Bent u op de hoogte van de agressieve verstoring van een lezing door een pro-Israëlische activist aan de Radboud Universiteit, onder aanvoering van docent Harry Pettit?1
Hoe kijkt u aan tegen het feit dat docenten, zoals Harry Pettit, een opruiende en antisemitische rol spelen binnen het onderwijs?2 3 4 5 6 Vindt u dit acceptabel, en welke maatregelen worden hiertegen genomen?
Klopt het, zoals vermeld in het Telegraaf-artikel«Student Ido (26) stond op school oog in oog met iemand in Hamas-outfit: Universiteit weigert op te treden tegen haat»7, dat antisemitische activisten, zoals Scholars for Palestine, direct of indirect invloed uitoefenen op het curriculum van Nederlandse universiteiten? Zo ja, welke concrete maatregelen bent u bereid te nemen om te voorkomen dat antisemitische denkbeelden worden opgenomen in het academisch onderwijs?
Klopt het dat docenten die gelieerd zijn aan Scholars for Palestine meewerken aan het huidige seminarArchitecture and Colonialism aan de TU Delft en zich hebben schuldig gemaakt aan openlijk antisemitische uitlatingen, zoals vermeld in een artikel van De Telegraaf? Bent u hiervan op de hoogte, en zo ja, welke stappen worden ondernomen om dit aan te pakken?
Klopt het, zoals vermeld in het artikel, dat tijdens demonstraties op universiteiten wordt geroepen om de Intifada naar hier te verplaatsen of dat Palestina van de «river to the sea» moet worden «bevrijd» – uitspraken die neer zouden komen op een oproep tot de uitroeiing van Joden? Klopt het daarnaast dat demonstranten in sommige gevallen verschijnen in Hamas-outfits? Bent u hiervan op de hoogte, en zo ja, heeft u de universiteitsbesturen opgeroepen om hier hard tegen op te treden?
Kunt u aangeven of de antisemitische studentengroepen Free Palestine Maastricht8 9 en Amsterdam.encampment10 op enige wijze zijn of worden gefaciliteerd door een universiteit? Zo ja, op welke manier? Bent u in dat geval bereid het universiteitsbestuur te verzoeken deze facilitering per direct te beëindigen?
Klopt het dat er volgens het artikel «Harde klap voor gastlessen»11 bij de gunning voor lessen over antisemitismebestrijding op scholen geen enkele expertise op het gebied van antisemitismebestrijding werd geëist? Kunt u ons de gunning en de beoordelingsdocumenten toesturen? Steunt u de gemaakte beoordeling? Zo ja, op basis waarvan? Zo nee, waarom niet?
Hoe kan het dat Stichting Fawaka, waarvan de medewerkers eerst door een externe organisatie moeten worden bijgeschoold op aanvullende kennis over antisemitisme, toch als beste uit de gunning is gekomen?
In uw beantwoording van de schriftelijke vragen12 van het lid Uppelschoten (PVV) stelt in uw beantwoording: «Er is geen reden om te twijfelen aan de kunde die Fawaka in huis heeft om deze opdracht tot een goed einde te brengen en ik heb het volste vertrouwen in de professionaliteit van alle betrokkenen.»; kunt u toelichten waarop dit vertrouwen is gebaseerd?
Klopt het dat Sabine Scharwachter namens Fawaka trainingen verzorgt voor docenten in het voortgezet onderwijs?13 Zo ja, hoe rijmt u uw vertrouwen in Fawaka met haar uitspraken14 die oproepen tot geweld tegen Joden?15 Deelt u de mening dat iemand met dergelijke uitspraken niet thuishoort bij een stichting die lessen over antisemitisme verzorgt?
Het artikel ‘VN-rapport: vrouwenrechten onder grote druk, discriminatie diep verankerd’ |
|
Heite |
|
Mariëlle Paul (VVD) |
|
Bent u bekend met het NOS artikel «VN-rapport: vrouwenrechten onder grote druk, discriminatie diep verankerd» van donderdag 6 maart 2025?
Ja.
Kunt u reflecteren op de conclusies in het VN-rapport ten opzichte van de huidige staat van vrouwenemancipatie in Nederland?
Het VN-rapport bevestigt voor mij opnieuw dat gelijkheid tussen mannen en vrouwen over de breedte van de samenleving geen gegeven is. Het vergroten van deze gelijkheid vraagt de inzet van velen. Dit kabinet blijft zich daarom inzetten om de positie en rechten van vrouwen in onze samenleving te verbeteren.
Gezien de toenemende druk op rechtsstatelijke normen en een opkomende antirechtenbeweging roept het rapport ook op tot het behouden en versterken van instituties die bezig zijn met het coördineren, bevorderen en opstellen van beleid en regelgeving voor gelijkheid tussen mannen en vrouwen. Die handschoen pak ik graag op als coördinerend bewindspersoon voor Emancipatie.
Bent u van mening dat het VN-rapport wijst op de noodzaak om (extra) maatregelen te nemen om vrouwenemancipatie in Nederland te ondersteunen en kunt u daarbij toelichten om welke extra maatregelen het gaat?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 is een doorlopende inzet vereist om toe te werken naar meer gelijkheid tussen mannen en vrouwen. In mijn Kamerbrief van 18 november jl. heb ik uiteengezet wat de uitgangspunten van dit kabinet zijn voor het emancipatiebeleid. Het kabinet zet daarbij in op twee prioriteiten: «Iedereen moet veilig kunnen zijn» en «Iedereen moet volwaardig kunnen meedoen». Voor de zomer stuur ik uw Kamer de Emancipatienota waarin ik de genoemde prioriteiten uitwerk.
Kunt u aangeven wanneer u de toegezegde nieuwe Emancipatienota met de Kamer zult delen?
Ik stuur de Emancipatienota voor het zomerreces naar uw Kamer toe.
Kunt u toelichten waarom Nederland in 2024 voor het derde jaar op een rij op de 28ste plaats stond van de Global Gender Index en dat geconcludeerd kan worden dat Nederland het daarmee slechter doet dan een aanzienlijk deel van de omringende westerse landen, zoals de Scandinavische landen, Duitsland, België, Frankrijk, het Verenigd Koninkrijk, Ierland, Spanje, Portugal en Zwitserland?
De Global Gap Index kijkt naar de voortgang op vier vlakken: economische participatie en kansen, toegang tot onderwijs, gezondheidszorg en levensverwachting, en politieke invloed. Nederland scoorde 77,5% en kwam daarmee op de 28ste plek.
Deze uitkomsten zijn te verklaren door de specifieke onderwerpen waarop in deze index wordt gelet. Zo scoort Nederland slechter op politieke participatie van vrouwen dan bijvoorbeeld Duitsland en Bangladesh. Dit komt onder meer omdat gekeken wordt naar het aantal jaren waarin Nederland een vrouw als staatshoofd heeft gehad.
Voor het in kaart brengen van gendergelijkheid bestaan verschillende indexen. Het is daarom van belang om van elke index te doorgronden wat de cijfers betekenen en wat we daarvan kunnen leren voor ons beleid. In andere indexen die een breder scala aan inhoudelijke thema’s beslaan, zoals de Europese Gender Equality Index en de VN Gender Inequality en Development Index, behoort Nederland steevast bij de top.
Kunt u reflecteren op het uiteenlopende verschil tussen de scores voor Nederland van de Gender Equality Index en de Global Gender Gap Index?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 5 kunnen verschillen in scores verklaard worden door te kijken naar de gekozen indicatoren en databronnen. Zo worden landen in de Gender Equality Index ook vergeleken op het thema tijdsbesteding. Nederland scoort in deze Index 78,8 op een schaal van 1 tot 100 en komt daarmee na Zweden en Denemarken op de derde plaats.
Kunt u aangeven welke urgente emancipatiekwesties op dit moment uw aandacht hebben en kunt u daarbij aangeven hoe u in verbinding staat met de samenleving over deze kwesties?
Een belangrijk uitgangspunt voor dit kabinet is dat het emancipatiebeleid zich richt op het toegroeien naar een samenleving waar personen of groepen vrij en zelfstandig kunnen leven en waarbij eenieder ruimte heeft om eigen keuzes te maken. De urgente emancipatiekwesties die ik zie worden gereflecteerd in de Kabinetsbrede prioriteiten zoals beschreven in het antwoord op vraag 3. Mijn doel is om op deze vlakken vooruitgang te realiseren. Ik zie het belang van deze prioriteiten elke dag terug in mijn werk, bijvoorbeeld op werkbezoeken aan onderwijsinstellingen of maatschappelijke organisaties. Ook zag ik dit terug in de vele gesprekken met ambtsgenoten en andere betrokkenen tijdens de Commission on the Status of Women bij de Verenigde Naties (VN) eerder dit jaar, waar ik in de plenaire vergadering namens het Koninkrijk een speech uitsprak over deze urgente emancipatiekwesties.
Welke concrete maatregelen neemt het kabinet om de financiële onafhankelijkheid van vrouwen te vergroten, gezien het feit dat nog steeds een groot deel economisch afhankelijk is van een partner of overheidssteun?
Vrouwen die (meer) willen en kunnen werken, moeten alle ruimte en steun krijgen om dat te doen. Dit draagt bij aan de financiële onafhankelijkheid van vrouwen. De brede inzet van het kabinet om de financiële onafhankelijkheid van vrouwen te stimuleren zal voor de zomer in de Emancipatienota met uw Kamer worden gedeeld. Twee voorbeelden kan ik alvast geven:
Welke stappen zet het kabinet om de economische zelfstandigheid van vrouwen met een migratieachtergrond te bevorderen?
Vanuit de projecten gericht op zelfbeschikking zet het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) in op de financiële zelfredzaamheid van vrouwen met een migratieachtergrond in een financiële afhankelijkheidsrelatie. In samenwerking met vrouwenorganisaties werken zij aan meer bewustwording van vrouwen van hun financiële situatie en mogelijkheden en aan het zetten van een eerste stap naar (vrijwilligers)werk.
Met de werkagenda van het programma Voor een Inclusieve Arbeidsmarkt (VIA) van het Ministerie van SZW geven we invulling aan de pijler «Nieuwkomers aan het Werk» uit de Actie-agenda Integratie van de Staatssecretaris van Participatie & Integratie (P&I). De Werkagenda VIA wordt in mei naar de Tweede Kamer gestuurd. In de Werkagenda VIA staan maatregelen beschreven om de begeleiding naar werk voor vrouwelijke statushouders te verbeteren en gemeenten te ondersteunen bij de inrichting van hun werkprocessen zodat zij vrouwelijke statushouders beter naar werk begeleiden.
Verder bevordert de subsidieronde «Economische Zelfstandigheid» binnen het programma Vakkundig aan het Werk de economische zelfstandigheid van vrouwen door het stimuleren van de ontwikkeling van wetenschappelijk onderbouwde tools en werkwijzen voor gemeenten, zodat zij de vrouwen optimaal kunnen ondersteunen richting betaald werk en economische zelfstandigheid. Vanuit deze subsidieronde wordt nog een jaar subsidie gegeven voor de verdere implementatie en verspreiding van de resultaten van het project «Arbeidstoeleiding van vrouwelijke statushouders met weinig opleiding in de gemeente Den Bosch».
Welke recente inzichten heeft u over de loonkloof tussen mannen en vrouwen in Nederland en welke sectoren kennen de grootste ongelijkheid?
Uit de Monitor loonverschillen mannen en vrouwen 2022 van het CBS blijkt dat vrouwen gemiddeld per uur nog steeds minder verdienen dan mannen. In 2022 lag het gemiddelde uurloon bij de overheid voor vrouwen 5,1% lager en in het bedrijfsleven 16,4% lager dan mannen. Het CBS brengt ook het statistisch gecorrigeerde loonverschil in kaart. Gekeken is in welke mate geslacht nog een rol speelt in de beloning wanneer rekening wordt gehouden met factoren die invloed hebben op de hoogte van lonen. Dit statistisch gecorrigeerde loonverschil was in 2022 bij de overheid 1,8% en in het bedrijfsleven 6,9%.
Het loonverschil neemt over de jaren heen slechts langzaam af. In het bedrijfsleven was het ongecorrigeerde loonverschil tussen mannen en vrouwen in 2022 het grootst binnen de bedrijfstakken financiële dienstverlening (24%) en handel (22,5%).
In hoeverre heeft het wettelijke streefcijfer voor vrouwen in topfuncties effect gehad en bent u bereid om strengere quota in te voeren als de voortgang uitblijft?
Het Centraal Planbureau (CPB) heeft in opdracht van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) de effectiviteit van het ingroeiquotum voor de beursgenoteerde bedrijven op de korte termijn onderzocht. Zij constateren dat het quotum effect heeft en heeft geleid tot een meer evenwichtige man-vrouwverdeling in de raden van commissarissen van beursgenoteerde bedrijven. Vennootschappen die niet beursgenoteerd zijn, blijven hierin achter. Een tweede meting door het CPB naar de effecten van de invoering van het quotum zal begin 2026 naar de Kamer worden gezonden.
Verder blijkt uit de SER Scorecard 2025 dat het aantal vrouwen in topfuncties gestaag toeneemt. Eind 2023 is het aantal vrouwelijke bestuurders gestegen van 14,7% in 2022 naar 15,3%. In de raden van commissarissen is het beeld wat anders en is er sprake van een lichte afname van 26,2% naar 25,7%. Deze cijfers vereisen een voorzichtige interpretatie, omdat het aantal bedrijven dat aan de SER over 2023 heeft gerapporteerd flink is toegenomen. De nieuwkomers hebben gemiddeld minder vrouwen aan de top dan de bedrijven die al langer rapporteren aan de SER.
De komende jaren zal ik de positie van vrouwen in topposities nauwkeurig blijven monitoren. En in 2027 zal de Topvrouwenwet tussentijds worden geëvalueerd. Op basis daarvan wil ik bezien of eventuele aanvullende maatregelen nodig en wenselijk zijn.
Welke rol ziet het kabinet voor zichzelf om werkgevers en vakbonden te stimuleren gelijke salarissen actief na te streven?
Het kabinet werkt aan het wetsvoorstel ter implementatie van de EU Richtlijn loontransparantie. Het wetsvoorstel introduceert verschillende transparantieverplichtingen en maatregelen gericht op de versterking van de rechtsbescherming van werknemers om zo gelijk loon voor mannen en vrouwen te bevorderen. Het conceptwetsvoorstel wordt binnenkort opengesteld voor internetconsultatie. Het streven is het wetsvoorstel in de tweede helft van 2025 aan te bieden aan uw Kamer.
Kunt u aangeven welke maatregelen u gaat nemen ten aanzien van femicide, naar aanleiding van de conclusie dat Nederland in 2024 binnen Europa het land met de hoogste femicidecijfers was?
Het kabinet bouwt voor op het plan van aanpak «Stop Femicide!» zoals opgesteld door het vorige kabinet.1 Voor de aanvullende maatregelen die dit kabinet neemt verwijs ik naar de Kamerbrief die uw Kamer op korte termijn ontvangt.
Klopt het dat het gebruik van vrouwelijke genitale verminking wereldwijd toeneemt en ziet u daarvoor ook aanwijzingen in Nederland?
Het kabinet vindt vrouwelijke genitale verminking een verwerpelijke en onaanvaardbare praktijk waartegen meisjes en vrouwen beschermd moeten worden. De aanpak van vrouwelijke genitale verminking, als vorm van schadelijke praktijken, is voor dit kabinet dan ook een belangrijk thema. Het kabinet vindt het van belang om scherp zicht te hebben op het aantal slachtoffers van vrouwelijke genitale verminking.
UNICEF haalt de data uit de nationale demografische enquêtes van landen (DHS-data). Het klopt dat het absolute aantal gevallen van vrouwelijke genitale verminking afgelopen 8 jaar is toegenomen van ca. 200 naar 230 miljoen. Hoewel het absolute aantal toeneemt, neemt het percentage vrouwelijke genitale verminking in veel landen af. Dat het absolute aantal toch toeneemt komt door de hoge bevolkingsgroei in de landen waar vrouwelijke genitale verminking prevalent is. Daarnaast wordt de toename voor een deel veroorzaakt doordat vrouwelijke genitale verminking in steeds meer landen wordt meegenomen in bevolkingsonderzoeken waardoor het zicht op het aantal gevallen verbetert en de prevalentie van vrouwelijke genitale verminking beter in beeld komt.
Het is lastig uitspraken te doen over de impact van deze stijging op Nederland. Het meest recente prevalentieonderzoek is in 2019 gepubliceerd. Dat onderzoek wees uit dat naar schatting ongeveer 41.000 vrouwen slachtoffer waren van genitale verminking waarvan ongeveer 15.000 de meest ingrijpende vorm. Op dit moment voert Pharos, met subsidie van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS), een nieuw prevalentieonderzoek uit. Het onderzoek is gericht op de omvang en risico’s van de verschillende vormen van schadelijke praktijken, waaronder vrouwelijke genitale verminking, en het brengt in beeld wat de bestaande sociale normen zijn die ten grondslag liggen aan deze problematiek. Naar verwachting worden de resultaten van dit onderzoek eind 2025 gepubliceerd en gepresenteerd in een afsluitend symposium door Pharos. De resultaten zullen met uw Kamer worden gedeeld.
Hoe wordt samengewerkt met gemeenschappen waarin vrouwelijke genitale verminking voorkomt om bewustwording en gedragsverandering te stimuleren?
Het Ministerie van OCW financiert de Alliantie verandering van binnenuit waarin verschillende zelforganisaties van gemeenschappen waar vrouwelijke genitale verminking voorkomt, werken aan preventie van schadelijke praktijken zoals vrouwelijke genitale verminking. Hierbij wordt ingezet op het bevorderen van normverandering «van binnenuit» gesloten gemeenschappen, via getrainde «voortrekkers» die hun wortels hebben in zulke gemeenschappen. Dit doen zij onder andere via dialoogsessies, conferenties en lotgenotengroepen, die worden geleid door gespreksleiders die zelf onderdeel zijn van zulke gemeenschappen.
Het Ministerie van VWS verleent subsidie aan Federatie Somalische Associaties Nederland (FSAN), en via Movisie aan Inspraakorgaan Turken in Nederland (IOT), Turkse Arbeidersvereniging Nederland (HTIB), Kezban, Landelijke Werkgroep Mudawwanah (LWM), Vluchtelingen-Organisatie Nederland (VON) en Voice of all Women (VOAW) bedoeld voor voorlichting aan de gemeenschappen die zij vertegenwoordigen. Deze organisaties geven op verschillende innovatieve manieren vorm aan de voorlichting over bijvoorbeeld het herkennen van signalen van vrouwelijke genitale verminking en inzicht in passende hulpverlening. Hiervoor wordt onder andere gewerkt met sleutelpersonen uit gemeenschappen waar vrouwelijke genitale verminking voorkomt. Het effect hiervan wordt gemonitord.
Op welke wijze worden maatschappelijke organisaties betrokken bij de voorbereiding van de aangekondigde Kamerbrief en het emancipatiebeleid in het algemeen en kunt u toelichten of u structureel overleg overweegt te intensiveren met maatschappelijke organisaties en andere betrokkenen?
Het bereiken van onze emancipatiedoelen is niet denkbaar zonder de inzet van maatschappelijke organisaties die in de samenleving staan, expertise hebben over uiteenlopende emancipatiethema’s en in verbinding staan met verschillende doelgroepen. Om die reden worden maatschappelijke organisaties dan ook in de voorbereiding van mijn Emancipatienota geconsulteerd. U kunt er van mij op aan dat mijn ambtenaren en ik in goed contact staan met maatschappelijke organisaties en andere stakeholders waar het op emancipatievraagstukken aankomt.
Kunt u deze vragen één voor één binnen een termijn van drie weken beantwoorden?
Ja, de vragen worden binnen de door uw Kamer vastgestelde termijn van drie weken beantwoord.
Berichten op de sociale media, die uit Nederland komen en oproepen tot haat, geweld en moord in Syrië |
|
Pieter Omtzigt (NSC), Derk Boswijk (CDA), Jesse Six Dijkstra (NSC) |
|
van Weel |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van een aantal schandelijke uitspraken op sociale media, waarin opgeroepen lijkt te worden om in Syrië groepen de vermoorden, zoals https://x.com/HaraldDoornbos/status/1898698085716386054?
In welke mate hebben de politie en het Openbaar Ministerie (OM) voldoende zicht op dit soort uitingen van haat en oproepen tot geweld vanaf Nederlandse bodem? Hoe frequent komt dit zover u bekend voor?
Hebben politie en OM de prioriteit, focus en capaciteit om deze vormen van haat op te kunnen sporen en te vervolgen?
Wil u in gesprek gaan met de politie en het OM hierover en terugkoppelen hoeveel zaken van mensen in Nederland die oproepen tot geweld in Syrië onderzocht en vervolgd worden? Kunt u de uitkomsten van de strafbeschikkingen of rechtszaken hierin geven?
Kunt u deze vragen een voor een en binnen twee weken beantwoorden?
Het bericht dat de Nationale Politie en het ministerie van SZW en VWS iftars organiseren. |
|
Diederik van Dijk (SGP), André Flach (SGP) |
|
van Weel , Judith Uitermark (NSC) |
|
![]() |
Klopt het dat diverse politie-eenheden en ministeries ook dit jaar iftars organiseren, faciliteren of daaraan actief deelnemen?1 2
De politie neemt sinds een aantal jaren deel aan een aantal iftars op verschillende plekken in het land. Dit wordt gedaan om in verbinding te staan met verschillende groepen in de samenleving. Ook organiseert de politie zelf diverse bijeenkomsten in het teken van betekenisvolle dagen, waaronder iftars.
Verschillende ministeries organiseren bijeenkomsten in het licht van betekenisvolle dagen, waaronder iftars.
Bent u bekend met de sterk religieuze lading en achtergrond van de Ramadan en welk beeld denkt u neer te zetten met deelname aan een iftar? Bent u zich bewust dat de Ramadan een uiting is van de innerlijke jihad3 die iedere moslim houdt en is ingesteld door de profeet Mohammed waarmee afhankelijkheid aan Allah betuigd wordt?
Het is bekend dat het vasten tijdens de ramadan onderdeel is van de geloofsbelijdenis van veel moslims. Deelname aan iftars kan bijdragen aan het bevorderen van sociale cohesie en begrip tussen betrokken (politie)ambtenaren en de diverse groepen in de samenleving.
Hoe is het organiseren en bijwonen van iftars in politie-uniform te verenigen met de neutraliteit die de Politie dient uit te stralen, zoals onder andere blijkt uit de Gedragscode lifestyle-neutraliteit waarin bepaald is dat de politieambtenaar zich er rekenschap van geeft om in het belang van zijn gezag, neutraliteit en zijn eigen veiligheid, bij zijn optreden, in contact met het publiek, een gezagsuitstralende, neutrale en veilige houding behoort in te nemen?
Ik vind dat er een verschil zit tussen het bijwonen van een iftar en een oproep tot gebed in uniform. Een oproep tot gebed in uniform vind ik niet passen bij een politie die neutraliteit uitstraalt. Verschillende levensopvattingen en geloofsovertuigingen mogen er zijn, maar zijn een privéaangelegenheid. Het is belangrijk dat een publiek optreden in uniform geen blijk geeft van deze persoonlijke opvattingen.
Deelt u de mening dat het uitspreken van een islamitisch gebed (De sjahada4) door een politieambtenaar in functie bij een iftar met publiek niet strookt met de gezagsuitstralende, neutrale houding van de politie? Hoe is deze praktijk te rijmen met uw opvatting dat religieuze uitingen niet in combinatie met het politie-uniform mogen gebeuren?5
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u inzichtelijk maken wat de kosten voor de Nationale Politie zijn om de vele iftars in diverse Politie-eenheden te organiseren?
De aanwezigheid van de politie bij iftars die door burgers worden georganiseerd brengt geen kosten met zich mee.
Alle activiteiten die de politie organiseert met het doel het diverser en inclusiever maken van de politieorganisatie (waaronder de organisatie van iftars) zijn ingebed in de structuur van de organisatie en geborgd in het beheersplan en de begroting. Er zijn geen aparte bedragen geoormerkt voor dit specifieke doel.
In hoeverre organiseren de politie en ministeries op periodieke basis ook bijeenkomsten voor andere religieuze stromingen dan de islam of participeren zij daarin?
De politie organiseert net zoals ministeries en andere publieke organisaties bijeenkomsten in het teken van betekenisvolle dagen. Dit wordt gedaan in het kader van diversiteit- en inclusiebeleid. Er wordt bijvoorbeeld aandacht besteed aan religieuze momenten zoals Kerst, Chanoeka en de ramadan, maar ook aan seculiere betekenisvolle dagen zoals pride en vrouwendag.
Er is geen rijksbreed beleid aan welke dagen aandacht wordt besteed; ministeries en publieke organisaties zoals de politie bepalen dit zelf. Hierbij wordt gestreefd naar een goede mix van betekenisvolle dagen.
Wat is de reden dat voornamelijk islamitische feestdagen een plek lijken te krijgen bij de politie en ministeries? Deelt u de mening dat de neutraliteit van de overheid ter discussie kan worden gesteld bij het regelmatig organiseren van islamitische bijeenkomsten?
Zie antwoord vraag 6.
Geeft u zich er rekenschap van dat wanneer er met regelmaat selectief stilgestaan wordt bij bepaalde religieuze feesten dit niet inclusief en divers is tegenover andere religies waarvoor geen of minder bijeenkomsten worden georganiseerd? Hoe weegt u de gevolgen van deze uitstraling richting het personeel?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u deze vragen voor het commissiedebat over politie beantwoorden?
Het bericht 'Burgemeester bezorgd over uitkomst onderzoek illegale prostitutie en mensenhandel: ‘Misstanden aangetroffen” |
|
Mirjam Bikker (CU) |
|
van Weel , Eddy van Hijum (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «burgemeester bezorgd over uitkomst onderzoek illegale prostitutie en mensenhandel: «Misstanden aangetroffen»»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de zorgen die burgemeester Weber uitspreekt over de veiligheid en het welzijn in de illegale prostitutie in Nederland naar aanleiding van de controle uitgevoerd door het Haags Economisch Interventie Team (HEIT)?
De aangetroffen misstanden zoals benoemd in het bericht zijn ernstig. Sekswerk is in Nederland een legaal beroep, waarbij gemeenten het lokale sekswerkbeleid vormgeven. Het is belangrijk dat sekswerkers hun werk veilig kunnen doen en dat seksuele uitbuiting wordt gesignaleerd en wordt aangepakt.
In hoeverre acht u het aannemelijk dat de aangetroffen misstanden in meer gemeentes spelen, ook zonder dat gemeentes hiervan op de hoogte zijn? Waar baseert u dit antwoord op en welke stappen onderneemt u om gemeentes te ondersteunen in het signaleren en opsporen van deze misstanden?
Het is aannemelijk dat misstanden in meer gemeentes plaatsvinden. Mensenhandel is een zogeheten haaldelict: slachtoffers melden zich meestal niet zelf. Daardoor kan het voor gemeentes lastig zijn om misstanden te signaleren. Dat blijkt onder andere uit de Monitor Mensenhandel 2019–2023 van de Nationaal Rapporteur Mensenhandel en Seksueel Geweld tegen Kinderen. Het aantal gemelde slachtoffers van mensenhandel, en dus ook seksuele uitbuiting, is (veel) lager dan het aantal vermoedelijke slachtoffers.
Om gemeentes te ondersteunen in het signaleren en opsporen van misstanden, worden verschillende stappen ondernomen. Zo richt Actielijn 4 van het versterkt Programma Samen tegen Mensenhandel (hierna: het Actieplan) zich op het ondersteunen en aanmoedigen van (boven)regionale samenwerking. Door goede samenwerking tussen verschillende partijen kunnen misstanden beter worden gesignaleerd en opgespoord. In Actielijn 5 wordt gekeken hoe informatie over signalen van mensenhandel gedeeld kan worden, zodat er meer zicht is op mogelijke misstanden.
Deelt u de opvatting dat een economisch interventieteam zoals het HEIT van wezenlijk belang is om ondermijnende en criminele bedrijven en misstanden in de prostitutie op te sporen en kunt u inzicht geven of en hoe de verschillende gemeentes in Nederland dit vormgeven?
Integrale samenwerking tussen verschillende partijen is van wezenlijk belang om ondermijnende en criminele bedrijven en misstanden in de sekswerkbranche op te sporen. Via Actielijn 4 van het Actieplan worden gemeenten ondersteund en aangemoedigd om die samenwerking vorm te geven. Buiten de landelijke ondersteuning is het aan gemeenten zelf om die samenwerking vorm te geven. In veel gemeenten wordt al intensief samengewerkt op lokaal en regionaal niveau. Het HEIT is daar een voorbeeld van.
Kunt u nader inzicht geven in welke inspanningen u doet om meer zicht te krijgen op de omvang van het aantal slachtoffers en vooral ook de meldingsbereidheid, nu het aantal geregistreerde slachtoffers door CoMensha weliswaar langzaam stijgt tot 868 in 2023, maar dit een aanzienlijk lager aantal is dan de schatting van ongeveer 5.000 slachtoffers van uitbuiting die jaarlijks in Nederland voorkomen en ook de bevindingen van het HEIT daar weer op wijzen?
In het Actieplan zijn verschillende actielijnen opgenomen die zich onder meer richten op het creëren van brede bewustwording over mensenhandel, het vergroten van de meldingsbereidheid, het investeren en werken aan betere vaststelling van slachtofferschap, het verbeteren van de (bovenregionale en regionale) samenwerking en het verbeteren van de informatiedeling en gegevensverwerking. Bij zowel de totstandkoming als de uitvoering van deze actielijnen is het brede mensenhandelveld betrokken. Deze partijen kunnen door middel van de uitvoering van de zogenoemde actielijnen bijdragen aan het vergroten van het zicht op het aantal slachtoffers van mensenhandel en het verhogen van de meldingsbereidheid.
Bent u bereid om te werken met concrete doelen, waarop de komende jaren gestuurd wordt in het vinden van slachtoffers, het doen van aangifte en het opsporen en vervolgen van daders? Zo ja, waar blijkt dat uit? Zo nee, waarom niet?
In de beantwoording op vraag 5 verwijs ik naar de actielijnen uit het Actieplan. Bij iedere actielijn zijn operationele doelstellingen opgenomen gericht op het vinden van slachtoffers en het doen van aangifte. Daarnaast zijn ook concrete acties opgenomen die bijdragen aan het realiseren van het operationele doel. In de Veiligheidsagenda zijn daarnaast landelijke beleidsdoelstellingen voor politie opgenomen, deze bevatten kwalitatieve en kwantitatieve afspraken over de opsporing.
Erkent u dat veelal via arbeidsmigratie nieuwe vrouwen zich melden in de prostitutie en ziet u het als uw rol om het welzijn en de veiligheid van de vrouwen die via deze weg ons land binnenkomen, te waarborgen? Hoe bent u van plan hier vorm aan te geven?
Het is een bekend gegeven dat personen, waaronder vrouwen, uit andere landen naar Nederland komen om sekswerk te doen. Ik zet mij samen met gemeenten en andere (zorg)partners in voor een veilige sekswerkbranche voor alle personen die in Nederland sekswerk verrichten. Er zijn verschillende manieren waarop ik dit vormgeef. Zo worden in samenwerking met onder andere het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid middels de Aanpak versterking sociale en juridische positie van sekswerkers acties ondernomen om het stigma op sekswerk terug te dringen en sekswerkers bewust te maken van hun rechten en plichten. Dit draagt bij aan veilig werk en verstevigt de positie van sekswerkers. Ook wordt vanuit de rijksoverheid jaarlijks 6 miljoen euro beschikbaar gesteld aan de Decentrale Uitkering Uitstapprogramma’s Prostituees (DUUP). De DUUP heeft een landelijke dekking en zorgt ervoor dat hulp kan worden geboden aan sekswerkers die niet meer als sekswerker willen werken.
Uit onderzoek uit 2021 blijkt dat de meeste sekswerkers die adverteren aangeeft een niet-Nederlandse afkomst te hebben.2 Uit onderzoek in opdracht van Seksworks en PMW013 blijkt ook dat in Nederland startende sekswerkers met een migratieachtergrond behoefte hebben aan informatie op maat over hun rechten en plichten in Nederland.3 Op dit moment wordt de website sekswerkgoedgeregeld.nl doorontwikkeld. Daarvoor wordt in nauwe samenwerking tussen het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en mijn ministerie bezien op welke wijze informatie die voor sekswerkers relevant is, zoals ieders rechten, plichten en bevoegdheden tijdens een controle, kan worden geborgd op deze website. Dit draagt bij aan de versterking van de informatiepositie van sekswerkers. De website moet in 2025 toegankelijk worden.
Tegen situaties van seksuele uitbuiting en dus mensenhandel van arbeidsmigranten dient te worden opgetreden. Buiten de acties die lopen in het Actieplan, die welzijn en veiligheid voor alle (potentiële) slachtoffers moeten bieden, kunnen niet-Nederlandse slachtoffers terecht bij de Categorale Opvang Slachtoffers Mensenhandel (COSM). Voor niet-Nederlandse volwassen slachtoffers van mensenhandel die in de bedenktijd van aangifte zitten, kan CoMensha specialistische opvang regelen in de COSM. In de B8/3-regeling is vastgelegd dat CoMensha voor deze opvang exclusieve plaatsingsbevoegdheid heeft.
In hoeverre heeft u al opvolging gegeven aan de aangenomen motie-Ceder c.s.2 om gesprekken aan te gaan met landen van herkomst bij arbeidsmigratie in de prostitutie?
De betreffende motie van het lid Ceder is in behandeling bij mijn ministerie. Het betreft een grensoverschrijdend vraagstuk waar meerdere departementen direct of indirect bij betrokken zijn. Er zijn verschillende initiatieven die al lopen, waarbij gesprekken worden gevoerd met landen van herkomst. Op basis van een verkenning hierop, wordt bezien welke gesprekken nog moeten worden opgezet. Hierover zal ik u nader informeren in mijn visiebrief ten aanzien van sekswerk.
Was er geschikte opvang beschikbaar indien een van de aangetroffen illegale prostituees slachtoffer was van uitbuiting of mensensmokkel?
Voor slachtoffers van mensenhandel zijn diverse vormen van opvang georganiseerd. Gemeenten zijn verantwoordelijk voor het organiseren van opvang voor slachtoffers met rechtmatig verblijf in Nederland. Slachtoffers met onrechtmatig verblijf in Nederland kunnen terecht in de eerdergenoemde COSM. Deze opvang wordt op drie locaties in Nederland georganiseerd. Voor rechtmatig verblijvende slachtoffers met multiproblematiek bestaat de opvang slachtoffers mensenhandel met multiproblematiek (OMM). Voor deze opvang bestaat momenteel een wachtlijst (zie ook het antwoord op vraag5.
Hoeveel opvangplekken zijn er op dit moment voor slachtoffers van mensenhandel die niet in de reguliere opvang terechtkunnen (Opvang van slachtoffers van mensenhandel met multiproblematiek (OMM)) en hoeveel van deze plekken kunnen op dit moment daadwerkelijk bezet worden gezien de financiering?
Op dit moment zijn verspreid over zes centrumgemeenten 31 opvangplekken OMM beschikbaar. Deze zes centrumgemeenten kopen deze opvang in. Voor deze plekken is 2,3 miljoen euro beschikbaar. Deze middelen voorzien in de bekostiging van de 31 OMM-plekken.
Zijn er op dit moment wachtlijsten voor de OMM? Zo ja, hoeveel mensen wachten op een plek en hoelang zijn de wachttijden en wat is er nodig om dit op te lossen?
Op dit moment staan vijf mensen op de wachtlijst voor een plek in de OMM. De gemiddelde wachttijd is momenteel 65 dagen (ruim negen weken). De druk op de capaciteit van de OMM is groot. Er zijn meer slachtoffers met multiproblematiek dan het aantal opvangplekken waar deze slachtoffers voor de juiste begeleiding terecht kunnen. Knelpunten rondom de uitstroom uit de OMM vergroten de druk op de capaciteit. Wachtlijsten voor vervolgopvang of andere zorginstellingen (zoals begeleid wonen of GGZ) en een gebrek aan (doorstroom)woningen leiden ertoe dat mensen niet kunnen uitstromen uit de OMM waardoor zij langer in de OMM blijven. Voor het verminderen van de wachttijd zal zowel naar de capaciteit als de uitstroom moeten worden gekeken.
Hoe gaat u om met de dringende aanbevelingen van veldpartijen om de jaarlijks duizenden slachtoffers daadwerkelijk beter te beschermen, zoals onlangs bijvoorbeeld gedaan door het Leger des Heils bij de presentatie van de Barometer 2025?
Het Actieplan speelt ook een belangrijke rol in het verbeteren van de bescherming van slachtoffers. Actielijn 3 van het Actieplan zet in op verschillende acties ter verbetering van de vaststelling van slachtofferschap en bescherming van slachtoffers. Hieronder valt onder andere de verkenning naar de mogelijkheden van het loskoppelen van de vaststelling van slachtofferschap en het strafrechtelijk onderzoek naar verdachten van mensenhandel, het creëren van een landelijk overzicht waar opvang en/of hulp aanwezig is voor de zorg en veiligheid van (mogelijke) slachtoffers van mensenhandel en het in beeld brengen van de voorwaarden voor een landelijk dekkend netwerk van zorgcoördinatoren. In actielijn 6 van het Actieplan wordt ingezet op het verbeteren van de bescherming van de groep minderjarige slachtoffers. Acties die hieronder vallen zijn onder andere gericht op het creëren van bewustwording over mensenhandel op scholen, onderzoek naar minderjarige slachtoffers en training van professionals.
Wat doet u met de aanbeveling van het Leger des Heils om de wijziging van de Vreemdelingencirculaire van 1 augustus 2019 terug te draaien, zodat slachtoffers van mensenhandel met een Dublin-claim die in het buitenland zijn uitgebuit, weer beschermd worden en voorkomen wordt dat belangrijke opsporingsindicaties van mensenhandel verloren gaan?
De wijziging van de Vreemdelingencirculaire van 1 augustus 2019 is in 2023 door het WODC geëvalueerd. In deze evaluatie is ook de positie van Dublinclaimanten en het aspect van slachtofferbescherming aan de orde gekomen. Vooropgesteld is het uiteraard van groot belang om slachtoffers van mensenhandel te beschermen. Slachtofferbescherming is dan ook een van de beleidsdoelen achter de verblijfsregeling voor slachtoffers mensenhandel. Tegelijkertijd is het van belang dat de Dublinverordening uitvoerbaar blijft, waarbij goede internationale samenwerking op het gebied van mensenhandel essentieel is.
Een belangrijk onderdeel van de verblijfsregeling is dat er sprake moet zijn van opsporingsindicaties voor uitbuiting die in Nederland heeft plaatsgevonden. Dit betekent dat uitbuiting die in het buitenland heeft plaatsgevonden geen grondslag biedt om in aanmerking te komen voor verblijf in Nederland. In gevallen waar het gaat om uitbuiting in het buitenland en waarbij de betrokkene een Dublinclaim heeft, kan het Openbaar Ministerie oordelen dat de aanwezigheid van de betrokkene in Nederland niet noodzakelijk is. Dan wordt door de Immigratie- en Naturalisatiedienst geen verblijfsvergunning verstrekt. In deze gevallen wordt de Dublinoverdracht naar de desbetreffende lidstaat voortgezet. Daarbij wordt binnen de Europese Unie ook op operationeel niveau door de politie internationaal samengewerkt. Wanneer een aangifte opsporingsindicaties voor een ander EU-land bevat, dan wordt deze aangifte door de politie via het internationaal rechtshulpcentrum (IRC) gedeeld met het land waar de opsporingsindicaties betrekking op hebben.
Ten aanzien van slachtofferbescherming is relevant dat ten tijde van de aanbeveling van het Leger des Heils er geen bedenktijd bestond voor slachtoffers mensenhandel die tevens Dublinclaimant waren. Inmiddels wordt er een bedenktijd van 30 dagen aangeboden, opdat zij tot rust kunnen komen. Het WODC heeft in voornoemde evaluatie aanbevolen om, ten behoeve van slachtofferbescherming, verblijfsrechtelijke bescherming voor slachtoffers van mensenhandel los te koppelen van de aangifte en het strafrechtelijk onderzoek. Er wordt op dit moment in het kader van het Actieplan een verkenning uitgevoerd naar de mogelijkheden voor een dergelijke loskoppeling. Daarbij blijft van belang dat, naast het beschermen van slachtoffers, de nuttige werking van de Dublinverordening gewaarborgd blijft.
Christenvervolging in de Democratische Republiek Congo |
|
Don Ceder (CU), Henk Vermeer (BBB), Derk Boswijk (CDA), Isa Kahraman (NSC), Joost Eerdmans (EénNL), Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Chris Stoffer (SGP) |
|
Caspar Veldkamp (NSC) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht «70 mensen onthoofd gevonden in kerk Congo»1 en «D.R. Congo: 70 mensen onthoofd gevonden in Kerk in Kasanga»2?
Ja.
Spreekt u met ons uw afschuw uit over deze bloedige aanval?
Ja. Het kabinet veroordeelt geweld tegen religieuze minderheden. Tijdens de Raad Buitenlandse Zaken van 24 februari jl. heb ik aandacht gevraagd voor deze vreselijke gewelddaad.
De Democratische Republiek Congo staat op nummer 35 van de Open Doors Ranglijst, welke inzet heeft u en heeft de Speciaal Gezant voor Religie en Levensovertuiging om daar christenvervolging tegen te gaan?
In de Democratische Republiek Congo (DRC) worden christenen niet door de overheid gediscrimineerd en spelen de verschillende kerken een grote rol in het openbare leven. Bovengenoemd geweld komt voort uit de activiteiten van gewapende groepen in Oost-Congo. Zodoende ziet het kabinet het bereiken van een duurzame vrede in Oost-Congo als belangrijkste uitdaging om geweld tegen christenen te voorkomen. Inzet van de Speciaal Gezant voor Religie en Levensovertuiging in de DRC heeft naar mening van het kabinet vanuit dit perspectief op dit moment niet meteen toegevoegde waarde. Wel wordt er op ambtelijk niveau gesproken over dit thema met belangrijke religieuze en politieke leiders in de DRC. Het kabinet blijft de ontwikkelingen scherp volgen en zal indien nuttig en nodig de inzet van de Speciaal Gezant in de toekomst niet schromen.
Staan de Allied Democratic Forces (ADF) reeds op de Europese terreurlijst? Zo nee, bent u bereid daarvoor te pleiten, zeker gezien hun registratie in de kennisbank terroristische organisaties3?
De Allied Democratic Forces staan niet op de Europese terrorisme-sanctielijst. Ik ben bereid te onderzoeken wat de mogelijkheden zijn om deze groep op de Europese terrorisme-sanctielijst of de Europese ISIS/Al-Qaida sanctielijst te plaatsen. De groep is zeer versplinterd en ADF-leiders zien streng toe op de informatie die over de organisatie naar buiten komt, zoals de Kennisbank Terroristische Organisaties van de NCTV ook aangeeft.
Is bekend of er buitenlandse steun of steun van andere landen is voor de ADF? Zo ja, welke landen en bent u bereid die landen aan te spreken?
Hierover is op dit moment geen informatie bekend. Ook hiervoor geldt dat het ADF leiderschap streng toeziet op de informatie die naar buiten komt.
Welke steun kan Nederland of de Europese Unie (EU) in de Democratische Republiek Congo leveren om straffeloosheid tegen te gaan, zowel bij deze aanval als bij vele andere mensenrechtenschendingen?
De Congolese staat oefent beperkte controle uit over de regio’s waar de ADF actief zijn. Het herstellen van het staatsgezag zal een cruciale voorwaarde zijn om de straffeloosheid te bestrijden die op dit moment in deze regio’s plaatsvindt. Nederland en de EU roepen op tot steun voor de vredesprocessen die erop gericht zijn de gewapende groepen in Oost-Congo de wapens neer te laten leggen.
Sinds 2015 draagt Nederland middels programma’s bij aan het versterken van het staatsgezag door middel van het verbeteren van veiligheidsbeleid op lokaal niveau in Oost-DRC en de bredere regio.
Nederland zetelt in de Verenigde Naties mensenrechtenraad, ziet u de mogelijkheid om christenvervolging in de VN aan te kaarten? Ziet u ook de mogelijkheid om de gewelddadige opmars van M23 en mensenrechtenschendingen daar te adresseren?
Nederland steunde op 7 februari jl. de speciale zitting van de VN Mensenrechtenraad over DRC, waarbij een tweetraps-onderzoeksmechanisme werd opgezet voor onderzoek naar mensenrechtenschendingen en schendingen van internationaal humanitair recht in de periode vanaf januari 2025 in de provincies Noord- en Zuid-Kivu. Het VN Kantoor voor de Mensenrechten zal onmiddellijk van start gaan met dit onderzoek, gevolgd door een aanvullend onderzoek door een onafhankelijke Fact Finding Mission. Tijdens de zitting sprak de EU een verklaring uit waarin het de mensenrechtendingen in de DRC veroordeelde. Deze verklaring werd door Nederland gesteund.
Hoe kijkt u naar een speciale VN-resolutie op het gebied van religie in conflict en vrede, zoals er een landmark VN-resolutie 1325 is rond Women, Peace and Security?
Een nieuwe resolutie via de VN Veiligheidsraad, zoals de VN-resolutie 1325 (Women, Peace and Security), vereist de benodigde steun van de leden van de VN Veiligheidsraad. Mede gezien de geopolitieke ontwikkelingen en de polarisatie binnen de VN Veiligheidsraad, acht ik een dergelijke overeenstemming weinig waarschijnlijk.
Tijdens de 58ste zitting van de Mensenrechtenraad dit jaar heeft de EU opnieuw een resolutie ingediend over vrijheid van religie en levensovertuiging, waarin religieuze haat, discriminatie en geweld worden veroordeeld. Ook de Organisation of Islamic Cooperation (OIC) dient regelmatig een resolutie in op het gebied van religie en levensovertuiging. Terwijl de EU in haar resolutie nadruk legt op het individuele recht op vrijheid van religie, richt de OIC zich op bescherming van religies, soms ten koste van vrijheid van meningsuiting. Hoewel de EU en de OIC elkaars visie niet volledig onderschrijven, bestaat er een evenwicht dat ervoor zorgt dat beide resoluties meestal unaniem worden aangenomen. Een aanvullende resolutie over religie in conflict en vrede zou dit evenwicht kunnen verstoren en mogelijk kunnen leiden tot een minder gewenst eindresultaat voor Nederland en de EU.
Het bericht 'Nederland geeft roofkunst terug aan Nigeria: Herstel van historisch onrecht' |
|
Chris Stoffer (SGP), Joost Eerdmans (EénNL) |
|
Eppo Bruins (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Nederland geeft roofkunst terug aan Nigeria: «Herstel van historisch onrecht»»?1
Ja.
Klopt het dat Nederland 113 beelden teruggeeft aan de Nigeriaanse overheid, maar dat onbekend is waar de kunst naartoe gaat? Kunt u uitleggen waarom er bij zulke kostbare kunstobjecten niet meer door u gestuurd wordt op de bestemming van deze objecten?
Het klopt dat vanuit de Rijkscollectie 113 objecten zijn teruggegeven aan de Federale Republiek van Nigeria. Deze objecten zijn door Britse militairen geroofd tijdens de plundering van Benin City in 1897, vervolgens verkocht en onderdeel van de Rijkscollectie geworden. Conform het eerder met de Kamer gedeelde beleidskader en het advies van de Adviescommissie teruggave cultuurgoederen uit koloniale context (Commissie Koloniale Collecties) worden geroofde objecten onvoorwaardelijk teruggeven. Het is aan de Nigeriaanse overheid om te besluiten waar deze objecten na de fysieke overdracht zullen worden bewaard en tentoongesteld.
De Nigeriaanse overheid heeft aangegeven dat de objecten onder beheer van de National Commission for Museums and Monuments (NCMM) zullen worden bewaard in een nieuw collectiedepot en dat het voornemen bestaat de objecten tentoon te stellen. De NCMM is een federale organisatie onder het Nigeriaanse Ministerie van Kunst, Cultuur, Toerisme en Creatieve Economie en beheert onder meer 52 musea door het hele land.
Klopt het dat Nigeria op plaats 140 van de 180 staat op de Transparency International corruptions perceptions index?2 In hoeverre vindt u het verantwoord om kunst, zonder te weten wat de exacte bestemming is, terug te geven aan een regering met die reputatie?
Het klopt dat Nigeria op plaats 140 van de 180 staat op de Transparency International corruptions perceptions index van 2024. Zoals hierboven aangegeven acht ik het, in lijn met het beleidskader en het specifieke advies van de onafhankelijke Commissie Koloniale Collecties, niet passend om voorwaarden te stellen bij de teruggave van objecten die geroofd zijn. Bij de teruggave van deze objecten is het herstel van historisch onrecht het uitgangspunt.
In hoeverre houdt het beleidskader «Beleidsvisie collecties uit een koloniale context» bij een teruggaveverzoek rekening met de manier waarop de kunst correct wordt geconserveerd of dat er sprake is van een stabiel landsbestuur?
In de «Beleidsvisie collecties uit een koloniale context» wordt onderscheid gemaakt tussen verschillende categorieën.
In het geval van geroofde of anderszins onvrijwillig verloren objecten is onvoorwaardelijke teruggave het uitgangspunt. Door het tegen hun wil in bezit nemen van cultuurgoederen, is de bevolking van koloniale gebieden onrecht aangedaan. Met het oog op het herstel van dit historisch onrecht is bij deze objecten het afwegen van belangen en het stellen van voorwaarden bij teruggave niet passend. Dit is vergelijkbaar met het beoordelingskader van het restitutiebeleid Tweede Wereldoorlog. Ook in dit kader is het uitgangspunt neergelegd dat op de vaststelling van onvrijwillig bezitsverlies onvoorwaardelijke teruggave moet volgen. Wel kan in het beleid rond koloniale collecties in gesprekken met landen van herkomst het belang van brede toegankelijkheid en duurzaam beheer en behoud van de cultuurgoederen worden benadrukt. In dit gesprek kan ook worden bekeken hoe Nederland en het land van herkomst op dit terrein kunnen samenwerken, zoals dat ook nu vaak al gebeurt. Het Wereldmuseum heeft aangegeven de samenwerking met de NCMM rond collectieonderzoek en -beheer ook na teruggave voort te zetten.
In het geval van objecten die niet geroofd zijn maar waarover op basis van een belangenafweging toch is besloten tot teruggave, kunnen eventueel wel voorwaarden aan de teruggave worden verbonden. Gezien de roof van de Benin Bronzen is dat hier niet aan de orde.
Welke garanties tot goede conservering van deze kunstobjecten heeft Nederland gekregen alvorens te besluiten tot restitutie? In hoeverre klopt het dat andere landen restitutie in toenemende mate weigeren op grond van slechte tot geen garanties tot goede conservering?
Garanties over het beheer van de objecten hebben geen rol gespeeld in de besluitvorming over de teruggave.
Er is een internationale beweging richting teruggave van objecten die zijn geroofd in de koloniale periode. Landen maken verschillende afwegingen over de omgang met geroofde objecten in de museale collecties in die landen. Voor de Rijkscollectie draag ik verantwoordelijkheid. Ik sta daarbij voor een rechtvaardige omgang met deze collectie. Daarnaast stimuleer ik de museale samenwerking en kennisuitwisseling tussen instellingen in landen van herkomst en Nederland op het terrein van behoud en beheer.
Klopt het dat Nederland internationaal voorop loopt in het teruggeven van kunstobjecten, terwijl andere landen zoals Engeland daar veel behoudender in optreden? Kunt u uitleggen waarom Nederland daarin volgens u een gidsland zou moeten zijn?
Nederland loopt in de pas met een lange internationale ontwikkeling. In de ministeriële verklaring van Mondiacult 2022, de UNESCO World Conference on Cultural Policies and Sustainable Development, is opgeroepen tot een open en inclusieve internationale dialoog over de teruggave en restitutie van cultureel erfgoed. Musea kijken in toenemende mate kritisch naar de herkomst van de collecties en voeren herkomstonderzoek uit. Veel landen, zoals Duitsland, Frankrijk en België, en instellingen wereldwijd hebben reeds objecten teruggegeven of hebben beleid geformuleerd op dit terrein. Het Verenigd Koninkrijk is hierin tot nu toe inderdaad behoudender.
Ten aanzien van de Benin Bronzen bestaat al bijna twee decennia internationaal overleg en samenwerking tussen vertegenwoordigers uit Nigeria en Europese musea, de zogenaamde Benin Dialogue Group. Nederland is niet het eerste land dat Benin Bronzen teruggeeft aan Nigeria. Zo heeft Duitsland in 2022 reeds besloten tot teruggave van 1130 objecten aan Nigeria en waren er teruggaven door verschillende Britse instellingen, zoals 72 objecten van het Horniman Museum and Gardensin Londen, en 116 objecten van het Cambridge Museum of Archaeology and Anthropology.
In welke mate wijkt uw beleid af of is het een continuering van het restitutiebeleid van uw voorgangers? Klopt het dat de Kamer onder uw voorgangers actief werd geïnformeerd dan wel om instemming werd gevraagd bij restitutie van kunstobjecten? Kunt u aangeven waarom u daar nu van afwijkt?
Het beleid over de omgang met koloniale collecties in Nederland en het restitutiebeleid Tweede Wereldoorlog is ingezet door mijn voorgangers en heb ik ongewijzigd voortgezet.
De Kamer is en wordt geïnformeerd over het beleid en wijzigingen daarvan. Bij besluiten over specifieke casuïstiek in het kader van het restitutiebeleid Tweede Wereldoorlog of het teruggavebeleid koloniale collecties is het niet gangbaar de Kamer hierover te informeren. Deze besluiten betreffen immers specifieke casuïstiek binnen de vastgestelde beleidskaders. Mijn voorganger Staatssecretaris cultuur en media Gunay Uslu heeft de Kamer op 6 juli 2023 daarentegen wel geïnformeerd over het besluit tot teruggave van objecten aan Indonesië en Sri Lanka, om, zoals is aangegeven in deze brief, de eerste teruggave binnen het nieuwe beleid op basis van de eerste adviezen van de nieuwe ingestelde Commissie Koloniale Collecties te markeren (Kamerstukken II 22–23, 32 820, nr. 509). Bij hiernavolgende teruggaven van objecten uit een koloniale context is, net als bij de teruggave van objecten die zijn geroofd in de Tweede Wereldoorlog, de Kamer niet geïnformeerd, omdat dit uitvoering binnen de met de Kamer gedeelde beleidskaders betrof. Wel zijn de besluiten tot vervreemding gepubliceerd in de Staatscourant.
Kunt u aangeven welke restituties op dit moment op de planning staan? Kunt u de Kamer in de toekomst actief informeren over voornemens tot restitutie? Zo nee, waarom niet?
Op dit moment behandelt de Commissie Koloniale Collecties verzoeken tot teruggave van Indonesië, Sri Lanka en India. Of deze verzoeken leiden tot teruggave van objecten, hangt af van de advisering van de Commissie Koloniale Collecties. Daarnaast loopt de behandeling van meerdere verzoeken tot teruggave van objecten in de context van de het restitutiebeleid Tweede Wereldoorlog door de Restitutiecommissie Tweede Wereldoorlog.
Ik heb niet het voornemen de Kamer te informeren over voornemens tot restitutie bij de behandeling van specifieke casuïstiek. Een besluit tot teruggave is gebaseerd op zorgvuldige en onafhankelijke expertadviezen van de Commissie Koloniale Collecties en de Restitutiecommissie Tweede Wereldoorlog op basis van de met uw Kamer gedeelde beleidskaders. De vervreemding van objecten uit de Rijkscollectie wordt conform de Erfgoedwet gepubliceerd in de Staatscourant. Ik zal uw Kamer uiteraard informeren in het geval van wijzigingen van het beleid omtrent restitutie.
Het bericht 'Nieuw boek Joran van der Sloot op plek 30 in bestseller 60' |
|
Joost Eerdmans (EénNL) |
|
van Weel |
|
|
Bent u bekend met het nieuws dat het nieuwe boek «De eigen waarheid van Joran van der Sloot: Dagboek van een vrouwenmoordenaar» van Joran van der Sloot op plek 30 in de bestseller 60 staat?1
Ja.
Heeft u zicht op de openstaande schadevergoedingen die Joran van der Sloot nog moet betalen aan slachtoffers en nabestaanden? Zo ja, wat is de hoogte van dit bedrag en betreft het hier ook Nederlandse slachtoffers en nabestaanden?
Nee, daar heb ik geen zicht op. Zoals u bekend, kan ik niet ingaan op individuele zaken. Daarnaast betreft het veroordelingen in verschillende andere landen, waarbij Nederland geen betrokkenheid heeft of zicht op heeft.
Deelt u de mening dat iedere euro die Joran van der Sloot verdient direct naar schadevergoedingen voor slachtoffers en nabestaanden moet gaan? Zo ja, hoe gaat u hierop toezien?
Strafzaken, veroordelingen en de tenuitvoerlegging van beslissingen in het buitenland vinden plaats volgens de wet- en regelgeving van het betreffende land. Ik kan niet treden in de rechtsmacht van een ander land. De Nederlandse Staat heeft bij de tenuitvoerlegging van buitenlandse vonnissen in beginsel geen rol.
Vindt u dat de Nederlandse staat nog een rol moet hebben bij het betalen van openstaande schadevergoedingen van Nederlandse gedetineerden, ondanks dat zij hun delicten en gevangenisstraffen in het buitenland hebben gepleegd en uit moeten zitten?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid om met uw internationale collega’s, bijvoorbeeld Peru waar van der Sloot nu gevangen zit, in gesprek te gaan om ervoor te zorgen dat nabestaanden en slachtoffers conform de toegewezen schadevergoeding zo snel mogelijk hun rechtmatige geld ontvangen?
Alhoewel ik het belangrijk vind dat nabestaanden en slachtoffers hun toegewezen schadevergoeding ontvangen, kan ik niet treden in de rechtsmacht van een ander land. Ik verwijs verder naar het antwoord op vraag 3 en 4.
Bent u bekend met het ombudsmanonderzoek met de titel «Op glad ijs. Mensenrechten onder druk bij veiligheidsonderzoeken»?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat de ombudsman stelt dat de gemeente in deze kwestie uiterst dubieus heeft gehandeld en inbreuk heeft gemaakt op meerdere fundamentele rechten, zoals privacy en godsdienstvrijheid?
De ombudsman concludeert in zijn rapport dat de gemeente Almere bij de voorgenomen krachtenveldanalyse, die niet heeft plaatsgevonden, het recht op godsdienstvrijheid en het recht op privacy te makkelijk ervan is uitgegaan dat er geen mensenrechten in het geding waren. Iedereen moet vrij zijn om zijn of haar godsdienst, levensovertuiging of politieke voorkeur in volledige privacy te kunnen belijden. Een onrechtmatige inbreuk op deze vrijheidsrechten is onacceptabel.
Aan een inperking van grondrechten worden door de Grondwet hoge eisen gesteld. Elke gemeente draagt een eigen verantwoordelijkheid voor het naleven van deze eisen bij de uitoefening van taken en bevoegdheden. De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heeft, veelal samen met de VNG en het College voor de Rechten van de Mens, een rol bij de bevordering van de bescherming van grondrechten, ook op lokaal niveau. Daarvoor worden een aantal instrumenten ingezet, waaronder het Platform Gemeenten en Mensenrechten en verschillende handreikingen.2 Het is in beginsel aan de rechter om een oordeel te vellen over een onrechtmatige inperking van grondrechten.
Tot het moment van publicatie van het NRC-artikel in 2021 bevond het onderzoek zich in de fase van oriëntatie en bureauonderzoek. Het onderzoek is vervolgens door Almere voortijdig gestopt. De fase van veldonderzoek is daarom nooit gestart. De gemeente Almere spant zich in om te werken aan het herstel van vertrouwen van de moslimgemeenschap door excuses te maken en constructief in gesprek te gaan en nog meer waarborgen toe te passen rondom ethiek en privacy.
Direct na de NRC artikelen over de krachtenveldanalyses in 2021 is er middels een Kamerbrief een reconstructie gegeven over een deel van de onderzoeken die destijds met versterkingsgelden van het rijk waren gefinancierd. Deze krachtenveldanalyses hebben nadrukkelijk nooit het doel gehad om gemeenschappen te controleren en zijn ook niet opgesteld vanuit wantrouwen jegens de moslimgemeenschap als geheel. Zoals toegelicht in de Kamerbrief van 2021 hebben er gesprekken plaatsgevonden met vertegenwoordigers van de islamitische gemeenschap om te bouwen aan een goede relatie en begrip voor elkaars standpunten.3 Het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid houdt regulier contact met diverse vertegenwoordigers uit de moslimgemeenschappen.4
Welke rol ziet u als Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties voor uzelf weggelegd voor het herstel van vertrouwen en het voorkomen dat dergelijke inbreuken op rechten in de toekomst nog plaats kunnen vinden?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is uw reactie op het feit dat de gemeente Almere moskeeën liet monitoren door het bedrijf NTA en dat dit werd gefinancierd met geld van de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV)? Hoe kijkt u naar de Rijksverantwoordelijkheid voor de inbreuk op rechten en de schending van het vertrouwen die dit beleid als gevolg heeft?
Als Ministers van Justitie en Veiligheid en van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties begrijpen wij dat de conclusies van de ombudsman veel losmaakt bij de betrokken gemeenschappen.
Van lokale overheden wordt verwacht te weten wat er speelt binnen hun gemeenten als het gaat om radicalisering en extremisme. Onderzoek en advisering kan hieraan bijdragen en hiertoe worden gemeenten ondersteund door het Rijk, middels versterkingsgelden.
Uw Kamer is in 2021 geïnformeerd over de krachtenveldanalyses die gefinancierd waren vanuit de versterkingsgelden van het Rijk. Zoals ook toegelicht door de toenmalige Minister van Justitie en Veiligheid in die brief zijn gemeenten zelf verantwoordelijk voor de besteding van en verantwoording over deze gelden, en dienen te waken over het werken conform wet- en regelgeving. Omdat de precieze afspraken over de uitvoering en oplevering van de onderzoeken en de bijbehorende onderzoeksmethodieken zijn gemaakt tussen gemeenten en het onderzoeksbureau, kan ik als Minister van Justitie en Veiligheid geen uitspraken doen over de rechtmatigheid van deze onderzoeken en dus ook niet over het betreffende onderzoek in Almere.
Klopt het dat de zogenoemde krachtenveldanalyse, specifiek ook uitgevoerd door NTA, is aanbevolen door de NCTV?
Het NTA is één van de partijen die door de NCTV is aangedragen om de inhoudelijke kennis van lokale partners te verbeteren. Voor meer informatie verwijs ik naar de eerder verzonden Kamerstukken.5
Heeft u een actueel en compleet overzicht van gemeenten waar de krachtenveldanalayse is uitgevoerd en specifiek gemeenten waar dit is uitgevoerd door NTA? Zo niet, bent u bereid dit overzicht samen te stellen?
Het rijk beschikt niet over een actueel en compleet overzicht van alle uitgevoerde krachtenveldanalyses binnen gemeenten. Niet alle onderzoeken zijn gefinancierd middels de versterkingsgelden die de NCTV jaarlijks toekent. In 2021 heeft de NCTV een overzicht gemaakt van alle bij haar bekende krachtenveldanalyses die met versterkingsgelden door gemeenten zijn gefinancierd. Daaruit blijkt dat tussen 2016 en 2021 vanuit de versterkingsgelden 12 aanvragen door gemeenten voor het uitvoeren van krachtenveldanalyses zijn toegekend. Ik verwijs u hierbij ook naar mijn Kamerbrief uit 2021.6
Hebben in alle gemeenten waar deze krachtenveldanalyse is uitgevoerd lokale gemeenschappen inzage gekregen in hun dossier? Zo niet, bent u bereid dit te bevorderen?
Gemeenten zijn de opdrachtgever van de analyses en het onderzoeksbureau is de opsteller. Het is aan deze betrokken partijen om inzage te verlenen. Er zijn lokaal gesprekken gevoerd met de islamitische gemeenschappen.
Bent u bereid om als kabinet excuses te maken voor de rol van de rijksoverheid in het doen verspreiden van de krachtenveldanalyses?
Het kabinet begrijpt de onrust en zorgen die de krachtenveldanalyses, waarvan een aantal uitgevoerd zijn met de non-informed consent methode, teweeg hebben gebracht bij de moslimgemeenschap. Zowel mijn voorganger als de toenmalige Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid zijn de afgelopen jaren meerdere keren met Uw Kamer hierover in debat gegaan. Zij hebben daarbij de verantwoordelijkheden van het Rijk geadresseerd en kritisch gereflecteerd op de werkwijze destijds. Daarnaast verwijs ik graag naar het antwoord op vragen 2 en 3.
Hakenkruizen en antisemitisme op UWC |
|
Chris Stoffer (SGP), Claudia van Zanten (BBB) |
|
van Weel , Mariëlle Paul (VVD) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het artikel «Hakenkruizen en antisemitisme op UWC»?1
Ja, hier ben ik mee bekend.
Kunt u de in het artikel beschreven incidenten, zoals het schilderen van hakenkruizen en het dwingen van een zesjarig meisje tot bepaalde handelingen, bevestigen?
In betreffend artikel (en andere publicaties) wordt een aantal incidenten genoemd. Hierover is navraag gedaan bij het bevoegd gezag. Daarbij is per incident de feitelijke situatie en hoe daarop gehandeld is, beschreven. De school heeft sinds 2022 zes meldingen ontvangen van hakenkruizen die zijn aangetroffen. Daarnaast hebben ongewenste situaties plaatsgevonden rondom een gastlezing en e-mails van en tussen medeleerlingen. Er hebben zich geen incidenten voorgedaan waar leerlingen jonger dan 11 jaar bij betrokken waren.
Hoe beoordeelt u het feit dat Joodse ouders bij de directie van het United World Colleges (UWC) aan de bel hebben getrokken omdat ze het niet meer veilig vinden hun kinderen naar de internationale school te sturen?
Ik vind het verschrikkelijk dat Joodse ouders en leerlingen zich onveilig voelen op de school. Dit is zorgwekkend en onderstreept het belang van een veilige leeromgeving. Scholen hebben ook een wettelijke zorgplicht voor de veiligheid van leerlingen. Er is in het onderwijs geen enkele plek voor antisemitisme of welke andere vorm van discriminatie ook. Pesten, bedreigen of buitensluiten op grond van afkomst of andere identiteitskenmerken is volstrekt onacceptabel. Daarom is het essentieel dat de school direct en adequaat optreedt wanneer dit voorkomt en dat de inspectie hier toezicht op houdt.
Het UWC Maastricht heeft benadrukt dat antisemitisme en racisme absoluut onaanvaardbaar zijn en dat elk gemeld incident zorgvuldig onderzocht wordt. De inspectie heeft direct contact opgenomen met het betrokken bestuur en is van oordeel dat het bestuur en de school de situatie zeer serieus oppakken.
Deelt u onze mening dat het onacceptabel is dat een gastspreker tijdens een bijeenkomst in het bijzijn van personeel antisemitische uitspraken doet? Welke verantwoordelijkheid heeft het bevoegd gezag hierin volgens u?
Ja. Antisemitische uitspraken, waar of door wie ook gedaan, zijn onacceptabel. Onderwijsinstellingen hebben de primaire verantwoordelijkheid zorg te dragen voor een veilige leer- en werkomgeving. Dit betekent dat zij grenzen moeten stellen en bewaken. Zowel binnen het kader van de wet (zoals vastgelegd in de Grondwet en het strafrecht), als in het belang van de veiligheid van de leerlingen en studenten en het personeel.
De school erkent dat de gastspreker zich tijdens de betreffende gastles negatief heeft uitgelaten over de staat Israël. Dit was aanleiding voor de school om na afloop gesprekken hierover te voeren met zowel Joodse ouders van leerlingen als met de docenten. Dit heeft ertoe geleid dat er inmiddels een protocol is opgesteld voor gastsprekers. Dat laat zien dat de school direct actie ondernomen heeft. De inspectie heeft aan mij bevestigd dat de veiligheidsprotocollen zijn aangescherpt. Met het opgestelde protocol voor gastsprekers ga ik ervan uit dat in het vervolg een veilige leeromgeving tijdens gastlessen gewaarborgd kan worden.
Kunt u bevestigen dat er door het Committee of The Islamic Society of UWC Maastricht een mail is verstuurd aan de leerlingen van de school, die het officiële standpunt over de oorlog zou moeten weergeven? Wat vindt u ervan dat leerlingen op deze manier worden benaderd?
Eind januari 2025 hebben enkele leerlingen, verenigd in de «Islamic Society of UWC Maastricht», een e-mail gestuurd naar medeleerlingen in de leeftijdscategorie tussen de 15 en 18 jaar. De school heeft gesproken met betrokken leerlingen en bezorgde ouders. Hierbij heeft de school een duidelijke grens getrokken dat groepsmailaccounts van de school niet gebruikt dienen te worden voor politieke discussies, maar dat debatten in het klaslokaal gevoerd dienen te worden onder begeleiding van docenten.
Naar aanleiding van dit incident heeft de school een e-mailetiquette ingevoerd met striktere regels en betere monitoring. Daarnaast wordt er extra aandacht besteed aan het voeren van verbindende gesprekken onder leiding van de docenten, om zo een veilige en constructieve dialoog te waarborgen.
Is bij het bevoegd gezag een adequate registratie van incidenten aanwezig ter uitwerking van de zorg voor leerlingen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, in hoeverre blijkt daaruit dat al langere tijd sprake is van pesten en antisemitisme?
De school houdt een registratie bij van alle incidenten. Sinds 2022 zijn er acht incidenten geweest die raken aan antisemitisme. De inspectie heeft vastgesteld dat de school een structurele aanpak van het antisemitisme- en algemeen veiligheidsbeleid hanteert.
Hoe beoordeelt de Inspectie van het Onderwijs de sociale, psychische en fysieke veiligheid van leerlingen van het United World College in Maastricht, en hoe vaak heeft de onderwijsinspectie contact gehad met het UWC?
UWC Maastricht wordt eens in de vijf jaar geaccrediteerd door de Council of International Schools en het International Baccalaureate, waarbij wordt voldaan aan de strenge normen die voor internationale scholen gelden. De meest recente accreditatie is in 2023 succesvol afgerond.
Daarnaast valt het UWC Maastricht onder het reguliere toezicht van de Inspectie van het Onderwijs (hierna: inspectie). In 2023 heeft de inspectie een vierjaarlijks bestuursonderzoek gedaan bij Stichting Limburgs Voortgezet Onderwijs (LVO), het bestuur van de vo-poot van UWC. In 2024 volgde een vierjaarlijks bestuursonderzoek bij MosaLira, het bestuur van de po-poot van UWC, waarbij ook verificatieactiviteiten op de school zelf zijn uitgevoerd. Eerder, in 2022, is UWC bevraagd in het kader van een themaonderzoek.
Mede op basis van deze onderzoeken en andere contacten met de betrokken besturen – ook recent, naar aanleiding van het bericht waar betreffende Kamervragen over zijn gesteld – is de inspectie van oordeel dat de besturen hun zaken op orde hebben en over een actief veiligheidsbeleid beschikken. Dit beeld wordt bevestigd door interne audits die laten zien dat besturen en scholen actief werken aan goed onderwijs en een veilige leeromgeving.
Kunt u aangeven hoe de school de verantwoordelijkheid voor de sociale veiligheid van leerlingen invult? Welke maatregelen zijn ondernomen bij misstanden?
Net als iedere andere onderwijsinstelling heeft het UWC Maastricht een wettelijke zorgplicht voor de veiligheid op school. De inspectie houdt hier toezicht op. Zij constateert dat de school een proactief veiligheidsbeleid voert met onder andere gedrags- en veiligheidsprotocollen. Daarnaast heeft de school aanvullende zaken geregeld, zoals duidelijke gedragsrichtlijnen, regelmatige training voor medewerkers, vastgelegde meldingskanalen en een uitgebreid mentor- en welzijnsprogramma. Deze structuren zorgen ervoor dat leerlingen de nodige ondersteuning krijgen en dat eventuele zorgen op een adequate manier worden aangepakt. Wanneer er incidenten plaatsvinden, voert de school grondige onderzoeken uit. Indien nodig kunnen disciplinaire maatregelen worden genomen in overeenstemming met het geldende schoolbeleid.
Zoals benoemd bij de beantwoording van vraag 4 en 5, heeft de school naar aanleiding van de incidenten specifieke maatregelen genomen en bestaande protocollen aangescherpt.
Hoe beoordeelt u het feit dat ouders van Joodse leerlingen spreken van een jarenlang, groeiend antisemitisme op het UWC Maastricht? Welke verantwoordelijkheid heeft de overheid in deze situaties?
Onderwijsinstellingen zijn primair verantwoordelijk voor een veilige leer- en werkomgeving. Wat de overheidsrol betreft, houdt de inspectie toezicht op dit handelen. Tot op heden heeft de inspectie geen eerdere signalen van antisemitisme op het UWC ontvangen. Bij signalen over de veiligheid op een school, zoals hier het geval is, neemt de inspectie doorgaans contact op met het betrokken bestuur om te kunnen komen tot een eerste duiding. Dat is hier ook gebeurd. De inspectie is van oordeel dat het bestuur en de school de situatie zeer serieus oppakken. De school hanteert een proactief veiligheidsbeleid, er zijn gesprekken met leerlingen, ouders en leraren, de veiligheidsprotocollen zijn aangescherpt, er is een conflictenmodule gestart en er is externe deskundigheid ingeschakeld.
Hebben de problemen er inmiddels toe geleid dat leerlingen daadwerkelijk verzuimen vanwege het onveilige schoolklimaat? Zo ja, om hoeveel leerlingen gaat het en welke inspanningen zijn verricht om dit te kunnen beëindigen?
UWC hanteert een strikt aanwezigheids- en afwezigheidssysteem. Er zijn geen meldingen van absentie vanwege een vermeend onveilig schoolklimaat.
Bent u bereid in contact te treden met de school en waar nodig ondersteuning aan te bieden om deze problematiek aan te pakken? Zo ja, op welke manier?
Bij signalen over de veiligheid op een school, zoals hier het geval is, neemt de inspectie doorgaans contact op met het betrokken bestuur om te kunnen komen tot een eerste duiding. Dat is hier ook gebeurd. De inspectie ziet op dit moment geen reden voor vervolgstappen. Wel is de inspectie uiteraard alert op eventuele nieuwe signalen. Indien nodig kan mijn ministerie de school in contact brengen met organisaties, zoals Stichting School & Veiligheid, die de school desgewenst kunnen ondersteunen.
Welke maatregelen uit de vorig jaar gepresenteerde Strategie Bestrijding Antisemitisme kunnen worden ingezet om de ontstane situatie op het UWC Maastricht aan te pakken?
Allereerst ondersteunt de handreiking «omgaan met antisemitische incidenten op scholen», ontwikkeld door het Ministerie van OCW in samenwerking met de NCAB en het CIDI, de school bij het herkennen van, omgaan met en melden van antisemitische incidenten.2
Daarnaast omvat de kabinetsbrede strategie een hoofdstuk «onderwijs en preventie» en «wegnemen van voedingsbodem voor antisemitisme».3 Het UWC Maastricht geeft aan actief bij te dragen aan het vergroten van kennis over het Joodse leven en de Joodse geschiedenis. Door leerlingen met diverse achtergronden samen te brengen en hen de ruimte te geven om hun persoonlijke verhalen, overtuigingen en tradities te delen, faciliteert de school wederzijds begrip en de interculturele en interreligieuze dialoog. Een concreet voorbeeld hiervan is het samen vieren van Chanoeka met leerlingen van diverse achtergronden. Ook organiseert de school lessen over en bezoeken aan gedenktekens en authentieke locaties.
Ter ondersteuning van leraren bij invulling van de burgerschapsopdracht volgen alle leraren van het UWC Maastricht trainingen voor het voeren van gesprekken over maatschappelijk gevoelige thema’s in de klas. Tevens is er een uitgebreid programma waarin mentoren zich met hun leerlingen richten op onderwerpen zoals relaties, omgaan met conflict en het voeren van dialogen op respectvolle wijze.
Volgens de inspectie handelt de school, op basis van recent contact, in lijn met de nationale actiepunten om antisemitisme in het onderwijs en/of onder jongeren te bestrijden en een cultuur van respect en diversiteit te bevorderen.
Tot slot verwijs ik naar de oprichting van de Taskforce Bestrijding Antisemitisme. Deze Taskforce gaat het komend jaar op hoog niveau aan de slag met het doen van gerichte voorstellen voor maatregelen ten behoeve van de veiligheid van Joden. Hier valt ook de veiligheid van Joodse studenten op hogescholen en universiteiten en het weren van antisemitische sprekers op hogescholen en universiteiten onder.
Kunt u voor uw uitvoeringsorganisatie(s) zo specifiek mogelijk inzichtelijk maken hoeveel geld er de komende jaren zal worden besteed aan diversiteits-, gender-, en inclusiebeleid?1
Er zijn twee uitvoeringsorganisaties gelieerd aan het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) bevraagd. Dit gaat om de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) en de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO). De twee gevraagde organisaties verschillen wat betreft rechtsvorm en relatie/verantwoordelijkheid naar het Ministerie van OCW. Daarnaast wordt er gevraagd naar de Nationale Publieke Omroep (NPO), maar dat is geen uitvoeringsorganisatie van het ministerie.
DUO is een agentschap. Dat betekent dat DUO een verzelfstandigd onderdeel is van het ministerie. OCW heeft geen specifiek diversiteits- of genderbeleid. Wel is er de OCW-agenda tegen discriminatie en racisme, om inclusie op de werkvloer te bevorderen. Dit is algemeen OCW beleid en daarmee ook leidend voor DUO. De antwoorden over DUO komen daarom grotendeels overeen met de antwoorden op soortgelijke Kamervragen die in oktober 2024 naar uw Kamer zijn gezonden.2 De ambities uit de eerdergenoemde agenda werken door in alle bedrijfsvoeringaspecten van OCW, waardoor het niet mogelijk is er een bedrag aan te koppelen.
NWO is een zelfstandig bestuursorgaan dat wettelijke taken uitvoert. De organisatie heeft een beleidsplan Diversiteit, Inclusie en Gelijkwaardigheid (DIG). NWO werkt in dit plan aan drie ambities:4 NWO streeft ernaar dat het personeelsbestand een representatieve afspiegeling is van de samenleving,5 NWO werkt aan een veilige werkomgeving, waarin iedere medewerker zichzelf kan zijn en gelijkwaardig wordt behandeld,6 NWO wil ervoor zorgen dat de nodige ambities en activiteiten goed geborgd worden in beleid, processen en structuren. Binnen haar budget van 1,5 miljard euro, stelt NWO 10.000 euro per jaar beschikbaar voor de uitvoering van dit beleid.
Kunt u voor uw uitvoeringsorganisatie(s) zo specifiek mogelijk inzichtelijk maken hoe het diversiteits-, gender- en inclusiebeleid de komende jaren wordt vormgegeven? Bent u voornemens dit beleid binnen uw uitvoeringsorganisatie(s) te intensiveren of af te bouwen?
DUO volgt het beleid dat voortkomt uit de OCW-agenda tegen discriminatie en racisme. Er zijn geen plannen om het beleid te intensiveren of af te bouwen.
Het beleidsplan wordt op dit moment geëvalueerd, waarna wordt besloten op welke manier het beleid na 2025 wordt voortgezet.
Kunt u voor uw uitvoeringsorganisatie(s) inzichtelijk maken welke diversiteits-, gender-, en inclusiecursussen er worden aangeboden?
Medewerkers van DUO kunnen gebruikmaken van het Rijksbrede opleidingsaanbod op het gebied van inclusie. OCW heeft geen eigen aanbod als het aankomt op diversiteit, gender en inclusie.
NWO biedt een training aan die leidinggevenden kan helpen bij meer objectief en competentiegericht werven en selecteren.
Is er de afgelopen jaren op uw uitvoeringsorganisatie(s) sprake geweest van het weghalen van kunstobjecten, omdat deze bijvoorbeeld «niet meer van deze tijd» zouden zijn?
Nee.
Kunt u zo specifiek mogelijk inzichtelijk maken in hoeverre uw uitvoeringsorganisatie(s) een gender-en diversiteitsquotum hanteert voor uw personeel?
DUO en NWO hanteren het wettelijke quotum voor de banenafspraak.7
Op welke manier wordt het succes van het diversiteits-, gender- en inclusiebeleid binnen uw uitvoeringsorganisatie(s) gemeten? Welke criteria of key performance indicators (KPI’s) hanteert u om het beleid te beoordelen?
DUO hanteert de Rijksbrede streefcijfers op diversiteit, zoals die worden gerapporteerd in de Jaarrapportage Bedrijfsvoering Rijk. Daarnaast zijn inclusie en sociale veiligheid een vast onderdeel van de vragen die tweejaarlijks terugkomen in het Medewerkersonderzoek (MO).
Medewerkers worden halfjaarlijks (in de periode tussen november 2022 en november 2024) in het medewerker-tevredenheidsonderzoek gevraagd in hoeverre zij het eens zijn met de stelling dat de aandacht voor diversiteit in de werkomgeving bijdraagt aan het succes van de organisatie.
Kunt u inzichtelijk maken welke externe organisaties of consultants zijn ingehuurd om uw uitvoeringsorganisatie(s) te adviseren over diversiteits-, gender- en inclusiebeleid? Wat waren de kosten en uitkomsten van deze adviezen?
De OCW-agenda tegen discriminatie en racisme is algemeen OCW beleid en is ook leidend voor DUO. Voor het antwoord op deze vraag refereer ik daarom naar de eerdere antwoorden op de soortgelijke Kamervragen die in oktober 2024 naar uw Kamer zijn gezonden.8
De organisatie «Onbeperkt aan de Slag» heeft een toegankelijkheidsonderzoek uitgevoerd. Het onderzoek kostte eenmalig 1.500 euro en leverde een rapportage op met verbeterpunten die zijn gebruikt om de NWO-panden toegankelijker te maken voor mensen met een fysieke beperking.
De organisatie Connectify heeft NWO geadviseerd over het werving- en selectieproces. Het resultaat daarvan is de training voor leidinggevenden die hen in staat stelt een werkwijze toe te passen die leidt tot het objectief en competentiegericht selecteren van de meest geschikte kandidaat voor een functie. Dit kostte ongeveer 15.000 euro.
Zou u de beantwoording per uitvoeringsinstantie afzonderlijk kunnen aanleveren?
Ja.
Het bericht ‘Ongehoord Nederland zoekt man of vrouw, ’geen X’, OM doet onderzoek naar discriminatie’ |
|
Geert Wilders (PVV), Emiel van Dijk (PVV), Martine van der Velde (PVV) |
|
Eppo Bruins (CU), van Weel |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht inzake het onderzoek van het Openbaar Ministerie naar Ongehoord Nederland vanwege «man/vrouw, geen X» in vacaturetekst voor hoofdredacteur?1
Ja, daar ben ik mee bekend.
Vindt u het niet vreemd dat, terwijl het OM zegt geen tijd te hebben om vervolging in te stellen van de XR-snelwegblokkeerders en dat zij vrijwel alle Jodenjagers in Amsterdam vrijuit laat gaan, het OM zich wel bezig denkt te moeten houden met onderzoek naar omroep ON! omwille van een vacature invulling?
Het Openbaar Ministerie stelt op eigen gezag en op basis van kenbare uitgangspunten strafrechtelijke onderzoeken in. Ik heb geen reden om er aan te twijfelen dat het Openbaar Ministerie in dit geval daarvan af zou wijken.
Erkent u dat er biologisch gezien slechts twee geslachten zijn, namelijk man en vrouw?
Nee, er is sprake van seksediversiteit. De meeste mensen in Nederland hebben geslachtskenmerken die vallen binnen de normatieve definitie van een mannelijk of vrouwelijk lichaam. Er zijn ook intersekse personen. Dat zijn mensen die biologisch gezien geboren worden met een lichaam dat niet past binnen de heersende definities van mannelijk of vrouwelijk lichaam.
Deelt u de mening dat de Omroep Ongehoord Nederland over haar eigen HR-selectie gaat?
Ja, alle omroepen gaan over hun eigen personeelsbeleid. Daarbij hebben zij zich, net als iedereen, te houden aan de regels die onder andere op het gebied van gelijke behandeling gelden.
Welke maatregelen gaat u nemen om de prioriteiten van het OM op orde te krijgen om Nederland daadwerkelijk veilig te maken?
Zoals afgeleid mag worden uit mijn antwoord op vraag 2 zie ik naar aanleiding van deze zaak geen aanleiding om maatregelen te nemen die het Openbaar Ministerie betreffen.
Kunt u deze vragen voor het eind van volgende week beantwoorden?
Dat is helaas niet gelukt.
Zou u willen reageren op elk van de bevindingen in het artikel ««Zie de mens, niet het getal». Senioren lopen aan tegen «discriminatie op basis van leeftijd», ouderenorganisatie luidt noodklok»?1
Leeftijdsdiscriminatie is een ernstig verschijnsel. We spreken van leeftijdsdiscriminatie als leeftijd ten onrechte wordt gebruikt als onderscheidmakend criterium. Voor onderscheid op grond van leeftijd kan soms een goede reden zijn, waardoor het onderscheid gerechtvaardigd is. In het Commissiedebat over discriminatie van 29 januari jongstleden heb ik aangeven dat ik graag met ANBO-PCOB in gesprek ga over het onderzoek waarover dit artikel gaat. Daarbij wil ik ook graag bespreken welke redenen worden gegeven als ouderen tegen onderscheid op grond van leeftijd aanlopen.
Wat vindt u van het feit dat maar liefst een op de drie 65-plussers in Nederland te maken heeft gehad met discriminatie op basis van hun leeftijd?
Het gegeven dat zoveel ouderen leeftijdsdiscriminatie ervaren is voor mij aanleiding om met ANBO-PCOB verder te spreken over de resultaten van dit onderzoek, om te bezien welke aanpak nodig is om dit cijfer omlaag te brengen.
Hoe brengt u discriminatie op basis van leeftijd in kaart? Welke onderzoeken zijn er gedaan naar discriminatie op basis van leeftijd? Welke onderzoeken naar discriminatie op basis van leeftijd zijn nu gaande?
Jaarlijks wordt er onderzoek gedaan naar alle meldingen en registraties van (ervaren) discriminatie bij de antidiscriminatievoorzieningen (adv’s), het Meld.Online Discriminatie (MOD), het College voor de Rechten van de Mens (CRM), de Nationale ombudsman en de Kinderombudsman.2 Dit rapport bevat ook cijfers van de verschillende instanties over leeftijdsdiscriminatie. De meldcijfers over 2024 zullen eind april 2025 worden gepubliceerd.
Daarnaast wordt met de Werkgevers Enquête Arbeid (WEA) en de Nationale Enquête Arbeidsomstandigheden (NEA) het arbeidsbeleid in Nederland vanuit het perspectief van werkgevers en werknemers gemonitord. Hierbij wordt ook gekeken naar ervaren discriminatie op de werkvloer. De WEA wordt elke twee jaar uitgevoerd door TNO en de NEA wordt elk jaar uitgevoerd door CBS en TNO. De volgende WEA staat voor 2026 gepland. De NEA van 2024 zal dit voorjaar gepubliceerd worden.
Zou u inzicht willen geven in de bij u al bekende cijfers op het gebied van discriminatie op basis van leeftijd?
Uit het rapport «Discriminatiecijfers in 2023» zien we dat in dat jaar 232 meldingen van leeftijdsdiscriminatie binnen zijn gekomen bij adv’s op een totaal van 6.351 meldingen. De meeste meldingen over leeftijdsdiscriminatie gaan over uitsluiting op de arbeidsmarkt.3
Uit de Monitor Discriminatiezaken in 2024 blijkt dat het CRM in dat jaar 99 meldingen ontving over leeftijdsdiscriminatie op in totaal 1.847 meldingen. Het CRM behandelde 32 verzoeken om een oordeel over leeftijdsdiscriminatie op in totaal 621 verzoeken.4
In de NEA van 2023 gaf 11% van de werknemers aan zich gediscrimineerd te voelen op het werk in de afgelopen 12 maanden. Discriminatie vanwege afkomst (2,9%) kwam het meest voor op de voet gevolgd door leeftijd (2,6%).5
Zou u op elk van de in het aangehaalde nieuwsartikel genoemde voorbeelden en aspecten van discriminatie op basis van leeftijd willen reflecteren en daarbij willen ingaan op de vraag waarom het hier discriminatie op basis van leeftijd betreft, wat de impact van die vorm van discriminatie op basis van leeftijd is in het leven van mensen en waarom dit aspect van discriminatie op basis van leeftijd aangepakt zou moeten worden?
In het artikel komen mensen aan het woord die zich gediscrimineerd voelen vanwege hun leeftijd vanwege de afwijzing voor een vrijwilligersfunctie, een medische behandeling, het verlagen van de limiet van een creditcard en het niet verlengen van een contract voor een leaseauto. Zonder op individuele gevallen in te kunnen gaan, vind ik het onacceptabel als mensen ten onrechte vanwege hun leeftijd worden buitengesloten van (vrijwilligers)werk of bepaalde diensten. Uit het artikel blijkt dat leeftijdsdiscriminatie, net als andere vormen van discriminatie, op de betrokkenen een grote impact kan hebben.
De Wet gelijke behandeling op grond van leeftijd bij de arbeid verbiedt leeftijdsdiscriminatie bij werk en beroepsonderwijs. De wet is ook van toepassing op de toegang tot vrijwilligerswerk. Ouderen die leeftijdsdiscriminatie ervaren kunnen hun zaak voorleggen aan het CRM, die kan oordelen over de vraag of in een voorliggend geval sprake is van onderscheid op grond van leeftijd en zo ja, of de organisatie die voor de afwijzing verantwoordelijk is daarvoor een objectieve rechtvaardiging heeft aangevoerd. Uit de uitspraken van het College blijkt dat bijvoorbeeld een afwijzing voor een vrijwilligersfunctie op de betrokken een enorme impact kan hebben.
Welke actieplannen zijn er om discriminatie op basis van leeftijd in het financiële domein aan te pakken?
Er zijn geen speciale actieplannen die zich specifiek richten op discriminatie op basis van leeftijd in het financiële domein.
Bent u bekend met discriminatie op basis van leeftijd op het gebied van de limitieten van creditcards? Zo nee, zou u dit in kaart willen laten brengen? Zo ja, zou u deze informatie willen delen met de Kamer?
De Minister van Financiën heeft geen signalen ontvangen dat sprake is van leeftijdsdiscriminatie bij het bepalen van de kredietlimiet bij creditcards. De Autoriteit Financiële Markten (de AFM) heeft op navraag eveneens aangegeven nauwelijks signalen te ontvangen over consumenten die leeftijdsdiscriminatie ervaren bij creditcards. Op basis hiervan ziet de AFM geen aanleiding voor nader onderzoek. Gelukkig heeft ook maar 1% van de respondenten van het surveyonderzoek van ANBO-PCOB (allemaal 65 jaar of ouder) aangegeven uitsluiting of benadeling te hebben ervaren bij het aanvragen van een creditcard. Desalniettemin benadrukt de Minister van Financiën dat discriminatie altijd onacceptabel is, en dat banken en creditcardbedrijven de plicht hebben om zoveel mogelijk maatregelen te nemen om dit tegen te gaan.
Hoewel dit voor de meeste creditcards niet verplicht is, voeren veel banken en creditcardbedrijven een kredietwaardigheidsbeoordeling van hun klanten uit voordat zij overgaan tot het verschaffen van een creditcard en het bepalen van de kredietlimiet. Variabelen waarnaar hierbij wordt gekeken, zijn onder meer de hoogte en bron van de inkomsten van een consument. Hoewel de leeftijd soms indirect kan worden afgeleid uit de bron van inkomsten, speelt deze in beginsel geen rol bij de beoordeling. Wel is het mogelijk dat de hoogte van de kredietlimiet op een gegeven moment niet meer passend is voor een consument die bijvoorbeeld niet meer werkt, van een AOW moet rondkomen en daardoor minder inkomsten heeft. Het belang van de klant staat bij een herbeoordeling van een kredietlimiet centraal.
Zou u bij de voorgaande vraag ook willen ingaan op wat u concreet gaat doen om dit tegen te gaan?
Zie het antwoord op vraag 7. Er is momenteel geen aanleiding om acties te ondernemen.
Zou u bij de voorgaande twee vragen ook willen ingaan op welke verantwoordelijkheid banken en creditcardbedrijven op dit gebied hebben?
Ik verwijs naar het antwoord op de vragen 7 en 8.
Hoe reflecteert u op het gegeven dat discriminatie op basis van leeftijd plaatsvindt in een sociale context waarbij mensen wellicht discriminatie kunnen ervaren, terwijl degene die dit overbrengt dit niet bedoeld heeft als discrimininatie op basis van leeftijd?
Net als andere vormen van discriminatie kan leeftijdsdiscriminatie zowel bewust als onbewust plaatsvinden. In het juridisch kader is niet relevant of discriminatie bewust of onbewust is. Het gaat er om of er voor het maken van onderscheid op grond van leeftijd een objectieve rechtvaardiging is of niet. Vooral ouderen lopen vaak tegen onbewuste vooroordelen aan. Daarom is het goed dat het onderzoek van ANBO-PCOB duidelijk maakt dat onderscheid op grond van leeftijd op diverse terreinen voorkomt en laat zien dat veel ouderen leeftijdsdiscriminatie ervaren. Ik hoop dat dit leidt tot meer aandacht voor het tegengaan van onterechte uitsluiting van ouderen.
Hoe beziet u in het licht van de vorige vraag de discussie over discriminatie op basis van leeftijd binnen het terrein van werksituaties en arbeidsverhoudingen, zoals het bewust of onbewust doen van aannames over inzetbaarheid, promotiemogelijkheden, etcetera?
Discriminatie op de arbeidsmarkt komt in Nederland nog altijd voor en blijft een hardnekkig probleem. Teveel mensen krijgen te maken met ongelijke kansen op basis van bijvoorbeeld afkomst, geslacht en ook leeftijd. Arbeidsmarktdiscriminatie kan ontstaan vanuit kwaadwillende motieven, maar vaker gebeurt het vanuit onbewuste vooroordelen en onbekendheid. In beide gevallen is dit onacceptabel en zorgt arbeidsmarktdiscriminatie ervoor dat mensen zich niet geaccepteerd voelen. Mensen die gediscrimineerd worden ervaren meer stress, verzuimen vaker en leven ook vaker in armoede. Het zorgt er tevens voor dat talent onbenut blijft, terwijl iedereen op dit moment nodig is op de arbeidsmarkt. Arbeidsmarktdiscriminatie moet daarom zoveel mogelijk worden voorkomen. Om deze reden zet het kabinet in op het aanpakken van arbeidsmarktdiscriminatie en de bewustwording van werkgevers en werknemers op dit gebied.
Welke actieplannen zijn er om discriminatie binnen werksituaties en op de arbeidsmarkt aan te pakken?
Dit jaar loopt het actieplan arbeidsmarktdiscriminatie 2022–2025 af. De aanpak van arbeidsmarkdiscriminatie, het bevorderen van gelijkwaardige kansen en het creëren van bewustwording rond diversiteit en inclusie vraagt echter om onverminderde inzet. Daarbij is het van belang om de aanpak meer te richten op wat werkgevers en werknemers echt nodig hebben. Daarom zal de inzet gecentraliseerd worden onder het onlangs aangekondigde Offensief Gelijke Kansen.6 Dit is een grondenbrede aanpak omdat uitsluiting op basis van bijvoorbeeld afkomst en geslacht net zo onacceptabel is als uitsluiting op basis van leeftijd. Het Offensief zal langs drie pijlers bijdragen aan het tegengaan van arbeidsmarktdiscriminatie:
Bent u bekend met discriminatie op het gebied van leeftijd bij de verhuur van voertuigen? Zo nee, zou u dit in kaart willen brengen? Zo ja, zou u mogelijke maatregelen willen opsommen om dit tegen te gaan?
Het is bekend dat verhuur van (deel)voertuigen door sommige aanbieders voor bepaalde leeftijdscategorieën is uitgesloten of dat hier meerkosten voor zijn. Het beeld is dat dit zowel het geval is bij jongeren als bij ouderen. Verzekeraars gebruiken rekenmodellen en risico-inschattingen om de premie te berekenen. Bij sommige leeftijdscategorieën schatten ze deze risico’s anders in.
Het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat is bereid om een onderzoek uit te (laten) voeren naar verzekeringen en de premies van de verhuur van voertuigen. In het kader van verzekeringen van deelvoertuigen is eerder ook al met uw Kamer hierover gesproken zoals bij het Commissiedebat auto van 15 juni 2023 en is eerder in een Kamerbrief ook ingegaan op het vraagstuk verzekeren.7
Het ministerie krijgt vanuit het in 2023 gestarte samenwerkingsprogramma Natuurlijk!Deelmobiliteit eveneens signalen dat het vraagstuk van verzekeringen ook speelt bij deelmobiliteit en ook voor deelauto’s. Zo heeft een grote aanbieder van deelauto’s eind 2024 de minimumleeftijd verhoogd van 18 naar 21 jaar en een eis gesteld van minimaal 12 maanden rijbewijsbezit. Het voornemen is om voor de zomer te starten met het onderzoek en daarin ook ervaringen van de markt en de reeds gedane pilots mee te nemen. Bovendien zal het gesprek worden aangegaan met verzekeraars over mogelijke maatregelen. Na afronding, beoogd eind van dit jaar, zal het onderzoek door de bewindspersonen van IenW naar de Kamer worden gestuurd.
Zou u bij de voorgaande vraag ook willen aangeven welke van deze maatregelen u gaat uitvoeren?
Ja, zie het antwoord op vraag 13.
Welke actieplannen zijn er om juist in te zetten op de meerwaarde die senioriteit met zich meebrengt, zoals wijsheid en levenservaring?
Er zijn voor zover mij bekend geen actieplannen die daarop inzetten. Het kabinet ziet de meerwaarde die senioriteit met zich meebrengt, bijvoorbeeld op het werk. Het is aan werkgevers om op een goede manier vorm te geven aan de overdracht van kennis en vaardigheden van ervaren medewerkers aan jongere collega’s.
Hoe reflecteert u in het licht van de voorgaande drie vragen op discriminiatie op basis van leeftijd bij bijvoorbeeld autoverhuurbedrijven, waarbij senioriteit meer dan eens juist ruimere rijervaring betekent?
Het CBR is belast met het beoordelen van de rijvaardigheid. Om te mogen rijden, moet iemand geestelijk en lichamelijk gezond zijn. Vanaf de leeftijd van 75 jaar is een 5-jaarlijkse keuring om dit te beoordelen. Zoals in het antwoord op vraag 13 aangegeven is het bekend dat verzekeraars op basis van hun rekenmodellen de premies berekenen en dat leeftijd en de duur van het rijbewijsbezit hier soms ook een onderdeel van uitmaken. Op dit moment heeft het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat nog geen gedetailleerd beeld van deze situatie. Het is daarom lastig om hierover een onderbouwd standpunt te geven. Mocht er een situatie voordoen waarbij er een vermoeden bestaat van leeftijdsdiscriminatie, kan er altijd een klacht worden ingediend bij de aanbieder van een huur/deelvoertuig.
Hoe beziet u discriminatie op basis van leeftijd in het licht van de toenemende vergrijzing?
Ouderen vormen een essentieel onderdeel van onze samenleving. Zeker met het oog op de vergrijzing heeft de samenleving ouderen hard nodig. Veel ouderen verrichten vrijwilligerswerk binnen ziekenhuizen, de lokale politiek, verenigingen en andere organisaties. Uit het onderzoek van ANBO-PCOB blijkt dat een op de vijf ouderen weleens ontmoedigd is om iets te proberen na ervaren leeftijdsdiscriminatie. Juist omdat we door de vergrijzing als samenleving in de toekomst alleen maar vaker een beroep zullen moeten doen op ouderen, moet leeftijdsdiscriminatie worden tegengegaan zodat ouderen gemotiveerd blijven om mee te doen.
Zou u voorgaande vraag ook willen beantwoorden in het licht van het feit dat toenemende vergrijzing zorgt voor een noodzaak dat in veel sectoren juist extra mensen, in het bijzonder ook mensen op gevorderde leeftijd, nodig zijn in de economie, en dat discriminatie op basis van leeftijd mensen juist zal afhouden van doorwerken op latere leeftijd?
Leeftijdsdiscriminatie mag nooit een barrière zijn voor mensen om door te werken op een latere leeftijd. Daarom is het goed dat we zien dat in Nederland ouderen rond de pensioensleeftijd steeds langer participeren op de arbeidsmarkt.8 Toch laat onderzoek van het NIDI en de ANBO-PCOB zien dat 50-plussers en 65-plussers vaker leeftijdsdiscriminatie ervaren op de arbeidsmarkt, ook bij het solliciteren naar een nieuwe baan.9 Ook vanuit een economisch perspectief is het kwalijk als 50-plussers minder werken dan zij willen en kunnen. Zeker in het licht van de toenemende vergrijzing is het essentieel dat iedereen die een bijdrage kan leveren, dit ook kan doen. De «grijze druk» – het aantal ouderen ten opzichte van het aantal mensen van werkende leeftijd – blijft de komende decennia immers toenemen. Dit stelt de samenleving voor grote uitdagingen, onder meer bij het openhouden van sociale voorzieningen en het in stand houden van economische groei. Daarom is het nu, maar al helemaal in de toekomst, belangrijk dat iedereen die zijn steentje wil bijdragen dit ook kan doen en niet belemmerd wordt door discriminatie op basis van leeftijd.
Zijn er cijfers en onderzoeken bekend van de economische impact van discriminatie op basis van leeftijd? Zo ja, zou u die met de Kamer willen delen, welke conclusies trekt u daaruit en welke acties bent u van plan om uit te voeren? Zo nee, zou u deze impact willen laten onderzoeken?
Er is voor de Nederlandse context geen specifiek onderzoek naar de economische impact van discriminatie op basis van leeftijd. Het kabinet acht een dergelijk onderzoek ook niet nodig omdat leeftijdsdiscriminatie ten alle tijden ongewenst is, ongeacht de economische impact ervan.
Zou u willen reageren op het onderzoek naar leeftijdsdiscriminatie van ANBO-PCOB en zou u daarbij op elk van de conclusies en aanbevelingen afzonderlijk willen ingaan?2
Elk geval van discriminatie is er één te veel. Als senioren discriminatie ervaren bij bijvoorbeeld het aanvragen van een lening of een creditcard, is dat zeer vervelend. Zoals hierboven in antwoord op vraag 7 is aangegeven, zou het kunnen gebeuren dat bepaalde leningen of creditcards vanaf een bepaald moment niet meer passen bij een meer seniore consument die niet meer werkt en rondkomt van een AOW. In dat geval is het ook de verantwoordelijkheid van financiële instellingen om – in het belang van de consument – een lening of limiet opnieuw te beoordelen. Daarnaast is het zo dat de Minister van Financiën – ook op navraag bij de AFM – nauwelijks signalen ontvangt over leeftijdsdiscriminatie in het financiële domein. Er is daarom geen aanleiding om op dit punt tot actie over te gaan.
Momenteel is de Minister van VWS bezig met een beleidsreactie op het rapport «Leeftijd is maar een getal».11 In deze beleidsreactie zal zij ook terugkomen op de resultaten en conclusies van dit onderzoek. De Tweede Kamer ontvangt deze beleidsreactie voor de zomer, zoals eerder gecommuniceerd.12
Het onderzoek van ANBO-PCOB komt overeen met de resultaten die ook uit de NEA of uit de jaarlijkse rapportage over discriminatiemeldingen komt. Leeftijdsdiscriminatie op de arbeidsmarkt is en blijft een groot probleem. Maar ook uitsluiting op basis van andere gronden, zoals afkomst of handicap, komt nog steeds voor op de arbeidsmarkt. Op dit moment is er nog steeds sprake van grote arbeidsmarkttekorten en het is ook daarom van belang dat iedereen gelijke kansen krijgt. Met het Offensief Gelijke Kansen beoogt de Minister van SZW ervoor te zorgen dat iedereen mee kan doen op de arbeidsmarkt en er meer bewustwording komt over bijvoorbeeld objectieve werving en selectie. Op deze manier zal het Offensief een bijdrage leveren aan het verder terugdringen van arbeidsmarktdiscriminatie en het beter benutten van talent.
Daarnaast wordt er op verschillende manieren ingezet om leeftijdsdiscriminatie op het vrijwilligerswerk te verminderen. Voorbeelden hiervan zijn dat de Vereniging Nederlandse Organisaties Vrijwilligerswerk (NOV) sinds 2023 vanuit het Ministerie van VWS een subsidie ontvangt om vrijwilligersorganisaties beter in staat te stellen vrijwilligerswerk te organiseren voor een meer diverse populatie aan vrijwilligers. Daarnaast ontvangt NOV een subsidie voor het programma Samen Ouder Worden. Samen Ouder Worden zet zich landelijk in voor nieuwe samenwerkingen met ouderen, vrijwilligers- en bewonersinitiatieven, gemeente en met beroepskrachten in zorg en welzijn, die aansluiten bij de wensen en voorkeuren van ouderen.
Het onderzoek van ANBO-PCOB geeft een indicatie dat leeftijd een rol speelt bij het verzekeren van huur- en deelvoertuigen. Het is het beeld van het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat dat dit vraagstuk speelt zowel voor de jongere leeftijden als de oudere leeftijden. Zoals in het antwoord op vraag 13 aangegeven is het ministerie voornemens om op korte termijn een onderzoek te starten.
Zou u bij de beantwoording van voorgaande vraag ook per conclusie en aanbeveling willen ingaan op welke acties u aan die conclusie of aanbeveling verbindt?
Zie mijn antwoord op vraag 20.
Zou u willen reflecteren op welke rol gemeenten, als overheid die het dichtst bij inwoners staat, maar ook wijkteams en organisaties binnen het sociaal domein, kunnen spelen bij het signaleren en het aanpakken van discriminatie op basis van leeftijd?
Gemeenten hebben een belangrijke rol bij de aanpak van discriminatie. Movisie heeft een handreiking opgesteld voor gemeenten, getiteld: bouwen aan discriminatiebeleid.13
Deze handreiking bevat alle benodigde informatie voor gemeenten in hun rol als beleidsmaker, dienstverlener en werkgever en bevat links naar de belangrijkste bronnen voor een complete aanpak van discriminatie.
Zou u op een rij willen zetten welke acties en maatregelen er worden genomen om andere vormen van discrimininatie tegen te gaan, en daarbij willen aangeven welke mogelijkheden er zijn om die acties en maatregelen ook toe te passen om discriminiatie op basis van leeftijd tegen te gaan?
Dit kabinet treedt daadkrachtig op tegen alle vormen van discriminatie. De Nationaal Coördinator tegen Discriminatie en Racisme heeft een belangrijke rol om met de samenleving, partijen, organisaties en de Rijksoverheid de aanpak van discriminatie te versterken. De Rijksbrede aanpak van discriminatie komt samen in de Nationale Programma’s tegen Discriminatie en Racisme. Op dit moment wordt gewerkt aan een derde programma, waaraan ook een meerjarenagenda wordt toegevoegd.
Deelt u de analyse dat de Rijksoverheid juist veel ambitie zou moeten hebben op het gebied inzetten op de kracht van mensen op gevorderde leeftijd en de kansen die hier liggen? Zo ja, welke acties koppelt u hieraan?
Ik deel deze analyse zeker. Ik zie dat er kansen liggen zowel bij de inzetbaarheid van mensen op gevorderde leeftijd als bij de inzet van talent die op andere discriminatiegronden worden uitgesloten zoals afkomst of geslacht. Ik vind uitsluiting op de arbeidsmarkt onacceptabel en daarom probeer ik via het Offensief Gelijke Kansen meer kansen te bieden voor iedereen en discriminatie op alle gronden, waaronder leeftijd, tegen te gaan.
Wat is in het licht van de voorgaande vraag de stand van zaken van het Pact voor de Ouderenzorg, waarin het niet alleen draait om het verbeteren van de kwaliteit van zorg, maar juist ook om de vergroting van waardering voor ouderen?
Als vervolg op het programma Langer Thuis en het Pact voor de ouderenzorg, is het vorige kabinet gestart met het programma Wonen Ondersteuning en Zorg voor Ouderen (WOZO). Een belangrijk uitgangspunt van dit programma is de kracht van ouderen. Ouderen zijn belangrijk in onze samenleving. Ze hebben levenservaring en wijsheid en kunnen zo o.a. fungeren als opleider, mentor, oppas of vrijwilliger. Het vervolg van WOZO wordt onderdeel van het hoofdlijnenakkoord ouderenzorg.
Welke acties heeft u voor ogen om de ambities uit het Pact voor ouderenzorg nieuw leven in te blazen?
De prioriteit van dit kabinet is om te komen tot een hoofdlijnenakkoord ouderenzorg. Het belangrijkste doel van dit hoofdlijnenakkoord is om onbeheersbare arbeidsmarkttekorten af te wenden en te zorgen dat de ouderenzorg financieel houdbaar wordt. De ambities uit het eerdere Pact voor de Ouderenzorg komen hier deels in terug.
Deelt u de opvatting dat in het licht van de vorige vraag ook de in het verleden opgezette actieagenda Eén tegen Eenzaamheid een weg vooruit biedt om de problematiek van discriminatie op het gebied van leeftijd te voorkomen?
Het actieprogramma Eén tegen eenzaamheid (2018–2025) heeft geleid tot een veelzijdig en sterk netwerk van gemeenten, landelijke en lokale organisaties, bedrijven, burgerinitiatieven en instellingen om eenzaamheid in Nederland te verminderen, van jong tot oud. Het voorkomen van discriminatie op het gebied van leeftijd is geen onderdeel van de huidige doelen van het actieprogramma. Wel zijn er diverse partijen binnen de Nationale Coalitie tegen Eenzaamheid die een belangrijke rol spelen bij het voorkomen van leeftijdsdiscriminatie onder ouderen zoals het Ouderenfonds, Stichting UP! en stichting Oud Geleerd Jong Gedaan.
Zo ja, welke plannen heeft u om de actieagenda Eén tegen Eenzaamheid verder uit te voeren, te versterken en uit te bouwen?
Het huidige actieprogramma Eén tegen eenzaamheid (2018–2025) is aangekomen in het laatste jaar, maar de maatschappelijke opgave om eenzaamheid te voorkomen en verminderen blijft. De Staatssecretaris van LMZ werkt daarom aan een structurele aanpak Eén tegen eenzaamheid vanaf 2026 waarbij gemeenten, organisaties, maatschappelijke initiatieven, kennisinstellingen, bedrijven en Rijksoverheid zich samen inzetten voor meer verbinding en ontmoeting in het dagelijkse leven van mensen. Door eenzaamheid te signaleren en mensen te ondersteunen om in actie te komen en een stevig sociaal netwerk op te bouwen. In de voortgangsrapportage die op 21 februari jongstleden naar uw Kamer verstuurd, is de structurele aanpak toegelicht.14 Eind van dit jaar wordt uw Kamer hierover in meer detail geïnformeerd.
Zou u willen reflecteren op de vraag hoe het voorkomen van discriminatie op basis van leeftijd samenhangt met investeren in gemeenschapszin, sociale samenhang en het mensen in staat stellen voor het omkijken naar de ander?
Een sterke sociale basis bevordert sociale samenhang in dorpen, wijken en buurten en kan een grote rol spelen in het tegengaan van leeftijdsdiscriminatie en stimuleren van inclusie. Door maatschappelijke partners in de sociale basis worden (onder andere voor senioren) ontmoetingen gearrangeerd en verbindingen gelegd met personen, organisaties en/of activiteiten die ondersteuning kunnen bieden.
De sociale basis biedt mensen niet alleen de mogelijkheid om mee te doen aan het maatschappelijk leven, maar kan ook bijdragen aan het gevoel «erbij te horen». Dit gevoel kan worden versterkt door de verbinding op te zoeken met personen uit een vergelijkbare (leeftijds-)groep. Zo organiseren buurthuizen vaak ontmoetingen en activiteiten voor senioren waarbij zij onderling ervaringen kunnen uitwisselen. Maar dit gevoel kan ook worden versterkt door bruggen te slaan met mensen die tot een andere (leeftijds-)groep behoren. Bijvoorbeeld door intergenerationeel contact in vrijwilligerswerk. De Vereniging Nederlandse Organisatie Vrijwilligerswerk (NOV) heeft in het programma «Samen Ouder Worden» een actielijn opgenomen waarin contact tussen oudere en jongere generaties wordt gestimuleerd door activiteiten te organiseren waarin de verschillende generaties samenwerken. Investeren in gemeenschapszin en een sterke sociale basis kan op deze manier begrip tussen verschillende leefwerelden creëren waardoor stigma’s en discriminatie worden tegengegaan.
Met de huidige en aanvullende zorgakkoorden zetten de Minister van VWS, de Staatssecretaris van LMZ en de Staatssecretaris van JPS zich verder in op het verbeteren van de mogelijkheden voor mensen om elkaar te ontmoeten, zich te ontplooien, te ontspannen en elkaar te helpen.
Hoe beziet u in het licht van voorgaande vraag ook de samenhang met de voornemens om mensen langer thuis te laten wonen, zoals het Programma «Langer Thuis»?
Ouderen verdienen zorg en ondersteuning die bijdraagt aan hun kwaliteit van leven. Voor ouderen voor wie een plek in het verpleeghuis nog niet aan de orde is, maar de zorgafhankelijkheid wel al gevorderd is, wordt terugkeer van de verzorgingshuizen onderzocht. Daarnaast wordt ingezet op realisatie van geclusterde zelfstandige woonvormen. Het gaat dus niet om langer thuis wonen als doel op zichzelf maar om een geschikte woonomgeving.
Zou u in het licht van de voorgaande zeven vragen willen reflecteren op de vraag hoe de aanpak van discriminiatie op basis van leeftijd samenhangt met gemeenschapszin en de rol van verenigingen, vrijwilligerswerk, maatschappelijke organisaties en kerken, maar ook met initiatieven als de maatschappelijke diensttijd?
Gemeenschapszin kan een rol spelen bij het tegengaan van leeftijdsdiscriminatie. Verenigingen, zorg- en welzijnsorganisaties, vrijwilligersorganisaties, kerken en initiatieven als de maatschappelijke diensttijd (MDT) – die onder de verantwoordelijkheid van de Staatssecretaris van OCW valt – hebben alle gemeen dat zij mensen met elkaar in contact brengen die elkaar anders wellicht niet ontmoet zouden hebben. Dit biedt de kans om elkaars perspectieven beter te begrijpen, met als gevolg dat vooroordelen verminderen.
Deelt u de opvatting dat vooroordelen over en discriminiatie op basis van leeftijd onder andere voorkomen kunnen worden door de bekendheid en affiniteit met de belevingswereld van mensen van gevorderde leeftijd te vergroten? Zo ja, welke acties koppelt u hieraan?
Deze opvatting wordt herkend. Hieruit volgt onder andere de keuzes die zijn gemaakt ten aanzien van de campagne praat vandaag over morgen. Deze campagne is tweede geworden in de top 10 ageing campagnes. Deze top tien gaat over initiatieven die erin slagen een krachtig, realistisch en inspirerend beeld neer te zetten van ouder worden.
Hoe beziet u in het licht van de voorgaande vraag maatschappelijke stages en de maatschappelijke diensttijd, die door jongeren onder andere wordt uitgevoerd in de ouderenzorg en bij hulp aan ouderen, en daarmee middelen zijn om jongeren kennis te laten maken met de genoemde belevingswereld?
De Maatschappelijke diensttijd (MDT), die onder de verantwoordelijkheid van de Staatssecretaris van OCW valt, en maatschappelijke stages bieden de mogelijkheid om jongeren en ouderen op een waardevolle manier met elkaar in contact te brengen. Ouderen ervaren steun en worden gezien, wat hen helpt om zich minder eenzaam te voelen. Tegelijkertijd krijgen jongeren de kans om de belevingswereld van ouderen te begrijpen, waardevolle levenslessen op te doen en hun gevoel van zingeving te versterken.
Welke actieplannen zijn er om discriminatie op basis van leeftijd bij vrijwilligerswerk, vrijwilligersorganisaties, verenigingen en stichtingen aan te pakken?
Er zijn geen speciale actieplannen die zich specifiek richten op discriminatie op grond van leeftijd bij vrijwilligerswerk, verenigingen en stichtingen. Wel wordt er op verschillende manieren ingezet om leeftijdsdiscriminatie op het vrijwilligerswerk te verminderen. Voorbeelden hiervan zijn dat de Vereniging Nederlandse Organisaties Vrijwilligerswerk (NOV) sinds 2023 vanuit het Ministerie van VWS een subsidie ontvangt om vrijwilligersorganisaties beter in staat te stellen vrijwilligerswerk te organiseren voor een meer diverse populatie aan vrijwilligers. Daarnaast ontvangt NOV een subsidie voor het programma Samen Ouder Worden. Samen Ouder Worden zet zich landelijk in voor nieuwe samenwerkingen met ouderen, vrijwilligers- en bewonersinitiatieven, gemeente en met beroepskrachten in zorg en welzijn, die aansluiten bij de wensen en voorkeuren van ouderen.
Het bericht ‘Loonkloof tussen mannen en vrouwen begint al in de schoolbanken’ |
|
Sarah Dobbe |
|
Eppo Bruins (CU), Eddy van Hijum (CDA) |
|
Bent u bekend met het artikel «Loonkloof tussen mannen en vrouwen begint al in de schoolbanken»?1
Ja.
Wat is uw reactie op het onderzoek van Maurice de Hond, uitgevoerd in opdracht van CNV Jongeren, waaruit blijkt dat vrouwelijke stagiaires minder vaak een stagevergoeding ontvangen dan hun mannelijke collega’s en dat hun vergoeding bovendien vaak lager is?
Voor alle studenten die stage lopen geldt dat zij een goede praktijkervaring verdienen. Een passende stagevergoeding hoort daarbij, voor iedereen. Ik vind het van belang dat elke student, ongeacht diens gender, sector of studierichting, een passende stagevergoeding krijgt. Binnen het mbo hebben we hierover daarom afspraken gemaakt in het Stagepact. In het hbo en wo blijf ik dit belang ook onder de aandacht brengen bij werkgevers en onderwijsinstellingen. Daarnaast blijf ik het belang onderstrepen van gelijkwaardige behandeling op de werkvloer, ook als het om stages gaat. De Minister van SZW maakt zich daarom hard voor het tegengaan van de loonkloof tussen werkende mannen en vrouwen, via de implementatie van de Richtlijn Loontransparantie. Samen met de Minister van SZW zet ik mij in algemene zin in om arbeidsmarkt- en stagediscriminatie op allerlei mogelijke kenmerken tegen te gaan. Dat doen we onder andere via het Stagepact mbo en het manifest en werkprogramma Stagediscriminatie in het hbo en wo. Daarbij richten we ons op alle vormen waarop onderscheid kan worden gemaakt. Uw Kamer wordt jaarlijks geïnformeerd over de voortgang van de maatregelen uit het Stagepact2. Het werkprogramma tegen Stagediscriminatie in het hbo en wo wordt, na afloop, in 2026 geëvalueerd.
In het CNV onderzoek heeft 8% van de respondenten stage gelopen in de afgelopen vijf jaar. 34% Van de respondenten deed dat meer dan 15 jaar geleden. Dat geeft geen representatief beeld van de huidige populatie stagiairs. Het CBS publiceert jaarlijks data over de ontvangen inkomsten uit stages3. Om meer inzicht te krijgen in de achtergrondkenmerken van studenten bij het ontvangen van stagevergoedingen heb ik het CPB verzocht een nadere analyse uit te voeren met deze data4. Hieruit blijkt dat het aandeel studenten met een stagevergoeding niet eenduidig samenhangt met geslacht, maar dat de verschillen veelal samenhangen met de keuze voor domein of opleidingsrichting. Voor de hoogte van de stagevergoeding geldt iets soortgelijks. De stagevergoeding is gemiddeld genomen hoger voor mannen dan voor vrouwen, met name in het hbo en wo. Gemiddeld over alle opleidingen gaat het om een verschil van 13%. Dit verschil hangt grotendeels samen met opleidingskeuzes, omdat mannen vaker opleidingsrichtingen kiezen met relatief hogere stagevergoedingen dan vrouwen. Ondanks het gegeven dat de verschillen tussen mannen en vrouwen samenhangen met opleidingskeuze, neemt het niet weg dat de verschillen er zijn. Ik blijf mij daarom hard maken voor een passende stagevergoeding voor iedereen via het Stagepact mbo en mijn gesprekken met hbo en wo instellingen. De voortgang blijf ik monitoren middels de jaarlijkse onderzoeken van SZW naar stages in cao’s en van het CBS naar de inkomsten uit stages.
Hoe beoordeelt u het feit dat vrouwen in minder dan de helft van de gevallen een stagecontract krijgen, terwijl mannen dit in meer dan twee derde van de gevallen krijgen?
Iedere student moet op een prettige manier stage kunnen lopen, waarbij er aan de voorkant heldere afspraken zijn gemaakt, over bijvoorbeeld de leerdoelen en de vergoeding. Stagecontracten kunnen hierbij helpen. Ook hier geldt dat het niet zo zou moeten zijn dat gender een rol speelt bij het wel of niet krijgen van een stagecontract. In hoeverre dit aan de orde is kan ik vanwege de onvoldoende representativiteit van het onderzoek niet vaststellen. Binnen het mbo geldt dat elke student op basis van de Wet Educatie Beroepsonderwijs (WEB) recht heeft op een stageovereenkomst in de vorm van een beroepspraktijkvormingsovereenkomst. Bij het hbo en wo is er gekozen om dit vrij te laten. Wel heeft UNL met alle universiteiten afgesproken bij stages die worden gelopen als onderdeel van een opleiding hetzelfde stagecontract te gebruiken5. Ik hoor ook terug uit de praktijk dat er vaak gebruik wordt gemaakt van stagecontracten en -overeenkomsten. Ik vind het belangrijk dat er goede afspraken worden gemaakt vóór iemand aan de stage begint en roep werkgevers op om deze met de (aspirant)stagiair op te stellen. Voor hen die nog geen stagecontract hanteren, bijvoorbeeld omdat zij niet weten waar te beginnen, wijs ik graag naar de modelovereenkomsten die door het veld zijn vormgegeven, zoals die te vinden zijn op de website van UNL of van ISO en CNV Jongeren6.
Bent u het ermee eens dat het ontbreken van duidelijke afspraken over stagevergoedingen en contracten bijdraagt aan ongelijke behandeling van vrouwelijke stagiaires? Welke stappen bent u bereid te nemen om dit probleem aan te pakken?
Ik zie in algemene zin verbeterpunten ten aanzien van stages, die uit eerdere onderzoeken naar voren kwamen, zoals de stagevergoedingen en stagebegeleiding. Onderzoek7 laat zien dat er op deze vlakken grote verschillen zijn tussen sectoren. Ik vind het belangrijk dat de werkgevers van sectoren die hierin achterblijven, zich extra inzetten voor verbetering.
Met het Stagepact mbo blijf ik mij ook inzetten voor het verbeteren op deze punten. Ook zal ik, met oog op de motie van het lid Ergin8, bezien welke elementen van dit pact toepasbaar zijn voor hbo en wo. Voor het tegengaan van stagediscriminatie in hbo en wo wordt onder andere gewerkt met een vierjarig werkprogramma, dat met alle ondertekenaars van het manifest Stagediscriminatie is ontwikkeld en gedurende deze periode ook gezamenlijk wordt geëvalueerd. Tevens vindt een aanvullend project plaats vanuit het Lectoraat Diversiteitvraagstukken waarin een regionale aanpak van stagediscriminatie wordt uitgevoerd. In dit project werken mbo instellingen, hogescholen en universiteiten samen met het werkveld en studenten aan interventies tegen stagediscriminatie. Die aanpak richt zich op alle vormen waarop onderscheid kan worden gemaakt.
Daarnaast ben ik momenteel in afwachting van onderzoek dat ik laat uitvoeren naar een wettelijke minimumstagevergoeding in mbo, hbo en wo en nieuwe cijfers over afspraken over stages in cao’s en de feitelijke inkomsten uit stages. Binnenkort informeer ik uw Kamer over de uitkomsten hiervan en mijn reactie daarop, waarbij ik u tevens informeer over de uitvoering van motie Ergin.
Steunt u het voorstel van CNV Jongeren om stagecontracten verplicht te stellen voor alle bedrijven die met stagiaires werken? Zo ja, op welke termijn en wijze wilt u dit realiseren? Zo nee, waarom niet?
Bij het mbo is er al sprake van een verplichting van een beroepspraktijkvormingsovereenkomst in de Wet Educatie Beroepsonderwijs (WEB). Deze overeenkomst wordt gesloten tussen student, leerbedrijf en onderwijsinstelling voordat de stage start. Bij het hbo en wo is er gekozen om dit vrij te laten. Wel heeft UNL met alle universiteiten afgesproken bij stages als onderdeel van een opleiding hetzelfde stagecontract te gebruiken9. Ik hoor ook terug uit de praktijk dat er vaak gebruik wordt gemaakt van stagecontracten en – overeenkomsten. Ik ga in gesprek met werkgevers die dit nog niet doen om hen te wijzen op het belang van goed een stagecontract. Bij het stage lopen horen namelijk duidelijke afspraken over de rechten en plichten van studenten en werkgevers. Hiervoor kan gekeken worden naar voorbeeld stagecontracten, zoals die te vinden zijn op de website van UNL of van ISO en CNV Jongeren10.
Wat is uw reactie op de schokkende cijfers dat 13 procent van de vrouwelijke stagiaires te maken heeft gehad met seksueel intimiderende opmerkingen en 8 procent zelfs met seksueel grensoverschrijdend gedrag, zoals aanranding?
Het is verschrikkelijk om te zien dat een aanzienlijk deel van de vrouwelijke stagiairs, recent of in het verleden, te maken heeft gehad met seksueel intimiderende opmerkingen of seksueel grensoverschrijdend gedrag. Stageplekken dienen een veilige plek te zijn voor iedereen. Vanuit de Arbowetgeving zijn werkgevers reeds verantwoordelijk voor een veilige werkomgeving op alle vlakken, dus ook op sociaal gebied. Dit geldt ook voor stagiairs. Voor mbo-studenten is tevens in het erkenningsreglement van SBB sociale veiligheid opgenomen als vereiste aan leerbedrijven om erkend te worden. SBB geeft geen erkenning af of trekt een erkenning in wanneer een leerbedrijf niet voldoet aan de vereiste. Het is daarom de plicht van werkgevers dat zij actief zorgdragen voor een veilige omgeving voor hun stagiairs en maatregelen nemen om zoveel mogelijk te voorkomen dat stagiairs te maken krijgen met seksueel grensoverschrijdend gedrag. Ik zal, in mijn gesprekken die ik met werkgevers voer, hen nadrukkelijk wijzen op deze verantwoordelijkheid. Binnen het onderwijs moet een stagiair daarnaast altijd bij de instelling terecht kunnen als er iets vervelends gebeurt tijdens de stage, zoals bij diens stagebegeleider of een vertrouwenspersoon. Vanuit mijn integrale aanpak sociale veiligheid in het hoger onderwijs en de wetenschap11 werk ik aan het verbeteren van de klacht- en meldvoorzieningen, zodat studenten goed ondersteund kunnen worden wanneer zij te maken krijgen met een sociaal onveilige situatie. In het mbo geven we met de Werkagenda mbo 2023–2027 een impuls aan de versterking van sociale veiligheid. Mbo-instellingen zetten in op het verbeteren van de integrale veiligheid op mbo-instellingen en leerbedrijven. Zoals met het Stagepact mbo is afgesproken heeft iedere school een meldpunt ingericht voor ondersteuning, nazorg en opvolging van meldingen over stagediscriminatie en stagemisbruik.
Bent u bereid een onderzoek te laten uitvoeren naar de loonkloof en seksueel grensoverschrijdend gedrag tijdens stages? Zo ja, binnen welke termijn kunnen we de resultaten verwachten? Zo nee, waarom niet?
De ontwikkelingen rondom stages monitor ik volop. Via de werkagenda MBO en het Stagepact mbo, en de daarbij behorende monitor, werk ik aan het borgen van veiligheid binnen stages, het tegengaan van stagediscriminatie en passende stagevergoedingen. Ook in het werkprogramma tegen Stagediscriminatie in het hbo en wo wordt gewerkt aan het realiseren van een sociaal veilige werkomgeving. Daarnaast monitor ik met de jaarlijkse cijfers van het CBS over de ontvangen inkomsten de ontwikkelingen in de stagevergoedingen van mbo, hbo en wo studenten. Ik heb daarmee een goed beeld heb van de ontwikkelingen rondom stages, waardoor ik knelpunten vroegtijdig kan signaleren. Extra onderzoek acht ik daarom niet nodig. Ik vind het van groot belang dat iedere student veilig stage kan lopen en dat iedere student gelijk wordt behandeld. Daar blijf ik aan werken, onder andere met het Stagepact mbo, het werkprogramma tegen stagediscriminatie en het bredere beleid op sociale veiligheid. Ik blijf mijn inzet op deze thema’s daarom onverminderd voortzetten en blijf uw Kamer over stages en de ontwikkelingen op dit vlak informeren.
Gaat u naar aanleiding van dit bericht extra maatregelen aankondigen tegen de loonkloof en seksueel grensoverschrijdend gedrag tijdens stages?
Zie antwoord vraag 7.
De vrijspraak van dierenactivisten voor de stalbezetting in Boxtel |
|
Caroline van der Plas (BBB) |
|
van Weel |
|
![]() |
Deelt u de mening dat stalbezettingen een ernstige bedreiging vormen voor de persoonlijke levenssfeer van boerengezinnen, gezien het feit dat bedrijf en woonhuis vaak op hetzelfde erf zijn gevestigd? Zo ja, welke concrete stappen gaat u ondernemen om dit beter te beschermen?
Ik kan mij goed voorstellen welke negatieve effecten dergelijke acties hebben op het veiligheidsgevoel van betrokkenen en veroordeel dergelijke acties, waarbij de wet wordt overtreden, dan ook.
De huidige wetgeving biedt voldoende handvatten om op te treden bij een illegale stalbezetting. Zo kan het Openbaar Ministerie bij een illegale stalbezetting reeds overgaan tot vervolging voor huisvredebreuk (artikel 138 Wetboek van Strafrecht (hierna Sr) en verboden toegang (artikel 461 Sr). Bij vragen 5, 6 en 7 zal ik hier verder op ingaan.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de motie uit 2023, waarin een ruime Kamermeerderheid het kabinet heeft verzocht om stalbezettingen primair te kwalificeren als huisvredebreuk of inbraak (art. 138 Sr)?1
De motie waar u naar verwijst is door de toenmalige Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit afgedaan in de Verzamelbrief dierenwelzijn van 24 juni 2024, waar u tevens in vraag 6 naar verwijst.2 Op basis van deze motie is het interne politie «Handelingskader en de tolerantiegrenzen dierenrechtenactivisme/-extremisme» aangescherpt, waar ik bij vraag 6 verder op in zal gaan.
Acht de u, gelet op het recente arrest, het niet noodzakelijk om dit voorstel met de hoogste urgentie in te dienen? Wanneer kunnen wij een concreet voorstel verwachten?2
Nee, ik acht dit niet noodzakelijk. Zoals ik heb geantwoord op vraag 1 biedt de huidige wetgeving voldoende handvatten om op te treden bij een illegale stalbezetting, waar ik bij de antwoorden op vraag 5, 6 en 7 verder zal ingaan.
In het recente arrest valt te lezen dat het Openbaar Ministerie de verdachten, in lijn met de door u aangehaalde motie, heeft vervolgd voor huisvredebreuk (artikel 138 Sr). Het is vervolgens aan de rechter om een onafhankelijk oordeel te vellen over de voorgelegde zaak en om, indien de tenlastegelegde feiten bewezen zijn, de meest aangewezen straf te bepalen.
Hoe gaat u voorkomen dat dergelijke uitspraken een precedent scheppen voor toekomstige acties van dierenactivisten, waardoor boeren zich onveilig blijven voelen op hun eigen erf?
Ik wil vooropstellen dat niemand zich onveilig zou mogen voelen op zijn of haar erf of woonhuis. Mede hierom is het interne politie «Handelingskader en de tolerantiegrenzen dierenrechtenactivisme/-extremisme» aangevuld om hiertegen op te treden. Bij vraag 6 ga ik verder in op dit handelingskader.
Verder kan ik niet ingaan op individuele strafzaken maar kan ik in zijn algemeenheid wel zeggen dat de rechter elke zaak op basis van de specifieke omstandigheden van die zaak zal beoordelen.
Ziet u het risico dat deze uitspraak niet alleen boeren, maar ook andere ondernemers kwetsbaar maakt voor activistische acties, zoals het binnendringen en bezetten van bedrijfspanden, zonder dat daar serieuze juridische consequenties aan verbonden zijn? Hoe gaat u deze bredere implicaties adresseren?
Het is ernstig en verwerpelijk dat personen en ondernemers, waaronder boeren, schade lijden door activistische acties waarbij de wet wordt overtreden. Vooralsnog deel ik echter niet de conclusie dat aan dergelijke acties geen serieuze juridische consequenties verbonden zijn.
In deze gevallen kan het Openbaar Ministerie vervolgen, onder meer voor vernieling of huis/lokaalvredebreuk. Het OM bepaalt, afhankelijk van de omstandigheden, of vervolging aangewezen is en – zo ja – welke feiten ten laste worden gelegd. Het is vervolgens aan de rechter om een onafhankelijk oordeel te geven. Slachtoffers kunnen zich voegen als benadeelde partij in het strafproces, om schade vergoed te krijgen.
Het kabinet werkt samen met burgemeesters, politie, Openbaar Ministerie en anderen die een bijdrage kunnen leveren aan een optimale mix van maatregelen om zowel vreedzame demonstraties te faciliteren en te beschermen, alsook om kordaat op te kunnen treden tegen degenen die zich niet aan de wet houden. In het eerder aangekondigde onderzoek dat wordt uitgevoerd via het Wetenschappelijk Onderzoek- en Datacentrum (WODC) zal ook betrokken worden
hoe er scherper onderscheid gemaakt kan worden tussen ordeverstorende acties en vreedzame demonstraties. De uitkomsten van dit onderzoek worden in de zomer van 2025 verwacht.
Oud-minister Adema heeft boeren in juni nog opgeroepen altijd aangifte te doen bij stalinsluiping of -bezetting; hoe kunt u boeren blijven motiveren om aangifte te doen, als zij zien dat daders vrijwel altijd vrijuit gaan of slechts een lichte boete opgelegd krijgen?
In het eind 2024 aangevulde interne politie «Handelingskader en de tolerantiegrenzen dierenrechtenactivisme/-extremisme» staat nu vermeld dat «Indien demonstranten zich wederrechtelijk toegang hebben verschaft tot een bedrijf, woning of erf (bijvoorbeeld bij een stalbezetting), dan dienen de benadeelden erop gewezen te worden hiervan aangifte te kunnen doen van lokaal-, huis- of erfvredebreuk».
Hier kunnen straffen van maximaal 1 jaar gevangenisstraf (te vermeerderen met maximaal 1 derde mocht dit in groepsverband zijn gepleegd) of een boete van de derde categorie worden geëist én opgelegd door de rechter. Ik herhaal om deze reden ook de oproep om altijd aangifte te doen bij een stalinsluiping of -bezetting, juist om de overtreders van de wet door het OM voor de rechter te brengen en aan deze een oordeel te vragen.
Bent u bereid om stallen en agrarische bedrijven op te nemen in de wetgeving voor huisvredebreuk, zodat ook zonder het forceren van deuren of hekken sprake is van een strafbaar feit? Zo nee, waarom niet?
In Nederland kan het Openbaar Ministerie bij een illegale stalbezetting reeds overgaan tot vervolging voor huisvredebreuk (artikel 138 Sr) en verboden toegang (artikel 461 Sr). Uw oproep om deze bedrijven op te nemen in deze regelgeving is dan ook overbodig.
Huisvredebreuk is een misdrijf dat wordt gestraft met een gevangenisstraf van ten hoogste een jaar of een geldboete van de derde categorie (artikel 138, eerste lid, Sr). Indien een betrokkene bij de huisvredebreuk bedreigingen uit of zich bedient van middelen geschikt om vrees aan te jagen, kan een gevangenisstraf van ten hoogste twee jaar of een geldboete van de vierde categorie worden opgelegd (artikel 138, derde lid, Sr). Indien de huisvredebreuk door twee of meer verenigde personen wordt gepleegd, kunnen de hiervoor genoemde strafmaxima met een derde worden verhoogd. Het negeren van een verboden toegang (artikel 461 Sr) is een overtreding die wordt bestraft met een geldboete van de eerste categorie.
Zoals gezegd, het is aan het Openbaar Ministerie om te bepalen of vervolging aangewezen is en welke feiten ten laste worden gelegd. Indien tijdens een illegale stalbezetting andere strafbare feiten worden gepleegd (bijvoorbeeld vernieling van eigendommen van de staleigenaar), kan ook daarvoor strafrechtelijke vervolging plaatsvinden.
Hoe weegt u de grote psychologische en economische impact van stalbezettingen op boeren en hun gezinnen mee in uw beleidsvorming? Welke maatregelen zijn beschikbaar om hen hierin bij te staan?
Ik leef mee met alle slachtoffers van overtreders van de wet en ik zet mij iedere dag in zoveel mogelijk slachtoffers te voorkomen en om overtreders van de wet te bestraffen.
Bij het doen van aangifte worden in principe alle slachtoffers gewezen op de mogelijkheid tot bijstand van Slachtofferhulp. Slachtofferhulp biedt juridische, praktische en emotionele hulp.4
Het is voor een slachtoffer mogelijk om binnen het strafproces een schadevergoeding te vorderen. Dat kan zowel materiële als immateriële schade zijn.5 Bij het indienen van zo’n vordering kan Slachtofferhulp ook behulpzaam zijn.
Kunt u toezeggen dat u op korte termijn met een duidelijk en afdoende voorstel komt om te voorkomen dat dierenactivisten ongestraft boerenbedrijven kunnen binnendringen en bezetten?
De huidige wetgeving biedt voldoende handvatten voor politie en Openbaar Ministerie om op te treden tegen het binnendringen van (boeren-) bedrijven, zoals ik bij de antwoorden op vragen 5, 6 en 7 heb toegelicht.
Ziet u het risico dat deze uitspraak niet alleen boeren, maar ook andere ondernemers kwetsbaar maakt voor activistische acties, zoals het binnendringen en bezetten van bedrijfspanden, zonder dat daar serieuze juridische consequenties aan verbonden zijn? Hoe gaat u deze bredere implicaties adresseren?
Zoals ik in mijn eerdere antwoorden op vragen 5, 6 en 7 heb toegelicht, kunnen politie en het Openbaar Ministerie reeds optreden bij illegale stalbezettingen, of bezettingen van bedrijfsterreinen en -panden.
Welke waarborgen kunt u bieden aan ondernemers in het algemeen, zodat zij beschermd worden tegen acties die hun bedrijfsvoering en persoonlijke veiligheid in gevaar brengen, nu deze uitspraak een precedent lijkt te scheppen voor activisten om ongestraft privéterrein of bedrijfsruimten te betreden?
Zie hiervoor mijn eerdere antwoorden op vragen 5, 6 en 7.
Bent u bereid deze vragen zo spoedig mogelijk te beantwoorden gezien de urgentie?
Helaas is dit niet gelukt.
De uitspraak van de Raad van State in de zaak Stichting Femmes For Freedom tegen de burgemeester van Den Haag |
|
Ingrid Michon (VVD), Bente Becker (VVD) |
|
van Weel |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de uitspraak van de Raad van State van Femmes for Freedom (FFF) tegen de gemeente Den Haag?1
Ja.
Wat is uw reactie op deze uitspraak?
Als het gaat om predikers die geweld en onderdrukking van vrouwen en ongelovigen aanmoedigen onderschrijf ik de zorgen van de burgemeester van Den Haag volledig. Het aanmoedigen van haat, geweld en onderdrukking van vrouwen is onacceptabel in onze democratische rechtsstaat.
Klopt het volgens u dat er in deze zaak sprake is geweest van predikers die geweld tegen en onderdrukking van vrouwen en ongelovigen aanmoedigen?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de zorgen van de burgemeester van Den Haag die hierover in de zaak zijn onderschreven?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het volgens u dat de Gemeentewet geen geschikte grondslag biedt voor burgemeesters om op te treden tegen predikers die geweld tegen en onderdrukking van vrouwen en ongelovigen aanmoedigen? Zo ja of nee, waarom?
In haar uitspraak heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State geoordeeld dat er voor de burgemeester in dit geval geen beginselplicht of mogelijkheid tot handhaving bestaat, omdat de predikers van de moskee in kwestie geen concrete wettelijke norm hebben overtreden en de artikelen 172 en 174 van de Gemeentewet geen grondslag bieden om het grondwettelijke recht op de vrijheid van meningsuiting te beperken2. Zodoende kunnen deze wetsartikelen niet worden gebruikt om bijvoorbeeld een gebedshuis te sluiten. Meer in het algemeen geldt dat de Gemeentewet geen bevoegdheden bevat waarmee de burgemeester van de Grondwet kan afwijken. In concrete gevallen waar sprake is van strafbare feiten, zoals uitlatingen die aanzetten tot haat, geweld, discriminatie, of opruiend zijn of (onnodig) beledigend, is het aan het Openbaar Ministerie om te bepalen of strafrechtelijk optreden opportuun is.
Wat zijn de mogelijkheden die de Tijdelijke wet bestuurlijke maatregelen terrorismebestrijding biedt aan de burgemeester om op te treden tegen predikers die geweld tegen en onderdrukking van vrouwen en ongelovigen aanmoedigen?
Als iemand in verband kan worden gebracht met terroristische activiteiten of de ondersteuning hiervan, kan ik op basis van de Tijdelijke wet bestuurlijke maatregelen terrorismebestrijding, met het oog op de bescherming van de nationale veiligheid, vrijheidsbeperkende maatregelen opleggen. Een voorbeeld hiervan is een gebiedsverbod. Voor mensen die naar Nederland willen komen om hier extremistisch gedachtegoed te verspreiden zijn er verschillende mogelijkheden om deze personen fysiek te weren. Dit kan bijvoorbeeld – binnen de daarvoor bestaande wet- en regelgeving – door het weigeren van een visum, een signalering in het Schengeninformatiesysteem of het opleggen van een ongewenst verklaring door de IND. Dit wordt per geval beoordeeld.
Bent u bereid in overleg met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) en het Nederlands genootschap van burgemeesters te bezien hoe de wetgeving kan worden aangepast om handhavend optreden van burgemeesters tegen haatpredikers mogelijk te maken? Zo nee, waarom niet?
Mijn ministerie zal in overleg treden met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten en het Nederlands genootschap van burgemeesters om te verkennen of er eventuele problemen worden ervaren.
Wat zijn de mogelijkheden die in België, Duitsland, Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk bestaan om bestuursrechtelijk op te treden tegen organisaties die geweld en haat verheerlijken en onderdrukking van vrouwen en ongelovigen aanmoedigen en hoe beoordeelt u deze?
Organisaties die geweld en haat verheerlijken hebben geen plek in onze samenleving. Zoals in het regeerprogramma staat, blijf ik mij inzetten om organisaties die nauw verbonden zijn met organisaties die elders in de EU verboden zijn wegens een link met terroristische groeperingen tegen te gaan. In dit kader loopt er een uitvraag binnen de EU, waarbij informatie wordt opgehaald over de wijze waarop andere landen dergelijke organisaties tegen gaan. Aan de hand daarvan wordt onderzocht of aanvullende wetgeving nodig en mogelijk is om de genoemde organisaties binnen onze wettelijke kaders te verbieden. Over de uitkomsten zal ik uw Kamer in het voorjaar van 2025 informeren.
Welke bestuursrechtelijke bevoegdheden heeft een burgemeester volgens u om op te treden nadat hij signalen ontvangt dat er haatpredikers in zijn gemeente geweld en onderdrukking van vrouwen en ongelovigen aanmoedigen?
De Gemeentewet noch de Wet openbare manifestaties bieden de grondslag om preventief de grondwettelijke vrijheid van meningsuiting te beperken (vanwege het verbod op censuur). Reactief optreden is in bepaalde gevallen wel mogelijk, maar dan gaat het niet om bestuursrechtelijke bevoegdheden en optreden van de burgemeester maar om strafrechtelijk optreden door het OM. Dit is het geval als sprake is van strafbare feiten, zoals uitlatingen die aanzetten tot haat, geweld, discriminatie, of opruiend zijn of (onnodig) beledigend.
In het Hoofdlijnenakkoord is afgesproken dat het aanzetten tot geweld, het verheerlijken van terroristische daden en het openlijk steun betuigen aan terroristische organisaties een apart strafdelict wordt met een forse maximumstraf; op welke termijn wordt dit wetsvoorstel naar de Kamer gestuurd?
Het kabinet acht het van belang het instrumentarium voor de aanpak van terrorisme te versterken. In het regeerprogramma is onder meer opgenomen dat het kabinet voornemens is om het openlijk steun betuigen aan een terroristische organisatie en het verheerlijken van terrorisme strafbaar te stellen. Wetgeving hiertoe is op dit moment in voorbereiding. Naar verwachting zullen deze wetsvoorstellen in het voorjaar van 2025 ter internetconsultatie worden aangeboden. Op welke termijn deze wetsvoorstellen daarna aan uw Kamer worden gestuurd, kan ik op dit moment nog niet met zekerheid zeggen aangezien dit van diverse factoren afhankelijk is. Ik streef er uiteraard naar deze wetsvoorstellen – en uiteraard ook de overige in het regeerprogramma aangekondigde wetsvoorstellen op het terrein van Justitie en Veiligheid – zo spoedig mogelijk aan uw Kamer te sturen.
In het Hoofdlijnenakkoord is afgesproken dat het openlijk steun betuigen aan terroristische organisaties wordt verboden; wanneer kan de Kamer daar een wetvoorstel voor tegemoet zien?
Zie antwoord vraag 10.
Discriminatie van vrouwen bij het vastleggen van gecombineerde achternamen |
|
Songül Mutluer (PvdA) |
|
Struycken |
|
![]() |
Kent u het artikel «Nieuwe wet gecombineerde achternamen discrimineert vrouwen»?1
Ja
Deelt u de mening dat de wet, omdat «vrouwen in heteroseksuele relaties die getrouwd zijn of een geregistreerd partnerschap hebben, hun achternaam niet aan hun kind [kunnen] doorgeven zonder toestemming van de vader», discriminerend voor vrouwen uitwerkt? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Bij de parlementaire behandeling van het wetsvoorstel dat heeft geleid tot de Wet introductie gecombineerde geslachtsnaam (Wigg) is zowel in de Tweede als de Eerste Kamer dit onderwerp aan de orde geweest, waarna beide Kamers met de wet hebben ingestemd.
Tijdens de mondelinge behandeling van het wetsvoorstel is in beide Kamers besproken dat is voorzien in een evaluatie waarbij wordt bezien welke effecten de regeling uiteindelijk in de praktijk zal hebben.2 Daarbij zal worden bekeken wat de doeltreffendheid is van deze wet en wat de effecten hiervan in de praktijk zijn op de gendergelijkheid. Met het oog daarop zal worden gekeken in hoeverre van de ruimere keuzemogelijkheid die de regeling biedt, gebruik wordt gemaakt. Ook zal worden nagegaan in welke mate de wet aansluit bij de in de samenleving bestaande opvattingen over de naam, de mate waarin de wet bekend is, of de uitvoering van de wet onnodige drempels opwerpt voor ouders ter realisering van hun keuze en de ontwikkelingen in het buitenland. De werking van vangnetnormen zal daarbij worden meegenomen.
Overweegt u de wet aan te passen waardoor niet enkel de wil van een van de ouders doorslaggevend is om het registreren van een tweede achternaam tegen te gaan? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
De regeling van het naamrecht biedt geen mogelijkheid om een geschil over de naam voor te leggen aan de rechter of om vervangende toestemming te vragen. Net als mijn voorganger ben ik geen voorstander van een dergelijke mogelijkheid. Het miskent de verantwoordelijkheid van ouders voor de naamskeuze voor het kind, vergroot de mogelijkheden voor het juridiseren van het conflict tussen ouders en belast het rechtssysteem.3 Zoals in het antwoord op vraag 2 is aangegeven, is voorzien in een evaluatie, waarbij ook de vangnetnormen worden meegenomen. Op deze evaluatie wil ik niet vooruitlopen.
Hoe verhoudt volgens u de positieve verplichting van Nederland onder de artikelen 5 en 16, eerste lid, onder g van het VN-Vrouwenverdrag om sociale en culturele gedragspatronen te veranderen om zo vooroordelen en gewoonten gebaseerd op genderstereotypering tegen te gaan alsmede om discriminatie van vrouwen in alle aangelegenheden betreffende het huwelijk en de familiebetrekkingen te beperken en in het bijzonder op basis van gelijkheid van mannen en vrouwen te waarborgen waaronder het recht een geslachtsnaam te kiezen, zich ten aanzien van de vangnetregeling onder de Wet introductie gecombineerde geslachtsnaam die de huwelijkse staat als uitgangspositie neemt?
Met de wet is beoogd om aan ouders die daaraan behoefte hebben, een extra mogelijkheid te bieden, namelijk om gezamenlijk de keuze te maken om hun kind een geslachtsnaam te geven die bestaat uit een combinatie van (een deel van) hun beider geslachtsnamen. Die mogelijkheid bestaat zowel voor kinderen geboren binnen een huwelijk of geregistreerd partnerschap als daarbuiten. In het VN-Vrouwenverdrag is opgenomen dat verdragsluitende staten op basis van de gelijkheid van man en vrouw dezelfde persoonlijke rechten als echtgenoot en echtgenote, met inbegrip van het recht een geslachtsnaam te kiezen, moeten bieden. Mijn voorganger heeft in zijn brief aan uw Kamer van 12 september 2022 gewezen op de beoordelingsvrijheid die toekomt aan Staten die partij zijn bij het VN-Vrouwenverdrag, alsmede op het belang van het kind om vanaf de geboorte een geslachtsnaam te krijgen.4 Ik sluit me daarbij aan en acht de regeling in lijn daarmee in overeenstemming met het VN-Vrouwenverdrag.
Hoe wordt er in andere lidstaten van de Europese Unie waar een gecombineerde achternaam mogelijk is, bepaald hoe een gecombineerde achternaam en met wiens toestemming die kan worden vastgelegd? In hoeverre kennen die landen ook een vangnetregeling waar beide achternamen standaard is?
Ik beschik op dit moment niet over een actueel overzicht van de naamrechtsystemen binnen lidstaten van de Europese Unie. Een rechtsvergelijkend onderzoek is in 2009 uitgevoerd.5 Daarin kwam naar voren dat de vangnetnorm per onderzocht land verschilde (naam van de vader; naam van de moeder; naam van degene wiens/wier afstamming het eerst werd vastgesteld (meestal de moeder); dubbele geslachtsnaam met als eerste de naam van de vader; de huwelijksnaam van de ouders; bepaling door de rechter). Naar ik heb begrepen geldt in België sinds 1 januari 2017 dat in geval van onenigheid tussen de ouders of bij gebrek aan keuze, het kind een dubbele naam krijgt samengesteld uit de namen van beide ouders in alfabetische volgorde. In Luxemburg geldt sinds 2006 een vergelijkbaar stelsel, waarbij de volgorde van de namen wordt bepaald door het lot.
Acht u het wenselijk de regeling te verlengen op grond waarvan het mogelijk is om voor kinderen die na 1 januari 2016 geboren zijn en voor 1 januari 2024 alsnog een gecombineerde achternaam te laten krijgen? Zo ja, op welke wijze gaat u hier zorg voor dragen? Zo nee, waarom niet?
Het verlengen van de overgangsregeling acht ik niet wenselijk. Aanvankelijk is in de Wigg bij nota van wijziging een overgangsregeling opgenomen voor kinderen geboren op of na 29 januari 2019.6 7 Naar verwachting zou daarmee alleen voor vrij jonge kinderen van de overgangsregeling gebruik kunnen worden gemaakt. Hiermee werd aangesloten bij het beleid en de rechtspraak om terughoudend om te gaan met de wijziging van de naam van kinderen.8 De naam van een kind vormt onderdeel van diens identiteit en wordt als zodanig ook beschermd door artikel 8 van het Internationale Verdrag voor de Rechten van het Kind. Voor jonge kinderen die zich nog niet zo zeer bewust zijn van de geslachtsnaam die zij dragen, geldt minder sterk dat hun identiteit wordt aangetast als hun naam wijzigt. Oudere kinderen zullen zich in toenemende mate bewust zijn van de geslachtsnaam die zij dragen. Voor hen werd daarom terughoudendheid betracht bij de mogelijkheid tot wijzigen van hun geslachtsnaam. Bovenstaande overwegingen hebben ook geleid tot de keuze om de overgangsregeling voor de duur van één jaar open te stellen.
Bij amendement is de reikwijdte van de overgangsregeling opgerekt en is deze opengesteld voor kinderen geboren op of na 1 januari 2016.9 Daarbij werd ervan uitgegaan dat de overgangsregeling nog steeds alleen open zou komen te staan voor relatief jonge kinderen, namelijk voor kinderen die op de datum van inwerkingtreding van de Wigg maximaal acht jaar oud zouden zijn. Overwogen werd dat die leeftijdsgrens goed aansluit bij de grens die in de rechtspraak al deels wordt toegepast, namelijk dat een kind vanaf acht jaar gehoord wordt in familierechtelijke zaken die de (rechts)positie van het kind betreffen. Tot de leeftijd van acht jaar is de identiteit van het kind nog niet dermate ontwikkeld dat het veranderen van de geslachtsnaam negatieve gevolgen zou kunnen hebben, aldus de indieners van het amendement.
Indien de overgangsregeling zou worden verlengd, zou daar een beroep op kunnen worden gedaan ook voor oudere kinderen. Ik acht dat gelet op het voorgaande niet wenselijk.
Acht u het wenselijk om te waarborgen dat ouders die voor 31 december 2024 bij de rechter een verzoekschrift hebben ingediend en vervolgens vervangende toestemming hebben gekregen voor een gecombineerde achternaam, met deze vervangende toestemming bij de gemeente de achternaam kunnen laten toevoegen in 2025 in plaats van dat zij zich bij Justis moeten melden, waardoor zij tegen extra voorwaarden van Justis aanlopen die zij via de gemeentelijke route niet zouden tegenkomen? Zo ja, hoe gaat u dit bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?
Er is vrij veel media-aandacht geweest voor de wetswijziging en de overgangsregeling. Het beeld is dat de periode van één jaar ouders voldoende tijd heeft geboden om te komen tot een verzoek op grond van die overgangsregeling. Aanpassing van de duur van de regeling acht ik dan ook niet opportuun. Overigens is tijdens de wetsbehandeling besproken – en dit blijkt ook uit inmiddels bestendige jurisprudentie10 – dat een verzoek tot vervangende toestemming niet mogelijk is.
De betreffende overgangsregeling is opgenomen in artikel IIIB, eerste en tweede lid, Wigg. Aanpassing van de duur van die regeling kan daarom alleen bij wet gebeuren. Gelet op de doorlooptijd van een wetstraject is verlenging voor afloop van die regeling per 1 januari 2025 praktisch ook niet haalbaar. Zoals overwogen in het antwoord op vraag 6, acht ik een langere duur van de overgangsregeling ook niet wenselijk.
Deelt u de mening dat ouders die van de overgangsregeling gebruik willen maken, niet gedupeerd zouden moeten worden door een tekort aan plekken voor aanvragen bij de gemeente dan wel vertraging binnen de rechterlijke macht, waardoor zij verhinderd zijn om voor 31 december 2024 bij de gemeente al dan niet met vervangende toestemming van de rechter hun verzoek tot toevoegen van de achternaam in te dienen? Zo ja, welke acties kunt u daartoe eventueel in samenwerking met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten ondernemen? Zo nee, waarom niet?
De overgangsregeling in de WIGG heeft veel aandacht gehad in de verschillende media. Informatie was te vinden op verschillende websites, zoals die van de rijksoverheid, Justis en op de websites van de meeste gemeenten. Daarbij is kenbaar gemaakt dat ouders tot 31 december 2024 gebruik konden maken van de overgangsregeling. Ouders die een naamskeuze wilden doen op grond van de overgangsregeling konden in elke gemeente in Nederland terecht. Ik zie geen reden om de wet ter zake aan te passen. Zoals in het antwoord op vraag 7 is aangegeven, is een verzoek tot vervangende toestemming bij de rechter niet mogelijk.
Het stopzetten van subsidie aan stichting ‘Na de Oorlog’ |
|
Uppelschoten |
|
Mariëlle Paul (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Harde klap voor gastlessen», waarin wordt beschreven dat de subsidie van de stichting «Na de Oorlog», die gastlessen verzorgt over de Holocaust en antisemitisme, is stopgezet?1
Ja, daar ben ik mee bekend.
Kunt u toelichten waarom de subsidie aan «Na de Oorlog» is beëindigd, terwijl de stichting ervaren en professioneel is in het bestrijden van antisemitisme en het verzorgen van gastlessen over de Holocaust?
De subsidie voor stichting Na de Oorlog was een projectsubsidie ter invulling van een amendement van de leden Ellian (VVD) en Segers (CU) op de begroting van 2023 voor het verbeteren van kennis over de Joodse geschiedenis en over antisemitisme.2 Het aflopen van de projectsubsidie volgde automatisch uit de overeenkomst tussen OCW en stichting Na de Oorlog. Er is dus geen sprake geweest van het beëindigen van de subsidie door OCW.
Welke criteria zijn gehanteerd bij de toewijzing van deze subsidie en was expertise met antisemitismebestrijding er één van? Zo nee, waarom niet?
Bij het gunnen van de aanbestedingsopdracht, is uiteraard rekening gehouden met expertise op het gebied van antisemitisme. In de offerteaanvraag stonden drie gunningscriteria vermeld: relevante kennis en ervaring, borging van de effecten en plan van aanpak. Bij het gunnen van de aanbestedingsopdracht zijn alle offertes op deze drie criteria beoordeeld.
Klopt het dat de subsidie nu wordt toegekend aan de organisatie Fawaka, die zich richt op dekolonisatie en aanverwante onderwerpen die niet gerelateerd zijn aan de Holocaust en de bestrijding van antisemitisme? Zo ja, op basis van welke criteria won Fawaka de aanbesteding?
De opdracht is toegekend aan Fawaka. Deze organisatie had de hoogste totaalscore over de drie gunningscriteria heen. In haar activiteiten richt Fawaka zich op inclusief samenleven en, in die context, ook op antisemitisme en op racisme en discriminatie in bredere zin. Om aanvullende kennis op het gebied van antisemitisme in huis te halen, laat Fawaka medewerkers trainen door de Anne Frank Stichting. Samenwerking tussen Fawaka en de Anne Frank Stichting omvat verder gezamenlijke ontwikkeling van gastlessen en van trainingen voor docenten en continue kennisuitwisseling onderling. Daarnaast maakt Fawaka gebruik van de lesmaterialen van de Anne Frank Stichting.
Hoe beoordeelt u de signalen dat betrokkenen bij Fawaka in verband worden gebracht met radicale en controversiële standpunten, waaronder steun aan bewegingen die mogelijk antisemitische sentimenten aanwakkeren?
Er is geen reden om te twijfelen aan de kunde die Fawaka in huis heeft om deze opdracht tot een goed einde te brengen en ik heb het volste vertrouwen in de professionaliteit van alle betrokkenen.
Bent u bereid om uw subsidiebeslissing te heroverwegen, gezien de urgentie van kwalitatief hoogwaardige Holocausteducatie en effectieve antisemitismebestrijding? Zo nee, waarom niet?
Kwalitatief hoogwaardige Holocausteducatie en effectieve antisemitismebestrijding zijn beide van groot belang. Niet voor niets is structurele kennisoverdracht van de Holocaust verankerd in het curriculum PO en onderbouw VO. Op scholen waar sprake is van antisemitische incidenten, roepen we scholen op om direct te handelen. Ter ondersteuning is in mei 2024 een handreiking gepubliceerd die scholen en docenten moet helpen bij het herkennen van, omgaan met en melden van antisemitische incidenten.
De aanbestedingsopdracht is bedoeld om scholen extra ondersteuning te bieden op het gebied van lessen over antisemitisme. Vooraf aan de beslissing om de opdracht te gunnen aan Fawaka is een zorgvuldig proces doorlopen volgens de daarvoor geldende richtlijnen van de Algemene Rijksinkoopvoorwaarden voor diensten (ARVODI). Dit proces dient juist om ervoor te zorgen dat de organisatie die de opdracht uitvoert dat op een kwalitatief hoogwaardige manier doet en om te voorkomen dat de betrokken partijen ongelijk worden behandeld. In de gunningsbrief die alle inschrijvers hebben ontvangen, hebben zij de mogelijkheid gekregen om een kort geding te starten over de uitkomst van het proces. Geen van de inschrijvers heeft van deze mogelijkheid gebruik gemaakt. Daarmee is de gunning definitief geworden. Er is geen reden om deze gunning te heroverwegen.
De toegankelijkheid van overheidsdiensten. |
|
Lisa Westerveld (GL), Barbara Kathmann (PvdA) |
|
Karremans , Zsolt Szabó (VVD), Judith Uitermark (NSC) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met de monitorrapportage 2024 «Digitale toegankelijkheid en dienstverlening» van het College van de Rechten voor de Mens?1
Ja.
Kunt u op elk van de aanbevelingen van het bovengenoemde rapport ingaan en aangeven wat de inzet en het doel zijn?
Het CRM beveelt het Ministerie van VWS aan om voor de nationale strategie voor de implementatie van het VN-verdrag handicap meer concrete doelstellingen te formuleren over digitale toegankelijkheid en dienstverlening op alle terreinen van het leven, ook voor Caribisch Nederland, en deze mee te nemen in de werkagenda bij de strategie.2
Digitalisering speelt een steeds grotere rol en is niet meer weg te denken uit ons dagelijks leven. Het is daarom belangrijk dat iedereen, met én zonder beperking, toegang heeft tot digitale informatie en diensten.
De doelstellingen van de nationale strategie VN-verdrag Handicap zijn kabinetsbreed vastgesteld. Op dit moment worden de doelstellingen vertaald naar concrete maatregelen, waaronder de maatregelen die gaan over digitale toegankelijkheid. Deze maatregelen worden opgenomen in de werkagenda bij de nationale strategie.
Caribisch Nederland valt niet binnen de scope van de nationale strategie VN-verdrag Handicap. Wel wordt in Caribisch Nederland gewerkt aan het op orde brengen van de digitale overheid en overheidsdienstverlening. Voorzieningen uit (Europees) Nederland worden doorgetrokken, zoals DigiD vanaf 2025. Op dit moment loopt de parlementaire behandeling van de invoering van het BSN en de Wet digitale overheid (Wdo). De inzet is dat de digitale toegankelijkheidseisen uit de Wdo uiterlijk in 2028 voor alle overheidsorganisaties zullen gelden. Daarnaast werkt het kabinet aan verbetering van de digitale infrastructuur op de eilanden, zodat iedereen kan beschikken over betaalbaar en betrouwbaar internet. Ook worden zorginstellingen geholpen bij de overgang van papieren registraties naar digitale registratiesystemen. Daarbij wordt ook gekeken naar de toegankelijkheid en gebruiksvriendelijkheid van deze systemen voor mensen met een beperking.
Vanuit het Ministerie van BZK werken we op dit moment aan de lagere regelgeving, waaronder de besluiten die vallen onder de Wdo mogelijk ook van toepassing verklaren voor Caribisch Nederland. Via een internetconsultatie bekijken we de mogelijkheden tot aanpassing in de AMvB (Besluit tot wijziging van diverse algemene maatregelen van bestuur) en stellen voor om het Tijdelijk besluit digitale toegankelijkheid overheid en het Besluit, beveiligde verbinding met overheidswebsites en -webapplicaties in te voeren in Caribisch Nederland. Voor de toegankelijkheidsstandaard is het voornemen om 1-1-2028 als uiterste datum op te nemen waarop websites en apps aan de standaard moeten voldoen. Ook kijken we vanuit BZK naar de uitvoerbaarheid van de verplichting voor Caribisch Nederland.
Het CRM onderstreept in de rapportage dat de overheid mensen met een beperking en hun vertegenwoordigende organisaties vanaf het begin structureel moet betrekken bij het opstellen, uitvoeren en evalueren van wetgeving en beleid over digitale toegankelijkheid en dienstverlening. Het CRM benadrukt het belang hiervan voor de inrichting en uitvoering van het centrale toezicht op het Besluit digitale toegankelijkheid, ontwikkeling van de Informatiepunten digitale overheid (IDO’s) en de overheidsbrede loketten. Ook doet het CRM de aanbeveling aan het Ministerie van VWS om prioriteit te geven aan het ontwikkelen van een infrastructuur voor het betrekken van mensen met een beperking en hun vertegenwoordigende organisaties.
Voor het Ministerie van BZK is het belangrijk dat we aansluiten op de leefwereld van mensen door met hen in gesprek te gaan en hen te betrekken bij het vaststellen van problemen én het oplossen daarvan. Voor onderwerpen als de loketfunctie – waaronder de IDO’s en de overheidsbrede loketten – en proactieve dienstverlening doet BZK dat bijvoorbeeld met iteratief, ontwerpend onderzoek, samen met mensen.
Het Ministerie van BZK is bezig om de toepassingen van de Code Inclusief Digitaal Ontwerpen (CIDO) te integreren in het NL Design System (NLDS). NLDS geeft richtlijnen en componenten voor het ontwikkelen van digitale diensten. Hierbij wordt uitgegaan van toegankelijkheid, gebruikersvriendelijkheid, inclusiviteit en consistentie, ondersteund door gebruikersonderzoek. De CIDO moet erop toezien dat bij het ontwerpen van websites en applicaties de eindgebruikers (onder wie mensen met een beperking) worden betrokken. Deze randvoorwaarden zijn nodig om inclusief ontwerpen te stimuleren. Overheidsorganisaties en eindgebruikers werken samen om digitale toegankelijkheid te verwezenlijken.
Bij de ontwikkeling van de werkagenda bij de nationale strategie VN-verdrag handicap zijn mensen met een beperking nauw betrokken. De Staatssecretaris Langdurige en Maatschappelijke Zorg maakt in dit ontwikkelproces afspraken met de betrokken ministeries over hoe mensen met een beperking betrokken kunnen worden bij de uitvoering van de maatregelen die worden opgenomen in de werkagenda.
En ten slotte, in het Beleidskompas, wat de huidige werkwijze is voor beleids- en wetgevingstrajecten binnen de Rijksoverheid, is het betrekken van belanghebbenden (waaronder vertegenwoordigende organisaties van mensen met een beperking), een onderdeel in alle stappen van het proces.
Het CRM beveelt het Ministerie van BZK aan om vast te leggen in het beleid dat overheidsinstanties organisatie-breed en voortdurend aandacht dienen te besteden aan digitale toegankelijkheid. Tevens moeten overheidsinstanties eisen stellen aan digitale toegankelijkheid bij hun inkoopvoorwaarden. Tot slot, benadrukt het CRM dat het van belang is dat het centrale toezicht op de naleving van het Besluit digitale toegankelijkheid effectief is en regelmatig plaatsvindt.
Het Ministerie van BZK vindt het belangrijk dat overheidswebsites en applicaties voldoen aan het Besluit digitale toegankelijkheid overheid. Het Ministerie van BZK gaat op de volgende onderdelen inzetten:
Het CRM vraagt in zijn monitorrapportage aan het Ministerie van BZK om een tijdpad te presenteren voor de verschillende stappen die gezet gaan worden om toegang tot overheidsdienstverlening voor wettelijke vertegenwoordigers en gemachtigden te garanderen.
De publieke dienstverlening van de (semi)-overheid digitaliseert. Burgers die (deels) handelingsonbekwaam zijn en niet zelfstandig mogen handelen, zoals personen die onder bewind of curatele staan of minderjarigen, hebben een door de wet of door de rechter aangestelde wettelijk vertegenwoordiger (bewindvoerder, curator, mentor of een persoon met gezag over een minderjarige).
Uw Kamer heeft de door BZK ontraden motie van het lid Ceder (36 600 VII, nr. 61) aangenomen. De motie-Ceder vraagt voor het zomerreces van 2025 het probleem op te lossen dat wettelijke vertegenwoordigers soms noodgedwongen in overtreding zijn bij DigiD-machtigingen.
In de beantwoording van de vragen van het lid Inge van Dijk (CDA) (20232024–878) door mijn voorganger aangegeven, zal BZK totdat alle overheidsdienstverleners zijn aangesloten, zoals aangeven in de beantwoording van de vragen van de SGP-leden Bisschop en Van der Staaij (2022D22285) en GroenLinks-leden Westerveld en Bouchallikh (2022Z10723), niets doen dat de hulp aan deze groep in de weg kan staan. Het gaat dan uitdrukkelijk om handelingsonbekwame hulpbehoevenden die een wettelijk vertegenwoordiger hebben.
Digitale toegang voor wettelijk vertegenwoordigers is nu alleen mogelijk bij de Belastingdienst, WIL Lekstroom en via twee pilots bij de gemeente Rotterdam en Den Haag (bijstand) en MUMC+. Bij de overige dienstverleners kunnen ze via de eigen daarvoor ingerichte processen van de publieke dienstverleners inloggen en zaken doen.
Hierbij informeert BZK uw Kamer over de structurele mogelijkheden en hoe BZK aan oplossingen werkt. Momenteel werkt BZK aan een bevoegdheidsverklaringsdienst (BVD) om de bronnen Wettelijk Vertegenwoordigingsregister (WVR) en Ouderlijk Gezag te kunnen ontsluiten. Via de uitrol van het Stelsel Toegang zal ik stapsgewijs de voorzieningen die zijn gerealiseerd voor wettelijke vertegenwoordigen van handelingsonbekwame burgers beschikbaar maken. Te beginnen met ouderlijk gezag (kinderen jonger dan 12 jaar) in de zorgsector vanaf januari 2026. Eerder is niet mogelijk omdat het bouwen van de voorzieningen tijd vraagt en wetgeving aangepast moet worden. Daarnaast moeten dienstverleners aansluiten op alle voorzieningen en hun systemen aanpassen voor implementatie hiervan. Het gaat om een hele keten die goed en vooral zorgvuldig ingericht moet worden, en dat vergt (doorloop) tijd. Ik zal u hier in de komende Verzamelbrieven verder over informeren.
In de monitorrapportage roept het CRM het Ministerie van VWS op om toegankelijkheidseisen voor de sectoren zorg en onderwijs bindend vast te leggen. Hiertoe vraagt het CRM om een tijdlijn te schetsen en de voortgang hierop te monitoren.
Het Ministerie van VWS en het Ministerie van BZK werken samen met andere departementen aan de uitwerking van de werkagenda bij de nationale strategie voor de implementatie van het VN-verdrag Handicap, die vóór de zomer van 2025 wordt gedeeld met de Kamer. In de gesprekken over deze werkagenda wordt in overleg met de Ministeries van VWS, BZK en OCW ingezet op afspraken te maken over de manier waarop de eisen voor digitale toegankelijkheid ook voor de domeinen Zorg en Onderwijs kunnen gaan gelden.
Ook wijst het CRM erop om te investeren in de training van ontwikkelaars en producenten. In deze trainingen moet expliciet aandacht zijn voor het VN-verdrag Handicap en het principe van universeel ontwerp. Het is belangrijk dat ontwikkelaars en producenten het principe van universeel ontwerp kennen en kunnen toepassen.
Het Ministerie van VWS zet zich in voor het verder verspreiden van kennis over het VN-verdrag Handicap. De afgelopen jaren is dit onder andere samen gedaan met bijvoorbeeld de VNG en Ieder(in), met verschillende concrete kennisproducten en -activiteiten als resultaat. In 2025 start een programma vanuit de Nationale Wetenschapsagenda (NWA). Dit programma richt zich op het ontwikkelen van kennis die bijdraagt aan de verandering in denken en doen over mensen met een beperking in de samenleving. Deze kennis kan worden benut om met verschillende partijen samen te werken aan een toegankelijke samenleving voor iedereen. Ook zijn er mooie voorbeelden van andere partijen, zoals kennisinstellingen en universiteiten die specifieke kennis over toegankelijkheid en inclusie delen, bijvoorbeeld het Expertisecentrum inclusief onderwijs (ECIO) dat kennis deelt over het VN-verdrag Handicap met onderwijsinstellingen. Daarnaast verkent het Ministerie van VWS de opties voor het vergroten van kennis over het VN-verdrag Handicap bij ambtenaren binnen de Rijksoverheid.
Hoe reageert u op het feit dat meer dan de helft van alle overheidsdiensten en lokale overheden niet toegankelijk is volgens de wet?2 Zijn de richtlijnen voor algemene toegankelijkheid zoals beschreven in het Tijdelijk besluit digitale toegankelijke overheid nog actueel?3
Het Ministerie van BZK vindt het aantal overheidswebsites en -apps die aan de wettelijke verplichting voldoen te laag.
De richtlijnen voor digitale toegankelijkheid, zoals beschreven in het Besluit digitale toegankelijke overheid, zijn actueel. De Europese norm EN 301549 is leidend. Wanneer er nieuwe vereisten komen voor digitale toegankelijkheid, wordt deze Europese norm herzien en zullen die vereisten ook gelijk in Nederland gelden.
Hoe geeft u uitvoering aan de motie-Westerveld4 over de uitleg van wetsvoorstellen in toegankelijke taal? Ziet u met ons dat dit niet standaard gebeurd? Kunt u laten weten wat u gaat doen om dit uit te voeren, samen met uw collega-bewindspersonen?
De motie van het lid Westerveld (GroenLinks-PvdA) verzoekt een heldere toelichting te maken bij ieder wetsvoorstel, zodat iedere burger en met name mensen met minder taalvaardigheden, gemakkelijker toegang hebben tot wetsvoorstellen en deze ook kunnen begrijpen. Naar aanleiding van deze motie wordt dit punt ook aan de orde gesteld in het zogenoemd Interdepartementaal Hoofdenoverleg Wetgevingsbeleid (IHW).
Het is belangrijk dat alle burgers begrijpen wat in wet- en regelgeving staat. Op de website van het Kenniscentrum voor beleid en regelgeving van de Rijksoverheid zijn de principes van Duidelijke Taal in wet- en regelgeving uiteengezet. Ook zijn er tips en trainingen die beleidsmedewerkers en wetgevingsjuristen kunnen gebruiken om Duidelijke Taal als uitgangspunt te nemen bij het opstellen van wet- en regelgeving. En is er een groep ambassadeurs van Duidelijke Taal (wetgevingsjuristen, beleidsjuristen en beleidsmedewerkers) die zich inzetten om de principes van Duidelijke Taal onder de aandacht te brengen bij de verschillende departementen én in de werkwijze te integreren. Verder wordt bij de Schrijfwijzer van de memorie van toelichting verwezen naar de pagina over Duidelijke Taal.
Kunt u een tijdlijn maken met daarin wanneer alle overheidswebsites en -applicaties aan de wet voldoen? Zijn er sancties nodig om organisaties aan te sporen hun diensten toegankelijk te maken?
Een plan van aanpak op digitale toegankelijkheid stuurt de Staatssecretaris van BZK einde Q1 naar uw Kamer. Of sancties nodig zijn, wordt nog onderzocht. Momenteel blijkt namelijk dat het in de praktijk voor overheden lastig is om PDF’s op een digitaal toegankelijke manier te ontsluiten. Daarvoor wordt een voorziening ontwikkeld (NLdoc), beschikbaar einde 2025. De verwachting is dat dit een positieve impact zal hebben op de digitale toegankelijkheid van overheidswebsites.
Verder, op het gebied van toezicht zijn het afgelopen jaar in een drietal rondes zogenoemde «signaleringsbrieven» verzonden aan diverse overheidsorganisaties. In deze brieven werden overheidsorganisaties erop geattendeerd om te voldoen aan de wettelijke verplichting en werd er gewezen op hulp die er geboden kon worden.
Is het uw ambitie om alle overheidsdiensten te laten voldoen aan de A-classificatie van het Dashboard DigiToegankelijk? Welke diensten moeten volgens u met voorrang aan deze eis voldoen en hoe gaat u hiervoor zorgen?
De ambitie van het Ministerie van BZK is om zoveel mogelijk overheidsorganisaties te laten voldoen aan het Besluit Digitale Toegankelijkheid Overheid. Dat betekent een focus op de A t/m C statussen. Zie ook het antwoord onder vraag 2, aanbeveling 3.
Bent u van mening dat ook uitvoeringsorganisaties, zorgorganisaties en onderwijsinstellingen aan deze eisen voor toegankelijkheid moeten voldoen?
Zorgorganisaties en onderwijsinstellingen hoeven momenteel niet te voldoen aan de eisen voor toegankelijkheid, omdat zij niet vallen onder het Besluit digitale toegankelijkheid overheid of de Europese toegankelijkheidsrichtlijn. Het besluit geldt voor overheidsinstanties en de Europese toegankelijkheidsrichtlijn voornamelijk voor bedrijven en ondernemers. Momenteel verkennen wij (het Ministerie van VWS, OCW en BZK) de mogelijke opties om de toegankelijkheidsvoorschriften te laten gelden voor de sectoren zorg en onderwijs. We streven ernaar hierover een concrete maatregel op te nemen in de werkagenda voor de Nationale Strategie VN-Verdrag.
Bent u bereid de implementatie van het verdrag van de Verenigde Naties inzake de rechten van personen met een handicap (VN-verdrag handicap) uit te breiden naar zorg en onderwijs, zoals in andere landen het geval is? Kunt u hierover met deze sectoren afspraken maken?
In 2016 heeft Nederland het VN-Verdrag Handicap geratificeerd. Sindsdien werkt het kabinet aan de verdere implementatie van het Verdrag, ook waar het gaat om zorg en onderwijs. De artikelen 24 en 25 van het VN-Verdrag Handicap gaan immers over zorg en onderwijs.
Zie ook beantwoording onder vraag 7.
Welke minimumvereisten over toegankelijkheid zijn er voor hulpdiensten zoals de politie, brandweer en medische hulpdiensten?
De wettelijke verplichting is om minimaal te voldoen aan de Europese standaard voor digitale toegankelijkheid, EN301549. De standaard beschrijft voor een breed scala van ICT-toepassingen aan welke eisen deze moeten voldoen voor mensen met een functiebeperking.
Zowel de website van de Landelijke Meldkamer Samenwerking (LMS), als de twee belangrijke websites van de politie, waaronder politie.nl en kombijdepolitie.nl, hebben een B-score. Hiermee voldoen zij aan de wettelijke eisen van het Tijdelijk besluit digitale toegankelijkheid overheid. Voor de overige websites wordt gewerkt aan een verbetering of koppeling aan de site politie.nl en kombijdepolitie.nl
Daarnaast ligt de verantwoordelijkheid voor de bereikbaarheid van alarmnummer 112 bij de Minister van Justitie en Veiligheid (JenV) en de Minister van Economische Zaken (EZ). Er zijn verschillende manieren waarop 112 te bereiken is voor mensen met een beperking:
Bent u het eens met de stelling dat het van het grootste belang is dat alle mensen met een beperking altijd gebruik moeten kunnen maken van overheidsdiensten als hulpdiensten en dit ook is afgesproken in het Tijdelijk besluit digitale toegankelijkheid overheid en het VN-verdrag handicap?
Alle mensen, dus ook alle mensen met een beperking, dienen toegang te hebben tot overheidsdiensten als hulpdiensten. Dit geldt dus ook voor het alarmnummer 112, ongeacht het tijdstip van de dag. Zie verder het antwoord onder vraag 9.
Op welke manier is toegankelijkheid nu een vast onderdeel van de ontwikkeling van nieuwe websites, applicaties en formulieren bij alle overheidslagen? Worden eindgebruikers nu standaard meegenomen bij het ontwerpen? Zo ja, welke standaarden gelden hiervoor?
Digitale toegankelijkheid is nog geen vast onderdeel bij de ontwikkeling van nieuwe websites, mobiele applicaties (apps) en formulieren bij alle overheidslagen. Het plan is om eindgebruikers via de aanpak van het NLDS een vast onderdeel te laten uitmaken van de standaard aanpak voor eindgebruikers bij het ontwikkelen van overheidswebsites en apps. Zie ook de beantwoording onder vraag 2, aanbeveling 2 en 3.
Waar kunnen mensen aankloppen en een melding doen op het moment dat een overheidsdienst of hulpdienst niet toegankelijk is? Kan dit op een toegankelijke manier en wat wordt er vervolgens mee gedaan?
Momenteel kunnen meldingen van ontoegankelijke websites en apps op de website van DigiToegankelijk.nl ingediend worden.
In de hernieuwde aanpak van BZK wordt er nieuw beleid ontwikkelt en trekken we de geleerde lessen uit andere voorbeelden die hebben gewerkt. Hierbij willen we bijvoorbeeld kijken naar de geleerde lessen bij de invoering van de Coordinated Vulnerability Disclosure (CVD). Met de invoering hiervan is het op een verantwoorde wijze en in gezamenlijkheid tussen melder en organisatie openbaar maken van ICT-kwetsbaarheden op de kaart gezet en kan iedereen een melding doen bij een bedrijf, overheidsinstantie of andere organisatie. De organisatie heeft dan de kans om de kwetsbaarheid op te lossen.
Vanuit digitale toegankelijkheid wordt er gekeken naar een soortgelijke aanpak, op websites van overheden en hulpdiensten, waar mensen een melding rechtstreeks bij de organisatie kunnen doen zodat de digitale toegankelijkheid daar waar dat nodig is, verder bevorderd kan worden.
Op welke manier worden bestaande diensten verbeterd op basis van input door eindgebruikers? Is de overheid in staat om diensten die zij heeft ingekocht van derden zelf aan te passen om ze toegankelijk te maken?
Het Ministerie van BZK biedt overheidsorganisaties de mogelijkheid om gebruik te maken van generieke hulpmiddelen om hun diensten te verbeteren. Deze hulpmiddelen worden ontwikkeld aan de hand van gebruikersonderzoeken, waarbij overheidsorganisaties zelf de keuze hebben of en hoe zij deze hulpmiddelen inzetten. Overheidsorganisaties zijn hierbij zelf verantwoordelijk voor de inkoop van hun diensten. Er zijn algemene inkoopvoorwaarden waar gebruik van wordt gemaakt, maar het kan per situatie verschillen in of de overheidsorganisatie zelf of de leverancier toegankelijkheidsproblemen oplost.
Kunt u concreet maken welke toekomst u ziet voor de Informatiepunten Digitale Overheid (IDO’s)?
In 2026 verandert de financiering van de IDO’s. De huidige Specifieke Uitkering (SPUK), die de uitvoering belegt bij bibliotheken, komt te vervallen. In plaats daarvan worden de middelen voor de IDO-dienstverlening aan het Gemeentefonds toegevoegd. Dit is een kabinetsbesluit. Gemeenten kunnen dan, met hun kennis van de lokale context, zelf beslissen welke organisatie de laagdrempelige ondersteuning kan bieden. Dat kan nog steeds de bibliotheek zijn, maar ook een andere organisatie als dat in de lokale context beter past, het niveau van de dienstverlening gegarandeerd blijft en mensen zo beter worden bereikt, omdat ze daar vaker komen.
Samen met partners brengen we in 2025 in kaart wat de consequenties, kansen en risico’s van de nieuwe wijze van financiering zijn voor de IDO’s. Uitgangspunt is dat de laagdrempelige, empathische ondersteuning en informatievoorziening in de gemeente behouden blijft.
Bent u bekend met het onderzoek van KPMG, gedaan op verzoek van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, waaruit blijkt dat de financiering voor IDO’s al structureel te laag is?5
Ja, de Staatssecretaris van BZK is bekend met het exploitatieonderzoek van KPMG. Uit het onderzoek blijkt dat er geen gemiddelde exploitatiekosten van het Informatiepunt Digitale Overheid te bepalen zijn, omdat ze sterk uiteenlopen en een reflectie zijn van de lokale inrichting van het IDO en de keuzes in de uitvoering. Bibliotheekorganisaties lijken, aldus het onderzoek, de IDO-middelen voornamelijk in te zetten voor de financiering van de directe uitvoeringskosten van de IDO’s. Indirecte kosten als overhead, huisvesting en automatisering worden door de bibliotheek vaak uit andere middelen dan de specifieke uitkering (SPUK) gefinancierd. Uit het onderzoek blijkt ook dat de toevoeging van de IDO’s aan de dienstverlening van de bibliotheken niet altijd heeft geleid tot een toename van deze overheadkosten. KPMG doet vervolgens de aanbeveling aan gemeenten om de opdracht aan bibliotheken te concretiseren, zodat meer gestuurd kan worden op hetgeen mogelijk is met het beschikbare budget.
Hoe verenigt u de ambitie om de dienstverlening van IDO’s op peil te houden met de huidige ontoereikende financiering en de voorgenomen bezuiniging op deze voorziening? Bent u het met ons eens dat de middelen voor IDO’s jaarlijks geïndexeerd moeten worden?
De overheveling naar het gemeentefonds gaat gepaard met een korting van 10%. De overheveling verlaagt de administratieve en financiële kosten voor gemeenten door een vermindering van controle- en verantwoordingslasten. Het standpunt van het kabinet is dat dit niet moet leiden tot een inhoudelijke korting op de dienstverlening vanuit de IDO’s.
De middelen voor de SPUK IDO worden op dit moment niet geïndexeerd. Als in de toekomst de middelen worden overgeheveld naar het gemeentefonds, dan geldt dat de ontwikkeling van de omvang van het gemeentefonds (algemene uitkering en decentralisatie-uitkeringen) de ontwikkeling van het bruto binnenlands product (accres) volgt. Dit accres is, evenals alle middelen uit het gemeentefonds, vrij besteedbaar en wordt daarom niet toegerekend aan specifieke onderdelen van de algemene uitkering en/of aan decentralisatie-uitkeringen. Het is dan ook aan gemeenten hoeveel van dit accres ze vervolgens willen toewijzen aan de IDO.
Welke gevolgen heeft het wegvallen van de specifieke uitkeringen aan gemeenten (SPUK-gelden) voor de toekomst van de IDO’s? Bent u het eens met de stelling dat dit middel er juist voor zorgt dat bibliotheken de loketten goed aan kunnen sluiten op de lokale gemeenschap?
Gemeenten kunnen dan, met hun kennis van de lokale context, zelf beslissen welke organisatie de ingang tot publieke dienstverlening en de laagdrempelige ondersteuning kan bieden zoals bibliotheken dat nu doen. Dat kan de bibliotheek zijn, maar ook een andere organisatie als dat in de lokale context beter past en het niveau van dienstverlening gegarandeerd blijft. Begin 2025 presenteert de Staatssecretaris van BZK een beleidsvisie op fysieke en lokale ondersteuning bij regelzaken met de overheid, waarin een belangrijke rol is weggelegd voor gemeenten om lokaal vorm te geven aan passende ondersteuning en publieke dienstverlening. In 2025 verkent de Staatssecretaris van BZK, met partners, hoe het Ministerie van BZK gemeenten hierbij kan blijven ondersteunen.
Kunt u verzekeren dat, als de subsidie voor IDO’s met een korting over wordt gemaakt naar het gemeentefonds, deze nog altijd ten goede zal komen van deze loketten? Waaruit zal dat blijken?
De inzet van de Staatssecretaris van BZK is om de laagdrempelige dienstverlening, zoals geboden vanuit het IDO, in stand te houden en daarover gaat het Ministerie van BZK graag met gemeenten verder in gesprek. Door de nieuwe financieringsvorm krijgen gemeenten de beleidsvrijheid om lokaal te bepalen waar welke dienstverlening nodig is en hoe ze dit het meest effectief kunnen inrichten.
Het kabinet zet in op het vergroten van bereikbaarheid en toegankelijkheid van overheidsorganisaties (hfst 7.2 Goed Bestuur uit regeerakkoord). Dat gebeurt zoveel mogelijk bij bestaande loketten en logische plaatsen waar mensen op zoek gaan naar hulp, zoals bijvoorbeeld wijkcentra, de IDO’s en buurthuizen. De Staatssecretaris van BZK presenteert zijn visie hierop aan de Kamer in Q1 2025.
Bent u bereid om in gesprek te gaan met IDO-beheerders, bibliotheken en de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) en om verschillende financieringsmodellen uit te werken die de regierol van bibliotheken behoudt?
Met de SPUK IDO werd beoogd om gemeenten regie te geven over het netwerk van organisaties rond de IDO. Het kabinetsbesluit om alle SPUKs af te schaffen en de financiële middelen over te hevelen naar het gemeentefonds is in lijn met de visie van de Staatssecretaris van BZK. De visie biedt namelijk meer beleidsvrijheid voor gemeenten om te bepalen waar lokaal welke dienstverlening nodig is en wie deze uitvoert. Er worden daarom geen verschillende financieringsmodellen uitgewerkt die de uitvoering van het IDO exclusief bij de bibliotheek beleggen.
Waar kunnen mensen (met een beperking) aankloppen als zij vragen hebben omtrent de digitale dienstverlening van private partijen? Hoe kan de samenwerking met IDO’s op dit vlak versterkt worden?
Private partijen zijn in eerste instantie zelf verantwoordelijk voor goede toegankelijke dienstverlening. De Staatssecretaris van BZK ziet mogelijkheden in samenwerking met (semi-)private partijen die essentiële dienstverlening bieden, zoals woningbouwcorporaties en zorgverzekeraars. Uitgangspunt hierbij is dat in die samenwerking een wederkerigheid moet zitten, omdat de inzet van publieke middelen private partijen niet ontslaat van het bieden van goede en voor iedereen toegankelijke dienstverlening.
Bent u het eens met de mening dat het zeer zorgwekkend is dat in de zorgsector veel websites niet of niet volledig toegankelijk zijn? Bent u bereid om afspraken te maken met de sector over de toegankelijkheid van lokale en landelijke zorgportalen?
Zorgorganisaties en onderwijsinstellingen hoeven momenteel niet te voldoen aan de eisen voor toegankelijkheid, omdat zij niet vallen onder het Besluit digitale toegankelijkheid overheid of de Europese toegankelijkheidsrichtlijn. Het besluit geldt voor overheidsinstanties en de Europese toegankelijkheidsrichtlijn voornamelijk voor bedrijven en ondernemers. Momenteel verkennen wij (het Ministerie van VWS, OCW en BZK) de mogelijke opties om de toegankelijkheidsvoorschriften te laten gelden voor de sectoren zorg en onderwijs. We streven ernaar hierover een concrete maatregel op te nemen in de werkagenda voor de Nationale Strategie VN-Verdrag.
Op welke wijze worden mensen met een beperking en hun vertegenwoordigende organisaties betrokken bij wetgeving en beleid over digitale toegankelijkheid en dienstverlening en de uitvoering daarvan?
Mensen met een beperking worden betrokken bij het maken van beleid en wetgeving over digitale toegankelijkheid en dienstverlening. Mensen met een beperking worden bijvoorbeeld betrokken bij de herziening van de internationale standaard voor digitale toegankelijkheid. Deze standaard wordt beheerd door het World Wide Web Consortium. Als een website voldoet aan deze wettelijk verplichte standaard, wordt er dus aan de behoeften van mensen met een beperking voldaan.
Kunt u deze vragen afzonderlijk van elkaar en in ieder geval vóór het commissiedebat over digitale inclusie beantwoorden?
Ja.
Bent u bekend met het bericht dat er nergens zoveel kinderporno wordt gemeld als in Nederland, maar dat politie en justitie weinig middelen hebben om kinderporno aan te pakken.1, 2
Ja, ik ben bekend met dit bericht.
Wat is uw reactie op het bericht dat de Nederlandse hostingsector de mondiale spil is in online kindermisbruik, maar dat er nauwelijks iets tegen gebeurt?
Het is verschrikkelijk dat Nederlandse servers gebruikt dan wel misbruikt worden voor één van de heftigste vormen van illegaal materiaal: materiaal van seksueel kindermisbruik. Circulatie van dergelijk materiaal werkt secundaire victimisatie in de hand: mensen die ooit misbruikt zijn ervaren angst voor confrontatie met materiaal dat van hen gemaakt is. In Nederland wordt namelijk in vergelijking met andere Europese landen relatief veel kinderpornografisch materiaal gehost. De belangrijkste oorzaak hiervan is het knooppunt dat Nederland vormt voor het gehele Europese internet: mede vanwege het gunstige vestigingsklimaat, de directe aansluiting op onderzeekabels tussen de continenten en de goede digitale infrastructuur, is Nederland een aantrekkelijk land voor datacentra en hostingproviders. Dat betreur ik ten zeerste. Daar staat tegenover dat het overgrote deel van de hostingproviders in Nederland, in het kader van de zelfregulering, de verwijderverzoeken van Offlimits honoreert en al goed samenwerkt met de Nederlandse overheid.
De snelheid waarmee dit materiaal via het internet wordt verspreid, de groei in het aantal meldingen daarover en de weigering van een aantal tussenpersonen om tegen online kinderpornografisch materiaal op te treden, is voor het vorige kabinet aanleiding geweest voor een aanvullend instrumentarium als sluitstuk op de zelfregulering: de Wet bestuursrechtelijke aanpak online kinderpornografisch materiaal. Deze is op 1 juli 2024 in werking getreden. Deze wet regelt onder meer de bevoegdheid voor de ATKM om aanbieders van hostingdiensten gevestigd in Nederland, dan wel op Nederlands grondgebied kinderpornografisch materiaal hebben opgeslagen, te verplichten online kinderpornografisch materiaal ontoegankelijk te maken en bestuursrechtelijk te handhaven wanneer zij dat niet doen. Indien aanbieders van hostingdiensten niet meewerken, kan de ATKM een last onder dwangsom of bestuurlijke boete opleggen oplopend tot 10% van de jaarlijkse omzet van de onderneming. Daarmee heeft het Ministerie van Justitie en Veiligheid een belangrijke stap gezet in de aanpak van de hosting van dit materiaal. Uiteraard zijn we er nog niet, en dienen de positieve effecten van de wetgeving te worden afgewacht.
Deelt u de mening dat het omslachtig is en onnodig tijd kost dat het meldpunt kindermisbruik verwijderverzoeken van individuele foto’s of filmpjes naar hostingbedrijven stuurt, die vervolgens 24 uur de tijd hebben om de content offline te halen, mits ze goedwillend zijn?
Ik begrijp dat het voor de medewerkers van Offlimits omslachtig voelt om een site die vol lijkt te staan met materiaal van seksueel kindermisbruik toch video voor video te moeten bekijken. Ik erken de zwaarte van hun werkzaamheden en heb dan ook veel respect voor hun inzet en doorzettingsvermogen.
Offlimits is een non-profitorganisatie die meerdere programma’s herbergt, waaronder het Meldpunt Kinderporno. Het Ministerie van Justitie en Veiligheid verleent aan Offlimits een subsidie daartoe van 2,5 miljoen euro en is daarmee de grootste en belangrijkste subsidieverstrekker van Offlimits. Het Meldpunt Kinderporno verstuurt op basis van meldingen van kindermisbruik verwijderverzoeken aan hostingproviders maar heeft geen bevoegdheid om opdracht te geven tot het verwijderen daarvan. De meldingen van het Meldpunt Kinderporno moeten worden behandeld volgens de regels die de Digital Services Act (DSA) stelt. Zo bepaalt artikel 16 van de DSA dat meldingen tijdig, zorgvuldig, niet-willekeurig en objectief moeten worden behandeld. Meldingen die voldoen aan de eisen van artikel 16 leiden tot kennis over die inhoud. Zodra een hostingdienst die kennis heeft, kan deze geen beroep meer doen op de beperking van zijn aansprakelijkheid voor die inhoud. De DSA is niet alleen van toepassing op kindermisbruik, maar ook op alle overige vormen van illegale inhoud. Daarom is niet nader gespecificeerd wat «tijdig» inhoudt nu dit anders is voor kindermisbruik dan voor een merkenrechtinbreuk. In Nederland zijn door middel van zelfregulering, in de Notice-and-Takedown Code, afspraken gemaakt om materiaal van kindermisbruik binnen 24 uur te verwijderen nadat het Meldpunt Kinderporno daar een melding van heeft gedaan.3 De niet-welwillende partijen zijn niet aangesloten bij deze Code.
Naast de mogelijkheden van het Meldpunt Kinderporno om meldingen te doen, is er ook de bevoegdheid van de Autoriteit online Terroristisch en Kinderpornografisch Materiaal (ATKM) om aanbieders van hostingdiensten te bevelen dat materiaal van seksueel kindermisbruik binnen de door hen gestelde termijn wordt verwijderd. Zoals eerder benoemd, kan de ATKM aan aanbieders van hostingdiensten die niet meewerken aan het bevel een last onder dwangsom of een bestuurlijke boete opleggen oplopend tot 10% van de jaarlijkse omzet van de onderneming.
Welke wettelijke bevoegdheden zijn er nodig voor de politie om hostingbedrijven aan te kunnen pakken die onwelwillend reageren op verwijderverzoeken?
In het kader van een strafrechtelijk onderzoek bestaat de mogelijkheid een verwijderbevel op basis van artikel 125p Wetboek van Strafvordering aan een aanbieder van een communicatiedienst te richten waarmee een bevel wordt opgelegd om strafbare informatie van het internet te verwijderen. Een machtiging van de rechter-commissaris is vereist voor een dergelijk verwijderbevel. Indien een hostingaanbieder vervolgens voldoet aan een verwijderbevel op basis van artikel 125p, wordt deze in beginsel uitgesloten van strafrechtelijke aansprakelijkheid conform artikel 54a Wetboek van Strafrecht. Voldoet een hostingaanbieder niet aan het verwijderbevel van de officier van justitie, dan kan mogelijk wél strafrechtelijke aansprakelijkheid ontstaan op grond van artikel 54a Wetboek van Strafrecht. In die gevallen moet bewezen worden dat een hostingbedrijf willens en wetens op geen enkele wijze heeft meegewerkt aan een vordering of bevel. Los hiervan is een hostingbedrijf vaak in het buitenland gevestigd, wat strafrechtelijke vervolging extra lastig maakt. Om tot succesvolle vervolging van de bad hoster te kunnen overgaan geldt daarmee een hoge drempel.
In het kader van de aanpak van bad hosters heb ik onlangs toegezegd om een verkenning te doen naar mogelijkheden om deze hostingbedrijven beter aan te pakken. Uw Kamer zal hier in het voorjaar van 2025 verder over geïnformeerd worden.
Deelt u de mening dat het onverteerbaar is voor de samenleving en voor slachtoffers dat hostingbedrijven slechts een fractie van de verwijderverzoeken inwilligen en dat er na een brief van de politie verder niets gebeurt?
Ik deel de mening dat elke hostingprovider die verwijderverzoeken van het Meldpunt Kinderporno moedwillig niet opvolgt er één te veel is. Aan welke brief van de politie in het artikel precies gerefereerd wordt, is niet geheel duidelijk. Wel is mij bekend dat de politie, in bepaalde gevallen, brieven verstuurd naar onwelwillende hostingbedrijven met het verzoek tot verwijdering van het strafbare materiaal. Hieraan wordt niet altijd opvolging gegeven.
Als het gaat om meldingen ingediend bij Offlimits geldt dat in 2023 ongeveer 26% van de meldingen adequaat is opgepakt door de betreffende hostingproviders. In 74% van de gevallen werd geen of onvoldoende opvolging gegeven aan een melding en blijft het kinderpornografisch materiaal op zijn minst langer dan 24 uur zichtbaar. Dit is dus een te laag opvolgingspercentage binnen de afgesproken 24 uur. Uiteindelijk was in bijna alle gevallen (99%) het materiaal in Nederland niet meer zichtbaar. Maar dit betekent niet altijd dat het materiaal daadwerkelijk verwijderd is: in deze gevallen is het kinderpornografisch materiaal ofwel wél offline gehaald maar niet binnen 24 uur, ofwel de website dan wel hostingpartij verplaatst naar een ander land. In 2024 (tot en met oktober) werd er beter gereageerd: ongeveer 59% van de meldingen van Offlimits werd door de branche adequaat en binnen 24 uur opgepakt. Het is onduidelijk wat daar de reden voor is. Er kan dus gezegd worden dat er ook in de vrijwillige opvolging van meldingen van het Meldpunt Kinderporno nog een verbetering mogelijk is. De weigerende partijen, die niet of te laat reageren, zijn enkele van de totale hoeveelheid hostingaanbieders in Nederland. Om deze reden heeft de Autoriteit online Terroristisch en Kinderpornografisch Materiaal (ATKM) hiertoe bevoegdheden verkregen sinds 1 juli 2024.
Aanvullend op het uiteindelijk accuraat en snel opvolgen van verwijderverzoeken door het gros van de Nederlandse hostingsector bestaat een goede en constructieve publiek-private samenwerking waarbij het Ministerie van Justitie en Veiligheid een belangrijke sturende rol in de opzet heeft genomen. Tal van bedrijven zijn aangesloten op de Hash Check Service: een gratis tool, aangeboden door Offlimits met de subsidie van en in samenwerking met mijn ministerie opgezet, die het eenvoudig maakt voor hostingpartijen om aangesloten te zijn op hash-lijsten van bekend kindermisbruikmateriaal om servers mee schoon te houden. In 2023 zijn 8 miljard checks uitgevoerd, wat een kleine 900.000 hits opleverde. Dit betekent dat ongeveer 1 miljoen plaatjes van bekend materiaal automatisch verwijderd zijn.4 Samen met het Ministerie van Justitie en Veiligheid en het Stichting Internet Domeinregistratie Nederland-Fonds is Offlimits deze Hash Check Service momenteel verder aan het ontwikkelen om nog meer partijen aan te laten sluiten.
Welke rol ziet u hierin voor het Autoriteit online Terroristisch en Kinderpornografisch Materiaal? Heeft zij wel doorzettingsmacht?
De ATKM kon al een bevel tot ontoegankelijk maken opleggen aan aanbieders van hostingdiensten bij online terroristisch materiaal en bestuursrechtelijk handhaven wanneer daar geen gehoor aan wordt gegeven op basis van de Europese Verordening inzake het tegengaan van de verspreiding van terroristische online-inhoud en bijbehorende nationale Uitvoeringswet. Op basis hiervan zijn dan ook bevelen verstuurd met betrekking tot online terroristische content en opgevolgd door de betreffende online diensten waarbij de effecten hiervan tot nu toe dus positief zijn.
Vanaf 1 juli 2024 is de wet bestuursrechtelijke aanpak online kinderpornografisch materiaal in werking getreden waarmee de ATKM eveneens bevoegdheden heeft verkregen voor online kinderpornografisch materiaal. Deze wet regelt onder meer de bevoegdheid voor de ATKM om aanbieders van hostingdiensten gevestigd in Nederland, dan wel op Nederlands grondgebied kinderpornografisch materiaal hebben opgeslagen, te verplichten online kinderpornografisch materiaal ontoegankelijk te maken en bestuursrechtelijk te handhaven wanneer zij dat niet doen. Indien aanbieders van hostingdiensten niet meewerken, kan de ATKM een last onder dwangsom of bestuurlijke boete opleggen oplopend tot 10% van de jaarlijkse omzet van de onderneming. Ook kan de ATKM ervoor kiezen om deze sanctiebesluiten openbaar te maken en zal dat in beginsel ook doen, gelet op de diffamerende werking die daarvan uitgaat. Internationaal gezien is de bestuursrechtelijke aanpak vernieuwend en er worden dan ook positieve effecten verwacht in het indammen van hosting van kinderpornografisch materiaal in Nederland. Nederland heeft daarmee een belangrijke en grote stap genomen in de aanpak van onwelwillende hostingbedrijven die zich onaantastbaar wanen.
De wetgeving regelt daarmee dat de ATKM handhavend kan optreden wanneer bedrijven geen gehoor geven aan verwijderingsverzoeken van Offlimits. Beide partijen richten hun samenwerking momenteel verder in. Mede op basis van informatie van Offlimits, is de ATKM inmiddels gestart met onderzoek naar partijen die structureel geen opvolging geven aan verwijderverzoeken. De ATKM verwacht begin 2025 daadwerkelijk te kunnen optreden.
Welke wettelijke mogelijkheden zijn er nu al om een webpagina die vol staat met kinderpornografisch materiaal offline te halen in plaats van voor ieder plaatje afzonderlijk een verwijderverzoek in te dienen? Welke bevoegdheden heeft de politie hiervoor?
Zoals in het antwoord op vraag 4 benoemd, is er in het kader van een strafrechtelijk onderzoek de mogelijkheid een verwijderbevel op basis van artikel 125p Wetboek van Strafvordering aan een aanbieder van een communicatiedienst te richten waarmee een bevel wordt opgelegd om strafbare informatie van het internet te verwijderen na machtiging van de rechter-commissaris.
Daarnaast kan de ATKM kan op grond van artikel 6 van de Wet bestuursrechtelijke aanpak online kinderpornografisch materiaal een aanbieder van hostingdiensten die online kinderpornografisch materiaal heeft opgeslagen een bestuursrechtelijk bevel geven alle redelijkerwijs te nemen maatregelen te treffen om dit materiaal ontoegankelijk te maken. Indien het bevel niet kan worden gericht tot een aanbieder van hostingdiensten, kan deze worden gericht tot een aanbieder van een communicatiedienst.
Wanneer de ATKM gebruik maakt van de bevoegdheid van het sturen van een bevel tot ontoegankelijkmaking aan een hostingdienst dan wel aanbieder van een communicatiedienst wordt dit getoetst aan de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit. In de regel zal de aandacht in eerste instantie uitgaan naar de afzonderlijke afbeeldingen of video’s. De ATKM onderzoekt welke ruimte er is om in specifieke gevallen, afhankelijk van bijvoorbeeld de hoeveelheid materiaal en het karakter van de website, de ontoegankelijkmaking van een website te overwegen.
Welke wettelijke gronden zijn er nodig om webpagina’s offline te halen die veelvuldig kinderpornografisch materiaal aanbieden en onwelwillend reageren op verwijderverzoeken?
Voor het antwoord op de wettelijke gronden die hiertoe vereist zijn verwijs ik u naar het antwoord op vraag 7.
Bent u bereid met hostingbedrijven in gesprek te gaan en aan te dringen op het verwijderen van websites en fora die hardleers zijn in het aanbieden van kinderpornografisch materiaal?
Er is reeds een goede samenwerking met de welwillende hostingpartijen in het kader van de zelfregulering en de vrijwillige opvolging van verwijderverzoeken van Offlimits door het overgrote deel van de hostingsector. Voor de niet-welwillende partijen is de ATKM in het leven geroepen. Daarnaast heeft het OM, zoals in het antwoord op vraag 7 beschreven, wel de mogelijkheid om verwijderbevelen op te leggen aan bedrijven die hardleers zijn.
Wat is uw reactie op het bericht dat Nederlandse kinderpornobezitters slechts een waarschuwing krijgen van de politie, terwijl het bekijken van de beelden al strafbaar is
Ik begrijp dat het tegenstrijdig kan voelen voor mensen om downloaders van materiaal van seksueel kindermisbruik enkel een waarschuwing te geven terwijl zij al strafbaar gedrag vertonen.
Een effectieve en integrale aanpak van online seksueel kindermisbruik is, mede gelet op de aard en omvang ervan, van groot belang. Het thema is daarom ook opgenomen in de Veiligheidsagenda 2023–2026.5 Voor de daarin neergelegde afspraken is leidend dat opsporingscapaciteit wordt ingezet daar waar het maatschappelijk effect het grootst is. Dit is wanneer slachtoffers ontzet worden uit acute misbruiksituaties. De focus van politie ligt daarom op opsporingsonderzoeken naar vervaardigers en misbruikers (categorie A) en keyplayers en netwerken (categorie B).
Dat betekent niet dat downloaders en verspreiders van beeldmateriaal van seksueel kindermisbruik (categorie C) vrijuit gaan. Gelet op de massale aard van activiteiten in deze categorie, in combinatie met de schaarse politiecapaciteit, wordt daarom ook ingezet op alternatieve interventies. De aanpak, zoals toegepast in de landelijke actieweek van de politie, is daarvan een goed voorbeeld. De actie is erop gericht om vroegtijdig in te grijpen bij deze dadergroep, hen te waarschuwen en eventueel door te verwijzen naar de juiste hulpverlening. Op deze manier kan voorkomen worden dat deze daders opnieuw strafbaar gedrag gaan vertonen. Voor velen is een dergelijk waarschuwingsgesprek een bijzonder ingrijpende gebeurtenis, vaak is het de eerste keer dat zij, en eventueel hun familie dan wel partner, geconfronteerd worden met hun strafbaar handelen. De personen die een waarschuwing hebben gekregen van de politie worden niet verdacht van het bezit van nieuw materiaal (van onbekende slachtoffers) dan wel het spelen van een belangrijke rol op het (dark)web. De politie zal alsnog een opsporingsonderzoek starten naar personen die na een waarschuwing hun strafbare activiteiten voortzetten. Daarnaast is een belangrijke boodschap van de actieweek ook dat downloaders zich niet anoniem moeten wanen: zij begeven zich wel degelijk in het zicht van opsporing.
Ligt arrestatie niet méér voor de hand voor het plegen van dit strafbare feit dat ernstig indruist tegen de lichamelijke integriteit van het slachtoffer?
Het staat buiten kijf dat online seksueel kindermisbruik, ongeacht de precieze aard van het strafbare feit, zeer ernstig is en te allen tijde effectief bestreden dient te worden. Gelet op het grote aantal downloaders en verspreiders, in combinatie met de schaarse politiecapaciteit, moet desalniettemin geprioriteerd worden in de aanpak. In het antwoord op vraag 10 licht ik deze prioritering verder toe.
Door de in de Veiligheidsagenda aangebrachte focus in de aanpak van politie op dit thema dient voor de zwaardere zaken (A- en B-categorie) voldoende capaciteit beschikbaar te zijn. De politie ziet zich in deze zaken namelijk geconfronteerd met een toename van datastromen en uitdagingen op het gebied van end-to-end encryptie. Dit betekent dat niet elke downloader en verspreider kan worden gearresteerd. Inzet op alternatieve interventies is in dit geval juist van groot belang, en in gevallen ook meer efficiënt dan een repressieve aanpak. Door deze dadergroep te wijzen op adequate hulpverlening wordt vroegtijdig ingegrepen en kan de aanleiding voor het strafbare gedrag in de kern worden aangepakt. Op deze manier kan continuering van strafbaar gedrag worden voorkomen. Het positieve preventieve effect is ook gebleken uit de resultaten van de actieweek in 2023: slechts 1 persoon die de politie destijds bezocht, heeft gerecidiveerd na een jaar.
Deelt u de mening dat deze aanpak kan leiden tot secundaire victimisatie van slachtoffers van kindermisbruik?
Het vroegtijdig ingrijpen door de politie in deze aanpak is juist van toegevoegde waarde in het voorkomen van secundaire victimisatie. Op deze wijze kan toch gevolg worden gegeven aan deze categorie zaken, gezien de opsporingscapaciteit en aard en omvang van het probleem.
Kunt u aangeven in hoeveel procent van de gevallen waarbij melding wordt gemaakt van kindermisbruik of kinderpornografie de politie niet kan ingrijpen vanwege capaciteitstekort?
De toestroom van zaken van online seksueel kindermisbruik komt uit verschillende instanties dan wel bronnen. Een deel van de meldingen komt vanuit het Amerikaanse NCMEC (National Center for Missing and Exploited Children), een deel via de zedenafdelingen of andere afdelingen van de Nederlandse en/of buitenlandse politie, via eigen onderzoek van de politie op bijvoorbeeld darkweb omgevingen en een deel vanuit Offlimits. De meldingenstroom wordt door specialisten bezien en beoordeeld op prioriteit naar ernst en bekendheid van het materiaal, waarbij niet elke melding vraagt om ingrijpen door de politie. Capaciteitstekort is daarbij niet de enige reden om niet over te gaan tot ingrijpen door politie, zo vragen sommige meldingen bijvoorbeeld om doorzenden aan buitenlandse autoriteiten of enkel om het verwijderen van materiaal gezien het reeds bekend materiaal betreft (en dus geen slachtoffer in een acute misbruiksituatie betreft). Er wordt niet bijgehouden per melding wat de achterliggende reden is om als politie niet in te grijpen.
Bent u bereid een stevige aanpak op het bestrijden van pornoverslavingen te ontwikkelen teneinde de vraag naar kinderporno in Nederland tegen te gaan?
Een pornoverslaving hoeft uiteraard niet altijd te betekenen dat iemand ook naar materiaal van seksueel kindermisbruik kijkt. Online pornografie (indien geen strafbaar of onrechtmatig materiaal) is legale online content. Vanuit het recht op vrijheid van meningsuiting, welke eveneens een recht om informatie te ontvangen omvat, dient een overheid zich terughoudend op te stellen in het beïnvloeden van kijkgedrag van burgers gericht op online legale content.
Wel suggereren onderzoeken dat kijkers van legale pornografie de neiging hebben om in de loop van de tijd extremere content te gaan bekijken.6 Dat is het punt waarop mensen kunnen afglijden naar bijvoorbeeld materiaal van seksueel kindermisbruik. Dit afglijden wordt toegeschreven aan een vermindering van het opwindingsniveau met betrekking tot dezelfde stimuli bij herhaaldelijke blootstelling aan deze stimuli: afstomping. Dat is een zorgelijke ontwikkeling. Het Ministerie van Justitie en Veiligheid acht preventie en hulpverlening daartoe de meest geschikte instrumenten. Daarom heeft mijn ministerie recent een aanvullende subsidie aan Offlimits verstrekt om het plaatsen van banners op pornowebsites door het programma «Stop it Now» uit te breiden. Bij Stop it Now kunnen mensen anoniem hulp krijgen wanneer zij zich zorgen maken over hun kijkgedrag of pedofiele gevoelens. Deze banners worden getoond wanneer iemand zorgwekkende zoektermen gebruikt met de boodschap dat iemand mogelijk zoekt naar strafbaar materiaal en dat het mogelijk is om hulp te zoeken voor verontrustend kijkgedrag bij Stop it Now.
Online aanbieders zoals pornowebsites of zoekmachines zouden hier ook een eigen verantwoordelijkheid in moeten nemen door zelf proactief naar Stop it Now te verwijzen wanneer mensen zoekresultaten gebruiken die mogelijk verwijzen naar strafrechtelijk verboden materiaal. Google verwijst naar het Meldpunt Kinderporno, en bij doorklikken op «meer informatie» naar Stop it Now, indien een internetgebruiker zoekt op «kinderporno». Dergelijke sectorinitiatieven onderschrijf ik ten zeerste.