Het bericht ‘Tips & tricks bij een vaststellingsovereenkomst met fiscus’ |
|
Renske Leijten (SP) |
|
Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
![]() |
Kent u het artikel «Tips & tricks bij een vaststellingsovereenkomst met fiscus»?1 Wat is uw reactie daarop?
Ja. In het algemeen kan ik zeggen dat ik de mening van de schrijver deel dat vaststellingsovereenkomsten nuttig kunnen zijn voor een belastingplichtige en de Belastingdienst. Bovendien doet het mij deugd om te lezen dat belastingadviseurs wijzen op de bepalingen van het Besluit fiscaal bestuursrecht.
Klopt het dat een vaststellingsovereenkomst zowel voor bepaalde als voor onbepaalde tijd kan worden overeengekomen, zoals de auteur van het artikel stelt? Zo ja, hoe verhoudt dat zich tot de antwoorden op vragen over de 21e halfjaarsrapportage Belastingdienst, waarin u zegt dat er geen APA’s of ATR’s voor onbepaalde tijd zijn afgesloten?2
In (de voorloper van) het Besluit Fiscaal Bestuursrecht3 is bepaald dat in elke vaststellingsovereenkomst (ook andere dan APA’s en ATR’s) moet worden opgenomen voor welke periode de overeenkomst geldt en dat de overeengekomen periode niet stilzwijgend kan worden verlengd. Bovendien ligt een beperking in de looptijd in het feit dat altijd moet worden opgenomen dat een vaststellingsovereenkomst vervalt indien wet- of regelgeving wijzigt dan wel de feiten en omstandigheden wijzigen. Voor APA’s en ATR’s geldt dat de looptijd in beginsel vier tot vijf jaar bedraagt. In het APA- en ATR-besluit is vastgelegd dat uitzonderingen mogelijk zijn, bijvoorbeeld bij langlopende contracten.4 Indien de feiten en omstandigheden dit rechtvaardigen, bijvoorbeeld bij een langdurige investering waarbij ook langlopende contracten worden aangegaan, wordt soms een langere looptijd overeengekomen, bijvoorbeeld tien jaar. In die gevallen wordt in zijn algemeenheid een evaluatie halverwege die langere termijn opgenomen om te beoordelen of de feiten en omstandigheden gelijk zijn gebleven.
Klopt het dat de Belastingdienst ermee akkoord gaat om de bepaling dat de belastingplichtige dient te verklaren dat hij geen gebruik zal maken van het recht van bezwaar of beroep, niet op te nemen in een vaststellingsovereenkomst, zoals de auteur stelt? Zo ja, hoe verhoudt zich dit tot het Besluit Fiscaal Bestuursrecht, waarin staat dat vaststellingsovereenkomsten in ieder geval de uitdrukkelijke verklaring bevatten dat de belanghebbende ter zake van het overeengekomene geen gebruik zal maken van het recht van bezwaar of beroep?
Het beleid hieromtrent is duidelijk. In het Besluit Fiscaal Bestuursrecht is opgenomen dat een bepaling waarin de belastingplichtige verklaart geen gebruik te maken van het recht van bezwaar of beroep onderdeel uitmaakt van een vaststellingsovereenkomst. Dit blijkt ook uit de bij de brief van 23 mei 2017 bijgevoegde exemplarische voorbeeld APA’s en ATR’s.5 U vindt de bepaling om af te zien van bezwaar en beroep onder paragraaf 8 van elk van de voorbeelden. Ik keur het niet goed maar ik kan niet garanderen dat deze bepaling in 100% van de vaststellingsovereenkomsten is opgenomen. De bepaling moet worden opgenomen omdat een vaststellingsovereenkomst er toe dient beide partijen te binden. Daarom kan hetgeen overeengekomen is niet meer ter toetsing aan de rechter worden voorgelegd.
Zijn vaststellingsovereenkomsten die afwijken van het Besluit Fiscaal Bestuursrecht nietig? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee. Nietigheid is een civielrechtelijke begrip. Artikel 7:902 van het Burgerlijk Wetboek bepaalt: Een vaststelling ter beëindiging van onzekerheid of geschil op vermogensrechtelijk gebied is ook geldig als zij in strijd mocht blijken met dwingend recht, tenzij zij tevens naar inhoud of strekking in strijd komt met de goede zeden of de openbare orde. Met andere woorden: behoudens uitzonderingen blijft de vaststellingsovereenkomst geldig wanneer er niet wordt voldaan aan de procedures zoals opgenomen in het Besluit Fiscaal Bestuursrecht.
Verdient het naar uw mening aanbeveling om de maximale looptijd van een vaststellingsovereenkomst vast te leggen in het Besluit Fiscaal Bestuursrecht? Zo nee, waarom niet?
Ja, dit vind ik een goede suggestie. Ik neem dit mee in de door mij aangekondigde herziening van de rulingpraktijk. Ik kan mij voorstellen dat we voor rulings met een internationaal karakter aansluiten bij een looptijd van in principe 4 tot 5 jaar conform APA’s en ATR’s. Indien de aard van de transactie echter met zich meebrengt dat een andere looptijd gepast is, bijvoorbeeld vanwege een eenmalige transactie of langlopende contracten kunnen hier uitzonderingen voor worden gemaakt. Bovendien wordt de looptijd van een vaststellingsovereenkomst beperkt door het feit dat altijd moet worden opgenomen dat deze vervalt indien wet of regelgeving wijzigt dan wel de feiten en omstandigheden wijzigen.
Het bericht ‘Echtpaar gooit tuinhuis op Airbnb. Hoe worden de huurinkomsten belast?’ |
|
Steven van Weyenberg (D66), Jessica van Eijs (D66) |
|
Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Echtpaar gooit tuinhuis op Airbnb. Hoe worden de huurinkomsten belast?»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat huizenbezitters alleen op grond van artikel 3:113 van de Wet op de inkomstenbelasting 2001 belasting betalen over de inkomsten uit tijdelijke verhuur van de eigen woning?
Belastingplichtigen met een eigen woning die tijdelijk wordt verhuurd moeten op grond van artikel 3.113 van de Wet inkomstenbelasting 2001 (Wet IB 2001) 70% van het saldo van de huurinkomsten en de daarmee verband houdende kosten in de aangifte inkomstenbelasting vermelden als «Inkomsten uit tijdelijke verhuur van uw eigen woning». In artikel 3.111, zevende lid, Wet IB 2001 is bepaald dat de tijdelijke verhuur van een woning daaraan niet het karakter van hoofdverblijf ontneemt. De woning blijft een eigen woning in de zin van artikel 3.111, eerste lid, Wet IB 2001 en ook het eigenwoningforfait dient voor het gehele jaar in aanmerking te worden genomen. Afhankelijk van de specifieke feiten en omstandigheden van het geval, waarbij onder meer de aard en omvang van de activiteiten in verband met de tijdelijke verhuur een rol spelen, zou ook sprake kunnen zijn van winst uit onderneming of resultaat uit overige werkzaamheden.
Hoe groot is de groep mensen die aangifte doet van tijdelijke verhuur van de eigen woning? Hoe groot zijn de inkomsten uit deze groep? Hoe groot schat u de groep die eigenlijk aangifte zou moeten doen?
In 2016 hebben ongeveer 8.000 huishoudens inkomsten uit tijdelijke verhuur van de eigen woning aangegeven in de aangifte inkomstenbelasting in de rubriek «Inkomsten uit tijdelijke verhuur van uw eigen woning». De aangegeven inkomsten in deze rubriek bedroegen in 2016 in totaal € 24 miljoen (en dit betreft dus 70% van het saldo van de huurinkomsten en de daarmee verband houdende kosten). Het budgettaire belang van deze rubriek is € 10 miljoen.
Uit de administratie van de Belastingdienst is niet af te leiden hoe groot de groep is die inkomsten uit tijdelijke verhuur van de eigen woning moet aangeven in de aangifte inkomstenbelasting.
Deelt u de mening dat niet alleen verhuurders die hun gehele huis tijdelijk verhuren, maar ook verhuurders die een deel van hun huis verhuren belast zouden moeten worden? Zo ja, bent u bereid om maatregelen te nemen om deze groep belastingplichtig te laten worden?
Deze mening deel ik. Vooralsnog ben ik niet voornemens om nieuwe maatregelen te nemen omdat ook de tijdelijke verhuur van een gedeelte van een eigen woning mijns inziens belast is op grond van artikel 3.113 Wet IB 2001. Tegen de uitspraak waarin de rechtbank tot een ander oordeel kwam is de inspecteur inmiddels in hoger beroep gegaan.2
Wordt in dit geval gebruik gemaakt van de kamerverhuurvrijstelling? Zo ja, is de kamerverhuurvrijstelling hiervoor bedoeld?
De kamerverhuurvrijstelling is niet van toepassing. Het gaat bij de kamerverhuurvrijstelling om het anders dan voor korte duur verhuren van een deel van de eigen woning. Een voorwaarde is dan ook dat zowel de eigenaar van de eigen woning als de huurder op hetzelfde woonadres staan ingeschreven in de basisregistratie personen. Bij tijdelijke verhuur aan bijvoorbeeld toeristen wordt niet aan beide voorwaarden voldaan.
Betalen huurders die (al dan niet een deel van) hun woning tijdelijk verhuren via online platforms belasting over de huurinkomsten? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Het huurrecht van de huurder van een huurwoning behoort tot de rendementsgrondslag van box 3, maar de waarde van dat huurrecht wordt op grond van artikel 5.19, vierde lid, Wet IB 2001 op nihil gesteld. Wanneer die huurder (een gedeelte van) zijn huurwoning tijdelijk (onder)verhuurt, zijn die inkomsten onbelast. Dergelijke huurinkomsten beïnvloeden ook niet het recht op huurtoeslag. Dit is slechts anders als sprake zou zijn van winst uit onderneming of resultaat uit overige werkzaamheden. Of daar sprake van is, hangt af van de aard en omvang van de activiteiten in verband met de tijdelijke verhuur.
Een huurder die als btw-ondernemer (al dan niet een deel van) zijn woning tijdelijk verhuurt, is hierover btw verschuldigd voor zover sprake is van verhuur in het kader van het hotel-, pension-, kamp- en vakantiebestedingsbedrijf aan personen die daar slechts voor een korte periode verblijf houden. In dat geval is het verlaagde btw-tarief van 6% van toepassing.
Herinnert u zich dat in de gateway review staat «(i)n het voorjaar 2017 is herpland naar 1 december 2017» ofwel dat het in het voorjaar 2017 al duidelijk was dat het nieuwe schenk- en erfbelasting systeem niet voor 1 december operationaal zou zijn (bijlage bij kamerstuk 31 066, nr. 395)?
Het klopt dat die passage in de gateway review staat. Zoals in mijn brief van 31 januari 2018 is aangegeven, werd evenwel pas in het najaar van 2017 duidelijk dat de mate van vertraging in de voortbrenging van de nieuwe systemen veel groter is dan eerder is ingeschat en dat de nieuwe systemen niet eerder dan eind 2019 (erfbelasting) en 2021 (schenkbelasting) volledig ontwikkeld zullen zijn.1
Op welk moment is de ambtelijke top van de Belastingdienst geïnformeerd dat er een gateway review zou plaatsvinden?
De gateway review waar u in vraag 1 naar verwijst (aangevraagd in september 2017) is met medeweten van de ambtelijke top van de Belastingdienst aangevraagd.
Herinnert u zich dat u geweigerd heeft om de memo’s die over de schenk- en erfbelasting geschreven zijn aan de Kamer te doen toekomen? (31 066, nr. 398, vraag 1 en 2)
In antwoord op de genoemde vragen 1 en 2 is aangegeven; «De relevante informatie uit de gevraagde documenten is opgenomen in mijn brief van 31 januari jl. (met de nadere toedracht van de vertraging van de schenk- en erfbelasting). De gevraagde interne documenten verstrek ik niet, waarbij ik kortheidshalve verwijs naar de Kamerbrief van 25 april 2016 van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.»
Deelt u de opvatting dat in ieder geval een groot deel van deze memo’s openbaar gemaakt zou worden, indien een verzoek op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) zou worden ingediend? Zo nee, op welke weigeringsgronden zou u dit dossier dan geheim willen houden?
Indien een verzoek op grond van de Wet openbaarheid bestuur (Wob) wordt ingediend zouden alle binnen het verzoek vallende documenten worden bekeken en zou per document worden beoordeeld of er uitzonderingsgronden van toepassing zijn. Een van die uitzonderingsgronden is dat uit documenten die zijn opgesteld ten behoeve van intern beraad, geen informatie wordt verstrekt over daarin opgenomen persoonlijke beleidsopvattingen (artikel 11.1 Wob). Ik kan niet vooruitlopen op de uitkomst van een beoordeling van een Wob-verzoek. Wel verwacht ik dat indien informatie op grond van de Wob openbaar gemaakt zou worden, dat dit in lijn zou zijn met de informatie die ik uw Kamer in de diverse brieven en antwoorden over dit onderwerp inmiddels heb verstrekt.
In eerdere stukken heb ik onder meer het volgende aangegeven. In mijn brief van 31 januari jl. is opgenomen dat binnen de Belastingdienst (in het projectteam) in september 2017 de eerste twijfels opkwamen over de planning en haalbaarheid. Na gesprekken in die periode tussen alle betrokkenen bleek vervolgens dat de vertraging veel groter was dan eerder gedacht en dat de systemen pas later klaar zouden zijn (zie ook het antwoord op vraag 1). Daarop is dit ook aan de ambtelijke leiding gemeld (zie het antwoord op vraag 12) en kort daarna aan de politieke leiding en aan de Tweede Kamer.
De eerste keer dat ik ben geïnformeerd over de problemen, is geweest op 13 november 2017 tijdens de bespreking van een concept Halfjaarsrapportage met daarin de melding van de problemen. Op 14 november zijn de Minister en ik per notitie geïnformeerd over de tegenvallende kasrealisatie (de relevante passage uit deze brief kent uw Kamer, zie mijn brief van 19 april jl). Er zijn geen eerdere notities aan bewindspersonen van Financiën over de vertraging in de oplevering van de nieuwe systemen van de schenk- en erfbelasting en de gevolgen die dit heeft voor onder meer de kasopbrengsten in 2017, dus ook niet aan de Minister en Staatssecretaris van Financiën uit het vorige kabinet.
Herinnert u zich dat de regering in een notitie over de reikwijdte van artikel 68 van de Grondwet uit 2002 aan de Kamer schreef dat «(w)el geldt dat als bepaalde inlichtingen moeten worden verstrekt op basis van de Wob, zij zeker aan de kamer moeten worden verstrekt op basis van artikel 68 van de Grondwet» (Kamerstuk 28 362, nr. 2)?
Ja.
Herinnert u zich dat de regering in diezelfde notitie aan de Kamer schreef dat «(e)en Minister die volhardt in zijn weigering om informatie te verstrekken aan een individueel lid of een kamerminderheid, zonder dat hij een beroep doet of kan doen op het belang van de staat (...) ongrondwettig (handelt)»?
Ja.
Is het in het belang van de staat om de stukken over de schenk- en erfbelasting niet aan de Kamer op te sturen?
Op grond van artikel 68 Grondwet heeft uw Kamer recht op inlichtingen. Dit gebeurt onder meer via Kamerbrieven, antwoorden op Kamervragen en debatten. Uw Kamer is ook uitgebreid geïnformeerd over de vertraging in de schenk- en erfbelasting: in de 20e Halfjaarsrapportage2, in mijn brief van 31 januari jl.3, in de antwoorden op de feitelijke vragen over de problemen4, in de 21e Halfjaarsrapportage5 en in de antwoorden op de vragen over de 21e Halfjaarsrapportage6. Ook heb ik op 9 april7 en 19 april8 brieven over dit onderwerp gestuurd en stonden al deze stukken geagendeerd voor het AO van 13 juni jl.
Wel is het staand beleid van het kabinet om documenten die zijn opgesteld voor intern beraad geen onderwerp te maken van politiek debat. Voor het goed functioneren is het noodzakelijk dat het mogelijk is om in vertrouwelijke sfeer van gedachten te wisselen. Op de in die documenten opgenomen inlichtingen heeft uw Kamer als gezegd wel recht. Aan dat recht wil ik niets afdoen. Er wordt geen informatie geweigerd en daarom doe ik geen beroep op het belang van de staat. Als er behoefte is aan nadere informatie dan ga ik daar graag op in. Wat ik echter niet bereid ben te doen, ook dit heb ik eerder aangegeven, is om in kaart te brengen wie binnen de Belastingdienst precies wat wist op welk moment. Ik draag politieke verantwoordelijkheid voor het functioneren van de Belastingdienst en u kunt mij aanspreken op de zaken die niet goed zijn gegaan en – nog liever – over de lering die we hieruit kunnen trekken naar de toekomst toe. Zo heb ik in mijn brief van 31 januari jl. de les getrokken dat sturing op dergelijke projecten beter kan en moet, waarbij goede informatievoorziening cruciaal is. Daartoe zijn diverse maatregelen genomen, zoals het eerder genoemde ingestelde directeurenoverleg. De tweede les is dat er altijd terugvalopties moeten zijn bij het vervangen van systemen (oude schoenen niet weggooien voordat je nieuwe hebt).
Indien het niet in het belang van de staat is, kunt u dan aangeven welk belang de staat heeft om deze stukken over de schenk- en erfbelasting niet openbaar te maken?
Ik verwijs naar mijn antwoord op vraag 7 en naar mijn brief van 9 april 2018.
Heeft u ongrondwettelijk gehandeld door de gevraagde stukken niet met de Kamer te delen en ook de informatie die daarin is opgenomen niet op te nemen in het feitenrelaas?
Nee.
Herinnert u zich dat de problemen bij de schenk- en erfbelasting geleid hebben tot 450 miljoen euro minder kasopbrengsten in 2017 en dat de Kamer daar pas eind november 2017 over geïnformeerd is?
Met de 20e Halfjaarsrapportage van 29 november 2017 is de Kamer geïnformeerd over de vertraging in de voortbrenging van de nieuwe systemen voor de schenk- en erfbelasting. In mijn brief van 31 januari jl. heb ik aangegeven dat de neerwaartse bijstelling in de schenk- en erfbelasting met € 450 miljoen mede verband houdt met die vertraging, waarmee niet is gezegd dat die bijstelling geheel wordt veroorzaakt door deze vertraging.
Herinnert u zich dat u aan de Kamer schreef in het feitenrelaas over het najaar dat «(n)aar aanleiding van dit nieuwe inzicht (...) aan de ambtelijke top van de Belastingdienst (wordt) gemeld dat er vertragingen in aanslagoplegging en belastinginkomsten zullen gaan optreden»?
Ja.
Kunt u zeer precies uitleggen wanneer de ambtelijke top geïnformeerd is?
Het is staand beleid van het kabinet om documenten die zijn opgesteld voor intern beraad, zoals memo’s, geen onderwerp te maken van het politieke debat. Zie ook de antwoorden op de feitelijke vragen van 29 maart 2018 en mijn brief van 9 april 2018. Vanzelfsprekend geef ik wel graag alle relevante informatie uit de gevraagde documenten in geobjectiveerde vorm aan uw Kamer. Wat ik echter niet bereid ben te doen is om in kaart te brengen wie binnen de Belastingdienst precies wat wist op welk moment. Ik draag politieke verantwoordelijkheid voor het functioneren van de Belastingdienst.
Ik hecht er evenwel aan om een passage uit mijn brief van 31 januari jl. nader te duiden, om misverstanden te voorkomen. In die brief staat:
In september 2017 is binnen de Belastingdienst dus overlegd tussen medewerkers uit verschillende geledingen (onder meer primair proces en ICT-medewerkers), waarbij het inzicht is gekomen dat alle eerdere inschattingen van de vertraging (het is overzichtelijk, het is nog in te lopen) een forse onderschatting waren. Het is gebruikelijk dat een dergelijk inzicht goed getoetst en onderbouwd moet worden voordat het goed op waarde kan worden geschat. In de tweede helft van oktober is vervolgens het ontstane inzicht gemeld aan de departementale top: de vertraging neemt grotere vormen aan dan tot op dat moment werd aangenomen binnen de Belastingdienst. De planning is herijkt, waarin bleek dat zonder extra inspanningen de nieuwe systemen niet eerder dan eind 2019 (erfbelasting) en 2021 (schenkbelasting) volledig ontwikkeld zouden zijn. Dit signaal is vervolgens verder geduid en de gevolgen zijn in kaart gebracht, en besloten is om dit probleem op te nemen in de Halfjaarsrapportage, waar op dat moment aan werd gewerkt. Op 13 november 2017, tijdens een bespreking van een concept van de Halfjaarsrapportage ben ik hierover voor het eerst geïnformeerd. Op 29 november 2017 is de Halfjaarsrapportage vervolgens aan uw Kamer gestuurd.
Kunt u zeer precies uitleggen welke informatie toen met de ambtelijke top gedeeld is?
Ik verwijs naar mijn antwoord op vraag 12.
Kunt u zeer precies uitleggen wie geïnformeerd is?
Ik verwijs naar mijn antwoord op vraag 12.
Herinnert u zich dat de Kamer niet op de hoogte was van de problemen bij de schenk- en erfbelasting bij het regeerakkoord (10 oktober 2017), terwijl intern toen al zeer duidelijk geweest moet zijn dat er grote problemen waren met de schenk- en erfbelasting?
Met de 20e Halfjaarsrapportage van 29 november 2017 is de Kamer geïnformeerd over de vertraging in de voortbrenging van de nieuwe systemen voor de schenk- en erfbelasting.
Welke problemen zijn aan de nieuwe Minister en de nieuwe Staatssecretaris gemeld over de schenk- en erfbelasting in het overdrachtsdossier of op enige andere wijze in de eerste weken van hun nieuwe functie?
Bij de bespreking van een conceptversie van de Halfjaarsrapportage op 13 november 2017, ben ik voor het eerst geïnformeerd. Dit is ook gemeld in mijn brief van 31 januari jl.
Herinnert u zich dat de Kamer niet geïnformeerd is over de problemen bij de schenk- en erfbelasting in de startnota die op 3 november 2017 aan de Kamer gestuurd is? (Kamerstuk 34 755, nr. 54)?
Met de 20e Halfjaarsrapportage van 29 november 2017 is de Kamer geïnformeerd over de vertraging in de voortbrenging van de nieuwe systemen voor de schenk- en erfbelasting.
Kunt u alle informatie die de ambtelijke top van de Belastingdienst over de schenk- en erfbelasting ontvangen heeft tussen 1 juli 2017 en 14 november 2017 aan de Kamer doen toekomen?
Het is staand beleid van het kabinet om documenten die zijn opgesteld voor intern beraad, zoals memo’s, geen onderwerp te maken van het politieke debat. Zie ook de antwoorden op de feitelijke vragen van 29 maart 2018 en mijn brief van 9 april 2018. Het is onwenselijk als communicatie tussen ambtenaren onderdeel wordt van het politieke debat. Voor het goed functioneren is het noodzakelijk dat het mogelijk is om in vertrouwelijke sfeer van gedachten te wisselen. Vanzelfsprekend geef ik wel graag alle relevante informatie uit de gevraagde documenten in geobjectiveerde vorm aan uw Kamer. Ik ben van mening dat alle relevante informatie over de vertraging met uw Kamer is gedeeld, maar indien u nog een behoefte heeft aan nadere informatie verneem ik dat graag.
Kunt u alle informatie die de huidige en de vorige bewindspersonen over de schenk- en erfbelasting ontvangen hebben tussen 1 juli 2017 en 14 november 2017 aan de Kamer doen toekomen?
In deze periode zijn geen andere notities aan bewindspersonen van Financiën gestuurd over de grote mate van vertraging in de voortbrenging van de nieuwe systemen voor de schenk- en erfbelasting en de gevolgen voor (onder meer) de kasopbrengsten van de schenk- en erfbelasting in 2017, anders dan de notitie van 14 november 2017 waarnaar ik verwezen heb ik mijn brief van 31 januari jl. en waaruit uw Kamer de enige relevante passage heeft gekregen in mijn brief van 19 april jl. Zie ook het antwoord op vraag 4.
Indien u bij de vorige twee vragen opnieuw weigert de gevraagde informatie te verstrekken, wilt u dan aangeven waarom het in het belang van de staat is om deze stukken niet met de Kamer te delen?
Deze informatie is niet geweigerd. Ik verwijs naar het antwoord op vraag 7.
Op welk moment is de ambtelijke top van de Belastingdienst voor het eerst geïnformeerd over het feit dat de problemen bij de schenk- en erfbelasting zodanig waren, dat er vertraging zou optreden bij de inning van de schenk- en erfbelasting in 2017?
Ik verwijs naar het antwoord op vraag 12.
Op welk moment zijn de bewindspersonen van Financiën voor het eerst geïnformeerd over het feit dat de problemen bij de schenk- en erfbelasting zodanig waren, dat er vertraging zou optreden bij de inning van de schenk- en erfbelasting?
Zoals ik in mijn brief van 31 januari jl. heb aangegeven ben ik tijdens een bespreking van de concept Halfjaarsrapportage met daarin de melding van de problemen voor het eerst geïnformeerd over de vertraging. Op 14 november zijn de Minister en ik voor het eerst per notitie geïnformeerd over de tegenvallende kasrealisaties. De relevante passage uit die notitie heeft uw Kamer gekregen in mijn brief van 19 april jl.
Herinnert u zich dat vragen over deze informatie ook op 7 juni 2018 tijdens het algemeen overleg over de fiscale agenda gesteld zijn en dat er toen ook geen duidelijkheid kwam over de beschikbare informatie?
Ik herinner mij dat er tijdens dat algemeen overleg ook vragen hierover zijn gesteld, waarbij ik geprobeerd heb een antwoord te geven op die vragen.
Kunt u deze vragen een voor een, en voor het algemeen overleg op 13 juni 2018 over de Belastingdienst, beantwoorden?
De vragen zijn een voor een beantwoord, en zoals in het AO van 13 juni 2018 toegezegd doe ik u de antwoorden toekomen voor de plenaire voortzetting van dat AO op 21 juni 2018. Daarbij merk ik graag nogmaals op dat het uitgangspunt voor beantwoording van Kamervragen de reguliere termijn van drie weken blijft.
Het bericht ‘Expat Americans given one-year reprieve on US repatriation tax’ |
|
Helma Lodders (VVD) |
|
Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Expat Americans given one-year reprieve on US repatriation tax» uit de Financial Times?1
Ja.
Kunt u meer informatie geven over het in het artikel beschreven uitstel van één jaar? Is dit dezelfde heffing als die waarover eerder vragen over zijn gesteld (2018D18144)?
Dit betreft inderdaad de heffing («toll tax») waarnaar ook in de eerdere vragen van het lid Lodders wordt verwezen (Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2017–2018, nr. 2609). Die vragen zijn bij brief van 7 maart 2018 beantwoord.2
In het artikel wordt verwezen naar tegemoetkomend beleid dat op 4 juni is gepubliceerd op de website van de IRS. Op basis van deze tegemoetkoming wordt uitstel van betaling gegeven aan een specifieke groep natuurlijke personen voor de betaling van de «toll tax». De duur van het uitstel is een jaar en geldt alleen indien de belastingplichtige kiest voor een gespreide betaling van de (eenmalige) toll tax. Het uitstel van betaling is alleen van toepassing voor belastingplichtigen die maximaal USD 1 miljoen aan «toll tax» verschuldigd is over het jaar 2017.3 Voor de achtergrond van deze heffing verwijs ik naar mijn hierboven genoemde brief van 7 maart 2018.
Is dit uitstel ook van toepassing op de in Nederland wonende expats, of slechts op de expats in de VK? Zo ja, hoeveel inwoners van Nederland hebben baat bij dit uitstel?
Ja, dit uitstel is ook van toepassing op in Nederland wonende Amerikaanse onderdanen. Met het oog op de hoge drempel van USD 1 miljoen verwacht ik dat nagenoeg alle in Nederland wonende Amerikaanse ondernemers baat hebben bij dit uitstel. Voor nadere kwantitatieve inschattingen verwijs ik naar mijn brief van 8 maart 2018.
Zijn inmiddels meer cijfers bekend over hoeveel inwoners van Nederland geraakt worden door deze heffing? Is bekend hoeveel Nederlanders boven het genoemde plafond (van 1 miljoen dollar) vallen en dus alsnog de heffing zullen moeten betalen?
Zie antwoord vraag 3.
Betekent dit uitstel van één jaar dat er ook mogelijkheden zijn om de negatieve effecten van deze Amerikaanse belastinghervorming structureel op te lossen? Merkt het kabinet dat de Amerikaanse autoriteiten open staan voor een oplossing voor de getroffen groep?
Het goedkeurende beleid vind ik een goed signaal. Op basis daarvan heb ik hoop dat van uitstel ook afstel kan komen van deze toll taxvoor een afgebakende groep buiten de VS wonende Amerikaanse onderdanen. Hiervoor is echter wel een wetswijziging nodig, waarvoor het initiatief bij het Congres ligt. De Nederlandse ambassade in Washington gebruikt haar contacten op Capitol Hill om dit specifieke onderwerp op de agenda te zetten. Dit maakt onderdeel uit van mijn bredere agenda om in de VS aandacht te vragen voor de positie van in Nederland wonende Amerikaanse onderdanen, zoals beschreven in mijn brief van 8 maart 2018.
Een meer structurele oplossing ligt in aanpassing van de wereldwijde belastingheffing van Amerikaanse onderdanen. Deze meer structurele oplossing is recent ook weer aangekaart bij de Amerikaanse ambassade in Nederland. Ook hiervoor is een Amerikaanse beleidswijziging nodig. Een bredere implementatie van deze oplossing zou ook effect kunnen hebben voor alle Amerikaanse onderdanen die in Nederland wonen.
Ik heb zelf ook de problemen die worden ervaren door in Nederland wonende Amerikaanse onderdanen nogmaals onder de aandacht gebracht in een gesprek met de Amerikaanse ambassadeur.
Zoals ik aangaf tijdens het AO Europese fiscale onderwerpen van 7 juni 2018 is ook het Franse parlement een onderzoek gestart naar de positie van Accidental Americans.4 Nederland heeft hierbij input geleverd voor dat onderzoek en geschetst welke initiatieven vanuit Nederlandse zijde al richting de VS zijn ontplooid. Het Franse parlement roept ook op om middels een diplomatieke actie bij de VS aandacht te vragen voor een vereenvoudiging van de procedure om afstand te doen van de Amerikaanse nationaliteit. Ik zie dit als steun voor de door mijn voorganger op 6 september 2016 verstuurde brief aan de VS over dit onderwerp.5
Van Franse zijde is recent aangegeven dat zij binnen de huidige internationale context eerst de voorkeur geven aan een actie vanuit het nationale parlement alvorens een gezamenlijk Europees initiatief te ontplooien. Daarbij gaven zij ook aan dat ook vanuit Amerikaanse zijde is aangegeven dat een actie vanuit het parlement op dit moment het meest geschikte instrument is om Congresleden te overtuigen van de noodzaak van een beleids- en/of wetswijziging. Mocht uw Kamer ook een dergelijk initiatief willen ontplooien dan ben ik bereid vanuit het departement technische ondersteuning aan te bieden. Een dergelijk initiatief kan een versterking zijn van mijn reeds ingezette initiatieven zoals ook beschreven in mijn brief van 8 maart 2018.
Ook staat de problematiek van «Accidentals Americans» op de agenda van het Europees parlement.6 Het kabinet steunt een eventuele gezamenlijke aanpak in Europees verband in dit dossier, maar is hierbij ook afhankelijk van de andere lidstaten.
Kunt u een update geven van de stappen die het kabinet sinds de beantwoording van de eerder genoemde vragen heeft genomen om de positie van deze inwoners van Nederland in kaart te brengen en de negatieve effecten van de «repatriation tax» op deze groep te beperken?
Zie antwoord vraag 5.
Houdt de Nederlandse Belastingdienst contact met de mensen die getroffen worden door deze heffing? Wordt het in de Financial Times genoemde uitstel ook aan deze mensen bekendgemaakt?
Het betreft hier toepassing en uitvoering van de Amerikaanse belastingwet. Het goedkeurende beleid is bekend gemaakt op de website van de IRS.7 Ik zie op dit specifieke punt geen rol weg gelegd voor de Nederlandse Belastingdienst. Periodiek houd ik uw Kamer – in antwoord op Kamervragen of als onderdeel van de halfjaarlijkse moties- en toezeggingenbrieven – op de hoogte van de ontwikkelingen op dit dossier.
Kunt u toezeggen de Kamer op de hoogte te houden van de voortgang van dit dossier?
Ja. Met de antwoorden op bovenstaande vragen kom ik tegemoet aan de toezegging gedaan tijdens het AO Europese fiscale onderwerpen van 7 juni 2018 om uw Kamer voor het zomerreces een update te verschaffen. Ook zal ik mij – samen met de andere kabinetsleden – blijven inspannen om bovenstaande problematiek via verschillende kanalen met de VS te bespreken. Ik zal uw Kamer bij de volgende moties- en toezeggingenbrief op Prinsjesdag nader informeren over de ontwikkelingen.
De schadevergoeding van Belastingdienst in verband met inkomensafhankelijk huurverhoging |
|
Renske Leijten (SP), Sandra Beckerman (SP) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
![]() |
Wat zijn de gevolgen van de uitspraak van de rechter dat de Belastingdienst een schadevergoeding moet betalen aan een huurder, omdat onterecht inkomensgegevens van deze huurder zijn verstrekt door de Belastingdienst aan een verhuurder tussen 2013 en april 2016 in het kader van de inkomensafhankelijke huurverhoging?1
De bestuursrechter van de rechtbank Den Haag baseert zijn uitspraak op het oordeel van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 3 februari 2016 dat de wettelijke bepaling niet voldoende expliciet een verplichting voor de Belastingdienst bevatte om op aanvraag inkomens-categorieën van huurdershuishoudens te verstrekken. Per 1 april 2016 is die verplichting explicieter in artikel 7:252a van het Burgerlijk Wetboek vastgelegd. De bestuursrechter is in dit specifieke geval tot het oordeel gekomen dat de Minister van Financiën een schadevergoeding dient te betalen. De Minister van Financiën en ik kunnen ons niet vinden in de strekking van deze uitspraak, zodat het van belang is dat de hoogste bestuursrechter hierover oordeelt. De Minister van Financiën is dan ook tegen de uitspraak van bestuursrechter van rechtbank Den Haag van 26 april 2018 in hoger beroep gegaan.
Staat u achter de woorden van de toenmalige Minister van Wonen en Rijksdienst die zei dat het gaat om «een technische onvolkomenheid waarop de Raad van State heeft gewezen» en dat hij «het niet logisch vindt om een vergoeding te geven»? Kunt u uw antwoord toelichten?2
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid om voor de 1,9 miljoen huishoudens in 2013 en 2014, de 1,8 miljoen huishoudens in 2015 en de huishoudens tot april 2016, waarvan de Belastingdienst onterecht gegevens heeft verstrekt, eenzelfde berekening te maken en schadevergoeding uit te keren? Kunt u uw antwoord toelichten?3
De bestuursrechter van de rechtbank Den Haag heeft aan de betrokken huurder het inkomensafhankelijke hogere deel van de huurverhoging als schadevergoeding toegekend (het gedeelte boven inflatie + 1,5 procentpunt), niet het deel van de huurverhoging dat zonder over de inkomenscategorie van huurders te beschikken kon worden voorgesteld (inflatie + 1,5 procentpunt). Zoals aangegeven in het antwoord op de vragen 1 en 2 is de Minister van Financiën tegen deze uitspraak in hoger beroep gegaan.
Niet alle 1,9 miljoen respectievelijk 1,8 miljoen huishoudens hebben een inkomensafhankelijke (hogere) huurverhoging gekregen, de ruime meerderheid (ruim driekwart) van die huishoudens heeft hoogstens de maximaal toegestane huurverhoging voor de laagste inkomensgroep (inflatie + 1,5 procentpunt) gekregen.
Voor hoeveel huishoudens daadwerkelijk een inkomensafhankelijke hogere huurverhoging is toegepast is mij niet bekend, omdat het aan verhuurders is om al dan niet gebruik te maken van de mogelijkheid tot inkomensafhankelijke (hogere) huurverhoging. Maar van de door de Belastingdienst verstrekte inkomenscategorieën viel in de jaren 2013 tot en met 2015 ca. 11% in de middeninkomenscategorie (maximale huurverhoging 0,5 procentpunt hoger, inflatie + 2 procentpunt). In de jaren 2013 en 2014 viel ruim 15% in de hogere inkomenscategorie (maximale huurverhoging 2,5 procentpunt hoger, inflatie + 4 procentpunt), in 2015 was dat gedaald naar ruim 12%.
Hoeveel van de respectievelijk 1,9 en 1,8 miljoen huishoudens hebben een inkomensafhankelijke huurverhoging gekregen tussen 2013 en april 2016?4
Zie antwoord vraag 3.
Bent u van mening dat de huurprijzen van huishoudens, die op onwettige gronden een inkomensafhankelijke huurverhoging hebben gekregen tussen 2013 en april 2016, moeten terugkeren naar de huurprijzen in 2012, gecorrigeerd voor inflatie in die jaren en met de wettelijke huurstijgingen ná april 2016? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u dit bewerkstelligen bij beleggers of particuliere verhuurders?
Ik ben niet van mening dat de huurprijzen van de huishoudens van wie in de jaren 2013 tot en met 2015 op aanvraag van verhuurders een inkomenscategorie is verstrekt moeten terugkeren naar het niveau van 2012 gecorrigeerd voor inflatie en met de wettelijke huurstijgingen ná 1 april 2016. Primair ben ik van mening dat de inkomensafhankelijke huurverhogingen van 2013 tot en met 2015 niet onrechtmatig zijn. Zoals in het antwoord op vraag 1 en 2 is aangegeven is de Minister van Financiën in hoger beroep gegaan tegen de uitspraak van de bestuursrechter van de rechtbank Den Haag van 26 april 2018. Maar zelfs al zouden de inkomensafhankelijke (hogere) huurverhogingen van de jaren 2013 tot en met 2015 niet rechtsgeldig overeengekomen zijn, dan nog zouden die huurverhogingen ten hoogste teruggebracht kunnen worden tot het niveau dat was toegestaan zonder over inkomenscategorie van huurdershuishoudens te beschikken, te weten inflatie + 1,5 procentpunt.
Ik zie op dit moment geen aanleiding om met betrokkenen en de Woonbond in gesprek te gaan.
Indien u bovengenoemde mogelijkheden niet wilt benutten, bent u dan bereid om met betrokkenen en de Woonbond om tafel te gaan om tot een geschikte oplossing te komen zodat een verdere rechtsgang (van huurders of van u) kan worden voorkomen?
Zie antwoord vraag 5.
Het bericht 'Rechtsbescherming belastingbetalers verdient verbetering' |
|
Helma Lodders (VVD) |
|
Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Rechtsbescherming belastingbetalers verdient verbetering» uit het Financieel Dagblad van 23 mei 2018?1
Ja.
Wat is uw appreciatie van de in het artikel beschreven rechten voor belastingbetalers?
In het artikel wordt specifiek aandacht gevraagd voor rechten van belastingplichtigen op het terrein van de invordering en bij inlichtingenuitwisseling. Beschreven is dat uit het rapport «Observatory on the Protection of Taxpayers’ Rights» van het International Bureau of Fiscal Documentation (IBFD) naar voren komt dat de fiscale autoriteiten in sommige landen koste wat kost de verschuldigde belasting innen en dat internationale uitwisseling van belastinggegevens vaak gebeurt zonder medeweten van burgers en bedrijven. Daarnaast wordt in het artikel vermeld dat een groeiend aantal landen een handvest heeft met de rechten van belastingplichtigen.
Nederland behoort niet tot de door het IBFD onderzochte landen. Conclusies die in het rapport worden getrokken en in het artikel zijn vermeld, zien dan ook niet op Nederland.
Gevraagd naar mijn appreciatie van de rechten voor belastingbetalers, merk ik op dat de rechten van belastingbetalers in Nederland goed zijn geborgd. In Nederland is veel aandacht besteed aan een zorgvuldige vormgeving van de juridische relatie tussen belastinginspecteur en ontvanger aan de ene kant en belastingplichtigen aan de andere kant. Veel rechten van belastingplichtigen zijn verankerd in nationale en internationale wetgeving. Zo is in artikel 104 van de Grondwet bepaald dat voor het heffen van belasting een wettelijke grondslag is vereist. Verder zijn waarborgen opgenomen in de Algemene wet bestuursrecht en de Algemene wet inzake rijksbelastingen. Daarnaast geldt dat de rechten van belastingplichtigen in het verlengde liggen van de mensenrechten. Zoals ook in het artikel wordt vermeld is Nederland aangesloten bij belangrijke mensenrechtenverdragen en kan een Nederlandse belastingplichtige zich ook op deze rechten beroepen. In het gesloten stelsel van rechtsbescherming dat Nederland binnen de fiscaliteit kent, geeft de inspecteur en ook de ontvanger, expliciet beslissingen die voor bezwaar en beroep vatbaar zijn. Tegen zo’n beschikking kan de belastingplichtige bezwaar aantekenen en indien nodig nog in beroep, hoger beroep en cassatie gaan. Verder kan de belastingplichtige met zijn klachten ook nog terecht bij onder meer de Nationale ombudsman en de commissie voor de Verzoekschriften en de Burgerinitiatieven van de Tweede Kamer en de commissie voor de Verzoekschriften van de Eerste Kamer.
Overigens wordt in het artikel ten onrechte gesteld dat Nederland een misstap zou hebben begaan gerelateerd aan het rechtsbeginsel van nemo tenetur. Dit beginsel houdt in dat iemand in het strafrecht niet gehouden is mee te werken aan zijn eigen veroordeling. Gelet op het arrest «Van Weerelt v The Netherlands» en hetgeen over dit arrest is opgenomen in het rapport, is deze aantijging niet correct. In het hiervoor aangehaalde arrest heeft het EHRM juist de klachten van de belastingplichtige ongegrond verklaard. Van belang daarbij was dat de Hoge Raad in Nederland al grenzen heeft gesteld aan het gebruik in strafprocedures van informatie die voor de belastingheffing is verkregen.
Hoe is het gesteld met de rechten van belastingbetalers in Nederland? Welke rechtsbescherming kennen zij tegen onrechtmatige of disproportionele inbreuken door de Belastingdienst of een andere overheidsinstantie gericht op fiscale zaken?
Zie antwoord vraag 2.
Welke stappen zet het kabinet, of is het kabinet voornemens te zetten, om de bescherming van de rechten van de belastingbetaler te borgen en welke stappen hebben voorgaande kabinetten gezet?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe scoort Nederland als men de rechten van Nederlandse belastingbetalers toetst aan de rechten, zoals beschreven in het in het artikel genoemde «General Report on the Protection of Taxpayers» Rights»?
Het IBFD heeft geen rapport over Nederland opgesteld en ik kan daarom ook niet berichten hoe Nederland volgens het IBFD scoort. Ik heb er echter vertrouwen in, zoals hiervoor ook aangegeven, dat de rechten van de Nederlandse belastingplichtigen worden gewaarborgd door het nationale en internationale juridische kader en de toegang tot de rechter.
Zijn er bepaalde expliciete of impliciete rechten die belastingbetalers in het buitenland wel hebben en Nederlandse belastingbetalers niet? Zijn er bepaalde expliciete of impliciete rechten die Nederlandse belastingbetalers wel kennen en belastingbetalers in andere landen niet?
Veel relevante rechten en verplichtingen vloeien voort uit internationale regelgeving en verdragen en zijn van toepassing in alle bij die regelgeving aangesloten landen. Ik beschik niet over een overzicht van additionele rechten die andere landen in hun nationale recht hebben opgenomen.
Waarom kent Nederland geen handvest van de rechten van belastingbetalers? Ziet u de toegevoegde waarde hiervan, ook voor de rechtszekerheid van de belastingbetalers? Bent u bereid een dergelijk handvest alsnog te laten opstellen?
In Nederland zijn veel rechten van belastingplichtigen al verankerd in nationale en internationale wetgeving, zoals hiervoor ook toegelicht. Daar waar er een rechtstekort zou bestaan, is het in mijn optiek meer zinvol om een oplossing hiervoor te regelen bij of krachtens wet, dan om hiervoor een handvest op te stellen dat slechts richtsnoeren bevat.
Het afschaffen van de dividendbelasting |
|
Bart Snels (GL) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA), Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
![]() |
Herinnert u zich de toezegging in het algemeen overleg Fiscale Agenda van 17 mei 2018 dat u onderstaande vragen opnieuw, maar nu één voor één, zult beantwoorden?
Tijdens het algemeen overleg over de fiscale beleidsagenda op 17 mei jl. heb ik aangegeven dat het vanzelfsprekend is dat ik de vragen van de Kamer, zeker als het gaat om feitelijke vragen naar informatie die ik voorhanden heb, tijdig en zo goed mogelijk tracht te beantwoorden. Daarbij wordt soms een aantal vragen geclusterd als dit de beantwoording ten goede komt. Naar mijn overtuiging heb ik alle vragen die de heer Snels heeft gesteld op 20 maart 20181 zo goed mogelijk beantwoord in mijn brief van 9 mei 2018.2 Deze antwoorden zijn de antwoorden die ik op dit moment kan geven. Dit neemt niet weg dat ik een aantal van de vragen die de heer Snels heeft gesteld nog niet volledig kan beantwoorden. Dit komt doordat het in het regeerakkoord opgenomen kabinetsvoornemen om de dividendbelasting af te schaffen en gelijktijdig een bronbelasting op dividenden naar low tax jurisdictions en in misbruiksituaties te introduceren nog moet worden uitgewerkt tot een wetsvoorstel. Op het moment van schrijven is het uitwerken van deze en andere maatregelen uit het regeerakkoord nog in volle gang. Daarom kan ik op dit moment op sommige vragen hooguit een partieel antwoord geven. Het heeft daarom mijn voorkeur om in dergelijke situaties te verwijzen naar het aankomende wetsvoorstel, om zo het risico op onvolledige en/of foutieve antwoorden zo klein mogelijk te houden. Tijdens de behandeling van dit wetsvoorstel is er nog voldoende gelegenheid om met de Kamer in gesprek te gaan over de maatregelen.
Kunt u de antwoorden toesturen aan de Kamer voor de voortzetting van het algemeen overleg Fiscale Agenda?
Ja.
Kunt u aangeven wat de directe werkgelegenheidseffecten zijn bij Unilever van de keuze om het hoofdkantoor in Rotterdam te vestigen?
Het kabinet heeft geen direct zicht op het personeelsbeleid van Unilever. Alleen daarom al kan het kabinet het directe en indirecte werkgelegenheidseffect van de beslissing van Unilever om het hoofdkantoor in Rotterdam te vestigen niet kwantificeren. Dat neemt niet weg dat het kabinet content is met de aankondiging van Unilever om het hoofdkantoor in Rotterdam te vestigen.
Het kabinet wijst er graag nogmaals op dat het afschaffen van de dividendbelasting onderdeel is van een totaalpakket aan fiscale maatregelen. Het doel daarvan is het behoud van een aantrekkelijk fiscaal vestigingsklimaat voor reële bedrijven die zorgen voor werkgelegenheid en investeringen in Nederland, en tegelijkertijd het tegengaan van belastingontwijking via uitholling van de belastinggrondslag van Nederland en andere landen. Dit totaalpakket aan fiscale maatregelen heeft offensieve elementen gericht op het aantrekken en uitbreiden van reële activiteiten in Nederland en defensieve elementen gericht op het behouden van reële activiteiten in Nederland. Hierbij heeft het kabinet vanzelfsprekend oog voor de internationale context waarin bedrijven opereren. Te denken valt bijvoorbeeld aan de steeds verdere globalisering, activistische aandeelhouders, de Brexit en veranderingen in het Amerikaanse belastingstelsel. Het kabinet is voornemens de grondslag van de Nederlandse vennootschapsbelasting te verbreden, het opstaptarief en het hoge tarief in de vennootschapsbelasting te verlagen, de dividendbelasting af te schaffen en een conditionele bronbelasting op dividend, rente en royalty’s in te voeren. Het ligt naar mijn mening in de rede de effecten van al deze fiscale maatregelen in samenhang te bezien en te bespreken. Het voornemen is dit pakket aan maatregelen (uiterlijk) op Prinsjesdag aan uw Kamer aan te bieden. In de memorie van toelichting bij dit wetsvoorstel zal ook nader worden ingegaan op de beweegredenen van het kabinet bij de verschillende maatregelen. Uiteraard zal ik daarbij ook nader ingaan op de vraag waarom het kabinetsvoornemen om de dividendbelasting af te schaffen goed is voor Nederland. Bij eerdere debatten met uw Kamer3 heb ik reeds de nodige argumenten daarvoor met uw Kamer gewisseld. Tijdens de behandeling van het wetsvoorstel ga ik (schriftelijk en mondeling) graag verder met u in gesprek over de verschillende beleidsvoornemens.
Kunt u aangeven hoe dit besluit tot meer werkgelegenheid zou kunnen leiden, nu Unilever aangeeft dat er in de activiteiten van het bedrijf niets verandert, noch in de werkgelegenheid in het Verenigd Koninkrijk?1
Zie antwoord 3.
Kunt u aangeven hoe en welke contacten u met Unilever heeft gehad om deze keuze te beïnvloeden?
Het kabinet beschouwt het als zijn taak om de voordelen van het Nederlandse vestigingsklimaat onder de aandacht te brengen bij bedrijven die een positieve bijdrage aan de Nederlandse economie leveren, bijvoorbeeld op het gebied van werkgelegenheid en innovatie. Naar de mening van het kabinet is Unilever zo’n bedrijf. Om die reden heeft het kabinet, nadat Unilever bekendmaakte haar duale structuur te evalueren, het Nederlandse vestigingsklimaat ook bij Unilever actief onder de aandacht gebracht. Uiteindelijk is het de verantwoordelijkheid van Unilever zelf om op basis van alle vestigingsklimaatfactoren een afweging te maken en een besluit te nemen.
Over het algemeen speelt bij dergelijke besluiten een breed palet aan vestigingsklimaatfactoren een rol. Hierbij kan gedacht worden aan een goed opgeleide beroepsbevolking, een stabiel politiek klimaat en een goede fysieke en digitale infrastructuur, maar ook aan een aantrekkelijk fiscaal vestigingsklimaat. Het afschaffen van de dividendbelasting draagt bij aan een aantrekkelijk fiscaal vestigingsklimaat voor hoofdkantoren en in het specifieke geval van Unilever ontstaat er na het afschaffen van de dividendbelasting op dit vlak een gelijk speelveld ten opzichte van het Verenigd Koninkrijk.
Kunt u aangeven welke rol de belofte om de dividendbelasting af te schaffen heeft gespeeld bij het besluit van Unilever?
Zie antwoord 5.
Hoe gaan aandeelhouders van Unilever profiteren van de afschaffing van de dividendbelasting?
In zijn algemeenheid zullen vooral de aandeelhouders die de dividendbelasting niet kunnen verrekenen profiteren van het afschaffen van de dividendbelasting. Tevens wijs ik erop dat door de afschaffing van de dividendbelasting Nederlandse aandelen mogelijk ook aantrekkelijker worden voor aandeelhouders die tot dusver het aandeel hebben gemeden vanwege de dividendbelasting.
Het klopt inderdaad dat de dividendbelasting in het algemeen niet leidt tot dubbele belasting over de winst van bedrijven. Over dividenduitkeringen binnen concernverband hoeft op basis van de nationale wet namelijk in de meeste gevallen geen dividendbelasting te worden ingehouden. Deze zogenoemde inhoudingsvrijstelling voorkomt dat winsten binnen concernverband dubbel worden belast. Hierdoor is de netto-opbrengst van de dividendbelasting vrijwel uitsluitend afkomstig van buitenlandse portfoliobeleggers. Of buitenlandse portfolioaandeelhouders de Nederlandse dividendbelasting in het woonland kunnen verrekenen met hun inkomsten- of vennootschapsbelasting is afhankelijk van meerdere factoren. Zo is het van belang of Nederland een belastingverdrag heeft met hun woon- of vestigingsland, wat de regels voor verrekening zijn in het woon- of vestigingsland van de aandeelhouder en of een belegger de Nederlandse aandelen rechtstreeks houdt of participeert in een beleggingsfonds dat Nederlandse aandelen houdt. In mijn brief van 13 november 2017 ben ik hier nader op ingegaan.5
Gelet op het voorgaande is een exacte kwantitatieve inschatting van de mate van verrekenbaarheid met de eigen fiscus niet te geven voor de verschillende beleggers in de verschillende landen. Op grond van artikel 67 AWR kan ik bovendien geen uitspraken doen over individuele bedrijven.
Kunt u aangeven welk deel van de 1,4 miljard euro bij aandeelhouders van Unilever terechtkomt?
Zie antwoord 7.
Kent u het artikel «Blind gokken met de dividendbelasting» van hoogleraar economie Bas Jacobs (TPEdigitaal 2018, 12(1), 1–21)?
Ja. Zie verder antwoord 7.
Hoe beoordeelt u de analyse van Jacobs dat de Nederlandse dividendbelasting alleen effecten kan hebben op investeringen en werkgelegenheid als er een effect is op de kapitaalkosten van bedrijven en dat dit niet waarschijnlijk is omdat de kapitaalkosten van bedrijven op internationale kapitaalmarkten worden bepaald en Nederland daar nauwelijks invloed op heeft?
Zie antwoord 3.
Hoe beoordeelt u het dat om deze reden de verlaging van de dividendbelasting naar verwachting nauwelijks tot geen effect heeft op investeringen en werkgelegenheid in Nederland?
Zie antwoord 3.
Bent u het met Jacobs eens dat alleen als kapitaalmarkten niet goed functioneren en internationale bedrijven van financiering uit Nederland afhankelijk zijn, en alleen als er geen verdragen of regels zijn om dubbele belasting te voorkomen, er een effect op de kapitaalkosten van ondernemingen in Nederland zou kunnen zijn?
Zie antwoord 3.
Bent u bekend met de economische literatuur, zoals besproken in Jacobs (2018), waarin staat dat de dividendbelasting alleen de kapitaalkosten van ondernemingen kan verlagen indien nieuwe investeringen door middel van nieuwe aandelenemissies worden gefinancierd («traditionele visie»), maar niet als deze investeringen worden gefinancierd met ingehouden winsten («nieuwe visie»)?
Zie antwoord 3.
Kunt u nagaan welk deel van de investeringen van bedrijven in Nederland worden gefinancierd met ingehouden winsten en welk deel met nieuwe aandelenemissies?
Zie antwoord 3.
Hoe beoordeelt u het argument dat, zelfs wanneer er sprake is van een verlaging van de kapitaalkosten omdat er toch in enkele gevallen sprake is van dubbele belastingheffing, er toch nauwelijks effect te verwachten is van de afschaffing van de dividendbelasting omdat investeringen nauwelijks met nieuwe aandelen worden gefinancierd, maar voornamelijk met ingehouden winsten?
Zie antwoord 3.
Deelt u de analyse uit de studie van het Central Planbureau (CPB) (Van ‘t Riet en Lejour (2013)) dat door verrekening en vrijstellingen van de dividendbelasting, zoals geregeld in belastingverdragen met het overgrote deel van onze handelspartners, er nauwelijks sprake is van dubbele belasting voor bedrijven?
Zie antwoord 7.
Deelt u de analyse dat dubbele belastingheffing wordt voorkomen voor het overgrote deel van de private aandeelhouders conform de modelverdragen van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO)?
Zie antwoord 7.
Deelt u de analyse dat afschaffing van de dividendbelasting dus vooral ten goede komt aan de buitenlandse belastingdiensten?
Zie antwoord 7.
Kunt u aangeven in welke landen en voor welk type aandeelhouders – particulieren, beleggingsfondsen, pensioenfondsen, bedrijven – er wel een lastenverlichting plaatsvindt en welk deel van de 1,4 miljard euro het hier betreft?
Zie antwoord 7.
Welk deel van de 1,4 miljard euro is een meevaller voor buitenlandse schatkisten?
Zie antwoord 7.
Deelt u de analyse van Van ’t Riet en Lejour (CPB 2013) dat afschaffing van de dividendbelasting betekent dat Nederland aantrekkelijk wordt als doorvoerland van bedrijfswinsten, nog aantrekkelijker dan het nu al is? Zo nee, waarom niet?
Ik heb de policy paper van Van ’t Riet en Lejour (CPB 2013) waarnaar de heer Snels verwijst met interesse gelezen. Ik lees daarin geen analyse waarin geconcludeerd wordt dat afschaffing van de dividendbelasting Nederland aantrekkelijker maakt als doorstroomland van bedrijfswinsten. Ik zou die analyse ook niet delen, aangezien het kabinet een bronbelasting handhaaft op dividenduitkeringen naar laagbelastende of niet-coöperatieve landen. In deze situaties wordt Nederland dus niet aantrekkelijker als doorstroomland. Daarnaast is over dividenduitkeringen binnen concernverband in het algemeen, ook in de huidige situatie, in Nederland geen dividendbelasting verschuldigd. Dit is geheel in lijn met het internationaal gebruikelijke en geaccepteerde systeem dat bedrijfswinsten binnen concernverband eenmaal worden belast. Het lijkt mij wenselijk dubbele belasting bij reële bedrijven te blijven voorkomen. Ook in deze situaties wordt Nederland dus niet aantrekkelijker als doorstroomland. Ik zie daarom op dit moment geen reden om het CPB te vragen hier onderzoek naar te doen.
Daarnaast wil het kabinet met de nieuwe conditionele bronbelasting op rente- en royaltybetalingen een serieuze stap zetten tegen het gebruik van Nederland als doorstroomland in belastingbesparende concernstructuren. Hierdoor zal de aantrekkelijkheid van Nederland als doorstroomland verminderen.
Bent u bereid het CPB te vragen welke gevolgen de afschaffing van de dividendbelasting heeft voor de internationale positie van Nederland als doorvoerland van bedrijfswinsten?
Zie antwoord 21.
Hoe beoordeelt u de verwachting van Jacobs met verwijzing naar de studies van Chetty en Saez dat afschaffing van de dividendbelasting betekent dat dividenduitkeringen omhooggaan bij bedrijven waarvan de topmanagers veel aandelen bezitten van het bedrijf?
Ik heb kennisgenomen van deze onderzoeken naar de verlaging van de belastingheffing over dividendinkomen in de Verenigde Staten. Deze belastingheffing is het best vergelijkbaar met de Nederlandse inkomstenbelasting over dividendinkomen in box 2. De Nederlandse dividendbelasting is een bronbelasting die in binnenlandse situaties fungeert als een voorheffing die verrekend kan worden met de vennootschaps- of inkomstenbelasting. Aangezien de belastingheffing over dividendinkomen in de vennootschaps- en inkomstenbelasting niet wijzigt als gevolg van het afschaffen van de dividendbelasting, verwacht ik in algemene zin niet dat de dividenduitkeringen van bedrijven waarvan de topmanagers veel aandelen bezitten omhooggaan.
Tijdens het algemeen overleg over de Fiscale beleidsagenda van 17 mei 2018 leek er onduidelijkheid te bestaan over dit antwoord. Zoals te lezen is op de tweede pagina van het aangehaalde onderzoek van Chetty en Saez6 is in de Verenigde Staten de inkomstenbelasting over dividendinkomen in 2003 verlaagd van 35 naar 15 procent. De Nederlandse dividendbelasting is een bronbelasting en daarom zijn de effecten van het afschaffen van de dividendbelasting in Nederland niet te vergelijken met de effecten van het verlagen van de inkomstenbelasting over dividendinkomen in de Verenigde Staten. In mijn antwoord heb ik daarom aangegeven dat de verlaging van de belastingheffing over dividendinkomen in de Verenigde Staten het best vergelijkbaar is met een verlaging van de Nederlandse inkomstenbelasting over dividendinkomen in box 2. In de Nederlandse inkomstenbelasting wordt dividendinkomen in het algemeen belast in box 2 en box 3. In box 3 wordt het belastbare inkomen uit sparen en beleggen bepaald op forfaitaire wijze. Hierdoor is in box 3 het daadwerkelijk uitgekeerde dividend niet van belang voor de belastingheffing. Daarom ligt een vergelijking met box 3 minder voor de hand.
Deelt u de conclusie van Jacobs dat de afschaffing van de dividendbelasting geen effect heeft op het Nederlandse vestigingsklimaat omdat daarvoor naar gemiddelde belastingdruk op bedrijven moet worden gekeken, die volgens het CPB ongeveer gelijk blijft als gevolg van het regeerakkoord?
Zie antwoord 3.
Deelt u de analyse dat als het kabinet de bedrijfsinvesteringen en de werkgelegenheid in ons land zou willen verhogen de inzet van 1,4 miljard euro veel effectiever ingezet zou kunnen worden dan via afschaffing van de dividendbelasting?
Zie antwoord 3.
Is deze conclusie, dat 1,4 miljard euro veel effectiever ingezet zou kunnen worden, de reden waarom ambtenaren van het Ministerie van Financiën, zoals bleek uit een memo dat via een Wob-verzoek uit 2015 openbaar werd, adviseren de dividendbelasting niet af te schaffen?2 3
In het memo waaraan de heer Snels refereert wordt geconcludeerd dat het onduidelijk is of de voordelen van het afschaffen van de dividendbelasting opwegen tegen de nadelen. Naar de inschatting van het kabinet is dit het geval en past het afschaffen van de dividendbelasting goed binnen een pakket aan fiscale maatregelen om het Nederlandse vestigingsklimaat aantrekkelijk te houden.
Bent u bekend met de analyse van Jacobs, die overeenkomsten heeft met de eerdere constateringen van ambtenaren van het Ministerie van Financiën en het CPB, dat afschaffing van de dividendbelasting nauwelijks tot geen economische effecten heeft, dat afschaffing vooral ten gunste komt van buitenlandse schatkisten, dat het de positie van Nederland als doorvoerland van bedrijfswinsten stimuleert en dat 1,4 miljard euro beter op een andere wijze besteed kan worden als het gaat om investeringen en werkgelegenheid?
Zie antwoord 3.
Bent u van oordeel dat deze analyse nog steeds actueel is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke argumenten zijn er dan om toch de dividendbelasting af te schaffen?
Zie antwoord 3.
Klopt het dat ambtenaren van het Ministerie van Financiën in het openbaar geworden memo niet aangaven dat Nederland door afschaffing van de dividendbelasting aantrekkelijker zou worden voor hoofdkantoren?
Ja. Zie verder antwoord 3.
Klopt het dat in het rapport «Met hoofdkantoren aan de top», waaraan is meegewerkt door topambtenaren van Financiën en Economische Zaken, wordt gesteld dat de afschaffing van de dividendbelasting geen verstandige maatregel is om Nederland aantrekkelijker te maken voor hoofdkantoren?4
Ja. Zie verder antwoord 3.
Is deze analyse, dat de dividendbelasting geen grote rol speelt voor het vestigingsklimaat en dat er geen directe koppeling is met investeringsbeslissingen van bedrijven, nog steeds valide? Zo nee, op basis van welke argumenten kan nu wel de conclusie getrokken worden dat afschaffing van de dividendbelasting essentieel is voor het vestigingsklimaat in Nederland?
Zie antwoord 3.
Herinnert u zich uw antwoord op feitelijke vraag 131 inzake de fiscale beleidsagenda waarin wordt gevraagd of het klopt dat meer dan de helft van de 1,4 miljard euro terechtkomt bij buitenlandse overheden?
De netto opbrengst van de dividendbelasting is inderdaad afkomstig van buitenlandse partijen. Aangezien bij deelnemingsdividenden over het algemeen een inhoudingsvrijstelling geldt, betreft het vrijwel uitsluitend buitenlandse portfoliobeleggers. Of buitenlandse portfolioaandeelhouders de Nederlandse dividendbelasting in het woonland kunnen verrekenen met hun inkomsten- of vennootschapsbelasting is afhankelijk van verschillende factoren. Zo is het van belang of Nederland een belastingverdrag heeft met hun woon- of vestigingsland, wat de regels voor verrekening zijn in het woon- of vestigingsland van de aandeelhouder en of een belegger de Nederlandse aandelen rechtstreeks houdt of participeert in een beleggingsfonds dat Nederlandse aandelen houdt. Omdat deze informatie niet bekend is, blijft het kwantitatief lastig om een inschatting te maken. In de openbaar gemaakte stukken wordt dit beeld ook bevestigd. Daar staat dat zonder grove aannames geen inschatting is te maken. Met die waarschuwing is de kwalitatieve inschatting gedaan dat het grootste deel van de budgettaire derving ten gunste komt van buitenlandse overheden en een kleiner deel bij buitenlandse aandeelhouders. Daarbij is het overigens belangrijk te bedenken dat een deel van het probleem van het niet kunnen verrekenen in deze onderverdeling niet zichtbaar is, omdat juist beleggers die er nu last van hebben mogelijk het beleggen in Nederlandse aandelen vermijden.
Herinnert u zich dat ambtenaren van het Ministerie van Financiën in een memo van april 2017 aangaven dat meer dan de helft van de budgettaire derving belandt bij buitenlandse overheden?
Ja. Zie verder antwoord 32.
Verwacht u dat meer of minder dan de helft van de 1,4 miljard euro (inmiddels 1,6 miljard euro) terechtkomt bij buitenlandse overheden?
Zie antwoord 32.
De Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) en de Belastingdienst |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
![]() |
Bent u ervan op de hoogte dat de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) op 25 mei 2018 van kracht wordt?
Ja.
Op welk moment zal de Belastingdienst volledig voldoen aan de AVG?
De Belastingdienst heeft in het traject voor implementatie van de AVG een aantal »tekortkomingen in de naleving geconstateerd. In de antwoorden op vraag 5 en 12 worden deze toegelicht. Er zijn al verschillende maatregelen genomen om deze te weg te nemen, maar een aantal maatregelen moet nog uitgevoerd worden. Op het moment dat de nu voorziene maatregelen gerealiseerd zijn, kan gezegd worden dat de Belastingdienst voldoet aan de AVG. Het streven is deze situatie binnen een jaar (gerekend vanaf 25 mei jl.) te bereiken.
Naleving van de AVG is echter geen statisch gegeven, maar een continu proces. Dit mede vanwege het feit dat de AVG veel open normen bevat, die ruimte laten voor aanpassing van te nemen maatregelen op de specifieke kenmerken van een verwerking en de privacyrisico’s die daarmee samenhangen. Bij wijzigingen in wetgeving en in de uitvoeringspraktijk zal steeds bezien moeten worden hoe op een goede manier wordt voldaan aan de eisen die de AVG stelt. De Belastingdienst blijft dus doorlopend werken aan maatregelen die bijdragen aan duurzame naleving. Voorbeelden zijn het structureel geautomatiseerd schonen van bestanden (waar dit voor de korte termijn nog handmatig gebeurt), het ter ondersteuning van transparantie uitbreiden van persoonlijke informatie op portalen zoals MijnBelastingdienst en MijnToeslagen, en het verfijnen van autorisatie (toegang tot gegevens) op basis van nieuwe technieken, die nog beter invulling geven aan beginselen van doelbinding, vertrouwelijkheid en integriteit.
De Belastingdienst heeft er verder voor gezorgd dat de toets op de eisen van de AVG vast onderdeel gaat uitmaken van de (inrichting van) werkprocessen en ICT-voorzieningen (via de uitvoeringstoets op nieuwe wetgeving en door principes als privacy by design en privacy by default op te nemen in architecturen) en bij verdere modernisering van de Belastingdienst, opdat blijvende naleving verzekerd wordt.
Heeft de Belastingdienst inmiddels de beschikking over een register van verwerkingsactiviteiten, met daarin alle verwerkingen? Zo nee, is er een inschatting hoeveel onbekende verwerkingen er nog bestaan bij de Belastingdienst?
Ja, de Belastingdienst beschikt over een register van de verwerkingsactiviteiten, gebaseerd op inventarisatie van alle bekende verwerkingen door de dienstonderdelen. Er is een beheerproces ingericht voor het register, zodat wijzigingen in verwerkingen en nieuwe verwerkingen worden opgenomen in het register en de actualiteit verzekerd wordt.
Bent u bereid om uit het register van verwerkingsactiviteiten, in ieder geval de verwerking, de categorieën van persoonsgegevens, de grondslag en het doel van de verwerking openbaar te maken? (met uitzondering van de delen die opsporing zoals bij de FIOD-ECD betreffen) Zo nee, waarom niet?
De Belastingdienst heeft op de website www.belastingdienst.nl/privacy een overzicht van verwerkingen van persoonsgegevens gepubliceerd waarin de genoemde onderdelen zijn opgenomen. Dat overzicht is ontleend aan het register van verwerkingsactiviteiten, maar omwille van eenduidigheid en toegankelijkheid voor betrokkenen is gekozen voor een andere ordening dan in het register. Hiermee kan de Belastingdienst op dit moment beter invulling geven aan (dit deel van) het transparantiebeginsel uit de AVG. Er wordt naar gestreefd om dit op termijn te doen via directe publicatie van het register. Daarvoor wordt nog een consistentieslag uitgevoerd op het register.
Zijn er verwerkingen die op dit moment in het licht van de AVG als niet rechtmatig zouden moeten worden bestempeld? Zo ja, welke betreft dit en wanneer zijn deze wel rechtmatig te noemen?
De Belastingdienst heeft enkele verwerkingen waarvan de (wettelijke) grondslag onvoldoende is of waarvan de grondslag onderwerp van discussie was in een gerechtelijke procedure. Voor deze verwerkingen wordt een wettelijke grondslag voorbereid of worden alternatieven uitgewerkt. Ook daarbij is het streven deze binnen een jaar gerealiseerd te hebben. Voor zover vaststaat dat de grondslag ontbreekt, is de verwerking van de gegevens gestaakt. Voorbeelden zijn de verwerking van het BSN op het IB47-formulier en het gebruik van camerabeelden voor het toezicht op de motorrijtuigenbelasting.
Kunt u aangeven hoeveel gegevensbeschermingseffectbeoordelingen (PIA’s) er bij de Belastingdienst zijn uitgevoerd en een lijst van deze uitgevoerde PIA’s aan de Kamer doen toekomen?
In 2017 en 2018 (tot en met 25 mei) zijn bij de Belastingdienst zeven PIA’s vastgesteld. Dit waren geen op grond van de AVG verplichte gegevensbeschermingseffectbeoordelingen (zoals de officiële benaming onder de AVG luidt), omdat de verplichtingen uit de AVG ter zake nog niet van toepassing waren. Deze PIA’s zijn gemaakt op grond van het staande kabinetsbeleid over het maken van (wat tot nu toe werd aangeduid als) privacy impact assessments.
Deze PIA’s betroffen:
Kunt u aangeven waar de gesprekken met de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) over gaan?
Met de AP is gesproken over de basispositie voor naleving van de AVG per 25 mei die de Belastingdienst heeft opgesteld als grondslag voor implementatieactiviteiten. De AP heeft kennisgenomen van deze basispositie maar hierover geen oordeel gegeven. De AP heeft aangegeven bereid te zijn tot een vervolggesprek. Dit zal in de tweede helft van juni plaatsvinden.
Zijn er met de AP afspraken gemaakt over niet handhaven van de verplichtingen van de AVG bij de Belastingdienst?
Nee. De AP heeft benadrukt dat de AVG voor iedereen geldt.
Is de Belastingdienst – los van de problematieken met de portalen – in staat om vanaf 25 mei de betrokkenen in de zin van de AVG hun rechten op informatie, correctie en wissing te laten uitoefenen? Zo nee, wat is niet mogelijk en wanneer denkt u dat dit wel mogelijk is?
Ja. De Belastingdienst heeft op 25 mei een vernieuwde privacypagina op de website www.belastingdienst.nl gepubliceerd, waarop informatie te vinden is over het doen van een verzoek op grond van de AVG (inzage, correctie en wissing (voor zover dit laatste van toepassing is voor door de Belastingdienst verwerkte persoonsgegevens)). Er is een proces ingericht voor de afdoening van dergelijke verzoeken. Hierop wordt nader ingegaan in het antwoord op vraag 10.
Is de Belastingdienst in staat om verzoeken van betrokkenen tijdig af te wikkelen? Zo nee, hoeveel geld is gereserveerd om vergoedingen op basis van de Wet dwangsom en beroep bij niet tijdig beslissen te voldoen?
De Belastingdienst heeft het bestaande proces voor behandeling van inzageverzoeken verbeterd. Om een eventuele toename van het aantal verzoeken op te vangen is extra capaciteit gereserveerd.
Omdat door de procesverbeteringen en de extra capaciteit de verzoeken naar verwachting binnen de gestelde termijn van één maand kunnen worden afgehandeld en de AVG de ruimte biedt om deze termijn met twee maanden te verlengen, is geen extra budget gereserveerd voor vergoedingen op basis van de Wet dwangsom bij niet tijdig beslissen.
Welke gegevens zijn nu niet via portalen te ontsluiten? Waarom moet dit jaren duren voor dit wel mogelijk is?
Het primaire doel van de portalen is om de interactie met en dienstverlening aan burgers en bedrijven optimaal in te richten, zodat zij hun fiscale verplichtingen gemakkelijk kunnen vervullen en hun aanspraak op toeslagen eenvoudig kunnen regelen. Het eenvoudig kunnen delen van informatie tussen de Belastingdienst enerzijds en burger en bedrijf anderzijds (vaak aangeduid als gedeelde informatiepositie) levert daaraan een essentiële bijdrage. De Belastingdienst kiest er voor om die gedeelde informatiepositie ook meer en meer te benutten voor het verhogen van de transparantie-voor burgers en bedrijven. Het realiseren van de gedeelde informatiepositie is daarom primair een onderdeel van het realiseren van de voorzieningen voor moderne interactie. Daarbij speelt een rol dat het ontwikkelen van de gedeelde informatiepositie technische ontsluiting vereist van gegevens die nu als het ware opgesloten zitten in de transactiesystemen van de Belastingdienst. Dit is een technisch en inhoudelijk gecompliceerde operatie die tijd kost.
Overigens kan een betrokkene natuurlijk altijd informatie verkrijgen over de gegevens die de Belastingdienst verwerkt op de eerder genoemde privacypagina op de website, en inzage verkrijgen in zijn eigen persoonsgegeven als hij daar een verzoek toe doet. Met die mogelijkheden wordt al voldaan aan de eisen die de AVG stelt.
Op welke punten voldoet de Belastingdienst niet aan de AVG (zie 21ste halfjarsrappoprtage)? Kunt u uitleggen waar de problemen zitten?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 5 heeft de Belastingdienst enkele gegevensverwerkingen waarvan de (wettelijke) grondslag onvoldoende is of waarvan de grondslag ter discussie staat. Daarnaast heeft de Belastingdienst een aantal applicaties waarin gegevens zijn samengebracht om deze effectief en efficiënt te kunnen gebruiken in toezichts- of bedrijfsvoeringsprocessen. Op het punt van dataminimalisatie en autorisatie (toegang tot de gegevens voor medewerkers) behoeven deze verbetering. Daarom worden ze versneld aangepast of vervangen. De Belastingdienst heeft een achterstand bij het schonen van gegevensbestanden (waarin onder meer persoonsgegevens). Deze achterstand wordt versneld weggewerkt.
Kunt u aangeven voor welke substantiële risico’s er nu maatregelen worden genomen?
Alle organisatieonderdelen van de Belastingdienst hebben een risico- en issueanalyse uitgevoerd op de verwerkingen die zij hebben geïnventariseerd voor het register van verwerkingsactiviteiten. Daaruit komt een aantal generieke issues naar voren dat in elk geval met voorrang aandacht behoeft. In het antwoord op vraag 12 is aangegeven welke maatregelen hiervoor getroffen worden.
Wat wordt verstaan onder een «basispositie», zoals in de halfjaarsrapportage is genoemd?
In de basispositie heeft de Belastingdienst op een aantal onderwerpen doelen geformuleerd die per 25 mei 2018 gerealiseerd moeten zijn. De basispositie geeft daarmee invulling aan de vele open normen (doelvoorschriften) die de AVG bevat en bepaalt te behalen resultaten met betrekking tot concrete verplichtingen uit de AVG. Ook is een aantal randvoorwaarden geformuleerd, met betrekking tot houding, gedrag bij het omgaan met gegevens, en de inrichting van de organisatie. De basispositie dekt de verschillende onderdelen van de AVG af. De in de basispositie opgenomen doelen en resultaten zijn:
Wat valt onder het «groeipad» naar de toekomst? Welke doorlooptijd hanteert u voor het groeipad en kunt u het groeipad aan de Kamer doen toekomen?
Het groeipad voor de toekomst betreft de vraag naar het moment waarop de Belastingdienst volledige naleving van de AVG bereikt zal hebben. Hierop ben ik in het antwoord op vraag 2 ingegaan. Over de voortgang bij realisering van de maatregelen die genoemd zijn in het antwoord op vraag 12 zal ik uw Kamer via de halfjaarsrapportages op de hoogte houden.
Bent u bereid aanvullende hulp aan de Belastingdienst aan te bieden om wel sneller aan de regelgeving te voldoen?
Het voldoen aan de AVG is een normaal onderdeel van de bedrijfsvoering van alle onderdelen van de Belastingdienst. Er is gekozen voor een programma AVG om de implementatie in de aanvangsfase aan te jagen en te ondersteunen. Na 25 mei wordt naleving van de AVG verankerd in de reguliere processen en organisatie, ook wat betreft in te zetten mensen en middelen.
Kunt u nu opheldering geven over de status van de gesprekking met de AP en de inhoud van die gesprekken?
De status van het met de AP gevoerde gesprek over de basispositie AVG is informatief. Op de inhoud van gesprek met de AP is ingegaan in het antwoord op vraag 7. Daarnaast zijn er gesprekken geweest over andere privacygerelateerde onderwerpen, onder andere in het kader van de in het antwoord op vraag 23 genoemde onderzoeken van de AP.
Zijn er verwerkingen voorgelegd voor advies aan de AP? Zo ja, welke betreft dit?
Verwerkingen van persoonsgegevens van de Belastingdienst worden aan de AP voorgelegd als onderdeel van de wettelijke adviestaak van de AP over wetgeving waarin verwerking van persoonsgegevens wordt geregeld. Soms zijn er voorafgaand aan een officiële adviesaanvraag informele contacten met de AP over voorgenomen wetgeving.
Verder zijn gesprekken gevoerd over de verwerking van ANPR-camerabeelden, naar aanleiding van de arresten van de Hoge Raad.
Verwacht u handhavende maatregelen na 25 mei vanuit de AP naar de Belastingdienst? Zo ja, wat bent u van plan te doen om de kans hierop te verminderen? Zo nee, waarom denkt u dat, als u aangeeft dat de Belastingdienst niet aan de AVG voldoet?
Hierover kan ik niets zeggen omdat het nemen van handhavende maatregelen is een eigen verantwoordelijkheid van de AP als onafhankelijke toezichthouder.
Wilt u inzage geven in de acties die u neemt om de medewerkers van de Belastingdienst te informeren over de AVG?
De medewerkers van de Belastingdienst zijn in de eerste plaats geïnformeerd over de AVG in hun hoedanigheid als uitvoerders van de belasting-, toeslagen- en douanewetgeving. Daartoe is een bewustwordings- en opleidingsprogramma ingericht met de volgende onderdelen:
De e-learning modules en de workshops voor leidinggevenden maken blijvend onderdeel uit van het (verplichte) opleidingsaanbod binnen de Belastingdienst. De bijeenkomsten en webinars waren met name gericht op het in de implementatiefase van de AVG versterken van kennis en ervaring in de organisatie.
In de tweede plaats zijn medewerkers van de Belastingdienst geïnformeerd in hun hoedanigheid van werknemer. Daartoe is informatie op het intranet geplaatst over hun rechten onder de AVG en de wijze waarop zij inzage in hun personeelsgegevens kunnen vragen.
Werkt de Belastingdienst actief samen met andere partijen (bijvoorbeeld de Manifestgroep) om via hen kennis in huis te halen (en te delen)? Zo ja, wat doen ze concreet daaraan? Zo nee, waarom niet?
De Belastingdienst wisselt actief kennis en ervaring uit over uitvoering van de AVG, niet alleen met uitvoeringsorganisaties zoals UWV en SVB, maar ook met verschillende ministeries.
Wilt u een overzicht geven van alle datalekken welke het afgelopen jaar intern zijn geregistreerd en welke zijn aangemeld bij de AP?
De melddesk datalekken Belastingdienst beoordeelt beveiligingsincidenten waarbij mogelijk persoonsgegevens verloren zijn gegaan of waarbij onrechtmatige verwerking van persoonsgegevens niet is uit te sluiten. In 2017 zijn circa 1275 meldingen geregistreerd bij de melddesk datalekken Belastingdienst. Na beoordeling zijn 225 meldingen doorgestuurd naar de AP. In 84 gevallen zijn ook de betrokkenen geïnformeerd omdat die incidenten – zoals de AVG dit omschrijft – mogelijk een hoog risico inhielden voor hun rechten en vrijheden.
Naar welke zaken bij de Belastingdienst is de AP de afgelopen drie jaar een onderzoek gestart? Kunt u daarvan een overzicht geven?
De AP is vanaf januari 2015 drie onderzoeken gestart, te weten:
Over welke van deze zaken heeft de Belastingdienst een onderzoeksrapport ontvangen? Kunt u die rapporten openbaar maken?
Over het onderzoek bij Belastingdienst/Toeslagen naar het verschil tussen de adresregistratie en de feitelijke situatie heeft de AP in november 2016 een rapport uitgebracht. Dit rapport is openbaar.1 De Belastingdienst heeft sindsdien verschillende maatregelen getroffen om dit probleem op te lossen. Dit was aanleiding voor de AP om het dossier te sluiten. De AP heeft de Belastingdienst hierover in april 2018 per brief geïnformeerd.
De onderzoeken naar de afdeling Data & Analytics van de Belastingdienst (en voorgangers) en het btw-identificatienummer lopen nog. Er zijn over die onderzoeken derhalve geen rapporten die openbaar gemaakt kunnen worden.
Kunt u deze vragen een voor een beantwoorden en voor 25 mei (de datum dat de AVG van kracht wordt en dus geïmplementeerd zou moeten zijn) aan de Kamer doen toekomen?
Het is helaas niet gelukt om de vragen voor 25 mei te beantwoorden, maar wel binnen de reguliere termijn van uw Kamer.
Het proces rondom afschaffing van de dividendbelasting |
|
Lodewijk Asscher (PvdA) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
![]() |
Herinnert u zich dat u in de aanloop van het debat over stukken met betrekking tot de dividendbelasting slechts enkele van de documenten, die uit de inventarisatie naar aanleiding van het WOB-verzoek naar boven kwamen, openbaar heeft gemaakt? Wat waren – per document gespecificeerd – de gronden om de overige documenten niet te openbaren?
In mijn brief van 24 april jongstleden en in het debat met uw kamer op 25 april jongstleden ben ik ingegaan op de overwegingen om, in afwijking van de staande praktijk en het WOB-besluit ter zake, een aantal stukken op grond van artikel 68 Gw aan uw Kamer te verstrekken. Ten aanzien van andere stukken was er geen aanleiding af te wijken van de inhoud en motivering van het WOB-besluit (https://www.rijksoverheid.nl/documenten/wob-verzoeken/2018/03/16/besluit-inzake-wob-verzoek-inzake-dividendbelasting). Ik wijs er voor de goede orde op dat dit besluit onder de rechter is.
Wat is de datering van memo 12 (het zogenaamde «VVD-memo»)?
Is aan die memo door ambtenaren gewerkt? Klopt wel wat u in het debat stelde, namelijk dit tot de gebruikelijke ondersteuning bij de kabinetsformatie behoort?1 Is dit door een of meer VVD-bewindslieden vaker voorgekomen? Zo ja, op welke terreinen?
Hoe vaak en op welke wijze hebben de toenmalige oppositiepartijen CDA, D66, ChristenUnie en GroenLinks tijdens de formatie op eenzelfde wijze (onderdelen van) partijmemo’s, stukken of bescheiden laten samenstellen?
Wie heeft de bedrijven die eerst waren weggelakt in de notitie gezet?
Op wiens initiatief zijn die namen gelakt?
Deelt u de opvatting zoals bij RTL Z verwoord dat deze bedrijven geen goede voorbeelden zijn van de veronderstelde noodzaak de dividendbelasting af te schaffen? Hoe kan het dat in memo’s op onterechte gronden bronnen worden aangehaald, was dit tijdens de formatie reeds bekend?
Herinnert u zich dat u niet op de inhoud van de twee telefonische contacten met de Staatssecretaris van Financiën over het WOB-verzoek wilde ingaan? Had dat te maken met de positie van individuele bedrijven, met de verhoudingen tussen landen of andere redenen?
Ik heb op 25 april jongstleden in uw Kamer gemeld niet nader te kunnen ingaan op de inhoud van de betreffende contacten zonder de belangen van derden te schaden. Dat is thans nog steeds het geval.
Het CBS-rapport Groene Groei |
|
Lammert van Raan (PvdD) |
|
Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
![]() |
Wat vindt u van de bevinding van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) in het rapport Groene Groei dat het aandeel milieubelastingen en -heffingen in het totaal aan belastingen is afgenomen?1
Het CBS signaleert dat het aandeel milieubelastingen en -heffingen in het totaal aan belastingen sinds 2010 daalt. In relatieve zin is dit een juiste constatering, maar het CBS registreert in haar bevindingen tevens dat in absolute termen de milieubelastingen tussen 2015 en 2016 met 3% zijn gestegen. Daarbinnen steeg de energiebelasting inclusief de opslag voor duurzame energie (ODE) met 10,7%. De belasting van personenauto’s en motorrijwielen (BPM) is in 2016 met 6,1% gestegen. De conclusie van het CBS dat «geen sprake is van verdere «vergroening» van het belastingstelsel deel ik daarom niet.
Deelt u de conclusie van het CBS dat daarmee «geen sprake [is] van verdere «vergroening» van het belastingstelsel»?2
Kunt u aangeven hoe deze afname aan milieubelastingen en -heffingen zich verhoudt tot het principe «de vervuiler betaalt» en de uitspraak van het kabinet «het groenste kabinet ooit te zijn»? Zo nee, waarom niet?
De komende jaren zal de omvang van de groene belastingen verder stijgen. Zoals bij uw Kamer bekend is de ODE in 2017 en 2018 verder toegenomen en zal de ODE de komende jaren nog verder moeten toenemen ter dekking van de beoogde uitgaven voor de stimulering van duurzame energieproductie (SDE+). Daarnaast wordt conform het Regeerakkoord de energiebelasting en de afvalstoffenbelasting substantieel verhoogd en worden twee nieuwe groene belastingen geïntroduceerd met de belasting op het vliegverkeer en een CO2-minimumprijs voor elektriciteitsopwekking binnen het ETS. De opbrengsten worden benut om directe belastingen te verlagen. Het kabinet vindt het namelijk logischer om belasting te heffen op wat we als samenleving niet willen (vervuiling) dan op wat we wel willen (arbeid, winst). De vergroening van het belastingstelsel wordt onverkort voortgezet. Verder wordt met alle relevante partijen gewerkt aan het in het regeerakkoord aangekondigde klimaatakkoord waarmee de klimaatdoelen zoals opgenomen in het regeerakkoord worden bereikt. Ik deel dan ook niet de mening dat het aangekondigde beleid in het regeerakkoord onvoldoende zou zijn om de ambities van het kabinet te realiseren.
Deelt u de mening dat de (reeds) voorgenomen wijzigingen in het belastingstelsel onvoldoende zijn om deze kabinetsambitie waar te maken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
De fiscale behandeling van compensatie van schade door aardbevingen |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
![]() |
Kent u de brief van kandidaat-notaris Straatman?1
Ja.
Wat is uw reactie op de voorstellen in de brief?
In mijn brief van 10 april 2018, als reactie op uw Kamervragen van 2 maart 2018, heb ik geantwoord dat een recht op schadevergoeding op de peildatum deel kan uitmaken van de rendementsgrondslag van box 3. Of er daadwerkelijk belasting is verschuldigd is afhankelijk van de voorwaarden voor de schadevergoeding en de feiten en omstandigheden van de individuele belastingplichtige. Zo geldt voor box 3 een heffingvrij vermogen van € 30.000 per belastingplichtige en dus bij fiscale partners € 60.000. Indien het totale box 3 vermogen onder dit heffingvrije vermogen blijft, is er in ieder geval geen belasting verschuldigd.
Zolang niet vaststaat dat recht bestaat op een schadevergoeding maakt de vordering geen deel uit van de rendementsgrondslag van box 3. Dit wijzigt op het moment dat er recht bestaat op een schadevergoeding, deze vordering behoort wel tot de rendementsgrondslag van box 3. Die vordering moet worden gewaardeerd naar de waarde in het economisch verkeer. Tot het moment waarop de omvang van het recht op schadevergoeding vaststaat, heeft een dergelijke vordering in de praktijk weinig of geen waarde. Als de omvang van het recht op schadevergoeding is vastgesteld, staat de waarde van de vordering vast en maakt daarmee deel uit van de rendementsgrondslag van box 3.
De stelling dat belastingplichtige vermogensrendementsheffing in box 3 verschuldigd is terwijl volstrekt onduidelijk is of er recht bestaat op een vergoeding dan wel recht bestaat op een vergoeding maar de hoogte van de vergoeding onduidelijk is, berust op een misvatting.
Volgens de door de Tijdelijke Commissie Mijnbouwschade Groningen (TCMG) gepubliceerde werkwijze wordt twee weken na het besluit over de schadevergoeding het verschuldigde bedrag overgemaakt (aannemende dat gekozen is voor een geldbedrag ter compensatie). Daarmee lijkt een situatie dat er mogelijk belasting betaald moet worden terwijl er nog geen vergoeding is overgemaakt zich in de praktijk nagenoeg niet voor zal doen.
Deelt u de mening dat het niet uit te leggen is dat mensen vermogensrendementsheffing in box 3 zouden moeten betalen als zij slechts een mogelijke schadevergoeding in het vooruitzicht hebben, terwijl het 1] volstrekt onduidelijk is of mensen een vergoeding krijgen, 2] onduidelijk is wat de hoogte ervan is als deze vergoeding wordt toegekend en 3] er betaald zou moeten worden terwijl het geld nog niet op de rekening staat?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het om grote bedragen kan gaan – de schades aan huizen zijn soms immers enorm – waardoor het naast onredelijk voor mensen ook praktisch niet op te brengen is?
De aardbevingen door de gaswinning in Groningen grijpen diep in op het dagelijkse leven van bewoners van het gebied waar de aardbevingen plaatsvinden. Bewoners worden geconfronteerd met schade aan hun woning en ervaren onzekerheid over de toekomst. Het is op dit moment niet bekend of en in welke mate gedupeerden uiteindelijk geconfronteerd worden met een belastingheffing over het inkomen uit box 3 als gevolg van de schadevergoeding.
De inschatting is dat het met de schadevergoeding gemoeide geldbedrag in de meerderheid van de gevallen beneden de € 10.000 ligt. Dit neemt niet weg dat er zich gevallen kunnen voordoen waarin de schadevergoeding daadwerkelijk invloed heeft op de te betalen vermogensrendementsheffing.
De TCMG heeft haar eerste schadebetalingen gedaan en naarmate zij meer zaken behandelt krijgt zij meer inzicht in de omvang van eventuele fiscale gevolgen. Tegelijkertijd houden de Minister van Economische Zaken en Klimaat en ik de ontwikkelingen op dit vlak scherp in de gaten. De aspecten zoals benoemd komen daarbij aan de orde. Zoals ik in mijn brief van 10 april 2018 op uw eerdere Kamervragen heb geantwoord, overweeg ik niet om een specifiek fiscaal beleidsbesluit te nemen. Met u ben ik van mening dat onzekerheden voor zowel burgers als bedrijven vervelend zijn en daarom zal samen met het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat worden verkend hoe deze onzekerheden verder kunnen worden weggenomen.
Wat vindt u van de suggestie dat mensen gedurende een reëel tijdvak sowieso niet geconfronteerd zouden moeten worden met belastingheffing over het vermogen; er moeten immers aannemers en soms ook architecten worden gezocht en het is toch onredelijk mensen in de tussentijd voor de compensatie fiscaal aan te slaan?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid uw standpunt in de beantwoording op eerdere Kamervragen2 te heroverwegen en toch een specifiek fiscaal beleidsbesluit te nemen dat Groningers met schade tegemoet komt en onzekerheden wegneemt?
Zie antwoord vraag 4.
Het lage-inkomensvoordeel |
|
Enneüs Heerma (CDA), Evert Jan Slootweg (CDA), Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
![]() |
Kunt u nader aangeven hoe hoog de nadere stijging van de kosten zal zijn die begin 2018 bekend zou worden?1. Kunt u deze stijging onderbouwen?
Op het ICT-dashboard (rijksictdashboard.nl) is voor het project Wtl aangegeven dat begin 2018 de kosteninschatting zal stijgen vanwege te maken kosten voor de processen beleidsinformatie en ketenmonitoring en een nog te ontvangen claim van de Belastingdienst. De binnen de begroting van SZW gedekte incidentele kosten voor beleidsinformatie en ketenmonitoring in 2018 zijn eenmalig 1,1 mln. De structurele kosten voor de processen beleidsinformatie en ketenmonitoring zullen 0,08 mln. bedragen met ingang van 2019.
Kunt u aangeven hoe het versturen van de voorlopige beschikkingen verlopen is?
Het versturen van de voorlopige berekeningen is succesvol verlopen. Alle circa 93.500 werkgevers hebben tijdig, voor 15 maart 2018, de voorlopige berekening LIV ontvangen ten behoeve van circa 400.000 werknemers.
Ligt de implementatie van de ICT-systemen op koers?
UWV en Belastingdienst geven aan dat de implementatie van de ICT-systemen van plateau 2, waarbij de processen «beschikken», «betalen» en «bezwaar» voor het LIV worden ingeregeld, op schema liggen om de (wettelijke) termijnen te kunnen realiseren.
Kunt u de huidige planning geven van de implementatie van de ICT-systemen?
De huidige mijlpalenplanning voor dit jaar is als volgt:
De beschikkingen en uitbetalingen zullen, conform de wettelijke termijnen, respectievelijk voor 1 augustus en 14 september a.s. worden gerealiseerd. Het bijbehorende implementatieplan en het productiedraaiboek zijn gereed.
Indien een werkgever een fout maakt in zijn loonadministratie, waardoor een werknemer in aanmerking komt voor het lage-inkomensvoordeel (LIV) en deze fout na de peildatum van de definitieve beschikking (1 mei) herstelt, moet de werkgever de LIV dan terugbetalen?
De werkgever kan gemaakte fouten in de loonaangifte corrigeren voor 1 mei van elk kalenderjaar volgend op het jaar waarover de berekening is gemaakt. Indien achteraf blijkt dat de toekenning is geschied op basis van onjuiste gegevens, kan op basis van artikel 4.3 van de Wtl de beschikking worden herzien ten nadele van de werkgever of gewezen werkgever. Een herziening is uitsluitend mogelijk indien de onjuistheid van de beschikking een gevolg is van een feit dat aan de werkgever of de gewezen werkgever kan worden toegerekend of de werkgever of de gewezen werkgever redelijkerwijs kenbaar had kunnen zijn. Daarnaast kan op basis van artikel 4.7 van de Wtl een bestuurlijke boete worden opgelegd.
Herinnert u zich dat u schreef dat 7% van het LIV terecht komt bij de uitzendsector, ofwel ongeveer 35 miljoen euro per jaar?
Ja. In mijn brief van 13 februari jl. heb ik uw Kamer een overzicht gezonden van de verdeling van de LIV-gelden over de sectoren, waaronder de uitzendsector.
Heeft u enige indicatie dat de lagere loonkosten door het LIV door de uitzendbureaus ook omgezet worden in lagere uurtarieven voor werkgevers? Zo nee, gaat u dat wel onderzoeken?
Ik heb daar geen signalen over ontvangen. De wet beoogt dat het LIV aan de werkgever wordt toegekend. Het is aan die werkgever om te besluiten of en hoe hij het LIV verder inzet. De wet stelt daar verder geen eisen aan. Ik zie dan ook geen reden daar onderzoek naar te doen.
Kunt u, naar aanleiding van uw opmerking over Extra Territoriale kosten, ook bijhouden hoeveel van de LIV-gerechtigden tijdelijke werknemers zijn uit andere EU-lidstaten? Zo nee, waarom niet?
In het AO Arbeidsmarktbeleid van 14 februari jl. heb ik toegezegd de vinger aan de pols te houden met betrekking tot samenloop van LIV en de ET-regeling en uw Kamer daarover voor het einde van dit jaar te informeren. Daarbij gaat het per definitie om tijdelijke werknemers uit andere landen. Ik zal UWV daarbij vragen of het mogelijk is om inzicht te krijgen in hoeveel LIV-gerechtigde werknemers, werknemers zijn uit EU-lidstaten.
Vindt u het wenselijk dat een loonkostensubsidie verschaft wordt door de Nederlandse fiscus aan tijdelijke werknemers van buiten Nederland?
Het lage-inkomensvoordeel wordt uitbetaald aan werkgevers en niet aan de werknemers. Daarnaast is het vrije verkeer van personen één van de belangrijkste pijlers van een verenigd Europa. Dat betekent dat nationale wetgeving niet discriminerend mag uitwerken voor Europese werknemers die in Nederland komen werken. In dit licht mag het lage-inkomensvoordeel werknemers uit andere Europese landen die hier komen werken niet worden onthouden.
Hoe gaat u beoordelen of het LIV (en straks het jeugd-LIV) ook echt leiden tot extra banen en werkgelegenheid?
Ik zal conform artikel 6.2 van de Wtl binnen vier jaar na de inwerkingtreding van deze wet of onderdelen daarvan, en vervolgens telkens na vijf jaar, aan de Staten-Generaal een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van de tegemoetkomingen doen toekomen. In de evaluatie zal ik aandacht besteden aan de werkgelegenheidseffecten van de tegemoetkomingen LIV en jeugd-LIV door gebruik te maken van de nulmeting, die ik aan UWV heb gevraagd.
Kunt u aangeven hoeveel van het LIV en het jeugd-LIV terecht gaat komen bij supermarkten en op welke wijze dat bij supermarkten gaat leiden tot ook maar een extra baan?
Supermarkten maken deels onderdeel uit van sector 17 (Detailhandel en ambachten). Voorts maken sommige supermarkten deel uit van sector 19 (Grootwinkelbedrijf). In mijn brief van 13 februari 2018 heb ik aangegeven dat circa 12% van de LIV-gelden terecht komt in sector 17 en circa 4% in sector 19. Deze sectoren zijn echter breder dan alleen supermarkten.
Het LIV beoogt het met een gerichte lastenverlichting aan de onderkant van de arbeidsmarkt voor werkgevers financieel aantrekkelijker te maken om mensen met een loon tussen 100% en 125% van het minimumloon in dienst te nemen en te houden. Op deze manier worden de lasten op arbeid lager en nemen de kansen op werk aan de onderkant van de arbeidsmarkt toe zonder dat dit ten koste gaat van de inkomenszekerheid van werknemers. Dit geldt zeker ook voor de detailhandel en grootwinkelbedrijf (waaronder supermarkten), waar de marges vaak klein zijn en de loonkosten een relatief groot onderdeel uitmaken van de totale bedrijfskosten.
Hoeveel geld zullen het LIV en het jeugd-LIV kosten? Kunt u een aantal voorbeelden geven waar deze subsidie aantoonbaar geleid heeft tot meer (vaste) banen?
Het budgettair beslag van het LIV en het jeugd-LIV bedraagt respectievelijk 500 mln. en 85 mln. structureel. Op de gerealiseerde werkgelegenheidseffecten kan ik nog niet vooruitlopen aangezien de regeling recent is ingevoerd. Er is bovendien op dit moment nog niets uitgekeerd. De eerste betaling van het LIV zal uiterlijk medio september 2018 zijn en voor het jeugd-LIV een jaar later.
Herinnert u zich dat het CPB schreef: «Gezien de onzekerheid over het werkgelegenheidseffect verdient het aanbeveling om na de beleidswijziging de ontwikkeling op de arbeidsmarkt goed te monitoren en zorgvuldig te evalueren. Een stapsgewijze verhoging die voortdurend wordt gemonitord en zorgvuldig geëvalueerd kan helpen om werkgelegenheidsverliezen te voorkomen»?2
Ja. Arbeidsmarktontwikkelingen worden voortdurend gemonitord. De jeugdwerkloosheid heeft het afgelopen jaar een dalende trend laten zien en bevindt zich sinds januari 2018 op een lager niveau dan voor de crisis. In de Wet op het minimumloon is opgenomen dat de verhoging van het wettelijk minimum jeugdloon gefaseerd in twee stappen plaatsvindt, en dat het effect van de eerste stap per 1 juli 2017 tussentijds wordt geëvalueerd (zie ook vraag 14).
Op welke wijze gaat u deze monitoring vormgeven gaat u kijken of het jeugd-LIV de gewenste effecten heeft of niet? Is die monitoring al begonnen, nu de eerste verhogingen al hebben plaatsgevonden?
De jeugd-LIV is bedoeld om werkgevers te compenseren voor de verhoging van het minimumjeugdloon. De eerste verhoging heeft namelijk plaatsgevonden op 1 juli 2017. In de memorie van toelichting op de Wet op wettelijk minimumloon is toegezegd dat medio augustus 2018, op basis van cijfers over vier kwartalen van de ontwikkeling van de jeugdwerkloosheid, er tussentijds kan worden geëvalueerd. Daarom wordt deze zomer een evaluatie uitgevoerd naar de effecten van de eerste verhoging van het minimumjeugdloon per 1 juli 2017. De uitkomsten hiervan zal ik voorzien van een reactie naar verwachting voor het einde van het jaar aan uw Kamer doen toekomen.
Kunt u zo spoedig mogelijk een grondige evaluatie van het LIV en het jeugd-LIV starten en de onderzoeksvragen eerst aan de Kamer voorleggen?
Ik zal conform artikel 6.2 van de Wtl binnen vier jaar na de inwerkingtreding van deze wet of onderdelen daarvan, en vervolgens telkens na vijf jaar, aan de Staten-Generaal een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van de tegemoetkomingen doen toekomen en zal uw Kamer bij de onderzoeksvragen betrekken.
Kunt u deze vragen een voor een en binnen de reguliere termijn van drie weken beantwoorden?
Nee, dat is helaas niet mogelijk binnen de gestelde termijn van drie weken omdat de beantwoording diende te worden afgestemd met het Ministerie van Financiën, UWV en de Belastingdienst.
Het bericht ‘Waarom dode mensen post van de belasting krijgen’ |
|
Nevin Özütok (GL) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Waarom dode mensen post van de belasting krijgen»?1
Ja.
Is het waar dat een DigiD van een persoon die overleden is, blijft bestaan? Zo ja, waarom en hoe lang blijft zo’n DigiD bestaan?
Ja, een DigiD wordt niet automatisch opgeheven na het overlijden van een persoon. Een DigiD wordt automatisch opgeheven nadat het drie jaar niet is gebruikt. Het uitgangspunt is dat overheidsorganisaties stoppen met het leveren van diensten aan het betreffende BSN zodra zij de melding van overlijden krijgen. Mocht een nabestaande het DigiD-account eerder willen opheffen dan na drie jaar, dan kan deze telefonisch of schriftelijk een verzoek daartoe indienen bij DigiD.
Hoe kan het dat personen die overleden zijn, en waarvan een melding van overlijden aan de gemeente is doorgegeven, na het overlijden toch (digitale) post blijven ontvangen?
De problematiek is complex.
Met het overlijden gaan rechten en plichten over op de nabestaande(n), bijvoorbeeld rondom de fiscale afwikkeling van de erfenis of de APK-keuring van de auto van de overledene. De overheid weet niet altijd, bijvoorbeeld als er geen testament of verklaring van erfrecht bekend is, welke nabestaande verantwoordelijk is voor de afwikkeling van rechten en plichten van de overledene. Desalniettemin moet er nog wel aan plichten worden voldaan. De overheid verzendt de berichten om er voor te zorgen dat de nabestaande(n) aan deze plichten kan voldoen en ook een beroep kan doen op bepaalde rechten (bijvoorbeeld te veel betaalde heffingen). Idealiter adresseert de overheidsorganisatie deze berichten aan «de erven/nabestaanden van». Voor fysieke berichten is dit een gangbare en geaccepteerde procedure. Voor digitale berichten is dit echter problematisch omdat de nabestaanden geen toegang tot de berichtenbox hebben.
Daarnaast kan het voorkomen dat berichten al zijn verzonden (en/of zijn klaargezet voor verzending) voordat de melding van het overlijden bij de verantwoordelijke overheidsorganisatie bekend was. Deze berichten komen dan na het overlijden van de geadresseerde binnen.
Tot slot zetten (nog) niet alle overheidsorganisaties de melding van overlijden (meteen) om in een stopzetting van de digitale verzending van berichten. Ik wil binnenkort met overheidsorganisaties afspraken maken om aan deze ongewenste situatie een einde te maken. (Zie ook mijn antwoord op vraag 7.)
Wat moet een nabestaande doen wanneer een overheidsinstantie, ondanks dat het overlijden is doorgeven, toch (digitale) post van de overheid blijft ontvangen?
Dit is afhankelijk van de overheidsinstantie die de post verstuurt. Als een nabestaande zich bij de overheidsinstantie meldt om dit onder de aandacht te brengen kan die in veel gevallen het verzenden van berichten naar de overledene stoppen. Daarbij zal dan moeten worden aangegeven naar wie de berichten wel verzonden dienen te worden. Dat is in het belang van zowel de nabestaanden als van de overheid.
Deelt u de mening dat het erg ongelukkig en onwenselijk is dat overheidsinstanties naar elkaar verwijzen wanneer nabestaanden contact opnemen met een overheidsinstantie met het verzoek om de (digitale) post voor de overleden persoon stop te zetten? Zo nee, waarom niet?
Ja, zeker voor nabestaanden is dat erg ongelukkig.
Welke instantie is eindverantwoordelijk voor het fatsoenlijk oplossen van problemen die ontstaan doordat overheidsinstanties naar elkaar verwijzen wanneer nabestaande proberen om de (digitale) post stop te laten zetten?
Uiteindelijk maken overheidsorganisaties hierin, binnen hun specifieke verantwoordelijkheid voor de eigen primaire processen, hun eigen afwegingen. Wanneer daardoor burgers in digitale dienstverlening structureel tussen organisaties vast komen te zitten of van de ene organisatie naar de andere worden verwezen gaat er echter iets mis. Vanuit mijn coördinerende rol acht ik het mijn verantwoordelijkheid om te voorkomen dat dit gebeurt, door overheidsbreed heldere, niet-vrijblijvende afspraken te maken, bijvoorbeeld rond het gebruik van de berichtenbox. Wanneer mij desondanks signalen bereiken, zoals in dit geval, zal ik partijen aanspreken op hun verantwoordelijkheid.
Wat gaat u doen om te voorkomen dat nabestaande nog langer veel tijd moeten stoppen in het stopzetten van (digitale) post van personen die overleden zijn?
Dit is, zoals gezegd, complexe problematiek. Ik wil niet de illusie wekken dat dit eenvoudig structureel opgelost kan worden. Ik werk aan verschillende maatregelen, met twee verschillende doelen. Ten eerste voorkomen dat berichten worden geadresseerd aan overleden personen (waar nabestaanden onder kunnen lijden) en ten tweede een goede manier te vinden om berichten die na overlijden moeten worden verzonden goed af te leveren. Ik intensiveer het gesprek daarover met verzendende overheidsorganisaties, zodat op eenduidige en consequente manier met burgers wordt gecommuniceerd.
Meer concreet zijn de maatregelen waar ik aan werk:
De fiscale behandeling van de financiering van startups |
|
Helma Lodders (VVD) |
|
Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met de uitzending van Buitenhof van 15 april 2018, waar Z.K.H. Prins Constantijn namens StartupDelta verschillende mogelijkheden beschreef om Nederland aantrekkelijker te maken voor start-ups, waaronder in de fiscaliteit?
Ja.
Bent u bekend met het feit dat veel start-ups, zeker in de beginfase problemen hebben om financieel rond te komen, omdat zij niet over voldoende liquiditeit beschikken om concurrerende salarissen te kunnen betalen? Hoeveel start-ups bestaan respectievelijk één, vijf of tien jaar na hun begin nog? Wat kan de overheid doen om de bestaansduur van start-ups te stimuleren en te voorkomen dat zij overladen worden met fiscale lasten?
Ik ben mij ervan bewust dat start-ups die over het algemeen tot doel hebben om te innoveren en (daardoor) snel te groeien, vaak relatief veel kapitaal nodig hebben in de beginfase om deze doelen te realiseren en daarom (noodgedwongen) trachten hun loonkosten laag te houden. Ik kan niet beoordelen in hoeverre liquiditeitsproblemen bij start-ups de oorzaak zijn dat zij geen marktconforme salarissen bieden.
De OECD heeft in 2015 onderzoek gedaan naar de dynamiek van start-ups in 16 landen, waaronder Nederland.1 In dit onderzoek zijn start-ups breed gedefinieerd als iedereen die een onderneming start. In het onderzoek bleek dat in Nederland 55% van de start-ups na drie jaar nog bestaat en 41% na vijf jaar. Van de start-ups die ophouden te bestaan, houden de meeste op in jaar 2, zo blijkt uit het onderzoek.
In de brief van de toenmalige Minister van Economische Zaken, mede namens de toenmalige staatssecretarissen van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, van Veiligheid en Justitie en van Financiën, van 24 mei 20162 heeft het toenmalige kabinet een aantal (fiscale) maatregelen onderzocht die bij zouden kunnen dragen aan de groei van start-ups. De toen onderzochte maatregelen hadden betrekking op de gebruikelijkloonregeling, durfkapitaal en werknemersparticipaties, maatregelen die zien op de verbetering van de financiële positie van start-ups. In die brief, in het bijzonder de daarbij opgenomen bijlage 2, is uitvoerig ingegaan op de resultaten van het onderzoek naar de verschillende fiscale maatregelen die een rol kunnen spelen bij het stimuleren van (de groei van) start-ups. Het onderzoeken van deze drie maatregelen is mede gedaan tegen de achtergrond van het gebrek aan liquide middelen van start-ups. Hierna volgt een korte weergave van hetgeen in die bijlage is opgemerkt.
In het Belastingplan 2017 is de gebruikelijkloonregeling aangepast in die zin dat het gebruikelijk loon van de directeur-grootaandeelhouder (dga) van een innovatieve start-up (een start-up die binnen de S&O-afdrachtvermindering als starter wordt aangemerkt) op het minimumloon kan worden gesteld (de verlaagde gebruikelijkloonregeling). Met deze maatregel is een budgettair beslag gemoeid van € 29 miljoen. Een maatregel om investeringen in start-ups te stimuleren (durfkapitaal) langs fiscale weg bleek niet uitvoerbaar. Het toenmalige kabinet heeft er uiteindelijk voor gekozen om een bedrag van € 23 miljoen beschikbaar te stellen voor een niet-fiscale zogenoemde co-investeringsregeling. In een dergelijke regeling investeert de overheid met een private investeerder mee. Het toenmalige kabinet heeft ervoor gekozen de derde maatregel met betrekking tot werknemerparticipaties niet te implementeren omdat deze het liquiditeitsprobleem slechts gedeeltelijk zou oplossen en werkgever en werknemer andere afspraken kunnen maken die de liquiditeitsproblemen kunnen voorkomen. Tijdens de parlementaire behandeling van het Belastingplan 2017 heeft het lid Aukje de Vries een amendement ingediend als gevolg waarvan met ingang van 1 januari 2018 alsnog een gedeeltelijke vrijstelling voor werknemerparticipaties is geïntroduceerd voor innovatieve start-ups (de aandelenoptiemaatregel). Deze gebruikelijkloonregeling en de aandelenoptiemaatregel kunnen worden gebruikt als de onderneming een S&O-startersverklaring heeft. Door deze verklaring kan objectief worden getoetst of een start-up innovatief is.
Welke rol kan de fiscaliteit spelen bij het stimuleren van de groei van start-ups? Hoe kunnen ondernemers gebruik maken van fiscale regelingen om de groei van hun start-up te stimuleren?
Zie antwoord vraag 2.
Welke ambities heeft u om de positie van start-ups te verbeteren, waaronder in de belastingsfeer?
Het is voor innovatieve start-ups al fiscaal aantrekkelijker om salaris aan werknemers in opties uit te keren. In de huidige fiscale regelgeving worden aandelenopties – anders dan gebruikelijk is bij het belasten van loon – pas gewaardeerd en belast op het moment van uitoefening van die opties, in plaats van op het moment van toekenning daarvan. Innovatieve start-ups hebben daarbij vanaf het begin van dit jaar de mogelijkheid om onder voorwaarden het als loon aan hun werknemers toegekende aandelenoptiepakket voor maar 75% in de heffing van de loonbelasting te betrekken bij uitoefening van die opties. Als gevolg van het plafond dat aan deze regeling is gekoppeld, kan dit maximaal resulteren in een onbelast loon van € 12.500. Net als de verlaagde gebruikelijkloonregeling is deze maatregel nog niet lang genoeg van kracht om conclusies over de effectiviteit te trekken. Ook het kabinet heeft de ambitie om de positie van start-ups waar nodig en mogelijk is te verbeteren en zoekt een eventuele oplossing in de aandelenoptiesfeer. In het regeerakkoord is daarom al afgesproken om de regelgeving rond aandelen(opties) te verruimen, als bij de evaluatie van de verlaagde gebruikelijkloonregeling blijkt dat deze regeling en de aandelenoptieregeling onvoldoende effectief of doelmatig zijn. Het kabinet wil echter niet vooruitlopen op deze evaluaties en ziet nu geen aanleiding om de fiscale regelgeving voor start-ups en scale-ups te verruimen. De evaluatie is gepland om deze kabinetsperiode te zijn afgerond, waarbij ook reacties uit het veld worden meegenomen. Uit die evaluatie zal dan ook blijken of er door de fiscaliteit problemen bestaan in de liquiditeit bij ondernemers of personeel en of er alternatieven (nodig) zijn waarbij de waarde van aandelen(opties) bij start- en scale-ups eenvoudiger is vast te stellen.
Wat vindt u van de opmerkingen in Buitenhof dat nog meer ondernemers deze fiscale regelingen zouden moeten kunnen vinden? Vallen veel startende ondernemers op dit moment buiten de boot bij het gebruik van fiscale regelingen?
Via verschillende kanalen worden ondernemers geïnformeerd over fiscale regelingen. Zo worden er geregeld seminars en webinars door de Belastingdienst georganiseerd, waarbij startende ondernemers navraag kunnen doen over de fiscale regelingen en verplichtingen. Daarnaast staat de website van de Belastingdienst een speciale pagina voor startende ondernemingen en ondernemers. Ook StartupDelta, een publiek-private samenwerking, speelt een nuttige rol in de informatievoorziening voor start-ups.
Er zijn op dit moment geen signalen dat bepaalde startende innovatieve ondernemers buiten de boot vallen.
Wat vindt u van de suggestie in Buitenhof om het fiscaal aantrekkelijker te maken voor startende ondernemers om salaris aan werknemers in opties uit te keren? Ziet u hierin een logische mogelijkheid om ondernemers zonder veel kapitaal toch fiscaal aantrekkelijk te kunnen laten groeien en investeren? Wat is de huidige fiscale behandeling van opties als loon voor startende ondernemers? Welke mogelijkheden ter verbetering ziet u hier?
Zie antwoord vraag 4.
Ziet u het probleem dat veel startende ondernemers wel al belastingen moeten betalen over het door hen ontvangen optiepakket bij een start-up of scale-up, maar dat de onderliggende waarde slechts op papier bestaat? Kan dit leiden tot problemen in de liquiditeit bij ondernemers of personeel? Zo ja, beschouwt u dit als een probleem dat opgelost zou moeten worden? Ziet u ook het probleem dat het vaststellen van de marktwaarde van aandelen of optiepakketten bij start- of scale ups vaak tot problemen kan leiden, omdat dit lastig vast te stellen is? Zo ja, hoe kunnen deze beide problemen opgelost worden?
Zie antwoord vraag 4.
Heeft de uitwerking van het amendement van het lid Aukje de Vries (Kamerstuk 34 552, nr. 48) soelaas geboden voor deze ondernemers? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Wanneer is de evaluatie van de gebruikelijkloonregeling voorzien, zoals beschreven in het regeerakkoord? Worden ondernemers zoals start-ups en scale-ups zelf bij deze evaluatie betrokken? Zo ja, op welke manier? Zo nee, waarom niet en zou u dit alsnog kunnen doen?
Zie antwoord vraag 4.
Ziet u in de in de uitzending van Buitenhof gemaakte opmerking reeds een aanleiding om de regelgeving voor start-ups en scale-ups te verruimen? Wanneer bent u voornemens om de Kamer hierover te informeren? Bent u bereid dit zo snel mogelijk te doen?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe wordt in andere, gerelateerde landen, omgegaan met de fiscale behandeling van pakketten bij start-ups en scale-ups? Loopt Nederland hierin achter? Wat betekent dit voor het Nederlandse vestigingsklimaat en de Nederlandse concurrentiepositie?
Het vereist een nadrukkelijk onderzoek om tot een goed inzicht in het totaal van fiscale regelingen rond de behandeling van aandelen(optie)pakketten in het buitenland te komen. Een analyse van de omgang van de fiscale behandeling van zulke pakketten bij start-ups en scale-ups kan echter niet los worden gezien van het geheel aan maatregelen en randvoorwaarden die zorgen voor een in het algemeen gunstig vestigingsklimaat voor innovatieve start-ups; alleen kijken naar de fiscale behandeling van start-ups geeft immers geen goed beeld van het vestigingsklimaat voor start-ups in Nederland en het buitenland en alleen in die context kunnen conclusies worden getrokken over een eventuele achterstand van Nederland. Het kabinet zet zich voortdurend in om (innoverende) ondernemers te stimuleren en aan zich te binden. Dit doet het op verschillende terreinen en een gunstig fiscaal vestigingsklimaat is daar slechts één component van, dat onder meer wordt bereikt door een open en benaderbare Belastingdienst, innovatieregelingen zoals de S&O-afdrachtvermindering en de innovatiebox en de in deze beantwoording genoemde maatregelen die zien op het gebruikelijkloon en aandelenopties. Daarnaast zijn een aantal instrumenten voor start-ups samengevoegd in een zogenaamde «Startup box» waarmee innovatieve start-ups onder meer gebruik kunnen maken van Vroege Fase Financiering, Innovatiekrediet en een borgstelling voor MKB- kredieten. Nederland heeft naast een concurrerend financieel en fiscaal klimaat ook een sterke infrastructuur, hoge levenskwaliteit, een goed opgeleide en Engelssprekende bevolking en een sterke lucht- en zeehaven. Dit resulteert in de volgende cijfers: in 2017 creëerden start-ups 4,6% meer banen dan in 2016. Nederland staat daarmee op de tweede plaats in Europa. Als het gaat om absolute cijfers betreffende het aantal technische ontwikkelaars staat Nederland in Europa op een vijfde plek, slechts achter landen met een veel grotere bevolking, namelijk Duitsland, het Verenigd Koninkrijk, Frankrijk en Rusland.3 Bij de evaluatie van de gebruikelijkloonregeling wordt bezien of de regelgeving rond aandelenopties moet worden verruimd en of er andere mogelijkheden (nodig) zijn waarop het gemakkelijker zou kunnen worden voor startende ondernemers om personeel aan zich te binden.
Zijn er nog andere mogelijkheden waarop het fiscaal gemakkelijker gemaakt zou kunnen worden voor startende ondernemers om personeel aan zich te binden?
Zie antwoord vraag 11.
Deelt u de mening dat Nederland zich maximaal zou moeten inzetten om startende innoverende ondernemers in Nederland te stimuleren en aan Nederland te binden? Zo ja, hoe bent u voornemens dit te gaan doen?
Zie antwoord vraag 11.
Misbruik van belastinggeld door een Malinese NGO |
|
Bente Becker (VVD) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
![]() |
Kunt u zich herinneren dat u in uw – voorheen vertrouwelijke – brief van 9 april 20181, meldde dat een Malinese niet-gouvernementele organisatie (ngo) niet kon verantwoorden hoe deze de van Nederland ontvangen 1.612.080 euro had besteed?
Ja. Het gaat echter om een deel van de Nederlandse bijdrage aan deze NGO, te weten een bedrag van EUR 962.155. De rest van het bedrag is correct verantwoord. Het auditrapport maakt melding van een malversatie van fondsen voor een bedrag van EUR 930.607 en het niet volgen van de juiste procedures voor een bedrag van EUR 31.548.
Kunt u bekendmaken welke ggo het betreft? Zo nee, waarom niet?
Nee, omdat de rechtszaak nog loopt. Zodra de rechter een uitspraak heeft gedaan wordt de naam van de NGO openbaar gemaakt.
In het kader van welke beleidsdoelstelling ontving de ngo in kwestie dit geld? Welke activiteiten had deze ngo moeten ontplooien en welk doel of welke doelen dienden deze activiteiten?
De NGO werd financieel ondersteund in het kader van de beleidsdoelstelling om de kwaliteit en de toegankelijkheid van het basisonderwijs te verbeteren. Momenteel is Nederland in Mali niet meer actief in de onderwijssector. Het betreffende project werd gestart in juli 2012. In deze periode maakte onderwijs nog deel uit van de Nederlandse OS-inzet in Mali.
Het betrof activiteiten die moesten leiden tot de standaardisatie van het onderwijscurriculum en daarmee tot een verbetering van de kwaliteit van het onderwijs in Mali. Onderdeel hiervan was het bevorderen van meertalig onderwijs, in zowel het Frans als lokale talen.
Kunt u toelichten wat u bedoelt met de verklaring dat, naast de «malversatie», bij een deel van de subsidie «niet de juiste procedures zijn gevolgd»? Op welke procedures doelt u? Hoe zijn deze niet gevolgd?
Het betreft hier het niet volgen van Malinese aanbestedingsprocedures en de interne administratieve procedures van de NGO. De belangrijkste bevindingen uit het auditrapport betreffen onvolledige factuurregistratie, onvolledig of onjuist gebruik van bestelbonnen en afleverbonnen, het niet toepassen van het twee-handtekeningen systeem, onvolledig beheer van voorraad en activa en het niet bijhouden van een kasboek.
Had de ambassade in Bamako vóór het ontvangen van de eindrapportage en audit al het vermoeden dat de gelden niet conform de afspraak waren uitgegeven? Zo ja, waarom is er toen niet ingegrepen? Zo nee, hoe verklaart u dit?
Nee. De NGO heeft de activiteiten uitgevoerd zoals die waren afgesproken in het contract. Ook de gebruikelijke monitoring gedurende de looptijd van het project (zie antwoord op vraag 6) leverde geen vermoeden van fraude op. Aangenomen wordt dat dezelfde activiteiten ter financiering zijn aangeboden aan verschillende partijen, zonder te melden aan één van die partijen dat financiering voor die activiteiten al rond was. Deze activiteiten bereikten bijvoorbeeld 365.000 scholieren met de verstrekking van lesmateriaal en een verbeterde lesmethode.
Wat wordt er tijdens de loop van soortgelijke projecten gedaan om niet pas achteraf maar al tijdens de loop van het project zeker te stellen dat projecten die met Nederlands belastinggeld worden gefinancierd deugdelijk worden uitgevoerd?
Bij goedkeuring van een voorgestelde activiteit wordt op basis van de hoogte van het bedrag, de capaciteit van de uitvoerende organisatie en de vooraf geïdentificeerde risico’s, afgesproken op welke manier een activiteit wordt gemonitord. Monitoring vindt plaats door zowel periodieke bezoeken aan de activiteit en gesprekken met de uitvoerder op de ambassade, als periodieke inhoudelijke en financiële rapportages. Voor activiteiten van minder dan 5 miljoen euro vond, conform procedures, niet standaard een (jaarlijkse) audit plaats. Inmiddels is het in Mali staand beleid om ook voor kleinere projecten een jaarlijkse audit uit te voeren om o.a. frauderisico’s beter tegen te gaan. Dit beleid was al aangescherpt toen de malversatie plaatsvond.
Ziet u aanleiding om andere lopende projecten in Mali of in andere landen waar Nederland met ontwikkelingssamenwerkingsmiddelen actief is opnieuw of extra zorgvuldig tegen het licht te houden? Zo nee, waarom niet?
Nee, er vindt zowel in het voortraject als tijdens de uitvoering van ontwikkelingssamenwerkingsprogramma’s zorgvuldig risicomanagement plaats. Dit houdt in dat context- en beheersrisico’s in kaart worden gebracht voordat een besluit genomen wordt over financiering van een activiteit en dat er tijdens uitvoering van de activiteit vinger aan de pols gehouden wordt, onder andere ten aanzien van de vooraf bepaalde risico’s. Desondanks kan het risico van malversaties nooit helemaal worden uitgesloten. De betreffende malversatie laat wel zien dat we bij de besteding van ontwikkelingssamenwerkingsmiddelen alert moeten blijven en de hierboven beschreven risicobeperkende maatregelen belangrijk zijn. Ervaringen als deze worden breed binnen de organisatie gedeeld, zowel op het departement van Buitenlandse Zaken als op de ambassades die met ontwikkelingssamenwerking te maken hebben, om het risicomanagement op peil te houden en te blijven verbeteren. De afgelopen vijf jaar is gemiddeld 0,1 procent van de uitgaven aan officiële ontwikkelingshulp vanuit het budget voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking onderhevig geweest aan malversaties. Dit aandeel vertoont geen stijgende lijn en het kabinet ziet mede hierom geen reden om de huidige methodiek van risicomanagement aan te passen.
Kunt u aangeven hoe de Malinese autoriteiten hebben gereageerd op het incident en de Nederlandse aanklacht? Hebben zij zich bereid getoond de door u gewenste medewerking te verlenen?
De Malinese autoriteiten zijn geïnformeerd over de rechtszaak. De ambassade verwacht vooralsnog geen specifieke ondersteuning van de Malinese autoriteiten, daar het een rechtszaak betreft tussen de ambassade en de NGO.
Grenswerkers die klem zitten tussen de Nederlandse en Duitse Belastingdienst |
|
Steven van Weyenberg (D66) |
|
Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Grenswerkers klem tussen Nederlandse en Duitse belastingdienst?1
Ja.
Klopt het bericht dat steeds meer Nederlanders klem komen te zitten tussen de Nederlandse en Duitse belastingdienst?
Belastingplichtigen die grensoverschrijdend werken of ondernemersactiviteiten ontplooien, krijgen te maken met veel verschillende (belasting)regels. Dit kan bijvoorbeeld gaan om de (belasting)regels van het woonland, het werkland en het van toepassing zijnde belastingverdrag. Daarbij kunnen zich interpretatieverschillen voordoen. Er zijn echter geen cijfers beschikbaar van alle gevallen waar zich problemen voordoen door verschillende interpretatie van die (belasting)regels in relatie tot Duitsland. In zijn algemeenheid merk ik op dat ik het signaal dat steeds meer mensen nadelige gevolgen ondervinden als gevolg van een verschillende interpretatie van belastingregels niet herken. Er is op ambtelijk niveau overleg gevoerd met de honorair consul van Nederland in Kleef, Duitsland om de signalen goed in beeld te krijgen. Daarbij kwam aan de orde dat grensoverschrijdend werken en ondernemen van zichzelf ingewikkelder is dan binnenlands. De fiscale positie van grenswerkers kan soms complex zijn. Dat ontstaat met name door de (samenloop van) verschillende (belasting)regels waar een grenswerker mee te maken kan krijgen. Daarom is een goede informatievoorziening over die regels voor grensarbeiders van groot belang.
Ontvangt u signalen dat deze problematiek ertoe heeft geleid dat werken en ondernemen over de grens wordt ontmoedigd? Zo ja, hoe wilt u dit aanpakken?
Ik heb geen signalen ontvangen dat de specifieke in het aangehaalde artikel benoemde situatie het werken en ondernemen over de grens ontmoedigt. Wel is het in het algemeen zo dat, naast het verschil in taal en cultuur, de verschillende systemen op het gebied van arbeidsrecht, fiscaliteit, sociale zekerheid, zorgverzekeringen en onderwijs een belemmering vormen voor de groei van de grenspendel en grenseconomie.2 Goede informatievoorziening is hier erg belangrijk. Het is om deze reden dat Nederland, in samenwerking met Duitsland en België, voorziet in een uitgebreide informatiestructuur in de vorm van onder andere de grensinfopunten en, specifiek voor belastingonderwerpen, de inzet van het team Grensoverschrijdend Werken en Ondernemen van de Belastingdienst. Zij beantwoorden telefonisch vragen over de gevolgen van grensoverschrijdend werken en ondernemen. Ook nemen zij deel in voorlichtingssessies waarvoor grenswerkers en -ondernemers actief worden uitgenodigd.
Klopt het bericht van de Nederlandse consul dat de toename van problemen voor grenswerkers die klem komen te zitten tussen de verschillende belastingdiensten voor een deel te verklaren is door een betere registratie?
Deze gesignaleerde problematiek is ook besproken met de honorair consul. Het is mogelijk dat door verbeteringen in automatisering, registratie en grensoverschrijdende samenwerking de naleving van fiscale en andere regels kan verbeteren en daardoor het werkland de toekomende heffingsrechten beter kan benutten.
Dit hoeft op zichzelf niet een probleem te zijn, maar zou dat wel worden als hierdoor (tijdelijke) dubbele heffing ontstaat, bijvoorbeeld doordat de corresponderende teruggaaf langer op zich laat wachten of omdat het aantal kwalificatiegeschillen toeneemt. Betere registratie en het versnellen van de heffing in het ene land, biedt echter ook mogelijkheden om de daarmee verband houdende teruggaaf in het andere land te versnellen. Ik heb op basis van de signalen daarover vanuit de Belastingdienst geen indicaties voor een toename van het aantal grenswerkers dat klem komt te zitten tussen de beide belastingdiensten.
In hoeverre neemt het aantal vragen aan het Team Grensoverschrijdend Werken en Ondernemen van de Belastingdienst (Team GWO) over belastingheffing in Nederland, België en Duitsland toe?
Overzicht van de vragen die telefonisch binnenkomen bij team GWO:
2017 ingekomen
2017
afgehandeld
2017 perc. afgehandeld
2016 ingekomen
2016 afgehandeld
2016 perc. afgehandeld
Nederland
8.826
8.102
92
10.266
10.016
98
Duitsland
1.776
1.700
96
2.016
1.964
97
België
0
0
nvt
3.208
1.155
36
De vermelding bij vragen over belastingheffing in België is te verklaren door het feit dat deze post tot begin 2018 vacant was. Inmiddels is een vacature ingevuld. Andere vragen die gesteld worden bij voorlichtingssessies, themadagen, opleidingen etc. worden niet geregistreerd. Door capaciteitsgebrek kunnen niet alle telefoongesprekken direct worden beantwoord. De afname in 2017 ten opzichte van 2016 van het aantal gesprekken bij team GWO hoeft niet per se te duiden op een afname van het aantal vragen dat leeft. Het team maakt onderdeel uit van een bredere informatiestructuur voor grensgangers. Team GWO heeft ook een belangrijke rol bij de opleiding van de frontofficemedewerkers van de grensinfopunten en fungeert als een vorm van back-office voor de grensinfopunten.
Kunt u een overzicht geven van welke fiscale vragen aan Team GWO worden gesteld?
Onderstaand de top 10 van vragen die Team GWO ontvangt voor de doelgroepen Nederland, Duitsland en België, gebaseerd op de ervaringen van de medewerkers van het team GWO:
Kunt u aangeven in hoeverre deze vragen aan Team GWO naar tevredenheid worden beantwoord?
Die vraag kan ik niet sluitend beantwoorden. In de hiervoor genoemde evaluatie van de informatiestructuur is aangegeven dat er geen klanttevredenheidsonderzoek is gedaan. Medewerkers van het team GWO krijgen wel signalen dat klanten tevreden zijn en het prettig vinden met gespecialiseerde ambtenaren te kunnen spreken.
Ontvangt het Team GWO ook fiscale vragen over verschillen in de behandeling van pensioenen en socialezekerheidsuitkeringen in Nederland, België en Duitsland?
Ja. De vragen gaan vooral over de fiscale wetgeving in het woon- en het bronland, de diverse soorten pensioenen (sociale zekerheidspensioenen, werknemerspensioenen, lijfrenten etc.), verschillen in ingangsdata en waar men sociaal verzekerd is. Regelmatig verwijst het GWO dan door naar specialisten binnen de Belastingdiensten en andere instanties zoals bijvoorbeeld de Sociale Verzekeringsbank.
In hoeverre is het aantal fiscale vragen over verschillen in de behandeling van pensioenen en socialezekerheidsuitkeringen toegenomen?
Het gevoel bij het team GWO is dat het aantal vragen niet toe- of afneemt, maar dat de onderwerpen verschuiven. Bij de inwerkingtreding van het nieuwe belastingverdrag tussen Nederland en Duitsland kwamen er bijvoorbeeld veel vragen over dat verdrag. Gedurende de aangifteperiode komen er bijvoorbeeld vragen op over hoe een belastingverdrag doorwerkt in de belastingaangifte. In de loop van een jaar komen er vaak meer vragen die samenhangen met opgelegde aanslagen. Ook zijn er de afgelopen tijd veel vragen van in België wonende gepensioneerden. De verwachting is dat de vragen de komende jaren zullen afnemen. De bekendheid met het nieuwe belastingverdrag met Duitsland is dan groter.
Op welke andere manieren ondersteunt het kabinet grenswerkers en ondernemers die vragen hebben over belastingheffing in Nederland, België en Duitsland?
In zijn antwoorden van 24 april 2018 op vragen van het lid Middendorp en in zijn brief over grensoverschrijdende samenwerking van 20 april 2018 ging de Staatssecretaris van Binnenlandse zaken en Koninkrijksrelaties in op de noodzaak van een goede informatievoorziening en de waardering die de structuur die Nederland daarvoor heeft ingericht krijgt.3 4
De communicatie-inzet van de Belastingdienst rond het belastingverdrag met Duitsland heeft plaatsgevonden met inzet van verschillende kanalen en middelen. Er zijn rechtstreeks groepen belastingplichtigen benaderd, zoals inwoners van Duitsland met een fiscale band met Nederland, er is gebruik gemaakt van video’s op sociale media en er zijn specifieke, goed vindbare webpagina’s. Het belastingverdrag met Duitsland heeft een specifieke subpagina op de website van de Belastingdienst en een belastingplichtige kan op zijn/haar situatie toegesneden regels opzoeken op de Belastingdienstwebsite grensinfo.nl. Daarnaast vindt er voortdurend informatievoorziening aan grenswerkers plaats door medewerkers van grensinfopunten en van het team Grensoverschrijdend Werken en Ondernemen van de Belastingdienst. Zij beantwoorden telefonisch vragen over de gevolgen van grensoverschrijdend werken en ondernemen. Ook nemen zij deel in voorlichtingssessies waarvoor grenswerkers en -ondernemers actief worden uitgenodigd.
Ik verwijs ook naar de hiervoor genoemde evaluatie van de informatiestructuur, waarin ook het groeiend bereik van de in de evaluatie genoemde kanalen, waaronder het team GWO, wordt besproken.
In hoeverre is het Team GWO bekend bij grenswerkers die vragen hebben over belastingheffing in Nederland, België en Duitsland?
Zie antwoord vraag 10.
Bent u voornemens om de bekendheid van Team GWO onder grenswerkers te vergroten? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 10.
Op welke wijze informeert u grenswerkers en andere betrokkenen over belastingverdragen en wijzigingen daarin?
Zie antwoord vraag 10.
Kunt u reageren op het bericht dat veel zelfstandigen zonder personeel (zzp’ers) klem zitten tussen de Nederlandse en Duitse belastingdienst?
Het hiervoor in het antwoord op vraag 2 gestelde geldt in grote lijnen ook voor ondernemers. In het algemeen herken ik het signaal niet dat ondernemers in de knel komen door verschillende interpretatie van verdragsafspraken of door tekortschietende informatievoorziening. Ook dat daar sprake is van een toename wordt op basis van signalen vanuit de Belastingdienst niet herkend. Wel is het zo dat grensoverschrijdend ondernemen door de toepasselijkheid van verschillende regels ingewikkelder is dan binnenlands ondernemen. Daarom is blijvende aandacht voor goede informatievoorziening erg belangrijk.
In hoeverre is het aantal zzp’ers dat door deze problematiek in de knel komt toegenomen?
Zie antwoord vraag 14.
Met welke vragen hebben zzp’ers zich gemeld bij het Team GWO?
De vragen van ZZP-ers wijken niet in belangrijke mate af van de vragen die andere belastingplichtigen hebben, zoals beschreven bij het antwoord op vraag 6. Specifiek voor ondernemers gaan de vragen meer over de toepassing van belastingverdragen, beoordeling vaste inrichting, sociale zekerheid, (meldings)procedures en werken in meerdere landen.
Wordt gemonitord welke vragen het meest voorkomen?
De vragen worden inhoudelijk niet gemonitord. De bovenstaande top 10 is geput uit ervaringen van de medewerkers. Wel wordt bijgehouden welke doelgroepen bellen:
2016
2017
Particulieren
6.060
4.947
Zelfstandigen
1.057
920
Werkgevers
851
796
Overig
1.391
671
Post-actieven
1.255
1.021
Niet-GWO – vragen
1.609
934
Wat zijn de meest voorkomende vragen waarmee zzp'ers zich hebben gemeld bij het team GWO?
Zie antwoord vraag 16.
Hoe verloopt de samenwerking met andere belastingdiensten in de Europese Unie, bijvoorbeeld met die van Luxemburg, het Verenigd Koninkrijk, Frankrijk, Italië, Spanje en Portugal?
De samenwerking met andere belastingdiensten verloopt over het algemeen goed. De belastingdiensten hebben een vergelijkbare taak en staan elkaar bij binnen de mogelijkheden die internationale en nationale regelgeving biedt. In EU-verband zijn er beleidsmatige en technische periodieke overleggen waarin (werk)afspraken worden gemaakt bijvoorbeeld over de wijze van uitwisseling van informatie. Door en vanuit de EU (via onder meer het Fiscalis-programma) zijn er ook praktisch gerichte activiteiten (vaak in de vorm van projectgroepen) die direct zien op de uitvoeringspraktijk. De Nederlandse Belastingdienst heeft in de grensstreken ook nauw overleg met de Duitse en Belgische counterparts. Daarnaast wordt binnen de Benelux al meer dan 15 jaar samengewerkt op het terrein van belastingen en fiscale fraudebestrijding. De Nederlandse Belastingdienst participeert actief in dit soort overleggen, ook omdat wij zelf een open economie hebben en direct baat hebben van een goede samenwerking met andere diensten en goede afspraken daarover.
De versterking van de samenwerking met andere Europese belastingdiensten is een continu proces. Er wordt evenwel al veel informatie uitgewisseld met andere belastingdiensten over elkaars ingezetenen. Dat kan op verzoek, spontaan en automatisch en ziet op onder meer arbeidsinkomen, pensioenen, eigendom van en inkomsten uit onroerende zaken en rekeninggegevens.
Ten slotte heeft Nederland met België en Duitsland zogenoemde grensovereenkomsten afgesloten op basis waarvan belastingkantoren aan beide zijden van de grens met elkaar kunnen samenwerken en inlichtingen kunnen uitwisselen over concrete belastingplichtigen.
Op welke wijze zet Nederland zich in voor een verbeterde samenwerking tussen de verschillende Belastingdiensten?
Zie antwoord vraag 19.
Bent u voornemens om naast deze versterkte samenwerking tussen de Nederlands, Duitse en Belgische belastingdiensten via het Team GWO ook de samenwerking met andere Europese en Internationale belastingdiensten te versterken?
Zie antwoord vraag 19.
Wordt het Team GWO ook ingezet om vragen over grensoverschrijdend werken en ondernemen buiten Duitsland en België te beantwoorden?
Ja, het team GWO beantwoordt alle telefonische vragen over grensoverschrijdend werken en ondernemen die binnenkomen en beperkt zich niet tot de situatie Nederland/België/Duitsland. Wel ligt daar de focus van de werkzaamheden van het team.
Het bericht ‘Grenswerkers klem tussen Nederlandse en Duitse belastingdienst’ |
|
Jan Middendorp (VVD), Helma Lodders (VVD) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Grenswerkers klem tussen Nederlandse en Duitse belastingdienst»?1
Ja.
Klopt het dat er steeds meer mensen in de problemen komen door verschillende interpretatie van de belastingregels? Kunnen de cijfers rond het «toenemend aantal probleemgevallen» gegeven worden, zoals beschreven door de Nederlandse consul in Kleef?
Belastingplichtigen die grensoverschrijdend werken of ondernemersactiviteiten ontplooien, krijgen te maken met veel verschillende (belasting)regels. Dit kan bijvoorbeeld gaan om de (belasting)regels van het woonland, het werkland en het van toepassing zijnde belastingverdrag. Daarbij kunnen zich interpretatieverschillen voordoen. Er zijn echter geen cijfers beschikbaar van alle gevallen waar zich problemen voordoen door verschillende interpretatie van die (belasting)regels in relatie tot Duitsland. In zijn algemeenheid merk ik op dat ik het signaal dat steeds meer mensen nadelige gevolgen ondervinden als gevolg van een verschillende interpretatie van belastingregels niet herken. Dit neemt niet weg dat de fiscale positie van grenswerkers soms complex kan zijn. Dat ontstaat met name door de (samenloop van) verschillende (belasting)regels waar een grenswerker mee te maken kan krijgen. Daarom is een goede informatievoorziening over die regels voor grensarbeiders van groot belang.
Klopt de beschreven situatie waarbij ondernemers en inwoners van de grensstreken te weinig op de hoogte zijn van de afspraken in het belastingverdrag en daardoor in de knel komen? Wat wordt er gedaan om deze onwetendheid te voorkomen?
In zijn antwoorden van 24 april 2018 op vragen van het lid Middendorp en in zijn brief over grensoverschrijdende samenwerking van 20 april 2018 gaat de Staatssecretaris van Binnenlandse zaken en Koninkrijksrelaties in op de noodzaak van een goede informatievoorziening en de waardering die de structuur die Nederland daarvoor heeft ingericht krijgt.2 3 De huidige voorlichting is adequaat als we kijken naar de signalen die de Nederlandse belastingdienst daarover krijgt. Er komen bovendien weinig vragen meer bij de Belastingdienst binnen over ontstane knelpunten, interpretatie van de regels of de manier waarop teruggaven btw of loonheffing moeten worden gerealiseerd. Wel wordt de voorlichting net als alle informatievoorziening van de Belastingdienst natuurlijk continu doorontwikkeld aan de hand van signalen uit de praktijk.
De communicatie-inzet van de Belastingdienst rond het belastingverdrag met Duitsland heeft plaatsgevonden met inzet van verschillende kanalen en middelen. Er zijn rechtstreeks groepen belastingplichtigen benaderd, zoals inwoners van Duitsland met een fiscale band met Nederland, er is gebruik gemaakt van video’s op sociale media en er zijn specifieke, goed vindbare webpagina’s. Het belastingverdrag met Duitsland heeft een specifieke subpagina op de website van de Belastingdienst en een belastingplichtige kan op zijn/haar situatie toegesneden regels opzoeken op de Belastingdienstwebsite grensinfo.nl. Daarnaast vindt er voortdurend informatievoorziening aan grenswerkers plaats door medewerkers van grensinfopunten en van het team Grensoverschrijdend Werken en Ondernemen van de Belastingdienst. Zij beantwoorden telefonisch vragen over de gevolgen van grensoverschrijdend werken en ondernemen. Ook nemen zij deel in voorlichtingssessies waarvoor grenswerkers en -ondernemers actief worden uitgenodigd.
Op welke manier zijn ondernemers (met name in de grensstreek) geïnformeerd over de wijzigingen in het belastingverdrag uit 2016?
Het hiervoor in het antwoord op vraag 3 beschrevene geldt ook voor ondernemers. De Tweede Kamer is over de informatievoorziening ingelicht ten tijde van de totstandkoming van het verdrag en op 11 september 2015 door middel van een rapportage van fiscale knelpunten voor grensarbeiders.4 5
Kloppen de door ons ontvangen signalen dat er capaciteitsproblemen bij de Belastingdienst zijn rond Nederlandse-Duitse belastingplichtigen? Klopt het dat sommigen van hen al enkele jaren wachten op een belastingteruggave? Wat wordt er aan gedaan op dit op te lossen?
Ik ga ervan uit dat deze vraag doelt op de teruggaven voor kwalificerende buitenlandse belastingplichtigen (KBB). Er zijn KBB geweest die erg lang hebben moeten wachten op de afhandeling van hun IB-aangifte. Dit hing niet samen met capaciteitsproblemen maar met de problematiek rond woonlandverklaringen. In de twintigste halfjaarsrapportage Belastingdienst is daarover gerapporteerd.6 Voor Duitsland is het knelpunt aangepakt. De verstrekking van woonlandverklaringen loopt soepel en de KBB die in Duitsland woont kan nu na een jaar gebleken kwalificatie een voorlopige aanslag krijgen die ook automatisch gecontinueerd wordt, waardoor deze niet tot de definitieve aanslag hoeft te wachten op een teruggave.
Zijn ook bij u gevallen bekend waar «mensen meer belasting betalen dan zij inkomen hebben»? Om wat voor gevallen gaat dit? Vindt u een dergelijke belasting disproportioneel?
In het krantenartikel waar onderhavige vragen naar verwijzen is bedoeld dat deze belastingplichtigen in één van beide landen belasting, bijvoorbeeld btw, inkomstenbelasting of loonbelasting betalen terwijl vanuit het andere land langdurig geen teruggave wordt gerealiseerd. Natuurlijk kunnen er hobbels ontstaan bij het realiseren van een teruggave. Mij hebben echter geen signalen bereikt dat belastingplichtigen blijvend in de knel komen door het uitblijven van een teruggave. In gevallen waarin er na contact met de Nederlandse of Duitse belastingdienst een verschil in interpretatie blijft bestaan is er een onderlinge overlegprocedure beschikbaar, zoals hierna beschreven in de antwoorden op de vragen 7 en 8.
Is het u bekend dat er een verschil van interpretatie bestaat tussen Duitsland en Nederland over de volledige beloning van de bestuurder (directeur-grootaandeelhouder (DGA)) waarbij Duitsland voor de volledige beloning de nieuwe belastingafspraken laat gelden terwijl Nederland het «voor zover principe» hanteert waarbij voor de werkzaamheden als (formeel) bestuurder de nieuwe wetgeving geldt en voor zover de beloning voortvloeit uit andere werkzaamheden (zoals financieel manager of technicus) de normale werknemersregeling geldt? Zo ja, wat vindt u hiervan? Leidt dit in uw optiek tot problemen? Zo ja, hoe moeten die opgelost worden?
Artikel 15 van het belastingverdrag tussen Nederland en Duitsland ziet op directeursbeloningen. Het gaat daarbij om de beloningen die een inwoner van een verdragsluitende staat verkrijgt in zijn hoedanigheid als bestuurder van een lichaam dat inwoner is van de andere verdragsluitende staat. Beloningen die een belastingplichtige niet in zijn hoedanigheid als bestuurder verkrijgt, zullen onder de reikwijdte van andere verdragsbepalingen vallen. Veelal zal dat gaan om artikel 14 (werknemersartikel) van het belastingverdrag tussen Nederland en Duitsland. In voorkomende gevallen zal de beloning van een belastingplichtige dus moeten worden gesplitst in een bestuurders- en werknemersdeel. Naar mijn weten hanteert Duitsland dezelfde uitleg bij de toepassing van het bestuurdersartikel.
Er kunnen zich situaties van dubbele belastingheffing voordoen als de belastingdiensten van Nederland en Duitsland een andere opvatting hebben over of (en welk deel van) een beloning is verkregen in de hoedanigheid als bestuurder. Ik heb echter geen aanwijzingen dat dit onder het belastingverdrag tussen Nederland en Duitsland op grote schaal voorkomt. Indien een dergelijke situatie zich voordoet kunnen belastingplichtigen zich in eerste instantie tot één van beide belastingdiensten wenden om aannemelijk te maken of (en voor welk deel) zij hun arbeidsbeloning hebben verkregen in hun hoedanigheid als bestuurder. Doorgaans zal dit tot een oplossing leiden. Mocht dit niet het geval zijn dan kunnen zij op grond van het belastingverdrag een verzoek doen tot het starten van een onderlingoverlegprocedure. Indien de bevoegde autoriteit waar het verzoek is ingediend van mening is dat dit verzoek gerechtvaardigd is, zal die autoriteit een overleg openen met de bevoegde autoriteit van het andere land met als doel het vermijden van de heffing in strijd met het verdrag in die specifieke situatie.
Is het u bekend dat dit verschil van interpretatie op kan lopen tot enkele duizenden euro’s dubbele belasting? Zo ja, wat vindt u hiervan?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u bereid om met Duitsland in overleg te treden en te komen tot een nadere verduidelijking en deze ook te communiceren?
Als bepaalde moeilijkheden of twijfelpunten bij de uitleg of toepassing van een belastingverdrag zich bijvoorbeeld vaak voordoen, kan dat aanleiding geven om in overleg met het andere land een meer generieke afspraak te maken. Gelet op het voorgaande zie ik nu echter geen aanleiding tot een dergelijke afspraak over de uitleg of toepassing van het bestuurdersartikel uit het belastingverdrag tussen Nederland en Duitsland.
Kunt u op de volgende casus reageren? Een Nederlands bouwbedrijf start een bouwproject in Duitsland. Dit project zou een doorlooptijd van negen maanden kennen. Maar door onvoorziene omstandigheden (vorst) loopt het project uit tot ruim 12 maanden. In de oorspronkelijke planning zou het bedrijf in Nederland loonbelastingplichtig zijn. Het bedrijf heeft loonbelasting afgedragen. Met de uitloop van de duur van het project tot meer dan 12 maanden is het bedrijf vanaf dag 1 belastingplichtig in Duitsland. En bedrijf betaalt op dat moment dubbel belasting wat een forse aanslag op de liquiditeit kan zijn.
Bij de inhouding van loonheffing moet vooraf redelijkerwijs ingeschat worden of afdracht nodig is. In dit geval blijkt later dat ten onrechte in Nederland is afgedragen en men in Duitsland had moeten afdragen. Het bouwbedrijf kan dit als inhoudingsplichtige zelf met het indienen van een correctiebericht rechtzetten. Een dergelijk correctiebericht wordt separaat, of bij de eerstvolgende aangifte gedaan. De terug te ontvangen belasting mag de inhoudingsplichtige zelf direct verrekenen met de verschuldigde loonbelasting in het nieuwe kwartaal. In dat geval is er dus geen tijdsverlies bij het realiseren van de teruggaaf. Mocht het zo zijn dat er te weinig loonbelasting verschuldigd is in het nieuwe aangiftetijdvak om mee te verrekenen dan ontvangt het bouwbedrijf een aparte teruggaafbeschikking. Mij is niet bekend dat in dit proces vertraging ontstaat waardoor liquiditeitsproblemen zouden zijn ontstaan.
Wat vindt u van deze casus? Hoe gaat u er voor zorgen dat liquiditeitsproblemen voorkomen kunnen worden? Hoe gaat u in dit geval om met boete en rente?
Zie antwoord vraag 10.
Welke stappen worden er in algemene zin gezet om het ondernemen voor deze ondernemers te vergemakkelijken? Zijn er aanvullende maatregelen nodig?
De ervaringen van de Belastingdienst geven het beeld dat de informatievoorziening aan ondernemers in de grensstreek goed is. Natuurlijk is het zo dat grensoverschrijdend werken en ondernemen inherent ingewikkelder is dan binnenlands werken, waardoor deze informatievoorziening van cruciaal belang blijft. Op dit moment zie ik geen aanleiding tot aanvullende maatregelen. De hiervoor beschreven stappen rondom informatievoorziening en dienstverlening zijn mijns inziens afdoende. Zoals beschreven bij het antwoord op vraag 9 wordt gemonitord of er aanleiding is nadere afspraken te maken met het buurland of een aanvullende communicatie-inzet te doen.
Hoe wordt er bij de Belastingdienst gewerkt aan slagkracht om vragen van het groeiend aantal mensen dat over de grens werkt en te maken krijgt met vaak complexe materie te behandelen, gezien het aantal Nederlanders dat in Duitsland werkt stijgt?
In de uitvoering bij de Belastingdienst wordt zo veel mogelijk ingezet op het verschaffen van goede informatie vooraf, zodat in een latere fase geen intensieve behandeling nodig is waarbij fouten worden hersteld. Dit is voor zowel burgers als Belastingdienst minder belastend. Het verbeteren van slagkracht op dit punt heeft dan ook vorm gekregen door de in de voorgaande antwoorden beschreven communicatiestrategie en beschikbaar gestelde informatiekanalen. Een eventueel groeiend aantal gebruikers van deze informatiekanalen is binnen de huidige capaciteit op te vangen.
Welke inspanningen worden er op het Ministerie van Binnenlandse Zaken gepleegd om het nieuwe belastingverdrag met Duitsland en de implicaties voor mensen die over de grens werken beter bekend te maken en problemen te voorkomen? Is er contact tussen de ministeries van Binnenlandse Zaken en Financien over deze problematiek? Zo nee, waarom niet?
Communicatie over de betekenis van (nieuwe) belastingverdragen verloopt via het Ministerie van Financiën en de Belastingdienst en niet via het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Deze communicatie is beschreven in bovenstaande antwoorden op de vragen 2, 3 en 4. Onze ministeries onderhouden overigens goed contact over de informatievoorziening aan grensarbeiders. Vanzelfsprekend zijn daarbij meerdere nationale en regionale partijen in binnen- en buitenland betrokken, zoals het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.
Bent u bekend met de uitzending van Nieuwsuur van 25 maart 2018 en het artikel «Belastingdienst hield documenten achter in slepende zaak»?1
Ja, ik ben bekend met de desbetreffende uitzending en het genoemde artikel.
Kunt u aangeven waarom telefoonnotities op verzoek van een procespartij of de rechter niet verschaft worden door de Belastingdienst?
Conform artikel 8:42 Algemene wet bestuursrecht dient een bestuursorgaan alle op de zaak betrekking hebbende stukken aan de bestuursrechter te zenden. Op de zaak betrekking hebbende stukken zijn de stukken die een rol hebben gespeeld bij de besluitvorming door het bestuursorgaan. De beslissing per dossier om welke stukken het in concreto gaat is in eerste instantie voorbehouden aan het bestuursorgaan en uiteindelijk aan de rechter.
Als een rechter verzoekt om op de zaak betrekking hebbende stukken te overleggen dan worden ze in beginsel overgelegd. Hetzelfde geldt als een procespartij daarom verzoekt. Wel zal de Belastingdienst beoordelen of er sprake is van op de zaak betrekking hebbende stukken, en of er gewichtige redenen zijn om een stuk niet te overleggen. In het laatste geval kan de Belastingdienst een beroep doen op artikel 8:29 van de Awb.
De zaak waarin de telefoonnotities voorkomen, is nog onder de rechter, zodat ik het niet gepast acht, daar thans verder op in te gaan.
Deelt u de mening dat de telefoonnotities van de Belastingdienst belangrijke informatie kunnen zijn om vast te stellen hoe de communicatie tussen de Belastingdienst en de belastingplichtige is verlopen?
In zijn algemeenheid deel ik deze mening niet. Telefoonnotities zijn veelal niet meer dan persoonlijke werkaantekeningen die gebruikt worden als geheugensteuntje voor de opsteller. Slechts indien zij inhoudelijke informatie bevatten die een rol gespeeld heeft bij de besluitvorming door het bestuursorgaan behoren ze tot de op de zaak betrekking hebbende stukken. Dit moet van geval tot geval worden beoordeeld.
Heeft de Belastingdienst een beleid ten aanzien van het inbrengen van stukken in procedures? Hoe wordt besloten welke stukken wel of niet worden ingebracht?
De Belastingdienst verstrekt, conform de Algemene wet bestuursrecht, alle op de zaak betrekking hebbende stukken.
Vallen de aantekeningen over het bellen onder de reikwijdte van artikel 35 van de Wet bescherming persoonsgegevens, zodat burgers gewoon inzagerecht hebben in deze gegevens indien zij daarom verzoeken?
De aantekeningen over het bellen kunnen als zodanig niet als een persoonsgegeven worden gekwalificeerd. In zoverre vallen deze niet onder het bereik van de Wbp en mist artikel 35 van de Wbp toepassing.
Bent u bereid ervoor zorg te dragen dat burger op eenvoudige wijze de gespreksverslagen die er zijn van hun gesprekken kunnen opvragen bij de Belastingdienst, dan wel ervoor te zorgen dat deze beschikbaar zijn in bijvoorbeeld mijnoverheid.nl?
Gelet op de antwoorden op de vragen 3 en 5 is daar geen aanleiding toe. Als gespreksnotities een rol hebben gespeeld bij een genomen beslissing worden zij toegevoegd aan een eventueel bezwaar- en/of procesdossier. De inzage daarvan is wettelijk geregeld.
Kunt u ervoor zorgdragen dat burgers de gegeven adviezen ook kunnen inzien, zodat deze later herleidbaar zijn bij conflicten en er ook rechtszekerheid aan ontleend kan worden?
De wetgever heeft in een aantal gevallen voorzien in informatieverstrekking door bestuursorganen aan burgers. Te denken valt aan het ter inzage leggen van een bezwaardossier en het inbrengen van op de zaak betrekking hebbende stukken in een beroepsprocedure. De Belastingdienst volgt deze voorschriften.
Klopt het dat de BelastingdienstToeslagen in de zaak die geleid heeft tot de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State d.d. 8 maart 20172 op 28 oktober 2016 op schriftelijke vragen van de Afdeling bestuursrechtspraak heeft geantwoord: «Informatievoorziening richting [wederpartij]: Ik kan helaas niet achterhalen of [wederpartij] erop is gewezen om onvolkomenheden te herstellen. Indien een burger contact opneemt met de Belastingdienst/Toeslagen wordt de burger het over het algemeen wel voorgelicht over de mogelijkheid om een eventuele tekortkoming te herstellen. Hierbij ben ik wel van mening dat het vooral op de weg van [wederpartij] gelegen zou hebben om contact op te nemen en nadere informatie in te winnen.»?
Deze vraag betreft de situatie van een individuele burger, waarop ik niet nader in kan gaan.
Kunt u bevestigen dat uit de telefoonnotities van deze ouder, hierboven geanonimiseerd als [wederpartij], blijkt dat deze ouder tot 28 oktober 2016 22 keer gebeld heeft naar de Belastingtelefoon met vragen wanneer de stukken beoordeeld gaan worden en welke stukken er nog moeten worden ingeleverd?
Deze vraag betreft de situatie van een individuele burger, waarop ik niet nader in kan gaan.
Herinnert u zich de aanbeveling van de Nationale ombudsman om de vraagouders die overlast hebben ondervonden door de aanpak van Toeslagen excuses aan te bieden en een tegemoetkoming te bieden voor het aangedane leed. Kunt u aangeven hoeveel mensen een tegemoetkoming gehad hebben voor het aangedane leed en welke vorm die had?3
In de brief aan de Nationale ombudsman van 7 november 2017, waarvan ik op 14 november 2017 een afschrift aan uw kamer heb gestuurd, is aangeven dat indien betrokken ouders van mening zijn dat zij schade hebben geleden door het handelen van Toeslagen, het hen natuurlijk vrij staat een schriftelijk verzoek tot vergoeding in te dienen. Een dergelijk verzoek wordt volgens de geldende regels afgehandeld. Er zijn geen ouders geweest die een tegemoetkoming hebben ontvangen. Aan iedere ouder die alsnog kinderopvangtoeslag heeft gekregen, is conform artikel 27 van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen, een rentevergoeding over het na te betalen bedrag toegekend.
Bij hoeveel andere mensen (van andere kinderopvanginstellingen) is de toeslag op deze wijze stopgezet en hoe lang hebben deze mensen moeten wachten? Was ook daar sprake van herbeoordeling van de dossiers?
Iedere aanvraag wordt individueel beoordeeld. Bij deze individuele behandeling kan het zijn voorgekomen dat ook bij andere mensen de toeslag is stopgezet. In hoeveel gevallen dit is voorgekomen, wordt niet bijgehouden. Indien de aanvrager vervolgens heeft aangetoond dat aan alle voorwaarden voor de aanspraak op een toeslag is voldaan, is er toegekend. Indien er niet aan alle voorwaarden voor de aanspraak is voldaan, bestaat er geen recht op de kinderopvangtoeslag en is het al uitbetaalde voorschot teruggevorderd. Als een aanvrager een herbeoordeling van een dossier wenst, kan hij een herzieningsverzoek indienen.
Kunt u deze vragen een voor een en binnen drie weken beantwoorden?
De vragen zijn zo spoedig als mogelijk beantwoord.
Het bericht dat de Belastingdienst stukken geheimhield tijdens een rechtszaak |
|
Renske Leijten (SP) |
|
Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
![]() |
Waarom heeft de Belastingdienst stukken achtergehouden in een rechtszaak die reeds het gevolg was van een veel te rigoureus optreden van de Belastingdienst?1
Conform artikel 8:42 Algemene wet bestuursrecht dient een bestuursorgaan alle op de zaak betrekking hebbende stukken aan de bestuursrechter te zenden. Op de zaak betrekking hebbende stukken zijn de stukken die een rol hebben gespeeld bij de besluitvorming door het bestuursorgaan. De beslissing per dossier om welke stukken het in concreto gaat is in eerste instantie voorbehouden aan het bestuursorgaan en uiteindelijk aan de rechter.
De zaak waarin de telefoonnotities voorkomen, is nog onder de rechter, zodat ik het niet gepast acht, daar thans verder op in te gaan.
Is de Belastingdienst met het achterhouden van telefoonnotities in overtreding? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat zijn de gevolgen daarvan?
Zie antwoord vraag 1.
Welke maatregelen worden getroffen ten aanzien van de personen die verantwoordelijk zijn voor het achterhouden van deze ontlastende stukken?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u uitsluiten dat de Belastingdienst vaker huishoudens dupeert door stukken achter te houden?
Zie antwoord vraag 1.
In hoeverre is de al te rigoureuze aanpak van de Belastingdienst, namelijk het ineens stopzetten van de kinderopvangtoeslag bij alle gezinnen die diensten afnamen van het betreffende gastouderbureau, te wijten aan de Wet aanpak fraude toeslagen en fiscaliteit 2014?
Bij de totstandkoming van de toeslagen en andere inkomensafhankelijke regelingen stonden het inrichten van een effectieve en doelmatige uitvoering en de dienstverlening naar de burger centraal. Dit was een breed gedragen wens bij de inrichting van het toeslagensysteem. De Wet aanpak fraude toeslagen en fiscaliteit was het noodzakelijke antwoord op de groeiende zorg dat er tot dan toe in de uitvoering en de wetgeving te weinig aandacht was geweest voor fraudebestrijding. Het pakket aan maatregelen in deze wet geeft de noodzakelijke handvatten om fraude te bestrijden. Het gaat dan bij voorbeeld om maatregelen zoals het verlengen van de beslistermijn vanwege extra controles bij aanvragen met een verhoogd risico en opschorting van uitbetaling bij twijfel over de adresgegevens van de belanghebbende. Dergelijke maatregelen zijn belangrijk (geweest) bij het terugdringen van fraude en misbruik. Zoals ik eerder aan uw Kamer heb aangegeven is in deze casus de balans te veel doorgeslagen naar het tegengaan van misbruik van toeslagen en is er onvoldoende oog geweest voor het burgerperspectief.
Wat vindt u ervan dat een gezin zo angstig is geworden voor de Belastingdienst dat het geen kinderopvangtoeslag meer aan durft te vragen? Deelt u de mening dat dit blijk geeft van beleid dat haar doel voorbij schiet?
De Belastingdienst ondersteunt toeslaggerechtigden zoveel als mogelijk bij het aanvragen van de toeslag, het juist schatten van het inkomen en doorgeven van wijzigingen. Het is niet de bedoeling dat toeslaggerechtigden de Belastingdienst mijden, als gevolg van vervelende ervaringen in het verleden. Met de advocaat van het betrokken gezin heeft de Belastingdienst/Toeslagen na de uitzending herhaaldelijk contact gehad.
Hoe is het mogelijk dat nog altijd vijf dossiers in deze zaak niet zijn afgehandeld? Wanneer verwacht u dat ook deze dossiers zijn afgehandeld?
In alle 166 dossiers in deze zaak is inmiddels uitspraak op bezwaar gedaan.
Was de bedoeling van de Wet aanpak fraude toeslagen en fiscaliteit 2014 niet dat goedwillenden niet moeten lijden onder het gedrag van kwaadwillenden? Is dit naar uw mening voldoende uitgekomen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe groot is de financiële schade die voortkomt uit toeslagfraude jaarlijks voor de staat? Hoe verhoudt dit bedrag zich tot de schade die de staat lijdt als gevolg van belastingontduiking? Hoeveel fte heeft de Belastingdienst beschikbaar voor de opsporing van toeslagfraude? En hoeveel voor de opsporing van belastingontduiking?
Het budgettaire beslag aan programmagelden van de toeslagen is jaarlijks een bedrag van ongeveer € 11 miljard. De geconstateerde toeslagfraude ligt in de orde van grootte tussen de € 4 miljoen en
€ 8 miljoen per jaar. Voor de bestrijding van toeslagfraude heeft de Belastingdienst enkele tientallen medewerkers ingezet. Ongeveer de helft van de opsporingscapaciteit van de FIOD is gereserveerd voor fraudesignalen vanuit de gehele Belastingdienst. Het betreft niet alleen belastingontduiking, maar bijvoorbeeld ook faillissementsfraude, witwassen en corruptie. De schade die de staat leidt met belastingontduiking is niet bekend.
Hoe gaat u er voor zorgen dat de Belastingdienst in het vervolg alle mogelijk relevante stukken gaat delen, zodat de burger over dezelfde informatie beschikt als de Belastingdienst?
Zie antwoord vraag 1.
Wordt er bij de Belastingdienst gewerkt met algoritmen, die er toe kunnen leiden dat mensen door een verkeerde risicobeoordeling volledig vast lopen, met alle gevolgen van dien?2
De Belastingdienst werkt met selectiecriteria om de risico’s te kunnen bepalen om zo efficiënt toezicht uit te kunnen voeren. Bij de uitvoering van dit toezicht houdt de Belastingdienst zich aan de wettelijke bepalingen. Ik heb geen aanwijzingen dat het gebruik van deze selectiecriteria tot een verkeerde risicobeoordelingen door de Belastingdienst leidt, waardoor burgers vastlopen.
Het bericht ‘GBNED: Belastingdienst lijkt aan koppelverkoop te doen’ |
|
Helma Lodders (VVD) |
|
Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Belastingdienst lijkt aan koppelverkoop te doen»?1
Ja.
Kunt u reageren op de suggestie gewekt in het artikel dat de Belastingdienst aan koppelverkoop doet?
Zoals ook vermeld in de Handhavingsbrief Belastingdienst 2018 wil de Belastingdienst komen tot een vorm van vooraf ingevulde aangiften voor zzp’ers. «Automatisch ingevuld» betekent daarbij dat het boekhoudpakket vanuit de administratie van de ondernemer de gegevens voor de aangifte samenstelt. In dit kader wordt de proef «Boekhouden, belastingaangifte en betalen in één» gehouden. De Belastingdienst stelt daarbij eisen aan de wijze waarop de administratie wordt gevoerd. Deze eisen zijn er op gericht bewuste en onbewuste fouten zoveel mogelijk te voorkomen. Dat betekent onder andere dat de administratie gevoerd wordt met gecertificeerde software. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van het keurmerk Zeker-OnLine. Aan de basis van dat keurmerk ligt een accreditatieproces en een normenkader dat in samenwerking tussen verschillende aanbieders van online boekhoudpakketten, ICTRecht (juridisch adviesbureau), NOREA (beroepsorganisatie van IT-auditors), ECP (Platform voor de InformatieSamenleving) en de Belastingdienst is ontwikkeld. Op toepassing van dat normenkader vindt onafhankelijk toezicht plaats. Het keurmerk Zeker-OnLine is in mijn ogen een passende invulling van te stellen waarborgen om de proef tot een succes te maken. Het is voor iedere aanbieder van online boekhoudpakketten mogelijk zich aan te sluiten bij de proef, mits voorzien van het keurmerk Zeker-OnLine. De aanbieder die dat keurmerk nog niet heeft kan accreditatie vragen met het genoemde accreditatieproces. Van koppelverkoop is dan ook geen sprake.
Kunt u aangegeven op basis waarvan het keurmerk Zeker-Online aanbieders van paketten selecteert?
De stichting Zeker-OnLine heeft het proces vastgesteld, waarmee het onafhankelijk toekennen van het keurmerk aan online boekhoudpakketten die door aanbieders zelf bij de stichting worden aangemeld, geborgd wordt. In dit proces zitten de waarborgen dat de toelating op objectieve criteria plaatsvindt en dat het keurmerk geen selectieve toetredingscriteria kent.
Kunt u reageren op de stelling van GBNED dat afgevraagd kan worden of die pakketten wel in alle gevallen de beste oplossingen zijn voor zelfstandigen zonder personeel (zzp’ers)?
De Belastingdienst doet geen uitspraken over de vraag welke pakketten de beste oplossingen zijn voor zzp’ers. De keuze van een boekhoudpakket is een verantwoordelijkheid van de ondernemer.
De Belastingdienst doet een proef om verbeterde dienstverlening en verbeterde naleving te combineren. De proef is erop gericht om vast te stellen of zzp'ers gemak kunnen hebben van een online boekhoudpakket dat het voeren van administratie, het doen van aangifte en betalen integreert. Ik verwacht dat dit leidt tot minder administratieve lasten, meer inzicht in de eigen financiële en fiscale positie en kwalitatief betere aangiften.
Vindt u dat het antwoord op die vraag überhaupt aan de Belastingdienst is?
Zie antwoord vraag 4.
Is het opmerkelijk dat de Belastingdienst zelf aanbieders aanprijst? Gebeurt dit vaker? Zo ja, waar?
De Belastingdienst prijst geen aanbieders aan. In de communicatie van de Belastingdienst worden de aanbieders niet genoemd. Er wordt enkel en alleen gesproken over het keurmerk en er wordt aangegeven dat de aanbieders van boekhoudpakketten waarmee wordt deelgenomen aan de proef, voorzien zijn van het keurmerk.
Kunt u reageren op de stelling in het artikel dat met de flyer van de Belastingdienst meer beloofd is dan men waar kon maken?
De Belastingdienst heeft aangekondigd om middels deze proef te onderzoeken of het integreren van het voeren van administratie, het doen van aangifte en betalen voor zzp’ers voordelen oplevert. De tekst van de flyer geeft dat weer. Anders dan in het artikel wordt gesteld is er geen sprake van dat de Belastingdienst zou suggereren dat met gebruik de betreffende boekhoudpakketten geen fouten meer worden gemaakt in de belastingaangifte. Wel zal de proef er onder andere op gericht zijn om te bezien of (on)bewuste fouten kunnen worden voorkomen.
Waarom is niet gekozen voor het Ondersteuning SoftWare Ontwikkelaars (OSWO)-kanaal?
OSWO is een ondersteunende dienst van de Belastingdienst voor alle ontwikkelaars van software waarmee belastingplichtigen hun digitaal berichtenverkeer met de Belastingdienst voor de verschillende belastingaangiften uitvoeren. Een team (team Ondersteuning Softwareontwikkelaars = OSWO) voorziet in het op internet publiceren van informatie, zoals informatie over (jaarlijkse) aangiftespecificaties en testfaciliteiten. Ook is voorzien in een helpdesk en ondersteunend overleg.
OSWO is dus een ondersteunend communicatiekanaal van de Belastingdienst voor de software-ontwikkelaars en is daarmee van geheel andere aard dan het Keurmerk Zeker-OnLine dat wordt gevoerd door een stichting met de genoemde betrokken partijen. Het is aan de individuele software-ontwikkelaar om te overwegen het Keurmerk Zeker-OnLine aan te vragen, zodat daarmee gebruikers van het betreffende softwarepakket aan de proef kunnen deelnemen.
Neemt u de uitnodiging aan om rond de tafel te gaan zitten, zoals beschreven in het artikel?
De Belastingdienst is structureel in gesprek met partijen zoals ECP, belangenorganisaties van zzp'ers, belangenorganisaties van fiscaal dienstverleners, Kamer van Koophandel, banken en KING.
Ook aanbieders van online boekhoudpakketten zijn in de gelegenheid om bij dat gesprek aan te sluiten. Tevens zijn de aanbieders van online boekhoudpakketten uitgenodigd om in gesprek te gaan met de Belastingdienst.
Wat is het foutenpercentage voor aangiften van zzp’ers? Hoe vaak worden boetes opgelegd? Met hoeveel verwacht u dat deze beide aantallen naar beneden kunnen na deze proef? Hoe houdt u de Kamer op de hoogte van de resultaten van deze proef?
Zoals ook gepubliceerd in de «Beleidsdoorlichting Toezicht en opsporing en massale processen Belastingdienst2 werden bij steekproefonderzoeken in ongeveer 40% van de aangiften van ondernemers correcties opgelegd. Naar het oordeel van de behandelaar komt ongeveer 60% van deze correcties voort uit onwetendheid, gebrek aan kennis, slordigheid, gemakzucht, of een slechte administratie. De proef is er op gericht na te gaan in hoeverre deze, vaak onbewuste, fouten kunnen worden voorkomen door verbeteringen in de administratie.
Boetes kunnen worden opgelegd wanneer aangiften te laat, onjuist of onvolledig worden gedaan. De aanname is dat als het doen van aangifte eenvoudiger wordt dit ten goede komt aan tijdigheid, juistheid en volledigheid, waardoor het aantal boetes mogelijk zal teruglopen. Ik ben voornemens u over de resultaten van de proef te informeren vanaf de 22e Halfjaarsrapportage.
Kunt u aangeven welke stappen u de laatste jaren zelf gezet hebt met de Belastingdienst om het doen van aangifte voor zzp’ers en kleine mkb’ers eenvoudiger te maken?
Sinds enkele jaren wordt het privé en ondernemersdeel van de online-aangifte inkomstenbelasting geïntegreerd aangeboden via het portaal MijnBelastingdienst. Zzp’ers en kleine ondernemers kunnen bij het doen van aangifte via internet gebruik maken van een helpfunctie die jaarlijks wordt geactualiseerd en antwoord geeft op veel vragen. De informatie op de website is de afgelopen jaren overzichtelijker gemaakt en beter toegankelijk geworden.
Op verschillende manieren heeft de Belastingdienst er de afgelopen jaren op ingezet om zzp’ers en kleine ondernemers te behoeden voor onnodige fouten in de aangifte: mediacampagnes die wezen op vaak voorkomende fouten, toegenomen informatie op de website met concrete checklists en rekenhulpen en webcare via diverse socialmediakanalen. De Belastingdienst ondersteunt starters bij de eerste stappen van hun onderneming door voorlichting op de website en met bijeenkomsten en webinars en werkt daarbij onder andere samen met de Kamer van Koophandel.
Overigens speelt de fiscale dienstverlener vaak een belangrijke rol bij het doen van belastingaangifte.
Kunt u aangeven welke stappen u van plan bent te zetten om het doen van aangifte eenvoudiger te maken voor zzp’ers en kleine mkb’ers?
De proef is een eerste stap op weg naar een beoogde vereenvoudiging. Idealiter is er voor de ondernemer één eenduidige, geautomatiseerde, ononderbroken administratieve keten. De keten bestaat uit het primair vastleggen van transacties, het verwerken daarvan en de output voor verschillende bedrijven en instanties, waaronder voor de Belastingdienst de belastingaangiften en betalingen. De boekhouding wordt geautomatiseerd, veelal online, gedaan. Er wordt in zo’n situatie een administratieve omgeving gecreëerd vóór in de keten die bedrijven faciliteert om het goed te doen. Naleving wordt geïntegreerd in proces en systeem en zaken gaan zoveel mogelijk in één keer goed. De kwaliteit vóór in de keten is hoog zodat fouten zoveel mogelijk worden voorkomen.
Deze stip op de horizon kan niet met een druk op de knop worden bereikt. Het is ook niet aan de Belastingdienst alleen. Die is partner in een keten. Het komen tot de stip vraagt betrokkenheid en duurzaam commitment van alle betrokken partijen en er moet nog veel worden uitgezocht. De proef legt naar ik verwacht een belangrijke basis voor vervolgstappen.