om overblijfkosten bij een continurooster tot de verplichte bijdrage te laten rekenen? Acht u dit een wenselijke ontwikkeling?
Ik acht dit geen wenselijke ontwikkeling. De toegankelijkheid van het onderwijs mag niet worden beïnvloed door de ouderbijdrage. Bij een continurooster valt de pauze onder de schooltijd en daar past geen verplichte ouderbijdrage bij.
Bent u alsnog bereid om de vrijwillige ouderbijdrage op scholen te maximeren en scholen te verplichten om deze bijdrage op een eenduidige wijze te presenteren?4
Scholen bepalen voor welke activiteiten (die aansluiten bij hun pedagogische visie of de inrichting van het onderwijs) zij een geldelijke bijdrage vragen. Dit kan van school tot school verschillen. Daarom zie ik geen aanleiding om de ouderbijdrage te maximeren. Scholen zijn wettelijk verplicht om via de schoolgids helderheid te bieden over het vrijwillige karakter van de ouderbijdrage. Wat betreft de naleving van deze bepaling zie het antwoord op vraag 1.
Het bericht ‘Gülen runt nieuw lectoraat Inholland’ |
|
Sadet Karabulut , Jasper van Dijk |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat de Gülen-beweging een lectoraat bij Hogeschool Inholland runt?1
Ik heb kennisgenomen van het bericht en naar aanleiding hiervan het College van Bestuur van Inholland om toelichting gevraagd. Inholland heeft mij aangegeven:
Ik vind dit een transparante gang van zaken en beschouw het primair als de verantwoordelijkheid van Inholland om hier verstandig mee om te gaan.
Vindt u het een wenselijke ontwikkeling dat de strikt islamitisch en fel Turks-nationalistische Gülen-beweging zich via Hogiaf mengt in het hoger onderwijs? Zo ja, waarom? Zo nee, welke mogelijkheden ziet u om deze ontwikkeling te stoppen?2
Zie mijn antwoord hierboven, er lijkt op dit moment geen sprake van inhoudelijke invloed op het hoger onderwijs via de betrokkenheid van Hogiaf bij dit lectoraat. Dat gezegd hebbende vind ik het uiteraard wel onwenselijk indien hier sprake van zou zijn. Een indringend gesprek met het college van bestuur zou dan een eerste stap zijn. In het geval van Inholland zie ik hiertoe op dit moment geen aanleiding.
Deelt u de mening van hoogleraar Zürcher dat het problematisch is dat Inholland samenwerkt met Hogiaf zonder de achtergrond van de vereniging te kennen? Past een dergelijke samenwerking bij de signatuur van de onderwijsinstelling?
Inholland werkt met veel organisaties samen, dat geldt ook voor dit specifieke lectoraat. De samenwerking met Hogiaf is tot stand gekomen op basis van de rol die Hogiaf heeft als ondernemersvereniging. De nauwe samenwerking met bedrijven, overheid en maatschappelijke organisaties is, juist voor het hbo, een belangrijke kracht.
Inholland heeft mij aangegeven dat er in 2014, voordat tot samenwerking m.b.t. het onderzoeksprogramma en het aanstellen van een lector werd besloten, met Hogiaf is gesproken om duidelijk vast te stellen dat de samenwerking zich niet exclusief op samenwerking met een specifieke groep met een etnische achtergrond mocht richten. Inholland heeft daar overeenstemming over bereikt en dit wordt nu zo uitgevoerd. Er is door Inholland destijds niet specifiek gesproken over het Gülen-gedachtengoed. In de samenwerkingsovereenkomst is daarover ook niets opgenomen. In 2015 heeft Inholland met Hogiaf gesproken over het Gülen gedachtengoed, omdat Inholland de zorgen hierover bekend zijn. Daarop is door Hogiaf aangegeven dat er inderdaad leden van Hogiaf zijn die het gedachtengoed van Gülen omarmen, zoals er ook leden van Hogiaf zijn met andere geloofsovertuigingen of sympathie voor bepaalde politieke Turkse groeperingen. De gedragscode van Hogiaf stelt dat de organisatie integratie voorstaat. Op die titel is de samenwerking aangegaan. Inholland geeft aan dat Hogiaf geen rol speelt in het bepalen van de onderzoeksagenda van het lectoraat cross-cultureel ondernemerschap en de door Inholland opgestelde agenda (die past in een bredere onderzoeksagenda van het domein) onderschrijft.
Inholland zal beëindiging van de samenwerking overwegen als medewerkers of leden van de vereniging het Gülen-gedachtengoed actief uitdragen in de hogeschool en als zij de intentie hebben om dit gedachtengoed onderdeel te laten zijn van onderwijs of onderzoek dan wel dit te doen uitdragen naar studenten.
Op welke wijze is Hogeschool Inholland op de hoogte van de achtergrond van Hogiaf en de Gülen-beweging? Is hierover gesproken bij het toekennen van het lectoraat?
Zie antwoord vraag 3.
Heeft u zicht op het functioneren van de Gülen-beweging en is er helderheid over de organisatie, bestuursleden, uitingsvormen en voedingsbronnen, zoals eerder toegezegd? Zo ja, kan de Kamer deze gegevens ontvangen? Zo nee, waarom niet?3
In 2014 is er onderzoek uitgevoerd in opdracht van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid naar de Turkse religieuze stromingen en organisaties in Nederland. Van de Gülen-beweging is bekend dat zij een netwerkorganisatie is die niet centraal wordt aangestuurd, waardoor geen sprake is van een heldere organisatiestructuur. Uit de resultaten van onderhavig onderzoek blijken er geen aanwijzingen te bestaan voor activiteiten of doelstellingen die niet in overeenstemming zijn met de Nederlandse rechtsstaat of met integratiedoeleinden. De Nederlandse overheid beschikt niet over een overzicht van organisaties die opereren onder, of gelieerd zijn aan, de Gülen-beweging.
De Tweede Kamer heeft een motie aangenomen (Kamerstuk 32 824, nr. 103) om nader onderzoek te verrichten naar de vier grootste Turks religieuze organisaties. Een van deze vier organisaties is de Gülen-beweging. In de voortgangsrapportage over de Agenda Integratie zal de Kamer over de uitvoering van deze motie geïnformeerd worden.
Is de Gülen-beweging (of aan de beweging gelieerde organisaties) ook actief binnen andere onderwijsorganisaties? Zo ja, welke?
Ik heb geen signalen dat de Gülen-beweging actief is binnen hogescholen of universiteiten. Samen met mijn collega van Sociale Zaken en Werkgelegenheid zal ik uiteraard alert zijn op dergelijke signalen.
Welke afspraken heeft u inmiddels gemaakt met vertegenwoordigers van de Gülen-beweging over onder andere transparantie?4
Meer transparantie over de organisatiestructuur en de doelen zijn belangrijk, met name waar het gaat om de rol van de beweging in de integratie van hun leden in de Nederlandse samenleving. De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid is daarom blijvend in gesprek met Turks-Nederlandse organisaties. Het gaat hier om gesprekken waarbij zowel de constructieve samenwerking wordt gezocht als waarbij indien nodig het pijnlijke gesprek wordt gevoerd en kritiek en zorgen uit de Nederlandse samenleving worden aangekaart.
De vervangersproblematiek |
|
Johannes Sibinga Mulder , Karin Straus (VVD) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de brief die de stichting Kerobei, een stichting die katholiek primair onderwijs verzorgt, gestuurd heeft aan de ouders/verzorgers van hun leerlingen?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat kinderen door de nieuwe wet mogelijk naar huis gestuurd moeten worden, omdat vervangers maximaal drie keer een dagdeel mogen vervangen?
Ik vind het uiteraard een slechte zaak als kinderen in het primair onderwijs naar huis moeten worden gestuurd omdat geen vervangers beschikbaar zijn. Dat is ook niet nodig, alleen al vanwege het feit (zoals ik in eerdere antwoorden over dit onderwerp ook heb aangegeven) dat cao-partijen in het primair onderwijs hebben afgesproken om voor 1 juli 2015 geen nieuwe cao voor het primair onderwijs af te sluiten2. Partijen wilden extra tijd nemen voor de onderhandelingen en streven nu naar een nieuwe cao per 1 juli 2016. Dit betekent dat de cao primair onderwijs 2014 – 2015 doorloopt tot en met 30 juni 2016 en dat het overgangsrecht uit de Wet werk en zekerheid (Wwz) van toepassing is. Schoolbesturen kunnen daardoor tot 1 juli 2016 de regels hanteren zoals die nu in de cao staan, dat wil zeggen een onbeperkt aantal tijdelijke contracten in drie jaar tijd aangaan en min/max-contracten aangaan met een minimale arbeidsduur van 8 uur per week. Het is dus onjuist, zoals de stichting Kerobei in haar brief van oktober 2015 aan ouders heeft geschreven, om kinderen dit schooljaar als uiterste maatregel naar huis te moeten sturen en het leidt ook onnodig tot onrust bij de betreffende ouders.
Wat vindt u ervan dat stichting Kerobei zoekt naar oplossingen voor dit probleem, maar dat dit blijkbaar niet lukt?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid maatregelen te treffen om dit probleem op te lossen? Zo ja, welke? Zo neen, waarom niet?
Zoals ik in mijn brief van 16 oktober jongstleden heb aangegeven zijn er met de Wwz beperkingen aangebracht in het gebruik van oproep- en tijdelijke contracten. Die beperkingen zijn een stimulans om daadwerkelijk werk te maken van de beoogde omslag naar meer zekerheid en onnodig beroep op collectieve voorzieningen als de WW tegen te gaan. Tegelijkertijd is onderkend dat het niet altijd mogelijk zal zijn te kunnen volstaan met de mogelijkheden die de wet biedt. Daarom kunnen cao-partijen van de wet afwijkende afspraken maken, zowel als het gaat om oproepcontracten (nuluren- of min/max contracten) als om tijdelijke contracten. Partijen in de sector zijn ook het beste in staat om te beoordelen of een verruiming ten opzichte van wat op grond van de wet geldt, noodzakelijk is. Dat geldt ook voor partijen in de sector van het primair onderwijs. Het is mij bekend dat de invalproblematiek in de onderhandelingen over een nieuwe cao worden betrokken en ik ga ervan uit dat hiervoor een voor alle partijen bevredigende oplossing wordt gevonden.
Herinnert u het antwoord over het onderzoek naar het handelen van professor Maat, namelijk dat de politie geen bezwaren ziet tegen openbaarmaking van grote delen van het onderzoek?1
Ja.
Herinnert u het verzoek bij de regeling van werkzaamheden om het verslag van het gesprek dat heeft plaatsgevonden tussen u en professor Maat, de ondertekende getuigenverklaringen, het feitenonderzoek, het feitenrelaas en de brief van de korpschef van de nationale politie over dit onderzoek te ontvangen?
Ja.
Herinnert u zich dat vervolgens alle zwarte inktpatronen op uw ministerie nodig waren om het WOB-verzoek over documenten uit deze zaak volledig zwart te maken, voordat u het openbaar maakte?
De Wet openbaarheid van bestuur (Wob) kent uitzonderings- en beperkingsgronden (artikelen 10 en 11 van de Wob). Indien die gronden van toepassing zijn, kan de desbetreffende informatie worden zwartgelakt.
Herinnert u zich dat u daarna naar al die zwartgemaakte stukken verwees met alle stukken over professor Maat in het WOB-verzoek als zou dat een antwoord zijn op de precieze informatievraag van de Kamer?2
In mijn brief van 21 september jongstleden (kenmerk 2015Z14677) heb ik reeds aangegeven dat de politie de informatie uit het onderzoek niet zonder meer openbaar zou maken. Gespreksverslagen, opvattingen en persoonlijke gegevens kunnen niet openbaar gemaakt worden door de politie. Dat resulteerde in zwartgelakte teksten in de documenten die u ontving. Om nader op de informatievraag van uw Kamer in te gaan liggen per 2 december 2015 de betreffende stukken van het feitenonderzoek van de politie ter vertrouwelijke inzage in uw Kamer.
Hoe beoordeelt u het feit dat u een verzoek tot openheid beantwoordde met driehonderd nagenoeg volledig zwartgemaakte pagina's, zoals visueel overzichtelijk gemaakt door Leids Universitair Weekblad Mare?3
Zie antwoord op vragen 3 en 4.
Is het u opgevallen dat u het verslag van het gesprek met professor Maat niet naar de Kamer gestuurd heeft? Bent u bereid daarvan alsnog een samenvatting te maken en aan de Kamer te doen toekomen?
Op 23 september jongstleden hebben professor Maat en ik elkaar persoonlijk gesproken. Er is geen verslag opgesteld van het gesprek. Prof. Maat en ik vinden dat de inhoud van het gesprek vertrouwelijk is en ook zo moet blijven.
Heeft u professor Maat gevraagd of laten vragen hoe hij aankijkt tegen openbaarmaking van stukken? Kunt u zijn antwoord aan de Kamer doen toekomen?
Nee. Het feit dat betrokkenen bij bepaalde informatie al dan niet geen bezwaar hebben tegen openbaarmaking, staat er niet aan in de weg dat het bestuursorgaan altijd nog zelf een afweging maakt over de openbaarmaking van de desbetreffende informatie (vergelijk. ABRvS 19 januari 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BP1315, AB2011/148 m.nt.E.J. Daalder).
Is het u opgevallen dat u de getuigenverklaringen 100% zwart gemaakt heeft, terwijl getuigenverklaringen 100% feitelijk dienen te zijn? Bent u bereid de getuigenverklaringen aan de Kamer te doen toekomen?
De getuigenverklaringen bevatten vaak onderdelen die de persoonlijke levenssfeer van betrokkene(n) raken. Bovendien zijn ook persoonlijke beleidsopvattingen opgenomen. De getuigenverklaringen worden niet openbaar gemaakt vanwege bescherming van de persoonlijke levenssfeer en de persoonlijke beleidsopvattingen.
Om nader op de informatievraag van uw Kamer in te gaan liggen per 2 december 2015 de betreffende stukken van het feitenonderzoek van de politie ter vertrouwelijke inzage in uw Kamer.
Klopt het dat in een strafrechtelijk onderzoek en ongeveer elk andere officieel onderzoek getuigenverklaringen in principe openbaar zijn?
Nee, de eventuele openbaarheid van de getuigenverklaring kan afhangen van de stand van zaken in een procedure waarin de verklaring is afgelegd en van de inhoud van de verklaring.
Overigens is in casu geen sprake van een strafrechtelijk onderzoek en is derhalve de vraag hieromtrent niet relevant.
Heeft u voor deze vorm van onderzoek gekozen omdat u dan een poging kon doen onwelgevallige getuigenverklaringen geheim te houden? Zo nee, kunt u ze dan gewoon openbaar maken?
Nee. Zie verder het antwoord op vraag 8.
Hoe kan de politie in een rapport van relaas nu beweren dat de bevingen in zijn geheel worden weggelakt, omdat zij bepaalde personen zouden bevoordelen of omdat het persoonlijke beleidsopvattingen zouden betreffen?
Er zijn in de Wet openbaarheid van bestuur verschillende uitzonderingsgronden van toepassing op de desbetreffende informatie. Zie hiertoe ook de toelichting die is gegeven bij het Wob-verzoek (https://www.politie.nl/binaries/content/assets/politie/wob/00-korpsstaf/inzake-presentaties-mh17–2015/20151012-inleiding-politie-nl.doc). De betrokken verzoekers kunnen indien gewenst bezwaar maken tegen het Wob-besluit.
Om nader op de informatievraag van uw Kamer in te gaan liggen per 2 december 2015 de betreffende stukken van het feitenonderzoek van de politie ter vertrouwelijke inzage in uw Kamer.
Gebeurt het vaker dat de politie bevindingen van een onderzoek niet openbaar maakt omdat zij bepaalde personen zouden bevoordelen of omdat het persoonlijke beleidsopvattingen betreft? Zo ja, wanneer gebeurt dat dan en hoe verhoudt zich dat dan tot de onafhankelijke onderzoeksfunctie van de politie?
De intentie van de politie is om zo veel als mogelijk openbaar te maken.
Om nader op de informatievraag van uw Kamer in te gaan liggen per 2 december 2015 de betreffende stukken van het feitenonderzoek van de politie ter vertrouwelijke inzage in uw Kamer.
Is het u opgevallen dat de politie in het relaas naar aanleiding van het feitenonderzoek, de onderdelen «Beeldvorming», «oordeelsvorming» en «aanbevelingen» in zijn geheel en voor 100% zwart gemaakt heeft?
Er zijn in de Wet openbaarheid van bestuur verschillende uitzonderingsgronden van toepassing op de desbetreffende informatie. Zie hiertoe ook de toelichting die is gegeven bij het Wob-verzoek (https://www.politie.nl/binaries/content/assets/politie/wob/00-korpsstaf/inzake-presentaties-mh17–2015/20151012-inleiding-politie-nl.doc).
Dient een relaas een objectieve beschrijving van de beeldvorming te bevatten en als zodanig gewoon openbaar te zijn?
Het relaas is een samenvatting van de feiten die zijn weergegeven in de afgelegde verklaringen door getuigen. Dit is openbaar gemaakt.
Dient een oordeel in een officieel rapport openbaar te zijn of is een oordeel in een officieel rapport zo subjectief dat het onder andere vanwege de persoonlijke beleidsopvattingen zwart gemaakt wordt?
In dit geval betroffen de kopjes beeldvorming, oordeelsvorming en aanbevelingen persoonlijke beleidsopvattingen die deel uitmaken van een interne memo (zie ook artikel 11, eerste lid, van de Wob).
Bevat het oordeel van de politie over professor Maat persoonlijke beleidsopvattingen? Zo ja, is het dan wel bruikbaar? Zo nee, waarom is dat dan een reden voor niet openbaarmaking?
Het rapport bevat geen oordeel over professor Maat. Het bevat getuigenverklaringen en overhandigde bescheiden.
Zijn de aanbevelingen uit dit rapport niet gewoon beleidsvoornemens die zelfs onder de Wet openbaarheid van bestuur (WOB) echt gewoon openbaar gemaakt moeten worden?
Het rapport bevat geen beleidsvoornemens. Zie verder de beantwoording van vraag 15.
Kunt u precies aangeven op basis van welke informatie u aan de Kamer geschreven heeft dat de politie geen bezwaar heeft tegen openbaarmaking van grote delen van het onderzoek?
De intentie van de politie en mijzelf is altijd geweest om zo veel mogelijk openbaar te maken.
Kunt u aangeven of, wanneer en om welke reden de politie van mening veranderd is over de openbaarmaking? Hoe is u dat meegedeeld?
De intentie van de politie en mijzelf is altijd geweest om zo veel mogelijk openbaar te maken. De geconstateerde feiten zijn daarom ook samengevat en als bijlage bij beantwoording van Kamervragen (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2014–2015, nr. 3015) aan uw Kamer overhandigd.
Openbaarmaking van ondersteunende getuigenverklaring is vanuit de inhoud nooit bezwarend geweest, maar zetten bij nader inzien de verklarings- en meldingsbereidheid van medewerkers voor toekomstige interne onderzoeken op het spel. Bovendien bevatten getuigenverklaringen onderdelen die de persoonlijke levenssfeer van betrokkene(n) raken en zijn er beleidsopvattingen opgenomen. Gespreksverslagen, opvattingen en persoonlijke gegevens kunnen daarom niet zonder meer openbaar gemaakt worden door de politie. Om die reden zijn de getuigenverklaringen en daarmee dus een groot deel van de documenten, bij nader inzien geheel zwart gemaakt.
Om nader op de informatievraag van uw Kamer in te gaan liggen de betreffende stukken van het feitenonderzoek van de politie ter vertrouwelijke inzage in uw Kamer.
Heeft u de politie op enige wijze direct of indirect laten weten of merken dat u liever geen openbaarmaking van delen van het onderzoek wenst? Zo ja, hoe en wanneer?
Nee. Ik hecht, voor zover mogelijk, aan openbaarmaking van het onderzoek.
Kunt u een voorbeeld geven van enig ander WOB-verzoek waar ongeveer 90% van de tekst en bijna 100% van de relevante tekst zwart gemaakt is?
Ja. De Wet openbaarheid van bestuur (Wob) kent uitzonderings- en beperkingsgronden (artikelen 10 en 11 van de Wob). Indien die gronden van toepassing zijn, kan openbaarmaking van de desbetreffende informatie worden geweigerd. Dit zou in voorkomend geval ook 90% of meer van de tekst kunnen zijn.
Kunt u de tekst van artikel 68 van de Grondwet geven, die over de informatieplicht jegens de Kamer gaat?
Artikel 68 van de Grondwet: De ministers en de staatssecretarissen geven de Kamers elk afzonderlijk en in verenigde vergadering mondeling of schriftelijk de door een of meer leden verlangde inlichtingen waarvan het verstrekken niet in strijd is met het belang van de staat.
Wat is de enige uitzonderingsgrond waaronder u informatie niet aan de Kamer hoeft te verschaffen?
Het belang van de staat is de uitzonderingsgrond.
Is het in het belang van de staat om 90% van de stukken in dit dossier niet aan de Kamer te verschaffen? Zo ja, kunt het belang van de staat (niet zijnde het belang van de regering of het belang van een Minister die graag wat wil verbergen) in deze zaak duidelijk maken?
Nee, dit is niet in het belang van de staat en daarom liggen per 2 december 2015 de betreffende stukken van het feitenonderzoek van de politie ter vertrouwelijke inzage in uw Kamer.4
Kent u de brief van de regering over de relatie tussen de Wet openbaarheid van bestuur en artikel 68 van de Grondwet4 en onderschrijft de regering de inhoud van die brief? Deelt u de mening dat de informatieplicht aan het parlement krachtens de Grondwet ten minste even ver reikt en soms verder dan de verplichting informatie te verstrekken op grond van de WOB?5
Bent u bereid de gevraagde stukken, namelijk een verslag van het gesprek tussen professor Maat en u, de ondertekende getuigenverklaringen, het feitenonderzoek, het feitenrelaas en de brief van korpschef Bouman aan de Kamer te sturen en alleen die stukken die het belang van de staat schaden zwart te maken?
Van het gesprek tussen prof. Maat en mij is geen verslag gemaakt. De andere documenten worden ter vertrouwelijke inzage gelegd bij de griffie van uw Kamer volgens de daarvoor gangbare procedure.
Hoe beoordeelt u het feit dat het nu al bijna een half jaar, meerdere Kamerbrieven, vier series Kamervragen en een vraag bij de regeling van werkzaamheden kost om u te houden aan uw oorspronkelijke toezeggingen bij het MH17 debat van 17 april 2015, namelijk gewone openheid van zaken te bieden, zoals in een democratie normaal is?
Mijn intentie is steeds geweest om de Kamer gedetailleerd te informeren over dit onderwerp. De geconstateerde feiten zijn eerder samengevat en als bijlage bij beantwoording van Kamervragen (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2014–2015, nr. 3015) aan uw Kamer overhandigd. Dit betrof de politieke openbaarheid, die voortkomt uit de inlichtingenplicht van de regering aan de Kamer zoals deze is vormgegeven in artikel 68 van de Grondwet. Buiten het geval dat de bewindspersoon de informatie vertrouwelijk met het parlement deelt, wordt deze informatie daarmee ook voor een ieder openbaar. Een andere vorm van openbaarheid betreft de openbaarheid op grond van de Wob. De Wob kent uitzonderings- en beperkingsgronden (artikelen 10 en 11 van de Wob) op basis waarvan openbaarmaking van informatie kan worden geweigerd. Er zijn immers soms belangen die zich tegen openbaarmaking van overheidsinformatie verzetten, zoals bijvoorbeeld de bescherming van de persoonlijke levenssfeer. Hierbij is relevant dat openbaarmaking van informatie onder de Wob, in alle gevallen openbaarmaking aan een ieder betreft. Omdat in de onderliggende stukken informatie is opgenomen die valt onder de strekking van de uitzonderings- en beperkingsgronden uit de Wob, is besloten deze informatie niet openbaar te maken onder de Wob. Om de belangen die zich tegen openbaarmaking (aan een ieder) van de desbetreffende informatie recht te doen en toch gevolg te kunnen geven aan de informatievraag van uw Kamer, liggen de betreffende stukken ter vertrouwelijke inzage in uw Kamer.
Bent u bereid dit keer een zodanig antwoord te formuleren dat vervolgvragen niet nodig zijn?
Ja, ik ben bereid om uw vragen te beantwoorden op een wijze dat vervolgvragen niet nodig zijn, waarbij ik opmerk dat uw Kamer zelf bepaalt in hoeverre zij vervolgvragen noodzakelijk acht. Om zo compleet mogelijk tegemoet te komen aan uw informatiebehoefte liggen de desbetreffende stukken ter vertrouwelijke inzage in uw Kamer.
Heeft professor Maar recht op het bezit een kopie van het feitenonderzoek en het feitenrelaas, die immers gaan over het beëindigen van de werkrelatie met hem in het MH17 onderzoek? Zo nee, kunt u dan aangeven op basis van welke rechtsprincipes hij geen recht heeft op een afschrift van een onderzoek dat over hem gaat en voor hem ook grote gevolgen had?
Prof. Maat heeft het dossier inmiddels ingezien.
Herinnert u zich dat u professor Maat geen geheimhouding zou opleggen?
Ja. Prof. Maat is geen geheimhouding opgelegd.
Wilt u deze vragen een voor een en binnen de reguliere termijn beantwoorden?
De afstemming van de beantwoording vergde meer tijd dan drie weken.
Het bericht dat coffeeshops in verzet komen tegen de komst van scholen in de buurt |
|
Michel Rog (CDA), Peter Oskam (CDA) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Kunt u een overzicht geven van alle lopende bezwaarschriften die in Rotterdam en Amsterdam zijn ingediend door coffeeshophouders tegen de komst van scholen in de buurt? Heeft u signalen dat dit ook in andere gemeenten speelt? Zo ja, welke?
Van de gemeente Rotterdam heb ik vernomen dat daar momenteel geen lopende bezwaarschriften van coffeeshophouders tegen de komst van scholen in de buurt bekend zijn. De gemeente Amsterdam heeft mij laten weten dat er één bezwaarschrift loopt. Ik heb geen signalen ontvangen van andere gemeenten.
Kunt u bevestigen dat de gemeente Amsterdam eerder heeft besloten dat de Vinse School zich niet mocht vestigen in Amsterdam-Noord vanwege de nabije aanwezigheid van een coffeeshop?
Het verkleinen van de zichtbaarheid van coffeeshops voor scholieren is lokaal maatwerk. Waar nodig kunnen gemeenten maatregelen treffen, waaronder de hantering van een afstandscriterium (Kamerstuk 24 077 nr. 293). De wijze waarop gemeenten invulling geven aan dit criterium is een lokale aangelegenheid onder verantwoordelijkheid van het lokaal bestuur. Gemeenten zijn ook verantwoordelijk voor de onderwijshuisvesting van door de overheid bekostigde scholen in het primair en voortgezet onderwijs. De wijze waarop invulling wordt gegeven aan het onderwijshuisvestingsbeleid van deze scholen is zodoende ook een lokale aangelegenheid. Het is aan het lokale bestuur en aan de lokale driehoek om hier desgewenst over van gedachten te wisselen en maatregelen te nemen. Omdat de vestiging van coffeeshops in de buurt van scholen lokale aangelegenheden zijn, heeft er geen overleg met mij plaatsgevonden over genoemde casussen.
Wanneer heeft deze beslissing precies plaatsgevonden en heeft hierover overleg plaatsgevonden met u, gelet op deze discutabele uitleg van het afstandscriterium?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u de derde vraag tevens beantwoorden ten aanzien van de eerdere gebeurtenissen dat coffeeshophouders de «Amsterdamsche School» wilden uitkopen en dat een coffeeshop mocht blijven omdat de nabij gelegen scholengemeenschap (4e Gymnasium) was vertrokken?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het de omgekeerde wereld is dat op locaties geen onderwijsbestemming gevestigd mag worden omdat er een coffeeshop in de buurt is en dat dit absoluut geen juiste uitleg van het afstandscriterium is? Zou in dergelijke vraagstukken de oplossing erin gelegen kunnen zijn dat de betreffende coffeeshops gesloten zouden moeten worden of hun openingstijden beperkt dienen te worden?
Het is belangrijk om jongeren te beschermen tegen drugsgebruik. Een afstandscriterium kan daaraan bijdragen. Scholieren kunnen ook worden ontmoedigd de coffeeshop te bezoeken door het hanteren van specifieke openings- en sluitingstijden (Kamerstuk 24 077 nr. 293). Gemeenten kunnen een afstandscriterium opnemen in hun lokale beleid in aanvulling op het landelijk kader. Uit het meest recente rapport «Coffeeshops in Nederland 2014» (Kamerstuk 24 077 nr. 355) blijkt dat 84,5% van gemeenten met een coffeeshop een afstandscriterium heeft vastgesteld in het lokale beleid. Hoewel veel gemeenten een afstandscriterium hebben opgenomen in hun beleid, blijft het een lokale beslissing of er een afstandscriterium wordt gehanteerd en op welke wijze daar invulling aan wordt gegeven. Overigens is voor zover mij bekend bij de verschillende gemeenten het uitgangspunt dat scholen zich kunnen vestigen indien het bestemmingsplan van de gemeente dit toelaat.
Indien uw antwoord op de vorige vraag bevestigend is, kunt u aangeven hoe de beide gemeenten het afstandscriterium voortaan op de juiste wijze gaan toepassen en passende maatregelen nemen tegen de betreffende coffeeshops?
Zie antwoord vraag 5.
Het niet verlenen van een ontheffing aan Nederlandse kinderen woonachtig in Duitsland die onderwijs in Nederland willen volgen |
|
Karin Straus (VVD) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het feit dat kinderen die de Nederlandse nationaliteit hebben, maar woonachtig zijn in de Duitse deelstaat Noordrijn-Westfalen, geen ontheffing van de Duitse leerplicht meer krijgen om in Nederland hun onderwijs te volgen?
Nee, tot dusver was ik hier niet van de op de hoogte.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is wanneer kinderen die de Nederlandse nationaliteit hebben en woonachtig zijn in Duitsland, geen ontheffing krijgen om in Nederland onderwijs te volgen?
Ja. Om die reden zijn in 2010 daarover ook afspraken gemaakt met NordRhein-Westfalen (NRW).
Kunt u nader ingaan of, en op welke wijze, de houding van de Duitse deelstaat ingaat tegen de Europese afspraken in het kader van het vrije verkeer van goederen, diensten en personen?
Naar aanleiding van deze vraag heb ik contact opgenomen met de autoriteiten in NRW én met de school waar de concrete aanleiding tot het stellen van deze vraag speelt.
Rond 10 december heeft de school bericht ontvangen dat de leerplicht van betrokken leerling(en) toch in Nederland kan worden vervuld en dat dus alsnog ontheffing wordt verleend. Niet helder is of dit een incidentele beslissing is, en dat de betrokken decentrale autoriteit van mening blijft dat de leerplicht eigenlijk in Duitsland moet worden vervuld, óf dat het de correctie is van een éénmalig gemaakte onjuiste interpretatie van de geldende afspraken tussen Nederland en NRW.
Ik heb desgevraagd van het Ministerie van Onderwijs van NRW de verzekering gekregen dat er geen sprake is van een wijziging in het beleid. Dat betekent dat een lokale autoriteit mogelijk structureel of éénmalig de regelgeving onjuist interpreteert. Ik zal mijn collega van NRW vragen in overleg te treden met de betrokken lokale autoriteit, om herhaling te voorkomen.
Bent u van mening dat de onderwijskwaliteit in Nederland en Duitsland van hetzelfde niveau is en derhalve een ontheffing van de leerplicht gerechtvaardigd is? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ja. Reeds in 2010 zijn afspraken gemaakt over de erkenning van diploma's en de aansluiting van onderwijstypen bij het wisselen van school tussen Nederland en Duitsland. Een ontheffing van de leerplicht vanwege het volgen van onderwijs in Nederland sluit daarbij aan. Zo is een equivalentielijst opgesteld waarin de twee schoolsystemen van primair en voortgezet onderwijs in Nederland en NRW met elkaar worden vergeleken.
In hoeverre acht u het mogelijk dat de Duitse deelstaat geen ontheffing meer verleent in verband met het krimpend aantal scholieren in de regio? Acht u een dergelijke protectionistische handelwijze wenselijk? Zijn u andere motieven bekend waarom deze ontheffingen niet langer verleend worden?
Zie het antwoord op vraag 3.
Kunt u inventariseren of, en zo ja in welke omvang, deze problematiek zich ook bij andere aangrenzende (deel)staten voordoet en kunt u deze informatie zo spoedig mogelijk delen met de Kamer?
Zie het antwoord bij vraag 3.
Bent u bereid u in te zetten en bij de Duitse autoriteiten kenbaar te maken dat de Nederlandse overheid de huidige situatie onwenselijk acht en dat er van het weigeren van een ontheffing van de leerplicht geen sprake kan zijn wanneer een leerling onderwijs in Nederland wil volgen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie het antwoord bij vraag 3.
Kunt u de Kamer voor het kerstreces informeren over de uitkomsten van het overleg met de Duitse autoriteiten?
Het doen van navraag en het uitzoeken van deze specifieke casus heeft helaas meer tijd gevergd. Met de antwoorden die ik uw Kamer nu toezend vertrouw ik erop u voldoende te hebben geïnformeerd.
Het artikel Moslimrector opnieuw onder vuur, nu om haattweets |
|
Michel Rog (CDA) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
|
|
|
Kunt u bevestigen dat de Raad van Toezicht van de Islamitische Universiteit Rotterdam (hierna: IUR) weigert afstand te doen van de eerdere uitspraken en recente tweets van de rector die zoveel commotie veroorzaken?
Ik en ook de inspectie hebben er bij de Raad van Toezicht meerdere malen op aangedrongen te laten zien dat de IUR de principes van de Nederlandse rechtsstaat wel degelijk onderschrijft door afstand te nemen van de uitspraken van de rector, die zich hier niet toe verhouden. Dat is tot op heden niet gebeurd; noch door de Raad van Toezicht, noch door het Stichtingsbestuur. Daarmee geeft de IUR geen blijk van maatschappelijk verantwoordelijkheidsbesef en daarom heb ik er tot dusver ook geen vertrouwen in dat de IUR invulling kan en wil geven aan de maatschappelijke opdracht.
Wat vindt u van de rol van de Raad van Toezicht in deze kwestie evenals in de vorige kwesties waarbij uitspraken van de rector van de IUR commotie veroorzaakten?
Tijdens het gesprek dat ik voor de zomer met de Raad van Toezicht en het stichtingsbestuur heb gevoerd over de uitspraken van de rector heb ik de Raad van Toezicht dringend verzocht om maatregelen te nemen. In antwoord daarop heeft de Raad van Toezicht laten weten dat de rector zijn facebookpagina, waarop hij zijn opvattingen verspreidde, zou sluiten. Ik heb toen al aangegeven dat dit een belangrijke stap is, maar nog niet voldoende omdat het niet gaat om het medium maar om de inhoud van zijn uitspraken. Uit de reactie van de Raad van Toezicht is niet gebleken dat de IUR ook daadwerkelijk vindt dat dergelijke uitingen niet passen bij het boegbeeld van een onderwijsinstelling die voor zichzelf een rol ziet in het integratieproces. Ik vind de reactie van de Raad van Toezicht op de uitlatingen van de rector en ook de communicatie hierover ontoereikend. De nieuwe uitlatingen veranderen dat beeld helaas niet.
Wat vindt u ervan dat de rector van de IUR een stemadvies geeft aan Turken in Nederland?
De rector heeft een verantwoordelijke en publieke positie binnen een Nederlandse instelling voor hoger onderwijs die voor zichzelf een rol ziet in het integratieproces. Dat hij vanuit die positie stemadvies uitbrengt vind ik ongepast. De manier waarop hij zich uitlaat over politieke tegenstanders vind ik onacceptabel. Affiniteit met één van de partijen of opvattingen in de Turkse politiek mogen nooit leiden tot haatdragende uitingen van welke aard ook.
Het bericht dat DUO de Roemernorm omzeilt door uitzendkrachten twee weken naar huis te sturen |
|
Linda Voortman (GL) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
|
|
|
Deelt u de mening dat DUO hiermee probeert te verhullen dat het de gemaakte afspraken over het percentage flexwerkers schendt?1
Nee. Zie het antwoord op vraag 3 van Van Raak.
Is het kabinet bereid te onderzoeken of er meer ministeries en gelieerde (semi-)overheidsinstellingen zijn waar op deze manier met de norm wordt omgegaan?
Nee, daarvoor bestaat geen aanleiding.
Is het kabinet bereid DUO hier op aan te spreken? Zo nee, waarom niet?
Nee, daarvoor is geen aanleiding. Zie de antwoorden op vragen 3, 4 en 5 van Van Raak.
Het artikel Moslimrector opnieuw onder vuur, nu om haattweets |
|
Jasper van Dijk , Pieter Duisenberg (VVD) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
|
|
|
Kent u het artikel «Moslimrector opnieuw onder vuur, nu om haattweets»?1
Ja, ik ken het artikel.
Kunt u hetgeen in het artikel staat bevestigen, nl. dat de Inspectie van het Onderwijs wederom op bezoek gaat bij de Islamitische Universiteit Rotterdam (IUR)? Kunt u aanduiden binnen welke termijn dit zal zijn?
De Inspectie van het Onderwijs gaat inderdaad binnenkort langs bij de IUR. De IUR staat nog steeds onder verscherpt toezicht en in dat kader spreekt de Inspectie van het Onderwijs vaker met de Raad van Toezicht. Hierbij komen de recente tweets zeker ter sprake.
Deelt u de mening dat met de hernieuwde publieke uitlatingen van de rector van de IUR, de afspraken die hij met u heeft gemaakt zijn geschonden?2 Kunt u dit toelichten?
Ik deel die mening. Eerder gaf de IUR aan dat het voor de rector duidelijk is dat wat hij via openbare bronnen uitdraagt niet los kan worden gezien van zijn functie als rector en heeft hij toegezegd geen aanleiding meer te zullen geven voor discussie. Helaas heeft dat de rector er niet van weerhouden opnieuw controversiële uitspraken te doen, voor de zomer op facebook en nu op twitter. Toen de IUR aangaf dat de rector zijn facebookpagina zou sluiten heb ik hen al laten weten dat dit een belangrijke stap is, maar nog niet voldoende om mijn vertrouwen te herstellen. Het gaat immers niet om het communicatiekanaal maar om het feit dat het boegbeeld van de instelling uitlatingen doet die recht in gaan tegen de beginselen van onze democratische rechtsstaat. Het is mij tot dusver niet gebleken dat de IUR ook daadwerkelijk vindt dat dergelijke uitingen niet passen bij het boegbeeld van een onderwijsinstelling die voor zichzelf een rol ziet in het integratieproces. Zijn recente uitlatingen hebben dit beeld wederom bevestigd.
Kunt u uiteenzetten hoe u de cumulatie van de gebeurtenissen omtrent het IUR beoordeelt? Kunt u aangeven wanneer voor u de maat vol is?
Ik heb al eerder aangegeven dat ik er geen vertrouwen in heb dat de rector zich in de toekomst zal houden aan de eerder gemaakte afspraken en zal laten zien de principes van de Nederlandse rechtsstaat te respecteren. Dat heb ik nog steeds niet.
Deelt u de mening dat de recente uitlatingen van de rector van de IUR niet zonder consequenties mogen blijven? Zo ja, welke vervolgstappen gaat u nemen? Zo nee, waarom niet?
De vervolgstappen zijn al in gang gezet naar aanleiding van eerdere uitlatingen van deze rector. Toen ben ik gaan kijken op welke manier ik kan ingrijpen bij uitingen die niet passen bij de maatschappelijke opdracht van een onderwijsinstelling en de publieke rol die een rector daar in vervult. Dit heeft geresulteerd in een voorstel tot wetswijziging waarmee de opdracht tot het bevorderen van maatschappelijk verantwoordelijkheidsbesef ook gaat gelden voor niet bekostigde instellingen zoals de IUR. In dit wetsvoorstel regel ik ook dat de status van erkende hoger onderwijsinstelling kan worden ingetrokken wanneer een bestuurslid discriminerende uitspraken doet. Het wetsvoorstel ligt momenteel bij de Raad van State en ik hoop het nog voor het einde van het jaar aan uw Kamer te kunnen sturen. Zoals ik eerder heb aangegeven zal ik niet aarzelen om deze bevoegdheid te gebruiken wanneer de wet van kracht is en ik er op dat moment nog steeds niet van overtuigd ben dat de IUR de maatschappelijke opdracht wil vervullen. Daarnaast zal de inspectie het verscherpt toezicht continueren en ook de NVAO zal een vinger aan de pols houden.
De gevolgen van de bezuiniging op Nederlands onderwijs in het buitenland |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66), Paul van Meenen (D66) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het onderzoek «Nederlands onderwijs in het buitenland: Effecten van het beëindigen van de subsidieverstrekking op de kwaliteit en beschikbaarheid» van het Instituut voor Toegepaste Sociologie (ITS)?1
Ja, ik ben bekend met dit onderzoek.
Wat is uw reactie op de conclusies uit dit onderzoek, onder meer dat de voorgenomen bezuiniging ertoe zal leiden dat Nederlandse scholen in het buitenland massaal zullen gaan sluiten, er een forse leerlingendaling zal plaatsvinden en dat er een grote kans bestaat dat de onderwijskwaliteit eronder zal leiden?
In 2013 heeft het kabinet, in het kader van de taakstelling op OCW, besloten de directe subsidie aan de Nederlandse scholen in het buitenland te beëindigen. Het idee achter dit besluit is niet dat het onderwijs in Nederlandse taal en cultuur voor leerlingen in het buitenland wordt stopgezet, maar dat dit een verantwoordelijkheid is van de ouders en dat zij een groter deel van de bekostiging van dit onderwijs zelf op zich nemen. In het Herfstakkoord is vervolgens incidenteel 10 miljoen gevonden voor directe subsidie aan de scholen. Dit bedrag, uitgekeerd over de periode 2014–2016, heeft scholen de gelegenheid geboden zich voor te bereiden op de verminderde inkomsten na 2016. Met het aflopen van deze subsidie blijft het standpunt van het kabinet ongewijzigd. Het onderwijs in Nederlandse taal en cultuur in het buitenland is de verantwoordelijkheid van de ouders.
Het onderzoek door ITS geeft inzicht in de verwachtingen van scholen hoe zij zullen handelen wanneer de tijdelijke subsidie aan scholen op 1 januari 2017 eindigt. Hoe scholen hiermee omgaan is afhankelijk van de lokale situatie. Zij zullen hierin zelf hun keuzes moeten maken. De scholen kunnen ook in de toekomst voor ondersteuning gebruik maken van de kennis en expertise bij stichting Nederlands Onderwijs in het Buitenland.
Deelt u de mening dat het zeer zorgelijk zou zijn wanneer voorgenoemde effecten inderdaad zullen optreden?
De effecten zullen op iedere school anders zijn. Het onderzoek laat zien dat een deel van de scholen daar goed mee om kan gaan. Een ander deel verwacht dat zij mogelijk uiteindelijk zullen sluiten. Dit kan een realiteit zijn als er te weinig ouders zijn die een hoger schoolgeld willen betalen. Waar het de kwaliteit betreft blijf ik mij via de ondersteuning vanuit NOB en het toezicht door de inspectie inzetten om deze effecten te minimaliseren.
Welke acties heeft u de afgelopen twee jaar ondernomen om dergelijke effecten bij het aflopen van de subsidieverstrekking te voorkomen?
De scholen zijn zich bewust van de tijdelijkheid van de subsidie. Zij kunnen zich hier op voorbereiden. Stichting NOB biedt ondersteuning met onder meer advies en bijscholing van leraren. De Inspectie van het Onderwijs ziet toe op de kwaliteit van de scholen die bij stichting NOB zijn aangesloten.
Welke stappen gaat u nog nemen om te voorkomen dat deze effecten zullen optreden?
Zie mijn antwoord op vraag 4.
In hoeverre is het reëel om ouders en bedrijven (nog) meer te laten bijdragen? Heeft u hier onderzoek naar gedaan?
Het is niet onredelijk om ouders te vragen het schoolgeld voor hun rekening te nemen. Het is de beslissing van ouders om naar het buitenland te verhuizen. In deze beslissing zullen zij rekening moeten houden met de kosten van het Nederlands onderwijs voor hun kinderen. Ik heb hier geen onderzoek naar gedaan.
Kunt u deze vragen voor de behandeling van de OCW-begroting beantwoorden?
Ja.
Het misbruik dat DUO maakt van de Roemernorm |
|
Ronald van Raak (SP) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD), Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
|
|
|
Deelt u de opvatting dat de norm dat overheden en overheidsbedrijven niet meer dan tien procent van de totale personeelskosten mogen besteden aan externen («Roemernorm») is bedoeld om de inhuur van dure consultants, managers en adviseurs aan de top terug te dringen?
Het kabinet heeft de motie Roemer (van 20 mei 2009, 32 360, nr. 5) geïnterpreteerd op basis van de toelichting in de motie en vastgelegd in de Rijksbegrotingsvoorschriften. Zie de brief van de Staatssecretaris van BZK aan de Tweede Kamer van 29 juni 2010 waarin de verschillende categorieën externe inhuur bij het rijk zijn benoemd (TK, 2009–2010, 31 701, nr. 32). Jaarlijks informeert de Minister van Wonen en Rijksdienst de Tweede Kamer in de Jaarrapportage Bedrijfsvoering Rijk over de omvang en samenstelling van de externe inhuur bij het rijk. De Roemernorm heeft niet louter betrekking op de inhuur van consultants, managers en adviseurs, maar op alle vormen van externe personele capaciteit, dus inclusief uitzendkrachten. Al jarenlang maakt de inhuur van uitzendkrachten circa twee derde deel uit van de totale externe inhuur bij het rijk.
Deelt u de opvatting dat deze «Roemernorm» tevens tot doel heeft overheden en overheidsorganisaties te stimuleren meer vaste krachten in dienst te nemen, meer zelf mensen op te leiden en meer zelf kennis in huis te halen?
In de bovengenoemde motie Roemer die ten grondslag ligt aan deze norm staat het motief beheersing van de kosten door het terugdringen externe inhuur centraal. Daarbij gaat het overigens alleen om de externe inhuur bij de rijksoverheid. Het staat andere overheidsorganisaties vrij om deze norm wel of niet te volgen.
Los van de Roemernorm wil de rijksoverheid uiteraard een goede werkgever zijn. Flexibele contracten en de inhuur van uitzendkrachten zijn prima wanneer het werk dit vereist, maar voorkomen moet worden dat werknemers langdurig en onvrijwillig worden ingezet op flexibele contracten door één en dezelfde werkgever waar het in feite structurele werkzaamheden betreft.
Deelt u de opvatting dat deze norm niet is bedoeld als smoes om tijdelijke uitzendkrachten naar huis te sturen, om op deze wijze dure externen aan de top in dienst te kunnen houden?1
Daarvan is geen sprake. Bij de handhaving van de Roemernorm door DUO is naar alle categorieën externen gekeken. Vervolgens zijn de volgende maatregelen getroffen:
Bij de laatste maatregel past een wat uitgebreidere toelichting. Het inhuren van uitzendkrachten speelt in de bedrijfsvoering van DUO op dit moment een belangrijke rol bij het opvangen van pieken en dalen in de gevraagde capaciteit naar medewerkers. In veel gevallen hebben die te maken met een seizoen-patroon in het contact met de klanten. Dit zijn bij DUO vaak studenten die gebruik maken van de regeling studiefinanciering of onderwijsinstellingen die werken met schoolvakanties.
De capaciteit die moet worden ingezet op dit dienstverleningsproces kent daardoor van oudsher pieken en dalen door de loop van het jaar heen. Die vloeien ook voort uit brieven en beschikkingen die verstuurd worden naar de studenten en instellingen en beleidswijzigingen.
In 2015 is er extra capaciteit uitzendkrachten opgeleid om goede voorlichting te geven over Studievoorschot en om de implementatie van het programma Vernieuwing Studiefinanciering te borgen. De piek in het aantal vragen over dit nieuwe studiefinancieringsstelsel is voor 2015 achter de rug. De maand december is ook in andere jaren de rustigste maand van het jaar. Dat geeft interne medewerkers en uitzendkrachten de gelegenheid om na een zeer drukke periode verlof op te nemen. Op basis van de verwachte totale capaciteitsbehoefte en de aanvragen voor verlof worden de inroosterschema’s van interne medewerkers en uitzendkrachten samengesteld. Op basis van het meest recente inzicht in de ingediende verlofverzoeken kan nu worden vastgesteld dat maximaal 10 uitzendkrachten die in deze periode hadden willen werken, niet ingeroosterd zijn.
Uiteraard moet DUO in zijn bedrijfsvoering voldoen aan alle met OCW afgesproken prestatie-indicatoren, rechtspositionele- en financiële- /taakstellings- kaders. Daarbij past het niet om meer uitzendkrachten in te huren dan voor de dienstverlening in deze periode nodig zijn.
Hoe verklaart u dit subversieve gedrag van de top van de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO)?
Daarvan is geen sprake. Zie het antwoord op vraag 3
Op welke manier gaat u ingrijpen bij DUO en ervoor zorgen dat deze organisatie medewerkers niet meer behandelt als wegwerpproducten en voortaan een fatsoenlijk personeelsbeleid gaat voeren?
Zie het antwoord op vraag 3. DUO behandelt uitzendkrachten als gerespecteerde externe medewerkers. Dit vertaalt zich o.a. in het ontvangen van een gedegen opleiding, een moderne werkplek met alle faciliteiten, een uitnodiging voor personeelsfeesten en een eindejaargeschenk.
Overigens wordt het personeelsbeleid in enge zin voor deze medewerkers uitgevoerd door de werkgever van de uitzendkrachten t.w. het uitzendbureau.
Het bericht dat uitzendkrachten die bij DUO werken twee weken onbetaald thuis moeten blijven |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA), Roos Vermeij (PvdA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Uitzendkrachten DUO moeten twee weken onbetaald thuis blijven»?1
Ja.
Klopt het bericht dat DUO medewerkers zonder vast contract gedurende een periode van twee weken onbetaald naar huis stuurt?
Van naar huis sturen van medewerkers zonder vast contract is geen sprake.
Bij de handhaving van de Roemernorm door DUO is naar alle categorieën externen gekeken. Vervolgens zijn de volgende maatregelen getroffen:
Bij de laatste maatregel past een wat uitgebreidere toelichting. Het inhuren van uitzendkrachten speelt in de bedrijfsvoering van DUO op dit moment een belangrijke rol bij het opvangen van pieken en dalen in de gevraagde capaciteit naar medewerkers. In veel gevallen hebben die te maken met een seizoen-patroon in het contact met de klanten. Dit zijn bij DUO vaak studenten die gebruik maken van de regeling studiefinanciering of onderwijsinstellingen die werken met schoolvakanties. De capaciteit die moet worden ingezet op dit dienstverleningsproces kent daardoor van oudsher pieken en dalen door de loop van het jaar. Die vloeien ook voort uit brieven en beschikkingen die verstuurd worden naar de studenten en instellingen en beleidswijzigingen. In 2015 is er extra capaciteit uitzendkrachten opgeleid om goede voorlichting te geven over Studievoorschot en om de implementatie van het programma Vernieuwing Studiefinanciering te borgen. De piek in het aantal vragen over dit nieuwe studiefinancieringsstelsel is nu voor 2015 achter de rug. De maand december is ook in andere jaren de rustigste maand van het jaar. Dat geeft interne medewerkers en uitzendkrachten de gelegenheid om na een zeer drukke periode verlof op te nemen. Op basis van de verwachte totale capaciteitsbehoefte en de aanvragen voor verlof worden de inroosterschema’s van interne medewerkers en uitzendkrachten samengesteld.
Uiteraard moet DUO in zijn bedrijfsvoering voldoen aan alle met OCW afgesproken prestatie-indicatoren, rechtspositionele- en financiële- /taakstellings- kaders. Daarbij past het niet om meer uitzendkrachten in te huren dan voor de dienstverlening in deze periode nodig zijn.
Deelt u de mening dat het onderscheid tussen vast en tijdelijk personeel zoveel mogelijk verkleind dient te worden? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Wat vindt u ervan dat DUO juist tijdelijk personeel twee weken zonder loon naar huis stuurt?
Zie het antwoord op vraag 5.
Deelt u de mening dat het naar huis sturen van uitzendkrachten door DUO onwenselijk is? Zo nee, kunt u toelichten waarom niet? Zo ja, bent u bereid maatregelen te treffen waardoor de 300 medewerkers van DUO niet twee weken onbetaald thuis zitten?
Zie het antwoord op vraag 2.
Er is geen sprake van dat DUO tijdelijk personeel zonder loon naar huis stuurt. Formeel niet omdat de uitzendkrachten niet in dienst zijn van DUO maar van het uitzendbureau en door DUO worden ingehuurd. Om die reden maken de uitgaven voor uitzendkrachten ook onderdeel uit van de uitgaven voor externen bij de toepassing van de zgn. Roemernorm. Materieel niet omdat veel uitzendkrachten in deze periode verlof opnemen na een periode van werkdrukte. De positie van uitzendkrachten verschilt met de fase (duur uitzendperiode) waarin ze zitten. Dat betekent dat alle uitzendkrachten in fase B en C worden ingeroosterd voor zover ze geen verlof hebben aangevraagd. Op basis van het meest recente inzicht in de ingediende verlofverzoeken kan nu worden vastgesteld dat maximaal 10 uitzendkrachten die in deze periode hadden willen werken, niet ingeroosterd zijn.
De inkomensconsequenties voor personeel dat in de periode van 21 tot en met 31 december niet wordt ingeroosterd worden opgevangen binnen de verlofregeling en binnen de CAO voor de uitzendbureaus.
Als uitwerking van de kabinetsreactie op de motie Van Weyenberg, Heerma en Mulder over op welke wijze de rijksoverheid handelt in de geest van de Wet werk en zekerheid (Wwz) is op 1 november 2015 de circulaire toepassing Wet werk en zekerheid bij de rijksoverheid in werking getreden. Het uitgangspunt bij de rijksoverheid is dat de inzet van flexibele contractvormen zich beperkt tot tijdelijke werkzaamheden. Voor structurele werkzaamheden geldt dat deze werkzaamheden zullen worden verricht op basis van een aanstelling als ambtenaar. In aanvulling op de circulaire heeft OCW met de vakbonden op 16 november jongstleden een akkoord bereikt over de inzet van uitzendkrachten bij DUO. Het akkoord houdt in het geleidelijk afbouwen van de huidige flexibele schil, het vervangen van externen door interne medewerkers en het openstellen van vacatures, waarop na het volgen van de normale procedure voor eigen- en rijkspersoneel uitzendkrachten kunnen solliciteren.