Het bericht “India top court reinstates gay sex ban” |
|
Michiel Servaes (PvdA), Keklik Yücel (PvdA) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «India top court reinstates gay sex ban»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de uitspraak van het Hooggerechtshof in New Delhi dat de uitspraak van een lagere rechtbank uit 2009, waardoor het verbod op homoseksualiteit in India werd opgeheven, niet geldig is?
Het Indiase Hooggerechtshof oordeelde op 11 december jl., anders dan het gerechtshof van Delhi, dat bepaling 377 uit het wetboek van strafrecht – die seksuele handelingen tussen mensen van hetzelfde geslacht strafbaar stelt – niet in strijd is met de grondwet. Met deze uitspraak heeft het Hooggerechtshof het initiatief bij de wetgevende macht neergelegd om deze bepaling te verwijderen dan wel te wijzigen.
Mocht het parlement gedurende de huidige zitting geen nieuwe wetgeving aannemen, dan kan de regering desgewenst overgaan tot het uitvaardigen van een verordening (Ordinance) waarmee het bepaling 377 intrekt. Daarvoor is wel de instemming van de president nodig. Daarnaast bestaat de mogelijkheid voor burgers of organisaties een zogenaamde review petition in te dienen. Deze procedure is vooral gericht op vormfouten.
Klopt de uitspraak van het Hooggerechtshof dat alleen het Indiase parlement en niet de lagere rechtbank de wet over strafbaarstelling van homoseksualiteit ongedaan kan maken? Zo ja, hoe schat u de kans dat het Indiase parlement de strafbaarstelling van homoseksualiteit ongedaan maakt? Zo nee, wie of welke instelling kan de strafbaarstelling van homoseksualiteit in India ongedaan maken?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid de wet waarin strafbaarstelling van homoseksualiteit in India is vastgelegd, en op basis waarvan homoseksuelen vaak het slachtoffer worden van politiegeweld, ter discussie te stellen in gesprekken met uw Indiase collega en hem te verzoeken zich in te zetten voor afschaffing van de strafbaarstelling van homoseksualiteit in India? Zo ja, wanneer zult u dit doen? Zo nee, waarom niet?
Het Hooggerechtshof heeft aangegeven dat het aan het parlement is om deze bepaling eventueel te herzien. In Europees verband is reeds op 12 december jl., bij monde van de Hoge Vertegenwoordiger van de Unie voor Buitenlandse Zaken en Veiligheidsbeleid Catherine Ashton, zorg uitgesproken over de uitspraak van het Hooggerechtshof en is India opgeroepen zich aan nationale en internationale verplichtingen te houden.
De gebrekkige kennis van Nederlanders over de universele mensenrechten |
|
Linda Voortman (GL) |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Hoeveel gemeenten hebben sinds 1 januari 2013 een meerjarige aanvullende uitkering (MAU-uitkering) en/of een Incidentele Aanvullende Uitkering (IAU-uitkering) aangevraagd? Hoeveel aanvragen zijn uiteindelijk gehonoreerd en afgewezen?
Sinds 1 januari 2013 hebben 96 gemeenten een IAU-uitkering over 2012 aangevraagd en 45 gemeenten een MAU-uitkering over de periode 2013–2015.
Van de 96 IAU-verzoeken zijn inmiddels 87 verzoeken toegekend en 7 afgewezen. Op 2 verzoeken moet nog een beslissing worden genomen. Dat zal uiterlijk 31 december 2013 geschieden.
Van de 45 MAU-verzoeken zijn reeds 22 verzoeken afgewezen. Op de resterende verzoeken zal uiterlijk 31 december 2013 worden beslist, mits gemeenten de Toetsingscommissie WWB nog bijtijds kunnen informeren over de instemming van de gemeenteraad met de beoogde verbeteringen van beleid en uitvoering. Naar verwachting zullen hiervan 15 verzoeken worden toegekend en 8 worden afgewezen.
Kunt u aangeven hoe het besluitvormingsproces over de toekenning van een MAU- en IAU-uitkeringen verloopt? Wat waren, gecategoriseerd, de precieze redenen om een aanvraag af te wijzen?
Voor zowel de IAU als de MAU geldt dat de gemeente haar verzoek moet indienen bij de bij wet ingestelde onafhankelijke Toetsingscommissie WWB, dat deze commissie mij adviseert over de te nemen beslissing en dat ik van dit advies alleen kan afwijken indien het in strijd is met de wet of anderszins evidente fouten bevat. Bij IAU-verzoeken onderzoekt de Toetsingscommissie WWB in essentie of het tekort over het afgelopen jaar (dat ten minste 10% van het toegekende budget moet bedragen) is veroorzaakt door een uitzonderlijke situatie op de arbeidsmarkt. In eerste aanleg geschiedt dit op basis van statistische criteria ten aanzien van in- en uitstroom, de werkloze beroepsbevolking en niet werkende werkzoekenden. Voor gemeenten die niet aan een van deze criteria voldoen, beoordeelt de Toetsingscommissie WWB vervolgens de feitelijke situatie aan de hand van een door de gemeente opgestelde analyse.
Bij MAU-verzoeken onderzoekt de Toetsingscommissie WWB in essentie of het meerjarig tekort van de gemeente verklaarbaar is vanwege het feit dat het objectief verdeelmodel in de specifieke situatie van die gemeente niet optimaal functioneert.
De redenen waarom verzoeken zijn afgewezen zijn:
Afwijzingsgrond
Aantal
IAU
a. Gemeente behoort tot de doelgroep MAU
4
b. Geen sprake van een uitzonderlijke situatie op de arbeidsmarkt
3
MAU
a. De verdeelstoornis verklaart het tekort voor 5% of minder
13
b. Gemeente heeft in 2013, 2014 en 2015 naar verwachting niet ieder jaar een tekort van tenminste 2,5%
7
c. Gemeente had over 2010, 2011 en 2012 niet ieder jaar een tekort dat als minimum is gesteld voor toelating tot de MAU
1
d. Gemeente ziet van verdere procedure af
1
Klopt het dat de aanvraag van de gemeente Enschede niet op basis van de uitkomsten van een diepgravend onderzoek ter plaatse is beoordeeld, maar is afgewezen op grond van een oriënterend econometrisch onderzoek? Zo ja, is dit wel zorgvuldig te noemen en bestaat dan niet hier het grote risico dat de specifieke lokale omstandigheden van Enschede uit het oog worden verloren? Is in dit specifieke geval wel voldoende rekening gehouden met de buitengewone omstandigheden waarin Enschede verkeert? Worden de belangrijke verdiensten van de gemeente Enschede als koploper bij de decentralisatietrajecten en het regionale arbeidsmarktbeleid hierdoor niet miskend? Geeft u, met andere woorden, niet eigenlijk te kennen dat de hoge werkloosheid en het hoge aandeel bijstandsgerechtigden in Enschede niet aan de economische omstandigheden te wijten valt, maar aan het beleid van de gemeente Enschede? Zo ja, kunt u aangeven op welke punten het lokale beleid is te kort geschoten? Zo nee, bent u bereid de afwijzing te heroverwegen?
Over het MAU-verzoek van Enschede heeft de Toetsingscommissie WWB mij nog geen advies kunnen uitbrengen. Over de strekking van het advies en de beslissing op het verzoek kan ik derhalve nog geen mededeling doen. Wel kan ik u informeren over de wijze waarop MAU-verzoeken worden beoordeeld door de Toetsingscommissie WWB.
Alle MAU-verzoeken worden op een zelfde wijze beoordeeld. Na afloop van de aanvraagperiode (1 januari tot en met 31 maart) beoordeelt de Toetsingscommissie WWB allereerst -mede aan de hand van de door de gemeente opgestelde analyse over de mogelijke oorzaak van haar tekort- of de gemeente aan alle eisen voldoet om te worden toegelaten tot het inhoudelijk onderzoek. Bij deze zogeheten pre-toets zijn dit jaar 15 verzoeken afgevallen. De overige 30 verzoeken zijn inhoudelijk onderzocht op de vraag of het meerjarig tekort van de gemeente verklaarbaar is vanwege het feit dat het objectief verdeelmodel in haar specifieke situatie niet optimaal functioneert (de zogenoemde verdeelstoornis). Namens de Toetsingscommissie WWB voert de Inspectie SZW dit onderzoek uit, waarbij rekening wordt gehouden met de uitkomsten van een oriënterend econometrisch onderzoek door een externe deskundige. Bij dit onderzoek wordt rekening gehouden met eerder vastgestelde verdeelstoornissen, maar zeer nadrukkelijk ook met potentiële verdeelstoornissen die uit de analyse van de gemeente naar voren komen. Het wezenskenmerk van het objectief model is dat de gemeentelijke prestaties ten aanzien van beleid en uitvoering niet van invloed zijn op de werking van het model, zodat deze prestaties dan ook niet bij het onderzoek naar verdeelstoornissen worden betrokken. Het is inherent aan de budgetbekostiging dat gemeenten verondersteld worden hun tekort op het WWB-budget te kunnen beïnvloeden door beleid en uitvoering, voorzover dat tekort niet verklaarbaar is vanwege aangetoonde verdeelstoornissen.
Nadat de Inspectie SZW haar inhoudelijk onderzoek heeft afgerond wordt het college in de gelegenheid gesteld zijn opvattingen over dit rapport kenbaar te maken ten behoeve van de Toetsingscommissie WWB. Bij haar advisering houdt de commissie rekening met zowel het rapport van bevindingen van de inspectie als de opvatting van het college.
Strikt genomen voorzien wet- en regelgeving niet in een contra-expertise. Wettelijk is geregeld dat de Toetsingscommissie WWB adviseert en dat de Inspectie SZW namens deze commissie belast is met het inhoudelijk onderzoek. De externe deskundige is op basis van een Europese aanbesteding gecontracteerd. Wel staat het de gemeente vrij om zelf, eventueel met behulp van een door haar zelf gekozen deskundige, haar belangen en opvattingen voor het voetlicht te brengen in het kader van haar MAU-aanvraag en later bij de reactie op het rapport van de Inspectie SZW. Los van deze formele momenten vindt tijdens het onderzoek overleg met de gemeente plaats, waarbij de specifieke lokale situatie – uiteraard voor zover van belang voor het inhoudelijk onderzoek – ook volop tot zijn recht kan komen.
Al met al ben ik van mening dat alle MAU-verzoeken zorgvuldig worden behandeld, met oog voor de relevante specifieke lokale omstandigheden. Dit laat onverlet dat een gemeente anders kan aankijken tegen de uitkomst van het onderzoek, en de daarop gebaseerde beslissing. In een dergelijke situatie kan de gemeente gebruik maken van de mogelijkheden van bezwaar en beroep.
Staat de wijze waarop de aanvraag van de gemeente Enschede is afgedaan op zichzelf of is deze afdoening juist exemplarisch?
Zie antwoord vraag 3.
Is een dergelijk oriënterend econometrisch onderzoek hangende de beslissing over toe- of afwijzing van de MAU- en IAU-uitkering te onderwerpen aan een contra-expertise? Zo nee, hoe wordt anders gegarandeerd dat gemeenten hun specifieke lokale omstandigheden in de besluitvorming kunnen inbrengen?
Zie antwoord vraag 3.
Welke conclusies kunnen worden verbonden aan het aantal gemeentelijke MAU- en IAU-uitkeringsaanvragen? Voldoet het gehanteerde verdeelmodel nog wel? In hoeverre zullen dergelijke aanvragen toenemen na de inwerkingtreding van de Participatiewet en de Wet werk en bijstand?
Ten opzichte van eerdere jaren is sprake van een forse daling van het aantal IAU-verzoeken. Dat vind ik een gunstige ontwikkeling. Aan het dit jaar ingediende aantal MAU-verzoeken kunnen in dit stadium geen vergaande conclusies worden verbonden. Ten eerste omdat het aantal van 45 een vertekend beeld oplevert, aangezien slechts eenderde van het aantal verzoekende gemeenten met recht een beroep doet op de MAU en ten tweede omdat voor die gemeenten eerst in 2014 kan worden vastgesteld of hun erkenning als MAU-gemeente ook leidt tot een feitelijk recht op aanvullende uitkering en wat het beslag is van het totaal aantal feitelijk toegekende MAU-uitkeringen op het landelijk beschikbare budget.
Over 2012 is een totaal bedrag aan MAU-uitkeringen toegekend van € 9.280.397. Afgezet tegen het macrobudget van bijna € 5 miljard, wil dat zeggen dat met de compensatie voor verdeelstoornissen nog geen 0,2% van het landelijk beschikbare budget is gemoeid. Dit is niet onrustbarend hoog.
Laatstelijk bij brief van 16 oktober 2013 (Kamerstuk 30 545, nr. 132) heb ik uw Kamer geïnformeerd over de stand van zaken van de onderzoeken die gaande zijn naar de invoering van een nieuw dan wel verbeterd objectief verdeelmodel WWB/Participatiewet per 1 januari 2015. Parallel hieraan wordt ook onderzocht of vanaf 1 januari 2015 nog behoefte bestaat aan een financieel vangnet voor gemeenten, en zo ja op welke wijze hieraan vorm gegeven moet worden.
Bent u bereid om deze schriftelijke vragen vóór 16 december 2013 te beantwoorden (voorafgaande aan het Wetgevingsoverleg Wet Maatregelen Wet werk en bijstand)?
Ja.
De gebrekkige kennis van Nederlanders over de universele mensenrechten |
|
Tanja Jadnanansing (PvdA) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
Kent u het artikel «Wij weten niet wat mensenrechten zijn»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de opmerking dat het verwerven van systematisch inzicht in mensenrechten «totaal niet» is gewaarborgd in het Nederlandse onderwijs?
Ik ben het daar niet mee eens. In de wetgeving voor het primair- en voortgezet onderwijs is opgenomen dat het onderwijs mede gericht is op het bevorderen van actief burgerschap en sociale integratie. Het leren over de democratische rechtstaat en de positie daarin van mensenrechten neemt een belangrijke plaats in bij deze burgerschapstaak voor scholen.
Het begrip mensenrechten is ook expliciet opgenomen in kerndoel 47 voor de onderbouw van het voortgezet onderwijs: «De leerling leert actuele spanningen en conflicten in de wereld te plaatsen tegen hun achtergrond, en leert daarbij de doorwerking ervan op individuen en samenleving (nationaal, Europees en internationaal), de grote onderlinge afhankelijkheid in de wereld, het belang van mensenrechten en de betekenis van internationale samenwerking te zien.» Daarnaast zijn er verschillende kerndoelen voor het primair onderwijs en de onderbouw van het voortgezet onderwijs die raken aan mensenrechten, zoals kerndoel 37 voor het primair onderwijs: «De leerlingen leren zich te gedragen vanuit respect voor algemeen aanvaarde waarden en normen.» en kerndoel 44 voor de onderbouw van het voortgezet onderwijs: «De leerling leert over overeenkomsten, verschillen en veranderingen in cultuur en levensbeschouwing in Nederland, leert eigen en andermans leefwijze daarmee in verband te brengen, leert de betekenis voor de samenleving te zien van respect voor elkaars opvattingen en leefwijzen, en leert respectvol om te gaan met seksualiteit en met diversiteit binnen de samenleving, waaronder seksuele diversiteit.»
Ook in de examenprogramma’s voor het vak maatschappijleer, dat voor alle leerlingen in het voortgezet onderwijs verplicht is, zijn de grondrechten, vrijheidsrechten en politieke rechten verankerd.
Op 16 december 2013 heb ik mede namens de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid de brief «Burgerschap in het onderwijs» naar de Tweede Kamer gestuurd waarin ik heb aangekondigd scholen te zullen ondersteunen bij hun burgerschapstaak.2 Zie hiervoor ook het antwoord op vraag 6.
Is het waar dat minder dan 40% van de Nederlandse jongeren heeft gehoord van kinderrechten? Zo ja, deelt u de opvatting dat dit een betreurenswaardig laag percentage is?
Er is mij geen onderzoek bekend waaruit blijkt dat minder dan 40% van de Nederlandse jongeren heeft gehoord van kinderrechten. Wel ben ik bekend met onderzoek van de Nationale Jeugdraad en het Kinderrechtencollectief naar de status van kinderrechten in Nederland.3 Daaruit blijkt dat weliswaar zeven op de tien jongeren (69%) nooit gehoord hebben van het specifieke Verdrag inzake de Rechten van het Kind, maar dat de meerderheid van de jongeren (92%) wel weet dat kinderen rechten hebben. Ik deel de opvatting dat een betreurenswaardig laag percentage gehoord heeft van kinderrechten dan ook niet. Wel wil ik verder investeren in de kennis van leerlingen over mensenrechten en kinderrechten. In de brief «Burgerschap in het onderwijs» heb ik aangekondigd scholen hierbij te zullen ondersteunen. Zie hiervoor ook het antwoord op vraag 6.
Is het waar dat Nederland via vele internationale verdragsbepalingen verplicht is om in het onderwijs aandacht te besteden aan de universele mensenrechten?
In de Universele verklaring van de rechten van de Mens (UVRM, 1948) staat in artikel 26, tweede lid onder meer dat het onderwijs gericht zal zijn op de volle ontwikkeling van de menselijke persoonlijkheid en op de versterking van de eerbied voor de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden. In zowel het Internationaal Verdrag inzake Economische, Sociale en Culturele Rechten (IVESCR) als het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK) wordt verwezen naar deze passage uit de UVRM. In de UVRM worden de doelstellingen waarop het onderwijs gericht dient te zijn aangegeven. Hoe staten deze doelstellingen willen realiseren en op welke wijze, wordt niet aangegeven; dat wordt aan de landen zelf overgelaten. Dit past in het Nederlandse constitutionele kader van artikel 23 van de grondwet, waarin de vrijheid van onderwijs is neergelegd.
Deelt u de mening dat de universele mensenrechten structurele aandacht moeten krijgen in het Nederlandse onderwijs via de burgerschapsvorming? Zo ja, waar blijkt dit uit?
Zie het antwoord op vraag 6.
Wanneer komt u met een reactie op het advies «Verder met burgerschap in het onderwijs»2 en bent u bereid in deze reactie nadrukkelijk in te gaan op de wijze waarop universele mensenrechten structureel ingebed kunnen worden binnen de burgerschapsvorming? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven bij het antwoord op vraag 2 heb ik op 16 december 2013 mede namens de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid de brief «Burgerschap in het onderwijs» naar de Tweede Kamer gestuurd. Hierin heb ik ook gereageerd op het door u genoemde Onderwijsraadadvies. In deze brief heb ik geschreven dat de kern van burgerschap is gelegen in de waarden die we delen in onze democratische rechtstaat en die zijn neergelegd in onze Grondwet en de universele mensenrechten en kinderrechten. Deze rechten, zoals vrijheid van meningsuiting en vrijheid van godsdienst, gelden altijd, overal en voor iedereen, ongeacht achtergrond, levensovertuiging of afkomst. Het onderwijs heeft een belangrijke taak in het overbrengen van deze normen en waarden en het stimuleren van het gedrag dat daarbij hoort.
In mijn brief heb ik aangekondigd dat ik schoolleiders en leraren hierbij zal ondersteunen, door handvatten te bieden voor de ontwikkeling van burgerschapsonderwijs en door kennis op te bouwen over effectieve programma’s. Daarnaast zal ik de komende periode bezien hoe de kern van het burgerschapsonderwijs het best kan worden vastgelegd en uitgedragen. Ik neem het advies van de Onderwijsraad om de kerndoelen die betrekking hebben op burgerschap aan te scherpen mee in een breder onderzoek naar de invulling en herijking van kerndoelen en curricula. Daarbij zal ik ook de positie van mensenrechten, waaronder kinderrechten, betrekken.
Het bericht dat homoseksualiteit weer strafbaar wordt gesteld in India |
|
Tamara van Ark (VVD), Han ten Broeke (VVD) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
Bent u bekend met he bericht «India verbiedt homoseksueel gedrag opnieuw»?1
Ja.
Deelt u de mening dat dit een ernstige stap terug is voor India?
Het Indiase Hooggerechtshof oordeelde op 11 december jl., anders dan het gerechtshof van Delhi, dat bepaling 377 uit het wetboek van strafrecht – die seksuele handelingen tussen mensen van hetzelfde geslacht strafbaar stelt – niet in strijd is met de grondwet. Met deze uitspraak heeft het Hooggerechtshof het initiatief bij de wetgevende macht neergelegd om deze bepaling te verwijderen dan wel te wijzigen.
Kunt u aangeven of er nog juridische stappen mogelijk zijn voor de Indiase LHBT-beweging (lesbische, homoseksuele, biseksuele en trangenders) om deze uitspraak ongedaan te maken?
Betrokken burgers of organisaties uit het maatschappelijk middenveld kunnen een zogenaamde review petition indienen. Deze procedure is vooral gericht op het detecteren van vormfouten.
Kunt u aangeven hoe u het politieke landschap in India inschat? Is daar voldoende draagvlak om de wetgeving aan te passen en homoseksualiteit op die manier te legaliseren?
Het politieke landschap is voortdurend in beweging. De beslissing van het Hooggerechtshof heeft tot grote publieke verontwaardiging geleid. In een groot aantal Indiase steden vonden protesten plaats en ook in een aantal landelijke dagbladen werd nadrukkelijk afstand genomen van het besluit. Elders vond het herstel van de acte expliciete weerklank.
Bent u bereid om India in Europees verband aan te spreken conform het LHBT-beleid van de Europese Unie, zeker gezien de omvang van de bevolking van India en daarmee ook de omvang van de LHBT-gemeenschap die vermoedelijk groter is dan de totale bevolking van Spanje?
In Europees verband is reeds op 12 december jl. bij monde van de Hoge Vertegenwoordiger van de Unie voor Buitenlandse Zaken en Veiligheidsbeleid Catherine Ashton, zorg uitgesproken over de uitspraak van het Supreme Court en is India opgeroepen zich aan nationale en internationale verplichtingen te houden.
Afschaffing slavernij |
|
Arie Slob (CU), Gert-Jan Segers (CU) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
Bent u ermee bekend dat 2 december de Internationale dag voor de afschaffing van slavernij is?
Ja.
Bent u bekend met de VN-declaratie: «Convention for the Suppression of Traffic in Persons and of the Exploitation of the Prostitution of Others», die ten grondslag ligt aan deze dag?
Ja.
Welke argumenten zijn er opgevoerd om deze VN-declaratie, anders dan veel andere landen, zoals onder meer ons buurland Belgie, destijds niet te ondertekenen?
Het verdrag is door de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties aangenomen op 2 december 1949. Op dit moment zijn 82 landen partij bij dit VN-verdrag. Binnen Europa zijn er meerdere landen geen partij bij het Verdrag waaronder Duitsland, het Verenigd Koninkrijk en Zweden.
Op het terrein van mensenhandel bestaat een aantal verdragen. In het Verdrag tot bestrijding van de handel in mensen en de exploitatie van prostitutie zijn een drietal oude verdragen verwerkt: het Verdrag van Parijs van 1910 tot bestrijding van de zogenaamde handel in vrouwen en meisjes, het Verdrag van Genève van 1921 ter bestrijding van de handel in vrouwen en minderjarigen en het Internationaal Verdrag van Genève van 1933 ter bestrijding van de handel in meerderjarige vrouwen. Nederland is geen partij bij het VN-verdrag van 1949, omdat dit verdrag ook verplicht tot strafbaarstelling van uitbating van meerderjarige personen die zich vrijwillig prostitueren. Nederland is wel partij bij het op 11 oktober 1933 te Genève totstandgekomen Internationaal Verdrag ter de bestrijding van de handel in meerderjarige vrouwen.
Bent u van plan om deze declaratie alsnog te ondertekenen? Zo ja, wanneer? Zo nee, waarom niet?
Nederland is niet van plan partij bij het VN-Verdrag te worden. In Nederland is ervoor gekozen de prostitutiesector te reguleren en niet te criminaliseren. Met het reguleren van de sector, door onder andere het stellen van strenge eisen aan exploitanten van seksbedrijven op het gebied van hygiëne en het behoud van het zelfbeschikkingsrecht van prostituees, worden misstanden – waaronder mensenhandel – in de sector tegengegaan. Ook de ruime beschikbaarheid van hulpverlening voor prostituees en het reguliere toezicht van gemeenten en politie op de sector spelen hierbij een grote rol. Momenteel wordt dit in de grotere gemeenten per Algemene Plaatselijke Verordening geregeld. Met de voorgenomen inwerkingtreding van de Wet regulering prostitutie en bestrijding misstanden seksbranche zal de sector conform landelijke richtlijnen worden gereguleerd. Wanneer Nederland partij zou worden bij het VN-Verdrag dan zou dat betekenen dat Nederland het exploiteren van een prostitutiebedrijf strafbaar moet stellen. Dit zal leiden tot een verplaatsing van de exploitatie van prostitutie naar de illegaliteit, waar regulering onmogelijk is en misstanden zich makkelijker kunnen voordoen.
Hoe verhoudt de VN-declaratie zich tot het huidige beleid inzake prostitutie en de bestrijding van moderne slavernij in deze sector?
Zie antwoord vraag 4.
Welke doelstellingen heeft u voor volgend jaar voor het bestrijden van mensenhandel?
Ook het komende jaar krijgt het bestrijden van mensenhandel bijzondere aandacht. Een van de doelstellingen in dit kader is het aantal aangepakte criminele samenwerkingsverbanden in 2014 te hebben verdubbeld ten opzichte van 2009. Begin 2014 loopt de tweede termijn van de Task force aanpak mensenhandel af. De Task force heeft mijn ambtgenoot van Veiligheid en Justitie recent geadviseerd de instelling van de Task force met een derde termijn te verlengen. Voor het werk in de derde termijn zal door de Task force een agenda worden opgesteld, waarover de Minister van Veiligheid en Justitie uw Kamer in april 2014 nader zal informeren.
Daarnaast wordt op dit moment door een interdepartementale projectgroep gewerkt aan een voorstel voor een nationaal verwijzingsmechanisme voor slachtoffers van mensenhandel. Doel van het verwijzingsmechanisme is onder meer de verbinding tussen de zorgketen en de strafrechtketen te verstevigen en slachtoffers van mensenhandel meer maatwerk te kunnen leveren. In april 2014 zal de Minister van Veiligheid en Justitie uw Kamer ook hierover informeren.
Hoe kijkt u terug op de vieringen dit jaar in het kader van 150 jaar afschaffing slavernij?
De nationale herdenking op 1 juli jl. in het Oosterpark was een waardige bijeenkomst, die luister is bijgezet door de aanwezigheid van de Koning en de Koningin. In zijn toespraak namens de regering heeft de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid spijt betuigd voor de Nederlandse rol bij slavernij in het verleden en heeft hij de hoop uitgesproken dat we erin zullen slagen gezamenlijk te strijden om nimmer meer dergelijke praktijken te tolereren, ook door discriminatie en racisme aan te pakken. Ook op andere plekken in het land is het slavernijverleden herdacht. Er was veel publieke aandacht voor de herdenking. Onder andere in het persmedium Metro is in een aparte bijlage uitgebreid aandacht besteed aan de herdenking. Op 17 juni jl. is de website www.Slavernijenjij.nl gelanceerd door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Op die website wordt informatie verstrekt over de slavernij in het verleden en het belang van de afschaffing daarvan.
Op welke wijze wordt in het huidige beleid van het kabinet prioriteit gegeven aan de problemen die volgens de nazaten van de slavernij voortvloeien uit de naweeën van slavernij, waaronder discriminatie en racisme en feitelijke achterstelling op de arbeidsmarkt?
Discriminatie, in welke vorm dan ook, is onacceptabel en wordt met kracht bestreden. Dit geldt ook voor racisme. Voor actiepunten op dit terrein wijs ik u op de kabinetsreactie op het rapport van de European Commission against Racism and Intolerance (Kamerstukken II 2013/14, 30 950, nr. 62) en het Nationaal Actieplan Mensenrechten dat op 10 december jl. naar de Tweede Kamer is gestuurd. Ten aanzien van het voorkomen en bestrijden van discriminatie op de arbeidsmarkt heeft het kabinet de Sociaal Economische Raad (SER) om een advies gevraagd. De SER publiceert naar verwachting in het voorjaar van 2014 haar advies.
Deelt u de mening dat aandacht voor het slavernijverleden van Nederland verdere doorgang moet vinden?
Ja. Jaarlijks zal op 1 juli de afschaffing van de slavernij worden herdacht en gevierd. Het onderwerp slavernijverleden maakt voorts onderdeel uit van de canon voor het Nederlands onderwijs, zodat ook scholieren daarmee in aanraking blijven komen.
Op welke wijze wordt volgend jaar aandacht geschonken aan het slavernijverleden van Nederland?
Zoals gebruikelijk zal op 1 juli 2014 de afschaffing van de slavernij worden herdacht en gevierd in samenspraak met betrokken maatschappelijke organisaties.
De veiligheidssituatie in Somalië en de terugkeer van Somalische asielzoekers naar Somalië |
|
Marit Maij (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Uitgezette Somaliër gewond bij bomaanslag»?1 Wat is uw reactie op dit bericht?
Ja, ik heb kennisgenomen van dit bericht.
Het is mij bekend dat de situatie in Somalië zorgwekkend is en dat er sprake is van gewelddadigheden zowel in Mogadishu als in overige delen van het land.
De omstandigheid dat een onlangs teruggekeerde Somaliër gewond is geraakt bij een aanslag is zeer betreurenswaardig.
In de asielbeoordeling worden alle aangevoerde feiten en omstandigheden meegewogen en wordt ook de algemene situatie in een land in aanmerking genomen. Indien wordt vastgesteld dat een vreemdeling geen individualiseerbaar en voorzienbaar risico loopt op vervolging of mensenrechtenschendingen wordt geen asielvergunning verleend en is terugkeer aan de orde. In uitzonderlijke situaties van willekeurig en wijdverspreid geweld wordt aangenomen dat eenieder bij terugkeer een reëel risico loopt op grond van artikel 15c van de Kwalificatierichtlijn. De situatie in Mogadishu en overige delen van Somalië wordt op dit moment niet op die manier gekwalificeerd. Dit neemt niet weg dat ik zoals gezegd onderken dat er in Somalië sprake is van een zorgwekkende situatie die gekenmerkt wordt door conflicten en geweld. Het is nooit uit te sluiten dat een vreemdeling, hoe betreurenswaardig ook, na een zorgvuldige individuele beoordeling inclusief rechterlijke toetsing, na terugkeer in zijn herkomstland slachtoffer wordt van willekeurig geweld.
Wat is de laatste stand van zaken omtrent de veiligheidssituatie in Somalië, met name in Mogadishu en in Zuid- en Centraal Somalië? Is het huidige ambtsbericht nog voldoende actueel? Wanneer volgt een nieuw ambtsbericht?
Eind december 2013 heeft de Minister van Buitenlandse Zaken een nieuw algemeen ambtsbericht uitgebracht over de situatie in Somalië. Aan de hand daarvan zal ik bepalen of het toelatingsbeleid voor Somalische asielzoekers gehandhaafd kan blijven of dat het beleid aanpassing behoeft. In het huidige beleid is meegewogen dat de situatie in het land, zoals ik in antwoord op vraag 1 al opmerkte, zorgwekkend is en fluctueert. In het geval van een beleidswijziging zal ik de Tweede Kamer daarover informeren.
Een ambtsbericht is een deskundigenbericht. Het ziet altijd op de periode voorafgaand aan het verschijnen daarvan zodat het alleen op het moment van verschijnen echt actueel kan zijn. De IND kan ook informatie uit andere objectieve bronnen gebruiken voor een oordeel over de situatie in het land van herkomst.2 In asielprocedures worden in voorkomende gevallen ook dergelijke bronnen aangevoerd en betrokken.
Hoeveel vrijwillige en gedwongen terugkeer heeft dit jaar plaatsgevonden naar Somalië, uitgesplist naar Mogadishu en overige plaatsen in Somalië?
Het algemene uitgangspunt ten aanzien van terugkeer is dat er wordt teruggekeerd naar het land van herkomst en het is aan de vreemdeling zelf om te bepalen waar heen hij zich in zijn land begeeft. Er wordt dan ook niet geregistreerd naar welke plaats een vreemdeling zelfstandig of gedwongen terugkeert. In het geval van Somalië is bekend dat het reizen door het land voor bepaalde groepen onder omstandigheden onveilig kan zijn (bijvoorbeeld het reizen door gebied onder controle van Al-Shabaab) en hiermee wordt in het toelatingsbeleid rekening gehouden. In het geval van Somalië geldt dat gedwongen terugkeer praktisch gezien enkel mogelijk is via Mogadishu.
In veel gevallen worden door de Dienst Terugkeer en Vertrek bij (gedwongen) terugkeer naar Somalië beperkte financiële middelen beschikbaar gesteld om de persoon in staat te stellen binnen het land verder te reizen. Bij zelfstandige terugkeer krijgt een vreemdeling in elk geval van de Dienst Terugkeer en Vertrek financiële middelen ter beschikking. Een vreemdeling kan ook zelfstandig terugkeren met ondersteuning van een NGO.
In 2013 zijn circa 40 Somaliërs zelfstandig teruggekeerd naar Somalië en minder dan 10 Somaliërs gedwongen teruggekeerd naar Somalië.3
Hoeveel uitgeprocedeerde Somaliërs verblijven nog in Nederland en wachten totdat zij kunnen terugkeren? Hoeveel gedwongen uitzettingen naar Somalië zijn er in voorbereiding?
Afgezien van de enkele weken die de voorbereiding van feitelijk vertrek in beslag kan nemen, hoeft een vreemdeling niet te wachten tot hij kan terugkeren aangezien zelfstandige terugkeer naar het herkomstland mogelijk is. Zelfstandige terugkeer naar Somalië vindt ook daadwerkelijk plaats zoals uit mijn antwoord op vraag 3 blijkt. De inzet is gericht op zelfstandige terugkeer.
Voor zover uw vraag ziet op het aantal uitgeprocedeerde Somaliërs in Nederland, meld ik u dat de Dienst Terugkeer en Vertrek 480 vreemdelingen met de gestelde Somalische nationaliteit in de caseload heeft.4 Dit betreft een momentopname. Bovendien zijn dit niet allemaal vreemdelingen die naar Somalië moeten terugkeren. Binnen deze groep bevinden zich onder andere vreemdelingen die op grond van de Dublin II-Verordening overgedragen kunnen worden aan een andere Europese lidstaat.
Voor zover met de vraag wordt bedoeld in hoeveel gevallen een vlucht in het kader van een gedwongen uitzetting thans daadwerkelijk staat gepland, kan ik uw Kamer het volgende mededelen. Met de Somalische regering in Mogadishu bestaat een Memorandum of Understanding dat ook ziet op gedwongen terugkeer. De Somalische autoriteiten hebben de geldigheid van het, met de tijdelijke regering gesloten, MoU bevestigd en op basis van de afspraken in het MoU hebben dit jaar – voor het eerst sinds 2010 – enkele uitzettingen naar Somalië plaatsgevonden. Tegen de achtergrond dat Somalië met verschillende Europese landen in gesprek is over terugkeer, heeft de Somalische regering Nederland recent laten weten aanvullende werkafspraken aan het MoU te willen maken voordat gedwongen terugkeer vanuit Nederland weer kan plaatsvinden. Op 28 november jl. heeft de Nederlandse ambassadeur in Nairobi gesproken met de Somalische president. In dit gesprek heeft de president aangegeven begrip te hebben voor de Nederlandse positie dat uitgeprocedeerde Somalische asielzoekers naar Somalië moeten terugkeren en aangegeven een snelle overeenkomst over aanvullende werkafspraken te steunen. Hierover is nader overleg met de verantwoordelijke Somalische bewindslieden nodig. Nederland probeert zo snel mogelijk over deze aanvullende afspraken met Somalië in overleg te gaan. Tegen de achtergrond van de (her)benoemingen van het Somalische kabinet, wordt verwacht dat deze gesprekken vanaf februari 2014 kunnen plaatsvinden.
Op dit moment zijn er door de DT&V dan ook geen vluchten geboekt voor gedwongen terugkeer naar Somalië en met vreemdelingenbewaring ter fine van uitzetting naar Somalië wordt op dit moment terughoudend omgegaan.
Wat zijn de laatste standpunten en zienswijzen van gespecialiseerde hulporganisaties, zoals Amnesty International, Vluchtelingenwerk Nederland en UNHCR over de veiligheidssituatie in en terugkeermogelijkheden naar Somalië?
Amnesty International kan zich niet vinden in het besluit om uitzettingen naar Somalië te hervatten, gezien de instabiele veiligheidssituatie daar.5 Vluchtelingenwerk Nederland meent dat uitzettingen naar Zuid- en Centraal-Somalië voorbarig en onverantwoord zijn. UNHCR raadt gedwongen terugkeer naar Zuid- en Centraal-Somalië af vanwege de nog altijd alom aanwezige mensenrechtenschendingen in Somalië door alle betrokken partijen, met name in Zuid- en Centraal-Somalië. Ten aanzien van Noord-Somalië overweegt UNCHR alleen uit te zetten als er een duidelijke clanverwantschap is.6 UNHCR verbindt aan zijn standpunt over gedwongen terugkeer niet zonder meer de conclusie dat een vreemdeling die niet gedwongen kan terugkeren ook een verblijfsvergunning moet krijgen in het land van verblijf.
In het Nederlandse systeem wordt in het toelatingsbesluit getoetst of de vreemdeling bij terugkeer gevaar zal lopen, en het niet-toelaten tot Nederland leidt ertoe dat een vreemdeling moet terugkeren.
Nederland deelt niet de conclusie van voornoemde organisaties dat (gedwongen) terugkeer in alle gevallen onveilig is: als na een zorgvuldige individuele toets is vastgesteld dat een vreemdeling geen gevaar loopt in Somalië, kan terugkeer plaatsvinden. Zelfstandig vertrek vindt in de praktijk plaats en hierop is de inzet gericht. Indien een vreemdeling niet zelfstandig terugkeert, is gedwongen terugkeer aan de orde en dit heeft zoals gezegd in het afgelopen jaar enkele malen plaatsgevonden.
Welk asiel- en terugkeerbeleid hanteren de ons omringende landen met betrekking tot Somalië?
Op 18 december 2013 heeft de Minister van Buitenlandse Zaken een brief opgesteld over het beleid van enkele omringende landen ten aanzien van Somalië.7 Kort weergegeven blijkt hieruit het volgende. Alle beschreven landen toetsen asielaanvragen van Somaliërs individueel. Duitsland, Zweden en het Verenigd Koninkrijk merken geen delen van Somalië aan als 15c-gebied. In Mogadishu was volgens Duitsland tot april 2013 sprake van een 15c-situatie en volgens het Verenigd Koninkrijk was dit tot oktober 2012 het geval. Zweden merkte tot november 2012 geheel Zuid- en Centraal-Somalië aan als 15c-gebied. België kwalificeert geheel Zuid- en Centraal-Somalië als 15c-gebied. Van Denemarken is overigens nog geen informatie ontvangen.
Zelfstandige terugkeer naar Somalië heeft in het afgelopen jaar vanuit alle beschreven landen plaatsgevonden en gedwongen terugkeer naar Somalië vond in het afgelopen jaar plaats vanuit het Verenigd Koninkrijk.
Het bericht dat Rusland en Saudi-Arabië gekozen zijn in de VN-Mensenrechtenraad |
|
Han ten Broeke (VVD) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Rusland en Saudi-Arabië in Mensenrechtenraad»?1
Ja.
Denkt u dat China, Cuba, Rusland en Saoedi-Arabië zijn gekozen vanwege hun uitstekende track record op het gebied van de mensenrechten in eigen land?
De verkiezingen voor een zetel in de VN-Mensenrechtenraad (MRR) zijn geheim. Het is daarom lastig nadere duiding te geven aan de overwegingen die landen voor verkiezingen hanteren.
Wat denkt u dat deze landen kunnen toevoegen aan het werk van de VN-Mensenrechtenraad? Bent u nog van mening, zoals u dat tijdens het Algemeen overleg over de Algemene Vergadering der Verenigde Naties van 12 september 2013 ook was, dat «if you can’t beat them, join them» een drijfveer is om gekozen te worden in de VN-Mensenrechtenraad? Hoe denkt u dit te gaan waarmaken in dit gezelschap?
Alle VN-lidstaten hebben inspraak op de agenda van de MRR. Ook in de onderhandelingen over resoluties kunnen alle VN-leden meespreken. Bij plenaire besprekingen in de MRR hebben alle landen de mogelijkheid te interveniëren. Leden van de MRR hebben stemrecht. Daarom is het van belang dat het Nederlandse geluid via verkiezing in de MRR ook door het uitbrengen van een stem hoorbaar wordt.
Om verkozen te worden doen alle kandidaat-leden een pledge over de wijze waarop zij de mensenrechtensituatie in eigen land willen verbeteren. Kandidaatstelling van landen geeft in principe aan dat zij hechten aan hetgeen de MRR bespreekt en besluit. De waarde van de MRR is dat landen met verschillende visies op mensenrechten de dialoog aangaan met elkaar. Het bestaan van mensenrechten zelf staat niet ter discussie in de MRR; de wijze waarop deze vorm krijgen in de praktijk staat centraal.
Denkt u dat de VN-Mensenrechtenraad evenwichtig en effectief kan opereren als notoire mensenrechtenschenders de agenda van dit instituut bepalen? Welke gevolgen heeft deze samenstelling voor de legitimiteit van de resoluties?
Zie antwoord vraag 3.
Heeft u al enige actie ondernomen naar aanleiding van uw toezegging om Israël uit te dagen als onderdeel van de Western European and Others Group (WEOG) zitting te nemen in de VN-Mensenrechtenraad?
De WEOG heeft Israël inmiddels uitgenodigd om per 1 januari 2014 toe te treden als lid. Nederland heeft zich hier steeds actief voor ingezet.
De schending van de rechten van LGBT in Iran |
|
Michiel Servaes (PvdA), Keklik Yücel (PvdA) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
Kent u het rapport «Denied Identity: Human Rights Abuses against Iran’s LGBT Community», van het Iran Human Rights Documentation Center over de schending van de rechten van homo- en biseksuelen en transgenders (LGBT) in Iran?
Ja.
Hoe beoordeelt u de belangrijke conclusie uit het rapport dat in het Iraanse wetboek discriminerende maatregelen ten aanzien van LGBT zijn opgenomen, waardoor zij zelfs de doodstraf opgelegd kunnen krijgen voor het hebben van een homoseksuele relatie?
Het kabinet deelt die conclusie. Alhoewel er volgens het Iraanse Wetboek van Strafrecht geen straf staat op het hebben van een homoseksuele geaardheid, staan er wel straffen op het verrichten van sommige seksuele handelingen met een persoon van hetzelfde geslacht. Het nieuwe Iraanse Wetboek van Strafrecht, dat op 12 mei 2013 voor een periode van vijf jaar van kracht werd, is in een aantal opzichten milder dan het vorige. Zo is bijvoorbeeld in geval van homoseksualiteit bij vrouwen niet langer sprake van de doodstraf. Voor mannen blijft de doodstraf in een aantal gevallen mogelijk. Voor een nadere beschrijving van de positie van LGBT en homoseksualiteit in Iran verwijs ik u naar het Algemeen Ambtsbericht Iran van augustus 2012, waarvan binnenkort een herziene versie zal verschijnen.
Deelt u de mening dat het Iraans strafwetboek LGBT discrimineert en hiermee in strijd is met het internationaal humanitaire recht dat iedereen het recht geeft op «life, health, non-discriminiation and privacy»? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Kan Nederland een directe bijdrage leveren aan de ondersteuning van Iraanse niet-gouvernementele organisaties (NGO’s) en maatschappelijke organisaties die opkomen voor de rechten van LGBT? Zo nee, waarom niet, en op welke wijze kan Nederland wel een bijdrage te leveren aan de verbetering van de positie van LGBT in Iran?
Nederland levert een bijdrage aan de verbetering van de mensenrechtensituatie in Iran, waaronder de positie van LGBT, door aandacht te vragen voor mensenrechtenschendingen in gesprekken met de Iraanse overheid, door kwesties te agenderen binnen internationale fora, zoals de EU en de VN, en door het financieren van projecten gericht op het verbeteren van de situatie.
De EU spreekt zich regelmatig, mede op Nederlands aandringen, publiekelijk uit over mensenrechtenkwesties in Iran, bijvoorbeeld bij monde van Hoge Vertegenwoordiger Ashton. Nederland neemt daarnaast actief deel aan EU-overleg waar informatie wordt uitgewisseld over Iraanse mensenrechtenschendingen en wordt besproken hoe Iran daarop in EU-verband aan te spreken. Nederland nam ook meermalen het initiatief voor EU-sancties naar aanleiding van Iraanse mensenrechtenschendingen.
In VN-verband is dit jaar wederom de mede door Nederland gesponsorde Iran-resolutie aangenomen, waarin de aandacht wordt gevestigd op mensenrechtenschendingen. Deze resolutie werd onder andere gesteund door NGO’s als de Iranian Queer Organization en de International Gay and Lesbian Rights Commission. Binnen de VN is er ook, met steun van Nederland, een speciale rapporteur voor de mensenrechtensituatie in Iran aangesteld.
Daarnaast financiert Nederland verschillende projecten die gericht zijn op het verbeteren van de mensenrechtensituatie in Iran. Het leveren van een rechtstreekse (financiële) bijdrage aan niet-gouvernementele organisaties (NGO’s) in Iran is meestal niet mogelijk vanwege de controlerende voorwaarden die de Iraanse overheid stelt aan NGO’s die steun ontvangen uit het buitenland. Het gaat dan bijvoorbeeld om registratie van alle personen die bij een NGO zijn betrokken, of het vragen van schriftelijke toestemming van de overheid om financiële steun te mogen ontvangen. Dit geldt voor alle NGO’s in Iran, of zij zich nu met LGBT-rechten bezig houden of met een ander onderwerp. Het kabinet steunt daarom ook mensenrechtenorganisaties die buiten Iran gevestigd zijn maar die zich via hun eigen kanalen inzetten voor verbetering van de situatie in Iran. Een inzet op brede mensenrechtenproblematiek in Iran zal uiteindelijk ook ten goede komen aan de situatie van LGBT in het land.
Het autorijverbod voor vrouwen in Saoedi-Arabië |
|
Kees van der Staaij (SGP), Harry van Bommel (SP), Pieter Omtzigt (CDA), Joël Voordewind (CU), Sjoerd Sjoerdsma (D66), Marianne Thieme (PvdD), Bram van Ojik (GL) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
Bent u bekend met de recente acties in Saoedi-Arabië waarbij tientallen vrouwen het autorijverbod voor vrouwen negeerden?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat ten minste veertien vrouwen zijn vastgezet en beboet omdat zij auto hebben gereden? Indien neen, wat zijn dan de feiten?
Voor zover bekend zijn er vrouwen opgepakt, kortstondig vastgehouden en weer vrijgelaten omdat zij auto hebben gereden. Het is echter niet mogelijk om het aantal vrouwen dat is vastgezet onafhankelijk bevestigd te krijgen, noch of zij zijn beboet.
Klopt het dat een journalist die zich kritisch heeft uitgelaten over het rijverbod voor vrouwen is gevangengenomen? Indien neen, wat zijn dan de feiten?
Tariq al Mubarak heeft korte tijd gevangen gezeten. Hij heeft op 7 oktober jl. een column geschreven in de Asharq al-Awsat krant uit Londen, waarin hij zich sterk maakt voor vrouwenrechten in de Golfregio. Mubarak verwijst hierin onder andere naar het feit dat vrouwen zich moeilijk kunnen verplaatsen vanwege het gebrek aan publieke transportmiddelen en beperkingen die vrouwen ondervinden om auto te rijden. In de Saoedische media is de afgelopen dagen uitgebreid over de Women2Drive campagne geschreven door zowel voor- als tegenstanders van het initiatief.
Hoe beoordeelt u de positie van vrouwen in Saoedi-Arabië op dit moment en de ontwikkelingen met betrekking tot hun positie in de laatste jaren?
De positie van vrouwen in Saoedi-Arabië is zorgelijk en internationale aandacht hiervoor is van belang. Het kabinet meent dat er ook enige positieve ontwikkelingen op gebied van vrouwenrechten zijn waar te nemen, veelal actief gestimuleerd vanuit het Saoedische Koningshuis. Zo bestaat de Consultatieve Raad sinds 2013 voor 20% uit vrouwen en vrouwen genieten de laatste jaren grotere vrijheden op het gebied van werk en studie. Nederland zal zich er voor in blijven zetten om meer hervormingen op gebied van vrouwenrechten in Saoedi-Arabië te bevorderen.
Bent u bereid naar aanleiding van deze kwestie, bij voorkeur in EU verband, uw Saoedische collega’s op te roepen de positie van vrouwen te verbeteren en de gevangengenomen journalist vrij te laten? Indien neen, waarom niet?
Zowel Nederland als de EU zijn in gesprek met Saoedi-Arabië over de mensenrechtensituatie in dat land. Versterken van de positie van vrouwen krijgt hierin uitgebreid aandacht. Meest recentelijk gebeurde dit nog tijdens de Universal Periodic Review (UPR) over Saoedi-Arabië op 21 oktober jl. te Geneve. De heer Mubarak is inmiddels vrijgelaten.
Het bericht dat honderden Syrische vluchtelingen niet zijn toegelaten tot Jordanië |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het rapport «Growing restrictions, tough conditions – The plight of those fleeing Syria to Jordan» van Amnesty International, waaruit blijkt dat honderden – zo niet duizenden – Syrische vluchtelingen zijn geweigerd aan de Jordaanse grens?1
Het kabinet deelt de zorgen van Amnesty International over de situatie van ontheemden in Zuid-Syrië. Nederland brengt deze problematiek in diverse contacten met de Jordaanse autoriteiten onder de aandacht. Tegelijkertijd verdient Jordanië – als klein en bronnenarm land – lof voor de grote aantallen vluchtelingen die het opvangt.
Kunt u deze cijfers bevestigen? Kunt u bevestigen dat het voornamelijk gaat om vier «categorieën» personen, namelijk Palestijnse vluchtelingen uit Syrië, individuele mannen die niet kunnen aantonen dat ze familiebanden hebben in Jordanië, personen zonder identiteitsbewijzen en Iraakse vluchtelingen die in Syrië woonden?
Volgens cijfers van UNHCR bevonden zich begin november ongeveer 545.000 Syrische vluchtelingen in Jordanië van de in totaal ruim 2,2 miljoen Syriërs die hun land zijn ontvlucht. Volgens UNHCR Jordanië komen dagelijks ca. 300 Syriërs illegaal Jordanië binnen; zij worden opgevangen door het Jordaanse leger en naar het Za’ateri-kamp overgebracht. Het klopt dat de Jordaanse grens gesloten is voor de vier in het AI-rapport genoemde «categorieën» personen: Palestijnse vluchtelingen uit Syrië, individuele mannen die niet kunnen aantonen dat ze familiebanden hebben in Jordanië, personen zonder identiteitsbewijzen of met vervalste identiteitsbewijzen en Iraakse vluchtelingen die in Syrië verbleven.
Op welke wijze bevordert u bilateraal en in EU-verband dat Jordanië de grenzen voor Syrische vluchtelingen openhoudt?
Nederland heeft meerdere malen het belang benadrukt van het opvangen van Syrische vluchtelingen in de regio, zowel bilateraal als in EU-verband.
Het kabinet heeft ruimhartig bijgedragen aan de opvang van Syrische vluchtelingen en ontheemden door in totaal 59 miljoen euro ter beschikking te stellen ten behoeve van de slachtoffers van de Syrische crisis. Een deel van dit bedrag is bestemd voor het UNHCR programma in het door haar gecoördineerde Syria Regional Response Plan, gericht op de opvang van vluchtelingen in de buurlanden. De 59 miljoen euro is inclusief de door Nederland in september beschikbaar gestelde 17 miljoen euro voor zowel ontheemden binnen Syrië als vluchtelingen in de buurlanden. Deze bijdrage kan o.a. gebruikt worden voor goede opvang en «winterisation» van vluchtelingen voor de komende koude winter.
Op welke wijze bevordert u bilateraal en in EU-verband dat Jordanië de capaciteit heeft deze vluchtelingen op te vangen?
Zie antwoord vraag 3.
Wat doet Nederland concreet om ervoor te zorgen dat het percentage toegezegde gelden voor het Syria Regional Response Plan van de Verenigde Naties niet slechts 47% is, maar stijgt naar 100%?
Het kabinet brengt zowel binnen de EU als bij andere partners actief op dat de internationale gemeenschap nieuwe middelen moet blijven vinden om zowel de zwaar onder druk staande buurlanden als hulpbehoevenden binnen Syrië te blijven ondersteunen.
Deelt u de mening dat het onevenwichtig is dat de 28 landen van de Europese Unie met meer dan 500 miljoen burgers minder dan 20.000 Syrische vluchtelingen opvangen, en dat van die 20.000 vluchtelingen meer dan 70% wordt opgevangen door Zweden en Duitsland? Zo neen, waarom niet?
Het kabinet acht het wenselijk dat vluchtelingen dicht bij eigen land worden opgevangen zodat ze bij stabilisatie van de toestand weer snel en makkelijk kunnen terugkeren.
Voorkomen moet worden dat komst van grote stromen vluchtelingen destabiliserend werkt in de betreffende landen. Om goede opvang te kunnen realiseren draagt dit kabinet daarom ruimhartig bij aan steun aan de regio in de vorm van humanitaire hulp. Mede om steun te betuigen en draagvlak te behouden voor de opvang door Jordanië van grote aantallen vluchtelingen op haar grondgebied heeft Nederland gehoor gegeven aan de oproep van UNHCR om Syrische vluchtelingen te hervestigen. Verder voert Nederland een coulant asielbeleid ten aanzien van Syrische asielzoekers die in Nederland aankomen; bijna alle asielaanvragen worden ingewilligd. In september 2013 stond het aantal Syrische asielaanvragen in Nederland op de tweede plaats en bedroeg 21% van alle eerste asielaanvragen.
Deelt u de mening dat Nederland ruimhartigere toegang moet bieden voor Syrische vluchtelingen, waaronder tijdelijke opvang van Syrische vluchtelingen die in Nederland familie hebben?
Ik verwijs u naar de brief van 29 oktober jl. van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie.
Welke aanbevelingen van Amnesty International worden door u opgevolgd en welke niet? Kunt u in beide gevallen aangeven waarom?
Amnesty International doet een aantal aanbevelingen naar aanleiding van haar rapport. De eerste aanbeveling betreft het verzoek om financiële steun aan omringende landen van Syrië en bij te dragen aan het VN Syria Regional Response Plan. Zoals hierboven aangegeven draagt Nederland al bij aan hulp ten behoeve van de Syrische vluchtelingen in de buurlanden en ontheemden in Syrië. De verwachting is dat Nederland in 2014 wederom direct en indirect via ongeoormerkte core-bijdragen aan internationale organisaties zal bijdragen voor de slachtoffers van de Syrië-crisis. Uiteraard is de uiteindelijke besteding van middelen mede-afhankelijk van eventuele andere humanitaire crises in het komende jaar.
Volgens UNHCR Jordanië is de situatie in het Za’ateri kamp aanzienlijk verbeterd ten opzichte van juni jl., toen Amnesty International het kamp bezocht. Zo zijn er consultatieplatforms ingesteld met leiders van de vluchtelingen in het kamp, terwijl Canada, het VK en de VS programma’s voor betere «community policing» financieren. Verreweg het grootste deel van de vluchtelingenfamilies verblijft inmiddels in containerwoningen die op slot kunnen, wat hun veiligheid ten goede komt. Bij de gezamenlijke toiletten is bewaking en goede verlichting. Hoewel het aantal vluchtelingen officieel 100.000 bedraagt, wees een «deur tot deur» telling uit dat het aantal feitelijk 75.000–80.000 bedraagt. Het aantal fluctueert en kan op bepaalde dagen oplopen tot 120.000.
Door de Jordaanse politie ingehouden identiteitsdocumenten bevinden zich thans in beheer van UNHCR en zullen aan de vluchtelingen worden teruggegeven. Met ingang van volgende week worden ingenomen documenten nog dezelfde dag aan UNHCR overhandigd. Zodra vluchtelingen door UNHCR zijn geregistreerd krijgen zij hun identiteitspapieren terug. Dit gebeurt binnen enkele dagen.
Huwelijken van vluchtelingen vanaf 18 jaar die in het bezit zijn van identiteitsdocumenten worden geregistreerd bij de Jordaanse burgerlijke stand. Daarnaast vinden religieuze huwelijken plaats waarvan de kinderen wettig worden erkend. Als een vrouw bevalt, geeft het ziekenhuis of de vroedvrouw een verklaring af en wordt het kind bij de Jordaanse burgerlijke stand geregistreerd, tenzij de vrouw ongehuwd is. Alle kinderen die geboren worden uit vluchtelingen worden geregistreerd door UNHCR, inclusief kinderen waarvan de moeder ongehuwd is.
Voor wat betreft de aanbevelingen van Amnesty International om bij te dragen aan hervestiging en asielaanvragen van Syriërs zorgvuldig te behandelen een geen gedwongen terugkeer te laten plaatsvinden naar Syrië verwijs ik naar het antwoord op vraag 6.
Het rapport van Amnesty International over etnisch profileren door de politie |
|
Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het rapport: «Proactief politieoptreden vormt risico voor mensenrechten: Etnisch profileren onderkennen en aanpakken» van Amnesty International?1 Herinnert u zich uw antwoorden op eerdere vragen over dit onderwerp inzake de aanhouding van Marokkaanse jongens in Amersfoort en over het geweld dat de Haagse politie zou gebruiken tegen buitenlanders?2 3
Ja, ik heb kennisgenomen van het rapport. Zoals ik inmiddels in mijn brief van 14 november jl. heb aangegeven (Kamerstuk 29 628, nr. 423), heeft Amnesty International een belangrijk rapport uitgebracht en een grote bijdrage geleverd aan de discussie over etnisch profileren bij proactief politiewerk.
Met de politie neem ik dit rapport uiterst serieus. Het rapport vormt een literatuurstudie van eerder onderzoek op dit terrein. Dit rapport en de onderliggende onderzoeksrapporten op dit thema wijzen erop dat etnisch profileren door de politie voorkomt. Dat is ernstig en we moeten voortdurend scherp blijven op een zorgvuldige werkwijze.
Stelselmatig discriminerende profilering door de politie in Nederland is niet aangetoond. Ik noem de onderzoeksrapporten van ECRI (Europese Commissie tegen Racisme en Intolerantie), FRA (EU Grondrechtenagentschap), Justice Initiative, het onderzoek in de eenheid Amsterdam, onderzoek van Politie en Wetenschap en de universiteit Twente (2011) en onderzoek naar de beoordelingsruimte van en grenzen aan identiteitscontrole en preventief fouilleren.
Momenteel voert de universiteit van Leiden met medewerking van het gezag onderzoek uit in Den Haag. In het voorjaar van 2014 zullen de uitkomsten beschikbaar zijn.
Ik treed in overleg met de lokale driehoeken van Amsterdam en Den Haag en zal de onderzoeksresultaten alsmede de (genomen) maatregelen betrekken in een vervolgbrief over etnisch profileren die ik in het voorjaar zend om de Kamer nader te informeren. In deze brief zal ik ook aangeven of ik aanvullend onderzoek nodig acht.
Deelt u de mening dat Amnesty International de bestaande onderzoeken over het gebruik van etnische vooroordelen in het politiewerk goed geanalyseerd heeft? Zo nee, op welke punten deelt u deze analyse niet?
Zie antwoord vraag 1.
Kent u meer onderzoeken over het gebruik van etnische vooroordelen door de politie en welk beeld laten deze onderzoeken zien? Zo ja, welke onderzoeken zijn dat?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening van Amnesty International dat er behoefte is aan meer onderzoek naar het bestaan van etnische voorkeuren en discriminerend gedrag bij de politie? Zo ja, hoe gaat u dit uitvoeren?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat er bij de politie geen ruimte is voor discriminatie? Zo ja, wat gebeurt er om discriminatie te voorkomen en hoe wordt er gereageerd op geconstateerd discriminerend gedrag?
Ja die mening deel ik. Binnen de politie is voortdurend aandacht voor optreden op basis van objectieve criteria. Om discriminatie bij proactief politiewerk te voorkomen is een aantal maatregelen genomen. Zo is in de basisopleiding van de politie de module Multicultureel Vakmanschap voor iedereen verplicht. Daarnaast zijn er specifieke trainingen en themabijeenkomsten, zoals een studiemiddag van de politie in samenwerking met de Anne Frankstichting. Ook in het dagelijks werk wordt er uitvoerig aandacht aan besteed.
Met de politie vind ik het van belang dat we voortdurend scherp blijven op een zorgvuldige werkwijze. Ik zal samen met de politie onder andere in gesprek gaan met Amnesty International over hun ideeën daarvoor.
Wanneer strafrechtelijk verwijtbare discriminatie wordt vastgesteld kan het Openbaar Ministerie tot vervolging overgaan. Daarnaast kunnen door het bevoegd gezag tegen betrokkene disciplinaire straffen of maatregelen genomen worden. In het uiterste geval kan het tot ontslag leiden.
Hoeveel klachten worden er ingediend bij de politie en antidiscriminatiebureaus over discriminatie bij het uitoefenen van politietaken? Als dit niet bekend is, bent u dan bereid de registratie van deze klachten te veranderen zodat de omvang van dit probleem duidelijk wordt?
In 2012 zijn door de gemeentelijke anti-discriminatievoorzieningen in totaal 260 klachten en meldingen over discriminatie door politie/OM/vreemdelingendienst geregistreerd. Dat is 4,6% van het totaal aantal klachten en meldingen bij deze voorzieningen. In 2012 zijn er bij de eenheden 54 klachten afgehandeld met discriminatie als klachtelement.
Deelt u de mening dat, als burgers vinden dat de politie klachten over discriminatie niet serieus neemt, daardoor de meldingsbereidheid van deze klachten te laag blijft en er daardoor een verkeerd beeld ontstaat over de aard en omvang van dit probleem? Zo ja, hoe gaat u bewerkstelligen dat deze meldingsbereidheid wordt vergroot? Hoe gaat u ervoor zorgen dat de politie burgers actief laat merken dat klachten serieus genomen worden? Zo nee, waarom niet?
Ik deel de mening dat het belangrijk is dat burgers klachten over discriminatie door de politie melden bij de politie. Er is geen campagne die zich richt op verhogen meldingen over discriminatie door politie. Discriminatie is het delict waarop de politie optreedt; of het nu burgers onderling, rechts-extremistische organisaties of door politiemensen is.
Acht u het denkbaar dat, als burgers bij een andere instantie dan de (lokale) politie aangifte kunnen doen van discriminatie door de politie, de aangiftebereidheid omhoog gaat? Zo ja, aan welke instantie denkt u? Zo nee, waarom niet?
Een situatie of klacht waarbij sprake is van discriminatie kan worden voorgelegd aan verschillende instanties. Zo kan een melding mondeling dan wel schriftelijk en ook anoniem worden gedaan bij het regionale antidiscriminatiebureau.
Aangifte doen kan bij de politie en bij het Openbaar Ministerie. Zonder aangifte kan de politie geen opsporing starten. Alleen dan kan het leiden tot strafvervolging van degene die discrimineert.
Deelt u de mening dat het voor de effectiviteit van en het vertrouwen in de politie van essentieel belang is dat er zo gericht mogelijk op signalen van strafbare feiten in plaats van op uiterlijke kenmerken gecontroleerd wordt? Zo ja, wat gaat u doen om te voorkomen dat goedwillende burgers niet op basis van vooroordelen door de politie lastig gevallen worden? Zo nee, waarom niet?
Het tegengaan van controleren op uitsluitend uiterlijke kenmerken is van essentieel belang voor de effectiviteit en legitimiteit van een ieders vertrouwen in de politie.
Naast gericht optreden naar aanleiding van een strafbaar feit, vraagt de veiligheid in Nederland ook om proactief politieoptreden. Van de politie wordt – ook door de samenleving – verwacht dat zij door proactief en informatie gestuurd optreden, probeert criminaliteit vroegtijdig te voorkomen en te ontmoedigen.
Proactief politieoptreden op basis van een daderprofiel en/of objectieve criteria is toegestaan. Dan wordt opgetreden aan de hand van een combinatie van bepaalde selectiecriteria, zoals eigenschappen, gedragingen of kenmerken van personen (zoals onder meer leeftijd, kledingstijl, werkwijze). Goedwillende burgers kunnen hierbij – ook zonder gebruik van vooroordelen – geconfronteerd worden met controles.
Met de politie vind ik het van belang dat we voortdurend scherp zijn op een zorgvuldige werkwijze en open staan maatregelen voor verbeteringen, zie hiervoor mijn antwoord bij vraag 5.
Deelt u de overtuiging dat politiemensen die hun wijk kennen, het gedrag van de bewoners kunnen duiden en de taal van die bewoners spreken, effectiever zijn in het aanpakken van overlast en criminaliteit in die wijk? Zo ja, wat doet u er aan om, mede in het kader van de reorganisatie, aan alle basisteams politiemensen met deze capaciteiten toe te voegen of waar ze al zijn ten minste te laten houden? Zo nee, waarom deelt u deze overtuiging niet?
De politie hanteert in het HRM-beleid kwalitatieve doelstellingen waarbij diversiteit in de teams van groot belang is. Diversiteit is een structureel onderdeel van het politievakmanschap. Bewustzijn van verschillen en ervoor zorgen dat diversiteit binnen de politieorganisatie aanwezig is vraagt permanente aandacht.
De politie investeert in opleiding en toerusting van politiemensen om goed om te kunnen gaan met de steeds veranderende samenleving. En daar waar deskundigheid wat betreft culturen, leefstijlen en talen nodig is kan bovendien beroep worden gedaan op verschillende politienetwerken die over de kennis en de kunde beschikken.
Het verbod op de intocht van Zwarte Piet |
|
Joram van Klaveren (PVV), Geert Wilders (PVV) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het artikel «Raad Amsterdam Zuidoost «verbiedt» intocht Zwarte Piet?1
Ja.
In hoeverre deelt u de visie van de linkse anti-Zwarte Piet-coalitie van PvdA, D66 en zelfs de Christen Unie, dat Nederlandse tradities ondergeschikt zijn aan multicul-geneuzel?
Sinterklaas is een kinderfeest waar in dit jaargetijde veel kinderen van genieten en waar velen van ons dierbare jeugdherinneringen aan hebben. Het debat over het Sinterklaasfeest is de afgelopen tijd op allerlei plaatsen in de samenleving gevoerd. De discussie verliep niet altijd respectvol. Het is aan de samenleving om invulling te geven aan dit traditionele kinderfeest. Tradities kunnen hierbij mee ontwikkelen met nieuwe tijden. Zo blijven ze levend.
Zie voor de antwoorden op de vragen 2,3 en 4 ook de beantwoording van eerdere vragen van het lid Van Klaveren over bezwaren tegen het Sinterklaasfeest, u toegestuurd op 18-10-2013 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2013–2014, nr. 288).
Deelt u de mening dat Zwarte Piet een onderdeel is van de Nederlandse cultuur en dat ook dient te blijven?
Het is aan de samenleving, aan de Sinterklaascomités en aan alle mensen die het Sinterklaasfeest vieren, om te bepalen of en hoe het feest wordt gevierd en welke onderdelen daarbij horen. Lokaal zijn in de viering verschillen te zien. Het is een feest dat door de jaren heen evolueert – zo werden kinderen vroeger wel gedreigd dat ze in de zak mee naar Spanje moesten. Nu hebben we Pieten in soorten en maten, zoals de Hoofdpiet, de Vergeetpiet en tegenwoordig ook de Regenboogpiet. Het kabinet waardeert het dat er op lokaal niveau naar gestreefd wordt het Sinterklaasfeest daadwerkelijk een feest te laten zijn voor iedereen.
Wat bent u van plan te doen nu linkse politici zowel de intocht van Zwarte Piet willen verbieden, als zijn aanwezigheid op scholen willen schrappen?
De intocht is een lokale aangelegenheid. Schoolbesturen zijn vrij om naar eigen inzicht feesten te vieren en deze vorm te geven.
Het bericht de toenemende vervolging van christenen op Sri Lanka |
|
Kees van der Staaij (SGP), Joël Voordewind (CU), Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van de berichtgeving over de toenemende vervolging van christenen op Sri Lanka?1
Ja.
Klopt het dat er sprake is van een toename van aanvallen op christenen, haattoespraken en tendentieuze berichtgeving over religieuze minderheden door extremistische boeddhisten en dat als gevolg daarvan in het zuiden van Sri Lanka al meer dan tien kerken gedwongen zijn hun deuren te sluiten?
Er is in de afgelopen maanden in Sri Lanka sprake van toenemende religieuze spanningen onder druk van vooral boeddhistische groeperingen. Daarvan zijn vooral moslims, maar ook hindoes en christenen, het slachtoffer. Er is geen informatie beschikbaar over het precieze aantal kerken dat de deuren heeft moeten sluiten en onder welke omstandigheden.
Deelt u de zorgen, geuit door de Nationale Evangelische Alliantie van Sri Lanka, dat het geweld door radicale boeddhistische organisaties schijnbaar ruggensteun van de overheid krijgt en zij daardoor ongestoord hun gang kunnen gaan?
De Sri Lankaanse regering neemt publiekelijk stelling tegen religieus extremisme van welke zijde dan ook, zoals weergegeven in het onder2 aangehaalde artikel. Tegelijk lijkt het dat politieke en religieuze scheidslijnen vaak samenvallen in Sri Lanka en dat religieuze verschillen politiek worden gebruikt.
Bent u bekend met een aanval op een kerk in de stad Hanwella in juni van dit jaar, waarbij een groep van ongeveer twintig oproerkraaiers onder leiding van een monnik de kerk binnendrong, de kerkdienst verstoorde die daar op dat moment aan de gang was, de kerkgangers die in gebed waren belaagde, en muziekinstrumenten vernielde?2
Er is geen onafhankelijke informatie beschikbaar om hier een uitspraak over te doen.
Klopt het dat bij deze aanval vijf christenen gewond raakten, onder wie de voorganger en zijn zoon van drie jaar, dat de pastor samen met vier andere kerkgangers werd meegenomen naar het politiebureau voor verhoor en dat de aanvallers slechts een waarschuwing kregen van de politie?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de door de Nationale Evangelische Alliantie van Sri Lanka (NCEASL) geuite zorgen dat de aanval op de New Life Church al het zevende geval van christenvervolging in Sri Lanka was in een maand tijd?
Zie antwoord vraag 4.
Treden de autoriteiten volgens u voldoende op tegen het geweld en de haattoespraken jegens christenen? Worden de daders in voldoende mate opgespoord, vervolgd en berecht?
Zie antwoord vraag 4.
Waarom staat Sri Lanka niet meer op de landenlijst van het mensenrechtenfonds?
In 2011 is op verzoek van de Tweede Kamer het aantal landen dat in aanmerking komt voor steun vanuit het mensenrechtenfonds teruggebracht.
Bent u bereid Sri Lanka alsnog aan deze lijst toe te voegen, of in elk geval projecten vanuit de ambassade uit te blijven voeren ten behoeve van godsdienstvrijheid, ter verbetering van de situatie voor religieuze minderheden op Sri Lanka?
Het kabinet ziet nu geen aanleiding aanpassingen in de landenlijst door te voeren.
In EU-verband wordt een aantal non-gouvernementele organisaties ondersteund die actief zijn op het gebied van mensenrechten inclusief godsdienstvrijheid.
Bent u bereid de toegenomen vervolging van christenen op Sri Lanka te veroordelen en de regering van Sri Lanka aan te spreken op haar verantwoordelijkheid om op te treden tegen deze mensenrechtenschendingen?
Nederland is binnen het kader van de EU actief op het terrein van de mensenrechten in Sri Lanka. De EU heeft in bilaterale contacten en in VN-verband zorg uitgesproken over de religieuze spanningen in Sri Lanka. Ook de Hoge Commissaris voor Mensenrechten van de VN, mevrouw Navi Pillay, heeft zich tijdens en na haar recente bezoek aan Sri Lanka in sterke bewoordingen uitgesproken («I expressed concern at the recent surge in incitement of hatred and violence against religious minorities, including attacks on churches and mosques, and the lack of swift action against the perpetrators.»).4
Op welke wijze bent u bereid druk uit te oefenen op de regering van Sri Lanka, bilateraal en in EU- en VN-verband?
Zie antwoord vraag 10.
De Nederlands/Turkse journaliste Fusün Erdogan, die al 7 jaar in voorarrest zit in Turkije |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van de zaak die de Turkse regering voert tegen de Nederlands/Turkse journaliste Füsun Erdoğan? 1
Ja.
Wanneer hebben de Turkse autoriteiten de Nederlandse autoriteiten op de hoogte gesteld van de gevangenneming van Füsun Erdoğan en sinds wanneer zijn de Nederlandse autoriteiten op de hoogte van haar gevangenschap en de aanklacht tegen haar?
Mw. Erdoğan zit sinds 2006 in detentie. Nederland volgt haar zaak met belangstelling (zie ook de antwoorden op vragen 5 en 7), maar gaat niet in op individuele tenlasteleggingen en mengt zich niet in de Turkse rechtsgang.
Nederland vindt dat verdachten in Turkije op een eerlijke en onafhankelijke rechtsgang moeten kunnen rekenen. In dat verband onderschrijft Nederland de zorgen die de Europese Commissie uit in het laatste voortgangsrapport over Turkije over de rechten van aangeklaagden, het lange voorarrest en het gebrek aan kwaliteit van en de soms gebrekkige informatie voor de verdediging over aanklachten. Het justitiële hervormingsproces is in dit verband regelmatig punt van aandacht in gesprekken met de Turkse regering, ook in het kader van het EU-toetredingsproces van Turkije. De rechten van verdachten moeten goed gewaarborgd zijn in de juridische procedures, zodat Turkije beter voldoet aan Europese normen.
Wanneer kreeg Füsun Erdoğan de aanklacht tegen haar te horen?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat zij al meer dan 7 jaar in voorarrest zit en dat het meer dan een jaar duurde voordat zij de aanklacht tegen haar hoorde? Deelt u de mening dat Turkije hiermee het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens schendt?
Zie antwoord vraag 2.
Op welke wijze heeft de Nederlandse diplomatieke vertegenwoordiging haar bijgestaan in Turkije en aandacht besteed aan haar zaak?
Medewerkers van het consulaat-generaal in Istanbul hebben mw. Erdoğan meermalen bezocht, voor het laatst op 11 oktober van dit jaar. Verder was een medewerker van het consulaat-generaal aanwezig bij de zitting van haar zaak op 30 oktober. Nederland zal deze zaak blijven volgen.
Heeft u de zaak tegen Füsun Erdoğan ooit besproken met de Turkse regering, bijvoorbeeld in het kader van de mensenrechtendialoog? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer, met wie en wat was de uitkomst?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid om de Nederlandse Consul-Generaal in Istanbul te vragen aanwezig te zijn bij de uitspraak in haar proces, die nu voorzien is voor 30 oktober 2013 en ook bij latere zittingen, indien de zaak verdaagd wordt?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u van mening dat zij een eerlijk proces gehad heeft?
Zie antwoord vraag 2.
Indien u van mening bent dat zij geen eerlijk proces gehad heeft, hoe gaat u haar dan ondersteunen om ervoor te zorgen dat er recht gedaan wordt in dit proces?
Zie antwoord vraag 2.
De door het Openbaar Ministerie gepubliceerde dodenlijsten uit Afghanistan |
|
Harry van Bommel (SP) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Waarom is er geen verder onderzoek verricht naar de gepubliceerde dodenlijsten uit Afghanistan?1
De betreffende lijsten zijn tijdens een strafrechtelijk onderzoek in bezit van het Openbaar Ministerie gekomen. Door de dood van de verdachte is dit strafrechtelijk onderzoek noodgedwongen in 2012 geëindigd. Dit betekent echter niet dat de lijsten niet zijn onderzocht of dat er niets meer kan worden gedaan met de onderzoeksresultaten. De resultaten van het opsporingsonderzoek worden overgedragen aan andere Europese landen waar medeverdachten van de overleden verdachte wonen. Voor het overige verwijs ik naar mijn antwoord op de vragen 4, 5 en 6.
Is er vóór publicatie van de dodenlijsten overleg geweest met Afghanistan? Zo ja, wat was de reactie van Afghanistan op de dodenlijsten? Zo nee, waarom niet en vindt u dit zorgvuldig?
Voorafgaand aan de publicatie van de dodenlijsten heeft de Nederlandse ambassade in Kaboel contact gehad met het Afghaanse ministerie van Buitenlandse Zaken en enkele (internationale) organisaties (VN, Rode Kruis, Afghanistan Independent Human Rights Commission) om hen te informeren over de geplande publicatie. Het Afghaanse ministerie van Buitenlandse Zaken gaf aan geen bezwaren te hebben tegen publicatie. Na publicatie van de dodenlijsten hebben de Afghaanse autoriteiten twee dagen van nationale rouw afgekondigd voor de slachtoffers.
Klopt het dat de door het Openbaar Ministerie gepubliceerde dodenlijsten een onderdeel zijn van de op 16 november 1979 door het ministerie van Binnenlandse Zaken van Afghanistan gepubliceerde dodenlijsten die uit 12.000 personen bestaan?2
De Nederlandse opsporingsautoriteiten beschikken over onvoldoende informatie om dit te kunnen vaststellen. Het gaat in ieder geval om lijsten van personen die in de periode 1978–1979 zijn gedood door het toenmalige regime.
Kunt u met zekerheid bevestigen dat de dodenlijsten origineel zijn? Kunt u met zekerheid bevestigen dat er geen namen geschrapt zijn door de bronnen die de lijsten hebben geleverd?
Het Openbaar Ministerie beschikt niet over de originele lijsten maar slechts over kopieën die via een getuige uit Duitsland zijn verkregen. Op grond van het uitgevoerde onderzoek heeft het Openbaar Ministerie evenwel geen enkele twijfel dat dit kopieën zijn van authentieke documenten. Dit wordt bovendien bevestigd door reacties van talloze nabestaanden wereldwijd sinds de publicatie van de lijsten, die onder meer zijn verschenen in diverse nationale en internationale media.
De door de getuige uit Duitsland verstrekte dodenlijsten zijn integraal openbaar gemaakt. Het Openbaar Ministerie heeft getracht in het bezit te komen van meer omvattende lijsten, maar het onderzoek leverde geen informatie op over de vraag waar deze lijsten zich zouden kunnen bevinden. Deze lijsten konden daarom ook niet worden opgevraagd.
Waarom is er niet geprobeerd de volledige lijst op te vragen? Waarom is een halve lijst gepubliceerd?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u alsnog bereid om de volledige lijsten bij het ministerie van Binnenlandse Zaken van Afghanistan op te vragen en deze te publiceren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Het bericht dat in de Europese Unie honderdduizenden mensen leven als slaven |
|
Marith Volp (PvdA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht: Europese Unie «Honderdduizenden mensen leven als slaven»?1
Ja.
Is het waar dat er in de Europese Unie ongeveer 880.000 mensen als slaven leven en waarvan meer dan een kwart seksueel wordt uitgebuit? Is het waar dat mensenhandel opbrengsten genereert van ongeveer 25 miljard euro per jaar? Zo nee, waar blijkt dat uit en over welke gegevens beschikt u verder ten aanzien van dit probleem?
Betrouwbare schattingen van het aantal slachtoffers van mensenhandel bestaan niet. Zoals de Nationaal Rapporteur Mensenhandel en Seksueel Geweld tegen Kinderen in haar meest recente rapport2 aangeeft, bestaat de totale omvang uit de slachtoffers die bekend zijn, d.w.z. geregistreerd zijn, en een zogenaamd dark number, de slachtoffers die onzichtbaar zijn. De bestaande schattingen van het dark number zijn niet betrouwbaar. In haar rapport uit 2012 Mensenhandel in en uit beeld. Cijfermatige rapportage (2007–2011)3 legt de Nationaal Rapporteur uit waarom dat zo is. Zij gaat daarbij specifiek in op de schattingen van de ILO uit 20124, die nu lijken te worden aangehaald in het rapport van de Europese Unie. Met betrekking tot schattingen van de opbrengsten van mensenhandel gelden vergelijkbare bezwaren.
Eurostat heeft dit voorjaar cijfers gepubliceerd over de slachtoffers van mensenhandel die in de lidstaten geregistreerd zijn5. Daarbij moet worden aangetekend dat de lidstaten verschillende definities hanteren: sommige lidstaten (zoals Nederland) registreren alle mogelijke slachtoffers, terwijl andere lidstaten alleen slachtoffers registreren die officieel de status van slachtoffer hebben gekregen. Verder moet in aanmerking worden genomen dat de aantallen slachtoffers die gevonden worden mede afhangen van de aandacht die het onderwerp krijgt en de aanpak die gehanteerd wordt (bijvoorbeeld meer of minder multidisciplinair).
Met alle kanttekeningen die daarbij gemaakt kunnen worden (ook Eurostat zelf benadrukt dat de cijfers voorzichtig geïnterpreteerd moeten worden), zijn de Eurostat-cijfers de meest betrouwbare cijfers die tot nu toe beschikbaar zijn voor de Europese Unie. Volgens Eurostat waren er in 2010 9.528 mogelijke en geïdentificeerde slachtoffers in de EU.
Deelt u de mening dat door de openstelling van de interne grenzen van de Europese Unie ook misdaadorganisaties hun grensoverschrijdende activiteiten hebben kunnen uitbreiden? Zo ja, is de toestroom van prostituees vanuit Oost-Europa naar Nederland mede een gevolg van de open grenzen? Ziet u mogelijkheden om, teneinde mensenhandel en slavernijachtige praktijken te voorkomen, aan ingezetenen van de EU die in Nederland in de prostitutie willen komen werken eisen te stellen ten aanzien van de tewerkstelling? Zo nee, waarom niet?
Nadere regulering van de prostitutiesector en een betere positie van prostituees is hard nodig om misstanden in de prostitutiebranche aan te pakken. In het kader van de Wet regulering prostitutie en bestrijding misstanden seksbranche (Wrp) zullen onder meer maatregelen getroffen worden om de gezondheid, de veiligheid, de hygiëne en het zelfbeschikkingsrecht van prostituees te waarborgen. Daarnaast ben ik in goed overleg met gemeenten over de (aanvullende) maatregelen die zij treffen op het prostitutiebeleid. Binnen het landelijk programma prostitutie wordt getracht zoveel mogelijk uniformiteit te creëren ten aanzien van de lokale regelgeving. Er is gekozen om de sociale positie van de prostituee met behulp van de Wrp allereerst te verbeteren via de eisen die worden gesteld aan de exploitant. Mocht blijken dat dit tot problemen leidt, zal nader worden bezien of beroepseisen nodig zijn.
Het vrije verkeer van werknemers houdt in dat EU-onderdanen zich vrijelijk op de Nederlandse arbeidsmarkt mogen begeven, en dus ook als prostituee mogen werken (met tijdelijke beperkingen voor burgers van nieuwe lidstaten zoals Bulgarije en Roemenië). Het is niet toegestaan om verschil te maken tussen Nederlanders en EU-burgers op de arbeidsmarkt. Mede daarom is het van belang in te zetten op regulering van de sector en verbetering van de positie van prostituees; dat komt ten goede aan alle prostituees, ongeacht waar ze vandaan komen.
Overigens was men zich vanaf de start van de Schengen samenwerking in het begin van de jaren negentig bewust van de risico’s die het openstellen van de binnengrenzen van de Europese Unie meebracht. Daarom is het vrije verkeer van personen steeds samengegaan met compenserende maatregelen in de vorm van versterkte politiële en justitiële samenwerking. Als onderdeel van de aanpak van mensenhandel zet ik ook sterk in op (operationele) samenwerking met de Oost-Europese landen waar veel van de slachtoffers vandaan komen (Bulgarije, Hongarije en Roemenië), zowel bilateraal als binnen het EU EMPACT-project mensenhandel. Vijfentwintig van de achtentwintig EU-lidstaten werken inmiddels samen in het EMPACT-project, dat tot nauwere samenwerking bij de opsporing moet leiden. Het project wordt getrokken door het Verenigd Koninkrijk en Nederland en is met vier jaar verlengd, nu de JBZ-Raad mensenhandel ook voor de periode 2014 – 2017 als prioriteit heeft aangemerkt. Waar het gaat om bilaterale samenwerking, hebben OM en politie bijvoorbeeld de afgelopen jaren met Bulgarije samengewerkt in het kader van vier Joint Investigation Teams (JITs). Deze JITs hebben niet alleen arrestaties, maar ook weer nieuwe opsporingsonderzoeken opgeleverd. Met Hongarije is een bilateraal operationeel actieplan getekend. Een multidisciplinaire delegatie is tenslotte recent in Roemenië geweest om de lopende opsporingsonderzoeken door te nemen.
Ziet u in verband met het belang van het voorkomen van mensenhandel mogelijkheden om aan het beroep van prostituee wettelijke beroepseisen te verbinden, ook al wordt daarmee het vrije verkeer van werknemers binnen de EU gehinderd? Zo ja, aan welke beroepseisen denkt u en acht u het machtig zijn van de Nederlandse taal een dergelijke beroepseis? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid om een krachtige en langdurige bewustmakingscampagne uit te laten voeren gericht op het maatschappelijk onaanvaardbaar maken van mensenhandel (zoals aanbevolen door de Bijzondere Commissie georganiseerde misdaad, corruptie en witwassen) en deze bewustwordingscampagne periodiek te laten evalueren? Zo ja, binnen welke termijn kan een dergelijke campagne gerealiseerd worden? Zo nee, waarom niet?
Bewustwording is van groot belang en er zijn dan ook reeds meerdere campagnes gaande. Inzet van bewustwordingscampagnes van of in opdracht van de overheid is om gericht slachtoffers van mensenhandel en organisaties die in aanraking kunnen komen met mogelijke slachtoffers te bereiken. Zo is als het gaat om seksuele uitbuiting Meld Misdaad Anoniem in juni 2012 in opdracht van Veiligheid en Justitie begonnen met een nieuwe «Schijn bedriegt» campagne. De campagne richt zich onder andere op bezoekers van prostituees, die via websites als Hookers en Kinky aangemoedigd worden om misstanden te melden. De campagne heeft over de periode juni 2012 – mei 2013 76 procent meer meldingen opgeleverd.
In opdracht van mijn ministerie is tevens de film «De mooiste chick van het web» ontwikkeld. Doel van deze film is om kinderen, ouders, vrienden en leraren te wijzen op de risico’s van social media. Codename Future heeft daarbij een lespakket rond deze film ontwikkeld, waarmee scholen actief aan de slag kunnen. In de eerste week dat het pakket beschikbaar was hadden zich al vijfenveertig scholen hiervoor aangemeld.
Op verzoek van de Taskforce mensenhandel heeft het Centrum voor Criminaliteitspreventie en Veiligheid (CCV) de afgelopen jaren bewustwordingsbijeenkomsten gehouden voor gemeenteambtenaren. Ook vanuit de RIEC’s vinden bewustwordingscampagnes plaats gericht op verschillende ketenpartners.
Ook als het gaat om arbeidsuitbuiting is er informatie voor slachtoffers en wordt ingezet op bewustwordingscampagnes. Zo zijn er brochures en informatiekaarten in verschillende talen gemaakt met informatie voor slachtoffers. In 2013 wordt samen met het CCV ingezet op bewustwording en deskundigheidsbevordering over arbeidsuitbuiting bij gemeenten.
Kunt u deze schriftelijke vragen beantwoorden voor het algemeen overleg in de Tweede Kamer over mensenhandel en prostitutie op 31 oktober 2013?
Ja.
Het Nederlandse asielbeleid voor Russische LHBT-ers |
|
Linda Voortman (GL), Sharon Gesthuizen (SP), Gerard Schouw (D66) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Erkent u dat homoseksuelen in Rusland dagelijks worden geconfronteerd met intimidatie en geweld? Erkent u dat de Russische anti-homowet deze situatie alleen maar zal verergeren en dus een negatief effect zal hebben op de veiligheid van de LHBT-gemeenschap? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat heeft Nederland tot op heden gedaan om deze LHBT-gemeenschap beter te beschermen?1
Homofobie en gebrekkige acceptatie van lesbiennes, homoseksuelen, biseksuelen en transgenders (LHBT) zijn geen nieuwe verschijnselen in Rusland. De anti-homopropagandawet heeft een stigmatiserende en discriminerende werking, draagt bij aan een homofoob klimaat en heeft een intimiderend effect op LHBT-personen en sympathisanten. (Zie ook beantwoording Kamervragen 2013Z15559).
Gelijke rechten voor LHBT vormen één van de centrale prioriteiten van het Nederlandse mensenrechtenbeleid (zie ook Beleidsbrief «Respect en recht voor ieder mens»). Het is staand beleid dat Nederland de autoriteiten van andere landen aanspreekt op LHBT-kwesties en waar mogelijk publieke mensenrechtenevenementen actief steunt. Zo heeft Nederland tijdens de afgelopen OVSE Human Dimension Implementation Meeting de mensenrechtensituatie in Rusland en breder in Oost-Europa, inclusief gelijke rechten voor LHBT, aan de orde gesteld.
Tijdens een ontmoeting met de Russische Minister Lavrov op 26 februari jl. en tijdens de persconferentie daarna zijn de Nederlandse zorgen op dit terrein overgebracht. Verschillende andere Ministers en de Minister-President hebben dit ook gedaan tijdens bilaterale ontmoetingen. In EU-verband vormen de door de Raad Buitenlandse Zaken (RBZ) vastgestelde richtsnoeren («guidelines to promote and protect the enjoyment of all human rights by LGBTI persons») het raamwerk voor de inzet van EU-delegaties en ambassades van de EU-lidstaten. De Hoge Vertegenwoordiger van de EU, mevrouw Ashton, heeft mede op verzoek van Nederland eerder dit jaar een verklaring afgegeven inzake de anti-homopropagandawet. Ook in de mensenrechtenconsultaties tussen de EU en Rusland zijn hierover van EU-zijde zorgen uitgesproken.
Deelt u de mening dat de enkele dialoog met Rusland onvoldoende is om LHBT-ers te beschermen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen om te zorgen dat zij deze bescherming wel krijgen?
Dialoog en samenwerking zijn de meest effectieve elementen waarmee Nederland kan bijdragen aan verbetering van de mensenrechten. Nederland heeft de Russische autoriteiten eerder gewezen op de plicht van overheden alle burgers (inclusief LHBT) te beschermen tegen elke vorm van discriminatie en zal dit blijven doen, ook in EU-verband. Naast het voortzetten van de dialoog hierover met de Russische autoriteiten, verleent Nederland steun aan projecten gericht op bevordering van gelijke rechten voor LHBT in Rusland en op verbetering van de mensenrechtensituatie als zodanig. Ook worden vanuit de EU projecten in Rusland ondersteund via het «European Instrument for Democracy and Human Rights» (EIDHR).
Welke hardere maatregelen gaat u nemen als de dialoog uiteindelijk nergens op uitdraait? Gaat u er bijvoorbeeld voor pleiten de visaliberalisatie voor Russen op te schorten, aangezien het land zich schuldig maakt aan mensenrechtenschendingen? Zo nee, waarom niet?
Nederland blijft zowel op het bilaterale als multilaterale spoor primair inzetten op brede internationale aandacht en dialoog over de mensenrechtensituatie en de positie van de LHBT-gemeenschap in Rusland, in plaats van het verharden van standpunten. Daarbij kan worden gedacht aan politieke steun aan de Commissaris Mensenrechten van de Raad van Europa, het agenderen van het kritische rapport van de Venetiëcommissie over (onder meer) de Russische LHBT-wetgeving, het toezicht op de naleving door de Russische regering van de Hofuitspraak in de zaak Alekseyev tegen Rusland, contact met de secretaris-generaal van de Raad van Europa, alsmede bilaterale en EU-initiatieven.
In de tussen de EU en Rusland afgesproken «Common Steps», die het pad moeten effenen naar wederzijdse visumliberalisatie, is ruimte ingebouwd om ook te kijken naar de mensenrechtensituatie. Deze «Common Steps» bevinden zich nu in de verkennende fase. Daadwerkelijke visumliberalisatie is nog niet aan de orde. Bij toekomstige stappen op dit gebied zal Nederland de mensenrechtensituatie meewegen en hierbij nauw optrekken met andere EU-lidstaten. Er is een breed draagvlak onder EU-lidstaten om het visumdossier in de brede context van de betrekkingen van de EU met Rusland te zien.
Bent u bereid het Nederlandse asielbeleid voor Russische LHBT-asielzoekers zodanig aan te passen dat hun asielaanvragen met voorrang en soepel zullen worden beoordeeld? Zullen zij sneller aangemerkt worden als vluchteling wanneer zij hun land vanwege het geweld hebben moeten verlaten? Zo nee, waarom niet?
In juni 2013 is door het Ministerie van Buitenlandse Zaken een algemeen ambtsbericht gepubliceerd met informatie over de Russische Federatie, voor zover deze informatie van belang is voor de beoordeling van asielverzoeken van vreemdelingen die afkomstig zijn uit de Russische Federatie.
In het ambtsbericht is een passage gewijd aan de positie van LHBT-asielzoekers. Hieruit blijkt dat, hoewel het verrichten van homoseksuele handelingen in de Russische Federatie formeel niet strafbaar is, de rechten van leden van de LHBT-gemeenschap in Rusland op diverse terreinen onder druk staan. De situatie van LHBT’s, waaronder de mogelijke gevolgen van de inwerkingtreding van de nieuwe wet, wordt uiteraard meegewogen bij de beoordeling van verzoeken om een verblijfsvergunning asiel, ingediend door LHBT’s afkomstig uit de Russische Federatie.
Bij de beoordeling van asielverzoeken geldt bijvoorbeeld dat een onmenselijke behandeling moet worden beschouwd als een ernstige schending van de grondrechten. Een dergelijke behandeling zal, indien deze plaatsvindt om redenen van één van de vervolgingsgronden, leiden tot het verstrekken van een verblijfsvergunning. Als er geen vervolging plaatsvindt in de zin van een directe onmenselijke behandeling kan discriminatie door de autoriteiten en/of door medeburgers als daad van vervolging worden aangemerkt. Hiervan is sprake indien de ondervonden discriminatie een dusdanig ernstige beperking van de bestaansmogelijkheden oplevert dat het onmogelijk is om op maatschappelijk en sociaal gebied te kunnen functioneren. Op deze wijze wordt naar de mening van het kabinet zorgvuldig recht gedaan aan de positie van LHBT’s in de Russische Federatie.
Het weren van lesbiënnes, homo’s en bi’s in de Golfstaten |
|
Linda Voortman (GL), Bram van Ojik (GL) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA), Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
Kent u het bericht dat de Golfstaten lesbiënnes, homo’s en bi’s met een door Koeweit ontwikkelde test gaan weren? Zo ja, klopt dit bericht?1
Ja, het bericht is bekend. Volgens informatie van het Koeweitse ministerie van Buitenlandse Zaken betreft het een voorstel dat Koeweit zou overwegen te doen aan de leden van de Gulf Cooperation Council (GCC) om gezamenlijk de mogelijkheden te onderzoeken om personen die in aanmerking willen komen voor een (werk)visum of verblijfsvergunning een geslachtstest te laten ondergaan als onderdeel van de vereiste medische testen. Het idee lijkt zich te richten tegen transgenders.
Deelt u de mening dat dit een weerzinwekkende ontwikkeling is en dat daarvan krachtig afstand genomen moet worden?
Het eventueel doorvoeren van een dergelijke geslachtstest staat op gespannen voet met het recht op een gelijkwaardige behandeling en met de waarden waar het kabinet zich sterk voor maakt.
Deelt u tevens de mening dat deze tests in ieder geval op gespannen voet staan met het internationale recht op gelijkwaardige behandeling? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid om in onderlinge diplomatieke contacten en in Europees en/of VN-verband deze Golfstaten aan te spreken op de ontwikkeling en de toepassing van dit soort discriminatoire praktijken? Zo nee, waarom niet?
Het ministerie van Buitenlandse Zaken volgt de situatie op de voet, staat in contact met EU-partners en zal indien het opportuun mocht zijn gepaste actie ondernemen gezamenlijk met internationale partners.
Zie ook de antwoorden op de Kamervragen van het lid Ten Broeke en het lid Bruins Slot met respectievelijk referentienummer 2013Z19340 en 2013Z19545.
De gevolgen van het beperken van de rechtsbijstand voor de rechtsbescherming in vreemdelingenzaken |
|
Jeroen Recourt (PvdA), Marit Maij (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Hoe beoordeelt u het advies van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State1 op het Besluit aanpassingen eigen bijdrage rechtzoekenden en vergoeding rechtsbijstandsverleners (hierna: het besluit)2, mede gelet op het advies van de Nederlandse Orde van Advocaten (NOvA), dat door de voorgestelde regeling de facto geen rechtsbijstand in bezwaar en, met name, in hoger beroep aan vreemdelingen meer kan worden verleend nu het overgrote deel van die zaken kennelijk zonder zitting wordt afgedaan? Kunt u uitgebreider en nadrukkelijker ingaan op de genoemde adviezen dan u heeft gedaan in het nader rapport?
Tijdens het Algemeen Overleg van 14 november 2013 inzake de stelselvernieuwing rechtsbijstand heb ik uw Kamer toegezegd de uitgangspunten die ten grondslag liggen aan de per 1 oktober 2013 ingevoerde maatregel met betrekking tot de kennelijke afdoeningen in het vreemdelingenrecht nader te zullen bekijken. Deze mondelinge toezegging heb ik schriftelijk bevestigd bij mijn brief van 19 november 20133. In de brief over de stelselvernieuwing gesubsidieerde rechtsbijstand die ik uw Kamer heden stuur geef ik aan over de volle breedte – met andere woorden niet beperkt tot vreemdelingenzaken – tot aanpassing van regelgeving over te gaan.
Hoeveel hoger beroep vreemdelingenzaken zijn er jaarlijks bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, uitgesplitst naar de verschillende soorten zaken zoals asiel, regulier en vreemdelingenbewaring? Hoeveel procent van deze zaken wordt, eveneens uitgesplitst naar soorten zaken, kennelijk afgedaan? Kunt u zich hierbij baseren op de gegevens van de jaren 2010, 2011 en 2012?
Onderstaande tabel geeft de instroom aan vreemdelingenzaken in hoger beroep bij de Raad van State weer, uitgesplitst naar soort zaak.
2.040
1.860
1.700
5.000
5.350
4.320
1.620
1.930
1.640
360
290
540
Bron: Raad van State. Afgerond op tientallen. De instroom is inclusief voorlopige voorzieningen.
Zoals ik in antwoord op vragen 1 en 5 heb aangegeven ben ik voornemens om de maatregel waarbij een lagere vergoeding aan de rechtsbijstandverlener wordt toegekend in zaken die met een kennelijke uitspraak eindigen te herzien.
Hoeveel bezwaren worden jaarlijks door de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) afgedaan? Hoeveel procent van deze zaken werd kennelijk afgedaan in de jaren 2010, 2011 en 2012? Hoe verwacht u dat deze cijfers zich verder ontwikkelen, mede gelet op de bezuinigingen bij de IND en de Visadienst en de uitkomst van de pilot «Pit Stop» bij de IND, die heeft geleid tot de aanbeveling om bij twijfel aan de gegrondheid van het bezwaar, dit kennelijk ongegrond te verklaren? Kunt u aangeven wat de huidige status is van die aanbeveling?
In de jaren 2010, 2011 en 2012 zijn respectievelijk bijna 16.000, ruim 16.000 en ruim 18.000 bezwaarzaken afgedaan. Dit betreft bezwaar asiel, regulier, visum en overige, exclusief naturalisatie. In 2010 is daarvan 19% kennelijk afgedaan (kennelijk niet -ontvankelijk dan wel kennelijk ongegrond). In 2011 is 22% kennelijk afgedaan en in 2012 was dat 23%.
In de Meerjaren Productie Prognoses (MPP) 2014 verwacht de IND dat de instroom van visum bezwaar en bezwaar regulier geen grote wijzigingen zal laten zien ten opzichte van voorgaande jaren. Voor het overige is het lastig een inschatting te maken hoe deze cijfers zich zullen ontwikkelen, omdat dit afhankelijk is van de instroom en het aantal afwijzingen waartegen bezwaar wordt gemaakt.
De aanname dat de IND bij twijfel niet hoort in de bezwaarfase is niet juist. Uit de aangehaalde pilot is gebleken dat in de praktijk vaker wordt gehoord dan noodzakelijk is. Deze uitkomst heeft echter geen enkele consequentie voor de wijze waarop door de IND wordt omgegaan met de hoorplicht als bedoeld in artikel 7:2 van de Awb. Van deze wettelijke hoorplicht wordt slechts afgeweken als artikel 7:3 van de Awb dit toestaat.
Hoeveel was de vergoeding voor rechtsbijstand in deze zaken vóór inwerkingtreding van dit besluit? Hoe hoog is die geworden? Kunt u schetsen hoeveel arbeid er zit in een gemiddelde hoger beroep en in een gemiddeld bezwaar vreemdelingenzaak? Kunt u dit afzetten tegen de vergoeding die vanaf 1 oktober jl. geldt? Vindt u dat in verhouding? Zo ja, waarom? Kunt u uitleggen waarom in het besluit wordt uitgegaan van een vergoeding van twee punten (twee uren), terwijl u in de nota van toelichting bij het besluit stelt dat het vergelijkbaar is met een eenvoudig advies waaraan vier uren worden besteed?
De hoogte van de vergoeding voor rechtsbijstand wordt bepaald aan de hand van een puntensysteem, waarbij de puntentoedeling is gebaseerd op de gemiddelde tijdsbesteding per type zaak. De vergoedingen waren tot 1 oktober 2013 gebaseerd op het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000, waarin geen rekening werd gehouden met een kennelijke afdoening.
In de fase van de eerste aanvraag om een verblijfsvergunning asiel worden afhankelijk van de fase waarin de aanvraag zich bevindt, als hoofdregel telkens per fase vier punten toegekend. Voor het doorlopen van deze algemene asielprocedure kunnen in totaal twaalf punten worden verkregen. Daarbij is het uitgangspunt dat per fase gemiddeld genomen vier uur aan de zaak wordt besteed. In het geval van een asielzaak in beroep is de gemiddelde tijdsbesteding acht uur. Dat betekent dat aan de ene asielzaak meer maar aan de andere asielzaak in beroep minder dan acht uur wordt besteed. In een hoger beroepszaak wordt gemiddeld vijf uur aan de zaak besteed.
Met mijn voornemen om de maatregel inzake de «kennelijke» afdoening te herzien wordt de situatie van voor 1 oktober 2013, zoals in het voorgaande beschreven, hersteld.
Welke kenbare overwegingen heeft u gemaakt voor het zo fors verlagen van deze vergoedingen in vreemdelingenzaken, die door de NOvA een ongenuanceerde vermindering wordt genoemd? Is een van de doelstellingen van die verlaging het terugbrengen van het aantal bezwaren en hoger beroepen in vreemdelingenzaken? Deelt u de mening dat dit waarschijnlijk het gevolg zal zijn? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de opvatting dat de rechtsbescherming in vreemdelingenzaken door deze verlaging van de rechtsbijstand kan worden geschaad? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vragen 1 en 5.
Deelt u de opvatting dat effectieve rechtsbescherming voor vreemdelingen noodzakelijk is? Zo ja, bent u bereid, indien de toegang daartoe onvoldoende gewaarborgd is, de verlaging van de rechtsbijstand in vreemdelingenzaken terug te draaien, en, in overleg met de NOvA, te komen tot een nieuwe, reële vaststelling van de vergoeding, die recht doet aan de arbeid die gemiddeld nodig is voor een bezwaar en een hoger beroep vreemdelingenzaak en de rechtsbescherming van vreemdelingen eerbiedigt? Kunt u dit antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de opvatting dat kennelijke afdoening in het vreemdelingenrecht geen werkbaar criterium is aan de hand waarvan kan worden beoordeeld of er sprake is van een eenvoudige procedure, dan wel van nodeloos doorprocederen?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u, nu het besluit reeds in werking is getreden en met het oog op de begrotingsbehandeling Veiligheid en Justitie 2014, deze vragen zo spoedig mogelijk beantwoorden?
Ik heb bij brief van 19 december 2013 aangegeven nog enige tijd nodig te hebben voor de beantwoording.4 In de brief die ik uw Kamer heden stuur kondig ik de herziening van de zogenaamde «kennelijke maatregel» aan.
Een politie-inval naar aanleiding van een WhatsApp-bericht |
|
Gerard Schouw (D66) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Privacy in 2013: Politie aan de deur na WhatsApp-bericht»?1
Ja.
Klopt het dat de politie een inval heeft gedaan naar aanleiding van een verkeerd geïnterpreteerd bericht op WhatsApp? Zo ja, wat is uw beoordeling hiervan?
Nee. In een persbericht heeft de politie toegelicht dat betrokkene is aangesproken naar aanleiding van een tip dat hij mogelijk iets van plan zou zijn met een bom.2
Is het gebruikelijk dat berichten op WhatsApp afgetapt en gemonitord worden? Gebeurt dit incidenteel of structureel?
WhatsApp is een communicatievorm via internet. Sinds een aantal jaren is het mogelijk om een internettap in te zetten als opsporingsmiddel in een strafzaak. Via een internettap kan onder andere het dataverkeer via een mobiele telefoon worden opgenomen, zodat zicht kan worden verkregen op alle datacommunicatie van een verdachte. De totaalcijfers maak ik jaarlijks aan uw Kamer bekend. Per brief van 17 juli 20133 bent u hierover voor het laatst geïnformeerd.
Wordt er toestemming gevraagd voordat berichten op WhatsApp afgetapt worden? Zo ja, wie heeft beslissingsbevoegdheid om toestemming te geven?
De wettelijke grondslag voor het opnemen van communicatie en het vorderen van gegevens is gelegen in de artikelen 126m en 126n van het Wetboek van Strafvordering. Het opnemen van communicatie gebeurt uitsluitend op bevel van de officier van justitie met een voorafgaande machtiging van de rechter-commissaris. Deze bevoegdheid kan worden uitgeoefend in geval van een verdenking van een ernstig misdrijf en nadat deze inzet is getoetst aan de eisen van subsidiariteit en proportionaliteit.
Op basis van welke criteria wordt besloten of WhatsApp-berichten worden afgetapt?
Zie antwoord vraag 4.
Wordt er achteraf verantwoording afgelegd over het aftappen van WhatsApp-berichten? Zo ja, in welke vorm en aan wie?
Van de toepassing van bijzondere opsporingsbevoegdheden wordt door de opsporingsambtenaar een proces-verbaal opgemaakt dat deel uitmaakt van het procesdossier dat aan alle procespartijen toekomt. Verder geldt de notificatieplicht uit artikel 126bb van het Wetboek van Strafvordering.