De ontvoering van Insiya naar India |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD), Halbe Zijlstra (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Insiya’s lange weg naar huis»?1
Ja.
Wat is de strekking van het vonnis van de familierechtbank in India? Is dit vonnis bij voorraad uitvoerbaar en staat een eventueel hoger beroep een terugkeer naar Nederland niet in de weg?
Vonnissen van de Indiase familierechtbank, en dus ook het vonnis in onderhavige zaak, zijn niet openbaar. Alleen met toestemming van betrokken partijen zou ik u over de precieze inhoud van het vonnis mogen en kunnen informeren. In het algemeen en zonder een deskundige Indiaas-familierechtelijke beoordeling van het vonnis, kan ik u meedelen dat het Indiase vonnis geen betrekking heeft op de ontvoeringszaak maar een door de vader aangespannen zaak met betrekking tot de ouderlijke verantwoordelijkheden en rechten ten aanzien van de minderjarige. Over de inhoud van het vonnis kan ik verder geen mededelingen doen gezien het feit dat het vonnis niet openbaar is. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken houdt vanaf het begin van de zaak nauw contact met de moeder van Insiya over de stand van zaken en de mogelijke terugkeer van Insiya naar Nederland.
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken speelt geen rol in de verschillende rechterlijke processen die rond deze zaak gaande zijn. De rol van het ministerie in deze zaak is consulair. Het ministerie en de Nederlandse ambassade in New Delhi wijzen in de contacten met de Indiase autoriteiten op het door Nederland ingediende teruggeleidingsverzoek. Daarnaast benadrukt het ministerie in de contacten met de Indiase autoriteiten het belang dat moeder en kind spoedig met elkaar in contact komen. De Nederlandse ambassade in India blijft de zaak nauwlettend volgen en zal bij passende gelegenheden en momenten bij de Indiase autoriteiten blijven aandringen op het belang van een snelle en goede oplossing voor moeder en kind. De ontvoering van Insiya is door Nederland diverse malen op hoog niveau, zowel ambtelijk als politiek, bij de Indiase autoriteiten aangekaart.
Wat kunt u of de Nederlandse vertegenwoordiging in India doen om de terugkeer van dit meisje te bespoedigen of te faciliteren? En wordt dit ook werkelijk gedaan? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
In welke fase bevindt zich het strafrechtelijk onderzoek tegen de vader van het genoemde meisje en zijn handlangers?
Het strafrechtelijk onderzoek loopt. De strafzaak tegen de vader en een aantal medeverdachten is nog gaande. De strafzaak heeft inmiddels een aantal keren pro forma op zitting gestaan. Nu de zaak nog onder de rechter is, doe ik verder geen uitspraken over deze individuele zaak.
Kunt u deze vragen voor dinsdag 6 februari beantwoorden?
De vragen zijn zo spoedig mogelijk beantwoord.
De berichten ‘Ex-moslims regelmatig bedreigd in Nederland’ (Reformatorisch Dagblad, 20 januari 2018) en ‘Duits parlement wil antisemitische asielzoekers uitzetten’ (NOS 18 januari 2018)? |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (VVD), Pieter Omtzigt (CDA), Joost Sneller (D66), Eppo Bruins (CU) |
|
Halbe Zijlstra (minister buitenlandse zaken) (VVD), Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van het EU-voorstel: Verordening van de Raad tot instelling van het Europees Monetair Fonds COM (2017) 827?
Ja, daar heb ik kennis van genomen.
Klopt het dat de Europese Commissie artikel 352 van het werkingsverdrag als rechtsgrondslag gekozen heeft, de zogenaamde flexibiliteitsclausule?
Het klopt dat de Commissie artikel 352 van het EU-Werkingsverdrag als rechtsgrondslag gekozen heeft.
Herinnert u zich dat u in het BNC-fiche aan de Kamer geen duidelijkheid gaf over de bevoegdheid van de Europese Unie en dat u nadere duiding zou vragen op een aantal punten?
In het BNC fiche heb ik aangegeven dat het voor het kabinet onvoldoende duidelijk is waarom het oprichten van een Europees Monetair Fonds (EMF) op deze wijze nodig is, en dat het kabinet inderdaad om nadere duiding zal vragen over de rechtsgrondslag.
Beschikt u over (nader) juridisch advies over de toepassing van artikel 352 van bijvoorbeeld de juridische dienst van het ministerie, de landsadvocaat of een instelling van de Europese Unie? Zo ja, kunt u dat juridisch advies delen met de Kamer voor woensdag 31 januari 2018 te 14.00 uur, zodat de inhoud betrokken kan worden bij het algemeen overleg over het behandelvoorbehoud?
Heeft u kennisgenomen van «Fragen zur Rechtsgrundlage und Subsidiarität des Vorschlags der Europäischen Kommission zur Einrichtung eines Europäischen Währungsfonds», die de juridische dienst van de Duitse bondsdag op 25 januari 2017 gepubliceerd heeft?
Ja, daar heb ik kennis van genomen.
Heeft u kennisgenomen van het feit dat volgens dit advies de verordening niet gebaseerd kan worden op artikel 352 van het werkingsverdrag, omdat niet duidelijk aangetoond kan worden dat het leidt tot meer eenheid, efficiency en een betere verantwoording dan het huidige Europees Stabiliteitsmechanisme (ESM)?
Ja, daar heb ik kennis van genomen.
Deelt u de conclusies van dit Duitse rapport en dan met name de conclusie dat de Europese Commissie dit voorstel niet kan baseren op artikel 352? Kunt u dit uitgebreid toelichten?
De Commissie stelt het gebruik van artikel 352 van het EU-Werkingsverdrag voor als rechtsgrondslag om het Europese Stabiliteitsmechanisme (ESM) door te ontwikkelen in een EMF en dit EMF te integreren in het juridische raamwerk van de EU. De Bondsdag analyseert drie voorwaarden die verbonden zijn aan de toepassing van artikel 352 VWEU.
Voor het hanteren van artikel 352 moet ten eerste overwogen worden of optreden in het kader van de beleidsgebieden van de Verdragen (met uitzondering van het Gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid) noodzakelijk is om één van de doelstellingen van de Verdragen te verwezenlijken. Ten tweede moet er geen enkele andere Verdragsbepaling voorzien in het nemen van maatregelen om deze doelstelling te verwezenlijken. Ten derde moet het voorgenomen optreden er niet toe leiden dat de Unie meer bevoegdheden krijgt dan in de Verdragen is voorzien. De juridische dienst van de Bondsdag gaat bij de toets van de noodzakelijkheid van het optreden in op aspecten die volgens de Commissie nodig zijn voor de verwezenlijking van de Verdragsdoelstelling van het bewaken van de financiële stabiliteit en die met dit voorstel zouden moeten worden bevorderd: eenheid, efficiëntie en democratische verantwoordingsplicht. Volgens de juridische dienst van de Bondsdag toont de argumentatie van de Commissie op grond van eenheid, efficiëntie en democratische verantwoordingsplicht niet overtuigend aan dat de betreffende doelstellingen van de Verdragen thans in onvoldoende mate verwezenlijkt worden. Daarmee is het niet overtuigd dat deze actie op basis van artikel 352 VWEU noodzakelijk is.
Voor het kabinet is onvoldoende duidelijk waarom het oprichten van een EMF op basis van artikel 352 van het EU-werkingsverdrag nodig is, te meer omdat er met het Europese Stabiliteitsmechanisme (ESM) al een noodmechanisme bestaat waarmee de Verdragsdoelstelling van het bewaken van de financiële stabiliteit mede wordt verwezenlijkt.
Er is nog geen concreet behandelingstraject van het Commissievoorstel voorzien. Nederland zet, anders dan het Commissievoorstel, in op behoud van de intergouvernementele vormgeving van het noodfonds. Mocht het voorstel van de Commissie voor de oprichting van een EMF desalniettemin ter behandeling voor komen te liggen in een Raadswerkgroep dan zal Nederland, zoals ter sprake kwam tijdens het AO Behandelvoorbehoud van woensdag 31 januari jongstleden, de Juridische Dienst van de Raad verzoeken om een opinie over de rechtsgrondslag die de Commissie gebruikt in haar voorstel.
Op welke wijze hebben het Nederlandse kabinet of andere regeringen de discussie gevoerd met de Europese Commissie of in de Raad over de rechtsgrondslag en/of de subsidiariteit van dit voorstel tot nu toe?
Er heeft tot op heden enkel op hoofdlijnen discussie plaatsgevonden tussen lidstaten over het versterken van het ESM. Een concrete inhoudelijke discussie over het voorstel van de Commissie is er nog niet geweest. De institutionele vormgeving van het EMF in het voorstel van de Commissie, en de mogelijkheid om artikel 352 VWEU toe te passen om een EMF in het juridische raamwerk van de EU te integreren, is in januari in de Ecofin en de Eurogroep aan de orde gesteld door sommige lidstaten. Nederland heeft tijdens deze bredere gedachtewisselingen over de EMU aangegeven vast te willen houden aan de bestaande besluitvormingsprocedures en het intergouvernementele karakter van het noodfonds. Daarnaast heeft Nederland aangegeven met het oog op het versterken van het noodfonds ook een voorstander te zijn van het verder uitbouwen van een ordentelijk proces voor de herstructurering van een onhoudbare overheidsschuld (oftewel een «sovereign debt restructuring mechanism»). Het kabinet zet in op het verkennen van een variant waarbij de bestaande besluitvormingsprocedures en het intergouvernementele karakter van het ESM behouden blijven.
Heeft het kabinet een voorkeur voor een communautair noodfonds, zoals dit voorstel van de Europese Commissie, of een noodfonds dat intergouvernementeel geregeld wordt, zoals het huidige ESM?
Zoals aangegeven in het fiche houdt het kabinet uit oogpunt van optimale grip van lidstaten op de inzet van EMF-instrumenten, waaronder steunprogramma’s aan lidstaten, bij de doorontwikkeling van het ESM naar een EMF vast aan de bestaande besluitvormingsprocedures en het intergouvernementele karakter van het noodfonds1.
Kunt u deze vragen binnen een week beantwoorden met het oog op het plenaire debat over de toekomst van de eurozone?
Ja.
Het gevaar van rechts-extremisme |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Herinnert u zich uw eerdere antwoorden op de Kamervragen over het gevaar van rechts-extremisme?1
Ja.
Heeft het Openbaar Ministerie (OM) ambtshalve vervolging ingesteld tegen de uitlatingen van een Erkenbrand-bezoeker, zoals genoemd in de eerdere vragen 5 en 6 en die volgens uw antwoorden mogelijk strafbaar zouden kunnen zijn op grond van artikel 137c en/of 137d van het Wetboek Strafrecht? Zo ja, in welke fase bevindt zich deze vervolging? Zo nee, kent u de afwegingen van het OM om van vervolging af te zien?
In de antwoorden op de door u aangehaalde Kamervragen is aangegeven dat het hier uitlatingen betreft die mogelijk strafbaar zouden kunnen zijn op grond van artikel 137c en/of artikel 137d Sr. (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2017–2018, nr. 844). Voor de vraag of er daadwerkelijk sprake is van strafbare uitingen en een bewijsbare en vervolgbare zaak, zou nader (opsporings)onderzoek moeten worden gedaan.
Het OM is echter niet bekend met een aangifte, zodat nader (opsporings)onderzoek in beginsel niet in de rede ligt. Het is aan het OM om te besluiten over het starten van een (opsporings)onderzoek. In die onafhankelijke oordeelsvorming van het OM past mij als Minister van Justitie en Veiligheid geen rol.
Is er inmiddels wel aangifte gedaan vanwege bovengenoemde uitlatingen?
Zie antwoord vraag 2.
Kan de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD), als uit onderzoek naar potentiele verstoring van de democratische rechtsorde blijkt dat een (kandidaat-)politicus of lid van een politieke partij daadwerkelijk een bedreiging voor de democratische rechtsorde zou kunnen betekenen, de desbetreffende politieke partij daarvan op de hoogte brengen? Zo ja, op grond waarvan en gebeurt dit in de praktijk ook? Zo nee, waarom niet?
De AIVD kan vanuit zijn taakuitvoering onderzoek doen naar personen of organisaties die door de doelen die zij nastreven of door hun activiteiten aanleiding geven tot het ernstige vermoeden dat zij een gevaar vormen voor het voortbestaan van de democratische rechtsorde (WIV2002, artikel 6, lid 2 onder a). Indien uit onderzoek blijkt dat van een (kandidaat-)politicus een dergelijke dreiging uitgaat, kan de AIVD de partijvoorzitter hiervan op de hoogte stellen middels een ambtsbericht. Over eventuele individuele gevallen worden geen uitspraken gedaan.
De berichten ‘Ex-moslims regelmatig bedreigd in Nederland’ (Reformatorisch Dagblad, 20 januari 2018) en ‘Duits parlement wil antisemitische asielzoekers uitzetten’ (NOS 18 januari 2018)? |
|
Roelof Bisschop (SGP) |
|
Mark Harbers (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichten «Ex-moslims regelmatig bedreigd in Nederland» (Reformatorisch Dagblad, 20 januari 2018) en «Duits parlement wil antisemitische asielzoekers uitzetten» (NOS 18 januari 2018)?
Ja.
Wat vindt u van het feit dat Somalische ex-moslims, die zich hebben bekeerd tot het christendom, in Nederland noodgedwongen in het geheim moeten samenkomen? Hoe vaak komen dergelijke ernstige situaties voor en welke actie wordt ondernomen wanneer dergelijke signalen bekend worden?
In Nederland is vrijheid van godsdienst een grondrecht. Een ieder in Nederland zou zonder vrees voor geweld in vrijheid een godsdienst moeten kunnen belijden. Bij mij en mijn collega zijn naast het bericht «Ex-moslims regelmatig bedreigd in Nederland» (Reformatorisch Dagblad, 20 januari 2018) geen feiten bekend over noodgedwongen geheime samenkomsten voor Somalische ex-moslims die zich bekeerd hebben tot het christendom. Incidenten waarbij sprake is van bedreiging, discriminerende uitlatingen, aanzetten tot haat, oproepen tot gewelddadig optreden of intimidatie betreur ik ten zeerste.
Slachtoffers kunnen altijd melding of aangifte doen van een strafbaar feit. Sinds 1 april 2017 krijgen alle slachtoffers bij hun eerste contact met de politie een schriftelijke verklaring van hun rechten en mogelijkheden voor hulp. Slachtoffers hebben op grond van de nieuwe wetgeving recht op informatie over hun rechten, over het verloop van hun strafzaak en over de detentie van de dader. Zij krijgen daartoe een wensenformulier opgestuurd door het OM en kunnen daarop aangeven waar zij behoefte aan hebben. Het is uiteindelijk aan het OM om te bepalen of er voldoende aanknopingspunten zijn om een strafrechtelijk onderzoek in te stellen en zaken voor de rechter te brengen.
Voor slachtoffers is er hulp en begeleiding voor, tijdens en na het strafproces door Slachtofferhulp Nederland. Ook het OM en de politie leveren daaraan hun bijdrage. Slachtoffers worden zo goed mogelijk geïnformeerd over het verloop van het hele strafproces, zodat zij zo min mogelijk voor verrassingen komen te staan.
Voorkomen is beter dan bestraffen. De ministeries van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en Justitie en Veiligheid, maar ook gemeenten, politie en maatschappelijke organisaties zetten zich in om discriminatie en uitsluiting tegen gaan. Dit doen de ministeries van SZW en Justitie en Veiligheid bijvoorbeeld door het uitvoeren van het Nationaal actieprogramma tegen Discriminatie1 (NAD).
Het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid bevordert daarnaast kennis uitwisseling over vraagstukken rond zelfbeschikking via het Kennisplatform Integratie en Samenleving (KIS). KIS organiseert in 2018 vier regionale bijeenkomsten van het platform Eer & Vrijheid. Hier wordt informatie uitgewisseld tussen o.a. gemeenten, politie, professionals en migranten(zelf)organisaties.
Deelt u de overtuiging dat burgers in Nederland zonder vrees voor geweld hun godsdienst moeten kunnen belijden? Bent u bereid om vanuit uw verantwoordelijkheid voor het integratiebeleid een coördinerende en agenderende rol richting gemeenten, politie en maatschappelijke organisaties op u te nemen wanneer zich signalen voordoen dat deze fundamentele vrijheid voor burgers niet gewaarborgd is?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u op de hoogte van het feit dat mensen binnen bijvoorbeeld de Turkse gemeenschap worden bedreigd omdat zij de islam hebben verlaten? Welke inspanningen verricht u om ervoor te zorgen dat deze mensen het vertrouwen hebben dat zij deze bedreigingen veilig kunnen melden en dat de bedreigers worden aangepakt?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u van mening dat als nieuwkomers afvalligheid van de islam niet accepteren en zich schuldig maken aan bedreiging en/of geweld, dit consequenties moet hebben voor het behouden of verkrijgen van een verblijfsvergunning? Hoe vaak is het in de afgelopen vijf jaren voorgekomen dat een asielzoeker is uitgezet of hem een verblijfsvergunning is geweigerd of afgenomen wegens het bedreigen of anderszins lastigvallen van ex-moslims?
Voor alle asielzoekers in Nederland, dus ook voor asielzoekers die verblijven bij het COA gelden Nederlandse normen, waaronder vrijheid van godsdienst. Al bij het COA en in de inburgering (in het onderdeel Kennis Nederlandse Samenleving) wordt aandacht besteed aan de Nederlandse grondrechten, waaronder het feit dat we in Nederland vrijheid van godsdienst hebben. Zo wordt samen met een diverse groep van levensbeschouwelijke organisaties voorlichting gegeven over grondrechten en voert het COA met elke nieuwe bewoner een rechten- en plichtengesprek. Dit gesprek is verplicht.
Het belemmeren van deze vrijheid wordt niet getolereerd. Bewoners die zich niet wensen te houden aan de regels van de Nederlandse rechtsstaat, en/of de huisregels van het COA, of die bedreigend gedrag vertonen ten opzichte van andere bewoners worden streng aangepakt. Het COA maatregelenbeleid is in 2016 aangescherpt, zoals aan uw Kamer uitgebreid geschetst in de zogenoemde «maart-brief».2
Antisemitische denkbeelden kunnen voorkomen onder asielzoekers zoals dit helaas soms ook bij anderen binnen de Nederlandse samenleving voorkomt. Of er sprake is van antisemitisme onder asielzoekers, wordt niet geregistreerd. Denkbeelden alleen zijn niet strafbaar. Indien sprake is van een strafbaar feit stimuleert het COA het slachtoffer om aangifte te doen. Bij strafbare feiten wordt door het COA altijd een melding gedaan bij de politie en, indien COA-medewerkers direct getuige zijn van een strafbaar feit, kan COA ook zelf aangifte doen.
Wanneer een vreemdeling een strafbaar feit pleegt, kan dat consequenties hebben voor de asielprocedure en voor zijn verblijfsrecht in Nederland. Dit is mede afhankelijk van de aard van het delict en de strafmaat.
Hoe vaak een asielzoeker is uitgezet of hem een verblijfsvergunning is geweigerd of afgenomen wordt niet gecategoriseerd naar de aard van het delict.
Is er volgens u in Nederland sprake van antisemitisme onder asielzoekers? Om wat voor incidenten gaat het? Hoeveel meldingen komen er binnen en wat gebeurt er met die meldingen?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u, net als het Duitse parlement, van mening dat als asielzoekers zich schuldig maken aan uitingen van antisemitisme, dit consequenties moet hebben voor de verblijfsstatus?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe vaak is het in de afgelopen vijf jaren voorgekomen dat een asielzoeker is uitgezet of hem een verblijfsvergunning is geweigerd of afgenomen op basis van antisemitisme?
Zie antwoord vraag 5.
Het bericht 'Online burgerinspraak kan leiden tot teleurstelling in politici'? en het rapport van het Rathenau instituut 'Online meebeslissen'? |
|
Jan Middendorp (VVD), Sven Koopmans (VVD) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Online burgerinspraak kan leiden tot teleurstelling in politici»1 en het rapport van het Rathenau instituut «Online meebeslissen»?2
Ja.
Op welke wijze wordt digitale inspraak in Nederland nu vormgegeven?
Worden op het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties mogelijkheden onderzocht hoe de digitale technologie ingezet kan worden voor meer inspraak? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe wordt dat gedaan en welke mogelijkheden worden bekeken? Wordt hierbij ook gekeken naar lokale en/of regionale initiatieven die als voorbeeld kunnen dienen?
Begin 2017 verscheen in opdracht van BZK het rapport «Digitale empowerment van de demos». Hierin inventariseerde de Universiteit Tilburg verschillende e-democratie praktijken uit binnen- en buitenland. Inzichten uit dit rapport hebben o.a. geresulteerd in de ontwikkeling van een zgn. «proeftuin digitale democratie». In de beantwoording van vraag 7 ga ik hier nader op in.
Ook is er met steun van BZK een website (www.e-dem.nl) en een handreiking verschenen voor het gebruik van verschillende open source participatietools. Deze tools komen (gedeeltelijk) voort uit het EU programma D-CENT (Decentralised Citizens Engagement Technologies). Voor de totstandkoming van de handreiking zijn verschillende lokale en regionale initiatieven geraadpleegd.
In hoeverre is de ontwikkeling van digitale inspraak – bijvoorbeeld in het wetgevingsproces – onderdeel van de Wet digitale overheid? Zo nee, is dit dan ergens anders belegd?
Digitale inspraak wordt niet geregeld in de Wet digitale overheid. Het voorstel voor de Wet digitale overheid bevat regulering van de digitale overheid op het gebied van standaarden, informatieveiligheid en de generieke infrastructuur, waaronder de inrichting van stelsels voor elektronische identiteiten (eID) voor burgers en bedrijven. Om de continuïteit van (semi)publieke dienstverlening aan burgers te borgen wordt in het wetsvoorstel de mogelijkheid opgenomen om op basis van nader door de Minister van BZK vast te stellen eisen een of meer private inlogmiddelen voor burgers toe te laten, als alternatief naast DigiD. De wet verplicht dienstverleners om voor hun elektronische diensten een passend betrouwbaarheidsniveau te bepalen en daarvoor de door de Minister van BZK aangewezen generieke inlogmiddelen te accepteren. Het zou immers voor burgers en bedrijven onaanvaardbaar zijn, alsmede voor de overheid inefficiënt zijn, om bij elke dienstverlener of elke sector een andere inlogmethode te moeten hanteren. Digitale inspraak in het beleid- en wetgevingsproces is op dit moment vormgegeven via internetconsultatie. Het is bestaande praktijk dat deze stap in het beleids- en wetgevingsproces plaatsvindt voorafgaand aan de ministerraadbehandeling van wet- en regelgeving en steeds meer ook bij beleidsvoorstellen. De basis hiervoor is niet gelegen in de Wet digitale overheid of andere regelgeving; het betreft geïnstitutionaliseerd beleid.
Bent u bekend met de in het rapport geschetste problemen bij het digitale inspraakproces? Zo ja, hoe probeert u die bij de digitale inspraak op nationaal of regionaal niveau in Nederland te voorkomen?
De twee problemen die in het rapport worden gesignaleerd worden herkend. Voor het probleem van de beperkte impact van digitale inspraakinitiatieven op de politieke besluitvorming geldt dat in deze besluitvorming verschillende elementen een rol spelen waarvan inspraak er een is. Het probleem dat de groep deelnemers niet representatief is, is niet bij elke vorm van digitale inspraak aan de orde. Zo is de consultatie via de website www.internetconsultatie.nl niet gericht op het verkrijgen van representatief commentaar, maar op het ontvangen van suggesties en ideeën die helpen om de kwaliteit van de voorstellen te verbeteren.
Binnen de proeftuin digitale democratie krijgen de deelnemende (lokale en regionale) overheden ondersteuning op verschillende uitdagingen die het Rathenau Instituut constateert bij het digitale inspraakproces.
Deelt u de conclusie van de onderzoekers dat de bekendheid van internetconsultatie.nl – de internetconsultatiewebsite voor nieuwe wetgeving – te laag is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat wordt er aangedaan om deze bekendheid te vergroten?
De conclusie over de bekendheid van de internetconsultatiewebsite wordt gedeeld. In de kabinetsbrief over transparantie van het wetgevingsproces (Kamerstuk 33 009, nr. 39) is aangegeven dat de evaluatie uit 2016 al liet zien dat de bekendheid van de site beperkt is. Zoals toegezegd in de kabinetsbrief is het kabinet bezig om de bekendheid met en het bereik van de site te verbeteren door het inzetten van meer en op doelgroepen gerichte communicatie over nieuwe internetconsultaties.
Welke initiatieven neemt u dit jaar voor het bevorderen van digitale inspraak ter bevordering van de democratische participatie?
Voor wat betreft digitale participatie op het landelijke niveau worden aanvullende maatregelen m.n. bezien in samenhang met het verschijnen van het rapport van de Staatscommissie Parlementair Stelsel. Deze commissie is mede door uw Kamer ingesteld en zal zich o.m. buigen over de kansen en risico’s van de voortschrijdende digitalisering voor de democratie.
Voor wat betreft het regionale en lokale niveau start in april aldus een proeftuin digitale democratie. In deze tweejarige proeftuin ondersteunt BZK – enkele – gemeenten bij de inzet van open source digitale participatietools. Deze tools komen (gedeeltelijk) voort uit het EU programma D-CENT (Decentralised Citizens Engagement Technologies). Gemeenten gaan daarbij, onder begeleiding van experts, met nieuwe inzichten en (digitale) hulpmiddelen aan de slag. Deelnemers trekken hierin gezamenlijk op om zo veel mogelijk van elkaar te leren. Het doel is het stimuleren van meer directe burgerbetrokkenheid in lokale beleidsontwikkeling. Ook zal gedurende de proeftuin bezien worden of er – indien gewenst – ook nog overige decentrale overheden kunnen instromen.
Het rapport “Human rights in windturbine supply chains” van ActionAid en SOMO |
|
Tom van der Lee (GL), Isabelle Diks (GL) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken, minister buitenlandse zaken) (D66), Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het rapport «Human rights in windturbine supply chains» van ActionAid en SOMO?1 Kunt u een reactie geven op het rapport?
Ja. Het rapport schetst het beeld dat voor de energietransitie veel grondstoffen nodig zijn. Deze grondstoffen zijn onder andere afkomstig uit mijnbouwgebieden waar mensenrechtenschendingen, kinderarbeid en milieuvervuiling kunnen voorkomen. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft op 23 juni 2017 een conferentie georganiseerd over de benodigde grondstoffen voor de energietransitie, waarin de casus van windmolens specifiek aan bod kwam2.
In het rapport stellen ActionAid en SOMO dat zij groot voorstander zijn van de energietransitie en de belangrijke rol van windenergie daarin, omdat deze transitie essentieel is om klimaatverandering tegen te gaan. Om de energietransitie in alle aspecten duurzaam te maken, moeten de benodigde grondstoffen op een duurzame wijze gewonnen worden. Het kabinet deelt deze visie.
Deelt u de conclusie van de auteurs dat in de Wet windenergie op zee noch in het huidige beleid voor het verlenen van vergunningen en subsidies voor windparken op zee criteria voor internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen in toeleveringsketens bevatten?
Er zijn in de Wet windenergie op zee en bij de vergunning- en subsidieverlening geen eisen opgenomen met betrekking tot internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen in de toeleveringsketens.
In de regelgeving op basis van de Wet windenergie op zee zijn wel diverse eisen opgenomen ten aanzien van de bouw van de windparken. Het gaat dan onder andere om de technische en financiële haalbaarheid van windparken, de veiligheid, het betrekken van de regionale economie, en het ontzien en stimuleren van de natuur. Ten aanzien van de toeleveringsketens zijn de eisen met name gericht op haalbaarheid en veiligheid, zoals certificering van turbines en andere componenten.
Deelt u de mening van de auteurs dat de Nederlandse overheid zich met het onderschrijven van de richtlijnen van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) voor multinationale ondernemingen eraan heeft gecommitteerd om alle multinationale ondernemingen die opereren in en vanuit Nederland de richtlijnen in acht te laten nemen? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet hanteert de UN Guiding principles for business and human rights(UNGPs) en de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen (OESO-richtlijnen) als normatief kader voor maatschappelijk verantwoord ondernemen. Het kabinet onderschrijft ook de Due Diligence Guidance for Responsible Supply Chains of Minerals from Conflict-Affected and High-Risk Areasdie op de OESO-richtlijnen voortbouwt. Het kabinet verwacht van bedrijven dat zij zich houden aan deze internationale kaders voor maatschappelijk verantwoord ondernemen. Bedrijven hebben een verantwoordelijkheid om mensenrechtenschendingen en milieuvervuiling in hun toeleveringsketens in kaart te brengen en aan te pakken.
Het rapport stelt terecht dat de Nederlandse overheid een verantwoordelijkheid heeft om het genoemde normatieve kader te implementeren. Dit heeft betrekking op de rol van de overheid als beleidsmaker, waarmee bedrijven kunnen worden gestimuleerd om maatschappelijk verantwoord te ondernemen, maar ook op de rol van de overheid als inkoper, aanbesteder, subsidieverlener of vergunningverstrekker. Onder de UNGP’s hebben staten de verplichting om bij het aangaan van overeenkomsten of het vaststellen van wetgeving voor de levering van diensten door bedrijven die invloed kunnen hebben op mensenrechten, adequaat toezicht uit te oefenen. Gepaste zorgvuldigheid (due diligence) door bedrijven is daarbij een belangrijk middel om zicht te krijgen op de werkwijze van bedrijven.
Bij inkoop, aanbestedingen en subsidies is sprake van een financiële relatie tussen een bedrijf en de overheid, wat de verantwoordelijkheid van de overheid vergroot. De overheid is zich hiervan bewust. Binnen het bedrijfsleveninstrumentarium zoals bij het Dutch Good Growth Fund, geldt maatschappelijk verantwoord ondernemen als een voorwaarde voor bedrijven om deel te kunnen nemen aan deze regeling. Bij inkoop stelt de overheid due diligence door de leverancier reeds verplicht voor inkoopcategorieën met een verhoogd risico op mogelijke misstanden in ketens. Ook bij aanbestedingen boven de EU-aanbestedingsdrempel binnen Rijksinkoopcategorieën met een verhoogd risico moet de due diligence-eis worden opgenomen. De windparken zijn geen onderdeel van deze Rijksinkoopcategorieën.
Bij windparken op zee werd tot voor kort een subsidie en een vergunning verleend, maar de laatste tender voor een windpark is alleen opengesteld voor subsidieloze inschrijvingen. Hier is de relatie tussen overheid en de ontwikkelaar één van vergunningverlening. Er is dus geen sprake van een contractuele en ook niet langer van een financiële relatie met de ontwikkelaar. Maar ook in dit geval wil het kabinet zijn invloed aanwenden om de zorgvuldigheid in de toeleveringsketens te vergroten.
Bent u bekend met de in de UN Guiding Principles on Business and Human Rights beschreven verantwoordelijkheid van overheden om respect voor mensenrechten te waarborgen wanneer overheden een contractuele relatie aangaan met bedrijven door middel van vergunningsprocessen?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de conclusie van de onderzoekers dat de Nederlandse overheid een verantwoordelijkheid heeft om in lijn met de UN Guiding Principles on Business and Human Rights en de OESO-richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen, aanvragers van windparkvergunningen en -subsidies gepaste zorgvuldigheid ofwel due diligence ten aanzien van mensenrechten uit te laten voeren in hun grondstoffenketens? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat mensenrechtenwaarborgen in windturbineketens mee worden genomen in toekomstige tenders en vergunningaanvragen voor windenergie en het nieuwe Nationale Klimaat- en Energieakkoord?
Het kabinet stimuleert sectoren om mensenrechten in productieketens te waarborgen door het sluiten van convenanten voor internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen («IMVO-convenanten»). Het doel van IMVO-convenanten is om individuele bedrijven te helpen bij de aanpak van problemen en misstanden, die zij alleen veel moeilijker kunnen aanpakken. Het SER-advies IMVO-convenanten3 en het kabinetsbeleid op het gebied van IMVO, vormen de basis voor de nadere afspraken in deze convenanten. In een IMVO-convenant verbinden partijen zich tot het behalen van tastbare resultaten op het terrein van internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen. De afspraken zijn gebaseerd op de OESO-richtlijnen en de UNGP’s. Partijen leggen zich in een IMVO-convenant vrijwillig vast op bindende afspraken.
Op 23 januari 2018 vond een kennissessie plaats bij de Sociaal Economische Raad (SER) op initiatief van de Nederlandse Vereniging voor Duurzame Energie (NVDE) en de Nederlandse WindEnergie Associatie (NWEA), in het kader van de voorbereidingen op een IMVO-convenant gericht op de mogelijke risico’s van windenergie. Het kabinet moedigt de windenergiesector aan om een IMVO-convenant te sluiten; de overheid wil ook zelf deelnemen aan dat convenant. Een uitkomst van het overleg met sectorpartijen kan zijn dat in aanvulling op acties van de sector, ook de regelgeving met betrekking tot windparken op zee wordt aangepast om zo de gepaste zorgvuldigheid in toeleveringsketens te waarborgen. Een convenant van de windenergiesector kan mogelijk worden uitgebreid met (convenanten voor) andere energiesectoren.
Het proces om te komen tot een IMVO-convenant voor windenergie is in voorbereiding. Via de reguliere Kamerbrieven over IMVO-convenanten en het IMVO-beleid wordt de Kamer geïnformeerd over de voortgang.
Bent u bereid het initiatief te nemen om binnen het lopende proces om tot een sectorakkoord te komen, of op een andere wijze, te komen tot bindende afspraken met de gehele energiesector, offshore-bouwbedrijven en windturbinefabrikanten over het identificeren, voorkomen, mitigeren en in kaart brengen van milieu en mensenrechtenrisico's? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u dit initiatief vormgeven en op welk moment kunt u de Kamer informeren over de voortgang?
Zie antwoord vraag 6.
Het bericht dat Ethiopië toch niet politieke gevangenen vrijlaat |
|
Bram van Ojik (GL) |
|
Halbe Zijlstra (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de berichtgeving over de aankondiging van Minister-President Desalegn dat Ethiopië alle politieke gevangenen wil vrijlaten1 en het bericht dat zijn woordvoerder dit later tegensprak?2
Ja.
Weet u of de premier inderdaad verkeerd geciteerd is in eerstgenoemde berichten, zoals zijn woordvoerder later meldde?
Bij de vertaling van de verklaring van de premier van het Amhaars in het Engels waren inderdaad onzorgvuldigheden geslopen. Volgens de oorspronkelijke tekst zouden «leiders van politieke partijen die waren gearresteerd onder de antiterrorismewetgeving» worden vrijgelaten. De Ethiopische regering heeft overigens altijd ontkend dat er politieke gevangenen in Ethiopië zijn.
Bent u bereid opheldering te vragen over de tegenstrijdige berichtgeving bij de Ethiopische autoriteiten?
Aangezien inmiddels duidelijk is dat een fout in de vertaling ten grondslag ligt aan de tegenstrijdige verklaringen en de Ethiopische regering inmiddels is overgegaan tot het vrijlaten van gevangenen, acht ik het op dit moment niet nodig om opheldering te vragen.
Wat is de huidige situatie met betrekking tot politieke repressie en politieke gevangenen in Ethiopië?
Ethiopië heeft altijd ontkend dat het politieke gevangenen heeft, maar kent een strenge anti-terrorisme wet. Verschillende politici staan terecht voor het overtreden van deze wet, bijvoorbeeld omdat zij contact zouden hebben gehad met gewapende oppositiebewegingen. De VN Hoge Commissaris voor Mensenrechten Zeid Ra’ad Al Hussein riep Ethiopië in 2017 nog op de anti-terrorisme wet niet te misbruiken om de oppositie monddood te maken.
Op 17 januari heeft Ethiopië honderden gevangen politici vrijgelaten uit federale gevangenissen, onder wie de prominente oppositieleider Merera Gudina. Het zou in totaal om 528 gedetineerden gaan. De Ethiopische autoriteiten bezien of nog meer gevangenen uit regionale gevangenissen in aanmerking komen. Hoeveel mensen uiteindelijk worden vrijgelaten en wie dat zijn, is nog onduidelijk. De federale regering heeft aangegeven dat wie zich schuldig heeft gemaakt aan moord, vernieling of «samenzwering om met geweld de constitutionele orde te ontmantelen» in elk geval vast blijft zitten. Op 27 januari jl. kondigde de regering van de Ethiopische regio Oromia aan dat nog eens 2345 gevangenen zullen worden vrijgelaten.
Heeft Nederland onlangs contact gehad met de Ethiopische autoriteiten over mensenrechten of specifiek politieke gevangenen? Wat is er besproken en op welk niveau?
De Nederlandse Mensenrechtenambassadeur bezocht Ethiopië van 19 tot 22 juni 2017 en sprak onder meer met de plaatsvervangend Minister van Justitie, de Ethiopian Human Rights Commission (EHCR), DG Europa van het Ethiopische Ministerie van Buitenlandse Zaken, lokale en internationale NGO’s en leden van oppositiepartijen. Bij al deze gesprekken bracht de Mensenrechtenambassadeur de Nederlandse zorgen naar voren over de gebrekkige ruimte voor oppositieleden, media en het maatschappelijk middenveld. In bilaterale gesprekken met de federale en regionale autoriteiten benadrukt de ambassade dat mensenrechtenschendingen niet alleen de stabiliteit, maar ook het investeringsklimaat negatief beïnvloeden.
Daarnaast is ook de EU actief op mensenrechtenterrein. Onder meer via de Artikel 8 dialoog over mensenrechten, waarvan de laatste plaatsvond in juli 2017. Tijdens deze dialoog is met premier Hailemariam gesproken over onder andere opheffing van de noodtoestand die toen nog gold en de dialoog tussen regeringspartij EPRDF en een aantal oppositiepartijen. Ook is gesproken over de noodzaak voor politieke hervormingen richting een meer inclusief bestuur.
Op welke manier probeert Nederland Ethiopië ertoe te brengen de mensenrechtensituatie in het land te verbeteren en de politieke gevangenen vrij te laten?
Naast de onder het antwoord op vraag 5 genoemde activiteiten ondersteunt de ambassade met ontwikkelingsgeld capaciteitsopbouw van het Ministerie van justitie, rechters, aanklagers, politieagenten en gevangenispersoneel. Nederland probeert het trage proces van politieke hervormingen en dialoog te ondersteunen via onder meer een programma met Netherlands Institute for Multiparty Democracy (NIMD). Aandacht voor mensenrechten vormt in deze activiteiten een rode draad.
Bent u bereid om er bij de Ethiopische regering op aan te dringen om de oorspronkelijke aankondiging van de Minister-President gestand te doen?
Ethiopië is begonnen met het vrijlaten van gevangen politici (of «politieke gevangenen»). Dat is, los van de naamgeving, een positieve en bemoedigende stap. Nederland zal de dialoog over mensenrechten voortzetten, zowel bilateraal als in EU-verband.
Mogelijke arrestatiebevelen tegen Nederlandse Marokkanen |
|
Sadet Karabulut |
|
Halbe Zijlstra (VVD), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Kent u het bericht «Nederlandse Marokkanen betrokken bij rechtszaak protestbeweging Rif»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat het Marokkaanse Openbaar Ministerie overweegt om tegen ten minste vier Nederlandse Marokkanen die betrokken waren bij de Rif protesten in Marokko arrestatiebevelen uit te vaardigen? Zo nee, wat zijn dan de feiten?
De Nederlandse ambassade in Rabat heeft naar aanleiding van de berichten in de media navraag gedaan bij de Marokkaanse autoriteiten, die aangaven dat er geen sprake zou zijn van arrestatiebevelen, maar dat het zou gaan om oproepen om te getuigen.
Deelt u de grote zorgen van Amnesty International over het optreden van de Marokkaanse autoriteiten tegen vreedzame demonstranten in de Rif, die ten onrechte opgesloten zijn?2 Zo nee, waarom niet?
Zoals is aangegeven in de brief van de Minister van Buitenlandse Zaken van 22 januari 2018 in reactie op de gewijzigde motie van het lid Karabulut met betrekking tot de demonstranten die zijn opgepakt in het noordelijke Rif-gebied, wordt de behandeling van gearresteerde en vervolgde demonstranten en journalisten nauw gevolgd door de Nederlandse, EU en andere gelijkgezinde ambassades in Rabat. De voormalige Minister van Buitenlandse Zaken heeft op 28 november jl. bij de Marokkaanse Minister van Buitenlandse Zaken aandacht gevraagd voor de behandeling van demonstranten die zijn opgepakt in relatie tot de protesten in Al Hoceima en de regio. Op 5 oktober jl. vroeg ook de voormalige Minister van Veiligheid en Justitie al aandacht hiervoor bij de Marokkaanse Minister van Justitie.
Deelt u de mening dat onder de huidige omstandigheden, waarin er geen garantie op een eerlijk proces lijkt te zijn, uitlevering van demonstranten aan Marokko niet aan de orde kan zijn? Zo nee, waarom niet?
Zoals onder 2 is aangegeven, zijn er geen aanwijzingen dat de Marokkaanse autoriteiten van plan zouden zijn om uitlevering te vragen van genoemde personen.
De Open Doors ranglijst christenvervolging 2018 |
|
Kees van der Staaij (SGP), Joël Voordewind (CU), Martijn van Helvert (CDA) |
|
Halbe Zijlstra (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() |
Kent u het bericht «Geweld tegen christenen in Pakistan en India neemt schrikbarende vormen aan»?1
Ja.
Onderschrijft u de conclusie van Open Doors die in haar ranglijst christenvervolging de toename van religieus nationalisme in veel Aziatische landen noemt als belangrijke trend in 2017? Klopt het dat met name de trend van religieus nationalisme in Azië doorzet richting 2018?
Ja. De toename van religieus nationalisme is een belangrijke trend in veel Aziatische landen. Het is nog te vroeg om uitspraken te doen over het verloop van deze trend in 2018.
Wat doet Nederland om de godsdienstvrijheid te promoten in Pakistan, een land met de maximale score voor geweld tegen christenen?
In het antwoord op vragen van de leden Van der Staaij, De Roon en Voordewind d.d. 19 december 2017, over een zelfmoordaanslag op een kerk in Pakistan heeft het kabinet aangegeven dat vrijheid van religie en levensovertuiging een van de centrale thema’s in het Nederlandse mensenrechtenbeleid is. Tijdens het meest recente bezoek van de mensenrechtenambassadeur aan Pakistan, in april 2017, is vrijheid van religie en levensovertuiging onderwerp van gesprek geweest bij zijn ontmoetingen met Pakistaanse autoriteiten en religieuze leiders en heeft de ambassadeur de situatie van christenen ter sprake gebracht. Ook tijdens het jaarlijkse bilaterale overleg op hoogambtelijk niveau tussen Nederland en Pakistan en in andere contacten met vertegenwoordigers van de Pakistaanse overheid wordt dit onderwerp aan de orde gesteld.
Vanuit het Mensenrechtenfonds worden verscheidene programma’s in Pakistan gefinancierd die gericht zijn op vrijheid van religie en levensovertuiging, en het verhogen van onderling begrip en tolerantie. De programma’s richten zich op het creëren en versterken van netwerken van activisten, waaronder van minderheden en lokale NGO’s, het stimuleren van dialoog tussen verschillende religieuze en sociale groepen, en het direct beschermen van bedreigde (christelijke) minderheden door het verlenen van juridische ondersteuning en noodopvang.
Ook in EU-verband is vrijheid van religie en levensovertuiging een centraal thema. De EU ondersteunt diverse projecten op dit gebied. Van 10 tot 16 december 2017 bezocht Ján Figel, de EU Speciaal Vertegenwoordiger voor vrijheid van religie en levensovertuiging, Pakistan. Hij heeft met leden van de overheid, politici, academici, scholen en vertegenwoordigers van het maatschappelijk middenveld gesproken. Tijdens zijn bezoek, maar ook tijdens de regelmatige contacten tussen EU-vertegenwoordigers en de Pakistaanse regering, wordt consequent aandacht besteed aan dit belangrijke onderwerp.
Welke directe of indirecte mogelijkheden heeft Nederland om zich in te zetten voor godsdienstvrijheid in Noord-Korea als land dat voor de zeventiende keer bovenaan de ranglijst staat en onder meer 50.000 christengevangenen in strafkampen gezet heeft?
Het kabinet kan het exacte aantal Noord-Koreaanse christenen in strafkampen niet eigenstandig bevestigen, maar onderschrijft wel de bevindingen van de VN-onderzoekscommissie naar mensenrechten in Noord-Korea, die in haar rapport de vervolging van christenen als een van de mensenrechtenschendingen in Noord-Korea benoemt.
Nederland komt op voor de mensenrechten van alle Noord-Koreanen, waaronder het recht op vrijheid van religie en levensovertuiging. Bijzondere aandacht gaat daarbij uit naar kwetsbare groepen die een verhoogd risico lopen op vervolging, zoals Noord-Koreaanse christenen. Gezien de zeer beperkte mogelijkheden om in Noord-Korea projecten te ontplooien, ligt daarbij de nadruk op het documenteren van misstanden met als doel de schuldigen te zijner tijd verantwoordelijk te kunnen houden voor hun misdaden. Hiertoe worden onder andere projecten gefinancierd vanuit het Mensenrechtenfonds in Zuid-Korea.
Deelt u de zorgen van de indieners over de gestaag afnemende godsdienstvrijheid en het recordaantal geweldsincidenten tegen christenen in India; een land dat in vijf jaar tijd steeg van plaats 28 naar plaats 11 op de Open Doors Ranglijst Christenvervolging?
Het kabinet deelt de zorgen over gestaag afnemende godsdienstvrijheid in India. De bewering dat de Indiase overheid wil dat alle niet-hindoes bekeerd zijn voor 30 december 2021 klopt niet. Dit is een uitspraak van een radicale politicus en geen overheidsbeleid. De Nederlandse overheid zoekt blijvend de dialoog met India over mensenrechten. Nederland benadrukt daarbij het belang van respect voor mensenrechten voor een ieder, waaronder religieuze en andere minderheden, voor een goed functionerende democratische rechtsstaat. De mensenrechtenambassadeur heeft tijdens zijn bezoek aan New Delhi op 22 en 23 november 2017 aandacht besteed aan het onderwerp godsdienstvrijheid en de wetten die in een aantal Indiase staten zijn aangenomen die veranderen van geloof bemoeilijken.
Klopt de bewering dat de Indiase overheid wil dat alle niet-hindoes voor 30 december 2021 bekeerd zijn tot het hindoeïsme? Zo ja, bent u bereid dit onderwerp concreet aan te kaarten in gesprekken met de Indiase regering?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u aangeven op welke manieren Nederland in het afgelopen jaar, via de beschikbare bilaterale en multilaterale kanalen en vanuit het Mensenrechtenfonds, bijzondere aandacht heeft besteed aan de zorgwekkende situatie van christelijke minderheidsgroepen in Azië, het Midden-Oosten, en delen van Afrika?
Vrijheid van godsdienst en levensovertuiging is een prioriteit van het Nederlandse mensenrechtenbeleid. Nederland komt op voor het recht op vrijheid van religie en levensovertuiging wereldwijd. Het kabinet maakt van verschillende mogelijkheden gebruik om deze mensenrechten aan de orde te stellen. Via bilaterale kanalen onderhouden diverse ambassades nauw contact met religieuze leiders en wordt in externe contacten aandacht gevraagd voor de situatie van minderheidsgroepen, waaronder christenen. Ook de mensenrechtenambassadeur brengt de situatie van christenen onder de aandacht. Dit heeft hij o.a. gedaan tijdens zijn recente reizen naar China, Pakistan, Indonesië en Irak.
Via het Mensenrechtenfonds wordt een aantal projecten gesteund met ook aandacht voor kwetsbare christelijke minderheidsgroepen. Zo steunt de Nederlandse ambassade in Caïro bijvoorbeeld de interreligieuze dialoog door middel van projecten over godsdienstvrijheid en uitwisselingen tussen imams en priesters die zijn gericht op het kweken van tolerantie en begrip. In Libanon wordt een project gesteund dat zich richt op vredesopbouw en sociale cohesie onder gemengde gemeenschappen, waaronder christelijke, in de Bekaa vallei. In India steunt Nederland een project met als doel capaciteitsopbouw bij religieuze minderheden, m.n. christenen, mede ter adressering van sektarisch geweld. Voorts wordt een meerjarig project ondersteund in Pakistan, Indonesië en Kenia dat zich richt op religieuze tolerantie, mede ter verbetering van de situatie van christenen in deze landen.
Ook binnen de EU en VN staat het thema hoog op de agenda. Langs multilaterale weg wordt waar mogelijk opgetreden met de EU om demarches uit te voeren en gezamenlijke verklaringen af te geven.
Is het kabinet bereid om zich ook in 2018, via bilaterale en multilaterale kanalen, in te zetten voor godsdienstvrijheid voor christelijke minderheden wereldwijd en daarbij bijzondere aandacht te hebben voor christenen in India en in de landen in de top 10 van de Open Doors ranglijst christenvervolging 2018 zoals Noord-Korea, Pakistan, Afghanistan en Jemen?
Ja. Het kabinet zal zich ook in 2018 via bilaterale en multilaterale kanalen blijven inzetten voor vrijheid van religie en levensovertuiging voor christelijke en andere religieuze en niet religieuze minderheden daar waar mogelijk.
Is dit kabinet bereid om godsdienstvrijheid niet alleen een speerpunt te maken binnen het buitenlandbeleid maar ook binnen het vluchtelingen- en asielbeleid met het oog op de asielmogelijkheden voor christenasielzoekers?
Het bieden van asielbescherming aan personen die vanwege hun geloofsovertuiging vrezen voor vervolging is reeds lange tijd een belangrijk uitgangspunt van het Nederlands asielbeleid. Dit uitgangspunt is ook verankerd in het Vluchtelingenverdrag en in het toepasselijke EU-acquis. Bij die asielbeoordeling, zo is in het Nederlandse beleid vastgelegd, zal nimmer van een vreemdeling worden verlangd dat deze bij terugkeer uitingen van zijn godsdienst verborgen zou moeten houden. Ook zal niet van de vreemdeling worden verwacht dat hij afziet van godsdienstige handelingen, die voor hem persoonlijk bijzonder belangrijk zijn om zijn godsdienstige identiteit te bewaren. Bij de behandeling van de begroting van het Ministerie van Justitie en Veiligheid heeft de Staatssecretaris voorts aangegeven een onderzoek te starten over de vraag of de geloofwaardigheidsbeoordeling van gestelde bekering in asielzaken verder kan worden verbeterd.
Gezien deze bestaande uitgangs- en aandachtspunten binnen het Nederlandse asielbeleid ziet het kabinet geen reden om de asielmogelijkheden van christenasielzoekers nog verder als speerpunt te benoemen.
(partij-) politieke propaganda in en rond het stembureau |
|
Sven Koopmans (VVD) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Herinnert u zich dat het bij de in maart jongstleden gehouden Tweede Kamerverkiezingen is voorgekomen dat in een stembureau in een multicultureel centrum c.q. moskee vlaggen van een bepaald land en nationalistisch aandoende posters en/of schilderijen hingen?
Ja.
Kent u de zorgen die in het debat met de toenmalige Minister van Binnenlandse Zaken op 20 juni jl. zijn uitgesproken over (partij-)politieke propaganda in en rond het stembureau, en die de Minister toen heeft pogen weg te nemen?
Ja.
Wat zult u doen om te voorkomen dat bij volgende verkiezingen vlaggen van bepaalde landen en nationalistische posters of schilderijen hangen dan wel andere uitingen zichtbaar zijn c.q. te horen zijn in of nabij een stembureau?
Ingevolge de Kieswet borgen de gemeenten bij de keus en inrichting van de stemlokalen dat in het stemlokaal geen activiteiten worden ontplooid die erop gericht zijn de kiezers in hun keuze te beïnvloeden. Indien naar het oordeel van de gemeente de inrichting of functie van (een ruimte in) een gebouw de kiezer mogelijk belemmert om onbezwaard zijn stem uit te brengen, dan dient die locatie niet als stemlokaal te worden aangewezen, dan wel dient de gemeente vooraf met de eigenaar en/of beheerder van dat gebouw afspraken te maken over de inrichting van het gebouw op de dag van stemming. Ook als op de dag van de verkiezing zaken worden geconstateerd die in de weg kunnen staan van het zelfstandig en onafhankelijk uitbrengen van de stem, dan is de gemeente verantwoordelijk in een oplossing te voorzien. Zo herinner ik eraan dat in de gemeente Amsterdam de desbetreffende vlag en posters uit het stemlokaal werden verwijderd.
Zijn de huidige artikelen in de Kieswet toereikend om politieke beïnvloeding in en nabij stembureaus te voorkomen? Kunt u nu alle nodige maatregelen nemen en zult u dit ook doen?
Ik acht de huidige wetgeving toereikend. In de instructie voor stembureauleden, die ik voorafgaand aan de verkiezing ter beschikking stel aan gemeenten, is voorgeschreven dat de leden van het stembureau erop toezien dat in het stemlokaal geen activiteiten plaatsvinden die de kiezers in hun stemgedrag kunnen beïnvloeden. Er mag dus bijvoorbeeld geen campagne worden gevoerd in het stemlokaal. Aanwezigen die dat wel doen, verstoren de orde. De instructie luidt dat in dat geval de desbetreffende persoon of personen moeten worden weggestuurd.
Hoe is het recht van kiezers om het tellen van de stemmen bij te wonen gereguleerd? Is er een aanmeldprocedure? Mogen kiezers die bij het tellen van de stemmen aanwezig zijn uitingen dragen van politieke partijen, van specifieke meningen of overtuigingen?
In een democratische rechtstaat is geborgd via het recht dat het verkiezingsproces eerlijk en op een transparante wijze verloopt. Toegang voor kiezers tot het tellen van de stemmen door het stembureau maakt daar onderdeel vanuit. In artikel J 35 van de Kieswet is geregeld dat gedurende de tijd dat het stembureau zitting houdt, iedere kiezer bevoegd is in het stemlokaal te vertoeven, voor zover de orde daardoor niet wordt verstoord en de voortgang van de zitting niet wordt belemmerd. De vraag of de goede orde wordt verstoord, is ter beoordeling van de voorzitter van het stembureau.
De Kieswet bepaalt dat kiezers aanwezig kunnen zijn bij de telling. Ik vind het onwenselijk om kiezers voor te schrijven op welke wijze ze zich dienen te kleden. Indien de goede orde wordt verstoord, kan de voorzitter van het stembureau de orde handhaven.
Deelt u de mening dat het ongewenst is dat kiezers die bij het tellen van de stemmen aanwezig zijn, uitingen dragen van politieke partijen, meningen en overtuigingen? Bent u bereid, zo nodig, de wet- en regelgeving te wijzigen?
Zie antwoord vraag 5.
De omstandigheden in Noord-Koreaanse politieke gevangenissen |
|
Kees van der Staaij (SGP), Martijn van Helvert (CDA), Han ten Broeke (VVD), Raymond de Roon (PVV) |
|
Halbe Zijlstra (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() |
Kent u het bericht «North Korea’s prisons are as bad as Nazi camps, says judge who survived Auschwitz»?1
Ja.
Klopt het dat er ongeveer 130.000 Noord-Koreanen zonder enige vorm van proces worden vastgehouden in politieke gevangenissen en dat de omstandigheden daar minstens zo verschrikkelijk zijn als in Auschwitz?
Ondanks een gebrek aan toegang voor onafhankelijke waarnemers, zijn de rapporten van de VN-onderzoekscommissie naar mensenrechten in Noord-Korea een gezaghebbende bron van informatie over aantallen gedetineerden en detentieomstandigheden in het land. Het kabinet hecht zeer aan de informatie en het deskundige oordeel uit deze rapporten.
Hoe beoordeelt u de berichten dat het Noord-Koreaanse regime zich in tenminste vier grote politieke gevangenissen schuldig maakt aan tien van de elf misdaden tegen de menselijkheid, zoals die in 1998 zijn vastgesteld in het Statuut van Rome inzake het Internationaal Strafhof?
Deze berichten, die grotendeels zijn gebaseerd op de bevindingen van de VN-onderzoekscommissie, zijn gruwelijk en onderstrepen eens temeer het belang van VN-instellingen bij het tegengaan van straffeloosheid en het ter verantwoording roepen van personen die zich schuldig zouden hebben gemaakt aan misdaden tegen de menselijkheid.
Bent u bereid de stalinistische praktijken in Noord-Koreaanse politieke gevangenissen te adresseren in VN-verband en hoog op de agenda te zetten als Nederland volgend jaar lid is van de VN-Veiligheidsraad? Zo nee, waarom niet?
Nederland stelt de mensenrechtensituatie in Noord-Korea, inclusief misstanden in (politieke) gevangenissen, mede in EU-verband regelmatig aan de orde door middel van verklaringen en resoluties in de Mensenrechtenraad en in de Derde Commissie van de Algemene Vergadering van de VN, waarbij ook de VN-Veiligheidsraad wordt aangespoord maatregelen te treffen. Als het aan Nederland ligt, vindt er dit jaar bovendien wederom een zeer stevig debat plaats in de VN-Veiligheidsraad over de mensenrechtensituatie in Noord-Korea.
Deelt u de mening van Thomas Buergenthal en twee andere vooraanstaande juristen dat Kim Jong-un c.s. voor het Internationaal Strafhof gedaagd moet worden om zich te verantwoorden voor de misdaden tegen de menselijkheid die zijn regime begaat, iets waarvoor VN-rapporteur Michael Kirby in 2014 ook al pleitte? Zo nee, waarom niet?
Ik deel de mening dat de VN-Veiligheidsraad op basis van de conclusies en aanbevelingen van de VN-onderzoekscommissie passende maatregelen zou moeten treffen, waarbij ook de mogelijkheid om de situatie in Noord-Korea naar het Internationaal Strafhof te verwijzen zou moeten worden overwogen. Nederland is een van de landen die de VN-Veiligheidsraad hier sinds 2014 toe oproept en zal dit tijdens het lidmaatschap van de VN-Veiligheidsraad blijven doen. Maar voor een dergelijk besluit is instemming van de vijf Permanente Leden van de VN-Veiligheidsraad vereist. Het kabinet ondersteunt ieder initiatief dat het mogelijk maakt de schuldigen verantwoordelijk te houden voor hun misdaden, zoals het onderzoek van de International Bar Association.
Welke andere manieren ziet u om de grove mensenrechtenschendingen in Noord-Korea niet onbestraft te laten?
Nederland is voorstander van het versterken van de rol die het kantoor van de Hoge Commissaris voor de Mensenrechten van de VN in Seoel vervult op het gebied van informatiegaring die het mogelijk maakt schuldigen verantwoordelijk te houden voor hun misdaden.
Bent u ermee bekend dat Noord-Korea al jarenlang bovenaan de Ranglijst Christenvervolging van Open Doors staat en dat ruim 50.000 Noord-Koreaanse christenen momenteel in strafkampen zitten?
Ik ben bekend met deze zeer ernstige berichten, en ook met het feit dat de vervolging van christenen een van de mensenrechtenschendingen in Noord-Korea is die door de VN-onderzoekscommissie in haar rapport wordt benoemd.
Bent u bereid in het bijzonder op te komen voor de benarde positie van christenen in Noord-Korea? Zo ja, hoe gaat u dat doen? Zo nee, waarom niet?
Nederland komt op voor de mensenrechten van alle Noord-Koreanen, waaronder het recht op vrijheid van religie en levensovertuiging. Bijzondere aandacht gaat daarbij uit naar kwetsbare groepen die een verhoogd risico lopen op vervolging, zoals Noord-Koreaanse christenen. Gezien de zeer beperkte mogelijkheden om in Noord-Korea projecten te ontplooien, ligt daarbij de nadruk op het documenteren van misstanden met als doel de schuldigen te zijner tijd verantwoordelijk te kunnen houden voor hun misdaden. Hiertoe worden onder andere projecten gefinancierd vanuit het Mensenrechtenfonds in Zuid-Korea.
Het gevaar van rechts-extremisme |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Alt-right in Nederland: Hoe Erkenbrand zich opmaakt voor de strijd om een blanke natie»?1
Ja.
Hoe zou u de denkbeelden van Erkenbrand kenmerken?
De meest zichtbare manifestatie van extreem rechts wordt in Nederland bepaald door groepen als Pegida, ID-Verzet en in toenemende mate Erkenbrand. De genoemde groeperingen kenmerken zich door extreemrechts gedachtegoed. Het streven naar een volledig blanke etnostaat is een terugkerend element in het discours van Erkenbrand.
Deelt u de mening dat organisaties zoals Erkenbrand, die uitgaan van ongelijkheid tussen mensen op basis van hun afkomst of uiterlijk en daaraan gevolgen menen te moeten verbinden, een gevaar vormen voor een samenleving die gekenmerkt zou moeten worden door verdraagzaamheid en respect voor elkaar? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
De organisatie Erkenbrand zoekt de grenzen op van wat toelaatbaar is als het gaat om de vrijheid van meningsuiting. Zorgelijk daarbij is dat de organisatie jonge mensen trekt. Het verdient daarom de structurele aandacht van de overheid. De huidige aanpak van radicalisering volstaat in principe om alle vormen van radicalisering aan te pakken, ongeacht de ideologische invalshoek.
Past Erkenbrand in de omschrijving van rechts-extremisme zoals de AIVD die hanteert, waaronder het «bedreigen [van] de democratische rechtsorde, omdat antidemocratische doelen worden nagestreefd of ondemocratische middelen worden ingezet»?2 Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Erkenbrand past in de omschrijving van rechts-extremisme zoals de AIVD die hanteert. De groepering verspreidt het antidemocratische idee dat gestreefd moet worden naar een blanke etnostaat. De groepering hanteert tot nu toe geen gewelddadige methode om zijn doelen te bereiken.
Is een uitdrukking, in reactie op wat genoemd wordt «de jodenkwestie», als: «Ik zal ook geen traan laten als men de trein naar het Oosten weer opnieuw opstart» mogelijk strafbaar? Zo ja, wordt er door het Openbaar Ministerie al (desnoods) ambtshalve vervolging ingesteld? Zo nee, waarom niet?
Het betreft hier uitlatingen die mogelijk strafbaar zijn op grond van artikel 137c en/of artikel 137d Sr. Voor de vraag of er daadwerkelijk sprake is van strafbare uiting en een bewijsbare en vervolgbare zaak, zou nader (opsporings)onderzoek moeten worden gedaan. Er is, voor zover bij het OM bekend, geen aangifte gedaan tegen deze uitlatingen.
Is de uitspraak van de genoemde Erkenbrand-bezoeker: «Van alle rassen zijn negers wel het snelst op hun teentjes getrapt. Zij gaan als eerste over tot geweld, zijn het agressiefst, hebben de kortste lontjes» mogelijk strafbaar? Zo ja, wordt er door het Openbaar Ministerie al (desnoods) ambtshalve vervolging ingesteld? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Beschikt u over informatie of Erkenbrand of andere rechts-extremistische clubs in politieke partijen zijn geïnfiltreerd of dat proberen? Zo ja, wat is de aard van die informatie en met wie wordt die gedeeld? Zo nee, waarom niet?
Elk individu heeft de vrijheid om lid te worden van een politieke partij. Het is aan de politieke partij om te bepalen of ze iemand die lidmaatschap beoogt, accepteren. Tevens is het aan de politieke partij om te bepalen om welke redenen iemand eventueel als lid niet wordt geaccepteerd. Voor zover de vraag betrekking heeft op potentiele verstoring van de democratische rechtsorde kan de AIVD vanuit zijn taakuitvoering onderzoek doen. Over eventuele individuele gevallen doe ik geen uitspraken.
Het bericht ‘Nog altijd kindhuwelijken in Nederland’ |
|
Kirsten van den Hul (PvdA), Gijs van Dijk (PvdA) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Nog altijd kindhuwelijken in Nederland, ondanks wet: Zet sleutelfiguren uit gemeenschappen in»?1
Ja
Welke maatregelen heeft u genomen naar aanleiding van de resultaten van het onderzoek van de Universiteit Maastricht en het Verwey-Jonker Instituut van vorig jaar, waaruit bleek dat er naar schatting jaarlijks 250 kindhuwelijken zijn?
Naar aanleiding van de uitkomsten van dit onderzoek is uw Kamer per brief op 11 februari 2016 geïnformeerd over de te nemen maatregelen.2 Er wordt gewerkt aan een publicatie over religieuze huwelijken en wettelijke voorwaarden specifiek voor geestelijk bedienaren. Deze publicatie komt tot stand in samenwerking met geestelijk bedienaren van diverse gezindten en juristen. De kennis hieruit zal in de eerste helft van 2018 worden verspreid onder geestelijk bedienaren. De overige maatregelen die in deze brief zijn aangekondigd, zijn inmiddels uitgevoerd:
Op welke wijze geeft u gehoor dan de oproep van Girls not Brides Nederland om blijvend aandacht te houden voor dit vraagstuk, vanuit overheid, maar ook in het onderwijs, bij gemeenten en de gezondheidszorg?
De afgelopen jaren hebben de ministeries van VWS, SZW, BZ, J&V en OCW zich gezamenlijk ingespannen om dit vraagstuk aan te pakken, ondermeer via het Actieplan Zelfbeschikking. Dit heeft geleid tot een versterkte preventie-, hulpverlenings – en sanctioneringsketen. Blijvende aandacht wordt hiermee geborgd. Er zal derhalve geen nieuw actieplan worden gestart. Er zijn de afgelopen jaren de volgende zaken geregeld:
Welke mogelijkheden ziet u om de sleutelfiguren uit de betreffende gesloten gemeenschappen genoemd in het onderzoek, zoals de Afghaanse-, Somalische-, Surinaamse-, Syrische- en de Romagemeenschap, te bereiken?
Zie antwoord vraag 3.
Heeft u of komt u met een voorstel voor een integraal actieplan, dus zowel nationaal als lokaal en via de genoemde kanalen in het onderwijs, bij gemeenten en de gezondheidszorg, om blijvende aandacht te schenken aan kindhuwelijken nu het actieplan over zelfbeschikking eind dit jaar afloopt?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u of gaat u onderzoeken of er voldoende opvang, voorlichting en bijstand beschikbaar is voor meisjes die gevangen zitten in een huwelijk? Zo nee, bent u bereid te kijken of en hoe u deze zou kunnen uitbreiden zolang dit nodig is voor de opvang, steun en begeleiding van meisjes die slachtoffer zijn van een kindhuwelijk?
Zie antwoord vraag 3.
Heeft u er zicht op hoeveel jongens slachtoffer zijn van kindhuwelijken en op welke wijze deze bereikt kunnen worden?
In het onderzoek dat u in vraag 2 aanhaalt, «gewoon Getrouwd, Een onderzoek naar kindhuwelijken en religieuze huwelijken in Nederland» zijn ook jongens meegenomen. Er zijn geen harde cijfers uit dit onderzoek gekomen, maar wel wordt geconstateerd dat bij kindhuwelijken vaker het meisje beneden de leeftijd van 18 jaar is dan de jongen. Voor jongens maken we gebruik van dezelfde preventie-, hulpverlenings- en sanctioneringsketen als voor meisjes.
Het bericht 'Bezoek aan Ertugrul Gazi CamiiMoskee' |
|
Geert Wilders (PVV), Lilian Helder (PVV) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Bezoek aan Ertugrul Gazi CamiiMoskee»?1
Ja.
Klopt de inhoud van dit bericht? Zo nee, wat zijn dan de feiten?
Ja.
Deelt u de mening dat de politie zich aan haar eigen gedragscode moet houden en dus een neutrale uitstraling moet hebben? Zo ja, wat gaat u hiertegen doen, in ieder geval richting de politie Haaksbergen? Zo nee, waarom niet en waarom wordt er telkens verbinding gezocht met, dan wel gecapituleerd voor, een gewelddadige ideologie waarvan de normen en waarden haaks staan op die van Nederland?
Zowel de politie als ik hechten onverminderd aan de neutraliteit van de politieambtenaar in publiekscontact. Ik heb uw Kamer onlangs hierover geïnformeerd.2 Zoals ook aangegeven in het regeerakkoord steunt het kabinet de politieleiding om te komen tot een diversere politieorganisatie.
Zoals mijn ambtsvoorganger uw Kamer heeft gemeld in zijn brief van 6 juli jongstleden, is het van belang dat de politie goed aangesloten is op de maatschappij en weet wat er leeft, om de kerntaken van de politie goed uit te kunnen oefenen. De politie moet in verbinding blijven met alle groepen van de samenleving en een goede informatiepositie behouden om een politie voor iedereen te kunnen zijn. De wijze waarop het beleid lokaal het beste vorm gegeven kan worden en met welke activiteiten dat gepaard gaat, laat ik aan de politie-eenheden zelf.
Hoe past een dergelijke houding van de politie, in dit geval in Haaksbergen, bij het onlangs aan de korpschef gepresenteerde zwartboek inzake discriminatie?
Zoals ik u in mijn brief van 28 november jl. heb laten weten is het signaal dat politiemedewerkers discriminatie en andere vormen van grensoverschrijdende gedrag ervaren binnen de politieorganisatie niet nieuw. Maar elk signaal is echter confronterend en discriminatoir gedrag is uiteraard onacceptabel. Goed politiewerk vraagt om een veilige werkomgeving waar verschillen juist erkend en gewaardeerd worden en waar geen ruimte is voor discriminatie. Zowel het extern als intern gericht beleid van de politie is erop gericht om als politie in verbinding te staan met alle groepen van de samenleving. Zo streeft de politie naar een korps dat divers is opgebouwd en goed met diversiteit kan omgaan. Alleen zo kunnen teams samen sterk staan en in verbinding blijven met elkaar en met de burgers in de maatschappij.
Deelt u de mening dat de politie hiermee zelf collega’s discrimineert door zich zo openlijk te onderwerpen aan de Islamitische normen en waarden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Waarom is aan agenten wel voorgehouden niet te poseren met Zwarte Piet, omdat «de politie in deze maatschappelijke discussie een neutrale houding moet innemen»?
Van een landelijk verbod om met zwartepiet te poseren is geen sprake, wel werden politiemedewerkers als het gaat om de uitvoering van het politievak opgeroepen om zich professioneel en neutraal te gedragen.
Gaat u er voor zorgen dat de politie zich voortaan bezig houdt met haar wettelijke taken en hierbij een neutrale houding en uitstraling in acht neemt? Zo nee, waarom niet?
Ik ben ervan overtuigd dat de politie zich dagelijks, uiterst professioneel bezig houdt met al haar wettelijke taken. Het uniform wat zij daarbij dragen helpt om een neutrale houding en uitstraling in acht te nemen.
Mijn standpunt is helder: zo hoort dat ook.
De immense schaal waarop kinderen worden misbruikt op islamitische scholen in Pakistan |
|
Geert Wilders (PVV), Raymond de Roon (PVV) |
|
Halbe Zijlstra (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Islamic schools in Pakistan plagued by sex abuse of children»?1
Ik heb van het bericht kennisgenomen. De daarin gemelde zaken zijn zeer zorgwekkend. De aard en omvang kan het kabinet niet verifiëren.
Wordt u ook kotsmisselijk als u leest over de immense schaal waarop kinderen worden misbruikt op islamitische scholen in Pakistan?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat er niet of nauwelijks toezicht is op duizenden islamitische scholen, zodat geestelijken die in het voetspoor willen treden van hun profeet Mohammed zich onbestraft kunnen vergrijpen aan weerloze kinderen?
Er zijn zowel bij de overheid geregistreerde, als ongeregistreerde islamitische scholen, ofwel madrassa’s, in Pakistan. Zeker in het geval van de tweede groep is overheidstoezicht nauwelijks of niet aanwezig.
Welke islamitische (politieke) partijen, landen en zakenmensen zitten volgens u achter de financiering van de «madrassa’s» waar pedofilie kennelijk welig tiert?
Madrassa’s in Pakistan worden uit verschillende bronnen gefinancierd. Het kabinet beschikt niet over een overzicht van partijen die financieel bijdragen aan Pakistaanse madrassa’s.
Deelt u de mening dat de islamitische ideologie in combinatie met het shariarecht een giftige cocktail vormt die kindermisbruik niet alleen in de hand werkt, maar bestraffing achteraf ook in ernstige mate verhindert?
Nee, die mening deelt het kabinet niet. Helaas komt kindermisbruik overal ter wereld voor. Het kabinet zet zich in om kindermisbuik en andere schendingen van de rechten van kinderen tegen te gaan. Pakistan is partij bij het verdrag inzake de rechten van het kind. In de reguliere dialoog tussen de EU en Pakistan wordt Pakistan aangesproken op de implementatie en naleving van deze en andere mensenrechtenverdragen. Ook in Pakistan is kindermisbruik strafbaar. Uit diverse bronnen wordt echter duidelijk dat straffeloosheid een groot probleem is, waarbij diverse elementen een rol spelen, waaronder corruptie. De Mensenrechtenambassadeur heeft tijdens zijn bezoek aan Pakistan van 4–6 april 2017 bij de autoriteiten aangedrongen op aanpak van straffeloosheid.
Bent u bereid om de Nederlandse zetel in de VN-Veiligheidsraad in te zetten om voor een onderzoek te pleiten naar de schaal en omvang van dit kindermisbruik? Zo nee, waarom niet?
Gelet op het mandaat van de VN-Veiligheidsraad dat is gericht op zaken waarbij de internationale vrede en veiligheid in het geding zijn, past het niet om deze specifieke kwestie in dit forum aan de orde te stellen.
De blokkade van een demonstratie |
|
Lodewijk Asscher (PvdA), Attje Kuiken (PvdA) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Kent u het bericht «OM start onderzoek naar blokkade A7 richting Sinterklaasintocht Dokkum»?1
Ja, ik ken het bericht.
Deelt u de mening dat het niet aan activisten is om een toegestane demonstratie te verstoren en dat het stellen van voorwaarden aan een demonstratie alleen aan het lokale gezag is?
De Wet openbare manifestaties (Wom) geeft de burgemeester de bevoegdheid om bij demonstraties voorschriften en beperkingen te stellen of een verbod te geven. Dit betreft een belangenafweging tussen het recht op de vrijheid van betoging en de beperking daarvan ter bescherming van de volksgezondheid, in het belang van het verkeer of bestrijding of voorkoming van wanordelijkheden. Een demonstratie mag door de burgemeester nooit worden beperkt of verboden vanwege de inhoudelijke boodschap, dus ook niet als die boodschap (voor anderen) storend of onwelgevallig is. De burgemeester is binnen deze kaders het bevoegd gezag om demonstraties te reguleren. Het is niet aan anderen dan de burgemeester om in de beoordeling van de toelaatbaarheid van een demonstratie te treden. Daarbij past het ook niet dat een demonstratie door anderen wordt verstoord of belemmerd. De vrijheid van demonstreren verdient respect en bescherming, ongeacht de boodschap.
Hoe oordeelt u over het feit dat een demonstratie die door de gemeente Dokkum was toegestaan geen doorgang kon vinden omdat een groep die het niet eens was met het doel die demonstratie blokkeerde?
Ik, noch enig ander lid van het kabinet, heeft een oordeel gegeven over de besluiten van de burgemeester om de demonstratie tegen Zwarte Piet aanvankelijk toe te staan en uiteindelijk te verbieden. Voor de inschatting van de plaatselijke omstandigheden en de uitoefening van de bevoegdheden op grond van de Wom is het lokaal gezag verantwoordelijk, daar treedt het kabinet niet in. Het is aan de gemeenteraad om hierover desgewenst met de burgemeester te spreken. Dat overigens bewindslieden door aandacht te vragen voor het aspect van het kinderfeest en begrip in de discussie voor elkaars vertrekpunten en emoties, geen begrip hebben getoond voor mogelijke wetsovertreding, noch hebben bepaald wanneer er gedemonstreerd wordt, spreekt vanzelf.
Deelt u de mening dat als een bewindspersoon begrip toont voor het blokkeren van een toegestane demonstratie, daarvan het signaal kan uitgaan dat het recht op demonstratie zo maar beperkt kan worden door iedereen die het niet eens is met het doel van die demonstratie? Zo ja, deelt u dan ook de mening dat dit onwenselijk is? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat het niet aan de Minister-President is te bepalen op welke dag Nederlanders hun grondrechten mogen uitoefenen?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u, als degene die verantwoordelijkheid draagt voor het waarborgen van grondrechten, bereid om openlijk uit te dragen dat het verstoren van rechtmatige demonstraties niet aan de orde kan zijn? Zo ja, op welke wijze gaat u dit doen? Zo nee, waarom niet?
Het is in een democratische samenleving van wezenlijk belang dat de vrijheid van meningsuiting en de vrijheid van demonstreren worden beschermd en gerespecteerd. Het is vanuit mijn verantwoordelijkheid van groot belang om hiervoor steeds aandacht te hebben. Waar het gaat om het reguleren van (de gebeurtenissen rondom) demonstraties is zoals hiervoor vermeld de burgemeester het bevoegd gezag. Als door het verstoren van demonstraties strafbare feiten worden gepleegd, kan de politie daartegen optreden. In de praktijk zullen dus eerst en vooral de burgemeester en de politie (de situatie rondom) een demonstratie in goede banen moeten leiden. Naar aanleiding van de gebeurtenissen rondom de Sinterklaasintocht in Dokkum heb ik in het mondelinge vragenuur van 21 november jl. toegezegd om in overleg te treden met burgemeesters en de VNG over demonstraties en meer in het bijzonder het gebruik van het openbare-orde-criterium.
Zie ook de antwoorden op de vragen 2, 3 en 7.
Deelt u de mening dat het recht om te demonstreren juist van belang is om ook het uiten van afwijkende meningen mogelijk te maken en dat juist een democratie moet kunnen omgaan met meningen die niet door een meerderheid worden gedragen? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Ik deel die mening. Nederland is een democratische rechtsstaat waarin een grote diversiteit bestaat aan levensbeschouwingen, opvattingen, leefstijlen en waardepatronen. Individuele burgers en de samenleving als geheel hebben er belang bij dat burgers de vrijheid hebben hun eigen waarden en opvattingen te ontwikkelen en uit te dragen. Het is van groot belang om te respecteren dat niet iedereen dezelfde mening heeft en om andersdenkenden dezelfde ruimte te geven als gelijkgestemden. Een debat over maatschappelijke vraagstukken en tradities leidt er soms toe dat de emoties hoog oplopen, zoals in het debat over de positionering van de figuur van Zwarte Piet.
Ik verwijs in dit verband graag naar de nota Grondrechten in een pluriforme samenleving (Kamerstuk 29 614, nr. 2).
Wat is de stand van het strafrechtelijk onderzoek naar de blokkade op de A7?
Het onderzoek van het Openbaar Ministerie loopt nog, daarover kan op dit moment verder niets worden gemeld.
Bent u bereid met voor- en tegenstanders van verandering van Zwarte Piet om tafel te gaan om te zorgen dat de intocht van 2018 zonder incidenten verloopt vanuit het principe «kinderfeest voor iedereen»?
Het Sinterklaasfeest is een eeuwenoude traditie die wordt vormgegeven door de samenleving en die is blijven bestaan door te veranderen. De overheid heeft hier geen sturende rol in. Het decentrale karakter van het Sinterklaasfeest met honderden lokale intochtcomités, scholen en vele vrijwilligers maakt dat er op veel verschillende plekken een maatschappelijk debat plaatsvindt. De dialoog hierover zal vooral in de gemeenten moeten plaatsvinden. De overheid kan een rol spelen om een respectvolle dialoog te faciliteren. Het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) onderhoudt in dit kader contacten met stakeholders en gemeenten om spanningen te signaleren en tot vreedzame gesprekken te komen.
Het Ministerie van SZW heeft Dokkum als intochtstad 2017 ondersteuning geboden voor het ontwikkelen en uitvoeren van dialooginitiatieven. De gemeente heeft zich vooraf uitgebreid bij laten praten door de steden waar eerder een landelijke intocht is gehouden en voorafgaand aan de intocht is geprobeerd met zowel de (georganiseerde) voor- en tegenstanders van de figuur van Zwarte Piet in contact te komen. Er hebben dan ook met meerdere groepen gesprekken plaatsgevonden. Het lijkt mij dat deze benadering ook bij volgende Sinterklaasintochten een goed uitgangspunt vormt, waarbij ook lessen kunnen worden getrokken uit eerdere ervaringen.
Naming and shaming op internet |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Kent u de documentaire en tv-uitzending Shame/Fame?1
Ja.
Over welke wettelijke mogelijkheden beschikt een slachtoffer van shaming om filmpjes van het internet te krijgen en om degenen die dergelijke filmpjes maken en op het internet plaatsen juridisch aan te pakken?
Wanneer beelden eenmaal zijn vastgelegd, ook als dit rechtmatig is gebeurd, is vervolgens de vraag of deze beelden ook zonder meer gepubliceerd mogen worden. Publicatie kan onder omstandigheden verboden zijn, maar daar kan in concrete gevallen alleen achteraf tegen worden opgetreden.
Onrechtmatig vastgelegde beelden, bijvoorbeeld beelden die heimelijk zijn vastgelegd, mogen uiteraard niet worden verspreid. Hiertegen kan worden opgetreden op grond van artikel 139g in samenhang met 139f Sr. Daarnaast is het mogelijk dat beelden die op zichzelf rechtmatig zijn, op een strafbare wijze gepubliceerd worden. Bijvoorbeeld wanneer de beelden zodanig worden gepresenteerd dat sprake is van bedreiging (artikel 285 Sr), smaad of laster (artikel 261/262 Sr) of belediging (artikel 266 Sr). In deze gevallen kan aangifte worden gedaan bij de politie. Wanneer er sprake is van een strafbaar feit zoals online bedreiging of belediging, kan er contact met het betreffende social media bedrijf worden opgenomen.
Op basis van de Gedragscode Notice-and-Take-Down (NTD-gedragscode), die is opgesteld door overheid, bedrijfsleven en belangenverenigingen, kan een verzoek worden gericht aan aanbieders om informatie van internet te verwijderen vanwege haar onrechtmatige of strafbare inhoud. De officier van justitie kan daarnaast met een bevel op grond van artikel 54a Sr, na machtiging van de rechter-commissaris, de aanbieder aansporen om de strafbare content te verwijderen. Als de aanbieder hieraan gevolg geeft, wordt hij niet vervolgd. Het wetsvoorstel computercriminaliteit III, dat aanhangig is bij de Eerste Kamer, vergroot de mogelijkheden van de officier van justitie. Het wetsvoorstel (Kamerstukken 34 372) introduceert een zelfstandige bevelsbevoegdheid in artikel 125p van het Wetboek van Strafvordering. De officier van justitie kan in de toekomst na machtiging van de rechter commissaris een bevel afgeven tot verwijdering van de strafbare content ter beëindiging van strafbare feiten en ter voorkoming van nieuwe strafbare feiten.
Tot slot is van belang dat ter uitvoering van het regeerakkoord een wetsvoorstel in procedure wordt gebracht waarin een strafbaarstelling van wraakporno als zelfstandig delict in het Wetboek van Strafrecht wordt opgenomen. Zoals gemeld in de brief aan uw Kamer van 30 november 20172 is het voornemen om deze strafbaarstelling breder te trekken dan alleen wraakporno; ook situaties waarin intiem beeldmateriaal zonder iemands medeweten of zonder iemands toestemming wordt vervaardigd of verspreid zullen hieronder worden gebracht.
De (niet in eigen opdracht) geportretteerde kan zich beroepen op schending van het portretrecht in de zin van artikel 21 Auteurswet indien hij een «redelijk belang» heeft dat zich verzet tegen openbaarmaking. Door deze ingebouwde belangenafweging kan het publiceren van foto’s of filmpjes van herkenbare personen een schending van portretrecht opleveren. Dit hangt af van de omstandigheden van het geval. In algemene zin kan sprake zijn van een onrechtmatige daad vanwege schending van portretrecht (artikel 21 Auteurswet juncto artikel 6:162 Burgerlijk Wetboek). Betrokkene heeft hiermee een middel om dit door de rechter te laten toetsen. Overigens is ook een actie uit onrechtmatige daad denkbaar in andere gevallen dan schending van portretrecht.
Waar het portretrecht gaat over de publicatie van foto’s en filmbeelden, is de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) veel breder: de verwerking van persoonsgegevens. Publicatie van foto’s of filmpjes van personen is ook een vorm van verwerking van persoonsgegevens. De Wbp vereist in ieder geval, net als bij verwerking van persoonsgegevens voor andere doeleinden, dat is voldaan aan een van de rechtvaardigingsgronden uit artikel 8 Wbp. Toestemming van de betrokkene kan hier een rechtvaardigingsgrond zijn (artikel 8, onder a). Een andere rechtvaardigingsgrond kan eventueel het gerechtvaardigd belang in de zin van artikel 8, onder f, Wbp zijn. Daarvan is sprake indien de gegevensverwerking noodzakelijk is voor de behartiging van het gerechtvaardigde belang van de verantwoordelijke, tenzij het belang of de fundamentele rechten en vrijheden van de betrokkene (de gefilmde persoon), in het bijzonder het recht op bescherming van de persoonlijke levenssfeer, prevaleert. Het is zeer afhankelijk van de omstandigheden van het geval of er een gerechtvaardigd belang aanwezig is voor de gegevensverwerking. Wanneer de belangen met minder ingrijpende middelen kunnen worden gediend, is de gegevensverwerking niet toestaan. En als er een gerechtvaardigd belang is, zal dit moeten worden afgewogen tegen het recht van betrokkene op bescherming van zijn persoonlijke levenssfeer. Of in het concrete geval sprake is van verwerking van persoonsgegevens, en of in dat geval voldaan is aan de Wbp, is aan de Autoriteit persoonsgegevens (AP) om te beoordelen. De wetgever heeft de onafhankelijke AP belast met het toezicht op de naleving en de handhaving van de Wbp. Ook hierbij gaat het derhalve om toetsing achteraf.
Bij een overtreding van deze wet kan een belanghebbende op grond van artikel 60 Wbp aan de Autoriteit persoonsgegevens verzoeken een onderzoek daarnaar in te stellen. Op 25 mei a.s. wordt de Wbp vervangen door de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) en zal vanaf die datum een betrokkene op grond van artikel 77 AVG een klacht bij de Autoriteit persoonsgegevens kunnen indienen, als hij van mening is dat de verwerking van persoonsgegevens inbreuk op deze verordening maakt.
Deelt u de mening dat het beter zou zijn om te voorkomen dat dergelijke filmpjes op internet komen? Zo ja, hoe kan dat worden voorkomen? Zo nee, waarom niet?
Voorkomen is lastig, maar een in de praktijk zeer belangrijke mogelijkheid om ontoelaatbare (waaronder onrechtmatige) publicaties tegen te gaan, is via het platform waarop de publicatie is gedaan. De grote social media, waarop de meeste publicaties ook plaatsvinden, hebben huisregels en beleid voor de content die op hun platform wordt gepubliceerd. Zo biedt YouTube gebruikers de mogelijkheid om melding te maken, indien zij van mening zijn dat een video content bevat die in strijd is met de huisregels. In een dergelijk geval beoordeelt YouTube de melding en wordt de betreffende video van YouTube verwijderd indien deze geacht wordt de gedragsregels te hebben overschreden. Indien een gebruiker zich stelselmatig onttrekt aan de huisregels kan YouTube overgaan tot het opheffen van het account van deze gebruiker. Zoals ik u heb geïnformeerd in mijn brief van 21 december 2016 is het verwijderbeleid van social media bedrijven als Google niet meer vrijblijvend.3 Tijdens het Nederlandse EU-voorzitterschap is een gedragscode overeengekomen tussen de Europese Unie en een aantal toonaangevende social media bedrijven als Facebook, Twitter, Google/YouTube en Microsoft. Deze gedragscode onderstreept het belang tot naleving van Europese wet- en regelgeving en verplicht tot optreden binnen 24 uur na een ontvangen melding. Een werkgroep van de Europese Commissie, waarin ook mijn ministerie participeert, monitort de afspraken die zijn gemaakt met de social media bedrijven.
Kent u de Zweedse wetgeving ten aanzien van het filmen of fotograferen van personen in de privésfeer en de publieke ruimte en het publiceren en verspreiden van dat beeldmateriaal? Biedt de Zweedse wet betere bescherming tegen shaming dan de Nederlandse? Zo ja, waar blijkt dat uit?
Sinds 1 juli 2013 is het in Zweden in de privésfeer in beginsel verboden te filmen of fotograferen als dat in het geheim gebeurt (Lag 2013:366). Kernbepaling is artikel 6 a uit hoofdstuk 4 van het Zweedse Wetboek van Strafrecht («Brottsbalk»):4
Het reeds genoemde artikel 139f uit het Nederlandse Wetboek van Strafrecht is zeer vergelijkbaar, waardoor de Nederlandse wet vergelijkbare bescherming biedt als de Zweedse wet.
Hoe oordeelt u – in de afweging tussen verschillende grondrechten, waaronder de vrijheid van meningsuiting, het verbod op censuur en het recht op vrij nieuwsgaring enerzijds en de bescherming van de persoonlijke levenssfeer anderzijds – over wetgeving die bepaalt dat het publiceren en verspreiden van fimpjes door privépersonen op het internet pas mag als degenen die daar op staan, daar toestemming voor hebben gegeven?
De regelgeving over bescherming van persoonsgegevens, het portretrecht en het Wetboek van Strafrecht zijn ook van toepassing op het verwerken van persoonsgegevens die met camera’s worden vastgelegd. Indien een particulier geen gerechtvaardigd belang heeft in de zin van artikel 8, onder f, Wbp resteert in principe alleen toestemming als relevante grondslag om de persoonsgegevens te mogen verwerken, waarbij dient te worden opgemerkt dat de Wbp niet van toepassing is verwerkingen ten behoeve van activiteiten met uitsluitend persoonlijke of huishoudelijke doeleinden. Hetzelfde geldt zoals reeds besproken in antwoord 2 voor de Auteurswet, waarbij de geportretteerde die noch opdracht noch anderszins toestemming heeft gegeven voor het portret, zich kan beroepen op schending van het portretrecht in de zin van artikel 21 Auteurswet indien hij een «redelijk belang» heeft dat zich verzet tegen openbaarmaking. Volledigheidshalve zij nog vermeld dat artikel 35 van de Auteurswet regelt dat degene die zonder daartoe gerechtigd te zijn een portret openbaar maakt, een overtreding begaat, die is gesanctioneerd met een geldboete van de vierde categorie. Zie voorts antwoord 4 en het slot van de passage «strafrechtelijke mogelijkheden» uit antwoord 2.
Bureaucratie bij het aanvragen van een genderneutrale ov-chipkaart |
|
Rob Jetten (D66), Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Klopt het dat (verplichte) geslachtsvermelding op ov-chipkaarten per 1 januari 2017 is komen te vervallen?
Ja. In de brief van de toenmalige ministers van Veiligheid en Justitie en Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over diverse onderzoeken over sekseregistratie1 staat de toezegging van de openbaar vervoerders (NS, regionale vervoerders, stadsvervoerders) en Translink dat de m/v vermelding op alle nieuw uit te geven persoonlijke OV-chipkaarten per 1 januari 2017 achterwege gelaten wordt. Naar aanleiding van de vragen vanuit de Kamer heb ik hierover contact opgenomen met Translink en NS. Translink meldt mij dat per 1 januari 2017 alle nieuwe OV-chipkaarten zonder geslachtsvermelding gemaakt worden, behalve de NS kaarten. NS laat weten dat ook alle nieuwe OV-chipkaarten van NS per 20 december 2017 zonder geslachtsvermelding zullen zijn. In de komende maand wordt de wijziging technisch klaargezet en volgt een her-instructie voor controle en dienstverlening op de trein en het station. Daarmee is de OV-sector zijn toezegging, met enige vertraging, nagekomen.
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat aanvragers verstrikt raken in bureaucratie bij het aanvragen van een nieuwe ov-chipkaart? Zo ja, wat is uw reactie op dit bericht?1
Ja. Een specifieke groep reizigers ervaart de m/v vermelding als een drempel. Daarom ben ik blij dat er zeer binnenkort zonder bureaucratische drempels op alle nieuwe OV-chipkaarten geen m/v vermelding meer zichtbaar is. Met deze maatregel van de vervoerders en Translink is het OV één van de eerste sectoren die de m/v vermelding op hun passen schrappen. Ik hoop dat bedrijven in andere sectoren hun voorbeeld zullen volgen.
Deelt u de mening dat het wenselijk is om een genderneutrale ov-chipkaart aan te bieden?
Ja, die mening deel ik. Zie antwoord 2.
In hoeverre bent u bereid om met Translink en de ov-bedrijven in gesprek te gaan zodat een genderneutrale ov-chipkaart zo spoedig mogelijk beschikbaar komt voor diegenen die dit wenselijk achten?
Zie antwoord 1.
Het bericht ‘Gemeenten weigeren massaal onderzoek jeugd’ |
|
Rens Raemakers (D66), El Yassini |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Gemeenten weigeren massaal onderzoek jeugd»?1
Ja.
Deelt u de conclusie van de gemeente Ede dat de respons op het cliëntervaringsonderzoek dusdanig laag is dat hieraan geen conclusies kunnen worden verbonden?
Het is mij bekend dat niet alle gemeenten erin slagen om voldoende respons op het cliëntervaringsonderzoek te krijgen. Omdat de hoogte van de respons mede bepalend is voor de waarde van het onderzoek, is dat een van de aandachtspunten geweest bij de pilots met de modelvragenlijst cliëntervaring jeugd en ouders, die Stichting Alexander en het Nederlands Jeugdinstituut in opdracht van de VNG hebben uitgevoerd. Uit dat onderzoek bleek dat de behaalde respons wisselt per gemeente en bij ouders ligt tussen de 4,0% en 25% en bij jongeren tussen de 2,3% en 21,6%.
Hoe beoordeelt u de stelling dat het per brief aanschrijven van jongeren voor deelname aan het verplicht cliëntervaringsonderzoek in de jeugdhulp op gespannen voet kan staan met bescherming van de privacy? Herkent u dit beeld?
Het komt voor dat een jongere anoniem jeugdhulp ontvangt of zonder medeweten van zijn ouders jeugdhulp ontvangt of verblijft op een geheim adres (bijvoorbeeld in geval van Blijf-van-mijn-lijfhuizen). Indien gemeenten jongeren en hun ouders schriftelijk uitnodigen voor deelname aan het cliëntervaringsonderzoek, is het van groot belang dat gewaarborgd is dat voor de betrokken jongere geen (veiligheids)problemen ontstaan door het versturen van een verzoek om deel te nemen aan een cliëntervaringsonderzoek. Gemeenten zijn daarbij vaak afhankelijk van de wijze waarop de betreffende aanbieders hun administratie hebben ingericht en van afspraken die gemeenten met die aanbieders kunnen maken over het aanschrijven van deze cliënten. Om het zekere voor het onzekere te nemen, kiezen gemeenten er soms voor om jongeren vanaf 16 jaar niet aan te schrijven voor het cliëntervaringsonderzoek. Ouders van kinderen tot 16 jaar moeten altijd geïnformeerd worden over de jeugdhulp die aan hun kinderen wordt verleend.
Hoe garandeert u dat de privacy gewaarborgd blijft, zodat het cliëntenonderzoek in elke gemeente kan plaatsvinden? Zijn er alternatieven voor het per brief aanschrijven mogelijk of zijn er andere waarborgen mogelijk waardoor privacyrisico’s worden weggenomen? Zo ja, hoe gaat u daarover communiceren richting de gemeenten?
Het is aan gemeenten om de privacy te waarborgen van de jeugdigen voor wie zij jeugdhulp inzetten. De VNG ondersteunt gemeenten daarbij, onder meer met het «Privacyprotocol bij cliëntervaringsonderzoeken Jongeren en Ouders».2 Desondanks zien gemeenten zich soms genoodzaakt het zekere voor het onzekere te nemen en vragen ze jongeren in bijvoorbeeld een «Blijf-van-mijn-lijfhuis» niet mee te doen met het onderzoek. Dat leidt dan overigens wel tot een lagere respons.
Niet alle gemeenten werken met een schriftelijke uitnodiging voor een cliëntervaringsonderzoek. Steeds meer gemeenten werken met digitale uitvragen en ook wordt steeds vaker het cliëntervaringsonderzoek direct na beëindiging van een jeugdhulptraject gehouden. In dat geval is geen aanschrijving per brief meer nodig.
Op welke wijze worden de resultaten van het onderzoek naar de bruikbaarheid van de Modelvragenlijst Jeugd en Ouders door u meegenomen? Wanneer worden de resultaten gedeeld met alle gemeenten, zodat zij hiermee aan de slag kunnen?
De uitkomsten van het onderzoek van Stichting Alexander en het Nederlands Jeugdinstituut worden binnenkort met de VNG en een aantal gemeenten besproken. Ook in de tussenevaluatie van de Jeugdwet zal aandacht worden besteed aan de positie en de ervaringen van cliënten. De tussenevaluatie en de genoemde pilot vormen de basis voor een meer toekomstbestendige inrichting van het cliëntervaringsonderzoek. Dat gaat niet alleen om de bruikbaarheid van de modelvragenlijst, maar ook om het beter benutten van de reeds beschikbare informatie, zoals de CBS beleidsinformatie en het voorkomen van onnodige en dubbele uitvragen.
Kunt u een stand van zaken geven van het onderzoek naar de wijze waarop cliëntervaring als outcomecriterium kan worden gebruikt als instrument, zodat lastendruk voor aanbieders, professionals en cliënten kan worden beperkt?
Het Nederlands Jeugdinstituut heeft geïnventariseerd hoe jeugdhulpaanbieders de outcome van jeugdhulp zoal monitoren en heeft op basis daarvan een handreiking voor gemeenten een aanbieders opgeleverd over het hanteren van de indicatoren uitval, tevredenheid, verder kunnen zonder hulp en herhaald beroep.3
Twee outcomecriteria worden de CBS beleidsinformatie jeugd verkregen (namelijk uitval en herhaald beroep op jeugdhulp). Daarnaast zijn twee andere outcomecriteria onderzocht, namelijk cliënttevredenheid en verder kunnen zonder hulp. Om voor de uitvraag van deze laatste twee outcomecriteria een wettelijke grondslag te bieden en om deze informatie te kunnen laten meelopen met de tweejaarlijkse uitvraag voor de CBS beleidsinformatie jeugd, is een Amvb in voorbereiding. Het streven is erop gericht dat de Amvb vóór 1 juli 2018 in het Staatsblad wordt gepubliceerd, zodat het CBS vanaf dat moment deze outcomegegevens over de eerste helft van 2018 kan verwerken.
Heeft het niet uitvoeren van het cliëntervaringsonderzoek effect op het kunnen inzetten van het outcomecriterium cliëntervaring (verminderen ervaren problematiek) en daarmee resultaatfinanciering?
Nee, dit staat los van elkaar.
Bent u voornemens om de colleges van B&W van de gemeenten die het cliëntervaringsonderzoek niet hebben uitgevoerd alsnog te wijzen op hun wettelijke verplichting? Zo nee, waarom niet?
Op dit moment zijn bij VWS van 225 gemeenten de resultaten van het cliëntervaringsonderzoek Jeugd ontvangen. Het is niet bekend hoeveel gemeenten daarnaast het cliëntervaringsonderzoek Jeugd wèl hebben uitgevoerd, maar de uitkomsten ervan niet aan VWS hebben verzonden. Zowel uit de pilot van Stichting Alexander en het Nederlands Jeugdinstituut als uit de ervaringen van de gemeenten die niet deelnamen aan die pilot, blijkt dat gemeenten de ervaringen van jeugdigen en ouders buitengewoon belangrijk vinden en graag wensen te betrekken bij de verbetering van hun beleid en de uitvoering daarvan. Dit is ook het hoofddoel van het wettelijke verplichte cliëntervaringsonderzoek jeugd. De manier waarop het cliëntervaringsonderzoek momenteel is ingericht en wordt uitgevoerd, is echter niet optimaal. Vanwege de zorgen en problemen die mij bekend zijn met betrekking tot het cliëntervaringsonderzoek Jeugd, ga ik met gemeenten in gesprek om tot een verbeterde inrichting en uitvoering te komen.
Bent u bereid deze vragen voor het wetgevingsoverleg «Jeugd en aanverwante zaken» op 4 december 2017 te beantwoorden?
Ja.
Het bericht dat bedrijven ongevraagd klantgegevens delen met Facebook |
|
Michiel van Nispen , Maarten Hijink |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het onderzoek van de Consumentenbond waaruit blijkt dat bedrijven ongevraagd klantgegevens met Facebook delen?1
Ja.
Hoeveel bedrijven delen hun gegevens ongevraagd met Facebook of andere online platforms? Hoeveel gegevens van klanten zijn hier bij betrokken?
Facebook heeft desgevraagd geen cijfermatige informatie verstrekt over het delen van klantgegevens door bedrijven met Facebook.
Hoeveel bedrijven sluiten geen overeenkomst met Facebook af waarin de voorwaarden voor het gebruik van gegevens zijn vastgelegd terwijl zij wel gebruikersgegevens delen?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat direct marketing niet als zwaarwegend bedrijfsbelang moet worden gezien en dat deze bedrijven hiermee de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) overtreden? Zo nee, waarom niet?
Om een rechtmatigheidsoordeel te kunnen vellen, is (nader) onderzoek nodig naar de wijze waarop de bedrijven persoonsgegevens van betrokkenen verwerken. Met het toezicht op de naleving en de handhaving van de Wet bescherming persoonsgegevens heeft de wetgever de onafhankelijke Autoriteit Persoonsgegevens belast, die als onafhankelijke toezichthouder zelf haar prioriteiten bepaalt. Naar aanleiding van het onderzoek van de Consumentenbond heeft de Autoriteit Persoonsgegevens laten weten dit signaal serieus te nemen; zij doet echter geen uitspraken over de vraag of zij ook zelf een onderzoek zal instellen.
Het is aan de Autoriteit Persoonsgegevens om te beoordelen of bij Facebook Custom Audience targeting sprake is van een gerechtvaardigd belang waarop de gegevensverwerking kan worden gebaseerd.
Hoe vaak heeft de Autoriteit Persoonsgegevens in de afgelopen vijf jaar sancties opgelegd aan bedrijven die op deze manier de Wbp overtreden? Hoe hoog waren eventuele opgelegde dwangsommen en boetes? In welke mate verschilt het aantal overtredingen van het aantal opgelegde dwangsommen en boetes? Kunt u een verklaring geven voor dit verschil?
Per 1 januari 2016 kan de Autoriteit Persoonsgegevens een bestuurlijke boete opleggen. Tot op heden heeft zij van die bevoegdheid nog geen gebruik gemaakt. In haar jaarverslagen heeft zij opgenomen in hoeveel trajecten sprake was van een last onder dwangsom (https://autoriteitpersoonsgegevens.nl/nl/publicaties/jaarverslagen). De AP laat weten dat door haar onderzochte bedrijven en organisaties veelal al maatregelen nemen om de geconstateerde overtredingen te beëindigen naar aanleiding van het voornemen tot het opleggen van de last en de daarop volgende hoorzitting.
Deelt u de mening dat, indien het aantal beboete bedrijven laag is, het begrip «zwaarwegend bedrijfsbelang» nader dient te worden geduid zodat helder is dat direct marketing zonder toestemming van klanten niet toegestaan is?
Hiervoor verwijs ik u naar het antwoord op vraag 4.
Welke mogelijkheden hebben klanten die op deze wijze worden benadeeld om het bedrijf dat de gegevens heeft doorgespeeld naar een online platform de direct marketing te laten stoppen?
De betrokkene kan vragen om de gegevensverwerking voor deze doeleinden te beëindigen. Indien het gegevensverwerking in het kader van direct marketing betreft, kan verzet worden aangetekend op grond van artikel 41 van de Wbp. Indien de gegevensverwerking was gebaseerd op toestemming, kan de toestemming worden ingetrokken op grond van artikel 5, tweede lid, van de Wbp. In beide gevallen moet de verwerking van de persoonsgegevens eindigen. Het is niet nodig dat de betrokkene een motivering geeft. Vanaf 25 mei 2018 – als de Algemene verordening gegevensbescherming van toepassing wordt – kunnen betrokkenen een klacht indienen bij de AP indien zij menen dat onrechtmatig met hun persoonsgegevens wordt omgegaan.
Welke stappen gaat u ondernemen om ervoor te zorgen dat bedrijven zich ook op dit vlak aan de Wbp gaan houden?
Hiervoor verwijs ik u naar het antwoord op vraag 4.