Het bericht over valse inschrijvingen in de Basisregistratie Personen (BRP) |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Madeleine van Toorenburg (CDA) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het bericht over valse inschrijvingen in de Basisregistratie Personen (BRP)?1
Ja.
Is het waar dat gemeenten te maken hebben met personen die zich inschrijven in de BRP uitsluitend met het doel om een burgerservicenummer (BSN) te verkrijgen of een Nederlands rijbewijs?
Daar zijn aanwijzingen voor.
In hoeveel gemeenten heeft zich dit voorgedaan?
Op dit moment hebben 6 gemeenten het vermoeden dat er in 2014 sprake is geweest van een inschrijving in de BRP op oneigenlijke gronden.
Om hoeveel, vermoedelijk valse, inschrijvingen gaat het?
Er is onderzocht in hoeveel gevallen het vermoedelijk om valse inschrijvingen gaat. Dat vermoeden bestaat in 125 gevallen. De desbetreffende personen werden na onderzoek namelijk niet aangetroffen op het geregistreerde adres. Of het hier ook daadwerkelijk om valse inschrijvingen gaat is lastig met terugwerkende kracht vast te stellen.
Daarom heb ik aan de gemeenten waarin de vermoedelijk valse inschrijvingen zich hebben voorgedaan, gevraagd of zij bij de inschrijving indertijd hebben gehandeld naar de mogelijkheden die de wet biedt om bij de inschrijving in de BRP aan betrokkene te vragen naar aanvullende inlichtingen en geschriften. Als op basis daarvan kan en moet worden vastgesteld dat een persoon ten onrechte is ingeschreven in de BRP (een valse inschrijving dus) en als op basis van de onterechte inschrijving een rijbewijs is omgewisseld, dan wordt de RDW hierover geïnformeerd. De RDW zal het desbetreffende rijbewijs dan met onmiddellijke ingang en met terugwerkende kracht alsnog ongeldig verklaren en als zodanig opnemen in het Rijbewijsregister.
Hoe hebben de betreffende gemeenten gehandeld met de verdachte gevallen?
De betreffende gemeenten hebben de BSN’s van het ministerie ontvangen en voor zover dat nog niet het geval was, hebben zij onderzoek uitgevoerd. In het overgrote deel van de gevallen is overgegaan tot ambtshalve emigratie. Dat betekent dat zij nu als VOW in de BRP staan: Vertrokken, onbekend waarheen. In een deel van de gevallen hebben betrokken burgers zelf aangifte van vertrek gedaan. Bij één gemeente bevindt het onderzoek zich nog in de afrondende fase.
In hoeveel gevallen is er aangifte gedaan bij de politie?
Er wordt geen specifieke registratie bijgehouden van aangiftes over mogelijke fraude met omgewisselde rijbewijzen. Het is dus niet mogelijk hier op basis van de bestaande registratie een uitspraak over te doen. Het kan zijn dat er bij sommige eenheden van de politie aangiften zijn gedaan maar het is op dit moment niet bekend of dit (ook op grote schaal) is gebeurd.
Wat is het kennelijke voordeel van een Nederlands rijbewijs? Hoeveel rijbewijzen zijn er verstrekt op basis van vermoedelijk valse inschrijvingen?
Voor wat betreft de identiteitsfunctie van het rijbewijs geldt dat in de Wet op de Identificatieplicht (WID) zowel Nederlandse rijbewijzen als rijbewijzen uit andere EU-lidstaten zijn aangewezen als documenten waarmee in bij de wet aangewezen gevallen de identiteit van personen kan worden vastgesteld. Vanuit dat perspectief zou omwisseling van het rijbewijs geen voordeel opleveren. Het is echter mogelijk dat in sectorale wetgeving en in het maatschappelijk verkeer aan het Nederlandse rijbewijs een andere waarde wordt toegekend dan aan rijbewijzen uit andere landen. Zo is denkbaar dat het Nederlandse rijbewijs ten onrechte wordt geassocieerd met het Nederlanderschap.
In 125 gevallen zijn er rijbewijzen verstrekt waarbij er naar aanleiding van nader onderzoek een vermoeden is van een valse inschrijving. De RDW is op de hoogte gesteld van de status van betrokkenen in de BRP.
Is nagegaan of de verstrekte BSN’s zijn gebruikt voor uitkeringen of toeslagen of andere overheidstoelagen? Zo ja, hoe is daarna gehandeld? Zo nee, waarom niet?
Uit onderzoek is gebleken dat in geen van de 125 gevallen een toeslag, uitkering of andere overheidstoelage is aangevraagd.
Welke maatregelen neemt u om de mogelijkheid van het verkrijgen van een BSN of een Nederlands rijbewijs op basis van een valse inschrijving in de BRP te blokkeren?
In de wet BRP wordt geregeld in ondermeer artikel 2.45 wat nodig is voor inschrijving/verhuizing. De gemeente ontleent de aangifte van adres aan de informatie en geschriften die de burger levert, tenzij aannemelijk is dat de gegevens onjuist zijn en de gegevens worden niet opgenomen indien de identiteit van betrokkene niet deugdelijk is vastgesteld.
De meeste gemeenten vragen toestemming van de hoofdbewoner en een huur/koopovereenkomst. Deze werkwijze is opgenomen in het generiek werkproces dat de Nederlandse Vereniging voor Burgerzaken (NVVB) uitgeeft.
Ik heb daarnaast alle gemeenten in december 2014 met een nieuwsbrief geïnformeerd over het fenomeen dat mensen zich op oneigenlijke gronden in de BRP willen inschrijven om de waakzaamheid aan te scherpen. Daarbij heb ik gewezen op het gebruik van de onderzoeksmogelijkheden voordat de registratie daadwerkelijk wordt uitgevoerd. Denk bijvoorbeeld aan het uitvoeren van een huisbezoek en extra controle van de overgelegde documenten.
In aanvulling hierop zal ik alle gemeenten vragen om altijd alsnog een adresonderzoek in te stellen als iemand binnen vier weken na inschrijving in de BRP een aanvraag doet voor de omwisseling van een nog geldig buitenlands rijbewijs naar een Nederlands rijbewijs. Dit in afstemming met de Dienst Wegverkeer (RDW).
Het bericht 'Gemeente Dronten vraagt geld voor politiek flyeren' |
|
Henk Krol (50PLUS) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «gemeente Dronten vraagt geld voor politiek flyeren»? Zo ja, wat is uw reactie op dit bericht?1
Ja. Voor mijn reactie op het bericht verwijs ik naar mijn antwoord op de vragen 3, 4 en 5.
Zijn u andere gevallen bekend van gemeenten die kosten in rekening brengen voor politiek flyeren? Zo ja, kunt u daarvan een overzicht geven?
De gemeente Dronten heeft in haar Algemene Plaatselijke Verordening (APV) verboden om op door het college van burgemeester en wethouders aangewezen openbare plaatsen gedrukte of geschreven stukken dan wel afbeeldingen onder publiek te verspreiden dan wel openlijk aan te bieden. Het college heeft vier winkelcentra plus een aantal met name benoemde omliggende straten aangewezen als plaatsen waar voormeld verbod toepasselijk is. Van het verbod kan het college ontheffing verlenen, aldus de APV. Voor het in behandeling nemen van een aanvraag tot ontheffing rekent de gemeente leges van € 38,10, zulks ingevolge de door de raad van de gemeente Dronten vastgestelde legesverordening.
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Dronten heeft mij laten weten dat voor de vaststelling van bedoelde bepalingen uit de APV en de legesverordening gebruik is gemaakt van model-verordeningen van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG). Er mag dan ook worden aangenomen dat er gemeenten zijn met vergelijkbare regelingen. Ik beschik echter niet over landsbrede overzichten van gemeenten met een dergelijke verbodsbepaling, of van gemeenten die voor de aanvraag tot ontheffing van deze verbodsbepaling leges in rekening brengen.
Wat vindt u van de, in het bericht geuite, stelling dat «de gemeente Dronten zich begeeft in de gevarenzone van de Grondwet»?
Met de verwijzing naar de Grondwet wordt waarschijnlijk gedoeld op artikel 7, waar de vrijheid van meningsuiting is vastgelegd. Dit artikel beschermt het recht om de inhoud van geschreven of gedrukte stukken of afbeeldingen, waarin gedachten en gevoelens zijn geopenbaard, zonder voorafgaand verlof door verspreiding of door enig ander middel in het openbaar aan het publiek bekend te maken. Ook het recht op het verspreiden van flyers door politieke partijen wordt beschermd door dit artikel.
De in artikel 7 van de Grondwet vastgelegde vrijheid van meningsuiting brengt mee dat een gemeente niet beperkend mag optreden jegens de inhoud van gedrukte stukken e.d. In de rechtspraak is het onder de vrijheid van meningsuiting te vatten verspreidingsrecht uitgewerkt. Dit recht betreft het verspreiden van door middel van drukpers geopenbaarde gedachten en gevoelens via zelfstandige middelen voor bekendmaking ervan, zoals onder meer flyers. Anders dan het kernrecht mag het verspreidingsrecht worden beperkt door lagere regelgevers, zoals in casu de gemeente Dronten. Zij is krachtens artikel 149 van de Gemeentewet bevoegd het in het openbaar verspreiden van gedrukte stukken e.d. aan beperkingen te onderwerpen in het belang van de openbare orde, zedelijkheid en gezondheid en van andere zaken betreffende de huishouding der gemeente. Achtergrond van voormelde verbodsbepaling in de gemeente Dronten vormt de omstandigheid dat door flyeren onevenredig veel overlast en zwerfvuil kan ontstaan, zo heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente mij laten weten.
Naar vaste jurisprudentie is een vergunningenstelsel (voorafgaand verlof) voor het gebruik van een bepaald middel van bekendmaking dat naast andere middelen zelfstandige betekenis heeft, niet geoorloofd. Een algemeen verbod tot zodanig gebruik is evenmin toegestaan. Een beperkt verbod (naar tijd, plaats en wijze) is echter mogelijk, mits:
Naar mijn oordeel blijft de APV van de gemeente Dronten, waar deze bepaalt dat een ontheffing nodig is voor het verspreiden van flyers in het gebied waar thans een verbod geldt, binnen de kaders van de bescherming die de Grondwet biedt aan het recht op vrije meningsuiting. De tekst van de bepaling in de APV laat immers ruimte om buiten de door het college aangewezen plaatsen gedrukte stukken e.d. te verspreiden, dan wel om dit, tegen betaling van leges van € 38,10, te doen binnen deze plaatsen. Naar mijn oordeel is hier dan ook geen sprake van een ontoelaatbare beperking van de uitingsvrijheid.
Deelt u de mening dat politiek flyeren valt onder de vrijheid van meningsuiting en dat gemeenten hier geen kosten voor in rekening zouden mogen brengen?
Ik deel de mening dat het recht op het verspreiden van flyers door politieke partijen wordt beschermd door artikel 7 van de Grondwet. Zoals opgemerkt, kunnen gemeenten de bevoegdheid tot het verspreiden van flyers echter aan beperkingen onderwerpen in het belang van de openbare orde, zedelijkheid en gezondheid en van andere zaken betreffende de huishouding van de gemeente. Kiest een gemeente ervoor om in de APV een (beperkte) verbodsbepaling ter zake op te nemen, dan heeft zij op grond van artikel 229a van de Gemeentewet de bevoegdheid om leges te heffen over aanvragen tot ontheffing van deze verbodsbepalingen. Reden van het heffen van leges kan bijvoorbeeld zijn dat eventuele schoonmaakkosten dan niet ten laste komen van de algemene middelen.
De bevoegdheid tot het heffen van leges behoort tot de autonomie die gemeenten hebben op grond van artikel 124 van de Grondwet. Besluitvorming over het heffen van leges, alsmede over de vraag of bijvoorbeeld politieke partijen in verkiezingstijd wellicht kunnen worden uitgezonderd van het legesvereiste, vindt plaats door de gemeenteraad. Wel schrijft artikel 229b van de Gemeentewet voor dat de tarieven van leges zodanig worden vastgesteld dat de geraamde baten van de rechten niet uitgaan boven de geraamde lasten ter zake. Deze voorgeschreven beperking van de hoogte van de tarieven strookt ook met het vereiste dat «gebruik van enige betekenis» moet overblijven. Ik heb geen aanwijzing dat de ter zake in rekening gebrachte leges van € 38,10 zijn vastgesteld in strijd met voormeld voorschrift, of dat daarmee een ongeoorloofde inbreuk wordt gemaakt op de vrijheid van meningsuiting.
Gelet op het voorgaande zie ik geen aanleiding om deze kwestie nader te bespreken met de gemeente Dronten.
Bent u bereid om deze kwestie te bespreken met de gemeente Dronten, en eventueel met andere gemeenten waar dergelijke situaties zich voordoen, en zonodig passende maatregelen te nemen, zodat voor politiek flyeren niet langer kosten in rekening gebracht worden, en reeds geïnde bedragen terugbetaald worden?
Zie antwoord vraag 4.
De inhuur van externe voorzitters door de gemeente Dordrecht |
|
Ronald van Raak |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Waarom heeft de gemeente Dordrecht besloten «gespreksleiders» in te huren om raadscommissies voor te zitten?
De gemeenteraad van Dordrecht wilde tegemoet komen aan de wens om commissievergaderingen te laten begeleiden door mensen die neutraal zijn en actief kunnen sturen op de kwaliteit van de vergadering. In het kader van een sinds 2013 lopende pilot Verbetering Vergaderstelsel zijn daarop externe voorzitters benoemd. Daarmee werd voorgesorteerd op het voorstel tot afschaffing van artikel 82, vierde lid, Gemeentewet1. Beoogd werd de werkwijze na de wetswijziging te formaliseren. De Tweede Kamer heeft echter bij amendement besloten artikel 82, vierde lid, Gemeentewet niet te laten vervallen.2 Vanuit het oogpunt van zorgvuldigheid naar de reeds benoemde externe voorzitters heeft de gemeenteraad van Dordrecht besloten hun aanstelling tot 8 juli 2015 te verlengen. Daarbij zijn zij niet langer de formele voorzitter van de commissievergadering maar zijn zij «gespreksleider» tussen het moment dat een raadslid als voorzitter de vergadering opent en sluit, aldus de gemeente.
Hoeveel geld is met deze inhuur van externe voorzitters gemoeid (zowel per uur als in totaal per jaar)?
De drie gespreksleiders ontvangen een all-in vergoeding per maand. De hoogte van de vergoeding is gebaseerd op de vergoeding voor raadsleden. De totale vergoeding per gespreksleider bedraagt 623,10 euro per maand plus een onkostenvergoeding van 73,01 euro per maand.
Deelt u de opvatting dat de inhuur van deze externe voorzitters, ook in een rol als «gespreksleider», niet in overeenstemming is met (de geest van) de wet?1
Ja. De «externe gespreksleiders» in Dordrecht zijn de facto voorzitter van de commissievergadering; de raadsleden die formeel voorzitter zijn vullen dit feitelijk niet in.
Deelt u de mening dat ook de gemeente Dordrecht zich moet houden aan de wet?
Ja. Iedere gemeente moet zich houden aan de wet, dus ook Dordrecht.
Welke mogelijkheden hebt u om dit besluit ongedaan te maken? Bent u bereid van die mogelijkheden gebruik te maken?
Ik kan een besluit van de raad op verzoek van derden dan wel uit eigen beweging voordragen voor vernietiging bij de Kroon indien er sprake is van strijd met het recht of het algemeen belang (artikel 132, vierde lid, Grondwet en artikel 268 Gemeentewet). Ik heb reeds een verzoek om vernietiging ontvangen, afkomstig van enkele raadsleden (fracties) uit Dordrecht. In reactie daarop heb ik de gemeenteraad aangeschreven met het verzoek de invulling van het voorzitterschap van de raadscommissies in overeenstemming met de wet te brengen.
Het bericht dat vijf gemeenten sociale werkvoorziening AM Groep willen sluiten |
|
Sadet Karabulut (SP) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Wat vindt u van het voornemen van de gemeenten Aalsmeer, Amstelveen, Haarlemmermeer, Ouder-Amstel en Uithoorn om Sociale Werkvoorziening de AM-groep te sluiten in 2017?1
Ik heb kennisgenomen van het voornemen van de gemeenten Aalsmeer, Amstelveen, Haarlemmermeer, Ouder-Amstel en Uithoorn. De gemeenteraden moeten nog besluiten over deze voornemens. Ook na de invoering van de Participatiewet blijft de Wet sociale werkvoorziening (Wsw) van kracht voor werknemers die op 31 december 2014 in dienst waren op basis van de Wsw. Deze werknemers behouden hun rechten en plichten. Het is niet mogelijk om na 1 januari 2015 nieuw in te stromen in de Wsw.
Gemeenten blijven verantwoordelijk voor de huidige doelgroep van de Wsw, en worden daarnaast verantwoordelijk voor de re-integratie van de doelgroep van de Participatiewet. Zij hebben de beschikking over een breed instrumentarium (waaronder loonkostensubsidie) en bijbehorende middelen om mensen met een arbeidsbeperking aan het werk te helpen.
Gemeenten hebben beleidsvrijheid bij de wijze waarop zij het aan de slag helpen van mensen met een arbeidsbeperking organiseren. Sw-bedrijven kunnen daar een hele belangrijke rol in spelen, zowel bij de uitvoering van de Wsw, als bij het toeleiden naar regulier werk voor de bredere doelgroep van de Participatiewet en de invulling van beschut werk. Sw-bedrijven hebben de kennis, ervaring en het netwerk om de capaciteiten van mensen met een beperking of afstand tot de arbeidsmarkt te vertalen naar geschikt werk met professionele begeleiding vanuit het sw-bedrijf. Ook onder de Participatiewet kunnen sw-bedrijven dus een waardevolle rol vervullen.
Gemeenten gingen en gaan zelf over de wijze waarop de bestaande Wsw wordt uitgevoerd en over de wijze waarop de deskundigheid van sw-bedrijven wordt ingezet voor de uitvoering van de Participatiewet. Gemeenten maken daarin hun eigen keuzes.
Wat is uw reactie op het standpunt van de FNV en de betreffende gemeenten dat de problemen voor de AM-groep het gevolg zijn van de Participatiewet?2
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening van de gemeenten dat het open houden van de AM-groep onbetaalbaar zou zijn? Zo nee, bent u bereid om met de vijf gemeenten die de AM-groep willen sluiten in overleg te treden om de AM-groep open te houden? Zo ja, waarom?
Zie antwoord vraag 1.
Welke gemeenten hebben besloten de sociale werkvoorziening (op termijn) te sluiten? Welke SW-bedrijven betreft dit? Waar is dit besluit op gestoeld?
Over deze gegevens beschik ik niet. Uit de meest recente uitvraag van Cedris blijkt dat bij 5 bedrijven de gemeenten het voornemen hebben de positie van het sw-bedrijf te veranderen. Bij één bedrijf is dit inmiddels geëffectueerd.
Welke mogelijkheden ziet u om te voorkomen dat gemeenten besluiten SW-bedrijven te sluiten als gevolg van de Participatiewet?
Het is aan de gemeenten om keuzes te maken met betrekking tot de bedrijfsvoering van het sociaal werkbedrijf. Daarbij is ook relevant welke keuzes gemaakt worden bij de uitvoering van beschut werk en re-integratie van mensen uit de doelgroep van de Participatiewet. Gemeenten kunnen hierbij gebruik maken van de expertise en infrastructuur van de sw-bedrijven.
Bent u bereid deze vragen vóór het Algemeen overleg over WWB-onderwerpen en de Participatiewet voorzien op 26 februari a.s. te beantwoorden?
Ja.
De stelselmatig onzorgvuldige manier van onderzoek doen door BING (Bureau Integriteit Nederlandse Gemeenten) |
|
Selçuk Öztürk (GrKÖ) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
|
Kent u de negatieve ontwikkelingen aangaande de werkwijze van het commerciële onderzoeksbureau BING?1 2
Van de aangehaalde berichtgeving in de media over BING heb ik kennisgenomen.
Hoe beoordeelt u het feit dat BING door de tuchtrechter de afgelopen jaren meerdere malen veroordeeld is wegens broddelwerk, maar toch blijft doorgaan met het doen van verschillende onderzoeken bij lokale overheden?
Als private onderneming (BING is een besloten vennootschap) is BING zelf verantwoordelijk voor het eigen functioneren waar het onderzoeken betreft uitgevoerd in opdracht van lokale overheden. Daarbij neem ik aan dat het bedrijf zich rekenschap geeft van rechterlijke uitspraken. Voorts merk ik op dat lokale overheden zelf bepalen of er (integriteits)onderzoek wordt ingesteld en van welk bureau zij daarvoor diensten willen afnemen. Het is daarna aan de opdrachtgever zelf om de te volgen werkwijze van het betreffende bureau te beoordelen, evenals de kwaliteit van het resultaat.
Hoeveel opdrachten heeft BING sinds de oprichting mogen uitvoeren namens overheidsinstanties en hoeveel geld hebben deze overheidsinstanties hieraan besteed?
Deze informatie is mij niet bekend. Wel beschik ik over indicatieve gegevens over de jaren 2010, 2011 en 2012. Naar aanleiding van de motie Heijnen c.s. (TK 2012–2013, 33 400 VII, nr. 18) heeft de Tilburgse School voor Politiek en Bestuur in 2013 in opdracht van mijn ministerie een verkennend onderzoek uitgevoerd naar knelpunten en oplossingen bij integriteitsonderzoek in Nederland3. In mijn brief aan de Tweede Kamer op 8 november 2013 heb ik de Tweede Kamer over de resultaten van dit onderzoek gerapporteerd (TK, 2013–2014, 28 844, nr. 75).
Van de over deze jaren aangetroffen integriteitsrapporten over topambtenaren en politieke ambtsdragers, heeft BING 22 van de 49 onderzoeksrapportages uitgebracht. Het is mij niet bekend welke bedragen hiermee waren gemoeid.
Hoe kan volgens u het beeld weggewerkt worden dat BING een verlengstuk is van de overheid door de eerdere relatie met VNG?
Ik beschik niet over gegevens die het beeld dat u schetst en de vraag bij wie dat beeld thans nog zou leven, zouden bevestigen. Overigens is het niet aan de Minister van BZK om eventuele beeldvorming rond een private onderneming te beïnvloeden.
Bent u van mening dat het vertrouwen in BING geschaad is door de verloren zaken (o.a. Wassenaar, Schiedam, Borne, Nieuwegein)? Zo nee, waarom niet?
Ik beschik niet over gegevens die een beeld zouden geven over het algemene vertrouwen dat in BING wordt gesteld. BING is een private onderneming.
Deelt u de mening dat er ook onderzoek gedaan moet worden naar de werkwijze van het commerciële onderzoeksbureau BING? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen? Zo nee, waarom niet?
Het eerder genoemde onderzoek van Tilburg University geeft een uitgebreid beeld van de interne en externe instanties en ad hoc commissies die integriteitsonderzoek verrichten. Het onderzoek beschrijft eveneens de verschillende werkwijzen die door instanties bij integriteitsonderzoek worden gevolgd. In dat kader wordt ook BING uitgebreid beschreven.
Eén van de opvallendste bevindingen van de onderzoekers is dat, ondanks de grote variëteit aan instanties, de harde kern van het integriteitsonderzoek opmerkelijk uniform is. Integriteitsonderzoek gaat in ieder geval om reconstructie van de feiten en het verzamelen van bewijs voor deze reconstructie. Vrijwel altijd wordt in het onderzoek een normenkader opgesteld, dat doorgaans bestaat uit «harde» bestuursrechtelijke en «zachte» professionele normen. Het normenkader kan daarbij verschillen, maar de «evergreens» domineren (de Algemene wet bestuursrecht, de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, de Ambtenarenwet, gedragscodes en rechtspositieregelingen). De verschillen in werkwijze lijken vooral te zitten in de discipline van waaruit vermoedelijke integriteitsschendingen worden onderzocht. Bovendien lijken de verschillen functioneel te zijn, aangezien ze onder meer voortvloeien uit de specifieke context, onderzoeksvraag en benodigde expertise.
In mijn brief aan de Tweede Kamer van 8 november 2013 (TK, 2013–2014, 28 844, nr. 75) heb ik gemeld dat het onderzoek mijns inziens vooral bruikbare mogelijkheden geeft voor professionalisering aan de kant van de bestuursorganen. Voorts, dat dit met zich meebrengt dat aan de voorkant uniforme kwaliteitseisen worden geformuleerd waaraan externe onderzoeksbureaus zich dienen te conformeren.
In mijn brief aan de Tweede Kamer d.d. 26 augustus 2014 (TK 2013–2014, 28 844, nr. 78) heb ik mijn voornemens geconcretiseerd na een brede consultatieronde onder organisaties in het openbaar bestuur. Ingezet is op versterking en ondersteuning van overheidsorganisaties bij hun rol als opdrachtgever. Concrete acties hebben betrekking op: 1. De beschikbaarheid van een modelonderzoeksprotocol; 2. Het inrichten van een landelijk Steunpunt Integriteitsonderzoek bij BIOS; 3. Ervaringsuitwisseling, opleiding en training.
In deze brief staat dat er uit het onderzoek en de consultatie een behoefte blijkt aan een laagdrempelig advies- en expertisepunt waar bestuursorganen in alle bestuurslagen terecht kunnen indien zij vragen hebben over te maken keuzes en te nemen beslissingen gedurende het proces van afhandeling van een signaal van een vermoeden van een integriteitsschending door een politieke ambtsdrager of ambtelijke topfunctionarissen in al zijn facetten. Het kan dan gaan om vragen die betrekking hebben op het afbakenen van de onderzoeksvraag, advisering over de communicatie en andere keuzes die in een voorfase aan de orde zijn.
Daarom is per 1 januari 2015 het Steunpunt voor integriteitsonderzoek naar politieke ambtsdragers gestart. Bestuurders bij overheden kunnen hier terecht voor passend advies over de aanpak en afhandeling van een vermoeden van een integriteitsschending, vooral bij persoonsgericht onderzoek.
Hoe denkt u de geknapte reputaties van de gedupeerden van BING te compenseren, zowel materieel als immaterieel?
Voor partijen die zich benadeeld voelen door onderzoek door BING en compensatie willen, staat de weg naar de rechter open. Het ministerie is geen partij in een eventueel geschil.
Kunt u inzicht geven in de bedragen die door lokale overheden zijn gespendeerd aan de advocaten die zaken van ambtenaren en politici in behandeling genomen hebben wegens onzorgvuldig onderzoek van BING? Zo nee, waarom niet?
Ik beschik niet over dergelijke gegevens. Dit zijn aangelegenheden die de lokale overheden zelf betreffen.
Bent u bereid maatregelen te nemen om de werkwijze van commerciële bureaus zoals BING te reguleren? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Nee. Ik volg hierin de Aanwijzingen voor de regelgeving dat regulering door de overheid pas aan de orde is indien het zelfregulerend vermogen van een maatschappelijke sector tekortschiet. Daarvan is geen sprake. Overigens heb ik, zoals beschreven in mijn beantwoording van vraag 6, na uitgebreid onderzoek en een brede consultatie, een aantal maatregelen genomen die erop zijn gericht om het opdrachtgeverschap van de overheden te versterken. Zo kunnen opdrachtgevers inmiddels ook beschikken over een «Handreiking zorgvuldig onderzoek naar integriteitsschendingen politieke ambtsdragers». Deze kan dienen als basis voor de afspraken die zij maken met onderzoeksbureaus, zoals BING.
Wat vindt u van het feit dat BING min of meer een monopoliepositie heeft omtrent integriteitsonderzoeken bij lokale overheden, ondanks stelselmatige onzorgvuldigheden?
Uit het voornoemd onderzoek van Tilburg University blijkt dat lokale overheden toegang hebben tot een breed palet aan onderzoeksinstanties, ad hoc commissies en individuele onderzoekers/deskundigen. Lokale bestuurders zijn autonoom in de uiteindelijke keuze betreffende wie zij precies willen inschakelen voor een integriteitsonderzoek. Bestuurders zullen een opdracht aan een commercieel bureau in de regel moeten aanbesteden. Daarmee kan er geen sprake zijn van een monopoliepositie.
Welke maatregelen kunnen er genomen worden omdat er geen duidelijke regels bestaan voor deze commerciële bureaus zoals BING, waardoor geen rechtsbeschermingsmaatregelen getroffen kunnen worden voor de personen die een integriteitsonderzoek moeten ondergaan?
In het antwoord op vraag 6 heb ik informatie gegeven over de maatregelen die ik heb getroffen in vervolg op de bevindingen in het onderzoek van de Tilburg University. In dit onderzoeksrapport wordt ook beschreven dat er, zeker bij externe instanties, vaak klachtenprocedures en tuchtprocedures voorhanden zijn. Ook BING beschikt over een eigen klachtenregeling op grond van artikel 18 van de Regeling particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus. Ook staat voor belanghebbenden de weg naar de rechter open.
Hoe beoordeelt u het feit dat er verschillende ex-politici werkzaam zijn binnen BING en hierdoor een schijn van «politieke afrekening» wordt gecreëerd?
Ik beschik niet over gegevens over de medewerkers bij BING, noch over informatie omtrent uw vooronderstellingen. BING is een private onderneming.
Kunt u aangeven hoeveel ex-politici er exact werken voor BING en of deze ex-politici zich ook mengen in onderzoeken waarin oud collega’s onderzocht worden?
Ik beschik niet over dergelijke gegevens.
De afschaffing van de opbrengsten van de proces verbaal-vergoeding voor gemeenten |
|
Peter Oskam (CDA), Madeleine van Toorenburg (CDA) |
|
Opstelten (VVD), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Wat is de onderzoeksopzet van het onderzoek van het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum (WODC) naar de gevolgen van de afschaffing van de proces verbaal-vergoeding? Kunt u deze aan de Kamer doen toekomen?1
De Tweede Kamer heeft mij bij motie2 verzocht om voor 1 juli 2015 te rapporteren wat de gevolgen zijn van het stopzetten van de proces-verbaal-vergoeding (hierna: pv-vergoeding), voor onder meer de afbreuk van de leefbaarheid in gemeenten. Ik heb daarop het WODC verzocht een onderzoek uit te voeren naar de omgang met de pv-vergoedingen door gemeenten. De korte tijd die is verstreken sinds de afschaffing van de vergoedingsregeling, alsmede de voor het onderzoek beschikbaar gestelde periode, maken het op dit moment niet mogelijk de effecten van de afschaffing in kaart te brengen. Het onderzoek is daarom gericht op de wijze van registratie en besteding van de pv-vergoedingen en brengt niet direct de mogelijke gevolgen van de afschaffing in beeld voor de afbreuk van de leefbaarheid, het veiligheidsbeleid in gemeenten en de werklast van de politie.
De keuze voor deze opzet is gelegen in het feit dat het verkrijgen van inzicht in de registratie en besteding van de pv-vergoedingen een noodzakelijke stap is om een mogelijk verband tussen het beëindigen van de vergoedingsregeling en de genoemde gevolgen te verklaren. Dit geldt ook voor de onveiligheidsgevoelens in wijken, een aspect dat overigens geen deel uitmaakt van de motie.
De startnotitie die aan de basis ligt van het onderzoek treft u aan als bijlage.
Wordt in het onderzoek onderzocht of de afschaffing van de vergoeding ontslagen van buitengewoon opsporingsambtenaren (boa's) tot gevolg heeft (gehad)? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Bij de beantwoording van de onderzoeksvragen zullen de kosten en de baten van de bestuurlijke strafbeschikking waar mogelijk afgezet worden tegen de kosten en baten die gemeenten in zijn totaliteit hebben op het terrein van handhaving van de openbare orde en veiligheid.
Het onderzoek zal moeten uitwijzen in hoeverre inzicht verkregen wordt in eventuele trends en/of wijzigingen in de gemeentebegrotingen.
Wordt in het onderzoek onderzocht of de afschaffing van de vergoeding gevolgen heeft voor de wijze waarop gemeenten de opleiding van boa's en aanschaf van hulpmiddelen financieren? Zo ja, op welke wijze?
Zie antwoord vraag 2.
Wordt in het onderzoek onderzocht of de afschaffing van de vergoeding gevolgen heeft voor de leefbaarheid in wijken en mogelijke verloedering in het openbaar vervoer en openbare ruimtes? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Wordt in het onderzoek onderzocht of de afschaffing van de vergoeding gevolgen heeft voor de werklast van de politie? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Wordt in het onderzoek onderzocht of de afschaffing van de vergoeding gevolgen heeft voor de onveiligheidsgevoelens in wijken? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Wordt in het onderzoek onderzocht of de afschaffing van de vergoeding tot gevolg heeft dat niet op boa's maar op andere onderdelen van gemeentebegrotingen wordt bezuinigd? Zo ja, op welke wijze en wordt in het onderzoek ook aangegeven op welke onderdelen dit is en wat hier de gevolgen van zijn in gemeenten? Zo nee, waarom niet?
Gezien de door de Kamer verzochte termijn voor de uitvoering van het onderzoek, zijn de onderzoeksvragen beperkt tot vragen over de registratie en bestedingen in de context van de handhaving van de openbare orde en veiligheid. Het is daarom niet te verwachten dat het onderzoek bezuinigingen op andere onderdelen van de gemeentebegroting inzichtelijk maakt.
De invloed die afschaffing van de pv-vergoedingen op andere onderdelen van de gemeentebegroting zou hebben, dient bovendien in samenhang met andere ontwikkelingen te worden beoordeeld, die het bereik van het onderzoek te buiten gaan.
Wordt in het onderzoek onderzocht of de afschaffing van de vergoeding gevolgen heeft voor de mate waarin gemeenten gebruik maken van de inzet van bestuurlijke strafbeschikking? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Het instrument van de bestuurlijke strafbeschikking kan te allen tijde worden ingezet door gemeenten. Deze is niet afhankelijk van een vergoeding. Tijdens de gesprekken met gemeenten in het kader van het onderzoek zal het daadwerkelijk gebruiken van het instrument aan bod komen.
Op welke wijze wordt de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) betrokken in het onderzoek dat het WODC uitvoert?
Om de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) op de hoogte te houden en inzicht te bieden in het onderzoek, is de vastgestelde onderzoeksopzet ter kennisneming met de VNG gedeeld. Op deze wijze is het voor de VNG ook mogelijk om, indien gewenst, activiteiten die zij zelf ontplooit te laten aansluiten op het onderzoek.
Bent u ermee bekend dat een aantal gemeenten al heeft aangegeven niet te willen bezuinigen op het aantal boa's in 2015 en dus noodgedwongen op andere onderdelen van de gemeentebegroting bezuinigingen zal doorvoeren?2 Zo ja, kun u een overzicht geven van de betreffende gemeenten, gekoppeld aan de onderdelen waarop deze gemeenten dientengevolge voornemens zijn te bezuinigen in 2015?
Nee, die aanwijzingen zijn er niet. Er is vooralsnog geen reden grote gevolgen voor gemeentebegrotingen te verwachten, gezien het feit dat de vergoedingsregeling nooit heeft beoogd kostendekkend te zijn. Verder is de vergoeding over 2014 door het Centraal Justitieel Incasso Bureau (CJIB) aan de deelnemende gemeenten recent nog uitgekeerd.
Het is over 2015 niet bekend welke gemeenten welk bedrag mislopen als gevolg van de afschaffing van de pv-vergoeding. Het uitvoeringsjaar 2014 geeft het meest recente beeld. Toen maakten 357 van de 403 gemeenten gebruik van de bestuurlijke strafbeschikking overlast en parkeren. Een uitsplitsing naar aantallen pv-vergoeding per gemeente over dat jaar treft u aan in de bijlage.
Het WODC-onderzoek zal meer inzicht geven in die gevolgen die samenhangen met de kosten en baten van de bestuurlijke strafbeschikking en de vergoedingsregeling. Er is daarom op dit moment geen aanleiding de VNG tot een inventarisatie te verzoeken.
Heeft u nu al aanwijzingen dat gemeenten boa's noodgedwongen hebben moeten ontslaan? Kunt u een overzicht geven van de betreffende gemeenten?
Zie antwoord vraag 10.
Heeft u nu al aanwijzingen dat gemeenten bezuinigingen hebben moeten doorvoeren met betrekking tot de financiering van de opleiding van boa's en aanschaf van hulpmiddelen?
Zie antwoord vraag 10.
Kunt u als bijlage bij deze antwoorden een overzicht verstrekken van alle gemeenten waarvan (thans) bekend is dat zij inkomsten mislopen als gevolg van de afschaffing, gekoppeld aan het (thans bekende) bedrag dat per gemeente wordt misgelopen?
Zie antwoord vraag 10.
Kunt u, indien daar aanleiding toe bestaat, de VNG vragen een inventarisatie te maken teneinde een volledig antwoord te kunnen geven op de vragen 9 t/m 13?
Zie antwoord vraag 10.
Kunt u aangeven hoeveel boa’s in totaal actief waren op 31 december 2014? Wat is het concrete streven voor het einde van 2015 ten aanzien van het aantal actieve boa’s? Kunt u hierbij een splitsing maken ten aanzien van de verschillende domeinen waarin boa’s actief zijn?
Op 31 december 2014 waren er in totaal 23.063 boa’s werkzaam. Dit totaal aantal laat zich als volgt onder verdelen: Domein I Openbare Ruimte 3.183, Domein II Milieu, welzijn en infrastructuur 2.756, Domein III Onderwijs 758, Domein IV Openbaar vervoer 4.291, Domein V Werk, inkomen en zorg 691 en in Domein VI Generieke opsporing waren 11.384 boa’s actief.
Ten aanzien van Domein I Openbare Ruimte geldt dat in de lokale driehoek op strategisch niveau (politiek bestuurlijk) wordt bepaald welke leefbaarheids- en veiligheidsproblemen worden aangepakt en welke inzet van onder andere boa’s daaraan bijdraagt. Wat de andere domeinen betreft, zijn geen signalen bekend dat in 2015 naar wezenlijk andere aantallen wordt gestreefd voor de uitoefening van de betreffende opsporingstaken dan de aantallen voornoemd.
Hoe verhoudt zich volgens u de afschaffing van de proces-verbaal-vergoeding tot de invoering van de decentralisaties in het sociaal domein naar gemeenten dit jaar en de gevolgen die dit heeft voor de financiële tekorten van gemeenten?
De invoering van de decentralisaties staat los van de afschaffing van de pv-vergoeding. Een eventuele verhouding tussen beide zie ik dan ook niet.
Het bericht ‘Gouds bestuur lost vrouwenkwestie op’ |
|
Geert Wilders (PVV), Machiel de Graaf (PVV) |
|
Opstelten (VVD), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Gouds bestuur lost vrouwenkwestie op»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het plaatsen van een muur, om vrouwen niet in het zicht van moslims te laten komen, niets meer is dan het toepassen van apartheid op basis van de sharia? Zo neen, waarom niet?
Volgens de informatie van de gemeente Gouda is in het schetsplan van de drie initiatiefnemers een erfscheiding voorzien bij de hoofdentrees. Dit op verzoek van de school voor speciaal onderwijs en het medisch kinderdagverblijf, die vanwege hun leerlingen behoefte hebben aan een rustige en overzichtelijke eigen entree.
Bent u bereid de Integrale Aanpak Jihadisme uit te breiden met een echte maatregel, namelijk een verbod op de bouw van moskeeën, aangezien deze de broedplaatsen zijn van hetgeen u de «jihadistische ideologie» noemt? Zo neen, waarom niet?
Het moskeebestuur van de nieuw te bouwen moskee in Gouda heeft recent (half maart) het aanbod gedaan om de moskee qua omvang substantieel te verkleinen. Een onafhankelijke procesbegeleider gaat nu een nieuw proces in met buurtbewoners, om te kijken onder welke voorwaarden de gezamenlijke huisvesting van de drie partijen op het complex op meer draagvlak kan rekenen. In antwoord op vragen van uw Kamer van 20 november 2014 (leden Oskam, Omtzigt en Knops) heb ik u reeds laten weten dat moslims in Nederland het recht hebben een moskee te bouwen, als dat past in het bestedingsplan en zolang betrokkenen zich aan de wet houden.
Bent u bereid de bouw van de megamoskee in Gouda alsnog te verbieden, alsmede alle andere plannen voor de nieuwbouw van moskeeën in Nederland? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Het bericht ‘Moskee in Gouda mag er komen van college’ |
|
Klaas Dijkhoff (VVD) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Moskee in Gouda mag er komen van college»?1
Ja.
Deelt u de mening dat er geen twijfel zou moeten bestaan over de herkomst van het geld waarmee de moskee wordt gefinancierd?
De herkomst van het geld voor de bouw van de moskee in Gouda is bekend en deze informatie heb ik in de brief van 11 februari jongstleden over dit onderwerp aan uw Kamer kenbaar gemaakt. Er is gebleken dat 0,05% van het totaal opgebrachte bedrag niet uit Nederland afkomstig is, en dat het bedrag dat niet uit Nederland afkomstig is, afkomstig is uit twee andere Schengenlanden.
Bent u bereid na te gaan op welke wijze de gemeente de financiering van het gebedshuis heeft onderzocht en of dit onderzoek grondig genoeg en deugdelijk is geweest?
In antwoord op vragen van uw Kamer van 3 februari 2015 (leden Oskam, Omtzigt en Knops) heb ik verslag gedaan van de wijze waarop de financiering onderzocht is en welk onderzoek nog loopt. De gemeente Gouda heeft forensisch accountant PWC onderzoek uit laten voeren naar de herkomst van de financiële middelen voor de bouw van de nieuwe moskee. Hierbij is de bankadministratie van islamitisch centrum El Wahda en drie daaraan gelieerde verenigingen onderzocht. Dit betreft specifiek de besturen van de drie bestaande moskeeën in Gouda, die financiële middelen hebben ingebracht bij El Wahda. Daarnaast heeft de gemeente aan het Landelijk Bureau Bibob (LBB), onderdeel van de dienst Justis van het Ministerie van Veiligheid en Justitie, een advies in het kader van de Wet Bibob gevraagd. Het bieden van hulp is dus niet aan de orde, want er is al sprake van betrokkenheid van mijn ministerie. Voor een verdere toelichting verwijs ik u specifiek naar mijn antwoord op de vragen 7, 8 en 9 van de genoemde vragen van uw Kamer.
Bent u bereid hulp te bieden bij een onderzoek naar de herkomst van het geld waarmee de moskee wordt gefinancierd, indien zou blijken dat de gemeente in staat was slechts beperkt onderzoek te doen?
Zie antwoord vraag 3.
Uitbreiding gemeentelijke milieuzones waaronder Amsterdam, Utrecht en Rotterdam |
|
Barbara Visser (VVD), Remco Dijkstra (VVD) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Wat zijn de uitkomsten van het gesprek op 29 januari jl. tussen u en de G4-wethouders? Bent u voornemens om de voorstellen van de G4 over te nemen? Zo ja, welke, waarom en wat zijn hiervan de financiële consequenties, voor zowel overheden als consumenten en bedrijfsleven?1 2
Ik heb op 29 januari met vijf wethouders van de steden Amsterdam, Rotterdam, Utrecht, Den Haag en Nijmegen gesproken. Daarbij is ook de brief van de G4 aan de orde gekomen. De vier grote steden hebben daarin hun ambities met betrekking tot de luchtkwaliteit en mogelijke maatregelen toegelicht. Aangezien de situatie per stad verschilt, zowel qua problematiek als qua ambitie, is afgesproken een gezamenlijke verkenning te starten over de lokale en regionale omstandigheden en de bijhorende maatregelen. In dit kader vindt ook de beoordeling van de maatregelen van de G4 plaats. Samen met de betrokken gemeenten wordt er nu een plan van aanpak opgesteld.
Deelt u de mening dat de inzet van milieuzones op de plaatsen waar de doelstellingen (fijnstof en stikstof) structureel worden gehaald, disproportioneel is en dat daarmee geld over de balk wordt gegooid met allerlei sloop- en subsidieregelingen voor bijvoorbeeld personen- en bestelauto's? Zo nee, waarom niet?
Onder de normen kan nog steeds sprake zijn van gezondheidsschade. Daarom werk ik aan versterking van het bronbeleid. Ook zijn er gemeenten die streven naar een verdere verbetering van de kwaliteit van de leefomgeving. Het is aan de gemeenten om te bepalen welke instrumenten zij daarbij inzetten, dat kan een milieuzone zijn. Deze afweging maken de gemeenten zelf.
Kunt u onderbouwen waarom er nu gekozen wordt voor een subsidieregeling voor vervanging van bestelauto’s in grensgemeenten van NSL-knelpuntgemeenten die een milieuzone voor bestelauto’s invoeren?3 Om hoeveel en welke gemeenten gaat het? Welke financiële middelen zijn hiervoor beschikbaar gesteld? En heeft er een kosteneffectiviteitsanalyse plaatsgevonden van deze subsidieregeling? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat zijn de uitkomsten?
In de aanloop naar de uitbreiding van de milieuzone naar personen- en bestelauto’s heb ik in het overleg met belanghebbenden toegezegd om de verbetering van de kwaliteit van de leefomgeving te faciliteren met de invoering van een tijdelijke stimuleringsregeling. Zo kan makkelijker de overstap naar schonere bestelauto’s worden gemaakt, hetgeen een bijdrage levert aan schonere lucht. De tijdelijke regeling is bedoeld voor grensgemeenten van NSL-gemeenten. Verder zorgt het Rijk voor uitbreiding van de reikwijdte van het milieuzonebord.
Op dit moment heeft alleen Utrecht formeel besloten tot uitbreiding van de milieuzone naar bestelauto’s. De grensgemeenten van Utrecht zijn De Bilt, Bunnik, Houten, IJsselstein, Montfoort, Nieuwegein, Stichtse Vecht, Woerden en Zeist. Er is in totaal een budget van € 4 mln NSL-geld beschikbaar voor alle grensgemeenten die in aanmerking gaan komen. De kosteneffectiviteit van de vervangingsregeling is niet op voorhand te bepalen, omdat niet bekend is welke bestelauto’s vervangen gaan worden. De maatregel is mede bedoeld om het bedrijfsleven te steunen in geval een milieuzone wordt ingevoerd.
Bij de monitoring van het NSL wordt bekeken wat de verschillende maatregelen opleveren. De monitoringsrapportage stuur ik jaarlijks aan uw Kamer. Ik zie dan ook geen meerwaarde in een aanvullende kosteneffectiviteitsanalyse.
In hoeverre zijn de economische effecten van de (voorgenomen uitbreidingen) van de milieuzones op het bedrijfsleven doorgerekend? Kan er een overzicht worden gegeven van de economische kosten en baten van milieuzones, maar ook van andere programma’s zoals de Green Deal Zero Emissie Stadsdistributie, de Green Deals Zero Emissie Bussen en de Zero Emissie Stadslogistiek?
Ik streef naar een gezonde leefomgeving en slimme, gezonde en economisch vitale steden. De green deals dragen hieraan bij door innovatie en creativiteit op de langere termijn te stimuleren. Het doel is de CO2-, NOx-, fijnstof- en geluidsemissie te reduceren en tegelijkertijd kansen te creëren voor groene groei voor het Nederlandse bedrijfsleven. Bedrijfsleven en overheden die hierbij betrokken zijn, maken hierbij ieder voor zich een afweging van de kosten en de baten van deelname aan deze afspraak. Een kosten-batenanalyse van deze green deals is niet te geven.
De kosteneffectiviteit van de milieuzone wordt bij de lokale besluitvorming over eventuele uitbreiding van de milieuzone meegewogen. Dit is de verantwoordelijkheid van de desbetreffende gemeenten.
Deelt u de mening dat de te behalen effecten van de voorgenomen uitbreidingen van de milieuzones, zoals in Rotterdam en Utrecht, zich niet verhouden tot de kosten die gemaakt moeten worden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe legitimeert u de inzet en uitbreiding van milieuzones en de steun die daar vanuit de rijksoverheid aan wordt gegeven? Zijn er van de huidige milieuzones en voorgenomen uitbreiding van milieuzones kosteneffectiviteitsanalyses op lokaal en nationaal niveau beschikbaar? Zo nee, vindt u niet dat deze eerst beschikbaar moeten zijn om te beoordelen of verdere uitbreiding noodzakelijk is?
Zie antwoord vraag 4.
Is er een convenant afgesloten tussen het Rijk, gemeenten en bedrijfsleven inzake een uniform toegangsregime voor milieuzones voor personen- en bestelauto’s? Zo nee, waarom niet en hoe wordt dan geborgd dat er sprake zal zijn van een uniform toegangsregime?
Er is geen convenant over het toegangsregime voor uitbreiding van de milieuzones naar personen- en bestelauto’s. In het voortraject is er over bestelauto’s een landelijk overleg geweest met gemeenten en bedrijfsleven. Dit is opgeschort toen bleek dat alleen de gemeente Utrecht tot uitbreiding van de milieuzone overging. Nu ook Rotterdam en Amsterdam dit overwegen wil ik overleg, omdat mijn uitgangspunt een uniform toegangsregime is. Uiteindelijk gaan de gemeenten hierover.
Kunt u een nadere onderbouwing geven van de stelling dat milieuzones de komende jaren nodig zijn om ervoor te zorgen dat knelpunten op het gebied van luchtkwaliteit niet opnieuw optreden? Met welke onzekerheidsmarge wordt er rekening gehouden? Kan op basis van deze uitspraak geconcludeerd worden dat een milieuzone geen tijdelijke, maar een structurele maatregel is geworden? Zo nee, waarom niet? Hoe verhoudt zich dit tot het feit dat u erkent dat milieuzones slechts beperkt bijdragen aan het verbeteren van de luchtkwaliteit?4 Waarom wordt er dan toch vastgehouden aan het instrument van milieuzones?
De concentraties stikstofdioxide en fijn stof liggen op veel locaties nog dicht bij de grenswaarde. Hierdoor kunnen geringe stijgingen van de concentraties het aantal overschrijdingen sterk beïnvloeden. Elke bijdrage om de marge ten opzichte van de grenswaarden te vergroten, vergroot de robuustheid van de verwachtingen over het voldoen aan de grenswaarden. In welke mate het wenselijk en haalbaar is om die marge te vergroten en of de inzet van een milieuzone daarin een bijdrage kan leveren, is een lokale afweging. Dat geldt ook voor het eventueel intrekken van een milieuzone. Het is de gemeente die deze afweging maakt, waarbij ik toezie op een uniform toegangsregime.
Deelt u de mening dat bronbeleid zeer effectief is gebleken voor het behalen van de EU-normen voor luchtkwaliteit? In hoeverre verwacht u dat bronbeleid in de komende jaren zal bijdragen aan het oplossen van knelpunten in bijvoorbeeld steden?
Ja, dat ben ik met u eens. Ik zet in op Europees bronbeleid (aanscherping van emissie-eisen nieuwe voertuigen), omdat dit de meest effectieve manier is om bij te dragen aan een landelijke daling van te hoge concentraties van stikstofdioxide, en daarmee ook voor een afname van de huidige knelpunten in de steden. Metingen door TNO van de praktijkemissies van nieuwe vrachtwagens en bussen, die ik uw Kamer afgelopen jaar heb toegestuurd,5 bevestigen dit. Ook kijk ik samen met betrokken partijen naar andere brandstoffen. Belangrijk aandachtspunt hierbij is wel dat strenge toelatingseisen ook tot de beoogde praktijkemissies leiden. Ik dring hier in Europa op aan, want voor dieselpersonenauto’s en dieselbestelauto’s is dat tot nu toe niet het geval.
Hoe verloopt de voortgang inzake het voorschrijven van nieuwe testprocedures voor dieselpersonenauto’s? Kunt u een nadere toelichting geven op uw voornemens zoals genoemd in de brief d.d. 16 december 2014 (Kamerstuk 30 175 nr. 203) inzake de voortgang monitoringsprogramma NSL, om het aantal nieuwe dieselpersonenauto’s dat jaarlijks wordt verkocht te beperken en de fiscale mogelijkheden om het aandeel oude dieselpersonenauto’s in het Nederlandse wagenpark te verkleinen? Welke maatregelen worden nu onderzocht, wat is de kosteneffectiviteit van deze maatregelen? Is hier niet sprake van een fors marktingrijpen door de overheid en wat legitimeert een dergelijke ingreep? Met welke brancheorganisaties wordt hierover gesproken en wanneer kan de Kamer de uitkomsten van deze verkenningen ontvangen?
Onder leiding van de Europese Commissie wordt gewerkt aan een nieuwe testprocedure voor dieselpersonenauto’s en dieselbestelauto’s. Met deze zo genaamde Real Driving Emission Test (RDE) procedure, die een aanvullend onderdeel vormt op de strenge Euro 6 toelatingseisen, moeten ook onder praktijkomstandigheden de beoogde praktijkemissies worden behaald. De effecten van deze testprocedure leiden waarschijnlijk niet eerder dan in 2017 of 2018 tot lagere praktijkemissies. De auto-industrie heeft namelijk bezwaren en wil de nieuwe voorschriften afzwakken en invoering uitgesteld krijgen. Daarbij speelt dat een aantal lidstaten hun positie nog niet heeft bepaald.
Voor het antwoord op uw vragen over dieselpersonenauto’s naar aanleiding van de brief d.d. 16 december 2014 verwijs ik naar de twee brieven6 die de Staatssecretaris van Financiën en ik op 4 februari jl. aan uw Kamer hebben gestuurd.
Klopt het dat u milieuzones ook wil inzetten voor het terugdringen van roet, terwijl daarvoor nog geen normen voor zijn? Zo ja, wanneer is dit besluit en op welke gronden genomen? Welke definitie of norm hanteert u voor gezondheidsschade?
Nee, dat klopt niet. Ik investeer in het roetmeetnet. In 2015 verdubbelt het RIVM het aantal meetstations binnen het landelijke meetnet luchtkwaliteit waar roet wordt gemeten. Daarmee ontstaat een betrouwbaarder beeld van de roetconcentraties in Nederland. Informatie over roetconcentraties helpt bij het nemen van beslissingen door lokale overheden over maatregelen die lokaal de lucht gezonder kunnen maken.
Welke financiële middelen zijn momenteel en worden er nog vanuit de rijksoverheid geboden voor het faciliteren van milieuzones? Welk gedeelte daarvan komt uit de gelden voor het NSL? Welk gedeelte wordt op andere wijze gedekt en waar wordt deze dekking gevonden? Kunt u uitleggen waarom de rijksoverheid moet bijdragen aan milieuzones als zij tegelijkertijd vindt dat dit een verantwoordelijkheid voor gemeenten zelf is? In hoeverre heeft er voor de maatregelen uit het Actieplan NSL tot 2016 een kosteneffectiviteitsanalyse plaatsgevonden? Zo niet, bent u daartoe bereid?
Zie antwoord vraag 3.
De gemeente Dronten, die ‘vergat’ de premies voor de WAO en de WIA af te dragen voor haar personeel |
|
Ronald van Raak |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Hoe is het mogelijk dat de gemeente Dronten jarenlang wettelijk verplichte sociale premies niet heeft afgedragen?1
Deze kwestie behoort tot de autonomie en eigen verantwoordelijkheid van de gemeente en haar interne organen. Het is niet aan de rijksoverheid om over deze gemeentelijke aangelegenheid een oordeel over te vellen. Het bestuur van de gemeente Dronten legt over deze kwestie verantwoording af aan de gemeenteraad. Het gemeentebestuur heeft aan de gemeenteraad uiteengezet welke fouten er gemaakt zijn, wat er vooralsnog bekend is over oorzaken en gevolgen, en welke acties de gemeente heeft ondernomen om de fout te herstellen en herhaling in de toekomst te voorkomen. Ik maak daaruit op dat het gemeentebestuur direct nadat de fout met de loonaangifte bij een controle van de salarisadministratie werd geconstateerd, vanuit zijn verantwoordelijkheid actie heeft ondernomen. Het gemeentebestuur heeft onmiddellijk contact opgenomen met de Belastingdienst, met de externe accountant en met de leverancier van de door de gemeente gebruikte salarisapplicatie. De interne controle is na de constatering van de fout per direct versterkt en verbeterd en verdere verbeteringen op het vlak van controle en financieel beheer worden binnenkort doorgevoerd. Het onderzoek van de gemeente naar de oorzaak of oorzaken van de foutieve aangifte is nog niet afgerond, maar op basis van wat op dit moment bekend is, lijkt een niet-technische fout (een vergissing) waarschijnlijker dan een technische. De gemeenteraad heeft het gemeentebestuur tijdens een interpellatiedebat in haar vergadering van 19 februari 2015 de tijd gegeven tot 26 maart 2015 om het onderzoek naar de oorzaken en gevolgen van de foutieve loonaangifte af te ronden en maatregelen te treffen om herhaling in de toekomst te voorkomen.
Waarom waren de interne procedures van de gemeente Dronten zo slecht op orde dat deze wettelijke verplichting niet werd uitgevoerd?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe is het mogelijk dat de Belastingdienst hiervan niet op de hoogte was of de gemeente Dronten niet eerder heeft gewaarschuwd?
De Belastingdienst is verantwoordelijk voor het toezicht op de aangifte loonheffingen waarbinnen de premieafdracht door de werkgevers plaatsvindt. In het algemeen geldt dat de Belastingdienst haar controles zoveel mogelijk op posten met een hoog (fiscaal) risico richt. Naar aanleiding van het in de media vermelde incident bij de gemeente Dronten wordt onderzoek uitgevoerd of bredere actie nog aan de orde is.
Over de specifieke situatie van de gemeente Dronten kan de Belastingdienst op grond van artikel 67 van de Algemene wet inzake Rijksbelastingen geen verdere mededelingen doen.
Wie is verantwoordelijk voor het toezicht op het afdragen van deze sociale premies en waarom is dat toezicht niet uitgeoefend?
Zie antwoord vraag 3.
Welke gemeenten hebben sinds 2000 nog meer nagelaten sociale premies af te dragen voor hun personeel?
Uit de informatie die de gemeente Dronten aan de gemeenteraad heeft verstrekt, maak ik op dat zij niet sinds 2000 heeft nagelaten WAO/WIA-premies af te dragen, maar sinds juli 2011. Hoewel de oorzaak nog niet met zekerheid vaststaat, is het waarschijnlijker dat het om een niet-technische fout (een menselijke vergissing) gaat dan om een programmeer-, software- of andere technische fout. De betreffende softwareleverancier heeft ongeveer 50% van alle gemeentes in Nederland als klant. Uit hun analyse is gebleken dat het niet afdragen van sociale premies door gemeente Dronten een incidentele situatie lijkt te zijn; er is geen enkele gelijkwaardige situatie aangetroffen bij hun andere klanten. Derhalve is het niet aannemelijk dat dezelfde fout zich ook bij andere gemeenten heeft voorgedaan. Ook de VNG heeft geen signalen ontvangen dat deze fout zich ook heeft voorgedaan bij andere gemeenten.
Zoals hierboven aangegeven, voert de Belastingdienst onderzoek uit waaruit moet blijken of bredere actie nog aan de orde is.
De taak van gemeenten in relatie tot radicalisering en uitreizende jihadisten |
|
Pieter Heerma (CDA), Peter Oskam (CDA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Opstelten (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de radiouitzending van de Haagse Lobby waarin de voorzitter van het genootschap van Burgemeesters sprak over de taak van gemeenten in relatie tot radicalisering en uitreizende jihadisten?1
Ja.
Klopt het dat in het «Actieprogramma integrale aanpak jihadisme» voor gemeenten centrale taken zijn opgenomen voor de aanpak van radicalisering, deradicalisering en het voorkomen van het uitreizen van jihadisten? Zo ja, kunt u uiteenzetten welke rol gemeenten hierbij hebben en op welke wijze het Rijk gemeenten hierin ondersteunt?
Eén van de hoofdlijnen uit het Actieprogramma Integrale Aanpak Jihadisme is een intensivering van de samenwerking en informatie-uitwisseling tussen de rijksoverheid en lokale overheden. Het Rijk staat gemeenten bij in de preventie van radicalisering en de beheersing van maatschappelijke spanningen. De gemeenten hebben op lokaal niveau de regie in de aanpak van radicalisering, deradicalisering en het voorkomen van het uitreizen van jihadisten. Juist op lokaal niveau is er kennis van de sociale context, zijn veranderingen zichtbaar bij jongeren en volwassenen en kunnen samenwerkingspartners bijdragen aan interventies. De rijksoverheid ondersteunt de lokale overheden op verschillende manieren. Zo is er door de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV) en het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) een handreiking ter beschikking gesteld voor gemeenten en een toolbox (met daarin bijvoorbeeld trainingen). Ook is er een expertise-unit sociale stabiliteit van het Ministerie van SZW (maatregel 25 Actieprogramma) opgericht, een helpdesk «School en Veiligheid» ingericht (ter advisering en ondersteuning van scholen) en organiseert de NCTV regionale kennisbijeenkomsten. Verder is ook bij de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) een loket waar gemeenten terecht kunnen met vragen. Voor een volledig overzicht van de manieren waarop gemeenten door het Rijk worden ondersteund, verwijs ik u naar de tweede voortgangsrapportage Actieprogramma Integrale Aanpak Jihadisme.
Klopt het dat het oprichten van een expertcentrum onderdeel uitmaakt van het actieprogramma en dat één van de taken van zo’n expertcentrum moet bestaan uit het praktisch ondersteunen van gemeenten in gevallen van radicalisering en maatschappelijke spanningen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze zou die ondersteuning moeten plaatsvinden?
Ja, dat klopt. De expertise-unit sociale stabiliteit is sinds februari 2015 operationeel en wordt momenteel verder opgebouwd. De unit biedt praktijkgerichte expertise gericht op preventie van radicalisering en maatschappelijke spanningen tussen groepen, en bevorderen van sociale stabiliteit. De unit richt zich daarbij op het verbinden met netwerken binnen verschillende migranten gemeenschappen en op de ondersteuning van gemeenten en professionals. Dit doet zij onder andere door het geven van advies op maat, het ontwikkelen van handreikingen en het ondersteunen van leerkringen. De unit werkt nauw samen met de NCTV, de kennisfunctie Integratie & Samenleving en reguliere organisaties waar gemeenten en professionals aan zijn verbonden.
Klopt het dat expertcentrum nog steeds in wording is en er tot op heden dus geen sprake is van de praktische ondersteuning aan gemeenten waarvan in het actieprogramma melding wordt gemaakt? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn zal het expertcentrum operationeel zijn?
De expertise-unit sociale stabiliteit is zoals aangegeven in antwoord op vraag 3 sinds februari 2015 operationeel en wordt momenteel verder opgebouwd. Gemeenten die onder andere via de NCTV en de VNG om ondersteuning vragen worden indien van toepassing doorverwezen naar de unit. Een aantal gemeenten is reeds geadviseerd. Daarnaast voert de expertise-unit momenteel een quickscan uit onder minstens 48 gemeenten, waarbij in kaart wordt gebracht wat de aanwezige capaciteit, kennis, expertise en behoeften bij deze gemeenten en lokale professionals zijn. De eerste gemeenten waarmee gesproken is, hebben onder meer behoefte aan advisering bij het uitwerken van een brede preventieve aanpak. Verder hebben ze behoefte aan ondersteuning bij de opbouw van expertise bij lokale professionals en sleutelfiguren (door middel van trainingen), de toegang tot lokale netwerken en de vormgeving van lokale samenwerking in de integrale preventieve aanpak. Naar aanleiding van de eerste resultaten van de quickscan wordt aan een aantal gemeenten en scholen reeds ondersteuning geboden. Verder is er een handreiking voor moskeeën, gemeenten, politie en antidiscriminatievoorzieningen in ontwikkeling over hoe om te gaan met discriminatoire incidenten rondom moskeeën. Ook heeft de expertise-unit het toegezegde onderzoek naar triggerfactoren in radicaliseringsprocessen in uitvoering genomen (maatregel 25f uit het Actieprogramma). De eerste resultaten van dit onderzoek zijn naar verwachting voor de zomer van 2015 gereed.
Herkent u de observatie van de voorzitter van het genootschap van Burgemeesters dat het voor veel gemeenten nog onduidelijk is wat zij kunnen doen aan radicalisering en dat meer ondersteuning vanuit het Rijk nodig is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u hier aan doen?2
Binnen gemeenten is er veel behoefte aan informatie. In antwoord op vraag 2 heb ik u laten weten wat de rijksoverheid doet om gemeenten bij te staan in de lokale regiefunctie ten aanzien van radicalisering, deradicalisering en het voorkomen van het uitreizen van jihadisten. Daarnaast is inmiddels voor alle gemeenten (dus niet alleen de meest risicovolle gemeenten) een 10-punten plan opgesteld door de VNG, SZW en de NCTV gezamenlijk voor gemeenten die een preventieve aanpak willen ontwikkelen op sociale spanningen en radicalisering. Tot slot kunnen gemeenten altijd terecht bij de NCTV en bij de expertise-unit sociale stabiliteit met vragen.
De Nieuwsuur uitzending “ De gemeente moet het doen” |
|
Mona Keijzer (CDA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u bovengenoemde tv-uitzending gezien? Wat vond u daarvan?1
Ik heb kennis genomen van de betreffende uitzending.
Vindt u dat de getoonde voorbeelden voldoen aan de terminologie van een zogenaamd maatwerkgesprek, zoals bedoeld in de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) 2015? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Indien een cliënt zich meldt bij het college met een verzoek om maatschappelijke ondersteuning is het college verplicht een onderzoek uit te voeren dat voldoet aan de daaraan door artikel 2.3.2 Wmo 2015 gestelde eisen. Dit onderzoek is daarmee in opzet met tal van waarborgen omgeven. Daarbij is een fors aantal elementen die het college moet onderzoeken expliciet in de wet opgenomen. Het gaat dan bijvoorbeeld om onderzoek naar de daadwerkelijke behoeften, voorkeuren en persoonskenmerken van de cliënt, maar ook om onderzoek naar de vraag of de inzet van mantelzorg mogelijk is. Onderdeel van dit onderzoek zal ook een gesprek met de cliënt en diens vertegenwoordiger, bijvoorbeeld zijn mantelzorger, en/of een familielid zijn. Daarbij kan ook een cliëntondersteuner aanwezig zijn. Indien een gemeente, op grond van een gewijzigd beleidsplan of een gewijzigde verordening een lopende voorziening wil aanpassen zal zij ook een zorgvuldig onderzoek moeten doen, zoals hiervoor beschreven. Daarbij dient zij tevens rekening te houden met een zorgvuldige toepassing van het overgangsrecht in die betreffende situatie.
Uit het voorgaande zal duidelijk zijn dat het voor mij niet mogelijk is om op basis van gedeelte van een gesprek tussen een cliënt en een medewerker een afgewogen oordeel te geven over de toereikendheid van het onderzoek. Dit te meer omdat het gesprek slechts een onderdeel is van het door het college op grond van de wet in te stellen onderzoek.
Bent u het ermee eens dat de keukentafelgesprekken zoals ze in Nieuwsuur te zien zijn geweest tot meer druk op mantelzorgers en familie leiden? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Onderdeel van het onderzoek waarop ik bij beantwoording van vraag 2 ben ingegaan is dat onder meer onderzocht wordt welke mogelijkheden er zijn voor de cliënt om met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk te komen tot verbetering van de zelfredzaamheid of participatie.
Ik kan en wil aan de hand van de tv-uitzending niet beoordelen of mensen uit het sociale netwerk van de cliënt druk ervaren om een bijdrage te leveren aan de verbetering van de zelfredzaamheid of participatie van de cliënt. Duidelijk is echter ook dat, buiten de kring waarvan verwacht mag worden dat gebruikelijke hulp wordt verleend, het verlenen van hulp of mantelzorg geen verplicht karakter heeft.
Overigens is het ondersteunen van mantelzorgers en vrijwilligers op basis van de Wmo 2015 een belangrijke taak van de gemeente.
Bent u het er mee eens dat de handelwijze van de gemeente Apeldoorn, namelijk zonder onderzoek te doen naar de persoonlijke omstandigheden (artikel 2.3.2 Wmo 2015), in strijd is met de Wmo 2015?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 2 al aangeef, is het voor mij niet mogelijk om op grond van het fragment in de uitzending van Nieuwsuur, conclusies te trekken over de toereikendheid van het onderzoek in de betreffende situatie, in relatie tot de door de wet daaraan gestelde eisen.
Bent u bereid de gemeenteraad en het college van de gemeente Apeldoorn te wijzen op een juiste wetsuitvoering?
Alle gemeenten zijn door mij herhaaldelijk, laatstelijk bij brief van 22 december 2014, gewezen op het belang van een zorgvuldige uitvoering van de Wmo 2015, in het bijzonder de daarin verankerde individuele benadering en het onderzoek. Onlangs heeft de VNG naar aanleiding van de uitspraak van de voorzieningenrechter Rechtbank Noord-Nederland over een concrete situatie in de gemeente Dantumadeel alle gemeenten nogmaals gewezen op de noodzakelijke zorgvuldigheid bij het tussentijds aanpassen van lopende voorzieningen op basis van de Wmo. Ik heb vastgesteld dat de gemeente Apeldoorn zich op dit moment zeer bewust is van de eisen die de Wmo 2015 aan de uitvoering van het onderzoek als bedoeld in artikel 2.3.2 van de wet stelt.
Wat vindt u van het feit dat de gemeente Apeldoorn zelfredzaamheid uitlegt als financiële zelfredzaamheid? Is dat volgens u in de geest van de nieuwe Wmo?
Ik kan uit de uitzending niet opmaken dat Apeldoorn zelfredzaamheid uitlegt als financiële zelfredzaamheid. Overigens heeft de gemeente Apeldoorn mij verzekerd dat zij in het gesprek, dat onderdeel is van het in te stellen onderzoek, werkt met de opbouw zoals in de Wmo 2015 is verwoord. Er wordt niet gestart met een vraag naar de financiële situatie, maar eerst wordt de ondersteuningsbehoefte in beeld gebracht. Dan komt aan de orde wat de cliënt zelf of met zijn naasten kan oplossen. Daarna wordt besproken of een algemene voorziening een passende oplossing is. Als dit niet leidt tot een passende bijdrage aan de zelfredzaamheid van betrokkene, wordt een maatwerkvoorziening huishoudelijke hulp ingezet. Apeldoorn komt mensen die de algemene voorziening schoonmaakhulp niet (volledig) kunnen betalen, financieel tegemoet.
Ben u bereid deze vragen te beantwoorden voor het Algemeen overleg Arbeidsmarktbeleid dat op 12 februari a.s. plaatsvindt?
Ja.
Het bericht ‘Gemeenten koersen af op miljardentekort’ |
|
Henk Krol (50PLUS) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat het Centrum voor Onderzoek van de Economie van de Lagere Overheden (COELO) voorspelt dat gemeenten bij ongewijzigd beleid in 2018 gezamelijk een tekort zullen hebben van € 4,8 miljard?1
Ja.
In hoeverre worden verwachte tekorten veroorzaakt door het overhevelen van taken op de terreinen van ouderenzorg, jeugdzorg en langdurig zieken naar gemeenten?
In de begroting van het Gemeentefonds die u met Prinsjesdag heeft ontvangen, hebben de fondsbeheerders, conform afspraak met uw Kamer, ook een vooruitblik gegeven over ontwikkelingen van de uitgaven en inkomsten van gemeenten. Daar is aangegeven dat de verwachting is dat de financiële ruimte van gemeenten, bij ongewijzigd beleid, zich tot en met 2018 negatief zal ontwikkelen met € 1,8 miljard2.
Een groot verschil met de rapportage van het COELO is dat het kabinet uitgaat van de veronderstelling dat ten aanzien van de decentralisaties de inkomsten en uitgaven zich vergelijkbaar zullen ontwikkelen en daarmee geen invloed zullen hebben op de financiële ruimte van gemeenten. Het kabinet gaat er vanuit dat de budgetten die gemeenten ontvangen voor de decentralisaties voldoende zijn om de nieuwe taken in het sociaal domein uit te voeren.
Dit komt mede doordat voor de nieuwe taken in het sociaal domein geldt dat gemeenten deze op een andere manier gaan uitvoeren dan tot 2015 het geval was. Gemeenten krijgen veel beleidsvrijheid en beschikken over nieuwe instrumenten voor de uitvoering van deze taken. Door direct met burgers in gesprek te gaan kunnen gemeenten maatwerk leveren. Ook kunnen gemeenten de nieuwe taken van de decentralisaties in samenhang uitvoeren. Door integraal en efficiënt te werken zullen de kosten daarmee dalen3.
Deelt u de conclusie van het COELO, dat in de periode tot 2018 gemeentelijke uitgaven waarschijnlijk zullen stijgen met 14%, terwijl de inkomsten in die periode zullen stijgen met 9%? Kunt u uw antwoord motiveren?
Zie antwoord vraag 2.
Verwacht u inderdaad dat het tekort «veel minder groot» zal worden, doordat gemeenten taken «beter en goedkoper» kunnen uitvoeren door met burgers in gesprek te gaan om «te kijken welke hulp ze echt nodig hebben»? Kunt u uw visie op dit punt nader, en cijfermatig onderbouwen?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de visie van het COELO dat het tekort voor gemeenten met veel ouderen en minder zelfredzame bewoners fors hoger zal liggen, en in sociaal sterke gemeenten juist lager? Kunt u uw antwoord motiveren?
De cijfers die het COELO presenteert over gemeenten met een zwakke sociale structuur zeggen niets specifieks over gemeenten met veel ouderen. Het COELO maakt in zijn rapportage een onderscheid naar gemeenten met een zwakke en een sterke sociale structuur. Voor het bepalen van de sociale structuur heeft het COELO gebruik gemaakt van een definitie die kijkt naar het aantal huishoudens met een laag inkomen en het aantal minderheden in een gemeente. Het aantal ouderen in een gemeente maakt echter geen onderdeel uit van deze definitie. De tekorten in de COELO rapportage zeggen daarmee niets over gemeenten met veel of weinig ouderen.
Ik houd bij de verdeling van het gemeentefonds uiteraard rekening met de sociale structuur van gemeenten. De principes voor de verdeling van het gemeentefonds zijn kostenoriëntatie en globaliteit4. In gemeenten met minder zelfredzame burgers zijn de kosten voor bepaalde voorzieningen hoger dan gemeenten met een sterkere sociale structuur. Zodoende ontvangen deze gemeenten ook meer geld uit het gemeentefonds dan andere gemeenten. Gemeenten zijn zo in dezelfde mate in staat mutaties in het gemeentefonds op te vangen.
Deelt u de mening van de directeur van het COELO dat verruiming van de mogelijkheid om lokaal belastingen te innen onvoldoende soelaas kan bieden, omdat de belastingdruk als geheel niet omhoog mag gaan?
Een eventuele verruiming van het gemeentelijk belastinggebied wordt onderzocht in het bredere kader van een herziening van het belastingstelsel. Zoals de Staatsecretaris van Financiën in zijn brief over deze belastingherziening heeft aangegeven5 zoekt het kabinet naar een model met een evenwichtige verdeling van de lasten en een geloofwaardige, democratische verankering van gemeentelijk kostenbewustzijn. Op dit moment onderzoek ik samen met de Staatssecretaris van Financiën of en hoe een verruiming van zo’n belastinggebied vorm en draagvlak zou kunnen krijgen. Op de uitkomsten daarvan kan ik niet vooruitlopen.
Deelt u de conclusie van het COELO, dat gemeenten – na de bezuinigingen en efficiencyslagen van de afgelopen jaren – weinig andere mogelijkheden resten, dan in de komende jaren te bezuinigen in het sociale domein?
Zoals aangegeven verwacht ik niet dat de decentralisaties tot een tekort leiden voor gemeenten. Welke keuzes gemeenten maken omtrent bezuinigingen, in het sociaal domein of elders zijn een lokale aangelegenheid. De keuzes zijn aan de lokale democratie. Ik heb er het volste vertrouwen in dat gemeenten de juiste keuzes maken met betrekking tot hun plaatselijke omstandigheden.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is als gemeenten de komende jaren fors verder interen op reserves, of schuld op laten lopen, teneinde bezuinigingen in het sociale domein te voorkomen? Zo ja, hoe denk u dat dit voorkomen kan worden?
Zoals aangegeven verwacht ik niet dat de decentralisaties zullen leiden tot een financieel tekort voor gemeenten. Derhalve verwacht ik niet dat gemeenten als gevolg van de decentralisaties de komende jaren fors gaan interen op reserves of dat zij hun schulden op laten lopen. Wel kunnen gemeenten op basis van eigen preferenties en mogelijkheden reserves vormen en aanwenden.
Ik vind het belangrijk dat gemeenten goede instrumenten hebben om hun eigen financiële positie te volgen. Daarom is in samenwerking met de VNG een verplichte set van vijf financiële kengetallen ontwikkeld en vastgesteld die gemeenten in hun begroting en jaarrekening moeten opnemen. Gemeenten kunnen deze kengetallen ook gebruiken om de ontwikkeling van hun schulden en reserves te volgen. Daarnaast werk ik aan een instrument voor bestuurlijke monitoring als onderdeel van de overall monitoring in het sociaal domein. Eén van de themavelden van de bestuurlijke monitoring is de financiële positie van gemeenten. Zoals aangekondigd6 zal ik vanaf 2016 de Kamer rond verantwoordingsdag de resultaten van de overall monitor sociaal domein aanbieden.
Ten slotte informeer ik de Kamer jaarlijks over de ontwikkeling in het totale vermogen van gemeenten bij de begroting van het gemeentefonds op Prinsjesdag.
Deelt u de mening dat eventueel noodzakelijke bezuinigingen bij gemeenten er niet toe mogen leiden dat grote verschillen gaan ontstaan, onder meer in het zorgniveau voor minder weerbaren, waaronder ouderen en zorgbehoevenden, in de gemeenten? Zo ja, welke maatregelen zijn genomen of gaat u nemen om dit te voorkomen? Zo neen, waarom? Tot op welke hoogte acht u door bezuinigingen toenemende verschillen in het zorgniveau in gemeenten aanvaardbaar? In hoeverre acht u verschillen, door bezuinigingen, in het brede sociale voorzieningenniveau aanvaardbaar?
Een logisch gevolg van decentralisatie is dat er verschillen in de uitvoering ontstaan tussen gemeenten. Het is in eerste instantie aan de lokale politiek om keuzes te maken over de uitvoering van gemeentelijke taken, inclusief de taken in het sociaal domein. Hierbij geldt natuurlijk wel dat gemeenten zich aan de wet moeten houden. De wet bepaalt in die zin ook de ondergrens.
Welke ondergrens ligt er in het zorgvoorzieningenniveau en in het gehele sociale voorzieningenniveau in gemeenten, en hoe wordt die grens bepaald, geborgd en bewaakt?
Zie antwoord vraag 9.
Communicatie van de Sociale Verzekeringsbank inzake pgb overeenkomsten richting gemeenten |
|
Corinne Ellemeet (GL) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het feit dat veel persoonsgebonden budgethouders op tijd, soms al maanden geleden, hun nieuwe zorgovereenkomst hebben opgestuurd en nog steeds geen bevestiging daarvan hebben gehad van de Sociale Verzekeringsbank (SVB)?
Ja, ik ben op de hoogte van het feit dat dit in sommige gevallen lang heeft geduurd. Vanaf 15 december zijn er door de SVB brieven uitgestuurd naar alle budgethouders Wmo en Jeugd die nog geen bericht hadden ontvangen na het insturen van hun overeenkomsten. De zorgkantoren hebben ditzelfde gedaan naar alle budgethouders die vallen onder de Wlz. In deze brieven heeft de SVB gemeld dat declaraties van budgethouders van wie de ingezonden overeenkomst nog niet is goedgekeurd, in januari toch betaald zullen worden.
Bent u op de hoogte van het feit dat deze budgethouders herinneringsbrieven krijgen van de SVB, terwijl zij de gevraagde documenten op tijd, en soms al meerdere malen, hebben ingezonden?
Ja, de SVB heeft aangegeven dat dit kon gebeuren door het «kruisen» van de verzenddatum van de herinneringsbrief en de verwerkingsdatum van de door de budgethouder ingestuurde post.
Bent u op de hoogte van het feit dat, ondanks dat budgethouders hun gevraagde documenten en overeenkomsten hebben ingestuurd, zij toch op de lijst van «niet bevestigde contracten» belanden die aan gemeenten wordt gestuurd?
Het betreft hier niet de lijst van niet bevestigde contracten, maar een lijst met budgethouders die nog niets ingestuurd hebben. Deze lijst is door de SVB aan de gemeenten en zorgkantoren geleverd, conform de bestuurlijke afspraak dat zij persoonlijk contact opnemen met deze budgethouders om te vernemen waarom er niets is ingestuurd.
Naar analogie van de situatie genoemd bij antwoord 2, kan het voorkomen dat deze lijst en het ingezonden zorgcontract elkaar gekruist hebben.
Bent u op de hoogte van het feit dat de SVB al dagen slecht dan wel niet bereikbaar is, en mensen nergens meer heen kunnen met hun melding en vragen?
Ja, ik ben hiervan op de hoogte. De SVB heeft in de eerste week van december de capaciteit van de telefooncentrale op kunnen schalen. Uit de rapportagecijfers van de SVB blijkt dat nu iedereen die belt iemand aan de lijn krijgt; er wordt op piekmomenten gewerkt met een terugbelverzoek. Overigens kunnen mensen met vragen over hun pgb ook terecht bij de verstrekker ervan, het zorgkantoor dan wel de gemeente.
Deelt u de mening dat budgethouders die netjes hun administratie op orde hebben en tijdig alles hebben aangeleverd, niet in de problemen mogen komen met hun zorg en uitbetaling door het niet goed en tijdig afhandelen door de SVB?
Ik deel deze mening. In het geval de pgb-verstrekker of de SVB niet tijdig rond zijn met de werkzaamheden rond het trekkingsrecht zijn maatregelen genomen waardoor de declaraties tijdig uitbetaald kunnen worden. Ik verwijs u ook naar mijn antwoorden op de vragen van het lid Keijzer d.d. 13 januari jl. (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2014–2015, nr. 1040).
Bent u bereid actie te ondernemen, en te zorgen dat alle aangeleverde zorgovereenkomsten en mails op tijd worden afgehandeld, zodat budgethouders hun zorg ook vanaf 1 januari 2015 kunnen blijven voortzetten, en krijgen uitbetaald? Zo ja, welke actie gaat u ondernemen?
In mijn brief van 20 januari jl. heb ik u geïnformeerd over maatregelen die zijn voorbereid om het tijdig uitbetalen van zorgverleners mogelijk te maken. Deze maatregelen worden in januari uitgevoerd.
Kunt u deze vragen op zo kort mogelijke termijn beantwoorden, nog voor aanvang van het kerstreces?
Dit is niet mogelijk gebleken.
Het bericht “Dualisme in Vianen in het geding” |
|
Manon Fokke (PvdA) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Dualisme in Vianen in het geding»?1
Ja.
Is het waar dat een partij in de gemeente Vianen geen wethouder kon vinden en haar fractievoorzitter bij de collegevergaderingen laat aanschuiven? Zo ja, is het toegestaan dat een raadslid structureel deelneemt aan collegevergaderingen? Zo ja, op grond van welke wet- en regelgeving? Zo nee, wat is er dan niet waar?
Inmiddels is bekend geworden dat de betrokken fractievoorzitter niet meer aan de vergaderingen van het college zal deelnemen, in afwachting van een bestuurlijk aanvaardbare oplossing. Hoewel uit artikel 57 Gemeentewet de mogelijkheid volgt dat ook anderen dan burgemeester en wethouders aan de vergaderingen van het college deelnemen, en dit naar de letter van de wet dus ook raadsleden zou kunnen betreffen, ziet die mogelijkheid primair op ambtenaren – in het bijzonder de gemeentesecretaris – en deskundigen. Het dualistisch stelsel zoals in de Gemeentewet vervat gaat uit van een scheiding van functies en bevoegdheden. Het is inherent aan dit stelsel dat raadsleden niet deelnemen aan de vergaderingen van het college. Indien raadsleden al dan niet structureel zouden deelnemen aan de vergaderingen van het college, zou dit op een principieel punt afbreuk doen aan het dualistisch stelsel. Daar waar dit zich voor zou doen, zal ik allereerst de burgemeester, als voorzitter van het college, aanspreken op zijn verantwoordelijkheid ter zake. Voor het overige, zie het antwoord op vraag 4.
Deelt u de opvatting dat de dualisering er niet bij gebaat is als gemeenteraadsleden de facto structureel deelnemen aan collegevergaderingen? Zo ja, hoe kunt u dit soort situaties voorkomen? Zo nee, wat betekent dit dan voor de dualisering binnen de gemeenten in het algemeen?
Zie antwoord vraag 2.
In hoeverre heeft u de beschikking over instrumenten om gemeenten aan te spreken als zij zich niet organiseren volgens de wet?
In dergelijke gevallen zal ik mij zoals gezegd met de burgemeester verstaan om zo eerst langs bestuurlijke weg tot een oplossing te komen. Daarbij is ook een rol weggelegd voor de commissaris van de Koning (als rijksorgaan). In laatste instantie kan een beroep worden gedaan op het (generieke) interbestuurlijk toezichtinstrumentarium.
Uitbreiding gemeentelijke milieuzones waaronder Amsterdam, Utrecht en Rotterdam |
|
Remco Dijkstra (VVD), Barbara Visser (VVD) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de artikelen «bedrijfsverkeer zonder uitstoot in Amsterdam» en «verbod op bevoorraden meubelzaak»?1 2
Ja.
Deelt u de mening dat er inmiddels een wildgroei van verschillende gemeentelijke regimes qua milieuzones aan het ontstaan is, waardoor ondernemers straks per gemeente een nieuw wagenpark moeten aanschaffen en per gemeente verkeersexamens moeten doen om de verschillende regels en verkeersborden überhaupt nog te begrijpen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke stappen heeft u ondernomen of gaat u ondernemen om meer duidelijkheid voor ondernemers en automobilisten te scheppen?
Die mening deel ik niet. De milieuzones die door de gemeenten worden ingevoerd in het kader van de aanpak van luchtkwaliteitknelpunten zoals geïdentificeerd in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) zijn gebonden aan het wettelijke kader van het Reglement Verkeersborden en Verkeersregels. Daarin is het toegangsregime geregeld voor de milieuzone. Deze regels worden afgestemd in een landelijk overleg tussen gemeenten, bedrijfsleven en het Rijk. De milieuzones verschillen alleen in de categorieën van voertuigen waarop de gemeente de milieuzone van toepassing verklaart (vrachtverkeer, personen-, of bestelauto’s).
In de dertien gemeenten met een milieuzone vrachtverkeer geldt een uniform toegangsregime dat is vastgelegd in een convenant tussen de betrokken partijen. Transportbedrijven kennen deze afspraken. Voor personen- en bestelauto’s heeft tot op heden alleen de gemeente Utrecht een formeel besluit genomen tot invoering van de milieuzone. Voorafgaande aan dit traject is er ook over bestelauto’s een landelijk overleg geweest met gemeenten en bedrijfsleven. Indien andere gemeenten de milieuzone willen uitbreiden naar personen- of bestelauto’s dan wordt dit landelijk overleg hervat, waarbij het uitgangspunt zal zijn om te komen tot een uniform toegangsregime.
Voorlichting over milieuzones en het toegangsregime gebeurt in eerste instantie door gemeenten en samen met brancheorganisaties, waarbij een redelijke termijn in acht wordt genomen tussen aankondiging en invoering van de milieuzone. Daarnaast informeert het Rijk het publiek over milieuzones via de site www.milieuzones.nl.
Hoe verhouden de voornemens van Rotterdam en Amsterdam zich tot de afspraken in de recent ondertekende Green Deal Zero Emissie Stadsdistributie (ZES)? Is hier niet sprake van een stapeling van lasten voor ondernemers? Zo nee, waarom niet? Vindt u dat de overheid een betrouwbare partner is voor het bedrijfsleven als lokale besturen de afspraken/eisen telkens bijstellen, mede gelet op de scherpe kritiek op de voorgenomen uitbreidingsplannen door de diverse brancheverenigingen, zoals TLN, EVO, BOVAG,?
Een milieuzone heeft tot doel de lokale luchtkwaliteit op korte termijn te verbeteren. De normen moeten worden gehaald en daarom mogen de meest vervuilende voertuigen de zone niet in. Doel van de Green Deal Zero Emissie Stadslogistiek is om op langere termijn toe te groeien naar de vermindering van energiegebruik van voertuigen in de steden via betere benutting van de weg, slimmere logistieke concepten en het naar nul-emissie terug brengen van voertuigen. Hierbij wordt niet uitgegaan van verboden, maar van voordelen binnen de zones voor partijen die bijvoorbeeld al heel snel gaan rijden met hybride of elektrische voertuigen.
Zoals in de landelijke Green Deal is afgesproken, is het aan de lokale overheden om hier de komende jaren lokaal invulling aan te geven in proefprojecten (zogeheten living labs), waarin ervaring wordt opgedaan met innovatieve technologieën. De genoemde brancheverenigingen zijn deelnemer in de Green Deal en kunnen derhalve aanschuiven bij lokale initiatieven en meedenken. In goed overleg zal gekeken worden hoe het pad naar Zero Emissie Stadslogistiek kan worden vormgegeven. Overigens zullen de zuiniger voertuigen naar verwachting ook een positief effect hebben op de luchtkwaliteit.
Hoe verhouden deze gemeentelijke milieuzones zich tot uw uitspraak dat een milieuzone altijd tijdelijk is? Deelt u de mening dat er sprake is van «ondernemer en automobilist pesten» door ondernemers en automobilisten op te zadelen met extra kosten voor een tijdelijke maatregel? Zo nee, waarom niet?
De concentraties fijn stof en stikstofdioxide blijven dalen. Bijna overal in Nederland liggen de concentraties (vaak ruim) onder de Europese grenswaarden. Er zijn echter ook veel plekken waar de concentraties net onder de norm zitten en met schommelingen in de achtergrondconcentraties een knelpunt kunnen vormen. Milieuzones kunnen daarom de komende jaren nodig zijn om ervoor te zorgen dat deze knelpunten niet opnieuw optreden. Dit is aan de gemeenten. Overigens komt de overheid ondernemers en burgers bij de invoering van milieuzones tegemoet met sloop- en vervangingsregelingen, waarmee de financiële gevolgen worden beperkt.
Ik volg de ontwikkeling in de luchtkwaliteit op de voet en wil nu niet vooruitlopen op de termijn waarop dit instrument kan worden afgeschaft. Daarbij hecht ik veel waarde aan initiatieven zoals de Green Deal Zero Emissie Stadslogistiek waarbij overheid, bedrijven, bestuurders en maatschappelijke organisaties gezamenlijk zoeken naar innovatieve manieren om de transitie naar duurzame mobiliteit met positieve prikkels te stimuleren en daarmee ook kansen voor groene groei te pakken voor het Nederlands bedrijfsleven.
Hoe beoordeelt u de voornemens van Rotterdam en Amsterdam in relatie tot het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL)? Worden hierdoor geen aanvullende eisen bovenop de huidige EU en landelijke normen gesteld? Hoe verhouden deze verplichte kosten voor ondernemers en automobilisten zich tot de effectiviteit van deze maatregel en de inzet op bronbeleid, aangezien de maatregelen van het Rijk en de EU voor ruim 75% invloed hebben op de luchtkwaliteit in de genoemde steden? Zijn de voorgenomen milieuzones dan niet milieutechnisch overbodig en zo nee, waarom niet? Is het terugdringen van roet ook een legitimatie om een milieuzone in te stellen? Zo ja, op welke gronden en met welke streefwaarden?
Uit de monitoring van het NSL blijkt dat met name Rotterdam en Amsterdam nog knelpunten hebben, waardoor het nog onzeker is of in 2015 de norm voor stikstofdioxide (NO2) wordt gehaald. Het niet halen van de norm betekent ook dat er een risico ontstaat voor het uitvoeren van projecten in de steden. Het NSL is er op gericht om in geval van knelpunten te zorgen voor extra maatregelen om deze aan te pakken. Het past dus in de NSL-aanpak dat gemeenten zorgen voor uitbreiding van hun maatregelenpakket.
Het NSL is een samenwerkingsprogramma. Het bevat maatregelen van rijk, provincies en gemeenten, die allemaal bijdragen aan verbetering van de luchtkwaliteit. Iedere overheid stelt zijn eigen maatregelenpakket samen. Gemeenten maken daarbij ook gebruik van kosten-batenanalyses. Uiteindelijk is het een lokale afweging welke maatregelen gekozen worden.
Ik zet mij in voor Europees bronbeleid (normering en adequate testprocedures) voor voertuigen, omdat dat de meest effectieve manier is om te zorgen voor een landelijke daling van te hoge concentraties stikstofdioxide, en daarmee voor een afname van knelpunten. Voor vrachtwagens heeft de invoering van nieuwe testprocedures inmiddels tot een zeer lage uitstoot van stikstofoxiden geleid. Echter, voor personenauto’s en bestelauto’s blijken de effecten van scherpere Europese normen in de praktijk tot dusver tegen te vallen, waardoor een deel van de stedelijke knelpunten is blijven bestaan.
Op nationaal niveau worden daarnaast stimuleringsmaatregelen en fiscale maatregelen genomen die bijdragen aan een snelle verschoning van het wagenpark.
Het uitgangspunt is om de gezondheidsschade zo snel mogelijk te beperken en de normen op tijd te halen. Daarom is het belangrijk dat, naast het rijk en de provincies, de steden zoveel mogelijk maatregelen nemen die er op korte termijn voor zorgen dat de stedelijke concentraties stikstofoxiden verminderen. Zoals aangegeven in antwoord op vraag 4 zijn milieuzones ook uit het oogpunt van fijnstof, met inbegrip van roet, de komende jaren nodig om ervoor te zorgen dat luchtkwaliteitknelpunten bij de huidige grenswaarde niet opnieuw optreden.
Bent u het ermee eens dat de overheid juist eenduidige regels moet vastleggen en moet inzetten op bronbeleid in plaats van symboolpolitiek? Zo nee, waarom niet? Kunt u de effectiviteit van bronmaatregelen afzetten tegen de effectiviteit van milieuzones, zowel qua kosten als opbrengsten? Kan hierbij ook een overzicht verstrekt worden van alle uitgaven in relatie tot de specifieke maatregel in het kader van het NSL- programma en andere gerelateerde programma's, zoals de green deals?
In het antwoord op vraag 2 is al aangegeven dat er landelijke afspraken worden gemaakt over het toegangsregime en de borden voor milieuzones. In het antwoord op vraag 5 is aangegeven dat ik primair inzet op bronbeleid, maar dat dit door tegenvallende praktijkemissies op korte termijn nog onvoldoende effect heeft op de knelpunten in de steden. Milieuzones richten zich specifiek op stedelijke knelpunten. De kosteneffectiviteit op lokaal niveau wordt op een rij gezet door de gemeente zelf. Zij kiezen uit alle alternatieven en innovatieve oplossingen wat het beste past in hun gemeente. Er is geen overzicht beschikbaar van alle uitgesplitste uitgaven in relatie tot specifieke maatregelen in het NSL door rijk, provincies en gemeenten. Provincies en gemeenten richten zelf hun maatregelenpakket in, waarbij het Rijk kan faciliteren waar nodig. Ten behoeve van deze maatregelpakketten heeft het Rijk, in vier verschillende tranches, circa 320 miljoen euro subsidie verleend aan de provincies en gemeenten voor maatregelen ter verbetering van de luchtkwaliteit. De provincies en gemeenten moeten hier voor een deel cofinanciering tegenover stellen.
In aanvulling op bestaande maatregelen wil ik innovatieve oplossingen benutten die passen in de mobiliteitsbehoeften. Daarom is het ministerie deelnemer aan de Green Deals Zero Emissie Bussen en Zero Emissie Stadslogistiek en stimuleer ik bijvoorbeeld het rijden op waterstof. Als de maatregelen te zijner tijd voldoende effect sorteren, dan kan dat reeds genomen maatregelen overbodig maken.
Bent u bereid om een «nee, tenzij» regel in te voeren en in overleg met de gemeenten andere alternatieven te onderzoeken buiten de uiterste maatregel van een milieuzone, waarbij kosten en baten voor ondernemers worden betrokken? Zo nee, waarom niet? Deelt u de mening dat allereerst op bronbeleid moet worden ingezet en daarnaast op innovatieve oplossingen die passen in de mobiliteitsbehoeften, zoals het toepassen van Open Parkeerdata vanuit Platform Beter Benutten, wat voor aanzienlijk minder zoekverkeer zorgt en daarmee ook schonere lucht? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bereid om in ieder geval een kader te scheppen dat bepaalt onder welke condities een gemeente mag overgaan tot het instellen van een milieuzone, en onder welke condities een dergelijke milieuzone weer ongedaan zou moeten worden gemaakt? Deelt u de mening dat – als gemeenten besluiten om aanvullende eisen te stellen in het kader van NSL – het Rijk hier geen bijdrage aan moet leveren in financiële zin dan wel in het kader van wet- en regelgeving? Zo nee, waarom niet?
Zoals eerder aangegeven bepalen gemeenten op basis van hun eigen afweging en inzicht of ze een milieuzone instellen. Het Rijk faciliteert de uitbreiding van de milieuzone naar personenauto’s en bestelauto’s om de luchtkwaliteit te verbeteren, door aanpassing van de reikwijdte van het milieuzonebord en binnenkort ook door middel van een subsidie voor vervanging van bestelauto’s in grensgemeenten van NSL-knelpuntgemeenten die een milieuzone voor bestelauto’s invoeren.
Kunt u aangeven op welke wijze milieuzones in andere EU-lidstaten zijn vormgegeven en of er binnen die EU-lidstaten vergelijkbare verschillen zijn als die in Nederland ontstaan? Kunt u ook aangeven op welke wijze het voor automobilisten uit andere EU-lidstaten te achterhalen is waar in Nederland een milieuzone geldt en of het voertuig voldoet aan de criteria?
In de Europese Unie zijn meer dan 400 afzonderlijke zogenaamde Low Emission Zones van kracht. Zo zijn er in Duitsland al sinds jaren milieuzones voor personenauto’s in veel grote steden. De Europese Commissie heeft een speciaal platform opgericht waar informatie over de verschillende toegangsregimes wordt uitgewisseld, dat op de volgende website te vinden is: http://urbanaccessregulations.eu/. Hier kunnen automobilisten uit andere landen ook terecht voor informatie over de Nederlandse milieuzones.
Het bericht dat gemeentelijk dualisme in Vianen doorbroken wordt |
|
Gerard Schouw (D66) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Pragmatisme versus Dualisme»?1
Ja.
Deelt u de opvatting dat het vanuit het oogpunt van dualisme onwenselijk is als een raadslid deelneemt aan collegevergaderingen? Zo nee, welke voordelen ziet u en waarom wegen die tegen de nadelen op?
Ja. Zie ook het antwoord op vraag 4.
Welke gemeenten hanteren nog meer zo’n constructie?
Voor zover mij bekend komt een dergelijke constructie niet in andere gemeenten voor.
Op welke juridische grond is deze constructie gestoeld en welke wetsartikelen maken deze constructie niet mogelijk?
Uit artikel 57 van de Gemeentewet volgt dat ook andere personen dan burgemeester en wethouders aan de vergaderingen van het college kunnen deelnemen. Dit geldt in de eerste plaats de gemeentesecretaris, maar ook andere ambtenaren of deskundigen. Hoe het college hier invulling aan geeft, wordt geregeld in het reglement van orde, dat aan de raad wordt gezonden (artikel 52 Gemeentewet). Naar de letter van de wet zou wellicht een raadslid kunnen deelnemen, maar het is inherent aan het dualistisch stelsel, dat uitgaat van een scheiding van functies en bevoegdheden, dat raadsleden niet deelnemen aan de vergaderingen van het college.
Bent u bereid in contact te treden met de gemeente Vianen teneinde een einde te maken aan deze constructie?
De gemeente Vianen had voor deze constructie gekozen om daarmee een breed bestuurlijk draagvlak te creëren na de verkiezingen van maart 2014. De gemeenteraad bestaat uit zeventien leden en acht fracties en zag zich geconfronteerd met een versnipperde politieke werkelijkheid. Er is een coalitie gevormd bestaande uit vijf partijen. Aangezien Vianen ingevolge artikel 36 van de Gemeentewet maximaal vier wethouders mag benoemen, is gezocht naar een voor de gemeente praktische en werkbare oplossing.
Inmiddels is bekend geworden dat het betrokken raadslid niet meer zal deelnemen aan de vergaderingen van het college. De burgemeester heeft in de nu ontstane situatie het initiatief genomen in dialoog met de raad tot een bestuurlijk aanvaardbare oplossing te komen. Daartoe is hij ook in contact met de provincie Utrecht en mijn departement.
Gebrekkige controle door gemeentelijke rekenkamers |
|
Manon Fokke (PvdA) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u de berichten «Algemene Rekenkamer «Veel gemeenten niet in staat tot goede controle uitgaven» » en «We kunnen leren van Texas» «?1 Herinnert u zich de antwoorden op eerdere vragen2 en herinnert u zich de motie Fokke c.s. (TK 34 000 VII, nr. 13)?
Ja.
Hoeveel gemeenten hebben het afgelopen jaar de budgetten voor hun rekenkamers verminderd en met hoeveel?
Op dit moment heb ik geen overzicht beschikbaar van de budgetten die gemeenten het afgelopen jaar aan hun rekenkamers hebben toegekend. Ik laat een enquêteonderzoek uitvoeren onder alle Nederlandse gemeenten waarin zal worden onderzocht welke budgetten aan de rekenkamers zijn toegekend en of er op deze budgetten is bezuinigd en zo ja, met hoeveel. Ik zal u over de uitkomsten van dit onderzoek voor het zomerreces van 2015 informeren.
Hoeveel slapende rekenkamers zijn er op dit moment?
Er zijn op dit moment 26 gemeenten met een slapende rekenkamer. Ik maak hierin een onderscheid tussen structureel inactieve rekenkamers en tijdelijk inactieve rekenkamers.
Structureel inactieve rekenkamers hebben reeds een aantal jaren geen rekenkameronderzoek uitgevoerd en/of tonen geen voornemen de rekenkamerfunctie binnen afzienbare tijd te activeren. Deze 15 gemeenten heb ik halverwege 2014 om ambtsbericht gevraagd. Ik beraad mij nog op mogelijke stappen om deze gemeenten te bewegen de situatie in overeenstemming te brengen met de wet. Zoals ik in antwoord op schriftelijke vragen heb geschreven zal ik deze gemeenten in ieder geval mijn standpunt ter zake mededelen.3
Daarnaast zijn er 11 rekenkamers die tijdelijk inactief zijn. In het onderzoek «De staat van de Rekenkamer» uit 2013 blijkt dat er destijds 20 tijdelijk inactieve rekenkamers waren. Gemeenten hebben met een tijdelijk inactieve rekenkamer hebben in 2013 aangegeven het voornemen te hebben hun rekenkamer weer te activeren. In negen gevallen is dat ook gebeurd. Aan tijdelijke inactiviteit kunnen legitieme redenen ten grondslag liggen, bijvoorbeeld in geval van gemeentelijke herindeling. Ik vind het echter onwenselijk indien het tijdelijk inactieve bestaan van rekenkamers te lang duurt. Eind 2014 is het aantal tijdelijke inactieve rekenkamers gedaald tot 11. Deze gemeenten hebben destijds in het onderzoek «De staat van de rekenkamer» aangegeven dat zij de intentie hebben om hun rekenkamerfunctie te activeren, bijvoorbeeld na een herindeling.
Uit het hierboven reeds genoemde onderzoek dat ik laat uitvoeren onder alle gemeenten zal blijken of deze rekenkamers in 2015 geactiveerd zijn. Als dat niet zo is, zal ik ook richting deze gemeenten nadere stappen ondernemen.
Deelt u de mening dat met de komende decentralisaties en de daarmee gepaarde gaande grotere geldstromen, informatie van rekenkamers van groot belang is om de gemeenteraden in staat te stellen hun controlerende taak uit te voeren? Zo ja, hoe verhoudt zich dat tot slapende rekenkamers dan wel dalende budgetten voor rekenkamers? Zo nee, waarom niet?
Rekenkamer(commissie)s doen onderzoek naar de doeltreffendheid, doelmatigheid en rechtmatigheid van het gevoerde bestuur. Daarmee zijn zij een belangrijk instrument van de gemeenteraad bij het uitoefenen van haar controlerende taak en dragen zij bij aan het vormgeven van horizontale verantwoording. Mede met het oog op de aankomende decentralisaties en de daarbij behorende toename van de gemeentelijke middelen, neemt het belang van onafhankelijk onderzoek door rekenkamer(commissie)s alleen maar toe. Dat verhoudt zich slecht tot slapende rekenkamers en dalende budgetten.
Elke gemeente kan op grond van de Gemeentewet een rekenkamer instellen. Indien er in een gemeente geen rekenkamer is ingesteld, stelt de raad bij verordening regels vast voor de uitoefening van de rekenkamerfunctie. Bij de dualisering van het gemeentebestuur zijn middelen aan het gemeentefonds toegevoegd voor de rekenkamer(functie), doch niet geoormerkt. Het toebedelen van budget aan rekenkamers behoort dan ook tot de lokale autonomie. Op grond van de Gemeentewet stelt de raad de rekenkamer, na overleg, de nodige middelen ter beschikking die voor de uitoefening van haar taken nodig zijn (artikel 81j, eerste lid, Gemeentewet). In bepaalde gevallen blijkt deze bepaling ontoereikend om te waarborgen dat gemeenten hun rekenkamer(commissie) voldoende budget toekennen dat nodig is voor de uitoefening van haar taken.
Ik constateer dat de verplichting tot het hebben van een rekenkamer of rekenkamerfunctie daarom in sommige gevallen onvoldoende wordt ingevuld. Zoals ik in antwoord op Kamervragen van het lid-Fokke heb gemeld, ben ik voornemens om met voorstellen te komen over hoe de positie en het functioneren van rekenkamers kan worden verbeterd. Ook zal ik bezien of het daarvoor nodig is de wettelijke bepalingen aan te passen.4 Bij dit onderzoek zal ik ook de motie-Fokke c.s. betrekken en uitzoeken of gemeenten sneller van elkaar leren op het moment dat er een gemeenschappelijke rekenkamer is. Over de uitkomsten hiervan zal ik de Kamer zoals gezegd voor het zomerreces nader informeren.
Deelt u de mening van het genoemde lid van de Algemene Rekenkamer en de voorzitter van de landelijke vereniging van rekenkamers (NVRR) dat gemeentelijke rekenkamers te weinig budget krijgen om hun controlerende taak afdoende uit te voeren? Zo ja, wat kunt en gaat u doen om gemeenten te bewegen meer budget beschikbaar te stellen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u, mede in het licht van de genoemde motie Fokke c.s., de mening van het lid van de Algemene Rekenkamer dat gemeenten sneller van elkaar kunnen leren op het moment dat zij een gemeenschappelijke rekenkamer hebben? Zo ja, neemt u deze mening mee bij de uitwerking van die motie? Zo nee, waarom deelt u die mening niet?
Zie antwoord vraag 4.
De houdgreep waarin makers van closed source software gemeenten houden |
|
Astrid Oosenbrug (PvdA) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Licence fine forces town to drop move to alternative office tools»1, waarin staat dat de gemeente Arnhem, bij wijze van boete voor het ongelicentieerd gebruik van office-software, gedwongen zou zijn een licentie van drie jaar te kopen voor € 600.000?
Binnen de gemeente Arnhem wordt Office-software gebruikt waarvan een deel toe was aan vervanging. In de begroting voor 2014 zijn de kosten van vervanging begroot, maar is ten onrechte het aantal thuiswerkplekken niet meegeteld. Dit is in overleg met de leverancier duidelijk geworden en gecorrigeerd. Samen met een te lage inschatting van vervangende software (de nieuwe software bleek duurder dan verwacht), verklaren de extra licenties voor de thuiswerkplekken de extra kosten die gemaakt moesten worden, te weten 600.000 euro. Er is geen sprake van een boete die zou zijn opgelegd.
Is het waar dat de gemeente Arnhem dit bedrag heeft moeten betalen om verdere juridische stappen te voorkomen ten gevolge van onrechtmatig gebruik in het verleden en daarmee voor de komende jaren een licentie heeft op het betreffende softwarepakket? Zo nee, wat is de feitelijke situatie?
Deelt u de mening dat deze werkwijze leidt tot gedwongen winkelnering door de leverancier van de software, doordat de gemeente gedwongen wordt om nieuwe licenties voor de huidige software te kopen en de overstap naar open source software onvoordelig wordt? Zo nee, waarom deelt u die mening niet?
Nee. Gebruikers van software weten dat aan het gebruik van de software gebruiksvoorwaarden zijn verbonden en, in het geval van closed source software, dat daaraan ook licentiekosten verbonden zijn. Licentiekosten kunnen een reden zijn om over te stappen op open source software, maar, als men een dergelijke overstap wil doen, gaat dat niet van stel op sprong gezien de onderlinge verwevenheid van de binnen de organisatie gebruikte ICT systemen. Bij de gemeente Arnhem is geen sprake van gedwongen winkelnering om vast te houden aan de gesloten software.
Herkent u het beeld dat gemeenten die aankondigen over te willen stappen naar open source software extra streng gecontroleerd worden door hun huidige aanbieders van closed source software? Wilt u inventariseren hoeveel gemeenten hiermee geconfronteerd zijn?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u van mening dat er sprake is van een handelspraktijk die onwenselijk is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat kunnen gemeenten of u hiertegen doen?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat gemeenten in optimale vrijheid de keus moeten kunnen maken tussen closed en open source software? Zo ja, hoe wilt u gemeenten helpen om de dreiging met boetes wegens ongeoorloofd gebruik tot redelijke proporties terug te brengen, en zodanig vorm te geven dat ze de toekomstige keus voor software niet beïnvloeden?
Gemeenten hebben hun eigen verantwoordelijkheid in aankoopbeleid. De overheid hanteert een pas-toe-of-leg-uit-beleid ter stimulering van het gebruik van open standaarden die vrij zijn om te gebruiken en door iedere leverancier in software kunnen worden ingebouwd. Dit leidt tot een eenvoudiger uitwisseling van gegevens, vergroot de keuzevrijheid van overheden en stimuleert de marktwerking. Het Forum Standaardisatie – dat uit vertegenwoordigers van het bedrijfsleven, de wetenschap en de overheid bestaat – adviseert de overheid over de te gebruiken open standaarden.
Het bericht "Gemeente weigert brandonveilige instelling te sluiten" |
|
Renske Leijten |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «gemeente weigert brandonveilige instelling te sluiten»?1
De primaire verantwoordelijkheid voor een brandveilige omgeving ligt bij de bestuurder van een zorginstelling. Deze moet voldoen aan de daarvoor gestelde wettelijke kaders, zoals het Bouwbesluit en de Arbowetgeving.
Zorgaanbieders moeten (brand)veiligheidsrisico’s en de in te zetten activiteiten aan de hand van de verplicht op te stellen Risico-inventarisatie en -evaluatie (RI&E) van de instelling in beeld brengen. In deze RI&E maakt de instelling inzichtelijk hoe hij een brandveilige omgeving voor zijn bewoners/patiënten en medewerkers realiseert. Hierbij maakt de bestuurder afwegingen of hij dat vooral doet met de inzet van een gekwalificeerde bedrijfshulpverlening of dat hij ook inzet op actieve blusmiddelen zoals sprinklers en watermist systemen.
De gemeenten zijn verantwoordelijk voor het toezicht op de naleving van de bouw- en gebruiksvoorschriften. De gemeenteraad beoordeelt het door de gemeente op te stellen veiligheidsplan. Het tweedelijns toezicht (het toezicht op de gemeenten) is belegd bij de betrokken provincie. De Inspectie SZW is toezichthouder op de naleving van de Arbeidsomstandighedenwet, in het bijzonder de bedrijfshulpverlening. De IGZ ziet toe op de veiligheid van de zorg voor de cliënt.
Hoe vaak zijn bestuurders en toezichthouders in het afgelopen jaar aangesproken door colleges van B&W en/of de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) vanwege brandonveilige situaties?2
Het toezicht op de naleving van de bouw- en gebruiksvoorschriften door zorginstellingen wordt uitgevoerd door de brandweer of bouw-en woningtoezicht in opdracht van gemeenten. Op rijksniveau zijn geen gegevens over het aantal keren dat gemeenten zorginstellingen in het kader van brandveiligheid hebben aangesproken. Evenmin beschik ik over gegevens over de naleving van de gebruiksvoorschriften of over de frequentie van de inspecties.
De Inspectie voor de gezondheidszorg (IGZ) houdt met risicogestuurd toezicht toezicht op de veiligheid van zorg en kan daarnaast besluiten tot een onderzoek wanneer zij (calamiteiten)meldingen ontvangt. In 2014 heeft de IGZ 35 meldingen ontvangen waarbij er een relatie was met brand. In deze gevallen vraagt de IGZ de betreffende zorginstellingen om passende maatregelen te nemen om herhaling te voorkomen.
Welke respons heeft u gekregen naar aanleiding van het expliciet wijzen op de verantwoordelijkheden? Heeft dit voldoende effect gehad? Kunt u uw antwoord toelichten?3
In vervolg op mijn brief waarin ik expliciet heb gewezen op de verantwoordelijkheid van bestuurders van zorginstellingen, ben ik samen met de betrokken brancheorganisaties in 2014 een landelijk actieprogramma «Naar een betere brandveiligheid in de zorg» gestart. Doel van dit programma is de zorgorganisatie vanuit de brancheorganisaties zoveel mogelijk te ondersteunen bij het op orde krijgen en houden van de brandveiligheid. Dit programma heeft een looptijd van drie jaar. Hiervoor heb ik een bedrag van € 1 mln. beschikbaar gesteld. Het is te vroeg om te beoordelen of dit voldoende effect heeft gehad.
Vervullen verantwoordelijke bestuurders en toezichthouders, alsmede de lokale politiek en de IGZ, op het gebied van brandveiligheid voldoende hun taak? Zo neen, waarom niet? Zo ja, hoe verhoudt dit zich tot de uitspraak in voornoemd artikel van Fred Zaaijer (hoofd Incidentbeheersing Management Zorginstellingen) dat «gemeenten verzuimen om op te treden tegen brandgevaarlijke situaties in zorginstellingen»?
Uit het onderzoek naar brandveiligheid van de samenwerkende inspecties uit 2011 («Brandveiligheid van zorginstellingen»), bleek dat zorginstellingen tekort schieten als het gaat om de bouwkundige brandveiligheid en de gemeenten wat betreft het toezicht daarop. De rijksinspecties deden in dit rapport de aanbeveling aan zorgaanbieders, als primair verantwoordelijken, om hun gebouwen te (laten) controleren en aan gemeenten om hier strikter op toe te zien. Ook werd het advies aan zorgaanbieders gegeven om het brandveiligheidbewustzijn en het brandveiligheidsbeleid te vergroten. Uiteindelijk is het aan de lokale politiek om te bepalen hoe zij invulling geven aan de verantwoordelijkheid voor het toezicht op brandveiligheid in zorginstellingen in hun gemeente.
De Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) heeft een vervolgonderzoek verricht in het kader van het gemeentelijk toezicht op de brandveiligheid van zorginstellingen. Dit rapport is in 2013 verschenen. Vervolgens is door ILT onderzocht is of bij periodieke brandveiligheidscontrole door gemeenten gekeken wordt naar een aantal belangrijke brandveiligheidsaspecten van het Bouwbesluit.
Het merendeel van de gemeenten geeft aan dat de kwaliteit van de toezicht op brandveiligheid van zorginstellingen goed is. Een aantal gemeenten geeft aan het toezicht op de brandveiligheid van zorginstellingen te zullen aanscherpen naar aanleiding van het onderzoek. Ook worden er enkele, veelal regionale, acties geïnitieerd om de brandveiligheid te bevorderen. De regionale brandweer speelt daar een belangrijke rol in.
Klopt het dat verpleeghuis De Waterhof in Den Haag niet voldoet aan de regels van het gebruiksbesluit, en dus eigenlijk gesloten had moeten worden? Wie heeft hier zijn taak verzuimd? Kunt u uw antwoord toelichten?
Controle op voldoen aan de regels van het gebruiksbesluit is een taak van de gemeente. De Waterhof heeft recentelijk een brandveiligheidsonderzoek ondergaan waarbij geen gebreken zijn geconstateerd.
Voor hoeveel locaties van zorginstellingen geldt dat zij niet voldoen aan het gebruiksbesluit? Bent u bereid dit te onderzoeken en de Kamer te informeren?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe kan de brandveiligheid in (zorg)instellingen gegarandeerd worden als er onvoldoende frequente inspecties plaatsvinden?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe reageert u op het oordeel dat – ondanks de daling van het aantal binnenbranden – de situatie onveranderlijk zorgelijk blijft, omdat er nog geen tastbare strategie is geformuleerd om het aantal branden en bijhorende slachtoffers terug te dringen?
Zoals aangegeven in het kabinetsstandpunt van 7 december 2012 (Vergaderjaar 2012–2013, Kamerstuk 32 757 nr. 48) en de antwoorden op het VSO van 25 april 2013 (Kamerstuk 32 757, nr. 62) ondersteunt het kabinet de zorginstellingen zoveel mogelijk om de brandveiligheid zo spoedig op orde te krijgen en te houden. In de hiervoor genoemde stukken is aangegeven welke stappen daartoe door het Ministerie van VWS worden gezet. In 2013/14 zijn verdere stappen gezet. Zoals ik in het antwoord op vraag 3 heb aangegeven, ben ik samen met betrokken brancheorganisatie een actieprogramma gestart om de brandveiligheid in de zorg te verbeteren. Daarnaast laat ik op dit moment door TNO een digitaal dashboard ontwikkelen voor risicogestuurde brandveiligheid waarbij compartimentering, actieve blusmiddelen en bedrijfshulpverlening worden betrokken. Met dit digitale dashboard kan de bestuurder van de instelling alternatieve oplossingen zoals sprinklers en watermist afzetten tegenover zijn bestaande brandveiligheid en in welke mate met de inzet van actieve blusmiddelen de brandveiligheid bij een instelling kan worden verhoogd. Verder heb ik samen met TNO de aanrijtijden van de brandweer naar de locaties in beeld gebracht. Ook is een handreiking ontwikkeld om de mate van zelf(on)redzaamheid van cliëntpopulaties transparant in beeld te brengen. Hierdoor is de instelling beter in staat om, op basis van het risico profiel, de brandveiligheid op orde te brengen en te houden. Voor de V&V sector is een dergelijke profielschets reeds beschikbaar.
Hoe is het mogelijk dat er – ondanks aanwijzingen in 2012 – nog steeds geen tastbare strategie is? Wat gaat u ondernemen?
Zie antwoord vraag 8.
Bestaat er een relatie tussen het aantal branden en slachtoffers bij (zorg)instellingen en het aantal personeelsleden van de (zorg)instelling, zowel als het gaat om het totaal aantal personeelsleden (Fte's) als het aantal aanwezige personeelsleden ten tijde van de brand? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik heb hier geen gegevens over. Bij mijn weten is hier nooit specifiek onderzoek naar gedaan.
Vormen de forse bezuinigingen in de intramurale zorg een extra belemmering voor de garantie tot brandveiligheid in (zorg)instellingen? Hebben de zorginstellingen nog voldoende middelen en mogelijkheden om brandveiligheid te garanderen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zorgorganisaties zijn verplicht te voldoen aan de gestelde wettelijke kaders als het om brandveiligheid gaat. De verantwoordelijke toezichthouders zien vervolgens toe op het naleven van deze wettelijk vereisten. Bij veranderende omstandigheden moet de bestuurder steeds de afweging maken of hij in staat is om brandveilige zorg te leveren. Van zowel de brancheorganisaties, individuele instellingen als de wettelijke toezichthouders heb ik geen signalen ontvangen dat er financiële belemmeringen zijn bij het handhaven van de brandveiligheid.
Bent u het met de heer Zaaijer eens dat de personeelsbezetting in zorginstellingen gelet op de beperkte zelfredzaamheid van bewoners onverantwoord laag is, met name in de avond, nacht en weekenden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke acties gaat u hierop inzetten?
Zie antwoord vraag 11.