De situatie van de Jezidi’s |
|
Jasper van Dijk (SP) |
|
Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het artikel «Jezidi's in Noord-Irak: «Jezidi's in tentenkampen in Noord-Irak: «Wij gaan van genocide naar suïcide»»1 en op de radiouitzending «Jezidi trauma’s onbehandeld»2?
Ik heb kennis genomen van het artikel «Jezidi’s in Noord-Irak: wij gaan van genocide naar suïcide» en de radiouitzending «Jezidi trauma’s onbehandeld». Het is verschrikkelijk wat de Jezidi-gemeenschap is overkomen: IS heeft zich schuldig gemaakt aan vreselijke misdrijven tegen verschillende groepen, waaronder Jezidi’s. Het artikel bevestigt dat deze misdaden diepe en blijvende sporen hebben nagelaten in de Jezidi-gemeenschap, met name bij vrouwen en kinderen. Het kabinet is zich bewust van de voortdurende problematiek en blijft zich daarom inzetten voor de bescherming van deze kwetsbare minderheid in Irak. Tevens hecht het kabinet grote waarde aan het tegengaan van straffeloosheid en de opsporing, vervolging en berechting van IS-strijders. Tijdens mijn bezoek aan Irak heb ik het belang van samenwerking met Irak op deze onderwerpen benadrukt in mijn gesprekken met Iraakse autoriteiten.
Deelt u de zorgen dat het in Sinjar ontbreekt aan basisvoorzieningen voor een menswaardig bestaan?
Het kabinet deelt de zorgen. Sinjar is één van de Iraakse regio’s die het zwaarst is getroffen door en in de strijd tegen ISIS. De significante vernielingen, het tekort aan economisch perspectief en de snel veranderende veiligheidssituatie belemmeren de terugkeer van de Jezidi gemeenschap naar Sinjar en de verlening van basisvoorzieningen. Volgens UNDP verblijven momenteel nog ongeveer 40.000 Jezidi’s in de vaak schrijnende ontheemdenkampen in Duhok. Tijdens mijn reis aan Irak heb ik een bezoek gebracht aan een ontheemdenkamp en gesproken met vrouwen uit de Jezidi-gemeenschap over de uitdagingen om hun levens op een menswaardige manier weer te hervatten. Nederland blijft zich daarom inzetten voor duurzame oplossingen voor ontheemden om een toekomstperspectief te bieden, bijv. via IOM Durable Solutions en het Prospects partnerschap.
Hoe waardeert u de psychologische hulp aan de Jezidi’s? Hoe beoordeelt u in dit kader de vele suïcides?
Nederland maakt zich hard voor geestelijke gezondheidszorg en psychosociale steun (MHPSS), zowel op mondiaal niveau als in specifieke gebieden in Irak. Het integreren van MHPSS in (post-)conflictrespons is cruciaal om deze noden te lenigen en draagt bij aan de weerbaarheid en de veerkracht van individuen en gemeenschappen. Daarnaast kan MHPSS bijdragen aan het herstellen van sociale banden binnen en tussen gemeenschappen.
In dat kader werkt Nederland intensief met Norwegian People’s Aid (NPA) om dienstverlening voor Jezidi’s op het gebied van ondersteuning bij seksueel en gender gerelateerd geweld (SGBV) en psychosociale hulp te verbeteren, en hun rechtsbewustzijn en economische re-integratie te bevorderen. Tijdens mijn bezoek aan een ontheemdingskamp in Khanke in april ben ik in gesprek gegaan met Jezidi vrouwen die begunstigden zijn van NPA’s psychosociale hulp. Het was indrukwekkend om de veerkracht van deze vrouwen te zien. Tegelijkertijd zag ik dat de psychologische hulp die wordt geboden aan de Jezidi gemeenschap onvoldoende toereikend is. Daarom zet het Kabinet zich internationaal en binnen de VN in voor de voortzetting en opschaling van psychosociale hulp aan Jezidi vrouwen en kinderen. In dit kader heb ik tijdens mijn bezoek een uitbreiding van het NPA programma getekend van 1.1 miljoen euro, waardoor het totaalbudget van het programma op 5.5 miljoen euro uitkomt.
Hoeveel geld voor de wederopbouw van Sinjar is door Nederland uitgegeven en hoe wordt erop toe gezien dat het geld op de juiste plekken terecht komt?
Nederland is als donor van het UNDP Funding Facility for Stabilisation (FFS) nauw betrokken bij de wederopbouw van basisvoorzieningen zoals ziekenhuizen, scholen, wegen en huizen in de meest getroffen gebieden in de strijd tegen ISIS, waaronder Sinjar. Sinds 2016 heeft Nederland 92 miljoen euro bijgedragen aan de FFS. Om de organisatie zoveel mogelijk flexibiliteit te bieden zijn de bijdragen aan de FFS ongeoormerkt. Hierdoor kan UNDP gebruik maken van nodenanalyses om te identificeren welke herstelwerkzaamheden noodzakelijk zijn in de op ISIS veroverde gebieden. Als gevolg is het niet mogelijk exact te identificeren hoeveel procent van de Nederlandse bijdragen aan FFS naar Sinjar zijn gegaan. Belangrijke behaalde resultaten van FFS in het Sinjar district zijn o.a. het herstel van de cementfabriek, de aanleg van 45 kilometer hoogspanningsleiding, herstel en inrichting van het ziekenhuis, landbouw- en onderwijsinstelling en het herstel van politiebureaus.
Ook heeft Nederland in 2021 een meerjarige bijdrage van 7.4 miljoen euro aan NonViolent PeaceForce geleverd voor community security activiteiten in Sinjar. Dit project richt zich o.a. op lokale verzoening en integratie van Jezidi vrouwen. Tot slot is Nederland een actieve donor van de International Commission on Missing Persons (ICMP) met een bijdrage van drie miljoen euro in de afgelopen drie jaar. ICMP zet in op capaciteitsopbouw van medische, onderzoeks-, juridische en gerechtelijke sectoren in Sinjar.
De uitvoering en resultaten van de projecten worden nauw gemonitord. Bij aanvang van de projecten zijn strikte Monitoring Evaluation and Learning-verplichtingen opgesteld waar de organisaties zich aan behoren te houden. De rapportages worden op de gebruikelijke wijze geanalyseerd en beoordeeld.
Bent u alsnog bereid, vanwege de bijzondere omstandigheden waaronder genocide, een apart asielprogramma op te zetten zodat een aantal kwetsbare Jezidi’s naar Nederland kan komen, in navolging van Frankrijk, Duitsland en Canada?
Nederland kent geen beleidskader voor de overbrenging van mensen uit hun land van herkomst voor asiel in Nederland en heeft dus ook geen beleid voor de overbrenging van Jezidi’s. Dat is anders voor de genoemde landen.
Indien u niet bereid bent een apart programma in te stellen, in hoeverre komen Jezidi’s dan in aanmerking voor hervestiging binnen het UNHCR-hervestigingsprogramma en is de regering bereid hierop aan te sturen?
Hervestiging binnen het UNHCR-hervestigingsprogramma ziet uitsluitend op vluchtelingen, dat wil zeggen mensen die hun thuisland hebben verlaten. Dit is niet het geval bij Jezidi’s in (Noord-)Irak.
Voor zover Jezidi’s buiten (Noord-)Irak verblijven, is hervestiging mogelijk wanneer UNHCR oordeelt dat zij in aanmerking komen om te worden voorgedragen voor hervestiging. UNHCR maakt die beoordeling in het licht van de situatie in het opvangland en welke vluchtelingen zich aldaar in een kwetsbaarder positie bevinden dan de andere vluchtelingen.
De UNCHR toetst of er sprake is van vluchtelingschap. Vervolgens selecteert UNHCR vanuit de totale vluchtelingenpopulatie personen die vanwege individuele kwetsbaarheden vallen binnen de zeven voordrachtcategorieën (o.a. legal and/or physical protection needs, survivors of torture and/or violencetorture, medical needs, women and girls at risk) en in aanmerking komen om te worden voorgedragen voor hervestiging. Jezidische slachtoffers en in het bijzonder vrouwen en kinderen die slachtoffer zijn van seksueel geweld, kunnen binnen meerdere van deze categorieën vallen. UNHCR beoordeelt daarnaast ook welk hervestigingsland, gelet op de individuele omstandigheden, het meest aangewezen is om een persoon aan voor te dragen. Nederland hecht er aan om die keuze over te laten aan UNHCR, aangezien UNHCR vanuit haar positie het beste in staat is te bepalen voor welke personen hervestiging het meest noodzakelijk en passend is. Vervolgens is een enkele voordracht door UNHCR nog niet voldoende om in aanmerking te komen voor hervestiging naar Nederland. De IND beslist uiteindelijk op basis van het geldende Nederlandse asielbeleid (alsmede aan de hand van informatie van UNHCR en COA) welke van de door UNHCR voorgedragen kandidaten in aanmerking komen voor hervestiging en een asielvergunning in Nederland.
Het communiqué 'EU Solar Energy Strategy' |
|
Pim van Strien (VVD), Silvio Erkens (VVD) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66), Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de publicatie van de EU Solar Strategy van de Europese Commissie?1
Ik heb kennis genomen van de gelijktijdig met het REPowerEU-plan gepubliceerde EU Solar Energy Strategy. In deze Solarstrategie gaat het om vier initiatieven:
Ik denk dat deze initiatieven een belangrijke stimulans zijn voor verdere uitrol van zon-PV in Europa.
Kunt u uiteenzetten wat het huidige beleid van het Nederlandse kabinet is omtrent het stimuleren van zonne-energie in de automotive industrie en welke regelingen hiermee gepaard gaan?
De voormalig Minister van Economische Zaken en Klimaat heeft op 27 oktober 2021, in antwoord op de motie van het lid De Jong c.s. over zonneauto’s (Kamerstuk 32 637, nr. 458), reeds per brief uw Kamer geïnformeerd over het op dat moment geldende beleid omtrent stimulering van zonne-energie in de automotive industrie. Uitgangspunt voor het kabinet is dat het beleid voor emissievrij rijden techniekneutraal is.
In deze brief is ook aangegeven dat innovatie via generiek en specifiek beleid wordt ondersteund. Generiek kan zonne-energie in de automotive industrie worden ondersteund door (fiscale) stimuleringsmiddelen zoals de Wet Bevordering Speur- en Ontwikkelwerk (WBSO) en MKB-innovatiestimulering Regio en Topsectoren (MIT). Echt nieuwe innovaties als zonneauto’s kunnen daarnaast profiteren van financieringsinstrumenten zoals de Vroegefasefinanciering, het Innovatiekrediet en de Seed Capitalregeling. Ook stond vorig jaar de Subsidieregeling R&D Mobiliteitssectoren open, waaruit onder meer Lightyear middelen heeft ontvangen.
Wat specifiek beleid betreft wordt een gedifferentieerde benadering gevolgd. Dit geldt voor de zakelijke eigenaar of berijder van een uitsluitend elektrisch aangedreven personenauto die is voorzien van in het voertuig geïntegreerde zonnepanelen (afgekort: zonneauto). Dit beleid is vormgegeven door de cap in de bijtelling (bij privégebruik) niet voor deze zonneauto’s toe te passen; ook wordt een extra investeringsaftrek door de MIA/Vamil mogelijk gemaakt.
In aanvulling op die brief kan ik uw Kamer melden dat het fiscale investeringsvoordeel voor ondernemers die investeren in de aanschaf van zonneauto’s is vergroot per 2022 in de Milieu Investering Aftrek (MIA). Ook is de definitie van een zonneauto mede op hun verzoek binnen de MIA aangescherpt.
In de EU Solar Strategy kwalificeert de Europese Commissie de integratie van elektrische auto’s en zonne-energie als «a high potential to contribute to the reduction of emissions from the transport sector, by increasing the energy autonomy of EVs and partially replacing grid power with solar electricity produced on board.» Deelt u deze kwalificatie van de Europese Commissie? Zo nee, waarom niet. Zo ja, wat betekent deze kwalificatie voor het huidige Nederlandse beleid en de inzet van het kabinet ten aanzien van zonne-auto’s? Kunt u uiteenzetten welke wijzigingen u voornemens bent door te voeren in het Nederlandse beleid naar aanleiding van deze publicatie?
Ik zie potentieel in de integratie van zon-PV in elektrische voertuigen op een aantal punten:
Daarnaast is bijvoorbeeld TNO al op verschillende manieren actief op het gebied van Vehicle Integrated PV (VIPV) voor zogenoemde zonneauto’s, onder andere in de samenwerking met Lightyear. Hier liggen voor Nederland kansen.
Tegelijk geeft de Europese Commissie in de EU Solar Energy Strategy aan dat zij momenteel de kansen van deze technologie analyseert door middel van een pilot project. De uitkomsten hiervan wil ik graag benutten om een beter beeld te krijgen van de potentie van zonne-energie geïntegreerd in transport. Stimulering van dit soort innovaties kan dan mogelijk een plek krijgen in de Meerjarige Missiegedreven Innovatie Programma’s (MMIP’s).
Samenvattend heb ik op dit moment nog onvoldoende informatie om te kunnen beoordelen wat de net gepubliceerde EU Solar Energy Strategy betekent voor het kabinetsbeleid ten aanzien van opwek en gebruik van zonne-energie in transport. Ik ga hiermee aan de slag; middels een BNC-traject zal ik nader ingaan op de beoordeling van het Nederlandse kabinet van de EU-strategie voor zonne-energie.
In Nederland is in het solar mobility cluster vergevorderde techniek aanwezig op het gebied van de integratie van elektrische auto’s en zonne-energie. Mede in het licht van EU Solar Strategy én de transitie-uitdagingen waar Nederland voor staat: in hoeverre bent u bereid – en waar ziet u kansen – om dit cluster te ondersteunen?
Zoals in vraag 2 en in de brief van 27 oktober 2021 ((Kamerstuk 32 637, nr. 458) aangegeven voert het kabinet een techniekneutraal beleid ten aanzien van emissievrij rijden. Voor zonneauto’s voert het kabinet deels wél specifiek beleid; zo wordt de cap in de bijtelling niet toegepast voor zonneauto’s en is het fiscale investeringsvoordeel voor bedrijven van zonneauto’s in 2022 vergroot in de Milieu Investering Aftrek (MIA). Deze fiscale prikkels kunnen de zonneauto aantrekkelijker maken; hier kan het solar mobility cluster van profiteren.
Daarnaast ondersteunt het kabinet ook internationaal het onderzoek naar en marktintroductie van zonneauto’s met VIPV (Vehicle Integrated PV), onder meer in IEA-verband (International Energy Agency, PVPS taak 17). Tot slot heeft mijn ministerie en vooral ook het Ministerie van Infrastructuur en Milieu regelmatig contact met de branchevereniging Alliance for Solar Electric Mobility (ASOM).
Bent u bereid om te onderzoeken op welke wijze Nederland direct of indirect steun (financieel of andersoortig) kan geven aan de verdere ontwikkeling van het Nederlandse solar mobility cluster en de Kamer hier spoedig over te informeren?
In lijn met mijn antwoord op vraag 3 ga ik onderzoeken wat de net gepubliceerde EU Solar Energy Strategy betekent voor het kabinetsbeleid ten aanzien van opwek en gebruik van zonne-energie in transport. Hierbij zal ik ook de resultaten van de pilotstudie betrekken die door de Europese Commissie wordt uitgewerkt. Middels een BNC-traject zal ik uw Kamer informeren over de beoordeling van het Nederlandse kabinet van de EU Solar Energy Strategy. Hierbij zal ik ook ingaan op de vraag of het kabinet additionele steun, bovenop de al genomen fiscale maatregelen, wenselijk acht.
Het communiqué eindigt met de oproep: «to endorse this Strategy, including its key initiatives»; hoe gaat Nederland daar vervolg aan geven? Ziet u een kans voor Nederland om ten opzichte van andere lidstaten een voortrekkersrol op zich te nemen bij de ontwikkeling van de techniek die elektrische auto’s en zonne-energie integreert? Zo ja, hoe gaat u deze voorsprong bewaken en mogelijk verder uitbouwen?
De recent gepubliceerde EU Solar Energy Strategy is ambitieus en veelomvattend. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 5 moet het kabinetsstandpunt hierop nog geformuleerd worden. Vooruitlopend daarop kan ik aangeven dat de EU-strategie grotendeels in lijn lijkt met de kabinetsplannen voor zon-PV, zoals 20 mei jl. gepresenteerd met de zonnebrief van de Minister voor Klimaat en Energie (Kamerstuk 32 813, nr. 1046). De zonneauto, ofwel VIPV, is echter geen onderdeel van deze zonnebrief. In het beoordeling van de EU-strategie via het BNC-traject zal daarom ook de vraag over de rol van Nederland bij eventuele ondersteuning van VIPV op tafel komen.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voorafgaand aan het Commissiedebat Innovatie van 25 mei aanstaande?
Daartoe ben ik graag bereid.
De VN-conferentie over het wereldzeeënverdrag. |
|
Frank Wassenberg (PvdD), Christine Teunissen (PvdD) |
|
Henk Staghouwer (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA), van der Ch. Wal-Zeggelink |
|
![]() |
Kent u de berichten «Als we nu niet handelen ligt onze toekomst onder water» en «VN-conferentie over wereldzeeënverdrag zonder uitkomst afgerond»?1 2
Ja.
Klopt het dat de onderhandelingen bij de VN-conferentie over het wereldzeeënverdrag traag verlopen, waardoor het urgente doel, om in 2030 30% van de wereldoceanen te beschermen, mogelijk in gevaar komt? Zo ja, wat is Nederland van plan hieraan te doen?
Sinds 2008 wordt in VN-verband onderhandeld over een mondiaal verdrag ter bescherming van biodiversiteit in zeegebieden buiten de nationale rechtsmacht van kuststaten (Biodiversity Beyond National Jurisdiction; BBNJ-proces). Het betreft een verdragsonderhandeling waarin overeenstemming over een veelheid aan onderwerpen moet worden bereikt. Dit is een ingewikkeld en complex proces waar verschillende belangen spelen.
In Resolutie 72/249 (2017) van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties (AVVN) is het in 2011 voorgestelde onderhandelingspakket vastgesteld. Het pakket bevat: (a) mariene genetische bronnen; (b) gebiedsgerichte beheerinstrumenten; (c) milieueffectrapportages; en (d) capaciteitsopbouw en overdracht van mariene technologie. Deze onderwerpen zijn technisch en multidisciplinair van karakter en raken aan verschillende belangen van staten. Dit heeft tot gevolg dat het proces zich over een langere periode uitstrekt en dat er nog geen definitieve besluiten zijn genomen. Het proces moet uiteindelijk leiden tot vaststelling van de verdragstekst door de AVVN. Definitieve besluitvorming kan pas plaatsvinden nadat alle onderwerpen uit onderhandeld zijn. Nederland heeft de wens een ambitieuze en spoedige uitkomst van de BBNJ-onderhandelingen te realiseren.
De EU en haar lidstaten, zo ook Nederland, treden gezamenlijk op in de BBNJ-onderhandelingen en spreken daar met één stem. De inzet van Nederland en de EU en haar lidstaten is erop gericht om zo spoedig mogelijk tot afronding van de onderhandelingen te komen, maar niet ten koste van een effectieve werking en een toekomstbestendig verdrag.
Wat is er besloten tijdens de onderhandelingen bij de VN-conferentie over het wereldzeeënverdrag?
Zie antwoord vraag 2.
Komen de besluiten overeen met het Nederlandse standpunt om «hoge ambities» te tonen voor het verdrag?
Het door de AVVN vastgestelde onderhandelingspakket – de onderwerpen waarover het toekomstige verdrag dient te gaan – is op zich al een compromis tussen landen. Het betreft onderwerpen met betrekking tot de bescherming van het mariene milieu alsmede onderwerpen met betrekking tot het gebruik van mariene genetische bronnen en verdeling van de opbrengsten daarvan. Daarnaast zijn ook vraagstukken op het terrein van capaciteitsopbouw en overdracht van mariene technologie onderwerp van de onderhandelingen. Zoals aangegeven in het antwoord op de vragen 2 en 3 zijn nog geen definitieve besluiten genomen over de inhoud van dit pakket.
De inbreng van Nederland en de EU en haar lidstaten is primair gericht op de onderdelen die bijdragen aan een effectieve en toekomstbestendige bescherming van het mariene milieu. Om dit te realiseren is het van belang dat over alle onderwerpen uit het onderhandelingspakket overeenstemming wordt bereikt. Daarbinnen richten de EU en haar lidstaten zich onder andere op bindende afspraken over mariene gebiedsbescherming op volle zee, verplichte milieueffectrapportages voorafgaand aan activiteiten op zee, en voor goede internationale afspraken over de toegang en de verdeling van mariene genetische bronnen uit de volle zee.
Zie ook de beantwoording van de vragen van de leden Tjeerd de Groot en Sjoerdsma (beiden D66) over de VN Intergovernmental Conference on Marine Biodiversity of areas Beyond National Jurisdiction (BBNJ) van 21 februari 2022 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 2191).
Wat heeft Nederland ingebracht?
Zie antwoord vraag 4.
Klopt het dat Nederland voorstander is van het voorstel om landen de gelegenheid te geven niet deel te nemen aan zogenoemde beschermde mariene natuurgebieden (MPAs: Marine Protected Areas)?
De inzet van Nederland en de EU en haar lidstaten is erop gericht dat zoveel mogelijk landen zich in de toekomst aansluiten bij dit verdrag, zonder dat dit ten koste gaat van een effectieve bescherming van het mariene milieu. Daarbij liggen alle opties momenteel nog op tafel en wordt gezocht naar een balans die de meest effectieve uitkomst teweegbrengt voor de bescherming van biodiversiteit in en het duurzaam gebruik van de volle zee.
Als de afspraken te rigide worden, kan dat ertoe leiden dat staten het uiteindelijke verdrag niet willen ondertekenen. Bijvoorbeeld omdat een staat vanwege een tekort aan middelen of capaciteit niet in staat is het verdrag uit te voeren of omdat het verdrag bepaalde activiteiten te veel beperkt. Het is belangrijk steun te hebben van zoveel mogelijk staten en met name staten die een grote positieve invloed zouden kunnen hebben op biodiversiteitsbescherming. Om ook deze staten mee te krijgen zijn compromissen nodig.
Tijdens de komende intergouvernementele conferentie in augustus 2022 zullen hierover knopen worden doorgehakt. Het definitieve standpunt van de EU en haar lidstaten op dit punt zal afhangen van hoe de onderhandelingen zich in zijn geheel ontwikkelen.
Deelt u de mening dat dit voorstel negatieve gevolgen kan hebben voor deze beschermde mariene natuurgebieden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u uitleggen hoe dit voorstel valt te rijmen met de Nederlandse inzet, die gebaseerd is op de noodzaak om het mariene milieu te beschermen?
Zie antwoord vraag 6.
Klopt het dat sommige landen voorstellen dat de RFMOs (Regional fisheries management organisations) hun eigen natuurbeschermingsdoelen opstellen en dat andere landen hier weer fel op tegen zijn? Zo ja, wat is het standpunt en de inzet van Nederland hierbij?
Het klopt dat een belangrijke vraag in de onderhandelingen ziet op de verhouding van het toekomstige BBNJ-verdrag tot bestaande en nieuw op te richten regionale internationale organisaties. Ook ten aanzien van dit vraagstuk zijn de onderhandelingen nog in volle gang en bestaat nog geen overeenstemming. Nederland zet zich in voor een beter gestructureerde samenwerking tussen de bestaande bevoegde internationale, regionale en sectorale organisaties, waaronder ook met visserijbeheerorganisaties. In Resolutie 72/249 van de AVVN is vastgelegd dat het toekomstige BBNJ-verdrag bestaande relevante juridische kaders en instrumenten alsmede internationale organisaties niet mag ondermijnen. Hierbij is het van belang om rekening te houden met de verschillende mandaten, verschillende geografische reikwijdten en verschillende bevoegdheden van deze organisaties. Om in die context tot een effectieve bescherming van het mariene milieu te komen zal de BBNJ-overeenkomst een juiste verhouding tot deze verschillende organisaties moeten vinden, hen daar waar nodig moeten aanvullen en een mondiaal platform moeten bieden voor een meer gestructureerde raadpleging en onderlinge coördinatie. De Nederlandse inschatting is dat deze organisaties daartoe formeel betrokken moeten worden bij de BBNJ-overeenkomst. Zie ook de beantwoording van vraag 8 van de vragen van de leden Tjeerd de Groot en Sjoerdsma (beiden D66) over de VN Intergovernmental Conference on Marine Biodiversity of areas Beyond National Jurisdiction (BBNJ) van 21 februari 2022 (2022 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 2191).
Welke objectieve criteria om te kunnen beoordelen wanneer activiteiten op volle zee «aanzienlijke verontreiniging van of aanmerkelijke en schadelijke veranderingen in het mariene milieu» teweegbrengen ondersteunt Nederland en welke niet? Past het niet beter bij de uitgesproken ambities van Nederland om al bij «minor or transitory» (kleine en veranderlijke) veranderingen te onderzoeken wat de effecten op het zeemilieu zijn?
Op basis van de artikelen 204, 205 en 206 van het VN-Zeerechtverdrag hebben staten de verplichting om individueel of via bevoegde internationale organisaties procedures te ontwikkelen voor het uitvoeren van milieueffectrapportages (MERs). Op dit moment ontbreekt het echter aan een wereldwijd afgesproken procedure ter uitvoering van deze verplichting in zeegebieden buiten nationale rechtsmacht. Het is de bedoeling dat de BBNJ-overeenkomst in een dergelijke procedure zal voorzien. Activiteiten op volle zee zijn op grond van het VN-Zeerechtverdrag MER-plichtig indien zij «aanzienlijke verontreiniging van of aanmerkelijke en schadelijke veranderingen in het mariene milieu» teweeg kunnen brengen (drempel of threshold). In de BBNJ-onderhandelingen wordt gewerkt aan de ontwikkeling van een lijst van objectieve criteria om te kunnen beoordelen wanneer deze drempel is bereikt. Momenteel is daar op internationaal niveau nog geen overeenstemming over. Daarnaast wordt in de komende onderhandelingen besproken of ook aanvullende criteria kunnen worden gebruikt om te bepalen of activiteiten MER-plichtig zijn. De EU en haar lidstaten staan open om het gebruik van aanvullende criteria en drempels te overwegen.
De drempel «gering of tijdelijk effect» wordt tijdens de volgende onderhandelingen in augustus 2022 wederom besproken. Deze drempel wordt gezien als een lagere drempel, waardoor meer activiteiten MER-plichtig zouden worden. Meer rapporteren kan leiden tot positieve effecten voor de bescherming van biodiversiteit. Het kan echter ook leiden tot een situatie waarin uitvoering en handhaving overbelast worden. Een lagere drempel leidt daarom niet altijd tot effectievere bescherming. Bovendien is het ook voor «gering of tijdelijk effect» niet duidelijk wanneer de drempel wordt bereikt. Ook daarover is internationaal nog geen overeenstemming bereikt.
Welke aanvullende standaarden om te bepalen of activiteiten milieueffectrapportage (m.e.r.)-plichtig zijn ondersteunt Nederland en welke aanvullende standaarden ondersteunt Nederland niet?
Zie antwoord vraag 10.
Wat is het Nederlandse standpunt en de inzet met betrekking tot de zogenaamde «access and benefit sharing of Marine Genetic Resources»?
Dit onderdeel van het onderhandelingspakket gaat over de regulering van de toegang tot mariene genetische bronnen alsmede de eerlijke en billijke verdeling van de opbrengsten daarvan. Ten aanzien van de verdeling van opbrengsten stelt Nederland zich op het standpunt dat het hierbij zou moeten gaan over de verdeling van niet-monetaire opbrengsten. Met andere woorden, geen monetaire vergoedingen, maar vrije overdracht van kennis, kunde en (gebruiks)technologie. Nederland meent dat dergelijke regulering zich moet uitstrekken tot zowel mariene genetische bronnen in situ als mariene genetische bronnen ex situ. Het BBNJ-verdrag mag niet de toegang tot de mariene genetische bronnen in situ (en vrijheid van wetenschappelijk onderzoek) belemmeren, maar gebruikers zijn wel gebaat bij (kosteneffectieve) afspraken die het mogelijk maken om bij feitelijke toepassing van deze technologie de herkomst van de bronnen vast te stellen. Verder dient de BBNJ-overeenkomst ook de toegang tot mariene genetische bronnen ex situ te faciliteren, bijvoorbeeld door informatie over collecties te delen en de voorwaarden voor toegang te standaardiseren. De BBNJ-overeenkomst dient daarbij de bestaande internationale regulering van intellectuele eigendomsrechten te respecteren en voor het verkrijgen van die rechten geen aanvullende eisen te stellen.
Wat zal er nog ter sprake komen in de vijfde ronde en welke zaken staan het sluiten van het verdrag in de weg? Wat zal Nederland in de vijfde ronde inbrengen? Wat is een succesvolle uitkomst voor Nederland?
Het onderhandelingsproces vormt één geheel waarbij overeenstemming over alle onderwerpen moet worden bereikt. Zoals in bovenstaande beantwoording al is aangegeven zullen tijdens de vijfde ronde op een groot aantal onderwerpen knopen moeten worden doorgehakt. Dit moet leiden tot een eindresultaat dat in zijn geheel bezien voor Nederland aanvaardbaar is. Zoals aangegeven in de beantwoording van de vragen 4 en 5 zet Nederland in op zo effectief mogelijke en toekomstbestendige afspraken over de bescherming van het mariene milieu. Om recht te doen aan het gehele onderhandelingspakket en zoveel mogelijk staten mee te krijgen, zijn compromissen nodig.
Hoe is de inzet van Nederland tot stand gekomen? Klopt het dat deze inzet niet van tevoren kon worden getoetst door Kamerleden? Wat is de reden hiervoor?
In 2017 is de Kamer door de Minister van Buitenlandse Zaken geïnformeerd over de inzet van Nederland op oceanen door middel van een Kamerbrief3 en de notitie «Toekomstbestendige Oceanen». Daarin staat dat Nederland zich actief inzet voor het vastleggen van bindende afspraken over mariene gebiedsbescherming op volle zee, verplichte milieueffectrapportages voorafgaande aan nieuwe activiteiten op volle zee en voor goede internationale afspraken over de toegang tot en de verdeling van mariene genetische bronnen uit de volle zee.
De verdere Nederlandse standpuntbepaling wordt in EU-verband uitgewerkt, omdat de EU en haar lidstaten in de BBNJ-onderhandelingen gezamenlijk optreden en spreken met één stem. Ter voorbereiding op de overleggen op EU-niveau vindt afstemming plaats tussen de betrokken ministeries. In dit geval zijn dat de Ministeries van Buitenlandse Zaken, Infrastructuur en Waterstaat en Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit.
Wat betekent het niet afronden van het verdrag over de wereldoceanen voor de onderhandelingen over het biodiversiteitsverdrag?
Als het niet mogelijk blijkt om in het kader van het BBNJ-verdrag mondiale afspraken te maken over de bescherming van de biodiversiteit in zeegebieden buiten nationale rechtsmacht, bemoeilijkt dat het bereiken van het doel van de bescherming van 30 procent van het zeeoppervlak in 2030. Dit doel is opgenomen in de EU-onderhandelingspositie in het kader van het VN-Biodiversiteitsverdrag. Zonder het BBNJ-verdrag kunnen namelijk in de meeste zeegebieden buiten nationale rechtsmacht geen gebieden worden aangewezen waarin afspraken inzake biodiversiteitsbescherming op mondiaal niveau gelden. Ook zal het dan niet mogelijk zijn om ten aanzien van overtredingen begaan in deze gebieden maatregelen te treffen. In dat geval zal de huidige gefragmenteerde situatie blijven bestaan.
Wat zijn de ambities waaraan Nederland zich heeft gecommitteerd? Hoe zal Nederland deze proberen hoog te houden?
Zie de beantwoording van de vragen 4 en 5.
De samenwerking met het Verenigd Koninkrijk op het gebied van klimaat. |
|
Silvio Erkens (VVD) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
![]() |
Hoe ziet de samenwerking tussen Nederland en het Verenigd Koninkrijk op het gebied van klimaat er op dit moment uit? Kunt u specifiek ingaan op wat er wordt gedaan op het gebied van waterstof en de transmissie tussen elektriciteitsmarkten?
Nederland werkt nauw samen met het Verenigd Koninkrijk (VK) op allerlei onderdelen van de klimaattransitie en beide landen versterken elkaar daarin. Zo heeft Nederland de afgelopen jaren nauw samengewerkt met het VK richting de klimaattop COP26 in Glasgow van afgelopen november, waar de Britten het COP-voorzitterschap overnamen. Ook in de aanloop naar COP27 in Sharm El-Sheikh wordt er samengewerkt met de Britten om voort te bouwen op de successen uit Glasgow. Daarnaast is Nederland samen met het VK actief in allerlei internationale coalities op het gebied van klimaatbeleid, zoals de Powering Past Coal Alliance, de International Aviation Climate Ambition Coalition, de Energy Transition Committee etc. Hierin wordt samen met andere landen en stakeholders gewerkt aan specifieke doelen in de klimaattransitie.
Sinds het VK uit de EU is getreden, vindt samenwerking plaats op basis van het Terugtrekkingsakkoord en de Handels- en samenwerkingsovereenkomst (HSO). Op meerdere gebieden, waaronder energie, moeten de afspraken tussen de EU en het VK binnen de HSO nog verder worden uitgewerkt. Nederland is in contact met de Commissie over de uitwerking van deze afspraken.
Op het gebied van waterstof zijn er recentelijk meerdere verkennende activiteiten geweest (marktstudie over waterstof in het VK ten behoeve van het Nederlandse bedrijfsleven, en bilaterale bijeenkomsten o.a. als onderdeel van een handelsmissie naar het VK). Op ambtelijk gebied wordt regelmatig kennis uitgewisseld op een aantal beleidsterreinen. Nederland en het VK kunnen met name van elkaar leren over de mogelijkheden voor waterstof in de gebouwde omgeving, hergebruik van gasinfrastructuur, koppeling aan wind op zee, en toepassingen in de industrie.
Met betrekking tot de transmissie tussen de elektriciteitsmarkten is het in de eerste plaats van belang om op te merken dat elektriciteitshandel op dit moment mogelijk is via zogeheten expliciete veilingen. Op basis van de handels- en samenwerkingsovereenkomst wordt verder onderzocht op welke wijze een nauwere koppeling van beide elektriciteitsmarkten mogelijk is. Dit is een technisch proces dat momenteel gaande is.
Welke impact heeft Brexit gehad op de samenwerking tussen Nederland en het Verenigd Koninkrijk op het gebied van klimaat? Hoe heeft Brexit de verhoudingen binnen de Europese Unie op het gebied van klimaat beïnvloed?
Het Verenigd Koninkrijk maakt geen deel meer uit van de EU-delegatie naar de klimaattoppen van VN-organisatie van klimaat (UNFCCC). Het VK heeft daarom geen stem meer in de positiebepaling van de EU in deze onderhandelingen. Na Brexit vindt samenwerking met het VK voor de klimaattoppen dus vooral op bilaterale basis plaats.
Welke afstemming vindt er tussen Nederland en het Verenigd Koninkrijk plaats wat betreft de inzet op het Fit-for-55 pakket en in het specifiek Carbon Border Adjustment Mechanism (CBAM)? Hoe draagt dit bij aan het behouden van het level playing field tussen de twee landen? Ziet u mogelijkheden om dit te verbeteren?
Wat betreft de afstemming tussen Nederland en het VK ten aanzien van het Fit for 55-pakket en de CBAM in het bijzonder, wil ik benadrukken dat het voornamelijk een taak van de Commissie is om een dialoog te voeren met derde landen over de CBAM, dat in eerste instantie dient als klimaatmaatregel. Het kabinet is positief over het gegeven dat de Commissie afstemming met derde landen zoekt ten aanzien van de CBAM. Het kabinet steunt daarnaast het voornemen dat er, in de aanloop naar de volledige werking van de CBAM in 2026, vanaf 2023 een overgangsfase zal gaan gelden voor de CBAM-sectoren. De keuze om voor de eerste drie jaar een overgangsperiode in te voeren geeft derde landen, waaronder het VK, tijd om de nodige voorbereidingen en aanpassingen door te voeren. De Commissie heeft aangegeven dat deze overgangsfase o.a. als doel heeft om dialoog en samenwerking met derde landen te vergemakkelijken. Daarnaast is het voorstel nog in onderhandeling (vormgeving is dus nog niet definitief) en is het niet zeker dat het VK zo aan de EU-markt kan worden gekoppeld.
Ten aanzien van de effecten van de CBAM op het gelijke speelveld met het VK is in artikel 392 van de Handels- en Samenwerkingsovereenkomst tussen de EU en het Verenigd Koninkrijk afgesproken om samen te werken op het gebied van CO2-beprijzing en het koppelen van het VK ETS met het EU ETS in overweging te nemen. Dit biedt mogelijkheden om in de toekomst te werken naar een gezamenlijke CO2-markt en beoordeel ik daarom als een positieve afspraak. Onder het CBAM wetsvoorstel hoeven importeurs van relevante producten uit het VK alleen het verschil in CO2-prijs tussen het VK en de EU te betalen, om te zorgen voor een gelijk speelveld qua CO2-beprijzing tussen producten in het VK en de EU. Ook kunnen bedrijven lagere emissies aantonen, waar relevant. Deze mogelijkheden zijn er ook zonder koppeling van CO2-markten.
In de handels- en samenwerkingsovereenkomst tussen de EU en het VK zijn afspraken opgenomen over het waarborgen van een gelijk speelveld. De Commissie monitort de naleving van deze afspraken.
Naar aanleiding van CBAM, ziet u mogelijkheden om een gezamenlijke CO2-markt met het Verenigd Koninkrijk op te zetten? Welke voordelen zou een gezamenlijke CO2-markt met zich meebrengen? Hoe beoordeelt u dit?
Zie antwoord vraag 3.
Welke mogelijkheden ziet u om met het Verenigd Koninkrijk samen te werken aan waterstof op de Noordzee? Hoe beoordeelt u in het specifiek een mogelijke samenwerking op het gebied van waterstof via een energie-eiland in de Noordzee?
Naarmate waterstof een grotere rol gaat spelen in het integreren van offshore windenergie, zeker bij eventuele toekomstige offshore productie van waterstof, ligt het voor de hand dat beide landen van elkaar leren en dat samenwerking tussen bedrijven en kennisinstellingen wordt gestimuleerd. Voor beide landen geldt dat hierbij opties zijn voor hergebruik van bestaande olie- en gasinfrastructuur op de Noordzee. Het is nog te vroeg om dit te koppelen aan de bestaande prille plannen voor energie-eilanden in de Noordzee.
Wat kan Nederland van het Verenigd Koninkrijk leren wat betreft het klimaatbeleid? Welke kansen biedt een sterke(re) samenwerking met het Verenigd Koninkrijk voor Nederland? Hoe zorgt u ervoor dat hier optimaal gebruik van wordt gemaakt?
Het Verenigd Koninkrijk heeft sinds Brexit een ambitieuze nationaal bepaalde bijdrage (NDC) onder de Overeenkomst van Parijs ingediend bij de Verenigde Naties. Eerder was het VK onderdeel van de nationaal bepaalde bijdrage van de EU. Het land streeft naar 68% reductie in 2030 ten opzichte van 1990.
Er bestaat een nauwe samenwerking tussen Nederland en het VK op verscheidende onderdelen van de klimaattransitie. Soms halen we directe inspiratie uit elkaars beleid. Zo heeft het kabinet in het Coalitieakkoord, naar voorbeeld van het Britse Climate Change Committee, een onafhankelijke wetenschappelijke adviesraad aangekondigd. Deze raad zal het klimaatbeleid beoordelen en hier ook over adviseren. Zo versterken we de uitvoeringskracht van het Rijk en de medeoverheden om de transitie te kunnen uitvoeren.
Welke mogelijkheden ziet u om de samenwerking met de Britten te versterken? Zijn er bijvoorbeeld nu al projecten waarop de Britten kunnen worden aangehaakt of ziet u hier in de toekomst nog kansen voor?
Bestaande klimaatsamenwerking tussen Nederland en het Verenigd Koninkrijk (op bijvoorbeeld COP26) verloopt al goed. Deze banden zullen goed worden onderhouden en ook weer aangehaald in de aanloop naar COP27. Verdere samenwerking op het gebied van klimaat, wat bijvoorbeeld plaatsvindt in internationale coalities, zal worden doorgezet.
Samenwerking met het VK, en andere Noordzeelanden, is belangrijk voor het realiseren van het grote potentieel van hernieuwbare energie in de Noordzeebekken. Het Verenigd Koninkrijk kent een ander elektriciteitsprofiel ten opzichte van Nederland en landen zoals Duitsland, Denemarken en België. Een uitbreiding van verbindingen met, onder andere, het Verenigd Koninkrijk is daarom gunstig is voor de leveringszekerheid van het Nederlands energiesysteem.
Mede hierom heeft het grote meerwaarde voor Nederland om met het Verenigd Koninkrijk te kunnen samenwerken op het gebied van windenergie op zee binnen het kader van de handels- en samenwerkingsovereenkomst. Momenteel vinden besprekingen met het Verenigd Koninkrijk plaats om samenwerking, die voortbouwt op het multilaterale Noordzee-energiesamenwerkingsverband (North Sea Energy Cooperation, NSEC) verder vorm te geven. Deze samenwerking zal in een Memorandum of Understanding (MoU) tussen NSEC en het VK worden vastgelegd.
Tot slot zijn er ook concrete bilaterale projecten waarmee de samenwerking met het Verenigd Koninkrijk kan worden versterkt. We kijken bijvoorbeeld nadrukkelijk naar de ervaringen die het Verenigd Koninkrijk opdoet bij nieuwbouw van kerncentrales, zoals de ontwikkeling van financieringsmodellen.
De grove uitzetting van journalist Dulmers uit Oekraïne |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() |
Kunt u duiden waarom u in uw beantwoording op vragen over de grove uitzetting van journalist Dulmers uit Oekraïne1 eenzijdig de lezing van de Oekraïense autoriteiten volgt, waarin zij aangeven dat de heer Dulmers in strijd zou hebben gehandeld met regelgeving die geldig is geworden na het uitroepen van de noodtoestand? Kunt u in uw beantwoording aangeven waarom het feitenrelaas ontbreekt en waarom de Oekraïense autoriteiten niet kunnen achterhalen hoe de heer Dulmers is behandeld?
In gesprekken met de Oekraïense autoriteiten heeft het ministerie informatie over de zaak opgevraagd. Onlangs heeft het ministerie gerappelleerd bij de Oekraïense autoriteiten. Tot op heden bleek het, in verband met de huidige oorlogsomstandigheden, niet mogelijk om nadere informatie te verkrijgen.
Bent u op de hoogte van het feit dat een officiële aanklacht van Oekraïne tegen de heer Dulmers ontbreekt?
Het ministerie heeft hierover navraag gedaan. Tot op heden is geen nadere informatie ontvangen.
Waarom komt u met flutantwoorden op vragen waarbij een Nederlandse journalist die, nadat hij een pistool op het hoofd gedrukt heeft gekregen, op een zeer grove wijze het land is uitgezet? Zou het verdedigen van de persvrijheid niet om een veel stevigere reactie van het kabinet moeten vragen?
Het ministerie heeft de zaak opgebracht bij de Oekraïense autoriteiten. Daarnaast heb ik deze zaak besproken met Minister van Buitenlandse Zaken, Kuleba. In deze gesprekken heeft Nederland het belang van persvrijheid – ook in oorlogssituaties – sterk benadrukt. Ook de proportionaliteit van de uitzetting is aan de orde geweest in het gesprek met Minister Kuleba.
Heeft u de pijnlijke kwestie over de omgang met een Nederlandse journalist aanhangig gemaakt bij uw bezoek bij president Zelenski? Zo neen, waarom niet?
Tijdens mijn bezoek aan Kyiv op dinsdag 10 mei heb ik deze casus opgebracht bij mijn evenknie Minister Kuleba. Minister Kuleba heeft toegezegd naar de zaak te kijken.
Deelt u de mening dat een inreisverbod van tien jaar voor journalist Dulmers bij het uitblijven van een officiële aanklacht van Oekraïne geen pas geeft? Zo ja, wat gaat u doen om het inreisverbod per direct op te laten heffen?
Het ministerie heeft de Oekraïense autoriteiten gevraagd om nadere informatie. Op dat moment zal er meer duidelijkheid zijn over de specifieke context en omstandigheden van deze kwestie.
Welke acties gaat u verder ondernemen inzake excuses van de Oekraïense overheid inzake de handelwijze ten opzichte van een Nederlandse journalist? Kunt u een gedetailleerd antwoord geven?
Het ministerie heeft de Oekraïense autoriteiten een aantal keer gevraagd om nadere informatie. Gezien de huidige oorlogsomstandigheden hebben de Oekraïense autoriteiten tot dusver geen nadere informatie kunnen geven. Daarnaast heb ik de casus onder de aandacht gebracht van mijn Oekraïense collega, Minister Kuleba.
De heer Dulmers kan in Oekraïne een nationale rechtsgang starten. Het ministerie heeft – op zijn verzoek – een lijst van advocaten met de heer Dulmers gedeeld. Toegang tot een internationaal mensenrechtenhof of -comité vereist het doorlopen van de nationale rechtsgang.
De subsidiëring van een conferentie waar een NGO die gelieerd is aan terreurorganisatie PFLP aan deelneemt |
|
Don Ceder (CU), Kees van der Staaij (SGP), Raymond de Roon (PVV) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() ![]() ![]() |
Bent u ermee bekend dat uw ministerie als mede-subsidieverstrekker van de bijeenkomst Palestine & the ICC Paralysis is genoemd?1
Ja. De Internationale Federatie voor de Mensenrechten (FIDH) heeft ten onrechte gemeld dat het Ministerie van Buitenlandse Zaken het evenement financieel zou steunen. De foutieve verwijzing is gerectificeerd.
Bent u ermee bekend met het gegeven dat een van de sprekers, Shawan Jabarin, algemeen directeur van Al-Haq is?
Ja.
Bent u ermee bekend met het gegeven dat Al-Haq door de Israëlische regering op een lijst van ngo’s is geplaatst die onderdeel zijn van terreurorganisatie Volksfront voor de Bevrijding van Palestina (PFLP)? Klopt het volgens uw eigen informatie dat Al-Haq banden heeft met de PFLP?
Het kabinet is bekend met het besluit van Israël om zes organisaties, waaronder Al-Haq, te plaatsen op de Israëlische nationale terrorismelijst. De regering heeft in reactie op dit besluit aan Israël gevraagd de informatie te delen die hieraan ten grondslag ligt. Voor het kabinet blijft het uitgangspunt dat deze informatie voldoende overtuigend dient te zijn om de listings te rechtvaardigen en daar gevolgen aan te verbinden. Het kabinet heeft tot op heden geen bewijs voor de Israëlische kwalificaties van de zes ngo’s ontvangen en heeft geen reden om het beleid ten aanzien van deze ngo’s, op basis van het Israëlische besluit, te herzien. Dit geldt voor meerdere EU-landen. De EU en VS zijn tevens op dit moment niet naar buiten getreden met een andere positie. Nederland zet zich er voor in om met andere donoren waaronder de EU tot een gezamenlijke appreciatie te komen, zodat alle beschikbare informatie meegewogen kan worden.
Geeft Nederland nog steeds subsidie aan Al-Haq?2 Zo ja, waarom? Zo nee, wanneer en om welke redenen is deze subsidie gestopt? Garandeert het toekenningsproces van het ministerie dat er geen Nederlands geld in handen van organisaties komt die – mogelijk – banden met terreurbewegingen hebben?
Zoals reeds aan de Kamer gemeld heeft Nederland een beperkte en indirecte financiële relatie met Al Haq als uitvoerende partner in een breder programma (zie nummer 20212022–739). Voor het kabinet blijft het uitgangspunt dat de Israëlische informatie voldoende overtuigend dient te zijn om de listings te rechtvaardigen en daar gevolgen aan te verbinden.
Klopt het dat deze bijeenkomst expliciet als doel heeft om het International Criminal Court (ICC) ertoe te bewegen Israël te vervolgen wegens oorlogsmisdaden?
Het kabinet was niet betrokken en ook niet aanwezig bij dit evenement. Ik kan daarom geen uitspraken doen over de aard en doelstelling hiervan.
Bent u ermee bekend dat de Europese Unie haar financiering aan Al-Haq heeft opgeschort? Is dit volgens de regering een terechte stap?
De EU heeft destijds uit voorzorg het anti-fraudebureau OLAF gevraagd te bezien of het van Israël ontvangen materiaal in mei (niet n.a.v van listings in oktober jl.) aanleiding geeft om nader onderzoek te doen naar eventuele financiële relaties. Het kabinet wacht het resultaat van het EU-verzoek aan OLAF af (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 739).
Indien het het ministerie geen bijdrage heeft geleverd aan deze bijeenkomst of aan een van de organisatoren ervan, bent u dan voornemens om de organisatie aan te spreken op onrechtmatig gebruik van de naam van het ministerie? Welke stappen onderneemt het ministerie verder om dit te voorkomen?
Zie het antwoord op vraag 1.
Kunt u deze vragen voor de dag dat het evenement plaatsvindt, beantwoorden?
Dit is helaas niet gelukt. De bijeenkomst vond plaats op 23 mei 2022.
Het bericht dat Nederland dictatoriaal Rwanda ondanks mensenrechtenschendingen financieel bleef steunen |
|
Derk Jan Eppink (Libertair, Direct, Democratisch) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA), Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van dit bericht?1
Ja.
Kunt u verklaren met welke redenen Nederland met bijna 140 miljoen euro dictatoriaal Rwanda heeft gefinancierd?
Toen Nederland na de genocide van 1994 begon met ontwikkelingssamenwerking in Rwanda was de justitiesector in het land volledig disfunctioneel. Veel rechters, advocaten en andere juristen waren gevlucht of vermoord. Nederland richtte zich na de genocide op de justitiesector omdat het beëindigen van de cultuur van straffeloosheid, en aandacht voor het recht in den brede, werd gezien als vereiste voor duurzame vrede in het land. Nederland groeide uit tot de grootste internationale donor binnen de Rwandese justitiesector. Mede dankzij de Nederlandse steun bestaat er nu een justitiële infrastructuur met functionerende instellingen in het land.
De steun aan de justitiesector sinds 1994 kende drie fases. In de noodhulpfase (tussen 1994 en 1999) is onder andere gewerkt aan hervestiging van vluchtelingen, capaciteitsopbouw en reconstructie van de justitiesector, en het trainen van provinciale politie en aanklagers. Tijdens de moderniseringsfase (2000–2011) is de justitiële infrastructuur verder versterkt door de bouw van rechtbanken en het installeren van ICT-systemen. Ook is de zogenaamde Gacaca-rechtspraak (het systeem van traditionele rechtbanken voor lokale genocidezaken) in die tijd ondersteund. Sinds 2012 lag de nadruk op consolidatie en het mogelijk maken van vervolging voor internationale misdrijven, o.a. via ondersteuning van de oprichting van de speciale afdeling voor de behandeling van internationale misdrijven binnen de rechtelijke macht, training van advocaten, en verbeterde rechtstoegang, via voorlichting en rechtshulp aan burgers.
In 2018 heeft toenmalig Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking Sigrid Kaag besloten om de ontwikkelingssamenwerking met Rwanda geleidelijk af te bouwen. Dit past binnen de wens van Rwanda om op den duur onafhankelijk van buitenlandse donoren te worden. De Nederlandse financiële steun aan Rwanda, inclusief aan de justitiesector, komt na dit jaar dan ook ten einde.
Een uitzondering wordt gemaakt voor enkele projecten die vertraging hebben opgelopen in de uitvoering en pas eind 2023 zullen worden afgerond. Het gaat hierbij om projecten die hinder ondervonden van door de Rwandese overheid ingestelde COVID-19 maatregelen, waaronder een aantal lockdowns, waardoor de tijdige uitvoering van sommige activiteiten onmogelijk werd.
Kunt u verklaren waarom Nederland al jaren de regering van Rwanda steunt?2
Zie het antwoord op vraag 2.
Bent u het ermee eens dat Rwanda een dictatoriaal land is? Zo nee, waarom niet?
Nee. Rwanda kent, zoals dat overigens geldt voor een groot aantal landen waar Nederland met ontwikkelingsinzet actief is of in het verleden actief is geweest, wel zorgwekkende beperkingen op het vlak van maatschappelijke en politieke ruimte. Nederland besteedt hier bijzondere aandacht aan, ook in de bilaterale contacten met Rwanda. Zo onderstreepte de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking en marge van de OESO-ministeriële op 9 juni jl. nog het belang van het respecteren van mensenrechten in een bilateraal gesprek met de Rwandese Minister van Buitenlandse Zaken en Internationale Samenwerking.
Bent u ervan op de hoogte dat de begroting van Rwanda voor 50 procent afhankelijk is van buitenlandse steun?3
Op basis van de meeste recente cijfers van het IMF4 bedroegen in 2021 de schenkingen 22% van de totale inkomsten van de Rwandese begroting.
Hoe valt het te rijmen dat Nederland 140 miljoen euro geeft aan Rwanda, terwijl de schatrijke president Paul Kagama met zijn staatspartij «tot de rijkste politieke partijen ter wereld behoort»?4
De Nederlandse ontwikkelingsinzet sinds 1994 is ten goede gekomen aan de Rwandese bevolking en is nadrukkelijk ingezet voor hele specifieke doeleinden, daar heeft het Nederlandse kabinet altijd scherp op toegezien door gefinancierde projecten scherp te monitoren. Voor de justitiesector is rechtstoegang voor de Rwandese bevolking een leidend uitgangspunt geweest. Nederland heeft bijvoorbeeld jarenlang Rwandese ngo’s gesteund om rechtsbijstand te verlenen en om Rwandese burgers te helpen aanspraak te maken op hun rechten. Daarnaast richtte de Nederlandse inzet zich onder andere op rechtstoegang voor gedetineerden, het bevorderen van de kwaliteit en snelheid van rechtszaken en mechanismen voor transitional justice en traumaverwerking na de genocide. Zoals in het antwoord op vraag 2 aangegeven wordt de Nederlandse steun op dit moment afgebouwd.
Wereldwijd geldt voor alle organisaties die steun ontvangen van Nederland dat zij vóór het tekenen van het contract moeten laten zien dat ze aan strenge eisen voldoen. Als er sprake is van fraude of corruptie wordt er onderzoek gedaan, eventuele financiële schade wordt teruggevorderd en er worden lessen getrokken om de kans op herhaling te verkleinen.
Kunt u een lijst sturen van landen waarvan de Nederlandse regering erkent dat zij dictatoriaal geleid worden?
Het kabinet maakt geen gebruik van dergelijke lijsten.
Steunt Nederland ook andere dictatoriale landen financieel, zo ja, welke?
Voor een overzicht van de landen waar Nederland op dit moment een ontwikkelingssamenwerkingsrelatie mee heeft en de bedragen die daarmee gemoeid zijn, wordt verwezen naar de website https://www.nlontwikkelingssamenwerking.nl.
Kunt u per land ook aangeven om hoeveel euro dit gaat?
Zie het antwoord op vraag 8.
Kunt u elke vraag afzonderlijk en binnen de gebruikelijke termijn van drie weken beantwoorden?
Ja.
De Nederlandse steun voor een evenement van de BDS-beweging |
|
Raymond de Roon (PVV) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het evenement «Palestine & the ICC Paralysis: Is Justice still Possible for Palestinians», dat op 23 mei in Den Haag plaatsvindt?1
Ja.
Erkent u dat dit evenement wordt gedragen door anti-Israël organisaties zoals Al-Haq, waarvan de directeur banden heeft met de u welbekende Palestijnse terreurorganisatie Popular Front for the Liberation of Palestine (PFLP)?2
Het kabinet was niet betrokken en ook niet aanwezig bij dit evenement. Ik kan daarom geen uitspraken doen over de aard en doelstelling hiervan.
Deelt u mijn mening dat dit evenement puur gericht is tegen Israël, en enkel bedoeld is om Israël – en niet de (terroristische) Palestijnen – voor het Strafhof te krijgen en van oorlogsmisdaden te beschuldigen?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat het Ministerie van Buitenlandse Zaken dit evenement financiert? Zo ja, om welk bedrag gaat het?
Nee. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken had geen betrokkenheid bij dit evenement. De foutieve verwijzing naar betrokkenheid is gerectificeerd.
Bent u bereid de financiële bijdrage voor dit evenement van de BDS-beweging («Boycott, Divestment, and Sanctions») per direct te annuleren?
Zie vraag op antwoord 4.
Kunt u deze vragen nog vóór 23 mei beantwoorden, en bent u bereid publiekelijk afstand te nemen van dit smerige anti-Israël evenement? Zo nee, waarom niet?
Dit is helaas niet gelukt. Zie ook het antwoord op vraag 4.
De uitkomsten van de Conferentie over de Toekomst van Europa |
|
Derk Jan Eppink (Libertair, Direct, Democratisch) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de uitkomsten van de Conferentie over de Toekomst van Europa (CoFE)?1
Ja.
Wat is de positie van het Nederlandse kabinet ten aanzien van deze uitkomsten?
Het kabinet verwelkomt de uitkomsten van de Conferentie. De Conferentie is waardevol geweest om burgers meer te betrekken bij besluitvorming van de EU. Het kabinet bestudeert nu de voorstellen. Sommige voorstellen van de burgers sluiten aan bij bestaand EU-beleid of bestaande plannen, andere zullen nieuwe richtingen en acties vanuit de EU vergen. Het kabinet zal een kabinetsappreciatie met uw Kamer delen, voorafgaand aan de Europese Raad van 23 en 24 juni.
Is de Nederlandse regering tevreden over het verloop van de Conferentie over de Toekomst van Europa?
De Conferentie is een belangrijk instrument geweest om burgers uit alle EU-lidstaten meer te betrekken bij de EU. Niet eerder is dit op deze manier in EU-verband georganiseerd. Een exercitie als deze, waarbij burgers direct met elkaar en met Europese politici in gesprek gaan, is waardevol voor het gesprek over de toekomst van de Unie en voor de democratische legitimiteit.
Wat is de Nederlandse positie ten aanzien van een mogelijke, nieuwe Europese Conventie?
Het kabinet bestudeert momenteel de uitkomsten van de Conferentie. Een eerste inschatting is dat verreweg de meeste voorstellen kunnen worden gerealiseerd binnen het kader van de huidige EU-verdragen. Enkele voorstellen zullen verdragswijziging vergen. Zoals ook in het coalitieakkoord is opgenomen, staat het kabinet open voor verdragswijzigingen naar aanleiding van de Conferentie als dit in het Nederlands en Europees belang is. Voor het kabinet is van belang de voorstellen goed te bestuderen en op basis daarvan een afweging te maken hoe de uitkomsten van de Conferentie het beste opvolging kunnen krijgen.
Hoe staat u ten opzichte van verdere overdracht van soevereiniteit van de Staten-Generaal der Nederlanden naar de Europese Unie?
Van een verdragswijziging en bevoegdheidsoverdracht van lidstaten aan de EU is op dit moment geen sprake. Mocht dat te zijner tijd eventueel op tafel komen dan benadrukt het kabinet dat indien er sprake zou zijn van een mogelijke bevoegdheidsoverdracht aan de EU dat – overeenkomstig de Grondwet – de Staten-Generaal hier mee zal moeten instemmen.
Hoe denkt de Nederlandse regering over wettelijk initiatiefrecht voor het Europees Parlement?
Onder 38.4 in het eindverslag van de Conferentie over de toekomst van Europa is een aanbeveling opgenomen waarin staat dat het Europees parlement recht van wetgevingsinitiatief moet hebben.2 In de EU-Verdragen zijn de bevoegdheden van de EU-instellingen neergelegd. De Europese Commissie heeft in beginsel het exclusieve recht van initiatief ten aanzien van EU wetgevingshandelingen (artikel 17(2) VEU). Het Europees parlement en de Raad zijn bij de gewone wetgevingsprocedure de medewetgevers die EU wetgeving vaststellen.
Als de aanbeveling geïnterpreteerd moet worden als een direct initiatiefrecht voor het Europees parlement, dan zou opvolging daarvan betekenen dat de Commissie niet meer als uitgangspunt het exclusieve initiatiefrecht zou hebben. Dit zou gevolgen hebben voor de institutionele balans tussen de EU-instellingen en voor de «gewone wetgevingsprocedure» en zou verdragswijziging vergen. Het kabinet zou de gevolgen hiervan goed in kaart moeten brengen voor Nederland alvorens hier een positie op in te kunnen nemen, ook wat betreft de consequenties voor de nationale parlementen die democratisch toezicht op lidstaten in de Raad houden.
Onder artikel 225 VWEU heeft het Europees parlement overigens al de mogelijkheid om de Commissie te verzoeken met passende voorstellen te komen. Indien de Commissie daarop geen voorstel indient, deelt zij de redenen daarvoor aan het Europees parlement mee. Dit kan gezien worden als een «indirect» recht van initiatief. De huidige voorzitter van de Europese Commissie heeft in haar politieke beleidslijnen3 toegezegd om bij resoluties of voorstellen vanuit het Europees parlement, die met meerderheid van stemmen worden aangenomen, een initiatiefvoorstel uit te werken. Nederland vindt het van belang – als er gebruik gemaakt wordt van dit «indirecte» recht van initiatief – dat de Commissie en het EP daar transparant over zijn.
Moet volgens het Nederlands kabinet het vetorecht in de Raad worden hervormd? Zo ja, op welke beleidsdomeinen wel en op de welke niet?
Zoals bij uw Kamer bekend is het kabinet er voorstander van dat bij besluitvorming binnen het Gemeenschappelijk Buitenlands en Veiligheidsbeleid vaker gebruik wordt gemaakt van gekwalificeerde meerderheidsbesluitvorming (QMV) in plaats van unanimiteit, specifiek op de onderwerpen sancties, mensenrechtenverklaringen in multilateraal verband en civiele GVDB-missies. Het kabinet is ervan overtuigd dat dit zal kunnen bijdragen aan het vergroten van de besluitvaardigheid en de slagvaardigheid op het gebied van het EU-buitenlandbeleid. Het EU-verdrag biedt de ruimte om die stap te zetten. Gebruik van QMV vereist een unanimiteitsbesluit. Het kabinet verwijst in dit kader ook graag naar de brief d.d. 17 mei 2021 over de mogelijkheden om binnen het verdrag over te stappen van unanimiteitsbesluitvorming naar QMV.4
Kan u ook aangeven welke besluitvorming ze dan wél verkiest?
Zoals vermeld in het antwoord op vraag 7 zou het kabinet graag zien dat binnen het Gemeenschappelijke Buitenlands en Veiligheidsbeleid, specifiek op de onderwerpen sancties, mensenrechtenverklaringen in multilateraal verband en civiele GVDB-missies, frequenter gebruik wordt gemaakt van QMV in plaats van unanimiteitsbesluitvorming.
Bent u voorstander van het invoeren van directe EU-belastingen?
Het heffen van directe belastingen is een bevoegdheid van de lidstaten. Dat neemt niet weg dat internationale samenwerking op het gebied van directe belastingen van groot belang is voor de EU als geheel en ook voor Nederland.
Wat zijn de totale kosten geweest van de Conferentie over de Toekomst van Europa en kan u aangeven hoeveel Nederland daar procentueel aan heeft bijgedragen?
Er bestaat geen gezamenlijk en aangewezen budget voor de Conferentie vanuit de EU-instellingen. De EU-instellingen en lidstaten namen een deel van de kosten op zich. De EU-instellingen financierden de activiteiten uit eigen bestaand budget. Zo dekte het Europees parlement de kosten voor de plenaire vergaderingen, de Raad droeg onder andere bij met vertalingen van documenten en tolken. De Europese burgerpanels zijn georganiseerd door de Europese Commissie; de contracten hiervoor zijn openbaar gemaakt op het meertalig digitale platform. Getracht is de kosten te drukken, bijvoorbeeld door het hosten van Europese burgerpanels door universiteiten, zoals door de Universiteit Maastricht afgelopen januari, en gebruik te maken van het gebouw van het Europees parlement. Lidstaten zijn verantwoordelijk geweest voor het financieren van activiteiten in eigen land. De gehele uitvoerige dialoog en de campagne Kijk op Europa met de Nederlandse burgers, uitgevoerd door een externe organisatie, heeft circa 550.000 euro gekost.
Bent u bereid een onderzoek te starten naar het draagvlak onder de Nederlandse bevolking over alle voorstellen uit de Conferentie?
Het kabinet heeft de representatieve en inclusieve burgerdialogen Kijk op Europageorganiseerd. Ruim 13.000 Nederlanders hebben deelgenomen. De resultaten zijn door het kabinet ingebracht gedurende de Conferentie, en zijn integraal opgenomen in het eindrapport van de Conferentie. Daarnaast zijn in het eindrapport de aanbevelingen van alle Europese burgers opgenomen, die op bepaalde punten afwijken van de wensen van Nederlandse burgers. De Nederlandse uitkomsten van de Kijk op Europa dialogen zijn integraal verwerkt in de inzet van het kabinet zoals weergegeven in de Staat van Europese Unie 2022 Kamerbrief.5 Deze inzet zal leidend zijn bij de beoordeling van de (wetgevende) voorstellen die voortvloeien uit de Conferentie over de Toekomst van Europa.
Bent u bereid binnen de Europese Unie te pleiten voor een onderzoek in alle lidstaten om het draagvlak in kaart te brengen voor alle voorstellen uit de Conferentie?
Op Europees niveau is het draagvlak verzekerd door de representativiteit van de burgerconsultaties georganiseerd door de Commissie. Het kabinet heeft zich gedurende de Conferentie ingezet voor een resultaat gebaseerd op deze representatieve inbreng, ten behoeve van het draagvlak hiervoor. Ook voor de overige lidstaten en hun burgers geldt dat het draagvlak voor de maatregelen volgende uit de voorstellen zal blijken zodra deze in de vorm van (wetgevende) voorstellen worden voorgesteld, waarbij de reguliere besluitvormingsprocedures zullen worden gevolgd.
Kunt u elke vraag afzonderlijk en binnen de gebruikelijke termijn van drie weken beantwoorden (of ten minste alvorens het debat over CoFE)?
Ja.
Het besluit van het Israëlisch Hooggerechtshof dat de weg vrijmaakt voor gedwongen uitzetting van een grote groep Palestijnen uit Masafer Yatta. |
|
Kati Piri (PvdA), Jasper van Dijk (SP) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht «Kritiek op besluit Israëlisch Hooggerechtshof om duizend Palestijnen te verdrijven»?1
Ja.
Deelt u de verontwaardiging en onvrede over de uitspraak van het Hooggerechtshof over de legaliteit van gedwongen uitzetting van een grote groep Palestijnen uit Masafer Yatta?
Met de uitspraak van het Israëlische Hooggerechtshof is herbevestigd dat de Israëlische regering het Masafer Yatta-gebied als militair oefenterrein mag gebruiken en dat de Palestijnse bewoners geen eigendomsrechten in het gebied kunnen doen gelden. Met deze uitspraak staat het Israël vrij om meer dan 1000 Palestijnen uit huis te plaatsen, hun dorpen te doen verlaten en gebouwen te slopen.
Nederland respecteert de onafhankelijkheid van de rechtspraak in Israël, maar is zeer bezorgd over de mogelijke gevolgen van deze uitspraak. Nederland heeft Israël bilateraal, en in een verklaring met veertien EU-lidstaten, opgeroepen hier geen actieve opvolging aan te geven. De eerste zorgelijke berichten van vernielingen zijn echter reeds bekend. Hierop volgend heeft een demarche plaatsgevonden in EU-verband bij het Israëlische Ministerie van Buitenlandse Zaken en is nogmaals bepleit dat geen verdere actieve opvolging wordt gegeven aan de uitspraak van het Hooggerechtshof.
Deelt u de analyse van mensenrechtenorganisaties dat het verdrijven van Palestijnen uit het gebied waar zij al decennia wonen, volstrekt ontoelaatbaar en een schending van het internationaal recht is?
Zie antwoord vraag 2.
Gaat u, in navolging van een woordvoerder van de EU, de uitspraak van het Hooggerechtshof over de verdrijving veroordelen?
Nederland respecteert de onafhankelijkheid van de rechtspraak in Israël, maar is zeer bezorgd over de mogelijke gevolgen van deze uitspraak van het Hooggerechtshof. Nederland heeft Israël bilateraal, en in een verklaring met veertien EU-lidstaten, opgeroepen geen actieve opvolging te geven aan de uitspraak van het Hooggerechtshof. Daarnaast is in EU-verband een demarche uitgevoerd bij het Ministerie van Buitenlandse Zaken in Israël. Nederland wijst de Israëlische overheid consistent op haar internationaalrechtelijke verplichtingen, zowel bilateraal als in EU-verband.
Gaat u contact opnemen met de Israëlische autoriteiten om de onrechtmatigheid van de uitspraak te benadrukken en erop aan te dringen dat de Palestijnse dorpelingen niet uit hun huizen in Masafer Yatta worden gezet? Zo nee, op welke andere manier gaat u druk uitoefenen om de uitspraak terug te draaien? Zo ja, op welke termijn?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid om in Europees verband ervoor te pleiten om druk uit te oefenen op Israël om niet tot gedwongen uitzetting over te gaan?
Zie antwoord vraag 4.
Klopt het dat de gemeenschap in Masafer Yatta humanitaire hulp van EU-landen heeft ontvangen? Heeft Nederland hier ook aan bijgedragen?
Op de Westelijke Jordaanoever zijn verschillende VN-organisaties actief die humanitaire hulp bieden. Nederland draagt financieel bij aan deze organisaties, maar heeft geen eigen humanitaire hulp verleend aan de gemeenschap in Masafer Yatta.
Op welke manier gaat Nederland (al dan niet in EU-verband) bijdragen aan de bescherming van de gemeenschap in Masafer Yatta?
Zie antwoord op vragen 4, 5 en 6.
Wat is de positie van Nederland als Israël daadwerkelijk overgaat tot gedwongen uitzetting?
Ontwikkelingen in deze specifieke casus worden nauwgezet gevolgd, en Nederland blijft de Israëlische overheid consistent op haar internationaalrechtelijke verplichtingen wijzen. Nederland blijft zich uitspreken tegen unilaterale stappen die een toekomstige twee-statenoplossing bemoeilijken en verder op afstand plaatsen. Zie daarnaast ook het antwoord op vraag 2 en 3.
Welke stappen gaat u zetten om de groep Palestijnen uit Masafer Yatta te beschermen als Israël daadwerkelijk overgaat tot huisuitzettingen?
Zie antwoord vraag 9.
De 75th World Health Assembly van 22 tot 28 mei 2022 |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Kuipers |
|
![]() |
Welke kabinetsleden zijn aanwezig bij de 75ste World Health Assembly (WHA)? Bij welke agendapunten levert Nederland een actieve inbreng? Kunt u deze inbrengen vooraf met de Kamer delen?
Minister Kuipers is hoofd van de Nederlandse delegatie bij de WHA75.
Nederland praat in principe mee over alle agendapunten, al dan niet via een gemeenschappelijk EU-statement. Vanuit een volksgezondheidsperspectief zijn voor mij o.a. de discussies over de WHO Global Strategy for food safety en die over het werk van WHO in noodsituaties, van belang. De definitieve EU-statements zullen live te volgen zijn en worden beschikbaar gemaakt op de WHO website.
Is het juist dat tijdens de 75ste WHA gesproken wordt over het verhogen van de bijdragen van de aangesloten landen? Hoeveel gaat de bijdrage van Nederland omhoog als dit voorstel wordt aangenomen? Wat is het kabinetsstandpunt over het verhogen van onze bijdrage? Heeft Nederland vetorecht over het verhogen van onze bijdrage? Hoe wordt een eventuele verhoging gefinancierd?1
Na intensieve discussies in de WHO Working Group on Sustainable Financing (WGSF) staat op de aankomende WHA een voorstel op de agenda om de verplichte contributie van de lidstaten met 20% te verhogen. Als het voorstel wordt aangenomen betekent dat voor Nederland een jaarlijkse verhoging met
€ 1,1 mln. In de kabinetsreactie op het rapport van de Inspectie Ontwikkelings-samenwerking en Beleidsevaluatie (IOB), met als titel «Voorkomen is beter dan genezen»2 uit 2016, spreekt het kabinet zich uit voor de verhoging van de verplichte contributie, verwijzend naar de kwetsbare afhankelijkheid van de WHO van vrijwillige bijdragen van een beperkt aantal donoren. Het huidige kabinet steunt deze nog lijn nog steeds. Over de verhoging van de contributie wordt door alle lidstaten gestemd, zonder vetorecht. De verhoging zal gefinancierd worden door de verhoging van het budget dat speciaal voor de verplichte contributie aan WHO op de begroting van het Ministerie van Buitenlandse Zaken gereserveerd is.
Kunt u alle amendementen op deInternational Health Regulations(IHR, 2005) met spoed naar de Kamer sturen?2
Tijdens de 75ste World Health Assembly (WHA) zal één specifiek wijzigingsvoorstel op de Internationale Gezondheidsregeling (IGR 2005) ter besluitvorming voorliggen.
Het gaat hierbij om een voorstel tot wijziging van artikel 59 lid 1 van de IGR, waarbij de termijnen voor het maken van een voorbehoud of afwijzing van amendementen op de IGR kenbaar moeten worden gemaakt, verkort worden van 18 naar 9 maanden. Daarnaast wordt voorgesteld in artikel 59 lid 2, de termijn van inwerkingtreding van een amendement op de IGR te verkorten van 24 naar 12 maanden. Wanneer de WHA dit amendement aanneemt zullen artikelen 55, 61, 62 en 63 op dezelfde wijze bijgewerkt worden.
Naast dit concreet voorliggende amendement, zijn er door de Verenigde Staten en door de Russische Federatie aanvullende wijzigingsvoorstellen ingediend. Deze worden tijdens de WHA75 niet in stemming gebracht en zullen naar verwachting op een later tijdstip door de lidstaten worden besproken, samen met eventueel nog in te dienen amendementen vanuit andere WHO-lidstaten. De nadere beschouwing van deze en eventuele andere wijzigingsvoorstellen moet echter nog plaatsvinden en worden meegenomen in een nog nader te bepalen proces. Indien gewenst informeer ik uw Kamer graag nader over dit proces.
Is het juist dat de IHR 2005 juridisch bindend is voor de landen aangesloten bij de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO)? Klopt het dat eventuele wijzigingen die worden aangenomen tijdens de 75ste WHA voor Nederland juridisch bindend zijn?
De Internationale Gezondheidsregeling (IGR 2005) is momenteel het belangrijkste mondiale instrument voor de samenwerking tussen WHO-lidstaten op het vlak van ernstige grensoverschrijdende gezondheidsbedreigingen. De Regeling omvat aanbevelingen, afspraken en regels rondom het detecteren, anticiperen op en bestrijden van internationale ernstige gezondheidsbedreigingen. De IGR is gebaseerd op artikel 21 onder a van de WHO-statuten. Op basis van artikel 22 van de statuten, zijn regelingen die aangenomen worden ingevolge artikel 21 juridisch bindend. Op grond van artikel 59 lid 2 (IGR 2005) zijn eventuele amendementen, 24 maanden na het WHA-besluit van kracht, tenzij een lidstaat een voorbehoud maakt of een amendement afwijst, hetgeen binnen 18 maanden na aanvaarding van een amendement door de WHA aan de WHO gecommuniceerd moet worden. Het enige amendement op de IGR 2005 dat waarschijnlijk in stemming gebracht gaat worden tijdens de 75ste WHA betreft een voorstel van de Verenigde Staten om deze termijnen te verkorten.
Kunt u aangeven hoe het parlement betrokken is geweest bij de voorbereidingen van het kabinet op de 75ste WHA? Bent u van mening dat het parlement goed geïnformeerd is over wat er allemaal besloten gaat worden en de kabinetsstandpunten daarover, gegeven het feit dat de WHA het besluitvormend orgaan is van de WHO en de IHR 2005 juridisch bindend is?
In de regel wordt uw Kamer achteraf geïnformeerd over de uitkomsten van de WHA en in sommige gevallen op specifiek verzoek, soms ook vooraf. Tot op heden heeft uw Kamer niet aangegeven dat deze werkwijze niet volstond. Ik kan me voorstellen dat in het licht van de Covid-crisis, uw Kamer meer interesse heeft gekregen in het werk van de WHO en dat een proces zoals we dat kennen van de EU raden-van ministersbijeenkomsten, waarbij er vooraf een geannoteerde agenda aan uw kamer wordt gezonden, nu wellicht passend is. Indien gewenst kunnen we een dergelijke werkwijze invoeren.
Kunt u een toelichting geven op het voorstel van de Verenigde Staten tot het oprichten van een «Nalevingscommitee» (Compliance Committee)? Is het juist dat zo’n Nalevingscommitee toezichthouder wordt of Nederland (en andere landen) de IHR 2005 naleeft? Wat houdt dat precies in de praktijk in? Wat is het kabinetsstandpunt op dit voorstel?3
De Verenigde Staten (VS) hebben in januari 2022 een aantal amendementen voorgesteld op de Internationale Gezondheidsregeling (IGR 2005). Een van voorstellen betreft een toevoeging onder artikel 53 van de IGR 2005, met als doel een Compliance Committee in te stellen. Op hoofdlijnen lijkt het hierbij te gaan om een adviserend comité dat Lidstaten zou kunnen ondersteunen bij het implementeren van de IGR 2005.
De bespreking van dit concrete voorstel moet nog plaatsvinden en zal niet in stemming worden gebracht tijdens de WHA75, maar worden meegenomen in een nog nader te bepalen proces, samen met een aantal andere voorstellen. Het Kabinet zal zijn standpunt bepalen over bovengenoemd en eventuele andere standpunten, wanneer deze concreet ter bespreking voor zullen liggen in de nog nader te bepalen WHO-gremia.
Kunt u een toelichting geven op het voorstel van de Verenigde Staten om het tweede lid van artikel 12 van de IHR 2005 te wijzigen?4Klopt het dat met deze wijziging de WHO eenzijdig kan besluiten of er sprake is van een noodsituatie? Kan de WHO straks de noodsituatie uitroepen over Nederland? Wat is uw standpunt daarover?
Een ander amendement dat door de VS is voorgesteld, betreft een wijziging in artikel 12 lid 2 van de IGR 2005, waarbij de wijze waarop wordt vastgesteld of er sprake is van een internationale gezondheidscrisis, wordt aangepast. De nadere beschouwing van dit concrete voorstel moet nog plaatsvinden. Het voorstel zal niet in stemming worden gebracht tijdens de WHA75, maar mogelijk worden meegenomen in een nog nader te bepalen proces waarbij er verschillende amendementen zullen worden uitgewerkt.
Het Kabinet zal zijn standpunt bepalen over bovengenoemd en eventuele andere standpunten, wanneer deze concreet ter bespreking voor zullen liggen in de nog nader te bepalen WHO-gremia.
Kunt u een toelichting geven op het voorstel van de Verenigde Staten om een zesde lid toe te voegen aan artikel 12 van de IHR 2005? Klopt het dat met deze toevoeging een lokale uitbraak door de WHO (eenzijdig) kan worden uitgeroepen tot een «noodsituatie van internationaal belang»? Kan het betreffende land vervolgens alleen maar een verzoek indienen om die noodsituatie te beëindigen?
De VS hebben ook voorgesteld artikel 12 lid 6 van IGR 2005 te wijzigen, waarbij er wordt voorzien in een mogelijkheid tot het uitroepen van een staat van verhoogde waakzaamheid en mogelijke internationale maatregelen wanneer er nog geen internationale gezondheidscrisis is uitgeroepen. De nadere beschouwing van ook dit concrete voorstel moet nog plaatsvinden. Het voorstel zal niet in stemming worden gebracht tijdens de WHA75, maar mogelijk worden meegenomen in een nog nader te bepalen proces waarbij er verschillende amendementen zullen worden uitgewerkt. Het Kabinet zal zijn standpunt bepalen over bovengenoemd en eventuele andere standpunten, wanneer deze concreet ter bespreking voor zullen liggen in de nog nader te bepalen WHO-gremia.
Hoe verhouden deze twee voorgestelde wijzigingen van artikel 12 zich tot onze parlementaire democratie? Worden parlement en kabinet op een zijspoor gezet indien de WHO besluit dat een uitbraak in Nederland internationale proporties heeft?
De door de VS voorgestelde wijzigingen van artikel 12 lid 2 resp. lid 6, lijken tot doel te hebben de WHO in staat te stellen sneller en in een vroegtijdiger stadium te bepalen of er sprake is van een ernstige internationale gezondheidscrisis of een situatie waarbij een verhoogde staat van paraatheid is gewenst. Naar verwachting zullen deze voorstellen niet ingrijpen in de nationale bevoegdheid van lidstaten waar zo’n situatie zich voordoet, om zelf maatregelen te nemen via hun nationale besluitvorming- en parlementaire processen. Conform de IGR 2005 kan de WHO lidstaten in zo’n situatie adviseren welke maatregelen daarbij effectief zouden kunnen zijn. Zoals gesteld, moet de nadere beschouwing van de door de VS onder artikel 12 voorgestelde wijzigingen nog plaatsvinden. Het voorstel zal niet in stemming worden gebracht tijdens de WHA75, maar mogelijk worden meegenomen in een nog nader te bepalen proces waarbij er verschillende amendementen zullen worden uitgewerkt. Het Kabinet zal zijn standpunt bepalen over bovengenoemd en eventuele andere standpunten, wanneer deze concreet ter bespreking voor zullen liggen in de nog nader te bepalen WHO-gremia.
Wilt u de garantie geven niet akkoord te gaan met het amendement van de Verenigde Staten? Zo nee, waarom niet?
Op dit moment zal naar verwachting alleen de door de VS voorgestelde wijziging van artikel 59 in stemming worden gebracht tijdens de WHA75. Het gaat daarbij om een aanpassing van de termijn waarbinnen door de WHA aangenomen wijzigingsvoorstellen op de IGR 2005 in werking treden, alsmede de termijnen waarbinnen het maken van een voorbehoud en/ of afwijzing van een amendement dienen te worden ingediend door lidstaten. Bij wijziging van artikel 59, zullen de artikelen 55, 61, 62 en 63 in dezelfde zin aangepast worden.
Eventuele andere door de VS voorgestelde amendementen zullen worden meegenomen in een nog nader te bepalen proces waarbij er verschillende amendementen zullen worden uitgewerkt. Het Kabinet zal zijn standpunt bepalen over bovengenoemd en eventuele andere standpunten, wanneer deze concreet ter bespreking voor zullen liggen in de nog nader te bepalen WHO-gremia.
Het is daarom nog te vroeg om te bepalen wat de positie van het Kabinet op de VS-voorstellen in artikel 12 genoemde voorstellen zal zijn. Het Kabinet heeft eerder aangegeven voorstander te zijn van verbetering en versterking van het internationale systeem van pandemische paraatheid. Eventuele wijzigings-voorstellen rondom de IGR 2005 zullen zoveel mogelijk in samenhang worden bekeken en beoordeeld (IOB, 2016). Ik zal uw Kamer daar te zijner tijd nader over informeren.
Bent u bereid deze vragen per omgaande te beantwoorden, in verband met het feit dat de 75ste WHA op 22 mei 2022 van start gaat?
Ja.
Het toevoegen van de “koloniale oorlog in Indonesië” aan Dodenherdenking. |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «FIN tégen herdenken Indonesische oorlogsmisdadigers op 4 mei»1?
Ja.
Deelt u de mening dat het een klap in het gezicht van Indische Nederlanders is dat het Comité 4 en 5 mei de officiële tekst, over wie we tijdens de Nationale Dodenherdenking herdenken, heeft aangepast en wel zo dat de «koloniale oorlog in Indonesië» is toegevoegd aan het memorandum?
Het Nationaal Comité 4 en 5 mei (NC) is een onafhankelijke organisatie die zelfstandig besluit over de wijze waarop de herdenking op 4 mei wordt vormgegeven. Sinds 1961 worden alle burgers en militairen die «in het belang van het Koninkrijk zijn gevallen» herdacht. Zowel de Japanse bezetting als de periode 1945–1949 zijn derhalve impliciet al decennia verankerd in de Nationale Herdenking. De aanpassing die dit jaar door het Nationaal Comité 4 en 5 mei is doorgevoerd, betreft het in naam noemen van de koloniale oorlog in Indonesië voorafgaand aan de twee minuten stilte. Hiermee wordt verwezen naar alle Nederlandse én Indonesische slachtoffers die tijdens dit conflict vielen. Daarnaast wordt bij de kranslegging voor burgerslachtoffers in Azië vanaf dit jaar ook honger en dwangarbeid als doodsoorzaak genoemd. Het NC heeft betrokken ministeries geïnformeerd over de aanpassing, verder is de aanpassing in lijn met de terminologie die door het kabinet wordt gehanteerd2.
Bent zich bewust van het feit dat nu «alle Nederlandse en Indonesische slachtoffers» herdacht worden, dus ook Indonesiërs die vochten voor de toenmalige vijand, waaronder oorlogsmisdadigers?
Tijdens de Nationale Herdenking worden slachtoffers herdacht, dat is niet hetzelfde als zij die vochten en eventuele plegers van oorlogsmisdaden. Ik ben mij ervan bewust dat tijdens de Nationale Herdenking zowel Nederlandse als Indonesische slachtoffers worden herdacht.
Waarom zijn de Indische Nederlanders niet gekend in deze ongewenste toevoeging, waarmee onnodig afbreuk wordt gedaan aan het nationale karakter van de herdenking?
Het NC is een onafhankelijke organisatie die zelfstandig besluit over de wijze waarop de herdenking op 4 mei wordt vormgegeven. Dit betreft ook eventuele tekstaanpassingen van het memorandum en de partijen die hierbij worden betrokken. Het NC is overigens continu in gesprek met verschillende (Indische) organisaties en belangengroepen.
Heeft u de bereidheid om er bij het Comité 4 en 5 mei op aan te dringen dat deze pijnlijke toevoeging wordt teruggedraaid? Zo neen, waarom niet?
Ik zie geen aanleiding op aandringen tot terugdraaien van de toevoeging, zie ook mijn antwoord op vraag (2).
Deelt u de mening dat de Bersiapperiode steeds meer naar de achtergrond gedrukt lijkt te worden, omdat eerst het Rijksmuseum de term wilde schrappen en nu het herdenken onder druk staat?
Deze mening deel ik niet. Er is de afgelopen tijd op verschillende manieren veel aandacht geweest voor de periode in voormalig Nederlands-Indië direct na de Tweede Wereldoorlog, dus ook voor de voor de periode die in Nederland bekend staat als de Bersiap. Het kabinet hoopt dat deze aandacht en het onderzoeksprogramma «Onafhankelijkheid, geweld en Oorlog in Indonesië, 1945–1950» helpen deze periode een plaats te geven in de Nederlandse geschiedenis.
Deelt u de mening dat de Bersiap, waarbij vlak na de Tweede Wereldoorlog genocide werd gepleegd op landgenoten en waar op grote schaal werd gemarteld, verkracht en vermoord, nooit vergeten mag worden? Zo ja, heeft u alsnog de bereidheid om een Bersiap-monument te realiseren in Den Haag, de stad die als weduwe van Indië mag worden beschouwd?
Kennis over de geschiedenis van voormalig Nederlands-Indië dient verankerd te worden in de Nederlandse samenleving, ook de zwarte bladzijden, op een wijze die recht doet aan de historische feiten. Het is aan de samenleving, zoals maatschappelijke organisaties en musea, om vorm te geven aan hoe dat moet gebeuren, bijvoorbeeld met behulp van tentoonstellingen of monumenten.
De Russische componist en vriend van Poetin, Valery Gergiev |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het feit dat Valery Gergiev niet op de Europese sanctielijsten staat? Hoe oordeelt u hierover?
Ja, hier ben ik mee bekend. Voor het plaatsen van personen op de Europese sanctielijsten dient te worden voldaan aan de listingcriteria van het desbetreffende sanctieregime. Voor het sanctieregime betreffende ondermijningen of bedreigingen van de territoriale integriteit, soevereiniteit en onafhankelijkheid van Oekraïne gaat het onder andere om het materieel of financieel bijdragen aan dergelijke acties en het materieel of financieel steun verlenen aan, of profijt trekken van, de regering van de Russische Federatie. Nederland is binnen de EU op doorlopende basis in gesprek over het toevoegen van personen en entiteiten aan deze sanctielijst, is voorstander van listings indien deze aansluiten bij de listingcriteria en bijdragen aan de doelstellingen van de sancties om de prijs voor de invasie zo hoog mogelijk te maken en de capaciteiten van Rusland tot oorlogvoering in te perken, en heeft in dit kader ook bezien of en in hoeverre dit voor de heer Gergiev geldt.
Klopt het dat Valery Gergiev de Nederlandse nationaliteit heeft gekregen en tevens een Koninklijke onderscheiding? Zo ja, hoe is dit totstandgekomen?1 Zo ja, hoe oordeelt u over het feit dat Valery Gergiev de Nederlandse nationaliteit en Koninklijke onderscheiding op deze manier heeft verkregen?
Over de nationaliteit van individuele personen kan het kabinet geen uitspraken doen.
Wat betreft de Koninklijke onderscheiding klopt het dat de heer Gergiev in 2005 een Koninklijke onderscheiding heeft ontvangen voor exceptionele verdiensten op het terrein van de klassieke muziek. De heer Gergiev had een ver teruggaande samenwerking met o.a. het Rotterdams Philharmonisch Orkest en was oprichter van het Gergiev Festival. In het kader van het tiende Gergiev festival is hij in 2005 benoemd tot Ridder in de Orde van de Nederlandse Leeuw.
Klopt het dat Valery Gergiev de Russische inval in Oekraïne weigert te veroordelen?2
Op basis van de bij het kabinet bekende mediaberichten klopt het dat de heer Gergiev de Russische invasie van Oekraïne weigert te veroordelen.
Klopt het dat Valery Gergiev officieel door de Russische staat is benoemd tot persoonlijke ambassadeur van Poetin?
Het kabinet heeft op basis van mediaberichten begrepen dat Gergiev een dergelijke functie zou bekleden. Het kabinet is echter niet bekend met enige officiële functie.
Bent u bekend met het feit dat Valery Gergiev binnen de Europese Unie over verschillende entiteiten en vastgoed beschikt en deze sinds de oorlog probeert te verkopen?3
Het kabinet is van deze mediaberichten op de hoogte maar kan dit niet bevestigen.
Wat zijn de gronden voor het intrekken van de nationaliteit volgens Nederlandse wetgeving?
De grondslagen voor het intrekken van het Nederlanderschap zijn vastgelegd in de Rijkswet op het Nederlanderschap (art. 14). Bij personen met een dubbele nationaliteit is het in het algemeen mogelijk om het Nederlanderschap in te trekken:
14.1 Indien het Nederlanderschap is verkregen door fraude/bedrog, tot maximaal twaalf jaar na het verkrijgen van het Nederlanderschap (deze termijn is niet van toepassing wanneer sprake is van betrokkenheid bij zeer ernstige misdrijven, zoals genocide);
14.2 Als er sprake is van een onherroepelijke veroordeling door de Nederlandse rechter wegens een terroristisch of zeer ernstig misdrijf (waaronder bijvoorbeeld genocide of oorlogsmisdrijven);
14.3 Als men zich vrijwillig in vreemde krijgsdienst begeeft van een staat die betrokken is bij gevechtshandelingen tegen het Koninkrijk dan wel tegen een bondgenootschap waarvan het Koninkrijk lid is;
14.4 In het belang van de nationale veiligheid bij personen die zich buiten het Koninkrijk bevinden en zich hebben aangesloten bij een terroristische organisatie die een bedreiging vormt voor de nationale veiligheid.
Indien er sprake is van een reden waarom het Nederlanderschap kan of moet worden ingetrokken, zal de IND onderzoek doen. Het is een zorgvuldige procedure die grondig onderzoek vereist. Tegen een besluit tot intrekking kan men in beroep gaan bij de rechter.
Bent u bereid Valery Gergiev aan te dragen voor de Europese sanctielijsten? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet heeft deze casus met zorg bekeken. Op basis van informeel overleg in Brussel, de listingcriteria en de doelstelling van de sancties is het kabinet tot de conclusie gekomen dat het voordragen van de heer Gergiev voor plaatsing op de EU-sanctielijst op dit moment niet opportuun is, omdat hij onvoldoende aan de listingcriteria en de doelstelling van de santies voldoet. Zie ook het antwoord op vraag 1 betreffende de listingcriteria.
Bent u bereid deze vragen binnen twee weken en afzonderlijk te beantwoorden?
Deze vragen zijn zo snel mogelijk beantwoord.
De Russische olieboycot door Brussel |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Kogel is door de kerk: Brussel wil olieboycot»1?
Ja
Heeft u precies inzichtelijk welke economische gevolgen dit olieboycot voor Nederland zal hebben? Graag een gedetailleerd antwoord.
De economische gevolgen van een embargo op Russische olie als onderdeel van het 6de EU-sanctiepakket in reactie op de militaire Russische agressie in Oekraïne, zijn mede op basis van veel gesprekken met Nederlandse bedrijven in grote lijnen in kaart gebracht voor Nederland. Het is echter niet mogelijk om de economische gevolgen vooraf in detail duidelijk te krijgen, omdat de precieze impact afhangt van de mate waarin bedrijven erin slagen om tijdig vervangend aanbod aan te kunnen trekken. Dat hangt weer af van de situatie op de wereldwijde oliemarkt. Om Europese bedrijven de tijd te geven om zo goed mogelijk in te spelen op het embargo op Russische olie, bevat het 6de EU-sanctiepakket verschillende overgangstermijnen voordat het embargo van kracht wordt.
Kunt u garanderen dat de Nederlandse bevolking dit olieboycot niet extra gaat voelen in de portemonnee? Zo neen, wat zijn de exacte gevolgen voor Nederlanders voor bijvoorbeeld de al enorm hoge energierekeningen en de al hoge benzineprijzen? Graag een gedetailleerd antwoord hoe deze strafmaatregel richting Rusland de eigen bevolking raakt.
Een EU-boycot op Russische olie zal de Nederlandse economie onvermijdelijk raken. Zoals eerder aangegeven aan uw Kamer is het kabinet zich er van bewust dat het beschermen van de internationale rechtsorde en onze vrijheid een prijs heeft. Dit betekent dat sancties en eventuele tegenmaatregelen ook een effect hebben op de Nederlandse economie en op die van de buurlanden. Nederland vervult immers een belangrijke doorvoerfunctie op het vlak van aardolie. Een embargo op Russische olie treft tot een derde van de toevoer van olie naar Nederland. Niet alleen de Nederlandse toevoer van Russische olie wordt hierdoor geraakt. Bij het tot stand komen van het zesde sanctiepakket is expliciet gekeken naar de gevolgen voor het gelijk speelveld op de interne markt. Het embargo op de toevoer van Russische olie via de scheepvaart plus de vrijwillige stop op toevoer van Russische pijplijnolie door o.m. Polen en Duitsland omvatten gezamenlijk 90% van de toevoer aan Russische olie aan de EU. Bedrijven zullen zelf op zoek moeten naar alternatieve leveranciers. Dit kan tekorten doen ontstaan in bijvoorbeeld het dieselaanbod. Tekorten hebben een prijs opstuwend effect en kunnen onder meer de transportsector raken. Daarom is het kabinet voortdurend in gesprek met het bedrijfsleven en specifiek de olie- en petrochemische industrie. Het kabinet is zich er van bewust dat de oorlog in Oekraïne ook de Nederlandse bevolking en het bedrijfsleven raakt. Het kabinet kiest er voor om Oekraïne blijvend te steunen. Want juist de internationale rechtsorde vormt het fundament van onze veiligheid en stabiliteit: basisvoorwaarden voor de vrede en welvaart waarin wij leven.
Deelt u de mening dat de wereld, en in dit geval met name de Oekraïense bevolking, gebaat is bij vrede? Zo ja, waarom wordt er dan niet ingezet op de-escalatie? Graag een gedetailleerd antwoord.
Ja. Na een maandenlange troepenopbouw is Rusland in de nacht van 23 op 24 februari jl. een aanvalsoorlog begonnen tegen Oekraïne, ondanks internationale oproepen te de-escaleren en te kiezen voor diplomatie. Oekraïne heeft het recht om zich tegen deze Russische gewapende aanval te verdedigen, op basis van artikel 51 van het VN-Handvest. Het Russische gebruik van geweld is een zeer ernstige schending van een dwingende regel van internationaal recht. In de optiek van het kabinet is Rusland, en Rusland alleen, verantwoordelijk voor deze oorlog, met alle humanitaire, economische, politieke en maatschappelijke tol die dit van de Oekraïense bevolking en de rest van de wereld eist. Van meet af aan heeft Oekraïne de deur voor onderhandelingen over een staakt-het-vuren open gehouden. Ook het kabinet heeft Rusland talloze keren opgeroepen alle militaire activiteiten tegen Oekraïne te staken en terug te keren naar de onderhandelingstafel. Vooralsnog lijkt Rusland echter te kiezen voor voortzetting van de oorlog in plaats van het bloedvergieten te stoppen.
Heeft u de bereidheid om EU-kopstuk Von der Leyen ertoe te bewegen een sterke delegatie op vredesmissie te sturen richting Moskou? Zo neen, waarom niet?
Als onderdeel van de internationale gemeenschap steunt het kabinet waar mogelijk Oekraïne bij onderhandelingen over een staakt-het-vuren. Ook blijft het kabinet, samen met internationale partners, de druk op Rusland opvoeren om deze zinloze oorlog tegen de Oekraïne en zijn bevolking te stoppen. Indien hierbij een rol is weggelegd voor Commissievoorzitter Von der Leyen of andere hoogwaardigheidsbekleders zal het kabinet daar vanzelfsprekend serieus naar kijken.
Bent u bekend met het bericht «Save the Children waarschuwt: «Repatriëring buitenlandse kinderen uit Syrische kampen kan nog wel 30 jaar duren»»?1
Ja.
Deelt u de mening dat deze kinderen onschuldige slachtoffers zijn van de zeer kwalijke en in de meeste gevallen strafwaardige keuzes die hun ouder(s) hebben gemaakt?
Ja, het kabinet is van mening dat deze kinderen slachtoffer zijn van de door hun ouders gemaakte keuze om naar strijdgebied af te reizen.
De NCTV stelt in het Dreigingsbeeld Terrorisme Nederland van april 2022 dat «Voortdurend verblijf (van de kinderen) in de opvangkampen kan bijdragen aan mogelijk trauma en risico op indoctrinatie, dit maakt de evt. dreiging (...) voor de nationale veiligheid in Nederland groter»2, welke mogelijkheden ziet u om terugkeer van de kinderen te bespoedigen met het oog op zowel de nationale veiligheid als het welzijn van de betreffende kinderen?
De door het vorige kabinet ingeslagen weg met betrekking tot uitreizigers, wordt voortgezet3. Zoals toegelicht in mijn brief aan uw Kamer van 13 april 2022 met als onderwerp «Tweede rapportage uitreizigers» is het naar Nederland overbrengen van uitreizigers geen vanzelfsprekendheid. Het kabinet maakt hierin een brede afweging waar verschillende belangen bij worden betrokken en waarin behalve het belang van het voorkomen van straffeloosheid ook de veiligheid in het gebied en de gevolgen voor de internationale betrekkingen worden meegewogen. Daarbij is er altijd oog voor het belang van de nationale veiligheid en de overige feiten en omstandigheden van het specifieke geval4. Dit beleid geldt ook voor kinderen van uitreizigers.
Heeft u zicht op terugkeer van deze kinderen naar Nederland ter voorkoming van de beëindiging van de strafzaak tegen hun ouders, zoals al bij 11 kinderen is gebeurd?
Als zich een situatie voordoet waarin het kabinet tot het oordeel komt dat een inspanning geleverd moet worden om verdachten ter berechting naar Nederland over te brengen, omdat straffeloosheid dreigt, wordt uw Kamer hierover conform de motie Laan-Geselschap voorafgaand geïnformeerd5. Zoals beschreven in mijn brief van 25 januari 2022 zal het kabinet zich inspannen om kinderen van uitreizigers, die zonder ouderlijk gezag in de regio verblijven, naar Nederland over te brengen als hiertoe mogelijkheden voorhanden zijn6. Het kan gaan om weeskinderen of kinderen die slachtoffer zijn van internationale kindontvoering. Als (wees)kinderen verblijven in een (veilig) land waarmee Nederland diplomatieke betrekkingen heeft, zal terugkeer in de regel kunnen plaatsvinden conform de reguliere consulaire kaders7.
In hoeverre draagt Nederland nu bij aan voorzieningen voor deze kinderen met het oog op een menswaardig en veilig bestaan in deze vluchtelingenkampen?
Nederland steunt wereldwijd verschillende professionele humanitaire organisaties, waaronder verschillende VN-organisaties, het Rode Kruis-takken en nong-gouvernementele organisaties die onder andere hulp bieden in de vluchtelingenkampen in Noordoost Syrië, met ongeoormerkte bijdrage. Hierdoor kunnen de organisaties deze bijdrage flexibel inzetten waar de noden het hoogst zijn. Nederland draagt als lidstaat ook bij aan de humanitaire hulp van de Europese Unie, zoals aan het budget van de Europese noodhulporganisatie ECHO die wereldwijd projecten financiert.8 Onder deze humanitaire hulporganisaties bevinden zich ook enkele die actief zijn in de kampen in Noordoost Syrië, alhoewel de toegang tot de regio en de kampen complex is door de veiligheidssituatie.
De humanitaire principes (humaniteit, onpartijdigheid, onafhankelijkheid en neutraliteit) zijn leidend in het werk van humanitaire organisaties om hulp te bieden aan diegenen die het meest kwetsbaar zijn. Hierin maken zij in hulpverlening geen onderscheid tussen de nationaliteit van de mensen in nood. ECHO draagt in 2022 met 135 mln. EUR bij aan de humanitaire financiering voor heel Syrië. Vanuit DGNEAR wordt vanuit het NDICI via Special Measures steun verleend in Syrië, via NGOs, bijvoorbeeld voor de verbetering van toegang tot gezondheidszorg en huisvesting (ca. EUR 30–40 mln. per jaar), waaronder in de regio Noordoost Syrië.
Ziet u ook het belang van goed onderwijs aan de kinderen die zich nog in de kampen bevinden, voor het welzijn van de kinderen en ook om indoctrinatie tegen te gaan en de normen en waarden van onze samenleving over te dragen? In hoeverre krijgen deze kinderen nu onderwijs? Welke mogelijkheden ziet u om dit te organiseren, al dan niet digitaal?
Basisvoorzieningen in de vluchtelingenkampen zijn beperkt, en worden voornamelijk aangeboden door een aantal daar aanwezige humanitaire hulporganisaties. Deze organisaties bieden als onderdeel van humanitaire hulp waar mogelijk ook (informele) onderwijsactiviteiten aan, en zetten kindvriendelijke faciliteiten op. Deze diensten dragen indirect ook bij aan het tegengaan van indoctrinatie en radicalisering door het versterken van de (mentale) weerbaarheid van de doelgroep. Voor de mogelijkheden om onderwijs digitaal te organiseren verwijs ik u naar de antwoorden op de vragen van de leden Van der Werf en Bikker aan de Ministers van Justitie en Veiligheid en van Buitenlandse Zaken over de situatie van Nederlandse kinderen in Syrische kampen9. In deze antwoorden is ingegaan op een Fins initiatief waarbij Finse kinderen in de kampen op afstand les kregen. Dit initiatief is echter niet toepasbaar op de Nederlandse situatie omdat er door Finland al het besluit tot repatriëren was genomen en door COVID-19 tussentijds voorzien werd in onderwijs voordat de Finse kinderen werden gerepatrieerd.
In hoeverre hebben andere Europese landen kinderen van IS-gangers met een Europese nationaliteit gerepatrieerd? Kunt u hiervan een overzicht geven en tevens aangeven om welke aantallen het gaat?
Sommige Europese landen hebben vanwege interne politieke overwegingen kwetsbare minderjarigen gerepatrieerd. Zo hebben bijvoorbeeld Frankrijk (circa 35), Duitsland (circa 70), België (circa 15), Finland (circa 20), Zweden (circa 20), Denenmarken (circa 20), Noorwegen (circa 10) en het Verenigd Koningrijk (circa 10) (wees-)kinderen gerepatrieerd.
Wordt gekeken naar samenwerking met andere Europese landen om de terugkeer van met name kinderen te faciliteren?
Voor kinderen geldt dat als zij zich met (een van) hun ouder(s) melden bij een Nederlandse diplomatieke vertegenwoordiging, terugkeer naar Nederland onder begeleiding plaatsvindt en dat de jeugdbeschermingsketen vervolgens zorgdraagt voor noodzakelijke opvang en begeleiding. Voor kinderen die zonder ouderlijk gezag in de regio verblijven zal het kabinet zal zich inspannen om hen naar Nederland over te brengen als hiertoe mogelijkheden voorhanden zijn, inclusief mogelijkheden geboden door Europese partners. Zo maakte het kabinet in 2019 gebruik van een Franse missie om twee weeskinderen terug te brengen naar Nederland. Op dit moment, voor zover bekend bij het Ministerie van Buitenlandse Zaken, verblijven er geen Nederlandse kinderen zonder ouderlijk gezag in de kampen in Noordoost-Syrie.
Op welke manier worden naar Nederland overgebrachte kinderen begeleid om hen op een veilige en verantwoorde wijze te laten opgroeien, ook gezien de indoctrinatie die zij mogelijk hebben ondergaan en met het oog op de nationale veiligheid?
De Raad voor de Kinderbescherming (RvdK) draagt zorg voor de voorbereiding van veilige opvang en begeleiding van kinderen die terugkeren naar Nederland. Hiervoor heeft de RvdK in samenwerking met diverse ketenpartners een aanpak ontwikkeld. Op het moment dat de RvdK weet dat kinderen van uitreizigers naar Nederland komen, verzoekt de RvdK bij de kinderrechter om een kinderbeschermingsmaatregel. Na aankomst in Nederland krijgen de kinderen een gezinsvoogd en worden opgevangen bij een professionele jeugdzorginstelling, waar zij worden gescreend door een deskundige van het Landelijk Adviesteam Minderjarige terugkeerders, voor drie maanden worden geobserveerd en de tijd en zorg krijgen die nodig is. Na de observatieperiode krijgen de kinderen een passende plek binnen een woongroep of in het eigen netwerk.
De gevolgen van een uitspraak van de Raad van State over de overdracht van vreemdelingen aan Kroatië |
|
Suzanne Kröger (GL) |
|
Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State dat u er niet langer zonder nader onderzoek vanuit kan gaan dat Kroatië zich bij de overdracht van vreemdelingen aan de eisen van het EVRM houdt?1 Kent u de berichten over aanhoudende betrokkenheid van Frontex bij illegale pushbacks, bijvoorbeeld bij het weren van honderden migranten bij de Griekse kust?2 Wat is uw reactie op het aftreden van Frontex-hoofd Leggeri?3 Wat vindt u van deze berichten? Bent u het eens dat operaties van Frontex moeten worden stopgezet zolang deze pushbacks blijven doorgaan? Zo nee, waarom niet? Aan welke voorwaarden moet wat u betreft de opvolger van Leggeri voldoen? Bent u van plan te eisen dat het nieuwe Frontex-hoofd zo snel mogelijke de toepassing van pushbacks beëindigt? Zo nee, waarom niet?
Ik ben bekend met de twee uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 13 april 2022. In de Kamerbrief van 25 mei 2022 ben ik ingegaan op de gevolgen van deze uitspraken voor in Nederland ingediende asielverzoeken waarvoor Kroatië ingevolge de EU-Dublinverordening de primair verantwoordelijke lidstaat is.
Ik ben ook bekend met de berichtgeving over vermeende betrokkenheid van Frontex bij illegale pushbacks. Het kabinet neemt de berichtgeving ten aanzien van de situatie van het Agentschap zeer serieus en benadrukt in contacten het belang van naleven van fundamentele rechten. Dit is al meermaals benoemd en zal de komende kabinetsperiode opgebracht blijven worden, in bilaterale contacten met lidstaten of de Commissie en binnen de daarvoor bestemde EU-gremia zoals de Frontex Management Board. Ten aanzien van het aftreden van de Uitvoerend Directeur heeft de Frontex Management Board een statement op de website van Frontex laten plaatsen. De voormalig Uitvoerend Directeur heeft in een speciaal daarvoor bijeengeroepen Management Board gereageerd op het vertrouwelijke OLAF-rapport en heeft daarbij kenbaar gemaakt zijn taken neer te leggen. De Management Board heeft zijn ontslag geaccepteerd. Aan de opvolging van het OLAF-rapport moet in EU-verband invulling worden gegeven, de Management Board voorop, in samenwerking met de Commissie en alle lidstaten. In de Management Board van juni 2022 wordt de Uitvoerend Directeur ad interim gekozen. Tegelijkertijd werkt de Europese Commissie aan het wervingsproces om een nieuwe Uitvoerend Directeur aan te stellen. De functieomschrijving, bevoegdheden, verantwoordingsplicht en het proces van benoeming van de Uitvoerend Directeur volgen rechtstreeks uit de Europese grens- en kustwacht verordening 2019/18964. Het kabinet onderschrijft dat er uitdagingen zijn voor het Agentschap, zoals beschreven in de verschillende rapporten ten aanzien van de waarborging van fundamentele rechten, strategische sturing en het gegroeide mandaat van Frontex. Er ligt voor de Uitvoerend Directeur, samen met de Management Board, dus een belangrijke taak. Het is daarom van groot belang dat het wervingsproces spoedig en adequaat plaats vindt. Uw Kamer wordt voor het zomerreces verder uitgebreid geïnformeerd over de Nederlandse inzet inzake Frontex middels de jaarlijkse brief.
Wat vindt u van de vaststelling van de Raad van State dat pushbacks op grote schaal en al lange tijd plaatsvinden aan de buitengrens van Kroatië en dat het risico op pushbacks ook bestaat voor vreemdelingen die door Kroatië opnieuw zijn toegelaten vanuit andere lidstaten en/of zich al langere tijd dieper in het binnenland van Kroatië begeven?
Zoals toegelicht in de reeds genoemde Kamerbrief van 25 mei 2022, moet nader onderzoek worden gedaan naar de actuele situatie van Dublinclaimanten in Kroatië. Om uitvoering te geven aan deze onderzoeksopdracht die de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State feitelijk heeft gegeven, zet ik mij ervoor in voldoende aanvullende informatie hierover te verzamelen. Vervolgens zal ik bezien of deze informatie leidt tot de conclusie dat Kroatië zich aan zijn internationale verplichtingen ten aanzien van Dublinclaimanten houdt. Hierbij betrek ik ook rapportages van het – in de zomer van 2021 opgerichte – onafhankelijke Kroatische grensmonitoringsmechanisme en eventuele andere rapporten van latere datum die nog niet bij de Afdelingsuitspraken van 13 april jl. zijn betrokken. Tot die tijd worden vanuit Nederland geen asielzoekers op grond van de Dublinverordening overgedragen aan Kroatië. Zaken waarin de in de Dublinverordening neergelegde uiterste overdrachtsdatum verstrijkt, zal Nederland aan zich trekken. De betreffende vreemdelingen zullen tot de Nederlandse asielprocedure worden toegelaten en hun zaken worden inhoudelijk behandeld door de IND.
Welke consequenties heeft de uitspraak van de Raad van State dat vreemdelingen niet zonder voorafgaand eigen onderzoek naar de actuele feiten en omstandigheden op grond van de Dublinverordening mogen worden overgedragen aan Kroatië? Bent u bereid het gevraagde onderzoek uit te voeren en zo ja, op welke termijn? Bent u bereid in afwachting van het gevraagde onderzoek af te zien van overdrachten aan Kroatië en betrokken vreemdelingen in staat te stellen een asielverzoek in Nederland in te dienen?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u het eens dat in beginsel moet worden afgezien van een overdracht aan een EU-lidstaat waar de toegang tot een asielprocedure wordt geweigerd? Zo ja, welke consequenties heeft deze uitspraak van de Raad van State voor eventuele overdrachten van vreemdelingen naar andere lidstaten waar overweldigend bewijs is voor aanhoudende en systematische pushbacks, zoals in Griekenland?
Lidstaten van de Europese Unie mogen er, op basis van het zogenoemde interstatelijk vertrouwensbeginsel, in principe van uitgaan dat andere lidstaten voldoen aan de verplichtingen die uit het Unierecht voorvloeien. Op basis van dat beginsel, verankerd in de Dublinverordening, wordt o.a. aangenomen dat de lidstaten asielzoekers niet zullen behandelen in strijd met de rechten zoals beschermd door het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (verder: EVRM). Toch kan er aanleiding zijn voor nader onderzoek als wordt getwijfeld of de situatie in een andere Europese lidstaat voldoet aan de eisen van het EVRM. Bij de beantwoording van die vraag zal eerst moeten worden bezien of sprake is van een zogenoemde «fundamentele systeemfout» in de asielprocedure van de betrokken lidstaat in de zin van artikel 3, tweede lid, van de Dublinverordening, die de bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereikt. Als die vraag bevestigend wordt beantwoord, moet vervolgens worden bezien of die fundamentele systeemfout in de asielprocedure ook relevant is voor personen die onder de Dublinverordening terug moeten keren naar dat land. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelt in algemene zin immers dat het bestaan van pushbacks aan de buitengrenzen op zichzelf niet maakt dat Dublinclaimanten niet overgedragen kunnen worden. De uitspraak van de Afdeling gaat specifiek over de relatie tussen pushbacks en de asielprocedure in Kroatië en heeft dus geen direct gevolg voor mijn beleid ten aanzien van Dublinoverdrachten aan andere EU-lidstaten.
Bent u bereid een analyse te maken van EU-landen waar het risico bestaat dat vreemdelingen worden uitgezet op basis van reeds bestaand onderzoek van de VN, Human Rights Watch, nationale autoriteiten als de Ombudsman, het Europees parlement, onderzoeksjournalisten en non-gouvermentele organisaties (ngo's) naar pushbacks en deze zo spoedig mogelijk met de Kamer te delen?
Uw vraag interpreteer ik zo dat u wilt weten ten aanzien van welke EU-landen die gebonden zijn aan de Dublinverordening er thans niet (meer) op voorhand van uit kan worden gegaan dat Dublinclaimanten na overdracht geen reëel risico op een schending van artikel 3 (en artikel 5) van het EVRM dan wel artikel 4 (en artikel 6) van het EU Handvest lopen. Op dit moment vinden er naar aanleiding van Afdelingsuitspraken geen overdrachten in het kader van de Dublinverordening plaats naar Griekenland5, Malta6, Hongarije7 en Kroatië. In de betreffende uitspraken heeft de Afdeling, kort gezegd, geoordeeld dat nadere informatie noodzakelijk is om tot de conclusie te komen dat door overdracht van de vreemdeling aan de betreffende Dublinstaat geen situatie zal ontstaan in strijd met artikel 4 (of artikel 6) van het EU-Handvest of artikel 3 (hetzij artikel 5) van het EVRM. De door de Afdeling geconstateerde motiveringsgebreken die tot nader onderzoek nopen, zien onder meer op detentieomstandigheden, opvangvoorzieningen en toegang tot rechtshulp voor vreemdelingen.
Deelt u het recente oordeel van de VN Hoge Commissaris voor Vluchtelingen dat de situatie aan de Europese buitengrenzen «juridisch en moreel onaanvaardbaar» is en dat deze systematische praktijk moet stoppen?4 Zo nee, waarom niet?
Het kabinet acht het van wezenlijk belang dat aan de EU-buitengrenzen in lijn met internationaal en Europees recht gehandeld wordt en benadrukt daarbij de verplichting tot het waarborgen van fundamentele rechten. Het kabinet neemt dan ook actief stelling tegen pushbacks, en spreekt zich daarover uit, zowel in bilateraal verband als in diverse internationale gremia, bij (hoog)ambtelijke contacten, op ministerieel niveau en op het niveau van regeringsleiders. Lidstaten van de Europese Unie zijn zelf primair verantwoordelijk voor de uitvoering van grensbewaking. Lidstaten bepalen dus zelf, met inachtneming van het Unierecht zoals de Schengengrenscode, wie zij toegang tot hun grensgebied verschaffen. Daarbij dienen zij internationale verplichtingen na te leven.
Het onderwerp grensbewaking, met inbegrip van het waarborgen van fundamentele rechten, wordt in Europa regelmatig besproken op ministerieel niveau in de JBZ-Raad. Wanneer dat het geval is benadrukt het kabinet de verplichting tot het waarborgen van fundamentele rechten.
Op de JBZ-Raad van 9–10 juni wordt tijdens de lunch gesproken over Frontex. Hierover is uw Kamer zoals gebruikelijk geïnformeerd in de geannoteerde agenda voor de JBZ-Raad.
Bent u bereid de aanhoudende illegale pushbacks aan de Europese buitengrenzen te agenderen op de komende JBZ-Raad? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u het eens dat EU-fondsen voor grensbewaking alleen mogen worden uitgekeerd aan EU-lidstaten die zich houden aan het EVRM en alle asielzoekers toegang verlenen tot een asielprocedure? Zo nee, waarom niet?
Regels omtrent financiering van activiteiten uit Europese fondsen voor grenstoezicht zijn vastgesteld in verordeningen. In de verordening voor het fonds voor geïntegreerd grensbeheer (BMVI) is reeds opgenomen dat de activiteiten die gefinancierd worden moeten voldoen aan Europese regelgeving, waaronder op het gebied van fundamentele rechten. Het is primair aan de lidstaten om dit op te volgen. Tegelijkertijd heeft de Europese Commissie als hoedster van de verdragen een belangrijke rol om hierop toe te zien.
Bent u het eens dat onafhankelijke monitoring aan de Europese grenzen, zoals voorgesteld in de Verordening tot invoering van een screening van onderdanen van derde landen aan de buitengrenzen, alleen effectief is wanneer deze wordt uitgevoerd door actoren die onafhankelijk functioneren van de nationale autoriteiten zoals de Nationale ombudsman? Bent u bereid hier tijdens onderhandelingen in de Europese Raad voor te pleiten? Zo nee, waarom niet?
In de door de Commissie voorgestelde verordening tot invoering van een screening van onderdanen van derde landen aan de buitengrenzen9 is een mechanisme opgenomen dat lidstaten committeert aan een onafhankelijk toezichtsorgaan dat toezicht houdt op de uitvoering van deze verordening. Dergelijke mechanismes kunnen alleen effectief zijn als zij daadwerkelijk onafhankelijk van de overheid toezicht houden. Dat kan op diverse wijzen worden ingevuld, bijvoorbeeld door het te beleggen bij de Ombudsman. Op de onafhankelijkheid van ingestelde mechanismen dient zowel bij de implementatie als bij de evaluatie te worden toegezien. Zoals in antwoorden op eerdere vragen van uw Kamer aangegeven,10 steunt het kabinet dergelijke initiatieven. Zij kunnen de rechtszekerheid vergroten en het kabinet steunt dit dan ook in bij de onderhandelingen. Ten slotte wil ik nog wijzen op het bestaande Schengenevaluatiemechanisme. In de nieuwe verordening, die in oktober 2022 in werking zal treden, is een aantal verbeteringen doorgevoerd, waaronder versterking van het element monitoring van fundamentele rechten en kortere procedures om tekortkomingen, ook op het gebied van de buitengrenzen, op te pakken.
Het bericht dat er 8 olietankers met Russische fossiele brandstof op weg zijn naar de havens van Rotterdam en Amsterdam |
|
Tom van der Lee (GL), Suzanne Kröger (GL) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA), Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
![]() |
Is het u bekend dat volgens een persbericht van de Oekraïense ambassade in Nederlandse er momenteel acht olietankers met Russische fossiele brandstof op weg zijn naar de havens van Rotterdam en Amsterdam? En dat zij allemaal vertrokken zijn vanuit een Russische haven, zoals Primorsk, Novorossiysk, Ust Luga en Moermansk en hun geschatte aankomstdata variëren van 3 tot 11 mei?
Ja.
Klopt het dat het gaat om de volgende schepen: Nissos Paros (SVBP3) onder Griekse vlag, die vanuit Novorossiysk op weg is naar Rotterdam en daar op 4 mei aankomt; Antarctic (D5BM7) onder Liberiaanse vlag, die ook vanuit Novorossiysk onderweg is naar Rotterdam en daar op 11 mei aankomt; Ryman (9HA4401) onder Maltese vlag, die vanuit Moermansk onderweg is naar Rotterdam en daar op 3 mei aankomt; Eco Fleet (V7HX3) onder de vlag van de Marshall eilanden, die vanuit Ust Luga onderweg is naar Rotterdam en daar op 4 mei aankomt; Clearocean Miracle (D5RX9) onder Liberiaanse vlag, die vanuit Ust Luga onderweg is naar Rotterdam en daar op 5 mei aankomt; Sabetta (VRQZ6) onder Chinese vlag, die vanuit Ust Luga onderweg is naar Rotterdam en daar op 4 mei aankomt; Seascout (9HSM7) onder Maltese vlag, die vanuit Ust Luga onderweg is naar Rotterdam en daar op 4 mei aankomt; en Clear Stars (V7A2627) onder de vlag van de Marshall eilanden, die vanuit Primorsk onderweg is naar Amsterdam en daar op 4 mei 2022 aankomt?
Ja, het gaat om deze schepen.
Is het zo, dat nu de Sunny Liger – die vaart onder de vlag van de Marshall eilanden en beladen met gasoline vanuit Primorsk onderweg was naar Göteborg, maar nu voor anker ligt bij IJmuiden – niet wordt gelost, er een precedent is geschapen, waardoor ook andere, zoals de in vraag 2 benoemde schepen, niet kunnen of hoeven te worden gelost?
Het schip Sunny Liger is niet gelost, omdat Nederlandse havenmedewerkers solidair wilden zijn met de Zweedse havenmedewerkers waar het schip in eerste instantie wilde lossen. Dit was een besluit van de havenmedewerkers en hun vakbond. Er is hiermee geen precedent geschapen. De Nederlandse overheid heeft zorgvuldig gekeken naar de EU-sancties en is op basis daarvan tot de conclusie gekomen dat er geen juridische gronden waren om de toegang tot de haven van Amsterdam te weigeren. Op grond van de EU-sancties mogen schepen, die olie uit Rusland naar een EU haven brengen worden toegelaten. Dit uiteraard totdat de EU-boycot van Russische olie, waartoe de EU op 3 juni besloot, in werking treedt voor lopende contracten, namelijk eind dit jaar voor ruwe olie en in februari 2023 voor olieproducten. Zoals bekend heeft het kabinet gepleit voor een olieboycot.
In hoeverre wordt er nu in de Brusselse besprekingen over een zesde sanctiepakket tegen Rusland, bekeken of ook schepen onder niet-Russische vlag, die beladen met Russische fossiele brandstof Europese havens willen aandoen, geweigerd kunnen worden?
Het onlangs ingestelde importverbod op Russische olie geldt voor olie vervoerd in schepen zowel onder Russische als niet-Russische vlag. Als onderdeel van het vijfde EU-sanctiepakket werd reeds een verbod op de import van kolen uit Rusland ingesteld.
Is het mogelijk om vooruitlopend op een binnen afzienbare tijd overeen te komen boycot van Russische olie al schepen (ongeacht de vlag waaronder ze varen) proactief te weren?
Van regeringswege is het op dit moment niet mogelijk om niet-Russisch gevlagde schepen met Russische olie(producten) te weren (behalve als sprake zou zijn van nieuw afgesloten contracten met meermalige transacties). Dat zal veranderen op het moment dat de op 3 juni jl. aangenomen EU-sancties op import van Russische olie van kracht worden, na overgangstermijnen voor ruwe en verwerkte olie van respectievelijk 6 en 8 maanden.
Het kabinet heeft al in de Kamerbrief van 22 april jl.1 de ambitie uitgesproken voor het einde van het jaar van Russische energie, inclusief olie, onafhankelijk te willen zijn. Nederland moet daarbij echter wel rekening houden met het feit dat veel van de olie die Nederland binnenkomt voor doorvoer naar andere EU-lidstaten is bestemd. Tevens heeft het kabinet in diezelfde brief Nederlandse bedrijven opgeroepen om de import van Russische olie zo veel mogelijk te beperken.
Indien de overheid deze mogelijkheden niet ziet of niet wil benutten, in hoeverre is de overheid dan van plan om op te treden als Nederlandse bedrijven, werknemers en/of maatschappelijke organisaties zoals vakbonden, weigeren dit type schepen met Russische fossiele brandstoffen aan te laten meren of te lossen?
Zie het antwoord op vraag 5.
In hoeverre kan de reder van dergelijke schepen via juridische weg proberen af te dwingen dat haar schip mag aanmeren en gelost moet worden? En in welke mate speelt de bestemming daarbij een rol; maakt het uit of een schip direct op weg was naar Nederland, of zoals de Sunny Leger, eerst een andere bestemming had?
Zie antwoord op vraag 5. Als een reder van een niet-Russisch gevlagd schip met Russische olie(producten) zich houdt aan de thans geldende EU-sancties, dan kan hij, bij een afwijzende beschikking om te mogen aanmeren/lossen, na bezwaar bij het bestuursorgaan, uiteindelijk bij de rechter hiertegen in beroep gaan.
Probeert de reder van de Sunny Leger al juridische stappen te ondernemen? Zo ja, welke stappen zijn dat (of kunnen dat zijn) en hoe lang zal zo’n traject naar verwachting duren?
De reder heeft voor zover bekend geen juridische stappen ondernomen. De Sunny Liger bevindt zich inmiddels niet meer in Nederlandse wateren.
Bent u bereid alle mogelijke stappen te onderzoeken en te benutten om het lossen van deze schepen in Nederland te verhinderen en/of te vertragen?
Zie de antwoorden op de vragen 5 en 8.
Bent u bereid deze vragen zo snel als mogelijk te beantwoorden?
We hebben de vragen zo spoedig als mogelijk beantwoord.
De olietanker Sunny Liger |
|
Pieter Omtzigt , Kati Piri (PvdA) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u contact gehad met het bedrijf of de bedrijven die de Russische olie van de Sunny Liger willen lossen en/of kopen? Welke bedrijven zijn dat en kunt u gespreksverslagen aan de Tweede Kamer doen toekomen?
Het kabinet heeft geen contact gehad met de eigenaren van deze olie of eventuele tussenpersonen. Andersom heeft ook de eigenaar van de olie geen contact met de Nederlandse overheid opgenomen.
Welke mogelijkheden ziet u om alsnog te voorkomen dat de Sunny Liger in een Nederlandse haven kan aanmeren?
Het schip bevindt zich inmiddels niet meer in Nederlandse wateren.
Kunt u een lijst doen toekomen van schepen met Russische olie en kolen die de afgelopen 14 dagen in Nederland zijn aangekomen en hier gelost hebben? Kunt u een schatting maken van de totale waarde hiervan?
Aangezien de EU sancties in genoemde periode geen betrekking hadden op schepen met Russische olie en kolen, is een dergelijke overzicht niet beschikbaar en kan geen schatting worden gemaakt van de totale waarde.
Heeft de oproep van de Minister voor Klimaat en Energie om geen olie of kolen uit Rusland af te nemen, enig effect gehad? Zo ja, kunt u dit toelichten?
Uit de beschikbare CBS-cijfers valt op dit moment nog niet op te maken dat de invoer van fossiele brandstoffen uit Rusland substantieel is afgenomen. Het is echter te vroeg om hieruit conclusies te trekken. Handel geschiedt voorts op basis van wederzijds aangegane contracten tussen bedrijven. Bij afloop van een contract kan deze handel worden beëindigd. En verder geldt zoals bekend dat, in reactie op de Russische militaire agressie in Oekraïne, de EU een Russische kolen- en recent ook een olieboycot heeft aangenomen.
Kunt u voor de afgelopen tien maanden per maand aangeven hoeveel olie en hoeveel kolen Nederland heeft geïmporteerd uit Rusland?
Een deel van deze informatie kan door het CBS niet beschikbaar worden gesteld vanwege concurrentiebelangen.
januari 2022
89
februari
52
mei 2021
688
juni
821
juli
613
augustus
774
september
671
oktober
946
november
788
december
832
Januari 2022
1.060
februari
882
Wilt u een kopie van de antwoorden sturen aan de Oekraïense ambassadeur in Nederland?
Jazeker, de Oekraïense ambassade zal worden geïnformeerd.
Wilt u deze vragen afzonderlijk en binnen een week beantwoorden?
Het bleek helaas meer tijd te kosten om de gevraagde informatie binnen de gebruikelijke termijn te kunnen aanbieden.
Het sturen van Pantserhouwitsers naar Oekraïne. |
|
Jasper van Dijk (SP) |
|
Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66) |
|
![]() |
Wat is er veranderd tussen 19 april, toen u meldde dat er zwaarder materieel naar Oekraïne zou gaan maar niet welk materieel1 («Het gaat bijvoorbeeld om pantservoertuigen»), en 26 april, toen u besloot te melden dat het om pantserhouwitsers gaat?2
Na de dringende oproep van de President van Oekraïne om zwaardere wapens te leveren, heeft het kabinet besloten om in samenwerking met Duitsland Pantserhouwitsers aan Oekraïne te leveren.3 Na 19 april 2022 heeft verdere afstemming plaatsgevonden met Duitsland over de details van de samenwerking. Hierover is uw Kamer op 12 mei jl. geïnformeerd (Kamerstuk 22 054, nr. 364).
Als eerder gemeld aan de Kamer maakt het kabinet telkens een afweging tussen transparantie ten behoeve van een open maatschappelijke discussie en het waarborgen van de operationele veiligheid. Vanwege de aard van de levering en de samenwerking met Duitsland heeft het kabinet in dit geval besloten de Kamer openbaar te informeren.
Behoren de Pantserhouwitsers tot het aantal dat door de landmacht op dit moment wordt gebruikt of maken ze deel uit van de reserve?
De Pantserhouwitsers zijn onderdeel van de logistieke reserve.
Klopt het dat de Pantserhouwitsers in de reserve niet onmiddellijk inzetbaar zijn («enige tijd in beslag nemen»), maar moeten worden gemoderniseerd alvorens bruikbaar te kunnen zijn?3 Zo ja, hoe lang duurt de aanpassing en wat houdt deze in? Zo nee, wat zijn dan de feiten?
Voorafgaand aan de levering van zwaarder materieel, voert Defensie een technische inspectie uit. Deze inspectie is nodig om de precieze technische toestand vast te stellen en om in dit geval uitsluitsel te geven over de tijd, capaciteit en reservedelen die nodig zijn om de Pantserhouwitsers operationeel inzetbaar te maken voor de Oekraïense krijgsmacht. Na voltooiing van de technische inspectie en de eventuele benodigde stappen die uit de inspectie naar voren komen, zijn de wapensystemen in principe bruikbaar.
Klopt het dat er bezwaren in de landmacht leven tegen het leveren van de Pantserhouwitsers?4 Klopthet dat de Nederlandse landmacht deze houwitsers niet kan missen? Zo ja, wat zijn uw argumenten om deze bezwaren terzijde te leggen of wat is uw oplossing?
De aanvankelijk geuite bezwaren zijn meegenomen in de besluitvorming. Defensie heeft een zorgvuldige weging gemaakt van de impact van de levering op de gereedheid. Deze impact is, gezien de huidige omstandigheden en de urgentie van het Oekraïense verzoek, als acceptabel beoordeeld. Doorslaggevend was dat het gaat om vijf systemen uit de logistieke reserve, waardoor de impact op de directe taakuitoefening van de Nederlandse landmacht gering is.
Is het juist dat premier Rutte aan de CLAS Wijnen een aantal van 5 stuks van de Pantserhouwitser heeft gemeld om aan Oekraïne te sturen?5 Zo nee, wat zijn dan de feiten? Zijn deze vijf stuks in overeenstemming met het advies van de CLAS aan de regering? Zo nee, wat hield dat advies dan in?
Het aantal van vijf is in overeenstemming met het advies van de Commandant der Strijdkrachten.
Verwacht u de Pantserhouwitsers mettertijd terug te krijgen, als ware het bruikleen, of doet u ze definitief over aan Oekraïne? Hebt u voorwaarden gesteld aan Oekraïne voor het gebruik van de Pantserhouwitsers? Zo ja, welke? Bent u een memorandum of understanding of ook rules of engagement overeengekomen? Zo ja, met wie? Zo nee, waarom niet?
De Pantserhouwitsers worden aan Oekraïne gegeven. Voor deze leveringen is, net als bij de eerdere leveringen, een zorgvuldige, maar gezien de uitzonderlijke omstandigheden versnelde, toetsing aan de EU wapenexportcriteria verricht door de Minister van Buitenlandse Zaken en de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking. Net als bij eerdere materiële steun aan Oekraïne wordt bij een uiteindelijke overdracht als onderdeel van het vergunningsverleningsproces een eindgebruikersverklaring getekend door de Oekraïense eindgebruiker. In deze verklaring wordt onder andere afgesproken dat het materieel alleen gebruikt mag worden voor zelfverdediging in lijn met art. 51 van het VN Handvest of in de context van eventuele toekomstige VN vredesoperaties, wanneer het gebruik in overeenstemming is met de principes van vredeshandhaving.7
Kunt u aangeven wat de afspraken met Duitsland zijn omtrent munitie? Is met Duitsland een memorandum of understanding of rules of engagement overeengekomen? Zo nee, waarom niet?
De voorbereidende opleiding en training van de Oekraïense bemanningsleden van de Pantserhouwitsers vindt plaats in Duitsland. Deze training wordt gegeven door Duitse en Nederlandse instructeurs. Hier is geen MoU voor afgesloten. Wel zijn nauwe afspraken gemaakt met Duitsland over de samenwerking, ook omtrent munitie. Nederland levert munitie die alleen voor de training in Duitsland gebruikt zal worden. Duitsland heeft aangegeven de munitie, die ook geschikt is voor de Nederlandse Pantserhouwitsers, voor de inzet in Oekraïne te leveren. Afspraken over Rules of Engagement met Duitsland zijn niet aan de orde. Zoals aangegeven in de beantwoording van vraag 6, wordt door Oekraïne een eindgebruikersverklaring getekend.
In welk land zal de voorbereiding voor het gereedmaken van de Pantserhouwitsers plaats hebben? Is met dit land een memorandum of understanding of rules of engagement overeengekomen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Wat zijn de lessen die u meegeeft met de bemensing van de Pantserhouwitsers naar aanleiding van de ervaringen in de slag om Chora in Afghanistan?6
De Oekraïense krijgsmacht moet bij de bemensing van de Pantserhouwitsers zorgen voor inzet conform het humanitair oorlogsrecht en ter zelfverdediging in lijn met art. 51 van het VN Handvest.
Deelt u de opvatting dat levering van deze zware wapens onderdeel kunnen zijn van het Amerikaanse beleid om Rusland verder te verzwakken?7 Deelt u de opvatting dat het doel moet zijn om Rusland te verzwakken? Zo ja, hoe wilt u deze verzwakking bereiken? Deelt u de opvatting dat dit een vorm van escalatie is? Kunt u uw antwoord toelichten?
Oekraïne is een soeverein land dat het recht heeft om zich tegen de Russische gewapende aanval te verdedigen, op basis van artikel 51 van het VN-Handvest.
Nederland is, net als veel andere landen, bezorgd over het hernieuwde Russisch offensief in het Oosten en Zuiden van Oekraïne. Om Oekraïne ook in deze fase van het conflict in staat te stellen invulling te geven aan zijn legitieme recht op zelfverdediging, heeft een groot aantal internationale partners de militaire steun aan Oekraïne geïntensiveerd, waaronder door de levering van zwaarder materieel. Ook Nederland heeft daartoe besloten.10 Het kabinet acht het onverminderd van belang om bij te dragen aan de Oekraïense zelfverdediging.
Deelt u de opvatting dat Nederland bijdraagt aan het voeren van een proxy-oorlog in Oekraïne of dat dat ten minste zo kan worden opgevat door Rusland? Wat doet u om dat risico uit te sluiten en verdere escalatie en bloedvergieten te voorkomen?
Nee. Met de levering van militaire goederen steunt Nederland, samen met internationale partners, Oekraïne bij het invullen van zijn legitieme recht op zelfverdediging tegen de Russische agressie.
Het bericht dat Rusland stopt met het leveren van aardas aan Polen en Bulgarije |
|
Suzanne Kröger (GL), Joris Thijssen (PvdA), Kati Piri (PvdA), Tom van der Lee (GL) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
![]() ![]() |
Heeft u het bericht gelezen dat Rusland stopt met het leveren van aardas aan Polen en Bulgarije en vervolgens het bericht dat Rusland toch wel gas levert aan Bulgarije?1
Om welke hoeveelheden aardgas gaat dit? Komt de energievoorziening van Polen hierdoor in gevaar? Moeten lidstaten in de Europese Unie (EU) bijspringen om het licht niet uit te laten gaan in Polen? Welke rol is hier weggelegd voor Nederland?
Wat is/zijn de precieze reden(en) dat Rusland stopt met het leveren van aardgas aan Polen? Kan Rusland die reden(en) ook gebruiken om Nederland en andere EU-lidstaten geen aardgas meer te leveren?
Hoe verhouden de feiten dat een aantal Europese kopers in roebels voor Russisch gas betaalt en dat tien Europese bedrijven euro- en roebelrekeningen hebben geopend bij Gazprombank zich tot de Europese sancties?
Kunt u de juridische analyse van de Europese Commissie hierover delen met de Kamer?
Zijn er Nederlandse bedrijven die gebruik maken van deze betalingsmethode door een rekening te hebben geopend bij Gazprombank? Hebben Nederlandse bedrijven nieuwe contracten getekend met Gazprom?
Het is mij niet bekend of Nederlandse bedrijven een rekening hebben geopend bij Gazprombank en/of nieuwe contracten hebben getekend met Gazprom.
Als Rusland besluit aan meer lidstaten geen aardgas meer te leveren, om wat voor hoeveelheden aardgas gaat dat dan? Wat zijn de plannen in alle lidstaten om dit op te vangen? Wat betekent dit voor Nederland, bovenop de uitdaging die voor Nederland bestaat om de Russische aardgasleveringen aan Nederland overbodig te maken?
In de afgelopen jaren werd ca. 1/3 van het gasverbruik van de EU geleverd vanuit Rusland, of te wel circa 150 miljard m3. In alle lidstaten zijn en worden plannen gemaakt om het wegvallen van deze aanvoer op te vangen. Voor de Nederlandse plannen verwijs ik naar de Kamerbrieven van 22 maart 2022 (kamerstuk 29 023, nr. 283) en 22 april 2022 (kamerstuk 29 023, nr. 302).
Zijn er verzoeken/verwachtingen vanuit Polen en Bulgarije richting de EU en andere lidstaten nu zij geen Russisch aardgas meer ontvangen? Welke verzoeken zijn dit? Kan Nederland tegemoetkomen aan die verzoeken?
Door Polen en Bulgarije zijn geen verzoeken aan de Europese Unie en andere lidstaten gedaan om extra gasleveranties. Op basis van hetgeen zij met Europese partners gedeeld hebben lijken zij hun bergingen goed gevuld te hebben, en Nederland heeft ook geen verzoeken gehad inzake extra gasleveranties. Wel importeren Poolse en Bulgaarse partijen op dit moment iets meer gas op de gasmarkten van hun buurlanden.
Zijn er verzoeken/verwachtingen vanuit andere lidstaten om gezamenlijk extra stappen te zetten voor een boycot op fossiele energie uit Rusland?
Met het akkoord dat tijdens de Europese Raad is bereikt op 30 mei 2022 lijkt het dat alle EU-lidstaten zich kunnen scharen achter sanctiemaatregelen op olie, met een goede overgangsperiode, en uitzonderingen voor landen die nagenoeg volledig afhankelijk zijn van Russische olie. Op dit moment zijn verdere maatregelen op gas niet aan de orde.
Hoe gaan de EU en andere Europese landen in het slechtste scenario met een combinatie van besparing, opwek van duurzame energie, aardgasleveranties uit andere landen en putten uit goed gevulde opslagen de volgende winter doorkomen? Wat wordt in dit scenario van Nederland gevraagd om essentiële voorzieningen in andere landen (zoals verwarming en elektriciteitsvoorziening) op peil te houden? Is dit in het plan dat u op 22 april jongstleden naar de Kamer stuurde voorzien? Zo ja, hoe dan? Zo nee, gaat u dit scenario door deze volgende escalatie van Poetin in kaart brengen? Op welke termijn?
In de eerste plaats zijn door alle lidstaten zijn op basis van de Verordening (EU) 2017/1938 inzake gasleveringszekerheid noodplannen opgesteld die in werking zullen treden worden toegepast als er door de betreffende lidstaat een niveau van gascrisis, als bedoeld in de verordening gasleveringszekerheid, wordt afgekondigd. Dit kan bijvoorbeeld aan de orde zijn bij het gedeeltelijk of geheel wegvallen van de aanvoer van gas uit Rusland. In deze noodplannen hebben lidstaten maatregelen opgenomen ter bestrijding van de drie door de verordening geïdentificeerde niveaus van gascrisis (vroegtijdige waarschuwing, alarm en noodsituatie). Voor Nederland is dit het Bescherm- en Herstelplan Gas.
Verder stelt voornoemde verordening dat aangrenzende lidstaten elkaar moeten bijstaan indien in één van deze lidstaten de levering van gas aan zogenoemde door solidariteit beschermde afnemers (m.n. huishoudens, zorginstellingen) in gevaar komt. Daar is uiteraard ook Nederland aan gebonden.
Deze maatregelen zijn evenwel tijdelijk van aard en tegelijkertijd zal door zowel in EU verband als door de individuele lidstaten gewerkt moeten worden aan definitieve oplossingen om de onafhankelijkheid van Russisch gas te realiseren. Op EU niveau wordt hieraan gewerkt onder de vlag van RePowerEU. Voor Nederland zijn de plannen hiervoor uiteengezet de Kamerbrieven van 22 maart 2022 (kamerstuk 29 023, nr. 283) en 22 april 2022 (kamerstuk 29 023, nr. 302).
Bestaat de mogelijkheid dat, nu Polen geen Russisch gas meer krijgt, Nederland meer Russisch aardgas krijgt en dat Nederland gas aan Polen gaat leveren?
Zie ook het antwoord op vragen 2 en 8. Op dit moment wordt vanuit Duitsland Russisch gas aan Polen geleverd. Het gaat hier om gas dat wordt aangevoerd via Nord Stream 1 en dat door Poolse partijen op de Duitsland gasmarkt wordt ingekocht. Gezien de fysieke loop van de gasstromen is het niet te verwachten dat Russisch gas eerst via Duitsland aan Nederland wordt geleverd om dan vervolgens – via datzelfde Duitsland – te worden geleverd aan Polen.
Vindt u het ook onwenselijk om Russische (staats)bedrijven een rol te laten hebben in ons energiesysteem? Bent u bereid om te onderzoeken of bedrijven als Gazprom door middel van sancties uit ons energiesysteem gezet kunnen worden? Ziet u nog andere manieren om dit te doen? Zo ja, welke manieren?
Er zijn, al dan niet in joint ventures, nog enkele Russische partijen actief in Nederland. Het kabinet zal een eventuele sanctionering van deze bedrijven in overeenstemming met de Europese processen met een positieve grondhouding bekijken. De recente inval van Oekraïne door de Russische federatie heeft onze afhankelijkheid van Rusland voor energie pijnlijk zichtbaar gemaakt. Daarom hebben we ook aangegeven dat we voor het einde van het jaar willen stoppen met import van Russische olie, kolen en gas. Deels doen we dit via sancties, bijvoorbeeld als het gaat om kolen en olie, maar andere stappen zoals besparing en substitutie van Russisch gas, wordt ingezet om de onafhankelijk te worden van Russische fossiele bronnen. Op dit moment vallen er verschillende Russische bedrijven onder de sancties, Gazprom op dit moment nog niet.
Zoals toegezegd tijdens het Tweeminutendebat Mijnbouw/Groningen van 11 mei jl., en het debat over Mijnbouw/Groningen van 2 juni jl. om te kijken naar de juridische mogelijkheden om Russische bedrijven uit bestaande activiteiten te halen of uit nieuwe gaswinningsprojecten te weren. Hierover wordt uw Kamer nog nader geïnformeerd.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat bedrijven op de vrije aardgasmarkt niet meer in Russisch gas handelen en zo de oorlogskas van Poetin blijven spekken, aangezien u aangeeft eind van het jaar te willen stoppen met Russisch gas?
In voornoemde kamerbrief van 22 april jl.1 is aangegeven dat een situatie waarin daadwerkelijk geen Russisch gas meer door Nederlandse leidingen stroomt, alleen kan worden bewerkstelligd via Europees beleid met sturing op de buitengrenzen. Op dit moment is er echter voor gekozen om gas geen onderdeel te laten zijn van het sanctieregime. Wel worden er vanuit Europa en Nederland concrete acties ingezet om ruimte te creëren om Russisch gas te vervangen door alternatieven, zoals duurzame opties (elektrificatie, groen gas en groene waterstof), vraagreductie of aardgas uit andere landen.
Hoe gaat de heffing die wordt geheven om subsidie op te halen voor het vullen van de aardgasopslagen worden vormgegeven? Welk aandeel wordt opgebracht door grote bedrijven, door het mkb, door het fundament van de samenleving (lage- en middeninkomens) en door hogere inkomens? Kunt u dit antwoord alstublieft geven in absolute en relatieve getallen?
Zoals aangegeven in de kamerbrief van 22 april jl. is het de bedoeling dat de kosten van de opslagmaatregelen via een heffing op geboekte capaciteit voor het transport van gas via het landelijk gastransportnet van GTS worden neergelegd bij de gebruikers van het landelijk gastransportnet van GTS. Hiermee wordt geborgd dat de gebruikers die profiteren van de vulling van de gasopslagen in het belang van de gasleveringszekerheid, inclusief buitenlandse gebruikers, de kosten van deze maatregelen dragen. Aan de uitwerking van de vormgeving van deze heffing wordt thans gewerkt. Hoe dit uiteindelijk uitvalt voor diverse gebruikers- en inkomensgroepen is niet aan te geven.
Hoe kan voorkomen worden dat Gazprom besluit zelf een deel van de Bergermeeropslag te vullen?
Op grond van privaatrechtelijke afspraken heeft Gazprom het recht om de gasopslag Bergermeer te vullen tot maximaal 40% van de aanwezige capaciteit. Doordat gas noch Gazprom onderdeel zijn van het EU sanctieregime kan Gazprom gebruik maken van deze gebruiksrechten. Het ligt evenwel niet in de lijn der verwachting dat Gazprom zelf een deel van de gasopslag Bergermeer zal gaan vullen. Dit omdat dit voor Gazprom een risico inhoudt dat de door Gazprom opgeslagen voorraden bijv. als gevolg van eventuele nieuwe Europese sanctiemaatregelen worden bevroren.