Het bericht dat het JSF-project opnieuw honderden miljoenen duurder uitvalt |
|
Gabriëlle Popken (PVV) |
|
Barbara Visser (staatssecretaris defensie) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het feit dat uw dramatisch wanbeleid wederom in de spotlights staat, ditmaal vanwege het bericht dat de vliegende Titanic opnieuw honderden miljoenen duurder uitvalt?1
Ik ben bekend met het artikel waar uw Kamer aan refereert.
Vindt u het geen ode aan de domheid dat geen vaste prijs is bedongen en valutarisico's niet zijn weggecontracteerd? Zo nee, waarom niet? Hoe verhoudt deze gang van zaken zich met de doelmatige besteding van overheidsgelden en de te berachten zorgvuldigheid conform het aanbestedingsrecht?
Het Amerikaanse F-35 Joint Program Office (JPO) onderhandelt namens alle partners in het F-35 programma met de industrie over de stuksprijzen. Deze stuksprijzen in dollars zijn in de afgelopen jaren voor alle partners gedaald en het is de algemene verwachting dat de stuksprijs van de toestellen in de komende jaren verder daalt en/of stabiliseert.
Zodra financiële verplichtingen worden aangegaan, sluit Defensie conform de Regeling Financieel Beheer van het Rijk (artikel 2.4) termijnvalutacontracten af om het valutarisico te beheersen. Om financiële mee- en tegenvallers in de wisselkoers op te vangen, heeft Defensie de zogeheten reservering «reserve valutaschommelingen». Wisselkoerstegenvallers worden vanuit deze reservering gedekt, wisselkoersmeevallers komen ten gunste van deze reservering. De reserve was niet voldoende om de totale geraamde valutategenvaller voor de planperiode van 15 jaar op de Defensiebegroting 2020 te compenseren en is volledig uitgeput. Het kabinet onderzoekt op welke manier de schokbestendigheid van de Defensiebegroting tegen valutaschommelingen verder kan worden vergroot.
Bewijzen de vele prijsstijgingen, tezamen met het blijven investeren in slecht buitenlands materiaal (onder andere de vliegende Titanic), dat het materiaalbeleid door en door verrot is en mogelijk beheerst wordt door perverse prikkels (zoals bijvoorbeeld vriendjespolitiek)? Zo nee, waarom niet?
Defensie investeert in personeel en in de materiële versterking van de krijgsmacht, zodat Defensie nog beter in staat is de grondwettelijke taken uit te voeren. In het door de Minister-President ingediende Nationaal Plan is (Kamerstuk 28 676, nr. 308) aangegeven om door middel van investeringen de slagkracht van de krijgsmacht te versterken. De aanschaf van additionele F-35 jachtvliegtuigen is één van de geïdentificeerde prioriteiten. Bij investeringen staat Defensie altijd het best mogelijke materieel voor de beste prijs voor.
Zoals in de twintigste voortgangsrapportage project Verwerving F-35 (Kamerstuk 26 488, nr. 451) gemeld, ontwikkelt de stuksprijs van de F-35 in dollars zich tot op heden gunstig. Als de raming voor de investeringen voor 37 F-35 jachtvliegtuigen (inclusief de risicoreservering) wordt afgezet tegen het beschikbare investeringsbudget is er momenteel sprake van een positief saldo van € 115 miljoen.
Schaamt u zich niet dat Defensie blijft investeren in een verouderd bouwpakket dat bij het minste of geringste roest, terwijl de samenleving schreeuwt om grensbewaking en degelijk materiaal?
Nederland verwerft 37 plus 9 additionele vijfde generatie F-35 jachtvliegtuigen. De aanschaf van in totaal 46 F-35 vliegtuigen draagt bij aan de versterking van de Nederlandse krijgsmacht, zodat Defensie beter in staat is de grondwettelijke taken uit te voeren. In 2013 heeft Defensie de kosten-batenanalyses uit 2001 en 2008 geactualiseerd, waaruit bleek dat de F-35 nog steeds het beste product voor de beste prijs is. Dit is tevens door de Algemene Rekenkamer gevalideerd (Kamerstuk 33 763 nr.2.
Bent u bereid het JSF-project in de burn pit te gooien en de investeringen terug te vorderen, desnoods door inzet van juridische middelen? Zo nee, waarom niet?
Nederland is sterk gecommitteerd aan het F-35 programma. Met het Nationaal Plan (Kamerstuk 28 676, nr. 308) heeft het kabinet de politieke intentie uitgesproken om structureel te investeren in een aantal prioritaire capaciteiten die aansluiten bij de capaciteitendoelstellingen van de NAVO. Met de capaciteiten van de Nederlandse F-35 vliegtuigen geven we invulling aan meerdere doelstellingen van de NAVO. De aanschaf van additionele F-35 jachtvliegtuigen is één van de geïdentificeerde prioriteiten.
Kunt u bovenstaande vragen apart beantwoorden, ook indien samenhang bestaat tussen de vragen? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Een 'family day' |
|
Roelof Bisschop (SGP), Martijn van Helvert (CDA), John Kerstens (PvdA), Frank Wassenberg (PvdD), Michel Rog (CDA), Paul van Meenen (D66), Femke Merel Arissen (PvdT), Henk Krol (50PLUS), Salima Belhaj (D66), Peter Kwint (SP), Sadet Karabulut (SP), André Bosman (VVD), Rudmer Heerema (VVD), Chris Stoffer (SGP), Kirsten van den Hul (PvdA), Wybren van Haga (Lid-Haga), Isabelle Diks (GL), Joël Voordewind (CU), Eppo Bruins (CU), Harm Beertema (PVV) |
|
Barbara Visser (staatssecretaris defensie) (VVD), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() |
Bent u bekend met het fenomeen van «family day» zoals gebruikelijk bij terugkeer van Amerikaanse troepen die op uitzending/missie/deployement zijn geweest?
Ja.
Bent u bereid om een dergelijke mogelijkheid om kinderen van wie de vader of moeder op militaire uitzending/missie/deployement is geweest gelijk na terugkomst een dag vrij te geven van school, ook in Nederland mogelijk te maken?
Ik begrijp het verzoek van de leden van uw Kamer. Op grond van de artikelen 11, onderdeel g, en 14 van de Leerplichtwet 1969kan het hoofd van de school of instelling verlof verlenen aan leerlingen voor maximaal tien dagen per schooljaar. Het gaat hier om een tijdelijke vrijstelling van de leerplicht op grond van «andere gewichtige omstandigheden». De terugkomst van een ouder van een militaire missie valt hier mijn inziens onder, omdat dit een bijzondere aangelegenheid is.
Omdat ik het een begrijpelijk verzoek vind, zal ik aan alle scholen een brief sturen waarin ik erop zal wijzen dat de genoemde situatie onder deze bestaande mogelijkheid valt waarvoor een bijzondere vorm van verlof is toegestaan. De terugkomst van een vader of moeder is een heugelijk gebeurtenis waar kinderen bij moeten kunnen zijn.
Op welke termijn kunt u dat invoeren?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u de Kamer op de hoogte houden van de voortgang?
Zie antwoord vraag 2.
De Zembla-uitzending ‘Doelwit Volkel’ |
|
Bram van Ojik (GL), Sjoerd Sjoerdsma (D66), Martijn van Helvert (CDA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA) |
|
![]() ![]() ![]() |
Heeft u kennis genomen van de uitzending «Doelwit Volkel», over Amerikaanse kernwapens op de vliegbasis Volkel?1
Ja.
Klopt het dat Nederland geen vetorecht heeft bedongen bij het inzetten van Amerikaanse kernwapens vanaf de vliegbasis Volkel?
Nederland heeft binnen de NAVO een kernwapentaak. Hiermee is één squadron F-16’s belast. Besluitvorming binnen de NAVO vindt plaats op basis van unanimiteit, waarbij altijd sprake is van strikte politieke controle door de NAVO-bondgenoten. Dit betekent dat ook bij nucleaire besluitvorming binnen de NAVO altijd de instemming van Nederland vereist is.
Over aantallen en locaties van in Europa aanwezige Amerikaanse kernwapens, alsmede de precieze procedures voor nucleaire besluitvorming en uitvoering van de kernwapentaak kunnen, op grond van bondgenootschappelijke en juridisch bindende afspraken, geen mededelingen worden gedaan. Overwegingen van veiligheid liggen hieraan ten grondslag. Alle bondgenoten onderschrijven deze geheimhoudingsplicht.
Wat houdt dit in? Betekent dit dat, wanneer de president van de Verenigde Staten besluit dat de Koninklijke Luchtmacht kernwapens moet afgooien, een Nederlandse vlieger dat heeft uit te voeren? Of is bij de kernwapentaak voorzien dat Nederland altijd kan besluiten om zelf af te zien van het inzetten van kernwapens?
Zie antwoord vraag 2.
Is het waar dat de toenmalige Minister van Defensie in 1960 al openlijk aangaf dat Nederland onderdak bood aan Amerikaanse atoombommen?
Voor de uitspraken van Minister Visser verwijs ik u naar de handelingen van uw Kamer. Zoals hierboven beschreven doet de regering geen mededelingen over aantallen en locaties van in Europa aanwezige Amerikaanse kernwapens.
Bent u, in het kader van meer transparantie, bereid in elk geval de aanwezigheid van kernwapens in Nederland te bevestigen, los van aantallen of locatie? Zo nee, bent u dan bereid binnen de NAVO en bij de VS te pleiten voor deze vorm van transparantie voor Nederland, naar voorbeeld van Duitsland? Hoe staat het met de uitvoering van de motie-Knops ter zake?2
Zoals hierboven beschreven kunnen op grond van bondgenootschappelijke en juridisch bindende afspraken over aantallen en locaties van in Europa aanwezige Amerikaanse kernwapens geen mededelingen worden gedaan.
Conform de motie Knops heeft Nederland zich herhaaldelijk ingezet binnen de NAVO en bij de VS voor het moderniseren van deze geheimhoudingsafspraken in het licht van de huidige tijd. Helaas krijgt Nederland geen enkele bijval voor het aangaan van een discussie over het eenzijdig vergroten van de transparantie binnen de NAVO. De assertieve nucleaire houding van Rusland en de verregaande nucleaire geheimhouding door Rusland liggen hieraan ten grondslag. Nederland blijft dit standpunt echter onverminderd uitdragen, conform de wens van uw Kamer, ook al is het weinig waarschijnlijk dat bondgenoten binnenkort tot een andere afweging komen over het eenzijdig vergroten van de transparantie.
Tegelijkertijd zet Nederland zich ook in voor wederzijdse transparantie tussen kernwapenstaten, zoals eerder beschreven in de Kamerbrief inzake recente activiteiten nucleaire ontwapening (d.d. 26 november 2019). Dit doet Nederland met name als actief lid van NPDI (Non-Proliferation & Disarmament Initiative), de enige groep die op regelmatige basis overlegt met de P5 (de vijf permanente leden van de VN-Veiligheidsraad) over het vergroten van wederzijdse transparantie. In 2020 zal Nederland de volgende ministeriële NPDI-bijeenkomst organiseren.
Bent u bekend met het bericht «Budapest blocks joint EU statement condemning US shift on settlements»?1
Ja.
Hoe oordeelt u over recente uitspraken van de Amerikaanse Minister van Buitenlandse Zaken Pompeo dat het bouwen van Israëlische nederzettingen op de Westelijke Jordaanoever niet in strijd is met het internationaal recht?
Het Nederlandse standpunt is ongewijzigd en het kabinet draagt dat ook actief uit, zoals ook verwoord in de recente kamerbrief van 26 november, over de uitvoering van de motie Van Helvert (35 300 V nr. 24) en de motie Voordewind (35 300 V nr. 42). Nederland en de EU beschouwen Israëlische nederzettingen in de sinds 1967 door Israël bezette gebieden als strijdig met het internationaal recht en een obstakel voor vrede. Als bezettende mogendheid heeft Israël geen soevereiniteit over deze gebieden en Nederland en de EU beschouwen deze gebieden niet als een onderdeel van het Israëlische grondgebied. Nederland en de EU zullen alleen wijzigingen accepteren van de grenzen van 1967, inclusief in Jeruzalem, als deze overeengekomen zijn door beide partijen.
Klopt het dat een poging van de EU-lidstaten om een gezamenlijk statement af te geven in reactie op deze uitspraken is mislukt doordat lidstaat Hongarije dreigt een veto uit te spreken?
Het kabinet hecht aan EU-eensgezindheid op het Midden-Oosten Vredesproces en de naleving van internationaal recht. In dit kader acht het kabinet het van belang dat Israël wordt aangesproken op de voortdurende uitbreiding van de illegale nederzettingen, in lijn met de motie Van Helvert.
De Hoge Vertegenwoordiger heeft direct na de verklaring van Secretary of State Pompeo namens de EU het standpunt herhaald, zoals ook door Nederland uitgedragen (zie tevens het antwoord op vraag 2). Hiervoor is geen expliciete instemming van de lidstaten vereist.
Tevens hebben de EU lidstaten die momenteel lid zijn van de VN Veiligheidsraad in een gezamenlijke verklaring dit gemeenschappelijk standpunt uitgedragen op 20 november jl.
Bent u het ermee eens dat het van groot belang is dat namens de Europese Unie wordt benadrukt dat nederzettingen illegaal zijn volgens het internationaal recht, bovendien niet bijdragen aan stabiele vrede en een twee-statenoplossing onmogelijk maken? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid om zich actief in te zetten voor een gezamenlijke verklaring namens de EU-lidstaten, eventueel met de overige 27 lidstaten? Zo ja, bent u bereid hierover op zeer korte termijn contact te zoeken met uw ambtsgenoten?
Zie antwoord vraag 3.
Is Nederland, net als Frankrijk, Duitsland en Spanje, van plan een eigen verklaring naar buiten te brengen? Zo ja, hoe zal deze verklaring luiden en op welke termijn kan deze worden verwacht? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord op vraag 2.
Een passage uit het boek Missie F-16 over mogelijke burgerslachtoffers in Irak |
|
Sadet Karabulut (SP) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de inhoud van het boek Missie F-16, in het bijzonder met de passage op bladzijde 234 waarin een F-16-vlieger vertelt over een vijfde casus met mogelijke burgerdoden door Nederlands optreden in Irak?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat met Kerst 2014 een Nederlandse F-16 een aanval uitvoerde op een voertuig toen opeens twee brommers van de andere kant passeerden? Zo nee, wat zijn dan de feiten?
Dit gaat over een wapeninzet in de eerste inzetperiode tussen 2014 en 2016. Daarbij rees kort na de aanval twijfel of er mogelijk sprake was van burgerslachtoffers. Dit werd gemeld door de analisten die vanuit het coalitiehoofdkwartier in Qatar met de operatie hadden kunnen meekijken. Deze melding is opgenomen in het After Action Report. Er kon echter vrijwel direct worden vastgesteld dat van burgerslachtoffers geen sprake was. Het Ministerie van Defensie zag daarom geen aanleiding om een onderzoek in te stellen naar dit geval. Naar aanleiding van de initiële melding uit het coalitiehoofdkwartier heeft CENTCOM, conform de eigen voorschriften, de wapeninzet onderzocht. De conclusie was eveneens dat er geen sprake was van burgerslachtoffers.
Overigens concludeert ook Airwars in de door uw Kamer aangehaalde bron dat er bij de beschreven wapeninzet geen sprake was van burgerslachtoffers («Airwars grading: discounted»).
Klopt het, zoals de F-16-vlieger meldt, dat de brommers, die niet het doelwit van de aanval waren, werden besproeid met kogels? Zo nee, wat zijn dan de feiten?
Zie antwoord vraag 2.
Betreft dit de aanval waar monitororganisatie Airwars eerder over heeft gepubliceerd?2
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat deze casus nooit aan de Kamer is gemeld? Zo ja, waarom is dat het geval?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is er allemaal gedaan om te onderzoeken, door Nederland of door de coalitie, of bij deze aanval (mogelijk) burgerslachtoffers zijn gevallen?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid onderzoeken naar dit incident, van Nederland of de coalitie, met de Kamer te delen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Zijn er andere aanvallen, die niet aan de Kamer zijn gemeld, waarvoor Nederland verantwoordelijk is en waarover Airwars heeft bericht, omdat er (mogelijk) burgerslachtoffers bij zijn gevallen? Zo nee, hoe is dit uitgesloten? Zo ja, kunt u hier een overzicht van geven?
Binnen de anti-ISIS coalitie is afgesproken dat meldingen van derden over mogelijke nevenschade of burgerslachtoffers in behandeling worden genomen door CENTCOM. CENTCOM beschikt immers over de informatie over welk land op een bepaalde datum, tijd en locatie een luchtaanval heeft uitgevoerd en heeft bovendien meer expertise, capaciteit en inlichtingenproducten om onderzoek te kunnen doen naar de betrouwbaarheid van meldingen. CENTCOM neemt dus kennis van alle meldingen van mogelijke burgerslachtoffers die aan het adres van de coalitie worden gemaakt, bijvoorbeeld door Airwars. Maandelijks publiceert CENTCOM namens de coalitie een openbaar overzicht dat in gaat op meldingen van mogelijke burgerslachtoffers als gevolg van coalitieoptreden.
Uw Kamer is geïnformeerd over de vier gevallen die door Defensie en/of het OM zijn onderzocht waarbij mogelijk sprake is van burgerslachtoffers als gevolg van Nederlandse wapeninzet. Op dit moment lopen er, voor zover bekend, geen onderzoeken meer.
Bent u bereid deze vragen spoedig te beantwoorden, nog voor het debat over burgerslachtoffers dat waarschijnlijk volgende week plaatsvindt?
Ja.
Nederlands vetorecht in geval van inzet kernwapens |
|
Sadet Karabulut (SP) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA) |
|
![]() |
Is het bericht juist dat Nederland geen vetorecht heeft in geval de VS besluit tot inzet van kernwapens?1
Nederland heeft binnen de NAVO een kernwapentaak. Hiermee is één squadron F-16’s belast. Besluitvorming binnen de NAVO vindt plaats op basis van unanimiteit, waarbij altijd sprake is van strikte politieke controle door de NAVO-bondgenoten. Dit betekent dat ook bij nucleaire besluitvorming binnen de NAVO altijd de instemming van Nederland vereist is.
Over aantallen en locaties van in Europa aanwezige Amerikaanse kernwapens, alsmede de precieze procedures voor nucleaire besluitvorming en uitvoering van de kernwapentaak kunnen, op grond van bondgenootschappelijke en juridisch bindende afspraken, geen mededelingen worden gedaan. Overwegingen van veiligheid liggen hieraan ten grondslag. Alle bondgenoten onderschrijven deze geheimhoudingsplicht.
Bent u bereid alsnog een vetorecht te eisen bij de Amerikanen over de inzet van kernwapens die in beheer zijn van de Nederlandse krijgsmacht? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Op welke wijze is het juridisch vastgelegd dat Nederlandse militairen, piloten en ondersteunend personeel worden ingezet bij de uitvoering van de Amerikaanse beslissing tot de inzet van het kernwapen? Kunt u de overeenkomst met de Amerikaanse regering ter inzage aan de Kamer beschikbaar stellen?
Zie antwoord vraag 1.
Hebt u kennis genomen van het artikel «Mijn job? Atoombommen onder straaljagers hangen», waarin een Belgische ex-militair vertelt over zijn werk op vliegbasis Kleine Brogel, waar dezelfde soort kernwapens liggen als in Volkel?2 Kunt u bevestigen dat de procedures in Volkel vergelijkbaar zijn? Zo nee, hoe zijn of waren de procedures in Volkel?
Zie antwoord vraag 1.
Bestaat er een specifieke regeling voor Nederlands militair personeel om af te zien van de uitvoering van het bevel tot afvuren van kernwapen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt de tekst daarvan met de Kamer delen? Deelt u de opvatting dat een dergelijk gewetens- of politiek bezwaar dient te worden gehonoreerd? Zo nee, waarom niet?
Nucleaire besluitvorming binnen NAVO vindt plaats op basis van unanimiteit, waarbij altijd sprake is van strikte politieke controle door de bondgenoten. Dat houdt in dat voor nucleaire besluitvorming per definitie ook de instemming van Nederland vereist is. Zodra een dergelijk besluit binnen NAVO is genomen krijgt dit binnen de krijgsmacht de vorm van een dienstbevel. Het hebben van gewetensbezwaren tegen het uitvoeren van deze taak van Defensie kan gevolgen hebben voor de positie van betrokkene. Voor het beleid met betrekking tot ambtenaren met gewetensbezwaren verwijs ik u graag naar Circulaire MP 33-210 van de Staatssecretaris van Defensie van 15 februari 1989, nr. PB 89/1600/76
Is het juist dat Amerikaanse troepen de leiding hebben bij de uitvoering van veiligstellen bij een ongeval met een kernwapen in Nederland? Zo nee, hoe is deze situatie dan geregeld?
Zoals hiervoor vermeld, kunnen geen mededelingen worden gedaan over locaties van in Europa aanwezige Amerikaanse kernwapens. De kans dat er iets misgaat met transporten van Amerikaans nucleair materiaal over Nederlands grondgebied is uitzonderlijk klein, maar nooit volledig uit te sluiten. Nederland is daarom goed voorbereid op mogelijke ongevallen. De plannen zijn hiervoor aanwezig en in voorkomend geval wordt gebruik gemaakt van de bestaande Nederlandse crisisbesluitvormingsstructuren. Eenheden van de Verenigde Staten zullen in nauwe samenwerking aansluiten bij deze structuren.
Is het juist dat er een verdrag ten grondslag ligt aan de regeling van het Amerikaans bewind bij gevolgen van een kernongeval en dat dit verdrag de «Agreement between the Government of of the Kingdom of the Netherlands and the Government of the United States of America for Responding to an Occurrence in the Netherlands involving U.S. Nuclear Weapons or Nuclear Component» heet? Is het juist dat het in 1992 is overeengekomen?3 Bent u bereid dit verdrag aan de Kamer te sturen? Zo nee, waarom niet?
Op grond van bondgenootschappelijke en juridisch bindende afspraken kunnen geen mededelingen worden gedaan over eventuele bilaterale of multilaterale overeenkomsten die verband houden met de kernwapentaak van Nederland. Overwegingen van veiligheid liggen hieraan ten grondslag. Alle bondgenoten onderschrijven deze geheimhoudingsplicht.
Op welke wijze was de organisatie van rampenbestrijding in geval van een kernongeval geregeld vóór 1992?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u bereid de B-61-11 niet te vervangen als deze voor vernieuwing c.q. modernisering naar Amerika worden gestuurd?4
De Kamer is herhaaldelijk geïnformeerd over de modernisering van in Europa aanwezige Amerikaanse kernwapens, meest recentelijk in antwoord op Kamervragen van Karabulut c.s. in 2018 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2017–2018, nr. 2001). Zoals eerder bekend gesteld, hebben de Verenigde Staten een levensduurverlengingsprogramma, het zogenaamde Life Extension Program (LEP), met als doel de veiligheid, beveiliging en effectiviteit van onder meer het type B61 blijvend te garanderen. Het LEP betreft Amerikaanse kernwapens, dus NAVO-bondgenoten hebben geen zeggenschap over deze modernisering.
Bent u bereid de antwoorden op deze vragen vóór het Algemeen Overleg van 12 december 2019 over het kernwapenbeleid aan de Kamer te sturen?
Ja.
Jarenlange sabotage van auto's van militairen |
|
Gabriëlle Popken (PVV) |
|
Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA), Barbara Visser (staatssecretaris defensie) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht dat niet alleen het kabinet Defensie saboteert, maar ook kwaadwillende(n)?1
Ik ben bekend met het artikel van RTL Nieuws van 15 november jl. naar aanleiding van een getuigenoproep van de Koninklijke Marechaussee op 14 november. In die oproep vroeg de Marechaussee het personeel op alle Defensielocaties om alert te zijn op losgedraaide wielbouten van personenauto’s en motorvoertuigen.
Herinnert u zich nog mijn vele vragen over het openbaar maken van alle incidenten binnen Defensie? Kunt u aangeven waarom u destijds niet op de proppen kwam met deze misselijkmakende sabotagedaden? Zo nee, waarom niet?
De Koninklijke Marechaussee doet, in opdracht van het Openbaar Ministerie (OM), onderzoek. Vanaf 2013 zijn er meerdere onderzoeken gedaan naar aanleiding van meldingen. Aanvankelijk betrof dit lokale incidenten. Omdat recent op meerdere Defensielocaties meldingen voorkwamen, is er gekozen voor een landelijke waarschuwing/getuigenoproep. In enkele gevallen is er een wiel van een voertuig afgelopen met materiële schade tot gevolg. Over de inhoud van dit onderzoek kan ik geen uitspraken doen, dat is aan het OM.
Kunt u aangeven waaruit de sabotage bestaat, welke gevolgen dit teweegbracht (zoals bijvoorbeeld ongevallen) en welke kosten hiermee gemoeid zijn? Kunt u ook chronologisch aangeven welke stappen zijn genomen en tot welke resultaten deze hebben geleid? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Zijn alle militairen volledig schadeloos gesteld? Zo nee, waarom niet en bent u bereid om dit – als goed werkgever – onmiddellijk alsnog te doen, nu vaststaat dat Defensie jarenlang sabotagedaden toestond? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Schaamt u zich niet dat u wel onmiddellijk in de bres springt voor diversiteit en klimaatprojecten, maar jarenlang toestaat dat de auto’s van militairen worden gesaboteerd met alle (mogelijke) gevolgen van dien (zoals bijvoorbeeld kosten, ongevallen en angst)? Bewijst deze gang van zaken dat militairen wederom het onderspit delven? Zo nee, waarom niet?
Ik neem het hoog op dat wielbouten van (motor)voertuigen van personeel op Defensielocaties mogelijk met opzet zijn losgedraaid. Gelukkig hebben de meldingen van losse bouten niet geleid tot slachtoffers, maar deze situaties zouden potentieel ernstige gevolgen kunnen hebben. Daarom voert de Marechaussee een onderzoek uit en heeft in dat kader Defensiepersoneel opgeroepen om alert te zijn op hun (motor)voertuig en de wielbouten in het bijzonder. Bij een opvallende situatie wordt men verzocht zo snel mogelijk contact op te nemen met de Marechaussee.
Kunt u bovenstaande vragen apart beantwoorden, ook indien samenhang bestaat tussen de vragen? Zo nee, waarom niet?
Gelet op het verband tussen enkele van uw vragen (vragen 2, 3 en 4) zijn deze in samenhang beantwoord.
De besluitvorming over geheimhouding burgerslachtoffers in Irak in 2015 |
|
Sadet Karabulut (SP) |
|
Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Op welke wijze heeft het Ministerie van Defensie de operatie in Hawija in juni 2015 gevolgd en op welk moment zijn diverse waarnemingen of feiten over deze operatie gemeld aan respectievelijk de Minister van Defensie, de Minister van Buitenlandse Zaken, de Minister van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking en de Minister-President?
Het kabinet verwijst naar de passage over de informatiepositie van ministeries in de begeleidende Kamerbrief en de antwoorden op de Kamervragen van het lid Diks (GroenLinks) over de aanwezigheid van informatie op ministeries over de burgerdoden bij het Nederlandse bombardement op Hawija (specifiek de antwoorden op de vragen 2–8), ingezonden op 7 november, Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2019–2020, nr. 916
Kunt u aangeven op welke besluitvormingsmomenten in juni 2015 een bespreking is gevoerd over het bombardement in de Iraakse stad Hawija en over de berichten dat daarbij burgers om het leven zijn gekomen en gewond zijn geraakt? Zo ja, op welke datum is die bespreking of op welke data zijn die besprekingen gevoerd?
Het kabinet verwijst naar de passage over de informatiepositie van ministeries in de begeleidende Kamerbrief en de antwoorden op de Kamervragen van het lid Diks (GroenLinks) over de aanwezigheid van informatie op ministeries over de burgerdoden bij het Nederlandse bombardement op Hawija (specifiek de antwoorden op de vragen 2–8), ingezonden op 7 november 2019 met Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2019–2020, nr. 916. Zoals in het feitenrelaas van 5 november jl. (Kamerstuk 27 925, nr. 663) staat vermeld is op 9 juni 2015 de Minister van Defensie gebrieft over de Nederlandse wapeninzet in Hawija op basis van het eigen After Action Report (AAR) en de eerste informatie van CENTCOM. Hoewel het zeer waarschijnlijk is dat bij de Nederlandse wapeninzet in Hawija burgerslachtoffers zijn gevallen is tot op de dag van vandaag is nog altijd niet zeker of en zo ja hoeveel burgerslachtoffers er precies zijn te betreuren.
Klopt het dat de Ministers, die wisten van de burgerslachtoffers die tijdens de operaties in Irak zijn gevallen, samen een vaste onderraad van het kabinet vormen?
In de SMO van 4 juni 2015 meldde het Ministerie van Defensie dat met een aanval van Nederlandse F-16»s een vehicle borneIED faciliteit was vernietigd. Het kabinet verwijst hierbij ook naar de passage over de informatiepositie van ministeries in de begeleidende Kamerbrief en de antwoorden op de Kamervragen van het lid Diks (GroenLinks) over de aanwezigheid van informatie op ministeries over de burgerdoden bij het Nederlandse bombardement op Hawija (specifiek de antwoorden op de vragen 2–8), ingezonden op 7 november 2019 met kenmerk 2019Z21418.
De toenmalige onderraden die onder andere zagen op missies en operaties waren de Raad voor Inlichtingen en Veiligheidsdiensten (RIV) en de Ministeriële Commissie Veiligheid (MCV). In de RIV hadden standaard zitting de Minister-President, de Vice-Minister-President, de Minister van Buitenlandse Zaken, de Minister van Defensie, de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en de Minister van Justitie en Veiligheid. In de MCV hadden standaard zitting de Minister-President, de Vice-Minister-President, de Minister van Buitenlandse Zaken, de Minister van Defensie en de Minister van Justitie en Veiligheid. Op basis van de verslagen kan worden vastgesteld dat niet specifiek is gesproken in de toenmalige vaste onderraden van het kabinet over de Nederlandse wapeninzet in Hawija.
De huidige onderraden die zien op missies en operaties zijn de Raad Veiligheid en Inlichtingen (RVI) en de Raad voor Defensie en Internationale Aangelegenheden (RDIA). In de RVI hebben standaard zitting de Minister-President, de Minister van Buitenlandse Zaken, de Minister van Defensie, de Minister van Justitie en Veiligheid en de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. In de RDIA hebben standaard zitting de Minister-President, de Minister van Buitenlandse Zaken, de Minister van Defensie, de Minister van Financiën, de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking en de Minister van Economische Zaken en de Minister voor Basis- en voortgezet onderwijs en media. De voortgangsrapportage van 13 april 2018 (Kamerstuk 27 925, nr. 629), waarin de Kamer is geïnformeerd over de uitkomsten van de onderzoeken van het OM naar gevallen waarbij er mogelijk sprake was van burgerslachtoffers ten gevolge van Nederlandse wapeninzet, is behandeld in de RVI van 10 april 2018 en vervolgens doorgeleid naar de eerstvolgende ministerraad.
Klopt het dat het hier gaat om de Raad voor Defensie en Internationale Aangelegenheden, of is het de raad die in 2012 de Raad voor de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten heette? Zo nee, welke raad is het dan wel geweest?
Zie antwoord vraag 3.
Als het niet een onderraad van het kabinet betreft, ging het om een ad-hocverband?
Zie antwoord vraag 3.
Is het mogelijk dat de zaak uitsluitend is besproken in de Stuurgroep Missies en Operaties? Kunt u dit, indien dat zo is, toelichten? Zo ja, welke functionarissen hebben hierover gesproken en zijn die besprekingen met u gedeeld?1
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het ook dat de Minister-President, die in de media meldt zich de kwestie niet te kunnen herinneren, betrokken was bij de beslissing om de aanval op Hawija geheim te houden?2
Nee, van een dergelijke beslissing is nooit sprake geweest.
Is het juist dat de toenmalige Ministers van Buitenlandse Zaken en Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking niet van de feiten op de hoogte waren? Zo nee, op welke wijze waren ze ingelicht?3
Zie antwoord vraag 1.
In welk besluitvormingsgremium is besloten over uw plan, over het recente plan van de Minister d.d. 4 november 2019, om transparanter te zijn over voorvallen met burgerslachtoffers?
De Minister van Defensie heeft de Kamer in het algemeen overleg van 28 mei jl. over de voortgangsrapportage strijd tegen ISIS 2019 (Kamerstuk 27 925, nr. 653) reeds toegezegd om na de zomer met een brief te komen over de haalbaarheid van meer transparantie. De concept-Kamerbrief van 4 november jl. (Kamerstuk 27 925, nr. 670) is niet besproken in de SMO of in een ministeriële onderraad. De brief is op onderdelen afgestemd met het Ministerie van Justitie en Veiligheid en op ambtelijk niveau ter informatie gedeeld met de ministeries van Algemene Zaken, Buitenlandse Zaken en Justitie en Veiligheid.
Bent u bereid relevante passages uit de notulen van die bijeenkomst(en) aan de Kamer te sturen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 9.
Is het juist te veronderstellen dat de onderraad Raad Inlichtingen en Veiligheid het voorval in Hawija heeft besproken? Zo ja, wanneer? Wie waren daarbij aanwezig? Zo nee, in welk organisatieverband is de bespreking gevoerd?
Zie antwoord vraag 3.
Is op de besluitvormende vergadering besloten de feiten over burgerslachtoffers geheim te houden? Op welke wijze is het besluit geformuleerd?
Zie antwoord vraag 7.
Een luchtaanval op Mosul, Irak waarbij vier burgers werden gedood |
|
Sadet Karabulut (SP) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Slachtoffer Nederlandse aanval ging op zoek naar antwoorden, maar stuitte op een muur van bureaucratie» over een aanval waarbij Basim Razzo zijn vrouw, dochter, neef en zwager verloor en zelf zwaar gewond raakte?1
Ja.
Klopt het dat de uitgebreid in een artikel van de New York Times opgevoerde luchtaanval op Mosul, Irak, in september 2015 de aanval is waar Nederland onlangs erkende verantwoordelijk voor te zijn?2 Zo nee, welk land was hier dan verantwoordelijk voor?
Ja, het Ministerie van Defensie werd op 27 oktober 2015, conform de afspraken in de anti-ISIS coalitie door CENTCOM, het hoofdkwartier in de Verenigde Staten dat de anti-ISIS operaties aanstuurt, ervan op de hoogte gesteld dat er sprake was van Nederlandse betrokkenheid bij mogelijke burgerslachtoffers bij een aanval in Mosul. Op 14 november 2015 ontving het ministerie het initiële CENTCOM-rapport over de wapeninzet in Mosul. In het rapport werd vastgesteld dat inlichtingen van de anti-ISIS coalitie die hadden geleid tot het identificeren van het doel onjuist waren. Op basis van de door CENTCOM aangehaalde open bronnen waren bij deze aanval zeer waarschijnlijk vier burgerslachtoffers gevallen. Het finale CENTCOM rapport, Closure Report, over de wapeninzet in Mosul is gedateerd op 13 februari 2017 en bevat geen nieuwe informatie ten opzichte van het initiële CENTCOM-rapport.
Hoe is het mogelijk dat in dit specifieke geval het zo gruwelijk mis is gegaan? Wat deugde er niet aan de voorbereiding van de aanval? Welke fouten zijn gemaakt?
Het Nederlandse After Action Report (AAR, van 21 september 2015) van de wapeninzet in Mosul gaf geen aanleiding om aan te nemen dat er mogelijk burgerslachtoffers waren gevallen bij deze wapeninzet. In het initiële CENTCOM-rapport dat het Ministerie van Defensie op 14 november 2015 ontving over de wapeninzet in Mosul werd vastgesteld dat inlichtingen van de anti-ISIS coalitie die hadden geleid tot het identificeren van het doel onjuist waren.
Het aanvullende onderzoek van het Ministerie van Defensie naar de wapeninzet in Mosul concludeerde dat het targeting proces destijds correct was doorlopen en dat op basis van de toen beschikbare inlichtingen geoordeeld kon worden dat het doel een legitiem militair doel betrof. Voorafgaand en tijdens de inzet waren er geen indicaties dat de inlichtingen die geleid hadden tot het identificeren van het doel onjuist waren. Daarmee is de aanval uitgevoerd in overeenstemming met het humanitair oorlogsrecht.
Klopt het dat de coalitie die strijd levert tegen Islamitische Staat vrijwel meteen na de aanval een filmpje hiervan op YouTube plaatste, waarin werd gepretendeerd dat het een geslaagde precisieaanval op een bommenfabriek betrof?
De communicatie over acties van de anti-ISIS coalitie is centraal belegd bij CENTCOM, het hoofdkwartier in de Verenigde Staten dat de anti-ISIS operaties aanstuurt. Het Ministerie van Defensie kan niet bevestigen of een filmpje door CENTCOM op YouTube is geplaatst en/of verwijderd, of uitspraken doen over wat de redenen daarvoor waren.
Waarom is dit filmpje op YouTube geplaatst, terwijl men niet wist wie men had gedood?
Zie antwoord vraag 4.
Klopt het dat dit filmpje pas vele maanden later van YouTube is gehaald? Waarom heeft dit filmpje nog lange tijd op YouTube gestaan, terwijl men wist dat hetgeen erin beweerd werd niet klopte?
Zie antwoord vraag 4.
Waarom zijn de burgerdoden van deze aanval lange tijd gerekend tot IS-strijders, terwijl de coalitie dat niet kon weten?
Het is geen staand beleid dat gedode mensen in Irak worden gerekend tot ISIS-strijders als dat niet kan worden bevestigd.
Is het nog steeds staand beleid dat gedode mensen in Irak worden gerekend tot IS-strijders, ook al kan dat niet bevestigd worden? Waarom is voor dit beleid gekozen?
Zie antwoord vraag 7.
Klopt het dat de coalitie al in oktober 2015 onderzoek naar dit incident heeft gedaan en het waarschijnlijk achtte burgers te hebben gedood en in februari 2016 een vervolgonderzoek afrondde? Kunnen deze onderzoeken met de Kamer gedeeld worden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord op vraag 2. Voor wat betreft de rapporten die door CENTCOM worden opgemaakt in het kader van het onderzoek dat CENTCOM standaard uitvoert naar gevallen waarbij door coalitieoptreden mogelijk burgerslachtoffers zijn gevallen, geldt dat deze door de VS gerubriceerd worden. Nederland kan deze rapporten dan ook niet eenzijdig openbaar maken.
Hoe is het mogelijk dat ook na afronding van dit onderzoek de gedode burgers niet meteen werden opgenomen in het overzicht van burgerdoden waarvoor de coalitie verantwoordelijkheid erkent?
De uitgifte van het publieke overzicht van burgerslachtoffers3 door de anti-ISIS coalitie is centraal belegd bij CENTCOM.
Waarom duurde het vijftien maanden voordat de coalitie verantwoordelijkheid erkende voor deze aanval? Waarom kon dit niet eerder, terwijl het slachtoffer zich al veel eerder had gemeld?
Zie antwoord vraag 10.
Waarom is de Kamer niet eerder gemeld dat Nederland (mogelijk) verantwoordelijk was voor de aanval op Mosul waarbij vier burgerdoden vielen, terwijl herhaaldelijk aandacht is gevraagd voor het artikel van de New York Times hierover?
Het vrijgeven van de exacte locatie, datum en het vermoedelijke aantal burgerslachtoffers ten gevolge van Nederlandse wapeninzet had gedurende de hele inzetperiode een te groot risico gevormd voor de nationale, operationele en personele veiligheid. In de Kamerbrief van 4 november jl. (Kamerstuk 27 925, nr. 670) en in het feitenrelaas van 5 november jl. (Kamerstuk 27 925, nr. 663) is de Kamer geïnformeerd over deze verschillende veiligheidsaspecten en de overwegingen die gedurende de inzet een rol speelden.
Wat vindt u van de beschrijving van de «muur van bureaucratie» waartegen Basim Razzo moest vechten in zijn zoektocht naar antwoorden? Erkent u dat dat het ontzettend moeilijk is voor slachtoffers om hun recht te halen?
Nederland heeft geen contact gezocht met genoemde persoon. Nederland is over deze zaak in contact met CENTCOM en dit loopt nog. Daarnaast geldt dat Nederland in het openbaar geen mededelingen doet over individuele gevallen.
In algemene zin geldt dat in de brief van 4 november jl. (Kamerstuk 27 925, nr. 670) voor het eerst details konden worden vrijgeven van betreffende wapeninzet in Mosul en is openbaar geworden dat Nederland bij deze wapeninzet betrokken was. Zoals in het debat van 5 november jl. in reactie op de motie-Belhaj (Kamerstuk 27 925, nr. 668) is aangegeven zal er welwillend worden gekeken naar de mogelijkheden voor een vrijwillige vergoeding aan (de nabestaanden van) de slachtoffers en/of voor de gemeenschappen die het betreft. Hiertoe wordt zo spoedig mogelijk een voorstel voor de Kamer op schrift gesteld. De exacte modaliteiten voor een vergoeding worden op dit moment bestudeerd. Daarbij zal laagdrempeligheid een nadrukkelijk streven zijn.
Klopt het dat Basim Razzo 15.000 dollar is aangeboden, wat is geweigerd omdat zijn kosten oplopen tot vele honderdduizenden dollars? Heeft Nederland dit geld (mede) aangeboden? Wat vindt u van de hoogte van dit bedrag?
Zie antwoord vraag 13.
Wanneer is Nederland op de hoogte gebracht dat Basim Razzo zich meldde bij de coalitie?
Zie antwoord vraag 13.
Heeft Nederland contact gezocht met Basim Razzo? Zo ja, wanneer en waarover is gesproken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 13.
De aanwezigheid van informatie op ministeries over de burgerdoden bij het Nederlandse bombardement op Hawija |
|
Isabelle Diks (GL) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
![]() |
Wat heeft de Minister van Defensie bedoeld met de zinsnede «Het is aannemelijk dat de meest betrokken ministeries over het bestaan van het onderzoek zijn geïnformeerd» in het op 5 november 2019 aan de Kamer gezonden feitenrelaas?1
Op basis van de informatie die op dat moment bij het Ministerie van Defensie beschikbaar was, kon op 5 november jl. enkel worden gesteld dat het aannemelijk was dat de meest betrokken ministeries waren geïnformeerd over het bestaan van het onderzoek van Central Command (CENTCOM), het hoofdkwartier in de Verenigde Staten dat de anti-ISIS operaties aanstuurt, naar mogelijke burgerslachtoffers bij de Nederlandse wapeninzet in Hawija. Dit aangezien de geldende procedure voorschrijft dat het Ministerie van Defensie bij een vermoeden van burgerslachtoffers de betrokken ministeries (in ieder geval Algemene Zaken, Buitenlandse Zaken en Justitie en Veiligheid) zo spoedig mogelijk informeert. Naar nu is gebleken is dit gebeurd in de reguliere ambtelijke Stuurgroep Missies en Operaties (SMO) van 4 juni 2015.
Is het Ministerie van Algemene Zaken geïnformeerd over de uitkomsten van het Central Command (CENTCOM)-onderzoek dat op 15 juni 2015 door het Ministerie van Defensie is ontvangen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke datum?
Het initiële CENTCOM-rapport als zodanig is nooit verstrekt aan andere departementen, conform staande praktijk.
In de reguliere ambtelijke SMO van 4 juni 2015 is gesproken over een door Nederland uitgevoerde coalitieaanval op een vehicle borneIED faciliteit in de buurt van Kirkuk, dat er sprake was van secundaire explosies, dat het targeting proces zorgvuldig was doorlopen en dat in Iraakse media positief over de actie werd bericht en daarin de mogelijkheid werd genoemd van eventuele burgerslachtoffers. Ook werd aangegeven dat de Coalitie na afloop standaard onderzoek uitvoert, waarin ook de mogelijkheid van burgerslachtoffers werd meegenomen, en dat dit onderzoek nog liep. Aantallen mogelijke burgerslachtoffers zijn daarbij niet genoemd, aangezien deze niet konden worden vastgesteld.
In de SMO zijn de ministers van Buitenlandse Zaken, Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, Defensie, Justitie en Veiligheid en Algemene Zaken standaard ambtelijk vertegenwoordigd.
Het Ministerie van Algemene Zaken was in de SMO van 4 juni 2015 niet aanwezig. De ambtelijke vertegenwoordiger in de SMO heeft kennis kunnen nemen van het besprokene middels de besluitenlijst van de SMO van 4 juni 2015. Daarin stond dat gesproken is over een operatie waarbij een vehicle borneIED faciliteit is vernietigd.
Na de afronding van het onderzoek van Defensie op 26 mei 2016, meldde het ministerie op dezelfde dag in de SMO dat het eigen onderzoek was afgerond, maar dat het onderzoek van het OM nog gaande was. Daarbij werd aangegeven dat het CENTCOM-onderzoek en het onderzoek van Defensie hadden uitgewezen dat er bij een secundaire explosie waarschijnlijk burgerslachtoffers waren gevallen, maar dat het vaststellen van het doel op legitieme wijze had plaatsgevonden. Aantallen mogelijke burgerslachtoffers zijn daarbij niet genoemd, aangezien deze niet konden worden vastgesteld. In de besluitenlijst van de SMO van 26 mei 2016 werd aangegeven dat de stand van zaken van de twee onderzoeken naar mogelijke burgerslachtoffers werd gedeeld in de SMO alsook dat beide onderzoeken nog liepen. In de besluitenlijst staat niet welke onderzoeken het betrof.
De voortgangsrapportage over de Nederlandse bijdrage aan de strijd tegen ISIS 2018 van 13 april 2018 (Kamerstuk 27 925 nr. 629), waarin de Kamer is geïnformeerd over de uitkomsten van de onderzoeken van het OM naar gevallen waarbij er mogelijk sprake was van burgerslachtoffers ten gevolge van Nederlandse wapeninzet, is behandeld in de Raad Veiligheid en Inlichtingen (RVI) van 10 april 2018 en vervolgens doorgeleid naar de eerstvolgende ministerraad.
Op 29 oktober jl. werd de concept-Kamerbrief inzake transparantie over burgerslachtoffers bij luchtaanvallen in de strijd tegen ISIS van de Minister van Defensie van 4 november jl. (Kamerstuk 27 925, nr. 670) op ambtelijk niveau ter informatie met het Ministerie van Algemene Zaken gedeeld. In deze versie van de conceptbrief waren de details over datum, plaats en het mogelijke aantal burgerslachtoffers nog niet ingevuld.
Op 4 november jl. werd een nieuwe versie van de genoemde concept-Kamerbrief op ambtelijk niveau ter informatie met het Ministerie van Algemene Zaken gedeeld. Daarin werd vermeld dat de door CENTCOM aangehaalde open bronnen bij de aanval in Hawija spraken over ongeveer 70 slachtoffers, zowel ISIS-strijders als burgers.
Voor zover nu kan worden vastgesteld zijn geen verdere details van het CENTCOM-onderzoek met het Ministerie van Algemene Zaken gedeeld, tot 19 november jl. toen het initiële CENTCOM-rapport, alsmede het rapport van het aanvullende CENTCOM-onderzoek naar het targeting proces, op ambtelijk niveau ter inzage werd gelegd.
Is de Minister-President in persoon geïnformeerd over de uitkomsten van het CENTCOM-onderzoek dat op 15 juni 2015 door het Ministerie van Defensie is ontvangen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke datum?
Het initiële CENTCOM-onderzoek is nooit in persoon met de Minister-President gedeeld. Bij een overleg op 20 november jl. lag het initiële CENTCOM-rapport, alsmede het rapport van het aanvullende CENTCOM-onderzoek naar het targeting proces, ter inzage. Zie verder het antwoord op vraag 2.
Op welk moment is op het Ministerie van Algemene Zaken bekend geworden dat bij het door Nederland uitgevoerde bombardement op Hawija circa zeventig burgerslachtoffers zijn gevallen? Is de Minister-President hier in persoon over geïnformeerd? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke datum?
Hoewel het zeer waarschijnlijk is dat bij de Nederlandse wapeninzet in Hawija burgerslachtoffers zijn gevallen, is tot op de dag van vandaag nog altijd niet zeker hoeveel burgerslachtoffers er precies zijn te betreuren. Zie voorts de passage over het aantal burgerslachtoffers in de begeleidende Kamerbrief.
Is het Ministerie van Buitenlandse Zaken geïnformeerd over de uitkomsten van het CENTCOM-onderzoek dat op 15 juni 2015 door het Ministerie van Defensie is ontvangen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke datum?
Het initiële CENTCOM-rapport als zodanig is nooit verstrekt aan andere departementen, conform staande praktijk.
In de reguliere ambtelijke SMO van 4 juni 2015 is gesproken over een door Nederland uitgevoerde coalitieaanval op een vehicle borne IED faciliteit in de buurt van Kirkuk, dat er sprake was van secundaire explosies, dat het targeting proces zorgvuldig was doorlopen en dat in Iraakse media positief over de actie werd bericht en daarin de mogelijkheid werd genoemd van eventuele burgerslachtoffers. Ook werd aangegeven dat de Coalitie na afloop standaard onderzoek uitvoert, waarin ook de mogelijkheid van burgerslachtoffers werd meegenomen, en dat dit onderzoek nog liep. Aantallen mogelijke burgerslachtoffers zijn daarbij niet genoemd, aangezien deze niet konden worden vastgesteld.
In de SMO zijn de ministers van Buitenlandse Zaken, Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, Defensie, Justitie en Veiligheid en Algemene Zaken standaard ambtelijk vertegenwoordigd.
Op 11 juni 2015 informeerde het Ministerie van Buitenlandse Zaken na afloop van de SMO van die dag bij het Ministerie van Defensie naar de stand van zaken omtrent het onderzoek van de Coalitie naar mogelijke burgerslachtoffers. Het Ministerie van Defensie gaf aan dat dit onderzoek nog enkele weken kon duren.
Na de afronding van het onderzoek van Defensie op 26 mei 2016, meldde het ministerie op dezelfde dag in de SMO dat het eigen onderzoek was afgerond, maar dat het onderzoek van het OM nog gaande was. Daarbij werd aangegeven dat het CENTCOM-onderzoek en het onderzoek van Defensie hadden uitgewezen dat er bij een secundaire explosie waarschijnlijk burgerslachtoffers waren gevallen, maar dat het vaststellen van het doel op legitieme wijze had plaatsgevonden. Aantallen mogelijke burgerslachtoffers zijn daarbij niet genoemd, aangezien deze niet konden worden vastgesteld. In de besluitenlijst van de SMO van 26 mei 2016 werd aangegeven dat de stand van zaken van de twee onderzoeken naar mogelijke burgerslachtoffers werd gedeeld in de SMO alsook dat beide onderzoeken nog liepen. In de besluitenlijst staat niet welke onderzoeken het betrof.
De voortgangsrapportage over de Nederlandse bijdrage aan de strijd tegen ISIS 2018 van 13 april 2018 (Kamerstuk 27 925 nr. 629), waarin de Kamer is geïnformeerd over de uitkomsten van de onderzoeken van het OM naar gevallen waarbij er mogelijk sprake was van burgerslachtoffers ten gevolge van Nederlandse wapeninzet, is behandeld in de Raad Veiligheid en Inlichtingen (RVI) van 10 april 2018 en vervolgens doorgeleid naar de eerstvolgende ministerraad.
Op 29 oktober 2019 werd de concept-Kamerbrief inzake transparantie over burgerslachtoffers bij luchtaanvallen in de strijd tegen ISIS van de Minister van Defensie van 4 november jl. (Kamerstuk 27 925, nr. 670) op ambtelijk niveau ter informatie met het Ministerie van Buitenlandse Zaken gedeeld. In deze versie van de conceptbrief waren de details over datum, plaats en het mogelijke aantal burgerslachtoffers nog niet ingevuld.
Op 31 oktober jl. werd een nieuwe versie van de concept-Kamerbrief op ambtelijk niveau ter informatie met het Ministerie van Buitenlandse Zaken gedeeld. Daarin werd vermeld dat de door CENTCOM aangehaalde open bronnen bij de aanval in Hawija spraken over ongeveer 70 slachtoffers, zowel ISIS-strijders als burgers. Parallel aan de genoemde concept-Kamerbrief werden conceptantwoorden op Kamervragen van het lid Karabulut (SP) over een Nederlandse luchtaanval in Irak waarbij tientallen burgerslachtoffers zouden zijn gevallen ter afstemming met het Ministerie van Buitenlandse Zaken gedeeld. Hierin was dezelfde vermelding opgenomen. De beantwoording van deze Kamervragen is op 4 november jl. door de Minister van Defensie mede namens de Minister van Buitenlandse Zaken aan uw Kamer verzonden (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2019–2020, nr. 687).
Voor zover nu kan worden vastgesteld zijn geen verdere details van het CENTCOM-onderzoek met het Ministerie van Buitenlandse Zaken gedeeld, tot 19 november jl. toen het initiële CENTCOM-rapport, alsmede het rapport van het aanvullende CENTCOM-onderzoek naar het targeting proces, op ambtelijk niveau ter inzage werd gelegd.
Is de Minister van Buitenlandse Zaken in persoon geïnformeerd over de uitkomsten van het CENTCOM-onderzoek dat op 15 juni 2015 door het Ministerie van Defensie is ontvangen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke datum?
Zie het antwoord op vraag 5. De Minister van Buitenlandse Zaken is op 4 juni 2015, 11 juni 2015 en op 26 mei 2016 door de ambtelijke vertegenwoordiger in de SMO op dezelfde dag schriftelijk geïnformeerd over wat in of na afloop van de respectieve SMO-bijeenkomsten over de Nederlandse wapeninzet was gedeeld. Op 1 juli 2015 is de Minister van Buitenlandse Zaken door zijn Directeur-Generaal geïnformeerd dat hij van Defensie had vernomen dat onderzoek had uitgewezen dat bij een luchtactie door een Nederlandse F-16 in Irak enkele weken daarvoor «collateral damage» was opgetreden als gevolg van een secundaire explosie in een gebouw met daarin een grote hoeveelheid springstof, en dat nader onderzoek gaande was.
Op 1 november 2019 is de concept-beantwoording van de Kamervragen van het lid Karabulut (SP) waar in het antwoord op vraag 5 naar wordt verwezen ter goedkeuring aan de Minister van Buitenlandse Zaken aangeboden. De Minister van Buitenlandse Zaken heeft na verzending naar de Kamer kennis genomen van de Kamerbrief van de Minister van Defensie inzake transparantie over burgerslachtoffers bij luchtaanvallen in de strijd tegen ISIS waar in het antwoord op vraag 5 naar wordt verwezen.
Voor zover nu kan worden vastgesteld zijn geen verdere details over de bevindingen van het CENTCOM onderzoek in persoon met de Minister van Buitenlandse Zaken gedeeld tot 25 november jl. toen de Minister van Buitenlandse Zaken inzage heeft gehad in het initiële CENTCOM-rapport, alsmede het rapport van het aanvullende CENTCOM-onderzoek naar het targeting proces.
Is de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingszaken in persoon geïnformeerd over de uitkomsten van het CENTCOM-onderzoek dat op 15 juni 2015 door het Ministerie van Defensie is ontvangen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke datum?
Zie het antwoord op vraag 5. De besluitenlijst van de SMO van 4 juni 2015 is de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking op 12 juni 2015 toegegaan. Daarin stond dat gesproken is over een operatie waarbij een vehicle borne IED faciliteit is vernietigd.
De besluitenlijst van de SMO van 26 mei 2016 is de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking op 3 juni 2016 toegegaan. Daarin werd aangegeven dat de stand van zaken van de twee onderzoeken naar mogelijke burgerslachtoffers werd gedeeld in de SMO alsook dat beide onderzoeken nog liepen. In de besluitenlijst staat niet welke onderzoeken het betrof.
Ten aanzien van de in het antwoord op vraag 5 genoemde Kamerbrief en antwoorden op Kamervragen van het lid Karabulut (SP) geldt dat de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking hiervan kennis heeft genomen na verzending naar de Kamer op 4 november jl.
Voor zover nu kan worden vastgesteld zijn de bevindingen van het CENTCOM-onderzoek niet in persoon met de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking gedeeld tot 20 november jl. toen de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking inzage heeft gehad in het initiële CENTCOM-rapport, alsmede het rapport van het aanvullende CENTCOM-onderzoek naar het targeting proces.
Op welk moment is op het Ministerie van Buitenlandse Zaken bekend geworden dat bij het door Nederland uitgevoerde bombardement op Hawija circa zeventig burgerslachtoffers zijn gevallen? Zijn de Minister van Buitenlandse Zaken en/of de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking hier in persoon over geïnformeerd? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke datum?
Hoewel het zeer waarschijnlijk is dat bij de Nederlandse wapeninzet in Hawija burgerslachtoffers zijn gevallen, is tot op de dag van vandaag nog altijd niet zeker hoeveel burgerslachtoffers er precies zijn te betreuren. Zie voorts de passage over het aantal burgerslachtoffers in de begeleidende Kamerbrief.
Is het Ministerie van Justitie en Veiligheid geïnformeerd over de uitkomsten van het CENTCOM-onderzoek dat op 15 juni 2015 door het Ministerie van Defensie is ontvangen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke datum?
Het initiële CENTCOM-rapport als zodanig is nooit verstrekt aan andere departementen, conform staande praktijk.
In de reguliere ambtelijke SMO van 4 juni 2015 is gesproken over een door Nederland uitgevoerde coalitieaanval op een vehicle borne IED faciliteit in de buurt van Kirkuk, dat er sprake was van secundaire explosies, dat het targeting proceszorgvuldig was doorlopen en dat in Iraakse media positief over de actie werd bericht en daarin de mogelijkheid werd genoemd van eventuele burgerslachtoffers. Ook werd aangegeven dat de Coalitie na afloop standaard onderzoek uitvoert, waarin ook de mogelijkheid van burgerslachtoffers werd meegenomen, en dat dit onderzoek nog liep. Aantallen mogelijke burgerslachtoffers zijn daarbij niet genoemd, aangezien deze niet konden worden vastgesteld.
In de SMO zijn de ministers van Buitenlandse Zaken, Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, Defensie, Justitie en Veiligheid en Algemene Zaken standaard ambtelijk vertegenwoordigd.
Na de afronding van het onderzoek van Defensie op 26 mei 2016, meldde het ministerie op dezelfde dag in de SMO dat het eigen onderzoek was afgerond, maar dat het onderzoek van het OM nog gaande was. Daarbij werd aangegeven dat het CENTCOM-onderzoek en het onderzoek van Defensie hadden uitgewezen dat er bij een secundaire explosie waarschijnlijk burgerslachtoffers waren gevallen, maar dat het vaststellen van het doel op legitieme wijze had plaatsgevonden. Aantallen mogelijke burgerslachtoffers zijn daarbij niet genoemd, aangezien deze niet konden worden vastgesteld. In de besluitenlijst van de SMO van 26 mei 2016 werd aangegeven dat de stand van zaken van de twee onderzoeken naar mogelijke burgerslachtoffers werd gedeeld in de SMO alsook dat beide onderzoeken nog liepen. In de besluitenlijst staat niet welke onderzoeken het betrof.
De voortgangsrapportage over de Nederlandse bijdrage aan de strijd tegen ISIS 2018 van 13 april 2018 (Kamerstuk 27 925, nr. 629), waarin de Kamer is geïnformeerd over de uitkomsten van de onderzoeken van het OM naar gevallen waarbij er mogelijk sprake was van burgerslachtoffers ten gevolge van Nederlandse wapeninzet, is behandeld in de Raad Veiligheid en Inlichtingen (RVI) van 10 april 2018 en vervolgens doorgeleid naar de eerstvolgende ministerraad.
Op 29 oktober 2019 werd de concept-Kamerbrief inzake transparantie over burgerslachtoffers bij luchtaanvallen in de strijd tegen ISIS van de Minister van Defensie van 4 november jl. (Kamerstuk 27 925, nr. 670) op ambtelijk niveau ter informatie met het Ministerie van Justitie en Veiligheid gedeeld. In deze versie van de conceptbrief waren de details over datum, plaats en het mogelijke aantal burgerslachtoffers nog niet ingevuld.
Op 1 november jl. werd een nieuwe versie van de concept-Kamerbrief op ambtelijk niveau ter informatie met het Ministerie van Justitie en Veiligheid gedeeld. Daarin werd vermeld dat de door CENTCOM aangehaalde open bronnen bij de aanval in Hawija spraken over ongeveer 70 slachtoffers, zowel ISIS-strijders als burgers. De Minister van Justitie en Veiligheid heeft hiervan kennis genomen na verzending naar de Kamer op 4 november jl.
Voor zover nu kan worden vastgesteld zijn geen verdere details van het initiële CENTCOM-onderzoek met het Ministerie van Justitie en Veiligheid gedeeld, tot 19 november jl. toen het initiële CENTCOM-rapport, alsmede het rapport van het aanvullende CENTCOM-onderzoek naar het targeting proces, op ambtelijk niveau ter inzage werd gelegd.
Is de Minister van Justitie en Veiligheid in persoon geïnformeerd over de uitkomsten van het CENTCOM-onderzoek dat op 15 juni 2015 door het Ministerie van Defensie is ontvangen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke datum?
Zie het antwoord op vraag 9. De Minister van Justitie en Veiligheid is op 5 juni 2015 door de ambtelijke vertegenwoordiger in de SMO schriftelijk geïnformeerd over wat er in de SMO van 4 juni 2015 over de Nederlandse wapeninzet was gedeeld.
Voor zover nu kan worden vastgesteld zijn geen verdere details over de bevindingen van het CENTCOM onderzoek in persoon met de Minister van Justitie en Veiligheid gedeeld. Bij een overleg op 20 november jl. lag het initiële CENTCOM-rapport, alsmede het rapport van het aanvullende CENTCOM-onderzoek naar het targeting proces, ter inzage.
Op 1 november 2019 werd een nieuwe versie van de concept-Kamerbrief inzake transparantie over burgerslachtoffers bij luchtaanvallen in de strijd tegen ISIS van de Minister van Defensie van 4 november jl. (Kamerstuk 27 925, nr. 670) op ambtelijk niveau ter informatie met het Ministerie van Justitie en Veiligheid gedeeld. Daarin werd vermeld dat de door CENTCOM aangehaalde open bronnen bij de aanval in Hawija spraken over ongeveer 70 slachtoffers, zowel ISIS-strijders als burgers. De Minister van Justitie en Veiligheid heeft hiervan kennis genomen na verzending naar de Kamer op 4 november jl.
Op welk moment is op het Ministerie van Justitie en Veiligheid bekend geworden dat bij het door Nederland uitgevoerde bombardement op Hawija circa zeventig burgerslachtoffers zijn gevallen? Is de Minister van Justitie en Veiligheid hier in persoon over geïnformeerd? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke datum?
Hoewel het zeer waarschijnlijk is dat bij de Nederlandse wapeninzet in Hawija burgerslachtoffers zijn gevallen, is tot op de dag van vandaag nog altijd niet zeker hoeveel burgerslachtoffers er precies zijn te betreuren. Zie voorts de passage over het aantal burgerslachtoffers in de begeleidende Kamerbrief.
Heeft tussen een of meerdere ministeries contact plaatsgevonden over de uitkomsten van het CENTCOM-onderzoek dat op 15 juni 2015 door het Ministerie van Defensie is ontvangen? Zo ja, kunt u hetgeen is gewisseld met de Kamer delen? Zo nee, waarom niet?
Zie de antwoorden op vragen 2, 5 en 9.
Op welk moment is binnen het Ministerie van Defensie vastgesteld dat de Minister van Defensie op 23 juni 2015 schriftelijk en 30 juni 2015 mondeling de Kamer onjuist heeft geïnformeerd?
Bij het opstellen van de Kamerbrief van de Minister van Defensie van 4 november jl. (Kamerstuk 27 925, nr. 670), werden de interne en externe informatiestromen in de periode kort na de Nederlandse wapeninzet in Hawija in kaart gebracht. Op vrijdag 1 november jl. bleek ambtelijk dat hoewel op 23 juni 2015 in antwoord op feitelijke vragen over de voortgangsrapportage (Kamerstuk 27 925, nr. 540) is aangegeven dat, voor zover op dat moment bekend, er geen sprake was geweest van Nederlandse betrokkenheid bij burgerslachtoffers door luchtaanvallen in Irak, het ministerie op 15 juni 2015 een «initial report» van CENTCOM ontving waarin werd aangegeven dat het geloofwaardig was dat er burgerslachtoffers waren gevallen bij deze aanval waarbij Nederland betrokken was. Op vrijdag 1 november jl. werd de Minister van Defensie hiervan op de hoogte gesteld.
Heeft na het ontdekken van het feit dat de Minister van Defensie de Kamer onjuist heeft geïnformeerd op 23 en 30 juni 2015 contact plaatsgevonden met het Ministerie van Algemene Zaken, het Ministerie van Buitenlandse Zaken en/of het Ministerie van Justitie en Veiligheid over dit feit? Zo ja, kunt u hetgeen is gewisseld met de Kamer delen? Zo nee, waarom niet?
Op 3 november jl. heeft de Minister van Defensie contact opgenomen met de Minister-President. Zij gaf aan voornemens te zijn in de Kamerbrief van 4 november jl. (Kamerstuk 27 925, nr. 670) te melden dat was gebleken dat de Kamer op 23 juni 2015 onjuist was geïnformeerd. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken is hiervan in de ochtend van 4 november jl. door het Ministerie van Defensie ambtelijk op de hoogte gesteld. De Minister van Buitenlandse Zaken en de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking hebben hiervan kennis genomen na verzending van genoemde Kamerbrief naar de Kamer op diezelfde dag.
Op welk moment is bij het Ministerie van Algemene Zaken bekend geworden dat de Minister van Defensie op 23 juni 2015 schriftelijk en 30 juni 2015 mondeling de Kamer onjuist heeft geïnformeerd?
Zie het antwoord op vraag 14.
Op welk moment is bij het Ministerie van Buitenlandse Zaken bekend geworden dat de Minister van Defensie op 23 juni 2015 schriftelijk en 30 juni 2015 mondeling de Kamer onjuist heeft geïnformeerd?
Zie het antwoord op vraag 14.
Op welk moment is bij het Ministerie van Justitie en Veiligheid bekend geworden dat de Minister van Defensie op 23 juni 2015 schriftelijk en 30 juni 2015 mondeling de Kamer onjuist heeft geïnformeerd?
Op 1 november jl. werd een nieuwe versie van de concept-Kamerbrief inzake transparantie over burgerslachtoffers bij luchtaanvallen in de strijd tegen ISIS van de Minister van Defensie van 4 november jl. (Kamerstuk 27 925, nr. 670) op ambtelijk niveau ter informatie met het Ministerie van Justitie en Veiligheid gedeeld. In deze versie stond nog niet opgenomen dat was gebleken dat de Kamer op 23 juni 2015 onjuist was geïnformeerd. Het Ministerie van Justitie en Veiligheid heeft hiervan kennis genomen na verzending van genoemde brief naar de Kamer op 4 november jl.
Kunt u deze vragen alle apart beantwoorden?
Ja.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor de aanvang van het plenaire debat over de begroting van het Ministerie van Buitenlandse Zaken voor het jaar 2020? Zo nee, waarom niet?
Dit bleek niet mogelijk.
De moord op de Braziliaanse activist Paulo Paulino Guajajara |
|
Achraf Bouali (D66), Isabelle Diks (GL), Lammert van Raan (PvdD), Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() |
Kunt u bevestigen dat de Braziliaanse activist Paulo Paulino Guajajara van de Guajajara-stam in zijn gebied Araribóia is vermoord door illegaal opererende houthakkers?1
Wij hebben de berichten in de pers gelezen dat Paulo Paulino Guajajara is vermoord. Het lijkt zeer waarschijnlijk dat illegaal opererende houthakkers betrokken waren bij zijn dood, hoewel wij dat niet kunnen bevestigen.
Bent u op de hoogte van het feit dat Sônia Guajajara, van dezelfde stam als Paulo Paulino Guajajara, lid is van een delegatie van Braziliaanse inheemse leiders die ten tijde van de moord bezig was met een bezoek aan Europa om aandacht te vragen voor het lot van de Braziliaanse inheemse stammen?
Ja. Sonia Guajajara en haar delegatie zijn op 30 oktober 2019 ontvangen op het Ministerie van Buitenlandse Zaken en hebben daar een uitvoerige gedachtewisseling gehad met ambtenaren van verschillende betrokken directies over de situatie van de inheemse bevolking in Brazilië.
Kunt u bevestigen dat het geweld tegen de inheemse bevolking van Brazilië alsook illegale landdiefstal van inheemse bevolking sinds de verkiezing van president Bolsonaro is toegenomen?
Betrouwbare statistieken ontbreken, maar het lijkt er inderdaad op dat het geweld tegen, en landdiefstal van, de inheemse bevolking zijn toegenomen sinds de verkiezing van president Bolsonaro. Het lijdt weinig twijfel dat sommige uitspraken van de president over de Amazone en over de inheemse bevolking door delen van de Braziliaanse bevolking als een vrijbrief hiertoe kunnen worden opgevat. Overigens was geweld tegen en illegale landdiefstal van de inheemse bevolking ook vóór de verkiezing van president Bolsonaro al een groot probleem.
Wat vindt u van de opstelling van Bolsonaro tegenover de oorspronkelijke bevolking van Brazilië?
In Brazilië lijkt een klimaat te ontstaan waarin illegale ontbossing, illegale activiteiten in de Amazone en acties tegen de inheemse bevolking zich in toenemende mate in een sfeer van straffeloosheid kunnen voltrekken. Dat zou een zeer ernstige ontwikkeling zijn, die wij nauwgezet proberen te volgen.
Hoe duidt u de oproep van Sônia Guajajara, die voorstelt om de invoer van producten uit conflictgebieden te verbieden?
De oproep van Sônia Guajajara is begrijpelijk. Nederland blijft in de politieke dialoog met Brazilië en in multilaterale fora nadrukkelijk aandacht vragen voor deze problematiek, ondersteunt milieuactivisten en landrechtenverdedigers worden ondersteund, en wijst bedrijven actief op de risico’s van invoer van producten uit gebieden waar grote landconflicten spelen. Het kabinet verwacht van Nederlandse bedrijven dat zij maatschappelijk verantwoord ondernemen volgens de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen, en wijst bedrijven hier gevraagd en ongevraagd op, juist ook in Brazilië. Het is aan bedrijven zelf om via een proces van gepaste zorgvuldigheid IMVO-risico’s in kaart te brengen en maatregelen te treffen bij eventuele misstanden.
Op welke wijze beziet u het handerlsverdrag tussen de EU en Mercosur in het licht van de grove mensenrechtenschendingen alsook de zware wissel op klimaat in Brazilië?
Eerder heeft het kabinet in zijn brief aan uw Kamer d.d. 2 juli jl.2 over de voortgang van de uitvoering van de motie van de leden Koopmans en Snijder-Hazelhoff over de onderhandelingen met de Mercosur-landen aangegeven dat het kabinet de balans zal opmaken van de voor- en nadelen van het nog goed te keuren EU-Mercosur Associatieakkoord als alle daartoe noodzakelijke stukken beschikbaar zijn. De Kamer zal over het standpunt van het kabinet worden geïnformeerd voordat de Raad besluit over het akkoord.
Welke acties gaat u concreet ondernemen in het licht van uw eigen constatering dat «in Brazilië een klimaat lijkt te ontstaan waarin illegale ontbossing, illegale activiteiten in de Amazone en acties tegen de inheemse bevolking zich in toenemende mate in een tendens van straffeloosheid kunnen voltrekken»?2
Nederland bespreekt de zorgwekkende situatie van de Amazone en van de inheemse bevolking bij alle mogelijke gelegenheden met de Braziliaanse overheid. Nederland zal zijn zorgen blijven overbrengen. Juist omdat de betrekkingen tussen Nederland en Brazilië goed en intensief zijn, is het mogelijk een dialoog hierover te voeren. Ook binnen de EU brengt Nederland dit onderwerp geregeld ter sprake, teneinde te bezien wanneer en hoe de EU Brazilië hierop kan aanspreken.
In multilateraal verband vraagt het kabinet aandacht voor de specifieke risico’s voor milieu en landrechtenverdedigers in verklaringen en resoluties over mensenrechtenverdedigers en over de ruimte voor het maatschappelijk middenveld. Daarnaast zet het kabinet zich in om in relevante resoluties van de Mensenrechtenraad te benadrukken dat bedrijven een grote verantwoordelijkheid hebben in het respecteren van mensenrechten en het voorkomen van negatieve effecten voor mensenrechtenverdedigers, waaronder milieuactivisten.
In het subsidiebeleidskader voor het centrale Mensenrechtenfonds is onder het thema mensenrechtenverdedigers een expliciete verwijzing naar milieu en landrechtenverdedigers opgenomen. Projecten van Justice & Peace en Frontline Defenders die op deze prioriteit financiering ontvangen, bieden wereldwijd bescherming en training aan mensenrechtenverdedigers. Ook milieu en landrechtenverdedigers uit Brazilië kunnen daarvoor in aanmerking komen.
Bent u bereid de ambassadeur op korte termijn te verzoeken met de Braziliaanse regering te spreken over bescherming van minderheden en het implementeren van het Klimaatakkoord van Parijs, evenals de verduurzaming van handelsketens en kunt u hierover de kamer informeren?
Het artikel ‘Groene Wende op Duitse Wegen: Wat betekent dat voor Nederland?’ |
|
Matthijs Sienot (D66), Rutger Schonis (D66) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat, minister zonder portefeuille infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
![]() |
Kent u het artikel «Groene Wende op Duitse Wegen: Wat betekent dat voor Nederland?»?1
Ja, dit artikel is mij bekend.
Deelt u de constatering van het artikel dat de Nederlandse markt voor elektrische auto’s nog te klein is vergeleken met andere Europese landen?
In het artikel wordt niet geconstateerd dat de Nederlandse markt voor elektrische auto’s te klein is in vergelijking met andere landen.
Nederland is een van de koplopers op het gebied van elektrisch rijden en kent een interessante (groei)markt voor elektrische auto’s. Het aandeel volledig elektrische auto’s in de nieuwverkoop verdubbelde de afgelopen jaren tot 5,6% in 2018.
In totaal rijden er nu zo’n 77.000 volledig elektrische auto’s en zo’n 96.000 plug-ins rond.
Bent u van mening dat de enorme Duitse inhaalslag ook grote gevolgen zal hebben op de Nederlandse economie en auto-industrie? Zo ja, op welke manieren?
Met een toename van (de productie van) elektrische auto’s in Duitsland zullen de verhoudingen wijzigen voor wat betreft de vraag naar onderdelen voor verbrandingsmotor en onderdelen voor elektrische auto’s. Dit zal ook invloed hebben op Nederlandse leveranciers.
Deze verandering biedt kansen voor de Nederlandse economie en auto-industrie. De Nederlandse EV-sector is innovatief en is de afgelopen jaren sterk gegroeid. Waarbij verschillende partijen steeds meer internationaal actief zijn. Zo lopen we wereldwijd voorop op het gebied van laadinfrastructuur en connectiviteit.
Een grote toename in laadinfrastructuur en productie van elektrische auto’s in Duitsland levert kansen op om Nederlandse producten en diensten te verkopen.
Vindt u dat Nederland ook richting de elektrische revolutie moet gaan om zo geen kansen te missen? Zo, ja op welke wijze stimuleert u dit?
Nederland is een van de koplopers op het gebied van elektrisch rijden met onder andere het dichtste laadpunten-netwerk van Europa.
Het kabinet heeft de ambitie dat elke nieuw verkochte auto in 2030 emissievrij is zodat het gehele wagenpark in 2050 emissievrij is.
Om deze ambities waar te maken zijn in het Klimaatakkoord stimuleringsmaatregelen opgenomen. Het pakket bevat voorstellen voor normering, flankerende maatregelen, een nationale agenda laadinfrastructuur en fiscale en financiële stimuleringsmaatregelen. Met het pakket aan maatregelen zet het kabinet flinke stappen op weg naar zero emissie mobiliteit.
Deelt u de zorg dat de grote vraag in Duitsland er toe kan leiden dat er in Nederland lange wachtlijsten voor elektrische auto’s kunnen ontstaan? Zo nee, waarom niet?
De vraag in Duitsland kan inderdaad toenemen. Tegelijkertijd neemt de wereldwijde productie van elektrische auto’s sterk toe de komende jaren, waarbij ook de Europese normen voor CO2-uitstoot van auto’s een stimulans zijn voor autofabrikanten om meer schone auto’s op de markt te zetten.
Autofabrikanten zullen hun productie en afzet van elektrische auto’s binnen een internationaal perspectief afstemmen. Nederland blijft hierbij een belangrijke afzetmarkt.
Welke acties onderneemt u om het aanbod van elektrische auto’s op de Europese en Nederlandse markt op peil te houden?
Met de hierboven genoemde stimulerende maatregelen uit het Klimaatakkoord zet het kabinet in om de ambitie voor 2030 te behalen.
Het Kabinet heeft geconstateerd dat in ons omliggende landen (zoals Duitsland) de bijtellingskorting voor elektrische auto's flink wordt uitgebreid. Dit in tegenstelling tot Nederland waar de bijtelling juist in stappen wordt afgebouwd.
Daarom wordt de markt en verkoop van elektrische auto’s jaarlijks gemonitord en zal het stimuleringspakket zo nodig worden aangepast. Zo bewaken we het ingroeipad richting 100% zero emissie nieuwverkoop in 2030.
Bent u van mening dat het juist nu de tijd is voor Nederland om te gaan investeren in elektrische auto’s?
Het kabinet zet de komende jaren sterk in op elektrisch rijden. Zie de bovenstaande antwoorden.
Op welke wijze helpt het kabinet de Nederlandse toeleveranciers van onderdelen voor fossiele auto’s bij de transitie naar elektrische mobiliteit?
Zoals hierboven benoemd biedt de transitie naar elektrische mobiliteit kansen voor Nederlandse bedrijven. Ook zullen veel huidige toeleveranciers in de toekomst onderdelen kunnen leveren voor elektrische auto’s.
Door de transitie kan de vraag naar onderdelen voor specifiek fossiele auto’s geleidelijk afnemen. Sommige toeleveranciers zullen moeten anticiperen op deze transitie en kunnen kansen voor extra verdienpotentieel benutten.
Het bericht dat veel gemeenten laks omgaan met VN-verdrag |
|
John Kerstens (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Veel gemeenten laks met VN-verdrag handicap»?1
Ja.
Vindt u het zorgwekkend dat tweederde van de onderzochte gemeenten blijkbaar nog steeds geen dan wel onvoldoende aandacht besteedt aan inwoners met een beperking bij het maken van beleidsplannen in de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015), Jeugdwet en Participatiewet?
Ik vind het belangrijk dat gemeenten bij de totstandkoming van beleid aandacht besteden aan mensen met een beperking. De beleidsscan van de Nederlandse Vereniging van Rekenkamers en Rekenkamercommissies (NVRR) laat zien dat een meerderheid van de onderzochte gemeenten in het beleid aandacht besteedt aan inclusie of mensen met een beperking, zoals genoemd in het VN-verdrag inzake de rechten van personen met een handicap (VN-verdrag). In sommige gevallen is dat al op basis van een integrale lokale inclusie-agenda. In andere gevallen wordt op deelonderwerpen aandacht besteed aan deze doelgroep.
Ik zie dat er bij de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) en bij steeds meer gemeenten veel energie is om met dit thema aan de slag te zijn. Maar er moet bij veel gemeenten ook nog een heleboel gebeuren. De rapportage van de NVRR onderstreept daarmee het belang van het programma «Onbeperkt Meedoen!». Met dit programma wil het kabinet de komende jaren stappen zetten om ervoor te zorgen dat mensen met een beperking merkbaar meer naar eigen wens en vermogen kunnen meedoen met de samenleving. De opdracht waar het VN-Verdrag ons als samenleving, waaronder gemeenten, voor plaatst, kan echter niet van de ene op de andere dag worden afgerond.
Om de implementatie van het VN-verdrag een extra impuls te geven, is de VNG in 2018, met subsidie vanuit het Ministerie van VWS, gestart met het project «Iedereen doet mee». Dit project draagt bij aan mijn programma «Onbeperkt Meedoen!». De VNG heeft de afgelopen jaren met dit project een extra impuls gegeven aan initiatieven van gemeenten die zich richten op het onbeperkt meedoen van inwoners met een beperking en zal dat ook de komende twee jaar blijven doen. De VNG wijst gemeenten daarbij actief op de verplichting (vanuit het sociaal domein) om een lokaal plan voor inclusie te maken.
Deelt u de mening dat gemeenten zich aan afspraken moeten houden en dat deze resultaten – drie jaar na ratificatie van het VN-verdrag inzake de rechten van personen met een handicap – daarmee onaanvaardbaar zijn?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid de implementatie van een lokale inclusie-agenda door gemeenten te laten monitoren, zodat een duidelijk beeld ontstaat van het aantal gemeenten dat een inclusie-agenda heeft en wat deze omvat? Zo nee, heeft u een ander voorstel dat beoogt gemeenten te motiveren het verdrag te implementeren?
Jazeker, dat gebeurt ook al. In 2018 en in 2019 heeft Movisie in opdracht van de VNG een nulmeting en 1-meting uitgevoerd, om het lokale inclusiebeleid van gemeenten te monitoren. In 2018 gaf de helft van de gemeenten aan in de verkennende fase te zitten wat betreft de implementatie van het VN-Verdrag Handicap. Een jaar later is dit percentage afgenomen naar iets meer dan een derde en hebben meer gemeenten inmiddels de stap gezet naar het werken aan een concreet plan of zijn al met de uitwerking daarvan bezig. In 2020 volgt een 2-meting om het lokale inclusiebeleid wederom te monitoren. Zoals toegezegd aan de Kamer ontvangt u bovendien voorafgaand aan het plenaire debat over het VN-verdrag een monitor over het gehele programma. De cijfers van de VNG-meting komen daar ook in terug.
Bent u bekend met het Deense model waarin door middel van gehandicaptenraden de betrokkenheid van mensen met een beperking gegarandeerd wordt? Bent u bereid te overwegen een dergelijk systeem van inspraak te bestuderen en te overwegen voor Nederlandse gemeenten?
Ja, ik heb kennisgenomen van de organisatie van de «gehandicaptenraden» in Denemarken. In Nederland geldt voor gemeenten onder andere de verplichting om bij de uitvoering van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 cliënten of hun vertegenwoordigers bij het beleid te betrekken. De vorm die een gemeente voor deze inspraak kiest is vervolgens aan de gemeente zelf. De VNG heeft mij geïnformeerd dat zij eind 2018 de bundel «Organiseer ervaringsdeskundigheid: het VN-Verdrag in jouw gemeente» heeft gepubliceerd. Deze bundel laat zien op welke manieren je ervaringsdeskundigheid kunt inzetten bij de ontwikkeling van beleid. De ene gemeente kiest voor een brede raad waarin mensen met en zonder een beperking of met een migratieachtergrond plaatsnemen. Een ander werkt met een aantal specifieke platforms of gaat per beleidsonderwerp op zoek naar de juiste mensen die kunnen meepraten.
Wanneer kunnen mensen met een handicap verwachten dat gemeenten daadwerkelijk inclusiever worden doordat hun belangen worden meegenomen in het maken van beleid?
Met het project «Iedereen doet mee» werkt de VNG er hard aan om de implementatie van het VN-verdrag steeds beter en bij steeds meer gemeenten te borgen. De komende jaren zullen mensen dus meer en meer gaan merken dat ook hun gemeente serieus aan de slag is met het werken aan een inclusieve samenleving.
Bent u bereid om deze stand van zaken te bespreken met Rick Brink, «Minister van Gehandicaptenzaken», om ideeën op te doen ter verbetering van de implementatie van het VN-verdrag op gemeentelijk niveau?
Zeker. Ik heb regelmatig contact met Rick Brink. Ook de VNG en gemeenten hebben veel contact met hem. Hij heeft al op diverse plekken aangegeven dat hij het manifest «Iedereen doet mee!» van de VNG ondersteunt. Hij is ook bij verschillende gemeenten aanwezig geweest bij de ondertekening van het manifest. Daarnaast heeft Rick Brink al twee VNG-inspiratiebundels in ontvangst genomen: op 17 oktober – samen met de Utrechtse wethouder Linda Voortman – de bundel «Inclusief werkgeverschap, Het VN-Verdrag in jouw gemeente» en op 5 november tijdens het VNG-congres «Iedereen doet mee» bundel «Aan de slag met samen spelen, het VN-Verdrag in jouw gemeente».
Het bericht ‘Aanpak belastingontwijking remt buitenlandse investeringen’ |
|
Helma Lodders (VVD) |
|
Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Aanpak belastingontwijking remt buitenlandse investeringen»?1
Ja.
Kunt u de directe buitenlandse investeringen in Nederland van de afgelopen 10 jaar uitgesplitst per halfjaar weergeven?
In onderstaande tabel zijn de standen aan het eind van het halfjaar van de buitenlandse directe investeringen in Nederland getoond (zie kolom totaal). Als bron is tabel 12.15 van de statistieken van De Nederlandsche Bank (DNB) gebruikt.2
Bfi’s
Niet-bfi’s
Totaal
2009–1
2.078
484
2.562
2009–2
2.123
483
2.606
2010–1
2.237
490
2.727
2010–2
2.281
476
2.757
2011–1
2.452
474
2.926
2011–2
2.570
503
3.073
2012–1
2.669
532
3.201
2012–2
2.751
534
3.286
2013–1
2.858
574
3.432
2013–2
2.937
593
3.530
2014–1
2.982
648
3.630
2014–2
2.611
1.237
3.848
2015–1
2.653
1.332
3.985
2015–2
2.827
1.410
4.237
2016–1
2.870
1.436
4.306
2016–2
3.066
1.472
4.539
2017–1
3.170
1.508
4.678
2017–2
3.093
1.548
4.641
2018–1
3.093
1.604
4.697
2018–2
2.869
1.634
4.503
2019–1
2.822
1.662
4.484
Kunt u hierin een onderscheid maken tussen spookinvesteringen, gebruikt voor onder andere het opzetten van brievenbusfirma’s, en echte investeringen?
In voorgaande tabel is het totaal uitgesplitst in bijdragen van de bijzondere financiële instellingen (bfi’s) en de rest (niet-bfi’s). Door de definitie van bfi’s3 zullen deze in de regel in verband worden gebracht met investeringen die geen of een geringe band met Nederland hebben. Belangrijk is om op te merken dat bfi’s kunnen bestaan om diverse redenen. Nederlandse bfi kunnen bijvoorbeeld worden gebruikt om dubbele belastingheffing te voorkomen, wanneer landen onderling geen belastingverdrag hebben afgesloten, terwijl deze landen wel een belastingverdrag met Nederland hebben. Indien sprake is van misbruiksituaties neemt dit kabinet maatregelen om dit misbruik te bestrijden. Een belangrijke maatregel in dit verband is de introductie van de «principal purposes test» in Nederlandse belastingverdragen. Als bedrijven een financiële stroom puur via Nederland laten lopen om belasting te ontwijken dan biedt deze bepaling een land de mogelijkheid om in te grijpen. Om landen daartoe is staat te stellen deelt Nederland in veel gevallen actief informatie met andere landen wanneer een in Nederland gevestigd lichaam niet aan bepaalde substance-eisen voldoet.
Kunt u toelichten op welke manier echte buitenlandse investeringen zich hebben ontwikkeld in Nederland en welk effect de maatregelen tegen belastingontwijking hebben op deze buitenlandse investeringen?
Uit voorgaande tabel blijkt dat de investeringen in niet-bfi’s in Nederland de afgelopen tien jaar duidelijk gestegen zijn. Deze stijging is ook de afgelopen jaren doorgegaan. Omdat we niet weten wat er zou zijn gebeurd zonder deze maatregelen is het op basis van deze cijfers lastig vast te stellen wat het specifieke effect van de maatregelen tegen belastingontwijking op deze investeringen is geweest. Niettemin is aannemelijk dat het effect niet zo groot is geweest, aangezien er geen trendbreuk zichtbaar is.
Het is goed dat het kabinet zich inzet tegen belastingontwijking, maar op welke manier wordt geborgd dat deze maatregelen niet zorgen voor een negatief effect op echte buitenlandse investeringen die zichtbaar bijdragen aan economische groei, werkgelegenheid en productiviteit?
Om aantrekkelijk te zijn voor investeringen van buitenlandse bedrijven met reële economische activiteiten is het van belang dat Nederland een sterk vestigingsklimaat in de breedte heeft. Het vestigingsklimaat in Nederland wordt namelijk bepaald door tal van factoren, zoals onze infrastructuur, geografische ligging, opleidingsniveau van de beroepsbevolking, de betrouwbaarheid van de overheidsinstellingen en ons innovatie-ecosysteem. Ook het fiscale stelsel en met name de vennootschapsbelasting kan een factor zijn voor een bedrijf om zich ergens (blijvend) te vestigen en investeringen te doen. Daarbij is het relevant dat dit kabinet de tarieven in de vennootschapsbelasting verlaagt. Het toptarief wordt vanaf 2021 verlaagd naar 21,7%. Nederland komt met de tariefmaatregelen rond het EU-gemiddelde.
Is bij u bekend welke maatregelen worden gezien als «best practice» tegen belastingontwijking zonder dat hiermee ook een teruggang in echte investeringen plaatsvindt?
Dit kabinet heeft, naast de versterking van het vestigingsklimaat, ook de aanpak van belastingontwijking als speerpunt. Voor een effectieve aanpak van belastingontwijking is een totaalpakket van maatregelen van belang. Daarom neemt dit kabinet in de eerste plaats unilaterale maatregelen, zoals de conditionele bronbelasting op renten en royalty’s. Omdat belastingontwijking een internationaal fenomeen is, zijn de mogelijkheden voor Nederland om belastingontwijking unilateraal aan te pakken echter niet oneindig. Wereldwijde belastingontwijking moet vooral internationaal gecoördineerd worden aangepakt om tot een effectieve oplossing te komen. De Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) onderschrijft dat een gezamenlijk en gecoördineerd optreden van landen het risico op dubbele belastingheffing, wat een negatief effect op investeringen kan hebben, zoveel mogelijk verkleint.4 Wetgeving kan overigens niet de enige oplossing zijn. Al was het maar omdat de wetgever niet alle nieuwe vormen van belastingontwijking kan voorzien of voorkomen. Hoe ver de maatschappelijke verantwoordelijkheid van de belastingplichtige en fiscale adviseurs reikt ten aanzien van belastingontwijking is steeds vaker onderwerp van maatschappelijk debat. Die maatschappelijke verantwoordelijkheid vraagt om een voortzetting van deze dialoog. In dat opzicht zou het wenselijk zijn als het bedrijfsleven en de belastingadviessector in het kader van hun maatschappelijke verantwoordelijkheid een «tax governance code» ontwikkelen. Om deze dialoog aan te jagen organiseer ik op 30 januari 2020 een conferentie over dit thema.
Welke maatregelen neemt het kabinet om het fiscale vestigingsklimaat te versterken?
Ik verwijs naar mijn antwoord op vraag 5.
Welke lessen kunnen worden geleerd uit de door de VS genomen maatregelen tegen belastingontwijking?
Uit voorgaande tabel blijkt dat de investeringen in bfi’s in Nederland de afgelopen jaren gedaald zijn, met name ook in het tweede helft van 2018. Dit wordt door DNB, de OESO en het Internationaal Monetair Fonds (IMF) toegeschreven aan zowel de veranderende Amerikaanse belastingwetgeving, waardoor het financiële belang van doorstroomconstructies is verminderd, als aan de internationale aanpak van belastingontwijking.5 Het is goed nieuws dat gezaghebbende instituten onderkennen dat de internationale aanpak van belastingontwijking gedragseffecten teweegbrengt. De Verenigde Staten zijn overigens het land dat in absolute zin de grootste voorraad aan directe investeringen in het buitenland heeft. Het is daarom niet verwonderlijk dat belastinghervormingen in de VS een relatief grote impact kunnen hebben op wereldwijde investeringsstromen. Tegelijkertijd signaleer ik dat landen niet alle risico’s van winstverschuiving unilateraal kunnen wegnemen, ook de Verenigde Staten niet. Bovendien zijn niet alle risico’s op winstverschuiving weggenomen door de maatregelen in het Base Erosion and Profit Shifting (BEPS-)project van de OESO. Het aanpakken van belastingontwijking blijft daarom onverminderd een belangrijke beleidsprioriteit van dit kabinet. Initiatieven om tot een internationaal gecoördineerde aanpak te komen van resterende mogelijkheden om belasting te ontwijken, moedig ik aan en worden door Nederland ondersteund. Samenwerking in het verband van het Inclusive Framework (IF) heeft daarbij mijn voorkeur. Met 134 lidstaten is het IF het juiste samenwerkingsverband om tot echte wereldwijde oplossingen te komen. Zo wordt ook een zo breed mogelijk gelijk speelveld tussen landen gecreëerd. Wat betreft de internationale trend in reële investeringen geeft de OESO aan dat de totale directe investeringen op mondiaal niveau in de eerste helft van 2019 gedaald zijn ten opzichte van 2018.6 In dit verband wordt door de OESO gewezen op de handelsspanningen tussen de VS en China.
Welke ontwikkelingen in spookinvesteringen en echte investeringen spelen er in internationaal verband?
Ik verwijs naar mijn antwoord op vraag 8.
Kunt u de vragen één voor één beantwoorden?
Ja.
De aardbeving op de Molukken |
|
Lilianne Ploumen (PvdA), Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Dagelijks naschokken op de Molukken: «De situatie is erbarmelijk»»?1
Ja.
Wat is uw oordeel over de huidige situatie op de Molukken na de zware aardbeving en de vele naschokken vorige maand waarbij zeker 41 mensen zijn omgekomen, 1.600 gewonden zijn gevallen en ruim 170.000 mensen dakloos zijn geraakt of de bergen in zijn gevlucht?
De aardbeving die op 26 september jl. de Molukken trof had een kracht van 6,5 op de schaal van Richter en veroorzaakte veel menselijk leed en materiele schade. Het kabinet leeft mee met de slachtoffers, hun families en de vele anderen die door de aardbeving en de naschokken geraakt zijn.
De Indonesische autoriteiten en rampenbestrijdingsdienst en diverse andere organisaties, waaronder het Indonesische Rode Kruis/Rode Halve Maan, zijn actief in het getroffen gebied. De prioriteiten hierbij zijn o.a. het verstrekken van voedsel, gezondheidszorg, toegang tot sanitatie en tijdelijk onderdak voor ontheemden. De geografische uitgestrektheid van het gebied, de vele naschokken en het feit dat veel mensen (mede daardoor) nog niet terug naar huis durven te keren, bemoeilijken de situatie echter.
Heeft u of gaat u contact opnemen met uw Indonesische ambtsgenoot over de huidige situatie op de Molukken? En zo ja, wat zijn de uitkomsten? En zo nee, waarom niet?
Na eerdere contacten van de Nederlandse ambassade in Jakarta met de Indonesische autoriteiten, heb ik meest recent mijn condoleances met betrekking tot de aardbeving in de Molukken overgebracht aan de Indonesische viceminister voor Buitenlandse Zaken, Mahendra Siregar, tijdens zijn bezoek aan Nederland op 22 november.
In dit gesprek werd bevestigd dat er na de aardbeving geen internationaal hulpverzoek is uitgegaan vanuit de Indonesische overheid. Zonder internationaal hulpverzoek is het voor internationale organisaties en donoren onmogelijk om te bepalen wat de behoeften zijn en om humanitaire hulp te bieden. Wel heb ik van hem bevestigd gekregen dat de Indonesische provinciale en lokale overheden zelf de hulpverlening ter hand hebben genomen, samen met lokale organisaties. Ook de Indonesische rampenbestrijdingsdienst is hierbij betrokken.
Donoren als Nederland respecteren de wens van de Indonesische overheid om de eigen capaciteit in te zetten om noodhulp te bieden en geen of zeer beperkt een beroep te willen doen op bijstand van internationale actoren. Wel heeft het Directoraat-Generaal voor Europese civiele bescherming en humanitaire hulp van de EU (ECHO) de Copernicus Emergency Management Service ingezet, dat van EU-satellieten gebruik maakt om het getroffen gebied in kaart te brengen. Deze satellietbeelden en andere data worden gratis aangeboden om de hulpverlening te ondersteunen. Nederland draagt via de EU-begroting bij aan dit programma.
Wanneer de Indonesische overheid hier aanleiding toe ziet, kan zij uiteraard een beroep doen op internationale hulpverlening die door Nederland wordt ondersteund, bijvoorbeeld via de niet-geoormerkte bijdragen aan humanitaire VN-organisaties, het Rode Kruis en Ngo’s.
Kunt u bevestigen dat de hulpverlening maar beperkt op gang is gekomen? En zo ja, welke acties gaat u hierop ondernemen? En zo nee, bent u bereid dit op korte termijn te onderzoeken?
Zie antwoord vraag 3.
Welke hulporganisaties zijn op dit moment actief op de Molukken? Zitten daar organisaties bij die steun vanuit Nederland ontvangen?
De hulpverlening wordt uitgevoerd door lokale organisaties en de Indonesische overheid. Ook lokale kerken spelen een belangrijke rol. Daarnaast hebben verschillende organisaties in Nederland hulp naar de Molukken gestuurd in reactie op de aardbeving. Onder andere Palang Merah Indonesia (PMI, de Indonesische nationale vereniging van het Rode Kruis) is actief in het getroffen gebied, met technische steun van het Country Cluster Support Team van de Internationale Federatie van het Rode Kruis (IFRC) in Jakarta. Bovendien draagt de IFRC direct bij aan het aanvullen van de voorraden van het PMI. Daarnaast zijn lokale organisaties zoals Moluccas Coastal Care (MCC), het Muhammadiyah Disaster Management Center (MDMC), Aksi Cepat Tanggap (Fast Response Action) en Clerry Cleffy Institute (CCI) in samenwerking met Yayasan Peduli Inayana (Himpunan Disabilitas Indonesia) actief op het gebied van gezondheid, onderwijs en psychosociale hulp. Deze organisaties ontvangen geen directe steun van Nederland. Wel vraagt het Nederlandse Rode Kruis aandacht voor de crisis en heeft het een rekening geopend ten behoeve van fondsenwerving voor de activiteiten van PMI.
Levert Nederland een bijdrage aan de hulpverlening en zo ja, welke? En zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Is er vanuit de Indonesische regering een internationaal hulpverzoek uitgegaan? En zo ja, heeft u dit ontvangen en hoe luidt het verzoek? En zo nee, heeft u het aanbod gedaan de Indonesische overheid bijstand te verlenen? En zo ja, waaruit bestond het aanbod? En zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Het bericht ‘Russia invites Albania, North Macedonia to join the Eurasian Union’ |
|
Lodewijk Asscher (PvdA), Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Russia invites Albania, North Macedonia to join the Eurasian Union» d.d. 29 oktober jl?1
Ja.
Wat is uw reactie op de uitnodiging aan Albanië en Noord-Macedonië om lid te worden van de Euraziatische Economische Unie (EEU)?
Heeft u naar aanleiding van dit bericht contact opgenomen of gaat u contact opnemen met uw Europese ambtsgenoten, in het bijzonder met uw Franse collega, om de gevolgen van het besluit van de Europese Raad te bespreken? Zo ja, wat is hierbij uw inzet? En zo nee, waarom niet?
Ik heb veelvuldig contact met mijn Europese ambtsgenoten, ook over de ontwikkelingen in de Westelijke Balkan, inclusief in Noord-Macedonië en Albanië. Hierbij onderstreep ik voortdurend het EU-perspectief van de landen alsmede het belang van voortgang op het terrein van de rechtsstaatshervormingen. Op verzoek van een aantal lidstaten zal de Raad Algemene Zaken opnieuw spreken over EU-uitbreiding op 19 november a.s. Er is geen besluitvorming voorzien. Nederland zal tijdens de Raad in algemene zin wederom het EU-perspectief van de Westelijke Balkanlanden benadrukken en Noord-Macedonië en Albanië oproepen om de ingezette hervormingen voort te zetten. Nederland zal daarnaast bepleiten dat de Europese Commissie met voorstellen komt voor verdere versteviging van de uitbreidingsmethodologie, in het bijzonder om in de toekomst terugval op de rechtsstaatshervormingen na de start van de onderhandelingen te voorkomen.
Wat is uw reactie op de uitspraak dat deze landen meer begrip zullen vinden bij de EEU dan bij de EU?
Het staat landen vrij om lid te worden van internationale organisaties, inclusief de EEU. Albanië en Noord-Macedonië hebben echter beiden uitgesproken verder te willen integreren in de Euro-Atlantische structuren. Albanië is al NAVO-lid en Noord-Macedonië bevindt zich in de laatste fase van lidmaatschapsaanvraag. Daarnaast is de ambitie van zowel Noord-Macedonië als Albanië om te beginnen met de EU-toetredingsonderhandelingen. Nederland ondersteunt het EU-perspectief van beide landen. Na afloop van de Europese Raad van 17-18 oktober jl. hebben Albanië en Noord-Macedonië nogmaals bevestigd verder te gaan op de door hen ingeslagen weg richting Europese integratie. NL vindt dit bemoedigend.
Deelt u de mening dat het zowel in het belang van Albanië en Noord-Macedonië, als in het belang van de EU is dat deze beide landen betrokken blijven bij het EU-traject? En zo ja, hoe gaat u hier concreet invulling aan geven? En zo nee, waarom niet?
Het is inderdaad zowel in het belang van Albanië en Noord-Macedonië als in het belang van de EU dat beide landen betrokken blijven bij het EU-traject. Tijdens de Europese Raad op 17-18 oktober jl. is afgesproken dat de Europese Raad hierop terugkomt voorafgaand aan de Westelijke Balkantop die in mei 2020 in Zagreb zal plaatsvinden. Na afloop van de Europese Raad van 17-18 oktober jl. hebben Albanië en Noord-Macedonië nogmaals bevestigd verder te gaan op de door hen ingeslagen weg richting Europese integratie. NL vindt dit bemoedigend. Op verzoek van een aantal lidstaten zal de Raad Algemene Zaken opnieuw spreken over EU-uitbreiding op 19 november a.s. Er is geen besluitvorming voorzien. Nederland zal tijdens de Raad in algemene zin wederom het EU-perspectief van de Westelijke Balkanlanden benadrukken en Noord-Macedonië en Albanië oproepen om de ingezette hervormingen voort te zetten.
Vormt deze uitnodiging voor u aanleiding de banden zowel op bilateraal als op Europees niveau met Albanië en Noord-Macedonië aan te halen? En zo ja, hoe gaat u hier invulling aan geven? En zo nee, waarom niet?
De bilaterale relatie met beide landen is goed. Ik spreek mijn collega’s uit Albanië en Noord-Macedonië regelmatig. Daarnaast is er op ambtelijk niveau veel contact tussen Nederland en beide landen. Ook op Europees niveau is het contact uitstekend. Zo bezocht de voorzitter van de Europese Raad, Donald Tusk, Noord-Macedonië en Albanië in september jl. Tevens kijkt NL constant naar mogelijkheden om Albanië en Noord-Macedonië te blijven ondersteunen in de lopende hervormingstrajecten, o.a. via het MATRA-programma, en ontvangen de landen hulp van de EU via de pre-accessiefondsen.
Kunt u deze vragen voor de begrotingsbehandeling van Buitenlandse Zaken beantwoorden?
Ja.
Het bericht 'België houdt grens dicht voor directeur Confucius-instituut' |
|
Martijn van Helvert (CDA), Harry van der Molen (CDA) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u via uw ambtsgenoot in België geïnformeerd dat professor Xinning Song niet meer welkom is in België, en dus de hele Schengenzone?1 Zo ja, wanneer bent u hierover geïnformeerd? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet is door België niet actief geïnformeerd dat professor Xinning Song niet meer welkom is in België. Als België (of een ander Schengenland) na een eigen afweging concludeert dat er sprake is van een bedreiging van de openbare orde, nationale veiligheid en/of de internationale betrekkingen, kan een persoon in het Schengen Informatiesysteem (SIS) worden gesignaleerd om toegang tot het Schengengrensgebied te voorkomen. Als een inreisverbod wordt opgelegd dat geldt voor het gehele Schengengebied, wordt de betreffende persoon sowieso gesignaleerd in SIS. Nederland en andere Schengenlanden ontvangen daarvan niet automatisch een melding. Op het moment dat het SIS wordt geraadpleegd, zoals bij een visumaanvraag, komt er een «hit / no hit»-melding, waaruit blijkt of een persoon in SIS is gesignaleerd.
Aan welke Nederlandse universiteiten is professor Xinning Song verbonden? Zijn er Nederlandse hogescholen of universiteiten verbonden aan andere buitenlandse Confucius-instituten? Zo ja, welke?
Voor zover mij bekend is professor Xinning Song niet verbonden aan een Nederlandse universiteit. Daarnaast zijn er, voor zover ik weet, geen hogescholen of universiteiten die verbonden zijn aan andere buitenlandse Confucius-instituten.
In hoeverre worden werknemers, die verbonden zijn aan Confucius-instituten, in Nederland gescreend? Wie doet deze screening, hoe vaak worden zij gescreend en wat houdt deze screening in? Bevat deze screening ook het inzetten van hun netwerk voor de Chinese inlichtingendienst?
Er zijn geen vertrouwensfuncties aangewezen bij de Confucius-instituten in Nederland. Werknemers ondergaan dus geen veiligheidsonderzoek, zoals bedoeld in de Wet veiligheidsonderzoeken.
Worden organisaties, zoals Confucius-instituten, in China verplicht om mee te werken aan opdrachten vanuit de Chinese inlichtingendienst?
Dat valt niet uit te sluiten. Chinese wetgeving schrijft voor dat alle Chinese burgers en organisaties mee moeten werken met inlichtingendiensten als hen dat gevraagd wordt.
Kunt u garanderen dat medewerkers, die verbonden zijn aan de Confucius-instituten, geen inlichtingen delen met de Chinese overheid?
Zie antwoord vraag 4.
Was bij u bekend dat vorig jaar de Amerikaanse FBI al waarschuwde voor spionageactiviteiten? Zo ja, wanneer bent u hierover geïnformeerd?
Ik heb kennis genomen van de berichten in de Amerikaanse media in februari 2018 over de FBI en de Confucius-instituten. In algemene zin kan worden gesteld het onderkennen en tegengaan van spionageactiviteiten in Nederland een belangrijke activiteit is van onze inlichtingen- en veiligheidsdiensten.
In hoeverre maakt u zich zorgen over Confucius-instituten in Nederland nu na de Verenigde Staten en Canada ook het instituut in België in opspraak komt? Bent u voornemens om, zoals het Rathenau Instituut in het rapport «kennis in het vizier» adviseert, op het niveau van de nationale overheid kaders vast te stellen waarbinnen kennisinstellingen beleid dienen te formuleren waarin veiligheidsbelangen moeten worden afgewogen tegen andere belangen zoals de vrijheid van wetenschap?
Bestaande wetgeving op het gebied van exportcontrole en sancties heeft ook betrekking op de overdracht van kennis en technologie en is daarmee ook van toepassing op kennisinstellingen. Het kabinet is in gesprek met de instellingen over de wijze waarop deze wetgeving wordt nageleefd. Daarnaast is een traject gestart om te onderzoeken in hoeverre aanvullende maatregelen gewenst zijn om ongewenste kennis- en technologieoverdracht in brede zin via de weg van academisch onderwijs en onderzoek te voorkomen. In dit traject wordt onderzocht op welke manier er een brede kennisregeling kan worden opgezet.
Deelt u de mening dat het nodig is om een onderzoek te starten naar de Nederlandse Confucius-instituten en in gesprek met de Rijksuniversiteit Groningen en Hogeschool Zuyd te gaan om hen te bewegen te stoppen met deze samenwerking? Zo ja, op welke termijn kunt u de Kamer informeren over de voortgang? Zo nee, waarom bent u niet bereid dit op te starten?
In het kader van de uitvoering van de beleidsnotitie «Nederland-China: een nieuwe balans» (Kamerstuk 35 207, nr. 1), die op 30 september 2019 met uw Kamer is besproken, wordt gewerkt aan kennisopbouw over China bij de overheid, bedrijven en onderwijsinstellingen. Onderdeel daarvan is bewustwording in het Nederlandse (hoger) onderwijs van de risico’s van samenwerking, naast de kansen. Daarbij zijn alle samenwerkingsverbanden van Nederlandse kennisinstellingen met Chinese instellingen van belang. Bij relevante ontwikkelingen hieromtrent zal ik uw Kamer nader informeren.
Het bericht ‘Chili toch geen gastheer klimaattop’ |
|
Matthijs Sienot (D66) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Chili toch geen gastheer klimaattop»?1
Ja.
Deelt u de mening dat de top van groot belang is voor het wereldwijde klimaatbeleid en dat de top hoe dan ook door moet gaan?
Ja.
Bent u bereid om de mogelijkheid te onderzoeken de klimaattop in Nederland, of samen met andere EU-landen als Duitsland en Polen, te organiseren?
Zoals reeds gecommuniceerd in de media heeft de UNFCCC besloten dat Spanje de taken van Chili als gastheer van COP25 zal overnemen. Chili heeft Spanje verzocht het land te helpen. De COP25 zal op de geplande data, van 2 t/m 13 december, in Madrid plaatsvinden. Chili blijft voorzitter van de COP25 en de klimaatonderhandelingen die tijdens de top plaatsvinden.
De aanwezigheid van een Nederlandse militaire functionaris bij een militaire conferentie in Saoedi-Arabië |
|
Sadet Karabulut (SP) |
|
Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA) |
|
![]() |
Is het waar dat een Nederlandse militaire functionaris aanwezig was tijdens een internationale conferentie in Saoedi-Arabië, d.d. 21 oktober 2019, om militaire hulp aan Saoedi-Arabië te bespreken?1 Zo nee, betreft het dan geen Nederlandse aanwezigheid of was het geen militair?
Tijdens de internationale conferentie in Saoedi-Arabië van 21 oktober jl. was geen Nederlandse militaire functionaris aanwezig. Een medewerker van de Nederlandse ambassade (de eerste ambassadesecretaris) was als toehoorder aanwezig.
Is het waar dat de aanleiding voor deze bijeenkomst de aanval d.d. 14 september jl. op de olie-installaties in Abqaiq en Khurais was? Zo nee, wat was dan de aanleiding?
Aanleiding voor het organiseren van de conferentie waren de recente incidenten in de Golfregio zoals aanvallen op olietankers in de Straat van Hormuz en op de Saoedische olie-installaties in Abqaiq en Khurais.
Waarom heeft Nederland deze uitnodiging aangenomen?
Nederland heeft belang bij stabiliteit in de Golfregio en Saoedi-Arabië is in deze regio een belangrijke speler. Op de conferentie werden onderwerpen als regionale veiligheid en de gevolgen voor de energiesector alsmede de veiligheid voor maritieme vaarroutes besproken. De vertegenwoordiger van de Nederlandse ambassade nam deel aan de conferentie om informatie te ontvangen over de Saoedische zienswijze op deze genoemde onderwerpen. Naast Nederland waren ook andere EU-landen zoals het VK, Duitsland en Frankrijk aanwezig.
Wat is het internationale gezelschap op de conferentie bijeen gevraagd te doen door Saoedi-Arabië?
Saoedi-Arabië presenteerde tijdens de conferentie haar visie op de veiligheidssituatie in de regio en informeerde de aanwezigen over haar defensie. Vervolgens presenteerde Saoedi-Arabië maatregelen om haar defensie te verbeteren waarbij onder andere werd benadrukt dat meer samenwerking gezocht zal worden met de GCC-landen. Verder gaf Saoedi-Arabië aan op korte termijn nieuw materieel te willen aanschaffen.
Wat is specifiek aan Nederland gevraagd om te doen?
Er zijn aan Nederland geen specifieke verzoeken gedaan.
Wat heeft de Nederlandse vertegenwoordiger toegezegd aan de conferentie? Kunt u dat toelichten?
Er zijn door Nederland geen toezeggingen gedaan. Nederland was als toehoorder aanwezig bij de conferentie.
Wat zijn de resultaten van de conferentie? Kunt u uw bevindingen van de conferentie aan de Kamer sturen?
Er zijn geen concrete resultaten voortgekomen uit de conferentie, afgezien van dat Saoedi-Arabië informatie heeft gedeeld met de aanwezige landen.
Door de Nederlandse Ontwikkelingsbank FMO gefinancierde misstanden |
|
Lammert van Raan (PvdD) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66), Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend de berichten dat de Nederlandse Financierings-Maatschappij voor Ontwikkelingssamenwerking (FMO) landroof, moord en andere misstanden financiert1, belastingontwijking faciliteert2, en voor lokale bevolkingen niet transparante arbitragesystemen invoert?3
Ja.
Wat vindt u van dergelijke misstanden?
Elke misstand binnen projecten van FMO is er één te veel en ik betreur de incidenten die zijn voorgekomen ten zeerste. Signalen rondom deze misstanden nam en neem ik zeer serieus en kaart ik ook aan bij FMO. De in het artikel genoemde projecten zijn bekend bij het kabinet en zijn onderdeel van de dialoog met FMO. In het geval van ernstige incidenten dringt het kabinet aan op onafhankelijk onderzoek. Ook wordt van FMO zelf verwacht dat zij haar beleid blijft evalueren en het beleid verbetert waar nodig.
Sinds wanneer is het bij u bekend dat FMO landroof en andere misstanden financiert?
FMO is een belangrijke partner in de uitvoering van het Nederlandse OS-beleid. Het doel van FMO is het financieren van projecten met duurzame economische impact in vaak complexe gebieden waar vrijwel geen andere (markt)partijen actief zijn. FMO hanteert hierbij internationale geldende voorwaarden. De risico’s die voortkomen uit de activiteiten van FMO worden zoveel mogelijk gemitigeerd.
Als beleidsverantwoordelijk ministerie zien mijn medewerkers toe op de maatschappelijke missie van FMO. Zij zijn hiervoor doorlopend in dialoog met FMO over haar beleid, bijvoorbeeld tijdens het beleidsoverleg tussen het Ministerie van Financiën, het Ministerie van Buitenlandse Zaken en FMO en het regulier overleg over issue-management. Zeker in het geval van de staatsfondsen – die FMO namens het kabinet beheert ten behoeve van specifieke ontwikkelingsdoelstellingen – is deze dialoog zeer intensief. Tijdens deze gesprekken worden mijn medewerkers geïnformeerd over (vermeende) misstanden binnen de projecten van FMO.
Bent u als grootste aandeelhouder van FMO gewezen op deze misstanden? Zo ja, welke verbetering en concrete maatregelen heeft FMO beloofd? Zo nee, welke stappen gaat FMO nu ondernemen?
Het aandeelhouderschap, inclusief de daarbij horende rechten en plichten, wordt vervuld door de Minister van Financiën. Vanwege het belang voor het uitvoeren van het OS-beleid van het kabinet, is mijn ministerie beleidsverantwoordelijk voor FMO. Zoals het antwoord op vraag 3 aangeeft, zijn mijn medewerkers op verschillende manieren in doorlopend overleg met FMO en worden zij geïnformeerd over (vermeende) misstanden. De zeven projecten die worden beschreven in het artikel zijn dan ook bekend bij het kabinet en zijn veelal ook eerder aan de orde gekomen in uw Kamer.
In het verleden zijn naar aanleiding van vermeende misstanden verschillende rapporten opgeleverd door onafhankelijke onderzoekers. Hieruit is naar voren gekomen dat in het verleden op onderdelen onvoldoende onderzoek is gedaan door FMO of andere financiers waarmee FMO heeft samengewerkt. Mede naar aanleiding hiervan is het beleid van FMO in de afgelopen jaren verder aangescherpt. Zo heeft FMO, in overleg met vertegenwoordigers van maatschappelijke organisaties, kennisinstellingen en mijn medewerkers haar duurzaamheidsbeleid in 2017 verder verbeterd, onder andere op het gebied van landrechten. Ook heeft FMO in 2017 een disclosure policy opgesteld waarbij nieuwe investeringen vóór contractering worden gepubliceerd. Daarmee worden stakeholders in de gelegenheid gesteld reacties te geven op voorgenomen financieringen.
Bent u bereid een onafhankelijk onderzoek in te stellen naar de misstanden bij FMO, zoals landroof, het schenden van de rechten van inheemse bevolkingsgroepen en het meewerken aan belastingontwijking?
Ik hecht grote waarde aan het regelmatig evalueren van FMO en haar beleid, het erop toezien dat alle relevante principes en standaarden worden nageleefd en te komen tot aanbevelingen voor verbeteringen. Deze evaluaties vinden in principe elke vijf jaar plaats en worden in opdracht van de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking door een onafhankelijke partij uitgevoerd.
Dit voorjaar zijn de voorbereidingen gestart voor de volgende reguliere evaluatie. De evaluatie heeft betrekking op de periode 2013 – 2018 en zal naar verwachting in het tweede kwartaal van 2020 worden opgeleverd. In deze evaluatie wordt ook de naleving van IMVO-standaarden onderzocht. Naast deze evaluaties worden ook de verschillende fondsen die FMO namens de overheid beheert periodiek geëvalueerd door een onafhankelijke partij.
Geeft FMO de bij hun bekende misstanden aan bij de lokale autoriteiten? Zo nee, waarom niet?
Wanneer er aantoonbare misstanden worden geconstateerd, kan hier door de klant, FMO en/of andere belanghebbenden lokaal aangifte van worden gedaan. Het is vervolgens aan de lokale autoriteiten om, naar aanleiding van een aangifte, over te gaan tot strafrechtelijke vervolging. Gezien de complexe lokale situatie, waar betrouwbare onafhankelijke rechtspraak soms ontbreekt, wordt er helaas niet altijd overgegaan tot vervolging. Mijn medewerkers gaan op dit punt het gesprek verder aan met FMO om te kijken of er aanleiding is het beleid op dit vlak verder te verscherpen.
Kunt u de Kamer een lijst met bedrijven, gefinancierd door FMO, die land van inheemse bevolkingsgroepen hebben onteigend, toesturen? Zo nee, wat is uw voorstel zodat de Kamer dit zelf kan controleren?
FMO houdt intensief in de gaten bij welke projecten zich mogelijk problemen voordoen. Hierbij kost het vaak tijd om alle feiten boven tafel te krijgen. Het is doorgaans niet in het belang van het lopende onderzoek om informatie hierover te delen met externe partijen. Bovendien betreft het vaak bedrijfsvertrouwelijke informatie. Deze informatie wordt wel op confidentiële basis gedeeld met mijn medewerkers tijdens het doorlopende overleg dat zij hebben met FMO. Daarnaast heeft FMO mij toegezegd in hun jaarverslag meer transparantie te geven over de risico’s van hun investeringen.
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 4 is het beleid van FMO in de afgelopen jaren verder aangescherpt. Ik zie erop toe dat het aangescherpte beleid wordt nageleefd en dat het uiterste wordt gedaan om misstanden in de toekomst te voorkomen. U kunt mij aanspreken op deze verantwoordelijkheid. Via de website van FMO4 is het mogelijk om de bestaande projecten van FMO en de staatsfondsen te bekijken. Daarnaast heeft u de mogelijkheid om de lijst met publicaties van mogelijke nieuwe investeringen te raadplegen via de website van FMO.
Bent u bereid zelf harde maatregelen te treffen en om samen met het Global Legal Action Network (GLAN) inheemse bevolking hun grondrechten terug te helpen verkrijgen van bedrijven die met steun van FMO land onteigend hebben? Zo nee, waarom niet?
De Staat heeft FMO de expliciete opdracht gegeven om investeringen te doen in ontwikkelingslanden, waaronder in fragiele staten, die de markt laat liggen omdat zij deze als te risicovol beschouwt. In deze gebieden, en met name in fragiele staten, is het veelal gecompliceerd te achterhalen hoe landrechten zijn vastgesteld en verkregen. Ondanks deze complexiteit is het noodzakelijk dat FMO uitgebreid onderzoek doet naar landrechten voordat zij een investeringsbeslissing maakt. FMO heeft mij geïnformeerd dat een bezoek aan het mogelijke project, waar FMO in gesprek gaat met alle relevante stakeholders, hier onderdeel van is. Bovendien wordt vaak een beroep gedaan op een externe adviseur, die de situatie ter plaatse beter kent dan FMO. Deze adviseur stelt een onafhankelijk rapport op met geïdentificeerde risico’s en actiepunten voor verbetering. Deze, en andere actiepunten, worden opgenomen in een Environmental & Social Action Plan (ESAP), dat samen met de klant wordt opgesteld als onderdeel van de financieringsovereenkomst.
Mocht achteraf blijken dat dit onderzoek tekort heeft geschoten, dan dient er een oplossing gezocht te worden met behulp van een onafhankelijke partij. FMO heeft hiervoor, samen met de Duitse en Franse ontwikkelingsbanken, een onafhankelijk klachtenmechanisme geïmplementeerd om aan belanghebbenden, waaronder lokale gemeenschappen, de mogelijkheid te bieden een klacht in te dienen over projecten die door deze ontwikkelingsbanken worden gefinancierd. Het mechanisme wordt geleid door een panel van onafhankelijke internationale experts.
Bent u van mening dat richting de topman van een ontwikkelingsbank gepaste maatregelen genomen dienen te worden als hij zware mensenrechtenschendingen zoals het laten vermoorden van opponenten van bouwprojecten, landonteigening van inheemse volken, en onderbetaling van werknemers afdoet als «het is niet realistisch om te denken dat er nooit iets misgaat.»?4 Zo nee, hoe rijmt u deze uitspraken met de doelen van FMO? Zo ja, welke stappen gaat u ondernemen?
Laat duidelijk zijn dat elke misstand binnen projecten van FMO er één te veel is en ik betreur de incidenten die zijn voorgekomen dan ook ten zeerste. FMO is actief in gebieden met een zeer complexe context, waar andere banken niet, of in beperkte mate, opereren. Juist in deze gebieden kan FMO een rol spelen om duurzame economische impact te genereren. Inherent verbonden aan dit mandaat is dat incidenten, zoals het niet geheel of tijdig uitvoeren van de gemaakte afspraken op het gebied van sociaal en milieutechnisch gebied, niet helemaal voorkomen kunnen worden. Dit is waar de aangehaalde uitspraak over ging, niet over het verband dat in de vraag wordt gesuggereerd. Uiteraard moeten alle investeringen onder internationaal geldende voorwaarden tot stand komen en risico’s zoveel als mogelijk gemitigeerd. De onderneming is hiervoor verantwoordelijk en ik heb van de Raad van Commissarissen begrepen dat zij hierop toeziet en alle vertrouwen heeft in de Raad van Bestuur. Het beleid ten aanzien van deze risico’s is ook een vast onderdeel van onze beleidsdialoog met FMO.
Deelt u de mening van emeritus hoogleraar ontwikkelingsstudies Paul Hoebink die aangeeft dat de problemen bij FMO voorkomen uit het feit bankiers bij FMO aan de knoppen zitten en slechts geïnteresseerd zijn in het rendement op investeringen, in plaats van in de maatschappelijke en planeetbrede verantwoordelijkheid van een ontwikkelingsbank?5 Zo nee, wat is uw analyse?
Ik herken mij niet in de uitspraak dat bij FMO bankiers aan de knoppen zitten die slechts geïnteresseerd zijn in het rendement op investeringen. FMO is een ontwikkelingsbank met een duidelijk gedefinieerde maatschappelijke missie. Deze missie is onder andere verankerd in de overeenkomst tussen de Staat en FMO uit 1998 en in de oprichtingswet van FMO. Pas als aantoonbaar wordt gemaakt hoe een investering zal bijdragen aan deze missie, zal FMO kijken naar het financiële aspect. Het rendement dat gehaald wordt gaat dus altijd in samenspel met het bijdragen aan de ontwikkelingsdoelen die FMO nastreeft.
Naast het eigen kapitaal beheert FMO namens de Staat een aantal fondsen die specifiek zijn gericht op het bijdragen aan ontwikkelingsdoelen, hierin komt de maatschappelijke missie nog sterker tot uitdrukking. De Raad van Commissarissen houdt toezicht op FMO, waaronder het naleven van haar maatschappelijke missie. Ik heb er vertrouwen in dat de onderneming op de juiste wijze invulling geeft aan de maatschappelijke missie.
Bent u bereid om uw positie als grootaandeelhouder in te zetten om het bestuur van FMO minder als reguliere investeringsbank vorm te geven, en meer als een ontwikkelingsbank met een maatschappelijk en planeetbrede verantwoordelijkheid? Zo ja, hoe wilt u dit doen? Zo niet, waarom niet?
Het aandeelhouderschap, inclusief de daarbij horende rechten en plichten, wordt vervuld door de Minister van Financiën. Vanwege het belang voor het uitvoeren van het OS-beleid van het kabinet, is mijn ministerie beleidsverantwoordelijk voor FMO. Als beleidsverantwoordelijk ministerie zie ik toe op de maatschappelijke missie van FMO, die sterk verankerd is in de werkwijze binnen FMO en in alle investeringsbeslissingen die zij zelfstandig maakt. Mogelijke investeringen moeten aantoonbaar bijdragen aan de SDG’s en laten zien hoe de impact wordt gerealiseerd. Bovendien is deze verantwoordelijkheid geborgd in de Overeenkomst tussen de Staat en FMO uit 1998, waarin onder andere aanvullende afspraken staan over de ontwikkelingsdoelstellingen van FMO.
FMO’s Raad van Commissarissen houdt toezicht op de organisatie, inclusief het nastreven van haar maatschappelijke missie. Ik heb vertrouwen in het toezicht van de Raad van Commissarissen op FMO en in de Raad van Bestuur om de strategie van FMO op een goede wijze te implementeren.
Bent u bekend met het doel van FMO om te investeren in voedselzekerheid voor een groeiende wereldbevolking, met steeds minder natuurlijke hulpbronnen?6 Onderschrijft u dat om deze doelstellingen te realiseren er een eiwittransitie van dierlijke naar plantaardige eiwitten plaats moet vinden, zoals onder andere de Wageningen University & Research7 en het IPPC8 ook stellen? Zo nee, waarom niet?
Een hoge mate van voedselzekerheid en voedselveiligheid is van groot belang voor de groeiende wereldbevolking. Om op de langere termijn voedselzekerheid te bieden aan de groeiende wereldbevolking, streeft FMO naar een goede balans tussen de consumptie van plantaardig voedsel en dierlijke producten. FMO werkt daarom nauw samen met de Universiteit van Wageningen en de Wereld Voedselorganisatie (FAO) om mede invulling te kunnen geven aan deze balans.
Voedselveiligheid en het reduceren van verspilling in ontwikkelingslanden is met name een belangrijk punt voor FMO. In ontwikkelingslanden gaat naar schatting meer dan dertig procent van voedsel verloren voordat het voedsel bij de consument terecht komt. Tegen die achtergrond richt FMO zich onder andere op de verbetering van productieprocessen van bedrijven die produceren voor de lokale markt en op betere opslag en distributie.
De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit heeft in een reactie op een open brief van de Nederlandse Vereniging voor Veganisme de kabinetsvisie op het gebied van de plantaardige voedselvoorziening verwoord. Hierin is onder andere te lezen dat de Minister de komende tijd zal werken aan een Nationale Eiwitstrategie om de productie van plantaardige eiwitten en benutting van eiwitten uit reststromen en andere bronnen te vergroten.
Erkent u in dat licht dat het contraproductief en tegenstrijdig is met de eigen doelstelling van FMO om te investeren in grootschalige vee-industrie? Zo nee, op welke manier kunt u de grootschalige investering rechtvaardigen?
FMO richt zich niet primair op grootschalige veebedrijven. De investeringen van FMO richten zich op de verbetering van voedselveiligheid, efficiëntie en beter gebruik van hulpbronnen, juist omdat er steeds minder hulpbronnen beschikbaar zijn om meer mensen te voeden. FMO streeft met haar investeringen ook naar een goede balans tussen het gebruik van plantaardig voedsel en dierlijke producten, daarbij wordt rekening gehouden met het feit dat in ontwikkelingslanden de toegang tot voldoende proteïnen vaak een uitdaging is. De eiwittransitie ziet er in ontwikkelingslanden daardoor anders uit dan in Nederland. FMO financiert daarom wel in de vleesverwerkende industrie. Daarbij werkt FMO intensief samen met klanten om de milieu en sociale impact te verbeteren, onder andere op het gebied van dierenwelzijn, de voedselkwaliteit te verbeteren en hogere voedselveiligheid te bewerkstelligen.
Klopt het dat FMO in 2016 een lening van 15 miljoen euro aan Astarta Kiev heeft verstrekt, een Oekraïens agrarisch bedrijf dat per jaar miljoenen omzet, onder meer door het gebruik van 27.000 melkkoeien? Klopt het dat dit bedrijf al eerder een lening van 50 miljoen euro van de Europese Investeringsbank (EIB) heeft gekregen?9
Astarta Kiev betreft een gemengd bedrijf, waar ook melkkoeien onderdeel van uitmaken. Kenmerk van het bedrijf is dat het werkt volgens een circulair productieproces, waar bijvoorbeeld bijproducten uit de gewassenteelt worden gebruikt voor veevoer en voor de bemesting van het land. In Oekraïne is er momenteel minder aanbod dan er vraag is naar verse melk van goede kwaliteit. De desbetreffende klant van FMO is er dan ook op gericht om voor de lokale markt veilige melk te produceren en de zelfvoorziening van Oekraïne op dit gebied te vergroten.
FMO heeft in 2016 een lening verstrekt aan Astarta in Kiev, specifiek voor de uitbreiding van een van hun suikerfabrieken. De EIB heeft in 2017 een lening van EUR 36,2 miljoen uitgegeven aan Astarta Kiev Groep voor de bouw en renovatie van faciliteiten voor de opslag van graan en suiker. Deze lening omvat ook de financiering van de R&D-activiteiten van Astarta met betrekking tot de software voor het landbouwbeheer. De lening verving een eerdere lening die niet was uitgekeerd. Zowel de huidige lening als de eerdere, geannuleerde lening omvatten geen financiering aan het veehouderij segment van Astarta.
Kunt u zich voorstellen dat het voor Nederlandse boeren oneerlijk aanvoelt als er Nederlands belastinggeld wordt geïnvesteerd in Oekraïense concurrenten, die via het Associatieverdrag ook nog eens een versoepelde toegang tot de Europese markt hebben gekregen? Zo nee, wat is dan uw uitleg aan Nederlandse boeren over deze gang van zaken?
Het kabinet streeft naar een gelijk speelveld tussen de Europese en Oekraïense agrarische sector middels het Associatieakkoord. Zoals eerder aangegeven in antwoorden op Kamervragen van het lid Van Raan (PvdD) en Lodders en Haga11, moeten alle naar de EU geëxporteerde producten voldoen aan Europese eisen op het gebied van plant- en diergezondheid, voedselveiligheid en etikettering. In het Associatieakkoord tussen de Europese Unie en Oekraïne is afgesproken dat Oekraïne zich zal inspannen om zijn wetgeving in overeenstemming te brengen met die van de EU, ook op het terrein van dierenwelzijn en diergezondheid.
De financieringen van FMO in de Oekraïense agrarische sector passen binnen de maatschappelijke missie van FMO. De investeringen in Oekraïne dragen bijvoorbeeld bij aan het verbeteren van afvalwatersystemen, zodat er minder water nodig is bij productieprocessen of aan het verbeteren van opslagfaciliteiten. Dergelijke investeringen worden niet aangeboden door private partijen, onder andere vanwege de huidige macro-economische situatie in Oekraïne en het verslechterde investeringsklimaat.
Kunt u een lijst met veeteeltbedrijven gevestigd in landen met vrijhandel- of associatieakkoorden met de Europese Unie die gefinancierd zijn door de Nederlandse belastingbetaler via FMO, de EIB, de European Bank for Reconstruction and Development (EBRD), of andere internationale financiële instellingen naar de Kamer sturen? Zo nee, wat is uw voorstel zodat de Kamer dit zelf kan controleren?
FMO heeft in 2015 één bedrijf in de veeteeltsector in een land met vrijhandel- of associatieakkoorden met de Europese Unie direct gefinancierd, met een totale projectwaarde van EUR 6,5 miljoen. De EIB heeft geen lopende directe financieringen aan projecten in de veeteeltsector in de desbetreffende landen, maar drie projecten waarbij bedrijven worden gefinancierd die daarnaast ook actief zijn in deze sector. De EBRD heeft één project gefinancierd ter waarde van EUR 20 miljoen in de periode van 2018 tot en met september 2019 in de veeteeltsector in de desbetreffende landen. De Wereldbank heeft in deze landen 39 actieve projecten in de veeteeltsector, met een totale projectwaarde van USD 1,3 miljard. In het kader van klantenbescherming kan geen lijst met veeteeltbedrijven gedeeld worden met de Kamer.
Daarnaast geldt voor een aantal financiële instellingen dat zij financiering aan agrarische bedrijven voor (vaak kleinere) investeringen aanbieden via indirecte leningen door financiële intermediairs. Of en hoeveel veeteeltbedrijven met dat type middelen zijn bereikt, is niet eenduidig te beantwoorden, aangezien veeteelt geen aparte classificatiecategorie is voor de banken en het om een groot aantal transacties per jaar gaat.
Nederland is slechts één van de meerdere donoren van de EIB, EBRD en de Wereldbank; slechts een deel van de financiële middelen van deze instellingen is afkomstig van de Nederlandse bijdrage.
Meer informatie over de gefinancierde projecten is te vinden op de websites van FMO12, de EIB13 en de European Bank for Reconstruction and Development14 en de Wereldbank15.
Welke stappen gaat u als grootaandeelhouder richting FMO ondernemen om te zorgen dat de eiwittransitie bij FMO een van de kernelementen van hun investeringsstrategie wordt?
Het aandeelhouderschap, inclusief de daarbij horende rechten en plichten, wordt vervuld door de Minister van Financiën. Vanwege het belang voor het uitvoeren van het OS-beleid van het kabinet, is mijn ministerie beleidsverantwoordelijk voor FMO. Zoals ik in het antwoord op vraag 11 aangeef zien mijn medewerkers toe op de algemene maatschappelijke missie van FMO. FMO geeft invulling aan deze missie door investeringen te doen die bijdragen aan voedselzekerheid en voedselveiligheid. In dit kader streeft FMO naar een goede balans tussen de consumptie van plantaardig voedsel en dierlijke producten. Mijn medewerkers zien er op toe dat FMO zich houdt aan de internationaal geldende voorwaarden, onder andere op het gebied van dierenwelzijn.