Het bericht ‘Kroatië klaar voor Europese Unie’ |
|
Barry Madlener (PVV) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Kroatië klaar voor Europese Unie»?1
Ja.
Deelt het kabinet de mening dat Kroatië klaar is voor de EU, ondanks dat Kroatië op de corruptie-index van Transparency International slechter scoort dan Rwanda, Cuba en Namibië?
Ja. U bent bekend met het kabinetsstandpunt dat met de Tweede Kamer is besproken tijdens het plenaire debat over het Toetredingsverdrag op 29 januari 2013. Daarnaast wordt verwezen naar de kabinetsappreciatie van het derde monitoringrapport die u op 4 april jl. is toegegaan.
Deelt het kabinet de mening dat de EU verder verzwakt zal worden door toetreding van Kroatië, aangezien de werkloosheid bijna 20% is?
Nee. Zoals het Kabinet schrijft in de Memorie van Toelichting bij het Toetredingsverdrag (zie Kamerstuk 33183-(R1975) nr.2, betekent uitbreiding van de EU, ook met een relatief kleine economie als Kroatië, het slechten van handelsbarrières, vergroting van de interne markt en beter voorspelbare rechtsregels op exportmarkten. Uit een studie van het Centraal Bureau voor Statistiek blijkt bijvoorbeeld dat het handelsvolume tussen Nederland en de nieuwe lidstaten sinds 2004 sterk is toegenomen sinds deze landen tot de EU zijn toegetreden.
Sinds wanneer zijn een enorme werkloosheid en een torenhoge corruptie voorwaarden om toe te mogen treden tot de Europese Unie?
De door u genoemde elementen zijn bepaald geen voorwaarden voor toetreding onder het uitbreidingsbeleid van de EU.
Is dit kabinet bereid om de toetreding van een door en door corrupt, crimineel en werkloos land alsnog te blokkeren? Zo nee, waarom niet?
Nee. U bent bekend met het kabinetsstandpunt dat met de Tweede Kamer is besproken tijdens het plenaire debat over het Toetredingsverdrag op 29 januari 2013. Daarnaast wordt verwezen naar de kabinetsappreciatie van het derde monitoringrapport die u op 4 april jl. is toegegaan.
Het bericht dat Griekenland Griekse delen van Cypriotische banken gaat kopen |
|
Geert Wilders (PVV), Teun van Dijck (PVV) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht dat Cypriotische bijkantoren worden verkocht aan Griekenland?1
Hoe is het mogelijk dat Griekenland deze Cypriotische banken kan kopen, terwijl Griekenland 240 miljard euro aan noodsteun heeft ontvangen om het bankroet van het land en de financiële sector te voorkomen? Wordt deze aankoop niet gewoon betaald uit onze noodsteun, waardoor feitelijk de Nederlandse belastingbetaler deze aankoop financiert?
Gaat u deze aankoop blokkeren, zolang Griekenland de noodsteun niet heeft terugbetaald? Zo nee, waarom niet?
Wanneer komt u tot inkeer en stopt u met het pompen van miljarden van Nederlands belastinggeld in de Zuid-Europese bodemloze putten?
Het bericht “Inwoners EU hebben recht op uitkering” |
|
Sietse Fritsma (PVV), Roland van Vliet (PVV), Barry Madlener (PVV) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Inwoners EU hebben recht op uitkering»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het bizar is dat zolang er twijfel bestaat aan de rechtmatigheid van het verblijf van een EU-burger er volgens de Centrale Raad van Beroep toch aanspraak op een bijstandsuitkering kan worden gemaakt? Zo neen, waarom niet?
De recente uitspraken van de Centrale Raad van Beroep bevestigen dat een beroep op bijstand door een EU-burger die onvoldoende middelen van bestaan heeft, kan leiden tot de beëindiging van het verblijfsrecht. De Centrale Raad verduidelijkt in zijn uitspraken de bevoegdheidsverdeling tussen de gemeenten (die verantwoordelijk zijn voor de beoordeling van het recht op bijstand) en de IND (die toetst of het beroep op bijstand gevolgen heeft voor het verblijfsrecht). Voorts is het uitgangspunt van de EU-richtlijn vrij verkeer van personen dat een EU-burger in een EU-gastland verblijfsrecht heeft totdat de bevoegde instanties in het EU-gastland vaststellen dat er geen verblijfsrecht (meer) bestaat. Het oordeel van de Centrale Raad is naar mijn mening dan ook niet bizar, maar in lijn met het standpunt van het kabinet, zoals onder meer uiteengezet in de beantwoording van de Kamervragen van de leden Fritsma en Van Vliet2.
In deze antwoorden is uitgelegd dat EU-burgers die langer dan drie maanden rechtmatig in Nederland willen verblijven, dienen te voldoen aan de voorwaarden van de Richtlijn vrij verkeer van personen. Dit betekent onder meer dat zij moeten beschikken over voldoende middelen van bestaan om te voorkomen dat zij een beroep doen op het sociale bijstandsstelsel. Op grond van deze richtlijn leidt een beroep op de bijstand, indien de EU-burger hier langer verblijft dan drie maanden, niet automatisch tot verblijfsbeëindiging.
Of na een beroep op bijstand door een EU-burger tot verblijfsbeëindiging kan worden overgegaan, hangt af van een individuele belangenafweging. Indien de gemeente twijfelt of het ontvangen van de bijstand gevolgen heeft voor het verblijfsrecht moet zij dit voorleggen aan de IND, die in tegenstelling tot de gemeente, bevoegd is tot deze beoordeling.
Indien de EU burger eerder heeft gewerkt, kan ingevolge de richtlijn het verblijfsrecht in bepaalde gevallen niet meer worden beëindigd wegens beroep op bijstand, of pas nadat zes maanden bijstand is ontvangen.
Indien het beroep op de bijstand leidt tot verblijfsbeëindiging, dient de EU-burger Nederland te verlaten.
Hoe is het mogelijk dat aan EU- onderdanen bijstandsuitkeringen worden verstrekt terwijl een inkomenseis van toepassing is? Wat gaat er mis met het handhaven van deze inkomenseis op grond waarvan bijstand juist onthouden kan worden?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid om er zorg voor te dragen dat voortaan geen bijstandsuitkeringen worden verstrekt aan mensen die geen rechtmatig verblijf in Nederland hebben c.q. aan een inkomenseis moeten voldoen? Zo neen, waarom niet?
Mensen die geen rechtmatig verblijf in Nederland hebben, hebben geen recht op bijstand. Zoals in antwoord 2 is aangegeven beschikken EU-burgers die in Nederland wonen, doch niet langer voldoen aan de voorwaarden van artikel 7 van de EU-richtlijn (o.a. inkomenseis), niet langer over verblijfsrecht nadat dit door de IND is vastgesteld. Uit de Richtlijn volgt dat de IND een individuele belangenafweging moet maken en dat het geen automatisme is. Zodra het verblijfsrecht is beëindigd, bestaat er alleen om deze reden al geen recht op bijstand.
Kunt u toezeggen dat alle uitkeringen die na toetsing ten onrechte aan vreemdelingen blijken te zijn uitbetaald tot op de laatste cent worden teruggevorderd? Zo neen, waarom niet?
De uitvoering van de WWB is gedecentraliseerd aan de gemeenten. In dit kader hebben de gemeenten de verantwoordelijkheid voor het terugvorderingbeleid van verstrekte bijstand.
Hongaarse onderscheidingen |
|
Mark Verheijen (VVD) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Hongarije verder op drift»?1
Ja.
Deelt u de zorgen dat, tevens na de omstreden grondwetswijziging vorige week, de situatie in Hongarije de verkeerde kant op dreigt te gaan en hoe beoordeelt u deze situatie?
Ik deel uw zorgen. Over de laatste grondwetswijzigingen ging uw Kamer recentelijk een brief toe (reactie op het verzoek van het lid Klaver inzake de aangenomen amendementen op de Hongaarse grondwet, Kamerstuk 21 501-20 nr. 776, dd 14 maart 2013).
Intolerantie, racisme en extreemrechts gedachtengoed staan lijnrecht tegenover de waarden van de Europese Unie. Het toekennen van hoge onderscheidingen aan drie personen waarvan bekend is dat zij grove discriminerende uitspraken hebben gedaan geeft geen pas. Intolerantie moet worden bestreden, niet beloond.
Mede dankzij een krachtig protest van vijftien eerder onderscheiden Hongaarse journalisten – die dreigden hun onderscheiding in te leveren – heeft één van de betreffende personen, de journalist Ferenc Szaniszló, zijn decoratie geretourneerd. Ook de Hongaarse minister van Human Resources- die claimde niet op de hoogte te zijn van de discriminerende uitspraken van Szaniszló toen hij de onderscheiding toekende – had daartoe opgeroepen. Het is vooralsnog onduidelijk of de overige twee omstreden personen, de archeoloog Kornél Bakay en de zanger János Petrás, hun onderscheidingen zullen inleveren. Nederland zou dat toejuichen.
Hoe rijmt u de uitreiking van de betreffende onderscheidingen aan personen met antisemitische en extreemrechtse ideeën met het concept van de Europese waardengemeenschap?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid deze zaken in breed Europees verband ter discussie te stellen en zo ja, hoe ziet u dit voor ogen?
De zorgen over de ontwikkeling van de Hongaarse rechtsstaat – waar ook zaken als discriminatie en de positie van minderheden onder vallen – worden in Europees verband reeds breed besproken. Zowel de Europese Commissie als de Raad van Europa hebben in het recente verleden een goede en constructieve rol vervuld toen eerdere Hongaarse wetsvoorstellen tot internationale zorgen leidden. Commissievoorzitter Barroso en Eurocommissarissen Reding en Kroes spreken Hongarije geregeld rechtstreeks aan op de zorgen van de Commissie inzake rechtsstaat en media. De Secretaris-Generaal van de Raad van Europa, Jagland, doet dat eveneens. De meest recente ontwikkelingen in Hongarije werden besproken tijdens de Europese Raad van 14 en 15 maart jl. (het verslag ging uw Kamer toe op 19 maart jl.). In het Europees Parlement werd op 12 en 13 maart jl. gedebatteerd over Hongarije. Ook binnen de Raad van Europa blijft Hongarije op de agenda staan, onder andere in context van rapporten van de Venetiëcommissie.
De komende maanden doen de Europese Commissie en de Raad van Europa onderzoek naar de recente amendementen op de Hongaarse grondwet. Het onderzoek van de Europese Commissie zal naar verwachting binnen een maand worden afgerond en zal zich richten op de compatibiliteit van de amendementen met het EU-recht. Het onderzoek van de Venetiëcommissie richt zich op de compatibiliteit van de amendementen met de conventies van de Raad van Europa. Hongarije heeft aangegeven medewerking te verlenen aan de onderzoeken.
In de discussies die zullen volgen op beide rapporten zullen ook de bredere ontwikkelingen van de Hongaarse rechtsstaat aan de orde worden gesteld, ook door Nederland. Of de uiteindelijke bevindingen van de Commissie en de Raad van Europa aanleiding zullen geven tot nadere acties, zoals bijvoorbeeld inbreukprocedures, zal moeten blijken.
Hoe zal de EU handelen indien Hongarije het huidige pad blijft bewandelen?
Zie antwoord vraag 4.
Welke bilaterale acties bent u van plan te ondernemen?
De Nederlandse zorgen over de recente ontwikkelingen zijn, naast de reguliere diplomatieke contacten in Boedapest en Den Haag, opgebracht in contacten tussen minister-president Rutte en zijn Hongaarse collega Orbán tijdens de Europese Raad van 14-15 maart jl., evenals in contacten met mijn Hongaarse collega Martonyi tijdens het informeel overleg van Europese ministers van Buitenlandse Zaken («Gymnich») op 22 maart jl.
De rechtsstatelijke ontwikkelingen in Hongarije zijn bij uitstek een kwestie die in breed Europees verband besproken moeten worden. De Europese Commissie, de Raad van Europa en het Europees Parlement hebben daarbij een belangrijke functie. Nederland zal deze instanties blijven aansporen deze rol te blijven vervullen.
Op basis van het in antwoord 4 en 5 genoemde onderzoek van de Europese Commissie en de Raad van Europa zal eventueel tot nadere actie worden besloten.
De wijziging van de grondwet in Hongarije |
|
Michiel Servaes (PvdA), Jesse Klaver (GL) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
|
|
|
Hoe beoordeelt u de grondwetswijziging in Hongarije waarover gisteren in het Hongaarse parlement werd gestemd en waardoor onder andere de bevoegdheden van het Constitutioneel Hof worden beperkt? Wat zijn volgens u de gevolgen van deze grondwetswijziging voor het functioneren van de Hongaarse rechtsstaat? Deelt u de zorg dat onder meer de gewenste speelruimte voor de rechterlijke macht, de media, de oppositie en andere onafhankelijke critici beperkt wordt en dat daarmee de noodzakelijke «checks and balances» onder druk staan?1
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar de separate brief over dit onderwerp die uw Kamer toeging naar aanleiding van het verzoek van het lid Klaver tijdens de Regeling van Werkzaamheden van 12 maart jl. Zoals in die brief wordt vermeld, deelt het kabinet de zorgen die vanuit de Raad van Europa en de Europese Unie zijn overgebracht en heeft het kabinet die zorgen ook aan Hongarije kenbaar gemaakt.
Deelt u de inschatting dat de wijziging van de Hongaarse grondwet raakt aan de Europese waarden die de grondslag vormen van de samenwerking in de Europese Unie? Zo ja, bent u dan bereid om deze kwestie aan de orde te stellen tijdens de aankomende Europese Raad van 14–15 maart?
Het kabinet deelt de brede internationale zorgen over de amendementen. De kwestie staat niet formeel geagendeerd voor de Europese Raad, maar zal naar verwachting wel aan de orde komen. Het is overigens aan de Europese Commissie om te bepalen of Hongarije zijn verplichtingen onder de EU-verdragen heeft geschonden.
Zouden de zorgelijke ontwikkelingen in Hongarije volgens u onderwerp moeten zijn van het toekomstige «mechanism to safeguard fundamental values in Member States», waar de minister van Buitenlandse Zaken samen met zijn Duitse, Finse en Deense collega's vorige week in een brief aan de President van de Europese Commissie Barroso op aandrong?
Ja. Een afschrift van deze brief ging uw Kamer toe.
Op welke wijze stelt u voor dat de Commissie, als hoeder van de Europese verdragen, een sterkere rol gaat spelen bij het toezicht op ontwikkelingen zoals die plaatsvinden in Hongarije? Hoe en waar zou deze verantwoordelijkheid precies moeten worden belegd?
Het kabinet zal, samen met de andere lidstaten die de brief hebben geschreven en mogelijk ook andere lidstaten die voorstander zijn van de totstandkoming van een dergelijk mechanisme, in overleg treden met de Europese Commissie en de lidstaten van de EU om deze aspecten verder uit te werken.
Hoe beoordeelt u de aanbevelingen en suggesties voor beter toezicht op democratische en rechtstatelijke ontwikkelingen in Europees verband die worden gedaan in het rapport «Safeguarding democracy inside the EU. Brussels and the future of liberal order»(Transatlantic Academy, 2012–2013, no. 3)? Wat vindt u van het voorstel in dit rapport om, in plaats van de Europese Commissie te belasten met een monitoringtaak, deze bevoegdheid te beleggen bij een separate «Kopenhagen Commissie»?
Zoals in de brief aangegeven zijn de vier ondertekenaars voorstander van een sterkere rol van de Europese Commissie in dezen.
Ziet u, gezien het feit dat deze nieuwe mechanismen voor monitoring van de rechtstaat binnen de EU nog vorm moeten krijgen, een rol weggelegd voor de Raad van Europa aangaande de zorgelijke ontwikkelingen in Hongarije? Is het mogelijk dat de Europese Raad van eind deze week een verzoek doet aan de Raad van Europa om zich te buigen over de situatie in Hongarije?
De Raad van Europa (RvE) heeft zijn eigen verantwoordelijkheden naast die van de Europese Unie en zal die naar het oordeel van het kabinet ook zonder aansporing van de Europese Raad nemen. De RvE heeft, zowel in politieke zin door de SG van de RvE als in juridisch adviserende zin door de Europese Commissie Democracy through Law (ook wel Venetië Commissie), al waardevol werk verricht rondom eerdere internationale zorgen over Hongaarse wetgevingsprocessen. De Secretaris-Generaal van de Raad van Europa, Thorbjørn Jagland, heeft 8 maart jl. de Venetië Commissie gevraagd de amendementen grondig te onderzoeken.
Welke andere mogelijkheden zijn er om ontwikkelingen, zoals die plaatsvonden in Hongarije, in Europees verband aan de orde te stellen?
Naar het oordeel van het kabinet zijn de Europese Unie en de Raad van Europa de meest aangewezen fora om dit soort ontwikkelingen te bespreken.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor aanvang van het plenaire debat ter voorbereiding op de Europese Raad van 14–15 maart?
Ja.
Het ‘mislukken van Single European Sky’ |
|
Wassila Hachchi (D66) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «The future of the Single European Sky suffers another serious setback» van de Association of European Airlines (AEA), de European Business Aviation Association (EBAA), de European Low Fares Airline Association (ELFAA), de European Regions Airline Association (ERA) en de International Air Carrier Association (IACA)?1
Ja.
Kunt u ingaan op de kritiek van deze organisaties dat het aannemen van het zogenaamde compromisvoorstel een behoorlijke klap is voor het bereiken van het Gemeenschappelijk Europees Luchtruim?
De kritiek van de luchtvaartmaatschappijen betreft de aanpassingen van de Europese Verordening 691/2010 tot vaststelling van een prestatieregeling voor luchtvaartnavigatiediensten en netwerkfuncties en Verordening 1794/2006 tot vaststelling van een gemeenschappelijk heffingenstelsel voor luchtvaartnavigatiediensten die in hun ogen niet vergaand genoeg zijn. Het Europese prestatieschema beoogt om verplichte prestatiedoelstellingen voor luchtverkeersdienstverlening vast te stellen voor de gehele Europese Unie, die daarna worden opgelegd aan de lidstaten. De prestatiedoelstellingen betreffen kostenefficiency, capaciteit (maximale gemiddelde vertraging per vlucht), veiligheid en milieu. De lidstaten dienen plannen op FAB2-niveau op te stellen waarin wordt aangegeven hoe aan de doelstellingen invulling gaat worden gegeven.
Later dit jaar zullen de Europees brede doelstellingen voor de periode 2015–2019 worden vastgesteld. Bij het vaststellen van deze doelstellingen dient een balans te worden gevonden tussen de gewenste en noodzakelijke verbeteringen van het serviceniveau van de luchtverkeersdienstverleners aan de luchtvaartmaatschappijen op de genoemde kernprestatiegebieden en de eisen die op die gebieden redelijkerwijs aan de luchtverkeersdienstverleners gesteld kunnen worden. De luchtvaartmaatschappijen zullen in dit proces worden geconsulteerd.
De aanpassingen van de hierboven genoemde Verordeningen betreffen in overwegende mate verscherpingen in de regelgeving waarmee de druk op de lidstaten en luchtverkeersdienstverleners wordt vergroot om te komen tot betere prestaties. Er is bijvoorbeeld een verplichte boete ingevoerd wanneer luchtverkeersdienstverleners de capaciteitsdoelstelling niet behalen. Dit heeft echter tot gevolg dat de financiële risico’s toenemen voor de luchtverkeersleidingsorganisaties en in de situatie van Nederland mogelijkerwijs ook voor de Staat als eigenaar van LVNL.
De Nederlandse Staat is er verantwoordelijk voor dat luchtverkeersdienstverlening wordt verleend en dat de continuïteit van die dienstverlening wordt gewaarborgd. In potentie kunnen grotere financiële risico’s hierop een negatieve invloed hebben. In het licht van het voorgaande is met de wijzigingen van de Verordeningen gezocht naar een balans, waarbij ook de belangen van de luchtvaartmaatschappijen in het oog zijn gehouden.
Welke stappen gaat u zetten om het Gemeenschappelijk Europees Luchtruim weer op de rails te zetten en dit doel versneld dichterbij te brengen?
De implementatie van het Gemeenschappelijk Europees Luchtruim is een gezamenlijke activiteit van de lidstaten van de Europese Unie en enkele derde landen. Deze samenwerking biedt kansen voor significante verbeteringen in het Europese luchtruim, maar beperkt ook de ruimte voor de beïnvloeding door individuele staten. Nederland zal zich blijven richten op de implementatie van FABEC. Binnen FABEC is Nederland zeer actief in projecten over de indeling van het luchtruim en de organisatie van de luchtverkeersdienstverlening. Naast deze projecten zullen de FABEC staten een gezamenlijk prestatieplan opstellen voor de periode 2015–2019 om daarmee te voldoen aan de dit jaar vast te stellen
Europees brede prestatiedoelstellingen. Nederland zal hierbij inzetten op ambitieuze, maar ook realistische, doelstellingen. Binnen Nederland zal de uitvoering van de Luchtruimvisie voortvarend ter hand worden genomen.
De Europese Commissie heeft recent vragen gesteld aan alle Functionele Luchtruimblokken en betreffende lidstaten, waaronder aan de vijf FABEC landen die deel uitmaken van de Europese Unie, over de voortgang van de implementatie van de Functionele Luchtruimblokken. Deze vragen worden gesteld in de vorm van een zogenaamde EU pilot. De vragen komen voort uit de beoordeling van de Europese Commissie van alle Functionele Luchtruimblokken die wordt uitgevoerd aangezien de datum van 4 december 2012 waarop de Functionele Luchtruimblokken geïmplementeerd moesten zijn is verstreken. De Europese Commissie besluit over eventuele vervolgstappen nadat zij de antwoorden op de vragen en alle overige beschikbare informatie over FABEC heeft beoordeeld aan de hand van de vereisten die de Single European Sky regelgeving stelt aan Functionele Luchtruimblokken.
Het door Marokko weigeren van een bezoek van vier Europarlementariërs aan de Westelijke Sahara |
|
Han ten Broeke (VVD) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht waaruit blijkt dat vier leden van het Europees Parlement op het vliegveld van Casablanca zijn teruggestuurd toen zij onderweg waren naar de Westelijke Sahara voor een fact-finding?1
Ja.
Deelt u de mening dat dit onacceptabel is, mede gezien het feit dat de delegatie de Marokkaanse autoriteiten vooraf had geïnformeerd over het bezoek?
Het betrof hier geen reis van de officiële Parlementaire Delegatie voor de Maghreb van het Europees Parlement, maar een groep Europarlementariërs die op persoonlijke titel is afgereisd. De Marokkaanse autoriteiten hadden in reactie op de notificatie laten weten dat deze personen niet welkom waren omdat zij naar het oordeel van Marokko bevooroordeeld zouden zijn.
Bent u bereid uw ongenoegen over te brengen aan de Marokkaanse regering over het voorval?
Gezien het persoonlijke karakter van de reis is het aan deze Europarlementariërs om te bepalen of zij Marokko op de onderhavige beslissing willen aanspreken.
Bent u voorts bereid om, mede in het licht van de op 1 maart gestarte onderhandelingen over een vrijhandelsverdrag tussen Marokko en de EU, u binnen de EU hard te maken voor de verbetering van toegang tot de Westelijke Sahara en tot meer openheid aan Marokkaanse kant over de mensenrechtensituatie in het gebied, zoals bleek in een uitzending van CNN op 5 maart?2
De op 1 maart gestarte vrijhandelsbesprekingen tussen Marokko en de EU zijn onderdeel van het reeds bestaande Associatieakkoord tussen de EU en Marokko. Deze besprekingen zullen niet uitmonden in een nieuw verdrag. Op het Associatieakkoord zijn alle standaard politieke- en mensenrechtenclausules van toepassing. Voorwaarden over de uitwerking van zelfbestuur of toegang tot het gebied maken geen onderdeel uit van het Associatieakkoord tussen de EU en Marokko.
De situatie in de Westelijke Sahara heeft de aandacht van de EU en is onderdeel van de politieke dialoog tussen Marokko en de EU. Nederland en de EU steunen daarnaast de persoonlijk gezant van de Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties, Christopher Ross, in zijn pogingen een politieke en duurzame oplossing te vinden die voorziet in zelfbeschikking voor de oorspronkelijke bevolking van de Westelijke Sahara. Zoals ik uw Kamer heb toegezegd op 27 maart tijdens het Algemeen Overleg over de Arabische regio zal ik binnenkort met hem contact leggen en uw Kamer informeren over dat gesprek.
Zou u de Kamer op de hoogte willen houden van de door de EU en Nederland binnen het vrijhandelsverdrag mogelijk gestelde voorwaarden over mensenrechten, de uitwerking van zelfbestuur en toegang tot het gebied door buitenlandse waarnemers?
Zie antwoord vraag 4.
Europese subsidies die het stierenvechten in stand houden |
|
Marianne Thieme (PvdD), Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA), Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
|
|
|
Kunt u bevestigen dat er Europese landbouwsubsidies en subsidies voor cultuur worden verstrekt aan respectievelijk het fokken van stieren bestemd voor stierenvechten en aan het onderhoud van arena’s waar stierengevechten plaatsvinden?1 Zo ja, hoe beoordeelt u dit? Zo nee, waarom niet?
Net als andere lidstaten kan Spanje in het kader van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB) in aanmerking komen voor steun aan de rundveehouderij.
Niet wat het Europees Cultuurprogramma betreft. Dit programma stimuleert grensoverschrijdende en innovatieve samenwerking en mobiliteit van kunstenaars en culturele werken in Europa.
Kunt u aangeven hoeveel landbouwsubsidies er in Spanje jaarlijks naar het fokken van stieren voor stierenvechten gaan? Zo ja, kunt u specifiek zijn in uw antwoord en ook aangeven hoe dit voor andere landen met betrekking tot stierenvechten is? Zo nee, waarom niet?
Nee, hierover is geen informatie beschikbaar. Vechtstieren vormen geen aparte categorie in relatie tot EU-subsidies.
Kunt u aangeven hoeveel subsidies voor het behoud van cultuur er in Spanje jaarlijks gaan naar het onderhoud en de renovatie van arena’s waarin stierengevechten plaatsvinden? Zo ja, kunt u specifiek zijn in uw antwoord en ook aangeven hoe dit voor andere landen met betrekking tot stierenvechten is? Zo nee, waarom niet?
Nee. Uit het EU-cultuurprogramma gaat geen geld naar onderhoud en renovatie van arena’s waarin stierengevechten worden gehouden.
Hoe beoordeelt u het dat het Spaanse Congres stierenvechten wil uitroepen tot Cultureel Erfgoed van Spanje en kunt u aangeven in hoeverre het stierenvechten meer subsidies zal gaan ontvangen door deze benoeming?2 Zo nee, waarom niet?
In Spanje is op 13 december 2011 een burgerinitiatief ingediend voor de erkenning van stierenvechten als nationaal cultureel erfgoed van Spanje, ondertekend door 590.000 personen. Het is aan het Spaanse parlement om dit initiatief al dan niet in behandeling te nemen. De procedures hierover lopen nog.
In het kader van het UNESCO-verdrag over de bescherming van immaterieel cultureel erfgoed (2003) zijn landen die dit verdrag hebben geratificeerd, verplicht het immaterieel erfgoed op hun grondgebied in kaart te brengen en in een inventaris op te nemen. Aan een inventaris op nationaal niveau kunnen geen rechten worden ontleend voor internationale subsidies.
Hoe beoordeelt u het dat Spanje, ondanks de hevige crisis waarin het land zich bevindt, nog steeds investeert in stierenvechten mede door middel van Europese subsidies, terwijl een meerderheid van de Spanjaarden3 en andere Europeanen4 niet achter deze traditie staat?
Conform het principe van subsidiariteit is deze afweging een verantwoordelijkheid van de lidstaat in kwestie waar het nationale middelen betreft. Wat betreft de besteding van EU-middelen dient te worden voldaan aan de EU-regels die daarvoor gelden.
Bent u van mening dat Europa als nettobetaler aan Spanje beter in de gaten moet gaan houden hoe Spanje zijn geld besteedt? Zo nee, waarom niet?
Zoals bij vraag 5 aangegeven, vindt het kabinet de afweging hoe een lidstaat nationale middelen besteedt een verantwoordelijkheid van de lidstaat in kwestie.
Voor zover het Europese middelen betreft, houdt de Europese Commissie nauw toezicht op het financiële beheer en de rechtmatigheid van de bestedingen in de lidstaten. Het kabinet wenst dit ongeacht de nettopositie van een lidstaat verder te versterken en dringt hier regelmatig op aan, bijvoorbeeld in de Landbouw- en Visserijraad.
Bent u bereid er in Europa voor te pleiten dat Europese subsidies niet verstrekt dienen te worden aan het stimuleren van ernstige vormen van dierenleed, zoals stierenvechten? Zo ja, op welke wijze en termijn? Zo nee, waarom niet?
De inzet van de Nederlandse regering op de EU-strategie dierenwelzijn 2012–2015 is per brief van 3 oktober 2011 van mijn ambtsvoorganger aan Commissaris Dalli kenbaar gemaakt (bijlage bij TK 28 286 en 21 501–32, nr. 526). Daarnaast is de inzet van Nederland nadrukkelijk aan de orde geweest bij de formulering van conclusies en verklaringen over deze strategie in de Landbouw- en Visserijraad.
Het binnen de lidstaten op een juiste wijze omgaan met dieren bij evenementen van vermaak of traditie is in het kader van subsidiariteit een verantwoordelijkheid van de lidstaat in kwestie. Dit soort aspecten is daarom niet aangekaart in het kader van de EU-strategie. In EG-richtlijn 98/58/EG van de Raad inzake de bescherming van voor landbouw gehouden dieren is opgenomen dat de eigenaar of houder alle passende maatregelen moet treffen om het welzijn van zijn dieren te verzekeren en te waarborgen dat die dieren niet onnodig aan pijn of leed worden blootgesteld en dat hen geen onnodig letsel wordt toegebracht. Mocht zich een mogelijkheid voor gaan doen dat een nieuw door de Commissie overwogen EU-regelgevingkader dergelijke bepalingen ook voor andere dieren dan voor landbouw gehouden dieren gaat vastleggen, dan zal ik dergelijke bepalingen ondersteunen.
Hoe beoordeelt u het dat Spanje zogenaamde «vleesproductie» aanvoert als verantwoording voor het ontvangen van subsidies, omdat het vlees van de gebruikte stieren wordt gegeten?
Er bestaan twee typen steun, enerzijds de slachtpremie en een kwaliteitsregeling voor rundvlees, anderzijds de zoogkoeienpremie. Stierenfokkers komen voor beide typen premies in aanmerking. Sinds 2012 wordt er geen slachtpremie voor stieren uitbetaald in verband met de ontkoppeling van dergelijke steun.
Deelt u de mening dat er in Spanje mogelijk sprake is van belangenverstrengeling en dubbele petten bij het verdelen van landbouwsubsidies doordat de Spaanse minister van landbouw getrouwd is met een grote fokker van vechtstieren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe kijkt u hier tegenaan en bent u bereid dit in Europa aan te kaarten?
Mij is niets bekend over mogelijke belangenverstrengeling. De rechtmatigheid van de toekenning van Europese subsidies wordt geborgd door Europese voorwaarden, zie ook het antwoord op vraag 6.
Kunt u aangeven of er nog andere subsidies worden verstrekt ten behoeve van stierenvechten, het onderhoud van arena’s of het houden van festiviteiten waarbij dieren op vergelijkbare wijze worden gebruikt? Zo ja, kunt u specifiek zijn in uw antwoord? Zo nee, waarom niet?
Nee, er zijn geen gegevens beschikbaar over eventuele steun die afzonderlijke gemeenten wellicht verstrekken voor andere festiviteiten waarbij dieren zijn betrokken. Ook is geen specifieke informatie voorhanden of uit andere EU fondsen hiertoe subsidies worden verstrekt. Zie verder antwoord op vraag 1.
Hoe kijkt u er in het algemeen tegenaan dat er in Europa nog steeds dieren worden mishandeld voor vermaak en hoe ziet u dit in het licht van het Europees Actieplan Dierenwelzijn?
Zie antwoord op vraag 7.
Bent u bereid er in het kader van het Europees Actieplan Dierenwelzijn voor de pleiten dat het mishandelen van dieren voor vermaak of traditie, zoals stierenvechten, niet meer zal worden toegestaan? Zo ja, op welke wijze en termijn? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord op vraag 7.
De kwaliteit van de cijfers van de Spaanse overheidsfinanciën |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Eddy van Hijum (CDA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel «Don’t Believe Spain's Deficit Numbers»?1
Ja.
Hoe verklaart u het verschil tussen het begrotingstekort van Spanje van 10,7% van het Bruto Binnenlands Product (BBP) zoals is becijferd door de Europese Commissie en het tekort van 6,7% van het BBP zoals is becijferd door Spanje zelf?
De Spaanse autoriteiten hebben aangegeven dat het begrotingstekort voor 2012 exclusief interventies in de financiële sector volgens voorlopige realisaties is uitgekomen op 6,74% bbp. Inclusief de interventies in de financiële sector is het begrotingstekort volgens de Spaanse autoriteiten uitgekomen op 9,99% bbp. Deze cijfers liggen dicht bij de ramingen van de Commissie van februari. De Commissie gaf in de raming aan dat het Spaanse begrotingstekort in 2012 naar verwachting is uitgekomen op 10,2% bbp en rond de 7% bbp exclusief de interventies in de financiële sector.
Wat zijn de officiële «accounting» regels voor de verwerking van kapitaalinjecties aan nationale financiële instellingen in de lopende begroting? In hoeverre wordt hierbij een consistent beleid gevoerd, mede gelet op de casus van Ierland?
Voor de boeking zijn vooral relevant de Eurostat regels in het handboek overheidstekort en -schuld over kapitaalinjecties en de Eurostatruling uit 2009 over overheidsinterventies gedurende de financiële crisis2. Bij elke kapitaalinjectie zal beoordeeld moeten worden of er sprake is van een rendabele investering (geen gevolgen voor EMU-saldo) of van verliesdekking (wel gevolgen voor het EMU-saldo).
Voor zover wij kunnen beoordelen volgt Eurostat hierbij een consistent beleid. Elke casus wordt op eigen merites beoordeeld bij toepassing van de voorschriften. De casus van Ierland is hier een goed voorbeeld van. Voor Eurostat was aanvankelijk niet duidelijk welk deel van de kapitaalinjecties in Ierse banken ten laste van het EMU-saldo geboekt diende te worden en welk deel niet. Eurostat heeft daarom indertijd een voorbehoud geplaatst bij de Ierse cijfers. Dit voorbehoud is in oktober 2012 opgeheven toen er wel duidelijkheid was voor Eurostat.
Op welke wijze wordt de kapitaalinjectie bij SNS nu precies in de begroting van 2013 verwerkt? In hoeverre wijkt dit af van de wijze waarop Spaanse kapitaalinjecties in de Spaanse begroting worden verwerkt?
De kapitaalinjecties in SNS zijn volledig ten laste van het EMU-saldo 2013 geboekt. De effecten op EMU-saldo en EMU-schuld zijn weergegeven in de Kamerbrief van 1 februari jl. omtrent de nationalisatie van SNS REAAL (Tweede Kamer, vergaderjaar 2012–2013, 33 532, nr. 1). Volledigheidshalve zij opgemerkt dat CBS en Eurostat gaan over de definitieve verwerking van de maatregelen. Een vergelijking met de Spaanse interventies is niet goed mogelijk daar wij niet beschikken over de benodigde detailinformatie om de vergelijking te maken.
Bent u het er mee eens dat het hoogst onwenselijk is dat er in het Spaanse geval gemarchandeerd wordt met de regels? Zo ja, wat bent u van plan om hier in Europees verband aan te doen?
Er is geen reden aan te nemen dat er gemarchandeerd wordt met de regels. Het is aan Eurostat om de cijfers die door de lidstaten in het kader van de notificaties worden ingediend te beoordelen.
Wat houdt het in dit verband veelvuldig genoemde wederzijds retroactief herkapitaliseren in (retroactive bank recapitalisations)? Wat is uw standpunt ten aanzien van het retroactief herkapitaliseren?
Het concept van de retroactieve toepassing van het ESM directe herkapitalisatieinstrument heeft betrekking op een mogelijkheid dat een land dat op dit moment een programma heeft het steungedeelte dat voor bankenherkapitalisatie gebruikt is zou kunnen omzetten in een directe participatie van het ESM in de desbetreffende banken. Op deze manier wordt de schuld van het programmaland verminderd voor dat gedeelte van de steun. Het ESM directe herkapitalisatieinstrument is echter op dit moment in de ontwerpfase; er zijn nog geen beslissingen gemaakt over retroactieve toepassing ervan. In december 2012 heeft de Europese Raad afgesproken dat een operationeel raamwerk voor directe bankherkapitalisatie uiterlijk in juni 2013 afgerond zou moeten worden. De retroactieve toepassing van dit instrument is vooralsnog voor geen enkel huidig programmaland aan de orde. Nederland staat zeer terughoudend tegenover een dergelijke retroactieve toepassing.
Welke stappen gaat u ondernemen om ervoor te zorgen dat het Europees Stabiliteitsmechanisme (ESM) achteraf niet alsnog wordt opgescheept met de last van forse kapitaalinjecties uit het verleden zoals nu dreigt te gebeuren?
Op dit moment wordt er nog onderhandeld over het instrument van directe herkapitalisatie van banken uit het ESM. De Nederlandse inzet daarbij en de voortgang van de onderhandelingen is toegelicht in de Kamerbrief van 6 februari jl. (Tweede Kamer, vergaderjaar 2012–2013, 21 501-07, nr. 1008). De voorwaarden die daarin verwoord zijn zullen uiteraard ook van toepassing moeten zijn op een eventuele retroactieve toepassing van directe bankenherkapitalisatie. Nederland staat zoals in vraag 6 weergegeven echter ook zeer terughoudend tegenover een dergelijke toepassing.
De toetreding van Kroatië |
|
Steven van Weyenberg (D66) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
|
|
|
Wat is de laatste stand van zaken met betrekking tot uw voornemen om vrij werknemersverkeer met Kroatië uit te stellen?1
Ik heb de Tweede Kamer op 15 maart jl. geïnformeerd over het kabinetsbesluit om het vrij verkeer van werknemers met Kroatië uit te stellen.
Hoe verhoudt dit zich tot de volgende uitspraak van de minister van Buitenlandse Zaken op 29 februari 2013 in de Kamer ten aanzien van het overgangsregime voor Kroatië: «Wij wachten op een rapport daarover van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, want wij willen dat wel zorgvuldig en secuur doen»? Gaat uw beslissing om niet te wachten op het door de minister van Buitenlandse Zaken genoemde rapport inderdaad ten koste van een zorgvuldig en secuur besluit?
De minister van Buitenlandse Zaken heeft bedoeld aan te geven dat het binnen het kabinet aan de minister van SZW is om een kabinetsbesluit over vrij werknemersverkeer met Kroatië voor te bereiden en vervolgens naar de Tweede Kamer te sturen. Dit besluit is zorgvuldig en secuur. In Nederland is sprake van een oplopende werkloosheid. Het kabinet wil zoveel mogelijk het binnenlands onbenut arbeidspotentieel activeren. Daarnaast is er een toenemend aanbod aan arbeidskrachten uit EU-lidstaten waarvoor het vrij verkeer van werknemers geldt. Het ligt dan niet voor de hand om het potentiële arbeidsaanbod verder te vergroten. Ook zijn we nog bezig om de huidige, nog steeds toenemende, arbeidsmigratie vanuit de EU in goede banen te leiden. De Tweede Kamer heeft de regering via een breed gesteunde motie opgeroepen om gebruik te maken van het overgangsregime met betrekking tot werknemers uit Kroatië.
Heeft u in verband met het verbod op vrij werknemersverkeer met Kroatië onderzoek gedaan naar de kwalificaties van de beroepsbevolking aldaar? Heeft u onderzocht in hoeverre die kwalificaties de Nederlandse arbeidsmarkt kunnen versterken?
Aangezien het besluit over het vrij werknemersverkeer met Kroatië is ingegeven door de situatie in Nederland, heb ik geen onderzoek gedaan naar de kwalificaties van de beroepsbevolking in Kroatië.
Hoeveel Kroaten zijn er bijvoorbeeld met een technische studie? Hoe groot is de behoefte aan mensen met een technische achtergrond in Nederland?
Dit voorjaar sluit het kabinet met de onderwijsinstellingen en sociale partners het Techniekpact 2020 om de schaarste aan technici en vakkrachten tegen te gaan. In dit Techniekpact komen onder andere afspraken te staan over het beschikbaar stellen van voldoende stageplaatsen en leerwerkplekken, transparantie over loopbaanperspectieven, het verder terugdringen van schooluitval in het technisch onderwijs en het bevorderen van intersectorale mobiliteit. Het Techniekpact bouwt daarmee voor een belangrijk deel voort op de al lopende acties uit de kabinetsreactie op het Masterplan Bèta en Techniek.
Dit laat onverlet dat Kroatische werknemers als kennismigrant naar Nederland kunnen komen. Daarnaast biedt de Wet arbeid vreemdelingen de mogelijkheid om buitenlandse werknemers naar Nederland te halen. Dit kan alleen als er geen arbeidsaanbod beschikbaar is voor de betreffende functie in zowel Nederland als de lidstaten waarvoor vrij verkeer van werknemers geldt. Het is mij niet bekend hoeveel Kroaten een technische studie hebben gevolgd.
Heeft u onderzocht of landen die vooraan lopen met het toestaan van vrij werknemersverkeer een ander type arbeidsmigranten aantrekken? Is het bijvoorbeeld zo dat de meest innovatieve en best gekwalificeerde arbeidsmigranten als eerste komen?
Bij mij is dergelijk onderzoek niet bekend.
Klopt het dat – net als bij Roemenië en Bulgarije – detacheringsconstructies tijdens de overgangsperiode wel zijn toegestaan?
Met Kroatië geldt met ingang van de datum van toetreding (naar verwachting 1 juli 2013) vrij verkeer van diensten. Dit betekent dat dienstverleners die in Kroatië zijn gevestigd, vrij zijn om in Nederland hun diensten aan te bieden. Dit geldt voor zelfstandigen zonder personeel en voor dienstverleners met eigen personeel. Voor deze werknemers geldt geen tewerkstellingsvergunningplicht, maar een notificatieplicht.
Kunt u voor de jaren 2007 tot en met 2012 inzicht geven in het aantal Roemenen en Bulgaren dat in Nederland werkzaam was via een tewerkstellingsvergunning?
In onderstaande tabel (bron: UWV) is het aantal tewerkstellingsvergunningen van 2007 tot en met 2012 opgenomen dat voor Bulgaarse en Roemeense werknemers is verleend.
2007
2008
2009
2010
2011
2012
Bulgaren
996
1.080
922
866
562
539
Roemenen
2.658
2.993
3.286
2.734
1.433
522
Kunt u voor de jaren 2007 tot en met 2012 inzicht geven in het aantal Roemenen en Bulgaren dat in Nederland werkzaam was via een detacheringsconstructie?
In onderstaande tabel (bron: UWV) is het aantal notificaties opgenomen ten aanzien van Bulgaren en Roemenen die tijdelijk in Nederland hebben gewerkt op grond van het vrij verkeer van diensten. De tabel bevat gegevens vanaf 2010: over eerdere jaren zijn wel totaalaantallen beschikbaar, maar niet uitgesplitst naar nationaliteit.
2010
2011
2012
Bulgaren
1.114
1.695
424
Roemenen
5.411
7.114
861
NB: UWV heeft in 2012 een nieuw systeem in gebruik genomen. Sindsdien kunnen werknemers wel meerdere keren worden genotificeerd, maar ze worden in de rapportage maar één keer geteld.
Deelt u de mening dat een verbod op vrij werknemersverkeer met Kroatië de detacheringsconstructies in de hand werkt? Erkent u dat het verbod het risico op schijnconstructies vergroot met alle negatieve gevolgen van dien voor de arbeidsmigranten zelf en de Nederlandse samenleving?
Het is denkbaar dat werkgevers zoeken naar mogelijkheden om toch Kroatische werknemers in Nederland te laten werken door oneigenlijk gebruik te maken van de mogelijkheden van het vrij verkeer van diensten. Dit weegt echter niet op tegen het belang van het beschermen van ons aanbod van binnenlandse werkzoekenden in deze periode van oplopende werkloosheid. Overigens is in de land- en tuinbouwsector gebleken dat een daling van het aantal verleende tewerkstellingsvergunningen voor Bulgaarse en Roemeense werknemers niet heeft geleid tot een evenredige toename van het aantal notificaties.2 Ook is het gebruik van schijnconstructies niet beperkt tot de groep werknemers voor wie nog geen vrij verkeer van werknemers geldt. Schijnconstructies komen ook voor met werknemers die zonder tewerkstellingsvergunning in Nederland mogen werken. Zoals eerder aangekondigd ontvangt uw Kamer in april een actieplan om schijnconstructies aan te pakken.
Het bericht "Europese Commissie houdt Nederland buiten transactietax" |
|
Jesse Klaver (GL) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel «Europese Commissie houdt Nederland buiten transactietax»?1
Ja.
Wat is uw reactie op de stelling van de Europese Commissie dat de verliespost voor pensioenen volgens lobbyorganisatie De Pensioenfederatie «schromelijk overdreven» zou zijn en de uitspraak van de Commissie «We zijn daar nog eens goed in gedoken en we komen echt op veel lagere bedragen uit: minder dan een half miljard»?
Zoals ook aangegeven in mijn brief aan de Tweede Kamer van 18 februari jl.2 en mijn reactie op de vragen van de leden Nijboer en Vermeij die u ook bijgevoegd vindt in deze brief, zal Nederland zich enkel kunnen aansluiten bij de nauwere samenwerking met het oog op een mogelijke heffing op de financiële sector wanneer de Nederlandse pensioenfondsen hiervan gevrijwaard blijven, er geen disproportionele samenloop is met de huidige bankenbelasting en de inkomsten ervan terugvloeien naar de lidstaten.
Het huidige voorstel voldoet niet aan deze voorwaarden van het regeerakkoord. Zo worden pensioenfondsen belast door de financiële transactietaks (hierna: FTT). Nederland zal daarom op dit moment niet toetreden tot de nauwere samenwerking. Op basis van het nieuwe Commissievoorstel zal verder worden onderhandeld. Nederland zal zich er actief voor blijven inzetten om de Nederlandse wensen onder de aandacht te brengen bij de Commissie en de overige lidstaten.
Zoals ook eerder gesteld in mijn reactie op de vragen van de leden Nijboer en Vermeij is de impact van een FTT zoals voorgesteld door de Commissie zeer moeilijk te voorspellen, omdat deze afhangt van vele factoren. Zo brengt een FTT naast directe kosten ook indirecte kosten voor financiële instellingen met zich mee. De kosten zorgen ervoor dat financiële instellingen uit efficiëntie-overwegingen minder financiële transacties afsluiten, deze transacties naar tegenpartijen buiten de FTT-zone verplaatsen, of zoeken naar onbelaste substituten. De grootte en werking van deze effecten verschillen per financieel instrument.
Naar aanleiding van het eerdere voorstel van de Commissie voor een FTT van september 2011 hebben het CPB, DNB en AFM een inschatting gemaakt wat de gevolgen zullen zijn van een FTT in het geval Nederland hieraan zou deelnemen. Dit is op 20 maart 2012 naar de Tweede Kamer gestuurd.3 Uit de ramingen van DNB blijkt dat deelname aan de FTT de Nederlandse banken, pensioenfondsen en verzekeraars jaarlijks ongeveer € 4 miljard zou kosten wanneer Nederland zou deelnemen aan de FTT. Hiervan komt ongeveer € 2,0 miljard van de banken, € 1,7 miljard van pensioenfondsen en € 0,3 miljard van verzekeraars. Hierbij moet als kanttekening gesteld worden dat het «sneeuwbaleffect» van de FTT (het effectieve FTT-bedrag van een transactie wordt groter omdat bij een transactie vaak meer partijen betrokken zijn) slechts ten dele is meegenomen. Aannemelijk is dat pensioenfondsen – die net als andere eindbeleggers afhankelijk zijn van financiële tussenpartijen voor het aangaan en afwikkelen van transacties – zullen worden geconfronteerd met dienstverleners die de lasten die voor hen volgen uit een FTT zullen doorberekenen. Dit kan de gepresenteerde kosten van de FTT voor pensioenfondsen en andere eindbeleggers verder verhogen. Bovenstaande schattingen zijn hoe dan ook significant anders dan de inschatting van de Commissie.
Het recente voorstel voor een richtlijn ter implementatie van nauwere samenwerking op het gebied van een financiële transactiebelasting komt grotendeels overeen met het originele voorstel uit 2011. Nederland neemt, zoals gesteld, niet deel aan de nauwere samenwerking die tot stand is gekomen voor het huidige FTT-voorstel zolang niet voldaan is aan de voorwaarden in het regeerakkoord. Toch zullen ook Nederlandse bedrijven en de financiële sector, die veel activa in de landen van de FTT-zone bezitten en veel zaken doen met financiële instellingen in die zone, geraakt worden als de belasting conform het voorstel van de Commissie in de nieuwe «FTT-zone» wordt geïmplementeerd. De belangrijkste oorzaak hiervan is de uitgebreide grondslag van het FTT-voorstel op basis van het vestigingsplaatsprincipe en het uitgifteprincipe.
DNB heeft in een grove schatting becijferd dat in het geval Nederland niet deel zal nemen aan de FTT, de Nederlandse financiële sector minimaal zo’n € 500 miljoen (op handel van aandelen en obligaties) aan FTT zou moeten afdragen.4 Hiervan wordt iets minder dan de helft afgedragen door pensioenfondsen.5 Hierbij is het belangrijk te stellen dat het hier om een grove (conservatieve) schatting gaat. DNB heeft enkel gekeken naar de aandelen- en obligatie handel, en heeft het «sneeuwbaleffect» van de FTT slechts ten dele meegenomen. Deze schatting van DNB kan dan ook gezien worden als een minimum bedrag waarbij het waarschijnlijk is dat nadere berekeningen over het af te dragen bedrag aan FTT hoger zal uitvallen.
Voor Nederland is het essentieel dat pensioenfondsen niet geraakt worden. Volgens schattingen beheren Nederlandse pensioenfondsen namelijk circa € 850 miljard van de € 1.500 miljard aan opgebouwd pensioenvermogen in de Eurozone. Dit voorstel heeft daar een significante impact op.
Wat is uw inschatting van de financiële gevolgen van de Financial Transaction Tax (FTT) voor pensioenfondsen? Is hiernaar onderzoek verricht door uw ministerie en/of het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid?
Zie antwoord vraag 2.
Zo ja, bent u bereid de uitkomsten van dit onderzoek met de Kamer te delen?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u met het oog op het standpunt van de Nederlandse regering uw reactie/oordeel geven over de notitie «No exemption – The Financial Transaction Tax and Pension Funds» van het Network for Sustainable Financial Markets?
Ik ben bekend met het paper van het Network for Sustainable Financial Markets. Hoewel ik het eens ben met de stelling van de auteurs dat pensioenfondsen zoveel mogelijk op de lange termijn gerichte investeringen moeten doen, vraag ik mij af of daartoe het toepassen van een FTT op pensioenfondsen geëigend is. Uit recent onderzoek van Eumedion6 blijkt dat pensioenfondsen meer dan 80 procent van hun Nederlandse aandelen vijf jaar of langer aanhouden. Bij dergelijke looptijden kan lastig worden gesproken over speculatieve, korte termijn transacties. Bovendien ben ik het niet eens met de stelling van de auteurs dat een FTT zal aanmoedigen tot een investeringsbeleid met langere looptijden en een buy and hold strategie. Taak van pensioenfondsen is niet alleen om adequate rendementen te genereren voor deelnemers en pensioengerechtigden, maar ook om risico’s te beheersen die in de tijd veranderen en om kasstromen te accommoderen. Financiële instrumenten (derivaten, deposito’s en geldmarktinstrumenten) die worden gebruikt voor dit risico- en cashmanagement kunnen (noodzakelijkerwijs) een kortere looptijd hebben. De mogelijkheden om het volume van dergelijke transacties terug te brengen zijn beperkt en brengen het gevaar met zich dat risico’s open worden gelaten. Deelnemers en pensioengerechtigden zouden zo met een grotere volatiliteit in pensioenuitkomsten worden geconfronteerd. De alternatieve keuze, namelijk het continueren van deze transacties om de risico’s af te dekken, leidt onder een FTT tot hogere kosten. Die komen ten laste van het rendement en uiteindelijk de pensioenuitkomsten van de deelnemers.
Ik verwacht dus, in tegenstelling tot de auteurs van het paper, dat een FTT geen grote effecten zal hebben op de termijn waarop door fondsen geïnvesteerd wordt in de reële economie, terwijl de taks wel significante gevolgen zal hebben voor de risico’s die fondsen nemen en de hoogte van de pensioenuitkering aan Nederlandse burgers.
Het bericht ‘Veel Zuid-Europeanen naar Nederland’ |
|
Sietse Fritsma (PVV), Barry Madlener (PVV) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Veel Zuid-Europeanen naar Nederland»?1
Ja. Het aantal van 25.000 Zuid-Europeanen uit dit bericht komt overigens niet overeen met de gegevens die het CBS hierover publiceert2. Volgens het CBS stonden op 1 januari 2012 bijna 20.000 meer inwoners met de Griekse, Italiaanse, Portugese en Spaanse nationaliteit ingeschreven in de Gemeentelijke Basis Administratie (GBA) dan op 1 januari 2000. De totale omvang van deze groep was op 1 januari 2012 bijna 70.0003. Het CBS gaat uit van het aantal ingeschreven EU-burgers dat niet beschikt over de Nederlandse nationaliteit.
Wat is volgens u de reden van deze groei van meer dan 50% aan Portugezen, Grieken, Spanjaarden en Italianen, die hun heil kennelijk massaal in Nederland zoeken?
Uit cijfers van het CBS blijkt dat het gaat om een stijging van 40% in twaalf jaar tijd. De huidige economische situatie in de zuidelijke lidstaten zorgt voor een extra prikkel voor mensen om elders in de Europese Unie te gaan werken. Op grond van de Richtlijn Vrij Verkeer van Personen (2004/38/EG) hebben burgers van lidstaten van de Europese Unie4 het recht om zich in een andere lidstaat te vestigen als werknemer, zelfstandige, student of als economisch niet-actieve. Aangezien de in het artikel genoemde landen lid zijn van de Europese Unie, kunnen burgers uit deze landen gebruik maken van het vrij verkeer van personen.
Acht u het wenselijk dat een groeiend aantal Zuid-Europeanen naar Nederland vertrekt, bijna 25.000 meer sinds 2002?
Volgens het CBS stonden begin 2012 in Nederland ruim 16.700 Zuid-Europeanen meer ingeschreven dan begin 2002. Zolang burgers uit een andere lidstaat voldoen aan de voorwaarden die gesteld worden aan het vrij verkeer van personen en daarmee dus geen onredelijke belasting vormen voor sociale voorzieningen in ons land, zien wij geen reden om afwijzend te staan tegen hun komst naar Nederland en deelname aan de Nederlandse samenleving. Tegelijkertijd heeft het kabinet wel oog voor maatschappelijk onwenselijke situaties die gepaard kunnen gaan met arbeidsmigratie zoals uitbuiting, fraude, oneerlijke concurrentie, malafide uitzendbureaus en overbewoning en de toename van de omvang hiervan5. Om deze situaties tegen te gaan heeft het vorige kabinet verschillende initiatieven in gang gezet, die worden voortgezet.
Hoe wordt bij al deze EU-onderdanen gecontroleerd of voldaan wordt aan het voor hen geldende inkomensvereiste en garandeert u een spoedig vertrek van degenen die hier niet aan voldoen?
Zoals in antwoorden op vragen van de leden Fritsma en Van Vliet d.d. 26 februari jl. over het bericht dat België Europese bijstandsfraudeurs uitzet al werd gememoreerd, is in 2012 gestart met een aangescherpt beleid ten aanzien van EU-burgers die niet voldoende middelen van bestaan hebben om te voorkomen dat zij een beroep doen op het sociale bijstandsstelsel. Het gaat hierbij zowel om overlastgevende EU-burgers als om EU-burgers die een onredelijk beroep op de bijstand doen.
Deelt u de mening dat Nederland niet op deze immigratie zit te wachten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke maatregelen bent u voornemens te treffen om deze toestroom van Zuid-Europese gelukszoekers te stoppen?
Zolang EU-burgers uit andere lidstaten aan de voorwaarden uit de richtlijn voldoen zijn zij welkom om een bijdrage te leveren aan de Nederlandse samenleving, net als Nederlanders welkom zijn in een andere lidstaat om er te wonen, studeren en werken. Deze arbeidsmobiliteit is een verworvenheid van de Europese Unie en draagt bij aan een positieve economische ontwikkeling. Dit laat echter onverlet dat wij onze ogen niet sluiten wanneer ten gevolge van een toename van het aantal arbeidsmigranten maatschappelijk onwenselijke situaties ontstaan. Daarom zet het kabinet met kracht het ingezette beleid voort in het kader van het project EU-arbeidsmigratie, de aanpak van malafide uitzendbureaus en schijnconstructies.
Het achterhouden van informatie over de nettobetalingen van Nederland aan de Europese Unie over de periode 2014-2020 |
|
Harry van Bommel (SP), Gert-Jan Segers (CU), Henk Krol (50PLUS), Pieter Omtzigt (CDA), Barry Madlener (PVV) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
|
|
|
Herinnert u zich dat u in de brief van 11 februari1 over het akkoord over de begroting in Europa schreef dat een van de zeven doelstelling van Nederland was «Aandacht voor de Nederlandse netto-positie (het resultaat van afdrachten en ontvangsten).» en dat u in dezelfde brief schrijft dat «Op basis van informele cijfers van de Commissie over de te verwachten nettoposities over de volgende periode – in een groepje van vergelijkbare landen zitten. Uiteraard hangen de werkelijke netto-positiecijfers af van de werkelijke ontvangsten uit het EU-budget, die per jaar fluctueren.» en dat u verder geen enkele berekeningen over de uitgaven of ontvangsten toevoegde aan die brief?
Herinnert u zich dat bij de regeling van werkzaamheden van 12 februari: het lid Omtzigt vroeg om een «brief van de regering krijgen, waarin precies staat wat die deal van 960 miljard voor Nederland betekent, zowel wat betreft de uitgavenkant als wat betreft de inkomstenkant.»? het lid Madlener vroeg om «informatie in een brief, ook over de nettobetalingspositie van Nederland»? het lid Van Bommel vroeg om «exacte helderheid [te] krijgen over de Nederlandse positie, met alle variabelen, zoals de btw, de importheffingen en andere zaken, om tot een wezenlijk oordeel over de Nederlandse positie te kunnen komen. Wij moeten die kunnen vergelijken met de positie van andere landen. Dus ja, ook een vergelijking met nettobijdragen van andere landen»?
Herinnert u zich dat u daarop op 13 februari een nadere brief schreef aan de Tweede Kamer waarin u stelde dat «De precieze nettopositie nu nog niet aan te geven is» en dat u wederom geen enkele berekening bijvoegde?
Herinnert u zich dat bij de regeling van werkzaamheden een groot aantal Kamerleden zeer teleurgesteld was over het totale gebrek aan informatie over deze brief en een nieuwe brief vroeg?
Herinnert u zich dat u vervolgens een nieuwe brief geschreven heeft, waarin wel schattingen opgenomen zijn, voor het eerst, van de ontvangsten uit Brussel en van de kortingen op de afdracht, maar geen enkele schatting van de afdracht?
Deelt u de mening dat het een beetje onvolledig is dat u na boodschappen gedaan te hebben, thuis komt met de mededeling dat u een hoge korting gehad heeft maar weigert te vertellen hoeveel u heeft uitgegeven?
Bent u ervan op de hoogte dat de Zweedse parlementariërs nog tijdens de onderhandelingen middels meerdere telefonische conferenties op de hoogte gehouden zijn van de positie van Zweden en dus volledig geïnformeerd waren toen er een deal lag?
Bent u ervan op de hoogte dat de Finse regering onder andere de volgende tabel aan het Finse parlement gestuurd heeft, waarin zij zowel de netto berekening volgens de eigen berekeningen geeft als die van de commissie?: 1a Kilpailukyky 1.322 1.740 1b Koheesio 1.726 1.260 josta maatalouden suorat tuet 3.990 3.340 maaseudun kehittäminen 2.074 2.114 muut 75 150 – 0,22% – 0,27% – 0,26% – 0,31%
Bent u ervan op de hoogte dat de regering van Malta (waar het parlement met verkiezingsreces is en dus ook ontbonden is), de resultaten voor Malta gewoon op het internet gezet heeft (bron: http://gov.mt/en/Government/Press%20Releases/Documents/pr0190a.pdf ) en daarmee ook gewoon helderheid verschaft heeft over geschatte inkomsten, geschatte uitgaven en de netto positie van het land? Hypothetical – Cohesion Policy 602 551 776 791 776 – Agriculture 113 105 103 101 138 – Own Resources (515) (480) (480) (474) (474) – Rebates (26) (35) (35) (27) (27) 1.045.284 973.234 971.929 959.988 as a % of GNI 1.09% 1.01% 1.01% 1% This column represents the situation with respect to allocations to and payments to be made by Malta, had the country remained within the less developed (objective category. This includes the Education Programme Erasmus for all. Includes an indicative € 63 million to support projects in the energy sector such as connection to the European gas network
Kunt u de netto berekening voor Nederland van het Meerjarig Financieel Kader (MFK) voor woensdag 27 februari 12 uur aan de Kamer doen toekomen, het liefst in de vorm waarin de Finse regering hem aan haar parlement heeft doen toekomen?
Het bericht dat Europese landbouwsubsidies naar kerken en sjoelclubs gaan |
|
Gerard Schouw (D66) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
|
|
|
Wat is uw reactie op het bericht «Europese landbouwsubsidies naar kerken en sjoelclubs»?1
Ik heb kennis genomen van de inhoud van het artikel. Het gaat om middelen uit het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB) ten behoeve van plattelandsbeleid.
Dergelijke projecten worden ondersteund vanuit het huidige Plattelands-ontwikkelingsprogramma 2007–2013 (het zogenaamde «POP2»). In 2006 is de invulling van dit programma en de budgetverdeling aan de Kamer voorgelegd (Kamerstuk 29 717, nr. 7) en in 2007 volgde de formele aanbieding (Kamerstuk 29 717, nr. 12). Verder publiceert Nederland sinds 2005 actief de subsidiegegevens. De subsidiebedragen zijn voor een periode van twee jaar openbaar.
We staan nu aan de vooravond van het nieuwe programma. Ik heb daarvoor een andere besteding voor ogen. Mijn ambities liggen vooral op het vlak van innovatie en duurzaamheid.
Deelt u de opvatting dat landbouwsubsidies niet bedoeld zijn voor het bouwen of onderhouden van mortuaria of religieuze gebouwen, sport- en gezelligheidsverenigingen en overige niet aan landbouw gerelateerde organisaties en is deze subsidieverstrekking naar uw mening in overeenstemming met de letter en de geest van de regels?
Het POP2 heeft vier doelstellingen en kent een assenstructuur:
Op grond van de Europese plattelandsverordening zijn lidstaten in het huidige programma gehouden budget aan deze vier assen te besteden, ook Nederland. Destijds is er samen met de provincies en na overleg met uw Kamer tot een verdeling gekomen voor het Nederlandse programma.
De voorbeelden aangehaald in het artikel vallen onder as 3. De subsidiemaatregelen binnen deze as richten zich op niet-landbouwgerelateerde doelstellingen en de meesten hebben een andere doelgroep dan landbouwers:
Dit deel van het POP2 maakt onderdeel uit van het gebiedsgerichte spoor, er wordt per provincie invulling aan gegeven. Voor de inzet van as 4 middelen wordt door lokale groepen bepaald waaraan binnen de drie andere assen van POP2 – en aan wie – geld wordt besteed («bottom-up» besluitvorming). Voor het overgrote deel worden door deze lokale LEADER-groepen projecten gefinancierd die vallen onder de maatregelen van as 3.
Conform de doelstellingen en binnen de kaders van het POP2 worden er dus middelen ingezet voor niet-landbouwgerelateerde doeleinden. De nationale cofinanciering (ten minste 50%) wordt verstrekt door de provincies en andere overheden als gemeenten en waterschappen.
Kunt u een overzicht verschaffen van de in Nederland ontvangen landbouwsubsidies van de laatste 5 jaar, waarbij een onderscheid gemaakt wordt tussen enerzijds subsidies die voor de landbouw zijn gebruikt en anderzijds voor andere doelen dan de landbouw, gesplitst naar ontvanger, doel en bedrag?
In het licht van het artikel beantwoord ik deze vraag vanuit het POP2, waarbij de maatregelen onder as 1 en 2 («concurrentiekracht landbouwsector» en «milieu en platteland») tot landbouwgerelateerde subsidies worden gerekend en de maatregelen onder as 3 en 4 tot de niet-landbouwgerelateerde subsidies3. Ik verwijs u voor de beschikbare budgetten naar de beantwoording van vraag 5.
Onderstaande tabel geeft een overzicht van de in Nederland uitgekeerde Europese bedragen per as per Europees boekjaar.
Doelstelling POP2
2007
(€)
2008
(€)
2009
(€)
2010
(€)
2011
(€)
As 1: Concurrentievermogen van de landbouwsector
2.352.347
3.594.355
6.638.304
14.696.392
13.490.999
As 2: Milieu en platteland
15.394.853
18.604.784
19.368.337
17.550.576
22.763.323
Totaal landbouwgerelateerd
17.747.200
22.199.139
26.006.641
32.246.968
36.254.322
As 3: leefkwaliteit en plattelandseconomie
361.333
999.138
6.293.834
21.511.147
24.202.318
As 4: LEADER aanpak
5.518
25.541.852
8.625.192
10.523.204
Totaal niet-landbouwgerelateerd
361.333
1.004.656
31.835.686
30.136.339
34.725.522
Informatie over de ontvangers en bedragen worden conform Europese regelgeving voor twee jaar publiekelijk beschikbaar gesteld. Momenteel zijn de gegevens van de jaren 2010 en 2011 gepubliceerd. Zoals bovenstaande tabel illustreert zijn dit jaren waarin in de volledige breedte van het programma bestedingen hebben plaatsgevonden.
Het in het artikel aangehaalde type projecten wordt binnen as 3 en as 4 ondersteund vanuit voornamelijk de volgende subsidiemaatregelen:
De volgende tabel geeft een differentiatie naar de aantallen projecten en Europese bedragen weer voor deze maatregelen in 2010 en 2011.
POP2 maatregelen
2010
2011
Aantal projecten
Bedrag (EU €)
Aantal projecten
Bedrag (EU €)
321: Basisvoorzieningen voor de economie en plattelandsbevolking
39
2.968.511
44
3.975.513
323: Instandhouding en opwaardering van het landelijk erfgoed
67
5.445.432
97
7.897.296
413: LEADER Leefkwaliteit op het platteland en diversificatie van de plattelandseconomie
237
7.585.978
280
9.382.642
totaal
343
15.999.921
421
21.255.451
Ik verwijs u voor de databank met gegevens over de ontvangers van betalingen (per project kan er sprake zijn van meerdere betalingen) naar de internetpagina van Dienst Regelingen, waarbij per maatregel per ontvanger4 het Europese bedrag wordt gepubliceerd:
Klopt het dat elders in de Europese Unie landbouwsubsidies ook gebruikt worden voor andere doelen dat het ondersteunen van landbouwers?2 Bent u bereid andere landen daarop aan te spreken of de wenselijkheid daarvan te agenderen in Europees verband?
Ja, het klopt dat in de andere lidstaten ook middelen in het POP2 worden ingezet voor niet-landbouw gerelateerde doeleinden. Evenals Nederland zijn ook andere lidstaten in het huidige programma verplicht aan alle assen budget te besteden. De programma’s daarvoor zijn primair de verantwoordelijkheid van de lidstaat zelf en worden beoordeeld en goedgekeurd door de Europese Commissie.
Op welke wijze andere lidstaten het toekomstig programma inrichten is aan de lidstaten zelf. Er zijn grote verschillen in de omstandigheden en situaties op het platteland tussen de lidstaten. Het is daarom op basis van subsidiariteit belangrijk dat ieder daarin zijn eigen keuzes maakt. In de onderhandelingen benadruk ik het belang van innovatie en investeringen voor duurzaamheid.
Welk deel van het totale budget voor landbouwsubsidies wordt uitgekeerd aan niet-landbouw gerelateerde activiteiten, op Europees niveau en voor wat betreft de Nederlandse subsidies? Om hoeveel geld gaat het jaarlijks in totaal?
Bent u bereid om u in Europa sterk te maken voor een zuivere besteding van landbouwsubsidies en het geld dat daardoor overblijft te investeren in innovatie en onderzoek? Zo ja, op welke wijze gaat u dit doen?
In het toekomstig plattelandsbeleid komt de assenstructuur naar verwachting te vervallen. Daarvoor komen thema’s in de plaats die mede moeten bijdragen aan de realisatie van de EU2020 doelen:
Er zal naar verwachting ook geen sprake zijn van een verplichte «minimum inzet» voor elk thema. In de wetgevingsvoorstellen voor het toekomstig plattelandsbeleid is opgenomen dat lidstaten de inspanningen die in de programmeringsperiode 2007–2013 zijn gemaakt op hetzelfde niveau moeten houden en minimaal 25% voor klimaatmitigatie en -adaptatie en landbeheer moeten besteden6. Daarnaast moet ten minste 5% worden voorbehouden voor LEADER.
Ondanks deze verplichtingen krijgen lidstaten meer mogelijkheden voor doelgerichte sturing van maatregelen in het kader van het plattelandsbeleid. In lijn met het Regeerakkoord en het kabinetsstandpunt over het GLB is het mijn voornemen om de toekomstige uitgaven voor het platteland enkel te richten op agrariërs en agrarisch grondgebruik. Met name op het gebied van versterking van het innovatief vermogen en de duurzaamheid van de landbouwsector.
Daarbij merk ik op dat andere overheden, zoals de provincies, ook een inhoudelijke en financiële bijdrage zullen leveren aan het nieuwe programma. Er zal sprake zijn van één gezamenlijk programma.
Kunt u aangeven op welke momenten in de onderhandelingen over het Meerjarig Financieel Kader (MFK) u naar aanleiding van de moties van het lid Pechtold c.s. (Kamerstuk 21 501-20 nr. 643 ) en van het lid Klaver c.s. (Kamerstuk 21 501-20 nr. 696 ) aangedrongen hebt op het beperken van de landbouwsubsidies ten gunste van onderzoek en innovatie?
Ik verwijs u naar de brief aan de Kamer met het verslag van de Europese Raad (Kamerstuk 21 501-20, nr. 753).
Het EU-trendrapport 2013 van de Algemene Rekenkamer |
|
Barry Madlener (PVV), Teun van Dijck (PVV) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
|
|
|
Wat vindt het kabinet van de exorbitante foutmarge van 3,9% bij EU-bestedingen, een bedrag van 5 miljard euro dat niet adequaat wordt verantwoord?1
Het kabinet acht het een onwenselijke situatie dat het foutenpercentage op een dergelijk hoog niveau ligt en stijgt ten opzicht van het voorgaande jaar. Mede om die reden heeft Nederland tegen het positieve Dechargeadvies van de Raad over de EU-begroting van 2011 gestemd (zie verder de beantwoording onder vraag 3). Overigens gaat het hier niet om «niet adequaat verantwoord» maar om fouten van materieel belang die gemaakt zijn bij de uitgaven.
Wat vindt het kabinet van de constatering dat de bilaterale leningen aan Griekenland (€ 52 miljard) en de gelden uit het noodfonds (€ 188 miljard) niet worden gecontroleerd en verantwoord?
De Algemene Rekenkamer geeft aan dat er geen onafhankelijk onderzoek kan plaatsvinden door een nationale of Europese rekenkamer dan wel een speciaal daartoe opgericht auditcomité. Dit betekent niet dat deze middelen niet zouden worden gecontroleerd en verantwoord. De steun die lidstaten hebben aangevraagd en gekregen via bilaterale leningen onder de Greek Loan Facility of via het EFSF gaat vergezeld met strikte conditionaliteiten. De zogenaamde Trojka (Commissie, ECB en IMF) stelt samen met de lidstaat die steun aanvraagt een Memorandum of Understanding (MoU) op waarin de beleidscondities en maatregelen staan beschreven waar de lidstaat aan moet voldoen om in aanmerking te komen voor financiële steun. Vervolgens gaat de Trojka minimaal ieder kwartaal op missie naar de lidstaat om de voortgang van het leningenprogramma te beoordelen. De Trojka beoordeelt of voldaan is aan de beleidscondities voor die periode uit het MoU. Deze MoU’s en rapporten worden na besluitvorming openbaar gemaakt. Bij een positief oordeel van de Trojka over de voortgang, besluit de Eurogroep Working Group en/of EFSF bewindvoerders over het wel of niet uitkeren van de tranche. Het kabinet is van mening dat de controle van de Europese Commissie, de ECB en het IMF op de besteding van de financiële steun van bilaterale leningen en het EFSF een voldoende waarborg is voor het bereiken van de gewenste beleidscondities.
Voor wat betreft de Greek Loan Facility is er geen specifiek opgerichte multilaterale rekenkamer. Het betreft hier namelijk bilaterale leningen van de ene staat aan de andere. Nationale parlementen en nationale rekenkamers kunnen over een dergelijke bilaterale lening controle uitoefenen via de nationale rijksbegroting.
De minister van Financiën rapporteert daarnaast in de nationale rijksbegroting over de garanties die Nederland afgeeft aan het EFSF en de gevolgen daarvan voor de EMU-schuld. Het nationale parlement en de nationale rekenkamer kunnen over de garanties die Nederland verstrekt aan het EFSF dus controle uitoefenen via de nationale rijksbegroting. Bij het EFSF vindt daarnaast controle plaats via de interne auditfunctie en een externe accountantsfunctie. Het EFSF maakt zijn jaarverslag openbaar, waarin de verstrekte garanties van lidstaten zijn weergegeven met het rapport van de externe accountant. Het EFSF kent echter geen overkoepelend toezichthoudend publiek auditcomité zoals het ESM die wel kent. Het kabinet verkent of de middelen van het EFSF onder toezicht van het ESM-auditcomité gebracht kunnen worden.
Welke lidstaten verzetten zich tegen een lidstaatverklaring en weigeren zich te verantwoorden voor de besteding van EU-gelden?
Geen enkele lidstaat weigert zich te verantwoorden over de besteding van EU-gelden. Alle lidstaten moeten voldoen aan de verantwoordingsregels zoals opgenomen in onder andere het Financieel Reglement van de EU-begroting. Het kabinet wilde deze regels op een hoger ambitieniveau hebben. Mede door de inzet van Nederland bij de recentelijk afgeronde heronderhandeling van dit Financieel Reglement, zijn enkele belangrijke verbeteringen ingevoerd die gelden vanaf de nieuwe MFK-periode. Hoewel er geen verplichte lidstaatverklaring is gekomen (alleen een vrijwillige) zijn een aantal elementen uit de lidstaatverklaring wel een verplicht onderdeel geworden van EU-recht, te weten het afgeven (door uitvoerende instanties in lidstaten) van een verklaring over de werking van de controlesystemen («beheersverklaring») vergezeld van een rapportage over de foutenpercentages tot op het niveau van de eindbegunstigden door een onafhankelijke auditor («onafhankelijke audit opinie»). Ook moet daarbij een overzicht van corrigerende maatregelen gegeven worden, zoals ook gebeurt in de Nederlandse Nationale Verklaring. Helaas is – ondanks sterk aandringen van Nederland – het niet verplicht geworden om deze rapportages openbaar te maken, die keuze wordt overgelaten aan de lidstaten zelf. Ook ontbreekt ondertekening op politiek niveau. De toegevoegde waarde van het instrument «Nationale Verklaring» wordt door slechts drie lidstaten gedeeld. Het kabinet zal zich blijven inzetten om het doel en de elementen van de Nationale Verklaring in de verschillende fasen van de verantwoordingscyclus onder te brengen.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat de besteding van EU-subsidies en EFSF-gelden op rechtmatigheid en doelmatigheid worden gecontroleerd en verantwoord?
Voor wat betreft de EFSF-middelen verwijs ik u naar het antwoord op vraag 2. Voor wat betreft EU-subsidies pleit het kabinet voor betere verantwoording door lidstaten, voor betere rapportages over de effecten van EU-subsidie, voor strikte handhaving van de subsidie- en controleregels door de Europese Commissie en voor meer transparantie over de rechtmatigheid en doelmatigheid van de bestedingen per lidstaat. Voor nadere details hierover verwijs ik u graag naar Kamerstuk 24 202, nr. 28 inzake het Schriftelijk Overleg dat met uw Kamer is gevoerd over het jaarverslag van de Europese Rekenkamer 2012.
Bent u bereid om lidstaten te dwingen een lidstaatverklaring af te geven zolang zij gebruik maken van gelden uit een van de noodfondsen (EFSF/ESM)?
Nee. Het kabinet is geen voorstander van een koppeling van ESM-steun aan een niet-verplicht instrument dat bedoeld is voor EU-subsidies. Bovendien kent het ESM al een solide verantwoordingsstructuur dat op het punt van onderlinge beoordeling (door de leningverstrekkende landen) zelfs strenger is dan de lidstaatverklaring.
Het bericht dat Nederland overweegt haar steun aan de EU-privacy-voorstellen in te trekken |
|
Gerard Schouw (D66) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Kunt u bevestigen dan wel ontkennen dat u voornemens bent om de Nederlandse steun aan de EU-voorstellen inzake privacy in te trekken door u aan te sluiten bij een blokkerende minderheid?1
Ik heb geen concrete aanwijzingen van het bestaan of vormen van een blokkerende minderheid bij de onderhandelingen over de genoemde voorstellen. Van het zich al dan niet aansluiten bij een dergelijke minderheid is daarom ook geen sprake. Het is de Kamer bekend dat Nederland net als alle andere lidstaten over de privacyvoorstellen standpunten inneemt. Het is de Kamer eveneens bekend welke standpunten Nederland inneemt. Ik houd de Kamer daarvan periodiek op de hoogte. Ik span mij in om die standpunten zo goed mogelijk voor het voetlicht te krijgen, en zo veel mogelijk daarvan in het eindresultaat terug te kunnen zien.
Op welke punten uit het privacyvoorstel dreigt op dit moment in de onderhandelingen een blokkerende minderheid te ontstaan? Welke lidstaten vormen de blokkerende minderheid?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe verhoudt Nederland zich tot de kritiekpunten van landen als Duitsland en Groot Brittannië die mogelijk een blokkerende minderheid zullen vormen?
Zie antwoord vraag 1.
Indien u niet voornemens bent uw steun aan de privacy voorstellen in te trekken, kunt u expliciet bevestigen dat het steunen van een blokkerende minderheid niet aan de orde is en wat u betreft ook niet aan de orde zal zijn?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voorafgaande aan het algemeen overleg over de JBZ-Raad op 6 maart 2013?
Ja.
Het bericht: ‘EU-controleur in Den Haag’ |
|
Barry Madlener (PVV), Geert Wilders (PVV), Teun van Dijck (PVV) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «EU-controleur in Den Haag»?1
Ja.
Bent u van plan deze EU-spion met pek en veren terug naar Wallonië te sturen? Zo neen, waarom niet?
Het kabinet hecht groot belang aan het Europees Semester. Dit is een belangrijk instrument dat we in de Europese Unie hebben om elkaar de maat te nemen over gezonde overheidsbegrotingen en het voeren van een verstandig economisch beleid. De crisis heeft aangetoond dat Europese lidstaten, zeker die in de eurozone, nauw met elkaar verweven zijn. Slecht economisch en budgettair beleid in het ene land kan de andere lidstaten in problemen brengen en op kosten jagen.
Als onafhankelijke toezichthouder speelt de Commissie een belangrijke rol in het Europees Semester. De Commissie doet aanbevelingen aan elke lidstaat afzonderlijk, die door de lidstaten in de Raad moeten worden bekrachtigd. Gezien het bovenstaande is het in het Nederlands belang dat de Commissie scherp toezicht houdt op het naleven van de Europese regels in de lidstaten.
Het kabinet vindt het begrijpelijk en verstandig dat de Commissie in alle lidstaten liaisons benoemt, de «European Semester Officers», om de informatie-uitwisseling met de lidstaten te kunnen vergemakkelijken. Het is immers van belang dat de Commissie bij het voorstellen van landenspecifieke aanbevelingen goed rekening houdt met specifieke nationale omstandigheden. Het aanstellen van deze functionaris verandert niets aan de bevoegdheden die de Commissie heeft op basis van de bestaande EU-regelgeving.
Deelt u de mening dat dit weer een voorbeeld is van steeds verdergaande Brusselse bemoeienis, waar Nederland niet op zit te wachten? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid om een vaste Nederlandse controleur in Brussel te stationeren die kan toezien op juiste besteding van het Nederlandse belastinggeld? Zo neen, waarom niet?
De Europese Rekenkamer is de Europese instelling die de controle van de EU-financiën verricht.
Misstanden bij EU-uitgaven zijn meestal het gevolg van foutieve uitvoering door lidstaten. 80% van de EU-begroting valt onder het beheer van de lidstaten zelf, en daar worden de meeste fouten gesignaleerd. Nederland maakt zich al lang sterk voor verbetering van de verantwoording door de lidstaten (lidstaatverklaring). Nederland zou graag zien dat lidstaten die veel fouten maken daarop nadrukkelijker worden aangesproken.
Wilt u deze vragen voor dinsdag 5 februari 12.00 uur beantwoorden?
De vragen zijn beantwoord binnen de in de aanbiedingsbrief gestelde termijn van drie weken, overeenkomstig het Reglement van Orde van de Tweede Kamer der Staten-Generaal.
Europese regulering van de media |
|
Pieter Heerma (CDA) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het rapport van de commissie Vike-Freiberga, die in opdracht van Eurocommissaris Kroes aanbevelingen heeft geformuleerd met betrekking tot de (druk op) media in Europa?1
Ja, ik ken het rapport A free and pluralistic media to sustain European democracy dat de High Level Group on Media Freedom and Pluralism in januari 2013 heeft uitgebracht aan commissaris mw. N. Kroes.
De vier auteurs van het rapport benadrukken dat het gaat om aanbevelingen die zijn gedaan op persoonlijke titel. Met andere woorden: het rapport en de daarin vervatte aanbevelingen weerspiegelen de opvattingen van de vier auteurs en kunnen niet gezien worden als opvattingen van de Europese Commissie, laat staan als voorgenomen beleid van de Europese Commissie. Ik vind het belangrijk om dat expliciet vast te stellen.
Bent u het eens met de eerste aanbeveling, dat de Europese Unie competent zou moeten zijn om mediavrijheid en pluralisme op het niveau van lidstaten te beschermen? Waar ligt wat u betreft principieel de grens als het gaat om Europese inmenging op het gebied van mediabeleid en persvrijheid?2
Lidstaten hebben een verantwoordelijkheid voor het beschermen en stimuleren van mediavrijheid en pluriformiteit. Ik stel vast dat dit belangrijke principe bevestigd wordt in het rapport.3
De vier auteurs stellen dat de Europese Unie op sommige terreinen een belangrijke rol te vervullen heeft: die rol ligt bij grensoverschrijdende kwesties binnen de Interne Markt, inclusief kwesties op het terrein van mededinging. Daarnaast menen zij dat de Europese Unie een rol moet spelen bij het overeind houden van fundamentele rechten van EU-burgers.
Ik ben dat laatste met de auteurs eens, maar dat laat onverlet dat het kabinet bij alle Commissievoorstellen met media-aspecten nauwlettend de voorvraag zal blijven stellen of zij in de eerste plaats wel passen binnen de verdeling van bevoegdheden tussen de Unie en de Lidstaten. In ieder geval zal ik mij namens het kabinet blijven inzetten voor het waarborgen van de vrijheid en onafhankelijkheid van de media c.q. van de journalistieke nieuwsvoorziening. Die fundamentele waarden mogen nimmer in het geding komen, of het nu gaat om voorstellen op nationaal niveau of op Europees niveau.
Wat is uw mening met betrekking tot de aanbeveling, waarin gesteld wordt dat toezichthouders de macht zouden moeten hebben om journalisten te ontslaan of boetes op te leggen? Hoe beoordeelt u deze aanbeveling in het licht van de aanbeveling dat er desnoods Europees gecentraliseerd toezicht moet zijn op nationaal beleid rond pluriformiteit en persvrijheid?
Ik kan mij niet vinden in de aanbeveling dat toezichthouders (de High Level Group spreekt over «media councils») boetes moeten kunnen opleggen aan media/journalisten of iemand zijn journalistieke status moeten kunnen ontnemen.
In Nederland hebben we gekozen voor zelfregulering door middel van de Raad voor de Journalistiek. Die kan een oordeel geven wanneer er klachten zijn over journalistieke uitingen of journalistieke gedragingen, maar geen boetes opleggen, laat staan iemands journalistieke status intrekken. De journalistiek is een vrij beroep en dat moet vooral zo blijven. Daarnaast staat voor een klagende partij altijd de weg open naar de gewone rechter. Die kan in voorkomende gevallen een onafhankelijk oordeel vellen en een passende sanctie opleggen.
Hieruit volgt, dat ik niets zie in Europees gecentraliseerd toezicht op nationaal beleid rond pluriformiteit en persvrijheid.
Kunt u toelichten hoe met de uitvoering van de motie Heerma c.s. over het versterken van het zelfregulerend vermogen van de journalistiek, waarmee de Kamer de wens heeft uitgesproken dat de journalistiek juist niet onder overheidscontrole dient te staan en daarom het zelfregulerend vermogen zou moeten versterken, staat?3 Bent u van plan om de aanbevelingen van de commissie Vike-Freiberga in de gesprekken met de sector mee te nemen?
Toen de motie-Heerma werd ingediend – tijdens het Wetgevingsoverleg van 10 december 2012 over de Mediabegroting 2013 – heb ik gezegd dat ik het element van zelfregulering mee zal nemen bij mijn visie op de positie van de schrijvende pers en de regionale nieuwsvoorziening. Ik zal de Kamer later dit jaar informeren over de aanpak van die visie.
Ik ben inmiddels in overleg met de Raad voor de Journalistiek over ondersteuning van deze vorm van zelfregulering binnen de journalistiek. Hier is op korte termijn actie geboden. De aanbevelingen van de High Level Group spelen daarbij geen rol.
De uitspraken van eurocommissaris Semeta over een financiële sectorbelasting en de positie van pensioenfondsen |
|
Roos Vermeij (PvdA), Henk Nijboer (PvdA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel: «Geen vrijstelling transactietaks pensioenfondsen»?1
Ja.
Deelt u de mening dat Nederland slechts kan deelnemen aan de nauwere samenwerking op basis van de voorwaarden dat de pensioenfondsen hiervan gevrijwaard blijven, er geen disproportionele samenloop is met de huidige bankenbelasting en dat de inkomsten terugvloeien naar de lidstaten?
Ja, dat zijn de voorwaarden zoals opgenomen in het regeerakkoord.
Hoe beoordeelt u de uitspraken van eurocommissaris Semeta dat de reikwijdte en doelstellingen van een nieuwe financiële transactietaks niet zullen afwijken van het oude voorstel voor deze heffing, waarbij pensioenfondsen niet werden uitgezonderd? Wat is de implicatie daarvan op de Nederlandse positie ten aanzien van de nauwere samenwerking in Europees verband op dit gebied?
Zolang ik geen zekerheid ten aanzien van de vrijwaring van pensioenfondsen krijg, zie ik geen reden om toe te treden tot de nauwere samenwerking. De uitlatingen van de Commissie waaraan wordt gerefereerd wijken af van de Nederlandse positie. Het nieuwe richtlijnvoorstel van de Commissie is deze week verschenen. Dit voorstel voldoet niet aan de voorwaarden van het regeerakkoord. Nederland zal derhalve op dit moment niet toetreden tot de «versterkte samenwerking». Op basis van dit voorstel zal verder onderhandeld worden. Over het regeringsstandpunt ten aanzien van dit voorstel zal ik de Tweede Kamer uitgebreider informeren via een BNC fiche.
Deelt u de mening dat een financiële transactietaks een effectievere heffing wordt als meer landen binnen de Europese Unie hieraan deelnemen? Hoe beoordeelt u in dat licht de positie van eurocommissaris Semeta om de Nederlandse voorwaarden voor invoering van een financiële transactietaks naar eigen zeggen niet te zullen meenemen in het nieuwe voorstel?
Ik deel uw mening dat een breder gedragen belasting kan leiden tot verminderde ontwijkingseffecten. Ik zal mij vanuit de Ecofin Raad blijven inzetten voor een heffing op de financiële sector die voldoet aan onze eisen.
Welke initiatieven zult u nog nemen om de inhoud van het aankomende voorstel voor de nauwere samenwerking op het gebied van de financiële transactietaks zo te beïnvloeden dat deze verenigbaar is met het Nederlandse regeerakkoord en specifiek de voorwaarde voor de pensioenfondsen? In hoeverre kan het voorstel voor een uitzondering van de pensioenfondsen op de financiële transactietaks rekenen op, bijvoorbeeld, Duitse steun?
Op basis van het nieuwe Commissievoorstel zal verder worden onderhandeld. Ik zal mij ervoor blijven inzetten de Nederlandse wensen onder de aandacht te brengen bij de Commissie en de overige lidstaten. Mochten de Commissie en de andere lidstaten gedurende het onderhandelingsproces ruimte zien om Nederland tegemoet te komen, dan zal Nederland kunnen toetreden tot de versterkte samenwerking.
Heeft u kennisgenomen van het rapport «Seventeenth Bi-annual Report: Developments in European Union Procedures en Practices Relevant to Parliamentary Scrutiny» van COSAC, waarnaar u overigens ook verwijst in uw recente brief aan de Kamer?
Ja.
Kunt u aangeven hoeveel documenten van de Europese Raad en de Raad van de Europese Unie in 2009, 2010, 2011 en 2012 de classificaties limité, EU restricted, EU Confidential, EU Secret en EU Top Secret gekregen hebben?1
Voor de Raad gaat het om de volgende aantallen documenten:
Limité
Restricted
Confidential
Secret
2009
10.596
2.716
549
21
2010
10.667
2.193
368
31
2011
11.432
2.271
351
32
2012
11.038
2.168
353
33
Voor wat betreft de Europese Raad gaat het in de genoemde categorieën uitsluitend om Limité-documenten. Daarvan waren er in 2009 geen, in 2010 10, in 2011 15 en in 2012 12. De Europese Raad heeft tot dusverre geen documenten met een hogere classificatie.
Is het waar dat het Nederlandse parlement geen inzage heeft in die documenten met die classificaties en dat alle leden van het Parlement van Oostenrijk inzage hebben in al die documenten?2
Het Nederlandse parlement heeft geen standaard-inzage in de betreffende documenten. Wel heb ik uw Kamer per brief d.d. 18 januari jl. (Kamerstuk 22 112, nr. 1548) aangekondigd dat beide Kamers rechtstreekse inzage zullen krijgen in alle Limité-documenten. Bovendien krijgt het parlement in voorkomende gevallen reeds inzage in documenten van alle mogelijke Europese en nationale rubriceringen, waarvoor dan specifieke afspraken worden gemaakt. Dit kan bijvoorbeeld zaken betreffen als koersgevoelige informatie of gerubriceerde informatie met betrekking tot militaire operaties, zoals de zogenaamde Rules of Engagement.
Het Oostenrijkse parlement krijgt volgens het COSAC-rapport via een database en via toezending door de regering toegang tot publieke documenten en Limité-documenten. Daarnaast heeft het Oostenrijkse parlement volgens dit rapport via toezending door de regering inzage in EU Restricted, EU Confidential, EU Secret en EU Top Secret-documenten. Uiteraard zijn op de wijze waarop het Oostenrijkse parlement omgaat met deze documenten de door de Raad opgestelde geldende beveiligingsvoorschriften en vertrouwelijkheidsregels van toepassing, zoals deze ook voor het Nederlandse parlement gelden.
Is het waar dat in 2001 slechts 3 niveaus van classificatie leidden tot beperkte toegang, namelijk EU Confidential, EU Secret en EU Top Secret?3
Hier lijkt sprake van een misverstand. De richtlijn uit 2001 waarnaar in vraag 4 wordt verwezen betreft de EU-regels voor openbaarheid van bestuur. Die hebben dus betrekking op de criteria voor het openbaar maken van EU-documenten naar aanleiding van een daartoe ingediend verzoek. Voor de genoemde drie rubriceringscategorieën gelden daarbij krachtens artikel 9 van de richtlijn strengere criteria dan voor andere documenten. Dat impliceert op geen enkele wijze, zoals de vragenstellers lijken te veronderstellen, dat voor andere categorieën geen vertrouwelijkheidsregels van toepassing zouden zijn.
Die vertrouwelijkheidsregels zijn voor gerubriceerde documenten vastgelegd in het Raadsbesluit van 31 maart 2011, waarnaar in vraag 5 wordt verwezen. Dit is de laatste herziene versie van de beveiligingsvoorschriften van de Raad voor de bescherming van gerubriceerde informatie. Deze hebben betrekking op alle vier de rubriceringscategorieën: EU Restricted, EU Confidential, EU Secret en EU Top secret. Ook voor de herziening van 2011 viel de categorie EU Restricted onder soortgelijke beveiligingsregels. Deze categorie documenten is dus nooit toegankelijk geweest voor het publiek.
De categorie Limité-documenten valt niet onder de genoemde beveiligingsvoorschriften. Limité is namelijk geen rubriceringsniveau maar een verspreidingscode. Het gaat om documenten die intern worden verspreid omwille van het goed en effectief functioneren van de besluitvormingsprocedures van de Raad. Het interne, en dus vertrouwelijke, karakter van deze documenten bestaat ook al sinds het begin van de samenwerking tussen de lidstaten in EU-Raadskader, en het is in opeenvolgende regelingen vastgelegd. De richtsnoeren van 9 juni 2011 (Document 1136/11) zijn de laatste bijgewerkte versie daarvan. De beperkte verspreiding van deze documenten betekent niet dat Limité-documenten altijd intern blijven. Het Secretariaat-Generaal van de Raad kan op basis van het Reglement van Orde van de Raad besluiten deze documenten na verloop van tijd openbaar te maken. Dit gebeurt in de praktijk ook met veel documenten.
Overigens valt veruit het grootste gedeelte van de documenten van de Raad onder de categorie publieke documenten, die open toegankelijk zijn voor iedereen. Ook deze categorie wordt genoemd in het COSAC-rapport. In 2010 viel 75,5% van alle Raadsdocumenten onder deze categorie.
Is het waar dat in 2011 de classificatie «EU restricted» ook ineens vertrouwelijk behandeld moest worden, zodat duizenden documenten aan het publieke oog onttrokken worden?4
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u aangeven welke van de 21 Lidstaten die op dit moment aan hun nationale parlementen inzage geven in de documenten die geclassificeerd zijn als «limité», waaruit in Nederland niet geciteerd mag worden, citeren en openbaarmaking door leden van het parlement wel toestaan?
In geen enkele EU-lidstaat is dat toegestaan.
Kunt u voor elk van de 27 Lidstaten aangeven welke straffen parlementariërs kunnen krijgen voor het openbaar maken van elk van de vijf niveaus van vertrouwelijkheid indien zij daar toegang toe hebben?
Op het niet naleven van de beveiligingsvoorschriften van de Raad, zijn conform art. 13 van het besluit van 31 maart 2011 (2011/292/EU) in de hele Unie de staande wetten en regels inzake informatiebeveiliging van kracht. Die kunnen ook disciplinaire maatregelen en strafrechtelijke vervolging omvatten.
Voor het naleven van de Richtsnoeren voor de behandeling van interne Raadsdocumenten (Document 1136/11) zijn de lidstaten zelf verantwoordelijk. Indien een lidstaat structureel in strijd handelt met deze richtsnoeren (of binnen die lidstaat structureel in strijd daarmee wordt gehandeld), kan de Europese Commissie een infractieprocedure starten tegen die lidstaat. Uiteindelijk kan de lidstaat veroordeeld worden door het Hof van Justitie.
Welk parlement heeft ooit toestemming gegeven voor de richtsnoeren uit 2011 van de Raad die bepalen dat nu ook de vijfde categorie van documenten (limité) niet openbaar is voor het publiek?5
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 4 en 5, is de categorie van interne documenten van de Raad (Limité-documenten) nooit openbaar voor het publiek geweest. Dat lag ook al vast voordat de richtsnoeren uit 2011 werden opgesteld. Zoals bij ieder bestuursniveau, is het ook bij de Europese Unie wenselijk en noodzakelijk dat een deel van de interne communicatie niet onmiddellijk integraal met het brede publiek wordt gedeeld. Als dat wel zou gebeuren, zou dat de besluitvormingsprocedures van dat bestuursniveau nadelig kunnen beïnvloeden. Voor wat betreft interne documenten voor het bestuursniveau van de Europese Unie, ligt het interne karakter van deze documenten derhalve besloten in de aard van de Europese samenwerking zelf. Bij de totstandkoming daarvan zijn alle parlementen van de EU intensief betrokken. Ik wijs er in dit verband nogmaals op dat het uitgangspunt is, ook in EU-verband, dat zoveel mogelijk informatie zo snel mogelijk toegankelijk wordt gemaakt voor het brede publiek.
In dit verband wijs ik er nog op dat er tal van parlementen zijn binnen de EU, zoals bijvoorbeeld de Duitse Bondsdag, waar ervoor is gekozen ook over interne Raadsaangelegenheden intensief te debatteren tussen parlement en regering. Dat gebeurt dan echter, conform de in de vraag genoemde richtsnoeren en de gedachte die daar achter ligt, altijd achter gesloten deuren. Het bredere publiek kan dan van die debatten in het geheel geen kennis nemen. In het in ons land gekozen model zijn dergelijke debatten achter gesloten deuren veel minder gebruikelijk. De regering weegt in ons model, met inachtneming van de vertrouwelijkheidsregels, veel meer zelf welke elementen van het EU-beleid publiekelijk met het parlement gedeeld moeten en kunnen worden en daarover wordt altijd publiek met de Kamer gedebatteerd. Met de nu geboden mogelijkheid voor beide Kamers om alle interne EU-Raadsdocumenten in te zien, beschikt het parlement over een extra instrument om te controleren of het kabinet die weging ook volgens het parlement correct maakt.
Wie heeft namens de Nederlandse regering ingestemd met deze laatstgenoemde richtsnoeren die ook het hele Nederlandse overheidsapparaat binden en op welke wijze is aan die goedkeuring van geheimhouding mededeling gedaan in Nederland?
Zoals in de voorgaande antwoorden wordt gemeld, gold het interne karakter van de betreffende documenten al lang voordat de genoemde richtsnoeren in de Raad werden goedgekeurd. Dat laatste is formeel gebeurd in de ECOFIN-Raad van 20 juni 2011, waarvan mededeling is gedaan via het persbericht http://www.consilium.europa.eu/uedocs/cms_data/docs/pressdata/en/ecofin/122936.pdf
Heeft u kennisgenomen van het recente akkoord tussen het Europees Parlement en de Europese Raad, waardoor leden van het parlement onder voorwaarden toegang krijgen tot alle geclassificeerde documenten en waarin de limité – documenten niet eens gezien worden als een vertrouwelijk document?6
De bepalingen van dit inter-institutioneel akkoord (IIA) hebben uitsluitend betrekking op gerubriceerde documenten. Zoals al is aangegeven in het antwoord op vraag 4 en 5, vallen Limité-documenten daar niet onder, omdat Limité een verspreidingscode is en geen rubriceringsniveau. Voor de toegang van Europarlementariërs tot gerubriceerde documenten worden in dit IIA inderdaad voorwaarden vastgelegd. Dit zijn strenge voorwaarden waaraan strak de hand wordt gehouden. Materieel zijn deze afspraken vergelijkbaar met de wijze waarop het Nederlandse parlement vertrouwelijke toegang kan krijgen tot gerubriceerde documenten, zoals genoemd in het antwoord op vraag 3.
Ten aanzien van de toegang van Europarlementariërs tot Limité-documenten geldt op basis van art. 18 van de Richtsnoeren voor de behandeling van interne Raadsdocumenten (Document 11336/11) dat deze aanmerkelijk beperkter is dan de vertrouwelijke toegang van de Eerste en Tweede Kamer tot alle Limité-documenten, waartoe het kabinet recentelijk heeft besloten (zie mijn brief van 18 januari jl., Kamerstuk 22 112, nr. 1548).
Deelt u de mening dat het Nederlandse parlement ten minste net zo goed geïnformeerd moet zijn als het Oostenrijkse Parlement en het Europees Parlement?
Ja.
Op welke wijze gaat u er zorg voor dragen dat Nederlandse parlement ten minste net zo goed geïnformeerd is als het Oostenrijkse Parlement en het Europees Parlement?
Zoals uit de antwoorden op deze vragen blijkt, ben ik van mening dat dat reeds het geval is. Voor wat betreft het Europees Parlement verwijs ik ter onderbouwing daarvan met name naar het antwoord op vraag 10. Voor wat betreft het Oostenrijkse parlement verwijs ik bovendien graag nogmaals op het overzicht in de brief van 28 september 2012 (Kamerstuk 22 112, nr. 1474), waaruit bijvoorbeeld naar voren komt dat het Oostenrijkse parlement voorafgaand aan bijeenkomsten van de Raad nooit schriftelijke informatie ontvangt over de inzet van de Oostenrijkse regering tijdens die bijeenkomsten. Dat steekt in mijn ogen schril af tegen de uitvoerige schriftelijke informatie over met name de Nederlandse positie, die de Eerste en Tweede Kamer standaard voorafgaand aan alle Raden en Europese Raden ontvangen in de vorm van een zogenaamde geannoteerde agenda, en waarover altijd voorafgaand aan de betreffende Raad of Europese Raad een debat met de Tweede Kamer plaatsvindt.
Bent u bereid deze vragen voor 6 februari te beantwoorden, in verband met de voorbereiding van het Algemeen Overleg Informatievoorziening?
Ja.