Bent u bekend met het artikel «EU considering international CO2 credits to meet new climate goal, sources say»1?
Bent u tevens bekend met de passage uit het Duitse coalitieakkoord tussen CDU, CSU en SPD2 waarin wordt gesproken over het gebruik maken van klimaatprojecten in niet-Europese partnerlanden voor het verkrijgen van koolstofkredieten tot een maximum van drie procentpunten van de doelstelling voor 2040?
Klopt het dat het systeem van koolstofmarkten niet alleen kan leiden tot het realiseren van CO2-reductie op plekken waar daar het meeste potentieel voor is en waar dat het relatief kosten-efficiënt is, maar ook kan zorgen voor een versnelling van de mondiale klimaattransitie?
Deelt u daarom de mening dat het een gemiste kans zou zijn als de Europese Unie en Nederland geen gebruik maken van de mogelijkheden die het Klimaatakkoord van Parijs hiervoor biedt? Zo nee, waarom niet?
Klopt het dat indien de Europese Commissie ervoor kiest om gebruik te maken van internationale koolstofmarkten op basis van artikel 6 van de klimaatovereenkomst van Parijs dit bijvoorbeeld kan betekenen dat EU-lidstaten koolstofkredieten van projecten buiten de EU waarmee CO2 wordt gereduceerd in kunnen kopen, waarna deze emissiereducties mee zouden tellen voor het Europese klimaatdoel?
Indien de Europese Commissie inderdaad met een voorstel komt om gebruik te maken van internationale koolstofkredieten voor de invulling van het Europese klimaatdoel voor 2040, zult u dat voorstel dan steunen of in ieder geval positief benaderen? Zo nee, waarom niet?
Is een Europees voorstel voor het gebruik maken van internationale koolstofkredieten voldoende om dit ook voor Nederland als EU-lidstaat mogelijk te maken of zou ook onze nationale Klimaatwet gewijzigd moeten worden om deze kredieten bij te laten dragen aan het realiseren van onze klimaatdoelen?
De gevolgen van het niet naleven van Europese milieu- en natuurwetgeving |
|
Ines Kostić (PvdD) |
|
Wiersma , Barry Madlener (PVV) |
|
![]() |
Over welke (juridische) middelen, behalve de inbreukprocedure (artikel 258 Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU)), beschikt de Europese Unie (EU) om Nederland te dwingen om aan milieu en natuurwetgeving te voldoen?
Zijn inbreukprocedures en/of andere middelen besproken met het directoraat-generaal voor het milieu (Directorate-General for the Environment) (DG-ENV), al dan niet in het gesprek met Jessika Roswall? Zo ja, wat is dan besproken?
Welke signalen krijgt u van andere EU-lidstaten over zorgen dat Nederland het level playing field ondermijnt door het niet (goed) naleven van milieu en natuurwetgeving, zoals bijvoorbeeld de Nitraatrichtlijn, Habitatrichtlijn, Vogelrichtlijn, Kaderrichtlijn Water? Welke signalen daarover krijgt u van de Eurocommissarissen en/of ambtenaren?
Is het loyaliteitsbeginsel (artikel 4 lid 3 Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU)) in welke vorm dan ook ter sprake gekomen tijdens gesprekken met DG-ENV, Eurocommissaris Roswall of andere EU-lidstaten? Zo ja, wanneer en op welke manier?
Kunt u de bovenstaande vragen zo snel mogelijk en één voor één beantwoorden?
De uitvoering van de motie-Ceder (Kamerstuk 21501-02, nr. 2948) en het ‘Pay-for-Slay-programma’ van de Palestijnse Autoriteit |
|
Don Ceder (CU) |
|
Caspar Veldkamp (NSC) |
|
![]() |
Is de aangenomen motie-Ceder (Kamerstuk 21 501-02, nr. 2948), die de regering verzoekt te berekenen hoeveel geld de Palestijnse Autoriteit jaarlijks uitgeeft aan deze uitkeringen en alleen in te stemmen met Europese Unie (EU)-steun aan de Palestijnse Autoriteit als dit bedrag daarvan wordt afgetrokken, uitgevoerd? Zo ja, op welke wijze? Wat is de uitkomst van de berekening?
Is er sinds het aannemen van de motie Europees geld direct of indirect gegaan naar Palestijnse gevangenen of families van Palestijnse (zelfmoord) terroristen gegaan? Zo ja, hoe verklaart u dit in het licht van de aangenomen motie?
Klopt het dat de Palestijnse president Abbas had aangekondigd om te stoppen met het Pay-for-Slay-programma? Is de EU hier formeel van op de hoogte gesteld? Zo ja, kunt u de documenten met de Kamer delen?
Klopt het dat het programma echter niet wordt gestopt, maar dat het programma via een andere entiteit (Palestinian National Institution for Economic Empowerment) wordt voortgezet en daarmee het pay-for-slay programma de facto niet gestopt wordt, maar dat slechts de situatie is ontstaan dat betalingen ondoorzichtiger worden?
Hoe beoordeelt u de wenselijkheid hiervan, mede in het licht van eerdere uitspraken van Abbas over het stopzetten enerzijds en anderzijds een toekomstbestendige vrede tussen alle partijen en de rol die de Palestijnse Autoriteit hierbij inneemt?
Bent u ermee bekend dat Abbas tijdens de Fatah’s Revolutionary Council op Feb. 20 in Ramallah zou hebben gesteld dat betalingen, ondanks eerdere aankondigingen, alsnog doorgang zou vinden?1 Klopt het dat hij (ongeveer) stelde: «al hadden we nog maar één cent over, het zal voor de gevangenen en martelaren zijn»?
Hoe beoordeelt u deze uitspraken van Abbas en welke gevolgen verbindt u eraan?
Bent u bereid om de Palestijnse autoriteiten hierop aan te spreken en ervoor zorg te dragen dat EU-gelden ook via deze constructie niet terecht komen bij terroristen of families van terroristen, zoals afgesproken?
Hervorming van de Europese elektriciteitsmarkt en het oprichten van een e-faciliteit |
|
Henri Bontenbal (CDA) |
|
Sophie Hermans (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het stuk «The future of the supply and pricing of electricity in the EU»1 van het European Economic and Social Committee (EESC) met daarin onder andere het voorstel voor het oprichten van een e-faciliteit?
Deelt u de mening dat hervorming van de Europese elektriciteitsmarkt zich naast het doel van klimaatneutraliteit in 2050 ook moet richten op het borgen van leveringszekerheid en stabiele en betaalbare prijzen? Zo nee, waarom niet?
Deelt u tevens de mening dat deze doelen alleen kunnen worden behaald met een combinatie van overheidsoptreden en marktmechanismen?
In hoeverre en op welke wijze zou het oprichten van een e-faciliteit, een van overheidswege opgericht bedrijf dat op de elektriciteitsmarkt als marktmaker fungeert met als doel klimaatneutraliteit, voorzieningszekerheid en het realiseren van stabiele en betaalbare prijzen, daarbij volgens u een rol kunnen spelen?
Hoe kijkt u aan tegen het voorstel om een dergelijke e-faciliteit (met financiële steun van de staat of via rechtstreeks staatseigendom) via aanbestedingsprocedures langetermijncontracten af te laten sluiten met elektriciteitsproducenten en deze elektriciteit vervolgens te verkopen aan distributiebedrijven en/of rechtstreeks aan grote elektriciteitsgebruikers?
In hoeverre ziet u het model van de e-faciliteit als een goede manier om de grote risico’s die producenten en afnemers van groene elektriciteit nu lopen te verminderen en daarmee ook de kosten van de energietransitie te verlagen?
Wat is uw visie op de mogelijkheid om de e-faciliteit te laten bieden op specifieke elektriciteitsbronnen, om een optimale mix te bereiken waarmee de vereiste CO2-reductie voor de elektriciteitsmarkt kan worden gehaald? Acht u deze mogelijkheid haalbaar en wenselijk?
Kunt u reageren op de drie door het EESC geschetste fasen van het hervormen van elektriciteitsmarkt en de rol die een e-faciliteit in elke fase kan spelen:
Deelt u het pleidooi van het EESC voor EU-brede coördinatie over hoe voor de laagst mogelijke en meest stabiele energieprijzen kan worden gezorgd en coördinatie tussen lidstaten over de vereiste capaciteit, de netwerkinfrastructuur en de aanvullende energiemix? Zo nee, waarom niet?
Welke rol zou coördinatie tussen nationale e-faciliteiten in overheidsbezit op EU-niveau kunnen spelen in het verder harmoniseren en optimaliseren van de Europese elektriciteitsmarkt?
Klopt het dat het uiteindelijk aan EU-lidstaten zelf is om te beslissen of zij al dan niet een e-faciliteit op willen zetten?
Wat zijn de belangrijkste afwegingen die gemaakt moeten worden indien Nederland zou overwegen om een e-faciliteit op te richten en welke eventuele obstakels bestaan daarvoor?
Bent u bekend met het bericht «Terwijl Hongaarse parlement Pride verbiedt, radicaliseert Orbán: zijn critici betitelt hij als «bedwantsen»»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u deze maatregel in het licht van de fundamentele rechten en vrijheden binnen de Europese Unie?
Het kabinet vindt de nieuwe anti-lhbtiq+ wetswijzigingen in Hongarije zeer zorgelijk en is van mening dat deze, net als eerdere Hongaarse anti-lhbtiq+ wetgeving, niet lijken te stroken met diverse grondrechten uit het EU-Handvest. Nederland heeft onze zorgen en afkeuring bilateraal geuit en zal dit ook in EU-verband doen. Of de recente wetswijzigingen daadwerkelijk in strijd zijn met het Unierecht, waaronder het EU-Handvest, is in eerste instantie aan de Europese Commissie, als hoedster van de Verdragen, om te beoordelen. Nederland zal de Commissie oproepen om dit voortvarend te doen en actie te ondernemen indien zij constateert dat het Unierecht is geschonden.
Welke gevolgen ziet u voor de LHBTI+-gemeenschap in Hongarije en voor de vrijheid van demonstratie in het algemeen?
Het is nu allereerst aan de Commissie om de verenigbaarheid van de wetswijzigingen met het Unierecht te beoordelen. Voor nu constateert het kabinet dat de wetswijzigingen zeer zorgelijk en kwalijk zijn, omdat ze de positie en gelijke rechten van de lhbtiq+ gemeenschap verder onder druk zetten en omdat fundamentele rechten, zoals demonstratierecht, op het spel komen te staan. Tezamen met retoriek van de regering gericht tegen het kritische maatschappelijk middenveld en de lhbtiq+ gemeenschap, leidt dat tot verdere stigmatisering en negatieve impact op de emancipatiestrijd van lhbtiq+ personen en toenemende zorgen over de beperking van de ruimte voor het maatschappelijk middenveld.
Welke invloed heeft de recente wetgeving op de bredere emancipatiestrijd van LHBTI+-personen in Hongarije, bijvoorbeeld op hun toegang tot zorg, werk en sociale acceptatie?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe verhoudt deze ontwikkeling zich tot de waarden en verdragen van de Europese Unie, waaronder het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie?
Zie het antwoord op vraag 2.
Vindt de Minister dat Hongarije nog cohesiegelden zou moeten ontvangen, gezien de recente ontwikkelingen met betrekking tot de rechtsstaat en fundamentele vrijheden?
Op dit moment is er naar aanleiding van aanhoudende zorgen over de rechtsstaat en corruptieproblematiek ca. EUR 19 mld. aan EU-middelen voor Hongarije opgeschort, waarvan ca. EUR 9,4 mld. aan EU-cohesiemiddelen op basis van de MFK-rechtsstaatverordening (EUR 6,4 mld.) en op basis van de Common Provisions Regulation(CPR) (ca. EUR 3 mld.), onder meer vanwege het niet voldoen aan de horizontale voorwaarden op het gebied van gelijke rechten voor lhbtiq+-personen. Het is aan de Commissie, als hoedster van de Verdragen, om de verenigbaarheid van de wetswijzigingen van 18 maart jl. met het Unierecht te beoordelen. Nederland roept de Commissie op om dit voortvarend te doen en actie te ondernemen indien zij constateert dat het Unierecht is geschonden, in lijn met motie Van Campen c.s.2. Uw Kamer is hierover geïnformeerd op 14 maart in het verslag van de Raad Algemene Zaken-Cohesie.
Hoe is de Minister voornemens de motie-Paternotte/Van Campen met betrekking tot de artikel 7-procedure uit te voeren?2
De artikel 7-procedure is een politiek rechtsstaatinstrument, maar kent een zware besluitvormingsprocedure. Om daadwerkelijk over te kunnen gaan tot het opleggen van sancties in de vorm van schorsing van bepaalde Verdragsrechten is eerst een unaniem besluit van de Europese Raad (minus de lidstaat in kwestie) en goedkeuring van het Europees parlement nodig dat er sprake is van een ernstige en voortdurende schending van de Uniewaarden uit artikel 2 VEU (artikel 7(2) VEU). Pas daarna kan de Raad met gekwalificeerde meerderheid besluiten om sancties in de vorm van schorsing van bepaalde Verdragsrechten op te leggen (artikel 7(3) VEU). De inschatting van het kabinet is dat de benodigde meerderheden hiervoor op dit moment niet in zicht zijn. Ook kan de Raad onder artikel 7(1) VEU constateren dat er een duidelijk gevaar bestaat voor een ernstige schending van de Uniewaarden, zoals bedoeld in artikel 2 VEU, en kan aanbevelingen doen om deze te adresseren. Hier is een meerderheid van vier-vijfde van de Raad en goedkeuring van het Europees parlement voor nodig.
Het kabinet brengt momenteel het krachtenveld in kaart, en informeert de Kamer verder over de mogelijke vervolgstappen ten aanzien van de artikel 7-procedure in aanloop van de Raad Algemene Zaken (RAZ) van 27 mei 2025. Uw Kamer is hierover geïnformeerd in het verslag van de RAZ van 18 maart jl.
Welke stappen onderneemt Nederland om deze kwestie binnen de Europese Unie aan de orde te stellen?
Zie het antwoord op vraag 2.
Heeft Nederland al contact gehad met de Hongaarse regering of andere EU-lidstaten over deze wet? Zo ja, wat waren de uitkomsten?
Het kabinet vindt de anti-lhbtiq+ wetswijzigingen die zijn aangenomen zeer zorgelijk en heeft onze zorgen en afkeuring reeds op verschillende manieren overgebracht. Zo heb ikzelf mijn zorgen publiekelijk uitgesproken via X4 en ik heb deze zorgen ook gedeeld met de Hongaarse ambassadeur. De Nederlandse Permanente Vertegenwoordiger bij de Raad van Europa heeft op 19 maart jl. in het Comité van Ministers een BeNeLux-verklaring5 uitgebracht met ernstige zorgen over de recente Hongaarse anti-lhbtiq+ wetswijzingen. Deze verklaring werd gesteund door in totaal 23 landen, waarvan 19 EU lidstaten. De Nederlandse ambassade in Boedapest heeft eveneens in een gezamenlijke verklaring6 met 21 andere ambassades zorgen uitgesproken en de inzet voor gelijke rechten voor iedereen, inclusief de lhbtiq+ gemeenschap, herbevestigd. Nederland zal ook in EU-verband zorgen uiten.
Bent u bereid om samen met gelijkgestemde EU-lidstaten een gezamenlijke verklaring of actie tegen deze wetgeving te initiëren?
Zie antwoord vraag 9.
Op welke wijze zal Nederland zich diplomatiek en politiek inzetten om de rechten van LHBTI+-personen in Hongarije te beschermen?
Het kabinet zal zich blijven inzetten voor gelijke rechten voor iedereen, inclusief voor de lhbtiq+ gemeenschap in Hongarije. Nederland zal zorgen blijven uitspreken over wetswijzigingen die hier niet mee stroken en in EU-verband via de Commissie inzetten op passende maatregelen indien het Unierecht wordt geschonden (zie het antwoord op vraag 2). Nederland zal de lhbtiq+ gemeenschap in Hongarije in woord en daad blijven steunen.
Hoe kan Nederland maatschappelijke organisaties en activisten in Hongarije ondersteunen die zich inzetten voor LHBTI+-rechten?
Zie antwoord vraag 11.
Welke gevolgen heeft de veranderde internationale context, zoals de verhouding van de VS, voor de Nederlandse en Europese aanpak van mensenrechten in Hongarije?
Nederland zal zich, ongeacht de inzet van derde landen, blijven inzetten voor mensenrechten wereldwijd, in Europa en in Hongarije, zowel bilateraal als in EU-verband. Gelijke rechten voor lhbtiq+ personen blijft een van de prioriteiten binnen het Nederlandse mensenrechtenbeleid.
Het bericht 'EU Omnibus: EU finance ministers back proposal, Parliament heavily divided' |
|
Tom van der Lee (GL), Daniëlle Hirsch (GL) |
|
Eelco Heinen (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel uitResponsible Investor getiteld «EU Omnibus: EU finance Ministers back proposal, Parliament heavily divided»1 van 12 maart jongstleden?
Ja.
Klopt het dat in de Ecofinraad werd gesproken over de CSRD – de richtlijn die bedrijven vraagt om relevante informatie te rapporteren over CO2-uitstoot, afvalbeheer, watergebruik, etc. – en over het «stop de klok»-voorstel van de Europese Commissie dat voorstelt om de deadlines van deze rapportage voor twee categorieën bedrijven uit te stellen? Klopt het dat volgens het commissievoorstel bedrijven uit de eerste categorie wel nog zouden blijven rapporteren?
Ja. De CSRD verplicht bepaalde bedrijven in de EU om over hun duurzaamheidsprestaties te rapporteren in het bestuursverslag. De CSRD wordt gefaseerd ingevoerd. Grote organisaties van openbaar belang met meer dan 500 werknemers moeten vanaf boekjaar 2024 rapporteren onder de CSRD. Alle overige grote ondernemingen, de tweede categorie, vanaf boekjaar 2025. Beursgenoteerde mkb-ondernemingen, de derde categorie, vanaf boekjaar 2026. Vanaf boekjaar 2028 moeten ook in de EU gevestigde grote of beursgenoteerde dochtermaatschappijen van niet in de EU gevestigde concerns met een netto-omzet in de EU van meer dan € 150 miljoen rapporteren. Het zogeheten «stop de klok»-voorstel verleent uitstel aan de ondernemingen die over boekjaar 2025 en 2026 zouden moeten rapporteren. Dit betekent dat de organisaties die onder de eerste categorie vallen nog steeds vanaf boekjaar 2024 dienen te rapporteren.
Klopt het dat u in de Ecofinraad heeft gepleit om verder te gaan dan het voorstel van de Europese Commissie en heeft voorgesteld ook bedrijven uit de eerste categorie te laten pauzeren met rapporteren? Zo ja, waarom heeft u dat gedaan?
Het klopt dat ik in de Ecofinraad heb aangeven dat het wenselijk kan zijn om ook uitstel te verlenen aan organisaties die al vanaf boekjaar 2024 moeten rapporteren onder de CSRD. De reden daarvoor is dat in de voorstellen van de Europese Commissie een deel van de organisaties die nu onder de eerste categorie vallen, straks niet meer onder de reikwijdte van de CSRD zullen vallen als de door de Commissie voorgestelde reikwijdte wordt gevolgd, namelijk de grote organisaties van openbaar belang met tussen de 500 en 1.000 werknemers. Zij blijven dan nu verplicht om te rapporteren onder de CSRD terwijl zij na inwerkingtreding van de Omnibusrichtlijnen niet meer onder de CSRD zouden vallen. Ik vind dat onwenselijk. Een tweede reden is dat de Commissie ook de vereisten voor de te rapporteren informatie zal aanpassen. De Commissie heeft namelijk toegezegd de eerste set European Sustainability Reporting Standards (ESRS) te zullen herzien door deze te vereenvoudigen en te stroomlijnen om ook daar de lasten te verminderen. Om te zorgen voor zekerheid voordat de verplichte rapportage ingaat, heb ik de optie geopperd om ook organisaties onder de eerste categorie uitstel te verlenen.
Klopt het dat u in de geannoteerde agenda die u op 28 februari 2025 naar de Kamer heeft gestuurd, heeft geschreven dat «het kabinet de Europese Commissie in haar initiatief steunt», maar dat u niet heeft vermeld dat het kabinet zou pleiten om het initiatief van de Europese Commissie te verbreden? Op welke manier heeft u de Kamer dan wel vooraf over deze inzet geïnformeerd? Indien dit niet is gebeurd, waarom niet? Onderschrijft u dat het voor de Kamer van belang is om van te voren geïnformeerd te worden over de kabinetsinzet in Brussel? Bent u met terugwerkende kracht van mening dat het kabinet het voorstel om het «stop de klok»-initiatief te verbreden in de geannoteerde agenda van 28 februari 2025 had moeten opnemen?
In de Geannoteerde Agenda was opgenomen dat het kabinet groot voorstander is van het terugdringen van regeldruk voor bedrijven en het eenvoudiger maken voor bedrijven om aan regels te kunnen voldoen. Er stond dat het kabinet de Europese Commissie steunt in haar initiatief om de duurzaamheidsrapportageraamwerken te vereenvoudigen, de rapportagelasten te verminderen en de betreffende wet- en regelgeving te stroomlijnen. Mijn suggestie in de Ecofinraad omtrent lichting 1 van de CSRD is hier een uitwerking van, zoals ook in het antwoord op vraag 3 is toegelicht. Wel heb ik in de Ecofinraad duidelijk gemaakt dat Nederland het voorstel nog aan het bestuderen is en er nog geen officiële kabinetspositie is.
Ik hecht groot belang aan het tijdig informeren van de Kamer. Zoals aangegeven in het BNC-fiche steunt het kabinet de wens van de Commissie en het voorzitterschap om snel tot een onderhandelingsresultaat te komen. Dit geeft ondernemingen duidelijkheid. Tegelijkertijd is het van belang dat er voldoende ruimte is voor zorgvuldige besluitvorming en voorbereiding op nationaal niveau, inclusief raadpleging van de parlementen. Dit benadruk ik regelmatig in de Raadsvergaderingen.
Bent u bekend met het onderzoek van PwC2, waaruit blijkt dat van de ondervraagde bedrijven uit die eerste categorie, de meerderheid aangeeft dat openbaarmaking van duurzaamheid – zoals CSRD beoogt – voor hen leidt tot meerdere zakelijke voordelen, waaronder betere milieuprestaties, betere risicobeperking, toegang tot kapitaal, transparantie en daardoor verhoogd vertrouwen bij klanten, investeerders en andere belanghebbenden? Waarom zou u deze bedrijven desondanks willen vragen om met deze praktijk – inmiddels een kernpraktijk van bedrijven in Europa, waar zij dus zelf van zeggen voordeel te ervaren – te stoppen, terwijl de wijzigingen van de commissie nog niet vaststaan?
Met mijn suggestie in de Ecofinraad om ook uitstel te verlenen aan organisaties die momenteel onder de CSRD vallen, maar in het nieuwe voorstel van de Commissie niet langer onder de reikwijdte vallen, geef ik organisaties allereest zelf de mogelijkheid om te bepalen of zij willen rapporteren over de duurzaamheidsinformatie. Ik vind het onwenselijk dat zij verplicht worden om over eerdere boekjaren te rapporteren, terwijl deze verplichting daarna vervalt. Als organisaties zakelijke voordelen zien in het openbaar maken van duurzaamheidsinformatie, kunnen zij dit uiteraard blijven doen.
Daarnaast geldt dat zo lang de CSRD in Nederland nog niet van kracht is, haar voorloper, de Non Financial Reporting Directive (NFRD), van toepassing is. Dit betekent dat bedrijven die moeten rapporteren onder de NFRD, dat moeten blijven doen.
Erkent u dat, hoewel de Commissie vaart wil maken, er over de wijzigingen nog twaalf tot achttien maanden onderhandeld zou kunnen worden in het Europees parlement en de Europese Raad, waarna nog minimaal zes maanden nodig zijn voor de omzetting van de herziene richtlijnen in nationale wetgeving? Klopt het dus dat dit op zijn vroegst in de herfst van 2026 zal zijn, na de publicatie van de eerste duurzaamheidsrapporten van de bedrijven van zowel golven één en twee, zoals voorzien door de huidige wetgeving? Klopt het dat er, met uw voorstel, dus gedurende deze gehele periode geen rapportage zou plaatsvinden?
Ik kan nu nog niet vooruitlopen over het precieze tijdspad van de onderhandelingen over het inhoudelijke voorstel. Wel is er over het «stop de klok»-voorstel inmiddels een raadspositie, wordt er komende week een akkoord in het Europees parlement verwacht en niet veel later een triloogakkoord. In de raadspositie is het commissievoorstel ongewijzigd aangenomen en wordt dus voor wat betreft CSRD uitstel verleend aan lichting 2 en 3. Een snel akkoord over het «stop de klok»-voorstel was ook de inzet, zodat er tijdens de onderhandelingen over het inhoudelijke richtlijnvoorstel duidelijkheid is over het uitstel. Zoals ook aangegeven in het BNC-fiche, heeft het de voorkeur van dit kabinet om de implementatie van beide voorstellen mee te nemen in het implementatietraject van de CSRD, mits de onderhandelingen over die voorstellen voldoende voortgang boeken.
Dat betekent niet dat er geen rapportage meer plaatsvindt. De NFRD blijft onverminderd van toepassing op grote ondernemingen met meer dan 500 werknemers zolang de CSRD en de nieuwe voorstellen van de Commissie niet zijn geïmplementeerd, waardoor deze ondernemingen die al onder de NFRD rapporteren dit ook moeten blijven doen. Andere organisaties kunnen daarnaast vrijwillig blijven rapporteren.
Snapt u dat deze gang van zaken voor verwarring zorgt bij bedrijven? Hoe draagt dit bij aan voorspelbaarheid van de overheid, heldere verwachtingen en rechtszekerheid voor hen?
Het bedrijfsleven is gebaat bij stabiel, voorspelbaar beleid en zekerheid. Daarbij is het voor datzelfde bedrijfsleven van belang dat het concurrentievermogen van de EU wordt versterkt door rapportagevereisten te verminderen en wetgeving te stroomlijnen. Omwille van de voorspelbaarheid is het mijn ambitie om de onderhandeling zo snel mogelijk af te ronden. Om de onzekerheid zoveel mogelijk te beperken, heb ik voorgesteld dat ook de bedrijven uit de eerste categorie onder de CSRD uitstel krijgen. Dit om meer zekerheid te bieden aan bedrijven die nu wel rapporteren. Doordat de NFRD in Nederland nog van kracht is, leidt dit mijns inziens uiteindelijk tot meer duidelijkheid en zekerheid voor het bedrijfsleven.
Hoe verhoudt uw voorstel om grote bedrijven gedurende een periode van ten minste achttien maanden niet te laten rapporteren over hun CO2-uitstoot, afvalbeheer en watergebruik, zich tot de ambitie uit het regeerprogramma om «de planeet schoon door te geven aan onze kinderen en volgende generaties» en om de klimaatdoelen te halen?
Mijn voorstel om organisaties uit de eerste categorie onder de CSRD ook uitstel te verlenen leidt niet tot een periode van ten minste achttien maanden waarin bedrijven niet over duurzaamheid rapporteren, omdat de bedrijven die onder de NFRD vallen volgens de NFRD moeten blijven rapporteren. Het leidt uiteindelijk wel tot meer zekerheid voor het bedrijfsleven.
Zoals aangegeven in het BNC-fiche, hecht het kabinet bij het bepalen van het beleid ten aanzien van rapportageverplichtingen veel waarde aan de effectiviteit en voorspelbaarheid van het beleid, het zoveel mogelijk beperken van de administratieve lasten voor ondernemingen en het realiseren van een zo groot mogelijk internationaal gelijk speelveld. Tegelijk onderstreept het kabinet het belang van transparantie als wezenlijk element van maatschappelijk verantwoord ondernemen. Het doel daarbij is om bewustzijn en kennis over maatschappelijk verantwoord ondernemen te vergroten en ondernemingen te stimuleren hun waardeketen in kaart te brengen en eventuele risico’s aan te pakken. Dit helpt tevens bij het kanaliseren van financiële stromen richting duurzame investeringen. Het is belangrijk om de juiste balans te vinden tussen het beperken van administratieve lasten voor ondernemingen en het blijven nastreven van de onderliggende doelen van wetgeving.
Kunt u deze vragen binnen drie weken beantwoorden?
Ja.
Ontwikkelingen en Europese samenwerking op het gebied van postcovid, mede n.a.v. het bericht ‘Postcovidklinieken boeken eerste resultaten’ |
|
Judith Tielen (VVD) |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
![]() |
Hoe beoordeelt u de resultaten van de eerste drie postcovidklinieken, zoals beschreven in het artikel «postcovidklinieken boeken eerste resultaten»1, ten opzichte van de verwachtingen en doelstellingen die tevoren zijn gedeeld?
Ik ben verheugd dat alle inspanningen in het afgelopen jaar zich hebben uitbetaald en dat de post-COVID expertisecentra nu echt van start zijn gegaan om patiënten te zien. Dat de zoektocht naar een adequate diagnose en een effectieve behandeling bepaald niet gemakkelijk zou zijn, was bekend. Immers, anders zouden alle onderzoeken in binnen- en buitenland in de afgelopen jaren al iets hebben opgeleverd. Dat de artsen desalniettemin aangeven heel voorzichtig de eerste resultaten te boeken, met name waar het gaat over interventies die enige verlichting bieden bij de voornaamste klachten, stemt mij hoopvol.
Wat zijn de verwachtingen ten aanzien van het aantal postcovidpatiënten dat dit jaar nog terecht kan in de huidige drie derdelijnsklinieken? Wanneer gaan de volgende klinieken open en wat is de verwachting als het gaat om het aantal patiënten dat daar terecht kan?
Na de opening van de eerste drie post-COVID expertisecentra voor volwassenen in november 2024, zijn op 1 februari 2025 de drie centra voor kinderen opengegaan. De opzet van de expertisecentra is er niet op gericht om alle patiënten met post-COVID te zien, maar om kennis en expertise op te doen en om deze te delen. Op dit moment worden patiënten heel uitgebreid onderzocht, wat de zorg per patiënt relatief duur maakt. Voordat andere centra opengaan, wordt in de centra die reeds open zijn eerst geëvalueerd wat efficiënter kan zonder afbreuk te doen aan de kwaliteit van diagnostiek en behandeling.
De bedoeling is dus zo snel mogelijk kennis en expertise op te doen. Om die opbouw van kennis en expertise te versnellen, is het streven de komende maanden meer expertisecentra in academische centra te openen. Zo kunnen ook meer patiënten in de expertisecentra worden gezien, en wordt daarmee de landelijke dekking vergroot. In de daarop volgende fase vindt verspreiding naar de 1e en 2e lijn plaats, zodat de opgedane kennis kan worden gedeeld met algemene ziekenhuizen, huisartsen en andere zorgverleners, om de post-COVID-zorg juist dicht bij de patiënten te kunnen organiseren. Op die manier hebben uiteindelijk alle post-COVID patiënten hier baat bij.
In hoeverre staat ook verspreiding van kennis en behandelmogelijkheden naar algemene ziekenhuizen op het programma, bijvoorbeeld in de provincie Noord-Brabant waar de meeste patiënten lijken te wonen2? Wat gaat u doen om te zorgen dat postcovidpatiënten ook in de tweede en eerstelijn terecht kunnen voor behandeling?
Zoals hierboven beschreven, is het nadrukkelijk de bedoeling zo spoedig mogelijk kennis en expertise op te doen en deze te delen met algemene ziekenhuizen, huisartsen en andere zorgverleners, om de post-COVID-zorg juist dicht bij de patiënten te kunnen organiseren, waar ook patiënten in de provincie Noord-Brabant baat bij hebben. Deze verspreiding van kennis en behandelmogelijkheden naar de algemene ziekenhuizen en de huisartsen staat op het programma in fase 3, dat is de fase die aansluit op de uitbreiding naar de andere academische centra. In deze fase zal naar verwachting ook een beter beeld te geven zijn over welke vormen van diagnostiek en behandeling zinvol zijn, en welke niet.
In welke andere Europese landen zijn er soortgelijke expertisecentra als in Nederland? Welke leerpunten komen voort uit deze expertisecentra en welke geeft u mee aan de huidige en op korte termijn te starten postcovidklinieken in Nederland?
De Nederlandse post-COVID expertisecentra staan niet op zichzelf, maar maken deel uit van een breder internationaal netwerk. Er is op verschillende manieren contact met collega’s uit het buitenland, waarbij kennis en ervaringen actief worden uitgewisseld. Tegelijkertijd geldt, dat de centrale coördinatie van diagnostiek en behandeling, zoals deze plaatsvindt in de post-COVID expertisecentra in Nederland, uniek is in de wereld. Het Nederlandse model van de post-COVID expertisecentra heeft internationaal veel belangstelling gewekt. Onlangs werd het gepresenteerd tijdens een Long-COVID-congres in Barcelona, waar het als een unieke landelijke aanpak werd gezien. De resultaten, inzichten en ervaringen die in de expertisecentra worden opgedaan, zullen via dit soort congressen en andere internationale platforms, maar uiteraard ook via de internationale vakliteratuur, verder worden gedeeld.
Bij de opstart van de expertisecentra is uitgebreid gekeken naar zorgpaden in buitenlandse ziekenhuizen, wat waardevolle inzichten heeft opgeleverd voor het ontwikkelen van de Nederlandse aanpak. Ook nu blijven artsen en onderzoekers de internationale ontwikkelingen op de voet volgen. Via het Post-COVID Netwerk Nederland (PCNN) en wetenschappelijke literatuur worden bevindingen actief gedeeld met buitenlandse collega’s. Daarnaast zijn Nederlandse experts aanwezig op internationale symposia om de structuur en werkwijze van de expertisecentra toe te lichten.
Wat is de reden dat bij de recent geopende expertisecentra voor kinderen3 wederom is gekozen voor universitaire ziekenhuizen?
Het combineren van onderzoek en innovatieve patiëntzorg en het samenwerken in de regio zijn bij uitstek taken die passen bij een umc. Daarom zijn de umc’s door mijn ambtsvoorganger in april 2024 gevraagd om het voortouw te nemen bij de oprichting van de expertisecentra. Dat geldt voor zowel voor de centra voor volwassenen als voor de centra voor kinderen. Bovendien staan de kindercentra en de expertisecentra voor volwassenen in nauwe verbinding met elkaar en zijn ze deels ook in dezelfde umc’s ondergebracht.
Waar doelt u op als u aangeeft dat er «voor ouders en kinderen nu een sprankje hoop gloort»? Waar kunnen patiënten terecht die niet geselecteerd worden voor één van de centra?
Zoals hierboven aangegeven is niet voor iedereen plek in de centra. Post-COVID is een relatief nieuwe aandoening, en er is nog geen adequate diagnose en behandeling. Het onderzoek vergt zorgvuldigheid en dat kost helaas tijd. Ik hoop dat ook de ouders en kinderen, die nu niet in de centra terecht kunnen, steun ervaren uit het feit dat gespecialiseerde zorg nu echt van de grond komt, want iedere patiënt die gezien wordt in een expertisecentrum kan leiden tot nieuwe inzichten voor het verbeteren van zorg en behandeling voor álle patiënten. De bedoeling is dat deze opgebouwde kennis en expertise zo snel mogelijk zijn weg vindt naar de eerste en tweede lijn, waar alle patiënten terecht kunnen.
Post-COVID patiënten kunnen ondertussen wel gewoon gebruik maken van verschillende voorzieningen. Zij kunnen altijd terecht bij de huisarts en andere reguliere zorgaanbieders met hun klachten. Daarnaast kunnen mensen met post-COVID terecht bij de patiënten nazorgorganisatie C-support voor advies en ondersteuning op verschillende domeinen zoals het medische domein, werk en inkomen en het (psycho-)sociale domein. Ten slotte treden patiëntenorganisaties zoals PostCovid NL op als patiëntvertegenwoordiger, waarbij informatievoorziening en lotgenotencontact belangrijke elementen zijn.
Kunt u een update van het eerdere overzicht4 geven van (lopende en afgeronde) onderzoeken naar mogelijke diagnostiek van en effectieve behandelingen bij postcovid? Zijn er (gepubliceerde) onderzoeksresultaten beschikbaar en zo ja, kunt u deze met de Kamer delen? Kunt u eenzelfde overzicht geven van wetenschappelijke onderzoeken op Europees niveau?
Op dit moment legt het Instituut Verantwoord Medicijngebruik een laatste hand aan een update van een eerdere door hen en C-Support uitgevoerde inventarisatie naar de huidige kennis en het lopende onderzoek op het gebied van post-COVID. Dit doen zij in opdracht van ZonMw. In de inventarisatie worden de kenmerken en uitkomsten van beschikbare resultaten van klinische studies opgenomen. Dit geeft een overzichtelijk beeld van de laatste stand van zaken van de wetenschappelijke literatuur. De bijlagen bij de publicatie bieden een overzicht van zowel lopende klinische studies5 als de studies gefinancierd vanuit ZonMw en Stichting Long COVID. In een volgende stand van zakenbrief over post-COVID zal ik uw Kamer het rapport van het IVM doen toekomen.
Voor een overzicht van de toegekende onderzoeken binnen het ZonMw programma post-COVID, verwijs ik uw Kamer graag naar de website van ZonMw6. De studies die voortkomen uit de derde subsidieoproep binnen het Post-COVID ZonMw programma, getiteld «Post-COVID: van risicofactoren en preventie tot diagnostiek en behandeling», worden in de zomer van 2025 bekend.
Wat is de stand van zaken van het Europees expertisenetwerk postcovid? Heeft Nederland daarin een leidende rol, zoals bedoeld? Hoe werkt dit expertisenetwerk als het gaat om overleg, kennisontwikkeling en -uitwisseling? Wat heeft het netwerk opgeleverd en hoe verhoudt zich dat tot de Nederlandse resultaten?
Nederland investeert via ZonMw in wetenschappelijk onderzoek en in de nationale kennisinfrastructuur via het post-COVID Netwerk Nederland (PCNN). Zij nemen ook deel aan het «Network of Expertise on Long COVID» (NELC), dat in 2023 is opgericht door de Europese Commissie (DG SANTE) om de nationale expertise samen te brengen en de EU-brede respons op post-COVID te versterken. Binnen het NELC wordt informatie over Long COVID in verschillende EU landen verzameld en uitgewisseld. Het netwerk is zich nog aan het ontwikkelen en veel onderzoeken binnen het post-COVID programma en het NELC zijn net gestart. Hierdoor zullen resultaten nog even op zich laten wachten.
De WHO en OECD zijn op initiatief van de Europese Commissie (DG SANTE) gestart met een actieplan gericht op 7 acties die door het NELC zijn geformuleerd, te weten: het identificeren van hiaten in onderzoeksbehoeften; het trainen van gezondheidsprofessionals; het ontwikkelen van klinische richtlijnen; patiëntenparticipatie en -ondersteuning; onderzoek naar de socio-economische impact van Long COVID; verbeteren van de definitie van Long COVID en de mogelijkheden om toe te werken naar een surveillance systeem. Dit project loopt tot en met 2026. In aanvulling daarop is onlangs door de Europese Commissie ook de Open Stakeholder group gestart, met als doel om alle geïnteresseerde stakeholders de kans te geven met elkaar in gesprek te gaan op Europees niveau, om geïnformeerd te worden over wat er gebeurt in het EU-kader en op nationaal niveau.
Zoals hierboven beschreven maken ook de Nederlandse expertisecentra deel uit van een breder internationaal netwerk. Zo is er nauwe samenwerking met verschillende Europese groeperingen, maar ook buiten de Europese grenzen is er goed contact. Door deze continue kennisuitwisseling versterken we niet alleen de Nederlandse post-COVID zorg, maar dragen we ook bij aan een bredere internationale aanpak van deze complexe aandoening.
Is er naar uw mening voldoende Europese samenwerking als het gaat om postcovid? Zo nee, bent u dan bereid hier (alsnog) de leiding te nemen en de samenwerking te intensiveren? Wat is tot nu toe uw inzet geweest als het gaat om Europese samenwerking op het gebied van postcovid?
Zoals hierboven beschreven is er samenwerking op verschillende terreinen. VWS heeft partijen samengebracht om deel te nemen aan het NELC en één van de criteria bij de beoordeling van het PCNN en de andere subsidierondes van het post-COVID programma, was om verbinding te maken met lopend internationaal onderzoek en voort te bouwen op internationale initiatieven. In het PCNN wordt dan ook, waar mogelijk, verbinding gemaakt met internationale initiatieven. Zo wordt in samenwerking met de UK een internationale adaptieve platform trial geïnitieerd, waar naar verwachting in de toekomst meer Europese landen bij aan zullen sluiten. Daarnaast wordt binnen het PCNN ingezet op het harmoniseren en standaardiseren van dataverzameling, methoden en uitkomstmaten, zodat uitwisseling wordt bevorderd met internationale biobanken en andere initiatieven.
Uitzonderingsgronden op basis van het Verdrag van Aarhus |
|
Cor Pierik (BBB) |
|
Judith Uitermark (NSC) |
|
![]() |
Kunt u aangeven welke uitzonderingsgronden op basis van het Verdrag van Aarhus kunnen worden toegepast?
Kunt u aangeven welke uitzonderingsgronden op basis van Richtlijn 2003/4/EG kunnen worden toegepast?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u aangeven hoe de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) zich verhoudt tot de verplichtingen van Richtlijn 2003/4/EG en meer specifiek tot de passage «In dit verband en met het oog op de toepassing van punt f) zorgen de lidstaten ervoor dat Richtlijn 95/46/EG van het Europees parlement en de Raad van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens wordt nageleefd.» in Richtlijn 2003/4/EG?
Kunt u aangeven wanneer de uitzonderinggronden die op basis van de Wet open overheid (Woo) toegepast kunnen worden bij verzoeken over1 milieu-informatie en2 informatie over emissies in het milieu verschillen van uitzonderingsgronden die zijn opgenomen in het Verdrag van Aarhus en Richtlijn 2003/4/EG?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u aangeven of het Hof van Justitie van de Europese Unie (EU) uitspraken heeft gedaan waarin het Hof heeft bepaald dat dieraantallen gegevens zijn over informatie over emissies in het milieu?
Klopt het dat, wanneer een document milieu-informatie bevat, dan per zin bekeken dient te worden of die passage milieu-informatie omvat en dat de aanwezigheid van milieu-informatie in een document niet betekent dat dat document in het geheel openbaar gemaakt moet worden en dat er in dat document in het geheel geen (persoons)gegevens gelakt kunnen worden, wanneer die (persoons)gegevens zelf geen milieu-informatie zijn?
Onderkent u dat de rechtbank Den Haag in zijn uitspraak van 19 september 2024 heeft bepaald dat bepalingen in de Woo op basis van een Unierechtconforme interpretatie mogelijk buiten toepassing gelaten moeten worden?3
Kunt u een overzicht aanleveren van alle bepalingen in Europese wetgeving die openbaarmaking beperken (zoals de AVG of artikel 43 van de Dierproevenrichtlijn) en welke van deze bepalingen een strijdigheid met de Woo op kunnen leveren?
Kunt u een overzicht aanleveren van alle bepalingen in nationale regelgeving die een bijzonder openbaarmakingsregime bevatten, zoals bijvoorbeeld artikel 7 van Instellingswet Autoriteit Consument en Markt of artikel 7.2 van de Wet luchtvaart)?
Klopt het dat Nederland een zeer ruim openbaarmakingsregime kent in vergelijking met andere Europese landen zoals Duitsland of Oostenrijk?
Klopt het – zoals de Autoriteit Persoonsgegevens aangeeft – dat gegevens van personenvennootschappen vaak te kwalificeren zijn als persoonsgegevens en daarmee onder de bescherming van de AVG vallen?
Hoe moet artikel 5.1, eerste lid, aanhef en onderdeel d, van de Woo, worden uitgelegd in relatie tot overtredingen? Deelt u de opvatting van het Hof van Justitie van de EU dat ook overtredingen die enkel bestuursrechtelijk te sanctioneren zijn hieronder kunnen vallen?4 Vallen volgens u alle overtredingen hieronder die, op basis van de Unierechtelijke uitleg, een «criminal charge» kunnen opleveren, ongeacht of deze naar Nederlands recht ook een strafrechtelijke overtreding of misdrijf opleveren?
Zie antwoord vraag 11.
Klopt het dat alle overtredingen van de Wet dieren hieronder vallen, omdat alle overtredingen ook als een strafrechtelijke overtreding of misdrijf kwalificeren op grond van de Wet op de economische delicten of de Wet dieren?
Klopt het dat de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) ten onrechte gegevens over overtredingen van de Wet dieren niet geweigerd heeft op grond van artikel 5.1, eerste lid, aanhef en onderdeel d, van de Woo?
Zie antwoord vraag 13.
Klopt het dat de NVWA het beleid hanteert dat derde belanghebbenden, over wie informatie openbaar wordt gemaakt middels een Woo-besluit, niet ontvankelijk zijn in een bezwaar tegen een Woo-besluit, wanneer er geen voorlopige voorziening is ingediend? Zo ja, hoe verhoudt dit beleid zich tot de uitspraak van de Raad van State van 18 januari 2023?5
Kunt u deze vragen beantwoorden voor de technische briefing door ambtenaren van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties over de uitvoering van de Wet open overheid, die gepland staat op 12 maart 2025?
Het bericht ‘Toezichthouders vragen versoepeling Europese bankenregels’ |
|
Aukje de Vries (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Eelco Heinen (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Toezichthouders vragen versoepeling Europese bankenregels» in het Financieele Dagblad van 19 februari 2025? Wat vindt u van dit bericht en welke knelpunten ziet u met betrekking tot de bankenregels?1
Ik ben bekend met dit bericht. Ik vind het positief dat er aandacht is voor onnodige regeldruk en complexiteit in de regulering van banken. Ik verwelkom initiatieven om deze regeldruk in kaart te brengen en om te kijken waar we regels eenvoudiger kunnen maken. In de discussies hierover vind ik het belangrijk ook oog te houden voor het belang van een financiële sector die stabiel en robuust is. Samen met proportionele regels zijn dat de randvoorwaarden voor duurzame concurrentie.
Vanuit de sector horen we dat onnodige complexiteit met name zit in de technische standaarden en richtsnoeren. De Nederlandse Vereniging van Banken is de onnodige regeldruk en complexiteit in deze technische standaarden en richtsnoeren nader aan het concretiseren. Ik verwelkom hun input bij deze discussie.
Hoe kijkt u aan tegen deze oproep van de toezichthouders in Spanje, Duitsland, Frankrijk en Italië?
Ik vind het positief dat er aandacht is voor onnodige regeldruk en complexiteit die mogelijk concurrentiebelemmerend kunnen werken. Ik verwelkom objectieve analyses die de knelpunten nader concretiseren.
Bent u bereid om u aan te sluiten bij Spanje, Duitsland, Frankrijk en Italië om te kijken naar waar het Europese raamwerk onnodig complex is en waar het concurrentieverstoringen op internationaal niveau kan veroorzaken, zonder significante voordelen voor de financiële stabiliteit? Zo nee, waarom niet?
De brief aan de Europese Commissie betreft een oproep van onafhankelijke centrale banken en niet van lidstaten en vraagt om een analyse door de Europese Commissie. Het verminderen van onnodige regeldruk en het bevorderen van het concurrentievermogen van de financiële sector is voor mij een belangrijke prioriteit. Mijn ministerie is nauw betrokken bij de verdere totstandkoming van de opdracht voor de expertgroep die een onderzoek naar de complexiteit van regelgeving moet gaan uitvoeren.
In de ambtelijke studie «Beleidsrichtingen voor een weerbare bankensector»2 van een jaar geleden is ook gewezen op complexiteit van regelgeving, inclusief de vele technische standaarden, en is stilgestaan bij mogelijkheden voor versimpeling zonder dat dit ten koste gaat van financiële stabiliteit.
Ziet u mogelijkheden om een vereenvoudiging van de Europese bankenregels te combineren met afspraken over een hogere spaarrente en meer ruimte voor bankfinanciering voor het MKB door afspraken met de Nederlandse banken?
Het primaire doel van het toezichtsraamwerk voor banken is om de stabiliteit en robuustheid van het financiële stelsel te waarborgen en consumenten te beschermen. Eventuele aanpassingen in het raamwerk dienen dus ook vanuit dat perspectief te worden gewogen – versimpeling van bankenregelgeving moet prudentieel verantwoord zijn.
Ik zie echter geen rechtstreekse koppeling tussen het aanpassen van regelgeving en bijvoorbeeld de hoogte van de spaarrentes. Dat laat onverlet dat, mochten bepaalde standaarden of (rapportage)eisen disproportioneel blijken en een belemmering vormen voor de betrokken publieke belangen, zoals het verstrekken van bankfinanciering aan het MKB, dan kan versimpeling op dat gebied deze financiering wel vergemakkelijken. Daarnaast blijf ik mij ook op andere vlakken – samen met de Minister van Economische Zaken en de sector – inzetten voor betere toegang tot bancaire én non-bancaire financiering voor ondernemers. Voor wat betreft de spaarrente heb ik in mijn reactie op het ACM-rapport over concurrentie op de spaarmarkt reeds eens combinatie van maatregelen aangekondigd om de concurrentiedruk te verhogen en daarmee een verhoging van de spaarrentes te stimuleren. Ik ben momenteel aan de slag met deze maatregelen en houd de Kamer – zoals toegezegd – op de hoogte over de voortgang.
Bent u bereid om het gesprek aan te gaan met de Nederlandse toezichthouders over hun visie ten aanzien van vereenvoudiging van de Europese bankenregels en de Tweede Kamer daarover voor het zomerreces te informeren? Zo nee, waarom niet?
Ik ben bereid om hierover met de toezichthouders in gesprek te gaan en mijn opgedane inzichten naar aanleiding van deze gesprekken met uw Kamer te delen. Ook DNB geeft aan open te staan voor initiatieven om versimpeling van regulering te onderzoeken.
Hoe kijkt u naar het concurrentievermogen van de Europese banken ten opzichte van de Amerikaanse banken?
De Europese bankensector kenmerkt zich door het feit dat deze gefragmenteerd is en veelal langs nationale grenzen georganiseerd is. Zo werd in het Draghi-rapport geconcludeerd dat Europese banken ten opzichte van Amerikaanse concurrenten minder winstgevend zijn, hogere kosten hebben en een lagere waardering hebben. Ik onderschrijf deze analyse, net als vaststelling dat de incomplete bankenunie bijdraagt aan deze fragmentatie. Overigens wordt in dit rapport het beeld geschetst dat Europese banken aanzienlijk kleiner zijn dan Amerikaanse banken. Dit klopt als wordt gekeken naar de lage marktwaardering, maar is in mindere mate het geval wanneer wordt gekeken naar de balansomvang.
Desalniettemin moeten Europese banken internationaal concurrerender worden ten opzichte van grote concurrenten in de VS en Azië. Ik ben van mening dat Europese consolidatie hierbij een rol kan spelen, net als verdieping van de Europese kapitaalmarktunie. Daarnaast kan vervolmaking van de bankenunie bijdragen aan consolidatie en meer grensoverschrijdende, schaalvergrotende activiteiten. Ik ben er voorstander van om stappen te zetten op dit gebied, bijvoorbeeld voor een Europees depositogarantiestelsel (EDIS). Dat moet hand in hand gaan met verdere risicoreductie in de bankensector, zoals een goede risicoweging van staatsobligaties op bankbalansen.
Welke plannen heeft Trump voor versoepeling dan wel vereenvoudiging van de Amerikaanse banken? Hoe past dit in de internationale Basel-afspraken?
Nog voor het aantreden van president Trump werd de voorgestelde regelgeving voor de implementatie van de finale Bazel III-standaarden geconsulteerd door de federale toezichthouders.3 Daaruit kwamen kritische geluiden van de bankensector en het Congres. Een nieuw voorstel is nog niet gedaan, maar het ligt in de lijn der verwachting dat dit voorstel een lichter prudentieel regime zal bevatten dan in de vorige consultatie.
In de VS maken de federale agentschappen die verantwoordelijk zijn voor toezicht vaak ook de regels. Het Congres kan deze regels achteraf herzien. Sinds het aantreden van de nieuwe Amerikaanse regering zijn de hoofden van deze agentschappen vervangen. Ook wordt de regelgevende bevoegdheid verder ingeperkt door het Witte Huis en het Congres. Vanuit het Congres is aandacht voor het terugdraaien van sommige regels. Wij volgen deze ontwikkelingen, ook met het oog op stabiliteit en integriteit van het financieel systeem.
Ik zet mij in voor een getrouwe wereldwijde implementatie van de Bazel-standaarden. Dat is belangrijk voor een internationaal gelijk speelveld en de internationale stabiliteit. Hoe een toekomstig voorstel voor bankregelgeving in de VS zich zal verhouden tot de Bazel-standaarden kan ik pas beoordelen wanneer dit voorstel gepubliceerd is.
Hoe verschillen de bankenregels in Europa van die in Amerika? In hoeverre is er sprake van een ongelijk speelveld? En wat zijn daarvan de gevolgen?
De regelgeving van banken in de VS en in Europa is deels vergelijkbaar, maar er zijn ook verschillen. Zo hebben de VS op diverse onderdelen strengere regels dan de Bazel-standaarden voorschrijven, bijvoorbeeld ten aanzien van de hefboomratio (leverage ratio, ongewogen kapitaaleisen). Uit analyses van de ECB – waarin de implementatie van de finale Bazel III-standaarden nog niet is meegenomen – blijkt dat met name Europese grootbanken méér kapitaal zouden moeten aanhouden als zij onder Amerikaanse bankregelgeving zouden vallen.4 Voor kleinere en middelgrote banken zou dit anders zijn, omdat in Europa voor kleine en middelgrote banken strengere eisen van toepassing zijn dan in de VS. De VS past eigen standaarden toe op zulke banken in plaats van de Bazelstandaarden.
In bepaalde gevallen kunnen specifieke verschillen in regelgeving leiden tot een ongelijk speelveld. De invoering van het marktrisicoraamwerk (Fundamental Review of the Trading Book, FRTB) is een voorbeeld van regelgeving waarbij een gelijk speelveld van groot belang is voor een aantal internationale banken die direct met elkaar kunnen concurreren. Dit raamwerk bevat regels om risico’s te adresseren die voortkomen uit handelsactiviteiten van banken, een zeer geglobaliseerd onderdeel van de bancaire sector. Omdat verschillen in regelgeving tussen jurisdicties tot een ongelijk speelveld kunnen leiden, zijn er Bazel-standaarden afgesproken voor de invoering van de FRTB. De implementatie van de FRTB heeft in verschillende jurisdicties al plaatsgevonden, maar in onder meer de VS en het VK nog niet. Dit heeft de Europese Commissie er dan ook toe bewogen de implementatie van FRTB vooralsnog met één jaar uit te stellen, tot 1 januari 2026. Overigens brengt uitstel ook operationele kosten met zich mee voor banken. Momenteel overweegt de Commissie vervolgstappen.
Hoe wijken de Europese bankenregels af van de internationale Basel-afspraken?
Bij de implementatie van de Bazelstandaarden in Europa zijn enkele afzwakkingen of afwijkingen voorgesteld en ingevoerd, die maken dat de Europese bankenregels niet op alle vlakken gelijk zijn aan de internationale Bazelstandaarden. Zo worden in Europese regelgeving lagere risicogewichten toegekend voor blootstellingen aan het midden- en kleinbedrijf (MKB) en aan investeringen in infrastructuur. Als gevolg hiervan hoeven banken voor deze blootstellingen minder kapitaal aan te houden dan passend zou zijn op basis van de Bazelstandaarden, wat banken moet stimuleren om aan het MKB en infrastructurele projecten geld uit te lenen. Ook rond de infasering en berekening van de kapitaalvloer – het belangrijkste onderdeel van de finale Bazel III-standaarden – zijn in Europese regelgeving (tijdelijke) transitiemaatregelen opgenomen die niet in lijn zijn met de standaarden. Daarentegen kent EU-regelgeving voor bepaalde risico’s ook eigenheden of concretiseringen die niet rechtstreeks voortvloeien uit de Bazelstandaarden. Ook heeft de EU soms nationale opties en discreties die het gevolg zijn van onderhandelingen tussen lidstaten en worden bepaalde elementen uit regelgeving nader gespecificeerd in technische standaarden of richtsnoeren van de Europese Bankenautoriteit (EBA).
De Bazelstandaarden worden in de EU – met enige mate van proportionaliteit – toegepast op alle banken, niet alleen op de internationaal actieve banken. Hoewel Europese banken zonder internationale activiteiten niet noodzakelijk onderdeel zijn van de doelgroep van de Bazelstandaarden, moet er ook voor deze kleinere banken adequate en accurate prudentiële regelgeving zijn. De bankenonrust in maart 2023 kwam onder meer voort uit versoepeling van het toezichtsregime voor niet-systemische regionale banken in de VS, wat laat zien dat ook op nationaal en regionaal niveau de bankregulering en het bijbehorende toezicht adequaat moeten functioneren.
In het ambtelijke rapport «beleidsrichtingen voor een weerbare bankensector» wordt de mogelijkheid genoemd om te verkennen om voor kleinere banken «simpele maar robuuste standaarden» te ontwikkelen, in aanvulling op de al geboden proportionaliteit voor kleine en niet-complexe instellingen. Dit in navolging van de «strong and simple»-benadering in het Verenigd Koninkrijk.5 Ik ga bekijken of het de moeite waard is om deze benadering verder te verkennen, waarbij dan moet worden gezocht naar standaarden voor banken die niet voor lagere kapitaaleisen zorgen, maar wel simpeler en voorspelbaarder zijn.
Het rapport-Draghi geeft in het kader van het concurrentievermogen aan dat EU-banken te maken hebben met enkele specifieke regelgevende obstakels die hun vermogen om leningen te verstrekken bepreken, in het bijzonder regelgeving rondom securitisatie (ook het rapport-Letta pleit op dit punt voor versoepeling), en dat de kapitaaleisen voor bepaalde eenvoudige, transparante en gestandaardiseerde categorieën waarvoor de eisen de werkelijke risico’s niet weerspiegelen moeten worden verlaagd; wat vindt u daarvan? Hoe denkt u een versoepeling van de regelgeving rondom securitisatie zorgvuldig te kunnen vormgeven?
Ik herken dat securitisatie kan bijdragen aan het creëren van meer (bancaire) financieringsruimte en daarmee het vermogen van banken om leningen te verstrekken. De Europese Commissie onderzoekt momenteel hoe het functioneren van de EU-securitisatiemarkt kan worden verbeterd en zal naar verwachting in het tweede kwartaal van 2025 met een voorstel komen voor herziening van het securitisatieraamwerk. Ik steun deze verkenning en vind het daarbij belangrijk dat de risico’s en lessen van de financiële crisis niet uit het oog worden verloren. Ik zet in op herziening van het raamwerk voor securitisaties om de barrières te verlagen, zeker voor een bredere doelgroep van institutionele beleggers, met name door meer proportionele due diligence regelgeving. Na publicatie van het commissievoorstel zal ik een BNC-fiche opstellen en delen met uw Kamer, waarin ik mijn appreciatie uiteenzet.
Hoe kan de vereenvoudiging van de bankenregels worden geagendeerd voor de Bazel-akkoorden waarin internationaal afspraken worden gemaakt over de bankenregels ten behoeve van de financiële stabiliteit?
Het Bazels comité heeft op dit moment met name aandacht voor de implementatie van de finale Bazel-III standaarden. Nieuwe herzieningen van de standaarden voor bankenregulering staan op dit moment niet op de agenda. Het Bazels comité gaat over de eigen agenda, die wordt bepaald op basis van relevante ontwikkelingen in financiële markten, adviezen van nationale toezichthouders en aanbevelingen van internationale financiële instellingen en gremia, zoals de Financial Stability Board.
Het artikel 'Europa hééft wel grondstoffen voor halfgeleiders, maar kan er niet bij' |
|
Joris Thijssen (PvdA), Daniëlle Hirsch (GL) |
|
Beljaarts , Reinette Klever (PVV) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het artikel «Europa hééft wel grondstoffen voor halfgeleiders, maar kan er niet bij»1?
Deelt u de conclusie gesteld door Elmer Rietveld van TNO dat pogingen om kritieke grondstoffen voor de Europese Unie veilig te stellen, bijvoorbeeld met de meer dan tien overeenkomsten met grondstofrijke landen sinds 2021, tot dusver niet aantoonbaar effectief zijn? Zo nee, waarom niet?
Waaraan is volgens u de ineffectiviteit van dergelijke overeenkomsten te wijten?
Deelt u de mening dat de Europese Unie op het gebied van grondstofwinning alleen een aantrekkelijk alternatief is voor China in grondstofrijke landen als het eerlijke «win-winpartnerschappen» sluit die lokale waarde toevoeging mogelijk maken voor de gastlanden waar mijnbouwprojecten plaatsvinden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe wordt dit geborgd in de overeenkomsten die Europa sluit?
Bent u het eens met de stelling dat voor toegang naar grondstoffen in het mondiale zuiden betrouwbaarheid en goede diplomatieke relaties essentieel zijn? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe ziet u dit in verhouding tot de bezuinigingen op ontwikkelingssamenwerking? Hoe kan de Europese Unie een alternatief vormen voor de diepe zakken van China als de EU en haar lidstaten allebei bezuinigen op internationale samenwerking?
Bent u het ermee eens dat de meest effectieve manier om de afhankelijkheid van kritieke grondstoffen ter verminderen, is om niet alleen de duurzame productie in de gezamenlijke EU verder uit te bouwen, maar ook te zorgen dat grondstoffen in de keten worden gehouden en vol in te zetten op verminderd verbruik van kritieke grondstoffen? Zo nee, waarom niet?
Hoe geven Nederland en de Europese Unie op dit moment vorm aan de ambitie om zoveel mogelijk grondstoffen te recyclen, en zo min mogelijk grondstoffen te gebruiken? Ziet u kansen voor verbetering? Zo ja, welke stappen zet u hierop?
Wat moet er volgens het kabinet gebeuren om de grondstoffenafhankelijkheid te verminderen de komende jaren?
Bent u het ermee eens dat het kan helpen om harde, concrete doelen op te stellen en vervolgens concreet beleid te maken om die doelen te halen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u dan bereid om bijvoorbeeld het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) een doorrekening van beleid te laten doen zoals ook gebeurt bij de doelstellingen rond de circulaire economie? Zo nee, waarom niet?
De procedure van de Europese Commissie over het hoofdrailnet |
|
Hester Veltman-Kamp (VVD) |
|
Chris Jansen (PVV) |
|
![]() |
Bent u bekend met het nieuwsartikel «Europese Commissie dreigt met rechter over eenzijdige aanbesteding NS»?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat de Europese Commissie dreigt met een rechtsgang over de onderhandse gunning van de hoofdrailnetconcessie aan de NS?
Voorafgaand aan het ontvangen van het met redenen omkleed advies heeft het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat (hierna: het ministerie) twee reacties gegeven op de ingebrekestelling (juli 2023) en de aanvullende ingebrekestelling (maart 2024) die het ministerie heeft ontvangen van de Europese Commissie (hierna: EC). Het ministerie heeft nu twee maanden de tijd om te reageren op het met redenen omkleed advies. Als de EC ook na deze reactie van mening is dat sprake is van een schending van het Europese recht, kan zij een procedure bij het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof) inleiden. Ik betreur de stap die de EC heeft gezet met het met redenen omkleed advies en het mogelijke vervolg daarvan.
Om welke redenen is de Europese Commissie van mening dat de NS het hoofdrailnet niet zomaar gegund had mogen krijgen?
De inbreukprocedure en het met redenen omkleed advies, dat daar een onderdeel van is, betreft een vertrouwelijke procedure. Wel kan worden gemeld dat de EC, zoals de EC zelf in haar externe berichtgeving heeft gecommuniceerd, onder andere vindt dat Nederland een uitvraag had moeten doen om na te gaan of marktpartijen (een deel van) het vervoer op het hoofdrailnet kunnen uitvoeren.2
Deelt u de mening van de Europese Commissie dat «gereguleerde competitie bij de spoorwegen essentieel is om passagiers aantrekkelijke en innoverende diensten te kunnen bieden tegen lagere prijzen»?
De EC geeft in haar berichtgeving aan: «Gereguleerde concurrentie op de spoorwegmarkt is van essentieel belang om reizigers tegen lagere kosten aantrekkelijker en innovatiever diensten te bieden, met behoud van de openbaredienstverleningstaak.» 3 De HRN-concessie is vormgegeven als een openbaredienstverleningstaak. Het ministerie zet daarbij het belang van de reiziger altijd voorop. Om dat belang van de reiziger te waarborgen, liggen aan de hoofdrailnetconcessie 2025–2033 een aantal beleidsdoelen ten grondslag: 1) een zo goed mogelijk vervoersproduct, 2) een zo optimaal en drempelloos mogelijke deur-tot-deurreis en 3) maatschappelijk optimale publieke investeringen in het spoorsysteem. Over de HRN-concessie en de beleidsdoelen die daaraan ten grondslag liggen, is uitgebreid het debat gevoerd met de Tweede Kamer4, en hierover is de Kamer daarnaast geïnformeerd per brief.5
Deelt u de mening dat het nog steeds onverstandig is om de marktanalyse niet uit te voeren? Zo nee, waarom niet?
Het besluit om de concessie voor het gehele hoofdrailnet aan NS onderhands te gunnen heb ik genomen na zorgvuldig en veelvuldig (markt)onderzoek. Daarmee is aangetoond dat de markt niet in staat is een dergelijke integrale en samenhangende prestatie te verrichten en daarmee in een kwalitatief gelijkwaardig vervoersaanbod te voorzien, zoals beoogd met de HRN-concessie. Er bestaat geen verplichting een marktanalyse uit te voeren zoals de EC voorstaat. De conclusie dat het onverstandig is om een marktanalyse niet uit te voeren, deel ik dus niet. Hierover is uitgebreid debat gevoerd met de Tweede Kamer6, en de Kamer is geïnformeerd over de gemaakte keuzes.7
Klopt het dat de brief van de Europese Commissie niet alleen aan Nederland vraagt om te reageren binnen twee maanden, maar ook om maatregelen te treffen die de onrechtmatige situatie herstellen? Zo ja, welke acties moet u dan concreet nemen?
De EC heeft een met redenen omkleed advies aan de Nederlandse autoriteiten uitgebracht. Zij geeft Nederland twee maanden de tijd om hierop te reageren en de nodige maatregelen te treffen. Het antwoord op het met redenen omkleed advies van de EC wordt op dit moment voorbereid.
Hoe schat u de kans in dat de reactie die u binnen twee maanden moet geven op de brief van de Europese Commissie afdoende zal zijn om te voorkomen dat de Europese Commissie naar het Europese Hof van Justitie stapt?
Het Ministerie van IenW blijft in gesprek met de EC. In deze fase heeft Nederland de mogelijkheid te onderbouwen dat de besluitvorming rondom de onderhandse gunning van de concessie zeer zorgvuldig en binnen de grenzen van het Europese recht is geweest. Het Ministerie van IenW hoopt dat de EC, na het lezen van onze reactie op het met redenen omkleed advies, niet naar het Hof zal stappen.
Hoeveel procent van de procedures die de Europese Commissie aanhangig maakt bij het Europese Hof van Justitie worden door de Europese Commissie gewonnen?
In het overgrote deel van de zaken die de EC aanhangig maakt bij het Hof wordt de EC in het gelijk gesteld door het Hof, uitgaande van de cijfers van de afgelopen jaren. Het gaat om zeer uiteenlopende zaken. Ook eenvoudige zaken over niet-tijdige omzetting van richtlijnen vallen hieronder. Dit zijn algemene cijfers die niets zeggen over de uitkomst in individuele zaken.
In geval de Europese Commissie naar het Europese Hof stapt: hoe groot schat u de kans in dat de Europese Commissie een zaak tegen Nederland wint of verliest?
Ik kan daar nu nog niet op vooruitlopen. De eerstvolgende stap is het opstellen van een reactie voor het met redenen omkleed advies.
In het geval dat de Europese Commissie naar het Europese Hof stapt: wat zijn de financiële consequenties als de Nederlandse Staat de zaak zou verliezen?
Het is nog onbekend of de EC naar het Hof stapt, wat de eventuele uitspraak van het Hof zal zijn en wat de Nederlandse Staat dan precies moet doen. Het Hof stelt namelijk vast of er wel of geen inbreuk van het Europese recht is, maar bepaalt – bij vaststelling van een inbreuk – niet concreet wat de lidstaat moet doen om die inbreuk op te heffen. De lidstaat houdt daar bepaalde ruimte. Het Hof kan overigens pas een boete of dwangsom opleggen als een lidstaat inbreuk blijft maken op het Europese recht, ook na de uitspraak waarin een inbreuk werd vastgesteld. Op dit moment kan ik dan ook niet inschatten wat de mogelijke financiële consequenties kunnen zijn.
Wat hebben de rechtszaken rondom de onderhandse gunning van het hoofdrailnet de Nederlandse belastingbetaler tot nu toe gekost?
Rondom de onderhandse gunning van de concessie op het hoofdrailnet hebben verschillende rechtszaken gespeeld. Het gaat zowel om privaatrechtelijke als bestuursrechtelijke zaken, ook in het kader van de verzoeken tot openbaarmaking op grond van de Wet open overheid. Aan al deze dossiers hebben verschillende ambtenaren van het Ministerie van IenW gewerkt, waarbij soms afstemming nodig was met ambtenaren van andere departementen. Daarnaast heeft de Landsadvocaat bijstand verleend. De concrete kosten van dit alles voor de belastingbetaler laten zich lastig kwantificeren.
Het Memorandum for the Secretary of the Treasury (VS) inzake de Global Tax Deal |
|
Wendy van Eijk-Nagel (VVD) |
|
Tjebbe van Oostenbruggen (NSC) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het Memorandum for the Secretary of the Treasury, the United States Trade Representative en the Permanent Representative of the United States to the Organization for Economic Co-Operation and Development inzake The Organization for Economic Co-operation and Development (OECD) Global Tax Deal (Global Tax Deal) van 20 januari 2025?1
Ja.
Bent u van mening dat met het hiervoor genoemde memorandum de Wet minimumbelasting 2024 een stap dichterbij is gekomen? Heeft u al gereflecteerd wat de mogelijke gevolgen zijn voor Nederlandse ondernemingen?
In het memorandum van de Trump-administratie staat dat toezeggingen die door de vorige regering van de VS zijn gedaan met betrekking tot de Global Tax Deal niet meer van kracht zijn zolang (elementen uit) de Global Tax Deal niet door het Congres zijn aangenomen. De wereldwijde minimumbelasting (Pijler 2) is onderdeel van de Global Tax Deal.
De wereldwijde minimumbelasting (Pijler 2) bewerkstelligt dat multinationale groepen en binnenlandse groepen met een geconsolideerde jaaromzet van € 750 miljoen of meer ten minste effectief 15% aan belasting over hun winst betalen. Deze zogenoemde Pijler 2-regels zijn het resultaat van meerjarige onderhandelingen in het Inclusive Framework, georganiseerd door de OESO. Op basis van de Richtlijn (EU) 2022/2523 zijn EU lidstaten verplicht de Pijler 2-regels per 31 december 2023 te implementeren.2 Deze richtlijn is gebaseerd op de OESO-modelregels over de minimumbelasting3 en komt daarmee overeen. Nederland heeft aan deze verplichting voldaan met de invoering van de Wet minimumbelasting 2024. De VS heeft tot op heden de Pijler 2-regels niet geïmplementeerd in de nationale wetgeving.
In het memorandum wordt gesteld dat binnen 60 dagen tegenmaatregelen moeten worden geformuleerd voor landen die belastingmaatregelen opleggen aan Amerikaanse bedrijven die in de ogen van de VS extraterritoriaal of discriminerend zijn.
De komende periode zal waarschijnlijk meer duidelijk worden hoe het memorandum specifiek zal worden uitgewerkt en wat de mogelijke gevolgen zijn voor Nederlandse bedrijven. Zodra hier meer duidelijkheid over ontstaat, ligt het voor de hand om, in samenwerking met andere implementerende landen, waaronder de EU-lidstaten, gezamenlijk op te trekken en tot een gecoördineerde reactie te komen. Bij deze ontwikkelingen wordt uiteraard rekening gehouden met de belangen van het bedrijfsleven in de betrokken landen.
Wat is de Nederlandse reactie op het Memorandum? Wat is de reactie van de Europese Unie op het Memorandum? Leidt dit tot heroverweging van de Wet minimumbelasting 2024 of Richtlijn (EU) 2022/2523 van de Raad van 14 december 2022 tot waarborging van een mondiaal minimumniveau van belastingheffing voor groepen van multinationale ondernemingen en omvangrijke binnenlandse groepen in de Unie? Zo nee, waarom niet?
Internationale afspraken over een wereldwijd minimumniveau van belastingheffing van 15% zijn belangrijk in de wereldwijde aanpak van belastingontwijking en hebben als doel een ondergrens te stellen aan belastingconcurrentie tussen landen en de prikkel voor bedrijven om winsten naar laagbelastende jurisdicties te verplaatsen te verminderen. Nederland heeft de Pijler 2-regels daarom al in een vroeg stadium omarmd en deze geïmplementeerd in de Wet minimumbelasting 2024.
Ook de Europese Commissie heeft bij monde van Commissaris Dombrovskis aangegeven zich te blijven inzetten voor de internationale verplichtingen die de EU de afgelopen jaren is aangegaan en open te staan voor een zinvolle dialoog met onze internationale partners. De Commissie betreurt het memorandum, maar vindt het de moeite waard om de tijd te nemen om deze ontwikkelingen met de nieuw Amerikaanse autoriteiten te bespreken.4
In hoeverre verschilt de reikwijdte van de maatregelen genoemd in het Memorandum met de maatregelen uit de hiervoor genoemde (concept)wetsvoorstellen?
Het is onduidelijk welke conceptwetsvoorstellen hier worden bedoeld. Verder geeft het memorandum geen inzicht in de mogelijke vormgeving van eventuele tegenmaatregelen.
Zou het antwoord op vraag 3 anders luiden als de Verenigde Staten (handels)maatregelen nemen die schadelijk zijn voor de Nederlandse en/of Europese economie?
We willen niet speculeren over eventuele beleidsmaatregelen van de Verenigde Staten.
In het algemeen geldt dat het voor Nederland van belang is om gezamenlijk op te trekken met Europese en andere internationale partners. Een gecoördineerde en evenwichtige aanpak is nodig om recht te doen aan de internationale afspraken over een wereldwijde minimumbelasting en om de effectiviteit en stabiliteit van het internationale belastingstelsel te waarborgen.
Voert Nederland momenteel gesprekken met de Verenigde Staten over het standpunt dat in het Memorandum is aangekondigd? Zo niet, zal Nederland dit gaan doen of vinden deze gesprekken plaats op Europees niveau?
Nederland voert doorlopend gesprekken binnen de EU, in multilaterale fora zoals de OESO/IF en in bilateraal verband. Gelet op de ontwikkelingen is het logisch dat hierbij ook aandacht wordt besteed aan het memorandum. Nederland trekt hierin samen op met andere landen die de minimumbelasting hebben geïmplementeerd, en in het bijzonder de EU-lidstaten. Daarnaast speelt de Europese Commissie een belangrijke rol in de bredere dialoog met de VS gegeven de bevoegdheid op het gebied van handel.
Het Brusselse Lobbyschandaal. |
|
van Waveren , Pieter Omtzigt (NSC), Thom van Campen (VVD) |
|
Schoof |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van het nieuws dat de Europese Commissie via het EU LIFE Programme NGO’s heeft gesubsidieerd om te lobbyen voor haar eigen klimaat- en milieuplannen bij Europarlementariërs?1
Ja, het artikel is mij ook opgevallen.
Kunt u aangeven of de toenmalige Eurocommissaris voor Klimaat in enig contact met de Nederlandse regering melding heeft gemaakt van dergelijke «lobbycontracten»?
Uit de beschikbare verslaglegging volgt geen indicatie dat de subsidieverlening onder het LIFE-programma in gesprekken met leden van het kabinet aan de orde is geweest.
Kunt u toelichten in hoeverre de Nederlandse regering op de hoogte was van deze «lobbycontracten» tussen de Europese Commissie en de NGO’s?
Het kabinet was hiervan niet op de hoogte, voor zover ik heb kunnen nagaan. Via de Permanente Vertegenwoordiging van Nederland bij de Europese Unie in Brussel heeft Nederland recentelijk contact gehad met Commissaris Serafin. De Commissaris heeft aangegeven nader onderzoek te zullen doen naar de subsidieverlening door de Europese Commissie (hierna: de Commissie), zoals hij ook aangaf in het Europees Parlement. Het kabinet wacht nadere stappen van de Commissie af. Het kabinet heeft van de Commissie geen signalen ontvangen dat geldende transparantie- en lobbyregels zijn overtreden.
Bent u van mening dat het zeer onwenselijk is dat de uitvoerende macht (via de Europese Commissie) de wetgevende macht (het Europees Parlement) middels deze schaduwlobby beïnvloedt en daarmee dus de scheiding der machten ondermijnt? Kunt u uw antwoord toelichten?
De Commissie gebruikt subsidieverstrekking om bepaalde EU-beleidsdoelstellingen te verwezenlijken. Ook maatschappelijke organisaties kunnen zich aanmelden voor deze subsidies. Maatschappelijke organisaties vertegenwoordigen burgers en dragen bij aan het pluriforme debat dat past bij een representatieve democratie. Het is van belang dat burgers in staat zijn de activiteiten en de mogelijke invloed van deze en alle andere belangenvertegenwoordigers te volgen. Transparantie en verantwoording over deze contacten zijn essentieel om het vertrouwen van burgers in de Unie te behouden. Om deze reden hebben het Europees Parlement en de Commissie in 2011 het EU-transparantieregister ingesteld door middel van een interinstitutioneel akkoord. De Raad is in 2021 toegetreden tot dit akkoord. Het kabinet is hier voorstander van. Het akkoord biedt een kader voor een transparante en ethische interactie tussen de EU-instellingen en belangenvertegenwoordigers. De EU-instellingen hebben zich gecommitteerd alleen bepaalde interacties met belangenvertegenwoordigers aan te gaan wanneer deze zijn ingeschreven in het register.
Verder geldt dat de Commissie een eigenstandige verantwoordelijkheid heeft om met maatschappelijke organisaties subsidieovereenkomsten aan te gaan. De Commissie dient daarbij, naast de afspraken over transparantie, de voorwaarden en doelstellingen van het betreffende fonds en van het Financieel Reglement van de Unie in acht te nemen.
Kunt u bij de Europese Commissie aandringen op openbaarmaking van de contracten die tussen 2012 en nu zijn gesloten en die gericht zijn op beïnvloeding, om zo het vertrouwen te herstellen door middel van transparantie?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u op de hoogte van het feit dat er in het wetsvoorstel voor het LIFE Programme, dat is voorgelegd aan het Europees Parlement en de Raad, geen melding wordt gemaakt van dergelijke «lobbycontracten»?
De Commissie voert het beheer over het LIFE-programma conform de doelstellingen en voorwaarden van de LIFE-verordening (2021/783) en conform de voorwaarden van het Financieel Reglement van de Unie. Uw Kamer is over het LIFE-programma geïnformeerd o.a. via het gebruikelijke BNC-fiche2 en het verslag van de Milieuraad van december 2018.3 Zoals in deze stukken aangegeven bevat het LIFE-programma ook de mogelijkheid voor financiering van ondersteuning van het maatschappelijk debat.
Maatschappelijke organisaties die subsidiegelden uit het LIFE-programma benutten, stellen bij aanvraag van subsidie zelfstandig hun werkprogramma’s op aan de hand van de in het LIFE-werkplan gestelde toetsingscriteria. Op basis van deze werkwijze is er geen sprake van een «lobbycontract» waarin de Commissie voorwaarden stelt voor belangenbehartiging bij bepaalde partijen.
Deelt u de mening dat het problematisch is dat de Eurocommissaris het parlement en de Raad niet volledig heeft ingelicht over deze bijzondere uitvoering van de verordening?
De Commissie is volgens het Financieel Reglement van de Unie verplicht om het Europees Parlement en de Raad op hun verzoek een verslag te sturen met informatie over subsidies, zoals het aantal aanvragers van subsidies, het aantal subsidies en de betrokken bedragen van het voorgaande begrotingsjaar.4 Specifiek voor het LIFE-programma geldt daarbij dat de projecten die onder de verschillende LIFE-calls zijn goedgekeurd, openbaar worden gemaakt op de website van de Commissie. Ook publiceert de Commissie, conform de LIFE-verordening, de toekenningscriteria in het meerjarig werkprogramma en in de oproepen tot het indienen van voorstellen. De projectvoorstellen van aanvragende partijen moeten aan deze criteria voldoen.
Kunt u bij de Europese Commissie aandringen op openbaarmaking van het type NGO’s of andere organisaties waarmee vergelijkbare «lobbycontracten» zijn afgesloten, bijvoorbeeld in het kader van het migratiedebat of economische vraagstukken?
Zoals uit de beantwoording van vraag 3 blijkt, heeft het kabinet op dit moment geen signalen ontvangen dat geldende transparantie- en lobbyregels zijn overtreden. Het kabinet wacht in de onderhavige kwestie de nadere stappen van de Commissie af.
Kunt u aangeven welke Nederlandse NGO's, of NGO's met een Nederlandse afdeling, betrokken waren bij dergelijke lobbycontracten?
Het kabinet houdt geen overzicht bij van maatschappelijke organisaties die subsidies van de Commissie ontvangen. Wel staan in het financiële transparantieregister van de EU de ontvangers per fonds en per land opgenomen.
Wilt u er met het kabinet op toezien dat de Europese Commissie, conform de uitspraken van Eurocommissaris Serafin, spoedig met strenge regels komt om dit soort lobbypraktijken met belastinggeld te voorkomen? En kunt u delen in hoeverre u deze maatregelen voldoende acht?
Zoals uit de beantwoording van vraag 3 blijkt, heeft het kabinet op dit moment geen signalen ontvangen dat geldende transparantie- en lobbyregels zijn overtreden. Het kabinet wacht nadere stappen van de Commissie af.
In hoeverre maken Nederlandse ministeries gebruik van dit soort «lobbycontracten» met tussenpartijen om eigen wetgeving te beïnvloeden, of hebben zij dit gedaan sinds 2010?
Heeft de regering in de afgelopen vijf jaar opdrachten gegeven of ingehuurd voor het onderhouden van parlementaire contacten aan personen of organisaties buiten de Rijksdienst, met uitzondering van vervanging bij ziekte? Zo ja welke opdrachten zijn dit geweest? Graag een volledig overzicht per opdracht.
Is er de afgelopen vijf jaar door een ministerie of uitvoeringsorganisatie opdracht of subsidie gegeven voor beïnvloeding of lobby, gericht op een specifieke partij, fractie of politicus of een groep partijen, fracties of politici?
Zo ja, kunt u voor elk geval specifiek aangeven wat het doel van de lobby was en op wie die gericht werd?
Indien onbekend, bent u bereid een onderzoek uit te voeren naar de mogelijke contractuele eisen en (subsidie)sturing vanuit het ministerie met als doel beïnvloeding van beleid, tot en met 2012? Zo ja, binnen welke termijn kunnen we dit verwachten?
Kunt u een overzicht geven van subsidiebesluiten en opdrachten van het Rijk met als doel beleidsbeïnvloeding per ministerie over de afgelopen 8 jaar? Zo ja, binnen welke termijn kunnen we dit verwachten?
Kunt u de vragen één voor één beantwoorden binnen drie weken?
Ik heb de vragen zo spoedig mogelijk beantwoord.
De erkenning van het recht op een gezonde leefomgeving in het Europese Verdrag van de Rechten van de Mens |
|
Geert Gabriëls (GL), Kati Piri (PvdA) |
|
Caspar Veldkamp (NSC), Chris Jansen (PVV) |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Actiegroep pleit voor wettelijk recht op gezond milieu: Nederland blijft achter»?1
Ja.
Bent u het eens met de stelling van het artikel, dat Nederland achterloopt op andere EU-landen als het gaat om het wettelijk verankeren van het recht op een gezond milieu, gezien landen zoals Duitsland, België en Frankrijk dit recht al grondwettelijk hebben vastgelegd? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u voornemens dit recht ook in Nederlandse wetgeving op te nemen?
Het klopt dat er een aantal EU-lidstaten zijn die expliciet een vorm van het recht op een schoon, gezond en duurzaam leefmilieu erkennen in hun Grondwet of in nationale wetten. Echter, evenals Duitsland en diverse andere EU-lidstaten, waaronder Denemarken en Zweden,2 heeft Nederland dit recht niet expliciet in de Grondwet verankerd. In lijn met artikel 37 van het Handvest van grondrechten van de Europese Unie en het Verdrag betreffende toegang tot informatie, inspraak in besluitvorming en toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden (het Verdrag van Aarhus) biedt het Nederlandse rechtssysteem een hoog niveau van milieubescherming en verbetering van de kwaliteit van het milieu, waarmee invulling wordt gegeven aan mogelijke componenten van het recht. Zie in dat kader bijvoorbeeld artikel 21 van de Grondwet, de Omgevingswet, de Wet milieubeheer (en de bijbehorende besluiten), de Wet bodembescherming en de Klimaatwet, in combinatie met de directe doorwerking van de mensenrechtenverdragen waar Nederland partij bij is.
De inspanningsverplichting van artikel 21 van de Grondwet is in de Omgevingswet uitgewerkt. De Omgevingswet heeft namelijk tot doel de bewoonbaarheid van het land en de bescherming en verbetering van het leefmilieu te waarborgen. Daartoe verplicht de wet een ieder tot het voldoende zorg dragen voor de fysieke leefomgeving en moet voorkomen dat door zijn handelen nadelige gevolgen voor het milieu optreden. De wet en de bijbehorende algemene maatregelen van bestuur stellen verder brede sets concrete eisen die deze zorg borgen. Verder is het recht vertaald in diverse sectorale wetten, zoals de Wet milieubeheer en de Kernenergiewet. Daarin is opgenomen dat een ieder voldoende zorg voor het milieu in acht moet nemen en moet voorkomen dat door zijn handelen nadelige gevolgen voor het milieu optreden.
Er is op dit moment geen eenduidige uitleg of interpretatie van het recht op een schoon, gezond en duurzaam leefmilieu of een eenduidige toepassing van het recht door de verschillende lidstaten van de EU en de Raad van Europa (RvE). Op dit moment bestudeert Nederland de erkenning van dit recht nader in de context van de RvE. Het Stuurcomité mensenrechten van de RvE (CDDH), heeft een rapport opgesteld over mogelijke juridisch bindende en niet-juridisch bindende instrumenten op het gebied van mensenrechten en milieu. Uw Kamer wordt over deze inzet t.z.t. geïnformeerd per Kamerbrief conform motie 32 735 nr. 373.
Is het standpunt van het kabinet nog steeds dat Nederland het werk van de Raad van Europa zal versterken in lijn met de VN-resoluties waarin het recht op een schoon, gezond en duurzaam leefmilieu wordt erkend, zoals eerder is beantwoord in reactie op Kamervragen door het Eerste Kamerlid De Boer? Zo nee, waarom niet?2
In de reactie op de Kamervragen gesteld door het Eerste Kamerlid De Boer, waarnaar in de vraag wordt verwezen, is aangegeven dat Nederland in de Mensenrechtenraad van de Verenigde Naties (MRR) en de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties (AVVN) vóór resoluties heeft gestemd waarin het recht op een schoon, gezond en duurzaam leefmilieu wordt erkend. In diezelfde beantwoording van deze Kamervragen is tevens aangegeven dat Nederland tijdens de Top van 2023 in Reykjavik, tezamen met alle andere RvE-lidstaten, heeft ingestemd om in lijn met deze resoluties het werk van de RvE ten aanzien van de mensenrechtenaspecten hiervan te versterken.
Deze inzet is conform de Beleidsnota Mensenrechten, Democratie en Internationale Rechtsorde, waarin is opgenomen dat Nederland zich inzet voor een eerlijke en inclusieve transitie en vermindering van klimaatkwetsbaarheid door ondersteuning van het recht op een schoon, gezond en duurzaam leefmilieu.4
Gaat Nederland de erkenning van het recht op een gezond leefmilieu in het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens ondersteunen tijdens de vergaderingen van het Committee of Ministers op 23 januari en 25 februari 2025, in navolging van de VN-resoluties?
De resoluties van de AVVN en MRR waarin het recht op een schoon, gezond en duurzaam leefmilieu wordt erkend, zijn niet bindende instrumenten. Een equivalent hiervan zou een erkenning van het recht zijn in een niet-bindende aanbeveling van het Comité van Ministers. Dat is echter niet hetzelfde als de erkenning van het recht op een schoon, gezond en duurzaam leefmilieu in het systeem van het Europees verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), bijvoorbeeld in een additioneel protocol bij het EVRM.
Het CDDH, waarin alle 46 RvE-lidstaten zijn vertegenwoordigd, heeft recentelijk een rapport aangenomen waarin de noodzaak en haalbaarheid wordt onderzocht van een eventueel nader bindend of niet-bindend instrument op het gebied van mensenrechten en milieu. In het rapport wordt het huidige beschermingsniveau op het gebied van milieu en mensenrechten beschreven en zijn op een neutrale wijze diverse mogelijkheden uiteengezet voor wat betreft juridisch bindende en niet-juridisch bindende instrumenten op het gebied van mensenrechten en milieu. Het CDDH heeft op basis van de inhoud van het rapport een tweetal conclusies aangenomen, die ter bespreking zullen worden voorgelegd aan het Comité van Ministers van de RvE. Deze conclusies lopen overigens niet vooruit op een eventuele keuze voor een aanvullend instrument, en geven de volgende overwegingen mee aan het Comité van Ministers van de RvE (vertaald naar het Nederlands):5
De in deze Kamervragen genoemde data betreffen vergaderingen van de Rapporteurgroep Mensenrechten (GR-H). In dit gremium zal geen politieke beslissing worden genomen. De precieze datum van agendering in het Comité van Ministers is vooralsnog niet bekend. Het rapport is online raadpleegbaar.6
Nederland heeft enkel vanuit een technisch-juridische invalshoek aan de discussie binnen het CDDH deelgenomen zonder zich te verbinden aan vervolgstappen. Nederland heeft derhalve geen positie ingenomen voor wat betreft de keuze van een nader instrument in het kader van de RvE. Momenteel wordt een Kamerbrief voorbereid met een appreciatie van het CDDH rapport, met inbegrip van een exercitie van de verschillende opties en welke implicaties die opties hebben voor Nederland, alsook de voorgestelde nationale positie. Uw Kamer wordt t.z.t. over deze inzet geïnformeerd per Kamerbrief conform motie 32 735 nr. 373.
Gaat Nederland zich daarbij aansluiten bij de negen landen, waaronder Frankrijk, Spanje, Portugal en IJsland, die hun steun al hebben uitgesproken voor de erkenning van dit recht? Zo nee, waarom niet?
Op dit moment wordt een Kamerbrief voorbereid met een appreciatie van het CDDH rapport. Op basis hiervan zal een nationale positie worden voorgesteld. Uw Kamer wordt t.z.t. over deze inzet geïnformeerd per Kamerbrief conform motie 32 735 nr. 373.
Welke afgevaardigden zullen namens Nederland de vergaderingen gaan bijwonen?
Alvorens documenten worden voorgelegd aan het Comité van Ministers van de RvE, zijn er diverse voorportalen binnen de RvE waarin de documenten zullen worden besproken. In dit geval zal het gaan om de Rapporteurgroep Mensenrechten (GR-H). Afgevaardigden van de Permanente Vertegenwoordiging van het Koninkrijk der Nederlanden bij de RvE nemen deel aan de GR-H en het Comité van Ministers.
Deelt u de mening dat door de oplopende milieuproblemen en de verergerende klimaatcrisis in Europa en de rest van de wereld, de erkenning van het recht op een gezonde leefomgeving in het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens een dringende noodzaak is? Zo nee, waarom niet?
Op 16 en 17 mei 2024 vond de vierde Top van de RvE plaats in Reykjavik, IJsland. Tijdens de Top werd de urgentie van gecoördineerde actie om het milieu te beschermen middels het tegengaan van de triple planetary crises van vervuiling, klimaatverandering en biodiversiteitsverlies benadrukt. Daarom is besloten dat de RvE het werk met betrekking tot mensenrechten en het milieu zal gaan versterken en dat milieu meer een prioriteit moet worden voor de RvE. Dit is opgenomen in Appendix V van de Reykjavik Verklaring. De Verklaring is gebaseerd op de politieke erkenning van het recht op een schoon, gezond en duurzaam leefmilieu, overeenkomstig AVVN Resolutie 76/300 (Appendix V, politieke eindverklaring). De Verklaring is door alle RvE-lidstaten gesteund, ook door Nederland.7
De Verklaring ging tevens in op het werk van het CDDH en dringt erop aan dat het rapport over de noodzaak en haalbaarheid van een eventueel aanvullend instrument op het gebied van mensenrechten en milieu zo snel mogelijk moest worden afgerond door de CDDH. In het CDDH rapport zijn op een neutrale wijze diverse opties uiteengezet voor juridisch bindende en niet-juridisch bindende instrumenten. Deze opties, inclusief de implicaties en gevolgen van de opties, worden momenteel onderzocht. Uw Kamer wordt t.z.t. over deze inzet geïnformeerd per Kamerbrief conform motie 32 735 nr. 373.
Erkent u dat de vervuiling van het milieu, zoals blijkt uit de vele milieu-incidenten in het hele land, het gevolg is van het ontbreken van een stevige juridische basis voor de bescherming van het recht op een gezond leefmilieu? Zo ja, deelt u dan niet de mening dat de erkenning van dit recht op zowel nationaal als Europees niveau cruciaal is om vervuiling van het milieu zo veel als mogelijk te voorkomen? Zo nee, waarom niet?
Nederland is gebonden aan diverse internationale en Europeesrechtelijke instrumenten op het gebied van milieu. Deze instrumenten zien op de bescherming van het milieu en het tegengaan van milieuvervuiling en milieuschade.
Wat de erkenning van een eventueel recht op een schoon, gezond en duurzaam leefmilieu zou kunnen betekenen (en in welke vorm) wordt momenteel onderzocht door het kabinet. Dit wordt mede op basis van het openbare CDDH-rapport gedaan. Uw Kamer wordt t.z.t. over deze inzet geïnformeerd per Kamerbrief conform motie 32 735 nr. 373.
Deelt u de mening dat het opnemen van het recht op een gezond leefmilieu zou bijdragen aan zowel de bescherming van de mens en natuur, maar ook een belangrijke stimulans is voor het ontwikkelen van krachtig beleid op het gebied van milieu en klimaat? Zo nee, waarom niet?
Wat een eventueel recht op een schoon, gezond en duurzaam leefmilieu zou kunnen betekenen (en in welke vorm) wordt momenteel onderzocht. Dit wordt mede op basis van het openbare CDDH-rapport gedaan. Daarbij wordt ook gekeken naar de verhouding van zo’n recht tot milieu- en klimaatbeleid. Uw Kamer wordt t.z.t. over deze inzet geïnformeerd per Kamerbrief conform motie 32 735 nr. 373.
Deelt u de overtuiging dat de erkenning van dit recht kan bijdragen aan meer rechtszekerheid en samenhang waarmee er een gelijker speelveld komt in Europa? Zo nee, waarom niet?
Wat een eventueel recht op een schoon, gezond en duurzaam leefmilieu zou kunnen betekenen (en in welke vorm) wordt momenteel door het kabinet onderzocht. Dit wordt mede op basis van het openbare CDDH-rapport gedaan. Daarbij wordt ook gekeken naar wat zo’n recht zou kunnen bijdragen aan het bestaande nationale recht en welke mogelijke gevolgen zo’n recht kan hebben. Uw Kamer wordt t.z.t. over deze exercitie en voorgestelde inzet geïnformeerd per Kamerbrief conform motie 32 735 nr. 373.
Klopt het dat u op 14 mei 2025 een beslissing moet nemen over de positie van Nederland met betrekking tot de erkenning van het recht op een gezond leefmilieu in Europa tijdens de 134ste sessie van het Committee of Ministers? Bent u bereid om tijdens die sessie alles in het werk te stellen om te zorgen dat het recht op een schoon leefmilieu erkend wordt in het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens, om zodoende het werk van de Raad van Europa te versterken? Zo niet, waarom niet?
Op 13 en 14 mei 2025 zal de jaarlijkse ministeriële vergadering van de RvE plaatsvinden. De agenda van deze vergadering is nog niet vastgesteld. Ook staat nog niet vast dat het rapport van het CDDH waarin de noodzaak en haalbaarheid wordt onderzocht van een eventueel nader bindend of niet-bindend instrument op het gebied van mensenrechten en milieu ook daadwerkelijk op de agenda staat.
Ik kan op dit moment geen uitspraken doen over een nationale positie aangaande dit recht, omdat op dit moment nog onderzoek wordt gedaan ter voorbereiding van een voor te stellen nationale positie. Uw Kamer wordt t.z.t. hierover geïnformeerd per Kamerbrief conform motie 32 735 nr. 373.
Wilt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Ja.
Het artikel 'Hoofdeconoom BNP Paribas: ‘Kom gewoon met een pan-Europees regime voor bedrijven’' |
|
Joost Sneller (D66) |
|
Beljaarts |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Hoofdeconoom BNP Paribas: «kom gewoon met een pan-Europees regime voor bedrijven»»?1
Ja, ik ben bekend met het artikel.
Erkent u het probleem dat het huidige systeem van verschillende nationale regels binnen Europa het moeilijk maakt om grensoverschrijdend te opereren?
Ja, verschillen in regelgeving en verschillen in implementatie en toepassing van de interne marktregels tussen lidstaten kunnen leiden tot ongerechtvaardigde belemmeringen op de interne markt, die het vrije verkeer van goederen, diensten, kapitaal en personen kunnen hinderen. Ondanks dat op veel terreinen al veel geharmoniseerde regelgeving bestaat, kunnen dergelijke verschillen in nationale regels, implementatie en toepassing nog steeds een barrière vormen die grensoverschrijdend opereren voor ondernemers, burgers of investeerders lastiger maakt. In het regeerprogramma heeft het kabinet benadrukt dat zij zich wil inzetten voor versterking van de interne markt, op grond van de kabinetsbrede actieagenda, en vermindering van ongerechtvaardigde belemmeringen.
Erkent u dat een goed functionerend systeem van vrij verkeer van personen, goederen en kapitaal essentieel is voor de welvaart van Nederland?
Ja, dat erken ik. De Europese interne markt is immers het fundament van de Europese economie en het concurrentievermogen van Europa, waar alle EU-burgers en bedrijven in alle lidstaten van profiteren. Op de Europese interne markt hebben Nederlandse bedrijven directe toegang tot een markt van meer dan 450 miljoen mensen, en daarmee vormt de markt één van de bases voor onze economie en welvaart. Aanbevelingen voor het versterken van de Europese interne markt en het vrij verkeer staan met name in het Letta-rapport. Het kabinet onderschrijft deze aanbevelingen in grote mate2. Het Draghi-rapport verwijst hiernaar en borduurt hierop voort3.
Dankzij een succesvolle oproep vanuit EU-lidstaten, waaronder Nederland, zal de nieuwe Commissie voor juli 2025 met een horizontale interne marktstrategie komen. Nederland werkt samen met andere lidstaten om de Commissie hier concrete input voor te geven. Het kabinet heeft tien concrete suggesties voor belemmeringen en onderwerpen die de genoemde strategie moet adresseren, zoals het verbieden van territoriale leveringsbeperkingen4. Ook op het terrein van het vrij verkeer van kapitaal is de Commissie middels de kapitaalmarktunie voornemens om deze te versterken.
Deelt u de analyse dat een verdere integratie van de Europese kapitaalmarkt bevorderlijk is voor de Nederlandse welvaart?
Die analyse deel ik. De kapitaalmarktunie is een belangrijke route voor het versterken van het Europese en Nederlands concurrentievermogen. Door meer Europees kapitaal te mobiliseren en het aantrekkelijker te maken om in Europese bedrijven en (innovatieve) projecten te investeren, draagt de kapitaalmarktunie bij aan het – onder druk staande – Europese en Nederlands concurrentievermogen en productiviteitsgroei. Zoals ook beschreven in mijn visie op het EU-concurrentievermogen, staat toekomstige welvaart onder druk door achterblijvend concurrentievermogen en productiviteitsgroei5. Door de gefragmenteerde en onderontwikkelde kapitaalmarkten is er voor bedrijven onvoldoende toegang tot financiering, in bijzonder meer risicodragende vormen van financiering, ook in Nederland. Hierdoor kunnen Europese bedrijven niet doorgroeien en hun kennis en innovatie valoriseren. Zoals door de Minister van Financiën is toegezegd zal het kabinet in het eerste kwartaal van 2025 zijn inzet ter versterking van de kapitaalmarktunie uw Kamer doen toekomen.
Hoe staat het kabinet tegenover een nieuw en vrijwillig Europees regelgevingskader voor bedrijven, faillissementen, hypotheken en pensioenen dat parallel aan bestaande nationale wetgeving van de EU-lidstaten bestaat?
Het kabinet heeft in beginsel een positieve grondhouding naar voorstellen die bijdragen aan grensoverschrijdend opereren, de kapitaalmarktunie en het vrije verkeer op de interne markt, gezien het eerder beschreven belang hiervan. De Europese Commissie is voornemens om met een voorstel voor een 28e regime te komen zodat innovatieve bedrijven kunnen profiteren van één EU-breed regelgevend kader, zoals opgenomen in de politieke richtlijnen van Commissievoorzitter Von der Leyen6, de missiebrief voor de Eurocommissaris voor Justitie7, en de door de Commissievoorzitter opgerichte Project Groep voor start- en scale-ups8. De exacte reikwijdte hiervan is op dit moment nog niet bekend. De Commissie heeft in het Competitiveness Compass9 aangegeven dat dit 28e regime mogelijk zal zien op (delen van) het ondernemingsrecht, insolventierecht, arbeidsrecht en fiscaal recht. Het kabinet ziet uit naar dit voorstel en zal het beoordelen op zijn merites in een zogeheten BNC-fiche en uw Kamer via de geëigende wegen informeren.
Het kabinet ziet op dit moment geen toegevoegde waarde van een vrijwillig Europees regelgevingskader voor hypotheken of pensioenen, omdat deze markten een sterk nationaal karakter kennen en in het geval van de pensioenmarkt ook met sociale partners wordt vormgegeven. Het kabinet ziet daarom geen reden voor een 28e regime voor deze rechtsgebieden en acht het wenselijk om te focussen op terreinen waar dit wel het geval is, zoals voor bedrijven die willen opschalen en beleggers die (grensoverschrijdend) willen investeren in het kader van de kapitaalmarktunie.
Hoe staat het kabinet tegenover het verkennen van de mogelijkheden voor een Europese rechtsvorm voor bedrijven zodat het voor ondernemers makkelijker wordt om grensoverschrijdend te opereren?
Het kabinet kijkt uit naar een voorstel voor een 28e regime voor bedrijven, zoals door de Commissie is aangekondigd. Zie verder mijn antwoord op vraag 5.
Bent u bereid hierover met de Europese Commissie in overleg te treden en hierover aan de Kamer terug te rapporteren?
Zie antwoord vraag 5.
Mocht de Europese Commissie niet tot initiatief over willen gaan, bent u dan bereid dit in een volgende Raad voor Concurrentievermogen te agenderen en hierover aan de Kamer terug te rapporteren?
Zoals toegelicht in mijn antwoord op vraag 5 is de Commissie voornemens om met een dergelijk voorstel te komen.
Bent u bekend met het artikel «Virus maakt opmars in China, beelden van volle ziekenhuizen»?1
Ja.
Bent u bekend met het artikel «Eyeing Potential Bird Flu Outbreak, Biden Administration Ramps Up Preparedness»?2
Ja.
Kunt u reageren op de beslissing van de Verenigde Staten om extra geld toe te wijden aan pandemische paraatheid, in het licht van recente virusuitbraken?
Het Amerikaanse Ministerie van Volksgezondheid, het US Department of Health and Human Services (HHS), heeft 17 januari jl. bekend gemaakt dat het 590 miljoen dollar zal investeren in de ontwikkeling van een mRNA-gebaseerd vaccin van het farmaceutische bedrijf Moderna voor de mogelijke inzet tegen pandemische influenza, waaronder ook ten behoeve van een H5N1 mRNA vaccin tegen de vogelgriep. Deze investering komt bovenop eerdere steun van de Amerikaanse overheid aan het bedrijf in 2023 om een mRNA vaccin te ontwikkelen tegen pandemische influenza. De ontwikkeling van nieuwe vaccins is een belangrijk onderdeel van de paraatheid en respons tegen toekomstige grootschalige uitbraken van infectieziekten. In die zin juich ik dergelijke investeringen toe, ook omdat in de Verenigde Staten op dit moment een uitbraak van vogelgriep onder melkkoeien plaatsvindt.
Een vaccin wordt pas ingezet als er een uitbraak van een virus als vogelgriep is. Ik ben van mening dat het erg belangrijk is om ook aan de preventieve kant de monitoring en surveillance systemen optimaal in te zetten en maatregelen te treffen om een uitbraak zoveel mogelijk te voorkomen of te beperken.
Op Europees niveau zijn in de afgelopen jaren gezamenlijke aanbestedingen gedaan in beschikbaarheidscontracten voor de productie van pandemische griepvaccins, om in tijd van crisis snel te kunnen beschikken over grote hoeveelheden vaccins, en in noodvoorraden en productiecapaciteit voor op eiwit gebaseerde vaccins tegen de in de EU vigerende variant van de vogelgriep. Ons land neemt aan deze contracten deel. Ten slotte heeft de Europese Commissie beschikbaarheidscontracten afgesloten met een aantal Europese fabrikanten voor de productie van ruim 325 miljoen vaccins, waaronder eiwit gebaseerde vaccins, vector gebaseerde vaccins en ook mRNA vaccins. Ten slotte investeert de Europese Unie ook in belangrijke mate in de ontwikkeling van EU-samenwerking rondom en in de ontwikkeling van nieuwe vaccins. Hiervoor was in 2024 ruim 149 miljoen euro beschikbaar.3
Kunt u aangeven of en hoe er overleg plaatsvindt met uw Europese collega’s over deze mondiale pandemische ontwikkelingen?
Na de Covid-19 pandemie is er op Europees niveau een uitbreiding van wet- en regelgeving en instrumenten geweest. Zo is in 2022 de verordening Ernstige Grensoverschrijdende Gezondheidsbedreigingen (EU-verordening EU/2022/2371) aangenomen, met daarin een versterking van instrumenten, structuren en mechanismen op het vlak van preventie, paraatheid en respons, met name ook rondom infectieziekten en een mogelijke pandemie. Ook is er een Europees noodkader vastgesteld door de Raad (Raadsverordening EU/2022/2372), met daarin opschalingsmogelijkheden om de beschikbaarheid van medische producten te borgen in crisistijd. De EU heeft daarmee aanvullende, coördinerende en ondersteunende bevoegdheden gekregen, waarmee zij ook de lidstaten in de gelegenheid stelt om samenwerking waar dat wenselijk wordt geacht te versterken.
Onder de EU-verordening is ook het EU-gezondheidsbeveiligingscomité operationeel dat meerdere keren per maand overlegt over gezondheidsbedreigingen binnen de EU, maar ook daarbuiten zoals over de verspreiding van de vogelgriep in de Verenigde Staten, en infectieziekten als mpox en Marburg in Afrika. Het Ministerie van VWS neemt hieraan deel. Daarbij wordt informatie gedeeld door EU-agentschappen zoals het Europees Centrum voor Ziektepreventie en -Bestrijding (ECDC), het Europees geneesmiddelenbureau (EMA) en de Europese Autoriteit voor Voedselveiligheid (EFSA). Ook de EU-autoriteit voor paraatheid en respons inzake noodsituaties op gezondheidsgebied (DG HERA) draagt hieraan bij en wordt er nauw samengewerkt met de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO). Waar nodig kunnen er via opinies en aanbevelingen op EU-niveau acties ondernomen worden.
Op deze wijze houdt het Ministerie van VWS samen met internationale collega’s een vinger aan de pols. Wanneer nodig kan er op Raadsniveau worden opgeschaald, zowel binnen de EU-gezondheidsraad als via het geïntegreerde politieke crisisrespons mechanisme van de Raad (IPCR).
Wat zijn volgens u momenteek de belangrijkste knelpunten in de pandemische paraatheid van Nederland en welke maatregelen gaat u nemen om deze aan te pakken?
De COVID-19-pandemie leerde ons dat we beter voorbereid moeten zijn op potentiële pandemieën. Daarom heeft het Ministerie van VWS het beleidsprogramma pandemische paraatheid gestart waarin ook de lessen van de Onderzoeksraad voor Veiligheid (OVV), die hebben aangegeven waar de belangrijkste knelpunten zaten, zijn betrokken. In de afgelopen jaren is hard ingezet op het versterken van onze paraatheid, zoals te lezen in de voortgangsbrief over het programma4 en in de reactie op de rapporten van de OVV.5 Hier zijn het ministerie en verschillende veldpartijen nog volop mee bezig. Tegelijkertijd moeten wij paraat staan voor ander onheil dat op ons afkomt, zoals hybride conflicten, een natuurramp of een nieuwe pandemie. Deze dreigingen vragen om versterking van de weerbaarheid van onze zorg. Doel is om ten tijde van crisis, ontwrichting en conflict de publieke, curatieve en langdurige gezondheidszorg in Nederland voor zoveel mogelijk mensen zo lang mogelijk toegankelijk te houden, met een daarbij passende kwaliteit. Het kabinetsbrede weerbaarheidsbeleid, waar uw Kamer op 6 december jl. per brief over is geïnformeerd, wordt in de komende maanden verder uitgewerkt onder regie van de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV) en het Ministerie van Defensie. In dit traject wordt ook de weerbaarheidsopgave voor de zorg nader geconcretiseerd. De maatregelen die bijdragen aan pandemische paraatheid, fungeren tevens als fundament voor basis noodzorg bij crisis en conflict en zullen hier dan ook bij worden betrokken.
Herkent u de zorgen van de Onderzoeksraad voor Veiligheid (OVV) dat Nederland niet voorbereid is op een volgende pandemie? Zo ja, welke zorgen deelt u? Zo nee, waarom niet?
Het Ministerie van VWS herkent de zorgen van de OVV. Welke ramp zich ook voordoet: we moeten in alle gevallen paraat en weerbaar zijn. We leven in een tijd waarin we worden geconfronteerd met allerlei dreigingen die ook onze gezondheid en toegang tot zorg kunnen raken. Denk aan dreigingen van conflicten, natuurrampen of pandemieën. Het is belangrijk dat we voor crises paraat en weerbaar zijn. Daarbij staat centraal dat – wat er ook gebeurt – zoveel mogelijk patiënten zo lang mogelijk zorg blijven krijgen van passende kwaliteit. Het kabinetsbrede weerbaarheidsbeleid wordt in de komende maanden verder uitgewerkt. De zorg speelt daarin een belangrijke rol.
Het streven is om de maatregelen die zijn gestart in het kader van pandemische paraatheid en even noodzakelijk zijn in voor basisnoodzorg in het kader van weerbaarheid, voort te zetten. Zoals eerder aangegeven wordt er gezocht naar middelen hiervoor. Daar is tijd voor nodig. Het Ministerie van VWS verwacht medio 2025 meer duidelijkheid te kunnen geven over de middelen voor 2026 en verder.
Kunt u inzicht geven in de concrete stappen die u heeft gezet om alternatieve financiering te vinden voor de Nederlandse pandemische paraatheid gezien de eerder aangekondigde bezuiniging van 300 miljoen euro en welke opties worden momenteel overwogen?
De bezuinigingen op pandemische paraatheid lopen de komende jaren op en zullen in 2029 het volledige bedrag van 300 miljoen omvatten. De 50 miljoen die in 2025 moest worden bezuinigd op pandemische paraatheid, is ingevuld door een aantal beleidsvoornemens die in 2025 zouden starten «on hold» te zetten. Oftewel: er start in 2025 geen nieuw beleid, maar al het beleid dat al loopt, gaat gewoon door. Het Ministerie van VWS verwacht u na de voorjaarsnota, medio 2025, meer duidelijkheid te kunnen geven over de middelen voor 2026 en verder. U kunt ervan op aan dat deze opgave de volle aandacht heeft.
Hoe verhoudt de bezuiniging op zorgstages zich tot de noodzaak van voldoende zorgpersoneel voor een goede pandemische paraatheid?
Het Stagefonds is bedoeld om meer stageplekken te creëren en hiermee de instroom in de zorg te vergroten. Daarmee is het ook van invloed op de beschikbaarheid van zorgpersoneel bij een crisis, zoals een pandemie. De Algemene Rekenkamer heeft in haar Verantwoordingsonderzoek 2022 geconcludeerd dat het stopzetten van de subsidie via het Stagefonds waarschijnlijk geen directe gevolgen zal hebben voor het aantal stageplaatsen in de zorg. Zorginstellingen hechten voor zichzelf en voor het brede maatschappelijk belang waarde aan het aanbieden van stageplaatsen voor werving van personeel. Daarmee is het aanbieden van stages onderdeel van het strategische personeelsbeleid van zorginstellingen en niet primair afhankelijk van de subsidie. Uit het onderzoek blijkt dat de subsidie niet nauw verbonden is aan het aantal stageplaatsen. De grootste uitdaging bij het creëren van meer stageplekken is niet het gebrek aan financiële middelen, maar een tekort aan stagebegeleiders. Extra geld vanuit het Stagefonds zou dit structurele probleem niet oplossen. Daarmee draagt het Stagefonds te weinig bij aan het aan het beschikbaar hebben van voldoende zorgpersoneel voor het leveren van goede reguliere zorg, maar ook voor het leveren van zorg ten tijde van crises.
Kunt u aangeven welke stappen u onderneemt om de vaccinatiebereidheid in Nederland te vergroten als onderdeel van de pandemische paraatheid?
In het licht van de gedaalde vaccinatiegraden zet de Staatssecretaris Jeugd, Preventie en Sport in op het vergroten van het vertrouwen in vaccinaties. Bijvoorbeeld door voorlichting over vaccinaties beter te laten aansluiten op de behoeften van doelgroepen die op dit moment minder goed worden bereikt.
Hiertoe wordt, onder voorbehoud van goedkeuring van de VWS-begroting door de Eerste Kamer, met de G4-gemeenten een pilot opgezet voor het intensiveren van de wijkgerichte aanpak en het landelijk verspreiden van geleerde lessen.6 Omdat het in een mogelijke volgende pandemie opnieuw nodig kan zijn om in korte tijd veel mensen te vaccineren, draagt het versterken van het vertrouwen in vaccinaties ook bij aan de pandemische paraatheid.
Ten aanzien van de vaccinatiebereidheid geven experts aan dat succesvol vaccineren tijds-en arbeidsintensief is, hoe verhoudt dit zich tot de bezuinigingen op onder andere de gemeentelijke gezondheidsdienst (GGD)?
Het kabinet zet volop in op preventie om de gezondheid van alle Nederlanders te beschermen en te bevorderen. Vaccinatie is hier een belangrijk onderdeel van. Op de uitvoering van vaccinatieprogramma’s wordt door het kabinet niet bezuinigd. Sterker nog, er wordt – indien de VWS-begroting wordt goedgekeurd door de Eerste Kamer – dit jaar meer geïnvesteerd.
Kunt u reageren op het advies van experts, zoals de regionaal directeur van WHO Europa, om maatregelen te nemen tegen luchtwegvirussen zoals thuisblijven bij verkoudheidsklachten en het dragen van mondkapjes op drukke plekken?
Deze adviezen komen in grote lijnen overeen met het advies dat ook door het RIVM wordt gegeven en zijn dus herkenbaar. Het RIVM-advies luidt als volgt:
Kunt u aangeven of recent pandemiestimulaties zijn uitgevoerd om de paraatheid van zorginstellingen te testen en zo ja, welke lessen zijn hieruit getrokken?
Zorgorganisaties zijn zelf verantwoordelijk voor hun voorbereiding op crises omstandigheden, inclusief het opstellen van hun opleidings-, trainings- en oefen- (OTO) programma en het bepalen van scenario’s voor oefeningen binnen de eigen organisatie. In algemene zin wordt er gewerkt aan het versterken van samenwerking en kennisdeling om de pandemische paraatheid verder te verbeteren. Voorbeelden van recente trainingen en oefeningen met een pandemisch scenario zijn het scholen van medewerkers van de High Level Isolation Unit in het Radboudumc, het oefenen van de inzet van de isolatieboxen van het Calamiteitenhospitaal, (boven) regionale oefeningen van GGD-organisaties in verschillende regio’s, de ondersteuning bij de ontwikkeling van een leermodule infectieziektebestrijding en een ketenoefening op basis van Viraal Hemoragisch Koorts (VHK) in Noord-Nederland. Binnen veel zorginstellingen is infectiepreventie een vast onderdeel van standaard scholingen voor medewerkers, denk hierbij bijvoorbeeld aan het gebruik van persoonlijke beschermende maatregelen. Komende tijd wordt er regionaal en landelijk verder gewerkt aan het actualiseren en generiek maken van plannen voor coördinatie en samenwerking in onder andere een pandemisch scenario. In het najaar van 2025 staat een landelijke oefening gepland om het landelijke plan te oefenen. Ook regionaal zijn er oefeningen gepland die gericht zijn op (keten) samenwerking.
Wat is de stand van zaken met de vogelgriepuitbraak in Nederland?
Na bijna een jaar zijn sinds 18 november weer drie besmettingen met het hoogpathogene vogelgriepvirus geconstateerd. De Deskundigengroep Dierziekten heeft op 29 januari 2025 een nieuwe risicobeoordeling uitgevoerd, waarin wordt aangegeven dat de kans dat een pluimveebedrijf besmet raakt, op dit moment hoog is. Daarbij is de mate van onzekerheid groot. Het blijft daarom van belang dat we ons blijven voorbereiden op mogelijke uitbraken van vogelgriep en maatregelen nemen om de kans op een uitbraak te verkleinen.
Is het risico op een (dodelijke) vogelgriepbesmetting voor Nederlandse pluim- en rundveehouders vergelijkbaar met dat van pluim- en rundveehouders in de Verenigigde Staten? Zo ja, Kunt u toelichten of u naar aanleiding van het bericht uit Louisiana, over het eerste dodelijke slachtoffer van de vogelgriep door contact met pluimvee3, van plan bent extra maatregelen te nemen?
In Nederland heb ik geen aanwijzingen voor vogelgriep bij runderen (Kamerstuk 28 807, nr. 303). Het risico voor Nederlandse rundveehouders is daarom niet vergelijkbaar met rundveehouders in de Verenigde Staten (VS). Onder pluimvee zijn er nog af en toe uitbraken in Nederland. Het is lastig te beoordelen of het risico voor Nederlandse pluimveehouders vergelijkbaar is met die van pluimveehouders uit de VS. Dit is onder andere afhankelijk van het type virus, de infectiedruk en de mate van blootstelling. De H5N1-variant die in de VS rondgaat komt in Nederland, en in de rest van Europa, op dit moment niet voor. Daarnaast wordt in Nederland met de monitoring en Early Warning systematiek hoogpathogene vogelgriep (HPAI) in pluimvee snel opgespoord en wordt het besmette pluimvee vaak binnen een dag geruimd door de NVWA om de kans op verspreiding zo klein mogelijk te houden. Het Ministerie van LVVN blijft in samenwerking met het Ministerie van VWS de ontwikkelingen hieromtrent volgen.
De casus waarnaar u verwijst betreft een persoon met een leeftijd boven de 65 jaar met een onderliggende ziekte. Deze persoon was blootgesteld geweest aan besmette wilde vogels en hobby pluimvee. Er waren geen aanwijzingen voor mens-op-mens transmissie. Deze casus is besproken in het Signaleringsoverleg-Zoönosen en de experts hebben geen aanleiding gezien om aanvullende veterinaire of volksgezondheidsmaatregelen te adviseren.
Welke stappen neemt u om te zorgen dat pluimveebedrijven zich niet in de buurt van waterrijke gebieden vestigen, om zo besmettingen en uitbraken te minimaliseren?
In het Intensiveringsplan preventie vogelgriep (Kamerstuk 28 807, nr. 291) is door het vorige kabinet opgenomen dat er een impactanalyse wordt uitgevoerd naar mogelijke structuurmaatregelen: een verbod op nieuwvestiging en/of een verbod op uitbreiding van pluimveebedrijven in pluimveedichte gebieden en in waterrijke gebieden. Experts van Wageningen Economic Research (WEcR) voeren momenteel een analyse uit naar de impact van deze maatregelen op de pluimveesector. Daarna zullen andere experts een inschatting maken van de verwachte impact van deze maatregelen op de volks- en diergezondheid. Dit soort structuurmaatregelen zijn ingrijpend. Met deze impactanalyse en een juridische analyse zal een zorgvuldige weging worden gemaakt op basis van proportionaliteit, geschiktheid en noodzaak.
Erkent u dat een hoge veedichtheid het risico op het ontstaan en verspreiden van zoönose, zoals de vogelgriep, vergroot? Zo ja, kunt u afzonderlijk antwoord geven op de vragen 17, 18 en 19?
In 2023 is het rapport «Preventie van efficiënte transmissie van zoönotische ziektekiemen tussen veehouderijen» aan de Kamer gestuurd (Kamerstuk 29 683, nr. 273). Dit rapport is opgesteld door een expertgroep onder leiding van de voorzitter van het Netherlands Centre for One Health. De experts geven aan dat het algemene beeld is dat een hoge bedrijfsdichtheid de kans op tussenbedrijfstransmissie vergroot. In dit rapport wordt met modellering wetenschappelijk onderbouwd dat een hogere bedrijfsdichtheid van pluimveebedrijven de kans op tussenbedrijfstransmissie van het vogelgriepvirus vergroot. Vanwege dit verhoogde risico worden bij (dreigende) uitbraken aanvullende maatregelen getroffen in deze gebieden.
Welke stappen neemt u om te zorgen dat de pluimveedichtheid in een gebied op een dusdanig niveau is dat de kans op besmetting tussen bedrijven gering is?
Pluimveehouders zijn zich erg bewust van de risico’s op vogelgriep, zeker in gebieden met een hoge concentratie van bedrijven. Het algemene beeld is dat pluimveehouders en dierenartsen alert zijn en verdenkingen snel melden. De NVWA handelt ook zeer snel bij verdenkingen van vogelgriep. Bij een besmetting wordt direct geruimd. Dit beperkt de risico’s op verspreiding van vogelgriep tussen bedrijven aanzienlijk. Zoals in het antwoord op vraag 15 is beschreven, wordt daarnaast momenteel een impactanalyse uitgevoerd naar structuurmaatregelen in waterrijke gebieden en pluimveedichte gebieden. Dat betreft een eventueel verbod op nieuwvestiging en/of uitbreiding van pluimveebedrijven in deze gebieden. Daarnaast hebben 245 pluimveehouders zich aangemeld voor de landelijke subsidieregelingen voor vrijwillige bedrijfsbeëindiging (Landelijke beëindigingsregeling veehouderijlocaties (Lbv en de Lbv-plus)). Dit kan ertoe leiden dat het aantal pluimveebedrijven in deze gebieden afneemt, wat er weer toe kan leiden dat de kans op uitbraken met en verspreiding van vogelgriep afneemt. Het is op voorhand moeilijk te voorspellen hoe groot het effect hiervan zal zijn; dat hangt onder meer af van aan hoeveel en welke pluimveehouders de subsidie wordt verleend.
Welke stappen neemt u om te zorgen dat gemengde bedrijven extra maatregelen nemen om intersoortelijke transmissies te voorkomen?
Ten algemene geldt dat het niet mogelijk is om verspreiding van zoönosen en dierziekten volledig te voorkomen. Het beleid is er wel op gericht om het risico op uitbraken en verspreiding zoveel mogelijk te verlagen. Bij een uitbraak van vogelgriep onder het pluimvee op een bedrijf waar ook varkens en/of rundvee wordt gehouden, wordt ook standaard onderzoek naar vogelgriep gedaan bij de varkens en/of het rundvee op het bedrijf. Tot nu toe is nog nooit vogelgriep bij varkens en runderen vastgesteld in Nederland.
Voor pluimveebedrijven wordt op korte termijn een verplicht bioveiligheidsplan ingevoerd. Daarin zijn specifieke aandachtspunten opgenomen voor gemengde bedrijven. Op termijn wordt het bioveiligheidsplan ook voor andere sectoren uitgerold.
De landelijke subsidieregelingen voor vrijwillige bedrijfsbeëindiging kunnen er ook toe leiden dat gemengde bedrijven stoppen. Het is vooraf moeilijk te voorspellen wat het effect hiervan zal zijn op het aantal gemengde bedrijven.
Welke stappen neemt u om te zorgen dat veebedrijven, zoals pluimvee en rundvee, een laag risico hebben elkaars dieren te besmetten? Kijkt u daarbij naar mogelijkheden om te zorgen dat veebedrijven zich niet dicht bij elkaar vestigen, en zo de veedichtheid van verschillende soorten te verkleinen?
We hebben in Nederland een goed monitoringsysteem waarmee signalen van infectieziekten bij dieren vroegtijdig kunnen worden opgespoord en opgevolgd. Sinds 2003 is de basismonitoring (uitgevoerd door Royal GD) operationeel, met als doel het opsporen van uitbraken van bekende en onbekende ziekteverwekkers of aandoeningen bij landbouwhuisdieren. Nieuwe verschijnselen en veranderende trends worden door de basismonitoring opgemerkt en zorgvuldig geanalyseerd.
Daarnaast worden bij iedere uitbraak van vogelgriep op een pluimveebedrijf waar ook herkauwers en/of varkens aanwezig zijn, de herkauwers en/of varkens gescreend op vogelgriep. Ook is het verplicht om een positieve laboratoriumuitslag van vogelgriep bij zoogdieren te melden bij de NVWA.
Bij verdenkingen of uitbraken van dierziekten waarbij meerdere diersoorten gevoelig zijn voor de ziekteverwekker, kunnen (preventieve) maatregelen getroffen worden die toezien op alle gevoelige diersoorten, bijvoorbeeld een bezoekersverbod, hygiënemaatregelen of een vervoersverbod.
In het antwoord op vraag 15 en 17 is aangegeven dat er nu een impactanalyse wordt uitgevoerd naar structuurmaatregelen voor pluimveebedrijven in o.a. pluimveedichte gebieden. Dergelijke maatregelen zijn ingrijpend en vergen een stevige onderbouwing en nieuwe wettelijke bevoegdheden. Er worden geen vergelijkbare ruimtelijke maatregelen verkend voor andere veehouderijen.
Bent u bereid deze vragen afzonderlijk en zo snel mogelijk gezien de actuele en mondiale pandemische ontwikkelingen te beantwoorden?
Ja.
De implementatie van REDIII ten aanzien van het onderdeel ‘biomassaverbranding voor energie’ |
|
Christine Teunissen (PvdD) |
|
Sophie Hermans (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de brief «Gemiste kansen in huidige zuivere implementatie EU richtlijn hernieuwbare energie (REDIII)» (Kamerstuk 2024D40273), aangeboden door Comité Schone Lucht op 21 oktober 2024?
Ja.
Deelt u de mening van de auteurs dat de Europese richtlijn REDIII op het onderdeel «biomassaverbranding voor energie» te generiek is en niet leidt tot de gewenste aanscherping van duurzaamheidscriteria noch tot afbouw van biomassaverbranding?
Nee, die mening deelt het kabinet niet. In de Kamerbrief Voortgang duurzaamheidskader biogrondstoffen van 20 december jongstleden1 heeft het kabinet de Kamer geïnformeerd dat de duurzaamheidseisen in de REDIII op het onderdeel biogrondstoffen voor energie sinds de publicatie van de RED in 2018 meermaals zijn aangescherpt, onder andere op het gebied van duurzaamheidsborging en toezicht, biodiversiteit, waterkwaliteit en bescherming van oerbossen.2 Voor een goede balans tussen duurzaamheid en uitvoerbaarheid kiest het kabinet ervoor om het Nederlandse stelsel van duurzaamheidseisen aan te laten sluiten bij de REDIII.3
Wat is de reden voor de keuze van een zuivere implementatie en wat is de oorsprong van deze term?
Het kabinet kiest ervoor om de REDIII zuiver te implementeren conform de Aanwijzingen voor de regelgeving (Ar. 9.4). De Kamer is hierover geïnformeerd in het wetgevingsprogramma Klimaat voorjaar 2023.4 Dit betekent dat bij de implementatie geen andere regels worden opgenomen dan voor de implementatie strikt noodzakelijk. Voor eventuele aanvullende nationale maatregelen wordt een separaat wetgevingsproces gevolgd. Doel van dit uitgangspunt in de Aanwijzingen voor de regelgeving – dat overigens in principe geldt voor de implementatie van alle Europese regelgeving – is om de implementatieprocedure zo snel mogelijk te doorlopen met het oog op de korte implementatietermijnen van de Europese Unie. Zorgvuldige zuivere implementatie kost tijd omdat het onder andere interdepartementale afstemming en overleg met stakeholders en uitvoeringsorganisaties vergt.
Waarom is er niet gekozen voor een ambitieuzere aanpak waarbij Nederland de ruimte benut die REDIII expliciet biedt aan lidstaten om regelgeving aan te passen en aan te scherpen?
Zie het antwoord op vraag 2. Voor een toelichting op deze keuze verwijst het kabinet naar de Kamerbrief Voortgang duurzaamheidskader biogrondstoffen van 20 december jongstleden5, waarin het kabinet aangeeft:
«Door uniforme eisen binnen Europa wordt het mogelijk om in samenwerking met alle EU-lidstaten publiek toezicht op certificering te regelen. Hierdoor kan beter toezicht worden gehouden dan wanneer Nederland het toezicht zelfstandig vormgeeft, wat de robuustheid van het systeem vergroot. Daarnaast zorgen uniforme eisen voor een gelijk speelveld en betere uitvoerbaarheid in de biogrondstoffen praktijk, en kunnen hoogwaardige toepassingen in Nederland gebruik maken van een brede beschikbaarheid van internationaal gecertificeerde biogrondstoffen.»
Welke concrete plannen heeft u voor een snelle afbouw van verbranding van houtige biomassa en bioEnergy with Carbon Capture Storage (BECCS)? Kunt u een specifiek tijdspad met maanden en jaartallen verstrekken?
Negatieve emissies, waar BECCS een rol bij kan spelen, zijn een belangrijk onderdeel van het halen van de klimaatdoelen, zeker voor klimaatneutraliteit. In het kader van de bredere besluitvorming over klimaatmaatregelen kijkt het kabinet ook naar negatieve emissies. De Kamer wordt hierover vóór de zomer geïnformeerd. Met betrekking tot het afbouwpad voor laagwaardige toepassingen van biogrondstoffen verwijst het kabinet naar het antwoord op vraag 14.
Op welke wijze en wanneer zult u de Kamer informeren over de voortgang van de implementatie van REDIII betreffende «biomassaverbranding voor energie»?
Zie het antwoord op vraag 7.
Kunt u specificeren hoe en waar elk van de vier (sub)bepalingen die in de brief en in bijlage 3 over «houtige biomassa voor energie» worden genoemd, in Nederlandse wetgeving worden opgenomen? Wanneer en hoe zult u de Kamer hierover informeren
Dat biogrondstoffen voldoen aan de (sub)bepalingen die verwijzen naar artikelen 29 en 30 wordt aangetoond met behulp van door de Europese Commissie erkende certificatieschema’s. De Europese Commissie toetst of deze certificatieschema’s aan de strenge duurzaamheidseisen van de RED voldoen. Deze certificatieschema’s tonen dus aan dat de biomassa duurzaam geproduceerd is en het gebruik van deze biomassa voor de productie van energie dus als hernieuwbaar mag worden gerekend. Deze bepalingen (artikelen 29 en 30) zijn reeds geïmplementeerd in de regelgeving van de SDE++.
Voor het principe van cascadering uit artikel 3 van de richtlijn schrijft de REDIII een volgorde voor. Omdat de richtlijn bindend recht is en daardoor automatisch ook in Nederland geldt, zal dit cascaderingsprincipe ook als uitgangspunt worden gehanteerd bij subsidieregelingen, zoals de SDE++. Over de openstelling van de SDE++ in 2025 informeert het kabinet de Kamer dit kwartaal.
Wat is uw definitie van het cascaderingsprincipe in relatie tot biomassa?
Het duurzaamheidskader biogrondstoffen6 van het kabinet geeft invulling aan een advies van de SER uit 20207, waarin de SER het volgende stelt: «Cascadering biedt een strategie om biogrondstoffen zo hoogwaardig, optimaal en efficiënt mogelijk in te zetten.» Bij de implementatie van de REDIII hanteert het kabinet de definitie van cascadering zoals uitgewerkt in artikel 3 van de REDIII.
Deelt u de mening dat het cascaderingsprincipe een leidend principe is in REDIII, conform het advies van de Sociaal-Economische Raad (SER) uit 2020? Zo ja, hoe gaat u de toepassingsmogelijkheden binnen Nederland beter specificeren en waarborgen? Zo nee, waarom niet?
In Nederland wordt invulling gegeven aan het advies van de SER uit 2020 door middel van het duurzaamheidskader biogrondstoffen. Uitgangspunt van het duurzaamheidskader is dat biogrondstoffen duurzaam zijn geproduceerd en dat biogrondstoffen zo hoogwaardig mogelijk worden ingezet. De afgelopen jaren zijn al diverse stappen gezet in het afbouwen van subsidies voor laagwaardige toepassingen. In de Kamerbrief van 20 december 20248 is uiteengezet hoe het kabinet het verder afbouwen van het subsidiëren van laagwaardige toepassingen wil vormgeven. In diezelfde Kamerbrief is ook uiteengezet hoe de beleidsinzet rondom de opbouw van hoogwaardige toepassingen wordt voortgezet, zoals de toepassing van biogrondstoffen binnen de bouw binnen de Nationale Aanpak Biobased Bouwen (NABB).
Bent u van mening dat de toepassing van het cascaderingsprincipe inhoudt dat resthout primair voor de productie van houtvezel- en spaanplaat moet worden gebruikt en niet mag worden verbrand? Zo ja, hoe gaat u dit concretiseren in wet- en regelgeving en wanneer?
Het kabinet werkt op dit moment de implementatie van het cascaderingsprincipe in de REDIII uit. De Kamer wordt hier op een later moment nader over geïnformeerd. In het algemeen deelt het kabinet de mening dat biogrondstoffen zo hoogwaardig mogelijk moeten worden ingezet.
Is aanpassing van de Nederlandse wetgeving nodig voor de implementatie van het cascaderingsprincipe? Zo ja, op welke wijze en op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet werkt op dit moment de implementatie van de REDIII, waaronder het cascaderingsprincipe, uit. Het is nog niet duidelijk of aanpassing van Nederlandse wetgeving nodig is. De Kamer wordt hier op een later moment nader over geïnformeerd.
Zijn er publieke consultaties voor de implementatie van «biomassaverbranding voor energie» van de REDIII nodig? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Internetconsultatie is optioneel bij de implementatie van EU-regelgeving.9 Omdat het gaat om zuivere implementatie wordt de implementatie van de REDIII naar verwachting niet geconsulteerd, maar dit is mede afhankelijk van de vraag of er aanpassing van Nederlandse wetgeving nodig is, zie vraag 11. Wijzigingen aan subsidieregelingen zoals de SDE++ worden doorgaans niet geconsulteerd. Wel wordt het advies van het Planbureau voor de Leefomgeving dat aan de SDE++ ten grondslag ligt elk voorjaar publiek geconsulteerd aan de hand van een conceptadvies.
Hoe gaat u de onduidelijkheid over de correcte implementatie van het cascaderingsprincipe, zoals vermeld in bijlage 2 van de brief, aanpakken en binnen welke termijn?
Het is gebruikelijk dat er bij de implementatie van een richtlijn sprake is van openstaande vraagstukken en overleg tussen lidstaten over de implementatie hiervan. Het kabinet zal hiervoor gebruikmaken van reguliere contacten en overlegstructuren om, waar nodig, onduidelijkheden weg te nemen.
Deelt u de mening dat Stimuleringsregeling Duurzame Energieproductie en Klimaattransitie-subsidies (SDE) strikt ingezet dienen te worden voor hoogwaardig gebruik van schaarse biomassa om een circulaire economie te stimuleren? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet deelt de mening dat schaarse biogrondstoffen zo hoogwaardig mogelijk moeten worden ingezet en dat dit bijdraagt aan de transitie naar een circulaire economie. De SDE++ heeft echter als centraal doel om CO2 te reduceren. Projecten worden hierbij gerangschikt op kosteneffectiviteit. Bij de randvoorwaarden die gesteld worden aan nieuwe biomassaprojecten wordt rekening gehouden met Europese regelgeving, het duurzaamheidskader biogrondstoffen en het afbouwpad voor laagwaardige toepassingen van biogrondstoffen10. Met het oog op het duurzaamheidskader en de hoogwaardige rol die biogrondstoffen op specifieke onderdelen van de grondstoffen- en energietransitie kunnen spelen, draagt het kabinet met het afbouwpad voor laagwaardige toepassingen bij aan het stimuleren van meer hoogwaardige inzet. Zo worden er sinds het najaar van 2017 geen nieuwe subsidies afgegeven voor bij- en meestook van biogrondstoffen in kolencentrales. Per 2022 worden er ook geen nieuwe subsidies meer afgegeven voor de opwek van lage temperatuurwarmte (<100°C) met houtige biogrondstoffen. Tevens is de toepassing van warmte in de glastuinbouw en stadsverwarming door verbranding van houtige biogrondstoffen vanaf 2023 uitgesloten in de SDE++. Bij het gecombineerd opwekken van warmte en elektriciteit door verbranding en vergassing van biogrondstoffen is de productie van elektriciteit per 2024 uitgesloten van subsidie.
Bent u bekend met artikel 2 (1a) van REDIII, waarin de definitie van houtsoorten «geschikt voor industrieel gebruik» wordt gegeven?
Ja.
Op welke wijze zorgt u ervoor dat resthout geschikt voor hoogwaardige toepassing binnen de definitie «geschikt voor industrieel gebruik» valt en niet laagwaardig wordt verbrand?
Het kabinet werkt op dit moment de implementatie van het cascaderingsprincipe in de REDIII uit. De Kamer wordt hier op een later moment nader over geïnformeerd.
Zijn de bestaande en langlopende SDE-subsidies voor verbranding van houtige biomassa volgens u in strijd met het cascaderingsprincipe en de ambities voor een versnelde circulaire economie? Zo ja, overweegt u deze subsidies anders vorm te geven? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet heeft in 2022 een afbouwpad aangekondigd voor subsidies voor laagwaardige toepassingen van biogrondstoffen. Voor een overzicht van de laagwaardige toepassingen die reeds niet meer in aanmerking komen voor een nieuwe SDE++ subsidiebeschikking verwijst het kabinet u naar het antwoord op vraag 14. Hiervoor is gekozen om de transitie naar hoogwaardige toepassingen van biogrondstoffen te versnellen en bij te dragen aan de transitie naar een circulaire economie. Zoals in vraag 8 staat is cascadering onderdeel van het duurzaamheidskader biogrondstoffen.
Het kabinet overweegt niet om lopende subsidiebeschikkingen anders vorm te geven. Een subsidiebeschikking vanuit de SDE++ geeft projecteigenaren recht op een aantal jaar subsidie tijdens de exploitatie. Dit is voor biomassa meestal 12 jaar en voor bij- en meestook 8 jaar. Hiermee wordt de onrendabele top vergoed. Het achteraf aanpassen van reeds afgegeven subsidiebeschikkingen is niet aan de orde, omdat dit inbreuk maakt op het eigendomsrecht van beschikkinghouders en strijdig is met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur.
In de REDIII is bepaald (artikel 29 lid 15) dat subsidies die voor de inwerkintreding van de REDIII in overeenstemming met de duurzaamheids- en broeikasgasreductiecriteria uit de REDII zijn verstrekt, niet hoeven te voldoen aan de criteria uit REDIII.
Bent u bekend met Artikel 29(7) van REDIII betreffende de effecten van biomassaverbranding op de koolstofopslag in de landsector (LULUCF)? Zo ja, welke klimaatmaatregelen acht u noodzakelijk om deze effecten te beheersen?
Ja. De duurzaamheidseisen onder artikel 29(7) worden geborgd met behulp van door de Europese Commissie erkende certificatieschema’s, zie het antwoord op vraag 7. Biomassa die is geproduceerd volgens deze certificatieschema’s voldoet dus aan de eisen betreffende landgebruik, wijzigingen in het landgebruik en bosbouw (LULUCF).
Bent u bekend met het onderzoek «Burning up the carbon sink» over de negatieve effecten van houtoogst voor biomassaverbranding op de koolstofopslag? Zo ja, welke klimaatmaatregelen acht u noodzakelijk om deze effecten te beheersen?
Ja. Wat het kabinet betreft kan alleen het gebruik van duurzame biogrondstoffen een klimaatneutraal of positief klimaateffect bewerkstelligen. Om de duurzaamheid van biogrondstoffen te borgen werkt het kabinet met het duurzaamheidskader biogrondstoffen. Er gelden zowel in Nederland als in de EU (REDIII) strenge duurzaamheidseisen voor het gebruik van (houtige) biogrondstoffen voor energie, waaronder regels ter voorkoming van afname van de koolstofopslagcapaciteit van Europese bossen.
Hoe stelt u de effecten van «biomassaverbranding voor energie» op de koolstofopslag in de Nederlandse en buitenlandse «land use sector» vast? Wanneer was de laatste evaluatie, door wie is deze uitgevoerd en kunt u de resultaten delen?
Voor de Nederlandse landgebruik sector11 worden de veranderingen in koolstofvoorraad bijgehouden in de Nederlandse Bosinventarisatie (NBI)12. Deze inventarisatie wordt in een 5-jarige cyclus uitgevoerd, waarvan de laatste rapportage uit 2022 dateert. De NBI geeft de totale koolstofvoorraad in het bos op verschillende meetmomenten, waarop de toe- of afname in de koolstofvoorraad bepaald kan worden. Hierin zit de toename door groei van bomen, maar ook de afname door geoogste en afgestorven bomen. Uit deze berekeningen is de totale oogst niet af te leiden, maar de oogst is wel als effect meegenomen in het bepalen van de totale koolstofvoorraad en de veranderingen daarin. Uit deze berekeningen kunnen dus ook geen cijfers afgeleid worden over het aandeel oogst dat wordt gebruikt als energiehout. In het buitenland worden vergelijkbare methodieken gebruikt om de veranderingen in koolstofvoorraad te bepalen. Er zijn daarnaast wel jaarlijkse cijfers beschikbaar over de hoeveelheid hout die wordt geproduceerd, geïmporteerd en verbruikt als energiehout door Nederland13.
Bent u bereid in gesprek te gaan met de auteurs van de brief en afgevaardigden van de internationale coalitie? Zo ja, wanneer? Zo nee, waarom niet?
Op 23 januari jongstleden heeft een gesprek plaatsgevonden met de auteurs van de brief van het Comité Schone Lucht en het Ministerie van Klimaat en Groene Groei. Het kabinet verwijst u tevens naar de schriftelijke reactie op de brief van het Comité Schone Lucht (bijgevoegd).
Het bericht 'Moldavië kondigt noodtoestand af vanwege wegvallen Russisch gas' |
|
Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Thom van Campen (VVD) |
|
Caspar Veldkamp (NSC) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Moldavië kondigt noodtoestand af vanwege wegvallen Russisch gas»?1
Ja, daar ben ik mee bekend.
Hoe duidt u het afkondigen van de noodtoestand in Moldavië door de Moldavische regering?
Het afkondigen van de noodtoestand van Moldavië is de reactie van de Moldavische regering op het stopzetten van Russische gasleveranties na het aflopen van het transitcontract met Oekraïne op 31 december 2024. De noodtoestand stelt de Moldavische regering in staat bijzondere maatregelen te nemen om te kunnen blijven voorzien in levering van elektriciteit en aardgas, en het risico van een economische en humanitaire crisis te mitigeren. Bijvoorbeeld door het ondersteunen van leveranciers en systeembeheerders bij het kopen, vervoeren en distribueren van elektriciteit en aardgas, alsmede de meest kwetsbare mensen van de Moldavische bevolking extra financiële ondersteuning te geven.
Denkt u dat het uitroepen van de noodtoestand in Moldavië een verder destabiliserende werking kan hebben in Moldavië?
De afkondiging van de noodtoestand werd voorgesteld door de regering op basis van het rapport van de Commissie voor Noodsituaties van Moldavië, waarin werd gesteld dat het dreigende energietekort de veiligheid van Moldavië ondermijnt. De noodtoestand draagt bij aan het mitigeren van de destabiliserende gevolgen als gevolg van de energiecrisis. Het voorstel tot het besluit om een noodtoestand af te kondigen is op 13 december 2024 met een meerderheid aangenomen door het parlement.
Hoe beoordeelt u de rol van Rusland bij het laten stopzetten van het gas aan Moldavië?
Gazprom, voor het overgrote deel in handen van de Russische overheid, heeft een contractuele verplichting gas te leveren tot medio 2026 en is daarbij ook verantwoordelijk voor het regelen van de transit naar Moldavië. Het transitcontract via Oekraïne is afgelopen maar er zijn alternatieven zoals Turkstream. Het door Gazprom stopzetten van gasleveranties is kwalijk en werkt destabiliserend in de regio. Voor nu wordt voornamelijk de bevolking getroffen in de door Rusland gecontroleerde regio Transnistrië: fabrieken staan er stil en huishoudens hebben problemen met verwarming en elektriciteit. In de Republiek Moldavië verdubbelden energieprijzen als gevolg van het besluit tot stopzetting, ondanks de maatregelen die de Moldavische regering heeft genomen in de aanloop hiernaar toe, zoals het aanhouden van extra gasreserves. Zoals bekend vinden in 2025 parlementsverkiezingen plaats in Moldavië.
Gazprom wil dat Moldavië eerst voldoet aan een vermeende schuld van 709 miljoen euro aan achterstallige betalingen. Gazprom heeft aangegeven geen gas te leveren via alternatieve routes zolang deze vermeende schuld nog openstaat. Moldavië heeft een audit laten uitvoeren door onafhankelijke Europese auditbureaus, waaruit blijkt dat de daadwerkelijke openstaande schuld maar 8,6 miljoen euro betreft.
Welke maatregelen kunt u nemen om Moldavië te steunen op het gebied van energiezekerheid?
Nederland beziet momenteel in EU verband op welke manier het Moldavië extra kan ondersteunen op korte termijn.
Hoe kunt u Moldavië ondersteunen om op termijn minder afhankelijk te zijn van Russisch gas?
Rusland poogt al langere tijd Moldavië te controleren door middel van energie. Nederland heeft in 2021 een Nederlandse gasexpert gefinancierd die Moldavië heeft geholpen bij het afbouwen van energieafhankelijkheid van Rusland. De EU, EBRD en EIB financieren – mede naar aanleiding van diens aanbevelingen – nieuwe koppelingen aan het Europese elektriciteitsnetwerk. De eerste van drie geplande nieuwe interconnectors komt eind 2025 gereed. In voorgaande jaren financierde de EBRD en de EIB ook een gas-interconnector tussen Moldavië en Roemenië, en opende de EBRD een doorlopende lening voor de aankoop van gas door Moldavië. Nederland levert technische assistentie (2022 t/m 2026, EUR 900.000) om Moldavië te ondersteunen bij energie-efficiëntie en de ontwikkeling van duurzame energie.
Hoe zet u zich vanuit Nederland, de Europese Unie (EU) en met bondgenoten in om Moldavië verder te ondersteunen om destabilisering vanuit Rusland tegen te gaan?
Samen met bondgenoten en partners steunt Nederland Moldavië in het versterken van zijn weerbaarheid. In 2023 opende Nederland een ambassade in Chisinau met als één van de speerpunten het versterken van de weerbaarheid van de rechtstaat en de weerstand tegen hybride dreigingen, met name op cybergebied. Zo steunt Nederland ook instanties die de verspreiding van desinformatie tegengaan. Via de EU Partnership Mission Moldova (EUPM) ondersteunt Nederland het Moldavische cyberagentschap, dat een cruciale rol speelde in het versterken van de weerbaarheid tegen cyberaanvallen in aanloop naar de presidentiële verkiezingen. In april vorig jaar tekende Nederland een intentieverklaring met Moldavië om de samenwerking op het gebied van defensie te intensiveren. De Europese Commissie heeft in december een Groeiplan gepresenteerd dat beoogt de economie van Moldavië te stimuleren en te diversifiëren richting Europese markten.
Het bericht 'Vriendjespolitiek en intimidatie bij Europa’s investeringsbank' |
|
Tom van der Lee (GL) |
|
Eelco Heinen (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Vriendjespolitiek en intimidatie bij Europa’s investeringsbank»?1
Ja.
Deelt u de mening dat de resultaten van dit onderzoek naar de Europese Investeringsbank (EIB) schokkend zijn?
Ja, die mening deel ik. Ik steun daarom ook de nieuwe EIB President Nadia Calviño die hard werkt aan het verbeteren van de cultuur bij de EIB en hiervoor een actieplan heeft opgesteld. Zie ook het persbericht hierover van de EIB3.
Hoe kan het dat de terugkerende slechte resultaten uit werknemersonderzoeken (2019: 19% van de ondervraagden is van mening dat het managementteam het goede voorbeeld op integriteit geeft; 2022: 18% van de werknemers heeft het idee dat er eerlijk over personeelszaken wordt beslist; 2023: 39% voelt zich beschermd wanneer ze melding zouden doen van ongepast gedrag, de helft is bang voor vergelding en slechts 14% was tevreden over de afhandeling van een melding) eerder niet geleid hebben tot actie vanuit de raad van gouverneurs, de raad van bestuur of het managementteam?
De cultuur op de werkvloer is in de afgelopen jaren een aantal keer aan de orde gekomen in de Raad van Bestuur. Nederland draagt dan consequent uit dat een veilige werkomgeving van belang is. Het Management Comité gaat over de dagelijkse aansturing van de Bank en derhalve ook het personeelsbeleid. In de Raad van Bestuur is na eerdere berichtgeving in de Financial Times op 28 augustus jongstleden aangedrongen op de noodzaak van het zetten van extra stappen op personeelsgebied.
Nederland heeft in de Raad van Bestuur van september jl. in reactie op het door de EIB-president voorgelegde «EIB Group Speak-up and Dignity at Work Action Plan» zorgen geuit over het feit dat slechts 39% van de werknemers zich beschermd voelt wanneer ze een melding zouden doen van ongepast gedrag. Nederland heeft aangegeven het actieplan te zien als een eerste stap in de goede richting, maar ook dat een cultuur op de werkvloer zich langzaam vormt, en zich dus ook niet door een actieplan alleen weer laat wijzigen. Dit vereist ook een gepaste houding vanuit de top en het middenkader van leidinggevenden binnen de Bank.
Voorts heeft Nederland aangedrongen op het grote belang van de onafhankelijkheid van de nieuw aan te stellen ombudsman en dat de Raad van Bestuur de resultaten van het werknemerstevredenheidsonderzoek van 2025 wil zien, om te oordelen of het actieplan het gewenste resultaat oplevert.
Zijn zorgen over de werkomgeving ooit besproken in de raad van gouverneurs of op een andere manier bij u of uw voorgangers aan de kaak gesteld?
Ja, in 2019 is de klokkenluidersregeling van de EIB hervormd. Het onafhankelijke EIB Audit Comité dat toezicht houdt op de Bank en rapporteert aan de Raad van Gouverneurs, oordeelde in haar rapport over het financiële jaar van 2019 positief over deze hervorming. Dit rapport is ook met uw Kamer gedeeld.4 In 2021 heeft Nederland in de Raad van Gouverneurs benadrukt dat relevante codes, regels en processen moeten worden versterkt en is nogmaals het belang van het uitdragen van waarden als respect, integriteit en transparantie bevestigd. Verder heeft de discussie hierover voornamelijk plaatsgevonden in de Raad van Bestuur. Zie ook het antwoord op vraag 3.
Deelt u de mening dat er snel actie moet worden ondernomen bij de EIB om een veilige werkomgeving te creëren?
Ja. Daarom ben ik ook content met het gegeven dat EIB President Calviño dit serieus neemt en werk maakt van het actieplan.
Hoe kan het toezicht op de bank en in het bijzonder de president worden verbeterd?
Nederland zal de uitvoering van het actieplan nauwgezet monitoren en erop blijven aandringen dat er binnen de EIB een veilige en open werkcultuur is. Verder ben ik van mening dat het huidige EIB-statuut voldoende handvatten biedt om toezicht te kunnen houden.
Zijn u en uw Europese collega’s er inmiddels van doordrongen dat het veiliger maken van de werkomgeving topprioriteit moet zijn bij de EIB en dat er veel moet veranderen om dat te bewerkstelligen?
Ja, ik ben mij daarvan bewust en Nederland zet zich daarvoor in.
Welke stappen gaat u ondernemen om de werkomgeving bij de EIB veilig te maken?
De verantwoordelijkheid voor de veilige werkomgeving ligt bij het dagelijks bestuur van de EIB, zijnde het Management Comité. Nederland zal zich blijven inzetten voor een veilige werkomgeving bij de EIB.
Het bericht 'Toezichthouder en ministerie van Landbouw negeren EU-regels die kalfjes moeten beschermen, zeggen experts' |
|
Anne-Marijke Podt (D66) |
|
Wiersma |
|
![]() |
Erkent u dat sociaal isolement schadelijk is voor het welzijn van jonge kalfjes?1
Ja
Herkent u het beeld dat de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) niet handhaaft als pasgeboren kalveren in Nederland op afstand worden gezet omdat de Nederlandse wet niet toereikend is en in strijd met de Europese Unie (EU)-richtlijn (2008/119/EC)?
In het Besluit houders van dieren (Bhvd) is vastgelegd hoe kalveren gehuisvest moeten worden. Dit besluit is gebaseerd op de Kalverrichtlijn (Richtlijn 2008/119/EG). Artikel 2.33, tweede lid, van het Bhvd luidt: Met uitzondering van een eenlingbox die voor het isoleren van zieke dieren wordt gebruikt, zijn de wanden van een eenlingbox zodanig uitgevoerd dat naast elkaar gehouden kalveren elkaar kunnen zien en aanraken. Het Besluit houders van dieren implementeert daarmee de Kalverrichtlijn. In deze richtlijn is namelijk niet voorgeschreven dat lidstaten in hun regelgeving een verplichting moeten opnemen om kalveren naast elkaar te houden. Zo mogen veehouders ruimte laten tussen twee iglo’s met uitloop, of kalveren huisvesten in eenlingboxen met opengewerkte wanden waarbij tussen beide kalveren een hok wordt leeggelaten. Omdat het naast elkaar houden geen vereiste is, kan de NVWA hierop niet handhaven.
Kunt u bevestigen dat de regels over het elkaar moeten kunnen zien en aanraken kalveren in Nederland minder beschermen omdat ze alleen gelden voor «naast elkaar gehouden kalveren», terwijl dit niet in de Europese regels staat?
Nee, dat kan ik niet bevestigen. De Kalverrichtlijn zegt dat individuele kalverhokken geen muren mogen hebben, maar open afscheidingen voor visueel en lichamelijk contact tussen kalveren. Dit is ook zo vastgelegd in de Nederlandse wetgeving. De toevoeging «naast elkaar gehouden kalveren» in dit artikel is een verduidelijking en geen nationale aanscherping ten opzichte van de richtlijn. Het Besluit houders van dieren volgt daarmee de minimumnorm zoals gesteld in de Kalverrichtlijn en is dus niet minder streng dan de Europese richtlijn.
Kunt u bevestigen dat de Nederlandse toelichting op de wet aangeeft dat het voldoende is wanneer kalveren elkaar over de (dichte) wand heen kunnen zien, terwijl de Europese wetgeving aangeeft dat de wand niet dicht mag zijn, maar moet zijn geperforeerd?
In de nota van toelichting van het Besluit houders van dieren (Stb. 2014, 210, blz. 114, ad «Artikel 2.33») staat: «Voor wat de uitvoering van een eenlingbox betreft, wordt in artikel, 2.33, tweede lid, bepaald dat de wanden van een box zodanig moeten zijn uitgevoerd dat de kalveren in aangrenzende boxen elkaar kunnen zien en aanraken. Hiervan is onder meer sprake indien de kalveren over de wanden van de eenlingenbox heen kunnen kijken». In deze laatste zin is het woord «aanraken» weggevallen. Dit is een fout in de toelichting. Aangezien een toelichting op een algemene maatregel van bestuur van zichzelf geen normatieve kracht heeft, belemmert deze fout in de toelichting een goede uitvoering en handhaving van de voorschriften niet.
Kunt u bevestigen dat in de huidige praktijk veel melkveehouders pasgeboren kalveren in eenlingboxen of iglo's vaak geen enkele contactmogelijkheid met andere kalveren geven?
Gegevens over aantallen pasgeboren kalveren die geen contactmogelijkheden hebben met andere kalveren worden niet bijgehouden. Wel is tijdens inspecties van de NVWA in de afgelopen vijf jaar vijf maal geconstateerd dat de huisvesting van kalveren niet voldeed aan het Besluit houders voor dieren. In alle gevallen ging dit om kalveren die in eenlingboxen naast elkaar werden gehouden waarbij het zien en aanraken van andere kalveren werd belemmerd.
Kunt u beamen dat in 2015 al duidelijk was dat Nederland de Europese richtlijn niet naar behoren heeft geïmplementeerd?
Nee, zie mijn antwoord onder vraag 3.
Welke concrete actie is ondernomen om te zorgen dat de Nederlandse wet en de Europese richtlijn wel in lijn zijn met elkaar?
Het Besluit houders van dieren volgt de minimumnorm zoals gesteld in de Kalverrichtlijn. Zie mijn antwoord onder vraag 3.
Klopt het dat de NVWA uw ministerie heeft gevraagd de wet op dit punt aan te passen? Zo ja, wat is er sindsdien met dit verzoek gebeurd en wat is daarvan de huidige stand van zaken?
De NVWA heeft gesignaleerd dat de huidige regelgeving niet aansluit bij de wens dat kalveren elkaar kunnen zien en aanraken en heeft dit besproken met medewerkers van mijn ministerie. De huisvesting van kalveren wordt meegenomen in het traject naar een nog meer dierwaardigere veehouderij.
Is de Europese Commissie op de hoogte gesteld van deze fout? Zo ja, wanneer, wat was haar reactie en wat is de stand van zaken momenteel? Zo nee, wanneer zal u dat doen?
De Kalverrichtlijn is correct geïmplementeerd in de Nederlandse regelgeving; er is dus geen sprake van een fout. Het Besluit houders van dieren is net zo streng als de Kalverrichtlijn. EU-landen moeten richtlijnen omzetten in nationale wetgeving en deze omzettingsmaatregelen doorgeven aan de Europese Commissie. Dit is destijds gedaan.
Kunt u toelichten waarom uw ministerie tegen het NRC ontkende dat de discrepantie tussen de Nederlandse en Europese regelgeving bestaat?
Zie mijn antwoord op vraag 2 en 3.
Deelt u de mening van mevrouw Felde dat de manier waarop de Europese wet moet worden geïnterpreteerd «overeenkomt met het doel ervan, namelijk de bescherming van kalveren»?
De Kalverrichtlijn schrijft lidstaten voor welke regels ter bescherming van het welzijn van kalveren ten minste moeten zijn opgenomen in nationale regelgeving. Die regels heeft Nederland opgenomen in het Besluit houders van dieren. De tekst van de richtlijn is hier leidend. Wanneer er meer maatregelen vereist zijn om kalveren te beschermen dan in de huidige richtlijn zijn voorgeschreven, kan de Europese Unie het initiatief nemen om de minimumregels aan te scherpen, of kan een lidstaat de ruimte nemen om in aanvulling op de minimumvereisten van de Europese Unie nationale regels te stellen.
Op welke termijn zal u de wet aanpassen om deze te rectificeren en dierenwelzijn onder kalfjes te vergroten?
Rectificatie is niet nodig, de Kalverrichtlijn is correct geïmplementeerd in de Nederlandse regelgeving. De huisvesting van kalveren wordt meegenomen in het traject naar een nog meer dierwaardigere veehouderij. Aankomende zomer zal ik de amvb dierwaardige veehouderij aan de Kamers voorhangen.
Hoeveel Nederlandse veehouders zetten nu hun kalfjes apart?
Zie mijn antwoord op vraag 5.
Deelt u de mening dat het zeer onwenselijk is, in het kader van een dierwaardige veehouderij, dat kalveren in hun eerste weken niet kunnen rondlopen, ontdekken en spelen, tegen hun natuurlijk gedrag in?
In het traject naar een nog meer dierwaardige veehouderij wordt gezocht naar een goede invulling van de leidende principes zoals ontwikkeld door de Raad voor de Dieraangelenheden. Het gaat hier vooral om een goede balans tussen het voorzien in gedragsbehoeften en het waarborgen van een goede gezondheid. Ik kan niet vooruitlopen op de uitkomsten van dit traject.
Kunt u bevestigen dat de European Food and Safety Autority (EFSA) sociaal contact tussen kalveren «one of the key needs for calves» noemt en dat EFSA concludeert dat het ontnemen van sociaal contact bij kalveren tot meer stress en angst leidt en dat deze geïsoleerde kalveren achterblijven in natuurlijk gedrag zoals onderzoeken, zuigen en spelen en ze minder goed eten, bewegen en rusten?2 3
De EFSA heeft in dit rapport, een literatuuronderzoek door dierenartsen en gedragswetenschappers en de ervaringen van experts («expert opinions»), inderdaad nadelen geschetst bij de individuele huisvesting van kalveren.
Tegelijkertijd is er vaak wel een reden voor individuele huisvesting van kalveren na geboorte. Dat gebeurt vaak omdat ze in die periode extra kwetsbaar zijn. Door ze individueel te huisvesten kan een veehouder goed in de gaten houden of het kalf voldoende drinkt en geen ziekteverschijnselen vertoont.
Onderschrijft u het advies van EFSA om pasgeboren kalveren enige tijd bij de moederkoe te gunnen en om eenlingboxen in het geheel te verbieden door groepshuisvesting tot zeven kalveren te verplichten, uitgezonderd zieke kalveren? Zo nee, waarom niet?
Ik ben in het traject om tot een nog meer dierwaardige veehouderij te komen in gesprek met wetenschappers, Dierenbescherming en melkveesector. Het EFSA-advies wordt hierbij meegenomen.
Erkent u dat volgens wetenschappers groepshuisvesting voor kalveren vanaf dag één verplicht zou moeten zijn?
Er is op dit moment geen wetenschappelijke consensus over dit onderwerp. In het traject naar een nog meer dierwaardige veehouderij nemen we beschikbare wetenschappelijke kennis mee en maken we afspraken over het opstellen van een kennisagenda.
Gaat u verplichte groepshuisvesting voor kalfjes van alle leeftijden en dus een verbod op eenlingboxen opnemen in de uitwerking van de regelgeving voor een dierwaardige veehouderij?
Aankomende zomer zal ik de ontwerp-amvb dierwaardige veehouderij aan de beide Kamers voorhangen. Ik kan nu niet op vooruitlopen op de inhoud van de ontwerp-amvb.