De privacy-schendingen door trajectcontroles |
|
Joram van Klaveren (GrBvK), Louis Bontes (GrBvK) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
Bent u bekend met het bericht: «Trajectcontroles schenden privacyregels»?1
Ik heb kennisgenomen van deze berichtgeving. De rechter heeft de zaak op 28 april jl. behandeld en op 12 mei jl. uitspraak gedaan. Mijn reactie is vervat in de onderstaande beantwoording.
Wat is uw reactie op de kritiek van de stichting Privacy First dat trajectcontroles in hun huidige vorm de privacy van burgers aantasten?
Zie antwoord vraag 1.
Begrijpt u de zorgen van velen met betrekking tot trajectcontroles gezien het feit dat nu iedere weggebruiker wordt geregistreerd, en het onduidelijk is wat er met de gegevens gebeurt en hoe lang de gegevens bewaard blijven?
Ik merk in het algemeen op dat trajectcontroles passen binnen de kaders die de Politiewet 2012, het Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens 1990 en de Wet politiegegevens stellen. Bij trajectcontroles is het noodzakelijk dat gegevens van alle passerende kentekens kort worden bewaard om het systeem de berekening van de snelheid te kunnen laten maken en de in het kentekenregister bij de RDW opgeslagen voertuiggegevens na te laten trekken. Dit laatste in verband met de voor enkele voertuigen geldende bijzondere maximumsnelheden. Zo geldt voor vrachtauto’s op autosnelwegen een andere maximumsnelheid dan voor personenauto’s. De gegevens van de overtreders worden ter verdere verwerking overgedragen aan het CJIB.
Alle gegevens worden na maximaal 72 uur automatisch in het trajectcontrolesysteem gewist. In de zeer korte periode dat de gegevens van de trajectcontroles nog in het trajectcontrolesysteem voorhanden zijn kunnen deze binnen de strikte kaders van de wetgeving aan anderen worden verstrekt dan wel voor andere doeleinden worden gebruikt (bijvoorbeeld in het kader van strafrechtelijke onderzoeken).
Overigens lopen in het interview waarnaar u verwijst de gegevens van trajectcontroles en ANPR door elkaar: voor ANPR gaat inderdaad een langere bewaartermijn gelden, maar dit is voor een ander doel dan controle op de maximumsnelheid.
Hoe denkt u de privacy van de burger te kunnen waarborgen nu de gegevens ook worden gebruikt door de Belastingdienst en deze gegevens veel langer worden bewaard?
Zoals ik in het antwoord op de vragen 3 en 5 heb aangegeven, kunnen de gegevens van de trajectcontroles zolang die nog voorhanden zijn, alleen onder strikte voorwaarden aan anderen worden verstrekt dan wel voor andere doeleinden worden gebruikt. De Belastingdienst ontvangt geen gegevens uit trajectcontroles.
Hoe duidt u het gegeven dat nota bene de geestelijk vader van de trajectcontrole, oud-officier van justitie Koos Spee, het almaar groeiende gebruik van de data betreurt?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid zo spoedig mogelijk te stoppen met de privacy-onvriendelijke en mobiliteit-hinderende trajectcontroles? Zo nee, waarom niet?
Ik heb geen plannen om met trajectcontroles te stoppen. Eerder heeft de Hoge Raad geoordeeld dat het gebruik van trajectcontrolesystemen om snelheidsovertredingen te constateren is toegestaan.2 De kantonrechter is in zijn uitspraak van 12 mei jl. ook tot dit oordeel gekomen. Hij neemt daarbij in overweging dat er sprake is van een geringe inbreuk op de privacy, dat de registratie van niet-overtreders binnen 72 uur wordt gewist en dat weggebruikers door bebording op de hoogte worden gesteld van de controle.3
Ik vind het daarnaast van belang het volgende op te merken: de trajectcontroles zijn een effectieve methode om de snelheid te handhaven. Een specifieke (verlaagde) snelheid kan ingegeven zijn om redenen van verkeersveiligheid en/of ten behoeve van milieudoeleinden. Op de trajecten waar de systemen staan, daalt de gemiddelde snelheid en wordt de spreiding tussen de gereden snelheden kleiner. Hierdoor vermindert de uitstoot van CO2 en fijnstof, neemt de geluidsproductie af en daalt het risico op een ongeval.
Het bericht ‘CBP: doorbreking geheimhoudingsplicht Jeugdwet niet goed geregeld’ (CBP: College Bescherming Persoonsgegevens) |
|
Nine Kooiman |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «CBP: doorbreking geheimhoudingsplicht Jeugdwet niet goed geregeld»?1
In de Jeugdwet is een grondslag opgenomen voor de doorbreking van de geheimhoudingsplicht. De artikelen 7.4.3 juncto 7.4.1, tweede lid, laatste volzin, regelen expliciet de bevoegdheid tot verstrekking van gegevens door jeugdhulpaanbieders aan gemeenten en de bevoegdheid van gemeenten tot verwerking van dergelijke gegevens, voor zover dit noodzakelijk is ten behoeve van de «toegang van de jeugdige en hun ouders tot de jeugdhulp».
Welke privacygevoelige persoonsgegevens hebben gemeenten precies nodig voor de financiële afwikkeling en controle op de (ggz) jeugdzorg? Hoe gaan gemeenten precies om met deze privacygevoelige informatie en hun geheimhoudingsplicht bij de gegevensverwerking? Kunt u uw antwoord uitgebreid toelichten?
In de memorie van antwoord en nadere memorie van antwoord inzake de Jeugdwet is aangegeven door wie welke persoonsgegevens voor welk doel mogen worden verwerkt en hoe de rechtsgrondslagen daarvoor zijn geregeld.2 Ook is een met de VNG en veldpartijen afgestemde standaarddeclaratie jeugd gepubliceerd in november 2014.3 De standaarddeclaratie jeugd is gebaseerd op de declaratiestandaard die gebruikt werd voor het declareren van zorgvormen voor jeugdigen op grond van de AWBZ. Het gebruik ervan draagt bij aan het uniformeren van de declaraties en voorkomt onnodige administratieve lasten voor gemeenten en aanbieders. Het is vervolgens aan gemeenten en aanbieders om hiervan gebruik te maken.
Onder welke voorwaarden is het toegestaan als zorgaanbieder(s) in de jeugd-ggz gegevens over cliënten te verstrekken aan de gemeente in verband met de financiële afwikkeling van die zorg, en welke gegevensverstrekking kan in dat kader als noodzakelijk worden beschouwd?
De artikelen 7.4.3 juncto 7.4.1, tweede lid, laatste volzin, van de Jeugdwet regelen expliciet de bevoegdheid tot verstrekking van gegevens door jeugdhulpaanbieders aan gemeenten en de bevoegdheid van gemeenten tot verwerking van dergelijke gegevens, voor zover dit noodzakelijk is ten behoeve van de «toegang van de jeugdigen en hun ouders tot de jeugdhulp». Onder «de toegang tot jeugdhulp» wordt ook verstaan de verwerking van gegevens ten behoeve van de bekostiging van die jeugdhulp. Dit is in de schriftelijke behandeling van de Jeugdwet in de Eerste Kamer geëxpliciteerd.4
Hoewel wij van oordeel zijn dat de gegevensverstrekking op de boven aangegeven grondslag rechtmatig is, hebben wij, mede naar aanleiding van het advies van het Cbp en de vragen uit de praktijk, in het wetsvoorstel Veegwet VWS 2015 (34 191) deze grondslag verder uitgewerkt. Dit wetsvoorstel ligt thans in uw Kamer.
Welke gegevensverstrekking voor de financiële afwikkeling noodzakelijk is, is afhankelijk van het door gemeenten gekozen inkoopmodel. Zo zijn er minder of soms zelfs geen persoonsgegevens noodzakelijk voor de inkoop op basis van lumpsum en bij vormen van populatiebekostiging. Bij geïndividualiseerde betalingen ligt dit anders. Voor de jeugd-ggz is op verzoek van de ggz-sector bijvoorbeeld afgesproken om gedurende maximaal drie jaar nog het gebruik van de DBC systematiek voort te zetten, inclusief de daarbij afgesproken financiële afwikkeling. Dan worden wel persoonsgegevens verwerkt, maar net als in het kader van de Zorgverzekeringswet wordt naast het BSN dan niet de DBC vermeld, maar de categorie waar de desbetreffende DBC behoort.
Is de privacy van de jeugdige ggz-cliënten op dit moment voldoende geborgd? Zo ja, kunt u aangeven hoe uw visie verschilt met die van het CBP?
De Jeugdwet en de Wet bescherming persoonsgegevens geven de kaders voor het adequaat borgen van de privacy van alle jeugdigen. Het is de verantwoordelijkheid van het college van B&W om binnen deze kaders op een zorgvuldige manier om te gaan met de persoonsgegevens. Het college legt hierover verantwoording af aan de gemeenteraad.
Het is de verantwoordelijkheid van het Rijk om de gemeenten hierin te faciliteren en te ondersteunen. De uitgevoerde PIA’s en de privacy informatie folder5 geven hierbij richting en houvast. Daarnaast stellen wij de VNG in staat om de cursus privacywetgeving te ontwikkelen voor beleidsmedewerkers en wijkteammedewerkers. Deze cursus start in mei 2015. Ook komt komende zomer een privacy self-assessment beschikbaar, die gemeenten kunnen gebruiken bij de borging van de privacy.
Het is van belang dat gemeenten gebruik maken van informatie-beveiligingsstandaarden en erkende normen. Een adequate autorisatie van toegang tot gegevens maakt daarvan deel uit. Afhankelijk van de aard van de gegevens kunnen logging van de toegang en monitoring van de toegang eveneens tot de aangewezen maatregelen behoren. Dergelijke maatregelen worden reeds toegepast bij de verwerking van gegevens door gemeenten ter uitvoering van de Wet GBA en ter uitvoering van de uitgifte van identiteitsdocumenten. Het Cbp heeft op 19 februari 2013 de Richtsnoeren beveiliging van persoonsgegevens gepubliceerd, op basis waarvan het Cbp handhaaft.6 Deze richtsnoeren geven een goede leidraad voor passende technische en organisatorische maatregelen voor een veilige en zorgvuldige verwerking van persoonsgegevens.
Erkent u dat er in de Jeugdwet een bepaling ontbreekt over het doorbreken van de geheimhoudingsplicht door jeugdhulpverleners voor de financiële afwikkeling en controle op de jeugdzorg door de gemeente, en dat er daarmee dus een lacune in de Jeugdwet zit? Zo ja, wat gaat u specifiek doen om deze situatie op te lossen, en wanneer? Zo nee, waar zit de verwarring?
Zie ons antwoord op vraag 3.
Vindt u het wenselijk om hierover per afzonderlijke gemeente afspraken te maken, of komt er een landelijk geldende regeling? Kunt u uw antwoord toelichten?
Wij vinden het met de VNG wenselijk dat er uniforme criteria worden opgesteld voor de uitwisseling van persoonsgegevens ten behoeve van de declaratie. Afgesproken is dat gemeenten en jeugdhulpaanbieders eerst zelf aan zet zijn om deze specificering verder vorm te geven. Als blijkt dat de uniforme criteria in de praktijk onvoldoende tot stand komen, dan kunnen wij nadere regels stellen.
Wat zijn de gevolgen en de risico’s van deze lacune in de Jeugdwet? Is op enigerlei wijze de zorg voor of de privacy van de jeugdigen in gevaar (geweest)?
De zorg voor en de privacy van individuele cliënten loopt geen gevaar als gevolg van de wetgeving en de hiervoor beschreven acties.
De enorme groei van het aantal antisemitische incidenten |
|
Louis Bontes (GrBvK), Joram van Klaveren (GrBvK) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
Bent u bekend met het bericht van het Centrum Informatie en Documentatie over Israël «meer antisemitische incidenten»?1
Ja.
Deelt u de grote zorgen over de toename van het aantal antisemitische incidenten met meer dan 70 procent? Zo nee, waarom niet?
Ja. Het kabinet is bezorgd over het beeld van toenemende onverdraagzaamheid. De manier waarop mensen zich bijvoorbeeld op sociale media discriminatoir uitlaten en oproepen tot haat of discriminatoir gemotiveerd geweld is schokkend. Zichtbaar is dat gebeurtenissen elders in de wereld, zoals het Midden-Oosten, Brussel en Parijs, bijdragen aan onbehagen en angst en ook onverdraagzaamheid voeden. Mensen benaderen elkaar dan vaak niet meer als individu en gaan af op afkomst en vooroordelen. Dit staat een samenleving, waarin iedereen in veiligheid zichzelf mag zijn, in de weg.
Het is onaanvaardbaar dat moskeeën en Joodse gebedshuizen en instellingen in Nederland worden geconfronteerd met incidenten als bekladding, brandstichting en vernielingen. Het kabinet neemt de gevoelens van angst binnen deze gemeenschappen serieus. Het is van het allergrootste belang dat hier gezamenlijk tegen wordt gestreden: door de overheid, maatschappelijke organisaties, religieuze leiders en burgers. Discriminatie gaat ons immers allemaal aan; het is een gezamenlijke verantwoordelijkheid van de overheid en de samenleving. In het licht van het vraagstuk van radicalisering van jongeren is het belang daarvan nog meer toegenomen.
Meldingen en aangiftes bij de politie van antisemitisme en andere vormen van discriminatie zijn een belangrijke bron van informatie over de omvang en reikwijdte van discriminatie en antisemitisme. Meldingen en aangiftes zijn ook van het grootste belang voor de effectieve bestrijding van discriminatie en antisemitisme door politie, Openbaar Ministerie en gemeenten. Alleen als er melding dan wel aangifte wordt gedaan, kunnen daders ter verantwoording worden geroepen.
In hoeverre deelt u de ongerustheid over het feit dat het aantal meldingen verdubbelde van belediging van en fysiek geweld tegen Joden?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe duidt u de uitkomsten van het onderzoek «Antisemitism Worldwide» dat daar waar de Islam groeit ook het aantal antisemitische incidenten toeneemt?
Het kabinet is bezorgd over antisemitische incidenten en verwerpt antisemitisme en elke vorm van discriminatie. Het hedendaagse antisemitisme openbaart zich op verschillende manieren in de samenleving. Het Jihadistische gedachtegoed, alsmede de aanslagen die uitsluitend of mede gericht waren op Joodse doelwitten in Brussel, Parijs en Kopenhagen, zorgen bij de Joodse gemeenschap in Nederland voor een sterk gevoel van angst en onbehagen. Hierover heb ik recent gesproken met vertegenwoordigers van de Joodse gemeenschap. Antisemitisch gedachtegoed kan ook samenhangen met affiniteit met conflicten in het Midden-Oosten en beeldvorming over het handelen van Israël ten opzichte van de Palestijnse gebieden. Affiniteit met één van de partijen of opvattingen over het Midden-Oosten mogen evenwel nooit en te nimmer leiden tot antisemitische uitingen of gedragingen dan wel vijandelijkheden van welke aard ook tussen mensen in Nederland.
Welke maatregelen bent u voornemens te treffen teneinde het aantal antisemitische incidenten te verminderen?
Graag verwijs ik naar de brief van 3 december 2014 (TK 2015–2015, 30 950, nr. 75) over de aanpak van antisemitisme en de voortgangsbrief van 19 februari 2015 (TK 2014–2015, 30 950, nr. 76). Voor het eind van dit jaar zal het kabinet voorstellen doen om te komen tot een herijking van de aanpak van discriminatie.
Het bericht dat het aantal instromende discriminatiezaken bij het OM op het laagst gemeten aantal is |
|
Gerard Schouw (D66), Magda Berndsen (D66) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de uitzending van De Monitor van zondag 29 maart?
Ja.
Hoe verklaart u dat ruim 3.600 meldingen van discriminatie in 2013, waaronder 1.600 aangiftes, slechts tot instroom van 88 discriminatiefeiten c.q. 83 discriminatiezaken bij het Openbaar Ministerie leidde?
Zoals reeds in de brief van 19 mei 2014 aan uw Kamer over registratie discriminatie1 is gemeld, is het verschil tussen de cijfers van de politie en de instroom bij het Openbaar Ministerie (OM) op het gebied van discriminatie gelegen in de aard van de registratie.
In de artikelen 137c tot en met 137g en artikel 429 quater van het Wetboek van Strafrecht zijn de grondvormen van discriminatie strafbaar gesteld, namelijk het in het openbaar beledigen, het aanzetten tot haat, discriminatie of geweld en het bij de uitoefening van ambt, beroep of bedrijf discrimineren van personen wegens ras, godsdienst, levensovertuiging, geslacht, seksuele gerichtheid of handicap.
Daarnaast worden er vele «gewone» delicten gepleegd, waarbij discriminatoire aspecten – doorgaans als motief op de achtergrond – een rol spelen. Deze delicten worden aangeduid als «commune delicten met een discriminatoir aspect». Hierbij moet een onderscheid worden gemaakt in commune delicten waarbij het discriminatoire aspect niet als zelfstandig feit ten laste kan worden gelegd en in commune delicten waarbij dat wel mogelijk is.
De politie registreert op grond van de Aanwijzing discriminatie zowel meldingen van discriminatie als meldingen van delicten met een discriminatoir aspect. Door de politie wordt geen selectie gemaakt ten aanzien van ingekomen meldingen en aangiften. De politie neemt alle meldingen en aangiften van discriminatie in behandeling.
Het OM rapporteert enkel over de wettelijke discriminatieartikelen 137c t/m 137g of 429quater van het Wetboek van Strafrecht en (nog) niet over commune delicten met een discriminatoir aspect. Dit laatste wordt met ingang van 2016 pas mogelijk, omdat het OM met ingang van 1 april 2015 de daarvoor nodige aanpassing in het registratiesysteem heeft gerealiseerd.
Bij het overgrote deel van meldingen van discriminatie bestaat geen daderindicatie. Bij deze zaken kan het OM niet overgaan tot vervolging. Voorts wordt het verschil verklaard doordat niet alle door de politie geregistreerde incidenten bij het OM instromen. Zo wordt niet bij alle incidenten door de politie een proces-verbaal opgemaakt, bijvoorbeeld in geval van een eigen waarneming van een bekladding van een gebouw met discriminatoire uitlatingen. Verder komt het voor dat meerdere bij de politie geregistreerde incidenten en/of opgemaakte processen-verbaal betrekking hebben op één verdachte. Ook kan het zijn dat een incident door de politie als discriminatie wordt geregistreerd, maar het, na bespreking met het OM, geen strafbare discriminatie blijkt te zijn. Deze zaken stromen dan of in zijn geheel niet – bijvoorbeeld als het geen strafbare feiten betreffen – of niet als discriminatiezaken in bij het OM.
Hoe verklaart u de meerjarige dalende trend van het aantal discriminatiefeiten dat instroomt bij het Openbaar Ministerie? Kunt u daarbij in ieder geval ingaan op de invloed die mutaties in aangiftebereid en de hoeveelheid daadwerkelijk plaatsgevonden discriminatie daarop gehad kan hebben?
Om meer inzicht te verkrijgen in de omvang, aard en afdoening van discriminatiezaken in de strafrechtketen is het Wetenschappelijk Documentatie- en Onderzoekscentrum (WODC) recentelijk gestart met een onderzoek. Uw Kamer wordt eind dit jaar over de uitkomst hiervan geïnformeerd. Hierin wordt meegenomen de dalende instroom bij het OM.
Wat is de oorzaak van het toenemend aantal sepots en vrijspraken van verdachten in discriminatiezaken?
Nu het OM op dit moment nog geen commune delicten met een discriminatoir aspect registreert (zoals aangegeven bij het antwoord op vraag 2), is er thans nog geen volledig zicht hierop. De vraag of het aantal sepots en vrijspraken in discriminatiezaken is toegenomen, kan ik op dit moment niet beantwoorden.
Kunt u uitsluiten dat de vele prioriteiten van de politie, die door de Minister van Veiligheid en Justitie gesteld zijn, zoveel inspanning van hen vragen dat discriminatiezaken op de plank blijven liggen, en/of het onderzoek niet zo volledig kan zijn als nodig voor een succesvolle strafvervolging? Zo nee, waarom niet?
Zowel bij de politie als het OM is de aanpak van discriminatie een prioriteit. De prioriteiten zijn samen met het lokaal bestuur, het OM en de politie bepaald en opgenomen in de Veiligheidsagenda 2015–2018. Er is voldoende capaciteit bij de nationale politie. De met uw Kamer en het gezag afgesproken operationele sterkte van 49.500 fte staat. Dit neemt niet weg dat de vraag naar politiecapaciteit en expertise divers en groot is en er voldoende inzet moet zijn om discriminatiezaken goed en zorgvuldig te behandelen. Voor ondernomen en voorgenomen maatregelen ter versterking van de inzet van politie en OM verwijs ik u naar de Voortgangsbrief Discriminatie.2
Voor de afdoening van discriminatiezaken is de Aanwijzing discriminatie van het OM leidend. Discriminatiezaken zijn specialistische zaken waarvoor geldt dat de (zaaks-)expertise en de capaciteit is belegd bij het regioparket, in de persoon van de discriminatieofficier. Ter ondersteuning van de discriminatieofficier staat voor het OM het Landelijk Expertise Centrum Discriminatie (LECD-OM) ter beschikking. Hoofdregel is dat bij overtreding van de discriminatiebepalingen, indien de zaak bewijsbaar en de verdachte strafbaar is, altijd een strafrechtelijke reactie volgt (dagvaarding of strafbeschikking), gelet op de negatieve werking bij onvoldoende handhaving en de voorbeeldfunctie die van een strafvervolging uitgaat.
Op welke wijze gaat u er zorg voor dragen dat de politie en het Openbaar Ministerie beter in staat gesteld worden opsporing en vervolging van discriminatiezaken tot een goed einde te brengen?
Zie antwoord vraag 5.
Wat is de reden dat de «Cijfers in beeld»-rapporten niet jaarlijks openbaar gemaakt worden? Indien dat mogelijke misinterpretatie of iets dergelijks betreft, welke mogelijkheden zijn onderzocht om openbaarmaking met nadere toelichting mogelijk te maken?
Het OM presenteert het rapport Cijfers in Beeld jaarlijks na de zomer; dat zal ook dit jaar weer het geval zijn. Ik zal de mogelijkheden voor een nadere toelichting bezien en het rapport aan Uw Kamer sturen met de eerstvolgende Voortgangsbrief Discriminatie.
Bent u bereid het rapport «Cijfers in beeld 2013. Overzicht discriminatiecijfers Openbaar Ministerie 2009–2013» openbaar te maken? Zo nee, waarom houdt u daaraan vast nu de strekking ervan al via de pers in de openbaarheid gekomen is?
Nee. De discriminatiecijfers van het OM zijn reeds bekend gemaakt met de toezending van de Voortgangsbrief discriminatie. Zoals ook reeds bij het antwoord op vraag 1 is gemeld, bevat Cijfers in Beeld – in tegenstelling tot de POLDIS-cijfers van de politie – slechts cijfers over de wettelijke discriminatieartikelen 137c t/m 137g of 429quater van het Wetboek van Strafrecht. Met ingang van 2016 zal een brede rapportage worden opgesteld, die ook de cijfers over commune delicten met een discriminatoir aspect bevat. Deze rapportage zal vanaf 2016 met Uw Kamer worden gedeeld.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden vóór het Algemeen overleg Discriminatie voorzien op 1 april 2015, en anders op zijn minst vó
Ja, ik zal de vragen beantwoorden voor het AO Discriminatie. Ter zake van het openbaren van het rapport verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 7.
De ongerijmde VN-beschuldiging aan het adres van Israël inzake vrouwenrechten |
|
Louis Bontes (GrBvK), Joram van Klaveren (GrBvK) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
|
Bent u bekend met het bericht «Top violator of women's rights around the world? It's Israël says UN»?1
Ja.
Kunt u aangeven waarom de VN-organisatie CSW (Commission on the Status of Women) tijdens haar jaarlijkse bijeenkomst van alle 193 VN-leden alleen Israël veroordeelt?
De CSW behandelt jaarlijks slechts één landenspecifieke resolutie, over de «Situation of and assistance to Palestinian women.» De resolutie noemt de Israëlische bezetting de belangrijkste barrière voor vooruitgang van vrouwen in de Palestijnse gebieden. Net als andere jaren werd de resolutie met meerderheid van stemmen aangenomen. De EU onthield zich van stemming, de Verenigde Staten en Israël stemden tegen.
De EU-lidstaten zijn van mening dat dergelijke landenspecifieke en politiserende resoluties niet thuishoren in de CSW. Na de stemming heeft de EU een verklaring afgelegd om dit expliciet toe te lichten en aan te geven waarom de EU zich onthoudt van stemming op dit punt.
Deelt u de afkeuring over het gegeven dat landen als Iran en Soedan, waar vrouwen in veel opzichten überhaupt geen rechten kennen, zitting hebben in deze VN-commissie (Soedan zelfs als vicevoorzitter)? Zo neen, waarom niet?
Alle landen hebben recht op zitting in de functionele commissies van de VN, zo ook in de CSW. De CSW buigt zich jaarlijks over de positie van vrouwen en meisjes. Nederland acht internationale normstelling en afspraken essentieel voor de bevordering van de positie van vrouwen en meisjes wereldwijd. Het is van belang om via de VN juist met alle landen, inclusief meer conservatieve landen, in dialoog te blijven en verbetering te stimuleren.
Ziet u in dat de conclusie van deze commissie dat Israël de grootste schender van vrouwenrechten ter wereld is, kant noch wal raakt?
Zie antwoord vraag 2.
Zo neen, hoe verhoudt deze conclusie zich volgens u ten opzichte van de situatie in Iran waar vrouwen regelmatig gestenigd worden in geval van overspel, nooit rechter mogen worden en slechts buitenshuis mogen werken indien manlief toestemming geeft?
De moeilijke situatie van vrouwen in o.a. Iran, Saoedi-Arabië en Soedan heeft de volle aandacht van het kabinet. In de genoemde landen bestaan weliswaar nationale programma’s ter bevordering van de positie van de vrouw maar de impact van deze programma’s is beperkt. Hoewel onderwijs aan meisjes is verbeterd en de politieke participatie van vrouwen is toegenomen blijven de ontwikkelingskansen van vrouwen nog sterk achter bij die van mannen en er is geen sprake van gelijke behandeling. Bovendien is de toegang tot bepaalde beroepen, alsmede de toegang tot recht en de bewegingsvrijheid voor vrouwen in sommige gevallen beperkt.
Geweld tegen vrouwen, kindhuwelijken en female genital mutilation (FGM) komen wereldwijd helaas nog veel voor. Het kabinet betreurt iedere schending van mensenrechten, ongeacht het land waar de schending plaatsheeft. Een vergelijking trekken tussen verschillende landen doet geen recht aan de verstrekkende gevolgen die iedere mensenrechtenschending heeft voor het individu. Mede hierom is Nederland van mening dat landenresoluties die specifiek ingaan op de vrouwenrechtensituatie in het betreffende land, niet thuishoren in de CSW.
Hoe oordeelt u daarnaast over de situatie van vrouwen in Saoedi-Arabië, waar hun getuigenis slechts de helft waard is van die van een man, waar zij zonder man niet mogen reizen, waar zij slechts de helft erven van wat hun broers krijgen, en lijfstraffen ontvangen indien zij zich anders kleden dan de staat hen voorschrijft?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe kijkt u in dit opzicht verder aan tegen Soedan, waar geen verbod bestaat op huiselijk geweld, bijna 9 op de 10 vrouwen tot 50 jaar genitaal zijn mismaakt en de minimumleeftijd om te trouwen voor meisjes 10 jaar is?
Zie antwoord vraag 5.
In hoeverre ziet u, in tegenstelling tot deze commissie, wel in dat Palestijnse mannen, een cultuur van geweld, de islamitische levensbeschouwing en traditie, oorzaken zijn die invloed hebben op de situatie van vrouwen in de Palestijnse gebieden?
Bent u bereid de absurde conclusie van deze commissie in VN-verband aan te kaarten en het gevaar van het anti-Israëlische sentiment als onderwerp te agenderen? Zo neen, waarom niet?
Net als elders in de wereld is de positie van vrouwen in de Palestijnse Gebieden een resultaat van een complex geheel van factoren, waarbij vanzelfsprekend de traditionele machtsverhouding tussen mannen en vrouwen grote invloed heeft. De samenleving in de Palestijnse Gebieden is zeer divers en er leven mensen met verschillende religies en waardenstelsels.
De herdenking van de Armeense genocide |
|
Geert Wilders (PVV), Kees van der Staaij (SGP), Arie Slob (CU) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() |
Staat het kabinet onverkort achter de uitvoering van de motie-Rouvoet c.s.1 waarin de regering wordt opgeroepen de erkenning van de Armeense genocide voortdurend en nadrukkelijk onder de aandacht van Turkije te brengen? Hoe staat dit in verhouding tot de stelling van de Minister van Buitenlandse Zaken dat het «niet aan het kabinet zelf is om deze historische gebeurtenissen met zeer inhumane gevolgen te duiden»?2
Ja. Het kabinet handhaaft de interpretatie die voorgaande kabinetten aan de motie hebben gegeven: de motie is ondersteunend aan de regeringsinzet om de kwestie van de Armeense genocide – bilateraal en via de EU – bespreekbaar te maken en de toenadering tussen Armenië en Turkije te bespoedigen.
Bent u in de geest van de motie Rouvoet c.s. bereid om zelf aanwezig te zijn bij de 100-jarige herdenking van de Armeense genocide op 24 april aanstaande in Armenië? Bent u tevens bereid om één van de verschillende herdenkingen van de Armeense genocide in Nederland bij te wonen? Zo nee, bent u bereid een lid van de regering af te vaardigen? Zo nee, waarom niet?
Voor wat betreft eventuele aanwezigheid bij herdenkingsbijeenkomsten maakt het kabinet steeds een zorgvuldige afweging en beziet eventuele betrokkenheid steeds van geval tot geval. Zoals eerder aan uw Kamer gemeld (zie Kamerbrief d.d. 4 maart 2015, met kenmerk 34 000-V, nr.51), zal de Nederlandse ambassadeur in Georgië, die ons land ook in Armenië vertegenwoordigt, de 100-jarige herdenking van de kwestie van de Armeense genocide bijwonen. Het kabinet is van mening dat de keuze om de hoogst geaccrediteerde vertegenwoordiger van de Nederlandse staat in Armenië af te vaardigen, recht doet aan een waardige herdenking van de verschrikkelijke gebeurtenissen.
Een boete voor racistische uitspraken onder voetbalselfie |
|
Tunahan Kuzu (GrKÖ) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
|
Kent u het artikel «Boete voor racisme onder voetbalselfie Leroy Fer»?1
Ja.
Vindt u het rechtvaardig dat slechts drie mensen een boete opgelegd hebben gekregen, terwijl er talloze racistische en beledigende reacties zijn geplaatst?
Op basis van strafrechtelijk onderzoek zijn door het Openbaar Ministerie drie personen aangemerkt als verdachte. Deze drie personen hebben uitingen gedaan die aanzetten tot haat of discriminerend zijn en hebben een transactievoorstel ontvangen.
Wanneer mensen teksten als grievend en aanstootgevend ervaren, betekent dat niet dat die teksten naar de letter van de wet ook daadwerkelijk een strafbaar feit opleveren omdat ze aanzetten tot haat of discriminerend zijn.
Wat is de reden geweest voor het kleinschalige optreden van het Openbaar Ministerie?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat er effectiever opgetreden moet worden tegen mensen die racistische uitspraken op sociale media doen? Zo ja, wat gaat u hieraan doen? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet werkt continu aan het effectiever optreden tegen discriminatie, ook op sociale media en internet. Burgers hebben de mogelijkheid om discriminatie op het internet online te melden bij het Meldpunt internet discriminatie (MiND). Voor de laatste stand van zaken van de aanpak van discriminatie verwijs ik u naar de voortgangsbrief discriminatie, die op 19 februari aan uw Kamer werd toegezonden (TK 2014–2015, 30 950, nr. 76). De verdere versterking van de aanpak van discriminatie maakt tevens onderdeel uit van de herijking van het actieplan discriminatie.
Deelt u de mening dat een boete van 360 euro geen passende strafmaat voor dergelijke racistische en beledigende uitspraken is en dat deze straf veel hoger zou moeten zijn?
Nee. De officier van justitie bepaalt aan de hand van de richtlijnen welke sanctie passend zou zijn in soortgelijke strafzaken. De officier van justitie houdt daarbij rekening met de omstandigheden van het geval. Er kan in voorkomende gevallen gemotiveerd van de richtlijnen worden afgeweken.
Deelt u de mening dat alleen een geldboete weinig effect zal hebben omdat de gedachtegang van de dader hiermee niet verandert? Zo ja, is het niet beter om verplichte cursussen of antiracisme bijeenkomsten te organiseren zodat daders inzien waarom ze fout zitten? Zo nee, waarom niet?
De aanpak van discriminatie die het Kabinet voorstaat is breder dan alleen het opleggen van geldboetes. Toepassing van het strafrecht is een ultimum remedium in de aanpak van discriminatie. Strafbaarstelling (en vervolging) vervult een belangrijke signaalfunctie, maar strafrecht alleen kan nooit de oplossing zijn: een generieke en gedifferentieerde aanpak die het bestaan van vooroordelen kan wegnemen is eveneens noodzakelijk. Bewustwording is daarbij een belangrijke pijler van het Nederlandse anti-discriminatiebeleid. De in de voortgangsbrief discriminatie aangekondigde landelijke campagne draagt bij aan deze bewustwording.
Denkt u dat de behoefte om racistische uitlatingen te doen is toegenomen in de afgelopen tien jaar? Zo ja, waar denkt u dat deze behoefte vandaan komt? Zo nee, hoe ziet u dit dan?
Zoals reeds aan Uw Kamer gemeld in de eerder aangehaalde brief van 19 februari jongstleden, is het kabinet bezorgd over het beeld van toenemende onverdraagzaamheid. De manier waarop mensen zich bijvoorbeeld op sociale media discriminatoir uitlaten en oproepen tot haat of discriminatoir gemotiveerd geweld is schokkend. Zichtbaar is dat gebeurtenissen elders in de wereld bijdragen aan onverdraagzaamheid en angst. Mensen benaderen elkaar vaak niet meer als individu en gaan af op afkomst en vooroordelen. Dit staat een samenleving, waarin iedereen in veiligheid zichzelf mag zijn, in de weg.
Het kabinet neemt gevoelens van angst binnen verschillende gemeenschappen in ons land serieus. Het is van het allergrootste belang dat hier gezamenlijk tegen wordt gestreden: overheid, maatschappelijke organisaties, religieuze leiders en burgers. Discriminatie gaat ons immers allemaal aan en is een gezamenlijke verantwoordelijkheid van de overheid en de samenleving. In het licht van het vraagstuk van radicalisering van jongeren, is het belang daarvan nog meer toegenomen.
Mede in het kader van de uitvoering van de motie van het lid Marcouch van 26 november 2014 (Kamerstuk 34 000-VI, nr. 37) zal in 2015 vanuit de huidige context opnieuw worden gekeken naar de samenhang, focus en doeltreffendheid van het actieprogramma discriminatie. Mede door nieuwe wetenschappelijke inzichten en opgedane praktijkervaring, worden er vanuit dit actuele perspectief nieuwe meerjarige doelen en resultaten geformuleerd. Hiertoe wordt onder meer in overleg getreden met belangengroepen, maatschappelijke organisaties, overheden, sociale partners en instituties. Het programma kan verder worden versterkt door de relevante invalshoek van andere brede beleidsprogramma’s te betrekken, zoals de integrale aanpak jihadisme en de Agenda lokale democratie. Ook kan hierdoor relevant onderzoek nog meer in samenhang worden uitgevoerd.
Denkt u dat het politieke klimaat bijdraagt aan de toename van racistische uitingen?2 Zo ja, wat gaat u ondernemen om het politieke klimaat bij te sturen? Zo nee, hoe ziet u dit dan?
Zie antwoord vraag 7.
Is het bij u bekend of een van de daders die racistische opmerkingen plaatsten een functie heeft bij de overheid?
Het is mij niet bekend of een van de daders een functie bij de overheid heeft.
Deelt u de mening dat mensen met een overheidsfunctie een voorbeeldfunctie dragen en zich horen te weerhouden van racistische uitspraken? Zo ja, wat gaat u ondernemen tegen deze mensen in overheidsfunctie? Zo nee, waarom niet?
Ja. Het doen van racistische uitspraken verhoudt zich niet met het gedrag dat van overheidspersoneel mag worden verwacht. Een racistische uitspraak kan worden opgevat als plichtsverzuim en derhalve disciplinair worden bestraft. Integriteit kan immers het vertrouwen in de overheid maken of breken. Het is dus belangrijk dat overheidsfunctionarissen integer zijn. Om dat te borgen en bevorderen dienen overheidsorganisaties op basis van art. 125quater, aanhef en onder a, van de Ambtenarenwet, een integriteitsbeleid te voeren «dat is gericht op het bevorderen van goed ambtelijk handelen en dat in ieder geval aandacht besteedt aan het bevorderen van integriteitsbewustzijn en aan het voorkomen van misbruik van bevoegdheden, belangenverstrengeling en discriminatie».
Indien burgers zich gediscrimineerd voelen door een ambtenaar of bestuurder, kunnen zij verschillende wegen bewandelen om dit aan te kaarten. Zo kunnen zij een klacht indienen bij de desbetreffende overheidsorganisatie. Ook kunnen burgers (vermoedens van) integriteitsschendingen melden bij de Rijksrecherche, alsmede bij de Vertrouwenslijn van NL Confidential (voorheen Stichting M ook wel bekend van de anonieme meldlijn Meld Misdaad Anoniem). Voor ambtenaren die vermoedens van misstanden in hun organisatie aan de kaak willen stellen, zijn klokkenluidersregelingen in het leven geroepen (zoals het Besluit melden vermoeden van misstand bij Rijk en politie).
Vindt u dat aan mensen die in het verleden dergelijke racistische opmerkingen hebben geplaatst, vanuit het principe van een voorbeeldfunctie en het gelijkheidsbeginsel, de toegang tot banen bij de overheid ontzegt dient te worden? Zo ja, waarom wel? Zo nee, waarom niet?
Nee, in het verleden geplaatste racistische opmerkingen op internet zijn in zijn algemeenheid geen reden om iemand de toegang tot een baan bij de overheid te ontzeggen, tenzij dit heeft geleid tot een strafrechtelijke veroordeling die de afgifte van een voor de functie noodzakelijke verklaring van goed gedrag in de weg staat. Daarbij zij wel aangetekend, dat het doen van racistische uitingen zich niet verhoudt tot hetgeen van overheidspersoneel verwacht mag worden. Het ligt wel in de rede dat dergelijke uitlatingen, indien bekend, zullen worden meegewogen in de sollicitatieprocedure.
Bent u van plan een aanpak samen te stellen om daadkrachtig te voorkomen dat dergelijke racistische uitspraken in de toekomst door andere personen worden gedaan? Zo ja, hoe gaat dit aanpak eruit zien? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Deelt u de mening dat er een meldpunt racisme moet komen bij overheidsfuncties?
Ik ben geen voorstander van het oprichten van een apart meldpunt racisme in relatie tot overheidsfuncties. De bestaande instituties ten behoeve van het tegengaan van discriminatie en de huidige mogelijkheden om misstanden te melden volstaan, zoals de anti-discriminatievoorzieningen (ADV’s) en het Meldpunt internet discriminatie (MiND), om inzicht te krijgen in de problematiek en om krachtig op te kunnen treden.
De uitkomst van de VN-commissie over vrouwenrechten |
|
Michiel Servaes (PvdA), Keklik Yücel (PvdA), Roelof van Laar (PvdA) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u de berichtgeving in de Volkskrant van 11 maart jl.1 en in The Guardian2 over de VN-bijeenkomst van de Commission on the Status of Women (CSW) waarin gesteld wordt dat de slotverklaring een stap terug betekent voor vrouwenrechten?
Ja.
Deelt u de zorgen van de bijna duizend vrouwengroepen en niet-gouvernementele organisaties en van UN Women-directeur Phumzile Mlambo-Ngcuka3 dat de internationale ambities met betrekking tot het bevorderen van vrouwenrechten stagnatie en op een aantal punten zelfs achteruitgang vertonen?
Ik ben het hier gedeeltelijk mee eens. De onderhandelingen over de politieke verklaring verliepen moeizaam, vanwege weerstand van bepaalde landen op onderdelen van de tekst.
Sterke punten in Nederlandse optiek zijn, naast de herbevestiging van het Beijing platform for Action, steun voor versnelde uitvoering van deze agenda, erkenning dat vooruitgang langzaam en ongelijk is en nergens ter wereld volledige gender gelijkheid is bereikt, erkenning van mensenrechten van vrouwen en meisjes, oproep aan landen om de CEDAW conventie te ratificeren, erkenning van de rol van het maatschappelijk middenveld, oproep om een veilige omgeving te creëren voor het werk van Ngo's, erkenning van het belang van betrokkenheid van mannen en jongens en politieke erkenning van gender als noodzakelijk element van de Post 2015 agenda.
De weerstand van diverse conservatieve landen en -landengroepen stond een meer ambitieuze verklaring (onder meer ook op het gebied van de aanpak van geweld tegen vrouwen, de verbetering van seksuele en reproductieve gezondheid en rechten (SRGR) en gelijke rechten van LHBT’s) in de weg.
Echter, met deze politieke verklaring is geen sprake van achteruitgang ten opzichte van de afspraken gemaakt in 1995, omdat alle lidstaten de volledige Beijing agenda hebben herbevestigd.
Deelt u de zorgen van maatschappelijke organisaties omtrent de «onheilige alliantie» van conservatieve landen die binnen de VN proberen de verworven vrouwenrechten stelselmatig uit te hollen? Is het waar dat dit conservatieve machtsblok er met succes op aan wist te dringen dat in de slotverklaring de koppeling tussen vrouwenrechten en mensenrechten is losgelaten en dat schadelijke praktijken als vrouwenbesnijdenis, eerwraak, kindhuwelijken en geweld tegen vrouwen onbenoemd blijven?4
Ik deel deze zorgen en het is al jaren de inzet van Nederland om op diverse manieren de dialoog aan te gaan met vertegenwoordigers van deze conservatieve krachten uit de verschillende regio’s en zo mogelijk samen te werken. Zo sprak Minister Ploumen vorig jaar met vertegenwoordigers van de Katholieke Kerk. Dit jaar heb ik, samen met o.a. Argentinië, de Filippijnen en Aruba, een bijeenkomst gefaciliteerd over geweld tegen lesbische, biseksuele en transgender vrouwen.
De ervaring is overigens dat er niet één «onheilige alliantie» is maar een fluïde groep van meer conservatieve landen, die verschilt per forum en onderwerp, ook in deze CSW onderhandelingen.
De gemeenschappelijke EU-inzet was de totstandkoming van een verklaring die door alle lidstaten zou worden ondersteund en geen teruggang op het Beijing Platform for Action zou vormen. De inschatting was dat dit alleen zou lukken met een algemene tekst. Vandaar dat verwijzingen naar specifieke thema's achterwege zijn gebleven. De koppeling tussen vrouwenrechten en mensenrechten staat wel degelijk in de tekst, zij het niet zo vaak als gewenst.
Op welke wijze heeft Nederland zich, tijdens de CSW-bijeenkomst, ingezet om het schrappen van vrouwen- en mensenrechten en van de bovengenoemde schadelijke praktijken voor vrouwen in de eindtekst tegen te gaan?
De EU heeft zich, mede namens Nederland, sterk ingezet om mensenrechten van vrouwen en meisjes duidelijk te benoemen in de politieke verklaring. Dat is gelukt. De EU heeft daarbij actief samenwerking gezocht met zoveel mogelijk andere landen. Verwijzing naar specifieke thema's zoals schadelijke praktijken zijn vanwege het algemene karakter van de tekst achterwege gebleven en was evenmin opgenomen in het eerste concept van de politieke verklaring.
Deelt u de overtuiging dat in VN-verband vrouwen, lhbt-, en seksuele en reproductieve rechten, maximaal moeten worden vastgelegd, bevorderd en versterkt, evenals de noodzaak om onder andere vrouwenbesnijdenis en eerwraak op vrouwen tegen te gaan?5
Ja. Nederland acht het van groot belang dat vrouwenrechten, gelijke rechten voor LHBT’s en seksuele en reproductieve rechten internationaal worden erkend in fora zoals de VN Mensenrechtenraad, de Commission on the Status of Womenen de Commission on Population and Development. Normstelling en afspraken op internationaal niveau zijn essentieel voor de naleving van mensenrechten wereld wijd. In lijn met deze overtuiging initieert Nederland regelmatig resoluties, waaronder de resolutie inzake de uitbanning van geweld tegen vrouwen in de Algemene Vergadering van de VN en de resolutie inzake de uitbanning van kindhuwelijken in de Mensenrechtenraad. Nederland is inmiddels gekozen tot lid van de Mensenrechtenraad en kan als lid in de periode 2015 – 2017 een nog actievere bijdrage leveren aan vooruitgang op internationaal niveau. Ook de Nederlandse kandidatuur voor de VN Veiligheidsraad illustreert het belang dat Nederland hecht aan afspraken in VN verband.
Op welke wijze is Nederland voornemens om de komende vijf jaar, op weg naar de volgende CSW-bijeenkomst, vrouwen-, lhbt-, en seksuele en reproductieve rechten te bevorderen in VN-verband en hoe is Nederland voornemens om, in samenwerking met andere landen, de ambitie van de «onheilige alliantie» om deze rechten uit te hollen tegen te gaan?
Nederland streeft onverminderd naar progressieve uitkomsten van internationale onderhandelingen in VN verband en werkt daartoe samen met andere EU lidstaten en gelijkgezinden, ook via de organisatie van side-events en voorbereidingstrajecten. Ook brengt Nederland de rechten (inclusief de seksuele en reproductieve rechten) van vrouwen, meisjes en LHBT’s stelselmatig in de onderhandelingen in.
Nederland zoekt de dialoog en samenwerking met landen die een andere uitgangspositie hebben ten aanzien van de rechten van vrouwen, LHBT’s of seksuele en reproductieve rechten. Optrekken met zuidelijke partners kan cruciaal zijn voor breder draagvlak, bijvoorbeeld rond gelijke rechten van LHBT’s. Het feit dat de LHBT-resolutie die de Mensenrechtenraad in september 2014 aannam werd ingediend door Brazilië, Chili, Colombia en Uruguay is in dit opzicht een positieve ontwikkeling. Het cross-regionale International Conference on Population and Development – netwerk in Genève, dat Nederland samen met Ethiopië voorzit, is een ander voorbeeld.
Nederland zet zich ook op landenniveau in voor vrouwenrechten en seksuele en reproductieve gezondheid en rechten, via ambassades, maatschappelijke organisaties en multilaterale kanalen. Verbetering van deze rechten in de praktijk draagt bij aan constructieve discussie en vooruitgang in VN-fora zoals de CSW.
Is de waarneming van The Guardian 3), dat maatschappelijke organisaties grotendeels uitgesloten waren bij de totstandkoming van de verklaring die voorlag tijdens de CSW-bijeenkomst, waar? Zo ja, deelt u de mening dat dit zeer onwenselijk is en dat juist wat betreft dit soort fundamentele mensenrechten de betrokkenheid en consultatie van maatschappelijke organisaties van groot belang is?
Conform de afgesproken werkwijze behandelt de CSW elk jaar uitgebreid een van de 12 beleidsterreinen van het Beijing Platform for Action (BPfA), waarna op basis van onderhandeling zogenaamde Agreed Conclusions worden aangenomen. De aanwezige Ngo's kunnen door lobby ter plaatse invloed uitoefenen op de uitkomst.
Elke vijf jaar vindt daarnaast een reviewplaats van het BPfA als geheel. Dit jaar, 20 jaar na de totstandkoming van het BPfA, is een review jaar en ligt de focus op geleerde lessen en vorderingen na 20 jaar implementatie. Daarom wordt in deze CSW een andere procedure gevolgd waarbij lidstaten, voorafgaand aan de CSW, een (korte) politieke verklaring van alle lidstaten tezamen uitonderhandelden. Centraal doel van deze verklaring was het belang van de integrale Beijing Agenda te herbevestigen en te voorkomen dat de internationale aandacht voor implementatie verslapt.
In Nederland is de betrokkenheid van Ngo’s op nationaal niveau gegarandeerd. Het mag echter duidelijk zijn dat in veel landen Ngo’s geen rechtstreekse toegang hebben tot hun overheid. Ngo’s in deze landen en ook internationale Ngo’s waren daarom minder betrokken bij de verklaring.
Zoals gebruikelijk in Nederland heb ik voorafgaand aan de CSW een briefing en discussie georganiseerd met het maatschappelijk middenveld. Bij die gelegenheid heb ik ook formeel de aanbevelingen van het Nederlandse maatschappelijk middenveld in ontvangst genomen. De inbreng van Nederlandse Ngo’s is meegenomen door mijn delegatie, die met succes elementen daaruit heeft gebruikt. Voorbeelden zijn verwijzingen naar het betrekken van mannen en jongens bij het realiseren van gendergelijkheid en de verbinding met de post 2015 agenda.
Nederland hecht aan de betrokkenheid van het maatschappelijk middenveld en heeft zich tijdens de onderhandelingen over de politieke verklaring met succes ingezet voor een erkenning van de rol van het maatschappelijk middenveld en het belang om goede voorwaarden te scheppen voor het werk van Ngo’s.
Het bericht dat een antisemitische ambtenaar niet ontslagen hoeft te worden vanwege een IS-tweet |
|
Joram van Klaveren (GrBvK) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
|
Bent u bekend met het bericht «Commissie Cohen: geen ontslag ambtenaar om IS-tweet?»1
Ja.
In hoeverre deelt u de visie dat het advies van de commissie, onder leiding van Job Cohen, om de betreffende ambtenaar gewoon in dienst te houden, meer dan abject is?
Voor de antwoorden op deze vragen verwijs ik naar mijn brief aan de Tweede Kamer van 31 maart 2015 met als kenmerk 631409 (Kamerstuk 34 000 VI, nr. 73).
Ziet u in dat een persoon die zulke denkbeelden uitdraagt en werkt als projectleider van het Nationaal Cyber Security Centrum, en dus ook met staatsgeheimen, een gevaar voor de staatsveiligheid kan zijn?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid uw voornemen om de antisemitische ambtenaar te ontslaan, te handhaven en het advies van de adviescommissie naast u neer te leggen? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven wat de totale kosten zijn geweest die dit advies met zich mee heeft gebracht?
Ik heb geen zicht op de kosten die zijn gemaakt door de onafhankelijke Adviescommissie Grondrechten en Functie-uitoefening Ambtenaren (AGFA).
Het bericht dat een farmaceutisch bedrijf dat zich onlangs in Nederland heeft gevestigd, doodstraf-medicatie levert aan de Amerikanen |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66), Magda Berndsen (D66), Steven van Weyenberg (D66), Wouter Koolmees (D66) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Opstelten (VVD) |
|
![]() |
Klopt de berichtgeving dat het in Nederland gevestigde farmaceutische bedrijf Mylan het spierverslappende middel rocuroniumbromide aan Amerika levert ter uitvoering van de doodstraf?1 Zo ja, sinds wanneer bent u op de hoogte van deze activiteit van het bedrijf?
De berichtgeving dat de door Mylan geproduceerde rocuroniumbromide gebruikt wordt bij de uitvoering van de doodstraf in Amerikaanse gevangenissen kan het kabinet bevestigen noch ontkennen. In een schriftelijke reactie van Mylan (6 maart jl.) stelt het bedrijf dat het geen rocuroniumbromide levert aan gevangenissen. Verder stelt Mylan dat het niet op de hoogte is van gevallen waarin het product door derden aan gevangenissen wordt geleverd of voor andere doeleinden wordt gebruikt dan wettelijk toegestaan in de Verenigde Staten, namelijk verdoving bij operaties. Volgens de mensenrechtenorganisatie Reprieve sluit Mylan echter niet systematisch uit dat het product voor de doodstraf wordt aangewend. De aantijgingen in de uitzending van Nieuwsuur aan het adres van Mylan worden door het kabinet serieus genomen en vormen voldoende grond om het gesprek met Mylan aan te gaan. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken werd op 6 februari door APG op de hoogte gesteld van de kwestie.
Wat is uw reactie op het bericht van advocaat Bart Stapert in Nieuwsuur dat het middel van Mylan in januari nog is toegepast bij de executie van de Amerikaanse gevangene Charles Warner in Oklahoma? Zijn sindsdien meer executies voltrokken met het middel van Mylan?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe verhoudt de levering van executie-medicatie door een in Nederland gevestigd en daarmee Nederlands bedrijf zich tot het Nederlandse standpunt over de doodstraf?
Het kabinet is principieel tegen de doodstraf en zet zich in voor wereldwijde afschaffing ervan. Het kabinet verzet zich ook tegen de uitvoer van middelen die voor de doodstraf gebruikt kunnen worden. Op basis van EU-verordening 1236/20052 geldt een uitvoerverbod voor goederen die uitsluitend te gebruiken zijn voor de doodstraf (en foltering). Het middel in kwestie (rocuroniumbromide) valt echter niet onder de reikwijdte van de verordening. Bovendien vindt, voor zover bij het kabinet bekend, de productie van rocuroniumbromide door Mylan in India plaats. Dat betekent dat de huidige Europese exportcontrole hierop niet van toepassing is. Het feit dat Mylan nu in juridische zin in Nederland gevestigd is, verandert daar niets aan.
Verordening 1236/2005 wordt momenteel herzien. In dat kader zet Nederland zich er in Brussel actief voor in om het EU-instrumentarium te versterken, onder andere om in specifieke gevallen te kunnen ingrijpen en export tegen te gaan, ook als de betreffende stof niet op de lijst staat of als de export niet vanuit Nederland plaatsvindt, maar wel gefaciliteerd wordt.3 Ook zal Nederland in EU-verband voorstellen om rocuroniumbromide toe te voegen aan de lijst behorend bij EU-verordening 1236/2005, zodat de Europese exportcontrole ook op deze stof van toepassing wordt.
Verder verwacht het kabinet van Nederlandse bedrijven dat zij zich houden aan de UN Guiding Principles on Business and Human Rightsen aan de OESO-richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen. In de OESO-richtlijnen staat onder andere dat bedrijven «het veroorzaken van of het bijdragen aan ongunstige effecten op mensenrechten [dienen] te voorkomen en zulke effecten [dienen] aan te pakken wanneer zij zich voordoen».4 Het Ministerie van Buitenlandse Zaken zal Mylan hierop wijzen.
Overigens heeft (doodstraf)advocaat dhr. Stapert aangegeven een melding te hebben ingediend bij het Nationaal Contactpunt OESO-richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen inzake de vermeende schendingen van de richtlijnen door Mylan.
Hoe verhoudt de levering van executie-medicatie door een in Nederland gevestigd bedrijf zich tot het Europese exportverbod op executie-medicatie dat stelt dat bedrijven medicijnen alleen mogen exporteren als gegarandeerd is dat deze niet voor executies worden gebruikt en het daaraan verbonden streven van de lidstaten van de EU om de doodstraf wereldwijd uit te bannen?
Zie antwoord vraag 3.
Welke wijziging is opgetreden in de verantwoordelijkheid van het bedrijf om het Europese executieverbod en mensenrechten te respecteren nu het bedrijf zich in Nederland heeft gevestigd?
Zie antwoord vraag 3.
Welke mogelijkheden heeft Nederland om het bedrijf aan te spreken op zijn verantwoordelijkheid om mensenrechten en het Europese exportverbod te respecteren?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt de berichtgeving dat Nederlandse pensioenuitvoerders APG en PGGM nog steeds beleggen in Mylan ondanks de levering van verboden executie-medicatie door het farmaceutische bedrijf? Zo ja, hoe groot is het belang van Nederlandse pensioenfondsen in Mylan op dit moment precies en wat betekent de vestiging van het bedrijf in Nederland voor de maatschappelijke verantwoordelijkheid van Nederlandse beleggers en in het bijzonder van Nederlandse pensioenfondsen om niet te beleggen in activiteiten die in strijd zijn met mensenrechten dan wel met wet- en regelgeving?
De berichtgeving klopt dat APG en PGGM namens de pensioenfondsen ABP respectievelijk PFZW beleggingen beheren in Mylan. Die beleggingen bedragen respectievelijk 21,2 miljoen euro en 14,2 miljoen euro.5 APG heeft zijn belang in Mylan wel sterk teruggebracht, mede vanwege de zorgen over de mogelijkheid dat producten van Mylan voor de doodstraf gebruikt worden.
Pensioenuitvoerders en -fondsen zijn zelf verantwoordelijk voor hun beleggingsbeleid. Het kabinet verwacht wel dat Nederlandse pensioenuitvoerders en andere beleggers handelen in lijn met de OESO-richtlijnen. De vestiging van Mylan als Nederlands bedrijf verandert daaraan niets wezenlijks. In het geval van de beleggers gaat het om een mogelijk nadelig effect op mensenrechten dat niet door hen is veroorzaakt, maar dat wel direct verbonden is met hun activiteiten via een zakelijke relatie. Volgens de OESO-richtlijnen dienen de beleggers hun invloed via die zakelijke relatie aan te wenden om het nadelige effect op de mensenrechten te voorkomen of te verminderen. De beleggers APG en PGGM voldoen aan die verantwoordelijkheid met hun pogingen Mylan te bewegen zijn distributiesysteem zodanig aan te passen dat gebruik voor de doodstraf wordt uitgesloten. Als zij alle beleggingen ongezien zouden terugtrekken, zou hun invloed immers verloren gaan.
Heeft Mylan bij fiscale vestiging in Nederland vooraf afspraken gemaakt met de Nederlandse belastingdienst in de vorm van een advance pricing agreement (APA) of een advance tax ruling (ATR)? Zo ja, was bij het maken van de fiscale afspraken bekend dat het bedrijf zich bezighoudt met executie-medicatie? Hoe verhouden fiscale afspraken zich tot Europese wet- en regelgeving en tot OESO richtlijnen voor internationale ondernemingen? Kunnen dit soort activiteiten die niet rijmen met het Nederlandse standpunt over de doodstraf en met Europese wet- en regelgeving en met mensenrechten, reden zijn voor de belastingdienst om geen rulings met een internationale onderneming aan te gaan of om op rulings terug te komen?
Artikel 67 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen staat niet toe informatie bekend te maken over de belastingpositie van een individuele belastingplichtige, zoals in het onderhavige geval Mylan.
Wel is het mogelijk een reactie te geven op de vraag hoe zekerheid vooraf – in de vorm van een APA of een ATR – zich verhoudt tot de internationale spelregels. Een APA (Advance Pricing Agreement) geeft zekerheid vooraf over de vaststelling van een zakelijke beloning of over een methode voor de vaststelling van een dergelijke beloning voor grensoverschrijdende transacties (goederen en dienstverlening) tussen gelieerde lichamen of tussen onderdelen van eenzelfde lichaam.
Een ATR (Advance Tax Ruling) geeft zekerheid vooraf over de fiscale gevolgen van een voorgenomen transactie of samenstel van transacties voor bepaalde internationale onderwerpen. Het betreft veelal een combinatie van vragen, bijvoorbeeld over de toepassing van de deelnemingsvrijstelling in internationale structuren, of over de vraag of al dan niet sprake is van een vaste inrichting in Nederland van een in het buitenland gevestigd lichaam dan wel of
anderszins sprake is van buitenlandse belastingplicht.
Een APA of ATR wordt altijd binnen de grenzen van de wetgeving afgegeven. Een voorbeeld van een wettelijke bepaling die in dit verband van belang is, is artikel 8b van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969. Hiermee heeft Nederland in 2002 de door de OESO (en VN) onderschreven zakelijkheidstoets (het arm’s length-beginsel) in het kader van de verrekenprijzen (transfer pricing) gecodificeerd. Deze OESO-toets is erop gericht economisch dubbele belastingheffing te voorkomen en kunstmatige verschuiving van winsten tegen te gaan. Op basis van het arm’s length-beginsel kan de inspecteur daarom de winst van een onderneming corrigeren, indien voor transacties binnen het concern voorwaarden worden overeengekomen die afwijken van voorwaarden die door onafhankelijke partijen zouden zijn overeengekomen.
De Nederlandse belastingwetgeving is naar haar strekking amoreel. Dat betekent dat de Belastingdienst bij de uitvoering van deze regels geen waardeoordeel heeft over de oorsprong van de inkomsten. Dat doet ook recht aan het beginsel van fiscale neutraliteit, wat de rechtsgelijkheid ten goede komt.
De bepalingen in de OESO-richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen die betrekking hebben op belastingen, gaan specifiek over de manier waarop bedrijven moeten voldoen aan belastingwetgeving in de landen waar zij opereren.
Is Mylan voornemens om te stoppen met het leveren van spierverslappers aan Amerikaanse gevangenissen die het Mylan-product gebruiken in de dodelijke injectie? Zo nee, welke maatregelen neemt het kabinet tegen Mylan indien het bedrijf ondanks zijn vestiging in Nederland, de levering van executie-medicatie niet staakt?
Naar aanleiding van de melding van APG heeft het Ministerie van Buitenlandse Zaken contact opgenomen met Mylan. We zijn in gesprek met Mylan over beleid en intenties van het bedrijf naar aanleiding van de Nieuwsuuruitzending.
Een farmaciebedrijf dat een medicijn voor executies levert |
|
Harry van Bommel , Michiel van Nispen |
|
|
|
Is het waar dat een medicijn van het farmaciebedrijf Mylan reeds bij executies in de Verenigde Staten is gebruikt en dat het bedrijf sinds deze week op papier een Nederlands bedrijf is?1 Kunt u uw antwoord toelichten?
Is het waar dat de EU de export van hulpmiddelen voor de doodstraf heeft verboden? Welke regels gelden hier precies?
Deelt u de opvatting dat het zeer onwenselijk is dat een leverancier van hulpmiddelen voor executies in Nederland is gevestigd? Zo neen, waarom niet? Zo ja, wat kunt u doen om het bedrijf aan te sporen te stoppen met het leveren van hulpmiddelen voor executies?
Een sharia-scheiding aangevraagd door een Nederlander in de Verenigde Arabische Emiraten (VAE) |
|
Jeroen van Wijngaarden (VVD) |
|
Fred Teeven (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht: «Nederlander kiest sharia-scheiding»?1 Wat is uw reactie op dit bericht? Deelt u de zorgen van de in het artikel genoemde universitair hoofddocent van de Universiteit Utrecht inhoudende dat de uitspraak van de beroepsrechter in de VAE consequenties kan hebben voor vrouwen van westerse expats in de VAE? Kunnen de beschreven gebeurtenissen plaatsvinden in elk (islamitisch) land waar de sharia in het familierecht wordt toegepast?
Ja, ik ken het bericht. Ik kan echter geen uitspraken doen over deze individuele zaak, omdat ik niet beschik over voldoende informatie dienaangaande. Wel kan ik uitleg geven over de Nederlandse wetgeving inzake de erkenning van buitenlandse huwelijksontbindingen.
Op grond van artikel 10:58 BW wordt een ontbinding van een huwelijk in het buitenland die uitsluitend door een eenzijdige verklaring van één van de echtgenoten tot stand is gekomen alleen erkend in onderstaande gevallen:
Naast de huwelijksontbinding bij wege van eenzijdige verklaring bestaat de mogelijkheid van een rechterlijke beslissing over de huwelijksontbinding. Op basis van artikel 10:57 BW wordt een in het buitenland na een behoorlijke rechtspleging verkregen ontbinding van het huwelijk in Nederland erkend, indien zij is tot stand gekomen door de beslissing van een rechter of andere autoriteit die daartoe rechtsmacht toekwam.
In artikel 10:59 BW is bepaald dat aan een in het buitenland tot stand gekomen ontbinding van het huwelijk erkenning wordt onthouden, indien deze erkenning kennelijk onverenigbaar is met de openbare orde. Hoe een buitenlandse huwelijksontbinding binnen de bovengenoemde kaders moet worden beoordeeld, is afhankelijk van de exacte omstandigheden van geval. Indien er slechts sprake zou zijn, zoals in de media wordt gesuggereerd, van een eenzijdige verstoting door een Nederlander (bijvoorbeeld per sms), wordt een dergelijke ontbinding in Nederland niet erkend.
Ik kan niet beoordelen in hoeverre deze uitspraak van de beroepsrechter in de VAE consequenties heeft voor vrouwen van westerse expats afkomstig uit andere landen dan Nederland. Ieder land heeft zijn eigen regels ten aanzien van het ontbinden van huwelijken en echtgenoten dienen hiermee rekening te houden, indien zij zich in een ander land gaan vestigen.
Nederland kan slechts bepalen of buitenlandse huwelijksontbindingen hier erkend worden of niet. De regels hieromtrent heb ik hierboven uiteengezet.
Is het waar dat de in het artikel beschreven echtscheiding waar een eenzijdige verstoting van de vrouw per sms aan vooraf is gegaan, in strijd is met de Nederlandse openbare orde? Is deze echtscheiding om die reden in Nederland dan ook niet rechtsgeldig?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe kan worden voorkomen dat Nederlandse vrouwen en kinderen geconfronteerd worden met mannen die hun toevlucht zoeken tot de VAE om aldaar een scheiding te laten uitspreken onder een recht dat de gelijkwaardigheid van man en vrouw negeert? Is er naar uw oordeel een risico dat deze route misbruikt zou kunnen worden om bij echtscheiding onder het Nederlands huwelijksvermogensrecht uit te komen? Zo ja, wat kunt u daaraan doen?
Ik begrijp uit het krantenbericht dat in onderhavige casus de echtgenoten in het Verenigd Koninkrijk (VK) gehuwd zijn en kort daarna naar de VAE zijn vertrokken. Overigens heb ik ook gelezen dat aan de huwelijksontbinding een langdurige procedure voor de rechter van de VAE zou hebben plaatsgevonden, maar zoals gezegd ken ik de exacte feiten en omstandigheden niet.
In veel landen – ook in Nederland2 – geldt dat er voor het huwelijk een rechtskeuze gemaakt kan worden welk intern recht van toepassing is op het huwelijksvermogensregime. Indien geen rechtskeuze is gemaakt, geldt het recht van het land dat als eerste huwelijksdomicilie moet worden aangemerkt. Ik begrijp dat dit echtpaar in het VK is gehuwd en kort daarop naar de VAE is verhuisd. Indien er in de situatie van dit echtpaar geen rechtskeuze is gemaakt, zou naar Nederlands recht het toepasselijke huwelijksvermogensrecht dat van het VK dan wel van de VAE zijn, afhankelijk van de vraag welk land als eerste huwelijksdomicilie moet worden aangemerkt. Het is naar Nederlands recht dus niet ter vrije keuze aan een van de echtelieden om gedurende het huwelijk eenzijdig, bijvoorbeeld door een verhuizing, om strategische redenen het toepasselijk huwelijksvermogensrecht te bepalen.
Naast de kwestie van het toepasselijke huwelijksvermogensrecht staat de vraag naar de ontbinding van het huwelijk. Indien een Nederlandse man naar de VAE zou gaan als sluiproute, wordt deze huwelijksontbinding, zoals hierboven uiteengezet in antwoord op de vragen 1 en 2, niet erkend door Nederland. Het risico van misbruik van deze route acht ik hierom gering.
Kunnen vrouwen die geconfronteerd worden met een situatie als hierboven beschreven een beroep doen op consulaire en of juridische bijstand? Zo ja, waaruit bestaat deze hulp?
Indien een Nederlandse staatsburger (man of vrouw) in het buitenland een hulpvraag heeft, kan de Nederlandse vertegenwoordiging consulaire bijstand verlenen. De bijstand die wordt verleend, hangt af van de vraag. Consulaire bijstand in civielrechtelijke procedures in het buitenland is altijd beperkt. Betrokkenen kunnen zich uiteraard wel te allen tijde laten bijstaan door een advocaat, die toezicht zal moeten en kunnen houden op een eerlijke procesgang.
Het bericht dat extremistische sjeiks welkom zijn in Utrecht |
|
Joram van Klaveren (GrBvK), Louis Bontes (GrBvK) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Opstelten (VVD) |
|
|
Bent u bekend met het bericht «Utrecht: haatpredikers welkom»?1
Ja.
Klopt het dat de bijeenkomst in Utrecht, waar onder andere ook de Saoedische prediker Al-Hakeem bij aanwezig zal zijn, toch doorgang vindt?
Het evenement in Utrecht heeft op zondag 1 maart jongstleden plaatsgevonden. De heer Al-Hakeem is voor zover bekend niet op dit evenement aanwezig geweest.
Bent u bekend met het gegeven dat Al-Hakeem een virulente geweldsprediker is die stelt dat afvalligen en critici van de islam gedood dienen te worden en vrouwen genitaal moeten worden gemutileerd?
Het is mij bekend dat de heer al-Hakeem in diverse preken en spreekbeurten uitspraken heeft gedaan die in de Nederlandse context ontoelaatbaar zouden zijn en – als ze in Nederland in het openbaar gedaan zouden worden – in sommige gevallen tot strafrechtelijke vervolging zouden kunnen leiden.
In hoeverre begrijpt u dat het binnenlaten van Saoedische geweldspredikers niets bijdraagt aan het tegengaan van radicalisering en extremisme?
In het Actieprogramma Integrale Aanpak Jihadisme heeft het kabinet gesteld radicalisering te willen tegengaan door verspreiders van jihadistische propaganda aan te pakken en te verstoren. Een van de maatregelen die hierbij genoemd is, is het weigeren van een visum voor predikers – uit visumplichtige landen – die oproepen tot haat en geweld (maatregel 20f). Uit het buitenland afkomstige visumplichtige sprekers die in Nederland onverdraagzame, anti-integratieve en/of antidemocratische boodschappen willen uitdragen en daarmee de openbare orde of nationale veiligheid bedreigen, zijn zoals ik aan uw Kamer heb gemeld in de brief van 3 maart 2015 niet welkom. Voor de nadere uitwerking van maatregel 20f verwijs ik uw Kamer naar deze brief.
Kunt u aangeven waarom van geweldspredikers die zouden spreken in Rijswijk wel het visum is ingetrokken en waarom dat bij deze geweldsprediker blijkbaar niet gebeurt?
Deze afweging was niet aan de orde. Bij de vertegenwoordigingen van het Koninkrijk in het buitenland is geen visum aangevraagd op naam van de in de aankondigingen genoemde prediker (Sheikh) Assim Al-Hakeem.
Bent u bereid de burgemeester van Utrecht wakker te maken, hem te wijzen op het tot geweld oproepende karakter van de boodschap van Al-Hakeem en te zorgen dat het «gala» alsnog wordt afgeblazen? Zo neen, waarom niet?
Het evenement heeft reeds plaatsgevonden. De locatie-eigenaar heeft aanvankelijk het huurcontract ontbonden, mede op basis van de ontstane ophef. Er was geen strafrechtelijke grond om dit evenement te verbieden. De locatie-eigenaar heeft uiteindelijk besloten de locatie voor het evenement alsnog ter beschikking te stellen.
Bent u bereid, behalve de geweldspredikers, ook organisaties die deze figuren (blijven) uitnodigen aan te pakken? Zo neen, waarom niet?
Vrijheid van meningsuiting is de essentie van democratie. In onze rechtsstaat worden dergelijke vrijheden voor iedereen beschermd. Het organiseren van een evenement zoals in Utrecht, dat volgens de organisatie bedoeld was om geld in te zamelen voor liefdadigheidsactiviteiten, is niet verboden. Echter, de vrijheid van meningsuiting is niet onbeperkt. Deze wordt begrensd als de vrijheden van anderen in het geding komen, als mensen haat of geweld prediken of als de veiligheid in het geding komt. Wat betreft eventuele maatregelen tegen organisaties geldt, dat als zou blijken dat tijdens een evenement sprake is geweest van het aanzetten tot haat zoals vastgelegd in artikel 137d Wetboek van Strafrecht, het Openbaar Ministerie kan beoordelen of alleen degene die aanzette tot haat moet worden vervolgd, of ook degene die hem eventueel bij de strafbare uitingen heeft geholpen.
De uitspraak van het gerechtshof van Den Haag over het Europese Octrooibureau |
|
Marit Maij (PvdA), John Kerstens (PvdA) |
|
Opstelten (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Opstelten: uitspraak rechter geldt niet voor Europese instelling»?1
Ja.
Herinnert u zich eerdere vragen over de arbeidsomstandigheden bij het Europees Octrooibureau?2 Is het waar dat de gespannen situatie nog steeds voortduurt, inclusief de beperking van het stakingsrecht?
Ja, de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft destijds aangegeven dat er binnen het Europees Octrooibureau (EOB)3 sprake was van een gespannen verhouding tussen de president en de personeelsvertegenwoordiging. Of er thans sprake is van de in het bericht gesuggereerde omstandigheden kan ik niet bevestigen.
Is het waar dat het Europees Octrooibureau weigert de omstreden maatregelen terug te draaien in lijn met de uitspraak van het gerechtshof in Den Haag? Zo ja, welke redenen liggen hieraan ten grondslag?
Buiten de berichtgeving in de media – bijvoorbeeld het interview van president Batistelli van de Europese Octrooi Organisatie (EOO) in de NRC van 21 maart jongstleden – kunnen wij u niet informeren over de interne afwegingen die gemaakt zijn binnen de EOO of over de motivering van haar houding tegenover de uitspraak van het Gerechtshof.
Is het waar dat u niet bereid bent handhavend op te treden in deze zoals gebruikelijk is in Nederland na een gerechtelijke uitspraak en dat u gerechtsdeurwaarders bevolen heeft het vonnis niet ten uitvoer te brengen? Zo ja, kunt u uw houding in deze toelichten? Zo ja, op grond van welke bevoegdheid kunt u bevelen een vonnis niet uit te voeren? Hoe vaak hebt u de afgelopen vijf jaar gebruik gemaakt van die bevoegdheid?
Artikel 3a van de Gerechtsdeurwaarderswet verplicht de gerechtsdeurwaarder de Minister van Veiligheid en Justitie in kennis te stellen van het voornemen tot tenuitvoerlegging van een vonnis, wanneer hij redelijkerwijs kan vermoeden dat deze handeling mogelijk in strijd is met volkenrechtelijke verplichtingen. De Minister van Veiligheid en Justitie kan vervolgens de gerechtsdeurwaarder aanzeggen dat tenuitvoerlegging van het vonnis in strijd is met volkenrechtelijke verplichtingen van het Koninkrijk. Een dergelijke aanzegging heeft tot gevolg dat de gerechtsdeurwaarder niet bevoegd is tot het verrichten van de ambtshandeling die hij tot opdracht heeft gekregen.
Op grond van artikelen 1 en 3 van het Protocol inzake Voorrechten en Immuniteiten van de Europese Octrooiorganisatie (Trb 1976, 101) zijn de terreinen van de EOO, waaronder de gebouwen van het EOB, onschendbaar en mogen zij niet betreden worden door de autoriteiten van het gastland zonder toestemming van de president van de EOO. Dit betekent dat de tenuitvoerlegging van het vonnis in strijd zou zijn met volkenrechtelijke verplichtingen van het Koninkrijk en dat de Minister van Veiligheid en Justitie een aanzegging heeft gedaan.
Sinds januari 2010 is veertien maal gebruik gemaakt van de aanzeggingsbevoegdheid ex artikel 3a van Gerechtsdeurwaarderswet.
Kunt u aangeven op welke regelgeving of verdragen u zich beroept bij uw beslissing teneinde de uitspraak van het gerechtshof in Den Haag niet ten uitvoer te brengen? Wat is uw reactie op de stelling dat u bestaande wetgeving in deze conservatief interpreteert? Heeft u een meer dynamische toepassing overwogen? Zo nee, waarom niet?
Zie ook het antwoord op vraag 4. Er is geen sprake van een keuze tussen een dynamische of een conservatieve interpretatie: uit het Protocol inzake Voorrechten en Immuniteiten van de Europese Octrooiorganisatie (Trb 1976, 101) volgt dat de onschendbaarheid van het EOB, als orgaan van de EOO, absoluut is en er geen discretionaire bevoegdheid is. Het gaat hier om absolute immuniteit van executie. Hoewel de immuniteit van jurisdictie de laatste jaren minder absoluut wordt toegepast, met name ten aanzien van staatsimmuniteit en in mindere mate ten aanzien van immuniteit van internationale organisaties, is een dergelijke verandering niet waarneembaar ten aanzien van de immuniteit van executie. Het Europese Hof voor de Rechten van de Mens heeft dit bevestigd in een uitspraak van 6 januari 20154. Ofschoon het Protocol met betrekking tot de EOO uit 1976 stamt, zijn gelijke bepalingen die organisaties absolute immuniteit van executie verlenen te vinden in de zetelovereenkomsten met alle in Nederland gevestigde internationale organisaties.
Kunt u een overzicht geven van de laatste stand van de Europese en Nederlandse jurisprudentie daar waar het gaat om de immuniteit van een internationale organisatie die conflicteert met een vonnis van een nationale rechter?
Nee. Er zijn zaken bekend waarbij klagers een zaak aangespannen hebben bij een internationale rechter zoals het Europees Hof voor de Rechten van de Mens, nadat de nationale rechter de immuniteit van een internationale organisatie gerespecteerd had. In alle tot nu toe bekende zaken voor dit Hof is bepaald dat het respecteren van de immuniteit van een internationale organisatie niet in strijd is met de mensenrechten, zolang een organisatie via een interne procedure «reasonable alternative means» biedt. Te denken valt hierbij aan de zaken Waite and Kennedy zaak (application no. 26083/94), Mothers of Srebrenica (application no. 65542/12), en Klausecker v. Germany (application no. 415/07).
Wat is uw reactie op de stelling van deskundigen dat uw houding in deze op gespannen voet staat met de Nederlandse rechtsstaat en dat u immuniteit verkiest boven mensenrechten? Wat is uw reactie op de stelling dat u de macht van de rechter uitholt? Wat is uw reactie op de stelling dat dit het bestaande probleem van internationale organisaties die zich boven de wet stellen nog verder verergert?
De toekenning van immuniteit is onderdeel van de internationale rechtsorde. Immuniteit van executie betekent dat een vonnis niet zonder instemming van de relevante internationale organisatie ten uitvoer gelegd kan worden, en niet dat de internationale organisatie geen verplichtingen heeft onder internationaal recht of het nationale recht van de zetelstaat. Het gaat hier om een balans tussen de volkenrechtelijke verplichtingen van Nederland die nopen tot respect voor de immuniteit van executie die internationale organisaties genieten en de verplichting van diezelfde organisaties onder internationaal recht en nationaal recht.
Wat bedoelt u met deze situatie heeft «onze aandacht» en «die van andere EU-lidstaten»? Waar bestaat deze aandacht uit en waar is deze op gericht?
Nederland zal, samen met andere betrokken landen, de kwestie aan de orde stellen in de Beheersraad van het Europees Octrooi Verdrag. Voorts zal Nederland, als zetelstaat van deze vestiging van het EOB, in dialoog met de EOO aandringen op een oplossing van het conflict tussen werknemers en het management van het EOB.
Is het mogelijk dat een van de partijen in deze zaak cassatie bij de Hoge Raad instelt danwel dat er al cassatie in het belang der wet wordt ingesteld? Zo ja, is dat al gebeurd of binnen welke termijn wordt dat duidelijk? Zo nee, waarom niet? Bent u van plan deze zaak onder de aandacht te brengen van de Commissie cassatie in het belang der wet?
Het is aan partijen om te beslissen over cassatie. Nederland heeft vooralsnog niet het voornemen tot cassatie in het belang der wet.
Hebt u kennisgenomen van de recente overeenkomst bij de International Labour Organization(ILO) tussen afgevaardigden van werkgevers en werknemers over het stakingsrecht en het ILO verdrag 87?3 Kunt u inzicht geven hoe de kwestie bij het Europees Octrooibureau zich verhoudt tot het ILO verdrag 87 en de naleving daarvan?
Ik heb er verheugd kennis van genomen dat werkgevers en werknemers in de ILO tot elkaar zijn gekomen met betrekking tot onder meer het stakingsrecht. Het akkoord maakt het mogelijk dat het toezichtmechanisme van de ILO weer gaat functioneren, ook al wordt er geen expliciete link gelegd naar de ILO-verdragen. Inmiddels is dat akkoord bevestigd in de tripartiete Beheersraad van de ILO. Individuele werknemers van het EOB konden en kunnen zich ingeval van een arbeidsgeschil wenden tot het tribunaal van de ILO. Dat toetst echter niet aan ILO-verdrag 87 of andere ILO-verdragen, maar aan de individuele arbeidsovereenkomst.
De politisering van staatsorganen en de beperking van persvrijheid in Macedonië |
|
Marit Maij (PvdA) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat de premier van EU kandidaat-lidstaat Macedonië in een speciaal ingelast live tv-optreden de oppositieleider beschuldigde van spionage en poging tot staatsgreep en dat de openbaar aanklager na de beschuldigingen van de premier het paspoort van de oppositieleider in beslag heeft genomen en overweegt hem te vervolgen?1
Ja.
Bent u bekend met de berichtgeving dat de openbaar aanklager een verklaring heeft uitgegeven waarin publicatie van, volgens de oppositie belastend, opnamemateriaal over de regering door journalisten tot vervolging zal leiden?2 3 4
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de opvatting dat er sprake is van toenemende politieke invloed op de rechtsgang, beperking van mediavrijheid en toenemende zelfcensuur in Macedonië? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven in de kabinetsappreciatie van het uitbreidingspakket 20145 maakt het kabinet zich, net als de Europese Commissie, ernstige zorgen over toenemende politisering en overheidscontrole in Macedonië. Onafhankelijke rechtspraak, mediavrijheid en mediadiversiteit staan toenemend onder druk.
Heeft u contact gehad met uw Macedonische collega over de beschuldigingen van de premier? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat was zijn reactie?
Direct na het tv-optreden van de premier op 31 januari jl. heeft de EU in een verklaring gewezen op het onvervreemdbare recht op een onafhankelijk en transparant onderzoek, met respect voor de rechten van de beschuldigden in lijn met de wet en met internationale standaarden, inclusief het principe dat iemand onschuldig is tot het tegendeel bewezen is. De Nederlandse ambassadeur heeft – in lijn met de EU-verklaring – zijn zorgen over de ontwikkelingen overgebracht bij het Macedonische Ministerie van Buitenlandse Zaken. Hetzelfde is gebeurd tijdens recente hoogambtelijke contacten met de Macedonische Staatssecretaris van Buitenlandse Zaken. Daarbij is ook gezegd dat debat over politieke meningsverschillen in het parlement thuishoort. Nederland en de EU blijven de Macedonische autoriteiten in alle contacten met klem oproepen zich met hernieuwde daadkracht en toewijding te richten op het hervormingsproces, ook wat betreft het verminderen van politieke invloed op de rechtsgang en beperking van mediavrijheid.
Bent u bereid om bij de autoriteiten van Macedonië uw zorgen te uiten over de toenemende politieke invloed op de rechtsgang en beperking van mediavrijheid? Zo ja, op welke wijze en wanneer? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Welke maatregelen heeft Macedonië tot nu toe getroffen om gevolg te geven aan de oproepen van de Europese Commissie in het uitbreidingspakket 2014 om de rechtsstaat te versterken? Zijn deze maatregelen volgens u voldoende?
Macedonië lijkt vooralsnog onvoldoende opvolging te geven aan de specifieke aanbevelingen van de Commissie op de betreffende terreinen. Mede door de voortdurende parlementaire boycot door de oppositie en de onwil van zowel regering als oppositie om een betekenisvolle politieke dialoog te voeren ligt het hervormingsproces in het land vrijwel stil.
De EU volgt de ontwikkelingen in Macedonië op de voet. Commissaris Hahn heeft tijdens zijn recente bezoek aan Skopje op 17 februari jl. met verschillende partijen gesproken, onder wie oppositieleider Zaev. Hij heeft hierbij zijn ernstige zorgen uitgesproken over de ontwikkelingen en het belang benadrukt van een oplossing van de huidige crisis, een terugkeer van de oppositie naar het parlement en de voortvarende aanpak van het hervormingsproces. In zijn gesprekken heeft hij uitdrukkelijk de verwachtingen van de Europese Unie overgebracht op het gebied van mediavrijheid, rechtsstaat en mensenrechten in het land.
Ook in de Raad van Europa is de situatie in Macedonië aan de orde gesteld. Zij heeft gevraagd om transparant en onafhankelijk rechterlijk onderzoek. Voorts heeft de Hoge Commissaris voor Minderheden van de OVSE, Astrid Thors, op 18 februari in Skopje de politieke leiders opgeroepen hun verantwoordelijkheid te nemen en te zorgen dat de huidige politieke ontwikkelingen geen gevolgen zullen hebben voor de interetnische relaties.
Bent u bereid om in Europees verband aandacht te vragen voor de bovengenoemde zorgelijke ontwikkeling in het land en met uw Europese collega’s een signaal af te geven aan de autoriteiten in Macedonië? Zo ja, op welke wijze en wanneer? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Welke invloed heeft deze ontwikkeling op de steun van Nederland voor het openen van onderhandelingen met Macedonië over toetreding tot de EU?
Zoals aangegeven in de kabinetsappreciatie van het uitbreidingspakket 2014 zit het toetredingsproces van Macedonië in een impasse en is het kabinet zich bewust van de rol die het uitblijven van een besluit van de Raad tot het openen van onderhandelingen hierin heeft gespeeld. De naamskwestie moet met voorrang worden opgelost, maar mag tegelijkertijd geen excuus zijn om hervormingen te staken of zelfs terug te draaien. Ook omdat een besluit tot het openen van onderhandelingen nieuw momentum zou kunnen genereren voor hervormingen en het vinden van een oplossing in de naamskwestie. Hierbij werd echter aangegeven dat Macedonië de genoemde tekortkomingen daadkrachtig moet aanpakken. De conclusies die de Raad op 16 december 2014 aannam, laten hierover geen misverstand bestaan6. Het kabinet wacht nu het eerstvolgende voortgangsrapport van de Commissie af en zal, naar gelang de inhoud van dat rapport, opnieuw een afweging maken.
Het rapport van Human Rights Watch, waarin de organisatie melding maakt van 47 buitengerechtelijke executies in Burundi |
|
Ingrid de Caluwé (VVD) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het op 12 februari verschenen rapport van Human Rights Watch, waarin de organisatie melding maakt van 47 buitengerechtelijke executies in Burundi?1
Ja.
Gaat een deel van het OS-geld (circa 5 miljoen euro per jaar) dat Nederland besteedt aan rechtstaatontwikkeling in Burundi ook naar projecten waar de genoemde eenheden bij betrokken zijn?
Nederland steunt verschillende programma’s ter verbetering van het functioneren van politie en leger in Burundi en ter versterking van democratisch toezicht op het veiligheidsapparaat. Dat gebeurt deels met OS-geld voor rechtstaatontwikkeling, deels met geld uit het centraal gefinancierde stabiliteitsfonds.
Verder verzorgt Nederland samen met de VS, in het kader van het African Contingency Operations Training and Assistance programma (ACOTA) de training van Burundese bataljons die in Somalië worden ingezet in de Afrikaanse vredesmacht AMISOM.
Op dit moment kan niet worden uitgesloten dat individuele manschappen van de eenheden die in het HRW rapport zijn genoemd, hebben deelgenomen aan door Nederland gefinancierde projecten. Volgens berichten zou een aantal van hen onlangs uit Somalië zijn teruggekeerd. Het is mogelijk dat zij de ACOTA-training hebben doorlopen.
Is het waar dat u heeft gevraagd om een Burundees onderzoek naar de gebeurtenissen? Legt u ook druk op de Burundese overheid om een daadwerkelijk onafhankelijk onderzoek in te stellen?
Ja. De Minister van Buitenlandse Zaken heeft mede namens mij en de Minister van Defensie een brief gestuurd hierover aan zijn Burundese collega. Ook de Nederlandse ambassadeur en zijn medewerkers hebben tijdens diverse ontmoetingen met Burundese overheidsvertegenwoordigers zowel bilateraal, in EU verband, als samen met de VS om een onafhankelijk, gedegen en geloofwaardig onderzoek gevraagd.
Het Burundese Openbaar Ministerie heeft in antwoord op deze vraag, daags na het verschijnen van het HRW rapport, een commissie ingesteld die onderzoek zal doen naar de gebeurtenissen en een maand de tijd heeft om een rapport te schrijven. Nederland zal er bij de Burundese overheid op aandringen om de onderzoekscommissie uit te breiden met leden van het Burundese maatschappelijk middenveld. Nederland dringt ook aan op openbaarmaking van het rapport en verwacht dat passende maatregelen worden getroffen tegen verantwoordelijken voor mensenrechtenschendingen.
Zo ja, welke bijdrage zou Nederland kunnen leveren aan een dergelijk onderzoek?
In eerste instantie moet het Burundese Openbaar Ministerie ruimte krijgen om het onderzoek uit te voeren. Nederland zal via een professionele internationale organisatie technische ondersteuning aanbieden, zo mogelijk samen met andere internationale partners. Vooral op forensisch gebied heeft Burundi een tekort aan capaciteit. Ook zal de commissie worden aangemoedigd samenwerking te zoeken met andere instanties, zoals de CNIDH (Commission Nationale Indépendante des Droits de l’Homme), die met een eigen onderzoek bezig zijn.
Welke maatregelen gaat u nemen naar Burundi toe, nu Nederland rechtstaatontwikkeling financiert en het juist op dit vlak mis lijkt te zijn gegaan?
Als het Burundese onderzoek niet onafhankelijk, gedegen en geloofwaardig is, of als blijkt dat er inderdaad ernstige schending van mensenrechten hebben plaatsgevonden en dit onbestraft blijft, dan zal NL waarschijnlijk overgaan tot het intrekken of bevriezen van een deel van de steun. De Burundese autoriteiten zijn op de hoogte van de voorwaarden die Nederland verbindt aan voortzetting van de samenwerking met het leger en de politie. Afspraken hierover zijn in 2009 vastgelegd in een gezamenlijk MoU.
Een politieke reactie op het privacybeleid van Facebook |
|
Astrid Oosenbrug (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de reactie van uw Belgische collega Tommelein op de nieuwe gebruikersvoorwaarden van Facebook en het daarop volgende verzoek van Facebook voor een gesprek?1 Herinnert u zich uw antwoorden op eerdere Kamervragen over het privacybeleid van Facebook van 23 december 2014?2
Ja.
Deelt u de mening van uw Belgische collega dat politieke stellingname de toezichthouders op privacy kan steunen in hun werk, met name waar het grote multinationals betreft? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat is uw mening over de nieuwe gebruiksvoorwaarden van Facebook?
De wetgever heeft het toezicht op de naleving en de handhaving van de Wet bescherming persoonsgegevens opgedragen aan een onafhankelijk orgaan, het College bescherming persoonsgegevens (CBP). De onafhankelijke positie van het CBP moet worden gerespecteerd. Daarbij past het dat leden van de regering grote terughoudendheid betrachten met het doen van uitspraken over de privacyvoorwaarden die bedrijven of instellingen, van welke aard en omvang dan ook, hanteren. Een oordeel over de privacyvoorwaarden van Facebook moet ik dan ook aan het CBP laten.
Bent u ook van mening dat de Europese landen samen moeten optrekken in de verdediging van privacy, in het bijzonder als het gaat om grote buitenlandse bedrijven? Zo ja, hoe gebeurt dit en wat is de rol van de regering daarin? Zo nee, waarom niet?
Ik zie zeker ruimte voor het gezamenlijk verdedigen van het recht op bescherming van persoonsgegevens door Europese landen. Nederland doet daar op actieve wijze aan mee, in de Europese Unie en in de Raad van Europa. Uw Kamer wordt driemaandelijks op gedetailleerde wijze op de hoogte gehouden van de wijze waarop Nederland zich in deze internationale organisaties sterk maakt voor gegevensbescherming.
Heeft u ook zorgen over het privacybeleid van Facebook, die u graag in een persoonlijk gesprek zou willen uiten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u doen om een gesprek te organiseren?
Het CBP onderzoekt welke gevolgen de nieuwe voorwaarden hebben voor de privacy van Facebook-gebruikers in Nederland. Zoals ik in de beantwoording op eerdere Kamervragen3 reeds heb aangegeven, zal ik dit onderzoek afwachten. De vraag hoe de positie van Nederland ten aanzien van Facebook zich verhoudt tot die van andere landen, zal eerst dan kunnen worden beantwoord. Ik acht het niet juist om het onderzoek van het CBP te doorkruisen door zelf in contact te treden met Facebook.
Het rapport ‘Tackling intolerance and discrimination in Europe with a special focus on Christians’ |
|
Roelof Bisschop (SGP) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van de resolutie die vorige week door de parlementaire vergadering van de Raad van Europa is aangenomen naar aanleiding van het rapport «Tackling intolerance and discrimination in Europe with a special focus on Christians»?1
Ja.
Wat is uw oordeel over dit rapport en de conclusies ervan?
Wij onderschrijven het belang dat in het rapport wordt beschreven van het grondrecht van vrijheid van godsdienst en levensovertuiging, met inbegrip van de vrijheid om geen religie aan te hangen. Dit grondrecht impliceert, zoals ook het rapport constateert, dat deze vrijheden zowel gelden met betrekking tot personen die een religie of levensovertuiging hebben die door een minderheid van de bevolking wordt aangehangen, als voor degenen die de godsdienst of levensovertuiging van de meerderheid hebben. In het rapport wordt terecht geconstateerd dat in Europa de godsdienstvrijheid wordt gegarandeerd door internationale verdragen en instrumenten. Het rapport stelt aan de hand van praktijkvoorbeelden dat de afgelopen jaren vijandigheid jegens religie kan worden gesignaleerd in talloze gewelddadigheden en vandalisme en in beperkingen in geloofsbeleving. Het rapport besteedt in het bijzonder aandacht aan intolerantie jegens en discriminatie van christenen.
Het kabinet is bezorgd over het beeld van toenemende onverdraagzaamheid, en is vastberaden om discriminatie, op welke grond dan ook, te bestrijden. In de voortgangsbrief discriminatie van 11 februari 2015 (Kamerstuk 30 950, nr. 76) is de inzet van het kabinet op dit gebied beschreven, ook voor wat betreft discriminatie op grond van godsdienst of levensovertuiging.
Het beeld dat in het rapport wordt geschetst van een toename van intolerantie, discriminatie en zelfs geweld jegens christenen herkennen wij echter niet. Voor de Nederlandse situatie wordt de indruk die het rapport wekt, niet gesteund door de rapportages die bij de voortgangsbrief zijn gevoegd. Ook uit het SCP-rapport naar ervaren discriminatie in Nederland (Kamerstuk 30 950, nr. 68) komt deze veronderstelde tendens niet naar voren.
Deelt u de opvatting dat nationale regeringen vaak voorbij zien aan de vele momenten waarop in de laatste jaren handelingen van vijandschap, geweld en vandalisme tegen christenen zichtbaar zijn en tegen hun plaatsen van samenkomst?
Nee. Voor wat betreft de situatie in Nederland verwijzen wij naar het antwoord op vraag 2.
Het kabinet beschikt niet over aanwijzingen dat de regeringen van andere lidstaten van de Raad van Europa voorbij zouden gaan aan gewelddadige en vijandige handelingen tegen christenen of personen met andere levensbeschouwingen.
In hoeverre is er naar de mening van de regering in Nederland en andere lidstaten van de Raad van Europa voldoende aandacht voor het tegengaan van al dan niet subtiele vormen van discriminatie tegen christenen, ongeacht of zij horen tot een meerderheids- of minderheidsgroepering?
Voor wat betreft de situatie in Nederland verwijzen wij naar het antwoord op vraag 2.
Het kabinet beschikt niet over aanwijzingen dat bij de overheden van andere lidstaten van de Raad van Europa onvoldoende aandacht is voor het bestrijden van al dan niet subtiele vormen van discriminatie tegen christenen of personen met andere levensbeschouwingen.
Deelt u de opvatting van de parlementaire vergadering van de Raad van Europa dat het concept van «reasonable accomodation» een goed handvat biedt voor de omgang met godsdienstige opvattingen binnen Europa, om te verzekeren dat ook christenen voluit de ruimte hebben om hun geloof te uiten en er zowel in de publieke als private sfeer naar te leven?
Het concept van «reasonable accommodation» («redelijke aanpassingen») is vooral bekend als instrument om te waarborgen dat personen met een handicap mensenrechten en fundamentele vrijheden op voet van gelijkheid met anderen kunnen genieten of uitoefenen. Gelijke behandeling van personen zonder en met handicap, en trouwens ook van personen met uiteenlopende beperkingen, zou er immers toe leiden dat niet iedereen tot zijn recht komt. In de Kaderrichtlijn gelijke behandeling (RL2000/78/EG), het VN-verdrag inzake de rechten van personen met een handicap en de Wet gelijke behandeling op grond van handicap of chronische ziekte is de verplichting tot «redelijke aanpassingen» in deze context opgenomen.
Ten aanzien van andere discriminatiegronden wordt het concept van «reasonable accommodation» in de Europese en Nederlandse wetgeving niet of nauwelijks gehanteerd, maar is een andere benadering gekozen. Waar nodig, is ten aanzien van specifieke omstandigheden een bijzondere regeling opgenomen, of wordt vrijheid gegeven aan betrokkenen om onderling afspraken te maken. Het rapport vermeldt hiervan enkele voorbeelden. De uitkomst van deze benadering is naar onze tevredenheid. Niettemin volgen wij de discussie die vooral in wetenschappelijke kringen wordt gevoerd over «reasonable accommodation» met belangstelling.
Deelt u de opvatting van deze vergadering dat het belangrijk is dat de verschillende lidstaten zoveel als mogelijk ruimte laten voor opvattingen die voortkomen uit deze wezenlijke overtuigingen van burgers?
Ja. De formulering van de beide vragen impliceert terecht dat de bedoelde vrijheden beperkt kunnen worden, bijvoorbeeld door de rechten en vrijheden die anderen hebben.
Deelt u de opvatting van deze parlementaire vergadering dat het goed is om zoveel mogelijk rekening te houden met godsdienstige of andere bezwaren tegen delen van werkzaamheden en daar op een gezonde manier ruimte voor te bieden?
Zie antwoord vraag 6.
Hoe verhoudt dit concept van «reasonable accomodation» zich tot de vorig jaar aangenomen wet die het met name nieuwe trouwambtenaren onmogelijk maakt hun werk te doen als zij gewetensbezwaren hebben tegen het huwelijk tussen personen van gelijk geslacht? Zou niet met dit door de parlementaire vergadering aangenomen rapport gesteld moeten worden dat deze wet een stap terug in de tijd was?
Uit de Wet van 4 juli 2014 tot wijziging van het Burgerlijk Wetboek en de Algemene wet gelijke behandeling met betrekking tot ambtenaren van de burgerlijke stand die onderscheid maken als bedoeld in de Algemene wet gelijke behandeling (Stb. 2014, 260) vloeit voort dat een nieuwe (buitengewoon) ambtenaar van de burgerlijke stand geen onderscheid mag maken tussen een huwelijk van een man en een vrouw en een huwelijk van twee mannen of twee vrouwen. Ten aanzien van zittende (buitengewoon) ambtenaren van de burgerlijke stand, behouden gemeenten een beleidsvrijheid, dus bijvoorbeeld de vrijheid om hen aangepast werk te laten doen. De wet is in overeenstemming met de arresten van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) van 15 januari 2013 in de zaken van Ladele en McFarlane. Wij kunnen niet beoordelen of het concept van «reasonable accommodation» tot een andere uitkomst zou hebben geleid.
Naar de mening van het kabinet is de wet juist een stap vooruit op de weg naar volledige acceptatie van homoseksualiteit.
Welke conclusies verbindt de regering aan dit rapport, de conclusies en aanbevelingen voor Nederland?
Het kabinet ziet in het rapport een ondersteuning van zijn inzet om discriminatie, op welke grond dan ook, te bestrijden.
Op welke wijze is de regering voornemens aandacht voor dit rapport, de conclusies en aanbevelingen hiervan te vragen van de regeringen van andere lidstaten van de Raad van Europa? Bent u bereid de Kamer over de voortgang hiervan te rapporteren?
Het kabinet gaat ervan uit dat de nationale delegaties naar de Parlementaire Assemblee van de overige lidstaten van de Raad van Europa dit rapport, en de conclusies en aanbevelingen daaruit, zelf onder de aandacht van hun regeringen zullen brengen.
Het voortgaande anti-homogeweld in Amsterdam |
|
Louis Bontes (GrBvK), Joram van Klaveren (GrBvK) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
Bent u bekend met het bericht «Potenrammers slaan homoseksuele man in elkaar»?1
Ja.
Hoe duidt u het gegeven dat er vorig jaar alleen al in Amsterdam bijna 200 geweldsincidenten tegen homo's zijn geregistreerd?
Enerzijds is dit cijfer te verklaren door een toegenomen bereidheid bij slachtoffers om dergelijke incidenten te melden, anderzijds lijkt er ook een tendens gaande waarbij de tolerantie jegens personen met een niet-heteroseksuele oriëntatie, maar ook jegens transpersonen afneemt. Vooral personen met een genderidentiteit en/of -expressie buiten de klassieke gender rolpatronen lijken daarbij potentieel een groter risico te lopen om slachtoffer te worden van discriminatie of geweld met een discriminatoir aspect.
Voor het kabinet is ieder geweldsincident er één te veel, en is de boodschap duidelijk dat agressief gedrag jegens LHBT’s onacceptabel is en hard wordt aangepakt – los van de achtergrond van de dader.
Erkent u inmiddels dat niet-westerse allochtonen relatief gezien veel vaker verdachte zijn van anti-homogeweld (in Amsterdam)? Zo ja, wat denkt u dat daarvan de oorzaak is?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven waarom u volhardt in het idee dat praatprojecten zullen leiden tot minder geweld tegen homo's? En denkt u niet dat de gelden die hier nu in gestoken worden, beter kunnen worden gebruikt voor de opsporing en vervolging van daders?
Naast de strafrechtelijke aanpak van discriminatie en geweld met een discriminatoir aspect zet het kabinet in op vroegtijdige signalering, preventie en nazorg. Daarbij spelen naast strafrechtelijke aspecten ook sociaal-maatschappelijke aspecten een belangrijke rol. Het kabinet schept ruimte voor een scala van activiteiten van verschillende departementen, lokale overheden, politie, anti-discriminatievoorzieningen en andere maatschappelijke organisaties.
De aanpak van homofoob geweld (en andere vormen van geweld met een discriminatoir aspect) is als «high impact crime» onderdeel van de Veiligheidsagenda 2015 – 2018. Daarnaast is er vanuit het Ministerie van OCW aandacht voor bewustwording rond de thema’s seksuele oriëntatie en genderidentiteit. Getracht wordt de voedingsbodem voor homo- en transfoob-geweld weg te nemen via activiteiten gericht op het vergroten van veiligheid en sociale acceptatie van LHBT’s op school, in de sport, binnen de zorg en in de directe woonomgeving. Daarbij krijgen risicogroepen die meer vatbaar zijn voor discriminatoir geweld (zoals jongeren, transgenders en LHBT’s uit levensbeschouwelijke en bi-culturele kringen) extra aandacht.
Tenslotte wordt dit jaar een landelijke voorlichtingscampagne voorbereid die omstanders aanspreekt op hun verantwoordelijkheid om actie te ondernemen tegen gesignaleerde discriminatie in hun omgeving en slachtoffers oproept om altijd melding of aangifte te doen bij discriminatoire incidenten.2
Het uitblijven van excuses voor de passieve houding van de Nederlandse regering ten tijde van de jodenvervolging |
|
Louis Bontes (GrBvK), Joram van Klaveren (GrBvK) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
|
Kent u het bericht «Herdenking Auschwitz draait om overlevenden»?1
Hoe oordeelt u over het gegeven dat de Nederlandse regering, tijdens de Tweede Wereldoorlog, in Londen, niets deed met meldingen uit het ambtelijk apparaat (o.a. het rapport Dentz uit 1943) dat er toen al meer dan 100.000 joodse Nederlanders waren vermoord?
Hoe oordeelt u over het feit dat de massale arrestaties en opsluiting van joodse burgers in kampen, mede door Nederlandse ambtenaren, destijds geen enkele keer een agendapunt is geweest in de ministerraad in Londen?
Kunt u aangeven waarom de Nederlandse regering, in tegenstelling tot die van bijvoorbeeld België, Finland, Noorwegen en Denemarken, nooit excuses heeft gemaakt voor haar passieve rol tijdens de jodenvervolging?
Bent u bereid, om 70 jaar na de verschrikkingen van de Tweede Wereldoorlog en gegeven het feit dat de laatste overlevenden nog onder ons zijn, dit nu eindelijk wel te doen?
In hoeverre ziet u, zeker nu we te maken hebben met terroristische aanslagen op joodse doelen in Europa, het belang in om het antisemitisme op iedere wijze te veroordelen?
In mijn persconferentie op 15 augustus 2014 en in mijn toespraak op de Dam op 8 januari 2015 heb ik het antisemitisme veroordeeld.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor uw bezoek met het Koninklijk paar aan de Auschwitz-herdenking op 27 januari 2015?
De beantwoording heeft, met inachtneming van het reces van de Tweede Kamer, binnen zes weken plaatsgevonden.