Het WRR-rapport "Happy Landings, het biometrisch paspoort als black box" |
|
Pierre Heijnen (PvdA) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van de publicatie nr. 46 van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid getiteld «Happy Landings, het biometrisch paspoort als black box?1
Ik heb kennis genomen van de genoemde publicatie. Het betreft hier geen rapport van de WRR. Het gaat enkel om een publicatie die in opdracht van de WRR is geschreven. De inhoud daarvan zal eventueel meespelen bij het opstellen en vaststellen van een WRR-rapport. De verantwoordelijkheid voor de inhoud en de ingenomen standpunten van deze publicatie berust bij de externe auteurs. Ik heb begrepen dat de WRR in het voorjaar van 2011 met een rapport komt over de bredere thematiek van de rol en verantwoordelijkheid van de overheid bij de inzet van ICT-Beleid. Als dat rapport er is, zal het kabinet daar een standpunt over innemen.
Bent u voornemens een kabinetsreactie te maken op de conclusies van dit rapport? Zo ja, wanneer kan de Kamer deze reactie tegemoet zien? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid de voorbereidende werkzaamheden voor de bouw van een centrale opslag van biometrische gegevens op te schorten totdat de Kamer met u over de reactie op dit WRR-rapport van gedachten heeft kunnen wisselen? Zo nee, waarom niet?
In het Algemene Overleg van 7 oktober 2010 heeft de toenmalige staatssecretaris van BZK gezegd dat er nog geen onomkeerbare stappen zijn gezet ten aanzien van de ontwikkeling van de centrale online raadpleegbare reisdocumentenadministratie (ORRA). Staatssecretaris Bijleveld heeft tevens aangegeven dat de Kamer zal worden geïnformeerd over de stappen die worden overwogen, zodat de Kamer daar desgewenst over kan spreken. Ik wil mij op dit dossier oriënteren om tot een oordeel te kunnen komen over de wijze waarop de ORRA vorm zou kunnen krijgen. Ik verwacht hier enkele maanden voor nodig te hebben en zal daarna de Kamer over de uitkomsten informeren.
Bent u bereid de Kamer een volledig overzicht te doen toekomen van de wijze waarop andere EU-lidstaten de EU-richtlijnen met betrekking tot paspoorten en identiteitsbewijzen implementeren, in het bijzonder ten aanzien van de verificatie van gegevens bij uitgifte, en de wijze van opslag van biometrische gegevens?
Ik ben bereid om na te gaan of deze informatie beschikbaar is. De uitkomsten zal ik de Kamer doen toekomen.
De legekosten voor het aanvragen voor een vervangend verblijfsdocument voor een vreemdeling |
|
Hans Spekman (PvdA) |
|
|
|
|
Is het legestarief voor het aanvragen van een vervangend verblijfsdocument voor vreemdelingen met een verblijfsvergunning regulier vanwege diefstal of vermissing per 15 oktober 2010 verhoogd van 100 euro naar 250 euro?1
Ja.
Deelt u de mening dat deze verhoging exorbitant is, en bovendien vreemdelingen onevenredig benadeelt ten opzichte van Nederlanders, aangezien de gemiddelde extra kosten voor het aanvragen van een vervangend identiteitsbewijs wegens vermissing of diefstal voor hen slechts tussen de 14 en 30 euro is?
Ik acht deze verhoging niet exorbitant. Uitgangspunt in het regeerakkoord is het kostendekkend maken van de leges. Dit betekent overigens niet dat in alle gevallen de hoogte van de leges gelijk is aan de kostprijs. Binnen een legeskolom bestaat de mogelijkheid om onderscheid te maken tussen de verschillende leges, waarbij sommige leges hoger en andere leges lager dan de kostprijs kunnen zijn. Aspecten als draagkracht kunnen hierbij een rol spelen. Uitgangspunt vormt de kostendekkendheid van het geheel van de leges in de desbetreffende kolom.
De kostprijs van een vervangend vreemdelingendocument bedraagt € 228. De kostprijs van een vervangend Nederlands identiteitsdocument bedraagt € 42,85. De kosten van een vervangend vreemdelingendocument zijn hoger dan de kostprijs van een Nederlands reisdocument, omdat bij verlies of diefstal van een vreemdelingendocument een aantal handelingen verricht moeten worden, die bij verlies of diefstal van een Nederlands reisdocument niet plaatsvinden. In de eerste plaats moet de IND bij verlies of diefstal van een vreemdelingendocument opnieuw toetsen of de vreemdeling aan de voorwaarden voor verblijf voldoet. De IND dient daarnaast na te gaan of het vermiste vreemdelingendocument nog steeds geldig is. Dit is van belang om misbruik van het vermiste of gestolen document tegen te gaan. In dat kader dient ook onderzocht te worden of er antecedenten zijn op het terrein van de openbare orde. Voor zover relevant voor de aanvraag zal verder moeten worden nagegaan of de huwelijkse staat van de aanvrager gewijzigd is.
Aangezien de kostprijs voor het vervaardigen en uitreiken van een vervangend vreemdelingendocument aanzienlijk hoger is dan die van een Nederlands reisdocument, deel ik de mening niet dat het verschil in legeskosten op gespannen voet staat met het gelijkheidsbeginsel.
Hoe kan het dat de kostprijs van een vreemdelingendocument blijkbaar 250 euro bedraagt en die van een Nederlands identiteitsdocument 42,85 euro?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat dit verschil in legeskosten voor vergelijkbare documenten tussen vreemdelingen en Nederlanders op gespannen voet staat met het gelijkheidsbeginsel?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe verhoudt de betreffende verhoging van leges zich tot uitspraken van de voormalige staatssecretaris van Binnenlandse Zaken, mevrouw Bijleveld, dat zij een eind wilde maken aan de extra vermissingskosten voor een identiteitsdocument?2
De voormalige staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heeft in reactie op vragen van het televisieprogramma TROS Regelrecht aangegeven, dat zij de suggestie in overweging wilde nemen om mensen die buiten hun eigen schuld een Nederlands reisdocument verliezen, vrij te stellen van het betalen van vermissingleges, indien deze extra leges geen grondslag hebben in door de vermissing extra te verrichten werkzaamheden.
Zoals ik in antwoord 4 heb aangegeven, is er een onderscheid tussen het vervaardigen en uitreiken van een vreemdelingendocument en dat van een Nederlands reisdocument. Ik ben dan ook van mening dat beide zaken niet op een gelijke wijze hoeven te worden behandeld.
Zoals in mijn antwoord op de vragen 2, 3 en 4 aangegeven zijn er aan het verstrekken van een nieuw vreemdelingendocument de nodige kosten verbonden. Ik realiseer mij dat het voor degene, die zijn verblijfsdocument door verlies of diefstal is kwijtgeraakt, plezierig zou zijn wanneer deze kosten zouden worden gedragen door de Staat en voor deze aanvraag geen kosten in rekening zouden worden gebracht. Anderzijds zou door geen kosten in rekening te brengen afbreuk worden gedaan aan de verantwoordelijkheid van de betrokken burger zelf de financiële consequenties te dragen voor verlies of diefstal van het betrokken document. Daarbij acht ook ik het niet onredelijk bij het vaststellen van de hoogte van de leges de kostprijs leidend te laten zijn.
Bent u bereid deze betreffende legesverhoging, in elk geval voor een groot deel, terug te draaien? Zo nee, waarom niet?
Nee. De argumenten hiervoor heb ik in mijn antwoorden op uw voorgaande vragen gegeven.
De uitspraak van de Turkse regering dat Turken in Nederland niet hoeven in te burgeren |
|
Sietse Fritsma (PVV), Joram van Klaveren (PVV) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Turken hoeven niet in te burgeren»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het volstrekt onacceptabel is dat de Turkse regering meent te kunnen bepalen welke integratievoorwaarden Nederland aan immigranten stelt? Zo nee, waarom niet?
Nederland bepaalt zelf de integratievoorwaarden voor immigranten. De uitspraken in dit mediabericht verwijzen naar recente vonnissen van de Rechtbanken Rotterdam en Roermond, waarin uitgesproken wordt dat de inburgeringsplicht in strijd is met het Associatieakkoord tussen de EU en Turkije. Ik heb hoger beroep ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep, omdat het Kabinet van mening is dat de inburgeringsplicht buiten de werkingssfeer van het Associatieakkoord EU-Turkije valt.
Hoe beoordeelt u de uitspraak over Turkse immigranten in Nederland «Deze mensen zijn Turken en zullen dat altijd blijven»? Deelt u de mening dat hieruit blijkt dat Turkije in het geheel niet voornemens is om zijn verregaande bemoeienis met Turken in Nederland te beëindigen? Zo neen, waarom niet?
Het staat ieder land vrij om relaties met (voormalige) onderdanen in den vreemde te onderhouden. Het Kabinet stelt zich hierbij op het standpunt dat de contacten tussen een vreemde mogendheid en haar (voormalige) onderdanen in Nederland louter op basis van vrijwilligheid mogen plaatsvinden, binnen de grenzen die de wet hiervoor stelt. Ook mogen deze contacten de integratie in Nederland niet belemmeren. Wanneer deze kaders worden overschreden, is er sprake van ongewenste inmenging. Het is uiteindelijk aan migranten zelf om te bepalen in welke mate zij met de regering van het land van herkomst willen verkeren. Dit standpunt wordt regelmatig in bilaterale contacten met de Turkse overheid gedeeld.
Welke maatregelen bent u voornemens te treffen in de richting van de Turkse autoriteiten, nu deze opnieuw hebben aangetoond volkomen maling te hebben aan Nederland, en zich schaamteloos met in Nederland woonachtige Turken blijven bemoeien?
Zie antwoord vraag 3.
Welke maatregelen bent u voornemens te treffen om te zorgen dat Turken in Nederland wel moeten blijven inburgeren?
Zolang de hoogste rechter niet heeft bepaald dat de inburgeringsplicht van Turkse onderdanen in strijd is met de EU-Associatieovereenkomst met Turkije, zijn Turkse onderdanen die naar Nederland komen in het kader van gezinsvorming en -hereniging of reeds in Nederland permanent verblijven, inburgeringsplichtig. Hierover zijn de gemeenten, die de Wet inburgering uitvoeren, begin september bij brief geïnformeerd. Tegen de uitspraken van de Rechtbank Rotterdam heb ik samen met de betreffende gemeenten Rotterdam en Vlaardingen hoger beroep ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Ook is tegen de uitspraken van de Rechtbank Almelo hoger beroep ingesteld. Tegen de uitspraak van de Rechtbank Roermond ga ik samen met de gemeente Roermond hoger beroep instellen.
Indien de Centrale Raad van Beroep strijdigheid zou constateren tussen de inburgeringsplicht van Turkse onderdanen en de EU-Associatie-overeenkomst met Turkije, ontstaat er een nieuwe situatie. Het Kabinet zal zich dan beraden op de verder te nemen stappen. In laatste instantie zal het Kabinet zich inzetten voor een zodanige aanpassing van de Associatie-overeenkomst EU-Turkije dat Turkse onderdanen onder de inburgeringsplicht komen te vallen.
We moeten ons hierbij realiseren dat voor een dergelijke aanpassing binnen de EU unanimiteit vereist is en Turkije als verdragspartij eveneens akkoord zal moeten gaan.
De constatering dat asielzoekers slechter behandeld worden dan criminelen |
|
Gerard Schouw (D66) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Asielzoekers slechter af dan criminelen»?1
Ja.
Kent u het rapport «De tenuitvoerlegging van de vreemdelingenbewaring. Drie detentiecentra doorgelicht»?2
Ja. Uw Kamer is bij brief van 27 oktober jl. geïnformeerd over mijn reactie op dit rapport.3
Hoe reageert u op de conclusie van de Inspectie voor de Sanctietoepassing dat er onvoldoende werk is gemaakt van de eerder door uw voorganger gedane toezeggingen om de omstandigheden van vreemdelingen in detentie te verbeteren? Gaat u concrete stappen ondernemen om deze toezeggingen alsnog waar te maken? Zo ja, welke? Op wat voor termijn kunnen we de toegezegde verbeteringen verwachten?
De toezegging van de toenmalige staatssecretaris van Justitie zag op het uitvoeren van een heroriëntatie. Uw Kamer is per brief d.d. 29 juni 20104 door de toenmalige minister van Justitie geïnformeerd over de uitkomsten van deze heroriëntatie op de wijze waarop vreemdelingenbewaring ten uitvoer wordt gelegd, alsook over de stappen die naar aanleiding hiervan worden genomen.
Voor de goede orde verwijs ik u voor mijn reactie op het rapport van de Inspectie voor de Sanctietoepassing (ISt) graag naar mijn bij het antwoord op vraag 2 al genoemde brief aan uw Kamer van 27 oktober jl.
Hoe reageert u op de conclusie van de Inspectie voor de Sanctietoepassing dat de rechten van de ingesloten vreemdelingen, zoals die in (inter)nationale regelgeving is vastgelegd, niet voldoende worden gewaarborgd?2 Welke stappen gaat u ondernemen om deze rechten wel te waarborgen?
De ISt heeft dit niet geconcludeerd. Er is geen strijd is tussen de nationale en internationale regelgeving. Rechten van ingesloten vreemdelingen worden in de Penitentiaire beginselenwet (PBw) gewaarborgd.
De ISt werpt in het voorwoord van het rapport de vraag op hoe omgegaan moet worden met de door de Raad van Europa opgestelde, niet-bindende, European Prison Rules. De Inspectie heeft aangegeven te onderzoeken of met het oog op haar eigen aanbevelingen hierover meer duidelijkheid kan worden geboden, onder andere door hierover een bijeenkomst te organiseren.
Welke concrete stappen gaat u nemen om de door de Inspectie voor de Sanctietoepassing gesignaleerde zorgpunten aan te pakken, te weten: i) gebrek aan zinvolle dagbesteding; ii) meerpersoonscellen; iii) de te ver doorgeschoten standaardveiligheidsmaatregelen bij het transport; iv) het ontbreken van landelijke regels voor het bij wijze van uitzondering verlenen van incidenteel begeleid en beveiligd humanitair verlof aan vreemdelingen; v) het samen op een afdeling plaatsen van mannelijke en vrouwelijke vreemdelingen in het uitzetcentrum Oude Meer; vi) en het veelvuldig in afzondering plaatsen van ingesloten vreemdelingen?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar mijn eerdergenoemde brief aan uw Kamer van 27 oktober 20105.
Wat is uw reactie op ieder van de dertien aanbevelingen die in het rapport worden gedaan?2
Zie antwoord vraag 5.
Het geweld tegen homoseksuele asielzoekers |
|
Joram van Klaveren (PVV) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht »Homoseksuele asielzoekers mishandeld in opvangcentra»?1
Ja.
Deelt u de mening dat de aanvraag van asielzoekers die zich schuldig maken aan bedreigingen en/of fysiek geweld per direct moet worden afgewezen en dat deze asielzoekers uitzetting dienen af te wachten in vreemdelingendetentie? Zo nee, waarom niet?
Nee. Niet iedere asielzoeker kan in geval van bedreigingen en/of fysiek geweld per direct worden afgewezen en in vreemdelingendetentie worden geplaatst. Dat neemt echter niet weg dat bedreiging en/of fysiek geweld door een asielzoeker zowel strafrechtelijke- als vreemdelingrechtelijke gevolgen kan hebben.
Zo zullen criminele antecedenten conform staand beleid altijd worden betrokken bij de beoordeling van een verzoek om toelating. Vervolgens biedt de Vreemdelingenwet 2000 de mogelijkheid om bij afwijzing van een aanvraag om toelating een vreemdeling ongewenst te verklaren, wanneer hij ter zake van een misdrijf is veroordeeld tot een gevangenisstraf, waarbij het onvoorwaardelijk ten uitvoer te leggen gedeelte van de straf tenminste een maand bedraagt. Ook is ongewenstverklaring mogelijk van vreemdelingen die bij herhaling ter zake van een misdrijf zijn veroordeeld.
Voorzover de vreemdeling niet reeds in strafrechtelijke detentie is geplaatst, bestaat in voorkomend geval de mogelijkheid om vreemdelingenbewaring toe te passen. Met name indien sprake is van een (bijna) uitgeprocedeerde asielzoeker zal het COA de vreemdelingenpolitie verzoeken om te beoordelen of vreemdelingenbewaring kan worden opgelegd. De mogelijkheden hiertoe worden per geval beoordeeld. Daarbij wordt opgemerkt dat vreemdelingenbewaring niet kan dienen als «straf» voor het uiten van bedreigingen of plegen van fysiek geweld, maar als doel heeft de vreemdeling uit te zetten.
Welke conclusies trekt u uit het feit dat het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA) blijkbaar totaal niet weet wat er speelt in de betreffende opvangcentra?
De suggestie, als zou het COA totaal niet op de hoogte zijn van wat er speelt in de desbetreffende opvangcentra, herken ik niet. In het opvangen en begeleiden hanteert het COA als uitgangspunt van zijn werk: «ken uw bewoner». Hier wordt veel tijd, energie en aandacht ingestoken. Het kan natuurlijk voorkomen dat er zich zaken afspelen buiten het gezichtsveld van de medewerkers van het COA en dat die zaken niet worden gemeld. Om te kunnen optreden en passende maatregelen te kunnen nemen zijn medewerkers echter voor een groot gedeelte afhankelijk van wat bewoners melden op het gebied van bedreigingen en geweld. Zodra een incident wordt gemeld, wordt dit geregistreerd en volgt actie. Het COA heeft een laagdrempelige voorziening voor het melden van incidenten, waarbij ook anonieme meldingen mogelijk zijn. Overigens blijkt uit de registratie van het COA niet dat het aantal bedreigingen en/of geweld tegen homoseksuelen toeneemt. Wanneer zich een incident voordoet in het bijzijn van COA-personeel, danwel een COA-medewerker op een andere manier signalen krijgt dat er problemen zijn, spreekt het voor zich dat er maatregelen worden getroffen.
Tijdens het debat over de begroting heb ik u toegezegd dat ik bereid ben met belangenorganisaties te overleggen om na te gaan of zij suggesties hebben waarmee het COA aan de slag kan. Ik zal u van de uitkomsten van dit overleg op de hoogte brengen.
Deelt u de visie dat er een verband bestaat tussen de toenemende bedreigingen tegen homo’s, – nu zelfs in asielzoekercentra – en één van de conclusies uit het rapport «Gewoon Anders» van het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP) uit 2010, dat veel niet-westerse allochtonen homoseksualiteit afwijzen op grond van hun religie en deze geaardheid bestempelen als iets van westerlingen en ongelovigen? Zo nee, waarom niet?
Nee. Zoals in het antwoord op vraag 3 aangegeven, blijkt uit de registratie niet dat er een toename is van het aantal bedreigingen en/of geweld tegen homoseksuelen in azc’s. Ten aanzien van genoemde visie kan ik derhalve niet bevestigend antwoorden.
De berichten 'UNHCR: stuur geen Irakezen meer terug' en 'Nederland stuurt Iraakse vluchtelingen naar onveilige gebieden' |
|
Hans Spekman (PvdA) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van de uitzendingen van NOS Nieuws, waarin een UNHCR-vertegenwoordiger zich uitspreekt tegen het terugsturen van Iraakse vluchtelingen naar Irak?1,2en3
Ja.
Op grond waarvan komt u tot het oordeel dat de algemene veiligheidssituatie in Irak niet dusdanig is dat elke uitzetting naar dit land een schending van artikel 3 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) tot gevolg heeft, nu het meest recente ambtsbericht over Irak dateert van januari 2010, terwijl sindsdien de (veiligheids)situatie is veranderd door het plaatsvinden van de verkiezingen en het ontbreken van een centrale regering?
Op 29 oktober 2010 is een nieuw algemeen ambtsbericht Irak verschenen dat de situatie in Irak beschrijft gedurende de periode van februari 2010 tot en met september 2010. Ik zie in dit ambtsbericht geen aanleiding om het bestaande beleid ten aanzien van Iraakse asielzoekers te wijzigen.
Uit de door het ministerie van Buitenlandse Zaken opgestelde en gepubliceerde algemene ambtsberichten over Irak blijkt dat de gewelds- en mensenrechtensituatie in Irak al vele jaren zorgwekkend is. Evenwel lieten deze ambtsberichten ook zien dat de veiligheidssituatie ten opzichte van 2006 en 2007 aanzienlijk is verbeterd. Het nieuwe ambtsbericht bevestigt deze vaststelling hoewel de verbeteringen zich niet in dezelfde mate doorzetten als in voorgaande jaren. Hoewel blijkens het ambtsbericht, meerdere bronnen over de afgelopen jaren, inclusief deze verslagperiode, een (licht) positieve ontwikkeling van de veiligheidssituatie waarnemen, wisselen op de korte termijn verslechteringen en verbeteringen elkaar af. Zo verslechterde de veiligheidssituatie in de weken na de verkiezingen van 7 maart 2010, maar was het geweldsniveau eind april weer ongeveer op het niveau van vóór 7 maart. Er kan dan ook niet in zijn algemeenheid voor de gehele verslagperiode worden gesproken van een verbetering of verslechtering van de veiligheidssituatie in Irak ten opzichte van voorgaande verslagperiodes.
Gelet op deze informatie ben ik van oordeel dat de veiligheidssituatie in Irak thans niet dusdanig is dat een Iraakse vreemdeling bij terugkeer naar Irak, louter door zijn aanwezigheid en ongeacht zijn persoonlijke omstandigheden, het risico loopt op een schending van artikel 3 EVRM. Uit de uitspraken van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (hierna EHRM) volgt dat het EHRM een zodanige benadering alleen zou volgen in de meest extreme gevallen van algemeen geweld (onder andere F.H. tegen Zweden van 20 januari 2009, nr. 32621/06). Op basis van de informatie in het ambtsbericht kan niet worden geconcludeerd dat in Irak sprake is van een extreme situatie van algemeen geweld in de zin van de jurisprudentie van het EHRM.
Op 22 oktober 2010 heeft Nederland, net als Zweden en het Verenigd Koninkrijk, een brief van het het EHRM ontvangen betreffende de gedwongen terugkeer naar Irak. Het EHRM wil, mede in het licht van het standpunt van de UNHCR, opnieuw de terugkeer naar Irak beoordelen. Het feit dat het EHRM een vraag heeft voorgelegd over de algemene situatie in Irak, wil nog niet zeggen dat de juridisch bindende uitspraak van het Hof in de zaak F.H. tegen Zweden aan juridische relevantie heeft ingeboet. Op verzoek van het EHRM heeft Nederland het EHRM op 29 oktober 2010 geïnformeerd over de terugkeer naar Irak. Deze informatie bestond primair uit het algemeen ambtsbericht over Irak van 29 oktober 2010. Ik ga ervan uit dat de door Nederland ingebrachte informatie voldoet aan de vraag van het EHRM om objectieve informatie over de algemene situatie in Irak en dat na beoordeling van deze informatie door het EHRM niet langer aanleiding zal bestaan om verzoeken tot «interim measures» van personen die terug dienen te keren naar Irak, in zijn algemeenheid toe te kennen.
Bent u met de UNHCR, die beschikt over recente informatie, van mening dat de situatie in Irak te onvoorspelbaar en te risicovol is om in te kunnen staan voor de veiligheid van Irakezen die gedwongen terugkeren naar Irak? Zo nee, op basis van welke recente informatie bent u een andere mening toegedaan en op welke wijze kunt u de veiligheid van Irakezen die gedwongen terugkeren naar Irak garanderen?
Zoals ik in antwoord op vraag 2 heb uiteengezet, ben ik op basis van de informatie uit het recente ambtsbericht van oktober 2010 van oordeel dat de veiligheidssituatie in Irak, of in bepaalde regio’s van Irak, niet dusdanig is dat elke uitzetting een schending van artikel 3 EVRM zou opleveren.
Dit betekent niet dat de veiligheidssituatie geen enkele rol speelt bij de individuele beoordeling van de asielaanvragen van Iraakse asielzoekers. De individuele beoordeling laat onverlet dat de algemene situatie in Irak, die bekend is uit objectieve bronnen zoals de ambtsberichten van de Minister van Buitenlandse Zaken, steeds wordt meegenomen bij de individuele beoordeling van de asielaanvraag. Bovendien is de veiligheidssituatie in Irak nog steeds aanleiding om bij een aantal kwetsbare minderheidsgroepen, het individualiseringsvereiste te nuanceren bij de beoordeling van de asielaanvraag. Dit betekent dat Iraakse christenen, mandeeërs, yezidi’s, Palestijnen, joden, shabak en kaka’i, met op zichzelf beperkte individuele indicaties aannemelijk kunnen maken dat zij in aanmerking komen voor bescherming. Verder vraag ik bij de beoordeling van de asielaanvraag ook nog steeds extra aandacht voor bepaalde groepen waaronder bijvoorbeeld personen werkzaam in risicoberoepen.
Kunt u bevestigen dat momenteel de meerderheid van de EU-landen vluchtelingen uit Irak niet gedwongen doet terugkeren? Hoe wordt door andere EU-landen de veiligheidssituatie in Irak gekwalificeerd in het licht van artikel 3 van het EVRM?
Op 26 oktober 2010 heeft de Minister van Buitenlandse Zaken mij een brief gestuurd waarin hij mij informeert over het beleid van Duitsland, België, het Verenigd Koninkrijk, Zweden en Denemarken ten aanzien van asielzoekers afkomstig uit Irak. Deze brief is ook gepubliceerd op de website van het ministerie van Buitenlandse Zaken.
Uit deze brief blijkt dat alle genoemde landen Irakezen gedwongen terugkeren naar Irak. In het verlengde van deze informatie is ook vernomen dat op 25 oktober 2010 een uitzetting naar Irak heeft plaatsgevonden vanuit het Verenigd Koninkrijk en op 27 oktober 2010 vanuit Zweden. Daarnaast blijkt dat van de genoemde landen, enkel België een vorm van categoriale bescherming toepast ten aanzien van asielzoekers afkomstig uit bepaalde provincies en regio’s in Irak.
Bent u, mede naar aanleiding van bovengenoemde berichten en het verzoek van de UNHCR, bereid de gedwongen terugkeer van Iraakse vluchtelingen op te schorten totdat het nieuwe algemeen ambtsbericht in oktober wordt uitgebracht?
Ja.
Bent u bereid deze vragen binnen een termijn van een week te beantwoorden?
De situatie van asielzoekers in Griekenland |
|
Hans Spekman (PvdA) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het persbericht van de UNHCR van 15 oktober jl. over de ernstige humanitaire situatie in de Evros regio in Griekenland?
Ja, ik heb kennisgenomen van dit bericht waarin de UNHCR ernstige zorgen uit over de situatie van illegale migranten in de Evros regio. Kort nadien heeft de Griekse regering aangegeven de toevloed van migranten in deze regio niet aan te kunnen en, om de situatie in bedwang te houden, via de Europese Commissie de hulp ingeroepen van Frontex (het Europese Agentschap voor het Beheer van de Operationele Samenwerking aan de Buitengrenzen). Hierop is door Frontex besloten om de zogenoemde snelle-grensinterventieteams in te zetten aan de landgrens tussen Griekenland en Turkije. Het gaat om een inzet van 175 grenswachters afkomstig uit 24 landen, gedurende 8 weken. Nederland levert gedurende deze hele periode een bijdrage door de inzet van 16 grenswachters. Deze grenswachters verrichten taken en oefenen bevoegdheden uit die nodig zijn voor grenscontrole of grensbewaking, conform de Schengen grenscode.1 Ook zijn er 8 tolken, afkomstig uit het tolkenbestand van de IND, actief in de operatie.
Heeft u tevens kennisgenomen van de recente rapporten van het Europees Bureau voor Grondrechten (FRA) over het perspectief van asielzoekers in de Europese Unie?1 Heeft u kennisgenomen van de bijlagen (factsheets) bij die rapporten, en van het gegeven dat in Griekenland slechts 1% van de asielzoekers wordt toegelaten?2
Ja, ik heb kennisgenomen van deze rapporten en het genoemde percentage. Dit percentage ziet op inwilligende beschikkingen in eerste aanleg in het jaar 2009. Het percentage dat in bezwaar en/of beroep werd ingewilligd is blijkens de bijlagen beduidend hoger. Overigens heeft het inwilligingspercentage de aandacht van de Griekse regering. In een brief van 20 november 2009 heeft de Griekse Minister van Burgerbescherming aangegeven dat hij ernaar streeft om het inwilligingspercentage van asielverzoeken aan te laten sluiten bij het Europees gemiddelde.
Heeft u kennisgenomen van het, recent gepubliceerde, arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens van 22 juli 2010 (nr. 12186/08), waarin in een individuele zaak is geoordeeld dat de detentieomstandigheden voor een asielzoeker in Griekenland een schending van artikel 3 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens opleveren?
Ja, ik ben bekend met deze uitspraak. Hoewel het bijzonder betreurenswaardig is dat de desbetreffende vreemdeling in 2007 in het Samos Detention Centre gedetineerd is geweest onder omstandigheden die in strijd zijn met artikel 3 EVRM, toont de uitspraak van het Hof aan dat individuele vreemdelingen, zonodig via een EHRM-procedure tegen Griekenland, de vereiste rechtsbescherming wordt geboden.
Deelt u de mening dat, los gezien van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, de (toegang tot de) asielprocedure, de opvang en bewaring van asielzoekers en andere vreemdelingen in Griekenland, onder meer in de regio Evros, ver beneden een acceptabel peil is en acuut verbetering behoeft?
Ik deel uw zorgen over de situatie in Griekenland, waaronder de Evros regio. Gezien de zorgelijke situatie in Griekenland vind ik het van groot belang dat Griekenland, daarbij geholpen en daartoe gestimuleerd door de EU, maatregelen neemt om de situatie voor asielzoekers te verbeteren. Daartoe heeft Griekenland een eerste aanzet gedaan door afgelopen september een nationaal actieplan met betrekking tot migratiemanagement te presenteren. Dit actieplan voorziet onder andere in een herstructurering en verbetering van de Griekse asielprocedure en het opzetten van een nieuwe asieldienst die de asielaanvragen zal gaan behandelen. Onderdeel van het actieplan vormen ook het opzetten van screeningcentra, het realiseren van nieuwe opvangplaatsen en detentiecentra en het verbeteren van bestaande opvangplaatsen en detentiecentra. Griekenland streeft ernaar om de hiervoor benodigde wetgeving zo snel mogelijk in werking te laten treden, zodat dit in 2011 geïmplementeerd kan worden.
De Europese Commissie heeft het Griekse actieplan aangegrepen om alle Europese lidstaten te vragen in hoeverre zij bereid zijn om Griekenland bij de implementatie van dit actieplan te helpen. In reactie op dit verzoek van de Europese Commissie heeft Nederland laten weten hier graag een bijdrage aan te willen leveren. Daarbij is gerefereerd aan eerdere afspraken tussen Nederland en Griekenland op het gebied van praktische samenwerking. Nederland heeft Griekenland toen het aanbod gedaan om op allerlei gebieden ondersteuning te bieden, variërend van het ondersteunen van de Griekse tolkencapaciteit en het geven van trainingen op het gebied van interviewtechnieken en gebruik van landeninformatie, tot het uitwisselen van expertise op het gebied van opvang en terugkeer en advisering over proces van het opzetten en inrichten van een nieuwe asieldienst en een nieuwe asielprocedure. Deze afspraken heb ik op 8 november jl., en marge van de JBZ-raad in Brussel, nogmaals bevestigd in een gesprek met de verantwoordelijke Griekse Minister Papoutsis.
Ik ben van mening dat een (Europees) gecoördineerde aanpak van de ondersteuning aan Griekenland, onontbeerlijk is voor een snelle en efficiënte implementatie van het Griekse actieplan. Daarom heeft Nederland de Europese Commissie laten weten Griekenland ook graag te willen ondersteunen bij de sturing en coördinatie van het implementatietraject.
Deelt u de mening dat er, om asielzoekers op termijn nog «met goed fatsoen» naar Griekenland te kunnen sturen op grond van een Dublinclaim, een acuut en stevig Europees actieplan moet komen om (mede met hulp van Nederland) het asielsysteem in Griekenland binnen een jaar tijd aanzienlijk te verbeteren? Bent u bereid zich daar in de Europese Raad hard voor te maken?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat de kernpunten van zo’n actieplan, praktische steunplannen moeten bevatten voor het zo snel mogelijk realiseren van opvangplaatsen, een verbeterde asielprocedure, het renoveren van detentiecentra, en het opleiden van tolken en asieladvocaten in Griekenland? Zouden onderdelen van zo’n plan vergelijkbaar kunnen zijn met de praktische steun die ook vanuit de Dienst Terugkeer & Vertrek is geboden aan Liberia?
Wat zijn de kosten van de opvang van de 1 900 asielzoekers die op dit moment vanwege de slechte staat van de asielprocedure in Griekenland niet aan dat land kunnen worden overgedragen?3
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid deze schriftelijke vragen te beantwoorden voordat de Tweede Kamer op 10 november aanstaande met u overlegt over het asiel- en vreemdelingenbeleid?
De gemiddelde kosten van opvang per persoon zijn € 20 550 per jaar in de centrale opvang.
De Koerdische zender Roj TV |
|
Harry van Bommel (SP) |
|
|
|
|
Hebt u kennis genomen van het voornemen van de Deense autoriteiten om de uitzendvergunning in Denemarken van de Koerdische satellietzender Roj TV en productiemaatschappij Mesopotamia Broadcasting in te trekken? Is het tevens waar dat bankrekeningnummers zijn geblokkeerd?1
Ja. Naar ik begrijp werden de bankrekeningen van Roj TV op 31 augustus jl. geblokkeerd. Inmiddels heeft de rechter op 19 oktober jl. de banktegoeden van Roj TV vrijgegeven.
Wat zijn de officiële redenen van de Deense autoriteiten om de vergunning te beëindigen? Is het waar dat van Turkse zijde op enige wijze druk is uitgeoefend op Denemarken om de vergunning voor Roj TV in te trekken? Zo ja, op welke wijze? Is het waar dat de intrekking van de vergunning onder andere wordt gevraagd vanwege eenzijdige berichtgeving? Sinds wanneer is dat het geval, en waarom wordt nu overgegaan tot beëindiging van de uitzendvergunning?
Op 24 september 2010 werden Roj TV en Mesopotamia A/S officieel aangeklaagd, omdat ze, op grond van artikel 114e van het DeenseWetboek van Strafrecht, het terrorisme zouden bevorderen. De aanklager is van mening dat een aantal TV-uitzendingen van Roj-TV, gezien hun vorm en inhoud, moet worden beschouwd als propaganda-activiteiten ter ondersteuning van de verboden PKK en dat deze de activiteiten van de PKK bevorderen. Daarom eiste de aanklager intrekking van de vergunning van Roj TV. Hiertoe zal de rechter eerst een uitspraak moeten doen.
Volgens de Deense autoriteiten is de beslissing Roj TV aan te klagen een zelfstandige beslissing geweest. Zij bevestigen dat er van druk van Turkse zijde geen sprake is geweest. Wel deed de Turkse Ambassade in Kopenhagen in 2005 aangifte tegen Roj TV, hetgeen uiteindelijk heeft geleid tot de officiële aanklacht van 24 september jl.
Is het tevens waar dat Denemarken Roj TV beschuldigt van het bevorderen van terrorisme door middel van tv-uitzendingen? Zo ja, wat wordt daarmee bedoeld? Was dat eerder, bijvoorbeeld bij het verlenen van de vergunning in 2004, niet het geval? Zo ja, wat is er veranderd?
Zie antwoord vraag 2.
Hebt u kennisgenomen van de aard van de programma’s en de journalistieke kwaliteit van Roj TV? Is het waar dat veel programma’s van sociale en culturele aard zijn?2 Deelt u de mening dat het niet aan de vergunningverstrekkende autoriteiten is om op basis van de inhoud van programma’s de uitzendvergunningen niet te verlenen? Zo ja, hoe verhoudt zich die beslissing tot de criteria van Kopenhagen, waarin de vrijheid van meningsuiting als een van kernwaarden van de EU staat beschreven? Kunt u dat toelichten?
Het is niet aan de Nederlandse regering om de inhoud van in Denemarken gevestigde TV-zenders te becommentariëren. De toelaatbaarheid van genoemde TV-programma’s is aan de vergunningverstrekkende autoriteiten en uiteindelijk de rechter in Denemarken. De Deense wetgeving en rechtspraktijk zijn volledig in overeenstemming met het Europese acquis communautaire. De Nederlandse regering ziet geen reden om naar aanleiding van de Deense vergunningverlening te interveniëren.
Bent u bereid er bij de Deense autoriteiten op aan te dringen Roj Tv een uitzendvergunning te blijven verlenen? Indien neen, kunt u toelichten waarom de vrijheid van meningsuiting van Roj Tv mag worden opgeschort?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de opvatting dat de persvrijheid in Turkije en de naleving van de vrijheid van meningsuiting in dat land onvoldoende is?3 Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid er bij de Turkse autoriteiten op aan te dringen Roj TV uitzendrechten te verlenen en een volledige vrijheid van meningsuiting en persvrijheid te garanderen? Indien neen, waarom niet?
De Turkse regering heeft de afgelopen jaren toenadering gezocht tot de Koerdische minderheid in Turkije. Zo is er sinds de start van de Koerdische zender TRT Seş begin 2009, over het algemeen, meer ruimte voor media-uitingen in de Koerdische taal. De Nederlandse regering blijft desalniettemin, bilateraal én via de EU, voortdurend aandringen op verbetering van de persvrijheid en vrijheid van meningsuiting in Turkije. Mede op aandringen van Nederland werd Turkije door de Raad Algemene Zaken van 7 december 2009 opgeroepen aan de Kopenhagen-criteria te voldoen. De Raadsconclusies verwijzen expliciet naar het belang van onder meer de vrijheid van meningsuiting en persvrijheid. De jaarlijkse voortgangsrapportage van de Europese Commissie zal in november dit jaar de laatste stand van zaken hieromtrent weergeven.
Wat uitzendrechten in Turkije betreft, is het aan de Turkse autoriteiten om te bepalen of Roj TV hiervoor in aanmerking komt.
De vreemdelingendetentie en het overlijden van een bejaarde vrouw |
|
Hans Spekman (PvdA), Khadija Arib (PvdA) |
|
|
|
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Na 20 jaar in de stad moest Berta toch weg»?1
Is het waar dat de betreffende 73-jarige vrouw die al 20 jaar illegaal in Amsterdam verbleef, in mei van dit jaar is opgepakt en in vreemdelingendetentie is geplaatst? Is het waar dat zij ongeveer drie maanden lang in een detentiecentrum heeft verbleven?
Kunt u de motieven en achtergronden schetsen van de inbewaringstelling van deze 73-jarige vrouw? Hoe reëel was het dat zij nog naar Colombia zou kunnen worden uitgezet, mede gezien haar medische toestand en haar lange verblijf in Nederland?
Is tijdens haar vreemdelingendetentie bij de behandeling en bejegening van mevrouw rekening gehouden met haar leeftijd en slechte gezondheid? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Deelt u de mening dat kwetsbare personen, waaronder ook oudere vrouwen vanaf bijvoorbeeld zestig jaar, niet in vreemdelingendetentie thuishoren? Bent u bereid ook voor «ouderen» een lichter alternatief voor vreemdelingenbewaring te ontwikkelen, zoals dat ook voor minderjarigen van toepassing is?
In welke mate is tijdens de vreemdelingendetentie en bij de overplaatsingen vanuit Zeist naar Rotterdam en vanuit Rotterdam naar Ter Apel, rekening gehouden met de zwakke medische gesteldheid van deze 73-jarige mevrouw? Kunt u uiteenzetten wat in het geval van ernstige medische problemen de protocollen in vreemdelingendetentie zijn, en of die in dit geval zijn nageleefd?
Kunt u uiteenzetten onder welke omstandigheden deze mevrouw uiteindelijk in de vrijheidsbeperkende locatie in Ter Apel is overleden? Is, wellicht op grond van onderzoek, uitgesloten dat de vreemdelingendetentie en/of de laatste overplaatsing naar Ter Apel daar een rol in heeft gespeeld?
Welke handelingen en afwikkelingen hebben er vanuit het ministerie van Justitie en de Dienst Terugkeer en Vertrek plaatsgevonden na het overlijden van deze mevrouw, mede in de richting van haar nabestaanden?
De in Den Haag voorgestelde allochtonenstop voor het amateurvoetbal |
|
Khadija Arib (PvdA), Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «PVV: allochtonenstop bij amateurvoetbal»?1
Ja.
Wat is uw opvatting over dit voorstel?
Het plan voor een tijdelijke allochtonenstop binnen het Haagse amateurvoetbal in verband met ondermeer contributieachterstanden is inmiddels ingetrokken. Van de gemeente Den Haag begrijp ik dat zij signalen krijgen van sportverenigingen over slecht betalende leden maar dit betreft zowel leden van allochtone als van autochtone afkomst.
Is hier wat u betreft sprake van discriminatie? Zo nee, waarom niet?
Nee, zoals gesteld in mijn antwoord op vraag twee is het plan inmiddels ingetrokken.
Wat zou deze maatregel betekenen voor de participatie van allochtone jongeren in sportclubs?
Het ten uitvoer brengen van de maatregel zal tot gevolg kunnen hebben dat de participatie van allochtone jongeren verslechtert ten opzichte van autochtone leeftijdsgenoten.
Deelt u de mening dat er, gezien de ernst van de problematiek bij voetbalclubs (met name op het vlak van ruzies en geweld) actie vanuit de overheid noodzakelijk is? Zo ja, deelt u de mening dat het nu in Den Haag voorgestelde plan geen oplossing biedt en er beter gewerkt kan worden aan voorstellen die wel effectief zijn? Zo nee, waarom niet?
Ik vind geweld en agressie in de sport absoluut niet acceptabel. Sport kan leiden tot verbroedering en is zeer belangrijk voor de karaktervorming van jongeren. Mijn voorgangers hebben mede daarom het programma «Meedoen Alle Jeugd door Sport» gesubsidieerd waarin zowel de KNVB als de gemeente Den Haag participeren en waarbij ingezet wordt op het verhogen van sportparticipatie van jeugdleden uit achterstandswijken. Daarnaast hebben zij de programma’s «Samen voor Sportiviteit en Respect» en «Masterplan Arbitrage» gesubsidieerd. Met het programma »Samen voor Sportiviteit en Respect» wordt er gestreefd naar het aanpakken van onwenselijk gedrag op en rondom het sportveld en het vergroten van de aandacht voor sportiviteit en respect binnen sportverenigingen zelf. Het programma «Masterplan Arbitrage» heeft als doel scheidrechters te werven én langer te behouden, onder meer door ze goed op te leiden, goed te begeleiden en vooral door ervoor te zorgen dat het er bij de wedstrijden weer sportiever aan toe gaat. Op basis van de resultaten van deze programma’s zal ik besluiten welke inzet ik mogelijk in de nabije toekomst zal plegen.
Dit vraagstuk wordt ook op lokaal niveau aangepakt. Zo bespreekt bijvoorbeeld de gemeente Den Haag elke zes weken de ontwikkelingen bij de Haagse voetbalclubs. Incidenteel komen geweldsincidenten in dit overleg aan de orde. Daarnaast kan de gemeente optreden indien de openbare orde en veiligheid in het geding is.
De KNVB biedt clubs ondersteuning voor het innen van contributie en het stellen van sancties bij wanbetaling. Vanuit de KNVB is er een structuur dat niet betalende spelers niet van de ene club naar de andere club kunnen worden overgeschreven zonder eerst aan hun betalingsverplichtingen te voldoen.
Kunt u in overleg treden met de Koninklijke Nederlandse Voetbalbond (KNVB) over de ontwikkeling van effectieve maatregelen om de situatie in het amateurvoetbal aan te pakken, en daarover de Kamer op korte termijn informeren? Zo nee, waarom niet?
Zie mijn antwoord op vraag vijf.
Zou u actie kunnen ondernemen, mocht dit voorstel een meerderheid halen en ingevoerd worden?
Zie mijn antwoord op vraag drie.
Heeft u kennisgenomen van het tv-programma Uitgesproken EO, waarin wordt vermeld dat in 75% van de 28 onderzochte asielzoekerscentra (AZC) christenen of ex-moslims te maken hebben met discriminatie, dat in 67% van de AZC’s (doods)bedreigingen voorkomen en dat in 33% van de AZC’s geweld op grond van hun christelijke overtuiging door veelal islamitische medebewoners?12
Ja.
Hoe beoordeelt u de uitkomsten van deze peiling van Stichting Gave onder deze 28 AZC’s?
Bedoelde peiling van Stichting Gave betreft een korte peiling onder een zeer beperkte groep mensen met contacten in asielzoekerscentra. Desalniettemin neem ik signalen zoals in vermeld televisieprogramma naar voren gebracht serieus. Asielzoekers hebben recht op een veilige opvangsituatie, ongeacht hun nationaliteit, etniciteit, religie, seksuele geaardheid of politieke overtuiging.
Het creëren van een veilige en beheersbare leefomgeving is dan ook een van de belangrijkste taken van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA).
Door het COA geregistreerde incidenten laten overigens cijfermatig een ander beeld zien dan de cijfers van de Stichting Gave doen vermoeden. Het aantal incidenten dat voortvloeit uit conflicten tussen moslims en christenen is gering (zie hiervoor het antwoord op vraag 4).
Belangrijker vind ik echter dat de veiligheid van asielzoekers continu centraal staat bij het verzorgen van de opvang door het COA, waarbij ik wil benadrukken dat in de opvanglocaties, evenmin als in de maatschappij, het voorkómen van incidenten niet in alle gevallen zal slagen. Het COA zal in het reguliere overleg met Stichting Gave aandacht besteden aan deze peiling.
Overigens zijn de conclusies die uit de peiling worden getrokken, zoals weergegeven in het televisieprogramma Uitgesproken EO, methodologisch niet correct. De percentages in de uitkomsten van de peiling zien op de 24 ondervraagden, niet op de asielzoekerscentra in Nederland.
Wat wordt er gedaan om de huisregels van het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA), waarin regels staan om een veilige woon- en leefomgeving te garanderen, bekend te maken onder asielzoekers, inclusief de sancties die kunnen volgen?
Iedere bewoner ontvangt bij binnenkomst in de opvang de huisregels en tekent daar ook voor. Deze huisregels worden in de meest gangbare talen verstrekt en tevens mondeling met behulp van een tolk toegelicht. Daarnaast wordt iedere bewoner in de gesprekken die het COA voert bij binnenkomst en ook in latere fases van het verblijf in de opvang uitgebreid geïnformeerd over de ontoelaatbaarheid van iedere vorm van discriminatie. Tevens krijgen bewoners uitleg over de mogelijkheid om aangifte te doen van (vermeende) strafbare feiten.
Kunt u aangeven op welke schaal kwetsbare groepen asielzoekers in AZC's vanwege hun religie, etniciteit, sekse, seksuele gerichtheid of ander kenmerk slachtoffer worden van bedreigingen en geweld? Zo nee, bent u bereid daar een onderzoek naar in te stellen om de exacte omvang van dit probleem te achterhalen?
Inzicht in de mate waarop kwetsbare groepen in AZC’s slachtoffer van geweld of bedreiging worden, hangt voor een belangrijk deel samen met de bereidheid van (mogelijke) slachtoffers om daarover de medewerkers van het COA of de politie te informeren. Alleen aan de hand van meldingen kan worden aangegeven op welke schaal de vermeende bedreigingen en geweldsplegingen plaatsvinden. Het COA registreert alle bekende incidenten in het bewonersinformatiesysteem dat het COA hanteert.
Een analyse van de gegevens uit dit systeem laat zien dat er in de afgelopen 2 jaar 24 incidenten zijn geregistreerd die betrekking hebben op conflicten tussen bewoners. Hiervan zijn drie incidenten terug te voeren op conflicten tussen moslims en christenen.
Bent u bereid de aangiftes bij de politie van religieus gerelateerde bedreigingen en mishandelingen te registeren? Zo nee, waarom niet?
Het COA registreert alle gevallen waarin aangifte wordt gedaan naar aanleiding van (mogelijk) strafbare feiten die door bewoners van de COA-opvang zouden zijn gepleegd. Een strafrechtelijke veroordeling wegens een misdrijf wordt meegewogen in de individuele asielprocedure.
Bent u bereid de mogelijkheid om anoniem melding te doen van bedreigingen of mishandeling te bespreken met het CAO en beter onder de aandacht te brengen van de asielzoekers? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u hieraan invulling geven?
Het anoniem doen van een melding maakt het lastig, zo niet onmogelijk tegen het gemelde incident op te treden. COA-medewerkers zullen, indien zij het idee hebben dat er sprake is van problemen op grond van religie, in een vertrouwelijk gesprek trachten na te gaan of ingrijpen gewenst en nodig is. Daarbij zal de bewoner worden uitgelegd dat het COA, als de bewoner dat wenst, geheimhouding in acht zal nemen.
Zoals hiervoor weergegeven krijgen bewoners uitleg over de mogelijkheid om aangifte te doen van (vermeende) strafbare feiten. Hierbij wordt er op aangedrongen om bij bedreiging, aangifte en geweld altijd daadwerkelijk aangifte te doen bij de politie. Dit geldt uiteraard eveneens indien sprake is van discriminatie of bedreiging vanwege de levensovertuiging van bewoners.
Aan bewoners die van mening zijn dat zij vanwege hun levensovertuiging worden gediscrimineerd of bedreigd, wordt geadviseerd vanwege dit feit aangifte te doen bij de politie.
Bent u tevens bereid het COA op te dragen een vertrouwenspersoon in te stellen zodat deze problemen laagdrempelig kunnen worden besproken?
Het COA beschikt over een Meldpunt Veiligheid Centraal orgaan opvang asielzoekers. Dit meldpunt is een meldpunt voor diverse vormen van criminaliteit: (vermoedens van) georganiseerde misdaad, vrouwenhandel, extremisme, wapen/drugshandel en discriminatie, ook wanneer deze religieus van aard is. Het richt zich op: criminaliteitspreventie, criminaliteitsbestrijding, signalering van onveiligheid en het opvolging geven daarvan. Bewoners kunnen, ook via COA-medewerkers, eventuele misstanden (laten) melden via intranet en een speciaal telefoonnummer. Dit geldt uiteraard ook voor bedreigingen met religieuze achtergronden.
Daarnaast beschikt het COA over een klachtenregeling voor asielzoekers en is het voeren van een (vertrouwelijk) gesprek op initiatief van bewoner of medewerker altijd mogelijk. Een afzonderlijke COA-vertrouwenspersoon acht ik dan ook niet noodzakelijk.
Bent u bereid het bestaande meldpunt van het COA ook open te stellen voor meldingen van bedreigingen die religieus gerelateerd zijn?
Zie antwoord vraag 7.
Deelt u de mening dat indien er sprake is van (doods)bedreigingen en mishandeling, niet het slachtoffer overgeplaatst moet worden naar een andere (veilige) locatie, maar dat de dader moet worden overgeplaatst naar de vreemdelingendetentie?
Welke stappen zijn aangewezen in het geval sprake is van discriminatie, bedreiging of andere misdragingen wordt steeds voor elke individuele situatie zorgvuldig afgewogen.
In voorkomende gevallen, met name indien er sprake is van (bijna) uitgeprocedeerde asielzoekers, kan het COA in overleg met de Dienst Terugkeer en Vertrek bezien of ten aanzien van de overlastgevende vreemdelingplaatsing in vreemdelingenbewaring aan de orde is. De mogelijkheden hiertoe worden per geval beoordeeld.
Bent u bereid bij herhaling van en/of grove (doods)bedreiging of mishandeling, tot stopzetting van de asielprocedure over te gaan, conform artikel 35 van de Vreemdelingenwet 2000?
Strafrechtelijke antecedenten worden conform staand beleid altijd betrokken bij de beoordeling van een verzoek om toelating. Vervolgens biedt de Vreemdelingenwet 2000 de mogelijkheid om bij een afwijzing van een aanvraag om toelating een vreemdeling ongewenst te verklaren, wanneer hij ter zake van een misdrijf is veroordeeld tot een gevangenisstraf, waarbij het onvoorwaardelijk ten uitvoer te leggen gedeelte van de straf ten minste een maand bedraagt. Ook is ongewenstverklaring mogelijk van vreemdelingen die bij herhaling ter zake van een misdrijf zijn veroordeeld.
Met betrekking tot asielverzoeken is het echter wel van belang om te vermelden dat in het geval sprake is van vluchtelingrechtelijke vervolging, dan wel dreigende schending van artikel 3 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden bij terugkeer, niet elke strafrechtelijke veroordeling kan leiden tot afwijzing van het asielverzoek. Alleen bij zeer ernstige misdrijven zal in die gevallen de asielaanvraag kunnen worden afgewezen. Overigens is artikel 35 Vreemdelingenwet 2000 hier niet van toepassing omdat dit artikel ziet op de intrekking van de verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd.
De situatie van stateloze Roma in Nederland |
|
Gerard Schouw (D66) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het rapport «Stateloos maakt radeloos» van Dokters van de Wereld waarin de situatie van stateloze Roma in Nederland wordt beschreven?1
Ja.
Wat is uw reactie op de constatering in het rapport dat de stateloosheid van Roma en hun kinderen grote en ernstige gevolgen heeft voor hun leven in Nederland en hun integratie volledig in de weg staat?2
Ik onderschrijf deze constatering niet. In het rapport ontbreekt een belangrijk onderscheid tussen de groep Roma die in 1977/»78 door middel van een pardonregeling een verblijfsstatus heeft gekregen en de overige Roma die nadien naar Nederland zijn gekomen. Voor de eerstgenoemde groep is het feit dat ze staatloos zijn geen belemmering voor de integratie aangezien zij een verblijfsstatus hebben waardoor zij zich kunnen inschrijven bij een gemeente, onderwijs kunnen volgen en kunnen werken. Ze hebben de mogelijkheid en de eigen verantwoordelijkheid om te participeren in de Nederlandse samenleving. Tevens kunnen zij veelal in aanmerking komen voor het Nederlanderschap door middel van naturalisatie of optie en kunnen hun kinderen de Nederlandse nationaliteit krijgen op basis van artikel 6, eerste lid, sub b, van de Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN) dan wel op basis van artikel 3, derde lid RWN.
Staatloze Roma die niet-rechtmatig in Nederland verblijven en die niet onder de gepardonneerde groep vallen, hebben tot aan de leeftijd van 18 jaar recht op onderwijs op basis van de uitzondering die op het koppelingsbeginsel is gemaakt3. Daarnaast bestaat de mogelijkheid om via de «buitenschuldprocedure» een Nederlandse verblijfsvergunning te krijgen. In de praktijk blijkt echter dat een vergunning op grond van het buitenschuldbeleid vaak niet is geïndiceerd voor vreemdelingen van Roma afkomst omdat zij kunnen terugkeren naar het land van herkomst of naar het land waar de persoon eerder verblijf heeft (gehad).
Wat is uw reactie op de in het rapport gestelde schending van internationale verdragen?3
In het rapport wordt gesteld dat er sprake is van schending van artikel 1 van het Verdrag tot beperking der staatloosheid, doordat bij artikel 6, eerste lid, onder b, RWN de eis van toelating wordt gesteld. Van schending van dit artikel is echter geen sprake. Artikel 1 van het Verdrag tot beperking der staatloosheid bepaalt onder welke voorwaarden de nationaliteit wordt verleend aan een persoon die geboren is op het grondgebied van een verdragsluitende partij en die bij geboorte staatloos is. Ingevolge artikel 1, tweede lid, van dat verdrag kan een verdragsluitende Staat de verkrijging van de nationaliteit van deze personen verbinden aan bepaalde (limitatief opgesomde) voorwaarden, waaronder het stellen van een verblijfstermijn van vijf jaar voorafgaand aan een verzoek tot verkrijging van die nationaliteit en aan eisen van openbare orde. De term die in dit artikel wordt gebruikt is «habitual residence».
Op grond van artikel 6, tweede lid onder b van het Europees Verdrag inzake nationaliteit (EVN) kan de voorwaarde van wettig en gewoon verblijf worden gesteld. In het toelichtende rapport bij dit Verdrag is expliciet opgemerkt dat dit artikel is gebaseerd op («drawn from») artikel 1 van het Verdrag tot beperking der staatloosheid. De term «habitual residence» in dit artikel moet in dat licht worden geïnterpreteerd als wettig en gewoon verblijf. Vele landen hebben dan ook zowel het EVN als het Verdrag tot beperking der staatloosheid ondertekend, en stellen in hun nationaliteitswetgeving de eisen van wettig en gewoon verblijf voor verkrijging van de nationaliteit in geval van staatloosheid.
Het is mij bekend dat de rechter in een geval inmiddels anders heeft geoordeeld.5 Dit kan in hoger beroep echter nog gecorrigeerd worden. Vooralsnog houd ik daarom vast aan dit standpunt.
Daarnaast wordt de vraag opgeworpen of er sprake is van strijd met het Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK). Ook dit is niet het geval. Artikel 7 van het IVRK kent het recht toe aan kinderen om een nationaliteit te verwerven. Ingevolge het tweede lid van artikel 7 IVRK dient de verwezenlijking van dit recht gewaarborgd te worden in overeenstemming met het nationale recht en internationale verplichtingen. De verwerving van het Nederlanderschap is uitgewerkt in de RWN, waarbij staatlozen een gunstigere positie hebben dan andere vreemdelingen. Voor minderjarige staatloze optanten geldt dat zij een optierecht kunnen uitoefenen na drie jaar toelating en hoofdverblijf op grond van artikel 6, eerste lid, aanhef en onder b, mits zij in het Koninkrijk als staatloze zijn geboren. Het recht om een nationaliteit te verwerven is hiermee voor als staatloze binnen het Koninkrijk geboren kinderen voldoende gewaarborgd, en er is dan ook geen sprake van schending van het IVRK.
Zoals hiervoor vermeld biedt de RWN de mogelijkheid dat een minderjarige staatloze de Nederlandse nationaliteit verwerft. Ook voor meerjarige staatlozen bestaat deze mogelijkheid. Er is dan ook geen sprake van een schending van een verdragsrechtelijke verplichting.
Kunt u aangeven hoeveel Roma in Nederland stateloos zijn? Zo nee, waarom niet?
Nee. Het registreren van etniciteit wordt in beginsel door de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) verboden. Hierdoor is het niet mogelijk exacte cijfers te geven van het aantal Roma in Nederland, alsmede het aantal stateloze Roma(kinderen) in Nederland.
Kunt u aangeven hoeveel Roma-kinderen in Nederland stateloos zijn? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Welke concrete stappen worden door u gezet om zicht te krijgen op het aantal statelozen (Roma en anderszins) dat zich in Nederland bevindt?
De huidige wetgeving laat geen ruimte voor een exacte registratie van aantallen stateloze Roma. Wel zal worden bezien of het nieuwe systeem van de IND in een registratie van staatlozen zal kunnen voorzien, uiteraard binnen de kaders van de Wbp.
Hoe lang duurt de buitenschuldprocedure gemiddeld? Wat is de langst gevoerde en wat is de kortst gevoerde procedure tot nu toe?
In 2009 bedroeg de doorlooptijd van een buitenschuldprocedure 389 dagen. In 2010 bedroeg de doorlooptijd van die procedure 281 dagen. De langst gevoerde procedure bedroeg vier jaar en de kortste procedure bedroeg ongeveer 1 uur. Hierbij dient echter wel te worden opgemerkt dat onderdeel van deze procedure is dat de vreemdeling zich inspant om Nederland te verlaten en ook dat een bemiddelingspoging door de Dienst Terugkeer en Vertrek wordt ondernomen. Het doorlopen van deze stappen, die noodzakelijk zijn zeker te stellen dat het daadwerkelijk niet aan de vreemdeling is te wijten dat hem geen reisdocumenten worden verstrekt, maakt dat de behandelduur in individuele gevallen kan oplopen.
Kan de buitenschuldprocedure korter in duur? Zo nee, waarom niet?
Het is niet aan te geven of de buitenschuldprocedure korter in duur kan. Het begrip «buiten schuld» dient namelijk te worden opgevat als een objectief criterium, hetgeen betekent dat de vreemdeling aan de hand van objectief toetsbare bescheiden moet kunnen aantonen dat de betrokken autoriteiten van het land van herkomst of van het land alwaar de persoon verblijf heeft (gehad), geen toestemming zullen verlenen voor zijn terugkeer terwijl betrokkene heeft aangegeven zelfstandig te willen terugkeren naar zijn land. De termijn waarbinnen duidelijkheid kan worden verkregen over de vraag of dit aan de orde is, hangt dan ook van veel verschillende factoren af, waaronder de snelheid waarmee de vreemdeling zelf de benodigde inspanningen verricht om zijn identiteit en nationaliteit aan te tonen en de handelwijze van de vertegenwoordiging van het land van herkomst. Uiteindelijk gaat het niet om de vraag of er gedurende een specifieke periode aan het vertrek is gewerkt, maar in hoeverre er op een zodanige manier aan het vertrek is gewerkt dat objectief is komen vast te staan dat betrokkene buiten zijn schuld Nederland niet kan verlaten.
Heeft u overwogen om de buitenschuldprocedure en het verkrijgen van een verblijfstitel voor statelozen toegankelijker te maken? Zo ja, op welke wijze kan de procedure toegankelijker worden gemaakt? Zo nee, waarom niet?
Ik ben van mening dat de buitenschuldprocedure voldoende toegankelijk is voor staatlozen. Staatlozen die niet kunnen terugkeren naar een herkomstland of een land alwaar de persoon verblijf heeft (gehad) kunnen op grond van het buitenschuldbeleid in aanmerking komen voor vergunningverlening. Daarbij wordt wel een inspanningsverplichting gevraagd van de vreemdeling. Ook het individuele gedrag van de vreemdeling, bijvoorbeeld wanneer de vreemdeling een gevaar vormt voor de openbare orde en nationale veiligheid, zich onttrekt aan het vreemdelingentoezicht of onjuiste gegevens verstrekt, kan aan vergunningverlening in de weg staan. Het geldende buitenschuldbeleid is opgenomen in paragraaf B14/3 van de Vreemdelingencirculaire 2000.
Welke sociale voorzieningen zijn er beschikbaar voor statelozen gedurende de buitenschuldprocedure en aanvraag van een verblijfstitel? Indien geen, waarom niet?
Een vreemdeling zonder rechtmatig verblijf of met rechtmatig verblijf op grond van een ingediende aanvraag voor regulier verblijf heeft recht op medisch noodzakelijke zorg en rechtsbijstand en in het geval van minderjarige kinderen, recht op onderwijs.
Ziet u mogelijkheden om gedurende de buitenschuldprocedure en de aanvraag van een verblijfstitel, sociale voorzieningen als primaire gezondheidszorg en onderwijs voor minderjarige statelozen beschikbaar te maken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 10.
Welke juridische beletselen zijn er voor een specifiek pardon voor de mensen die er reeds in de jaren zeventig van de vorige eeuw recht op hadden, maar dat destijds niet hebben ontvangen?
Regelingen als hier bedoeld kennen een duidelijke begin- en einddatum. Nog daargelaten wat de juridische beletselen zouden zijn, acht ik het niet wenselijk noch praktisch te realiseren om een regeling te treffen voor een groep mensen die mogelijk eerder voor een regeling in aanmerking zou zijn gekomen.
Een onderzoek van Fier Frieslan |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de schokkende uitkomst van het onderzoek uitgevoerd door hulpverleningsorganisatie Fier Fryslân?1
Ja.
Ziet u ruimte voor aanscherping van het beleid? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
In de publicatie van Fier Fryslân zijn ervaringen gebundeld van de opvang van meisjes/jonge vrouwen in de pilot eergerelateerd geweld, om de gedurende drie jaar opgedane kennis te delen. Gaandeweg wordt er steeds meer inzicht verkregen in de dilemma’s van meisjes en jonge vrouwen uit een eercultuur in Nederland. Uit het onderzoek wordt onder meer duidelijk dat, hoewel (de dreiging van) eergerelateerd geweld voor de jonge vrouwen de aanleiding is geweest om hulp te zoeken en het gezin te verlaten, er later vaak meerdere problemen blijken te spelen. Zo komen eenmaal in de veilige opvang bijvoorbeeld post-traumatische stress stoornissen (ten gevolge van seksueel misbruik) aan het licht waarvoor niet eerder hulp is gezocht.
Er zijn geen betrouwbare landelijke cijfers bekend over een mogelijk verband tussen seksueel misbruik (binnen het gezin of de familie) en eergerelateerd geweld. Ik vind de uitkomsten van het onderzoek echter zorgelijk. Daarom zal ik het landelijke Partnership Aanpak Seksueel Geweld2 vragen mij over de gesignaleerde problematiek te adviseren.
In algemene zin worden de opgedane kennis en ervaringen in de pilot meegenomen bij het kabinetsstandpunt op het advies van de commissie «stelselonderzoek vrouwenopvang», die mij adviseert over een toekomstbestendig stelsel van vrouwenopvang, waaronder specifieke groepen zoals slachtoffers van eergerelateerd geweld. Inmiddels is het onderzoek van de commissie afgerond.
Ik hoop binnenkort het rapport in ontvangst te nemen en zal de Kamer hierover zo spoedig mogelijk informeren.
Deelt u de mening dat hier zo spoedig mogelijk werk van moet worden gemaakt? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
De mogelijke komst van twee grote asielzoekerscentra in Dokkum en Veenwouden |
|
Sietse Fritsma (PVV) |
|
|
|
|
Is het waar dat u voornemens bent om in zowel Dokkum als Veenwouden een groot asielzoekerscentrum, waar plaats is voor zo’n 450 asielzoekers, te realiseren?1
In zowel de gemeente Dongeradeel, als de gemeente Dantumadiel doet het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA), in samenwerking met beide gemeentebesturen en met instemming van beide gemeenteraden, onderzoek naar een mogelijke vestiging van een asielzoekerscentrum (azc). De precieze locatie en omvang van een azc vormen onderdeel van dit locatieonderzoek.
Deelt u de mening dat het aantal onder te brengen asielzoekers van 800 tot 900 simpelweg te groot is voor dit beperkte en dunbevolkte gebied? Zo nee, waarom niet?
Zoals in antwoord 1 aangegeven worden op dit moment de mogelijkheden onderzocht tot het vestigen van een azc in de beide gemeenten. Het staat daarmee nog niet vast dat ook in de beide gemeenten daadwerkelijk een azc geopend zal worden.
Is er geluisterd naar de inwoners van beide gemeenten die niet zitten te wachten op twee grote asielzoekerscentra? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat heeft u met de zorgen van deze inwoners gedaan?
Indien sprake is van een vestiging van een azc, richt het COA zich samen met de gemeente op een heldere informatievoorziening naar omwonenden en andere betrokkenen. Na het bekend worden van een exacte locatie vindt op structurele basis overleg met omwonenden plaats.
Realiseert u zich dat de komst van twee grote asielzoekerscentra ook betekent dat overlast en criminaliteit in het gebied toe zullen nemen? Zo ja, welke maatregelen zijn genomen om deze overlast en criminaliteit te bestrijden?
Een relatie tussen de vestiging van een azc en een stijging van overlast en criminaliteit is nimmer aangetoond.
Erkent u dat het mogelijk is dat Marianne Vaatstra door één of meerdere asielzoekers is vermoord? Zo nee, waarom niet? Zo ja, erkent u dat het mede gelet op de sentimenten van de plaatselijke bevolking ongepast is om dan juist in de regio waar deze moord is gepleegd zoveel asielzoekers onder te brengen?
Het uitgangspunt van het kabinet is een streng maar rechtvaardig asielbeleid. Het terugkeer- en uitzetbeleid wordt geïntensiveerd. Inzet is beheersing en vermindering van de instroom van asielzoekers.
Bent u bereid om er zorg voor te dragen dat de instroom van asielzoekers wordt beperkt en dat de terugkeer van uitgeprocedeerden wordt verbeterd, zodat het aantal asielzoekerscentra juist afneemt in plaats van toeneemt?
Het COA realiseert jaarlijks het aantal opvangplaatsen zoals afgesproken met de minister voor Immigratie en Asiel. De besluitvorming inzake de omvang van de opvangcentra en de plaats waar deze gerealiseerd worden behoort tot de bedrijfsvoering van het COA. Hierin treedt de minister in beginsel niet.
Bent u bereid om er zorg voor te dragen dat genoemde twee asielzoekerscentra niet worden gerealiseerd? Zo nee, waarom niet?
Pogingen van de Nederlandse Staat om een Angolees gezin uit te zetten |
|
Hans Spekman (PvdA) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Staat wilde Angolees gezin toch uitzetten»?1
Ja.
Is het waar dat er door de Dienst Terugkeer en Vertrek (DT&V) pogingen zijn ondernomen om dit gezin met minderjarige kinderen toch uit te zetten, ondanks dat het gerechtshof in Den Haag eind juli in een tussenvonnis had geoordeeld dat de kinderen niet op straat mochten gezet in afwachting van het definitieve vonnis, en u zelf heeft aangegeven dat in afwachting van dat vonnis geen gezinnen met minderjarige kinderen meer op straat zouden zetten? In welke mate is er bij die pogingen druk uitgeoefend?
Vooropgesteld wordt dat het Angolese gezin geen rechtmatig verblijf in Nederland heeft.
De desbetreffende vreemdelingen hebben een vertrekplicht en dienen dan ook aan hun vertrek uit Nederland te werken. Het gezin kan eveneens worden uitgezet uit Nederland. Het tussenvonnis van het gerechtshof in Den Haag van 27 juli jl., dat ziet op passende huisvesting en voldoende financiële middelen voor de kinderen in afwachting van vertrek, maakt dit niet anders.
Er zijn diverse handelingen ondernomen ten behoeve van het vertrek van betrokkenen uit Nederland. In het kader van het terugkeerproces is het Angolese gezin op 13 augustus jl. opnieuw gepresenteerd bij de diplomatieke vertegenwoordiging van Angola ter verkrijging van vervangende reisdocumenten. Voorts heeft de moeder (in aanwezigheid van haar minderjarige kinderen) op 27 augustus jl. een vertrekgesprek met de DT&V gevoerd. Er is bij de gesprekken met betrokkenen geen druk uitgeoefend.
Vindt u het toelaatbaar dat deze mensen mogelijk uitgezet worden terwijl het gerechtshof nog geen definitief vonnis heeft gegeven?
Het tussenvonnis ziet op passende huisvesting en voldoende financiële middelen voor de kinderen in afwachting van vertrek. In afwachting van het eindvonnis van het hof heb ik besloten het aan dit gezin geboden onderdak vooralsnog niet te beëindigen.
Het tussenvonnis ziet echter niet op uitzetting van het gezin uit Nederland. Het gerechtshof stelt dat van de moeder mocht worden verwacht dat zij zou meewerken aan het verkrijgen van reisdocumenten. Het tussenvonnis ontslaat het gezin derhalve niet van de plicht om onder toezicht van de DT&V actief te blijven werken aan hun vertrek uit Nederland. Eveneens zou het gezin kunnen worden uitgezet indien voor het gezin eerdergenoemde reisdocumenten beschikbaar zouden zijn.
Voor de volledigheid meld ik u dat ik op 30 november 2010 bericht ontving dat de definitieve uitspraak is verdaagd tot (in beginsel) 11 januari 2011.
Vindt u dat het, mede op grond van aspecten van menselijkheid, niet geoorloofd is om in het kader van een vertrekgesprek kwetsbare mensen onder deze omstandigheden te dreigen met het beëindigen van de verzorging van de kinderen, terwijl zij die in afwachting van definitieve uitspraak juist weer hebben gekregen?
Tijdens gesprekken met betrokkenen zijn geen dreigementen geuit. Aan de moeder van het gezin is uitgelegd hoe de omstandigheden er mogelijk uitzien nadat het bieden van onderdak in de vrijheidsbeperkende locatie (VBL) zal zijn geëindigd. In dit verband is in het licht van de bij het hof in Den Haag aanhangige procedure de mogelijkheid van plaatsing van de minderjarige kinderen in een pleeggezin of het inschakelen van jeugdzorg met de moeder besproken. Ik meen juist dat sprake zou zijn geweest van onzorgvuldig handelen wanneer deze aspecten bewust niet met de moeder zouden zijn besproken en zij hierover in het ongewisse zou zijn gelaten.
Het weigeren van onderwijs aan asielkinderen |
|
Nine Kooiman (SP), Sharon Gesthuizen (GL), Manja Smits |
|
|
|
|
Wat is uw reactie op het bericht dat tientallen kinderen die in een asielcomplex in Ter Apel verblijven al weken verstoken zijn van voortgezet onderwijs? Hoe heeft dit kunnen gebeuren?1
Ten gevolge van onduidelijkheden rond de financiering van het onderwijs in de vrijheidsbeperkende locatie (vbl) in Ter Apel is aan het begin van het schooljaar tot medio oktober geen voortgezet onderwijs aan kinderen op de vbl aangeboden. Voortgezet onderwijs voor de leerplichtige kinderen die in de vbl verblijven is inmiddels weer beschikbaar.
De afspraken die de gemeente en het COA in dit verband hebben gemaakt houden in dat met ingang van het schooljaar 20102011 de gemeente verantwoordelijk is voor het inhuren van het onderwijs en voor de financiering ervan. Om financiële redenen is de gemeente er echter niet in geslaagd onderwijs beschikbaar te krijgen. In overleg met het COA is tot een oplossing voor deze situatie gekomen.
Deelt u de mening dat het onaanvaardbaar is dat geruzie over geld kinderen van school houdt? Zo nee, waarom niet?
Leerplichtige kinderen hebben recht op onderwijs. Inmiddels hebben het COA en de gemeente afspraken gemaakt ten aanzien van het bereiken van een structurele oplossing voor de financiering van het onderwijs.
Welke maatregelen gaat u nemen om ervoor te zorgen dat er per direct een einde aan deze situatie komt en dat dit in de toekomst niet meer voor kan komen?
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht dat volgende maand de eerste allochtonenkliniek opent in Amsterdam |
|
Karen Gerbrands (PVV), Sietse Fritsma (PVV) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Eerste «allochtonenkliniek» opent in Amsterdam»1
Ja.
Deelt u de mening dat dit een stuitend voorbeeld van discriminatie is en dat dit soort vormen van islamisering gestopt moeten worden?
Die mening deel ik niet. De kliniek sluit geen bevolkingsgroepen uit. Ze richt zich op patiënten van Turkse afkomst maar staat ook open voor andere patiënten. Dit is bijvoorbeeld vergelijkbaar met het ziekenhuis Amstelland dat zich richt op joodse patiënten.
Wat is uw reactie op het feit dat ruim 30 000 Turkse allochtonen zich onvoldoende begrepen voelen in Nederland en daarom medische hulp zoeken in Turkije, ondanks dat de Nederlandse gezondheidszorg tot de top van Europa behoort?
Deze gegevens zijn afkomstig van een onderzoek dat in opdracht van Agis is uitgevoerd. Ik deel de mening dat de gezondheidszorg in Nederland kwalitatief hoogwaardig is en in staat is zorg aan alle patiëntencategorieën te bieden. Op dit moment is het mogelijk om zorg wereldwijd ten laste van de Zvw in te roepen. Wanneer de beleidvoornemens van de regering ter zake van het schrappen van de werelddekking zijn gerealiseerd, zal de mogelijkheid om buiten de EU/EER ziekenhuiszorg in te roepen overigens worden beperkt.
Is het u bekend dat in Turkse ziekenhuizen niet altijd adequaat gehandeld wordt, dat er soms «te veel» zorg gegeven wordt en te veel medicatie?
Agis heeft voor haar verzekerden van Turkse afkomst contracten gesloten met geselecteerde Turkse privé klinieken. Het niveau van zorg die in die klinieken gegeven wordt, is volgens Agis hoog en vergelijkbaar met de zorg in de Nederlandse ziekenhuizen. Wel constateert Agis, dat er in de Turkse ziekenhuizen overbehandeling en overmedicatie plaatsvindt. Het tegengaan daarvan is belangrijk. Noch de gezondheid van de patiënt, noch de premiebetaler is daarbij gebaat. Het is de taak van de zorgverzekeraar om overbehandeling tegen te gaan.
Laat u de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) onderzoeken of er in de allochtonenkliniek niet eveneens overbehandeld gaat worden?
Nee, het is de taak van de zorgverzekeraars die zorgcontracten afsluiten met de kliniek om er op toe te zien dat de zorg doelmatig – conform geldende professionele standaarden – wordt verstrekt.
Bent u bereid op korte termijn in gesprek te treden met financier/zorgverzekeraar Agis om een andere oplossing te zoeken om de behandelstroom naar Turkije te stoppen? Zo nee, waarom niet?
Nee. Zowel Agis als de Vatan kliniek opereren binnen de wetgeving van de Nederlandse gezondheidszorg. Zie ook mijn antwoord op vraag 3.
Deelt u de mening dat dit weer het foute signaal geeft dat onze samenleving zich aan moslims/allochtonen aan past in plaats van andersom?
Nee. Keuzevrijheid is de ruggengraat van ons zorgsysteem. Als burgers menen dat de zorg van een nieuwe kliniek beter aansluit op hun behoefte, dan staat het hen vrij om daarvan gebruik te maken.
De stand van zaken rondom proeftuin Modern Migratiebeleid |
|
Tofik Dibi (GL), Ineke van Gent (GL) |
|
|
|
|
Kunt u het bericht bevestigen dat er elf nieuwe au pair bureau’s tot de proeftuin (pilot) Modern Migratiebeleid door de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) zijn toegelaten?
Er zijn in totaal dertien nieuwe au-pairbureaus toegelaten tot de eerste fase van de Proeftuin Au Pair.
Is het waar dat de IND deze elf nieuwe bureau’s aan de hand van een toelatingsgesprek heeft toegelaten tot de eerste fase van de proeftuin?
De IND heeft met elk van deze dertien bureaus afzonderlijk een gesprek gevoerd.
Welke criteria worden door de IND tijdens dit toelatingsgesprek gehanteerd?
Tijdens het toelatingsgesprek licht een medewerker van de IND eerst het doel en de achtergronden van de Proeftuin Au Pair toe en wordt het beleid aangaande toelating als au pair uiteengezet. Vervolgens wordt met dit au-pairbureau nagegaan of de werkwijze van het bureau in overeenstemming is met de desbetreffende regelgeving. Tenslotte wordt het au-pairbureau gewezen op de informatieplicht. Elke relevante wijziging in de situatie van de au pair of het gastgezin dient tijdig te worden doorgegeven aan de IND.
Bij het formele verzoek om toelating tot de eerste fase van de Proeftuin Au Pair moet het nieuwe au-pairbureau voldoen aan de voorwaarden die in lijn zijn met de Wet modern migratiebeleid vooruitlopend op de inwerkingtreding van de Wet modern migratiebeleid. Zo moet het au-pairbureau ingeschreven staan in het handelsregister van de Kamer van Koophandel en moet uit deze inschrijving blijken wie de bestuurders zijn en welke bedrijfsactiviteiten zij verrichten. Daarnaast moet het au-pairbureau solvabel zijn. Ook moet het au-pairbureau zorgdragen voor een zorgvuldige werving en selectie van de au pair en het gastgezin. Hierbij moet tevens inzichtelijk worden gemaakt hoe de begeleiding en (na)zorg van de au pairs en de gastgezinnen van de au pair is georganiseerd.
Op welke wijze en aan de hand van welke criteria houdt de IND toezicht op de proeftuin en haar deelnemers?
Een au-pairbureau dat deelneemt aan de proeftuin heeft een aantal vaste contacpersonen binnen de IND. Deze contactpersonen hebben op regelmatige basis contact met dit bureau. Verder worden er door de IND voor deze au-pairbureaus regelmatig informatiebijeenkomsten georganiseerd. Tijdens deze bijeenkomsten wordt onder meer stilgestaan bij de problemen waar de au-pairbureaus tegen aanlopen. Gedurende de periode van de eerste fase van de Proeftuin Au Pair doet de IND trajectcontrole. De IND onderzoekt daarbij of de toegelaten au pair nog altijd aan de voorwaarden voor toelating en verblijf voldoet, waarbij de rol van het au-pairbureau dat deze au pair begeleidt, nader wordt bekeken.
Is het voeren van een gedragscode onderdeel van de toelatingscriteria? Zo nee, deelt u de mening dat juist in de kwetsbare branche van au pairs het van groot belang is dat er gedragsregels of voorwaarden worden vastgelegd om uitbuiting en misbruik tegen te gaan en hierop te kunnen handhaven? Zo nee, waarom niet?
Nee. Op eerdere schriftelijke vragen van het lid Van Gent over dit onderwerp1 is geantwoord dat het voorkomen van misbruik en uitbuiting een belangrijk onderdeel is van de handhaving door de IND, alsmede van het convenant dat met au- pairbureaus wordt gesloten. Het opstellen van een gedragscode is een positieve bijdrage aan de handhaving, maar is evenals adequaat toezicht op naleving van die gedragscode door een onafhankelijke en ter zake kundige instantie, de verantwoordelijkheid van de branche zelf.
Aan welke voorwaarden moet een au pair bureau voldoen om het erkend referentschap te ontvangen?
De algemene voorwaarden voor erkenning als referent staan vermeld in artikel 2e van de Wet modern migratiebeleid. Er is een vijftal voorwaarden. De eerste voorwaarde ziet op de inschrijving in het handelsregister, bedoeld in artikel 2 van de Handelsregisterwet 2007, voor zover vereist op grond van die wet. De tweede en derde voorwaarde zien op een voldoende waarborging van de continuïteit en solvabiliteit van de onderneming, rechtspersoon of organisatie en het voldoende vaststaan van de betrouwbaarheid van de aanvrager of van de direct of indirect bij die onderneming, rechtspersoon of organisatie betrokken natuurlijke of rechtspersonen. De vierde voorwaarde stelt dat binnen een periode van vijf jaar direct voorafgaand aan de aanvraag om erkenning als referent er geen erkenning als referent van de aanvrager of van de direct of indirect bij die onderneming, rechtspersoon of organisatie betrokken rechtspersoon of onderneming mag zijn ingetrokken.
De laatste voorwaarde ziet op de blijvende erkenning van het referentschap en houdt in dat de aanvrager dient te voldoen aan de vereisten die verband houden met het doel waarvoor de vreemdeling in Nederland verblijft of wil verblijven. Daarnaast volgt uit artikel 3.43, eerste lid, onder a, van het Vreemdelingenbesluit dat de referent een door mij, na overleg met de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, goedgekeurd uitwisselingsprogramma moet hebben.
Een op handen zijnde groepsuitzetting naar Irak |
|
Tofik Dibi (GL) |
|
|
|
|
Is het waar dat er voor woensdag 22 september 2010 een groepsuitzetting naar Irak gepland staat?
Op 22 september jl. zijn 9 Iraakse vreemdelingen uitgezet naar Irak.
Kent u het bericht van Amnesty International, waarin gewaarschuwd wordt voor dergelijke gedwongen uitzettingen gezien de gevaarlijke situatie in Irak?1
Ja. Heden heb ik ook een brief aan uw Kamer gestuurd met mijn reactie op het bericht van Amnesty International.
Bent u bekend met de volgende vraag die het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) aan beide partijen heeft gesteld in de zaak D.S.A. v.s. Noorwegen 22669/10: «Bearing in mind, amongst other considerations, the position of the United Nations High Commissioner for Refugees with regard to forcible return to Central Iraq and their assessment of the general situation in that part of the country, including Kirkuk (the applicants former place of residence), would his expulsion to Iraq be incompatible with Articles 2 or 3 of the Convention?» Is er inmiddels door betrokken partijen op deze vraag geantwoord? Zo ja, hoe luiden deze antwoorden? Nu deze vraag opnieuw wordt gesteld, betekent dit dan niet dat niet langer zonder meer uitgegaan kan worden van het standpunt dat het EHRM eerder innam in de zaak F.H. v.s. Zweden, namelijk dat de algemene situatie in Irak onveilig en problematisch is, maar niet dusdanig ernstig dat die op zichzelf bij uitzetting een schending van art. 3 EVRM oplevert?
Ja, ik ben bekend met deze zaak. Noorwegen is van mening dat in Kirkuk geen sprake is van een uitzonderlijke situatie in de zin van de jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM). Volgens Noorwegen kan op basis van de beschikbare informatie over de veiligheidssituatie in Kirkuk niet worden geconcludeerd dat de Iraakse vreemdeling bij terugkeer naar Kirkuk, louter door zijn aanwezigheid, het risico loopt op een schending van artikel 3 EVRM.
Het feit dat het EHRM een vraag heeft voorgelegd aan de Noorse regering over de algemene veiligheidssituatie in centraal Irak, wil niet zeggen dat de juridisch bindende uitspraak van het Hof in de zaak F.H. tegen Zweden aan juridische relevantie heeft ingeboet. Uiteraard zal Nederland het verloop van de Noorse zaak volgen.
Bent u bereid om, in afwachting van het nieuwe algemene ambtsbericht over de veiligheidssituatie in Irak en de bespreking van de brief van Vluchtelingenwerk over Irak in het algemeen overleg van 10 november 2010, geen onomkeerbare gedragingen te verrichten? Bent u sowieso bereid om in afwachting van de beantwoording van deze vragen af te zien van uitzettingen naar Irak?
Nee. Zoals u kunt lezen in de reactie van de toenmalig minister van Justitie op de brief van Vluchtelingenwerk (Tweede Kamer, 2009–2010, Bijlage bij Documentnr 2010D35414) van 6 september 2010 en het actiedocument van Amnesty International van 21 september 2010 zie ik, mede in het licht van de informatie uit het algemeen ambtsbericht over Irak van 29 oktober 2010, geen aanleiding om de gedwongen terugkeer naar Irak stop te zetten.
Het aantal alleenstaande minderjarige asielzoekers (ama's) in de cel in 2009 is verdubbeld |
|
Hans Spekman (PvdA) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Steeds meer ama’s in gevangenis»?1
Ja.
Klopt het dat het aantal alleenstaande minderjarige asielzoekers (ama’s) in de cel in 2009 is verdubbeld? Zo ja, wat is de oorzaak van deze verdubbeling?
In 2009 heeft tijdelijk een toename plaatsgevonden van het aantal alleenstaande minderjarige vreemdelingen (amv’s) in bewaring ten opzichte van het aantal in 2008. In 2009 betrof het aantal 300 amv’s ten opzichte van 160 amv’s in het jaar 2008.
Inmiddels is het aantal amv’s in bewaring weer afgenomen. In de eerste helft van 2010 betrof het aantal inbewaringgestelden 110 amv’s ten opzichte van 170 amv’s in bewaring in de eerste helft van 2009. Deze amv’s verblijven in de Justitiële Jeugdinrichting (JJI) De Maasberg die onderdeel uitmaakt van De Hunnerberg, die speciaal voor deze doelgroep is ingericht.
Vreemdelingenbewaring is en blijft een ultimum remedium en wordt alleen toegepast wanneer er geen lichtere middelen voorhanden zijn om hetzelfde doel te bereiken. Vooral bij een kwetsbare groep als amv's is het van belang om zo veel mogelijk te volstaan met lichtere toezichtsinstrumenten dan bewaring.
Hoe verhoudt de toename van het aantal ama’s in de cel zich tot uw beleid om vreemdelingenbewaring slechts als «uiterste middel» in te zetten, en om kwetsbare groepen, zoals jonge kinderen, daarbij te ontzien?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u van mening dat het plaatsen van alleenstaande minderjarige kinderen in vreemdelingenbewaring in strijd is met artikel 17 van de Terugkeerrichtlijn? Voldoen de plaatsingen van de ama’s in bewaring aan de voorwaarden die in dat artikel zijn genoemd? Kunt u dat toelichten?
Zie bij antwoord 6 en 7.
In welke inrichtingen zijn de betreffende 300 ama’s uit 2009 in vreemdelingenbewaring geplaatst? Hoe lang duurde gemiddeld die inbewaringstelling? Wat was het regime in die inrichtingen? In hoeveel gevallen heeft de vreemdelingenbewaring geleid tot terugkeer naar het land van herkomst?
Bij instroom werd ruim 60% van de ongeveer 300 amv’s in 2009 direct in de JJI-locatie De Maasberg in De Hunnerberg geplaatst. Het overgrote deel van de overige 40% amv’s die in alle andere JJI’s instroomde, werd in een later stadium alsnog overgeplaatst naar de Maasberg. In de loop van 2009 is de capaciteit van De Maasberg uitgebreid van 20 plekken naar 40 plekken, omdat deze locatie te vaak vol zat, en op dat moment door de toenemende instroom amv’s deze elders geplaatst moesten worden.
Vanaf 2010 worden alle amv’s in De Maasberg geplaatst. JJI De Maasberg is speciaal voor deze doelgroep ingericht. Het personeel in De Maasberg is opgeleid om vanuit een pedagogische invalshoek met amv’s te werken. Er wordt onderwijs verzorgd en er is aandacht voor vrijetijdsbesteding.
Vanwege het geringe aantal worden meisjes bij voorkeur in De Hunnerberg geplaatst.
Volgens de gegevens van DJI bedroeg in 2009 de verblijfsduur van de amv’s in vreemdelingenbewaring ongeveer 35 dagen.
Van de vreemdelingen die in 2009 zijn overgedragen aan de DT&V zijn circa 45 vreemdelingen na opheffing van de vrijheidsontnemende maatregel aantoonbaar vertrokken uit Nederland.
Bent u van mening dat ama’s niet in de cel horen? Bent u bereid de inrichtingen voor vreemdelingenbewaring voor alleenstaande minderjarige kinderen «opener» te maken, zodat meer sprake is van «gecontroleerde opvang»?
In artikel 17 van de Terugkeerrichtlijn wordt niet bepaald dat alleenstaande minderjarige vreemdelingen niet in vreemdelingenbewaring mogen worden gesteld. Het artikel bepaalt wel dat vreemdelingenbewaring slechts in laatste instantie en voor een zo kort mogelijke periode dient plaats te vinden.
Het Nederlandse beleid is hiermee in overeenstemming. Vreemdelingenbewaring is een ultimum remedium en wordt alleen toegepast wanneer er geen lichtere middelen voorhanden zijn om hetzelfde doel te bereiken. Met name bij een kwetsbare groep als alleenstaande minderjarige vreemdelingen (amv’s) is het van belang om zo veel mogelijk te volstaan met lichtere toezichtsinstrumenten dan bewaring.
De omstandigheden waaronder alleenstaande minderjarige vreemdelingen in vreemdelingenbewaring verblijven voldoen aan de voorwaarden die in artikel 17 worden genoemd.
In verband met de herijking van het amv-beleid is door de toenmalige staatssecretaris en minister van Justitie toegezegd dat in combinatie met de implementatie van de beschermende maatregelen voor zogenaamde risico-amv's wordt onderzocht of het karakter van De Maasberg kan worden aangepast en de voorzieningen een meer open karakter kunnen krijgen, zodat slechts sprake is van vrijheidsbeperking in plaats van vrijheidsontneming (Kamerstukken II, 2009/10, 27 062, nr. 64 en 65). Ik zal uw Kamer informeren over de uitkomst zodra het onderzoek is afgerond.
De stichting Nidos is een voogdij-instelling die zelf geen opvang biedt aan alleenstaande minderjarige vreemdelingen (met uitzondering van pleegzorg voor een beperkt aantal amv). De positie van Nidos als voogdij-instelling is dezelfde als die van de bureaus jeugdzorg. Beide zijn voor de huisvesting van de onder hun gezag staande minderjarigen aangewezen op accommodaties van respectievelijk COA en provinciale zorgaanbieders. Bij het onderzoek naar alternatieven voor vreemdelingenbewaring wordt Nidos, net als de overige relevante organisaties, geconsulteerd.
Bent u bereid de betreffende ama’s in afwachting van het aantreden van een nieuw kabinet bij de opvang van het NIDOS (jeugdbescherming voor vluchtelingen) onder te brengen?
Zie antwoord vraag 6.