De verhuizing van het Financieel Service Centrum Defensie van Limburg naar Utrecht |
|
Manon Fokke (PvdA), Raymond Knops (CDA), Erik Ronnes (CDA) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Herinnert u zich uw uitspraak in het debat over de door u besloten «definitieve» sluiting van het complex Eygelshoven: «Wij houden oog voor Limburg, ook vanuit Defensie. Het archief en FABK (Financieel Administratie en Beheerkantoor) blijven in Limburg.»?1
Ja.
Herinnert u zich uw uitspraak «Het zou heel gemakkelijk zijn geweest om FABK in zijn geheel naar de Kromhoutkazerne over te plaatsen, maar wij hebben er juist bewust voor gekozen om die natuurlijke knip te maken. Met name de taken die geen fysieke klantcontacten vergen, blijven in Eygelshoven of in de nabije omgeving.»?2
Ja.
Herinnert u zich bovendien uw uitspraak: «Ik kan geen garanties geven voor de 50 mensen die nu voor FABK op Eygelshoven zitten, maar ik heb er op dit moment geen belang bij om deze mensen door te verwijzen naar Utrecht. Ze hebben al een heleboel onrust meegemaakt, dus we moeten goed bekijken hoe we met hen omgaan. Er is echt oog voor de mens achter de functie (…)»?3
Ja.
Hoe verhouden bovengenoemde uitspraken zich tot uw voornemen om het Financieel Service Centrum (FSC) van Eygelshoven naar de Kromhoutkazerne in Utrecht te verhuizen?
Met de oprichting van het FABK in 2013 zijn de financiële administratie en het financieel beheer van Defensie gecentraliseerd. Er is toen inderdaad een knip gemaakt waarbij het FSC, alwaar het betaalproces van Defensie wordt uitgevoerd, in Eygelshoven is gevestigd, en de overige vier afdelingen in Utrecht. Hiervoor is gekozen om het verlies aan werkgelegenheid in de regio na het sluiten van de POMS-site te compenseren. Na een jaar zou het functioneren van het FABK worden geëvalueerd. Uit deze evaluatie die in 2015 beschikbaar is gekomen, bleek dat de gemaakte knip niet zo «natuurlijk» is als destijds werd vermoed. Bij zowel de defensieonderdelen als de afdelingen van het FABK in Utrecht bestaat de nadrukkelijke wens om meer fysiek klantcontact te hebben. Dit is door de afstand vaak niet mogelijk. Tevens worden de mogelijkheden voor functieroulatie en het opvangen van piekbelastingen door het werken op twee locaties beperkt. Door de toenemende digitalisering en de daarmee samenhangende veranderende werkzaamheden ontstaat voorts steeds meer behoefte aan het flexibel kunnen inzetten van personeel. Als gevolg van de toenemende digitalisering is het aantal functies bij het FSC al fors afgenomen. De instandhouding van de ondersteunende dienstverlening in Eygelshoven (IT-ondersteuning, catering, beveiliging, etc.) wordt daarmee relatief duurder. Inmiddels is duidelijk dat de Amerikaanse krijgsmacht opnieuw gebruik gaat maken van Eygelshoven. De onderhoudswerkzaamheden die dan op de locatie zullen worden uitgevoerd, maken de locatie minder geschikt als kantooromgeving. Deze ontwikkelingen zijn doorslaggevend geweest om het eerder genomen besluit te herzien.
Hoe beoordeelt u het bericht dat vakbond VBM «woedend» is over de verhuizing van het FSC en «perplex» is over de hele gang van zaken rondom het FSC-personeel? Deelt u de opvatting dat het personeel van het FSC speelbal is van de politiek?4
Nee, die opvatting deel ik niet. Uiteraard realiseer ik me dat de verhuizing gevolgen heeft voor het personeel in Eygelshoven (34 burgers en 16 militairen vanaf 1 januari 2017). Het voorgenomen besluit tot verhuizing van het FSC van Eygelshoven naar Utrecht is echter weloverwogen genomen en komt voort uit de conclusies van de evaluatie van het FABK. Ook is een business case opgesteld om de wenselijkheid van een verhuizing te onderzoeken. De uitkomsten hiervan bevestigen de conclusies van de evaluatie. Gedurende dit proces is de medezeggenschap FABK (MC) betrokken. Met de MC FABK wordt gesproken over de wijze waarop de verhuizing wordt uitgevoerd. Hierover zullen goede afspraken worden gemaakt.
Bent u bereid terug te komen op uw voornemen als de medezeggenschapscommissie en de centrales voor overheidspersoneel zich uitspreken tegen uw voornemen? Zo nee, waarom niet?
Nee. Met de MC FABK wordt gesproken over de wijze waarop de verhuizing wordt uitgevoerd.
Waarom voert u de onderhoudswerkzaamheden die de Amerikanen willen gaan uitvoeren op het terrein in Eygelshoven en de daarmee gepaard gaande overlast, aan als argument voor permanente verplaatsing van het FSC naar de Kromhoutkazerne? De door u genoemde overlast zal toch slechts tijdelijk zijn en het is toch ook mogelijk om het FSC tijdelijk op een andere locatie in Limburg onder te brengen?
De beslissing is primair genomen op grond van de uitkomsten van de evaluatie van het functioneren van het FABK. De komst van de Amerikanen vormt een extra argument om te verhuizen. De Amerikanen gaan op het terrein in Eygelshoven onderhoudswerkzaamheden uitvoeren aan voertuigen. Dit betreft geen tijdelijke werkzaamheden omdat deze doorgaan zo lang de Amerikanen gebruik maken van het terrein. Daarnaast zal de spoorverbinding op het terrein in verband met de aanvoer van het materieel weer in gebruik worden genomen. De onderhoudswerkzaamheden en de aanvoer van het materieel zullen gepaard gaan met overlast. Dit maakt de locatie voor het FSC, dat midden op het terrein ligt, minder geschikt als kantoorlocatie.
Waarom kiest u niet voor een locatie dichter bij Eygelshoven, zoals het gebouw waarin het Bureau Registratie en Informatie Ontslagen Personeel in Kerkrade is gehuisvest?
De voorgenomen verhuizing is juist bedoeld om de problemen op te lossen die voortkomen uit de afstand tussen de twee locaties. Door te kiezen voor een locatie dichter bij Eygelshoven worden deze problemen niet opgelost. Eerder is het Bureau Registratie en Informatie Ontslagen Personeel als locatie voor het FSC overwogen, maar niet geschikt bevonden. Bovendien is er op de Kromhoutkazerne kantoorruimte voor het FSC beschikbaar waarvoor Defensie al betaalt.
Hoe ernstig is de financiële situatie bij Defensie als u zelf aangeeft dat samenvoeging van het FSC met de rest van FABK op de Kromhoutkazerne «een gering financieel voordeel» oplevert? In hoeverre is uw voornemen ingegeven door financiële overwegingen?5
Financiële overwegingen hebben bij het voorgenomen besluit geen doorslaggevende rol gespeeld. Wel vormen financiën een vast onderdeel van een business case. Om een volledig beeld te schetsen, heb ik het in mijn brief benoemd.
Herinnert u zich het eerdere verlies van 75 banen in Zuid-Limburg als gevolg van de reorganisatie van het toenmalige Financieel Diensten Centrum, waarbij veel functies belegd werden op de Kromhoutkazerne en slechts twee van de vijf hoofdprocessen van het FABK voor Limburg behouden bleven?
Met de oprichting van het Financieel Dienstencentrum (FDC) in 2008 is een aantal functionaliteiten van het Centraal Betaalkantoor Defensie verplaatst naar Eygelshoven. Het FDC bestond daarmee uit zes locaties. Met de oprichting van het FABK in 2013 zijn de zes betaalkantoren samengevoegd in één betaalkantoor in het FSC Eygelshoven. Door dat besluit zijn verschillende regio’s getroffen ten gunste van Limburg. Met de oprichting van het FABK zijn zo’n 250 arbeidsplaatsen komen te vervallen. Dit betrof logischerwijs ook functies in Limburg. Bij de oprichting van het FABK zijn de staf van het FDC en enkele andere functies van Eygelshoven naar Utrecht verplaatst. Dit betrof zo’n 20 vte’n. Anders dan de vraag suggereert, zijn de andere afdelingen niet eerder in Eygelshoven gevestigd geweest.
Waarom verbreekt u uw beloften en verplaatst u opnieuw Defensiebanen uit Limburg, na eerder ook al de Koninklijke Militaire School (KMS) in Weert gesloten te hebben?
Ook Defensie dient doelmatig en doeltreffend om te gaan met geld dat wordt opgebracht door de belastingplichtigen. Door nieuwe ontwikkelingen kunnen eerder genomen besluiten in bepaalde gevallen worden herzien. Zo ook in het geval van Eygelshoven. Ik wijs u nogmaals op het feit dat de komst van de Amerikaanse krijgsmacht tot extra werkgelegenheid zal leiden.
Hoeveel Defensiebanen heeft u sinds uw aantreden in Limburg opgeheven en/of uit Limburg verplaatst?
Sinds het aantreden van het kabinet heeft Defensie 378 functies opgeheven in of verplaatst uit Limburg: van de 2028 vte’n zijn er nu nog 1650 over. Deze 387 vte’n betreffen voornamelijk functies die met de Koninklijke Militaire School (KMS) van Weert naar Ermelo zijn verplaatst en functies die bij het FSC zijn opgeheven, als uitvloeisel van het Herbeleggingsplan Vastgoed Defensie, waarover de Kamer is geïnformeerd in de brieven van mijn ambtsvoorganger van 31 augustus en 27 oktober 2011 (Kamerstuk 32 733, nrs. 44 en 47. Door de komst van de Amerikaanse krijgsmacht naar Eygelshoven zullen er, zoals gezegd, echter nieuwe banen in de regio bij komen.
Daarnaast heeft de Minister voor Wonen en Rijksdienst de Kamer op 4 maart 2016 (Kamerstuk 31 490, nr. 195) geïnformeerd over de rijkswerkgelegenheid per provincie. In deze brief is gemeld dat de daling van de rijkswerkgelegenheid in Limburg zo goed als gelijk is aan de gemiddelde daling in heel Nederland.
In mijn brief van 30 januari 2013 heb ik u reeds geïnformeerd over defensiegerelateerde werkgelegenheid in Limburg (Kamerstuk 32 733, nr. 106).
Hoe verhoudt zich uw beleid richting Limburg tot de motie Albert de Vries c.s. die de regering oproept bij de vernieuwing van de rijksdienst te voorkomen dat de provincies Friesland, Groningen, Drenthe, Zeeland en Limburg per saldo onevenredig hard worden getroffen?6
In het strategisch vastgoedbeleid van Defensie is opgenomen dat Defensie bij besluitvorming over de vastgoedportefeuille rekening houdt met krimpproblematiek en de motie-De Vries alsmede maatschappelijke overwegingen, zoals het behoud van regionale werkgelegenheid. Het is echter ook beleid dat operationele overwegingen voorop staan, gevolgd door financiële.
Bent u bereid terug te komen op uw voornemen om het FSC uit Zuid-Limburg te verplaatsen en in plaats daarvan de banen voor de regio te behouden?
In de antwoorden hierboven heb ik uitgelegd waarom dit besluit is genomen. Daarnaast zullen door de komst van de Amerikaanse krijgsmacht banen voor de regio behouden blijven.
De toegenomen ongelijkheid tussen kinderen in ontwikkelingslanden en de roep om een stevigere inzet ten behoeve van de Werelddoelen over ondervoeding en onderwijs |
|
Roelof van Laar (PvdA) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de conclusies uit de rapporten «Unequal Portions: ending malnutrition for every child» en de bijbehorende landenstudies van Save the Children1 en «The state of the world’s children 2016: A fair chance for every child» van Unicef?2 Wat is uw reactie op de conclusies dat met de voorziene inzet van de internationale gemeenschap ten behoeve van de Werelddoelen zoals het uitbannen van ondervoeding en extreme armoede, er in 2030 nog 129 miljoen ondervoede kinderen zijn en 69 miljoen kindern als gevolg van vermijdbare oorzaken overlijden?
Ja, die conclusies zijn het kabinet bekend. Nederland zet zich in internationaal verband dan ook in om het uitbannen van ondervoeding hoog op de politieke en ontwikkelingsagenda te krijgen, zoals via de Scaling up Nutrition beweging van de Verenigde Naties en via deelname aan het Nutrition for Growth initiatief van Het Verenigd Koningrijk en Brazilië. Ook binnen de Nederlandse inzet op het thema voedselzekerheid boeken we steeds betere resultaten op het gebied van bestrijding van ondervoeding. Zo blijkt uit de resultaten over 2015 dat dankzij onze bijdragen meer dan 10 miljoen mensen, voor het grootste deel kinderen, beter werden gevoed.
Wat is uw reactie op de conclusie uit het Save the Children-rapport dat elk jaar nog 3.1 miljoen kinderen overlijden aan de gevolgen van ondervoeding, en dat ondanks een daling van het aantal ondervoede kinderen met 30 miljoen sinds het jaar 2000, in dertien ontwikkelingslanden ondervoeding als probleem sinds 2000 juist is toegenomen? Kunt u toelichten hoe Nederland, maar ook donoren binnen Europa en daar buiten, hebben gereageerd op deze tweeledige trend?
Het kabinet onderkent dat meer moet worden geïnvesteerd in het uitbannen van ondervoeding. Nederland zet in op verbetering van de voedingssituatie van 32 miljoen mensen, vooral jonge kinderen. De resultatenrapportage over 2015 laat zien dat we daarin goed op weg zijn: in 2015 werden meer dan 18 miljoen mensen, vooral kinderen, bereikt met voedingsprogramma’s, waarbij bij meer dan 10 miljoen mensen aantoonbaar sprake was van een verbeterde voedselinname in dat jaar. Europese donoren, Commissie en lidstaten, investeerden in 2014 tezamen meer dan een half miljard Euro specifiek in uitbannen van ondervoeding. De Europese Commissie geeft hoge prioriteit aan voeding door een ambitieus programma dat beoogt om het aantal mensen verkerend in voedselcrisissituatie met 15% terug te dringen.
Welke rol dicht u Nederland en de internationale gemeenschap toe bij het verbeteren van dusdanig slecht onderwijs dat twee op de vijf kinderen in sub-Sahara Afrika na de lagere school nog steeds niet kan lezen, schrijven noch rekenen? Bent u bereid om u in te zetten voor de aanbevelingen in het Unicef-rapport, zoals het stimuleren van «social protection» en het realiseren van kinderbijslag die ten goede moet komen aan de toegang tot onderwijs?
De internationale gemeenschap werkt onder andere via het Global Partnerschap for Education, mede opgericht door Nederland, aan het verbeteren van toegang en met name kwaliteit van onderwijs in onder andere sub-Sahara Afrika. Nederland richt zich specifiek op onderwijs in noodsituaties. Van het totaalbedrag voor humanitaire hulp werd in 2015 ongeveer 5% aan onderwijsprojecten besteed. Nederland heeft tijdens de Syriëconferentie van februari 2.016 EUR 10 mln. bijgedragen aan No-Lost Generation van UNICEF, specifiek voor onderwijs en recentelijk tijdens de World Humanitarian Summit een bijdrage van EUR 7 mln. toegezegd.
Sinds 2014 ondersteunt Nederland het «HIV-sensitive social protection» programma in Oost en Zuidelijk Afrika. Dit programma wordt uitgevoerd door UNICEF. Het programma richt zich op het versterken van sociale beschermingssystemen voor kinderen en jongeren in Malawi, Mozambique, Zambia en Zimbabwe. Specifieke aandacht gaat hierbij uit naar kinderen en jongeren die in een achterstandssituatie verkeren als gevolg van HIV. Het programma verleent technische assistentie aan betrokken overheidsinstanties om er voor te zorgen dat in de vier landen, de kwaliteit van «social protection» systemen verbeterd wordt. Het programma stimuleert overigens het verbinden van het verlenen van uitkeringen en toegang tot basis sociale voorzieningen (zoals toegang tot onderwijs en gezondheidszorg) voor kinderen en adolescenten.
Bent u bereid om andere donoren actief te benaderen om geld vrij te maken voor het «Education cannot wait fund», waaraan Nederland en marge van de World Humanitarian Summit 7 miljoen euro toezegde?
Op de World Humanitarian Summit (WHS) is het Education cannot wait Fund gelanceerd om onderwijs in crisisgebieden te garanderen. Onderwijs is essentieel in het bieden van toekomstperspectief aan families en cruciaal voor de bescherming van kinderen. Nederland heeft een bijdrage van EUR 7 miljoen toegezegd aan het fonds en heeft andere donoren opgeroepen dit voorbeeld te volgen.
Wat is uw reactie op de aanbeveling uit het rapport van Save the Children dat de internationale gemeenschap specifieker moet inzetten op het bereiken van kwetsbare groepen, zoals kinderen in rurale gebieden of kinderen wier ouders geen tot een laag opleidingsniveau hebben? Kunt u toelichten hoe Nederland komt tot een inclusieve inzet in haar strijd tegen ondervoeding en hoe deze samen met andere donoren nog beter kan en moet?
Het kabinet onderschrijft het belang van inzet op kwetsbare groepen. De Nederlandse inzet op uitbannen van ondervoeding richt zich dan ook voornamelijk op ondervoede kinderen in rurale gebieden. Via de samenwerking met UNICEF kregen in 2015 bijvoorbeeld meer dan 8 miljoen kinderen in rurale gebieden in Burundi, Ethiopie, Mozambique en Rwanda meer vitamines en mineralen binnen.
Bent u, in lijn met het Save the Children-rapport, bereid om u in te zetten voor contextuele land- en bevolkingsgroep specifieke (data-)analyses over (onder)voeding voor het implementeren van de Europese «Werelddoelen-Road Map» die de Europese Commissie binnenkort lanceert en welke als leidraad geldt voor de Europese inzet op de Werelddoelen? Zo ja, op welke wijze gaat u dit doen?
Het uitvoeren van specifieke context analyses en het stellen van doelen op gebied van ondervoeding is op de eerste plaats de verantwoordelijkheid van de betreffende nationale overheden. Gespecialiseerde internationale organisaties als UNICEF kunnen daarbij ondersteunen. De Werelddoelen zijn op gebied van voeding glashelder: honger en ondervoeding in 2030 de wereld uit.
Welke mogelijkheden ziet u, al dan niet in Europees verband en met de Afrikaanse Unie, om de kinderen in het door geweld geteisterde Burundi, één van de drie landen waar meer dan de helft van de kinderen kampt met groeiachterstanden als gevolg van ondervoeding, te bereiken?
De Nederlandse ambassade in Bujumbura werkt al sinds 2013 actief samen met de NGO GVC-Italia, UNICEF en het World Food Programme (WFP) aan het verbeteren van de voedingstoestand van kinderen in Burundi. Er wordt ingezet op het verbeteren van de kennis over goede voeding bij moeders, het aanbieden van goed en gezond voedsel op lagere scholen en het verschaffen van extra voedingsmiddelen voor jonge kinderen. In 2015 werden meer dan anderhalf miljoen ondervoede kinderen bereikt met extra vitamines. Deze programma’s leiden tot aantoonbare verminderde groeiachterstanden.
Herkent u de door Save the Children genoemde trend dat 10 miljoen extra kinderen met overgewicht kampen ten opzichte van twintig jaar geleden? Wordt dit probleem in lage- en middeninkomens volgens u voldoende bestreden? Zo nee, op welke wijze kan Nederland, al dan niet in Europees verband, (nog meer) bij dragen? Hoe definieert u in deze de verantwoordelijkheid van lokale overheden en bedrijven die ongezond voedsel voor een uitzonderlijk lage prijs ten opzichte van de prijs voor gezonder voedsel afzetten in arme gebieden?
Het kabinet onderkent de toenemende problematiek van overgewicht. In ontwikkelingslanden gaat die toename deels hand in hand met de problematiek van gebrek aan gevarieerde voeding: een relatief calorierijk maar vitamine- en mineralen-arm dieet bij jonge kinderen, die daardoor ook op latere leeftijd extra vatbaar blijven voor overgewicht. De hierboven onder vraag 1 en 2 beschreven inzet draagt direct bij aan het bestrijden van nutriëntengebrek bij jonge kinderen en daarmee ook aan de bestrijding van deze vorm van relatieve overvoeding. Overgewicht als gevolg van een, al dan niet door aanbod gestimuleerde, keuze voor een ongezond dieet vraagt om een andere aanpak. Niet gebrek aan goed voedsel, maar bewustzijn, koopgedrag en voedingspatroon zijn hier doorslaggevend. Het is aan nationale overheden om te bezien in hoeverre prijsprikkels kunnen helpen om mensen gezondere keuzes te laten maken.
Het bericht dat de politie in Istanbul leden van de Gay Pride-organisatie heeft gearresteerd |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66), Pia Dijkstra (D66) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Politie in Istanbul arresteert leden van Gay Pride-organisatie»?1
In hoeverre is het u bekend wat de officiële verklaring is voor het arresteren van de leden van de Gay Pride organisatie? Is het u bekend in hoeverre het persbericht dat de organisatie heeft uitgebracht, waarin zij het afblazen van de mars hebben veroordeeld, de aanleiding voor de arrestatie is geweest? Zijn er bij u signalen bekend dat de Turkse overheid deze mensen heeft gearresteerd vanwege geïnstitutionaliseerde homohaat bij de Turkse overheid? Zo nee, waarom niet?
De Turkse politie heeft op 26 juni jl. in totaal 29 personen opgepakt op verschillende locaties in Istanbul. Een aantal van hen is lid van de Gay Pride organisatie. De Turkse autoriteiten hebben geen officiële verklaring gegeven waarom deze mensen korte tijd zijn vastgezet.
Het kabinet deelt uw mening in die zin dat het vrijelijk kunnen organiseren van een Gay Pride op zichzelf bijdraagt aan de emancipatie van lesbiennes, homoseksuelen, biseksuelen, transgenders en intersekse personen (LHBTI’s). Gelijke rechten voor LHBTI’s zijn voor Nederland één van de prioriteiten in het mensenrechten en -emancipatiebeleid. Te vaak zien LHBTI’s zich wereldwijd gesteld voor ernstige bedreigingen aan hun adres en zijn er problemen bij het organiseren van dergelijke events. Het kabinet heeft dan ook voorafgaand aan de geplande Gay Pride in Istanbul een verklaring afgegeven waarin de Turkse autoriteiten werden opgeroepen een waardig verloop van deze events mogelijk te maken, en zich maximaal in te spannen voor de veiligheid van alle deelnemers.
Het kabinet betreurt dat de Gay Pride in Istanbul dit jaar geen doorgang kon vinden, maar kan zich voorstellen dat er reële veiligheidsoverwegingen hebben meegespeeld bij deze beslissing, mede gezien de serie terreuraanslagen die het afgelopen jaar in Turkije zijn gepleegd. Het kabinet zal er bij de Turkse autoriteiten op aandringen dat de Gay Pride in 2017 wel kan plaatsvinden, indien de veiligheidssituatie dat toelaat.
Deelt u de mening dat het vrijelijk kunnen organiseren van een Gay Pride bijdraagt aan de emancipatie van LHBT-groepen2 en dat het dus van groot belang is dat dergelijke marsen doorgang vinden, ondanks de verhoogde terreurdreiging die de Turkse staat als reden aanhaalt om de mars af te gelasten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u uiteenzetten wat u voornemens bent de positie van de LHBT-minderheden in Turkije te versterken, nu het hen door de Turkse staat wordt bemoeilijkt zich te emanciperen? Zo nee, waarom niet?
Nederland zet zich al lange tijd in voor de versterking van de positie van LHBTI’s in Turkije. Via het MATRA-fonds en het Mensenrechtenfonds steunen de Ambassade in Ankara en het Consulaat-Generaal in Istanbul momenteel drie projecten waarmee de LHBTI-gemeenschap in Turkije wordt versterkt. Deze projecten richten zich op het verankeren van de rechten van LHBTI’s, onder meer door het bestrijden van discriminatie op de werkvloer, het verlenen van maatschappelijke en psychologische hulp en het trainen van activisten. In eerdere jaren zijn tal van andere projecten voor de LHBTI-gemeenschap in Turkije ondersteund. Hiermee zal ook in de toekomst onverminderd worden doorgegaan.
Daarnaast besteden de Ambassade in Ankara en het Consulaat-Generaal in Istanbul jaarlijks aandacht aan de International Day Against Homophobia and Transphobia en aan de Prideweek met verschillende activiteiten. Ook zet Nederland zich binnen de Raad van Europa in om de positie van LHBTI’s in de lidstaten (waaronder Turkije) te verbeteren, onder meer door het ondersteunen van de Sexual Orientation and Gender Identity Unit.
Dat Turkije in de huidige omstandigheden niet voldoet aan de criteria voor EU-toetreding is evident. Het kabinet benadrukt dat toetredingsonderhandelingen de beste manier blijven vormen om hervormingen in kandidaatlidstaten te bevorderen, inclusief de positie van de LHBTI-gemeenschap.
Bent u bereid de Turkse staat aan te spreken op het arresteren van leden van de Gay Pride-organisatie in Istanbul, en uw bezorgdheid uit te spreken over de staat van LHBT-rechten in Turkije? Zo ja, welke mogelijkheden ziet u hiervoor? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven welke maatregelen u heeft getroffen, of gaat treffen, om de positie van LHBT-minderheden in Turkije te verbeteren? Zo nee, waarom niet? Gaat u gebruik maken van de lopende onderhandelingen tussen de EU en Turkije over een mogelijk Turks lidmaatschap van de EU om de positie van LHBT-minderheden in Turkije te verbeteren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
De bijdrage van Nederland aan politietrainingen op Papua |
|
Harry van Bommel , Joël Voordewind (CU), Han ten Broeke (VVD), Kees van der Staaij (SGP), Raymond de Roon (PVV), Michiel Servaes (PvdA), Sjoerd Sjoerdsma (D66), Raymond Knops (CDA) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van de radiouitzending «Nederlandse politietraining in Papua»?1
Ja.
Waarom wordt er in de beantwoording van Kamervragen eerdere vragen over Papua’s van 26 april 20162 in het antwoord op vraag 4 niet over de politietraining gesproken, maar in de Kamervragen antwoorden op vragen van 10 december 2014 wel?3
In de brief van april 2016 wordt ingegaan op de vraag op welke wijze Nederland de situatie van de Papoea’s onder de aandacht heeft gebracht van de Indonesische autoriteiten, terwijl in de brief van december 2014 wordt ingegaan op de vraag of het Kabinet nieuwe mogelijkheden ziet waarmee Nederland kan bijdragen aan het verbeteren van de situatie. Daarom gaat de brief van december 2014 in op het programma dat Nederland ondersteunt, en de brief van april 2016 op de gesprekken in bilateraal en multilateraal verband waar de Nederlandse autoriteiten deze situatie aan de orde hebben gesteld.
Kunt u de externe evaluatie, waarover wordt gesproken in de schriftelijke verklaring van het Ministerie van Buitenlandse Zaken in de radiouitzending van 12 mei, naar de Kamer sturen? Zo niet, kunt u de Kamer dan een overzicht sturen van de methode en resultaten van de politietraining tot nu toe?
De Nederlandse ambassade in Jakarta heeft op 12 juli jl. een Mid Term Evaluation rapport ontvangen van het Community Policing Programme. Een volledig evaluatierapport zal later worden afgerond. Het programma wordt uitgevoerd door de International Organisation of Migration (IOM). In de bijgevoegde infographic heeft IOM op basis van de Mid Term Evaluation een overzicht gemaakt van de gebruikte methoden en de belangrijkste resultaten van het programma4. Uit de resultaten kan een aantal conclusies worden getrokken. Het programma heeft als uitgangspunt dat politie, gemeenschap en lokale overheid gezamenlijk verantwoordelijk zijn voor de lokale veiligheid. Het beoogt door training en consultatie deze gedeelde verantwoordelijkheid te stimuleren. Voor een langdurig resultaat is niettemin een cultuuromslag nodig, en dat vergt tijd. Dat werd ook bevestigd in de Mid Term Evaluation. Het programma heeft tot dusver diverse positieve resultaten geboekt op het terrein van training voor politiefunctionarissen, zowel op nationaal als op provinciaal niveau. In de evaluatie kwam naar voren dat lokale gemeenschappen hen nu zelf ook vaker betrekt bij problemen. Politie en gemeenschap lijken problemen meer gezamenlijk ter hand te nemen, ook al stellen lokale gemeenschappen dat nog niet bij alle agenten sprake is van een verandering in gedrag. Een speciaal ontworpen mensenrechtenmodule is inmiddels een vast onderdeel geworden van het curriculum van de training die ook toekomstige politiefunctionarissen zullen volgen. Om de gemeenschap op provincie-, district-, sub-district- en dorpsniveau te betrekken zijn daarnaast Community Policing Forums (CPFs) opgericht. Hierbij komen vertegenwoordigers van NGO’s, lokale gemeenschappen en de politie regelmatig bijeen om ontwikkelingen in de buurt te bespreken. Doel is om vertrouwen te scheppen en de relatie tussen de politie en de gemeenschap te verbeteren. Hierdoor kan gezamenlijk worden geanticipeerd op mogelijke spanningen en incidenten zodat de lokale veiligheid wordt versterkt. Omdat de CPFs in de laatste fase van het programma zijn ingesteld, is verdere implementatie nodig en zijn hier nog geen concrete resultaten van bekend. Er is meer tijd nodig om deze activiteiten te voltooien, de impact hiervan te vergroten en toekomstige financiering zeker te stellen. Op dit moment wordt daarom bekeken hoe het programma kan worden verlengd met een beperkte tijd.
Op welke manier kan Nederland monitoren wat de Indonesische veiligheidsdiensten in Papua doen?
Medewerkers van de Nederlandse ambassade in Jakarta bezoeken de provincie regelmatig. Door middel van gesprekken met vertegenwoordigers van lokale overheid, politie, mensenrechtenactivisten, NGOs en religieuze organisaties krijgen zij inzicht in de huidige situatie in Papoea, inclusief het optreden van leden van het veiligheidsapparaat. Deze gesprekken gebruikt Nederland ook om misstanden aan de orde te stellen en het belang te benadrukken van het investeren in de relatie met de burgerbevolking.
Op welke manier kan Nederland garanderen dat Indonesische politieagenten die door dit programma zijn getraind, niet actief zijn geweest in de schendingen van mensenrechten door de Indonesische politie in de afgelopen jaren?
In totaal zijn 3.687 politieagenten in de provincies Papua en West Papua getraind binnen het Community Policing Pogramme. Er kan geen garantie worden gegeven dat getrainde agenten niet hebben deelgenomen aan het schenden van mensenrechten. Het gaat om een lange termijn inzet waarbij een cultuuromslag noodzakelijk is zoals ook in de Mid Term Evaluation wordt gesteld. De leiding van de provinciale politie in Papua heeft bij diverse gelegenheden gesteld het belang te erkennen van het winnen van het vertrouwen van de lokale gemeenschappen om lokale spanningen en incidenten te verminderen en daarmee de veiligheidssituatie te verbeteren.
Welke andere organisaties zijn bij de politietraining betrokken naast de Organisation for Migration?4 Wat is of was de rol van de Universiteit van Maastricht?5
De politietraining is door IOM samen met de Indonesische Nationale Politie en Japan International Cooperation Agency (JICA) opgezet. De Universiteit Maastricht speelt in deze trainingen geen rol.
Bij het tot stand brengen van en participatie in de Community Policing Forums (CPFs) zijn tevens lokale groeperingen, zoals religieuze en culturele organisaties, betrokken.
Heeft u in het besluit deze training destijds te starten de conclusies meegenomen van de autoriteiten van Nieuw-Zeeland, die hun politietraining daar in 2010 juist is hebben gestopt?
Het Nederlandse trainingsprogramma heeft een andere insteek dan het tot 2010 door Nieuw-Zeeland gesteunde programma. Het Nieuw-Zeelandse programma richtte zich op het strategische niveau met de detachering van twee senior expat politie staf. Het Nederlandse programma richt zich op het trainen van Community Policing Officers door nationaal gerekruteerde politietrainers en het opzetten van CPFs waarin wordt ingezet op de verbetering van de relatie tussen politie en lokale gemeenschappen en beoogt daarmee een meer duurzaam en lokaal gedragen resultaat te bereiken.
Wat is uw reactie op de uitspraak van het Nieuw-Zeelandse Kamerlid parlementslid Catherina Delahunty die stelt dat zolang het politieke regime niet verandert, het geven van politietrainingen voor de mensenrechtensituatie niets zal opleveren?
Om tot een duurzame oplossing te komen is het belangrijk dat de centrale autoriteiten en de lokale bevolking gezamenlijk de problemen ter hand nemen en ontwikkeling in de provincies bevorderen. Het Community Policing Pogramme draagt bij aan de dialoog tussen lokale autoriteiten en de burgerbevolking. Door het programma heeft de lokale politie beter inzicht in wat er binnen de gemeenschap speelt en wordt het getraind in een andere benadering van burgers. Ook zien zowel politie, provinciale- als lokale overheden beter het belang van de preventie van lokale onlusten zoals het oplaaien van spanningen tussen verschillende bevolkingsgroepen. Voor een goed functionerende rechtsstaat is het van belang dat burgers vertrouwen hebben in handhavingsmaatregelen en diensten. Met de financiering van het programma zet het kabinet in op een bijdrage aan het verbeteren van deze situatie in Papoea.
Heeft u tijdens uw ambtsbezoek aan Indonesië in maart deze politietraining bezocht?
Mijn bezoek aan Indonesië in maart bestond uit een programma op Bali en Java. Een bezoek aan het Community Policing Programme op Papoea maakte dan ook geen onderdeel uit van de reis.
Wat vonden de Minister van Buitenlandse Zaken Retno Marsudi en coördinerend Minister voor Politieke, Juridische en Veiligheidszaken Luhu Panjaitan van de Nederlandse politietrainingen, toen u hen sprak over de mensenrechtensituatie in Papoea tijdens uw bezoek in maart?6
Gedurende mijn bezoek aan Indonesië in maart heb ik met de Minister van Buitenlandse Zaken Retno Marsudi en toenmalig coördinerend Minister voor Politieke, Juridische en Veiligheidszaken Luhut Panjaitan de mensenrechtensituatie, waaronder de situatie in Papoea, besproken. Het Community Policing Pogramme is tijdens deze gesprekken niet specifiek aan de orde gekomen.
De kwetsbare positie van vrouwen bij landregistratieprojecten in onder andere Burundi |
|
Eric Smaling , Roelof van Laar (PvdA) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Kunt u bevestigen dat, zoals verwoord door de heer Andrews van ZOA tijdens het Rondetafelgesprek over Landrechten, dat op 15 juni j.l. in de Tweede Kamer heeft plaatsgevonden, de Nederlandse ambassade in Burundi in het verleden financiële steun verleende aan het opzetten van een systeem voor landregistratie op basis van de «Land Code 2011», welke werd uitgevoerd door de Swiss Development Cooperation?
Ja. Het betrof steun aan een proefproject in Ngozi in het noorden van Burundi. Het doel was om in een gedeelte van één van de zeventien Burundese provincies een model van landregistratie te testen dat kosteneffectief, community-based, en toegankelijk zou moeten zijn. Dit om de plattelandsbevolking meer toegang en rechtszekerheid te bieden dan het tot dan toe geldende systeem, gebaseerd op het koloniale recht.
In een land als Burundi is het verhogen van rechtszekerheid van landrechten van groot belang voor veiligheid en stabiliteit. Ongeveer 40% van geweldsmisdrijven vinden hun oorsprong in landgeschillen. Deze geschillen zijn vaak etnisch geladen. Zekerheid met betrekking tot landrechten is ook belangrijk voor voedselzekerheid. Door ondermeer aanhoudende bevolkingsgroei en klimaatverandering staat de voedselzekerheid ernstig onder druk.
De Nederlandse steun aan het proefproject uitgevoerd door de Swiss Development Cooperation in Ngozi is inmiddels afgebouwd. Nederland richt zich nu op ondersteunen van een soortgelijke proef uitgevoerd door ZOA in Makamba in het zuiden van Burundi. De ervaring leert immers dat diverse proeven op verschillende locaties op decentraal niveau cruciaal zijn voor het effectief beïnvloeden en concreet helpen aanpassen van nationaal beleid.
Klopt het dat dit project is uitgevoerd terwijl vrouwen volgens de toen geldende wetgeving geen recht hadden om land te erven? Herkent u de boodschap van de heer Andrews dat als gevolg van dit project 95 procent van het land is toebedeeld aan mannen en dat vrouwen alleen eigendom kregen toegewezen als zij het land hadden gekocht? Zijn hierdoor grote aantallen vrouwen hun aanspraak op land kwijtgeraakt, terwijl ze die voor het project wel hadden? Welke lessen heeft de Nederlandse ambassade in Burundi daar destijds uit getrokken?
Vrouwen bezitten volgens de geldende wetgeving in Burundi rechten om land te erven. Deze rechten zijn in de praktijk echter beperkt. Zeker waar het familiegrond betreft. Vrouwen worden daarbij vooral geacht toegang te krijgen tot de grond die de man van zijn vader ten tijde van het huwelijk krijgt. De beperkte rechten die vrouwen zelf en rechtstreeks onder gewoonterecht toekomen dienen vooral als vangnet bij tegenslagen. Voorbeelden hiervan zijn een slechte oogst, scheiding of overlijden van de echtgenoot. Dit is anders waar het gaat om grond die door koop is verworven. Daarbij wordt in de meeste gevallen onder gewoonterecht het vermogen van mannen én vrouwen erkend om hun dochters gelijkelijk te laten meedelen in de erfenis.
In Ngozi is ongeveer 95% van de geregistreerde percelen op naam gesteld van mannen. De overgrote meerderheid van het vrij kleine aantal percelen dat geregistreerd is op naam van een vrouw is verworven door koop en niet door vererving. Het percentage vrouwen dat gekocht land heeft weten te laten registreren ligt hoog en verschilt niet noemenswaardig van het aantal mannen dat land heeft weten te laten registreren. Het feit dat het Burundese familierecht er in voorziet dat echtgenoten over het algemeen in gemeenschap van goederen getrouwd zijn betekent verder dat landrechten die geregistreerd staan op naam van een gehuwde man rechtens ook toekomen aan de vrouw. Ook indien de naam van de vrouw niet uitdrukkelijk op het certificaat vermeld staat.
De door vrouwen door middel van koop verworven eigendomsrechten op grond zijn in het proefproject in Ngozi nagenoeg volledig in het registratieproces erkend. Rechten die vrouwen uit hoofde van hun huwelijk op de grond van hun echtgenoot uitoefenen zijn niet aangetast. Wat betreft de gewoonterechtelijke aanspraken van vrouwen op familiegrond van hun eigen ouders is de situatie echter anders. Naar schatting werd voorafgaand aan het registratieproces op ongeveer 10% van de percelen in het betreffende gebied een dergelijk recht uitgeoefend door een vrouw. Ondanks het feit dat deze rechten onder Burundees recht erkend kunnen worden tijdens het registratieproces in de vorm van een vruchtgebruik is dit op een enkele uitzondering na niet gebeurd. Dit betekent niet dat de betreffende vrouwen deze rechten als gevolg van het project zijn kwijtgeraakt. Onderzoek leverde geen aanwijzingen op dat deze rechten niet langer konden worden uitgeoefend. Wel betekent dit dat deze rechten onder toenemende druk potentieel verder verzwakt zijn. Er is een reëel risico dat een dergelijk perceel door een mannelijk lid van de familie aan een derde wordt verkocht zonder acht te slaan op het recht van de vrouw. Zonder vermelding van het afhankelijke recht in het kadaster en op het eigendomscertificaat is het vermogen van een vrouw om zich hiertegen te verweren beperkt.
Ten aanzien van de vraag welke lessen de Nederlandse ambassade in Burundi heeft getrokken onderstreept het kabinet het feit dat het hier proefprojecten betreft welke het testen en leren van nieuwe aanpakken mogelijk wilden maken. Nederland en Zwitserland staan en stonden hier niet alleen in. Ook de Europese Unie heeft in weer andere provincies soortgelijke proefprojecten ondersteund. Al met al worden waardevolle ervaringen opgedaan welke echter tot op heden nog niet geleid hebben tot nieuw nationaal beleid.
Hierbij is het van belang om te vermelden dat met name Nederland er voor gezorgd heeft dat er meer aandacht is gekomen voor gendergelijkwaardigheid in de betreffende proefprojecten. Nederlandse expertise van onder meer deskundigen op het gebied van landregistratie en vrouwenrechten uit het naburige Rwanda heeft er toe bijgedragen dat algemeen is vastgesteld dat er risico’s in het leven waren geroepen voor de genoemde gewoonterechten van vrouwen en dat er aanbevelingen kwamen om dit te adresseren.
Daarnaast heeft de Nederlandse ambassade op basis van de ervaringen in Ngozi besloten om in het proefproject uitgevoerd door ZOA uitdrukkelijk aan te sturen op het ontwikkelen en testen van werkwijzen die beperkingen ten aanzien van landrechten voor vrouwen moeten wegnemen. Om dit mogelijk te maken is in dit project expliciet een impact study verweven die de effecten van het project op gender issues met grote nauwkeurigheid in kaart moet brengen.
Kunt u inzichtelijk maken welke rol genderongelijkheid speelt bij landregistratieprojecten in Burundi en in andere landen anno 2016? Zijn er verbeteringen, al dan niet als gevolg van beleid door donoren, op te tekenen ten aanzien van voorgaande jaren? Zo ja, welke zijn dat? Zo nee, welke conclusies verbindt u daaraan?
Voor wat betreft de situatie in Burundi wordt verwezen naar het antwoord op vraag 2. In Burundi bestaat op dit moment geen politieke meerderheid voor het introduceren van een wet die voorziet in gelijke successierechten voor mannen en vrouwen. De overheid van Burundi geeft wel voldoende ruimte voor de aanpak die ZOA met Nederlandse steun ontwikkelt. Deze aanpak is erop gericht bestaande rechten van vrouwen op adequate wijze in het registratie proces op te nemen. Hiervoor is ook op het niveau van de betrokken provinciale en gemeentelijke autoriteiten ruime steun en inzet.
Wereldwijd wordt veel geïnvesteerd in landregistratie en krijgt de noodzaak tot het voorkomen van erosie van bestaande rechten van vrouwen veel aandacht. Waar mogelijk gaat dit gepaard met initiatieven om tot wettelijke gelijkheid voor mannen en vrouwen te komen in termen van het huwelijksgoederenrecht en het erfrecht. In veel landen blijft het echter een uitdaging om zulke wetswijzigingen te vertalen in daadwerkelijk verruimde mogelijkheden van vrouwen om beschikkingsrechten over land uit te oefenen. Rwanda kan dienen als voorbeeld van een land waar, tot op zekere hoogte, successen zijn geboekt met deze aanpak. Nederland bevordert in deze en andere cruciale processen inbreng van internationale expertise in de beleidsdiscussies en programma uitvoering.
Zoals in het antwoord op vraag 2 aangegeven zijn er verbeteringen op te tekenen ten aanzien van voorgaande jaren. Zo heeft USAID interesse getoond in het door ZOA ontwikkelde model in Makamba, met name vanwege de gedegen aandacht voor de rechten van vrouwen. USAID heeft onlangs besloten een landregistratieproject in een andere gemeente te financieren.
Deelt u de mening dat aan elk landregistratieproject waar Nederland in participeert een genderanalyse vooraf moet gaan? Kunt u aangeven of Nederland op dit moment nog meewerkt aan landregistratieprojecten in landen die het erfrecht van vrouwen, of hun recht om land te gebruiken en te bezitten, niet wettelijk hebben vastgelegd? Zo ja, waarom en hoe worden eventuele negatieve gevolgen voor vrouwen dan ondervangen?
De wens deze analyse vooraf uit te voeren, zonder kennis van de landregistratie situatie ter plekke en niet in samenhang met de voorgestelde landregistratie aanpak, zal niet resulteren in betere landrechten voor vrouwen. Een genderanalyse is wel essentieel en moet daarom integraal onderdeel zijn van ieder landregistratieproject.
Ja, Nederland werkt bewust ook mee aan landregistratieprojecten in landen waar dit niet wettelijk is vastgelegd, vanuit de overtuiging dat landregistratie een basisvereiste is om de landrechtensituatie van kwetsbare groepen in het algemeen – en ook van het erfrecht van vrouwen in het bijzonder – in die landen te veranderen en te verbeteren. Dit wordt bevestigd door de Verenigde Naties, Wereldbank en FIG (internationale vakvereniging van landmeters), die gezamenlijk een analyse hebben uitgevoerd. Hieruit blijkt dat landregistratie een positieve bijdrage kan leveren aan elf van de zeventien Sustainable Development Goals van de VN (General Assembly resolution 70/1), waaronder doelstelling vijf: Gender equality. Het gaat hierbij zowel om formele als informele landrechten (customary rights). Nederland onderschrijft dit. Dit blijkt ook uit het recent gepubliceerde boekje «Strengthening land rights for women. Inspiring examples of interventions supported by the Netherlands».
Om negatieve gevolgen voor vrouwen te ondervangen wordt in landregistratieprojecten die bilateraal of via internationale donororganisaties worden uitgevoerd specifiek aandacht aan gender equity besteed. Bijvoorbeeld binnen het Global Land Tool Network (GLTN) is met Nederlandse inbreng een tool ontwikkeld die Gender Evaluation Criteria (GEC) heet. Deze tool kan wereldwijd worden ingezet. In het middels NUFFIC gefinancierde EALAN kennisnetwerk in acht Oost-Afrikaanse landen is de identificatie van en omgang met kwetsbare groepen een essentieel onderdeel van het project. Vrouwenrechten worden zo een onderdeel van de opleiding van land professionals.
In het LAND partnerschap met het Kadaster wordt de Fit-for-Purpose Land Administration aanpak in verschillende landen opgestart, waarin Gender Equity een uitgangspunt is. Ook in bilaterale adviesprojecten van het Kadaster worden belangrijke resultaten geboekt op dit vlak. Bijvoorbeeld het landregistratieproject in Rwanda heeft tot grootschalige registratie van eigendom en rechten geleid, waarbij de Rwandese nationale wetgeving op gelijke landrechten voor vrouwen getoetst is.
De stijging van het aantal ernstige ongevallen bij Defensie |
|
Salima Belhaj (D66) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht «Aantal meldingen ernstige ongevallen bij Defensie stijgt»?1
Bij het melden van voorvallen gerelateerd aan bedrijfsveiligheid hanteert Defensie de volgende driedeling:
Het aantal ongevallen (categorie 3) tijdens de diensturen is toegenomen, terwijl het aantal bedrijfs- en dienstongevallen met een zwaarder fysiek aspect (categorie 4) tijdens de diensturen nagenoeg gelijk is gebleven.
De stijging van het aantal meldingen hangt onder meer samen met de verbeterde meldingscultuur bij Defensie. Er is meer aandacht voor het melden van voorvallen. Bovendien is het melden van voorvallen gebruikersvriendelijker geworden en krijgt de melder een bericht over wat er met de melding is gedaan.
Kunt u de stukken waarover nu.nl beschikt aan de Kamer doen toekomen? Zo niet, kunt u in een tabel overzichtelijk aangeven hoeveel meldingen er zijn van ernstige ongevallen bij Defensie, per jaar, in de jaren 2010–2015? Kunt u daarbij tevens aangeven wat voor soort letsel het betreft en om wat voor soort ongevallen het gaat?
De stukken zijn als bijlage bij deze brief gevoegd2 en openbaar gemaakt op: www.rijksoverheid.nl/documenten/wob-verzoeken/2016/06/08/besluit-wob-verzoek-over-incidenten-medewerkers-defensie en www.rijksoverheid.nl/documenten/wob-verzoeken/2015/08/02/besluit-wob-verzoek-ongevallen-defensie.
Kunt u een toelichting en verklaring geven ten aanzien van het feit dat het aantal meldingen van ernstige ongevallen bij Defensie stijgt?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat de bezuinigingen van de afgelopen jaren de oorzaak zijn van een stijging van aantal meldingen van ernstige ongevallen bij Defensie?
Er is geen sprake van een stijging van het aantal meldingen van ernstige ongevallen bij Defensie.
Op welke wijze wilt u het aantal ernstige ongevallen bij Defensie verminderen? Welk beleid wordt daartoe gevoerd?
Het bedrijfsveiligheidsbeleid bij Defensie is erop gericht om de risico’s op schade, letsel en verzuim zoveel mogelijk te reduceren en om de bedrijfsveiligheid doorlopend te verbeteren. Hiertoe verrichten de defensieonderdelen risico-inventarisaties en evaluaties. Vorig jaar is geconstateerd dat er achterstanden waren (Kamerstuk 34 300 X, nr. 10 van 1 oktober 2015). Deze worden inmiddels ingelopen. Op grond van deze risico-inventarisaties en evaluaties worden maatregelen genomen. Ernstige ongevallen en incidenten worden altijd onderzocht om te bezien welke lessen hieruit kunnen worden getrokken om herhalingen te vermijden.
De arrestatie van een mensenrechtenactivist in Bahrein |
|
Harry van Bommel , Kees van der Staaij (SGP), Marianne Thieme (PvdD), Han ten Broeke (VVD) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() ![]() ![]() |
Kent u het bericht «Activist Bahrein opnieuw gearresteerd»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat mensenrechtenactivist Nabeel Rajab in Bahrein opnieuw is gearresteerd?
Het kabinet kan bevestigen dat Nabeel Rajab op 13 juni jl. is gearresteerd.
Waarvan wordt de activist verdacht? Zijn er aanklachten tegen hem ingediend? Indien ja, welke?
Nabeel Rajab is beschuldigd van «het publiceren en verspreiden van onjuist nieuws dat de prestige van de staat ondermijnt». Het is nog onduidelijk waar deze aanklacht op is gebaseerd.
Deelt u de zorgen van Amnesty International over de arrestatie van de heer Rajab, namelijk dat dit blijk zou geven van het «zero-tolerance» beleid van Bahrein ten opzichte van vreedzame activisten?2 Indien neen, hoe kijkt u naar de arrestatie van mensenrechtenactivist Rajab?
De Bahreinse autoriteiten hebben de afgelopen weken een aantal repressieve maatregelen genomen tegen de oppositie en mensenrechtenverdedigers, waaronder de arrestatie van Nabeel Rajab. Het kabinet acht deze ontwikkelingen zeer zorgwekkend.
Bent u bereid met spoed contact op te nemen met uw collega’s in Bahrein om opheldering te vragen over de arrestatie van Nabeel Rajab en aan te dringen op een eerlijk proces of, bij afwezigheid daarvan, op vrijlating? Indien neen, waarom niet?
De Europese Unie zal op korte termijn in Manama een demarche uitvoeren bij de Bahreinse autoriteiten om de recente druk op mensenrechtenverdedigers en de oppositie aan te kaarten. Hierbij zal de zorg over de arrestatie van Nabeel Rajab worden overgebracht en om opheldering worden gevraagd ten aanzien van de aanklacht tegen hem.
Een Saoedische delegatie dat op uitnodiging van de Koninklijke Marine een Nederlandse wapenbeurs bezoekt |
|
Jasper van Dijk , Michiel Servaes (PvdA), Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Klopt het dat een Saoedische delegatie op uitnodiging van de Nederlandse Koninklijke Marine aanwezig zal zijn op de MAST wapenbeurs in de RAI in Amsterdam?
Neen, er is geen Saoedische delegatie aanwezig geweest op de Maritime/Air Systems & Technologies (MAST) 2016.
Kunt u verklaren waarom de Saoedi's zijn uitgenodigd voor het bijwonen van een wapenbeurs in Nederland terwijl sprake is van schending van humanitair oorlogsrecht door Saoedi-Arabië in Jemen en de mensenrechtensituatie in Saoedi-Arabië onverminderd slecht is?
Het kabinet heeft tijdens het VAO Wapenexport van 8 maart jl. de motie Servaes omschreven als ondersteuning van beleid en blijft een zeer strikt wapenexportbeleid naar Saoedi-Arabië hanteren. Voor iedere export van militaire goederen uit Nederland met als eindbestemming Saoedi-Arabië moet, evenals voor aanvragen met andere eindbestemmingen en ongeacht de aanleiding ervan, een uitvoervergunning worden aangevraagd. Vergunningaanvragen voor Saoedi-Arabië worden zeer strikt en op een case-by-case basis getoetst aan de acht criteria van het EU Gemeenschappelijk Standpunt inzake wapenexportbeleid. Daarbij wordt in het bijzonder kritisch beoordeeld of, aan de hand van de aard van de goederen, de eindgebruiker en het eindgebruik, de betreffende uitvoer geen negatieve invloed kan hebben op de mensenrechtensituatie in het bestemmingsland of de naleving van het internationaal humanitair recht door dat land.
Zoals gesteld in de Kamerbrief van 13 januari jl.1 is het zeer onwaarschijnlijk dat er de komende tijd door Nederland nog vergunningen voor wapenexporten naar Saoedi-Arabië worden goedgekeurd. Alleen als onomstotelijk vaststaat dat goederen niet kunnen worden ingezet in Jemen of bij mensenrechtenschendingen wordt toekenning overwogen. In 2016 is tot nu toe geen enkele vergunning verleend voor de uitvoer van militaire goederen of dual-use goederen met militair eindgebruik naar Saoedi-Arabië. Het Nederlands wapenexportbeleid richting Saoedi-Arabië is hiermee één van meest strikte van alle EU-lidstaten.
Hoe verhoudt de uitnodiging van een Saoedische delegatie voor een Nederlandse wapenbeurs zich tot de motie Servaes (Kamerstuk 22 054, nr. 273) waarin het kabinet wordt verzocht geen vergunningen voor wapengoederen naar Saoedi-Arabië goed te keuren zolang er sprake blijft van het risico dat militaire en dual-use goederen kunnen worden ingezet voor schendingen van mensenrechten en van het humanitair oorlogsrecht?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe verhoudt de uitnodiging van een Saoedische delegatie voor een Nederlandse wapenbeurs zich tot de Resolutie van het Europees parlement op 25 februari 2016 waarin de Hoge Vertegenwoordiger Mogherini oproept een initiatief te lanceren om te komen tot een Europees wapenembargo tegen Saoedi-Arabië?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid de uitnodiging aan de Saoedische delegatie per direct in te trekken?
Zie het antwoord op vraag 1.
Het bericht “Nederlands-Duits defensiebedrijf gehackt door Chinezen” |
|
Ronald Vuijk (VVD) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Nederlands-Duits defensiebedrijf gehackt door Chinezen»?1
Ja.
Klopt het dat geheime data van het Nederlands-Duitse bedrijf Rheinmetall Defence is gestolen bij een cyberaanval door Chinese hackers? Klopt het dat deze aanval al in 2012 gestart is? Zijn vanaf die datum gegevens gestolen? Graag een toelichting.
Het is niet aan het Ministerie van Defensie om dergelijke berichtgeving te ontkrachten of te bevestigen. Zoals in het meest recente jaarverslag van de MIVD is opgemerkt, is het bekend dat een aantal actoren actief probeert waardevolle (bedrijfs)informatie via het digitale domein te ontvreemden (Kamerstuk 33 321, nr. 7 van 15 maart 2016).
In het hier aangehaalde artikel bevestigen Rheinmetall Defence noch Fox-IT dat er data is gestolen als gevolg van digitale spionage. Uit het onderzoeksrapport dat Fox-IT publiek heeft gemaakt is evenmin gebleken dat Rheinmetall Defence slachtoffer is geweest van digitale spionage.
Klopt het dat het Delftse bedrijf Fox-IT het lek aan het licht heeft gebracht? Werkt Fox-IT samen met andere overheidsinstellingen? Graag een toelichting.
Zie het antwoord op vraag 2.
Veel publieke en private partijen beschikken over expertise op het terrein van cyber security. Zo beschikt ook Fox-IT over expertise, maar Fox-IT is niet de enige. Ook Defensie werkt samen met Fox-IT, onder andere bij het opleiden van cyberprofessionals (zie ook Kamerstuk 33 321, nr. 7 van 15 maart 2016).
Kunt u toelichten hoe de verantwoordelijkheidsverdeling tussen het Ministerie van Defensie en Nederlandse bedrijven is vormgegeven als het gaat om de bescherming van ICT-infrastructuur tegen malafide hackers? In hoeverre ziet het Ministerie van Defensie het als haar taak om ICT-infrastructuur van private (defensie)bedrijven te beschermen? In hoeverre moeten (defensie)bedrijven zelf waken over hun ICT-infrastructuur?
Hoewel in Nederland de bescherming van ICT-infrastructuur primair een eigen verantwoordelijkheid van iedere organisatie is, hecht Defensie grote waarde aan veiligheid in zijn keten van leveranciers en opdrachtnemers. Defensie heeft daarom de Algemene Beveiligingseisen voor Defensie Opdrachten, de zogenaamde ABDO, vastgesteld. In het ABDO zijn contractuele voorwaarden opgenomen die beschrijven aan welke veiligheidseisen moet worden voldaan voordat Defensie gerubriceerde opdrachten aan een opdrachtnemer of leverancier kan gunnen. Deze voorwaarden worden op dit moment geactualiseerd om onder andere de digitale dreiging beter te adresseren. De MIVD ziet toe op handhaving van deze eisen en voert audits uit bij de betrokken bedrijven.
In hoeverre is het Ministerie van Defensie in staat om zich tegen hacks en vergelijkbare aanvallen te beschermen? In hoeverre is het Ministerie van Defensie in staat de private defensiesector tegen hacks en aanvallen te beschermen?
De dreiging van digitale spionage bij Defensie, toeleveranciers, bondgenootschappelijke netwerken en producenten van militair-relevante producten is aanzienlijk. Zoals eerder dit jaar in het jaarverslag van de MIVD gemeld, neemt deze dreiging in omvang en geavanceerdheid toe en worden actoren steeds agressiever (Kamerstuk 33 321, nr. 7 van 15 maart 2016). Defensie slaat dagelijks aanvallen af. Voortdurende versterking van de digitale weerbaarheid is niettemin geboden. Deze versterking maakt deel uit van de Defensie Cyber Strategie (Kamerstuk 33 321, nr. 5 van 23 februari 2015).
De maatregelen om de eigen informatietechnologie-systemen (IT-systemen) veilig te houden, maken deel uit van de diensten en producten die het Joint IV Commando (JIVC), waaronder het Defensie Computer Emergency Response Team (DefCERT), en de directie Operations van de Defensie Materieel Organisatie leveren. De MIVD heeft een belangrijke rol bij het tegengaan van spionage en sabotage. Defensie ontwikkelt doorlopend nieuwe beveiligingsmethodieken om nieuwe dreigingen (vroegtijdig) te kunnen onderkennen en af te slaan.
Defensie wisselt dreigingsinformatie uit in het Information Sharing and Analysis Centre (ISAC) voor de defensie-industrie2 en deelt deze tevens waar mogelijk met de private sector door tussenkomst van het Nationaal Cyber Security Centrum (NCSC), waarbij het NCSC zich richt op de rijksoverheid en de vitale infrastructuur. Defensie draagt ook op andere manieren bij aan de digitale veiligheid van Nederland, zoals het op verzoek van NCSC beschikbaar stellen van cyberprofessionals bij incidenten, maar het beschermen van de private sector is geen taak van Defensie.
Jordanië verkochte F-16’s |
|
Raymond de Roon (PVV) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA), Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
![]() |
Hoeveel F-16’s heeft Nederland de afgelopen jaren aan Jordanië verkocht en zijn al deze toestellen inmiddels afgeleverd?1
Er zijn in totaal eenentwintig F-16’s aan Jordanië verkocht waarvan er zes zijn afgeleverd. Over de verkoop van de vijftien nog niet geleverde toestellen is de Kamer op 25 september 2014 geïnformeerd (Kamerstuk 22 054, nr. 232). De levering van die F-16’s staat gepland voor eind 2017 zoals aan uw Kamer gemeld op 25 augustus 2015 (Kamerstuk 22 054, nr. 262).
Kunt u aangeven of de door Nederland aan Jordanië verkochte F-16’s nog operationeel zijn bij de Jordaanse luchtmacht? Zo neen, waarom niet?
Voor zover bekend zijn de zes geleverde F-16’s nog in gebruik bij de Jordaanse Luchtmacht.
Staat Jordanië open voor externe inspecties van de door Nederland aan Jordanië geleverde F-16’s? Zo ja, zijn deze inspecties al gehouden, waaruit bestonden deze inspecties en wat zijn de bevindingen? Zo neen, waarom niet?
In de contracten is een bepaling opgenomen dat geleverde F-16»s niet mogen worden doorverkocht zonder voorafgaande toestemming van zowel de Nederlandse als Amerikaanse overheid.
Controles na levering (post shipment controls) zijn een complexe zaak, omdat Nederland geen jurisdictie in het land van eindgebruik heeft. Daarbij lenen niet alle militaire goederen zich vanwege de aard voor controle, denk bijvoorbeeld aan munitie. Naar aanleiding van de berichtgeving in de media (over de eventuele verkoop van toestellen door Jordanië aan Pakistan) heeft het kabinet, via de Nederlandse ambassadeur in Jordanië, echter wel expliciet navraag gedaan bij de Jordaanse autoriteiten. Dit contact bevestigde dat de door Nederland aan Jordanië geleverde F-16’s niet aan Pakistan zullen worden verkocht.
Kunt u garanderen dat geen van de door Nederland aan Jordanië geleverde F-16’s aan Pakistan zijn doorverkocht?2
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór het Algemeen overleg Materieel Defensie voorzien op 29 juni 2016?
Ja.
De brief van een Nederlandse politieliaison in Thailand aan de Thaise autoriteiten getiteld “Request for initiating an investigation in Thailand” in de zaak-Van Laarhoven van 14 juli 2014 |
|
Vera Bergkamp (D66), Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Zonder geld ben je niets in een Thaise gevangenis»?1
Ja.
Bent u van mening dat de Thaise detentieomstandigheden, waarin de heer Van Laarhoven verkeert en zoals beschreven in het bericht «Zonder geld ben je niets in een Thaise gevangenis»,2 voldoen aan de vereisten om de rechten van gedetineerden zoveel mogelijk te waarborgen, zoals vastgelegd in het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM)? Zo ja, kunt u dat onderbouwen? Zo nee, waarom niet?
In landen waar de detentieomstandigheden zwaar zijn, ontvangen Nederlandse gedetineerden die dat nodig hebben en wensen een uitgebreidere, op maat gesneden consulaire bijstand dan in andere landen. Onder de uitgebreidere consulaire bijstand vallen vervolgbezoeken door medewerkers van Buitenlandse Zaken, sociale, maatschappelijke of geestelijke zorg van één van de subsidiepartners in de gedetineerdenbegeleiding, een maandelijkse gift (in geld of natura) en medicijnen.
Thailand behoort tot de landen waarin het Ministerie van Buitenlandse Zaken aan Nederlandse gedetineerden de uitgebreidere consulaire bijstand verleent. Over het beleid inzake de consulaire bijstand aan Nederlandse gedetineerden in buitenlandse gevangenschap en onder meer de zogenoemde «landenlijst» is uw Kamer geïnformeerd met de brief van 10 oktober 2014 (Kamerstuk 30 010, nr. 21).
Het monitoren van de detentieomstandigheden in een individueel geval maakt onderdeel uit van de consulaire bijstand. Nederland spreekt de autoriteiten van landen aan op misstanden en bij problemen. Vooral wanneer duidelijk is dat Nederlandse gedetineerden slechter worden behandeld dan de andere gedetineerden in dezelfde omstandigheden, spreekt Nederland de autoriteiten hierop aan. Dit betreft voor de gedetineerde zaken zoals de medische zorg, het kunnen voeren van telefoongesprekken en het kunnen ontvangen van bezoek, vitamines, post en lectuur. De Nederlandse ambassade in Bangkok onderhoudt over deze onderwerpen regelmatig contact met de heer Van Laarhoven en met de penitentiaire inrichting waar hij verblijft.
Thailand is als niet-lid van het EVRM niet aan dit verdrag gebonden. Thailand heeft in 2007 het Verdrag tegen foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende straftoepassingen geratificeerd. Nederland vraagt onder meer in EU-verband aandacht voor de Thaise detentieomstandigheden.
Bent u van mening dat Nederland de omgang van Nederlandse gedetineerden in het buitenland zou moeten relateren aan de in het EVRM beschreven rechten van gedetineerden en alles in het werk zou moeten stellen deze rechten voor Nederlandse gedetineerden in het buitenland te waarborgen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke manier wordt deze taak in het geval van Van Laarhoven uitgevoerd?
Zie antwoord vraag 2.
Ziet u inmiddels mogelijkheden de heer Van Laarhoven naar Nederland te halen door middel van een tijdelijke overbrenging in het kader van het in Nederland lopende strafrechtelijk onderzoek tegen betrokkene wegens mogelijke belastingontduiking en witwassen, zoals u stelt in uw brief van 26 april 2016 aan de advocaat van de heer Van Laarhoven?
Het Openbaar Ministerie (OM) bepaalt welke instrumenten het wanneer nodig acht in het kader van een lopend strafrechtelijk onderzoek.
Klopt het dat u bevoegd bent dit verzoek aan de Thaise autoriteiten te richten? Zo ja, bent u voornemens alles waar u bij machte bent hiertoe te ondernemen, ook gezien de zorgwekkende medische toestand van de heer Van Laarhoven? Welke acties onderneemt u hiertoe momenteel? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u zich uw antwoord op eerdere vragen herinneren, waarin u stelt: «(a)lle feiten waarvoor de heer Van Laarhoven veroordeeld is, hebben betrekking op overtredingen die strafbaar zijn gesteld volgens de Thaise Anti-witwaswet» en «(d)e rechtbank benadrukt hierbij dat het niet gaat om vervolging voor de drugsdelicten maar om witwassen van drugsgelden»?3
Ja.
Kunt u concreet toelichten wat in Thailand precies verstaan wordt onder het witwassen van drugsgeld?
De Thaise rechtbank verwijst in haar vonnis tegen de heer Van Laarhoven naar de Wet Voorkoming en Bestrijding van Witwassen. Als ik het vonnis goed begrijp wordt daarin bepaald dat een strafbaar feit betreffende drugs, een gronddelict is voor witwassen. Daarnaast staat in het vonnis dat met een gronddelict mede bedoeld wordt een strafbaar feit, begaan in het buitenland wat ook in Thailand bestraft zou kunnen worden indien dat feit in Thailand had plaatsgevonden.
Voor welke overtredingen, die strafbaar zijn gesteld volgens de Thaise antiwitwaswetgeving, is Van Laarhoven precies veroordeeld?
De vertaling van het vonnis die ik tot mijn beschikking heb, stelt dat de verdachten schuldig zijn bevonden aan overtreding van de Wet Voorkoming en Bestrijding van Witwassen. Deze wet stelt strafbaar de gebruikmaking van Thailand om vermogen van criminele herkomst om te zetten in een wettig vermogen, aldus de Thaise rechtbank in haar motivering.
Wat bedoelt u in het verlengde van vraag 5 met uw uitspraak in uw antwoord op de eerdere vragen (vragen 6 en, te weten «(h)et gronddelict betreft volgens de rechtbank een drugsdelict dat strafbaar is in Thailand»?4
Ik neem aan dat u hiermee doelt op mijn antwoord op vraag 4 in uw eerdere vragen van 24 februari 20165. In antwoord op uw vraag of de Thaise rechter de verkoop van cannabis ten grondslag legt aan de herkomst van het geld dat in Thailand zou zijn witgewassen, heb ik hiermee aangegeven wat de vertaling van het vonnis welke ik tot mijn beschikking heb, stelt over de relatie tussen witwassen en drugs.
In de mij ter beschikking staande vertaling van het vonnis staat dat de Thaise rechtbank overweegt dat de verdachten niet direct voor een drugsdelict worden vervolgd, maar voor witwassen. De rechtbank heeft in dat kader, blijkens het vonnis, beoordeeld of het feit, ook al is het begaan in een ander land, in Thailand een gronddelict zou zijn. Het gronddelict voor witwassen betreft volgens de rechtbank een in Thailand strafbaar feit betreffende drugs. Vaststaat dat het gronddelict in het buitenland heeft plaatsgevonden, zo staat in het vonnis.
Over welk gronddelict heeft u het hier precies? Klopt het dat het gaat om het gronddelict zoals is omschreven in (de vertaling van) het Thaise vonnis, namelijk: «[...] dat verdachte 1 verschillende coffeeshops in Nederland had waar cannabis werd verkocht [...]» (blad 58), althans «[...] dat verdachte 1 cannabis verkocht en in bezit had in Nederland [...]» (blad 60) en dat dit gaat om «daden buiten het koninkrijk [Thailand, opm. vragenstellers] gepleegd» (blad 62)? Zo nee, kunt u dit uitgebreid toelichten?
Zie antwoord vraag 9.
Kunt u uitsluiten dat het in Thailand uitgeven van vermogen, dat Van Laarhoven in Nederland op legale wijze met de verkoop van cannabis binnen het Nederlandse gedoogbeleid heeft verdiend, een rol heeft gespeeld in de veroordeling Van Laarhoven door de Thaise rechter? Zo ja, voor het uitgeven van welk drugsgeld is Van Laarhoven dan wel veroordeeld volgens de Thaise rechter? Zo nee, hoe duidt u deze gang van zaken gezien het feit dat, zoals u zelf stelt in uw antwoord op de eerdere vragen (vragen 6 en 11), The Grass Company op gedoogde wijze cannabis verkocht?5
In de mij ter beschikking staande vertaling van het vonnis blijkt dat de Thaise rechtbank heeft overwogen dat de verdachten niet hebben aangetoond welk gedeelte van hun inkomsten legaal was verkregen en hoe dit geld naar Thailand is overgemaakt. Ten aanzien van de gang van zaken verwijs ik naar de gerechtelijke procedure waarin de handelwijze van de Nederlandse Staat door de rechtbank en het gerechtshof Den Haag als rechtmatig is geoordeeld. De voorzieningenrechter overwoog dat het hier een verdenking betreft ter zake van overtreding van niet alleen de Opiumwet, maar dat het om meerdere verdenkingen gaat.
Kunt u aangeven of en zo ja, waar, uit het Thaise vonnis volgt dat het geld dat zou zijn witgewassen een andere herkomst heeft dan de (gedoogde) verkoop van cannabis in de shops van The Grass Company?
Uit het Thaise vonnis volgt dat opbrengsten uit coffeeshops in Nederland de herkomst vormen van het witgewassen geld.
Kunt u uitsluiten dat de gedoogconstructie in Nederland waarbinnen de heer Van Laarhoven zijn geld heeft verdiend, een rol heeft gespeeld in de veroordeling van Van Laarhoven voor de Thaise rechter?
Zie antwoord vraag 11.
Kunt u zich uw antwoord op vraag 17 van de eerdere vragen herinneren, waarin u stelt dat in zijn algemeenheid «het investeren van wederrechtelijk verkregen vermogen in een ander land een zeker risico met zich meebrengt om in dat land te worden vervolgd»?6
De heer Van Laarhoven is blijkens het Thaise vonnis veroordeeld voor witwasdelicten gepleegd in Thailand. Volgens de Thaise rechter was er sprake van wederrechtelijk verkregen vermogen. Het vermogen is verkregen uit een drugsdelict (het onder antwoord 7. genoemde gronddelict) gepleegd buiten Thailand, zo staat in het vonnis.
Over welk «wederrechtelijk verkregen vermogen» heeft u het precies?
Zie antwoord vraag 14.
Klopt het dat het «wederrechtelijk verkregen vermogen» dat Van Laarhoven in een ander land, in dit geval Thailand, heeft geïnvesteerd het vermogen is dat hij verdiend heeft met de gereguleerde verkoop van cannabis binnen het Nederlandse gedoogbeleid?
Zie antwoord vraag 14.
Acht u het wenselijk dat wanneer iemand in Nederland op legale wijze vermogen verkrijgt en dit in een ander land uitgeeft, het risico loopt buitenproportionele straffen opgelegd te krijgen, zoals Van Laarhoven in dit geval?
Het OM verdenkt de heer Van Laarhoven van overtreding van de Opiumwet, valsheid in geschrift, het leiding geven en deelnemen aan een criminele organisatie en het plegen van fiscale fraude. Dat het hier gaat om iemand die in Nederland zijn vermogen op legale wijze heeft verkregen, is een stelling die ik vooralsnog dan ook niet kan onderschrijven. Voor zover het gaat om vermogen dat werd verkregen door middel van activiteiten die vallen onder het Nederlandse gedoogbeleid, merk ik op dat het algemeen bekend is dat het Nederlandse gedoogbeleid met betrekking tot de verkoop van softdrugs in coffeeshops een uitzondering vormt in de wereld. Hiervan zijn ook de Nederlandse coffeeshopondernemers op de hoogte. In het overgrote deel van de landen is de verkoop van cannabis verboden. De wetgeving (inclusief de hoogte van de straffen) van andere landen behoort tot de soevereiniteit van die landen. Ik kan niet uitsluiten dat aan het uitgeven van onder het gedoogbeleid verdiend vermogen in het buitenland risico’s verbonden zijn.
De reisadviezen van het Ministerie van Buitenlandse Zaken wijzen alle Nederlanders in algemene zin op de toepasselijkheid van andere wetten, zeden en gewoonten in het buitenland. Ik acht het geen overheidstaak om ondernemers op verdere specifieke risico’s in het buitenland te attenderen.
Zoals aangegeven bij het antwoord op vraag 1 van de vragen van 24 februari 20168 is zowel mondeling als schriftelijk informatie verstrekt aan de Thaise autoriteiten over het Nederlandse gedoogbeleid.
Kunt u concreet stellen welke risico’s u in zijn algemeenheid voor Nederlandse coffeeshopeigenaren ziet, die hun in Nederland binnen het gedoogbeleid verdiende vermogen in het buitenland uitgeven?
Zie antwoord vraag 17.
Bent u het er mee eens dat dit risico door de Nederlandse overheid in de hand wordt gewerkt met het bestaande gedoogbeleid rondom coffeeshops?
Zie antwoord vraag 17.
Kunt u aangeven op welke wijze deze Nederlandse ondernemers op dit risico attent worden gemaakt?
Zie antwoord vraag 17.
Hoe bent u van plan in de toekomst de risico’s die deze ondernemers in het buitenland lopen te verminderen?
Zie antwoord vraag 17.
Kunt u uw antwoord op van eerdere vragen (vraag 1) herinneren, waarin u stelt dat u van mening bent dat de informatie over het gedoogbeleid door het Openbaar Ministerie aan de Thaise autoriteiten in de Thaise strafzaak tegen de heer Van Laarhoven «voldoende representatief, onafhankelijk en deskundig is geweest»?7
Ja.
Kunt u aangeven op welke wijze de betrokken verbalisanten de verstrekking van deze informatie hebben geverbaliseerd, een en ander conform hun verbaliseringsplicht, zoals die volgt uit artikel 152 van het Wetboek van Strafvordering?
Zoals reeds aangegeven in het antwoord op vraag 1 van de Kamervragen van de leden Bergkamp en Sjoerdsma van 24 februari 201610 is op diverse momenten uitleg gegeven over het gedoogbeleid. De daar genoemde gevallen vallen niet onder de verbaliseringsplicht van art. 152 Sv.
Waarom is in de door u bijgevoegde PowerPointpresentatie en brief aan de Thaise autoriteiten bijvoorbeeld niet vermeld dat in Nederland strafzaken tegen coffeeshopeigenaren steeds vaker geseponeerd worden of afgedaan volgens artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht?
Het Nederlandse onderzoek richt zich niet alleen op overtreding van de Opiumwet. Er is ook sprake van een verdenking van witwassen, valsheid in geschrift, fiscale fraude en deelneming aan een criminele organisatie.
Bent u desondanks van mening dat de informatievoorziening in de zaak-Van Laarhoven afdoende is geweest? Zo ja, waarom?
Ja. Zie hiervoor ook mijn antwoord op vraag 1 van uw eerdere Kamervragen van 24 februari 201611.
Kunt u zich uw antwoord op vraag 8 van eerdere vragen herinneren, waarin u stelt dat uit het oogpunt van zorgvuldigheid besloten is de zaken die in behandeling waren bij de betreffende officier van justitie Van Delft, nader te laten bezien op eventuele onvolkomenheden en tot op heden geen «wezenlijke onvolkomenheden aan het licht (zijn) gekomen die van invloed zijn geweest op deze strafzaak»?8
Ja.
Hoe duidt u het feit dat de betreffende officier van justitie in een eerder interview met NRC («Drugsofficier is nu zelf verdachte», 6 februari 2016)9, zei dat Van Laarhoven «de belasting bedonderde», terwijl tot op heden nog geen veroordeling uit de Nederlandse strafzaak tegen Van Laarhoven is geweest wegens mogelijke belastingontduiking en witwassen?
Ik vind deze formulering ongelukkig, nu de heer Van Laarhoven zoals gezegd verdachte is en nog niet is veroordeeld.
Kunt u aan de hand van actief onderzoek, de uitlatingen in het NRC van de betreffende officier van justitie in acht nemend, uitsluiten dat een gebrek aan onafhankelijkheid of persoonlijke hetze van de betreffende officier van invloed is geweest op de Nederlandse strafzaak tegen Van Laarhoven?
Ik beschik niet over aanwijzingen om te veronderstellen dat er sprake is van een gebrek aan onafhankelijkheid of persoonlijke hetze van de betreffende officier die van invloed is geweest op de Nederlandse strafzaak. Bovendien is het onderzoek sinds januari 2015 in handen van meerdere officieren van justitie.
Klopt het dat momenteel in Nederland al enkele jaren een strafrechtelijk onderzoek loopt tegen Van Laarhoven wegens mogelijke belastingontduiking en witwassen, maar dat dit tot nog toe nog niet tot een veroordeling heeft geleid?
De grondslag van de verdenking die het Nederlandse OM tegen de heer Van Laarhoven heeft, omvat uiteenlopende strafbare feiten. Het klopt dat dit nog niet tot een veroordeling in Nederland heeft geleid.
Hoe duidt u het feit dat de straf voor witwassen in Nederland maximaal acht jaar is en Van Laarhoven in Thailand veroordeeld is tot 103 jaar cel, terwijl hij in Nederland (nog) niet voor mogelijke belastingontduiking en witwassen is veroordeeld?
De heer Van Laarhoven is in Thailand veroordeeld voor witwasdelicten en niet in Nederland. De geldende wetgeving in Thailand behoort tot de soevereiniteit van Thailand.
Deelt u de mening dat de Thaise veroordeling van Van Laarhoven tot 103 jaar cel niet in proportie is met de maximale straf die hij in Nederland opgelegd zou kunnen krijgen naar aanleiding van het lopende strafrechtelijk onderzoek?
Zie antwoord vraag 30.
Kent u het bericht «advocaat tipte officier van justitie Van Delft over mogelijke liquidatie door Tilburgse onderwereld»10 en «Officier die valse bedreiging meldde, wordt niet vervolgd»11?
Ja.
Waarom zou u, zoals u stelt in de beantwoording van eerdere vragen (vraag 2, 3 4, en 5), geen oordeel kunnen geven over de uitspraak van een buitenlandse rechter?12
Het geeft in zijn algemeenheid geen pas te oordelen over rechterlijke uitspraken. In het geval van buitenlandse rechterlijke uitspraken komt daarbij dat deze behoren tot de soevereiniteit van dat land. Deze soevereiniteit geldt andersom evenzeer. Buitenlandse ambassades mengen zich niet in de rechtsgang van buitenlandse gedetineerden in Nederland. Zie o.a. de brief aan uw Kamer over gedetineerdenbegeleiding buitenland van 18 november 2015, Kamerstuk 30 010, nr. 25.
Kunt u dit relateren aan uitspraken van de Minister-President en de Minister van Buitenlandse Zaken in de zaak-Ebru Umar?13
Ebru Umar heeft de gebruikelijke consulaire bijstand ontvangen. Nederland heeft niet geïntervenieerd in de Turkse rechtsgang. Mevrouw Umar werd daarin bijgestaan door een advocaat.
Verder voert Nederland in algemene zin een dialoog met Turkije over de vrijheid van meningsuiting van journalisten en persvrijheid.
De gevolgen van een Brexit voor de City of London, Nederlandse bedrijven, en de Amsterdamse Zuidas |
|
Kees Verhoeven (D66) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Ben u bekend met de CPB Policy Brief «Brexit raakt Nederland meer dan meeste EU-landen»?1 en het artikel «Britain faces seven years of limbo after Brexit, says Donald Tusk»?2
Ja.
Hoe lang denkt u, in het geval van een Brexit, dat het duurt voordat het Verenigd Koninkrijk daadwerkelijk uit de EU is getreden? Hoe heeft die periode effect op het Nederlandse bedrijfsleven?
Met verwijzing naar de Kabinetsreactie op de uitslag van het referendum in het Verenigd Koninkrijk (onze referentie Minbuza-2016.367816) hecht het kabinet eraan te benadrukken dat het VK voorlopig lid blijft van de EU en dat alle EU-regels van kracht blijven in het Verenigd Koninkrijk. Het EU-lidmaatschap van het Verenigd Koninkrijk kan pas worden beëindigd als de daarvoor geldende procedure van artikel 50 van het EU-verdrag is doorlopen.
Dit proces start zodra het Verenigd Koninkrijk formeel te kennen geeft de procedure van artikel 50 te willen activeren (de zogenoemde kennisgeving). Krachtens artikel 50 EU-verdrag wordt er onderhandeld over een terugtrekkingsakkoord. Mogelijk zullen parallel onderhandelingen plaatsvinden over de toekomstige relatie tussen de EU en het VK. Hoe lang dat duurt, is vooraf niet te zeggen. De EU-verdragen zijn niet meer van toepassing op het Verenigd Koninkrijk zodra het terugtrekkingsakkoord in werking treedt. Indien er twee jaar na de kennisgeving conform artikel 50 nog geen akkoord is zijn de EU-verdragen automatisch niet meer van toepassing op het Verenigd Koninkrijk, tenzij deze termijn wordt verlengd door de EU en het Verenigd Koninkrijk.
Zolang het VK niet daadwerkelijk is uitgetreden uit de EU, is er sprake van onzekerheid over de periode van onderhandeling, de toekomstige relatie en de uiteindelijke effecten van uittreding. Het kabinet is van mening dat een zo kort mogelijk periode van onzekerheid over de Britse voornemens wenselijk is. Deze opvatting wordt door verreweg de meeste lidstaten gedeeld.
Deze onzekerheid treft in eerste instantie vooral de Britse economie; secundair kan deze ook het Nederlandse bedrijfsleven en onze economie raken. Dit is vooral het geval wanneer het vertrouwen van consumenten en producenten wordt geschaad en daardoor consumptie en investeringen worden uitgesteld. De onzekerheid over de gevolgen van een Brexit uitte zich direct na het referendum in onrust op de financiële markten. Deze onrust zou ook effect kunnen hebben op de reële economie.
In hoeverre bent u bereid om samen met de EU met het Verenigd Koninkrijk te onderhandelen over vrijhandelsverdragen indien het uit de EU treedt?
De EU zal met het VK onderhandelen over de voorwaarden voor terugtrekking en over de toekomstige relatie zodra de Britse regering officieel kenbaar maakt dat het VK wil terugtreden. De Britse regering zal nu duidelijk moeten maken wat haar inzet in de onderhandelingen wordt. Uiteraard zal dit kabinet onze Nederlandse economische belangen en de belangen van Nederlandse bedrijven in het VK zo goed mogelijk behartigen.
Gelooft u dat een Brexit negatieve gevolgen heeft voor Nederland? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke sectoren in Nederland worden het hardst getroffen in het geval van een Brexit?
Ja, een Brexit zal negatieve gevolgen hebben voor Nederland, maar in welke mate dat zal zijn is nog onduidelijk. Omdat het VK voorlopig lid blijft van de EU en alle EU-regels van kracht blijven, zijn er nu geen directe veranderingen voor Nederlandse bedrijven. Wel is er nu sprake van veel onzekerheid, wat op korte termijn negatieve gevolgen kan hebben voor de economische activiteit.
De gevolgen op lange termijn, wanneer het VK daadwerkelijk geen lid meer zou zijn van de EU, zijn afhankelijk van hoe de nieuwe relatie er dan uit zou zien. Daarvoor zijn vele opties. Het CPB heeft onlangs enkele opties doorgerekend. Bij het meest ongunstige scenario, waarin het VK geen nieuw handelsverdrag met de EU afsluit en gehandeld zal worden volgens de standaardregels van de Wereld Handelsorganisatie (WTO), zou de voedselverwerkende industrie de bedrijfstak met het grootste verlies aan productie in Nederland als gevolg van een Brexit zijn, namelijk 5,5% productieverlies op lange termijn (tot 2030). Verder zijn de chemie, kunststof en rubber, elektronische apparatuur, en metaal en mineralen extra gevoelig voor wijzigingen in de handelsrelatie met het VK.
Het kabinet heeft in contacten met het bedrijfsleven, bijvoorbeeld tijdens overleg op VNO/NCW op 30 juni gehoord, dat ook meerdere andere sectoren, zoals de tapijtindustrie en de bloemensector, mogelijk fors geraakt kunnen worden. Voor de overige bedrijfstakken blijft het langetermijneffect op de productie volgens de CPB-studie waarschijnlijk beperkt tot een productieverlies van 1,5% of minder, als er wordt gehandeld volgens de WTO-regels. Indien er een handelsakkoord wordt gesloten tussen de EU en het VK zullen de negatieve economische gevolgen lager uitvallen.
In hoeverre ligt er volgens u een verantwoordelijkheid bij de overheid om Nederlandse sectoren voor te bereiden op een Brexit?
Het is in eerste instantie aan bedrijven zelf om risico’s in te schatten en te beheersen. Uiteraard treden bewindspersonen in overleg met het Nederlandse bedrijfsleven. Zo organiseerde de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkeling en het Ministerie van Economische Zaken samen met VNO/NCW op donderdag 30 juni een informatie- en discussiemiddag om de eerste gevolgen van Brexit voor Nederland te bespreken. Het kabinet zal de komende weken en maanden vaker dergelijke bijeenkomsten bijwonen, onder meer op sectorniveau, zoals met de Nederlandse maakindustrie. Nederland zal bij de onderhandelingen over de toekomstige relatie tussen de EU en het VK de belangen van het eigen bedrijfsleven uiteraard mee laten wegen.
Wat zijn de gevolgen van een Brexit voor Nederlandse bedrijven die opereren in het Verenigd Koninkrijk?
Op korte termijn verandert niets aan de geldende regels en dus ook niet voor Nederlandse bedrijven in het VK of Nederlandse multinationals. Het VK blijft lid van de EU tot twee jaar na de notificatie dat het wil terugtreden uit de Unie of tot er overeenstemming is over een terugtrekkingsakkoord. Er zullen onderhandelingen gaan plaatsvinden over de toekomstige relatie tussen de EU en het VK. De uitkomst daarvan bepaalt dan ook de gevolgen voor Nederlandse bedrijven en multinationals. Het is daarom van belang dat bij de nieuwe afspraken die op handelsterrein tussen EU en VK gemaakt moeten worden, de Nederlandse handelsbelangen goed in ogenschouw worden genomen. We willen eventuele negatieve gevolgen zoveel mogelijk beperken of voorkomen en eventuele positieve effecten zo groot mogelijk maken. We zijn met het Nederlandse bedrijfsleven in dialoog om te bepalen welke specifieke belangen er zijn en waar eventuele problemen liggen.
Welke problemen voorziet u voor Nederlandse multinationals in het geval van een Brexit?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bekend met de artikelen «IMF: Londen verliest status als financieel centrum bij Brexit»3 en «What the City must know about Brexit»?4
Voorlopig blijft het VK lid van de EU en verandert er dus nog niets. Het is nog te vroeg om te zeggen hoe de toekomstige relatie er uit zal zien en welke gevolgen deze zal hebben voor de City of London. De EU zal pas met het VK onderhandelen over de toekomstige relatie nadat de Britse regering officieel kenbaar maakt dat het VK wil terugtreden.
Wel kan worden geschetst wat het belang is van het EU-lidmaatschap voor de rol van de financiële dienstensector in het VK. Onder de Europese regels kunnen financiële instellingen op basis van een vergunning (het zogenoemde paspoort), verstrekt door het thuisland, hun financiële diensten aanbieden in andere landen die deel uitmaken van de Europese Economische Ruimte (EER). Daardoor hebben o.a. banken en verzekeraars vanuit het VK op dit moment volledige toegang tot de EER, inclusief de volledige EU. Een Brexit kan financiële instellingen op verschillende manieren raken afhankelijk van de vormgeving van een eventuele nieuwe relatie van het VK met de EER. Hierbij dient te worden opgemerkt dat financiële instellingen in niet-EU-lidstaten uit de EER moeten voldoen aan Europese regels om een paspoort kunnen hebben. Mochten financiële instellingen vanuit het VK in de toekomst geen paspoort meer hebben dan kan dit inderdaad gevolgen hebben voor het vestigingsklimaat. Het is echter nog onduidelijk in hoeverre dit een structurele verschuiving in de financiële sector teweeg zal brengen.
Wat is uw reactie op de artikelen? Wat is uw mening over de voorspelling van het IMF over de gevolgen van een Brexit? Wat zijn volgens u de gevolgen van een Brexit voor de City of London?
Zie antwoord vraag 8.
Wat zijn volgens u de gevolgen voor de City of London wanneer in het geval van een Brexit globale financiële instituties niet meer via het Verenigd Koninkrijk toegang hebben tot de interne markt van de EU (via het zogenaamde «automatic passporting»)? Wat zijn volgens u de gevolgen voor de City of London van het vervangen van het Prospectus Directive? Wat zijn volgens u de gevolgen voor de City of London van het verliezen van vrije toegang tot de verzekeringsmarkt van de EU? Wat zijn volgens u de gevolgen van een Brexit voor de bankensector in de City of London? Wat denkt u dat de consequenties van een Brexit zullen zijn voor werknemers die niet uit het Verenigd Koninkrijk komen en nu in de City of London werken?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u bekend met het artikel «There is a clear split over how a vote to leave would shape the capital’s future as a financial centre»?5
Zie antwoord vraag 8.
Hoe denkt u dat banken en bedrijven die nu in de City of London actief zijn zullen reageren op een Brexit? Waarom denkt u dat?
Zie antwoord vraag 8.
Hoe groot is volgens u de kans dat banken en bedrijven die wegtrekken uit de City of London zich over Europa en de rest van de wereld verspreiden en daardoor de positie van concurrenten in bijvoorbeeld Azië versterken? Waarom denkt u dat?
Zie antwoord vraag 8.
Indien de City of London inderdaad krimpt na een Brexit, ligt er dan een kans voor de Amsterdamse Zuidas om te groeien, door bijvoorbeeld vertrekkend talent aan te trekken? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat voor maatregelen heeft u in gedachten om de Zuidas te laten groeien na een Brexit?
Het is mogelijk dat bedrijven die zich geconfronteerd zien met onzekerheid of beperkte toegang tot een markt besluiten om hun activiteiten te verplaatsen. Het kabinet heeft het vestigingsklimaat in Nederland in algemene zin als hoge prioriteit en zal zich hiervoor ook blijven inzetten.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór het Britse referendum op 23 juni?
Nee.
De brief van een Nederlandse politieliaison in Thailand aan de Thaise autoriteiten getiteld “Request for initiating an investigation in Thailand” in de zaak-Van Laarhoven van 14 juli 2014 |
|
Michiel van Nispen , Jeroen Recourt (PvdA), Vera Bergkamp (D66), Marianne Thieme (PvdD), Norbert Klein (Klein), Joram van Klaveren (GrBvK), Sjoerd Sjoerdsma (D66), Johan Houwers (Houwers), Liesbeth van Tongeren (GL), Henk Krol (50PLUS) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() ![]() |
Kent u het bericht «Zonder geld ben je niets in een Thaise gevangenis»1 en de brief van een Nederlandse politieliaison in Thailand aan de Thaise autoriteiten betreffende «Request for initiating an investigation in Thailand», gedateerd 14 juli 2014?
Ja.
Hoe duidt u de gang van zaken rondom het rechtshulpverzoek dat de Nederlandse autoriteiten aan de Thaise autoriteiten deden met het oog op een Nederlands strafrechtelijk onderzoek tegen Van Laarhoven, waarbij zoals u stelt in uw antwoord 6 op eerdere vragen dat «(v)oor een deel van de feiten waarop het onderzoek betrekking had, de Thaise autoriteiten [daarop] zelf tot vervolging zijn overgegaan»?2
In Nederland verricht het Openbaar Ministerie een strafrechtelijk onderzoek naar de heer Van Laarhoven. Dit onderzoek richt zich niet alleen op overtreding van de Opiumwet, maar ook op verdenking van witwassen, valsheid in geschrift, fiscale fraude en deelneming aan een criminele organisatie. Op 3 juni 2014 hebben de Nederlandse autoriteiten, in het kader van dit onderzoek, een rechtshulpverzoek gedaan aan de Thaise autoriteiten. Vervolgens heeft op 14 juli 2014 de Nederlandse liaison, op verzoek van de officier van justitie, in het kader van het rechtshulpverzoek een brief verzonden aan de Thaise autoriteiten. Het doel hiervan was om de uitvoering van het rechtshulpverzoek te bevorderen en te bespoedigen met het oog op de voortgang van het strafrechtelijk onderzoek in Nederland. Immers, er hadden in het kader van het Nederlandse onderzoek begin juli 2014 al diverse doorzoekingen in verschillende landen plaatsgevonden. Nu de uitvoering van het rechtshulpverzoek volgens mededelingen van de Thaise autoriteiten alleen mogelijk was op grond van een eigen, zelfstandig strafrechtelijk onderzoek door Thailand, heeft de liaison hen in zijn brief van 14 juli 2014 op verzoek van de officier van justitie in overweging gegeven een eigen onderzoek te starten.
Er is niet verzocht om de aanhouding van de heer Van Laarhoven.
Voor de goede orde merk ik nogmaals op, zoals ook aangegeven bij het antwoord op vraag 8 van 16 november 20154 en bij het antwoord op vraag 5 van 24 februari 20165, dat de bedoelde correspondentie met de Thaise autoriteiten aan de orde is gekomen in een gerechtelijke procedure, waarin achtereenvolgens de rechtbank en het gerechtshof Den Haag hebben geoordeeld dat de handelwijze van de Staat jegens de heer Van Laarhoven rechtmatig was.
Hoe verhoudt zich uw opmerking dat de Thaise autoriteiten zelf tot vervolging zijn overgegaan met de inhoud van de brief van 14 juli 2014 van liaison officier Ben Olde Engeberink met als onderwerp «Request for initiating an investigation in Thailand»?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe moet uw opmerking dat de Thaise autoriteiten zelf tot vervolging zijn overgegaan, worden begrepen in het licht van de laatste alinea van die brief waarin de liaison officier vraagt: «I would therefore, Mr. Attorney General, request your kind cooperation and consideration to initiate a criminal case, conduct any relevant investigation in accordance with article 20 of the Thai Criminal Procedure Code and take all necessary proceeding against the said suspects under Thai related Laws»?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe verhoudt uw opmerking zich met het Thaise vonnis in de zaak Van Laarhoven, waarin eveneens wordt gesteld dat het onderzoek op Nederlands verzoek is aangevangen (zie onder meer de vertaling van het vonnis, zowel op blad 24 als blad3?
Zie antwoord vraag 2.
Realiseert u zich in het verlengde van de voorgaande vragedat het (rechtshulp)verzoek van de Nederlandse autoriteiten de directe aanleiding is geweest tot vervolging van Van Laarhoven door de Thaise autoriteiten?
Dat realiseer ik mij.
Is het gebruikelijk dat Nederlandse autoriteiten een buitenlandse autoriteit verzoeken of activeren om een strafzaak te beginnen tegen een Nederlandse onderdaan? Kunt u uitsluiten dat dit in de situatie van Van Laarhoven is gebeurd? Waarom wel of waarom niet?
Ik verwijs naar mijn antwoord op vraag 6. In zijn algemeenheid is het niet ongebruikelijk dat samenwerking plaatsvindt met buitenlandse autoriteiten indien een verdachte zich in een ander land bevindt. Ware dit anders, dan zouden verdachten vervolging kunnen ontlopen door zich buiten Nederland te vestigen. Ik acht dat geen wenselijke situatie.
Vindt u dat de Nederlandse overheid een bepaalde verantwoordelijkheid draagt voor deze gang van zaken? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke concrete stappen onderneemt u of heeft u ondernomen om Van Laarhoven bij te staan als gevolg van deze gang van zaken?
De gang van zaken waaraan wordt gerefereerd, is in twee rechterlijke instanties rechtmatig bevonden.
Zoals te doen gebruikelijk in het geval van een in het buitenland gedetineerde Nederlander, ontvangt de heer Van Laarhoven consulaire bijstand van het Ministerie van Buitenlandse Zaken.
Ziet u mogelijkheden de heer Van Laarhoven door middel van een tijdelijke overbrenging in het kader van het lopende strafrechtelijke onderzoek in Nederland naar Nederland te halen? Welke andere stappen kunt u ondernemen de heer Van Laarhoven terug naar Nederland te halen? Bent u, gezien het verloop van de omstandigheden zoals in de voorgaande vragen geschetst, voornemens deze stappen te ondernemen? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Het OM bepaalt welke instrumenten het wanneer nodig acht in het kader van een lopend strafrechtelijk onderzoek.
De arrestatie van een Nederlandse vrouw in Qatar |
|
Han ten Broeke (VVD), Harry van Bommel , Sjoerd Sjoerdsma (D66), Michiel Servaes (PvdA), Rik Grashoff (GL), Joël Voordewind (CU), Kees van der Staaij (SGP), Raymond Knops (CDA) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht «Nederlandse vrouw al maanden vast in Qatar»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat de vrouw in kwestie is opgepakt nadat zij aangifte deed van verkrachting?
Ik kan de arrestatie bevestigen. In aanvulling daarop kan ik melden dat op 13 juni 2016 de Qatarese rechter betrokkene heeft veroordeeld tot een voorwaardelijke straf en een boete van omgerekend circa 750 euro voor openbare dronkenschap en overspel. Zij is overgebracht naar een uitzetcentrum en kan over enkele dagen Qatar verlaten. De rechter heeft de medeverdachte een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie jaar en een lijfstraf opgelegd.
Kunt u aangeven wat de regering tot nu toe heeft ondernomen om de vrouw in kwestie vrij te krijgen?
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken verleent consulaire bijstand aan in het buitenland gedetineerde Nederlanders indien zij dat wensen. Ook aan de persoon in onderhavige zaak heeft het ministerie vanaf het bekend worden van de arrestatie consulaire bijstand verleend. Een medewerker van de ambassade in Doha heeft betrokkene meermaals in de gevangenis bezocht en wekelijks telefonisch contact onderhouden. Verder hebben ambassademedewerkers rechtszittingen bijgewoond om de rechtsgang van betrokkene te volgen. Tot slot heeft de ambassade over deze zaak actief contact onderhouden met de Qatarese autoriteiten. Al deze activiteiten vonden plaats in het kader van het verlenen van consulaire bijstand aan de gedetineerde.
Hoe verloopt het contact met de naasten? Is de ambassade in Doha voldoende geëquipeerd om zowel de vrouw als de naasten voldoende bij te staan?
Een Nederlander die in het buitenland is gedetineerd en aangeeft consulaire bijstand te willen ontvangen, kan één contactpersoon voor het Ministerie van Buitenlandse Zaken aanwijzen. Deze contactpersoon wordt door het departement op de hoogte gehouden van de situatie van de gedetineerde. Om privacyredenen en om misverstanden tegen te gaan, verstrekt het ministerie zonder toestemming van betrokkene geen informatie aan andere personen, inclusief (naaste) familieleden. Ook betrokkene in deze zaak had een contactpersoon aangewezen.
Kunt u bevestigen dat de ambassade de meest recente zitting zou bijwonen maar zonder opgaaf van redenen verstek heeft laten gaan?
Zie ook antwoord op vraag 3 over het bijwonen van zittingen. Op één zitting na heeft de ambassade alle rechtszittingen bijgewoond. In totaal heeft de ambassade vijf rechtszittingen bijgewoond, waaronder de laatste zitting op 13 juni 2016. Bij één van deze vijf rechtszittingen was betrokkene zelf niet aanwezig.
Kunt u bevestigen dat de ambassade betrokkene pas na drie weken bezocht?
Nee. Betrokkene is op 20 maart 2016, vier dagen na de arrestatiemelding bij de ambassade c.q. een week na haar arrestatie bezocht.
Heeft de vrouw in kwestie inmiddels gezondheidsgerelateerde en geestelijke bijstand gekregen?
Zoals aangeven in het antwoord op vraag 3 hebben ambassademedewerkers betrokkene in de gevangenis meermaals bezocht. Ook is betrokkene medisch onderzocht. Betrokkene heeft geen bezoek ontvangen van een vrijwilliger van één van de Nederlandse organisaties voor sociale, maatschappelijke of geestelijke zorg.
Kunt u deze vragen zo spoedig mogelijk beantwoorden en in elk geval zodra er ook juridische duidelijkheid is over de aanklacht die maandag in zitting wordt geformuleerd?
Een Nederlandse die vast zit in Qatar na te zijn verkracht |
|
Joram van Klaveren (GrBvK), Louis Bontes (GrBvK) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
|
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Nederlandse studente in Qatar vastgezet nadat ze zegt verkracht te zijn»?1
Zie mijn antwoorden op de schriftelijke vragen van de leden Ten Broeke, Servaes, Knops, Van Bommel, Voordewind, Van der Staaij, Grashoff en Sjoerdsma (VVD, PvdA, CDA, SP, CU, SGP, GL, D66) met kenmerk 2016Z11863 over de arrestatie van een Nederlandse vrouw in Qatar.
Klopt het dat er al sinds maart een Nederlandse toeriste vast zit in een gevangenis in Qatar, nota bene nadat ze is verkracht?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe is het mogelijk dat deze vrouw nog steeds vast zit? Wat heeft u sinds maart gedaan om haar terug te halen naar Nederland? Graag een compleet overzicht.
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid de ambassadeur van Qatar te ontbieden en alles in het werk te stellen om deze schandalige gevangenschap zo spoedig mogelijk te beëindigen?
Zie antwoord vraag 1.
De beperking van de vrijheid van meningsuiting in India |
|
Joël Voordewind (CU) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het rapport «Stifling Dissent – The Criminalization of Peaceful Expression in India» van Human Rights Watch en de juridische analyse van VN-rapporteur Maina Kiai over de Indiase wet die buitenlandse giften aan Indiase organisaties reguleert?1
Ja
Deelt u de analyse van het rapport van Human Rights Watch dat de Indiase autoriteiten routinematig vaag geformuleerde, te brede wetten als politieke wapens gebruiken om critici het zwijgen op te leggen en te intimideren, en die van de VN-rapporteur dat de wet niet in overeenstemming is met het internationaal recht en met internationale richtlijnen en normen en de regering ruime discretionaire bevoegdheden geeft die op willekeurige en onvoorspelbare wijze kunnen worden toegepast?
Het kabinet is niet van mening dat Indiase autoriteiten routinematig vaag geformuleerde wetten gebruiken om critici het zwijgen op te leggen. De vrijheid van meningsuiting is vastgelegd in de Indiase Grondwet en India kent een democratisch gekozen parlement, een democratisch gekozen regering en een onafhankelijke rechtspraak. Daarnaast is er sprake van een levendig maatschappelijk middenveld. Ook spelen diverse nationale media in India een belangrijke rol in maatschappelijke discussies en stellen zij misstanden aan de orde.
Wetgeving kan niettemin mogelijk beperkend zijn voor de vrijheid van meningsuiting, zoals de wet die vrijheid van meningsuiting kan beperken op internet (Information Technology Act). Ook de Indiase wet die buitenlandse giften aan Indiase organisaties reguleert, kan beperkend werken t.a.v. de financiering van het maatschappelijk middenveld. De Nederlandse overheid deelt de zorgen van VN-rapporteur Maina Kiai over de wet m.b.t. buitenlandse giften zoals beschreven in «Analysis on International Law, Standards and Principles applicable to the Foreign Contributions Regulation Act 2010 and Foreign Contributions Regulation Rules 2011». Dergelijke wetgeving kan in India door de rechter worden getoetst aan de Grondwet. Zo heeft het Hooggerechtshof in India in maart 2015 ingegrepen omdat zij van mening was dat Section 66A van de Information Technology Act incompatibel was met het recht op vrijheid van meningsuiting zoals in de Grondwet is vastgelegd.
Bent u bereid deze zeer zorgelijke ontwikkelingen bij de Indiase regering aan te orde te stellen? Bent u bereid de Kamer hierover te informeren?
De Nederlandse overheid zoekt blijvend de dialoog met India over mensenrechten en de rol van non-gouvernementele organisaties, hetzij bilateraal, hetzij in EU en multilateraal verband. Nederland benadrukt daarbij het belang van een breed en vocaal maatschappelijk middenveld voor een goed functionerende democratische rechtsstaat. Een kritisch maatschappelijk middenveld dat vrij is om zijn mening te geven, draagt bij aan het maatschappelijk debat over actuele ontwikkelingen en het functioneren van de overheid. Meest recent heeft Nederland dit onderwerp aan de orde gesteld tijdens de hoog ambtelijke bilaterale consultaties op 1 juni jl. in Delhi.
Bent u bereid in het kader van het Nederlandse voorzitterschap deze kwestie in EU-verband aan de orde te stellen met als doel dat de EU de ontwikkelingen indringend bij de Indiase regering aan de orde stelt?
Nederland maakt zich er waar mogelijk sterk voor dat in EU-verband deze aspecten als onderdeel van bredere gesprekken aan de orde worden gesteld. Tijdens de EU-India Top op 30 maart jl, voorgezeten door de EU Hoge Vertegenwoordiger voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, Federica Mogherini, is het bevorderen en naleven van mensenrechten eveneens besproken.
Bent u bereid – mede gezien één van de aanbevelingen in het HRW-rapport – de sterk tekortschietende vrijheid van meningsuiting in India tijdens India’s Universal Periodic Review in 2017 aan de orde te stellen en India aan te moedigen om de VN Speciale Rapporteur voor de bevordering en bescherming van vrijheid van meningsuiting voor een feitenonderzoek uit te nodigen?
Het kabinet is bereid in de dialoog die gevoerd zal worden met India in het kader van de Universal Periodic Review eveneens aandacht te vragen voor het belang van de vrijheid van meningsuiting.
Wat vindt u van de conclusie in het HRW-rapport dat wetten ter bestrijding van terrorisme disproportioneel gebruikt worden tegen religieuze minderheden en gemarginaliseerde groepen zoals Dalits? Bent u bereid dit nadrukkelijk te betrekken bij uw overleg met de Indiase regering?
Het kabinet beschikt niet over informatie waaruit blijkt dat wetten ter bestrijding van terrorisme in India disproportioneel worden ingezet tegen minderheden. Vanzelfsprekend zal het kabinet ontwikkelingen in India blijven volgen.
Het bericht dat de Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties (VN) is gechanteerd door Saudi-Arabië |
|
Michiel Servaes (PvdA), Roelof van Laar (PvdA) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Saudi-Arabië chanteerde VN-chef om zwarte lijst»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de bevindingen in het Children and Armed Conflict report2, maar ook in eerdere rapporten zoals die van het UN Panel of Experts on Yemen van 22 januari3 en in onderzoeken van organisaties als Amnesty4, dat de coalitie onder leiding van Saudi-Arabië verantwoordelijk is voor een groot gedeelte van de kinderslachtoffers in Jemen, onder meer door het bombarderen van scholen en ziekenhuizen?
Het kabinet vindt de bevindingen in de aangehaalde rapporten zeer verontrustend. Dit geldt in het bijzonder ten aanzien van de gevolgen die de oorlogvoering in Jemen, door zowel de door Saoedi-Arabië geleide coalitie als de Houthi/Saleh alliantie, heeft voor kinderen en beschermde burgerobjecten, zoals scholen en ziekenhuizen.
Deelt u de mening dat het in het licht van bovengenoemde bevindingen onvoorstelbaar is dat de coalitie onder leiding van Saudi-Arabië wordt geschrapt uit de lijst van kinderrechtenschenders? Zo nee, waarom niet?
De Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties (SGVN) publiceert jaarlijks een rapport over de wereldwijde situatie rondom kinderen in gewapend conflict. De Speciaal Vertegenwoordiger van de SGVN voor Kinderen en Gewapend Conflict, Leila Zerrougui, stelt dit rapport op, op basis van haar onafhankelijke mandaat. Bij het rapport wordt een «zwarte lijst» als annex opgenomen, waarin landen en organisaties genoemd worden die volgens de VN ernstige schendingen begaan tegen kinderen in gewapend conflict.
Dit jaar is de coalitie onder leiding van Saoedi-Arabië opgenomen in de zwarte lijst behorend bij het definitieve, door de SGVN vastgestelde rapport, vanwege de daarin geschetste gevolgen die de luchtbombardementen in Jemen voor kinderen hebben. Na publicatie van het rapport is de coalitie alsnog van deze zwarte lijst verwijderd, hangende een nader feitenonderzoek.
De SGVN noemde het uitvoeren van onafhankelijk onderzoek een vanzelfsprekend en noodzakelijk onderdeel van het werk van de VN en noemde het «onaanvaardbaar» dat lidstaten hierop buitensporige politieke druk uitoefenen.
Het kabinet onderschrijft deze uitspraken van de SGVN en keurt elke politieke druk van landen om niet opgenomen te worden in de zwarte lijst af. Dit soort situaties ondermijnt de geloofwaardigheid van de Speciaal Vertegenwoordiger van de SGVN en de neutraliteit van de VN. Het kabinet benadrukt het belang van onafhankelijke informatievergaring en rapportage over schendingen begaan tegen kinderen in conflictsituaties. Het onafhankelijke mandaat van de Speciaal Vertegenwoordiger van de SGVN, op basis waarvan het rapport wordt opgesteld, is noodzakelijk om tot deze informatievergaring en rapportage te komen.
Het kabinet overlegt binnen de EU en met partners binnen de Group of Friends on Children and Armed Conflict op welke wijze gezamenlijk op deze situatie te reageren en publiekelijk steun uit te spreken voor het onafhankelijke mandaat van de Speciaal Vertegenwoordiger van de SGVN.
Hoe beoordeelt u de berichtgeving dat de coalitie onder leiding van Saudi-Arabië is geschrapt uit de lijst van kinderrechtenschenders na politieke druk vanuit Saudi-Arabië en haar bondgenoten? Kunt u bevestigen dat dit het geval is? Zo nee, kunt u aangeven wat dan de reden is van de schrapping?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat het buitengewoon slecht is voor de geloofwaardigheid van de VN dat de coalitie onder leiding van Saudi-Arabië is geschrapt van de lijst, en zeker wanneer dit inderdaad het resultaat is van politieke chantage? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid om, dan wel namens Nederland dan wel in uw rol als EU-voorzitter, bij de VN te benadrukken dat schrapping van de coalitie onder leiding van Saudi-Arabië uit de lijst met kinderrechtenschenders onacceptabel is, en te pleiten voor handhaving van de oorspronkelijke lijst? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Het beeld Terrorismebestrijding Turkije: ISIS door draaideur, academici in de cel |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Raymond Knops (CDA) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Hoe beoordeelt u de berichtgeving1 dat Turkije zeven verdachte ISIS-terroristen heeft vrijgelaten, onder wie de vermoedelijk leider van ISIS in Turkije, Halis Bayancuk?
Het kabinet is bekend met de berichtgeving en de aanklachten. Aangezien het kabinet geen inzage heeft in de onderzoeksdossiers is het niet mogelijk een oordeel te vellen over de Turkse rechtsgang in deze zaken.
Klopt het dat daarmee in totaal alle 94 verdachte ISIS-terroristen in Turkije op vrije voeten zijn, hangende de strafzaak tegen hen? Zo ja, hoe beoordeelt u dit, ook in het licht van de ernstige aanklachten van het Turkse openbaar ministerie, die onderbouwd zouden zijn met concrete bewijzen?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat de vermeende leider van ISIS in Turkije al vier keer gearresteerd is2 en nu dus voor de vierde keer weer vrijgelaten? Hoe beoordeelt u dit, ook in het licht van eerdere aanklachten tegen hem, zoals onthoofding van een priester in Syrië, het kidnappen van een Turkse journalist en het beramen van een aanslag op de Amerikaanse president Obama?3
Zie antwoord vraag 1.
Hoe beoordeelt u de documentaire4 van de Duitse omroep ARD over slavenhandel door ISIS via een kantoor in de provincie Gaziantep in Turkije?
Uit deze documentaire blijkt dat Turkije nog altijd serieuze problemen heeft met de activiteiten van ISIS op Turks grondgebied, zoals de afgelopen maanden ook is gebleken uit meerdere door ISIS gepleegde aanslagen in Turkije.
Is het waar dat alle verdachten in de strafzaak die volgde na één rechtszitting zijn vrijgelaten, wegens «gebrek aan bewijs»? Hoe beoordeelt u dit en de geschokte reactie van de Association of Progressive Women (IKD)5 op deze vrijlating?
Zie antwoord vraag 4.
Hoeveel onvoorwaardelijke gevangenisstraffen zijn er de afgelopen jaren, sinds 2014, opgelegd en ten uitvoer gebracht in Turkije aan leden van ISIS? Klopt het dat veel terroristen de «draaideur» doorgaan, wegens gebrek aan bewijs worden vrijgelaten of vrijgesproken? Hoe beoordeelt u dit?
Het zou gaan om meerdere onvoorwaardelijke gevangenisstraffen; het kabinet heeft niet de beschikking over de exacte aantallen. Net als in Nederland verplicht de Turkse rechtsgang om verdachten waar onvoldoende bewijs tegen bestaat vrij te laten dan wel vrij te spreken.
Wat vindt u ervan dat Turkije terrorisme-wetgeving niet of nauwelijks inzet tegen terroristen, maar wel, in toenemende mate, tegen kritische journalisten, advocaten, gewone burgers en zelfs academici die oproepen tot vrede met de Koerden?
De Turkse terrorisme-wetgeving wordt actief ingezet tegen terroristische organisaties zoals de PKK, TAK, DHKP/C, ISIS en Al Qaida.
Het kabinet heeft al eerder zijn zorgen uitgesproken over de situatie rondom persvrijheid en vrijheid van meningsuiting in Turkije. Nederland blijft Turkije hier op aanspreken. Tijdens mijn gesprek met de Turkse Minister van Europese Zaken op 10 juni jl. heb ik dit punt wederom nadrukkelijk aan de orde gesteld. Hetzelfde geldt voor de EU: de Commissie heeft onomwonden aangegeven dat de reikwijdte van de terrorismewetgeving zal moeten worden ingeperkt om te voldoen aan benchmark 65 van de Roadmap visumliberalisatie. Het kabinet onderschrijft dit standpunt van de Commissie.
Hoe beoordeelt u de beschuldigingen van de Koning van Jordanië (http://www.middleeasteye.net/news/jordans-king-accuses-turkey-sending-terrorists-europe-1687591648) dat Turkije – terroristen richting Europa exporteert – gelooft in een radicaal-islamitische oplossing voor de regio – strategisch niet aan onze kant staat in de strijd tegen ISIS – jihadistische groeperingen steunt in Syrië, Libië en Somalië en – buitenlandse jihadisten richting Syrië laat reizen? Bent u bereid de vele beschuldigingen en bewijzen over de dubieuze rol van Turkije eindelijk eens serieus te nemen? Zo nee, waarom niet?
Zoals eerder aan uw Kamer gemeld, is het kabinet bekend met de verschillende berichten over vermeende Turkse steun, op verschillende manieren, aan jihadistische organisaties. Zoals eveneens eerder meegedeeld, is de situatie aan de Turkse grens uitermate complex. De samenstelling van gewapende groeperingen is fluïde en verandert continu. Het valt in dit diffuse beeld niet uit te sluiten dat vanuit Turks grondgebied steun wordt verleend aan groeperingen die jihadistische uitgangspunten of -wortels hebben.
Het kabinet blijft op dit punt bij het standpunt zoals vervat in eerdere antwoorden op vragen hierover. Turkije is net als Nederland actief in de anti-ISIS coalitie en heeft de organisaties Jabhat al-Nusra en ISIS al geruime tijd op de nationale terrorismelijst staan. Tevens worden vaker dan voorheen bij binnenkomst in Turkije personen, waaronder uit Nederland, tegengehouden die voornemens zijn zich aan te sluiten bij terroristische groeperingen in Syrië.
Turkije maakt zich al langere tijd zorgen over mogelijke terroristische activiteiten op eigen grondgebied. De herhaalde aanslagen in onder andere Suruç, Ankara en Istanbul hebben deze zorgen bevestigd. Turkije werkt in dit verband aan een verdere versterking van de grens: zo is Turkije overgegaan tot het beter bewaken van een deel van de zuidgrens door hekken en een betonnen muur te plaatsen en door intensief te patrouilleren, zowel fysiek als met technologische middelen. Het kabinet tekent daarbij aan dat verdere versterking van Turkse inspanningen in de strijd tegen ISIS gewenst blijft.
Klopt het dat de Turkse geheime dienst MIT volgens de Turkse wet samen mag werken met terroristische organisaties? Wat vindt u daarvan, ook in het licht van de vele aanwijzingen voor steun van Turkije aan ISIS en andere jihadistische groeperingen?
De wetgeving van Turkije die in 2014 is aangenomen is aangepast naar aanleiding van andere dreigingen dan toen de oude wet van kracht werd in 1983. Door deze herziene wet beschikt de MIT over ruimere bevoegdheden op het terrein van buitenlandse veiligheid, terrorismebestrijding en de nationale veiligheid. Herziening was volgens de Turkse regering noodzakelijk om een rechtsbasis te bieden voor het stoppen van de terroristische organisatie PKK. De MIT kan dan ook met hen contact onderhouden, op uitdrukkelijke voorwaarde dat dit noodzakelijk is voor het beschermen van de nationale veiligheid. Wat betreft uw vraag over steun van Turkije aan ISIS en andere jihadistische groeperingen wordt u verwezen naar het antwoord op vraag 8.
Hoe beoordeelt u de berichtgeving6 dat de MIT bij wet de bevoegdheid zou krijgen om clandestien wapens het land in en uit te voeren? Worden hiermee dus ook wettelijk clandestiene wapenleveranties naar terroristische groeperingen mogelijk gemaakt?
Op 24 mei jl. is de Turkse wetgeving aangepast waardoor het niet langer in alle gevallen verplicht is dat de MIT roerende goederen registreert. Het hoofd van de MIT is aangewezen als persoon om per geval nader te bepalen of het niet-registreren van dergelijke goederen in openbare lijsten van belang is voor het beschermen van de nationale veiligheid. Wat betreft uw vraag over wapenleveranties aan terroristische groeperingen wordt u verwezen naar het antwoord op vraag 8.
Hoe beoordeelt u de weigering van de Turkse president Erdogan7 om de terrorisme-wetgeving aan te passen conform de eisen van de EU om in aanmerking te komen voor visumliberalisering?
Het gesprek over aanpassing van de Turkse terrorismewetgeving tussen Turkije en de Commissie is nog gaande. Het feit dat beide partijen samen werken aan een oplossing stemt het kabinet positief.
Turkije heeft serieuze en legitieme veiligheidszorgen getuige de vele terroristische aanslagen van het afgelopen jaar en het feit dat het land grenst aan conflictgebied in Irak en Syrië. Tegelijkertijd is het zo dat het visumliberalisatieproces strikte voorwaarden kent in de vorm van benchmarks in de Roadmap visumliberalisatie. Deze voorwaarden zijn helder aan Turkije gecommuniceerd bij de formele start van het visumliberalisatieproces in december 2013. Turkije zal dus ook aan benchmark 65 moeten voldoen wil het voor visumliberalisatie in aanmerking komen.
Acht u de eisen van de EU op het gebied van terrorisme een zeer gewichtige kwestie waar onder geen enkele voorwaarde mee gemarchandeerd mag worden als het gaat om visumliberalisering?
Ja.
Hoe beoordeelt u de «vorderingen» die Turkije maakt om zijn wettelijk kader inzake de bestrijding van terrorisme en georganiseerde misdaad beter in lijn brengen met Europese standaarden? Deelt u de opvatting dat Turkije terrorismebestrijding gebruikt als alibi om de vrijheid van meningsuiting en de vrijheid van vereniging en vergadering te beperken?
Zie het antwoord op vraag 7.
Acht u het gezien alle bovengenoemde ontwikkelingen denkbaar dat de EU, met uw steun, binnen afzienbare tijd overgaat tot visumliberalisering voor Turkije?
Conform de afspraken uit de Roadmap visumliberalisatie zal Turkije aan alle 72 criteria – inclusief de benchmark over terrorismewetgeving – moeten voldoen voordat tot visumliberalisatie kan worden overgegaan. De Commissie oordeelde in haar voortgangsrapportage van 15 juni jl. over de uitvoering van de EU-Turkije Verklaring dat hier nog geen sprake van is. Daarmee is visumliberalisatie voor Turkije op dit moment niet aan de orde.
De Commissie zal een rapport uitbrengen zodra Turkije alle benchmarks heeft vervuld. Het kabinet wacht dit oordeel van de Commissie af. Besluitvorming hierover in de Raad en het Europese parlement is pas aan de orde zodra dit positieve oordeel op tafel ligt.
Bent u bereid deze vragen uiterlijk 20 juni a.s. te beantwoorden?
De vragen zijn z.s.m. beantwoord.
Het bericht ‘Laat veteranen op 25 juni vrij reizen’ |
|
Fred Teeven (VVD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA), Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Laat veteranen op 25 juni vrij reizen»?1
Ja.
Klopt het dat post-actieve veteranen op Veteranendag (25 juni a.s.) gratis mogen reizen bij NS? Is dat inclusief hun familieleden?
Het Veteraneninstituut geeft post-actieve veteranen de mogelijkheid op twee keer per jaar gratis treinvervoer voor het bezoeken van veteranenevenementen. Zij bepalen zelf aan welke evenementen deze treinreizen worden besteed. Voor de gekozen dagen krijgen de veteranen een 1 Dag Trein Vrij kaart. Gedurende de dag kunnen ze daarmee onbeperkt in- en uitchecken. Een 1 Dag Trein Vrij kaart geldt niet alleen bij NS, maar ook bij de andere spoorvervoerders.
Post-actieve veteranen die zich voor de Nederlandse Veteranendag aanmelden voor het defilé ontvangen voor zichzelf en voor de partner of begeleider een extra gratis kaart. Dit geldt ook voor post-actieve veteranen die slecht ter been zijn en op de tribune worden ontvangen. Eventuele andere familieleden reizen in beide gevallen op eigen kosten mee.
Klopt het ook dat dit aanbod niet geldt voor actief dienende veteranen? Zo ja, op basis waarvan wordt dit onderscheid gemaakt?
Actief dienende veteranen kunnen de reiskosten voor een veteranenbijeenkomst (per openbaar vervoer of per auto) bij Defensie declareren. Post-actieve veteranen krijgen vervoerbewijzen via het Veteraneninstituut, omdat zij niet via de reguliere Defensiekanalen kunnen declareren.
Vindt u ook dat bovengenoemd onderscheid arbitrair en daarmee ongewenst is? Bent u bereid om u hard te maken voor het wegnemen van dit onderscheid met als uitkomst dat ook actief dienende veteranen, inclusief hun familieleden, op Veteranendag gratis mogen reizen bij NS? Wilt u uw antwoord toelichten?
Actief dienende veteranen kunnen de reiskosten voor een veteranenbijeenkomst (per openbaar vervoer of per auto) bij Defensie declareren. Post-actieve veteranen krijgen de vervoerbewijzen via het Veteraneninstituut, omdat zij niet via de reguliere Defensiekanalen kunnen declareren.
NS draagt bij aan de Veteranendag door, net als bij andere grote evenementen, voldoende capaciteit in de treinenloop te bieden om de grote hoeveelheid bezoekers een comfortabele reis te bieden.
Bent u bereid deze vragen zo spoedig mogelijk te beantwoorden, in ieder geval ruim voor 25 juni aanstaande?
Ja.
Defensiebedrijven die via Nederland belasting ontwijken |
|
Arnold Merkies , Jasper van Dijk |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD), Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het rapport «Tax evasion and weapon production – Mailbox arms companies in the Netherlands»?1
Deelt u de mening dat de voornaamste reden voor grote defensiebedrijven om zich in Nederland te vestigen via een brievenbusfirma is om zo min mogelijk belasting te hoeven betalen? Zo nee, wat is volgens u de reden dat zoveel defensiebedrijven zich fiscaal verbinden aan Nederland?
Klopt het dat één van elke twee dollar die verdiend wordt in de defensie-industrie Nederland passeert via een financiële constructie? Welke verklaring geeft u daarvoor?
Deze gegevens worden niet als zodanig bijgehouden.
Hoe oordeelt u over het feit dat naar schatting 40% van alle corruptie in mondiale transacties toe te schrijven is aan corruptie binnen wapenhandel, gezien de grote hoeveelheid holdings van defensiebedrijven in Nederland? Door welke instantie en op welke manier wordt bijgehouden in hoeverre de financiële stromen van defensiebedrijven die Nederland passeren corruptievrij zijn? Op welke wijze wordt deze corruptie in Nederland aangepakt?
Corruptie moet te allen tijden aangepakt worden en heeft de aandacht van het kabinet. Ik heb geen inzicht in de verdeling van corruptie over verschillende bedrijfstakken. Recent is de Europese vierde anti-witwasrichtlijn vastgesteld. Die bevat diverse aanscherpingen om witwassen, terrorisme financiering en ook fraude en corruptie effectiever aan te pakken. Deze richtlijn moet in de zomer van 2017 zijn omgezet in Nederlands recht. Op nationaal niveau worden de regels die gelden voor trustkantoren verder aangescherpt. Een concept wetsvoorstel is recent voor consultatie beschikbaar gemaakt. Tevens zijn op alle bedrijven in Nederland, dus ook bedrijven verbonden aan de defensiesector, de regels van het strafrecht en van bijzondere toezichtsbepalingen van toepassing.
Klopt het dat zes van de tien grote bedrijven een holding in Nederland hebben, een derde van de honderd grootste defensiebedrijven één of meer holdings in Nederland heeft, en dertig van de honderd belangrijkste wapenbedrijven één of meer holdings in Nederland hebben? Waarom wordt er niet bijgehouden of holdings in Nederland gelieerd zijn aan een defensiebedrijf in het buitenland? Bent u bereid dit voortaan wel bij te houden, gezien de conclusies van het rapport?2
Deze gegevens worden niet als zodanig bijgehouden en daar is ook geen reden voor.
Hoeveel defensiebedrijven hebben een Advance Pricing Agreement (APA) of Advance Tax Ruling (ATR) aangevraagd, maar niet gekregen vanwege het niet voldoen aan de substance-eisen?
De redenen waarom aan een belastingplichtige geen zekerheid vooraf wordt verstrekt in de vorm van een APA of ATR, zijn divers. Één van de redenen kan zijn dat niet wordt voldaan aan de substance eisen. Een andere reden kan zijn dat er sprake is van strijd met de goede trouw. Ook dan wordt een vooroverleg met een inspecteur niet voortgezet en neemt hij ook geen inhoudelijk standpunt in. Er is bijvoorbeeld sprake van strijd met de goede trouw als de inspecteur betrokkenheid vermoedt bij witwassen, steekpenningen, ernstige vermogensdelicten of terrorismefinanciering.
Er zijn geen specifieke cijfers bijgehouden of en hoeveel defensiebedrijven geen APA of ATR kreeg vanwege het niet voldoen aan de substance-eisen. Er gelden immers geen afwijkende regels in het fiscale recht voor defensiebedrijven.
Hoeveel belastinggeld gaat er naar Onderzoek en Ontwikkeling binnen Nederlandse defensiebedrijven?
Deze gegevens worden niet als zodanig bijgehouden. Wel bestaat inzicht in de uitgaven aan technologieontwikkeling door Defensie. Jaarlijks stelt Defensie hiervoor ongeveer 20 miljoen euro ter beschikking. Bedrijven, kennisinstellingen en/of universiteiten participeren samen in deze ontwikkelingsprojecten. Per project variëren de bijdragen per deelnemer afhankelijk van de aard van de technologie en de samenstelling van de participanten.
Op welke wijze heeft u zich ingespannen voor het speerpunt transparantie in fiscale zaken onder het Nederlands voorzitterschap als het gaat om het tegengaan van belastingontwijking door de defensie-industrie?
Het Nederlandse voorzitterschap heeft zich hard gemaakt om belastingontwijking aan te pakken en de fiscale transparantie te verbeteren in alle bedrijfstakken. Zo is er tijdens de Ecofin Raad van 8 maart 2016 een akkoord bereikt over de richtlijn voor Country by Country Reporting tussen belastingdiensten. Bovendien worden vanaf 1 januari 2017 binnen de EU op automatische basis rulings uitgewisseld. Deze uitwisseling van rulings heeft een terugwerkende kracht van 5 jaar.
Deelt u de mening dat er meer onderzoek nodig is naar de schaal waarop de defensie-industrie profiteert van het Nederlandse belastingklimaat, ook met oog op de gevoeligheid voor corruptie? Zo ja, bent u bereid een dergelijk onderzoek te starten?
Ik deel de mening dat het noodzakelijk is dat de regering bij het indienen van wetsvoorstellen rekening houdt met de risico’s van corruptie en met de mogelijkheid dat belastingregels misbruikt worden. Ik zie geen aanleiding één of meerdere bedrijfstakken in het bijzonder in die beschouwing te betrekken.