Bent u bekend met het bericht «Transgender teenager is sixth Russian LGBT asylum seeker to die in Dutch detention in three years»?1
Bent u het eens met de stelling dat het onacceptabel is dat een minderjarige asielzoeker, die onder toezicht van de Nederlandse overheid staat, zo aan haar lot is overgelaten? Zo nee, waarom niet?
Wanneer bent u op de hoogte gesteld van de situatie van Alice S. en welke stappen heeft u toen ondernomen? Heeft u naar aanleiding van haar overlijden contact opgenomen met het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA) en LGBT Asylum Support? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke stappen heeft u sindsdien ondernomen?
Is het Openbaar Ministerie (OM) inmiddels op de hoogte gesteld van het overlijden van Alice S.? Zo ja, wat is het oordeel van het OM? Zo nee, waarom niet?
Wat is uw reactie op de twaalfde brandbrief van LGBT+ Asylum Support over deze zaak?
Bent u voornemens een onafhankelijk onderzoek in te stellen naar de omstandigheden die hebben geleid tot het overlijden van Alice S., zodat duidelijk wordt wat de gemaakte fouten zijn en wat de lessen zijn die geleerd kunnen worden?
Acht u het aanvaardbaar dat LHBTIQ+-asielzoekers hier in Nederland in onveilige situaties verkeren, terwijl voor hen hun seksuele gerichtheid of genderidentiteit juist vaak de aanleiding is om hun land van herkomst te verlaten?2 Zo nee, welke stappen onderneemt u hiertegen?
Bent u op de hoogte van de structurele onveilige situaties waarin LHBTIQ+-asielzoekers in Nederland verkeren en het toenemende aantal meldingen van deze situaties?3 Zo ja, welke acties heeft u sindsdien ondernomen?
Welke maatregelen worden er op dit moment genomen om de LHBTIQ+-asielzoekers gepaste opvang te bieden en te beschermen, specifiek ook in de crisisnoodopvangplekken en specifiek voor minderjarigen? Bent u van mening dat deze maatregelen voldoende zijn? Zo ja, waarom?
Hoeveel meldingen van onveilige situaties, geweld of discriminatie tegen LHBTIQ+-asielzoekers, en specifiek minderjarigen zijn bij u bekend over de afgelopen vijf jaar en hoe vaak is hierbij iemand komen te overlijden?
Hoe worden meldingen die bij LGBT Ayslum Support binnenkomen onderzocht, opgevolgd en leiden deze meldingen tot maatregelen om de situatie van deze asielzoekers te verbeteren?
Hoe kijkt u aan tegen het invoeren van LHBTIQ+-units in asielzoekerscentra, waarin LHBTIQ+-asielzoekers groepsgewijs opgevangen worden? Hoe kijkt u aan tegen dergelijke units specifiek voor minderjarige asielzoekers?
De gevolgen van bezuinigingen op het Mensenrechtenfonds |
|
Derk Boswijk (CDA) |
|
Caspar Veldkamp (minister ) (NSC) |
|
![]() |
Klopt het dat u voornemens blijft te bezuinigen op het Mensenrechtenfonds (MRF), ondanks dat dit het voornaamste financiële instrument is om mensenrechten te bevorderen?1
Het mensenrechtenfonds (MRF) blijft voor dit kabinet het voornaamste financiële instrument om mensenrechten wereldwijd te bevorderen. De bezuinigingsopdracht dwingt het kabinet wel om scherpere keuzes te maken gericht op een effectief en resultaatgericht mensenrechtenbeleid. Het MRF is zoveel als mogelijk ontzien aangezien bevorderen van mensenrechten een prioriteit vormt.
In 2024 bedroeg het budget voor het totale MRF (zowel centraal als decentraal) EUR 59.302.000. Om voor 2025 aan de opdracht van het Hoofdlijnenakkoord te voldoen zijn de bezuinigingen op het mensenrechtenfonds naar rato verdeeld binnen de beschikbare budgettaire ruimte, zoals dat ook voor andere budgetplaatsen is gedaan. Gezien het belang van het mensenrechtenfonds en de leidende rol die Nederland speelt op een aantal prioritaire thema’s is een deel van deze naar rato-bezuinigingen op het mensenrechtenfonds voor 2025 juist verminderd, met een bedrag van EUR 500.000. Het totaal beschikbaar budget voor MRF voor 2025 is EUR 44.403.000.
In 2026 is er EUR 43.963.000 beschikbaar (waarvan ODA: 23.216.000 en non-ODA: 20.747.000). Voor 2026 en verder zullen nadere beleidskeuzes gemaakt moeten worden om de bezuinigingen (ODA en non-ODA) op het Mensenrechtenfonds verder uit te werken.
Welke gevolgen hebben de aangekondigde bezuinigingen op het MRF voor de effectiviteit en impact van de Nederlandse inzet op mensenrechten wereldwijd?
Het kabinet erkent dat de programmatische bezuinigingen op de begroting van het Ministerie van Buitenlandse Zaken alsmede de taakstelling weerslag zullen hebben op de reikwijdte van het Nederlandse mensenrechtenbeleid. We zullen niet meer met mensenrechtenprojecten in 84 landen actief kunnen zijn. Zoals aangegeven in de kabinetsreactie op het IOB-rapport, dient het ambitieniveau van Nederland te worden bijgesteld, al blijft Nederland in vergelijking met veel andere landen veel aan mensenrechten doen.
Tegelijkertijd streeft het kabinet naar maximale effectiviteit binnen de beschikbare ruimte. Door een gerichtere thematische en geografische inzet van het decentrale mensenrechtenfonds beoogt het kabinet de impact van het mensenrechtenbeleid te behouden in die landen waar Nederland aantoonbaar verschil kan maken. Daarnaast blijven we ons uiteraard via diplomatie en multilaterale fora hard maken voor mensenrechten en zullen we ook in landen waar geen MRF beschikbaar is de bilaterale dialoog over het belang van bescherming en bevordering van mensenrechten, democratie en internationale rechtsorde niet uit de weg gaan.
Op welke manier weegt u mee dat de Nederlandse informatiepositie op het gebied van mensenrechten voor een groot deel steunt op samenwerking met maatschappelijke organisaties? Hoe wordt voorkomen dat deze positie verzwakt door de hervormingen en bezuinigingen, aangezien maatschappelijke organisaties door verminderde financiering mogelijk minder capaciteit hebben om hieraan bij te dragen?
De Nederlandse informatiepositie op het gebied van mensenrechten zal logischerwijs veranderen wanneer het aantal partnerlanden, en daarmee het aantal samenwerkingspartners, wordt teruggebracht. Zie tevens het antwoord op vraag 2.
Tegelijkertijd gaat de kennis en expertise van maatschappelijke organisaties, die het mensenrechtenbeleid voeden, niet verloren. In het nieuwe beleidskader voor samenwerking met maatschappelijke organisaties in ontwikkelingshulp komt ook een instrument voor het promoten en beschermen van mensenrechten, met een focus op lhbtiq+ en vrijheid van religie en levensovertuiging, evenals diverse instrumenten gericht op de rechten en positie van vrouwen. De Safety for Voices-partnerschappen gericht op de veiligheid van journalisten en mensenrechtenverdedigers lopen bovendien door tot 2027. Via dergelijke centrale programma’s ontvangt het ministerie dus ook informatie op de vijf thematische mensenrechtenprioriteiten. Daarnaast blijven we ons uiteraard via diplomatie en multilaterale fora hard maken voor mensenrechten.
Hoe zal het kabinet opvolging geven aan de aanbevelingen over het MRF uit de recent gepubliceerde IOB-evaluatie over het mensenrechtenbeleid?2
In de kabinetsreactie op de IOB-evaluatie verwelkomt het kabinet de hoofdconclusies, aanbevelingen en de constructief kritische toon van het IOB-rapport. De reactie bevat tevens een overzicht van de te nemen vervolgstappen per thema. Voor de toelichting over de uitgebreide opvolging verwijs ik uw Kamer naar de kabinetsreactie.
Specifiek op het mensenrechtenfonds onderschrijft het kabinet de noodzaak tot meer focus en strategische aansturing van de mensenrechteninzet in de landen waar Nederland actief is. Dit zal plaatsvinden door het aantal landen en het aantal thema’s waarop wordt ingezet te beperken op basis van duidelijke beleidsmatige criteria.
Zoals aangegeven in de kabinetsreactie, zal ik uw Kamer nader informeren over de uitwerking van de inperking van het mensenrechtenfonds in aanloop naar het jaarlijkse mensenrechtendebat, voorzien op 30 juni 2025.
Welke afwegingen spelen een rol bij het selecteren van de ambassades die MRF-budget zullen ontvangen?
Het proces voor de strategische herinrichting van het decentrale gedeelte van het mensenrechten fonds is momenteel nog gaande. Op basis van de IOB-aanbevelingen zal de geografische opzet en het aantal partnerlanden worden beperkt. In dit proces is een aantal factoren meegewogen, waaronder de mensenrechtensituatie in het land, de beschikbare Nederlandse invloed en expertise, de impact van de Nederlandse inzet alsmede de bredere Nederlandse belangen in het land.
Wanneer wordt bekend gemaakt hoe de MRF-budgetten per ambassade voor 2025 worden belegd? Kunt u, wanneer u de Kamer informeert over de voortgang van de uitwerking, een overzicht geven van de MRF-budgetten per ambassade voor 2025?
De bezuinigingen op het decentrale mensenrechtenfonds zijn voor 2025 al berekend. Door de beperking van de zogenaamde «vrije ruimte» (middelen die nog niet waren vastgelegd in contracten of verplichtingen) kregen ambassades vanaf 2025 minder financiële ruimte om het mensenrechtenfonds decentraal in te zetten. Dit gold voor alle posten die aanspraak maakten op het decentrale mensrenrechtenfonds.
Voor 2026 en verder is het kabinet op dit moment bezig met de herinrichting van het decentrale mensenrechtenfonds. Deze zal gebaseerd zijn de IOB-aanbevelingen en is mede ingegeven door de bezuinigingsopdracht. We zullen het MRF zoveel als mogelijk blijven ontzien.
Conform bestaande praktijk ontvangt uw Kamer jaarlijks een rapportage over het mensenrechtenbeleid. In het rapport over 2025 (voorzien voor het voorjaar 2026) zal een overzicht worden opgenomen van de inzet van het mensenrechtenfonds, uitgesplitst per regio en thema. Een volledige landenlijst met toekenningen per post kan, gelet op de gevoeligheid van het onderwerp en de veiligheid van betrokken collega’s en implementatiepartners, niet openbaar gemaakt worden. Deze kan desgewenst ter vertrouwelijke inzage met uw Kamer worden gedeeld.
Zullen er consultaties plaatsvinden met mensenrechtenexperts en het maatschappelijk middenveld om de strategische keuzes in de hervorming van het decentrale MRF te onderbouwen? Zo ja, op welke manier? Worden hierbij ook lokale stakeholders betrokken?
Het decentrale gedeelte van het mensenrechtenfonds wordt door het postennet lokaal ingezet om organisaties te steunen die zich op verschillende manieren inzetten voor mensenrechten. De herinrichting van dit gedeelte van het fonds wordt op dit moment uitgewerkt op basis van de IOB-aanbevelingen. Dit proces vindt plaats in nauw overleg met de betrokken regiodirecties en posten. Daarnaast ga ik op 12 mei a.s. in gesprek met de leden van het Breed Mensenrechten Overleg (BMO) over de kabinetsreactie op het IOB-rapport.
Welke stappen onderneemt u om donorcoördinatie te verbeteren, zodat met de op handen zijnde hervormingen en bezuinigingen geen grote onvoorziene financieringsgaten ontstaan, ook in het licht van de desastreuze bezuinigingen op mensenrechtenprogramma’s door USAID en andere donoren?
De herziening van de Amerikaanse buitenlandse hulp op bilateraal en multilateraal niveau en de aangekondigde en reeds doorgevoerde bezuinigingen door diverse gelijkgezinde donorlanden zullen wereldwijd grote gevolgen hebben. Het voortbestaan van veel lokale niet-gouvernementele mensenrechtenorganisaties staat wereldwijd onder druk. Op korte termijn zal het financieringsgat niet op te vullen zijn, ook niet met verbeterde donorcoördinatie. Wel zal er de komende jaren met gelijkgezinde landen veel meer gecoördineerd en samengewerkt moeten worden. In EU verband zal de komende tijd bekeken moeten worden wat er gedaan kan worden om belangrijke organisaties en mensenrechtenverdedigers wereldwijd effectief te kunnen blijven ondersteunen.
Nederland bespreekt ook met gelijkgezinde partners wat de mogelijkheden zijn om de meest urgente noden te adresseren. Zo werkt Nederland momenteel samen met Tsjechië en een aantal andere Europese landen om duurzame financiering te vinden voor Radio Free Europe. Daarnaast heeft Nederland recent een urgente financiële bijdrage kunnen leveren aan het in stand houden van radio Dabanga in Soedan.
Worden mensenrechtenexperts en het maatschappelijk middenveld geconsulteerd bij de totstandkoming van de overkoepelende toolkits voor de posten, die u in uw kabinetsreactie op de IOB-evaluatie heeft aangekondigd? Zo ja, op welke manier?
Zoals aangekondigd in de kabinetsreactie, wordt momenteel gewerkt aan een overkoepelende toolkit ter ondersteuning van de posten. De terms of reference voor deze toolkit is in ontwikkeling en het vergaren van input vanuit mensenrechtenexperts en maatschappelijk middenveld zal hierin worden meegenomen.
De megaboete die Greenpeace moet betalen aan de eigenaar van een Amerikaanse oliepijpleiding |
|
Christine Teunissen (PvdD) |
|
Struycken |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Greenpeace moet megaboete betalen aan eigenaar Amerikaanse oliepijpleiding»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de uitspraak van de Amerikaanse rechter die Greenpeace International veroordeelt tot het betalen van een schadevergoeding van circa 404 miljoen Dollar aan Energy Transfer?
Het kabinet heeft kennisgenomen van berichtgeving over de betreffende uitspraak en onthoudt zich van een inhoudelijke beoordeling van die uitspraak. Ik kan wel in meer algemene zin ingaan op de voorzieningen die het Nederlandse recht kent ten aanzien van de erkenning en tenuitvoerlegging van buitenlandse civiele vonnissen in Nederland (zie het antwoord op vraag 6).
Deelt u de zorg dat deze uitspraak een afschrikkend effect kan hebben op demonstranten en acties van milieuorganisaties? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet onthoudt zich van een inhoudelijke beoordeling van individuele zaken. Deze zaak is nog onder de rechter, aangezien Greenpeace, voor zover mij bekend, op het moment van het beantwoorden van uw vragen nog beroep kan aantekenen.
In algemene zin zijn het recht op vrijheid van meningsuiting en het recht op vrijheid van betoging essentiële onderdelen van een democratische rechtsstaat. Zij stellen burgers in staat om zich (collectief) uit te spreken. Het kabinet hecht daarom veel waarde aan deze grondrechten en spant zich in om het demonstratierecht van iedereen, ongeacht de inhoud van de boodschap, te faciliteren, omdat demonstraties een belangrijke manier zijn voor burgers om hun mening te laten horen en aandacht te vragen voor bepaalde onderwerpen.
Deze rechten zijn beschermd in onze Grondwet, het EU-Grondrechtenhandvest, het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en in internationale mensenrechtenverdragen waar een groot aantal landen partij bij zijn.
Net als Nederland is de Verenigde Staten ook partij bij het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten. Het dreigen met of het opleggen van een hoge boete of een hoge schadevergoeding voor het uitoefenen van deze fundamentele rechten kan een afschrikkende werking hebben, het zogenoemde chilling effect, op burgers of belangenorganisaties. Het kan mensen of organisaties ervan weerhouden in de toekomst hun mening te uiten of te gaan demonstreren.
Welke gevolgen kan deze uitspraak hebben voor de vrijheid van meningsuiting en het recht op vreedzaam protest, zowel in de Verenigde Staten als internationaal?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid om in Europees en internationaal verband aandacht te vragen voor de bescherming van het recht op vreedzaam protest en de vrijheid van meningsuiting voor milieuorganisaties?
Nederland zet zich in en blijft zich in Europees en internationaal verband inzetten voor de bescherming van fundamentele rechten. De vrijheid van meningsuiting en het recht op vrijheid van betoging zijn essentieel in een democratische rechtsstaat. Het demonstratierecht van onder andere milieuorganisaties wordt beschermd onder het Internationaal verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten, dat ook voor de Verenigde Staten geldt. In Europees verband zijn het EU-Grondrechtenhandvest en, voor verdragspartijen, ook het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en het Verdrag van Aarhus relevant.
Welke mogelijkheden ziet u om Nederlandse en Europese milieuorganisaties maar ook journalisten en belangenorganisaties, te beschermen tegen soortgelijke juridische acties van grote bedrijven en hoe verhoudt zich dat tot de implementatie anti-SLAPP-richtlijn (strategic lawsuit against public participation)?
Ook in Europees verband wordt het belang van het kunnen deelnemen aan het publieke debat onderkend. Dat heeft onder meer geleid tot de EU-richtlijn 2024/1069 betreffende bescherming van bij publieke participatie betrokken personen tegen kennelijk ongegronde vorderingen of misbruik van procesrecht («strategische rechtszaken tegen publieke participatie»). Deze richtlijn bevat maatregelen die mensen en organisaties die actief zijn in het publieke debat, kunnen gebruiken om zich te verweren tegen juridische procedures die worden aangespannen met het doel om hen het zwijgen op te leggen. Dergelijke rechtszaken staan ook wel bekend onder de Engelstalige afkorting SLAPP (Strategic Lawsuits Against Public Participation). Het Nederlandse burgerlijk (proces)recht voldoet al aan de meeste maatregelen uit deze richtlijn. Zo kan de Nederlandse rechter een einde maken aan een geding als sprake is van misbruik van procesrecht en een vergoeding voor de volledige proceskosten aan het SLAPP-doelwit toekennen. Onlangs is bij uw Kamer het implementatiewetsvoorstel ingediend waarmee ook de laatste wijzigingen in het Nederlandse (proces)recht worden doorgevoerd, zodat de richtlijn volledig is geïmplementeerd.2
De richtlijn bevat ook bepalingen ten aanzien van SLAPPs in derde landen, dat wil zeggen niet-EU-lidstaten, die niet aan de richtlijn zijn gebonden. Artikel 16 van de richtlijn schrijft voor dat de lidstaten ervoor moeten zorgen dat de erkenning en tenuitvoerlegging van in derde landen gegeven beslissingen tegen een SLAPP-doelwit worden geweigerd indien naar het recht van de lidstaat waarin om een dergelijke erkenning of tenuitvoerlegging wordt verzocht, die vordering als kennelijk ongegrond of die procedure als misbruik van procesrecht wordt aangemerkt.
Voor de erkenning en tenuitvoerlegging van in derde landen gegeven rechterlijke beslissingen gelden veelal internationaal privaatrechtelijke verdragen. Die verdragen voorzien veelal in een openbare orde exceptie. Daarvan kan in geval van een SLAPP-uitspraak in een derde land gebruik worden gemaakt om de erkenning en tenuitvoerlegging van een dergelijke beslissing te weigeren. Als er geen verdrag geldt, dan kan de uitspraak niet in Nederland worden erkend en ten uitvoer worden gelegd. Bij de Nederlandse rechter kan wel veroordeling overeenkomstig het buitenlandse vonnis worden gevraagd (artikel 431, tweede lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering). Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad dient de rechter dan te beoordelen of en zo ja, in hoeverre hij aan de buitenlandse beslissing gezag toekent. Bij de beoordeling of een buitenlandse beslissing voor erkenning in Nederland vatbaar is, toetst de rechter of aan bepaalde voorwaarden wordt voldaan, waaronder de voorwaarde dat erkenning van de buitenlandse beslissing niet in strijd is met de Nederlandse openbare orde.3
Verder kan, in lijn met artikel 17 van de richtlijn, een in Nederland woonachtig of gevestigd SLAPP-doelwit bij de Nederlandse rechter een vergoeding vorderen voor de schade en de kosten die in verband met de procedure voor het gerecht van het derde land zijn geleden. Greenpeace is daartoe blijkens zijn persbericht kennelijk ook al overgegaan en heeft een procedure aanhangig gemaakt bij de rechtbank Amsterdam. Het is nu aan de rechter om over deze zaak te oordelen.4
Daarnaast wordt in lijn met artikel 19 van de richtlijn voorzien in toegankelijke en begrijpelijke informatie over het fenomeen SLAPPs, over de anti-SLAPP-waarborgen en over organisaties die een rechtzoekende ondersteuning kunnen bieden. Dit wordt beleidsmatig opgepakt door de verschillende betrokken ministeries waarbij in de eerste plaats wordt gekeken of aansluiting kan worden gezocht bij de bestaande structuren, zoals het platform PersVeilig en de Balie Persvrijheid.
Erkent u het belang van een goede bescherming van de hiervoor genoemde partijen en welke maatregelen overweegt u om deze partijen beter te beschermen?
Bijdragen aan het publieke debat zijn essentieel voor een sterke rechtsstaat. Het is daarom problematisch als deelnemers aan het publieke debat, zoals journalisten en milieuorganisaties, onder druk worden gezet met juridische procedures op basis van ongegronde vorderingen of met geen ander doel dan deelname aan het publieke debat te ontmoedigen (misbruik van procesrecht). Dit kan leiden tot zelfcensuur en dat is niet wenselijk. Tegelijkertijd is het ook van groot belang dat gerechtelijke procedures die aanhangig worden gemaakt om een legitiem belang te doen gelden, bijvoorbeeld om schadevergoeding te eisen als er schade is geleden of om op te komen tegen smaad en laster, doorgang moeten kunnen vinden. Het is aan de rechter om hierover per concrete casus te oordelen, op basis van alle omstandigheden van het voorliggende geval.
In het antwoord op vraag 6 is reeds ingegaan op de implementatie van de anti-SLAPP richtlijn en de belangrijkste mogelijkheden die het Nederlandse burgerlijk (proces)recht al kent om op te komen tegen SLAPPs.
Bent u bereid om de Verenigde Staten via diplomatieke betrekkingen aan te sporen de hiervoor genoemde partijen en het recht op demonstreren te beschermen?
Het kabinet is niet voornemens om via diplomatieke weg hierover contact op te nemen met de Verenigde Staten. Bovendien staat de uitspraak nog niet definitief vast. Greenpeace heeft de mogelijkheid om hier nog beroep tegen aan te tekenen.
Wat zegt het feit dat de met de Koninklijke Marechaussee gedeelde indicatoren voor het herkennen van vrouwelijke genitale verminking nog niet hebben geleid tot aanhoudingen op Schiphol, over de effectiviteit van deze maatregelen? Moeten de signalen specifieker worden geformuleerd of ligt de oorzaak elders?
In haar werk maakt de Koninklijke Marechaussee (KMar) gebruik van profielen en indicatoren om de wettelijk opgedragen taken zo goed en efficiënt mogelijk te kunnen uitvoeren. De door de KMar gebruikte indicatoren voor het onderkennen van een risico op vrouwelijke genitale verminking zijn samengesteld in samenwerking met Veilig Thuis en met name gericht op het voorkomen van de uitreis van minderjarige meisjes. Indien de indicatoren hiertoe aanleiding geven zal altijd contact opgenomen worden met Veilig Thuis.
Om de onderkenning indicatoren beter te ontsluiten naar de grenswachters, heeft de KMar een aantal verbeterinitiatieven genomen. Omdat de grenswachter aandacht moet hebben voor meerdere vormen van grens-gerelateerde criminaliteit, is het initiatief genomen om een applicatie voor de mobiele (dienst)telefoon te ontwikkelen die snel toegang geeft tot de indicatoren, waaronder die van vrouwelijke genitale verminking. Ook wordt er in samenwerking met de Rijksdienst Voor Identiteitsgegevens gewerkt aan een uitbreiding van de gezagsinformatie, waaronder de gezinssamenstelling. Inzicht in de gezinssamenstelling kan een bijdrage leveren bij het onderkennen van indicatoren die onder andere gerelateerd kunnen worden aan vrouwelijke genitale verminking.
Waarom is er geen evaluatie uitgevoerd naar de effectiviteit van deze indicatoren bij de Koninklijke Marechaussee? Bent u bereid alsnog een dergelijke evaluatie te laten uitvoeren en, indien nodig, de aanpak aan te passen?
Omdat er nog geen onderkenningen van uitreizigers in de context van vrouwelijke genitale verminking zijn geweest, is de KMar overgegaan tot de bij antwoord 1 genoemde verbetermaatregelen. Hier is geen evaluatie naar de effectiviteit van de indicatoren aan vooraf gegaan. De maatregelen zijn dan ook niet gericht op de indicatoren zelf, maar wel op de mate waarin de grenswachter deze indicatoren herkent. Ondanks het gebrek aan onderkenningen, ziet de KMar geen redenen om de indicatoren te evalueren, omdat er geen redenen zijn om aan te nemen dat het verschijningsbeeld van uitreizende slachtoffers van vrouwelijke genitale verminking is veranderd.
Tot op heden (peildatum 03 april 2025) zijn er geen geregistreerde incidenten van vrouwelijke genitale verminking aangetroffen in de operationele registratiesystemen van de KMar in het afgelopen jaar. Dit wil niet zeggen dat er geen sprake is van vrouwen of meisjes die verplicht uitreizen en genitale verminking ondergaan in het buitenland.
Waarom worden er sinds 2023 geen posters meer geplaatst op Schiphol met voorlichting over het voorkomen van vrouwelijke genitale verminking? Deelt u de mening dat het hier gaat om essentiële overheidsinformatie? Wat is het standpunt van Schiphol zelf over deze kwestie? Kan de overheid Schiphol verplichten om dergelijke overheidsinformatie te verspreiden of is hiervoor toestemming van Schiphol zelf nodig?
Schiphol heeft samen met de overheid meegedaan aan diverse campagnes. In 2023 liep één van deze campagnes af. Daarbij werd gebruik gemaakt van de beeldschermen op diverse vertrekgates. Het kabinet heeft sindsdien ingezet op een campagne op sociale media (#rechtopnee). Zodoende zijn er op dit moment geen uitingen op Schiphol. Schiphol geeft aan bereid te zijn in de toekomst weer bij te dragen. Het kabinet hecht eraan dat dit in goed overleg met Schiphol gebeurt en zal met Schiphol de mogelijkheden inventariseren.
Is de Koninklijke Marechaussee voldoende getraind en uitgerust om verdachte situaties op Schiphol te herkennen en hier adequaat op te handelen? In hoeverre worden zij getraind door specialisten op het gebied van vrouwelijke genitale verminking?
Sinds 2023 volgen alle grenswachters die bij de KMar instromen een verplichte digitale training die speciaal aandacht geeft aan kwetsbare minderjarigen tijdens de grenscontroles. De training bereidt de grenswachters voor op het onderkennen van internationale kinderontvoering, huwelijksdwang, achterlating en vrouwelijke genitale verminking.
De training richt zich op het onderkennen van de indicatoren bij de grenscontroles en de vervolghandelingen bij een onderkenning om vrouwelijke genitale verminking te voorkomen. Vervolghandelingen worden besproken met Veilig Thuis en bestaan naargelang de situatie uit het voorkomen van de uitreis tot aanhouding ter zake (poging) tot zware mishandeling. Ongeacht het resultaat van de afhandeling volgt altijd een schriftelijke rapportage aan Veilig Thuis.
Hoe wordt de vernieuwde verklaring tegen meisjesbesnijdenis, die beschikbaar is in meerdere talen, actief onder de doelgroep verspreid? Is hier een gerichte strategie voor of wordt de verklaring slechts passief ter beschikking gesteld?
De verklaring tegen meisjesbesnijdenis is bedoeld voor ouders afkomstig uit risicolanden vrouwelijke genitale verminking die van plan zijn om af te reizen naar het land van herkomst. De verklaring is zowel digitaal als in gedrukte vorm beschikbaar. Vanuit het Ministerie van VWS zijn de gedrukte versies actief verspreid onder uitvoeringsorganisaties. Expertisecentrum Pharos heeft eveneens gedrukte versies beschikbaar om te delen met uitvoeringsorganisaties. De verklaring wordt ter beschikking gesteld via diverse uitvoeringsorganisaties, voornamelijk binnen de jeugdgezondheidszorg (JGZ). JGZ-professionals kunnen de verklaring meegeven aan de ouders, zodat zij hun familieleden kunnen informeren over de consequenties en strafbaarheid van genitale verminking.
Naast het uitreiken van de verklaring door professionals is de verklaring online beschikbaar en te downloaden. Het is niet mogelijk om bij te houden hoeveel downloads hebben plaatsgevonden.
Gezien het geringe aantal geregistreerde incidenten op Schiphol en het lage aantal vervolgingen, acht u het huidige beleid voldoende effectief? Overweegt u strengere maatregelen zoals gerichtere controles of bredere bevoegdheden voor de Koninklijke Marechaussee?
Zoals in het antwoord op vraag 1 is beschreven, heeft de KMar een aantal verbeterinitiatieven genomen om de indicatoren te onderkennen die onder andere gerelateerd kunnen worden aan vrouwelijke genitale verminking. Voor zover het selectie en controle betreft, beschikt de KMar binnen haar taakstelling op grond van de Politiewet 2012, het Wetboek van Strafvordering en de Vreemdelingenwet 2000 over verschillende adequate controle-, opsporings-, strafvorderlijke en vreemdelingrechtelijke bevoegdheden. De bestaande bevoegdheden van de KMar zijn voldoende om in geval van onderkenning of bij verdenking van een (poging) tot zware mishandeling adequaat op te treden.
De grenswachters van de KMar zijn erop getraind om tijdens de grenscontrole alert te zijn op meerdere vormen van grens-gerelateerde criminaliteit, waaronder vrouwelijke genitale verminking. Controles inzetten om enkel te controleren op vrouwelijke genitale verminking, zal verdringing opleveren op andere taken van de KMar, en acht het kabinet daarom niet wenselijk.
Wanneer is de online voorlichtingscampagne «Recht op Nee», die Pharos in opdracht van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport heeft ontwikkeld, gelanceerd? Zijn er inmiddels tussentijdse evaluaties uitgevoerd? Welke resultaten zijn hieruit naar voren gekomen en kunnen deze met de Kamer worden gedeeld? Indien er nog geen evaluatie heeft plaatsgevonden, is de Staatssecretaris van VWS bereid deze alsnog te laten uitvoeren? Richt de campagne zich op een specifieke doelgroep of op een breder publiek?
De sociale media campagne #rechtopnee is in januari 2023 gelanceerd. Er is geen evaluatie uitgevoerd of voorzien, maar het bereik van de campagne is wel gemonitord en bleek zeer goed. Over een periode van ongeveer 6 maanden zijn meer dan 3.5 miljoen mensen bereikt. Ruim 20.000 jongeren hebben doorgeklikt naar de website. Dit is exclusief organische bezoekers (bezoekers via onbetaalde zoekresultaten) aan de website (rechtopnee.nl). Gezien het succes van de campagne is vanuit VWS ingezet op verlenging van deze campagne. De campagne is vervolgens verder uitgebreid en de boodschap die erachter schuilgaat is verstevigd en verdiept. Het thema huwelijkse gevangenschap is toegevoegd aan de campagne. In deze verlengingsperiode is een bereik van 3.2 miljoen mensen gerealiseerd. 32.000 mensen hebben in dat jaar de website bezocht na het zien van het campagnemateriaal. Dat is een sterke stijging ten opzichte van het eerste halfjaar. Op dit moment wordt gewerkt aan offline campagnemateriaal (bijvoorbeeld posters en lesmateriaal).
De campagne is gericht op jongeren in de leeftijdscategorie 14–30 jaar die potentieel slachtoffer zijn van een vorm van schadelijke praktijken, waaronder vrouwelijke genitale verminking. De campagne is ontwikkeld met input van jongeren zelf.
Welke plannen zijn er om het Meerjarenplan Zelfbeschikking, dat eind dit jaar afloopt, voort te zetten in de komende jaren? Hoe ziet een mogelijke voortzetting eruit? Kunt u een tijdspad met de Kamer delen? Indien er geen plannen zijn, wat is de reden hiervoor?
Zoals aangegeven in het WGO «Integratie en maatschappelijke samenhang» van 25 november 2024, werkt het Ministerie van SZW de inzet op zelfbeschikking uit binnen de Actieagenda Integratie en Open en Vrije Samenleving. De Staatssecretaris van Participatie en Integratie zal de Kamer hierover deze zomer te informeren.
Op basis van de eerste resultaten uit het Meerjarenplan Zelfbeschikking, lijken met name maatregelen gericht op «verandering van binnenuit» (door onder andere de inzet van zelforganisaties en sleutelpersonen) en het versterken van de financiële zelfredzaamheid van vrouwen met een migratieachtergrond in een financiële afhankelijkheidssituatie effectief. De komende tijd zal worden geprobeerd om groepen te bereiken die we nu nog onvoldoende weten te betrekken.
Daarnaast werken de ministeries van SZW, VWS, JenV, OCW en AenM samen aan de brede aanpak van schadelijke praktijken. De komende periode wordt door de ministeries met partijen in het veld verkend welke extra inzet nodig en mogelijk is op de aanpak van schadelijke praktijken en op versterken van het recht op zelfbeschikking in brede zin.
Is het project «SAMEN», dat in augustus 2024 is afgelopen, inmiddels geëvalueerd? Wat zijn de resultaten van deze evaluatie en kunnen deze met de Kamer worden gedeeld? Indien er nog geen evaluatie heeft plaatsgevonden, is de Staatssecretaris van VWS bereid deze alsnog te laten uitvoeren?
Bij de afronding van project SAMEN heeft IOM een aanbevelingenrapport met opbrengsten van het project gepubliceerd. Dit rapport is als bijlage bij de beantwoording toegevoegd. Er heeft geen aanvullende evaluatie plaatsgevonden.
Wanneer wordt verwacht dat de Kamer het internationale rechtsvergelijkende onderzoek zal ontvangen over de inzet van preventieve beschermingsbevelen bij vermoedens van vrouwelijke genitale verminking, huwelijksdwang en achterlating?
Het onderzoek wordt naar verwachting voor de zomer van 2025 afgerond en na publicatie aan de Kamer toegezonden.
Het rapport van Coptic Solidarity ‘Hidden Crimes, Public Deception’ |
|
Don Ceder (CU) |
|
Caspar Veldkamp (minister ) (NSC) |
|
![]() |
Hoe luidt uw reactie op het rapport «Hidden Crimes, Public Deception» van Coptic Solidarity?1
Ja, ik ben bekend met het rapport. De Nederlandse ambassade heeft via de media kennis genomen van deze aanvallen en staat in contact met organisaties die zich richten op de Koptische gemeenschap. De Egyptische regering neemt stappen om religieuze minderheden te beschermen. Zo heeft zij onder meer in haar Nationale Mensenrechtenstrategie (2021–2026) doelen gesteld op het gebied van vrijheid van religie en levensovertuiging en vrouwenrechten, waaronder het tegengaan van alle vormen van geweld tegen vrouwen. Nederland brengt het belang van implementatie hiervan geregeld onder de aandacht bij de Egyptische autoriteiten.
Bent u bekend met de berichten van de verdwijning en/of vermissing van Koptische vrouwen en meisjes in Egypte die gepaard gaan met gedwongen bekering tot de islam, gedwongen huwelijken en seksueel geweld, zoals beschreven in het rapport? Wat weet u van pogingen van de Egyptische regering om deze groep te beschermen?
Zie antwoord vraag 1.
Wat doet Nederland om op te komen voor de rechten van deze vrouwen en meisjes uit een specifiek etnisch-religieuze groep?
Zowel vrijheid van religie en levensovertuiging als het streven naar gelijke rechten voor vrouwen en meisjes zijn prioriteiten in het Nederlandse mensenrechtenbeleid. Ook in Egypte zet Nederland zich hier voor in. De Nederlandse ambassade onderhoudt nauw contact met zowel Egyptische autoriteiten als het maatschappelijk middenveld om een bijdrage te kunnen leveren aan het verbeteren van de situatie en rechten van vrouwen en meisjes in Egypte, onafhankelijk tot welke etnisch-religieuze groep ze behoren. Zo werkt Nederland samen met UNODC en de Egyptische autoriteiten aan het tegengaan van online criminaliteit tegen vrouwen en het bevorderen van juridische procedures. Daarnaast is eind vorig jaar in het kader van «de 16 dagen van activisme tegen gendergeweld» samen met EU-landen een event georganiseerd om aandacht te vragen voor wraakacties d.m.v. aanvallen met zuur.
Bent u bereid om contact te leggen met de Egyptische autoriteiten over dit genderspecifiek religieus geweld en aan te dringen op vervolging van de daders? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Ziet u hierbij ook een rol voor de geloofsgezant? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Vrijheid van religie en levensovertuiging wordt door het kabinet op verschillende niveaus en in gesprekken met Egyptische autoriteiten besproken. Zowel de Mensenrechtenambassadeur als de Speciaal Gezant Religie en Levensovertuiging hebben zorgen over de mensenrechtensituatie in Egypte, waaronder de situatie van christelijke minderheden in Egypte, in gesprekken met Egyptische autoriteiten overgebracht tijdens bezoeken aan Egypte en in een dialoog met de Egyptische ambassadeur.
Hoe is de opvang van vrouwen en meisjes die terug worden gevonden? In hoeverre is deze opvang vergelijkbaar met andere landen en zijn er best practices ten aanzien van goede opvang bekend? Ziet u mogelijkheden om er bij de Egyptische autoriteiten op aan te dringen de veiligheid van teruggevonden vrouwen en hun families te garanderen?
In Egypte zijn opvangplekken beschikbaar voor vrouwen die met geweld te maken hebben gehad. Zoals ook in het rapport aangegeven zijn er wel zorgen over de toegankelijkheid van deze opvanglocaties voor Koptische vrouwen. Het Global Programme to End Child Marriage van UNICEF en UNFPA dat Nederland financiert, heeft in een aantal andere programmalanden opvanglocaties. Een best practice van goede opvang is het aanbieden van een breed pakket aan ondersteunende diensten, waar begeleiding, medische zorg, trainingen en het bieden van een veilige opvang samen komen. Een andere best practice, in het geval van minderjarige slachtoffers, is het creëren van mogelijkheden tot herintegratie in het onderwijs. De Nederlandse ambassade zal deze best practices in gesprekken met Egyptische autoriteiten delen.
Bent u op de hoogte van de moeilijkheden die Koptische vrouwen ervaren bij het doen van aangifte tegen geweld, zoals het rapport benoemd? Ziet u mogelijkheden om ook dit punt aan te kaarten bij de Egyptische autoriteiten om ervoor te zorgen dat Koptische vrouwen, meisjes, en hun familie, op geen enkele manier verhinderd worden in het aangifte of melding doen bij politie en justitie?
Ja, ik ben bekend met de uitdagingen die vrouwen, onder wie Koptische vrouwen, kunnen ervaren bij het doen van aangifte tegen geweld in Egypte. Een van de doelstellingen van het Nederlandse mensenrechtenbeleid is het tegengaan van geweld tegen vrouwen en meisjes. Ook hierover spreken we met Egyptische autoriteiten. Nederland zet zich in Egypte ook in voor het bevorderen van de toegang tot juridische ondersteuning voor vrouwen, bijvoorbeeld bij huwelijken en echtscheidingen.
Bent u op de hoogte van wraakacties en aanslagen die gepleegd worden op Kopten, waarbij de Koptische gemeenschap niet of nauwelijks wordt beschermd, zoals omschreven in het rapport? Hoeveel Kopten zijn de afgelopen jaren overleden als gevolg van specifieke aanslagen/wraakacties gericht tegen deze groep? Bent u van mening dat er voldoende wordt gedaan om deze groep te beschermen? Zo nee, welke stappen wilt u hierop zetten?
Ja, daar ben ik van op de hoogte. Ik beschik niet over informatie over aantallen Kopten die de afgelopen jaren zijn overleden als gevolg van specifieke aanslagen of wraakacties. De Nederlandse ambassade brengt zorgen rondom mensenrechtenschendingen regelmatig op in dialoog met de Egyptische autoriteiten. De Egyptische regering neemt stappen om religieuze minderheden te beschermen. Zo heeft zij onder andere in haar Nationale Mensenrechtenstrategie (2021–2026) doelen gesteld op het gebied van vrijheid van religie en levensovertuiging en vrouwenrechten, waaronder het tegengaan van alle vormen van geweld tegen vrouwen. Nederland brengt het belang van implementatie hiervan geregeld onder de aandacht bij de Egyptische autoriteiten.
Bent u bereid om bij de Egyptische autoriteiten aan te dringen op het ongedaan maken van bekeringen tot de islam en huwelijken wanneer deze onder dwang hebben plaatsgevonden? Ziet u dit probleem ook in andere landen? Zijn er best practices bekend hoe hiermee om te gaan? Welke rol zou Nederland kunnen spelen om dit probleem en mogelijke best practices breder bekend te maken?
In bilaterale contacten met de Egyptische autoriteiten staan mensenrechten op de agenda, waaronder vrijheid van religie en levensovertuiging en het voorkomen van kindhuwelijken en huwelijksdwang. Kindhuwelijken komen in verschillende landen voor, ook in Egypte maar met name in sub-Sahara Afrika en Zuid-Azië. Best practices hangen af van de context waarin kindhuwelijken plaatsvinden. Een effectieve aanpak is in ieder geval gebaat bij goede kennis van lokale normen en gebruiken. Daarnaast is medewerking van autoriteiten en leiders van gemeenschappen belangrijk om tot normverandering te kunnen komen. Nederland zet zich via diplomatie en via programma’s in kindhuwelijken tegen te gaan. Zo was Nederland in 2023 penvoerder van de Child-, Early- and Forced Marriage Resolutie in de Mensenrechtenraad die zich in dat jaar specifiek richtte op het voorkomen van gedwongen huwelijken. Deze resolutie is belangrijk omdat ze de aandacht van landen vestigt op de omvang van dit probleem en de noodzaak het tegen te gaan. Ook steunt Nederland sinds 2016 het Global Programme to End Child Marriage van UNICEF en UNFPA. Dit programma werkt in 12 landen waar kindhuwelijken veel voorkomen en zet het thema mondiaal op de agenda.
Huisbezoeken aan demonstranten en de gegevensverwerking van demonstranten |
|
Barbara Kathmann (PvdA), Esmah Lahlah (GroenLinks-PvdA) |
|
Struycken , David van Weel (minister ) , Zsolt Szabó (VVD) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met de kritische reacties op het huisbezoek van de politie aan een demonstrant in Amersfoort, waaronder die van korpschef Janny Knol?1
Ja.
Deelt u de mening van de korpschef dat dit nooit op deze manier had mogen gebeuren en het iedere inwoner van Nederland volledig vrijstaat voor zijn of haar mening uit te komen en deel te nemen aan demonstraties?
Het staat iedere inwoner van Nederland vrij om voor zijn of haar mening uit te komen en deel te nemen aan demonstraties, binnen de grenzen van de wet. Tegelijkertijd vormt contact zoeken met mensen de basis van politiewerk. In dat kader is het staande praktijk dat de politie bij burgers langs gaat om het gesprek aan te gaan. Dit kan om talloze redenen zijn, bijvoorbeeld voor buurtonderzoeken of stopgesprekken om personen te wijzen op de strafbaarheid van bepaalde voorgenomen gedragingen.
Wat vindt u ervan dat de Nationale ombudsman zich genoodzaakt voelt een onderzoek in te stellen naar de huisbezoeken?2 Bent u bereid de resultaten hiervan, naast de resultaten van het Wetenschappelijk Onderzoek- en Datacentrum (WODC)-onderzoek over het demonstratierecht dat momenteel wordt uitgevoerd, mee te nemen in uw plannen om «hardere grenzen» te stellen aan het demonstratierecht? Zo ja, hoe gaat u hiervoor zorgen? Zo nee, waarom niet?
De Nationale ombudsman heeft in 2018 eerder onderzoek gedaan naar de demonstratiepraktijk3. Dit wordt nu herhaald. Oplevering van het onderzoek door de Nationale ombudsman is voorzien voor het eerste kwartaal van 2026. Zowel op het onderzoek door het WODC als het onderzoek van de Nationale ombudsman zal het kabinet een beleidsreactie geven.
Wat is uw reactie op onderzoek van Amnesty International3 waaruit blijkt dat er onvoldoende toezicht is op politiedatabanken, waarin grootschalige verwerking van gevoelige persoonsgegevens plaatsvindt van demonstranten? Klopt het dat dit in strijd is met mensenrechten?
In de briefing Toezicht Gezocht: Amnesty roept op tot controle op politiedatabanken van maart 2025 van Amnesty International wordt verwezen naar het rapport Ongecontroleerde macht: ID-controles en gegevensverzameling van vreedzame demonstranten in Nederland van 2023. Dit rapport heeft betrekking op de uitvoering van identiteitscontroles rondom demonstraties en gegevensverwerking in dit kader. Voor mijn reactie op dit rapport en de vraag met betrekking tot mensenrechten verwijs ik naar de brief van mijn voorganger van 12 december 2023 met daarin de beleidsreactie.
Toezicht op de gegevensverwerking door de politie vindt plaats door de Autoriteit Persoonsgegevens. Het is daarbij niet aan mij als Minister van Justitie en Veiligheid om mij uit te laten over de aanbevelingen die zijn gedaan richting de Autoriteit Persoonsgegevens, omdat de uitoefening van het toezicht onafhankelijk geschiedt.
Welke gesloten en open bronnen raadpleegt de politie in een onderzoek naar demonstranten? Op basis waarvan besluit de politie om over te gaan tot het verwerken van gevoelige persoonsgegevens?
Als Minister van Justitie en Veiligheid is het niet aan mij om in te gaan op de specifieke bronnen welke politie raadpleegt. Dit is afhankelijk van de operationele noodzaak tot informatie die politie heeft en die afweging maakt politie per geval.
In algemene zin kan ik zeggen dat de politie in het kader van openbare-ordehandhaving op basis van artikel 3 Politiewet informatie kan vergaren. De grens hiervan is dat met de informatievergaring niet een min of meer compleet beeld ontstaat van delen van iemands leven. Ten behoeve van de openbare-ordehandhaving raadpleegt de politie publiek toegankelijke online bronnen.
Momenteel wordt gewerkt aan een wetsvoorstel waarin bij een aanwijzing voor een ernstige verstoring van de openbare orde de politie stelselmatig informatie mag vergaren ten behoeve van de taakuitvoering. Dit betekent dat met de informatievergaring wel een beeld mag ontstaan van delen van iemands leven (zoals online al snel het geval is). Zoals toegezegd aan uw Kamer kunt u dit wetsvoorstel tegemoet zien. Het streven is om het wetsvoorstel voor de zomer in consultatie te laten gaan.
Op basis van welke wettelijke grondslag verwerkt de politie persoonsgegevens van demonstranten? Hoe is het verzamelen, verwerken en delen van deze gegevens begrensd?
Om invulling te geven aan haar taak om de openbare orde te handhaven vergaart de politie informatie, ook online. De grondslag van deze informatievergaring ligt in artikel 3 Politiewet. Op grond van dit wetsartikel mag de politie informatie vergaren ten behoeve van de taakuitvoering zolang hiermee niet een volledig beeld ontstaat van delen van iemands persoonlijke leven. Ook in publiek toegankelijke bronnen online wordt informatie vergaard. Deze informatievergaring heeft als doel de politie in staat te stellen keuzes te maken over de inzet van politiecapaciteit, het gezag te informeren en eventueel mitigerende maatregelen te kunnen treffen. Kortom, deze informatievergaring is noodzakelijk om invulling te geven aan de daadwerkelijke uitvoering van de taak om de openbare orde te handhaven.
De grondslag voor de verwerking van politiegegevens zit in de Wet politiegegevens (Wpg). Elke verwerking dient te berusten op een wettelijke grondslag en vindt slechts plaats indien dit noodzakelijk is voor bij of krachtens die wet geformuleerde doeleinden (zie artikel 3 Wpg).
Zijn er interne protocollen die kaders stellen aan het verzamelen, verwerken en delen van persoonsgegevens van demonstranten? Zo ja, kunt u deze delen met de Kamer? Zo nee, hoe zorgt u er voor dat de privacy van demonstranten voldoende is beschermd?
Persoonsgegevens kunnen worden verwerkt voor zover dat noodzakelijk is voor de uitvoering van de politietaak, zo ook de persoonsgegevens van demonstranten. De politie heeft beleidskaders en interne protocollen met betrekking tot de verwerking van politiegegevens. Het algemene interne handelingskader demonstraties van de politie is onlangs aangevuld met een onderdeel «Contacten met burgers ter voorbereiding op een demonstraties». Hierin is opgenomen dat enkel het deelnemen aan een demonstratie nooit aanleiding kan zijn om contact met burgers op te nemen. De vorm van contact met een burger ten behoeve van de informatievergaring over een demonstratie moet evenredig zijn en passen bij de situatie. Indien bijvoorbeeld kan worden volstaan met telefonisch contact, wordt daarvoor gekozen.
Wat zijn de mogelijke gevolgen voor demonstranten wanneer hun persoonsgegevens worden opgenomen in politiedatabanken? Hoe lang blijven hun gegevens bewaard? Worden deze altijd binnen de wettelijk toegestane bewaartermijn vernietigd?
Verwerking van politiegegevens kan diverse gevolgen hebben voor betrokkenen. Politiegegevens kunnen vergeleken worden met andere politiegegevens, verrijkt worden met andere gegevens en verstrekt worden aan organisaties die bij of krachtens de Wet politiegegevens (Wpg) genoemd zijn indien dat noodzakelijk is voor de uitvoering van de taak van de ontvanger.
Politiegegevens die verzameld worden op basis van de ID-controles bij demonstranten worden doorgaans verwerkt voor de dagelijkse politietaak. Deze worden in beginsel vijf jaar verwerkt en daarna verwijderd. Verwijderde politiegegevens worden nog gedurende vijf jaar bewaard met het oog op de afhandeling van klachten en de verantwoording van verrichtingen en is alleen toegankelijk voor poortwachters (artikel 14 Wpg).
In 2019 heeft de toenmalig korpschef besloten politiegegevens niet te vernietigen na overschrijding van de bewaartermijn van artikel 14 Wpg. Mijn ambtsvoorganger heeft de korpschef daarin gesteund en uw Kamer daar destijds over geïnformeerd. De gegevens zijn ondanks dat ze niet op grote schaal worden vernietigd absoluut niet breed toegankelijk. Zo hebben alleen poortwachters toegang tot deze afgeschermde politiegegevens en zijn de gegevens alleen toegankelijk met toestemming van het gezag. In het commissiedebat politie van 16 april jl. heb ik toegezegd5 een ultieme poging te doen om de opties voor verlenging van de bewaartermijn politiegegevens te verkennen en tussentijds geen gegevens te vernietigen.
Hoe vaak startten demonstranten de afgelopen twee jaar een klachtenprocedure bij de politie omdat zij zich zorgen maakten om de verwerking van hun gevoelige persoonsgegevens? In hoeveel van de gevallen bleek dat de gegevensverwerking onrechtmatig was?
Sinds 1 januari 2023 zijn er landelijk twintig klachten naar aanleiding van demonstraties ingediend die betrekking hebben op (het vragen naar) identificatie (volgens W.I.D.) en/of het vastleggen of verantwoorden van gegevens.
In zes van deze twintig klachtdossiers is om een oordeel van de politiechef gevraagd. Een klacht is alsnog ingetrokken en twee klachten zijn nog in behandeling. In drie klachtdossiers is een oordeel gegeven door een politiechef. In twee van die dossiers was het oordeel dat de klacht over de identificatie (volgens W.I.D.) gegrond was en in een van deze dossiers was ook de klacht over het vastleggen of verantwoorden gegrond. In het derde klachtdossier was de klacht ongegrond.
Klopt het dat de politie registraties niet verwijdert wanneer blijkt dat de gegevensverwerking onrechtmatig is verlopen? Zo ja, deelt u de mening dat betrokkenen hierdoor geen rechtsherstel krijgen? Waarom wel of niet?
Indien vaststaat dat een verwerking van politiegegevens onrechtmatig plaatsvindt, dan dient de verwerking te worden beëindigd. De korpschef is de verwerkingsverantwoordelijke en is gehouden aan de beginselen van de Wet politiegegevens. De wet schrijft voor dat alle verwerkingen noodzakelijk, rechtmatig, doelgebonden, juist, nauwkeurig en volledig dienen te zijn. De verwerkingsverantwoordelijke treft de nodige maatregelen om politiegegevens te verwijderen of vernietigen zodra de gegevens niet meer noodzakelijk zijn voor het doel waarvoor deze zijn verwerkt (artikel 4, tweede lid, Wpg).
De betrokkene heeft diverse mogelijkheden om rechtsherstel te bewerkstelligen. De betrokkene heeft het recht om inzage te krijgen in de hem of haar betreffende politiegegevens, recht op rectificatie van feitelijke onjuistheden en vernietiging van onrechtmatig verwerkte politiegegevens (artikelen 25 en 28 Wpg). Besluiten die hierop door de korpschef worden genomen zijn besluiten in de zin van de Algemene wet bestuursrecht waartegen beroep bij de bestuursrechter openstaat. Ook kan aan de Autoriteit Persoonsgegevens gevraagd worden te bemiddelen of adviseren in het geschil met de korpschef (artikel 29, tweede lid, Wpg). Daarnaast heeft de betrokkene de mogelijkheid om een klacht in te dienen bij de korpschef en bij de Autoriteit Persoonsgegevens en de mogelijkheid om schadevergoeding te vorderen (artikel 31a Wpg). Tot slot heeft de betrokkene het recht om een handhavingsverzoek in te dienen bij de Autoriteit Persoonsgegevens. De Autoriteit Persoonsgegevens is bevoegd om handhavingsmaatregelen te treffen, zoals een last onder bestuursdwang, last onder dwangsom en een boete.
Indien de politie persoonsgegevens verzamelt of verwerkt op een manier die achteraf onrechtmatig blijkt, worden de betrokkenen daar dan actief over geïnformeerd? Bent u het met de indiener(s) eens dat mensen het recht hebben om dit te weten?
De politie heeft geen algemene notificatieplicht om betrokkenen te informeren over een wijziging of vernietiging van de hem of haar betreffende politiegegevens. Bij datalekken worden betrokkenen geïnformeerd als deze inbreuk waarschijnlijk een hoog risico voor de rechten en vrijheden van personen met zich meebrengt (zie artikel 33a, vijfde lid, Wpg).
Wat vindt u van de oproep van Amnesty International aan de Nationale ombudsman en de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) om het toezicht op registraties in politiedatabanken te versterken? Bent u bereid de Ombudsman en AP te ondersteunen in de opvolging hiervan op het gebied van rechtsherstel, de oprichting van een laagdrempelig loket en de mogelijkheden om klachten op nationaal niveau te delen en evalueren? Kunt u daarbij apart ingaan op iedere aanbeveling?
Ten aanzien van de aanbeveling om te onderzoeken hoe de politie haar beleid en praktijk beter in lijn kan brengen, verwijs ik in eerste instantie naar de eigen verwerkingsverantwoordelijkheid van de korpschef en naar de Autoriteit Persoonsgegevens die toezicht houdt op de verwerkingen van politiegegevens door de politie.
Ten aanzien van de mogelijkheden tot rechtsherstel verwijs ik kortheidshalve naar het antwoord op vraag 10. De geschetste mogelijkheden acht ik laagdrempelig. Een oprichting van een additioneel loket acht ik niet doeltreffend en maakt het stelsel nog diffuser.
Ten aanzien van de mogelijkheid om klachten op nationaal niveau te delen en te evalueren geldt dat dit in beginsel aan de gemeentelijke Ombudsmannen en de politie is om als verwerkingsverantwoordelijke te beslissen of een verstrekking van persoonsgegevens voor dit doel verenigbaar is met het aanvankelijke doel waarvoor de gegevens zijn verzameld binnen de kaders van de AVG, en geanonimiseerde klachtoordelen en evaluaties openbaar te maken conform de Wet open overheid (Woo).
Kunt u deze vragen afzonderlijk van elkaar beantwoorden?
Het is niet gelukt om deze vragen eerder te beantwoorden.
Het bericht ‘Journalisten die verslag deden onder de ruim 1.100 gearresteerden in Turkije’ |
|
Jan Paternotte (D66) |
|
Caspar Veldkamp (minister ) (NSC) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Journalisten die verslag deden onder de ruim 1.100 gearresteerden in Turkije»?1 En bent u bekend met het geweld gericht tegen deze journalisten en hun apparatuur, terwijl zij identificeerbaar waren als journalist?
Ik ben bekend met berichtgeving dat journalisten zijn gearresteerd bij de protesten in Turkije, alsmede berichtgeving dat er geweld is gebruikt tegen journalisten.
Bent u daarnaast bekend met opgelegde maatregelen onder de internetwet waardoor meer dan 700 Turkse accounts op social media zijn geblokkeerd, waaronder accounts van nieuwsorganisaties en journalisten?
Het is mij bekend dat de Turkse autoriteiten rondom de protesten sociale media-accounts hebben geblokkeerd, waaronder die van journalisten en burgers die opriepen tot protest.
Deelt u de zorgen over de persvrijheid en de vrijheid van meningsuiting die op deze manier zwaar onder druk komt te staan?
Ja. Persvrijheid en vrijheid van meningsuiting kunnen niet bestaan als journalisten hun werk niet veilig kunnen uitvoeren. Ik acht het dan ook van groot belang dat de Turkse autoriteiten de persvrijheid en vrijheid van meningsuiting in Turkije waarborgen. Dit zijn twee integrale elementen van de rechtstaat en daarmee cruciaal voor de relatie van Turkije met Europese partners.
Heeft u deze zorgen reeds gedeeld met uw Turkse collega en duidelijk gemaakt dat de gearresteerde journalisten zo snel mogelijk vrij moeten komen en dat er geen sprake mag zijn van censuur? Zo nee, bent u bereid dit alsnog te doen? Zo nee, waarom niet?
Ik heb, en marge van de NAVO Ministeriële van 3–4 april jl., het belang van persvrijheid en vrijheid van meningsuiting bij mijn Turkse collega Fidan onderstreept. Ook in eerdere contacten met de Turkse autoriteiten, waaronder mijn telefoongesprek met Minister Fidan op 19 maart jl., heb ik het belang van de rechtsstaat benadrukt.
Zijn deze zorgen reeds onderwerp van gesprek binnen de Media Freedom Coalition? Zo nee, bent u bereid dit binnen deze coalitie te agenderen en te pleiten voor actie zoals een gezamenlijk statement gericht op de Turkse regering of concrete steun aan de gearresteerde journalisten?
Binnen de Media Freedom Coalition is niet gesproken over de protesten in Turkije. Binnen de Raad van Europa heeft Nederland in het Comité van Ministers zorgen uitgesproken over berichtgeving dat journalisten zijn gehinderd in hun werkzaamheden bij verslaglegging van de protesten in Turkije; onderstreept dat journalisten veilig en in vrijheid hun werk moeten kunnen doen en de Turkse autoriteiten opgeroepen gearresteerde journalisten vrij te laten.
Welke inzet pleegt de Nederlandse ambassade in Ankara momenteel om de persvrijheid in Turkije te bevorderen? Bent u bereid deze inzet te intensiveren, bijvoorbeeld door geld uit het Mensenrechtenfonds beschikbaar te stellen voor juridische bijstand en beschermingsmateriaal zodat journalisten veilig hun werk kunnen doen?
Het Nederlands postennet in Turkije, bestaande uit de ambassade in Ankara en het consulaat-generaal in Istanbul, zet zich actief in voor het bevorderen van mediavrijheid door regulier contact te onderhouden met verschillende onafhankelijke mediaorganisaties en het belang van dit onderwerp onder de aandacht te brengen van diverse gesprekspartners. Zo onderstreepte de Nederlandse ambassadeur in een gesprek met de Turkse Vice-President Yilmaz, daags na de arrestatie van burgemeester İmamoğlu en anderen op 19 maart jl. het belang van de rechtsstaat. Middelen uit het decentrale Mensenrechtenfonds en MATRA-programma worden reeds aangewend voor verschillende projecten op het gebied van pers- en mediavrijheid.
Bent u bereid Turkse journalisten in acuut gevaar een veilige plek in Nederland te bieden, bijvoorbeeld door de uitgifte van noodvisa? Zo nee, waarom niet?
Zoals eerder aan uw Kamer gemeld2 is het mogelijk om, binnen de bestaande beleidskaders en getoetst aan de Visumcode, in uitzonderlijke gevallen visa te verstrekken als daar zwaarwegende of humanitaire redenen voor zijn. Dat geldt ook voor journalisten. Nederland zal conform de Visumcode iedere aanvraag individueel beoordelen, waaronder de geldigheidsduur en het type visum waarvoor de aanvrager in aanmerking komt. Van de voorwaarde dat het voornemen moet bestaan om het grondgebied van de lidstaten tijdig te verlaten, kan echter op grond van de Visumcode niet worden afgeweken. Ik verwijs u voorts naar Kamerbrief d.d. 23-08-2021.
Nederland financiert hiernaast vanuit het Safety for Voices-subsidiekader (2023–2027) twee consortia die zich inzetten voor de veiligheid van journalisten in acute nood, wereldwijd. Deze partnerschappen bieden noodhulp in de vorm van tijdelijke relocatie, juridische bijstand, digitale ondersteuning en psychosociale steun.
Kunt u deze vragen elk afzonderlijk beantwoorden voorafgaand aan het debat over de Raad Buitenlandse Zaken op 10 april?
Dat laatste is helaas niet gelukt.
De arrestatie van burgemeester van Istanbul Imamoglu, rivaal van president Erdogan |
|
Eric van der Burg (VVD) |
|
Caspar Veldkamp (minister ) (NSC) |
|
![]() |
Bent u het ermee eens dat de arrestatie van burgemeester van Istanbul Imamoglu en honderden anderen door de Turkse autoriteiten zorgelijk en onwettig is?
Ik heb grote zorgen over de arrestatie van burgemeester İmamoğlu en anderen, waaronder burgemeesters uit deelgemeenten van Istanbul en journalisten. De rechtsstaat en een sterk maatschappelijk middenveld zijn cruciaal voor de relatie van Turkije met Europese partners. Deze boodschap heb ik op de dag van de arrestaties ook telefonisch overgebracht aan mijn Turkse collega, Minister Fidan. De Nederlandse ambassadeur in Turkije heeft dat daags na de arrestaties ook gedaan bij de Turkse Vice-President Yilmaz.
Deelt u de analyse dat zijn arrestatie politiek gemotiveerd is?
In een verklaring op 19 maart hebben Eurocommissaris Kos en Hoge Vertegenwoordiger Kallas erop gewezen dat van Turkije verwacht wordt dat het land de hoogste standaarden op het gebied van democratische principes naleeft, en dat de arrestatie van burgemeester İmamoğlu en anderen vragen oproept over de naleving daarvan.1 Ik ondersteun deze verklaring.
Herkent u een patroon aan politiek gemotiveerde onderzoeken in de omstandigheden die geleid hebben tot zijn arrestatie?
Zie antwoord vraag 2.
Ziet u het intrekken van zijn diploma als een mogelijke zet om hem niet gekozen te laten worden als leider van de grootste oppositiepartij CHP en hem daarmee uit te schakelen voor het presidentschap?
De strekking van bovengenoemde verklaring van Eurocommissaris Kos en Hoge Vertegenwoordiger Kallas met betrekking tot de arrestatie van burgemeester İmamoğlu en anderen, is wat mij betreft ook van toepassing op het besluit van de Universiteit van Istanbul om het diploma van burgemeester İmamoğlu in te trekken.
Ziet u de restricties opgelegd na de arrestatie door de Turkse autoriteiten, waaronder de restricties op sociale media en de ban om te protesteren, als het beperken van de vrijheid van meningsuiting?
Vrijheid van meningsuiting en het demonstratierecht zijn integrale elementen van de rechtstaat en daarmee cruciaal voor de relatie van Turkije met Europese partners. Ik acht het van groot belang dat de Turkse autoriteiten deze elementen waarborgen.
Hoe kijkt u naar de arrestatie en de opgelegde restricties binnen de staat van democratie in Turkije? Bent u het ermee eens dat dit acties zijn die bij een autocratie passen?
Ik verwijs u graag naar mijn antwoord op vraag 2, vraag 3 en vraag 5.
Bent u het ermee eens dat inperkingen van vrijheid en mogelijke onwettige arrestaties niet onbestraft kunnen blijven?
Zoals hierboven aan u gemeld, heb ik mijn zorgen over de arrestatie van burgemeester İmamoğlu en anderen op 19 maart jl. telefonisch overgebracht aan mijn Turkse collega, Minister Fidan, hebben Eurocommissaris Kos en Hoge Vertegenwoordiger Kallas diezelfde dag namens de EU een verklaring uitgebracht en heeft de Nederlandse ambassadeur in Turkije een dag later deze boodschap herhaald tegenover de Turkse Vice-President Yilmaz.
De Europese Unie heeft, in verband met de arrestaties, thematische consultaties met Turkije op het gebied van contraterrorisme en het Gemeenschappelijk Veiligheids- en Defensiebeleid uitgesteld. Deze consultaties stonden gepland voor de week van 24 maart. In reactie daarop hebben de Turkse autoriteiten een EU-Turkije overleg over de Zwarte Zee uitgesteld. Aansluitend bij de Nederlandse zorgen volgt de EU de ontwikkelingen nauwgezet en zal nader bezien in welke mate aanvullende maatregelen passend zijn.
Wat gaat Nederland in bilateraal en Europees verband doen om burgemeester Imamoglu vrij te krijgen en duidelijk te maken aan Turkije dat het opsluiten van oppositieleden niet onbestraft kan blijven?
Zie antwoord vraag 7.
Wat gaat Nederland in bilateraal en Europees verband doen om Turkije te bewegen naar meer politieke vrijheden? Welke instrumenten zullen hiervoor worden ingezet?
Middels, onder andere, het MATRA-programma zet Nederland zich in voor de versterking van de rechtstaat, de naleving van mensenrechten en het belang van een sterk maatschappelijk middenveld in Turkije. Deze elementen zijn zowel in bilateraal als Europees verband ook een integraal onderdeel van de dialoog met Turkije. Dat zal zo blijven.
Het bericht 'Opkomst gemeenteraadsverkiezingen naar dieptepunt' |
|
Joost Sneller (D66) |
|
Judith Uitermark (minister ) (NSC) |
|
![]() |
Hoe kijkt u naar het gegeven dat de opkomst bij gemeenteraadsverkiezingen nog nooit zo laag was als in 2022?1
De trend van de lage opkomst bij gemeenteraadsverkiezingen is een reden tot zorg. Er ligt een belangrijke taak bij de overheid en bij de politiek om ervoor te zorgen dat meer mensen gaan stemmen.
Deelt u de conclusie van de onderzoekers dat er geen sprake is van een incident maar dat er structurele oorzaken zijn voor de lage opkomst?
Ja, ik deel deze conclusie. Het onderzoek dat na de gemeenteraadsverkiezingen in 2022 naar de opkomst is gedaan2 toont aan dat de lage opkomst en het niet-stemmen bij de gemeenteraadsverkiezingen vooral bepaald wordt door structurele factoren. Uit dit onderzoek blijkt dat een gebrek aan vertrouwen in het functioneren van de overheid en de politiek een belangrijke factor is voor de lage opkomst.
Bent u van mening dat de overheid een taak heeft om deze structurele oorzaken te adresseren en stemgerechtigden te motiveren van hun stemrecht gebruik te maken en dat hiervoor, gezien de historisch lage opkomst in 2022, extra inzet nodig is?
Het is zorgelijk dat kiesgerechtigden zich niet goed gehoord voelen door de politiek en de overheid en daardoor de gang naar de stembus minder goed weten te vinden. Er zijn verschillende structurele redenen om niet te stemmen, zoals de mate van politieke interesse, kennis over de verkiezing en vertrouwen in de politiek. Hierdoor is er niet één ideale oplossing om de opkomst te verhogen. De politiek en de overheid hebben hierin beide een rol.
De overheid kan stemgerechtigden motiveren om gebruik te maken van hun stemrecht door het verstrekken van betere informatievoorziening over het belang van verkiezingen en het stemproces. Hier heb ik de afgelopen jaren al de nodige acties op ondernomen: zo heb ik informerende video’s over de verkiezingen gemaakt en gedeeld op sociale media en toegankelijke informatie voor verschillende doelgroepen en stakeholders verspreid. Ook heb ik de strategie van de publiekscampagne aangepast. Zie hierover meer in mijn antwoord op vraag 5.
Welke doelstelling heeft u zichzelf gesteld ten aanzien van de opkomst van de gemeenteraadsverkiezingen?
Zoals hierboven al benoemd heeft mijn ministerie in de afgelopen jaren al veel actie ondernomen ter bevordering van de opkomst bij verkiezingen. Ook voor de gemeenteraadsverkiezingen worden acties voorbereid om de opkomst te verhogen. Het is niet mogelijk om hier een specifieke doelstelling aan te koppelen, maar het streven is dat tijdens de gemeenteraadsverkiezingen van 18 maart 2026 meer kiesgerechtigden hun stem uitbrengen dan tijdens de verkiezingen in 2022.
Welke acties heeft u ondernomen om de opkomst bij de aankomende gemeenteraadsverkiezingen te verhogen en op welke wijze heeft udaarbij gebruik gemaakt van de bevindingen van het onderzoekDe lokale niet-stemmer. Een analyse van de lage opkomst bij de gemeenteraadsverkiezingen van 2022?2
Sinds de gemeenteraadsverkiezingen van 2022 is de strategie van de publiekscampagne van het Ministerie van BZK veranderd van een informerende naar een motiverende campagne. Eerder lag de focus op het delen van procesinformatie over de verkiezing (bijvoorbeeld: waar en wanneer). Sinds de Provinciale Staten- en waterschapsverkiezingen van 2023 ligt de nadruk op het overbrengen van het belang van de verkiezing en op het motiveren van kiesgerechtigden om te gaan stemmen.
Sinds het uitkomen van het onderzoek waaraan u refereert is de campagne zich voornamelijk op de groep situationele niet-stemmers gaan richten. De situationele niet-stemmer is een kiezer die bij sommige verkiezingen wel stemt, en bij sommige verkiezingen niet. Hierbij wordt extra aandacht geschonken aan de relevante gedragsbepalers van deze groep, zoals het vergroten van kennis over de verkiezing en de ervaring dat stemmen ertoe doet. Om in komende campagnes nog beter te kunnen inspelen op deze gedragsbepalers wordt op dit moment verdiepend gedragsonderzoek uitgevoerd naar de situationele niet-stemmer. De resultaten hiervan worden meegenomen in de campagneaanpak van de publiekscampagne in aanloop naar de gemeenteraadsverkiezingen van maart 2026.
In aanloop naar de komende verkiezingen blijft het Ministerie van BZK gemeenten en belangenorganisaties4 faciliteren in de communicatie over verkiezingen richting hun inwoners en achterban. Hiervoor stelt het ministerie een toolkit met communicatiemiddelen beschikbaar. Gemeenten en belangenorganisaties kunnen deze middelen zelf nog aanpassen aan hun eigen (lokale) context en gebruiken in uitingen aan inwoners of achterban. Richting de aankomende gemeenteraadsverkiezingen worden hiervoor vernieuwde communicatiemiddelen ontwikkeld.
Het doel van deze maatwerkcommunicatie is informerend en richt zich op inhoudelijke- en procesinformatie over de verkiezing. Zoals informatie over waar kiezers kunnen stemmen, welke documenten kiezers moeten meenemen en wanneer een stem geldig is. Ook worden campagnemiddelen aangeboden die op lokaal niveau kunnen worden ingezet ter bevordering van de opkomst.
Ik ben het met de onderzoekers eens dat streven naar een betere relatie tussen kiesgerechtigden en de politiek een beter doel is dan een hogere opkomst alleen. In het versterken van deze band tussen de kiezer en de gekozene, en het vergroten van het vertrouwen ligt ook een belangrijke taak voor volksvertegenwoordigers. Het is belangrijk dat lokale politici zich niet alleen in aanloop naar een verkiezing laten zien, maar gedurende de vier jaar geregeld de gemeenten in gaan, naar bewoners luisteren en beloftes concreet maken. Dit geldt natuurlijk niet alleen voor de lokale politiek. Daarom vind ik het ook de verantwoordelijkheid van politieke partijen om campagne te voeren en om daarmee de opkomst proberen te verhogen.
Een van de redenen die in het lokale kiezersonderzoek worden gegeven voor niet-stemmen is dat kiesgerechtigden niet altijd goed weten wat er decentrale volksvertegenwoordigingen gebeurt. Dit zorgt voor een minder sterke band tussen kiezers en gekozenen. Daarnaast blijkt uit het onderzoek dat bepaalde groepen kiesgerechtigden, zoals vrouwen, mensen met een migratieachtergrond en lager opgeleiden minder vaak hun stem uitbrengen. Deze groepen zijn ook structureel ondervertegenwoordigd in de politiek en het bestuur. Het Ministerie van BZK zet zich in voor betere vertegenwoordiging door het wegnemen van verschillende drempels voor deze groepen, zoals het moderniseren van de verlof- en vervangingsregeling, en ze te motiveren politiek actief te worden. Dit kan de herkenbaarheid van de politiek en het bestuur vergroten, wat kan zorgen voor meer verbinding tussen kiezers en gekozenen.
Tot slot zet ik mij voortdurend in voor de versterking van het decentraal bestuur. Dat gebeurt onder meer via de Actieagenda Sterk Bestuur en via de inzet op de versterking van decentrale volksvertegenwoordigers. Zo werk ik aan het versterken van de kwaliteit van het bestuur, wat bijdraagt aan de betrouwbaarheid van de overheid. De verwachting hierbij is dat als het openbaar bestuur doet wat het belooft om de opgaven van inwoners aan te pakken, dit bijdraagt aan het herstel van vertrouwen.
Welke acties heeft u ingezet of gaat u inzetten om in het bijzonder jonge kiesgerechtigden te bereiken en te investeren in het politieke bewustzijn en vertrouwen van de jeugd?
De doelgroep jongeren (18–25 jaar) heeft in de communicatiestrategie voor verkiezingen speciale aandacht. Door jongeren vroegtijdig bij verkiezingen te betrekken is de verwachting dat stemmen een gewoonte wordt en ze bij de volgende verkiezingen ook weer gaan stemmen. Hiervoor zijn de afgelopen verkiezingen campagne- en communicatiemiddelen gemaakt die specifiek gericht zijn op jongeren. Ook zijn de afgelopen verkiezingen samenwerkingen aangegaan met mediapartners met een groot bereik onder jongeren, zoals bijvoorbeeld Snapchat, VICE, ParraTV, de Kiesmannen en verschillende podcasts en influencers. Via de toolkit die we aanbieden aan gemeenten zijn communicatiemiddelen gedeeld die gebruikt kunnen worden in de communicatie richting jongeren. Denk hierbij aan sociale media-uitingen en een ansichtkaart voor kiezers die net 18 zijn geworden.
Daarnaast zet ik mij in om jongeren te informeren over verkiezingen via het burgerschapsonderwijs. Hierin werk ik nauw samen met ProDemos om scholieren kennis en vaardigheden te geven en wegwijs te maken in onze democratische rechtsstaat. In aanloop naar de gemeenteraadsverkiezingen organiseert ProDemos in samenwerking met de Nationale Jeugdraad tien verkiezingsfestivals op MBO-instellingen verspreid door het land. Ook organiseren zij in het voortgezet onderwijs en op het MBO gastlessen over verkiezingen.
In aanloop naar de Europees Parlementsverkiezing van 2024 zijn ook extra projecten ingezet om de opkomst onder jongeren te bevorderen. Zo heeft het Ministerie van BZK subsidie gegeven voor de «Alles=Politiek»-campagne van de Nationale Jeugdraad. Deze campagne was speciaal gericht op het informeren van jongeren over deze verkiezing, waarmee 1 miljoen jongeren zijn bereikt. Ook is vanuit het Ministerie van BZK meegewerkt aan een programma van MBO-talent waarin studenten van het MBO gedurende verschillende sessies meedachten over hoe meer (MBO) jongeren naar de stembus te krijgen.
Welke strategie heeft u ontwikkeld om met name de doelgroepen te bereiken waar de opkomst lager uitvalt, zoals jongeren met een praktische opleiding?
Op welke wijze heeft ubest practices, instrumenten en financiële middelen ter beschikking gesteld aan gemeenten om hun opkomstbevordering goed vorm te geven?
Het Ministerie van BZK ondersteunt gemeenten met een uitgebreide toolkit aan campagne- en communicatiemiddelen die zij lokaal kunnen aanpassen en verspreiden. Zie mijn antwoord op vraag 5 voor meer informatie over deze toolkit.
Bent u bereid om gemeenten – financieel en anderszins – te ondersteunen bij het organiseren van activiteiten en/of campagnes om de opkomst bij de aankomende gemeenteraadsverkiezingen te verhogen?
Het Ministerie van BZK is voornemens om in aanloop naar de gemeenteraadsverkiezingen in 2026 samenwerking met de ketenpartners een webinar te organiseren over opkomstbevordering. Het idee is dat tijdens deze bijeenkomst verschillende overheden hun best practices over opkomstbevordering op lokaal niveau delen met de rest van de gemeenten. Bovendien biedt het ministerie in de toolkit communicatie- en campagnematerialen aan, waarmee gemeenten aan de slag kunnen. Gemeenten weten zelf het beste hoe zij hun inwoners kunnen bereiken en welke lokale thema’s spelen tijdens deze verkiezing.
Het bericht ‘Despair Haunts Ramadan for Palestinians Displaced in West Bank’ |
|
Don Ceder (CU) |
|
Caspar Veldkamp (minister ) (NSC), Reinette Klever (minister zonder portefeuille ) (PVV) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Despair Haunts Ramadan for Palestinians Displaced in West Bank» (New York Times, 11 maart 2025)?1
Ja.
Hoe kijkt het kabinet naar de huidige situatie in het noorden van de Westelijke Jordaanoever? Deelt u de zorgen over de ontheemding en burgerslachtoffers? Op welke manier zet het kabinet zich in voor het handhaven van het internationaal (humanitair) oorlogsrecht, ook als het gaat om militaire operaties daar?
Het kabinet maakt zich zorgen over de verslechterende situatie op de Westelijke Jordaanoever, onder meer door Israëlische militaire operaties en het toenemende kolonistengeweld. Stabiliteit op de bezette Westelijke Jordaanoever is cruciaal voor zowel de veiligheid van Israël als die van Palestijnen. Verdere escalatie zet een tweestatenoplossing verder op afstand. Het kabinet roept Israël op tot terughoudendheid en om te handelen binnen de kaders van het internationaal recht. Dit heeft het kabinet onder andere gedaan tijdens de EU-Israël Associatieraad, waaronder in de gezamenlijke verklaring van de EU.2 Daarnaast onderstreept Nederland dit consistent in bilaterale contacten met Israël.
Hoe verhoudt de huidige militaire operatie tot de acties van de Palestijnse Autoriteit (PA) van eind dit jaar en begin vorig jaar onder de naam «Operatie bescherm het Vaderland» uitgevoerd in Jenin?2 Welke formele rol heeft de PA in Jenin (mede op grond van de Oslo-akkkoorden) en specifiek als het gaat om het uitschakelen van Hamas en de Islamitische Jihad in Jenin? Welke feitelijke rol pakt de PA nu bij de militaire operatie van Israël? Waarom heeft niet de PA maar het Israëlische leger nu de leiding en is er de operatie nog in overeenstemming met de PA?
In de Oslo-akkoorden is overeengekomen dat zowel de stad Jenin als Jenin-vluchtelingenkamp, in «Area A» liggen en daarmee onder volledig bestuurlijk en veiligheidsgezag van de Palestijnse Autoriteit (PA) staan. De PA is daarmee ook primair verantwoordelijk voor het adresseren van eventuele veiligheidsproblemen, zoals de aanwezigheid van militante groeperingen. Met de «Operatie bescherm het Vaderland» spant de PA zich in om militante groeperingen te ontwapenen en zijn veiligheidsmonopolie te herstellen. Israëlische autoriteiten mogen geen operaties uitvoeren in Area A, behalve als Israël dit in uitzonderlijke gevallen noodzakelijk acht, bijvoorbeeld bij terrorisme. Volgens Israël heeft de huidige veiligheidsoperatie als doel het bestrijden van terrorisme op de bezette Westelijke Jordaanoever.
De Israëlische en Palestijnse veiligheidsoperaties richten zich grotendeels op dezelfde regio’s op de Westelijke Jordaanoever en tegen dezelfde militante groepen, maar zijn niet gecoördineerd. De PA vervult geen rol in de uitvoering van de Israëlische veiligheidsoperatie op de Westelijke Jordaanoever, en deze operatie is niet in overeenstemming met de PA tot stand gekomen. De PA roept Israël dan ook op om de operatie te staken en zich terug te trekken uit Area A gebieden op de bezette Westelijke Jordaanoever.
Uit berichtgeving blijkt dat 40.000 mensen inmiddels zijn ontheemd als gevolg van het conflict; hoe beoordeelt het kabinet deze cijfers? Hoeveel Palestijnen hebben er in totaal sinds het begin van «operatie bescherm het Vaderland» moeten vertrekken uit hun huizen? En hoeveel na de Israëlische operatie? En hoeveel zijn er sindsdien al teruggekeerd? Deelt u de zorgen dat deze ontheemding lange tijd kan duren?
Het kabinet beoordeelt deze cijfers als betrouwbaar. De cijfers worden onder meer door de VN en het Israëlische Ministerie van Defensie bevestigd. Deze ontheemding is het gevolg van de Israëlische veiligheidsoperatie en van de evacuatiebevelen die door Israël zijn afgegeven voor meerdere vluchtelingenkampen. Het is onduidelijk hoeveel Palestijnen door de PA «Operatie bescherm het Vaderland» zijn ontheemd. Volgens onofficiële cijfers zou het om enkele duizenden mensen gaan.
Op dit moment is grootschalige terugkeer niet mogelijk omdat het Israëlische leger verschillende kampen nog steeds bezet houdt. Bovendien is een groot deel van de civiele infrastructuur in het noorden van de Westelijke Jordaanoever beschadigd.
Welke voorzieningen zijn er voor deze groep ontheemden getroffen? Is er voldoende hulp aanwezig? Zo nee, bent u bereid om de Israëlische regering daarop aan te spreken? Wat kan Nederland betekenen in het leveren van noodzakelijke essentiële basisvoorzieningen?
Een deel van de vluchtelingen is tijdelijk in huis genomen door lokale gemeenschappen in omliggende dorpen en steden. Verschillende VN-organisaties, programma’s, en (inter)nationale organisaties verlenen hulp aan de ontheemden. Ook het door Nederland gesteunde West Bank Protection Consortium is hierbij betrokken. De noden in de Palestijnse Gebieden zijn veel hoger dan de financiering die beschikbaar kan worden gesteld.
Wat doet Nederland (bijvoorbeeld in Europese Unie (EU)-verband) op internationaal gebied om te voorkomen dat terrorisme op de Westbank broeit en specifiek in en rond Jenin; en daarmee een gevaar vormt voor de veiligheid en stabiliteit van de Westelijke Jordaanoever, Israël en de omliggende regio?
Nederland steunt de PA in de belangrijke rol die het speelt in het tegengaan van terroristische groeperingen, waaronder Hamas en Palestijnse Islamitische Jihad. Het kabinet ondersteunt daarom het versterken van de Palestijnse veiligheidssector. In 2024 heeft het kabinet met oog op verdere veiligheidssamenwerking het partnerschap tussen het Palestijnse Ministerie van Binnenlandse Zaken en het Nederlandse Ministerie van Defensie geformaliseerd door de ondertekening van een Memorandum of Understanding (MoU). Nederland draagt daarnaast met personeel bij aan The Office for Security Coordinator for Israel and the Palestinian Authority (OSC) en The EU Coordinating Office for Palestinian Police Support (EUPOL COPPS). Beide missies zijn erop gericht bij te dragen aan het versterken van de Palestijnse veiligheidssector in algemene zin, zoals de bevordering van de samenwerking tussen Israëlische en Palestijnse veiligheidsdiensten (OSC) en bijvoorbeeld de versterking van de justitiële keten in de Palestijnse gebieden (EUPOL COPPS).
Welke duidelijkheid is er inmiddels ten aanzien van de terugkeer van de Palestijnen? Op welke manier komt de situatie rond ontheemde Palestijnen aan de orde van de gesprekken die de Nederlandse regering heeft met de Israëlische regering? Welke stappen gaat u nog zetten?
De Israëlische Minister van Defensie heeft gezegd dat de ontheemde Palestijnen het komende jaar niet terug mogen keren naar de vluchtelingenkampen Nur Shams (Tulkarem), Tulkarem en Jenin die op dit moment door het Israëlische leger worden bezet. Het kabinet roept Israël op tot terughoudendheid en om te handelen binnen de kaders van het internationaal recht. Belangrijk dat ontheemde Palestijnen kunnen terugkeren.
De IOB-evaluatie van het Nederlandse mensenrechtenbeleid |
|
Daniëlle Hirsch (GL), Kati Piri (PvdA) |
|
Caspar Veldkamp (minister ) (NSC), Reinette Klever (minister zonder portefeuille ) (PVV) |
|
![]() ![]() |
Bent u het ermee eens dat om negatieve effecten te vermijden, de mensenrechtensituatie in een land ook moet worden meegewogen bij de beoordeling van een exportkredietverzekeringsaanvraag? Zo nee, waarom niet?
Bij een aanvraag voor een exportkredietverzekering (ekv) worden altijd de risico's voor mens, dier en milieu zorgvuldig in kaart gebracht. Daarbij worden ook mensenrechten in de specifieke context van het project meegewogen, conform internationale standaarden.1
Geeft u navolging aan de aanbeveling van de directie Internationaal Onderzoek en Beleidsevaluatie (IOB) om aanvullende middelen ter beschikking te stellen aan ambassades in hoogrisicolanden waar de overheid via het handelsinstrumentarium betrokken raakt bij omvangrijke economische projecten? Zo niet, waarom niet? Zo ja, hoe?
De bezuinigingen op de ODA en non-ODA begrotingen raken ook de beschikbare middelen voor ambassades. Daarnaast raakt de bezuinigingsopdracht waaraan dit kabinet invulling geeft de uitvoering van het mensenrechtenbeleid. De taakstelling op apparaatskosten zal bovendien een weerslag hebben op de op posten beschikbare capaciteit. Nederland kan niet hetzelfde blijven doen met minder mensen en middelen.
Zoals aangekondigd in de kabinetsreactie op het IOB-rapport2, is het kabinet voornemens de opzet van het decentrale mensenrechtenfonds aan te passen, op basis van de IOB-aanbeveling om geografische focus aan te brengen en het aantal partnerlanden te beperken. Uw Kamer zal geïnformeerd worden over de voortgang van deze uitwerking tijdens het jaarlijkse debat over mensenrechten.
Zoals in de kabinetsreactie uiteengezet wordt, geldt voor projecten die gebruikmaken van publieke handelsinstrumenten, reeds dat bedrijven moeten voldoen aan IMVO-voorwaarden, waarbij mensenrechten een integraal onderdeel zijn. Het kabinet hecht belang aan het beschermen van de rechten van mensen die in een projectgebied wonen en/of werken. In lijn met het Nationaal Actieplan Bedrijfsleven en Mensenrechten zet het kabinet daarom in op het vormgeven van dialoog tussen ambassades, uitvoerders van het handelsinstrumentarium, Nederlands bedrijfsleven en mensenrechtenverdedigers om milieu, sociale en veiligheidsrisico’s beter in kaart te brengen om deze vroegtijdig te kunnen adresseren. Ook kunnen ambassades een veilige ontmoetingsplek bieden aan mensenrechtenverdedigers en het belang van naleving van mensenrechten adresseren bij de overheden in landen waar Nederland betrokken is bij omvangrijke economische projecten.
Klopt het dat projecten die in de eerste instantie niet aan de door Atradius Dutch State Business (ADSB) gehanteerde standaarden voldoen nog steeds exportkredietverzekering toegekend kunnen krijgen als er een actieplan is om wel aan standaarden te voldoen? Welke overwegingen maakt ADSB hierbij? Welke middelen heeft ADSB tot zijn beschikking om concrete acties af te dwingen? Zijn er casussen waarbij dit nodig bleek te zijn? Zo ja, welke en waarom? Wat zijn de gevolgen als opvolging van het actieplan uitblijft? Zijn er gevallen geweest waarin de Nederlandse overheid bedrijven extra ondersteuning heeft gegeven om hun actieplan uit te voeren? Zo ja, welke en op welke manier is die uitvoering gesteund?
ADSB beoordeelt of projecten voldoen aan internationale standaarden, waaronder de IFC Performance Standards. Projecten die niet volledig voldoen aan deze standaarden komen alleen in aanmerking voor een ekv als er een concreet en overtuigend actieplan ligt om aan deze standaarden te gaan voldoen. ADSB beoordeelt hierbij de haalbaarheid van het plan en monitort de uitvoering. Als het actieplan onvoldoende wordt nageleefd dan zal Nederland in eerste instantie altijd kiezen voor een dialoog met betrokkenen om verbeteringen te realiseren. Mocht hiermee niet het gewenste resultaat behaald worden dan kan dit in het uiterste geval gevolgen hebben voor het recht op schade-uitkering onder de polis of trekkingen onder de verzekerde lening. Er zijn geen gevallen waarin de Nederlandse overheid aanvullende financiële steun heeft geboden voor de uitvoering van een actieplan; naleving ervan ligt bij de projecteigenaren.
Geeft u navolging aan de aanbeveling van de IOB om de juridische mogelijkheden om de mensenrechten-effectanalyses en de plannen om deze risico’s aan te pakken, openbaar te maken voor projecten in hoogrisicolanden die de overheid ondersteunt met een exportkredietverzekering?
Het kabinet erkent het belang van transparantie bij exportkredietverzekeringen en benadrukt dat bedrijven moeten voldoen aan internationale richtlijnen op dit vlak. Voor de exportkredietverzekeringen zijn de OESO Common Approaches leidend op het terrein van standaarden voor transparantie. Uit een externe evaluatie blijkt dat het Nederlandse ekv-beleid aan deze standaarden voldoet en dat ADSB verder gaat dan veel andere exportkredietverzekeraars.3 Het kabinet en ADSB moedigen projecteigenaren en exporteurs actief aan tot transparantie en het openbaar maken van mensenrechten-effectanalyses, rekening houdend met vertrouwelijkheid en eigendomsrechten. Omdat deze analyses doorgaans eigendom zijn van buitenlandse projecteigenaren, ligt de beslissing hierover echter primair bij hen. Nederland zet zich actief in binnen de OESO voor het opnemen van een inspanningsverplichting voor projecteigenaren om transparantie te bevorderen.4
Welk signaal geeft Nederland volgens u af door handelsmissies uit te voeren naar landen die mensenrechtenverdragen structureel en grootschalig met de voeten treden?
Zoals aangegeven in de kabinetsreactie is het Nederlandse handelsbeleid gebaseerd op balans: het gaat om de versterking van ons internationale verdienvermogen en tegelijkertijd om blijvend te engageren met landen in een brede bilaterale relatie. Mensenrechten en handel sluiten elkaar niet uit, maar kunnen juist elkaar aanvullen. Keuzes voor prioritaire markten en de economische relaties die hieruit voortvloeien bieden mogelijkheden om binnen deze brede bilaterale relatie het gesprek te voeren over onderwerpen zoals mensenrechten en internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen (IMVO). In relatie tot deze onderwerpen verwacht de Nederlandse overheid van alle Nederlandse bedrijven die internationaal (gaan) ondernemen dat zij de OESO richtlijnen voor multinationale ondernemingen en de UN Guiding Principles on Business and Human Rights toepassen. De overheid ondersteunt en informeert bedrijven hierbij, o.a. via het MVO steunpunt. Ook tijdens missies wordt er regelmatig aandacht besteed aan IMVO, bijvoorbeeld via briefings. Tevens organiseert mijn ministerie twee keer per jaar een Breed Mensenrechten Overleg met Nederlandse mensenrechtenorganisaties om aandacht voor mensenrechten in het Nederlands buitenlandbeleid, zo ook missies, te bevorderen.
Ziet u een rol voor handelsmissies in het bevorderen van mensenrechten, bijvoorbeeld door (potentiële) handelspartners te wijzen op het niet naleven van mensenrechtenverdragen? Zo ja, op welke wijze adresseert u mensenrechten risico’s in de aanloop naar en tijdens de handelsmissies zelf?
Zie antwoord vraag 5.
Waarom ontbreken mensenrechten vaak op de agenda tijdens bilaterale consultaties, met name met landen waarbij er sprake is van strategische afhankelijkheden, zoals uit de IOB-evaluatie blijkt?
In bilaterale economische consultaties is IMVO, waarin mensenrechten een belangrijk thema vormen, onderwerp van het gesprek. Deze samenhang tussen mensenrechten en handel past bij de integrale landensturing waar het Ministerie van Buitenlandse Zaken op inzet om de effectiviteit van het buitenlandbeleid te vergroten en wordt breed gedragen. Inzake economische consultaties met landen waar sprake is van hoge mensenrechtenrisico’s zal er in lijn met het advies, daar waar relevant, aandacht zijn voor mensenrechten.
Bent u het ermee eens dat mensenrechtenbevordering niet afhankelijk mag zijn van andere belangen? Zo ja, hoe gaat u ervoor zorgen dat in de toekomst mensenrechten vaker op de agenda staan tijdens gesprekken met handelspartners? Zo nee, waarom niet?
Zoals geschetst in de kabinetsreactie, zullen zich in de huidige geopolitieke situatie vaker spanningen voordoen in de driehoek van waarden, welvaart en weerbaarheid. De tijd dat Nederland en gelijkgezinde partners relatief comfortabel economisch belang, veiligheid en waarden konden combineren is voorbij. Het feit dat belangen vaker zullen botsen en het opkomen voor mensenrechten niet in isolement kan gebeuren, is ook een constatering van de IOB. Mensenrechten en internationale rechtsorde blijven van belang. Vanuit de grondwettelijke opdracht (artikel 90), internationaalrechtelijke verplichtingen maar zeker ook vanuit geopolitiek en veiligheidsbelang, blijft Nederland daarom werken aan mogelijkheden om ongewenste ontwikkelingen met gelijkgezinde partners tegen te gaan.
Geeft u navolging aan de aanbeveling van de IOB om meer uitgebreide voorlichting over de mensenrechtensituatie en de risico’s op mensenrechtenschendingen te geven aan bedrijven die deelnemen aan handelsmissies naar hoogrisicolanden? En bent u bereid om daarbij meer gebruik te maken van de expertise van maatschappelijke organisaties en andere externe deskundigen? Zo nee, waarom niet?
Het Kabinet erkent dat bij handelsmissies naar hoog-risico landen adequate voorlichting gegeven moet worden. Het afgelopen jaar zijn extra inspanningen geleverd om de inzet op voorlichting en ondersteuning daar te verhogen waar de risico’s potentieel het hoogst zijn. Deze inzet zal in lijn met deze aanbeveling gecontinueerd worden. Zo zijn er IMVO «gesprekstechniek» trainingen ontwikkeld voor het postennetwerk zodat zij ook preventief de juiste vragen kunnen stellen en bedrijven nog beter kunnen informeren over hun zorgplicht. Op de RVO-landenpagina’s is informatie opgenomen over vaak voorkomende lokale IMVO-risico’s en daarnaast kunnen bedrijven voor ondersteuning terecht bij het MVO steunpunt van RVO. In specifieke gevallen, bijvoorbeeld bij handelsmissies naar hoog-risico landen, zet het postennet in samenwerking met BZ in op proactieve voorlichting aan het bedrijfsleven en is het maatschappelijk middenveld betrokken geweest. Zo hebben we bij eerdere handelsmissies naar China en Hong Kong een briefing van Amnesty International gedeeld met missiedeelnemers en zijn er lokale partijen uitgenodigd om bedrijven te informeren over lokale risico’s en bijbehorende mitigerende maatregelen.
Maatschappelijke organisaties hebben tijdens bestaande overlegstructuren zoals het Breed Mensenrechten Overleg en het brede handelsberaad reeds de gelegenheid om input te leveren op uitgaande handelsmissies. Recent is overeengekomen dat de input van maatschappelijke organisaties en andere externe deskundigen kan worden meegenomen door de mensenrechtenambassadeur (MRA) in de voorlichting aan bedrijven, in geval van hoog risico. Deze informatie wordt gebruikt om middels handelsmissies de aandacht voor mensenrechten in het Nederlands buitenlandbeleid te bevorderen.
Geeft u navolging aan de aanbeveling van de IOB om de openbaarmaking van de MVO-zelfscan als voorwaarde te stellen voor deelname aan handelsmissies naar hoog-risicolanden? Zo nee, waarom niet?
De «MVO-zelfscan» die wordt uitgevraagd bij handelsmissies bestaat uit een zelf-assessment over het toepassen van gepaste zorgvuldigheid. De zelfscan is het startpunt van een proces gericht op bewustwording en verbetering waarin de overheid bedrijven proactief helpt bij maatschappelijk verantwoord ondernemen. Het vroegtijdig openbaar maken van de «MVO-zelfscan» kan dit proces bemoeilijken, omdat een voorwaarde voor openbaarmaking kan beïnvloeden hoe bedrijven de scan invullen en daarmee mogelijk ook de dienstverlening en de beoogde verbeterafspraken die RVO in gang kan zetten. Het kabinet zal openbaarmaking van de «MVO-zelfscan» van individuele bedrijven dus niet als voorwaarde voor deelname aan handelsmissies naar hoog-risicolanden stellen. Zolang een bedrijf zich houdt aan de toepasselijke wet- en regelgeving (zoals de CSRD) is de mate van transparantie een keuze van het bedrijf zelf.
Wanneer verwacht u de kabinetsreactie op het volledige IOB-rapport met de Kamer te kunnen delen?
De kabinetsreactie is op 21 maart jl. met uw Kamer gedeeld.
De uitbuiting van Indonesische verpleegkundigen en hun zaak tegen een Hogeschool |
|
Michiel van Nispen (SP) |
|
Eddy van Hijum (minister ) (CDA), Marjolein Faber (minister ) (PVV) |
|
![]() |
Kent u de zaak van de Indonesische verpleegkundestudenten die via een leerwerktraject van een hogeschool en een bemiddelingsbedrijf naar Nederland kwamen om vervolgens twee dagen per week te werken, twee dagen per week onbetaald werk te verrichten (stage) en nog twee dagen per week te studeren, tegen de belofte van een studiebeurs en een verhuiskostenvergoeding waarover gedoe ontstond?1
Ja.
Wat vindt u er van dat na afloop van de rechtszaak bij het treffen van de schikking en de vergoeding die de hogeschool zou betalen de voorwaarde is gesteld dat geen kwaad woord meer mocht worden gesproken over de hogeschool? Begrijpt u dat mensen zich monddood gemaakt voelen, mag deze voorwaarde eigenlijk wel worden gesteld?2
Het betreft een privaatrechtelijke schikking tussen de hogeschool en de Indonesische verpleegkundestudenten. De overheid was hier dus niet bij betrokken. Over de inhoud van de schikking kan ik daarom geen uitspraak doen.
Klopt het dat voorafgaand aan de komst van de Indonesisch verpleegkundigen vier ministeries kritisch waren op deze plannen voor dit leerwerktraject, en dat met name de Immigratie- en Naturalisatie Dienst (IND) grote bezwaren had? Wat is uw reactie op de kritiek vanuit de IND dat dit niet de gebruikelijke route is maar vooral een constructie om goedkope arbeidskrachten uit het buitenland naar Nederland te halen? Wat is uw reactie op de kritiek vanuit de Ministeries van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS), Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) en Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) dat er zorgen zijn over een tekort aan verpleegkundigen in Indonesië, zorgen over kwaliteit van onderwijs en mogelijke uitbuiting?3
Het klopt dat er vooraf signalen waren dat het met name zou gaan om arbeidskrachten voor de zorg naar Nederland te halen, en niet om studie. Om verblijfsaanvragen voor internationale studenten te kunnen indienen moet een onderwijsinstelling door de IND zijn erkend als referent. Vanwege de signalen is een eerdere aanvraag om erkenning als referent van de betreffende – overigens niet bekostigde – hogeschool ook afgewezen. Tegen dit besluit van de IND heeft de hogeschool bezwaar en beroep ingesteld. Vervolgens heeft de hogeschool opnieuw een aanvraag om erkenning ingediend, met een aangepast studieprogramma.
Het nieuwe programma van de nieuw op te richten opleiding was ondertussen dusdanig ingericht dat het programma nu wel voldoende op studie gericht leek te zijn. Ook al zaten er nog ongebruikelijke elementen in, voldeed het programma. Daarmee voldeed de Hogeschool wat de IND betreft nu wel aan de voorwaarden voor erkenning als referent.
Op grond hiervan is de nieuwe aanvraag om erkenning als referent uiteindelijk dan ook ingewilligd. De aanvragen om een verblijfsvergunning die vervolgens ten behoeve van de Indonesische verpleegkundigen werden ingediend, voldeden gelet op het voorgaande aan alle toelatingsvoorwaarden op grond van het studiebeleid voor internationale studenten. Er was geen tewerkstellingsvergunning nodig voor de stage, en voor bijkomende werkzaamheden kon een tewerkstellingsvergunning worden aangevraagd.
Ondanks de zorgen die destijds bestonden bij de Ministeries van VWS, SZW en OCW, was er binnen de geldende wet- en regelgeving (de Vreemdelingenwet 2000, de Wet arbeid vreemdelingen en de Wet Hoger onderwijs en Wetenschappelijk onderzoek) geen grond om de verblijfsvergunning of tewerkstellingsvergunning te weigeren.
De blijvende zorgen om deze groep Indonesische verpleegkundigen en de eerdere signalen hebben er wel toe geleid dat de IND de zaak heeft gemeld bij de Nederlandse Arbeidsinspectie, die de melding in onderzoek heeft genomen. De IND is vervolgens ook een onderzoek gestart naar de naleving van de plichten van de betreffende hogeschool als erkend referent.
Hoe kan het dat ondanks deze fundamentele kritiek deze constructie plaats mocht vinden? Hoe kijkt u hier op terug? Zijn dergelijke constructies nu nog steeds mogelijk?
Zoals aangegeven in antwoord 3 voldeden de aanvragen om een verblijfsvergunning formeel aan de voorwaarden voor de toelating van internationale studenten doordat de hogeschool een dusdanig programma heeft overgelegd waaruit werd opgemaakt dat er sprake was van een op studie gericht programma.
Het kabinet betreurt hoe de situatie heeft uitgepakt voor de Indonesische verpleegkundigen.
Het kabinet vindt het van groot belang dat iedereen onder goede omstandigheden kan leven en werken in Nederland. Net als iedereen hebben arbeidsmigranten en internationale studenten die stagelopen en/of arbeid van bijkomende aard verrichten naast hun studie recht op eerlijk, gezond en veilig werk, met fatsoenlijke huisvesting. Werkgevers zijn primair verantwoordelijk voor goede arbeidsomstandigheden en -voorwaarden voor hun werknemers. Dit geldt ook voor internationale studenten die stagelopen en/of een bijbaan hebben. Het kabinet werkt samen met uitvoeringsorganisaties, sociale partners, medeoverheden en andere partijen om de aanbevelingen van het Aanjaagteam Bescherming Arbeidsmigranten (Commissie Roemer) te implementeren om de positie van arbeidsmigranten in Nederland te verbeteren.
Een van de problemen in deze casus was dat stage en werk bij dezelfde werkgever plaatsvond. Hierdoor is het onderscheid tussen stage en reguliere werkzaamheden moeilijk te maken en maakt het risico op misbruik groter.
De vraag of dergelijke constructies nog steeds mogelijk zijn, is moeilijk te beantwoorden. Enerzijds laat deze casus zien dat de overheid controleert, handhaaft, verblijfsvergunningen intrekt en mogelijk boetes oplegt. Ook de negatieve publiciteit voor de desbetreffende organisaties en instellingen is geen reclame voor dit soort constructies.
Anderzijds zullen er altijd pogingen worden gedaan om schijnconstructies op te zetten om (goedkope) arbeidskrachten naar Nederland te halen. De IND geeft dan ook aan dat zij aanvragen om erkend referentschap c.q. verblijfsvergunningen in het kader van dit soort constructies blijvend kritisch zal beoordelen.
Het kabinet zal kwetsbaarheden in de huidige wet- en regelgeving bezien en nagaan welke vervolgstappen gewenst zijn. Het zal de praktijkbevindingen van de Nederlandse Arbeidsinspectie hierin meenemen.
Erkent u dat er al sinds juni 2024 een rapport ligt van de IND waarin op vernietigende wijze wordt uitgehaald naar de hogeschool over dit leerwerktraject, dat er een verkeerd beeld is gegeven van het project, dat meerdere wetten en regels zijn overtreden en het aanvankelijk ook gewoon de bedoeling was om verpleegkundigen als werknemers uit Indonesië te halen maar toen bleek dat dat niet door kon gaan deze constructie is bedacht?4 Wat is uw reactie hierop?
De IND heeft inderdaad een onderzoek ingesteld naar de naleving van de wettelijke plichten door de desbetreffende hogeschool als erkend referent en hierover een rapport van bevindingen opgesteld. Uit het rapport blijkt dat de hogeschool haar plichten niet dan wel onvoldoende is nagekomen en dat daarnaast de praktijk van het studieprogramma anders was dan de hogeschool destijds bij de erkenningsaanvraag naar voren heeft gebracht. De IND heeft in juli 2024 een voornemen tot intrekking van de erkenning verzonden aan de hogeschool, ook omdat niet meer wordt voldaan aan de voorwaarden voor erkenning vanwege uitschrijving van de onderwijsinstelling uit het register van de Gedragscode internationale student hoger onderwijs.
Hoe kan het dat er al sinds juli 2024 een brief ligt van de IND met daarin het voornemen om de erkenning van de hogeschool als referent in te trekken, dat de hogeschool een termijn van vier weken is gesteld om haar zienswijze op dit voornemen kenbaar te maken en nog steeds door de IND geen besluit met betrekking tot het referentschap van de hogeschool is genomen?
In algemene zin biedt de procedure tot intrekking van de erkenning de mogelijkheid aan de erkend referent om (binnen een redelijke termijn) uitstel te vragen om een gedegen zienswijze naar voren te kunnen brengen. Daarbij kan de erkend referent ook gebruik maken van de mogelijkheid om zijn zienswijze mondeling toe te lichten. Een dergelijke procedure, die zorgvuldig moet worden doorlopen, neemt dan ook enige tijd in beslag.
Van belang is hierbij te vermelden dat de IND in deze procedure de belangen van de nu nog zittende Indonesische studenten voorop heeft gesteld.
Daarom zijn de IND en de desbetreffende hogeschool ook in gesprek om ervoor te zorgen dat de studenten op fatsoenlijke wijze hun verblijf kunnen afronden dan wel op andere gronden kunnen voortzetten. De desbetreffende hogeschool heeft in die gesprekken aangegeven hier hard aan te werken, waarbij de verwachting van de IND was dat uiterlijk op 1 juni 2025 alle studenten zouden zijn uitgestroomd. De IND vond het belang van de studenten om hun verblijf goed te kunnen afronden dan wel op andere gronden voort te zetten zwaarder wegen dan de directe intrekking van de erkenning van de desbetreffende hogeschool. Gelet hierop heeft de IND vanaf begin dit jaar de intrekkingsprocedure tijdelijk gepauzeerd zodat de desbetreffende hogeschool zich hiertoe kon inspannen.
Er is dus in die zin geen sprake van een afspraak, maar van een overweging van de kant van de IND in het belang van de Indonesische studenten.
Bent u er mee bekend dat de hogeschool aan de Indonesische verpleegkundigen heeft laten weten dat de hogeschool met de IND heeft afgesproken dat tot 1 juni 2025 de intrekkingsprocedure niet wordt doorgezet? Wat vindt u van een dergelijke afspraak gelet op de inhoud van het in vraag 5 genoemde rapport? Wat betekent dit voor de studenten? Welke gevolgen heeft dit voor de hogeschool?
Zie antwoord vraag 6.
Wanneer wordt het onderzoek van de Nederlandse Arbeidsinspectie naar deze kwestie naar verwachting openbaar gemaakt?
Momenteel worden de boeterapporten in deze kwestie door de onafhankelijke boeteoplegger binnen de Nederlandse Arbeidsinspectie beoordeeld, en wordt gekeken of er daadwerkelijk sprake is van overtredingen van arbeidswetten. Naar verwachting zal het nog meerdere maanden duren voor een besluit tot het opleggen van een boete is genomen. Zodra dat is gebeurd, zullen de inspectieresultaten binnen 10 werkdagen openbaar worden gemaakt op de website van de Arbeidsinspectie. De boeterapporten zelf worden niet openbaar gemaakt.
Terugkijkend, wie heeft er nu aan deze constructie verdiend of op andere wijze voordeel behaald?
Duidelijk is dat de Indonesische verpleegkundigen de verliezers zijn in deze constructie. Het kabinet heeft geen inzicht in wie in welke mate er voordeel aan heeft behaald. Wel wil ik benadrukken dat het kabinet ieder verdienmodel dat ten koste gaat van stagiairs en arbeidsmigranten streng veroordeelt.
Hoe gaat u in de toekomst dergelijke misstanden en situaties van uitbuiting voorkomen?
Naar aanleiding van deze casus zal het kabinet kwetsbaarheden in de huidige wet- en regelgeving bezien en nagaan welke vervolgstappen gewenst zijn. Het zal de praktijkbevindingen van de Nederlandse Arbeidsinspectie hierin meenemen.
De uitspraak van het College voor de Rechten van de Mens: discriminatie vanwege medische redenen bij onder bewind gestelde klant |
|
Don Ceder (CU) |
|
Struycken |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de uitspraak van het College voor de Rechten van de Mens (met oordeelnummer 2024-69)?1
Wat is uw visie op het oordeel van het College voor de Rechten van de Mens waarin wordt gesteld dat Coolblue Energie discrimineert vanwege medische redenen en verboden onderscheidt maakt door een onder bewind gestelde klant een borg te vragen?
Hoe beoordeelt u het gebruik van het bewindsregister door kredietonderzoekers? En heeft u zicht op in welke mate dit gebeurt?
In hoeverre heeft u kennisgenomen van soortgelijke situaties waar barrières worden opgeworpen voor personen onder bewind in het afsluiten van energie-, huur-, telecom- en/ of gelijksoortige contracten?
Is er volgens u sprake van een incidenteel misverstand of schuilt er een structureel probleem achter deze uitspraak van het College voor de Rechten van de Mens?
Hoe beoordeelt u de stelling dat het aanvaarden van hulp bij geldzaken door een bewindvoerder juist zekerheden moet bieden en dit daarmee geen risico is voor een verkopende partij?
Onderschrijft u dat mensen onder bewind, waarbij veelal sprake is van lichamelijke en/of geestelijke toestand, beschermend dienen te worden tegen discriminerende factoren waardoor zij financieel nadeel ondervinden? Zo ja, welke beleidsstukken blijkt dat uit? Zo nee, waarom niet?
Welke rol heeft de Autoriteit Persoonsgegevens in deze kwestie ten aanzien van persoonsgegevens?
Bent u bekend met de berichten «Lezing pro-Israëlische activiste op Radboud Universiteit ruw verstoord, aangifte tegen gemaskerde docent: «Hij leidde de bende»»1 en «Pro-Israëlische lezing in Maastricht voortijdig beëindigd na lawaaiprotest»?2
Ja.
Vindt u het toelaatbaar binnen de academische omgeving dat een lezing geen doorgang kan hebben of ernstig verstoord wordt door kabaal van activisten die zich beroepen op hun eigen gelijk?
Zoals mijn collega Minister van JenV heeft aangegeven in het debat van uw Kamer op 22 januari jl. mag een demonstratie zorgen voor overlast en hinder. Echter is het overtreden van de wet in de vorm van discriminatie, vernieling en (oproepen tot) geweld nooit toelaatbaar. In de praktijk worden besturen voor lastige dilemma’s geplaatst wanneer zij het evenwicht moeten vinden tussen het demonstratierecht en de continuïteit van onderwijs en onderzoek in een veilige leer- en werkomgeving.
Hoe komt het dat niet veel sneller in samenwerking tussen de beveiliging en de politie een eind kon worden gemaakt aan dergelijke misstanden?
Bij het overtreden van huisregels kunnen zowel tijdens als nadien maatregelen worden genomen, die afhangen van de ernst van de overtreding en de relatie met de universiteit. Het is aan de instellingen om bij dergelijke situaties proportioneel te handelen, waar nodig daarbij de daartoe bevoegde partijen van de lokale driehoek in te schakelen en bij strafbare feiten aangifte te doen bij de politie. De politie kan daarbij optreden indien er sprake is van het plegen van strafbare feiten.
In hoeverre is door de instellingen een risicoanalyse opgesteld, zijn de huisregels gehandhaafd en zijn toegangscontroles toegepast?
Ik heb dit nagevraagd bij deze instellingen. De Radboud Universiteit (RU) geeft aan een risicoanalyse gemaakt te hebben, mede gebaseerd op de ervaringen van de TU Delft waar deze spreker al was geweest. De RU besloot om de lezing te laten plaatsvinden in een collegezaal, die zo gelegen is dat aanwezigen geen hinder zouden ondervinden van protesten van buiten. Daarnaast had de RU ervoor gezorgd dat de lezing alleen toegankelijk was op vertoon van een campuskaart of id-bewijs van door de organisatie uitgenodigde externen. Ook had de RU extra toezicht geregeld om de huisregels te handhaven en contact opgenomen met de politie en gemeente, iets wat volgens de RU standaard gebeurt bij activiteiten op de campus, als daar mogelijk risico’s aan verbonden zijn.
De Universiteit Maastricht (UM) geeft aan dat hun risicoschatting is gebaseerd op de risicoschattingen van gemeente en politie. Op basis daarvan heeft de UM intern beveiliging geregeld en zijn er afspraken gemaakt over wie mogelijke verstoorders van de lezing zou aanspreken, omdat dergelijke verstoringen een overtreding zijn van de huisregels. Ook geeft de UM aan dat er afspraken zijn gemaakt met de gemeente over de handhaving buiten, op de openbare weg, waar de demonstratie plaatsvond.
Hoe komt het dat in Maastricht de lezing geen doorgang kon hebben ondanks bekendheid met het gebeuren in Nijmegen en de aankondigingen van verdere acties?
Het beoordelen van de risico's van lezingen en het nemen van veiligheidsmaatregelen is de verantwoordelijkheid van de instelling. Het is aan de instellingen om hun veiligheidsbeleid te evalueren om de juistheid van de inschatting vooraf en de proportionaliteit en effectiviteit van de genomen maatregelen na te gaan. Het is van belang dat dat lokaal gebeurt en dat daar ook in overleg wordt getreden met de instanties uit de lokale driehoek.
Wat vindt u ervan dat een docent van een hoger onderwijsinstelling een aanjagende rol heeft bij intimiderende en verstorende acties die de voortgang van academische debat en vrije meningsuiting belemmeren?
Als zo’n situatie zich voordoet verwacht ik dat de instelling haar verantwoordelijkheid neemt in de zorg voor een veilige leer- en werkomgeving voor studenten en medewerkers en hierbij het instrumentarium inzet dat hiervoor beschikbaar is, variërend van aanspreken, berispen tot en met ontslag en aangifte. De inzet en proportionaliteit van de maatregelen hangt af van de ernst van de situatie, dit ter beoordeling door de instelling als werkgever van de betreffende medewerker. Bij strafbare feiten moet een instelling aangifte doen.
Zoals aangegeven tijdens het debat met uw Kamer op 23 januari jl. over de veiligheid op Nederlandse universiteiten roep ik alle universiteiten en hogescholen op om altijd aangifte te doen bij vermoedens van strafbare feiten. De instellingen hebben aangegeven dat ook te doen.
Heeft de instelling de betreffende docent aangesproken op de mogelijke consequenties van zijn gedrag uit hoofde van de arbeidsovereenkomst, mede gezien de effecten van dit intimiderende gedrag op andere studenten en docenten?
De RU heeft gesprekken gevoerd met de betreffende docent. Deze gesprekken zijn vertrouwelijk tussen werkgever en werknemer.
Zijn u inmiddels situaties bekend waarin instellingen jegens personeel en studenten maatregelen hebben getroffen bij het zich (herhaaldelijk) schuldig maken aan dit soort wangedrag?
Ik beschik niet over deze informatie, aangezien maatregelen jegens personeel vertrouwelijke informatie betreft over arbeidsrelaties op instellingen. De koepelorganisaties van universiteiten (UNL) en van hogescholen (VH) geven daarnaast aan dat instellingen de maatregelen jegens studenten vanwege privacy niet (centraal) registreren.
Wat vindt u ervan dat een spreker dusdanig wordt belaagd dat zij ternauwernood het terrein van de universiteit kan verlaten?
Dat vind ik betreurenswaardig.
Is inmiddels aangifte gedaan en vindt u dat de instellingen in zulke gevallen een verantwoordelijkheid hebben om dat te doen?
Zoals in het antwoord op vraag 6 ook aangegeven roep ik alle universiteiten en hogescholen op om altijd aangifte te doen bij vermoedens van strafbare feiten. De instellingen hebben aangegeven dat ook te doen.
Bent u bereid in overleg te treden met de instellingen, met het oog op de aankomende Israëli-apartheidweek en de aankondigingen van acties in die week, om in beeld te brengen wat nodig is om de veiligheid van studenten te waarborgen en misstanden te voorkomen?
Ik spreek regelmatig met de besturen van universiteiten en hogescholen over de veiligheid op hun campussen en heb hen ook op de aangekondigde actie geattendeerd, die inmiddels heeft plaatsgevonden. Daarbij heb ik de verwachting uitgesproken dat zij al het redelijke doen om hun verantwoordelijkheid voor de zorg voor een veilige leer- en werkomgeving in te vullen.
Islamitische iftars en/of gebedsmomenten op openbare scholen |
|
Geert Wilders (PVV), Nico Uppelschoten (PVV) |
|
Mariëlle Paul (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de iftarviering met islamitisch gebed op 18 maart 2025 op het Einstein Lyceum?1
Ja, daar ben ik mee bekend.
Acht u deze viering en dit gebed verenigbaar met de neutraliteit van het openbaar onderwijs en de scheiding van kerk en staat?
Wettelijk is vastgelegd dat openbaar onderwijs wordt gegeven met eerbiediging van ieders godsdienst of levensovertuiging. Ten aanzien van de neutraliteit van het openbaar onderwijs betekent dit twee dingen: dat er geen enkele religie of levensbeschouwing aan de basis van het openbaar onderwijs ligt (passieve neutraliteit) én dat in het openbaar onderwijs aandacht is voor de pluriformiteit van de in de samenleving levende overtuigingen (actieve neutraliteit).
Het staat openbare scholen vrij om op school aandacht te besteden aan religieuze activiteiten, dit past bij de actieve neutraliteit van het openbaar onderwijs en bij de kerndoelen op basis waarvan alle scholen in het primair en voortgezet onderwijs verplicht zijn om aandacht te besteden aan geestelijke stromingen binnen onze samenleving. Het is daarbij wel van groot belang dat het onderwijs niet doorslaat in de richting van één bepaalde religie en dat aan leerlingen geen religieuze handelingen worden opgelegd. Gebeurt dat toch, dan handelt de school in strijd met de wettelijke eisen ten aanzien van passieve neutraliteit. Als de Inspectie van het Onderwijs (hierna: inspectie), die toezicht houdt op de naleving van onderwijswetgeving, dit constateert, zal zij de school hier op aanspreken.
Hoeveel openbare scholen organiseren dit jaar iftars, al dan niet met gebedsdiensten en bent u bereid dit in kaart te brengen?2
Bij mij is niet bekend wanneer en hoe vaak openbare scholen iftars of andere religieuze bijeenkomsten zoals Chanoekavieringen, Diwali of kerstvieringen organiseren. Openbare scholen mogen dit soort religieuze bijeenkomsten organiseren, mits daarmee niet getornd wordt aan hun passieve neutraliteit. Ik zie daarom geen aanleiding om het aantal iftars of andere religieuze bijeenkomsten dat wordt georganiseerd in beeld te brengen.
Faciliteren openbare scholen ook religieuze bijeenkomsten van andere geloofsgemeenschappen, zoals een joodse Chanoekaviering of hindoestaanse Diwali?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u aantonen dat hier sprake is van evenwicht of geldt deze «inclusie» vooral voor islamitische vieringen?
Bij mij zijn geen signalen bekend van een disbalans in aandacht voor verschillende religies. Is die disbalans er wel, dan handelt de school in strijd met de wettelijke eisen ten aanzien van passieve neutraliteit. Als de inspectie dit constateert, zal zij de school hier op aanspreken.
Ziet u een risico dat het herhaaldelijk faciliteren van islamitische bijeenkomsten bijdraagt aan islamisering van het onderwijs en religieuze druk op leerlingen?
Ik heb op dit moment geen reden om aan te nemen dat er sprake is van islamisering van het onderwijs of religieuze druk op leerlingen op openbare scholen. Is dit wel het geval, dan handelt de school in strijd met de wettelijke eisen ten aanzien van passieve neutraliteit. Als de inspectie dit constateert, zal zij de school hierop aanspreken.
Welke concrete maatregelen neemt u om te garanderen dat openbare scholen neutraal blijven en zich houden aan de scheiding van kerk en staat en wat is de rol van de onderwijsinspectie hierin?
De inspectie ziet erop toe dat, conform hetgeen vastgelegd is in de wet, onderwijs op openbare scholen zo wordt gegeven dat ieders godsdienst of levensovertuiging wordt geëerbiedigd. Als de inspectie constateert dat dit niet het geval is, zal zij de school hierop aanspreken en indien nodig een herstelopdracht opleggen.
De oproep van een Nederlands/Syrisch influencer tot 'uitroeien' van Alawieten |
|
Songül Mutluer (PvdA) |
|
David van Weel (minister ) |
|
![]() |
Kent u het artikel «Schok na oproep tot «uitroeien»; Politie duikt in uitlatingen influencer in Nederland na massale moordpartijen op alawieten in Syrië»?1
Ja.
Kent u andere gevallen waarin in Nederland dergelijke oproepen tot geweld tegen alawieten zijn gedaan? Zo ja, in hoeveel gevallen is daar sprake van? In hoeveel gevallen zijn er aangiftes gedaan, dan wel lopen er strafrechtelijke onderzoeken en wat is de stand van zaken van die onderzoeken?
Uit de systemen van politie en Openbaar Ministerie kan niet worden gehaald hoeveel meldingen, aangiften of strafrechtelijke onderzoeken er worden gedaan naar dergelijke oproepen.
Hebben genoemde oproepen daadwerkelijk tot geweld of andere delicten geleid? Zo ja, over welke signalen dienaangaande beschikt u?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven of er specifieke voorzorgsmaatregelen zijn genomen om te voorkomen dat sektarische conflicten uit het buitenland, zoals in Syrië, ook in Nederland tot sociale onrust of geweld gaan leiden? Zo ja, welke maatregelen betreft dit? Zo nee, waarom niet en acht u dergelijke maatregelen alsnog noodzakelijk?
Voorop staat dat het kabinet elke vorm van (sektarisch) geweld ten sterkste afwijst. Wij zijn bekend met de zorgen vanuit de Syrische gemeenschap in Nederland en nemen deze serieus. Bestaande buitenlandse spanningen kunnen overslaan naar Nederland en hier (mogelijk) tot onveilige situaties en maatschappelijke onrust leiden. Dit geldt ook voor de Syrische gemeenschap in Nederland. Dit risico heeft de aandacht van het kabinet.
Veel leden van de Syrische gemeenschap in Nederland zijn sterk verbonden met het land van herkomst. Ingrijpende gebeurtenissen in Syrië hebben dan ook impact op de verhoudingen binnen de Syrische gemeenschap in ons land. Om potentiële sociale onrust en polarisatie voor te zijn, onderhoudt het kabinet contacten met de verschillende gemeenschappen in Nederland. Het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) vervult een aanvullende rol bij het (vroegtijdig) signaleren, monitoren en agenderen van spanningen en polarisatie in onze samenleving. Dit gebeurt in nauwe samenwerking met andere ministeries, gemeenten, professionals en gemeenschappen, waaronder de Syrische gemeenschappen. Het Ministerie van SZW ondersteunt gemeenten en professionals door kennis en signalen te delen, en waar nodig handelingsperspectieven aan te reiken. Daarnaast adviseert SZW overheden en professionals – onder andere via handreikingen en kennissessies – over de omgang met spanningen en polarisatie binnen en tussen gemeenschappen. De handreikingen staan op de website van de Expertise-unit Sociale Stabiliteit (ESS).2 Zo verkent ESS momenteel hoe gemeenten beter ondersteund kunnen worden bij het omgaan met de impact van internationale conflicten op hun lokale context. Deze verkenning vindt onder andere plaats in het kader van het dossier rondom de Eritrese gemeenschap. In dit dossier wordt samen met interdepartementale partners onderzocht hoe gemeenten kunnen omgaan met spanningen die voortkomen uit conflicten of verdeeldheid in het land van herkomst en de uitwerkingen hiervan binnen Nederland. Verder zal er ook aandacht zijn voor de regionale impact van dergelijke spanningen. Zo organiseert regio Midden-Nederland binnenkort een bijeenkomst specifiek over dit thema, waar ook SZW actief aan deelneemt.
Op dit moment zijn er geen signalen dat de huidige spanningen leiden tot geweldsincidenten tegen specifieke personen in Nederland. Wanneer er sprake is van strafbare feiten zoals dreigementen en geweld, kunnen slachtoffers aangifte doen bij de politie. Het Openbaar Ministerie kan een strafrechtelijk onderzoek instellen en indien opportuun overgaan tot vervolging.
Spanningen komen met name naar boven bij manifestaties zoals betogingen of herdenkingen. Deze demonstraties en eventuele handhaving van de openbare orde vallen onder de bevoegdheid van de lokale driehoek (burgemeester, politie en Openbaar Ministerie).
In hoeverre worden de zorgen van lokale gemeenschappen, zoals de Syrische gemeenschap in Nederland, die vrezen voor de gevolgen van de oproepen tot geweld, serieus genomen en waar blijkt dit uit? Welke rol kan de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV) hierin spelen?
Laat ik vooropstellen dat iedere oproep tot geweld tegen personen of gemeenschappen in Nederland door het kabinet ten stelligste wordt veroordeeld. Bedreigingen en intimidatie raken niet alleen individuen, maar kunnen ook een grote impact hebben op hun directe omgeving. Juist daarom is het van essentieel belang dat de vrijheden binnen onze democratische rechtsorde worden gewaarborgd.
Zoals gedeeld in het antwoord op vraag 4, staan het Ministerie van SZW en gemeenten in contact met onder andere de Nederlands-Syrische gemeenschap om op de hoogte te blijven van eventuele spanningen en polarisatie. Daarnaast adviseert SZW overheden en professionals hoe om te gaan met spanningen en polarisatie binnen en tussen gemeenschappen.
De NCTV neemt deze signalen serieus. De ontwikkelingen worden gezamenlijk met partners uit het sociaal- en veiligheidsdomein gevolgd daar waar deze raken aan de nationale veiligheid. Wanneer er sprake is van dreiging kan het lokaal bevoegd gezag aanvullende beveiligingsmaatregelen treffen. De NCTV kan het lokale gezag hierover gevraagd en ongevraagd advies geven.
Indien er sprake is van een oproep tot geweld, ook richting gemeenschappen, kunnen slachtoffers aangifte doen bij de politie. Het Openbaar Ministerie neemt de beslissing of het opportuun is om over te gaan tot vervolging.
Het sturen van uitkeringen en inkomsten door statushouders en migranten naar hun land van herkomst |
|
Lidewij de Vos (FVD) |
|
Eddy van Hijum (minister ) (CDA), Marjolein Faber (minister ) (PVV) |
|
![]() |
Bent u bekend met de spanningen die binnen de Eritrese gemeenschap zijn ontstaan met betrekking tot de Eritrese regering, onder meer wegens de verplichte afdracht van hun Nederlandse inkomen aan deze regering?1
Het kabinet is bekend met spanningen die bestaan tussen personen met een Eritrese afkomst in Nederland en die zichzelf rekenen tot de Eritrese gemeenschap. Zoals eerder aangegeven in de beantwoording van vragen van de leden Dobbe en Van Nispen (beiden SP) is echter het beeld van sociale druk binnen de Eritrese gemeenschap niet volledig eenduidig. Het is niet vast te stellen of de druk die sommige Eritreeërs ervaren een direct gevolg is van invloed die de Eritrese overheid zou uitoefenen in Nederland op personen van Eritrese afkomst.2
Hoeveel statushouders en migranten uit Eritrea ontvangen op dit moment Nederlandse uitkeringen en toeslagen?
Het Ministerie van SZW houdt niet alle gevraagde informatie bij. Er zijn verschillende (openbare) bronnen waarmee een deel van de vraag beantwoord kan worden. Dat zijn de Dashboard Asiel en Integratie (DAI) en de monitor Statistiek Wet Inburgering (SWI) van het CBS en de factsheet statushouders en gezinsmigranten van Divosa.
Het CBS voert in opdracht van het Ministerie van SZW het DAI en SWI uit. In het DAI wordt het percentage statushouders met uitkering per specifiek cohort over de tijd gevolgd na het verkrijgen van een verblijfsvergunning (inclusief mensen met de Eritrese nationaliteit). In de tabel hieronder worden voor een aantal cohorten de uitkeringspercentages per verblijfsjaar weergegeven. Op https://dashboards.cbs.nl/v5/asielenintegratie/ zijn alle cohorten vanaf 2014 te vinden. Uit deze gegevens blijkt dat 38% van de Eritrese statushouders die tussen 1 januari 2014 en medio 2024 asiel in Nederland hebben gekregen per medio 2024 een uitkering ontvangt. Hieruit blijkt ook dat naarmate het desbetreffende cohort langer in Nederland verblijft, het aandeel uitkeringsontvangers daalt.
In de monitor SWI wordt ook gekeken naar uitkeringsafhankelijkheid (bijstand, WW en arbeidsongeschiktheid) van statushouders, maar hierin worden alleen inburgeringsplichtige statushouders gevolgd. Een ander verschil met de DAI is dat bij de SWI gekeken wordt naar uitkeringsafhankelijkheid vanaf het moment van huisvesting. SWI laat zien dat van 86%van de mensen uit het cohort 2022 drie maanden na huisvesting een uitkering heeft en 77% van de mensen uit datzelfde cohort 12 maanden na huisvesting een uitkering heeft.
In de factsheet statushouders en gezinsmigranten van Divosa wordt onder meer gekeken naar het totaalpercentage van alle statushouders bij elkaar in de bijstand op een specifiek moment. De meest recente factsheet stamt uit 2023 en daaruit valt op te maken dat in juni 2022 55,1% van de statushouders een bijstandsuitkering had.
Het is niet mogelijk om de uitgaven aan uitkeringen uit te splitsen naar achtergrondkenmerken zoals nationaliteit, omdat het uitgekeerde bedrag per individu verschilt.
1 jaar
79%
87%
84%
72%
68%
58%
2 jaar
92%
82%
78%
71%
68%
3 jaar
80%
65%
70%
62%
4 jaar
57%
54%
57%
5 jaar
40%
47%
51%
6 jaar
38%
39%
7 jaar
32%
36%
8 jaar
27%
9 jaar
27%
9,5 jaar
28%
Hoeveel statushouders en migranten uit andere (Afrikaanse) landen ontvangen op dit moment Nederlandse uitkeringen en toeslagen?
Op basis van de data uit DAI zijn in onderstaande tabel de percentages van mensen met een uitkering per cohort per aantal jaar na vergunningverlening opgenomen. Het gaat hierbij om mensen die een verblijfsvergunning asiel hebben gekregen, inclusief nareizigers en reguliere gezinsherenigers die zich in deze periode hebben herenigd met deze statushouders. Zie verder ook het antwoord op vraag 2.
1 jaar
86%
88%
85%
78%
73%
70%
2 jaar
89%
83%
78%
77%
73%
3 jaar
76%
67%
68%
65%
4 jaar
58%
55%
54%
5 jaar
46%
49%
46%
6 jaar
43%
41%
7 jaar
38%
38%
8 jaar
33%
9 jaar
31%
9,5 jaar
30%
Kunt u bevestigen of uitkeringen zoals de bijstand, Algemene Ouderdomswet (AOW), kinderbijslag en huurtoeslag door statushouders en migranten (structureel) worden overgemaakt naar hun land van herkomst? Zo ja, in welke mate? Zo nee, bent u bereid dit te onderzoeken en bij te houden?
Het Ministerie van SZW houdt geen overzicht bij van de besteding van uitkeringen door ontvangers. Het kabinet is niet voornemens om de besteding van uitkeringen van ontvangers van uitkeringen in kaart te brengen. Tenzij anders is voorzien in wet- en regelgeving, geldt voor sociale uitkeringen zoals de AOW dat ontvangers zelf bepalen op welke wijze het uitgekeerde bedrag wordt ingezet.
Deelt u de mening dat het Nederlandse sociale zekerheidsstelsel primair is bedoeld om Nederlandse burgers en inwoners – wanneer zij hier zelf niet toe in staat zijn – in hun levensonderhoud te voorzien en niet om (familie in) landen van herkomst van statushouders en migranten te financieren? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het sociale zekerheidsstelsel in Nederland heeft als doel om personen of gezinnen, die vanwege bepaalde omstandigheden in financiële problemen komen, te helpen. Het Ministerie van SZW maakt hierbij geen onderscheid naar (land van) herkomst of andere gronden.
Aan de basis hiervan ligt het gelijkheidsbeginsel, dat stelt dat mensen die in Nederland verblijven in gelijke gevallen gelijk behandeld worden, en het verbod op discriminatie, dat ook in artikel 1 van de Grondwet is vastgelegd. Deze beginselen zijn ook op het sociale zekerheidsstelsel van toepassing.
Deelt u de mening dat wanneer statushouders en migranten in staat zijn een significant deel van hun uitkering af te staan aan (familie in) het buitenland, deze uitkering blijkbaar hoger is dan noodzakelijk? Kunt u uw antwoord toelichten?
Belangrijk uitgangspunt is dat de mensen die in aanmerking komen voor sociale voorzieningen zelf de verantwoordelijkheid en vrijheid hebben om de uitkering in te zetten waarvoor deze is bedoeld. Daarom gelden er stringente voorwaarden voor wie gebruik maken wil maken van sociale voorzieningen in het kader van het sociale zekerheidsstelsel. De hoogte van uitkeringsbedragen worden op verschillende wijzen vastgesteld. De manier waarop dit gebeurt is vastgelegd in de wetgeving waarin sociale voorzieningen en sociale verzekeringen zijn verankerd. Een verlaging van de bijstandsuitkering is bijvoorbeeld bij wijze van uitzondering alleen mogelijk als algemeen noodzakelijke bestaanskosten zich naar het oordeel van de gemeente in mindere mate of niet voordoen. Hierbij wordt geen onderscheid gemaakt naar gronden zoals etnische afkomst (discriminatieverbod).
Welke concrete maatregelen worden momenteel genomen om te voorkomen dat Nederlands belastinggeld via uitkeringen en toeslagen belandt bij buitenlandse overheden of mogelijk buitenlandse terroristische netwerken?
De Nederlandse overheid controleert of mensen in het buitenland echt recht hebben op een uitkering uit Nederland. Als er geen afspraken met een land zijn gemaakt over de controle van bepaalde uitkeringen dan krijgen mensen in dat land die uitkeringen meestal niet.3 Mensen die in het buitenland wonen ontvangen bijvoorbeeld geen bijstand uit Nederland. Daarnaast komt niet iedereen in aanmerking voor het ontvangen van een uitkering of een toeslag vanwege de voorwaarden die daarvoor gelden en is het de verantwoordelijkheid van de ontvanger van een uitkering of toeslag om deze in te zetten waarvoor deze bedoeld is (zie ook antwoord op vraag 6).
Daarnaast helpen verschillende bestaande maatregelen om te voorkomen dat geld vanuit Nederland kan worden gebruikt om terrorisme te financieren. Bij de bestrijding van terrorismefinanciering ligt de focus niet zozeer op de herkomst van het geld, maar op de bestemming ervan.4 De Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft) heeft als doel witwassen en terrorismefinanciering tegen te gaan. Het is verplicht voor meldingsplichtige instellingen (zoals financiële instellingen, banken, makelaars, notarissen, advocaten) om cliëntenonderzoek te verrichten en ongebruikelijke transacties te melden bij de Financial Intelligence Unit-Nederland (FIU). Indien er aanwijzingen zijn voor de financiering van terrorisme, kunnen deze door het OM worden onderzocht op aanknopingspunten voor een strafrechtelijk onderzoek. Op grond van resolutie 1373 van de Verenigde Naties kan door Minister van Buitenlandse Zaken, in overeenstemming met de Minister van Financiën en de Minister Justitie en Veiligheid, een nationale bevriezingsmaatregel worden opgelegd (plaatsing op de nationale sanctielijst terrorisme) wanneer het gegronde vermoeden bestaat van terroristische activiteiten of ondersteuning daarvan. Het gevolg van de maatregel is dat de financiële tegoeden van de personen en organisaties die op de lijst staan moeten worden bevroren door financiële instellingen. Tegelijkertijd is het verboden voor anderen om financiële tegoeden en op geld waardeerbare middelen aan deze personen of organisaties ter beschikking te stellen. De nationale bevriezingsmaatregel is complementair aan plaatsing op de EU terrorismelijst en de uitgebreide VN financiële sancties.
In wlke mate draagt het huidige beleid bij aan de belastingdruk voor Nederlandse burgers en de houdbaarheid van onze voorzieningen?
Dat is niet bekend. Zoals aangegeven bij vraag 4 wordt er door het Ministerie van SZW ook geen overzicht bijgehouden van de besteding van uitkeringen en toeslagen door de ontvangers.
Op basis van beschikbare gegevens is het ook niet mogelijk om gefundeerde uitspraken te doen op welke wijze het gemaakte keuzes die ten grondslag liggen aan het sociale zekerheidsstelsel zich verhouden tot de belastingdruk in Nederland en de houdbaarheid van bestaande voorzieningen.
Bent u bereid om de regels rondom uitkeringen aan statushouders en migranten te verscherpen, bijvoorbeeld door te korten op de verstrekte uitkering of toeslag? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze?
Dit is niet mogelijk. Het is in strijd met het gelijkheidsbeginsel en de Grondwet om onderscheid te maken tussen Nederlanders en migranten of statushouders als het gaat om de vormgeving en rechten op sociale zekerheid. Dat neemt niet weg dat het woonlandbeginsel onverminderd van toepassing blijft, zoals vastgelegd in de Wet woonlandbeginsel in de sociale zekerheid. Het woonlandbeginsel ziet er op toe dat voor een aantal uitkeringen en toeslagen de hoogte van een uitkering in verhouding staat tot het kostenniveau van het land waar de ontvanger woont. Op die manier houdt het kabinet toezicht op de export van uitkeringen naar landen buiten de EU, EER en Zwitserland.
Hoe kijkt u in het licht van vraag 9 naar het remigratiebeleid? Bent u bijvoorbeeld bereid statushouders en migranten die hun financiële focus op hun land van herkomst leggen, aan te moedigen om daar vrijwillig doch permanent naartoe terug te keren?
Het Ministerie van SZW kent een remigratieregeling voor bepaalde doelgroepen uit bepaalde landen waarmee Nederland arbeid gerelateerde historische banden heeft, alsook voor vluchtelingen.
In 2017 is besloten deze regeling met ingang van 2025 in te trekken, omdat deze niet meer paste bij het streven om zoveel mogelijk arbeidskrachten voor de Nederlandse arbeidsmarkt te behouden. Een andere reden hiervoor was dat remigratie een weloverwogen (persoonlijke en financiële) keuze is van personen die daartoe willen overgaan en deze personen hiervoor zelf maatregelen dienen en vaak ook kunnen treffen.
Daarmee is de regeling vanaf 2025 uit gefaseerd, zodat er geen nieuwe instroom meer mogelijk is. Als gevolg hiervan, maar ook vanwege het doel waarvoor deze remigratieregeling oorspronkelijk is ingesteld, is het niet (meer) mogelijk om deze regeling in te zetten.
Overigens kunnen mensen die zelfstandig vertrekken uit Nederland nog wel in aanmerking komen voor vertrekondersteuning (basisvertrekondersteuning en in sommige gevallen ook herintegratieondersteuning).
Deze ondersteuning bestaat uit extra financiële ondersteuning en/of ondersteuning in natura, om het mogelijk te maken een nieuw bestaan op te bouwen in het land van herkomst en wordt uitgevoerd onder de verantwoordelijkheid van de Dienst Terugkeer en Vertrek van het Ministerie van Asiel en Migratie.5
Het artikel ‘VN-rapport: vrouwenrechten onder grote druk, discriminatie diep verankerd’ |
|
Annemarie Heite (NSC) |
|
Mariëlle Paul (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het NOS artikel «VN-rapport: vrouwenrechten onder grote druk, discriminatie diep verankerd» van donderdag 6 maart 2025?
Ja.
Kunt u reflecteren op de conclusies in het VN-rapport ten opzichte van de huidige staat van vrouwenemancipatie in Nederland?
Het VN-rapport bevestigt voor mij opnieuw dat gelijkheid tussen mannen en vrouwen over de breedte van de samenleving geen gegeven is. Het vergroten van deze gelijkheid vraagt de inzet van velen. Dit kabinet blijft zich daarom inzetten om de positie en rechten van vrouwen in onze samenleving te verbeteren.
Gezien de toenemende druk op rechtsstatelijke normen en een opkomende antirechtenbeweging roept het rapport ook op tot het behouden en versterken van instituties die bezig zijn met het coördineren, bevorderen en opstellen van beleid en regelgeving voor gelijkheid tussen mannen en vrouwen. Die handschoen pak ik graag op als coördinerend bewindspersoon voor Emancipatie.
Bent u van mening dat het VN-rapport wijst op de noodzaak om (extra) maatregelen te nemen om vrouwenemancipatie in Nederland te ondersteunen en kunt u daarbij toelichten om welke extra maatregelen het gaat?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 is een doorlopende inzet vereist om toe te werken naar meer gelijkheid tussen mannen en vrouwen. In mijn Kamerbrief van 18 november jl. heb ik uiteengezet wat de uitgangspunten van dit kabinet zijn voor het emancipatiebeleid. Het kabinet zet daarbij in op twee prioriteiten: «Iedereen moet veilig kunnen zijn» en «Iedereen moet volwaardig kunnen meedoen». Voor de zomer stuur ik uw Kamer de Emancipatienota waarin ik de genoemde prioriteiten uitwerk.
Kunt u aangeven wanneer u de toegezegde nieuwe Emancipatienota met de Kamer zult delen?
Ik stuur de Emancipatienota voor het zomerreces naar uw Kamer toe.
Kunt u toelichten waarom Nederland in 2024 voor het derde jaar op een rij op de 28ste plaats stond van de Global Gender Index en dat geconcludeerd kan worden dat Nederland het daarmee slechter doet dan een aanzienlijk deel van de omringende westerse landen, zoals de Scandinavische landen, Duitsland, België, Frankrijk, het Verenigd Koninkrijk, Ierland, Spanje, Portugal en Zwitserland?
De Global Gap Index kijkt naar de voortgang op vier vlakken: economische participatie en kansen, toegang tot onderwijs, gezondheidszorg en levensverwachting, en politieke invloed. Nederland scoorde 77,5% en kwam daarmee op de 28ste plek.
Deze uitkomsten zijn te verklaren door de specifieke onderwerpen waarop in deze index wordt gelet. Zo scoort Nederland slechter op politieke participatie van vrouwen dan bijvoorbeeld Duitsland en Bangladesh. Dit komt onder meer omdat gekeken wordt naar het aantal jaren waarin Nederland een vrouw als staatshoofd heeft gehad.
Voor het in kaart brengen van gendergelijkheid bestaan verschillende indexen. Het is daarom van belang om van elke index te doorgronden wat de cijfers betekenen en wat we daarvan kunnen leren voor ons beleid. In andere indexen die een breder scala aan inhoudelijke thema’s beslaan, zoals de Europese Gender Equality Index en de VN Gender Inequality en Development Index, behoort Nederland steevast bij de top.
Kunt u reflecteren op het uiteenlopende verschil tussen de scores voor Nederland van de Gender Equality Index en de Global Gender Gap Index?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 5 kunnen verschillen in scores verklaard worden door te kijken naar de gekozen indicatoren en databronnen. Zo worden landen in de Gender Equality Index ook vergeleken op het thema tijdsbesteding. Nederland scoort in deze Index 78,8 op een schaal van 1 tot 100 en komt daarmee na Zweden en Denemarken op de derde plaats.
Kunt u aangeven welke urgente emancipatiekwesties op dit moment uw aandacht hebben en kunt u daarbij aangeven hoe u in verbinding staat met de samenleving over deze kwesties?
Een belangrijk uitgangspunt voor dit kabinet is dat het emancipatiebeleid zich richt op het toegroeien naar een samenleving waar personen of groepen vrij en zelfstandig kunnen leven en waarbij eenieder ruimte heeft om eigen keuzes te maken. De urgente emancipatiekwesties die ik zie worden gereflecteerd in de Kabinetsbrede prioriteiten zoals beschreven in het antwoord op vraag 3. Mijn doel is om op deze vlakken vooruitgang te realiseren. Ik zie het belang van deze prioriteiten elke dag terug in mijn werk, bijvoorbeeld op werkbezoeken aan onderwijsinstellingen of maatschappelijke organisaties. Ook zag ik dit terug in de vele gesprekken met ambtsgenoten en andere betrokkenen tijdens de Commission on the Status of Women bij de Verenigde Naties (VN) eerder dit jaar, waar ik in de plenaire vergadering namens het Koninkrijk een speech uitsprak over deze urgente emancipatiekwesties.
Welke concrete maatregelen neemt het kabinet om de financiële onafhankelijkheid van vrouwen te vergroten, gezien het feit dat nog steeds een groot deel economisch afhankelijk is van een partner of overheidssteun?
Vrouwen die (meer) willen en kunnen werken, moeten alle ruimte en steun krijgen om dat te doen. Dit draagt bij aan de financiële onafhankelijkheid van vrouwen. De brede inzet van het kabinet om de financiële onafhankelijkheid van vrouwen te stimuleren zal voor de zomer in de Emancipatienota met uw Kamer worden gedeeld. Twee voorbeelden kan ik alvast geven:
Welke stappen zet het kabinet om de economische zelfstandigheid van vrouwen met een migratieachtergrond te bevorderen?
Vanuit de projecten gericht op zelfbeschikking zet het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) in op de financiële zelfredzaamheid van vrouwen met een migratieachtergrond in een financiële afhankelijkheidsrelatie. In samenwerking met vrouwenorganisaties werken zij aan meer bewustwording van vrouwen van hun financiële situatie en mogelijkheden en aan het zetten van een eerste stap naar (vrijwilligers)werk.
Met de werkagenda van het programma Voor een Inclusieve Arbeidsmarkt (VIA) van het Ministerie van SZW geven we invulling aan de pijler «Nieuwkomers aan het Werk» uit de Actie-agenda Integratie van de Staatssecretaris van Participatie & Integratie (P&I). De Werkagenda VIA wordt in mei naar de Tweede Kamer gestuurd. In de Werkagenda VIA staan maatregelen beschreven om de begeleiding naar werk voor vrouwelijke statushouders te verbeteren en gemeenten te ondersteunen bij de inrichting van hun werkprocessen zodat zij vrouwelijke statushouders beter naar werk begeleiden.
Verder bevordert de subsidieronde «Economische Zelfstandigheid» binnen het programma Vakkundig aan het Werk de economische zelfstandigheid van vrouwen door het stimuleren van de ontwikkeling van wetenschappelijk onderbouwde tools en werkwijzen voor gemeenten, zodat zij de vrouwen optimaal kunnen ondersteunen richting betaald werk en economische zelfstandigheid. Vanuit deze subsidieronde wordt nog een jaar subsidie gegeven voor de verdere implementatie en verspreiding van de resultaten van het project «Arbeidstoeleiding van vrouwelijke statushouders met weinig opleiding in de gemeente Den Bosch».
Welke recente inzichten heeft u over de loonkloof tussen mannen en vrouwen in Nederland en welke sectoren kennen de grootste ongelijkheid?
Uit de Monitor loonverschillen mannen en vrouwen 2022 van het CBS blijkt dat vrouwen gemiddeld per uur nog steeds minder verdienen dan mannen. In 2022 lag het gemiddelde uurloon bij de overheid voor vrouwen 5,1% lager en in het bedrijfsleven 16,4% lager dan mannen. Het CBS brengt ook het statistisch gecorrigeerde loonverschil in kaart. Gekeken is in welke mate geslacht nog een rol speelt in de beloning wanneer rekening wordt gehouden met factoren die invloed hebben op de hoogte van lonen. Dit statistisch gecorrigeerde loonverschil was in 2022 bij de overheid 1,8% en in het bedrijfsleven 6,9%.
Het loonverschil neemt over de jaren heen slechts langzaam af. In het bedrijfsleven was het ongecorrigeerde loonverschil tussen mannen en vrouwen in 2022 het grootst binnen de bedrijfstakken financiële dienstverlening (24%) en handel (22,5%).
In hoeverre heeft het wettelijke streefcijfer voor vrouwen in topfuncties effect gehad en bent u bereid om strengere quota in te voeren als de voortgang uitblijft?
Het Centraal Planbureau (CPB) heeft in opdracht van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) de effectiviteit van het ingroeiquotum voor de beursgenoteerde bedrijven op de korte termijn onderzocht. Zij constateren dat het quotum effect heeft en heeft geleid tot een meer evenwichtige man-vrouwverdeling in de raden van commissarissen van beursgenoteerde bedrijven. Vennootschappen die niet beursgenoteerd zijn, blijven hierin achter. Een tweede meting door het CPB naar de effecten van de invoering van het quotum zal begin 2026 naar de Kamer worden gezonden.
Verder blijkt uit de SER Scorecard 2025 dat het aantal vrouwen in topfuncties gestaag toeneemt. Eind 2023 is het aantal vrouwelijke bestuurders gestegen van 14,7% in 2022 naar 15,3%. In de raden van commissarissen is het beeld wat anders en is er sprake van een lichte afname van 26,2% naar 25,7%. Deze cijfers vereisen een voorzichtige interpretatie, omdat het aantal bedrijven dat aan de SER over 2023 heeft gerapporteerd flink is toegenomen. De nieuwkomers hebben gemiddeld minder vrouwen aan de top dan de bedrijven die al langer rapporteren aan de SER.
De komende jaren zal ik de positie van vrouwen in topposities nauwkeurig blijven monitoren. En in 2027 zal de Topvrouwenwet tussentijds worden geëvalueerd. Op basis daarvan wil ik bezien of eventuele aanvullende maatregelen nodig en wenselijk zijn.
Welke rol ziet het kabinet voor zichzelf om werkgevers en vakbonden te stimuleren gelijke salarissen actief na te streven?
Het kabinet werkt aan het wetsvoorstel ter implementatie van de EU Richtlijn loontransparantie. Het wetsvoorstel introduceert verschillende transparantieverplichtingen en maatregelen gericht op de versterking van de rechtsbescherming van werknemers om zo gelijk loon voor mannen en vrouwen te bevorderen. Het conceptwetsvoorstel wordt binnenkort opengesteld voor internetconsultatie. Het streven is het wetsvoorstel in de tweede helft van 2025 aan te bieden aan uw Kamer.
Kunt u aangeven welke maatregelen u gaat nemen ten aanzien van femicide, naar aanleiding van de conclusie dat Nederland in 2024 binnen Europa het land met de hoogste femicidecijfers was?
Het kabinet bouwt voor op het plan van aanpak «Stop Femicide!» zoals opgesteld door het vorige kabinet.1 Voor de aanvullende maatregelen die dit kabinet neemt verwijs ik naar de Kamerbrief die uw Kamer op korte termijn ontvangt.
Klopt het dat het gebruik van vrouwelijke genitale verminking wereldwijd toeneemt en ziet u daarvoor ook aanwijzingen in Nederland?
Het kabinet vindt vrouwelijke genitale verminking een verwerpelijke en onaanvaardbare praktijk waartegen meisjes en vrouwen beschermd moeten worden. De aanpak van vrouwelijke genitale verminking, als vorm van schadelijke praktijken, is voor dit kabinet dan ook een belangrijk thema. Het kabinet vindt het van belang om scherp zicht te hebben op het aantal slachtoffers van vrouwelijke genitale verminking.
UNICEF haalt de data uit de nationale demografische enquêtes van landen (DHS-data). Het klopt dat het absolute aantal gevallen van vrouwelijke genitale verminking afgelopen 8 jaar is toegenomen van ca. 200 naar 230 miljoen. Hoewel het absolute aantal toeneemt, neemt het percentage vrouwelijke genitale verminking in veel landen af. Dat het absolute aantal toch toeneemt komt door de hoge bevolkingsgroei in de landen waar vrouwelijke genitale verminking prevalent is. Daarnaast wordt de toename voor een deel veroorzaakt doordat vrouwelijke genitale verminking in steeds meer landen wordt meegenomen in bevolkingsonderzoeken waardoor het zicht op het aantal gevallen verbetert en de prevalentie van vrouwelijke genitale verminking beter in beeld komt.
Het is lastig uitspraken te doen over de impact van deze stijging op Nederland. Het meest recente prevalentieonderzoek is in 2019 gepubliceerd. Dat onderzoek wees uit dat naar schatting ongeveer 41.000 vrouwen slachtoffer waren van genitale verminking waarvan ongeveer 15.000 de meest ingrijpende vorm. Op dit moment voert Pharos, met subsidie van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS), een nieuw prevalentieonderzoek uit. Het onderzoek is gericht op de omvang en risico’s van de verschillende vormen van schadelijke praktijken, waaronder vrouwelijke genitale verminking, en het brengt in beeld wat de bestaande sociale normen zijn die ten grondslag liggen aan deze problematiek. Naar verwachting worden de resultaten van dit onderzoek eind 2025 gepubliceerd en gepresenteerd in een afsluitend symposium door Pharos. De resultaten zullen met uw Kamer worden gedeeld.
Hoe wordt samengewerkt met gemeenschappen waarin vrouwelijke genitale verminking voorkomt om bewustwording en gedragsverandering te stimuleren?
Het Ministerie van OCW financiert de Alliantie verandering van binnenuit waarin verschillende zelforganisaties van gemeenschappen waar vrouwelijke genitale verminking voorkomt, werken aan preventie van schadelijke praktijken zoals vrouwelijke genitale verminking. Hierbij wordt ingezet op het bevorderen van normverandering «van binnenuit» gesloten gemeenschappen, via getrainde «voortrekkers» die hun wortels hebben in zulke gemeenschappen. Dit doen zij onder andere via dialoogsessies, conferenties en lotgenotengroepen, die worden geleid door gespreksleiders die zelf onderdeel zijn van zulke gemeenschappen.
Het Ministerie van VWS verleent subsidie aan Federatie Somalische Associaties Nederland (FSAN), en via Movisie aan Inspraakorgaan Turken in Nederland (IOT), Turkse Arbeidersvereniging Nederland (HTIB), Kezban, Landelijke Werkgroep Mudawwanah (LWM), Vluchtelingen-Organisatie Nederland (VON) en Voice of all Women (VOAW) bedoeld voor voorlichting aan de gemeenschappen die zij vertegenwoordigen. Deze organisaties geven op verschillende innovatieve manieren vorm aan de voorlichting over bijvoorbeeld het herkennen van signalen van vrouwelijke genitale verminking en inzicht in passende hulpverlening. Hiervoor wordt onder andere gewerkt met sleutelpersonen uit gemeenschappen waar vrouwelijke genitale verminking voorkomt. Het effect hiervan wordt gemonitord.
Op welke wijze worden maatschappelijke organisaties betrokken bij de voorbereiding van de aangekondigde Kamerbrief en het emancipatiebeleid in het algemeen en kunt u toelichten of u structureel overleg overweegt te intensiveren met maatschappelijke organisaties en andere betrokkenen?
Het bereiken van onze emancipatiedoelen is niet denkbaar zonder de inzet van maatschappelijke organisaties die in de samenleving staan, expertise hebben over uiteenlopende emancipatiethema’s en in verbinding staan met verschillende doelgroepen. Om die reden worden maatschappelijke organisaties dan ook in de voorbereiding van mijn Emancipatienota geconsulteerd. U kunt er van mij op aan dat mijn ambtenaren en ik in goed contact staan met maatschappelijke organisaties en andere stakeholders waar het op emancipatievraagstukken aankomt.
Kunt u deze vragen één voor één binnen een termijn van drie weken beantwoorden?
Ja, de vragen worden binnen de door uw Kamer vastgestelde termijn van drie weken beantwoord.
Bent u op de hoogte van de agressieve verstoring van een lezing door een pro-Israëlische activist aan de Radboud Universiteit, onder aanvoering van docent Harry Pettit?1
Ja.
Hoe kijkt u aan tegen het feit dat docenten, zoals Harry Pettit, een opruiende en antisemitische rol spelen binnen het onderwijs?2 3 4 5 6 Vindt u dit acceptabel, en welke maatregelen worden hiertegen genomen?
Zoals aangegeven tijdens het debat met uw Kamer op 23 januari jl. over de veiligheid op Nederlandse universiteiten roep ik alle universiteiten en hogescholen op om altijd aangifte te doen bij vermoedens van strafbare feiten. De instellingen hebben aangegeven dat ook te doen. Opruiing en (het aanzetten tot) discriminatie zijn bij wet strafbaar gesteld. Ik verwacht dat de instelling haar verantwoordelijkheid neemt in de zorg voor een veilige leer- en werkomgeving voor studenten en medewerkers en hierbij het instrumentarium inzet dat hiervoor beschikbaar is, variërend van aanspreken, berispen tot en met ontslag en aangifte. De inzet en proportionaliteit van de maatregelen hangt af van de ernst van de situatie, dit ter beoordeling door de instelling als werkgever van de betreffende medewerker.
Klopt het, zoals vermeld in het Telegraaf-artikel«Student Ido (26) stond op school oog in oog met iemand in Hamas-outfit: Universiteit weigert op te treden tegen haat»7, dat antisemitische activisten, zoals Scholars for Palestine, direct of indirect invloed uitoefenen op het curriculum van Nederlandse universiteiten? Zo ja, welke concrete maatregelen bent u bereid te nemen om te voorkomen dat antisemitische denkbeelden worden opgenomen in het academisch onderwijs?
Ik heb geen aanleiding om te denken dat antisemitische denkbeelden zijn opgenomen in het curriculum van Nederlandse universiteiten.
Wel heb ik signalen ontvangen dat de demonstraties op universiteiten tegen het conflict in Israël en de Palestijnse Gebieden hebben geleid tot een gevoel van onveiligheid bij veel Joodse en Israëlische studenten, docenten en wetenschappers. Dit heeft mijn voortdurende aandacht en die van de instellingen en zij nemen daarop ook acties, waarover ik uw Kamer naar aanleiding van verschillende moties en toezeggingen uit het debat «Veiligheid op Nederlandse universiteiten» van 23 januari jl. voor de zomer informeer. Verder is, zoals aangekondigd in de kabinetsbrede strategie bestrijding antisemitisme, onlangs een Taskforce Antisemitismebestrijding ingesteld. Deze taskforce gaat zich het komende jaar in het bijzonder richten op de veiligheid van Joodse studenten en medewerkers en het weren van antisemitische sprekers op hogescholen en universiteiten.
Klopt het dat docenten die gelieerd zijn aan Scholars for Palestine meewerken aan het huidige seminarArchitecture and Colonialism aan de TU Delft en zich hebben schuldig gemaakt aan openlijk antisemitische uitlatingen, zoals vermeld in een artikel van De Telegraaf? Bent u hiervan op de hoogte, en zo ja, welke stappen worden ondernomen om dit aan te pakken?
De TU Delft heeft mij laten weten dat het klopt dat twee docenten die aan dit seminar hebben meegewerkt, verbonden zijn aan «Scholars for Palestine». Er is geen sprake van samenwerking tussen de TU Delft en deze actiegroep. Volgens de TU Delft hebben beide docenten zich niet schuldig hebben gemaakt aan antisemitische uitlatingen. De programmering van dit seminar en de rol van enkele docenten hierbij heeft tot gevoelens van onvrede en protest geleid onder enkele studenten. De TU Delft neemt hun gevoelens serieus en is daarover met hen in gesprek. De instelling zal vanuit haar verantwoordelijkheid voor een veilige leer- en werkomgeving moeten beoordelen of hierbij (verdere) stappen aan de orde zijn. Ik vertrouw op de afweging die de TUD hierin maakt.
Klopt het, zoals vermeld in het artikel, dat tijdens demonstraties op universiteiten wordt geroepen om de Intifada naar hier te verplaatsen of dat Palestina van de «river to the sea» moet worden «bevrijd» – uitspraken die neer zouden komen op een oproep tot de uitroeiing van Joden? Klopt het daarnaast dat demonstranten in sommige gevallen verschijnen in Hamas-outfits? Bent u hiervan op de hoogte, en zo ja, heeft u de universiteitsbesturen opgeroepen om hier hard tegen op te treden?
Het klopt dat er tijdens demonstraties op universiteitscampussen de betreffende leus wordt geroepen. Het gebruik van deze leus draagt niet bij aan een vreedzame dialoog. Het woord «Intifada» en deze leus hebben voor velen binnen en buiten de Joodse gemeenschap een diepe lading en kan daarmee zeer intimiderend zijn. Ik kan mij goed voorstellen dat studenten en medewerkers zich onveilig voelen door het gebruik ervan. Dat betreur ik ten zeerste.
In Nederland geldt dat het afhankelijk van de feiten en omstandigheden van het individuele geval is of deze uitspraak als strafbaar kan worden aangemerkt. Deze afweging is aan het Openbaar Ministerie en de rechter.
Ten aanzien van de Hamas-outfits is het zo dat er op instellingen een wettelijk verbod geldt op het dragen van gezichtsbedekkende kleding. Instellingen geven aan dat zij demonstranten met gezichtsbedekkende kleding vragen om deze kleding af te doen, en als zij dat niet willen om de locatie te verlaten. Als zij dat vervolgens ook niet willen kunnen instellingen de politie inschakelen. De universiteiten geven aan dat zij altijd aangifte doen van strafbare feiten, zoals huisvredebreuk, bedreiging, geweld, vernieling of openlijk geweldpleging.
Kunt u aangeven of de antisemitische studentengroepen Free Palestine Maastricht8 9 en Amsterdam.encampment10 op enige wijze zijn of worden gefaciliteerd door een universiteit? Zo ja, op welke manier? Bent u in dat geval bereid het universiteitsbestuur te verzoeken deze facilitering per direct te beëindigen?
De UvA heeft mij laten weten dat Amsterdam.encampment op geen enkele wijze door haar wordt gefaciliteerd. Mochten zij oneigenlijk gebruik maken van de faciliteiten van de universiteit dan wordt volgens de huisregels opgetreden.
Voor Free Palestine Maastricht geldt dat zij sinds de opening in 2020 medebewoner is van één van de gebouwen op de terrein van de Tapijtkazerne van de Universiteit Maastricht. In dit specifieke gebouw biedt de Universiteit Maastricht gezamenlijke huisvesting aan een aantal verenigingen van studenten. De Universiteit Maastricht (UM) staat in contact met Free Palestine Maastricht over diens activiteiten op de campus. De UM houdt nauwlettend in de gaten of antisemitische uitingen of andere overtredingen op de campus of sociale media aan de orde zijn. Mochten partijen de huisregels overtreden, dan wordt hiertegen opgetreden en worden daar consequenties aan verbonden. Bij antisemitische uitlatingen wordt aangifte gedaan.
Naar aanleiding van de verstoring van de lezing op 12 maart jl. is bij de UM een extern onderzoek gestart. Dit onderzoek betreft een reconstructie van de protesten, wat moet leiden tot inzicht in o.a. welke partijen een bijdrage hebben geleverd aan de verstoringen. Zo wordt ook gekeken naar de rol van Free Palestine Maastricht. Op basis van de bevindingen van deze reconstructie beziet het UM welke consequenties passend zijn. Het is aan de instelling, verantwoordelijk voor een veilige leer- en werkomgeving, om deze beoordeling te maken. Ik vertrouw op de afweging die de UM hierin maakt.
Klopt het dat er volgens het artikel «Harde klap voor gastlessen»11 bij de gunning voor lessen over antisemitismebestrijding op scholen geen enkele expertise op het gebied van antisemitismebestrijding werd geëist? Kunt u ons de gunning en de beoordelingsdocumenten toesturen? Steunt u de gemaakte beoordeling? Zo ja, op basis waarvan? Zo nee, waarom niet?
Nee, dat klopt niet. Kennis over antisemitisme was een expliciete eis binnen de aanbesteding en maakte deel uit van de drie gunningscriteria: relevante kennis en ervaring, borging van de effecten en het plan van aanpak. Inschrijvers moesten aantoonbare kennis en ervaring hebben op het gebied van antisemitisme, evenals op racisme en discriminatie in bredere zin, met oog voor de onderlinge samenhang en complexiteit van deze thema’s.
De beoordelingscommissie heeft op basis van alle genoemde criteria de offertes beoordeeld en aan Fawaka de hoogste totaalscore toegekend. De bijbehorende gunnings- en beoordelingsdocumenten kunnen we niet aan de Kamer toesturen, omdat deze bedrijfsgevoelige en vertrouwelijke informatie bevatten. Openbaarmaking zou in strijd zijn met het vertrouwensbeginsel en kan concurrentiegevoelige gegevens schenden. Verder wijzen wij graag op de beantwoording van de schriftelijke vragen van (afzonderlijk) het lid Uppelschoten (PVV)12 en het lid van Zanten (BBB)13.
Hoe kan het dat Stichting Fawaka, waarvan de medewerkers eerst door een externe organisatie moeten worden bijgeschoold op aanvullende kennis over antisemitisme, toch als beste uit de gunning is gekomen?
De ingediende offertes zijn beoordeeld op drie criteria, waarbij Fawaka de hoogste totaalscore behaalde over alle criteria heen. Voor het criterium betreffende de relevante kennis en ervaring werd in de aanbesteding gevraagd naar kennis en ervaring op het gebied van antisemitisme én racisme en discriminatie in bredere zin. Verder wijzen wij graag op de beantwoording van de schriftelijke vragen van (afzonderlijk) het lid Uppelschoten (PVV)14 en het lid van Zanten (BBB)15.
In uw beantwoording van de schriftelijke vragen12 van het lid Uppelschoten (PVV) stelt in uw beantwoording: «Er is geen reden om te twijfelen aan de kunde die Fawaka in huis heeft om deze opdracht tot een goed einde te brengen en ik heb het volste vertrouwen in de professionaliteit van alle betrokkenen.»; kunt u toelichten waarop dit vertrouwen is gebaseerd?
Fawaka is een professionele organisatie met aantoonbare ervaring in het geven van trainingen over inclusief samenleven, waarbij zowel antisemitisme als racisme en discriminatie in bredere zin aan bod komen. Uit de door Fawaka aangeleverde informatie blijkt dat zij aanvullende maatregelen neemt om de kennis en expertise over antisemitisme verder te versterken door haar trainers aanvullend te laten trainen door de Anne Frank Stichting. Dit toont aan dat zij investeren in deskundigheidsbevordering en bereid zijn hun brede expertise verder te verdiepen. Op basis van deze aangeleverde informatie heb ik geen reden te twijfelen aan de verwachting dat Fawaka de opdracht op professionele wijze zal uitvoeren en tot een goed einde zal brengen.
Klopt het dat Sabine Scharwachter namens Fawaka trainingen verzorgt voor docenten in het voortgezet onderwijs?13 Zo ja, hoe rijmt u uw vertrouwen in Fawaka met haar uitspraken14 die oproepen tot geweld tegen Joden?15 Deelt u de mening dat iemand met dergelijke uitspraken niet thuishoort bij een stichting die lessen over antisemitisme verzorgt?
Ik vind het niet gepast om over individuen te spreken. Maar het moge duidelijk zijn dat ik elke oproep tot geweld ten strengste veroordeel en ik weet dat Fawaka hetzelfde doet. Fawaka is een organisatie die zich inzet voor inclusiviteit, diversiteit en gelijkwaardigheid en die strijdt tegen alle vormen van discriminatie en racisme, ook antisemitisme. Fawaka heeft duidelijk bij mij aangegeven elke vorm van intimidatie, geweld en haat te verwerpen, en een streng selectieproces te hanteren voor alle trainers die zij aanneemt. Daarnaast is er een beleid waarin is vastgelegd dat trainers tijdens trainingen de missie van Fawaka naleven. Ik heb geen reden om hieraan te twijfelen.
Berichten op de sociale media, die uit Nederland komen en oproepen tot haat, geweld en moord in Syrië |
|
Derk Boswijk (CDA), Pieter Omtzigt (NSC), Jesse Six Dijkstra (NSC) |
|
David van Weel (minister ) |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van een aantal schandelijke uitspraken op sociale media, waarin opgeroepen lijkt te worden om in Syrië groepen de vermoorden, zoals https://x.com/HaraldDoornbos/status/1898698085716386054?
Ja.
In welke mate hebben de politie en het Openbaar Ministerie (OM) voldoende zicht op dit soort uitingen van haat en oproepen tot geweld vanaf Nederlandse bodem? Hoe frequent komt dit zover u bekend voor?
Uit de systemen van de politie en het Openbaar Ministerie (OM) kan helaas niet worden gehaald hoe vaak dergelijke uitingen en oproepen zich voordoen en hoeveel meldingen, aangiften of strafrechtelijke onderzoeken er worden gedaan naar dergelijke oproepen.
Hebben politie en OM de prioriteit, focus en capaciteit om deze vormen van haat op te kunnen sporen en te vervolgen?
Zowel politie als Openbaar Ministerie (OM) geven prioriteit aan de opsporing en vervolging van haatgedreven delicten, waaronder uitingen en gedragingen met een discriminerend karakter en oproepen tot geweld. Wanneer er aangifte wordt gedaan en sprake is van een strafbaar feit dat bewijsbaar is, gaat het OM in principe tot vervolging over. Dit vormt een wezenlijk uitgangspunt bij de vervolging en onderstreept het belang van normstelling bij dergelijk ondermijnend of polariserend gedrag.
Binnen het OM is de benodigde expertise aanwezig om deze zaken zorgvuldig en doelgericht te beoordelen en te behandelen. De politie beschikt over gespecialiseerde functionarissen en werkt nauw samen met ketenpartners om signalen van haat en discriminatie effectief op te sporen. Binnen de beschikbare capaciteit wordt gericht ingezet op deze vorm van criminaliteit.
Wil u in gesprek gaan met de politie en het OM hierover en terugkoppelen hoeveel zaken van mensen in Nederland die oproepen tot geweld in Syrië onderzocht en vervolgd worden? Kunt u de uitkomsten van de strafbeschikkingen of rechtszaken hierin geven?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u deze vragen een voor een en binnen twee weken beantwoorden?
Dat is helaas niet gelukt.