De impact van het eenzijdig aangescherpte wapenexportbeleid voor de concurrentiepositie van de Nederlandse defensie-industrie |
|
Wybren van Haga (VVD), André Bosman (VVD) |
|
Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA), Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
![]() |
Kunt u zich uw besluit om de export van militaire goederen naar de Verenigde Arabische Emiraten, Egypte en Saoedi-Arabië aan te scherpen, herinneren?1 Kunt u zich tevens uw bewering herinneren dat geen sprake zou zijn van een eenzijdige aanscherping, aangezien ook Finland, Oostenrijk en Duitsland deze aanscherping zouden hebben toegepast?2
Ja.
Bent u bekend met het bericht «Germany exporting weapons to Saudi Arabia and UAE»?3
Ja.
Bent u tevens bekend met het bericht «German parliament approves sale of 6 heavy frigates to Egypt»?4
Ja.
Hoe verhouden de berichten over de Duitse export van militaire goederen aan respectievelijk Saoedi-Arabië en de Verenigde Arabische Emiraten zich tot uw bewering dat Duitsland dezelfde aanscherping zou hebben toegepast als Nederland? Klopt het dat Duitsland – anders dan Nederland, dat volgens de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking een «presumption of denial» hanteert waarbij geen goederen worden geëxporteerd, tenzij onomstotelijk vaststaat dat ze niet worden ingezet in de strijd bij Jemen5 – geen «presumption of denial» hanteert en vergunningen pas weigert als deze (waarschijnlijk) zullen worden ingezet in het kader van de oorlog in Jemen?
Sinds oktober 2018 verstrekt Duitsland geen vergunningen voor de rechtstreekse uitvoer van Duits militair materieel naar Saoedi-Arabië. Duitsland hanteert daarmee een restrictiever beleid dan Nederland, aangezien Nederland geen volledige wapenexportstop heeft afgekondigd maar vergunningaanvragen op individueel niveau toetst aan de «presumption of denial». De Duitse wapenexportstop voor leveranties van Duitse bedrijven aan Saoedi-Arabië is op 28 maart 2019 met zes maanden verlengd, tot 30 september 2019 en geldt voor nieuwe en bestaande aanvragen, als ook voor producten waarvoor reeds een vergunning was verleend, maar die nog niet geëxporteerd zijn.
Voor producten uit gemeenschappelijke programma’s (met andere landen) en die Saoedi-Arabië of de Verenigde Arabische Emiraten als eindbestemming hebben, is vergunningverlening verlengd tot 31 december 2019. Het is daarbij de intentie van de Bondsregering dat samenwerkingspartners in die periode geen (definitief) afgemonteerde goederen aan deze twee landen uitvoeren en dat de betreffende producten uit gemeenschappelijke programma’s niet in de oorlog in Jemen tot inzet komen.6
Wat betreft rechtstreekse uitvoer van Duits materieel aan de Verenigde Arabische Emiraten geldt dat de toetsing van wapenexportaanvragen zeer restrictief is. Individuele aanvragen worden beoordeeld op de mogelijkheid of de betreffende goederen in de Jemen-oorlog tot inzet kunnen komen. De Duitse toetsing is daarmee restrictiever dan de reguliere toetsing aan de acht criteria uit het EU Gemeenschappelijk Standpunt inzake wapenexport.
Kunt u beschrijven hoe het in november 2018 aan de Kamer medegedeelde besluit tot aanscherping van het beleid richting de drie eerder genoemde landen tot stand is gekomen? Kunt u daarbij in elk geval benoemen:
De aanscherping van het wapenexportbeleid ten aanzien van de Verenigde Arabische Emiraten, Saoedi-Arabië en Egypte berust op de constatering door de Group of Independent Eminent International and Regional Experts on Yemen (GoEE) dat de strijdkrachten van de genoemde landen in strijd met het humanitair oorlogsrecht handelen.
Bij het vormgeven van het aangescherpte beleid is met verschillende aspecten rekening gehouden. Zo is onder andere gekeken naar internationale verplichtingen inzake wapenexportbeleid (bijv. voortkomend uit het VN Wapenhandelverdrag en het EU Gemeenschappelijk Standpunt), gevolgen voor de diplomatieke en economische relaties met andere landen, economische gevolgen voor het bedrijfsleven en de verwachte impact op het conflict in Jemen.
Ten eerste is gekeken naar de internationale verplichtingen van Nederland. Nederland is – naast het EU Gemeenschappelijk Standpunt – ook gebonden aan het Wapenhandelverdrag. Dit verdrag schrijft onder andere voor dat lidstaten geen vergunning mogen afgeven wanneer de goederen gebruikt worden voor schendingen van humanitair oorlogsrecht of in aanvallen tegen burgerdoelen of burgers. De afgifte van vergunningen volgend op de constateringen van de GoEE lijkt daarmee moeilijk te verenigen met de verplichtingen uit het Wapenhandelverdrag.
Ten tweede is bij de totstandkoming van het aangescherpte beleid onderzocht in hoeverre andere EU-lidstaten vergelijkbare restricties hanteren. Zo is onder andere in de EU-verband een uitvraag gedaan hoe andere landen hun wapenexportbeleid richting landen die betrokken zijn in het Jemen-conflict vormgegeven. Daarbij heeft het kabinet geprobeerd andere landen ertoe te bewegen een vergelijkbaar restrictief beleid te hanteren als Nederland. De Minister-President riep daartoe op tijdens de Europese Raad van 18 oktober 2018 (conform motie-Van Ojik c.s. van 17 oktober 2018, Kamerstuk 21 501-20, nr. 1368) en zo ook de Minister van Buitenlandse Zaken in november 2018 tijdens een zitting van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties (conform motie-Sjoerdsma van 14 november 2018, Kamerstuk 21 501-02, nr. 1924). Wapenexportcontrolebeleid is echter een nationale bevoegdheid. Landen maken hierin een eigen afweging. Beleid van EU-partners is dan ook wel meegewogen, maar niet doorslaggevend geweest in de besluitvorming over de aanscherping van het Nederlandse beleid.
Ten derde zijn tijdens het besluitvormingsproces de gevolgen voor het Nederlandse bedrijfsleven meegewogen. Daarbij is in het bijzonder gekeken naar reeds afgesloten contracten waarvoor levering door de aanscherping van het beleid niet kan plaatsvinden. Dit kan naast de directe verliezen van contractbreuk ook leiden tot reputatieschade voor Nederlandse bedrijven en het mislopen van toekomstige contracten. Het vooraf bepalen van die toekomstige impact is echter moeilijk. Naast het Nederlandse wapenexportcontrolebeleid spelen veel andere factoren een rol bij eventuele (gemiste) opdrachten voor het bedrijfsleven.
Ten slotte heeft het kabinet ook gekeken naar het effect van het aangescherpte beleid op de situatie ter plaatse. Nederland is verantwoordelijk voor een bescheiden deel van de totale exporten van militaire goederen naar de landen betrokken in het conflict. De Nederlandse beleidswijziging heeft daarmee individueel wellicht een beperkte impact. Met de aanscherping heeft het kabinet willen voorkomen dat uit Nederland afkomstige militaire goederen aan de genoemde schendingen bijdragen. Dat is een doel op zich. Daarnaast heeft Nederland met de beleidswijziging een signaal afgegeven dat schendingen van humanitair oorlogsrecht niet zonder consequenties blijven. Nederland had daarbij liever een gezamenlijke antwoord gezien vanuit de Europese Unie en zal zich daarvoor ook blijven inzetten.
Zijn de potentiële gevolgen van de beleidswijziging onderzocht door ambtenaren, of zijn er ook externen bij betrokken? Zo ja, welke?
Bij de beleidsaanscherping zijn geen externe partijen betrokken geweest.
Bent u bekend met het bericht «Saudi Arabia signs warship construction deal with France's Naval Group»?6
Ja.
Bent u tevens bekend met het bericht «Saudi Arabia in joint venture with Spain's Navantia to build navy vessels»?7
Ja.
Kunt u zich tot slot uw recente verwijzing naar de Tsjechische vergunningen voor voor de Verenigde Arabische Emiraten bestemde militaire goederen herinneren?8
Ja.
Toetsen de Franse, Spaanse, Tsjechische en Duitse regeringen wel of niet aan de acht criteria van het EU Gemeenschappelijk Standpunt inzake wapenexport?9 Bent u, indien dit volgens u nog wel het geval is, van mening dat deze regeringen verkeerd toetsen, of zelfs bijdragen aan mensenrechtenschendingen?
Alle EU-lidstaten zijn gehouden aan het EU Gemeenschappelijk Standpunt inzake wapenexport. De beoordeling van wapenexportvergunningaanvragen is een nationale bevoegdheid. EU-lidstaten beoordelen deze aan de hand van de informatie – waaronder bedrijfsvertrouwelijke informatie – waar zij op dat moment over beschikken. Het kabinet heeft geen inzage in deze gegevens en kan daardoor geen duidelijk oordeel vellen over de manier waarop bepaalde transacties door andere landen zijn getoetst.
Bovendien is Nederland voortdurend in overleg met andere EU-lidstaten over afgewezen vergunningaanvragen. Als EU-lidstaten een vergelijkbare aanvraag in behandeling hebben die eerder door Nederland is afgewezen, is die lidstaat verplicht om Nederland daarover te consulteren. Het kabinet grijpt dergelijke consultaties aan om afwijzingsgronden bij alle EU-partners te benadrukken. Nederland doet dit steevast zeer uitgebreid en transparant, en benadrukt in EU-verband het belang hiervan regelmatig. Op deze wijze draagt Nederland bij aan een zorgvuldige en consequente toepassing van het EU Gemeenschappelijk Standpunt inzake wapenexport. Overigens is Nederland niet het enige land dat vergunningaanvragen richting de Verenigde Arabische Emiraten afwijst. In 2017 zijn er door alle EU-lidstaten in totaal 19 aanvragen richting de Verenigde Arabische Emiraten afgewezen. Drie daarvan waren van Nederland.
Deelt u de analyse dat er weliswaar sprake is van een EU Gemeenschappelijk Standpunt inzake wapenexport, maar geenszins sprake is van een gemeenschappelijke interpretatie, met als gevolg dat zowel het gemeenschappelijk standpunt als een gelijk speelveld worden uitgehold?
Wapenexportcontrole is een nationale bevoegdheid. EU-lidstaten zijn zelf verantwoordelijk voor de toetsing van wapenexportaanvragen aan de acht criteria van het EU Gemeenschappelijk Standpunt inzake wapenexport. Omdat toetsing aan de acht criteria berust op een risico-inschatting bestaat er inderdaad ruimte voor interpretatie. Dit komt het gelijke speelveld niet ten goede. Daarom blijft het kabinet onverminderd inzetten op verdere harmonisatie van het EU-beleid en een gezamenlijk speelveld. De insteek daarbij is dat de gezamenlijke lat omhoog wordt gebracht. Zo is bijvoorbeeld op Nederlands initiatief het EU consultatiemechanisme ingericht dat «undercutting» moet tegenaan. Als een EU-lidstaat een nagenoeg identieke aanvraag in behandeling heeft welke eerder door een andere lidstaat is afgewezen, moet de behandelende lidstaat de afwijzende lidstaat consulteren.
Verschillen ontstaan ook doordat landen vanuit nationale overwegingen aanvullende maatregelen – bovenop de acht EU-criteria – instellen. De aanscherping van het Nederlandse wapenexportcontrolebeleid ten aanzien van de Verenigde Arabische Emiraten, Saoedi-Arabië en Egypte is een voorbeeld van een dergelijke nationale maatregel bovenop de EU-criteria. Ook het restrictieve beleid van Duitsland, Finland en Zweden ten aanzien van de genoemde landen behoort tot deze categorie. Aangezien het een nationale maatregel betreft, zijn andere EU-lidstaten niet verplicht om deze aanscherping na te leven. Ook andere EU-lidstaten stellen regelmatig aanvullende nationale maatregelen in die leiden tot een restrictiever wapenexportcontrolebeleid bovenop de acht EU-criteria. Nederland is uiteraard niet gebonden aan restrictief nationaal beleid van andere EU-lidstaten.
Kunt u zich de volgende uitspraak herinneren: «Indien uiteenlopende zorgvuldigheid van de toepassing van het EU Gemeenschappelijk Standpunt inzake wapenexport ertoe leidt dat de ene EU-lidstaat een vergunningaanvraag toekent welke eerder door een andere EU-lidstaat is afgewezen, heeft dat een negatieve uitwerking op het gelijke speelveld»?10 Zo ja, kan hieruit worden opgemaakt, dat indien Nederland vergunningaanvragen afwijst zonder de verplichting hiertoe vanuit het EU Gemeenschappelijk Standpunt inzake wapenexport, het Nederlandse beleid een negatieve uitwerking heeft op het gelijke speelveld?
Ja. Wanneer EU-lidstaten vanwege aanvullend nationaal exportcontrolebeleid restrictiever toetsen dan andere lidstaten, heeft dat een negatieve uitwerking op het gelijke speelveld. Dat geldt ook voor het restrictieve beleid dat een beperkt aantal lidstaten, waaronder Nederland, hanteert ten aanzien van Saoedi-Arabië, de Verenigde Arabische Emiraten en Egypte. Het kabinet acht dit onwenselijk en streeft daarom naar harmonisatie in EU-verband. De insteek is hierbij dat de gezamenlijke lat omhoog wordt gebracht. Verdere harmonisatie moet niet leiden tot een minder strikte toetsing, zoals ook werd benadrukt door de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking tijdens het VAO Wapenexport op 20 februari 2019.
Welke impact heeft de Nederlandse regering volgens u op de internationale vrede en veiligheid wanneer de Nederlandse defensie-industrie geen goederen kan exporteren naar landen als de Verenigde Arabische Emiraten en Egypte, als andere EU-landen vervolgens wel een vergunning verlenen aan in hun land gevestigde producenten van militaire goederen?
Het kabinet heeft niet de illusie dat het eigenhandig alle uitvoer van militaire goederen naar onveilige gebieden kan tegenhouden. Wapenexportcontrole dient te voorkomen dat uit Nederland afkomstige militaire goederen afbreuk doen aan de internationale vrede en veiligheid. Wel probeert het kabinet met behulp van de aangescherpte wapenexportcontrole andere landen ertoe te bewegen om een vergelijkbaar restrictief beleid te hanteren als Nederland. Zoals nader toegelicht in het antwoord op vraag 5 riepen zowel de Minister-President (tijdens de Europese Raad van 18 oktober 2018) en de Minister van Buitenlandse Zaken (november 2018 tijdens een zitting van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties alsmede tijdens de Raad Buitenlandse Zaken van 18 maart 2019) daartoe op. Ook daarmee heeft het Nederlandse wapenexportbeleid ook een uitwerking op de internationale vrede en veiligheid.
Bent en blijft u voorstander van een alleingang van Nederland op het gebied van export van militaire goederen als andere Europese exporterende landen blijven exporteren naar de landen die onder het aangescherpte beleid vallen, en de enige impact een impact op de concurrentiepositie van de Nederlandse defensieindustrie is? Zo ja, wat gaat u hier aan doen met het oog op de concurrentiepositie van het Nederlandse bedrijfsleven?
Het kabinet wil voorkomen dat uit Nederland afkomstige militaire goederen op negatieve wijze bijdragen aan internationale vrede en veiligheid. Nederland neemt hierin zijn verantwoordelijkheid, ongeacht de houding die andere landen innemen. Het aangescherpte wapenexportcontrolebeleid ziet daarop toe en heeft daarmee een bredere impact dan op de Nederlandse defensie-industrie alleen. Bovendien is Nederland niet het enige land dat een restrictief beleid hanteert ten opzichte van de genoemde landen. Zo hebben bijvoorbeeld ook Duitsland en Finland aanvullende maatregelen afgekondigd. Van een alleingang is dan ook geen sprake. Dit neemt niet weg dat het kabinet de nadelige uitwerking van het aangescherpte wapenexportbeleid op de belangen van de Nederlandse defensie-industrie (h)erkent en de negatieve gevolgen die daaruit voortvloeien betreurt.
Tegelijkertijd spreekt het kabinet in zijn Defensie Industrie Strategie de ambitie uit om, bijvoorbeeld met behulp van ons diplomatieke netwerk, Nederlandse defensiebedrijven te helpen om zich te positioneren op díe markten waar we de export van hun producten mogelijk (d.w.z. een gerede kans op een wapenexportvergunning) èn politiek wenselijk achten.
Kunt u, desnoods in een bijlage, een overzicht verschaffen van alle lopende behoeftestellingen of orders vanuit de Verenigde Arabische Emiraten, Egypte en Saoedi-Arabië waar Europese bedrijven bij betrokken zijn, of – blijkens openbare bronnen – met het land in kwestie over in gesprek zijn?
Het kabinet beschikt niet over een dergelijk overzicht.
Klopt het dat Defensie op dit moment aanwezig is in de Verenigde Arabische Emiraten met een Forward Support Element, dat onder meer ondersteuning biedt aan beveiligingsteams van mariniers voor de antipiraterijmissie bij Somalië?11 Maakt Defensie nog anderszins gebruik van faciliteiten in de Verenigde Arabische Emiraten, bijvoorbeeld landingsfaciliteiten waar vliegtuigen van de Koninklijke Luchtmacht gebruik van maken? Zo ja, welke?
Ja, Defensie is in de Verenigde Arabische Emiraten aanwezig met een Forward Support Element dat onder meer ondersteuning biedt aan beveiligingsteams van mariniers voor de antipiraterijmissie. Daarnaast maakt Defensie gebruik van de Al-Minhad luchtmachtbasis in de Verenigde Arabische Emiraten en heeft hier landingsrechten.
Hoe heeft de regering van de Verenigde Arabische Emiraten gereageerd op het in november 2018 gecommuniceerde besluit, in het bijzonder gezien de relatie die Nederland en de Verenigde Arabische Emiraten onderhouden op defensiegebied?
De regering van de VAE heeft zich niet specifiek uitgelaten over dit besluit.
Op basis van welke overeenkomst is Defensie op dit moment aanwezig in de Verenigde Arabische Emiraten? Welke overeenkomst vormt hier de juridische basis voor? Kunt u toelichten tot welke datum deze overeenkomst loopt en welke verwachtingen u, gezien de beleidswijziging ten aanzien van de export van militaire goederen, hebt omtrent eventuele verlenging?
Defensie is aanwezig op basis van een met de Verenigde Arabische Emiraten afgesloten Memorandum of Understanding (MoU) voor operaties vanuit de Al-Minhad luchtmachtbasis. Dit MoU is gesloten op 20 november 2012 en tot op heden is het jaarlijks verlengd. Het huidige MoU loopt tot november dit jaar.
Klopt het, in aanvulling op eerdere vragen12, dat bedrijven voor wie de productie van defensiegerelateerde goederen een substantieel deel vormen van de primaire bedrijfsactiviteiten – lees: het grootste deel van de defensie-industrie – niet alleen worden uitgesloten van exportfinanciering via het Dutch Trade and Investment Fund, maar, blijkens de recente brief van de Minister over handelsmissies13, ook worden uitgesloten van deelname aan handelsmissies?
Tot voor kort klopte dat. In het licht van de nieuwe Defensie Industrie Strategie (DIS) zijn generieke handelsbevorderende instrumenten, zoals handelsmissies en het Partners In Business (PIB) programma, echter open gesteld voor ook díe bedrijven uit de defensie-gerelateerde sector, waarvan de handel in of productie van wapens of munitie meer dan 10% uitmaakt van hun primaire bedrijfsactiviteiten.
Het kabinet heeft de uitvoerders van zijn generieke handelsbevorderende instrumenten opgedragen om deze aanpassing door te voeren. Uiteraard zal de overheid bij het inzetten van dergelijke instrumenten ter bevordering van export door de Nederlandse defensie-industrie toetsen op IMVO-gronden en rekening houden met geldende wapenexportrestricties. De komende tijd beziet het kabinet of ook andere aspecten van de handelsinzet (zoals het Dutch Trade and Investment Fund) voor de defensiesector in het licht van de DIS zouden kunnen worden aangepast op een manier die recht doet aan internationale afspraken op het terrein van financiering en geldende wapenexportrestricties.
Welke andere landen sluiten deelname van hun eigen defensie-industrie – bijvoorbeeld fabrikanten van (onderdelen van) jachtvliegtuigen, marineschepen en nachtkijkers – aan handelsmissies uit? Kunt u per land van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) aangeven of ze hun eigen defensie-industrie ook per definitie uitsluiten?
Een dergelijk overzicht is niet voorhanden van landen die hun defensie-industrie uitsluiten van deelname aan handelsmissies. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 19, is inmiddels besloten om het beleid voor deelname aan handelsmissies aan te passen.
Hoe verhoudt het verhinderen van deelname van de defensie-industrie aan handelsmissies zich tot het recente bezoek van de Staatssecretaris van Defensie aan de Verenigde Staten, dat volgens het Ministerie van Defensie bedoeld was om Nederlandse bedrijven te laten meegroeien in militaire kennis en technologie en deze bedrijven en hun kennis te «pitchen» in de VS?14
De Defensie Industrie Strategie spreekt de ambitie uit om, bijvoorbeeld met behulp ons diplomatieke netwerk, Nederlandse defensiebedrijven te helpen om zich te positioneren op díe markten waar we de export van hun producten mogelijk (dat wil zeggen, een gerede kans op een wapenexportvergunning) èn politiek wenselijk achten. In navolging van die ambitie sprak de Staatssecretaris van Defensie op 25 mei jl. in Wassenaar met bestuursleden van grote Amerikaanse bedrijven in Nederland en Nederlandse ondernemingen met belangen in de Verenigde Staten.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Ja.
Het bericht ‘Western firms get tangled in China’s Uighur crackdown’ |
|
Isabelle Diks (GL), Bram van Ojik (GL) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Western Firms Get Tangled in China’s Uighur Crackdown»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u het bericht dat de heropvoedingskampen in Xinjiang ook worden gecombineerd met gedwongen arbeid? Hoe beoordeelt u de sterke toename van de productie van garen in Xinjiang in de laatste jaren en is het aannemelijk dat die toename verband houdt met de onderdrukking van de Oeigoeren en de heropvoedingskampen?
Het kabinet keurt, waar dan ook ter wereld, gedwongen arbeid in alle gevallen af en maakt zich ernstige zorgen over de situatie in Xinjiang. Het verbod op dwangarbeid maakt deel uit van de fundamentele arbeidsnormen van ILO, waar ook China aan gehouden is.
Uit diverse studies, mediaberichtgeving en verklaringen van personen in de regio kan worden geconcludeerd dat mensenrechten in Xinjiang sterk onder druk staan. Om mogelijke misstanden in de productie van garen verder te onderzoeken is vrije toegang voor onafhankelijke waarnemers nodig. China laat hen tot op heden niet toe.
Nederland heeft op 6 november 2018 tijdens de Universal Periodic Review van China in de Mensenrechtenraad de aanbeveling gedaan dat China samenwerkt met en toegang verleent aan VN-organisaties om te waarborgen dat beleid in Xinjiang in lijn is met internationale mensenrechtenstandaarden, met name waar het de «vocational education and training centers» betreft. Deze boodschap is tijdens de Mensenrechtenraad in maart 2019 herhaald, alsook, mede op aanraden van Nederland, tijdens de EU-Chinatop in april 2019.
Deelt u de afkeuring hierover? Kunt u bevestigen of ontkennen dat garen uit Xinjiang, geproduceerd met gedwongen arbeid, verwerkt is in kleding die in Nederland wordt verkocht? Deelt u de mening dat producten die op deze manier worden geproduceerd niet op de Nederlandse markt terecht mogen komen?
Het kabinet keurt alle gevallen van dwangarbeid af en het beschouwt de verkoop van kleding die geproduceerd is met gedwongen arbeid in Nederland als zeer ongewenst. De productielocaties van deelnemende bedrijven aan het Convenant Duurzame Kleding en Textiel, waaronder de bij hen bekende spinnerijen, worden geaggregeerd op de publiek toegankelijke website van het convenant gepubliceerd2. Hieronder bevinden zich geen productielocaties in Xinjiang. Niet alle bedrijven zijn op dit moment echter in staat om hun kleding te traceren tot de spinnerij. Daarbij wordt op de Nederlandse markt ook kleding verkocht van partijen die niet bij het convenant zijn aangesloten. Het kabinet kan daarom bevestigen noch ontkennen dat garen uit Xinjiang, geproduceerd met gedwongen arbeid, is verwerkt in kleding die in Nederland wordt verkocht.
Wilt u in gesprek gaan met ketens als H&M en Esprit om, in navolging van Adidas, hun leveranciers op te dragen niet langer garen in te kopen bij het bedrijf Huafu en geen werknemers te recruteren via lokale overheidsinstellingen in Xinjiang? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet blijft zich inzetten om bedrijven te wijzen op hun verantwoordelijkheid om internationaal maatschappelijk verantwoord te ondernemen, conform de OESO-richtlijnen en UN Guiding Principles on Business and Human Rights. Het kabinet zal daartoe de zorgen over dwangarbeid binnen de stuurgroep van het Convenant Duurzame Kleding en Textiel opbrengen en bevorderen dat ook andere internationale multi-stakeholderinitiatieven, zoals bijvoorbeeld de Duitse Textilbuendniss, dit risico willen onderzoeken.
Andere betrokkenen bij dit soort multi-stakeholderinitiatieven, zoals de vakbonden, kunnen ook verkennen of zij deze dwangarbeid via de hun ter beschikking staande kanalen, zoals het ILO-klachtenmechanisme, kunnen aankaarten. Het kabinet zet daarmee in op een bredere aanpak en ziet op dit moment geen meerwaarde in gesprekken met individuele kledingmerken.
Klopt het dat de focus in het textielconvenant ligt bij de laatste fase van de productieketen, namelijk de fysieke locatie van de kledingproductie, en dat de toeleveringsketen van de materialen grotendeels buiten schot blijft? Zo ja, welke mogelijkheden ziet u om ook de toeleveringsketen bij het convenant te betrekken?
Nee. Binnen het convenant wordt van deelnemende bedrijven verwacht dat zij zich inspannen om de gehele productieketen in kaart te brengen en risico’s te identificeren, mitigeren en voorkomen. Dit is een stapsgewijs proces, waarbij de aandacht van deelnemende bedrijven eerst uitgaat naar de laatste schakels in de keten. Dat betekent niet dat de diepere lagen van de keten geen aandacht behoeven en krijgen. Binnen het textielconvenant lukt het een toenemend aantal bedrijven schakels dieper in de keten ook in kaart te brengen, in enkele gevallen ook al tot aan het niveau van spinnerijen. De praktijk leert dat het bereiken van het niveau van garenproductie en -nog dieper- katoenproductie heel moeilijk is voor afzonderlijke kledingbedrijven.
Wilt u het SER-secretariaat van het convenant verzoeken om er bij de ondertekenaars op aan te dringen dat zij in hun risico-analyses expliciet aandacht besteden aan garen dat geproduceerd is met behulp van gedwongen arbeid in Xinjiang?
Het SER-secretariaat is ervan op de hoogte gesteld dat garen dat in Xinjiang geproduceerd is, een risico is in de productieketens van deelnemende bedrijven. Het SER-secretariaat zal de bedrijven wijzen op het risico en hen vragen daaraan aandacht te besteden, bijvoorbeeld door bij hun producenten te vragen naar de herkomst van de gebruikte materialen.
Welke andere stappen bent u bereid te nemen om te zorgen dat garen dat geproduceerd is met behulp van gedwongen arbeid in Xinjiang niet gebruikt wordt in de productie van kleding die in Nederland wordt verkocht, zowel door bedrijven die zich hebben aangesloten bij het textielconvenant als bedrijven die dat (nog) niet hebben gedaan?
Zie antwoord vraag 4.
Wat was de Chinese reactie op de boodschap van de EU dat er bij een bezoek door internationale waarnemers aan Xinjiang sprake moet zijn van vrije toegang? Welke verdere stappen gaat u ondernemen om zo’n bezoek onder vrije toegang te bewerkstelligen?
Mensenrechten en de situatie in Xinjiang zijn tijdens de EU-Chinatop in april 2019 aan bod gekomen. De EU heeft tijdens de top aangegeven dat vrije toegang tot Xinjiang voor onafhankelijke waarnemers, inclusief de VN Hoge Commissaris voor de Mensenrechten, noodzakelijk is. China gaf aan hierover in gesprek te willen blijven, onder andere tijdens de EU-China mensenrechtendialoog. Het kabinet zal er, bilateraal en via de EU, op blijven aandringen dat China samenwerkt met en onvoorwaardelijk en ongehinderd toegang verleent aan VN-organisaties, inclusief de ILO, om te waarborgen dat beleid en praktijk in Xinjiang in lijn zijn met internationale mensenrechtenstandaarden. Ook zal het kabinet de situatie van de Oeigoeren in Xinjiang aan de orde blijven stellen in bilaterale contacten met China, zoals Minister-President Rutte onlangs nog heeft gedaan in gesprek met de Chinese vicepresident Wang Qishan.
Het bericht dat Nederlanders in het Verenigd Koninkrijk worden geweerd bij de stembureaus |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het feit dat EU-burgers in het Verenigd Koninkrijk vandaag bij de stembus naar huis worden gestuurd omdat ze bepaalde formulieren niet hebben ingevuld, niet of niet tijdig hebben ontvangen, en nu niet kunnen stemmen?
Ja.
Bent u bekend met het feit dat dit ook Nederlanders treft?
Ja.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat op deze manier een fundamenteel recht als het stemrecht verloren gaat?
Uiteraard moet elke kiesgerechtigde in de Europese Unie zijn stem kunnen uitbrengen. Het is de verantwoordelijkheid van elke lidstaat van de Europese Unie om de verkiezingen voor het Europese parlement te organiseren. Uitgaande van de berichten in de media en contacten met EU-burgers in het VK komt het beeld naar voren dat zich in het VK problemen hebben voorgedaan rond de registratie van kiezers die wilden stemmen voor het Europees parlement. De Britse Electoral Commission heeft na de verkiezingen in een verklaring1 gewezen op de korte voorbereidingstijd en het feit dat de procedures voor registratie door de late aankondiging van de verkiezingen krappe termijnen kenden. De Electoral Commission bestudeert nu de ontvangen klachten. De Nederlandse ambassade in Londen heeft Nederlanders in het VK naar aanleiding van ontvangen meldingen geïnformeerd over de rol en klachtenprocedure van de Electoral Commission. De verkiezingen in het VK zijn een verantwoordelijkheid van de Britse autoriteiten. Nederland kan zich daarin niet mengen. Desalniettemin zal de Nederlandse regering op gepaste wijze aandacht vragen voor de zorgen van de Nederlandse burgers in het VK aangaande hun deelname aan de Britse Europese verkiezingen door dit punt mee te nemen in een van de komende besprekingen met het VK.
Bent u bereid dit aan te kaarten bij uw Britse ambtsgenoot?
Zie antwoord vraag 3.
Ziet u enige manier om deze Nederlanders alsnog hun stem te laten uitbrengen of deze geldig te laten verklaren?
Zie antwoord vraag 3.
Het bericht ‘U.S. sanctions Congo election officials, says they obstructed vote’ |
|
Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «U.S. sanctions Congo election officials, says they obstructed vote» van 21 maart 2019?1
Ja.
Heeft u contact gehad met uw Amerikaanse ambtsgenoot over corruptie en corruptiebestrijding in Congo? zo nee, waarom niet? Zo ja, heeft u zicht op de op de omvang van de corruptie in Congo?
Nederland is met de Verenigde Staten in contact over de situatie in Oost-Congo, zowel in de Democratische Republiek Congo (DRC) als elders. De onderwerpen corruptie en corruptiebestrijding staan tijdens deze overleggen regelmatig op de agenda. Nederland probeert via verschillende kanalen en contacten een zo volledig mogelijk beeld te hebben van de corruptie in de DRC. Het is een uitdaging om zicht te krijgen op de totale omvang van corruptie in de DRC. Corruptie is een complex en vaak verborgen fenomeen dat zich in alle lagen van de maatschappij voordoet.
Welke gevolgen hebben de sancties gehad die de Europese Unie en de Verenigde Staten hebben genomen naar aanleiding van de verkiezingen eind vorig jaar?
De EU heeft op 12 december 2016 sancties ingesteld tegen individuen uit de DRC. Deze sancties zijn in 2017 en 2018, vóór de verkiezingen van 30 december 2018, verlengd. Ze zijn ingesteld omdat deze individuen het verkiezingsproces in de DRC belemmerden en, hieraan gerelateerd, mensenrechten hebben geschonden. Deze sancties omvatten voor 14 personen de bevriezing van tegoeden binnen de EU en een visumverbod voor de EU en gelden momenteel tot 12 december 2019.
De EU-sancties waren een duidelijk signaal naar de Congolese autoriteiten dat er een einde moest komen aan de vele mensenrechtenschendingen gelieerd aan de verkiezingen en de beperking van democratische ruimte. Daarnaast maakten ze onderdeel uit van de bredere internationale druk op de DRC om daadwerkelijk verkiezingen te houden en aan oud-president Kabila om zich niet opnieuw kandidaat te stellen. De verkiezingen hebben uiteindelijk in relatieve kalmte plaatsgevonden en oud-president Kabila was geen kandidaat. De sancties hebben invloed gehad op de relatie tussen de EU en de DRC. Zo hebben de Congolese autoriteiten de verlenging van de EU-sancties afgelopen december aangegrepen om de EU te verzoeken om het hoofd van de delegatie van de Europese Unie in Kinshasa terug te roepen.
De Verenigde Staten hebben door de jaren heen meermaals sancties getroffen tegen Congolese personen, onder andere op grond van mensenrechtenschendingen, corruptie en obstructie van het democratisch proces. De meest recente VS-sancties, aangenomen op 22 februari en 21 maart 2019, waren een reactie op «aanhoudende corruptie door hoge functionarissen van de Nationale onafhankelijke verkiezingscommissie van de DRC (CENI) en de voormalige regering van Kabila om de voorbereidingen voor geloofwaardige en inclusieve verkiezingen te belemmeren en uit te stellen». Deze sancties houden in dat de gesanctioneerde individuen geen (financiële) transacties uit kunnen voeren met Amerikaanse bedrijven en individuen en dat zij een inreisverbod hebben voor de VS.
Is bij het toepassen van sancties overwogen om naar het gehele netwerk van de corruptie te kijken? Zo ja, zou een netwerkbenadering effectiever kunnen zijn dan een individuele benadering om corruptie tegen te gaan? Zo nee, waarom niet?
Bij het instellen van de EU-sancties in 2016 zijn corruptie of het onderdeel zijn van een corruptienetwerk niet opgenomen als criteria voor plaatsing op de sanctielijst. Deze sancties werden ingesteld als reactie op de opgeworpen belemmeringen in het verkiezingsproces en hieraan gerelateerde schendingen van mensenrechten.
Enkele van de recent opgelegde sancties door de Verenigde Staten hebben betrekking op personen verdacht van (betrokkenheid bij) corruptie. Zoals onder vraag 3 vermeld staat ging het hier nadrukkelijk om corruptie gerelateerd aan het verkiezingsproces.
Eerder hebben de VS onder de Global Magnitsky Act sancties ingesteld op grond van corruptie, onder andere tegen Dan Gertler en een aantal van zijn bedrijven, waaronder Fleurette Holdings Netherlands. Deze sancties waren daarmee gericht tegen een corruptienetwerk. Zie ook het antwoord op de vragen van de leden Ploumen, Van Ojik en Karabulut over «De onderkoning van Congo» van 8 maart 2018 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2017–2018, nr. 1542).2
Kunt u aangeven of er zicht is op de criminele geldstromen binnen Congo? Zo ja, biedt dit mogelijkheden om het netwerk in kaart te brengen? Zo nee, zou het nuttig kunnen zijn de criminele geldstromen in kaart te brengen om gericht sancties te kunnen toepassen?
Er is momenteel beperkt zicht op criminele geldstromen binnen DRC. In DRC zijn enkele instanties, zoals de nationale financiële inlichtingendienst, Interpol en een aantal NGOs actief in het achterhalen van criminele geldstromen.
Het is gewenst om een beter inzicht te krijgen in de criminele geldstromen binnen de DRC. Dit kan bijdragen aan de internationale bestrijding van corruptie. Niet alleen de criminele geldstromen binnen DRC, maar vooral ook het wegsluizen van crimineel geld naar het buitenland is volgens het kabinet een groot probleem voor goed bestuur en accountability in de DRC. Er is onderzoek gedaan naar deze illegale financiële stromen door bijvoorbeeld Bloomberg journalist Michael Kavanagh en de Amerikaanse NGO The Sentry.
Nederland zet zich op verschillende fronten in voor goed bestuur en accountability in DRC, onder andere op het vlak van validatie als conflict-vrij van mijnen in Oost-Congo. Daarnaast gaat Nederland een samenwerking aan met The Sentry. The Sentry richt zich op het inzichtelijk maken van criminele geldstromen vanuit conflictgebieden in Centraal Afrika. Door het werk van organisaties als The Sentry kan Nederland inzicht verkrijgen in de wijze waarop illegaal verkregen vermogens het land uitvloeien. Daardoor kan Nederland eventueel voorkomen dat dergelijke geldstromen via Nederland lopen en toezichthouders in de financiële sector alerteren op de risico’s van dergelijke geldstromen.
Het bericht ‘Hungary depriving asylum seekers of food- Council of Europe’ |
|
Kirsten van den Hul (PvdA), Attje Kuiken (PvdA) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Hungary depriving asylum seekers of food- Council of Europe»?1
Ja.
Kent u het rapport over Hongarije van de Commissaris voor de Rechten van de Mens?2 Zo ja, bent u geschrokken over de inhoud van dit rapport?
Het kabinet is bekend met het rapport. Het rapport bevestigt de al langer lopende ontwikkeling van het Hongaarse asiel- en migratiebeleid waarover ook door andere partijen reeds is gerapporteerd. Zoals bekend deelt het kabinet de zorgen die ook in het rapport naar voren komen.
Heeft u naar aanleiding van dit rapport contact gehad met uw Hongaarse collega en/of uw Europese ambtsgenoten? Zo ja, wat heeft dit contact opgeleverd? Zo nee, waarom niet?
Het is bekend dat Hongarije al langere tijd op het gebied van asiel en migratie een andere koers vaart dan de meerderheid van de lidstaten. Het kabinet is van mening dat de manier waarop de Hongaarse regering zich over asiel en migratie uitlaat een Europese aanpak niet dichterbij brengt. Deze zorg brengt Nederland ook over in gesprekken met Hongaarse collega’s, zowel op politiek (de ministers van Buitenlandse Zaken en van Justitie en Veiligheid) als ambtelijk niveau.
Ook is duidelijk dat de wijze waarop Hongarije de relevante Europese regelgeving toepast strijdig is met het acquis. Naar aanleiding van ontwikkelingen in Hongarije heeft de Commissie het daarom nodig geacht een aantal inbreukprocedures te starten tegen Hongarije, die betrekking hebben op zaken die ook in het rapport van de Raad van Europa worden gesignaleerd. Het is ten slotte aan de Europese Commissie als hoedster van de verdragen om erop toe te zien dat lidstaten het acquis correct toepassen. Deze rol neemt zij ook op zich.
Bent u bekend met de reactie van de Hongaarse regering op dit rapport? Zo ja, deelt u de opvatting van de Hongaarse regering dat zij handelen volgens het internationale recht waar het betreft de behandeling van vluchtelingen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u van mening dat de overige punten genoemd in het rapport eveneens aanleiding geven tot zorg? Zo ja, is het aanspreken van de Hongaarse regering in EU-verband wat u betreft op dit moment voldoende? Zo nee, welke aanvullende mogelijkheden ziet u?
Zoals eerder met uw Kamer is gedeeld heeft Nederland zorgen over de situatie van de rechtsstaat, democratie en mensenrechten in Hongarije (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2017–2018, nr. 2954 d.d. 22 augustus 2018). Het kabinet blijft de zorgen in zowel bilateraal als Europees verband uitspreken richting de Hongaarse autoriteiten. Het Europees parlement heeft vorig jaar in september wegens mogelijke ernstige schending van de Uniewaarden in Hongarije de zogenoemde artikel 7-procedure geactiveerd. Het kabinet is er voorstander van om voorspoedig met Hongarije de formele dialoog aan te gaan over de zorgen die zijn geuit in het kader van de artikel 7-procedure.
Haar bewering dat gebonden hulp verleden tijd is |
|
Helma Lodders (VVD), Wybren van Haga (VVD) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
![]() |
Kunt u zich uw volgende uitspraak herinneren: «Gebonden hulp is al een concept wat alle EU-lidstaten en OESO/DAC-landen allemaal, collectief hebben achtergelaten»?1
Ja.
Klopt het dat er voor landen van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) die participeren in het OESO Arrangement voor overheidsgesteunde exportkredieten de verplichting geldt dat wanneer zij gebonden hulp willen verstrekken aan een ontwikkelingsland, zij dit aan alle andere OESO-landen en het secretariaat van de relevante OESO-werkgroep moeten notificeren?
OESO-landen die deelnemen aan het Arrangement voor overheidsgesteunde exportkredieten en handelsgerelateerde hulp2 moeten hun gebonden hulp alleen notificeren aan de andere landen die deelnemen aan het Arrangement en aan het secretariaat van de relevante OESO-werkgroep (artikel 4c en 5a van het Arrangement).
De participanten van het Arrangement hebben daarnaast in een agreement vastgelegd dat ze handelsgerelateerde ongebonden hulp notificeren aan alle OESO landen. Deze database is publiek toegankelijk via de website van de OESO (zie voetnoot).
Daarnaast is er de OESO-DAC aanbeveling3 over gebonden hulp. Deze vraagt DAC-leden om over gerapporteerde ODA aan te geven of deze gebonden of ongebonden is verstrekt.
Kunt u, gelet op bovenstaande notificatieverplichting, de Kamer een overzicht doen toekomen van:
Kunt u de Kamer een overzicht doen toekomen van de Official Development Assistance (ODA) van alle individuele OESO-landen over de afgelopen vijf jaar en daarbij per OESO-donorland een splitsing maken in gebonden hulp en ongebonden hulp?
In tabel 1 treft u een overzicht aan van de bilaterale ODA-commiteringen van OESO-landen, opgesplitst in gebonden en ongebonden hulp in miljoenen US Dollars over de periode 2013–2017. Gegevens over 2018 zijn nog niet beschikbaar.
Tabel 1. bilaterale ODA-commiteringen van OESO-landen, opgesplitst in gebonden en ongebonden bilaterale hulp in miljoenen US Dollars
Bron: OESO4
Kunt u de Kamer een overzicht doen toekomen van de totale gebonden en ongebonden hulp per landencategorie op basis van de inkomenscategorieën van de Wereldbank?
In tabel 2 is een overzicht opgenomen van de totale gebonden en ongebonden bilaterale hulp per landencategorie op basis van de inkomenscategorieën van de Wereldbank5.
2013
30.151
4.789
2014
24.092
5.137
2015
23.017
5.641
2016
21.447
4.911
2017
24.139
4.791
2013
25.750
6.469
2014
26.884
5.061
2015
24.257
7.167
2016
24.994
6.187
2017
28.979
5.469
2013
303
29
2014
281
33
2015
53
23
2016
200
15
2017
32
26
2013
368
98
2014
311
83
2015
366
100
2016
335
146
2017
347
37
2013
6.379
1.068
2014
6.112
1.361
2015
6.647
1.633
2016
8.041
1.229
2017
6.554
1.275
2013
7.792
2.531
2014
10.399
2.605
2015
10.325
2.442
2016
15.414
1.672
2017
12.370
2.385
Bron: OESO
Kunt u de Kamer een overzicht doen toekomen van alle ongebonden hulp van alle OESO-landen en inzichtelijk maken welke bedragen per individueel OESO-land van de ongebonden hulp uiteindelijk terugvloeien naar leveranciers van diensten en/of goederen uit het donorland (dus zowel voor hulpontvangende landen die niet en wel onder de OESO Aanbeveling voor de ontbinding van hulp vallen)?
OESO-landen wordt niet gevraagd te rapporteren over ongebonden hulp die terugvloeit naar de donor die deze hulp heeft verstrekt. Daarover is derhalve geen informatie beschikbaar.
In het OESO 2018 rapport over de DAC Aanbeveling is in tabel 6 de distributie van alle contracten met leveranciers te zien, maar deze tabel maakt geen onderscheid tussen gebonden en ongebonden hulp.6
Nederland rapporteert aan de OESO-DAC over de omvang van de ODA die verstrekt is aan ontwikkelingslanden op activiteitenniveau. Nederland rapporteert niet over het aantal afgesloten contracten. Om die reden zijn in tabel 6 geen gegevens over Nederland opgenomen.
Deelt u de brede internationale zorg dat de in de Development Assistance Committee (DAC) van de OESO gerapporteerde ongebonden hulp weliswaar de jure ongebonden is, maar de facto toch gebonden is of kan zijn?
De analyse in het OESO 2018 rapport over de DAC-aanbeveling over ongebonden hulp laat een gemengd beeld zien. Over het geheel is er nog steeds sprake van een toename van ongebonden hulp, met uitzondering van een paar landen (zie de tabel bij vraag 4).
Dat hulp de facto terug kan stromen terwijl ze de jure ongebonden is kan worden verklaard door beleidskeuzes die donorlanden maken, ingegeven door kennis en expertise waarover ze zelf beschikken. Zo zijn er donoren die hun hulp inzetten in sectoren waar ze zelf goed in zijn. Daarmee blijven een effectieve inzet van ODA en een level playing field uitgangspunten, maar wordt wel de kans vergroot dat bedrijven en organisaties uit het donorland opdrachten verkrijgen.
Wat zou volgens u het antwoord van Nederland en de Europese Unie moeten zijn op al deze ontwikkelingen?
Het kabinet is voorstander van ongebonden hulp, in lijn met afspraken in OESO-DAC verband.7 Ook voor de EU is dit een belangrijk principe, zoals al in 2002 uiteen is gezet in de mededelingen «Untying aid: enhancing the effectiveness of aid,8 die nog steeds wordt uitgevoerd.9
Ongebonden hulp draagt niet alleen bij aan de kwaliteit en kosteneffectiviteit van hulp, maar ook aan verbeterde transparantie en verantwoording over de hulp. Daarnaast draagt ongebonden hulp bij aan lokaal eigenaarschap. Nederland blijft zich daarom zowel binnen de OESO als in EU verband inzetten voor ongebonden hulp.
Tegelijkertijd beoogt het kabinet om Nederlandse organisaties en bedrijven in te zetten bij het bereiken van ontwikkelingsdoelstellingen, zeker in die sectoren waarop ze een comparatief voordeel hebben vanwege de kennis en kunde waarover ze beschikken. Zie ook het antwoord bij vraag 7. Wat telt is dat er een gelijk speelveld is waar de beste uitvoerder (op prijs en kwaliteit) wint.
Dat neemt niet weg dat Nederland zich ook sterk blijft maken om maximaal gebruik te maken van kennis en expertise die in de focusregio’s aanwezig is.
Kunt u deze vragen vóór het algemeen overleg Handelsbevordering d.d. 29 mei 2019 beantwoorden?
Nee, het zorgvuldig beantwoorden van uw vragen heeft om meer tijd gevraagd.
Maatregelen tegen Amerikaanse sancties tegen Iran |
|
Sadet Karabulut , Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
![]() |
Kent u het bericht «VPRO: EU doet niets om gevolgen Amerikaans sanctieregime tegen Iran af te zwakken»?1 Kunt u bevestigen dat van het door de EU ingestelde Blokkadestatuut tot op heden nauwelijks gebruik is gemaakt en Nederland nog niet is begonnen met handhaving op grond van de Europese verordening? Zo nee, wat zijn dan de feiten en cijfers?
Ja, het bericht is bekend. De Europese Unie erkent de onrechtmatige extraterritoriale werking van Amerikaanse sanctiewetgeving niet en heeft om het effect hiervan binnen de EU te beperken de antiboycotverordening ingesteld. In deze verordening is een verbod opgenomen om administratieve besluiten en uitspraken van Amerikaanse rechtbanken die uitvoering geven aan Amerikaanse sanctiewetgeving (zoals opgenomen in de bijlage van de antiboycotverordening) te erkennen of uitvoerbaar te verklaren. Daarnaast is er een verbod om gevolg te geven aan eisen of verboden, met inbegrip van verzoeken van buitenlandse rechters, die gebaseerd zijn op de in de bijlage van de antiboycotverordening genoemde Amerikaanse sanctiewetgeving. De antiboycotverordening biedt Europese bedrijven ook een rechtsbasis om schade die het gevolg is van de toepassing van de Amerikaanse sanctiewetgeving opgenomen in de bijlage van de antiboycotverordening te verhalen op de veroorzaker, bijvoorbeeld wanneer een andere partij vanwege VS-sancties een contract beëindigt. Nederlandse bedrijven hebben nog geen gebruik gemaakt van deze mogelijkheid.
Wanneer de gelegenheid zich voordoet wordt de antiboycotverordening besproken met Nederlandse bedrijven. In Nederland is de Douane op grond van de Wet uitvoering antiboycotverordening en de Wet Economische Delicten (WED) bevoegd tot handhaving van de antiboycotverordening. Als ons signalen bereiken over Nederlandse bedrijven die de verordening overtreden wordt dit aan de Douane doorgegeven. Dit is nog niet voorgekomen. Als een bedrijf kan aantonen dat naleving van de antiboycotverordening de eigen belangen of die van de Unie als geheel ernstig zou schaden, kan bij de Europese Commissie een uitzonderingsverzoek worden ingediend.
De antiboycotverordening staat niet in de weg dat bedrijven omwille van andere overwegingen, bijvoorbeeld van commerciële aard, besluiten om niet langer zaken te doen met bedrijven in Iran. Dat is een zelfstandig oordeel van bedrijven waar het kabinet niet in wenst te treden.
Om verder bijstand te kunnen geven aan bedrijven die legitieme handel willen drijven met Iran hebben het Verenigd Koninkrijk, Duitsland en Frankrijk het initiatief genomen om een Special Purpose Vehicle (het Instrument for Supporting Trade Exchanges, INSTEX) op te richten. INSTEX is onder andere opgericht om betalingsverkeer met Iran te kunnen faciliteren, vooralsnog voor goederen die buiten de Amerikaanse sancties vallen (zoals humanitaire goederen). Het is tevens een signaal dat onrechtmatige extraterritoriale werking van de Amerikaanse sancties in de EU niet erkend wordt. Nederland heeft consequent steun voor INSTEX uitgesproken en daarnaast aangegeven voornemens te zijn aandeelhouder te worden. Alvorens Nederland daadwerkelijk tot aandeelhouderschap kan overgaan, moet INSTEX eerst goed zijn uitgewerkt. Een definitief besluit zal nog enige tijd in beslag nemen. Uw Kamer zal hierover op de hoogte worden gehouden.
Kunt u toelichten hoe dit statuut werkt dan wel behoort te werken? Hoe kan bijstand verleend worden aan bedrijven die last hebben van Amerikaanse sancties tegen Iran? Hoe wordt voorkomen dat bedrijven handel met Iran stoppen vanwege (dreiging van) Amerikaanse sancties?
Zie antwoord vraag 1.
Acht u deze Amerikaanse sancties illegaal, aangezien ze een extraterritoriale werking hebben? Zo nee, waarom niet?
Onder internationaal recht is de rechtsmacht van staten beperkt en is de uitoefening van wetgevende en rechtsprekende rechtsmacht over bedrijven zonder aanknopingspunt verboden. Toepassing van een sanctieregime door een staat buiten zijn grondgebied op activiteiten die geen wezenlijk verband houden met die staat is derhalve niet toegestaan. Hetzelfde geldt voor het door een staat entameren van juridische procedures bij handhavende instanties, waaronder ook nationale autoriteiten die toezien op sanctieregelingen, tegen bedrijven of andere entiteiten in het kader van activiteiten die geen wezenlijk verband houden met die staat. Daarnaast beperkt internationaal recht de handhavende bevoegdheden van staten tot hun eigen territoir.
Nederland is tegenstander van unilateraal ingestelde extraterritoriale werking van wetgeving van andere landen die in strijd is met internationaal recht. Dit is bijvoorbeeld het geval indien zij Nederlandse bedrijven raken terwijl deze in lijn met Nederlandse en Europese wetgeving handelen en er geen wezenlijk verband bestaat tussen deze bedrijven en, in dit geval, de VS. Ook de EU heeft herhaaldelijk zorgen richting VS uitgesproken over deze extraterritoriale toepassing van sancties.
Kunt u aangeven welke invloed de Amerikaanse sancties tegen Iran hebben op Europese handel met dat land? Hoeveel (ongeveer) en welke bedrijven zijn gestopt met handel met Iran of hebben anderszins de economische betrekkingen met het land teruggeschroefd of beëindigd?
Sinds de inwerkingtreding van het JCPOA versterkte Nederland stapsgewijs de handelsbetrekkingen met Iran en steeg de Nederlandse export naar dit land van € 376 miljoen (2014) naar € 1,06 miljard (2017). In welke mate de huidige situatie effect heeft op Nederlandse bedrijven zal per geval verschillen; het kabinet heeft geen cijfers over de handelsactiviteiten van individuele Nederlandse bedrijven met Iran. Met name een aantal grote bedrijven heeft de activiteiten in Iran afgelopen jaar opgeschort. Daarnaast blijven er grotere en kleinere Nederlandse bedrijven actief op de Iraanse markt, hetzij in de vorm van daadwerkelijke handel, hetzij door het onderhouden van contacten. De Nederlandse export naar Iran liep daarbij afgelopen jaar terug naar € 718 miljoen. Ook op Europees niveau is deze trend zichtbaar: de goederenexport van de EU naar Iran nam tussen 2017 en 2018 af van € 10,8 miljard naar € 8,9 miljard.
Herkent u zich in de analyse dat het statuut, door een interne tegenstrijdigheid, «onmogelijk om uit te voeren» is? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoorden op vraag 2 en 3 over de uitvoering van de antiboycotverordening.
Deelt u de opvatting dat het van groot belang is, zeker tegen de achtergrond van snel escalerende spanningen tussen de VS en Iran, om het nucleaire akkoord met Iran overeind te houden?
Ja. Het bestendigen van het Joint Comprehensive Plan of Action (JCPOA) blijft van belang voor Nederlandse en Europese veiligheid, omdat het effectief de ontwikkeling van een Iraans kernwapen voorkomt. Zolang het Internationaal Atoomagentschap (IAEA) geen Iraanse schendingen rapporteert, zal Nederland zich inzetten om het JCPOA te behouden. Tot nu toe zijn er geen aanwijzingen dat dit het geval is.
Kunt u zich extra inspannen om het akkoord met Iran overeind te houden? Zo nee, waarom niet?
Nederland blijft zich onverminderd inspannen voor behoud van het JCPOA, zolang Iran zich aan zijn verplichtingen houdt. Het behoud van het JCPOA is in het veiligheidsbelang van Nederland, omdat het de beste manier is om een Iraans kernwapen te voorkomen, op basis van strikte verificatie door het Internationaal Atoom Energie Agentschap. Wel verwerpt het kabinet het ultimatum dat Iran aan de overige ondertekenaars van de nucleaire deal, waaronder de EU, heeft gesteld. Dit is een onbehulpzame stap zijdens Iran. De Hoge Vertegenwoordiger Mogherini zal in EU-verband verder in blijven zetten op diplomatieke oplossingen.
Kunt u deze vragen beantwoorden voorafgaand aan het algemeen overleg over de Raad Buitenlandse Zaken van 5 juni 2019?
De vragen zijn zo spoedig als mogelijk beantwoord.
Het bericht dat natuurorganisaties en inheemse volken Jair Bolsonaro een grote bedreiging vinden voor het Amazoneregenwoud |
|
Bram van Ojik (GL) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het bericht dat natuurorganisaties en inheemse volken de Braziliaanse president Jair Bolsonaro een grote bedreiging vinden voor het Amazoneregenwoud?1
Ja.
Deelt u de zorgen dat na jaren van afname van de ontbossing in het Amazonegebied een forse toename van ontbossing in het Amazonegebied door satellietbeelden is gemeld? Zo nee, waarom niet?
Ja, de recente toename van ontbossing in het Amazonegebied is zorgwekkend, gezien de vitale rol die dat gebied speelt bij het tegengaan van klimaatverandering en behoud van biodiversiteit. Onafhankelijke waarnemingen tonen de afgelopen paar jaar weer een toename van ontbossing, na een dalende trend in de jaren daarvoor.
Deelt u de analyse dat uitspraken van president Bolsonaro en burgemeesters van Braziliaanse gemeenten die ontbossing en landonteigening aanmoedigen in strijd met internationale afspraken (zoals The Bonn Challenge en The New York Declaration on Forests), mondiale CO2-uitstoot bevorderen en daarom de grootst mogelijke afkeuring verdienen? Bent u bereid deze zorgen te adresseren bij uw Braziliaanse ambtgenoten? Welke consequenties heeft dit beleid voor de Nederlandse betrekkingen met Brazilië?
Iedere uitspraak die ontbossing aanmoedigt in strijd met internationale afspraken verdient afkeuring. De Nederlandse regering brengt haar zorgen over ontbossing geregeld over bij Braziliaanse gesprekspartners, op diverse niveaus, in zowel bilateraal als multilateraal verband. Juist omdat de betrekkingen tussen Nederland en Brazilië goed en intensief zijn, is het mogelijk een dialoog hierover te voeren. Deze dialoog over landbouw, klimaat en ontbossing is recentelijk geïntensiveerd.
Worden er vanuit het Mensenrechtenfonds en/of de International Land Coalition landrechtenactivisten en natuurbeschermers in het Braziliaanse Amazonegebied ondersteund? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, bent u bereid hen alsnog te steunen via middelen uit het Mensenrechtenfonds of de International Land Coalition?
Het subsidiekader voor het centrale mensenrechtenfonds 2019–2021 is per 1 april jl. opengesteld voor nieuwe projectaanvragen. Onder het thema «mensenrechtenverdedigers» worden projectvoorstellen gevraagd die zich richten op zowel burger- en politieke als ook sociaaleconomische mensenrechten. Bovendien wordt gevraagd naar projectvoorstellen voor de bevordering van veiligheid en ondersteuning van mensenrechtenverdedigers, met specifieke aandacht voor milieuactivisten en landrechtenverdedigers, conform de motie-Van Ojik (Kamerstuk 35 000-V, nr. 24). De binnengekomen projectvoorstellen worden momenteel beoordeeld volgens de vastgestelde regels van het subsidiekader. Thans is het nog niet duidelijk voor welke projecten een subsidie zal worden verstrekt.
Vanuit het decentrale mensenrechtenbudget van de Nederlandse ambassade in Brasilia worden op dit moment geen landrechtenactivisten en natuurbeschermers ondersteund in het Braziliaanse Amazonegebied. Wel financiert de ambassade een project waarmee de rechten van inheemse vrouwen en meisjes (o.a. landrechten) worden ondersteund in een ander deel van Brazilië. In de tweede helft van 2019 selecteert de ambassade projecten voor besteding van het mensenrechtenbudget voor 2020.
Met de International Land Coalition wordt nauw samengewerkt in het kader van de uitvoering van het nieuwe Nederlandse ondersteuningsprogramma voor land governance, LAND-at-scale (www.rvo.nl/land-at-scale). Bescherming van landrechtenverdedigers kan in principe middels dit programma ondersteund worden.
Bent u in contact met de Nederlandse ambassade in Brazilië over deze situatie? Zijn zij in staat ondersteuning te bieden aan bewoners van het Amazonegebied, landrechtenactivisten en natuurbeschermers, die in gevaar zijn door de dreigende vergaande ontbossing van het Amazonegebied? Zo ja, hoe gebeurt dit? Zo nee, waarom kan de ambassade hier geen rol in spelen?
Er is nauw contact met de Nederlandse ambassade in Brasilia over de situatie in het Amazonegebied. De ambassade houdt de ontwikkelingen omtrent de inheemse bevolking, ontbossing, landrechtenactivisten en natuurbeschermers scherp in de gaten, zowel door gesprekken te voeren met betrokken organisaties als door bezoeken ter plaatse.
Kan u aangeven of er Nederlandse bedrijven zijn betrokken bij de ontbossingsactiviteiten van het Amazonegebied? Zoja, bent u bereid om met hen in gesprek te gaan zodat eventuele betrokkenheid stop wordt gezet?
Het is de Nederlandse regering niet bekend dat er Nederlandse bedrijven betrokken zouden zijn bij ontbossingsactiviteiten in het Amazonegebied. Mocht dit zo zijn, dan zal daarover de dialoog gezocht worden.
Het opschorten van de trainingsmissie in Irak |
|
Gabriëlle Popken (PVV) |
|
Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het feit dat de Nederlandse trainingsmissie in Irak tot nader order is opgeschort vanwege een dreiging?1
Ja.
Waarom moet de Kamer en het defensiepersoneel hiervan via de media kennis nemen?
Het Nederlandse defensiepersoneel dat werkzaam is in Irak is op zondagavond 12 mei direct door hun leidinggevenden geïnformeerd over het besluit van de Amerikaanse commandant van de anti-ISIS coalitie om uit voorzorg alle trainingen in Irak, inclusief de Koerdistan Autonome Regio, tijdelijk op te schorten vanwege een verhoogd dreigingsniveau. Op basis van dit besluit besloot Nederland om uit voorzorg de Nederlandse militaire trainingen in Bagdad en de Koerdistan Autonome Regio tijdelijk te onderbreken. De Tweede Kamer is op donderdag 16 mei geïnformeerd over de onderbreking.
Kunt u aangeven wat deze dreiging inhoudt? Zo nee, vindt u niet dat de Kamer en het defensiepersoneel recht hebben op duidelijkheid wat betreft de veiligheid van ons defensiepersoneel in Irak?
In verband met de operationele veiligheid kan ik geen nadere details verstrekken over de gronden op basis waarvan de Amerikaanse commandant van de anti-ISIS coalitie besloot het dreigingsniveau tijdelijk te verhogen. Uiteraard is het Nederlandse defensiepersoneel dat werkzaam is in Irak binnen de operationele kaders op de hoogte gesteld van de dreigingsinschatting en de mogelijke gevolgen daarvan voor de veiligheidssituatie. De trainingen van de coalitie in Bagdad, waaronder Nederlandse Special Operations Forces-trainers, zijn op dinsdag 14 mei weer onder voorwaarden hervat en vinden vanaf zondag 19 mei weer onder normaal regime doorgang. De trainingen in Noord-Irak zijn op zondag 19 mei weer hervat. Het dreigingsniveau is inmiddels weer afgeschaald tot op een niveau van voor de opschorting van de trainingen. Het tijdelijk onderbreken van activiteiten is overigens niet ongebruikelijk; de Nederlandse commandant ter plaatse is te allen tijde bevoegd om activiteiten te onderbreken wanneer daar aanleiding toe is. Hij/zij zal deze verantwoordelijkheid ook altijd nemen.
Bent u bekend met het bericht dat de spanningen tussen de Verenigde Staten en Iran een geweldsescalatie in Irak teweeg kunnen brengen, met alle gevaren van dien voor ons defensiepersoneel in Irak?2
De veiligheidssituatie in Irak wordt voortdurend beïnvloed door een veelheid van factoren, waaronder door regionale verhoudingen. Het kabinet houdt de situatie zoals altijd nauwgezet in de gaten en toetst doorlopend of het verzorgen van trainingen door Nederlandse militairen verantwoord is.
Bent u bekend met het feit dat de Verenigde Staten per direct een groot deel van het overheidspersoneel terughaalt uit Irak?
De Verenigde Staten hebben aangegeven niet-essentiële staf van de ambassade in Bagdad en het consulaat-generaal in Erbil terug te trekken.
Bent u bereid de trainingsmissie met onmiddellijke ingang te beëindigen, zodat de veiligheid van ons defensiepersoneel kan worden gegarandeerd en het vrijgekomen budget beter besteed kan worden, zoals bijvoorbeeld aan betere arbeidsvoorwaarden voor defensiepersoneel en veilig materiaal? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet is overtuigd van het belang van de Nederlandse bijdrage aan de anti-ISIS coalitie. De Nederlandse geïntegreerde inzet is erop gericht de behaalde successen in de strijd tegen ISIS te bestendigen en de veiligheid en stabiliteit van Irak te versterken. Zoals in de artikel 100-brief van 14 september jl. en de voortgangsrapportage van 15 mei jl. is gemeld is de deelname van Nederland aan de strijd tegen ISIS in Irak uiteraard niet zonder risico voor het defensiepersoneel. Het kabinet spreekt daarom zijn waardering uit voor de mannen en vrouwen die in Irak onder soms moeilijke omstandigheden hun belangrijke werk doen. Het kabinet houdt de situatie voortdurend nauwgezet in de gaten en toetst doorlopend of het verzorgen van trainingen door Nederlandse militairen verantwoord is. Als er voorzorgsmaatregelen genomen moeten worden dan gebeurt dit ook. De veiligheid van onze mensen gaat immers boven alles.
Het bericht ‘Seawatch3 alweer bijna bij Libië’ |
|
Bente Becker (VVD), Remco Dijkstra (VVD) |
|
Mark Harbers (VVD), Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u ermee bekend dat het schip Seawatch3 is uitgevaren en inmiddels voor de kust van Libië vaart?1
Ja. Overigens is het schip op 19 mei jl. tijdelijk in beslag genomen naar aanleiding van een opdracht van het Italiaanse Openbaar Ministerie (OM) in Agrigento. Op 1 juni werd het door hetzelfde OM vrijgegeven en op 9 juni jl. is het schip opnieuw uitgevaren. Op het moment ligt het schip vast in Italië vanwege een lopend onderzoek door Italiaanse autoriteiten.
Bent u nog steeds van mening dat het onverstandig is van deze niet-gouvernementele organisatie (ngo) om uit te varen aangezien de veiligheidseisen nog steeds niet op orde zijn en zowel bemanning als mogelijk mensen die zij oppikken gevaar kunnen lopen als ze langere tijd op zee bivakkeren? Wie is aansprakelijk voor het geval er brand, schade of andere ellende uitbreekt op dit schip?
Graag verwijs ik u naar de Kamerbrief van 1 april 2019, waarin de wijzigingsregeling voor schepen die stelselmatig drenkelingen aan boord nemen wordt toegelicht.1 Ik heb deze regeling opgesteld om te borgen dat schepen die dit soort activiteiten uitvoeren, voldoen aan veiligheidseisen en
werken met een gekwalificeerde bemanning. Zolang de Sea-Watch 3 niet voldoet
aan de eisen van de regeling, vind ik het onverstandig dat het schip wordt ingezet voor het aan boord nemen van drenkelingen. Sea-Watch is zelf verantwoordelijk indien er zich aan boord calamiteiten voordoen.
Waarom is de Seawatch3 uitgevaren? Heeft de organisatie daarover met u gesproken of dit gemeld? Wat zegt dat over de verhoudingen als het kabinet wel coulance heeft met deze organisatie, maar als andersom de Seawatcj3 alle afspraken aan hun laars lapt?
De Rechtbank en daarna het Gerechtshof te Den Haag hebben besloten dat de ministeriële regeling inzake de veiligheids- en bemanningseisen aan schepen die stelselmatig drenkelingen aan boord nemen d.d. 1 april 2019, in stand blijft, maar tijdelijk nog niet van toepassing is op de Sea-Watch 3. Op basis van de uitspraak van de Rechtbank had de Sea-Watch 3 de mogelijkheid tot 15 augustus 2019 om aan de veiligheids- en bemanningseisen te voldoen; op basis van de uitspraak van het Hof in hoger beroep (1 augustus jl.) is die termijn verlengd tot 31 december 2019. Ik heb een moreel beroep gedaan op Sea-Watch om pas weer uit te varen als het schip en de bemanning voldoen aan de veiligheids- en bemanningseisen die zijn gesteld in de regeling. Desondanks is het schip vrijwel direct na de uitspraak van de Rechtbank uitgevaren. De organisatie heeft ons niet vooraf op de hoogte gebracht van de plannen om uit te varen. U kunt zich voorstellen dat ik met het oog op de veiligheid liever had gezien dat Sea-Watch mijn advies wel zou hebben opgevolgd.
Wat vindt u ervan dat de organisatie Seawatch3 uw advies in de wind heeft geslagen?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat de komst van de Seawatch3 mogelijk nieuwe migranten en mensensmokkelaars op het idee kan brengen de oversteek te wagen, terwijl in het regeerakkoord is afgesproken dat mensensmokkel uit alle macht bestreden moet worden? Zo ja, bent u bereid de mogelijkheden te verkennen om het aanzetten tot mensensmokkel strafbaar te maken, ook indien dit niet gepaard gaat met financieel eigen gewin?
De kans bestaat dat zowel smokkelaars als opvarenden erop rekenen dat men nog tijdens de overtocht naar Europa zal worden opgepikt. Zoals verwoord in het regeerakkoord, onderschrijft het kabinet de internationale verplichtingen om mensenlevens op zee te redden. Daarbij is het echter wel zaak dat dergelijke operaties niet onbedoeld bijdragen aan het in stand houden van criminele activiteiten van mensensmokkelaars die mensenlevens op het spel zetten. Kortheidshalve zij in dit verband mede gewezen op de beantwoording van Kamervragen van de leden Groothuizen en Voordewind d.d. 30 september 20192 en het besprokene terzake in het Algemeen Overleg Vreemdelingen- en Asielbeleid d.d. 4 juli jl.
Kunt u de Libische of andere kustwachten vragen in te grijpen en zo nodig het schip te blokkeren in haar missie, zodra zij in de search and rescue zone opereren waar eigenlijk deze kustwachten voor verantwoordelijk zijn?
In het algemeen geldt dat de Staat waartoe de SAR-regio behoort verantwoordelijkheid draagt voor de coördinatie van een reddingsactie in die search and rescue zone. Daarbij is het van belang dat betrokken schepen de instructies opvolgen van de verantwoordelijke autoriteiten. Dat geldt ook voor het binnenvaren van de territoriale wateren.
Wat is de situatie als de Seawatch3 onverhoopt nieuwe migranten aan boord neemt? Hoe zorgen we ervoor dat mensen teruggebracht worden naar Afrika?
Kust- en vlaggenstaten dienen op basis van internationale verplichtingen zich in te spannen teneinde schepen de gelegenheid te bieden om op zee geredde drenkelingen tijdig aan wal te brengen in een veilige haven.
Het is niet vanzelfsprekend dat deze acties altijd uitmonden in ontscheping in de EU. Conform de conclusies van de Europese Raad van juni 2018 moet ook ontscheping in een veilige haven elders in de landen rond de Middellandse Zee tot de mogelijkheden behoren. Feit is dat ontscheping aldaar, in samenwerking met UNHCR en IOM, al plaatsvindt. Deze landen kunnen daarmee ook veilige havens bieden.
Ten tijde van de SAR-missie in mei 2019 van Sea-Watch 3 bood Tunesië de meest nabijgelegen veilige haven. De havenstad Zarzis, alwaar UNHCR een veldkantoor heeft, bevond zich ca. 50 nautische mijl van de redding zone. Ondanks deze nabijheid heeft de kapitein van de Sea-Watch 3 de Tunesische autoriteiten in eerste instantie niet geïnformeerd over de reddingsactie. Het Ministerie van IenW heeft op dit hiaat gewezen en heeft Sea-Watch geadviseerd om alsnog contact op te nemen met de Tunesische autoriteiten, om aldaar tijdige ontscheping te laten plaatsvinden. De kapitein heeft er echter voor gekozen door te varen naar Italië.
Wilt u bevestigen dat Nederland geen illegale migranten zal accepteren die vanuit dergelijke schepen naar Europa komen en mogelijk per land herverdeeld worden?
Graag verwijs ik u naar de brief van 14 januari 2019, over ontwikkelingen rond het schip Sea-Watch 3. Nederland neemt in principe niet meer deel aan ad hoc maatregelen in het kader van ontscheping in de Middellandse Zee regio en zal dientengevolge geen migranten meer overnemen van dergelijke schepen.
Erkenning en compensatie van getraumatiseerde veteranen |
|
John Kerstens (PvdA) |
|
Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Getraumatiseerde veteraan vecht voor erkenning en compensatie»?1
Ja.
Herkent u de signalen – ook eerder benoemd door de Veteranenombudsman – dat mensen «aan het lijntje worden gehouden» en klachtenafhandeling uiterst traag verloopt?2
Vanwege capaciteitsproblemen bij het Bedrijf Sociaal Medisch Onderzoek van het ABP – problemen die ook in de civiele wereld spelen – is besloten om de in 2018 geplande termijnherbeoordelingen op te schorten naar 2019 en prioriteit te geven aan de primaire aanvragen voor een militair invaliditeitspensioen (MIP) en de verzoeken om een hoger MIP. Ik heb op 16 november 2018 deze termijnverlenging schriftelijk aan de Veteranenombudsman gemeld; deze brief is op 30 november 2018 aan uw Tweede Kamer doorgestuurd (Kamerstuk 2018D57633).
Ik verwijs u tevens naar mijn reactie op de vragen van het lid Bruins Slot (CDA) die op 14 mei vragen (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 3090) over hetzelfde onderwerp heeft ingediend.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat mensen die voor Nederland hebben gevochten op deze manier worden behandeld?
Zie antwoord vraag 2.
Welke maatregelen overweegt u om te voorkomen dat mensen zo lang moeten wachten op keuringen en dus hun verdiende invaliditeitspensioen?
In 2018 was er behoefte aan extra verzekeringsgeneeskundige artsen. De eerste hiervan is per 1 september 2018 in dienst getreden bij het Bedrijf Sociaal Medisch Onderzoek van het ABP. Per 1 januari 2019 is de capaciteit met nog een tweede verzekeringsarts uitgebreid.
De komst van deze twee artsen betekent niet dat de achterstanden snel kunnen worden ingelopen. Nieuwe krachten moeten worden ingewerkt; dat vergt tijd en capaciteit van de zittende bezetting. Gemiddeld bedraagt de inwerkperiode voor nieuwe verzekeringsartsen 6 tot 8 maanden. Pas daarna draaien zij volledig mee.
Het bedrijf Bijzondere Medische Beoordelingen (BMB) van Defensie heeft om die reden aangeboden verzekeringsgeneeskundige capaciteit in te zetten om keuringen voor het Bedrijf Sociaal Medisch Onderzoek van het ABP uit te voeren. Het gaat om 9 keuringen op maandbasis. Van dit aanbod wordt dankbaar gebruik gemaakt en inmiddels is het Bedrijf Sociaal Medische Onderzoek van het ABP gestart met het aanleveren van de eerste dossiers aan BMB.
Herkent u zich in het signaal van veteranen dat Defensie «doorgaans weinig bereid is om mee te denken» en zich «keihard opstelt» met betrekking tot schadevergoedingen? Zo nee, waar denkt u dan dat deze signalen vandaan komen?
Nee. De uitvoering van de Regeling Volledige Schadevergoeding is er op gericht om in onderling overleg tussen Defensie en de belangenbehartiger (van de veteraan) oplossingsgericht het bedrag van de (rest-)schade over een te komen in een vaststellingsovereenkomst. De signalen zijn mogelijk te verklaren uit vooraf verkeerd gewekte verwachtingen door veteranen die actief zijn op sociale media, over de hoogte van de schadevergoeding.
Maakt u zich ook zorgen over hoe veteranen worden behandeld? Zo ja, welke stappen gaat u nemen om deze situatie te verbeteren?
De erkenning, waardering en bijzondere zorg van de veteraan en zijn relaties staat voor mij voorop als doelstelling van het Veteranenbeleid. Elk signaal van een veteraan die vindt dat hij of zij niet goed wordt behandeld neem ik serieus. Enerzijds betreur ik de aanleiding – langere wachttijden door capaciteitsgebrek bij de verzekeringsartsen – voor het onderzoek dat de Veteranenombudsman is gestart naar de toekenning van het militaire invaliditeitspensioen. Anderzijds steun ik hem daarin, omdat de resultaten van zijn onderzoek mogelijk bijdragen aan verbeteringen voor veteranen. Zo wil ik het stelsel van uitkeringen en compensaties moderniseren zodat de gewonde veteraan nog beter wordt ondersteund bij zijn re-integratie en maatschappelijke participatie.
Onlangs is de evaluatie gestart van de Regeling volledige schadevergoedingen. Daarnaast zijn wij bezig met de herziening van het PTSS-protocol dat kijkt of eerder de medische eindsituatie kan worden bepaald.
De omgang van defensie met getraumatiseerde veteranen |
|
Isabelle Diks (GL) |
|
Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Defensie zet veteranen met rug tegen de muur»?1
Nee. De verzekeringsartsen zijn aangesteld om te beoordelen of de beperkingen van cliënten (in enige mate) verband houden met de uitoefening van de militaire dienst. Om dit te kunnen bepalen worden er tijdens een uitgebreid spreekuur ook vragen gesteld over de jeugd van de cliënt en zijn/haar leven na de diensttijd. Dit is noodzakelijk voor de arts om een compleet beeld te krijgen van het leven van de cliënt. Hiermee kan hij een adequaat advies uit brengen. In de uitnodiging voor het spreekuur wordt dit aangegeven bij de cliënten. De verzekeringsarts is gehouden uit te vragen op basis van Protocollen, waaronder het PTSS-Protocol.
Bij alle cliënten wordt de relevante (behandel-) informatie opgevraagd om een zo volledig mogelijk beeld te krijgen bij de toetsing voor het MIP. De partijen die benaderd worden, worden door de cliënt zelf aangedragen. Ook kan de verzekeringsarts naar aanleiding van het spreekuur met de cliënt nog besluiten aanvullende informatie op te vragen. Al deze informatie moet worden meegewogen in het advies dat de verzekeringsarts uitbrengt. De adviezen worden voordat ze worden uitgebracht geviseerd door de Pensioen- en Verzekeringsautoriteit. Dit is een onafhankelijke partij gecontracteerd door Defensie.
Het Klantonderzoek ABP laat zien dat het overgrote deel van de klanten die op spreekuur zijn geweest het contact met Sociaal Medische Onderzoek van ABP als prettig en vriendelijk ervaart en vindt dat er voldoende ruimte is om de eigen situatie met de verzekeringsarts te bespreken.
Herkent u het beeld dat bij genoemde veteranen leeft dat bij de toetsing voor het Militair Invaliditeitspensioen (MIP) suggestieve vragen worden gesteld, klachten worden gebagatelliseerd en relevante informatie terzijde wordt geschoven? Kunt u verklaren waarom dit zo ervaren wordt door de veteranen?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat Defensie schade pas berekent vanaf het moment van vaststelling van die schade, en niet vanaf het moment van ontstaan van die schade, zoals bijvoorbeeld PTSS als gevolg van een missie?
De datum waarop de schade is ontstaan en vanaf wanneer deze berekend wordt, wordt aan de hand van de gegevens uit het dossier en in samenspraak met de belangenbehartiger van de veteraan vastgesteld. Dit als onderdeel van het gezamenlijk te bewandelen schaderegelingstraject. Als deze datum in het verleden ligt, dan wordt daar met de berekening uiteraard van uitgegaan. Specifiek voor PTSS geldt dat de oorzaak hiervan gelegen kan zijn in een uitzending, doch dat de PTSS zich later pas openbaart. Het komt voor dat een militair geruime tijd normaal heeft gefunctioneerd voordat de effecten op de gezondheid (en daarmee schade) zich openbaarden.
Op welke wijze wordt toezicht gehouden op de beoordelingen voor het MIP, die door de ABP-verzekeringsartsen namens Defensie worden gemaakt? Worden bij dit toezicht ook de ervaringen van gekeurde veteranen betrokken? Zo nee, waarom niet?
De eerder genoemde Pensioen- en Verzekeringsautoriteit is door Defensie gecontracteerd om een 100% controle te doen op alle uitgebrachte adviezen bij de beoordelingen voor het MIP en rapporteert dit aan Defensie. Dit zijn ook verzekeringsartsen maar zij hebben geen relatie met het ABP. De ervaringen van veteranen worden niet bij dit toezicht betrokken. De Pensioen- en Verzekeringsautoriteit is een onafhankelijke partij.
Welke maatregelen gaat u nemen om ervoor te zorgen dat veteranen minder lang met Defensie hoeven te twisten om tot een rechtvaardige regeling te komen?
In 2018 was er behoefte aan twee extra verzekeringsgeneeskundige artsen. De eerste hiervan is op per 1 september 2018 in dienst getreden bij het Bedrijf Sociaal Medisch Onderzoek van het ABP. Per 1 januari 2019 is de capaciteit met nog een tweede verzekeringsarts uitgebreid.
De komst van deze twee artsen betekent niet dat de achterstanden snel kunnen worden ingelopen. Nieuwe krachten moeten worden ingewerkt; dat vergt tijd en capaciteit van de zittende bezetting. Gemiddeld bedraagt de inwerkperiode voor nieuwe verzekeringsartsen 6 tot 8 maanden. Pas daarna draaien zij volledig mee.
Het bedrijf Bijzondere Medische Beoordelingen (BMB) van Defensie heeft om die reden aangeboden verzekeringsgeneeskundige capaciteit in te zetten om keuringen voor het Bedrijf Sociaal Medisch Onderzoek van het ABP uit te voeren. Het gaat om 9 keuringen op maandbasis. Van dit aanbod wordt dankbaar gebruik gemaakt en inmiddels is het Bedrijf Sociaal Medische Onderzoek van het ABP gestart met het aanleveren van de eerste dossiers aan BMB.
Deelt u de mening dat een standaard terugkeergesprek met uitgezonden militairen én hun gezin nuttig kan zijn om direct na uitzending psychische problemen vroegtijdig actief te signaleren? Zo ja, wat is er voor nodig qua middelen om dit standaard mogelijk te maken en op welke termijn zou dit te realiseren zijn?
Ongeveer 3 maanden na terugkeer van de uitzending vindt het terugkeergesprek plaats tussen een bedrijfsmaatschappelijk werker van Defensie en de veteraan. In 2017 is Defensie begonnen met een pilotproject, waarin is gekeken naar de meerwaarde van een terugkeergesprek waarbij naast de militair ook diens partner aanwezig is. Uit de pilot bleek dat het terugkeergesprek waarbij de partner aanwezig is, een beter zicht geeft van het persoonlijk functioneren van de militair binnen het gezin en ook kunnen problemen beter worden onderkend. Daarnaast biedt het terugkeergesprek met militairen en partners de mogelijkheid om erkenning en waardering te geven aan de partners. De pilot is vanwege de positieve bevindingen in 2018 voortgezet en uitgebreid. Momenteel wordt bezien of het wenselijk is om standaard aan de veteraan aan te bieden dat de partner aan het terugkeergesprek van de militair kan deelnemen.
Bent u bereid deze vragen vooraf aan of gelijktijdig met het publiceren van de Veteranennota te beantwoorden?
Ja.
Het Algemeen Burgerlijk Pensioenfonds dat veteranen onaanvaardbaar lang laten wachten voor keuringen |
|
Hanke Bruins Slot (CDA) |
|
Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA) |
|
![]() |
Hoe beoordeelt u de kritiek van de Veteranenombudsman dat er sprake is van onaanvaardbaar lange wachttijden bij de uitvoering van het militair invaliditeitspensioen?1
Vanwege capaciteitsproblemen bij het Bedrijf Sociaal Medisch Onderzoek (SMO) van het ABP – problemen die ook elders spelen – is besloten om de in 2018 geplande termijnherbeoordelingen op te schorten en prioriteit te geven aan de primaire aanvragen voor een militair invaliditeitspensioen (MIP) en de verzoeken om een hoger MIP.
Ik heb op 16 november 2018 deze termijnverlenging schriftelijk aan de Veteranenombudsman gemeld; deze brief is op 30 november 2018 aan de Tweede Kamer doorgestuurd (Kamerstuk 2018D57633). Helaas is door krapte op de arbeidsmarkt voor verzekeringsartsen deze situatie van onderbezetting bij het Bedrijf SMO van het ABP ontstaan en daarmee de noodzaak om de termijnherbeoordelingen op te schorten naar 2019.
Bent u op de hoogte van het feit dat het Algemeen Burgerlijk Pensioen (ABP) namens de Staatssecretaris van Defensie bij veel veteranen heeft aangegeven dat de termijn waarbinnen de mate van invaliditeit opnieuw wordt vastgesteld ambtshalve met een jaar verlengd wordt?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat veteranen die een Militair InvaliditeitsPensioen (MIP) aanvragen meestal met psychische problematiek te maken hebben?
De Pensioensverzekeringsautoriteit heeft mij gemeld dat 54% van de aanvragen uitsluitend psychische klachten betrof; 23% zowel psychische als somatische klachten (lichamelijke klachten waarvoor artsen en specialisten geen medische verklaring hebben) en 22% uitsluitend somatische klachten. De verhoudingen fluctueren enigszins over de jaren maar binnen kleine marges.
Deelt u de mening dat het zeer onwenselijk is om kwetsbare veteranen en hun relaties een jaar langer te laten wachten met het opnieuw vaststellen van de mate van invaliditeit en het MIP?
Het is onwenselijk dat de vaststelling van de mate van invaliditeit en eventueel een Militair Invaliditeitspensioen onnodig lang duurt. De maatregel om de termijn van herbeoordeling met een jaar te verlengen is ook niet gemakkelijk genomen. Helaas was deze maatregel noodzakelijk vanwege het tekort aan verzekeringsartsen. Inmiddels zijn twee nieuwe verzekeringsartsen aangenomen en voorziet het ABP dat de achterstanden in 2020 zijn opgelost.
Bij hoeveel veteranen, die wel en niet actief dienend zijn (graag in de beantwoording onderscheid maken tussen de beide categorieën), heeft het ABP de termijn ambtshalve met een jaar verlengd?
In 2018 is in 196 gevallen van post-actieve militairen de termijn-beoordeling ambtshalve met een jaar opgeschort. Voor de actief dienende veteranen is de opschorting niet van toepassing.
Hoe groot is de onderbezetting bij het ABP?
In 2018 was er behoefte aan twee extra verzekeringsgeneeskundige artsen. De eerste hiervan is per 1 september 2018 in dienst getreden bij het Bedrijf Sociaal Medisch Onderzoek van het ABP. Per 1 januari 2019 is de capaciteit met nog een tweede verzekeringsarts uitgebreid.
De komst van deze twee artsen betekent niet dat de achterstanden snel kunnen worden ingelopen. Nieuwe krachten moeten worden ingewerkt; dat vergt tijd en capaciteit van de zittende bezetting. Gemiddeld bedraagt de inwerkperiode voor nieuwe verzekeringsartsen 6 tot 8 maanden. Pas daarna draaien zij volledig mee.
Het bedrijf Bijzondere Medische Beoordelingen (BMB) van Defensie heeft om die reden aangeboden verzekeringsgeneeskundige capaciteit in te zetten om keuringen voor het Bedrijf Sociaal Medisch Onderzoek van het ABP uit te voeren. Het gaat om 9 keuringen op maandbasis. Van dit aanbod wordt dankbaar gebruik gemaakt en inmiddels is het Bedrijf Sociaal Medische Onderzoek van het ABP gestart met het aanleveren van de eerste dossiers aan BMB.
Welke maatregelen heeft u inmiddels genomen om de keuringen te versnellen en meer keuringsartsen aan te nemen?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u voor de jaren 2014, 2015, 2016, 2017 en 2018 aangeven hoeveel keuringen van niet-actief dienende veteranen er waren, hoeveel herkeuringen er waren en hoeveel bezwaarschriften ingediend zijn?
Door ABP/ APG Team SMO uitgebrachte rapporten van keuringen voor de eerste aanvraag MIP:
Jaar Aantal
2014 159
2015 201
2016 180
2017 208
2018 154
Door ABP/APG Team SMO uitgebrachte rapporten van fysieke keuringen dan wel schriftelijke beoordelingen voor termijnherbeoordelingen MIP:
Jaar Aantal
2014 227
2015 251
2016 250
2017 245
2018 206
Onderstaand de aantallen ontvangen bezwaren waarin de beoordeling dienstverband en/of de hoogte van het invaliditeitspercentage voor het MIP onderwerp van het geschil is.
Jaar aantal
2014 150
2015 170
2016 145
2017 147
2018 140
Klopt het dat het versnellen van het inkorten van de tijd voor de initiële keuringen door de verzekeringsartsen tot onzorgvuldigheden leidt, waardoor er een toename van bezwaarschriftprocedures plaatsvindt?
Nee. Er is geen sprake van het inkorten van de tijd voor initiële keuringen, juist omwille van zorgvuldigheid en rechtmatigheid. De kwaliteitseisen staan voorop. Er is geen sprake van een toename van het aantal bezwaarschriften (zie antwoord 8).
Welke mogelijkheden ziet u om de ambtshalve verlengde termijn terug te draaien en voor deze veteranen eerder hun MIP vast te stellen?
In de gevallen waarin de termijnsbeoordeling is opgeschort in 2018, gaat het om een herbeoordeling van een (voorlopig) vastgesteld MIP. Deze veteranen ontvangen op dit moment een uitkering. Het vaststellen van de medische eindtoestand en daarmee het definitieve MIP duurt voor deze groep langer. Er is helaas geen mogelijkheid om de ambtshalve verlengde termijn terug te draaien. De cliënten die het betreft zullen dit jaar (in 2019) en in de loop van 2020 alsnog benaderd worden voor een termijnbeoordeling.
Wanneer verwacht u dat de achterstanden weggewerkt zijn?
Het streven is om in 2020 te komen tot een reguliere afhandeling van alle medische keuringen.
Deelt u de opvatting van de Veteranenombudsman dat het om een breder en structureler probleem gaat dan enkel een tekort aan keuringsartsen, omdat er meerdere voorbeelden zijn van klachten van oud-militairen die te maken krijgen met onacceptabele, maandenlange wachttijden tussen een aanvraag en een uitnodiging om naar het spreekuur te komen? Zo nee, waarom niet?
De wachttijden zijn direct afhankelijk van de hoeveelheid beschikbare verzekeringsartsen. De doorlooptijden van de procedures zijn afhankelijk van de snelheid waarmee opgevraagde inlichtingen en eventuele expertises worden geleverd. Ook lopende behandelingen zullen vaak (deels) moeten worden afgewacht om tot een beoordeelbare medische eindtoestand te kunnen komen.
Hoe verhoudt zich dit tot de Veteranenwet waarin een bijzondere zorgplicht voor veteranen is opgenomen, die als gevolg van hun uitzending fysiek en/of psychisch gewond zijn geraakt? Bent u van mening dat toegang tot voorzieningen als het MIP en het verkrijgen van rechtszekerheid onderdeel van de bijzondere zorgplicht uitmaakt?
De bijzondere zorgplicht is een belangrijke doelstelling uit de Veteranenwet en staat niet ter discussie. De toegang tot de materiele voorzieningen, waaronder het MIP maakt onderdeel uit van die bijzondere zorgplicht.
Wat gaat u doen met het klemmende verzoek van de Veteranenombudsman in januari 2019 om, vanwege de urgentie, een oplossing te zoeken die recht doet aan de zorg die noodzakelijk is? Bent u bereid vóór het Notaoverleg Veteranen van 24 juni 2019 een plan van aanpak naar de Tweede Kamer te sturen om dit probleem zo snel mogelijk te verhelpen? Zo nee, waarom niet?
De Veteranenombudsman heeft op 16 mei jl. aangekondigd een onderzoek uit eigen beweging te starten. Doel van zijn onderzoek is om knelpunten in de procedures rondom de aanvraag MIP aan het licht te brengen en in gezamenlijkheid oplossingsrichtingen te verkennen. Uiteraard verleen ik mijn medewerking aan dit onderzoek. De uitkomsten van het onderzoek zijn mede bepalend voor een vervolg. De resultaten van zijn onderzoek kunnen bijdragen aan verbeteringen voor veteranen.
Zo wil ik het stelsel van uitkeringen en compensaties moderniseren zodat de gewonde veteraan nog beter wordt ondersteund bij zijn re-integratie en maatschappelijke participatie. Onlangs is de evaluatie gestart van de Regeling volledige schadevergoedingen. Daarnaast wordt het PTSS-protocol herzien zodat mogelijk eerder de medische eindsituatie en daarmee eerder een definitief MIP, kan worden vastgesteld.
Zou u deze vragen voor het notaoverleg Veteranen van 24 juni willen beantwoorden?
Ja.
Het mislukken van de bijeenkomst van de Arctische Raad |
|
Sven Koopmans (VVD), André Bosman (VVD) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van de berichtgeving over het mislukken van de bijeenkomst van de Arctische Raad in het Finse Rovaniemi?1
Ja, ik heb vernomen dat het niet is gelukt een Ministerial Declaration aan te nemen.
Klopt het dat het de eerste keer sinds diens oprichting is dat de Raad niet in staat is om een gezamenlijke verklaring te produceren? Deelt u de zorgen hieromtrent, temeer gezien het toenemende belang van goede samenwerking en stabiliteit rondom de arctische regio?
Ja, het was de eerste keer sinds de oprichting van de Arctische Raad in 1996 dat na een ministeriële bijeenkomst van de Arctische Raad, die eens in de twee jaar plaatsvindt, geen Ministerial Declaration is ondertekend. In plaats hiervan hebben de acht ministers van Buitenlandse Zaken van de Arctische landen een Joint Ministerial Statement getekend, en heeft de Finse Minister van Buitenlandse zaken een Chair’s statement uitgebracht.
Het kabinet hecht sterk aan samenwerking en stabiliteit in en rondom de Arctische regio. Het kabinet zal zijn waarnemerschap in de Arctische Raad blijven benutten om goede onderlinge samenwerking tussen de leden te bepleiten, als ook goede samenwerking van (de leden van) de Arctische Raad met de waarnemers, inclusief Nederland, en andere belanghebbenden.
Wie was of waren namens Nederland aanwezig bij de bijeenkomst van de Arctische Raad?
Bij de afgelopen Arctische Raad van 7 mei jl. werd Nederland vertegenwoordigd door de Nederlandse Arctisch Ambassadeur en de senior beleidsmedewerker Polaire Zaken, beiden werkzaam bij het Ministerie van Buitenlandse Zaken.
Hoe beoordeelt u de volgende passage uit de in Rovaniemi gehouden toespraak van de Amerikaanse Minister van Buitenlandse Zaken: «[T]he region has become an arena for power and for competition. And the eight Arctic states must adapt to this new future. In its first two decades, the Arctic Council has had the luxury of focusing almost exclusively on scientific collaboration, on cultural matters, on environmental research – all important themes, very important, and we should continue to do those. But no longer do we have that luxury of the next hundred years. We’re entering a new age of strategic engagement in the Arctic, complete with new threats to the Arctic and its real estate, and to all of our interests in that region»?2 Deelt u deze analyse? Zo nee, waarom niet?
De beantwoording van deze vraag zal worden meegenomen in de Kamerbrief met de actualisering van de Nederlandse Polaire Strategie 2016–2020 (Kamerstuk 34 300 V, nr. 58) op het gebied van veiligheid in de Arctische regio. Tijdens het notaoverleg Geïntegreerde Buitenland- en Veiligheidsstrategie op 15 mei 2018 heeft de Minister van Buitenlandse Zaken toegezegd om u hierover in 2019 te informeren. Deze brief zult u komende zomer ontvangen.
Hoe beoordeelt u daarnaast de felle kritiek die de Amerikaanse Minister van Buitenlandse Zaken in zijn toespraak uitte in de richting van de Chinese rol in de arctische regio, bijvoorbeeld over diens toegenomen militaire aanwezigheid en agressie in de regio? Hoe beoordeelt u daarnaast zijn zorgen over de mogelijk door China aan te richten ecologische vernieling?3
Zie antwoord op vraag 4.
Hoe beoordeelt u tot slot de in de toespraak geuite zorgen van de Amerikaanse Minister van Buitenlandse Zaken over de Russische claim over de internationale wateren van de Noordelijke Zeeroute, inclusief de Russische ambitie om deze te verbinden met de Chinese maritieme zijderoute? Deelt u zijn analyse dat de Russische wens dat andere landen toestemming moeten vragen aan de Russische autoriteiten om de route te mogen gebruiken illegaal is? Zo nee, waarom niet?4
Zie antwoord op vraag 4.
Kunt u zich herinneren dat u op eerdere Kamervragen over de Russische ambities omtrent de Noordelijke Zeeroute het volgende antwoordde: «De precieze inhoud en reikwijdte van de (mogelijk voorgenomen) maatregel is niet bekend. Om die reden is het ook niet mogelijk om aan te geven hoe een dergelijk voorstel zich tot het internationaal recht van de zee zou verhouden»?5 Zijn de precieze inhoud en reikwijdte van de voorgenomen maatregel inmiddels wel bekend? Zo ja, hoe ver strekken deze? Wat is uw beoordeling hiervan?
Nee, de precieze inhoud en reikwijdte van de voorgenomen maatregel is nog niet bekend. Voor het overige zie antwoord op vraag 4.
Klopt het dat de Amerikaanse delegatie moeite had met de nadruk die de diverse aanwezigen wilden leggen op klimaatverandering in plaats van op onveiligheid? Deelt u de mening dat het van groot belang is om beide uitdagingen te adresseren en de Nederlandse inbreng in de Raad dient te bestaan uit aandacht voor ontwikkelingen op militair, economisch en ecologisch terrein?
In zijn toespraak, de dag voor de Arctische Raad, wees de Amerikaanse Minister van Buitenlandse Zaken Pompeo op het belang om naast wetenschappelijke samenwerking, cultuur en milieu ook aandacht te hebben voor veiligheid in de Arctische context. Voor het overige verwijs ik naar antwoord 4.
Bent u bekend met het artikel «The Arctic Shipping Route No One’s Talking About»?6 Zo ja, deelt u de analyse dat vooral China zich op dit moment voorbereidt op het – als gevolg van het smelten van de noordelijke poolkap – vrijkomen van de Transpolaire Zeeroute en andere landen zich onvoldoende voorbereiden op deze realiteit? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord op vraag 4.
Bent u bereid in internationaal verband het vrijkomen van de Transpolaire Zeeroute aan de orde te stellen, in het bijzonder de geopolitieke gevolgen ervan, en de mogelijk in EU- en NAVO-verband te nemen maatregelen te betrekken bij de nieuwe Arctische strategie?
Ja.
Het stilzetten van nieuwe gepantserde SUV’s van de Marechaussee |
|
André Bosman (VVD) |
|
Barbara Visser (staatssecretaris defensie) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Achttien nieuwe auto’s van marechaussee mogen weg niet op»?1
Ja.
Is de aanschaf en aanpassing van deze voertuigen op basis van aanbesteding of gunning geweest? Welke voorwaarden waren daarbij doorslaggevend?
Deze voertuigen zijn verworven door middel van een reguliere aanbesteding onder de Aanbestedingswet op Defensie- en Veiligheidsgebied (ADV). Daarbij zijn op basis van een functioneel programma van eisen offertes aangevraagd die vervolgens beoordeeld werden aan de hand van vooraf kenbaar gemaakte gunningscriteria. In dit geval waren het voldoen aan het programma van eisen, de levertijd, de technische meerwaarde en de prijs bepalend voor het gunnen van de opdracht.
Welke expertise had het bedrijf dat de aanpassingen heeft aangebracht?
De leverancier in kwestie heeft jarenlange ervaring met het bepantseren van personenauto’s, SUV’s en vrachtauto’s.
Zijn er meer voertuigen van Defensie bepantserd door dit bedrijf?
De leverancier in kwestie is betrokken bij het leveren van gepantserde wisselcabines ten behoeve van het DVOW-project 50-100-150kN. In dat geval is deze leverancier een toeleverancier aan Scania en staat Defensie niet rechtstreeks met het bedrijf in contact. Alle leveringen aan Defensie vinden onder volledige verantwoordelijkheid van Scania plaats.
Welke andere klanten hebben gebruik gemaakt van de diensten van dit bedrijf?
De leverancier in kwestie levert onder meer aan overheden, politie- en defensieorganisaties en commerciële bedrijven zoals voertuigfabrikanten.
Wie gaat er opdraaien voor de in het kader van de aanpassingen te maken kosten?
De leverancier is inmiddels in gebreke gesteld. De kosten voor het herstellen van de gebreken komen geheel voor rekening van de leverancier.
Welke garanties heeft de Marechaussee dat de voertuigen met de gemaakte aanpassingen wel veilig zijn?
Indien de leverancier erin slaagt alle tekortkomingen binnen de gestelde termijn op te heffen, zullen de herstelde voertuigen door een onafhankelijke en deskundige derde partij op veiligheid worden beoordeeld alvorens de voertuigen aan de Koninklijke Marechaussee worden overgedragen.
Kunt u aangeven wat er zal gebeuren met de bestelling van de zes extra wagens van dit type?
De levering van de zes extra bestelde voertuigen is tot nader order opgeschort.
Het bericht dat achtien nieuwe marechausseevoertuigen onveilig zijn |
|
Gabriëlle Popken (PVV) |
|
Barbara Visser (staatssecretaris defensie) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht dat Defensie een rijverbod heeft opgelegd voor achttien nieuwe gepantserde marechausseevoertuigen vanwege veiligheidsrisico's voor inzittenden?1
Ja.
Kunt u aangeven welke veiligheidsrisico's dit zijn en wat u gaat doen om deze problemen voorgoed op te lossen? Zo nee, waarom niet?
Er zijn problemen vastgesteld met onder meer de stuurinrichting, het brandstofsysteem en het remsysteem. Deze problemen tasten de wegveiligheid en de gebruiksveiligheid aan en hebben aanleiding gegeven tot een onmiddellijk rijverbod voor de gehele vloot van 18 stuks van dit specifieke voertuigtype. De leverancier is gemaand om binnen een redelijke termijn alle problemen op te lossen. Naast de 18 in dit bericht genoemde voertuigen beschikt de Koninklijke Marechaussee overigens over diverse andere nieuwe en oudere voertuigtypen.
Schaamt u zich niet dat Defensiepersoneel wederom gevaar loopt door onveilig buitenlands materieel, vooral nu deze marechausseevoertuigen al voor de aanschaf kampten met problemen en bestelde marechausseevoertuigen niet worden geannuleerd? Zo nee, waarom niet?
De ongepantserde basisvoertuigen zijn geleverd door Toyota en zijn door de Franse leverancier achteraf voorzien van bepantsering. De geconstateerde veiligheidsrisico’s, die ondanks kwaliteitscontrole pas na ingebruikname aan het licht kwamen, zijn volledig terug te voeren naar deze bewerking en houden geen verband met de kwaliteit van het basisvoertuig. De levering van de zes extra bestelde voertuigen is tot nader order opgeschort.
Schaamt u zich niet dat deze veiligheidsrisico's bij marechausseevoertuigen voorkomen hadden kunnen worden door de innoverende en werkscheppende Nederlandse defensie-industrie, VDL en DAF, actief te betrekken bij de aanschaf van marechausseevoertuigen? Zo nee, waarom niet?
Er zijn op de Nederlandse markt geen aanbieders van vergelijkbare voertuigen met deze hoge beschermingsgraad. Wel is door de leverancier van deze voertuigen een Nederlands bedrijf als onderhoudspartner gecontracteerd.
Kunt u begrijpen dat deze zoveelste materiaalblunder van jewelste bij mensen het vermoeden doet ontstaan dat de materieelaanschaf van Defensie wordt beheerst door perverse prikkels zoals gemakzucht, vriendjespolitiek of omkoping? Zo nee, waarom niet?
Nee. Defensie gaat bij aanbestedingen zorgvuldig en integer te werk. Deze voertuigen zijn verworven door middel van een reguliere aanbesteding onder de Aanbestedingswet op Defensie- en Veiligheidsgebied (ADV). Bij de aanbesteding zijn op basis van een functioneel programma van eisen offertes aangevraagd die vervolgens beoordeeld werden aan de hand van vooraf kenbaar gemaakte gunningscriteria. In dit geval waren het voldoen aan het programma van eisen, de levertijd, de technische meerwaarde en de prijs bepalend voor het gunnen van de opdracht.
De dreigementen van de Iraanse president in relatie tot de nucleaire deal |
|
Sven Koopmans (VVD) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Iran to take steps to reduce its commitment to landmark nuclear deal»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de door de Iraanse president aangekondigde stappen, in het bijzonder de stappen met betrekking tot Iraans hoogverrijkt uranium?
Het kabinet maakt zich zorgen over de recente uitspraken van de Iraanse president Rouhani, waarin hij aangeeft dat Iran zich niet meer gebonden voelt aan de in het Joint Comprehensive Plan Of Action (JCPOA) gestelde limieten voor de opslag van zwaar water en verrijkt uranium in het land. Dat betekent echter niet automatisch dat Iran deze limieten op dit moment ook daadwerkelijk overschrijdt.
Het Internationaal Atoom Energie Agentschap (IAEA) is de enige, volledig onafhankelijke partij die het mandaat heeft het Iraanse nucleaire programma te controleren en verifiëren ten opzichte van de afspraken die zijn gemaakt. Zolang het IAEA geen Iraanse schending van het nucleaire akkoord rapporteert, zullen Nederland en de EU de nucleaire deal blijven steunen. Tot nu toe zijn er geen aanwijzingen dat Iran zich niet aan de afspraken houdt.
De EU wijst het door Iran gestelde ultimatum van 60 dagen voor effectieve verlichting van de Amerikaanse sancties af. Ook het kabinet is van mening dat het stellen van dergelijke ultimatums uiterst onbehulpzaam is en sluit zich aan bij de verklaring2 van Hoge Vertegenwoordiger Mogherini, Frankrijk, Duitsland en het Verenigd Koninkrijk. Zie ook het verslag van de Raad Buitenlandse Zaken van 13 mei jl. (Kamerstuk 21 501-02, nr. 2010).
Kunt u toelichten hoe de stappen zich verhouden tot de afspraken in het Joint Comprehensive Plan of Action, ook wel bekend als de «nucleaire deal» met Iran, en in het bijzonder tot de doelstelling om de ontwikkeling van een Iraanse atoombom zo veel als mogelijk te voorkomen?
Zie antwoord vraag 2.
Hebben de Iraanse autoriteiten het Nederlandse Ministerie van Buitenlandse Zaken direct geïnformeerd of heeft Nederland het Iraanse voornemen vernomen via de pers dan wel via bondgenoten? Bent u, indien Nederland direct is geïnformeerd, van plan om op de Iraanse mededeling te reageren? Zo ja, hoe?
Nederland is geen partij bij het Joint Comprehensive Plan of Action en is daarom ook niet direct op de hoogte gesteld van de Iraanse voornemens. Wel is Nederland op vrijdag 10 mei hoogambtelijk door de Iraanse ambassadeur in Den Haag geïnformeerd over de aankondiging van president Rouhani. In het antwoord heeft Nederland duidelijk gemaakt dat Nederland de Iraanse uitspraken uiterst onbehulpzaam vindt en heeft Nederland het Iraanse ultimatum verworpen. Nederland heeft ook gezegd dat de EU het JCPOA blijft steunen zolang Iran zich aan de afspraken houdt. Uiteraard heeft Nederland Iran opgeroepen zich aan de afspraken van het JCPOA te houden.
Bent u bereid alle mogelijke drukmiddelen aan te wenden om te helpen voorkomen dat Iran een kernwapenstaat wordt? Hoe beoordeelt u hierbij de positie van de Verenigde Staten?
Nederland acht het van groot belang dat voorkomen wordt dat Iran kernwapens ontwikkelt. Het JCPOA is de beste manier om dat te doen, op basis van strikte verificatie door het IAEA. Het kabinet blijft zich constructief-kritisch opstellen richting Iran. Zolang Iran zich aan de afspraken onder het nucleaire akkoord houdt, zal Nederland de deal blijven steunen. In het nucleaire akkoord staat opgenomen dat als Iran zich niet aan de afspraken houdt, de sancties van de Verenigde Naties opnieuw in werking treden. Dat is nu niet aan de orde.
Voorts is – zoals bekend – het kabinet teleurgesteld over de Amerikaanse terugtrekking uit het JCPOA en de daarmee gepaard gaande eenzijdige herinvoering van sancties door de Verenigde Staten. Inhoudelijk hebben de VS en de EU dezelfde zorgen als het gaat over Iran: het nucleaire programma, de rol die Iran speelt in landen als Syrië, Irak, Libanon en Jemen, het ballistische raketprogramma en de schending van mensenrechten in Iran.
Nederland steunt de oprichting van INSTEX, dat is bedoeld als instrument om legitieme handel met Iran mogelijk te houden in het licht van de extraterritoriale werking van de VS sancties (die door de EU niet wordt erkend). Nederland staat daarbij wel op het standpunt dat hierbij realisme op zijn plaats is, het handelsvolume van Europese bedrijven met de VS is nu eenmaal vele malen groter dan dat met Iran.
Bent u voornemens de Iraanse actie te bespreken tijdens de Raad Buitenlandse Zaken? Zo ja, bent u bereid de Kamer, voor zover mogelijk, over de uitkomsten te informeren?
Het recht tot zelfbeschikking van intersekse baby’s en kinderen |
|
Lisa Westerveld (GL), Nevin Özütok (GL) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD), Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Kent u de aanbevelingen van het VN-comité tegen Foltering uit December 2018 teneinde de rechten van intersekse kinderen beter te beschermen?
Ja.
Kent u berichten uit onder andere de Volkskrant1, waaruit blijkt dat er in Nederland honderden baby’s per jaar met een intersekse variatie worden geboren en dat een deel daarvan wordt geopereerd, ook als dit niet medisch noodzakelijk is?
Ja. Zie verder het antwoord op vraag 4.
Heeft u zicht op hoeveel baby’s en kinderen het precies gaat? Zo nee, wilt u behandelingen van intersekse baby’s en kinderen, operaties en hormoonbehandelingen, gaan registreren?
De prevalentie van een ambigue genitaal (onduidelijk geslacht) bij de geboorte, wat uitgebreid onderzoek door een DSD-team rechtvaardigt, wordt geschat op circa 1 in 5.000 in Nederland .
Bent u het ook met de VN eens dat intersekse baby’s in de regel niet zijn geboren met een medische afwijking, maar met een minder voorkomende sekse-variatie? Zo nee, waarom niet?
Intersekse/DSD is een brede term voor diverse aangeboren condities, waarbij de ontwikkeling van het geslacht verschilt van wat medici over het algemeen onder «man» of «vrouw» verstaan. Het gaat om verschillen in de chromosomen, geslachtsklieren of anatomie. De meeste mensen hebben geen onduidelijk geslacht en hebben geen noodzaak voor operatieve behandelingen. Veel van deze condities hebben echter wél algemene medische behandeling en intensievere begeleiding nodig. Het niet behandelen van deze mensen kan op lange termijn tot complicaties en ongewenste klachten leiden.
Deelt u de mening dat er geen noodzaak is baby’s met een minder voorkomende sekse-variatie onderhevig te maken aan een niet-noodzakelijke operatie, waarbij de ouders vaak een arbitraire keuze tussen jongetje of meisje maken? Zo nee, waarom niet?
Laat ik vooropstellen dat een medisch oordeel over ingrepen bij DSD-kinderen altijd aan de medische professionals is. Beslissingen over operatief ingrijpen worden binnen een multidisciplinair team individueel zorgvuldig afgewogen en zijn soms noodzakelijk. Er bestaat een multidisciplinaire professionele richtlijn Diagnostiek bij Disorders/Differences of Seks Development (DSD)(20173). Deze is ontwikkeld op initiatief van de Vereniging Klinische Genetica Nederland (VKGN) in samenwerking met o.a. kinderendocrinologen, kinderurologen, laboratoriumspecialisten, klinische genetica en klinisch genetici. Doel van de richtlijn is het optimaliseren van verantwoorde diagnostiek bij DSD. Op dit moment ben ik in gesprek over de totstandkoming van een multidisciplinaire kwaliteitsstandaard met zowel generieke als ook conditie-specifieke modules voor de behandeling van personen met een DSD/intersekse conditie.
Uw stelling over een arbitraire keuze door ouders deel ik niet. Zie ook mijn antwoord op eerdere commissiebrief en Kamervragen4. Kinderen hebben een bijzondere en kwetsbare positie: zij zijn afhankelijk van (het oordeel van) hun ouders of degene onder wiens gezag zij vallen. Kinderen zijn bovendien lichamelijk en geestelijk volop in ontwikkeling. Een behandeling kan onomkeerbare lichamelijke en psychische effecten hebben die de rest van het leven persisteren.
Dit betekent dat op ouders én zorgverleners bij het nemen van dergelijke beslissingen een belangrijke verantwoordelijkheid rust.
Deelt ook de mening van de VN dat het behandelen van intersekse baby’s en kinderen als dat niet medisch noodzakelijk is, ingaat tegen de lichamelijke integriteit, autonomie en keuzevrijheid? Zo nee, waarom niet?
Ik verwijs u naar mijn antwoord op vraag 4. Zoals ik in het antwoord op eerdere Kamervragen en commissiebrief heb aangegeven zijn er geen meldingen bekend bij de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) over medisch niet-noodzakelijke ingrepen die ingaan tegen lichamelijke integriteit, autonomie en keuzevrijheid.
Ik kan dan ook niet bevestigen dat er intersekse baby’s en kinderen zijn in Nederland die zonder dat er sprake is van informed consent een niet-medisch noodzakelijke ingreep hebben ondergaan. Als hiervan wel sprake is dan betreft dat signalen waarvan ik vind dat die absoluut serieus genomen moeten worden. Er staan dan verschillende wegen open in het Nederlandse rechtsstelsel: via een melding bij de IGJ, via het civiel recht, via het strafrecht en of het tuchtrecht.
Deelt u de mening van onder andere de Nederlandse organisatie voor seksediversiteit (NNID) dat de gevolgen van een eventuele niet-noodzakelijke medische ingreep, zoals operatie of hormoonbehandeling, zo groot zijn dat de wens van de ouders hierin niet leidend mag zijn en een besluit hiertoe pas mag worden genomen als het kind oud genoeg is zelf in te spreken? Kunt uw antwoord op deze vraag onderbouwen?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar mijn eerdere brief aan uw Kamer en de eerdere Kamervragen rond dit onderwerp.
Is bekend in hoeverre intersekse personen op latere leeftijd denken over de keuze die ouders hebben gemaakt? Zijn er verschillen in welzijn en gezondheid van personen van wie de ouders wel en niet hebben besloten tot een operatie? Zo nee, wilt u dit onderzoeken?
Er is onvoldoende vergelijkend wetenschappelijk onderzoek beschikbaar om hier een goede uitspraak over te kunnen doen. Met de totstandkoming van de kwaliteitsstandaard intersekse/DSD zal de beschikbare kennis van o.a. zorgprofessionals, zorggebruikers, patiënten- en mensenrechtenorganisaties etc. bijeengebracht worden. Of, en zo ja welk wetenschappelijk onderzoek wenselijk is, komt in dat verband zeker aan de orde. Ik kan daarover thans geen uitspraken doen.
Gaat u nog andere stappen ondernemen naar aanleiding van de aanbevelingen van het VN Comité of berichten van de NNID? Zo ja, welke zijn dit? Zo nee, waarom niet?
Het Koninkrijk der Nederlanden verscheen op 20 en 21 november 2018, in het kader van de zevende periodieke rapportage onder het Verdrag tegen foltering en andere onmenselijke en onterende behandeling of bestraffing, voor het VN-Comité. Het rapport gaat in op diverse thema’s en er worden uiteenlopende aanbevelingen gedaan op tal van terreinen. Vier aanbevelingen zien specifiek op het thema «intersekse». T.a.v. het nemen van nadere stappen heeft de regering tot uiterlijk 7 december 2022 om te reageren op deze aanbevelingen. De conclusies en aanbevelingen worden op dit moment bestudeerd. Te zijner tijd wordt u geïnformeerd over de reactie aan het VN-Comité. De Tweede Kamer heeft de aanbevelingen van de VN in afschrift ontvangen (Kamerstuk 33 826, nr.5.
Voor wat betreft mijn ambities verwijs ik naar eerdere kamervragen en commissiebrief en mijn toezegging om te komen tot een kwaliteitsstandaard intersekse/DSD. De ontwikkeling van de kwaliteitsstandaard vind ik een goede stap om de zorg voor mensen met intersekse/DSD in kaart te brengen, knelpunten te analyseren en kwaliteitsindicatoren te ontwikkelen. Uitgangspunt voor mij is dat de wensen en behoeften van mensen met elke vorm van DSD/intersekse centraal zou moeten staan. Ik heb daarvoor de afgelopen periode overleg gehad met o.a. ZonMw en betrokken professionals en de Federatie Medisch Specialisten (FMS) om te komen tot een opdracht. Daarnaast stel ik, samen met het Ministerie van OCW, financiële middelen ter beschikking ter ondersteuning van dit traject.
Leegloop en braindrain door arbeidsmigratie binnen de EU |
|
Jasper van Dijk |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
Bent u bekend met bericht «Arbeidsmigratie in EU: van «De deur staat open» tot «Kom alsjeblieft terug!»»?1 Wat is uw oordeel hierover?
Ja, het bericht is bij mij bekend. Voor mijn oordeel verwijs ik naar de beantwoording van de vragen hieronder.
Deelt u de zorgen van de inwoners van Italië, Spanje, Griekenland, Polen en Roemenië over leegloop en braindrain door het vertrek van landgenoten die elders in de Europese Unie (EU) gaan werken?
Ik kan mij die zorgen voorstellen. Uitgaande arbeidsmobiliteit kan bijdragen aan een groeiend tekort aan arbeidskrachten in bepaalde sectoren. Tegelijkertijd is het vrij verkeer voor werknemers en hun familie een fundamenteel recht.
Wat is uw reactie op de premier van Polen als hij tegen zijn inwoners zegt «Kom terug! We hebben jullie nodig»?
In Polen is het aantal emigranten groter dan het aantal immigranten. Daarnaast heeft Polen, evenals Nederland, te maken met toenemende krapte op de arbeidsmarkt. Eurostat gebruikt de «job vacancy rate» om de krapte op de arbeidsmarkt te monitoren. Daarmee wordt het aantal onvervulde vacatures uitgedrukt als aandeel van alle beschikbare banen (dat is de optelsom van alle vervulde banen en onvervulde vacatures). In 2018 bleef in Nederland 3% van de beschikbare banen onvervuld daar waar in Polen 1,2% van de beschikbare banen onvervuld bleef. Tsjechië had in 2018 het hoogst percentage vacaturegraad (5,5%) van de EU2.
JOB VACANCY RATE (%)
2014
2015
2016
2017
2018
Nederland
1,4
1,71
2,01
2,51
3,01
Polen
0,5
0,6
0,8
1,0
1,2
Bron: Eurostat (https://ec.europa.eu/eurostat/web/labour-market/job-vacancies/database)
Voorlopige cijfers
Begrijpt u dat de roep om maatregelen tegen ongereguleerde arbeidsmigratie steeds luider wordt? Wat onderneemt u om hieraan tegemoet te komen?
Het vrij verkeer van werknemers wordt gereguleerd door Verordening (EU) Nr. 492/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 5 april 2011 betreffende het vrij verkeer van werknemers binnen de Unie. Het vrij verkeer van werknemers is één van de pijlers onder de Europese samenwerking en biedt werknemers de mogelijkheid de eigen levensomstandigheden en sociale positie te verbeteren. Tegelijkertijd draagt het vrij verkeer van werknemers bij aan de behoeften van de economie van de lidstaten.3
Ik ben voorstander van het vrij verkeer, maar vind het van belang dat er regels zijn om negatieve gevolgen ervan aan te pakken. Met de herziening van de detacheringsrichtlijn, de handhavingsrichtlijn en de oprichting van de Europese arbeidsautoriteit zijn grote stappen gezet.
Het vrij verkeer van werknemers heeft zijn keerzijdes. Het kabinet is de afgelopen periode gericht geweest op het bestrijden en voorkomen van de nadelige effecten van het vrij verkeer van werknemers en zal zich hiervoor blijven inzetten.
Deelt u de mening dat het zogeheten vrije verkeer van personen en diensten tot sociale ontwrichting leidt binnen de EU? Wat onderneemt u hiertegen?
Zie antwoord vraag 4.
Erkent u dat bij de invoering van het zogeheten vrije verkeer van personen en diensten vooral is gekeken naar de economische voordelen voor bedrijven, maar onvoldoende naar negatieve effecten zoals braindrain, leegloop en oneerlijke concurrentie?
Arbeidsmobiliteit versterkt de (kennis)economie, innovatieve slagkracht en concurrentiepositie van alle EU-landen en Nederland in het bijzonder. Arbeidsmobiliteit helpt bij het matchen van vraag en aanbod op de (Europese) arbeidsmarkt en kan helpen bij het opvangen van economische schokken en de gevolgen van vergrijzing. Dat neemt niet weg dat arbeidsmobiliteit ook zijn keerzijden kent. Naast eventuele tekorten op de arbeidsmarkt in lidstaten waar arbeidskrachten vertrekken, kan arbeidsmobiliteit ook leiden tot oneerlijke concurrentie op loonkosten, arbeidsvoorwaarden en arbeidsomstandigheden.
Circa 17 miljoen EU-burgers maken gebruik van vrij verkeer van werknemers en diensten.4 Opwaartse sociaaleconomische convergentie is één van de beloftes van de Europese Unie en essentieel voor het functioneren van de EU. De economische prestaties binnen de EU lopen echter nog aanzienlijk uiteen, net als het inkomensniveau van de bevolking.5 Ik ben van oordeel dat blijvende inzet van lidstaten nodig is om de veerkracht van de economieën, sociaaleconomische prestaties en leefomstandigheden van hun burgers te verbeteren.
Bent u het eens dat het zogeheten vrije verkeer van werknemers en diensten goed kan werken tussen lidstaten die economisch vergelijkbaar zijn, maar ontwrichtende gevolgen heeft indien dit wordt toegepast op landen die economisch grote verschillen vertonen?
Zoals ik aangaf bij de beantwoording van vragen 4 en 5 is de belangrijkste oorzaak van arbeidsmobiliteit dat de sociaaleconomische verschillen tussen EU-lidstaten aanzienlijk zijn. Daarom vind ik het belangrijk dat de Europese Unie blijft inzetten op opwaartse sociaaleconomische convergentie om de veerkracht van de economieën van lidstaten, hun sociaaleconomische prestaties en hun leefomstandigheden te verbeteren.
Daarnaast kunnen lidstaten met tekorten op de arbeidsmarkt als gevolg van vertrekkende arbeidskrachten, adequaat beleid ontwikkelen om het voor werknemers aantrekkelijker te maken in het land van herkomst te blijven.
Een versterkte inzet van het bestaande instrumentarium, zoals de Macro-economische onevenwichtighedenprocedure, het Stabiliteits- en Groeipact en de open methode van coördinatie, kan dit proces ondersteunen.
In dit kader zal het kabinet inzetten op de versterking van het Europees Semester, onder meer door het gericht onderling vergelijken van de beleidsinspanningen (doelen, instrumenten en resultaten) van lidstaten («benchmarking») en vormen van beleidsintervisie tussen lidstaten («peer review»). Ook de effectieve benutting van de middelen uit de Europese Structuur- en Investeringsfondsen (ESI-fondsen) zoals het Europees Sociaal Fonds kan een belangrijke bijdrage leveren aan opwaartse sociaaleconomische convergentie. Tevens draagt de inzet van het kabinet om de koppeling tussen het Europese Semester en de benutting van Europese middelen te versterken hieraan bij.
Deelt u de mening dat een open gesprek over regulering van het vrije verkeer van werknemers sterker is dan de discussie doodslaan met het argument dat dit «nu eenmaal is hoe de EU werkt»? Zo ja, wanneer komt u met een voorstel?
Zie antwoord vraag 7.
De gebrekkige aanpak van mensenhandel en arbeidsuitbuiting |
|
Michiel van Nispen , Jasper van Dijk |
|
Mark Harbers (VVD), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
Kent u het bericht «Amper veroordelingen voor arbeids- en criminele uitbuiting»?1 Wat is uw oordeel hierover?
Ja, daar ben ik mee bekend. De dadermonitor Mensenhandel 2013–2017 van de Nationaal Rapporteur Mensenhandel en Seksueel Geweld tegen Kinderen geeft een belangrijk inzicht in de strafrechtelijke aanpak van mensenhandel. Het geeft inzicht in het aantal daders van de verschillende mensenhandel vormen in iedere fase van de strafrechtketen. Dit zorgt ervoor dat het Kabinet een goed beeld krijgt van de problematiek van mensenhandel, om de aanpak te kunnen verbeteren.
Betreurt u ook het feit dat het in de helft van de zaken niet tot een veroordeling kwam, doordat vaak onduidelijk is of een gedraging kan worden gezien als mensenhandel? Bent u bereid om veel duidelijker aan te geven wat wel en niet tot uitbuiting wordt gerekend, zodat mensenhandel sneller en beter kan worden aangepakt?
Arbeidsuitbuiting is een onderdeel van mensenhandel. Er zijn echter veel zaken waarbij er sprake is van onderbetaling, slechte arbeidsomstandigheden en lange werkdagen, maar waarbij er geen (aantoonbaar) sprake is van dwang of een oogmerk van uitbuiting. In deze gevallen spreekt de Inspectie SZW van «ernstige benadeling» en wordt er naar een integrale aanpak gekeken in het bestuursrecht.
Ik ben op het moment met de Staatssecretaris van JenV aan het verkennen wat voor maatregelen er kunnen worden genomen om het «grijze gebied» tussen slecht werkgeverschap en mensenhandel beter te kunnen duiden en het daardoor beter aan te kunnen pakken.
Deelt u de mening van de Nationaal Rapporteur dat meer zaken voor de rechter moeten komen, zodat duidelijk wordt wat wel en niet kan?
Ik ben bekend met de aanbeveling van de Nationaal Rapporteur Mensenhandel om meer zaken en een grotere verscheidenheid aan zaken van uitbuiting buiten de seksindustrie voor de rechter te brengen. Ik kijk gezamenlijk met het Ministerie van Justitie en Veiligheid, het Openbaar Ministerie, de Inspectie SZW en de politie naar deze aanbeveling en zal nog voor het najaar met een kabinetsreactie komen.
Valt het achterhouden van een zorgverzekeringspas volgens u onder arbeidsuitbuiting of onder criminele uitbuiting? Zo nee, waarom niet?
Iedereen die in Nederland voor een Nederlandse werkgever werkt, is verplicht een zorgverzekering af te sluiten. Een werknemer kan als verzekeringnemer een schriftelijke volmacht aan zijn werkgever verlenen om betalingen te verrichten aan de zorgverzekeraar. De werknemer blijft echter wel de verzekeringsnemer, wat betekent dat hij zelf de macht moet hebben over zijn zorgverzekering en dus ook de zorgverzekeringspas moet hebben. De werknemer kan dan dus zelf bijvoorbeeld een opzegging of wijziging doen. Het achterhouden van een zorgverzekeringspas mag dus niet, maar is op zichzelf geen vorm van uitbuiting.
De werkgever kan het bedrag van de zorgverzekering vervolgens inhouden op het wettelijk minimumloon (WML). De inhouding van zorgverzekeringskosten op het WML is gemaximeerd op de geraamde gemiddelde premie voor een verzekerde voor een zorgverzekering (zoals jaarlijks vastgesteld door het Ministerie van VWS). De werkgever mag uiteraard alleen de daadwerkelijke premie inhouden op het WML. Om die reden dient de werkgever afschriften van de zorgpolis in zijn bezit te hebben, zodat op verzoek van de Inspectie SZW kan worden aangetoond dat de betaling is gebaseerd op daadwerkelijke kosten.
Acht u het verplicht betalen van een bemiddelaar om te kunnen werken in Nederland aanvaardbaar of is dit eveneens een vorm van uitbuiting?
In de Wet allocatie arbeidskrachten door intermediairs (Waadi) is opgenomen dat een bemiddelaar geen geld of andere tegenprestatie mag ontvangen voor het bemiddelen naar werk in Nederland. Ook mag voor het ter beschikking stellen van werk geen tegenprestatie worden bedongen. Het betalen van een bemiddelaar voor werk is in Nederland dus verboden, maar op zichzelf geen vorm van uitbuiting. Het kan wel een signaal van arbeidsuitbuiting zijn.
Kent u het bericht «Dodelijk ongeluk Roemenen: «Omdat hij moest werken én rijden was de chauffeur moe»?2
Ja, ik ken dit bericht.
Deelt u de mening dat het zeer opmerkelijk is dat de aangifte van dit dodelijk ongeluk niet door het openbaar ministerie voor de rechter werd gebracht, omdat er «te weinig» was om dat te doen?
Ik begrijp de vragensteller zo dat het gaat om een vraag over een aangifte ter zake van uitbuiting tegen het uitzendbureau en niet een aangifte van dit dodelijk ongeluk. Ik ga niet in op individuele zaken. Het Openbaar Ministerie gaat over de vervolgingsbeslissing.
Deelt u de mening dat dit een voorbeeld betreft van arbeidsuitbuiting, onder andere vanwege de ongehoord lange werkdagen (van 03:30 uur tot 20:00 uur)? Hoe gaat u de handhaving op arbeidstijden verbeteren?
Zoals bij de beantwoording van vraag 7 is aangegeven, ga ik niet in op individuele zaken.
Het maken van lange werkdagen kan een element zijn van een situatie van arbeidsuitbuiting of ernstige benadeling, maar er spelen meer factoren mee voordat er sprake is van arbeidsuitbuiting.
De Inspectie SZW is verantwoordelijk voor de handhaving en het toezicht op de arbeidswetten zoals de Arbeidstijdenwet. In het Regeerakkoord is -geleidelijk oplopend naar 2021–50 miljoen extra per jaar vrijgemaakt voor de handhavingsketen waarin de Inspectie SZW opereert. Deze middelen stellen de Inspectie SZW in staat beter en intensiever toezicht te houden op de verschillende arbeidswetten en intensiever schijnconstructies, onveilige en ongezonde arbeidsomstandigheden en arbeidsuitbuiting tegen te gaan. Circa 50% van deze middelen wordt vrijgemaakt voor het terrein van eerlijk werk, waar handhaving op de Arbeidstijdenwet onder andere onder valt.
Welke concrete verbeterstappen gaat u nemen naar aanleiding van dit rapport van de Nationaal Rapporteur Mensenhandel? Kunt u de Kamer nauwgezet op de hoogte houden?
In de Dadermonitor Mensenhandel 2013–2017 zijn vijf aanbevelingen opgenomen. Momenteel wordt met de betrokken organisaties onderzocht hoe het beste aan deze aanbevelingen invulling kan worden gegeven. Uw Kamer ontvangt nog voor het najaar een kabinetsreactie waarin de uitkomsten van dit overleg zijn weergegeven.