De registratie van een tweede nationaliteit in de Gemeentelijke Basisadministratie (GBA) |
|
Gerard Schouw (D66), Jeanine Hennis-Plasschaert (VVD) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() ![]() |
Heeft Nederland verdragsrechtelijke verplichtingen die er toe strekken dat een tweede nationaliteit automatisch in de GBA geregistreerd dient te worden? Zo ja, welke verdragsbepalingen zijn dit?
Neen.
Hoeveel mensen hebben de afgelopen vijf jaar op basis van het automatisch registeren van de tweede nationaliteit inderdaad een tweede nationaliteit gekregen?
Niemand verkrijgt een tweede nationaliteit door registratie in de GBA. De registratie in de GBA is niet constitutief maar declaratief. Men verkrijgt een nationaliteit slechts op basis van de wettelijke nationaliteitsregels van de desbetreffende staat. De registratie is niets anders dan een weergave van feiten die op basis van andere bronnen (regelgeving, in dit geval buitenlandse) is ontstaan. Evenmin leidt het ontbreken van registratie in de GBA tot verlies van een tweede nationaliteit. Slechts op basis van de wettelijke nationaliteitsregels van de desbetreffende staat kan men een nationaliteit verliezen. Het vraagstuk van landen die het in hun wetgeving onmogelijk maken om afstand te doen van hun nationaliteit is bekend. Nederland bepleit dat het recht om afstand te doen van nationaliteit wordt erkend. Zie het antwoord op vraag 17.
Hoe verhoudt de situatie in Nederland zich tot de registratie van de tweede nationaliteit in andere West-Europese landen als België, Frankrijk en Duitsland?
Duitsland registreert net als Nederland alle nationaliteiten van een persoon. België registreert geen dubbele nationaliteitsgegevens. Frankrijk, die overigens geen bevolkingsadministratie zoals de GBA kent, registreert alleen de Franse nationaliteit net als Denemarken dat alleen de Deense nationaliteit registreert. Ieder land registreert nationaliteitsgegevens naar eigen behoefte. Ook Nederland heeft hierin een vrije keuze. Of een persoonsgegeven wel of niet in de GBA wordt geregistreerd, hangt af van de vraag of de Nederlandse overheid vanwege de uitvoering van Nederlandse wetten en overheidstaken behoefte heeft aan dat gegeven. Bij het gegeven nationaliteit is daar sprake van. In dit verband kom ik daar bij de antwoorden op de vragen 7 en 9 op terug.
Indien zij andere systemen hanteren dan het Nederlandse, ziet u mogelijkheden om van deze systemen te leren en het Nederlandse systeem zodanig aan te passen dat de tweede nationaliteit niet automatisch geregistreerd wordt? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
In welke gevallen leidt het niet registeren van de tweede nationaliteit mogelijk tot stateloosheid?
Niet registreren heeft geen gevolg voor het hebben van een nationaliteit en kan dus ook geen staatloosheid tot gevolg hebben. Zoals onder vraag 2 is geantwoord is de registratie slechts een weergave van feiten die op grond van buitenlandse wet- en regelgeving is ontstaan.
Daar waar de Nederlandse overheid geen weet heeft van de andere nationaliteiten die een persoon heeft omdat deze niet geregistreerd worden, kan deze in het geval dat de Nederlandse overheid de Nederlandse nationaliteit wil ontnemen niet eenvoudig zien of een persoon daardoor stateloos zou worden.
Wat is de stand van zaken betreffende het wetsvoorstel Basisregistratie Personen?
Het wetsvoorstel Basisregistratie Personen zal naar verwachting rond de zomer 2011 aan de Tweede Kamer worden aangeboden.
Is het mogelijk om de wet GBA zo in te richten dat enkel de eerste nationaliteit automatisch geregistreerd wordt en de tweede nationaliteit een keuzeoptie is?
Alles ten aanzien van de registratie is mogelijk, maar niet alles is zinvol. Doel van de GBA is om eenduidige informatie te verstrekken welke nodig is met het oog op de toepassing van de wet. De wetgever kan kiezen dat geen gegevens omtrent de nationaliteit worden geregistreerd; dan zal men de gegevens, voorzover nodig, elders moeten opslaan. Dat is dus verplaatsen van het probleem. De wetgever kan ook bepalen dat alleen de Nederlandse nationaliteit wordt geregistreerd, maar dan weten de gebruikers van de GBA slechts dat de geregistreerde die nationaliteit heeft, maar niet welke nationaliteiten hij nog meer heeft. Keuzevrijheid leidt tot dezelfde onduidelijkheid. Daarom is het juister, indien de overheid meent geen behoefte te hebben aan betrouwbare gegevens omtrent een vreemde nationaliteit, om te bepalen dat er dan in het geheel geen gegevens hierover worden geregistreerd, dan gegevens ter keuze van geregistreerde te registreren. De vraag van een Nederlandse overheidsinstantie naar een tweede nationaliteit zal niet langer meer betrouwbaar vanuit de GBA kunnen worden beantwoord. De kwaliteit, een zeer belangrijk aspect bij registratie, van dit gegeven kan dan niet meer gewaarborgd worden en kan dan niet meer zinvol worden gebruikt bij overheidstaken. Bij de behandeling van de Wet GBA is besloten om alle gegevens over de nationaliteit in de GBA te registreren, omdat deze gegevens worden gebruikt bij de uitvoering van wetten en overheidstaken. Dit uitgangspunt is wat het kabinet betreft onveranderd en daarom ziet het kabinet geen reden om voor te stellen de huidige wet op dit punt te wijzigen.
Daarnaast meent het kabinet ook dat de burger niet onnodig geconfronteerd mag worden met gegevens over zijn vreemde nationaliteit. Om die reden is voor gemeenten een uniforme gedragslijn vastgesteld die bepaald dat gemeenten in afschriften van de GBA, die door de burger worden aangevraagd, in beginsel geen gegevens omtrent de nationaliteit(en) vermelden. Dit geldt zowel voor de in de GBA geregistreerde Nederlandse nationaliteit als voor de vreemde nationaliteit(en) van de burger. Daarnaast is in dit verband reeds opdracht gegeven tot het doorvoeren van een technische aanpassing van het logisch ontwerp van de GBA. Door deze technische aanpassing wordt het mogelijk dat het systeem van de GBA onderscheid kan maken tussen het verstrekken van de eerste of Nederlandse nationaliteit en de overige nationaliteiten, zodat niet automatisch alle nationaliteiten van een persoon aan afnemers wordt verstrekt. Gebruikers van de GBA zullen op geautomatiseerde wijze alleen die nationaliteitsgegevens ontvangen, die zij nodig hebben voor de uitoefening van hun overheidstaken.
Wat zijn de effecten voor het effectief uitvoeren van overheidstaken wanneer de tweede nationaliteit niet langer automatisch geregistreerd wordt?
De gegevens over nationaliteit worden bij de volgende publieke (en wettelijke) taken gebruikt. Op grond van de Rijkswet op het Nederlanderschap gaat het om het controleren van de afstandsplicht van de vreemde nationaliteit ter verkrijging van de Nederlandse nationaliteit (bij naturalisatie of bevestiging van optie) definitief kan worden verleend. Dit heeft te maken met het feit dat het afstand doen van de vreemde nationaliteit volgens de regels van andere nationaliteitsrechtelijke stelsels pas mogelijk is als eerst de nieuwe nationaliteit is verkregen. Het Nederlanderschap wordt dan ingetrokken als men niet voldoet aan de eis afstand te doen van de vreemde nationaliteit. Voor het intrekken van het Nederlanderschap zijn de gegevens over de tweede en overige nationaliteit(en) nodig. Behalve in het geval dat de betrokkene de Nederlandse nationaliteit door bedrog heeft verkregen, kan het Nederlanderschap alleen worden ingetrokken als dit geen stateloosheid tot gevolg heeft. Voor de Nederlandse vertegenwoordiging in het buitenland is van belang om de tweede nationaliteit na te gaan in verband met de mate waarin consulaire bijstand aan de burger kan worden verleend, aangezien het bezit van de nationaliteit van het land waarin men verblijft naast de Nederlandse nationaliteit in veel gevallen de mogelijkheden tot effectieve bijstand kan beperken. Voorafgaand aan het toekennen van een uitkering wegens de terugkeer naar het land van herkomst op basis van de Remigratiewet moet worden gecontroleerd of afstand van de Nederlandse nationaliteit is gedaan. Ook hier is controle nodig of de nationaliteit van het land van herkomst daadwerkelijk bestaat om een uitkering toe te kennen en stateloosheid te voorkomen. Daarnaast is de registratie van belang voor het uitvoeren van taken op het gebied van veiligheid en inlichtingen door de inlichtingen- en veiligheidsdiensten, het doen van onderzoek en het uitvoeren van statistieken en het voorkomen dat burgers meerdere keren worden opgeroepen voor de Europese verkiezingen en hierdoor meerdere keren kunnen gaan stemmen. Het effect van het niet langer registreren van de tweede en overige nationaliteit(en) in de GBA is dat de uitvoering van de zojuist genoemde taken wordt bemoeilijkt. De overheid kan niet meer afgaan op de volledigheid en betrouwbaarheid van de gegevens in de GBA over dubbele nationaliteiten en kan deze gegevens om die reden niet meer zinvol gebruiken, zie ook het antwoord op vraag 7. De informatie van de burger wordt in dat geval leidend en betekent een administratieve last voor de burger, omdat hij telkens om een bewijs van zijn tweede of overige nationaliteit kan worden gevraagd. Het onvermijdelijke gevolg hiervan is dat de overheid deze gegevens in andere registraties gaat registreren en dat leidt tot meer werk en kosten; een gevolg dat niet past bij de wens om één basisregistratie voor persoonsgegevens te hebben. Een ander gevolg is dat de overheid bij de uitvoering van taken uitsluitend kan afgaan op de informatieverstrekking die de burger over zijn nationaliteit, anders dan de Nederlandse, verstrekt.
Voor welke taken gaat dit specifiek problemen opleveren? Wat is de aard van deze problemen?
Zie antwoord vraag 8.
Wegen die problemen naar uw mening op tegen de keuzevrijheid van ouders – en hun kinderen – om zelf te bepalen of hun tweede – of volgende – nationaliteit geregistreerd wordt? Zo ja, waarom?
Zoals in antwoord op vraag 7 is aangegeven, maakt keuzevrijheid de gegevens onbetrouwbaar en onbruikbaar. Het weglaten van gegevens betreft dus primair de vraag of de wetgever de uitvoering van wetgeving belangrijk vindt waarbij een tweede of andere nationaliteit een rol speelt. Indien dat gewenst wordt geacht, is het minder zinvol om de gegevens in de GBA te schrappen en elders weer op te slaan.
Hoe gaan overheden die niet automatisch een tweede nationaliteit registeren om met deze problemen?
Het kabinet gaat er vanuit dat de stellers van de vraag met «overheden» andere dan Nederlandse overheden bedoelen. De behoeften van het registreren van gegevens over een tweede nationaliteit verschillen per land, omdat de regels voor het nationaliteitsrecht per land verschillen. Zo eisen bijvoorbeeld niet alle landen dat afstand wordt gedaan van de vreemde nationaliteit voordat de nationaliteit van dat land bij naturalisatie definitief kan worden verleend of verkregen. Voor deze overheden is het dan niet van belang om informatie over de vreemde nationaliteit te hebben.
Welke gevolgen kan het niet langer automatisch registeren van een tweede nationaliteit hebben voor Nederlandse onderdanen in het buitenland?
In de eerste plaats kunnen Nederlandse onderdanen in het buitenland die een verzoek tot consulaire bijstand indienen vertraging ondervinden bij het bepalen van de mate waarin aan hen consulaire bijstand verleend kan worden indien een eventuele tweede nationaliteit niet uit het GBA blijkt. Het vaststellen van de nationaliteit(en) van de hulpbehoevende zal dan op basis van de informatie van andere bronnen handmatig moeten worden vastgesteld. Het bezit van de nationaliteit van het land waarin men verblijft naast het bezit van het Nederlanderschap beperkt in veel gevallen de mogelijkheden tot effectieve bijstand. Indien een dergelijke andere nationaliteit wordt verzwegen kan zelfs een situatie ontstaan waarin bijstand wordt verleend waar deze door het gastland gezien wordt als inmenging in de binnenlandse aangelegenheden.
Ook voor het vaststellen van het bezit van de Nederlandse nationaliteit van paspoortaanvragers op de ambassades en consulaten van Nederland vergemakkelijkt het vermelden van een tweede nationaliteit in de GBA de vaststelling of betrokkene naast het Nederlanderschap inderdaad mag beschikken over een tweede nationaliteit dan wel dat sprake is van een vrijwillige verkrijging van een andere nationaliteit als gevolg waarvan het Nederlanderschap verloren kan zijn gegaan. Een ander gevolg is dat het voor Nederlandse onderdanen moeizamer wordt het bezit van de tweede en overige nationaliteiten te kunnen aantonen. De burger zal elke keer naar een bewijs van het bezit van die nationaliteit worden gevraagd en dit betekent een administratieve last voor de burger. Dergelijk bewijs kan in het buitenland vereist zijn bij het aanvragen bij buitenlandse autoriteiten van een reisdocument, het aangaan van een huwelijk, het aanvragen van een echtscheiding en het opstellen van een testament (de toepassing van internationaal privaatrecht).
Wat zijn de effecten voor de burger, inclusief eventuele volgende generaties, van het niet langer automatisch registeren van de tweede nationaliteit?
Indien deze registratie in de GBA ontbreekt, zal de GBA niet meer ten dienste van de burger staan als hij een beroep op zijn vreemde nationaliteit wil doen. De registratie in de GBA stelt de burger immers in staat het bezit van een vreemde nationaliteit op een eenvoudige wijze aan te tonen. Bij het ontbreken van een registratie in de GBA moet de burger het bezit van een vreemde nationaliteit op een andere wijze aantonen en is hier bovendien zelf volledig verantwoordelijk voor. Dit betekent zowel een extra bewijslast als een administratieve last voor de burger. Het overhandigen van dergelijk bewijs is noodzakelijk indien de burger die in het bezit is van meerdere nationaliteiten een beroep op de Nederlandse overheid wil doen wat betreft het aanvragen van een uitkering op grond van de Remigratiewet, het verlenen van consulaire bijstand in het buitenland of het recht van zijn vreemde nationaliteit in Nederland van toepassing wil laten verklaren bij het opstellen van een testament of het aangaan van een huwelijk volgens regels van het internationaal privaatrecht. Daarnaast zal de burger het bezit van de vreemde nationaliteit eveneens bij een beroep op de overheid van zijn vreemde nationaliteit op een andere wijze moeten aantonen, bijvoorbeeld bij het aanvragen van een reisdocument.
Wat zijn die gevolgen in het licht van de huidige stand van zaken betreffende denaturalisatie? Wat zijn de gevolgen op termijn als de voorgenomen maatregelen in het regeer- en gedoogakkoord hieromtrent geëffectueerd worden?
Intrekking van de Nederlandse nationaliteit is, behalve in het geval dat men die nationaliteit door bedrog heeft verkregen, alleen mogelijk als men daardoor niet stateloos wordt. Als de vreemde nationaliteit niet geregistreerd wordt, kan degene die het betreft beweren dat hij door intrekking stateloos wordt zodat de kans bestaat dat de maatregel niet op hem kan worden toegepast. Denaturalisatie ofwel het intrekken van het Nederlanderschap wordt daardoor dus beperkt. Het regeer- en gedoogakkoord wensen uitbreiding van de mogelijkheden tot intrekking van het Nederlanderschap. Vanuit die optiek is kennis omtrent een tweede of andere nationaliteiten dus noodzakelijk.
Wat zijn de effecten van het niet langer automatisch registeren van de tweede nationaliteit voor de eventuele basisadministratie van het land waar de tweede nationaliteit aan ontleend wordt?
Er zijn geen effecten. De GBA is niet verbonden met registraties in het buitenland.
Kunt u garanderen, zoals eerder door uw voorgangers gesteld, dat buitenlandse overheden op geen enkele wijze inzicht kunnen krijgen in de in de GBA geregistreerde gegevens met betrekking tot een tweede nationaliteit? Indien de tweede nationaliteit niet geregistreerd wordt, op welke wijze kan de overheid van het land waaraan de tweede nationaliteit ontleend wordt dan achterhalen of iemand deze nationaliteit heeft?
De gegevens over nationaliteit in de GBA worden niet aan buitenlandse overheden verstrekt.
Gemeenten mogen de nationaliteitsgegevens uit de GBA niet aan buitenlandse ambassades en consulaten verstrekken. Dergelijke verzoeken dienen te worden afgewezen. Gezien de gevoeligheid die inherent is aan de verstrekking van gegevens van eigen onderdanen aan instanties van een ander land, zal een dergelijke mogelijkheid tot verstrekking altijd expliciet moeten zijn geregeld in verdragsrechtelijke afspraken, of andere internationale overeenkomsten, waarbij het principe van wederkerigheid geldt. Daarentegen zullen de nationaliteitsgegevens in sommige gevallen al op basis van andere internationale afspraken kunnen worden verstrekt en is er geen sprake van verstrekking uit de GBA. Hierbij valt te denken aan gegevensuitwisseling op het terrein van justitie met betrekking tot opsporing en vervolging. Verder kan de burger zelf zijn gegevens aan het land waaraan de tweede nationaliteit wordt ontleend, overhandigen. Daarnaast registreren de buitenlandse overheden in het algemeen zelf de nationaliteit van hun onderdanen. Deze overheden kunnen alleen registreren als zij het bestaan van die onderdanen weten, dus als bijvoorbeeld de geboorte van een kind bij de buitenlandse autoriteiten wordt opgegeven.
Onderhandelt de Europese Unie momenteel met de zeventien landen die het voor hun onderdanen onmogelijk maken hun nationaliteit af te staan om aan dit beleid een einde te maken? Zo ja, wat is de stand van zaken van deze onderhandelingen? Zo nee, bent u bereid om uw collega’s aan te sporen dergelijke onderhandelingen te starten?
Tijdens een bezoek van de Europese Commissaris voor Justitie, Grondrechten en Burgerschap, mevrouw Reding, op 11 juni 2010, heeft de toenmalige minister van Justitie deze kwestie opgebracht. Hij heeft daarbij aangegeven dat Nederland van mening is dat het recht om afstand te doen van een nationaliteit begrepen moet worden onder het recht om van nationaliteit te veranderen, als bedoeld in artikel 15 tweede lid van de Universele verklaring van de Rechten van de Mens. In lijn met de motie van het lid De Krom (VVD), aangenomen op 19 januari 2010 (TK, vergaderjaar 2009–2010, 31 813, nr. 21), heeft hij benadrukt dat het Nederland daarbij gaat om de inzet van de Europese Commissie in haar relatie met derde landen op de keuzevrijheid van onderdanen om hun (dubbele) nationaliteit op te kunnen geven. De Commissaris gaf, conform informatie die bij brief van 3 juli 2008 aan de Kamer is medegedeeld, als reactie dat de Europese Unie het nationaliteitsrecht beschouwt als een bevoegdheid van de lidstaten en dat er over (de beperking van) meervoudige nationaliteit binnen de verschillende lidstaten verschillend wordt gedacht. (TK, vergaderjaar 2007–2008, 30 166, nr. 31). Het onderwerp zal daarom niet in de Europese Raad worden ingebracht. Wel heeft de Commissaris toegezegd deze kwestie op te nemen met de Hoge Vertegenwoordiger. Tot nu toe is niet bekend of dit is gebeurd. Ik of een van mijn collega’s zal bij Commissaris Reding hiernaar informeren.
In het licht van het regeerakkoord wordt overigens een wijziging van de Rijkswet op het Nederlanderschap voorbereid die ertoe strekt dat in zoveel mogelijk gevallen bij verlening of verkrijging van de Nederlandse nationaliteit afstand wordt gedaan van de nationaliteit van het land van herkomst.
Vrouwelijke inburgeraars die leren voor huisvrouw en niet voor een baan |
|
Tofik Dibi (GL) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Inburgeringscursus geen huishoudschool»?1
Ja.
Deelt u de mening dat vrouwelijke migranten gestimuleerd moeten worden om te participeren op de arbeidsmarkt, omdat dat dat ten goede komt aan hun economische zelfstandigheid en dit arbeidspotentieel benut kan worden met het oog op de vergrijzing? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke concrete maatregelen gaat u nemen om dat te bevorderen?
Ja. Het doel van inburgering is om migranten, zowel vrouwen als mannen, economisch en/of maatschappelijk zelfredzaam te maken. Het huidige inburgeringsstelsel, waarin de inburgering vaak wordt gecombineerd met een duaal component, én de vormgeving van het inburgeringsexamen ondersteunt deze doelstelling.
Deelt u de mening dat inburgeringstrajecten mensen zoveel mogelijk moeten toeleiden naar een betaalde baan of het opzetten van een eigen bedrijf? Zo nee, waarom niet?
Inburgering moet mensen zoveel mogelijk toerusten om op de arbeidsmarkt en/of in het maatschappelijk leven zelfstandig te kunnen functioneren. Daartoe kent de inburgering, naast het onderdeel Kennis van de Nederlandse Samenleving, thans vier profielen: Werk, OGO (Opvoeding, Gezondheid en Onderwijs), Ondernemerschap en Maatschappelijke Participatie.
Bent u het eens met E-Quality (Kenniscentrum voor Emancipatie) en Scala (Expertisecentrum voor Emancipatie en Participatie) dat het inburgeringsprofiel Opvoeding, Gezin en Onderwijs (OGO) vrouwen teveel benadert als huisvrouw of vrijwilliger en niet als vrouwen met arbeidspotentieel die economisch zelfstandig willen zijn? Zo ja, wat gaat daaraan doen? Zo nee, waarom niet?
Ik deel die mening van E-Quality niet. Ik onderschrijf de stelling dat ook vrouwelijke inburgeraars kennis moeten hebben van de arbeidsmarkt.
In het examenonderdeel Kennis van de Nederlandse Samenleving zitten arbeidsmarkt gerelateerde onderwerpen. Dit onderdeel is verplicht voor iedere inburgeraar, ongeacht het examenprofiel. Daarnaast wordt in ieder inburgeringsprofiel aandacht besteed aan taalhandelingen die betrekking hebben op Werk Zoeken.
In het inburgeringsprofiel OGO wordt specifiek aandacht besteed aan taalhandelingen die gekoppeld zijn aan de domeinen opvoeding, gezondheidszorg en onderwijs. Ouders met opgroeiende kinderen hebben er ook belang bij om zich te kunnen redden in contact met docenten van de school over de voortgang of loopbaankeuze van hun kind. Daarnaast is er aandacht voor taalhandelingen die betrekking hebben op het zoeken naar werk, solliciteren of het voeren van een gesprek over arbeidsvoorwaarden.
Hoeveel mannen en vrouwen volgen het inburgeringsprofiel OGO?
Van de deelnemers aan het examenprofiel OGO is 87% vrouw en 13% man.
Klopt de stelling van E-Quality dat veel vrouwen bij hun intake automatisch in het lesprofiel OGO worden geplaatst? Zo nee, kunt u dat beeld ontkrachten?
Nee. De cijfers over deelname aan het inburgeringsexamen laten een ander beeld zien. Vanaf 2007 tot heden heeft 52% van de vrouwelijke inburgeraars het inburgeringsexamen met het examenprofiel Werk afgelegd.
Het uitvoeren van een intake en het plaatsen van mensen in een inburgeringstraject is overigens een gemeentelijke aangelegenheid. De keuze voor een passend inburgeringstraject en een specifiek examenprofiel wordt in overleg tussen de inburgeraar en de gemeente gemaakt.
Lijkt het u een goed idee om het inburgeringsprofiel OGO op te heffen, zodat alle trajecten zich richten op arbeidsparticipatie? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u dat aanpakken en kunt u de Kamer daarover informeren?
De onderwerpen onderwijs, opvoeding, gezondheid en gezondheidszorg maken ook deel uit van het examen Kennis van de Nederlandse Samenleving. Zodoende wordt iedere inburgeraar, ongeacht het inburgeringsprofiel, onderwezen in deze onderwerpen.
Het inburgeringsexamen is zo vormgegeven dat de kandidaat kan aangeven of het accent in het inburgeringsexamen op het domein Werk, OGO, Maatschappelijke Participatie of Ondernemerschap komt te liggen. Iemand leert de taal namelijk sneller indien dit in contextrijk gerichte modules wordt gegeven en de taal praktisch kan worden toegepast in de op dat moment relevante eigen leefomgeving. In alle inburgeringsprofielen ligt het accent op participatie in de samenleving.
In de praktijk blijkt dat er ook een groep inburgeraars is die een grotere afstand tot de arbeidsmarkt heeft maar wel participeert in de samenleving in bijvoorbeeld het maatschappelijk middenveld op school en/of opvoedingssituaties.
De inburgering zorgt ervoor dat deze groep toegerust is om zelfstandig te functioneren in deze maatschappelijke domeinen en tegelijkertijd voorbereid wordt op een intrede op de arbeidsmarkt.
Bij de aanpassing van het stelsel zullen alle onderdelen van het inburgeringsstelsel worden heroverwogen, derhalve ook de vormgeving van het inburgeringsexamen.
Deelt u de mening dat het onderwerp «opvoeding» onderdeel kan worden van alle inburgeringstrajecten, zodat zowel mannen als vrouwen die inburgeren daar kennis van krijgen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u daarvoor zorgen en kunt u de Kamer daarover informeren? Kunt u deze vragen beantwoorden vóór het algemeen overleg Inburgering op 20 januari 2011?
Zie antwoord vraag 7.
Rechterlijke uitspraken in Afghaanse asielzaken, die mede gebaseerd zijn op informatie op www.wikileaks.nl |
|
Raymond Knops (CDA), Hans Spekman (PvdA) |
|
![]() ![]() |
Hebt u kennisgenomen van enkele recente rechterlijke uitspraken in Afghaanse asielzaken ten gevolge waarvan Afghaanse asielzoekers niet kunnen worden teruggestuurd?1
Ja.
Geven de verwijzingen in de bedoelde uitspraken naar informatie op WikiLeaks aanleiding tot de conclusie dat de ambtsberichten van het ministerie van Buitenlandse Zaken over Afghanistan zijn gebaseerd op onjuiste informatie?
Nee.
In een aantal zaken oordeelt de rechter dat er geen grond bestaat voor het oordeel dat in het ambtsbericht Afghanistan van juli 2010 is uitgegaan van onjuiste gegevens m.b.t. de aantallen burgerslachtoffers in de periode juni-december 2009.
In een aantal andere zaken heeft de rechtbank bepaald dat er een nieuw besluit genomen moet worden door de minister voor Immigratie en Asiel, met inachtneming van de uitspraak van de rechter. De rechter heeft daarbij overwogen dat de berichtgeving van Human Rights Watch (HRW) d.d. 26 juli 2010 aanleiding had behoren te zijn tot nader onderzoek door de minister voor Immigratie en Asiel alvorens tot afwijzing van de betrokken asielaanvragen te besluiten. In deze zaken is hoger beroep ingesteld door de minister voor Immigratie en Asiel. Op 31 januari 2011 heeft de Raad van State het hoger beroep op zitting behandeld. De Raad van State heeft hierover nog geen uitspraak gedaan.
De Raad van State heeft wel in een aantal zaken waarbij de vreemdeling in hoger beroep is gegaan tegen de ongegrond verklaring van de rechtbank het hoger beroep met een verkorte motivering ongegrond verklaard2. In deze zaken is daarmee in rechte komen vast te staan dat de berichtgeving van HRW geen concrete aanknopingspunten vormt voor twijfel aan de informatie in het ambtsbericht Afghanistan van juli 2010 van het ministerie van Buitenlandse Zaken.
Gaat u ambtsberichten voortaan mede baseren op informatie op WikiLeaks?
Zoals gebruikelijk wordt in nieuw op te stellen ambtsberichten door het ministerie van Buitenlandse Zaken rekening gehouden met alle relevante nieuwe informatie, die beschikbaar is gekomen sinds publicatie van het laatste ambtsbericht. Gezien de aard van de berichten die op Wikileaks zijn gepubliceerd, is daarin opgenomen informatie niet op juistheid te toetsen en lenen deze berichten zich derhalve niet voor het gebruik als objectief bronnenmateriaal.
Welke gevolgen hebben de genoemde rechterlijke uitspraken voor het asiel- en terugkeerbeleid voor personen uit Afghanistan?
Zoals aangegeven in de beantwoording van vraag 2 bestaat er geen aanleiding om de juistheid van het beeld dat het ambtsbericht van juli 2010 schetst over de situatie in Afghanistan, in twijfel te trekken. De minister voor Immigratie en Asiel ziet dan ook geen aanleiding om de beleidsconclusies die hij op basis van dit ambtsbericht heeft getrokken, te herzien.
Welke gevolgen hebben de genoemde rechterlijke uitspraken voor de behandeling van lopende asielaanvragen, lopende asielberoepen en hoger beroepen van personen uit Afghanistan?
Zoals aangegeven in de beantwoording van vraag 2 is tegen de uitspraken van de rechtbank waarin het beroep van de asielzoeker gegrond is verklaard, door de minister voor Immigratie en Asiel hoger beroep ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Het in tegenspraak met eerdere toezeggingen op straat zetten van asielzoekers in vrieskou |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
![]() |
Waarom zijn er op donderdag 16 december jl. in vrieskou en sneeuw twee asielzoekers op straat gezet in Ter Apel? Door welke dienst is dit gebeurd?
Het betrof in dit geval een echtpaar dat een vervolg asielaanvraag wilde indienen nadat een tweede asielaanvraag kort daarvoor was afgewezen. Hun opvang was al in oktober 2010 beëindigd.
Betrokkenen meldden zich in december 2010 opnieuw bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) in Ter Apel en gaven aan een nieuwe asielaanvraag te willen indienen. Door het enkele kenbaar maken van de wens een vervolgaanvraag te willen indienen, ontstaat er echter geen recht op opvang. Dit recht op opvang ontstaat pas wanneer de asielaanvraag daadwerkelijk wordt ingediend. Hiermee wordt zoveel mogelijk voorkomen dat vervolgaanvragen worden ingediend enkel om opvang te verkrijgen.
In afwachting van de indiening van deze aanvraag heeft de IND betrokkenen daarom heengezonden. Zodra echter bleek dat de desbetreffende asielzoekers moeite hadden om opvang te vinden is hen, gegeven de situatie van extreme kou, alsnog opvang aangeboden tot het moment van de indiening van de vervolgaanvraag. Hiervan hebben zij echter geen gebruik gemaakt.
Hoe verhoudt zich dit tot uw nadrukkelijke toezegging dat dit niet meer zou gebeuren?
Zie antwoord vraag 1.
Op welke wijze gaat u ervoor zorgen dat u zelf de regie in handen neemt nu het vertrouwen op het gezonde verstand van de uitvoering onterecht is gebleken?
Zie antwoord vraag 1.
Wat hebt u gedaan om deze fout te herstellen?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u, gelet op de ernst van de situatie, bereid deze vragen binnen een week te beantwoorden?
Ja. Helaas is dit echter niet mogelijk gebleken.
De berichtgeving dat de ICCO jarenlang asielzoekers heeft meegenomen naar Nederland |
|
Klaas Dijkhoff (VVD), Cora van Nieuwenhuizen (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat medewerkers van de interkerkelijke organisatie voor ontwikkelingssamenwerking (ICCO) jarenlang «gasten» hebben meegenomen naar Nederland en hier asiel hebben laten aanvragen?1
Ja.
Is het waar dat het hier gaat om een periode van tien jaar? Om hoeveel gevallen gaat het in totaal? Hoe heeft dit zo lang kunnen voortduren? Was de Nederlandse regering hiervan op de hoogte? Hoeveel van de op deze wijze binnengekomen «asielzoekers» is een asielstatus verleend?
ICCO heeft aangegeven niet bekend te zijn met praktijken zoals die worden genoemd in de door u aangehaalde artikelen. ICCO heeft inmiddels rectificatie geëist van De Telegraaf en van Elsevier.
Hoeveel bedraagt de subsidie aan de ICCO? Kunt u aangeven hoeveel geld door ICCO is uitgegeven aan de reizen naar Nederland? Kunt u aangeven of subsidiegeld door ICCO is aangewend om deze reizen te bekostigen?
De subsidie die ICCO vanaf 2011 lastens het medefinancieringsstelsel MFS II ontvangt bedraagt ongeveer Eur 75 mln. op jaarbasis. Voor het overige verwijs ik naar het antwoord op vraag 2.
Deelt u de mening dat het niet de bedoeling is dat een hulporganisatie, met expertise noch een taakstelling ten aanzien van asielaanvragen, asielzoekers in het land van herkomst selecteert, hun reis naar Nederland verzorgt en aldus valse verwachtingen schept? Zo nee, waarom niet?
Ja, die mening deel ik.
Deelt u de mening dat indien ICCO subsidiegeld heeft aangewend om bovengenoemde reizen te betalen, ICCO in ieder geval verplicht moet worden om de kosten voor deze reizen terug te betalen aan de staat, aangezien het hier gaat voor het voor verkeerde doeleinden gebruiken van subsidiegelden? Zo nee, waarom niet?
Zie mijn antwoord op vraag 2.
Incest binnen migrantengemeenschappen |
|
Khadija Arib (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het boek «Een meisje voor dag en nacht», waarin een meisje vertelt over haar incestervaring?1
Ja.
Bent u bekend met dit verschijnsel en de impact die het heeft op de slachtoffers? Zo ja, welke mogelijkheden zijn er die specifiek gericht zijn op de hulpverlening aan incestslachtoffers?
Ja, ik ben hiermee bekend. Ik besef dat incestervaringen een grote impact op de slachtoffers hebben. Er zijn diverse mogelijkheden voor hulpverlening bij diverse instanties, zoals het Bureau Slachtofferhulp, de Fiom (bij zwangerschap ten gevolge van incest) en de Geestelijke Gezondheidszorg (GGZ). Er zijn verschillende methodes voor de verwerking van traumatische situaties zoals incest. Voorbeelden hiervan zijn EMDR, CLAS en traumacursussen. Kinderen die te maken hebben gehad met seksueel misbruik kunnen terecht bij een medisch kinderdagverblijf.
Deelt u de mening dat er binnen de migrantengemeenschappen, zoals Marokkaanse, Turkse en andere allochtone groepen, een groot taboe heerst in het bespreekbaar maken van incest en dat slachtoffers hierdoor vaak jarenlang met een geheim blijven lopen? Wat is volgens u aan beleidsmaatregelen mogelijk en nodig om dit stilzwijgen te doorbreken?
Seksueel misbruik is een fenomeen waarop een groot taboe rust binnen (onder andere) migrantengemeenschappen, met alle schadelijke gevolgen voor de slachtoffers van dien. Het is daarom een positieve ontwikkeling dat migrantenorganisaties hun verantwoordelijkheid nemen om de bewustwording van praktijken van seksueel misbruik bij hun achterban te versterken en het thema bespreekbaar te maken. Een goed voorbeeld hiervan is het recentelijk door het Samenwerkingsverband Marokkaanse Nederlanders georganiseerde symposium «Aanpak seksueel misbruik» en het voornemen om een plan van aanpak te ontwikkelen voor het bestrijden en tegengaan van seksueel misbruik onder Marokkaanse Nederlanders.
Om het stilzwijgen over seksueel geweld meer in het algemeen te doorbreken, financier ik het partnership seksueel geweld. Dit partnership is er onder meer op gericht om de problematiek van seksueel geweld bij alle relevante partijen onder de aandacht te brengen. Hierin werkt een groot netwerk van partijen samen, namelijk GGZ Nederland, GGD Nederland, MOgroep Welzijn & Maatschappelijke Dienstverlening, Federatie Opvang, VSK, MEE Nederland, Pharos, Politie/justitie, Korrelatie, CASA Nederland, CCV, Slachtofferhulp Nederland, Nederlands Jeugdinstituut, Trimbos-instituut, Rutgers WPF en MOVISIE. VGN is geen officiële partner, maar werkt wel samen met het partnership.
Bent u ervan op de hoogte dat slachtoffers van incest uit allochtone groepen vaak niet adequaat worden geholpen, omdat de hulpverlening weinig kennis en deskundigheid in huis heeft over de specifieke situatie waarin deze slachtoffers verkeren? Zo ja, wat moet er volgens u gebeuren om de hulpverlening door o.a. GGZ-instellingen toegankelijk te maken en ervoor te zorgen dat zij de juiste kennis en deskundigheid hebben, zodat zij de juiste hulp kunnen bieden?
Mij is niet bekend of slachtoffers van incest uit allochtone groepen vaak niet adequaat worden geholpen.
Ik zet in op verbetering van de deskundigheid over seksueel geweld in alle sectoren waar men seksueel geweld tegenkomt via het eerder genoemde partnership seksueel geweld, waarbij ook GGZ Nederland is aangesloten. Ik zal bij het partnership erop aandringen dat incest bij allochtone groepen en de specifieke achtergronden en omstandigheden gericht aandacht krijgen.
Daarnaast wil ik maatregelen nemen om misbruik van afhankelijkheidsrelaties krachtig tegen te gaan. In mijn brief «Vertrouwen in de zorg» van eind januari 2011 (kenmerk MEVA/AEB-3048722) heb ik u gemeld dat ik uiterlijk in april 2011 met nadere plannen kom om de bescherming en ondersteuning van slachtoffers van misbruik van afhankelijkheidsrelaties te verbeteren.
Klopt het dat de opvang specifiek gericht op slachtoffers van seksueel geweld of eergerelateerd geweld, namelijk Zahir en Eva, nog steeds geen toezegging hebben over hun toekomstige financiering?
Er is duidelijkheid over de financiering. De motie Berndsen/Van Nieuwenhuizen (30 388, nr. 43) over de opvang van slachtoffers van eergerelateerd geweld is onlangs aangenomen. Rond de zomer ontvangt u een brief over mijn brede visie op opvang van specifieke groepen, waarin ik ook de opvang van slachtoffers van eergerelateerd geweld meeneem.
Deelt u de mening dat kennis en deskundigheid cruciaal zijn om slachtoffers van seksueel misbruik, zoals deze incestslachtoffers, goede hulp te kunnen bieden? Klopt het dat het laatste onderzoek dat gedaan is naar incestervaringen in Nederland uit 1985 stamt?
Uiteraard zijn kennis en deskundigheid noodzakelijk voor goede hulpverlening. Ik bevorder deskundigheid bij professionals over seksueel geweld via het partnership seksueel geweld. Zoals gezegd bij het antwoord op vraag 4 zal ik er bij het partnership op aandringen om incest bij migrantengroepen specifieke aandacht te geven.
Er zijn sinds 1985 nog verscheidene landelijke representatieve kwantitatieve onderzoeken gedaan waarin incest is meegenomen. Die recentere onderzoeken gaan over kindermishandeling, waaronder seksuele kindermishandeling, of huiselijk geweld, waaronder seksuele kindermishandeling. Het gaat om:
Deze onderzoeken benadrukken de ernst en omvang van de problematiek.
Bent u bereid een onderzoek in te stellen naar seksueel geweld binnen migrantengezinnen naar het voorbeeld van het eerdere onderzoek van Nel Draijer, zodat inzicht bestaat in de omvang en aard van dit soort geweld en op basis hiervan beleidsmaatregelen kunnen worden genomen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe en wanneer?
Nee. Dat seksueel geweld een aanzienlijk en zeer ernstig probleem is, is mij bekend. Het partnership seksueel geweld zet naast agendasetting in op onder meer deskundigheidsbevordering van de sectoren waar men slachtoffers van seksueel geweld kan tegenkomen.
De Tsjechische homotest |
|
Alexander Pechtold (D66) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht «Ophef over omstreden «homotest» Tsjechië»?1
Ik ben, met het EU-agentschap, van mening dat dergelijke testen niet verenigbaar zijn met bestaande Europese en internationale verdragen en een aantasting zijn van het recht op privacy.
Deelt u de mening van het Europees Agentschap van de Grondrechten dat het gebruik van deze «homotest», waarbij homoseksuele asielzoekers worden gecontroleerd op hun geaardheid door hen heteroporno te tonen terwijl de bloedtoevoer naar de penis wordt gemeten, een forse aantasting is van het recht op privacy?
Zie antwoord vraag 1.
Is het waar dat toepassing van de test is gestaakt? Zo nee, bent u bereid bij de Tsjechische regering uw afkeuring over het gebruik van deze test kenbaar te maken?
Ja, de test wordt niet langer toegepast.
Bent u bereid zich in EU-verband sterk te maken voor concrete maatregelen die ervoor zorgen dat dergelijke testen in de gehele Europese Unie niet zullen worden gebruikt? Zo ja, op welke manier? Welke maatregelen stelt u voor?
In het rapport van het EU grondrechtenagentschap worden verschillende argumenten opgesomd waarom een dergelijke test moeilijk verenigbaar zou zijn met bestaande Europese en internationale verdragen. Daarnaast heeft het Comité van Ministers van de Raad van Europa op 31 maart 2010 46 aanbevelingen gedaan over maatregelen om discriminatie op grond van seksuele geaardheid of «gender» identiteit. Hierbij waren ook aanbevelingen ten aanzien van asielzoekers. Alle lidstaten van de Raad van Europa hebben deze aanbevelingen onderschreven. Ik zie daarom geen noodzaak tot aanvullende maatregelen.
Klopt het dat het kabinet «door realisering van het gehele pakket aan maatregelen op het gebied van asiel en migratie feitelijk een zeer substantiële daling van de instroom» wil bewerkstelligen?1
Ja.
Klopt het dat het kabinet streeft naar een kwart minder asiel instroom in 2015? Zo nee, wat is dan de kabinetsdoelstelling?2
Met de maatregelen in het regeerakkoord legt het kabinet een ambitieus pakket neer dat is gericht op ombuiging, beheersing en vermindering van de immigratie. Het effect van de gecombineerde maatregelen zal zeer substantieel zijn, zo schat dit kabinet in. Daarbij geldt uiteraard een voorbehoud: de omvang van immigratie bepalen we niet alleen in Nederland. Migratie is van een groot aantal gecombineerde factoren afhankelijk met als gevolg dat een kwantitatieve meerjarige voorspelling niet goed mogelijk is.
Klopt het dat het kabinet streeft naar 30% minder reguliere instroom in 2015? Zo nee, wat is dan de kabinetsdoelstelling?2
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat het kabinet streeft naar 50% minder instroom van niet-westerse allochtonen in 2015?1 Zo nee, wat is dan de kabinetsdoelstelling?
Zie antwoord vraag 2.
Wat zijn voor de doelstellingen bedoeld in vraag 3, 4 en 5 de instroomcijfers over 2010?
De instroomgegevens over het jaar 2010 zijn voor asiel circa 15 150 waarvan 13 600 niet-westers. Voor de reguliere instroom 2010 betrof het circa 55 980 ingediende aanvragen voor een verblijfsvergunning regulier, waarvan 36 860 niet-westers.
Wat zijn de tussendoelen voor deze doelstelling over 2011, 2012, 2013, 2014 en 2015?
Er zijn geen tussendoelen vastgesteld, anders dan de in de financiële paragraaf van het regeerakkoord opgenomen jaarlijks te besparen en te investeren bedragen.
Kunt u voor de afzonderlijke maatregelen, zoals genoemd in het regeerakkoord, aangeven wat het verwachte effect is op de drie genoemde doelstellingen zoals genoemd in vraag 2, 3 en 4?
Zie antwoord vraag 2.
Wat maakt dat het gehele pakket aan maatregelen tot een feitelijke daling van de instroom zal leiden?
Zie antwoord vraag 2.
Welke effect- en prestatie-indicatoren worden hiervoor gehanteerd?
De ontwikkeling van de instroom op asiel en reguliere migratie wordt gehanteerd als voornaamste effectindicator. Daarbij moet steeds worden benadrukt dat het niet reëel wordt geacht om maatregelen direct te vertalen naar getalsmatige (instroom-)cijfers in verband met de, zoals hiervoor bij de beantwoording van de vragen 2, 3, 4, 7 en 8 aangegeven, beperkte mogelijkheden om de instroom zelfstandig te bepalen.
Op welke manier en wanneer gaat het kabinet jaarlijks verantwoording afleggen?
De ontwikkeling van de instroom op asiel en reguliere migratie wordt periodiek twee maal per jaar aan de Tweede Kamer gemeld in de Rapportage Vreemdelingenketen. Daarnaast worden in de begroting- en verantwoordingstukken de ramingen en realisatieaantallen per jaar opgenomen.
Een zaak waarin een tot het christendom bekeerde familie geen asiel wordt verleend |
|
Tofik Dibi (GL) |
|
![]() |
Kent u de verblijfsprocedure van de familie A.?1
Ja.
Waarom is aan deze familie geen asiel toegekend, ondanks de bekering tot het christendom en het daarbij bestaande risico op vervolging in het land van herkomst Iran?
Betrokkenen hebben in totaal twee asielaanvragen ingediend, te weten op
20 oktober 2001 en op 13 januari 2009. De eerste asielaanvragen zijn afgewezen vanwege het afleggen van ongeloofwaardige verklaringen. Deze afwijzingen zijn in rechte komen vast te staan.
Bij Wijzigingsbesluit Vreemdelingencirculaire 2000 (WBV 2007/15) van 13 juli 2007 inzake het landgebonden asielbeleid ten aanzien van Iran, zijn Iraanse vreemdelingen die in Nederland tot het christendom zijn bekeerd, aangewezen als groep die bijzondere aandacht vergt. Dit betekent dat zij op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet 2000 in aanmerking kunnen komen voor verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd wanneer zij aannemelijk maken dat zij bekeerd zijn én dat zij daarnaast al problemen hebben ondervonden om andere redenen dan de nieuwe geloofsovertuiging, die op zichzelf onvoldoende redenen vormen om een verblijfsvergunning asiel te verlenen.
Ter onderbouwing van de tweede asielaanvraag heeft de vader van het gezin aangevoerd dat hij zich in 2007 in Nederland heeft bekeerd tot het christendom en om die reden gevaar loopt bij terugkeer naar Iran. Er wordt niet getwijfeld aan de bekering van de vader van het gezin. Echter, deze bekering, noch een christelijke geloofsovertuiging is voldoende grond voor toelating. Er moet conform het desbetreffende beleid ook nog worden gekeken naar het individuele asielrelaas. Ten aanzien van de betrokken familie geldt echter dat van problemen, die niet met hun bekering verband houden, niet is gebleken, althans dat dergelijke problemen niet aannemelijk zijn geworden. Het asielrelaas, voor zover het niet ziet op de bekering, is immers ongeloofwaardig bevonden. Hieruit volgt dat het gezin op grond van het in WBV 2007/15 neergelegde beleid geen aanspraak kan maken op verlening van een verblijfsvergunning asiel. Dit oordeel is bevestigd door de rechtbank die het beroep van betrokkenen ongegrond heeft verklaard.
Hoe verhoudt zich deze beslissing tot het algemene beleid inzake in Nederland tot het christendom bekeerde Iraanse asielzoekers?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe verhoudt deze beslissing zich tot de aangenomen motie Voordewind c.s. (Kamerstuk 32 500 VI, nr. 58)?
Ten aanzien van de aangenomen motie Voordewind c.s. verwijs ik naar mijn brief van hedenaan de Tweede Kamer, waarin ik het beleid ten aanzien van Iraanse christenen toelicht. Zoals ik in deze brief vermeld, zie ik het verzoek om in Nederland tot het christendom bekeerde Iraanse moslims onder dezelfde voorwaarden toe te laten als Iraanse christenasielzoekers, als ondersteuning van het vigerende beleid. Ik zie dan ook geen aanleiding om deze zaak in heroverweging te nemen.
Bent u, gezien deze aangenomen motie, bereid in overweging te nemen dit gezin een verblijfsvergunning toe te kennen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Een tussenoplossing voor stageproblemen voor illegale leerlingen |
|
Jesse Klaver (GL) |
|
Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de uitzending van VaraOmbudsman waaruit blijkt dat illegale leerlingen nog altijd problemen kunnen ondervinden bij het vinden van een stageplaats en daardoor worden belemmerd bij de voltooiing van hun opleiding?1
Ja, deze uitzending is bekend.
Bent u voornemens de toezegging van uw ambtsvoorganger uit te voeren dat geregeld zal worden dat niet langer een tewerkstellingsvergunning vereist is voor het volgen van een stage gedurende regulier vervolgonderwijs? Zo ja, wanneer gaat die wetswijziging van kracht? Zo nee, waarom niet?
Illegaal in Nederland verblijvende vreemdelingen mogen niet op de Nederlandse arbeidsmarkt werkzaam zijn. Daarom acht het kabinet het niet noodzakelijk dat deze vreemdelingen stage lopen en de opleiding afronden met een diploma dat kwalificeert voor de Nederlandse arbeidsmarkt. Het recht op het volgen van theoretisch onderwijs blijft onverkort bestaan.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat tot de tijd dat dit wettelijk geregeld is illegale leerlingen geen stage kunnen lopen omdat zij geen tewerkstellingsvergunning kunnen krijgen?
Voor het antwoord op de vragen 3 en 4 verwijs ik naar het antwoord op vraag 2.
Staat u positief tegenover een tussentijdse oplossing die ervoor zorgt dat bedrijven geen boetes krijgen als ze illegale leerlingen aannemen om stage te lopen als onderdeel van de opleiding en daarnaast leerlingen een onderwijsvergunning kunnen krijgen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer gaat deze tussentijdse oplossing van kracht en hoe gaat u scholen en bedrijven daarover actief informeren?
Zie antwoord vraag 3.
De uitspraken van de minister voor Immigratie en Asiel dat de Grieken zelf hun asielprobleem moeten oplossen |
|
Tofik Dibi (GL) |
|
![]() |
Klopt het bericht «Grieken moeten zelf asielproblemen oplossen»?1
Ja, de inhoud komt overeen met hetgeen ik na de JBZ-Raad tegen de media heb gezegd.
Staat uw opstelling waarin elke EU-lidstaat verantwoordelijk is voor het eigen asielbeleid niet haaks op de realitieit van vandaag de dag en de wens tot één gezamenlijk Europees asiebeleid te komen? Zo nee, waarom niet?
Nee. Beknopt gezegd, behelst een gemeenschappelijk Europees asielsysteem (GEAS) de situatie waarin asielaanvragen in de hele EU op gelijke wijze worden beoordeeld. Dit laat onverlet dat iedere lidstaat primair zelf verantwoordelijk is voor een juiste implementatie van dit geharmoniseerde EU-asielacquis. Zonder afbreuk te doen aan deze verantwoordelijkheid, kunnen de lidstaten uiteraard wel praktisch samenwerken om elkanders asielproces en de uitvoering ervan te verbeteren.
Heeft Nederland niet ontzettend veel te winnen bij een gezamenlijk Eruopees asiebeleid, waarbij EU-lidstaten solidair samenwerken om de asielinstroom eerlijk te verdelen en asielzoekers humaan op te vangen? Zo nee, waarom niet?
Ik hecht sterk aan de totstandkoming van het GEAS waarin de secundaire migratiestromen afnemen. Deze ontwikkeling moet tot stand worden gebracht door middel van harmonisatie van wet- en regelgeving én praktische samenwerking. Voor deze samenwerking is de recente oprichting van het Europees Ondersteuningsbureau voor asielzaken van groot belang. Dit nieuwe agentschap heeft onder andere als opdracht de praktische samenwerking tussen de lidstaten op asielgebied te faciliteren, te coördineren en te versterken, en operationele steun te verlenen aan lidstaten waarvan de asielstelsels en opvangvoorzieningen onder bijzondere druk staan. Het verdelen van de asielinstroom maakt van het streven naar het GEAS geen onderdeel uit.
Op welke wijze is Nederland bereid Griekenland op de korte termijn te helpen bij de asielproblemen?
Zoals ook aangegeven in mijn beantwoording van vragen van het lid Spekman (PvdA) van 11 november jl. (Aanhangsel 427), heeft de Griekse regering op 15 september van dit jaar een nationaal actieplan gepresenteerd («Greek Action Plan on Migration Management and Asylum Reform»). Dit actieplan voorziet onder meer in een herstructurering en verbetering van de Griekse asielprocedure en het opzetten van een nieuwe asieldienst die de asielaanvragen zal gaan behandelen. Onderdeel van het plan vormen ook het opzetten van screening centra, het verbeteren van en realiseren van (nieuwe) opvangplaatsen en detentiecentra. In reactie op een verzoek van de Europese Commissie heeft Nederland laten weten graag een bijdrage te leveren aan de implementatie van dit plan. Dit door middel van de inzet van menskracht en expertise.
Als iedere lidstaat zelf verantwoordelijk is voor het afhandelen van een asielvraag, hoe verklaart u de meer dan 2000 asielzoekers die eigenlijk naar Griekenland teruggestuurd zouden moeten worden, maar in Nederland in afwachting zijn van een uitspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM)?
Graag verwijs ik u naar de brief die de toenmalige Minister van Justitie op 13 oktober jl. aan uw Kamer heeft toegezonden (Kamerstukken II, 2010/11, 19 637, nr. 1363). In die brief wordt ingegaan op de ontwikkelingen die zich voordoen bij het Europese Hof voor de Rechten van de Mens, het Hof van Justitie van de Europese Unie en de nationale rechtscolleges. Toegelicht wordt dat gezien die ontwikkelingen naar in nagenoeg alle zaken waarin een asielzoeker ageert tegen zijn overdracht aan Griekenland door de rechter wordt bepaald dat de overdracht tijdelijk wordt opgeschort.
Bent u bereid, in het geval het EHRM een uitspraak doet waarin het de uitzetting van «Dublin-claimanten» naar Griekenland verbiedt, op basis van de «soevereiniteitsclausule» in de Dublinverordening de asielaanvragen van de aanwezige Griekse «Dublin claimanten» in behandeling te nemen?
Een uitspraak van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens over de aanvaardbaarheid van een overdracht aan Griekenland in het kader van artikel 3 EVRM wordt eind 2010/begin 2011 verwacht (zaak M.S.S. vs België en Griekenland). Deze uitspraak, die naar verwachting een leading judgment geeft, wacht ik met bijzondere belangstelling af. De overwegingen die het Hof aan zijn beslissing ten grondslag zal leggen, zal ik uiteraard betrekken bij de afweging of een wijziging van mijn beleid voor Dublin-Griekenlandzaken in de rede ligt. Ik acht het niet zorgvuldig daar thans op vooruit te lopen.
Waarop baseert u zich dat Eurocommissaris Cecilia Malmström het met u eens is dat het asielprobleem een probleem is van Griekenland en geen Europees probleem?
In het door u in vraag 1 gememoreerde mediabericht staat dat eurocommissaris Malmström alleen in noodgevallen uitzonderingen wil maken op de Dublin-verordening. Ik neem aan dat uw vraag op deze passage ziet, en wil hierover het volgende nader toelichten. Eind 2008 heeft de Commissie haar voorstel voor een aangepaste Dublin-verordening gepresenteerd. Eén van de voorgestelde wijzigingen betreft het opnemen van een zogeheten «opschortingsmechanisme». Dit behelst, kort gezegd, dat de Commissie kan besluiten dat de lidstaten de Dublin-verordening ten aanzien van een bepaalde lidstaat tijdelijk niet mogen toepassen. Zoals aangegeven in het BNC-fiche dat op 4 februari 2009 aan uw Kamer is toegezonden ziet Nederland bezwaren bij dat mechanisme. De Nederlandse bezwaren worden gedeeld door het overgrote deel van de andere lidstaten. Zoals ook toegelicht aan uw Kamer in het AO JBZ-Raad van 1 december jl. beraadt de Commissie zich nu over een voorstel om tegemoet te komen aan de bezwaren van de lidstaten. In de Raad heeft Commissaris Malmström aangegeven te denken aan een compromis waarbij het uitgangspunt is dat het mechanisme slechts onder zeer uitzonderlijke omstandigheden kan worden toegepast en dat de Raad deze beslissing kan nemen. Daarbij zal het mechanisme slechts voor een beperkte periode van maximaal zes maanden van kracht zijn en enkel toegepast worden ten aanzien van lidstaten die het EU-asielacquis toepassen.
Wat waren de precieze bewoordingen van Eurocommissaris Malmström toen zij aangaf het met u eens te zijn?
Zie antwoord vraag 7.
Als de Eurocommissaris van mening is dat het probleem in Griekenland een Europees probleem is, welke conclusie trekt u dan voor de Nederlandse inzet op de korte en lange termijn?
De Europese Commissie is nauw betrokken bij de totstandkoming van het genoemde Griekse actieplan en de implementatie ervan. De Commissie heeft dit plan aangegrepen om de lidstaten te vragen in hoeverre zij bereid zijn om Griekenland bij de implementatie van dit actieplan te helpen. Inmiddels hebben al zo’n vijftien lidstaten, waaronder dus ook Nederland, hun steun toegezegd. Ook de UNHCR is betrokken bij de implementatie. De actieve bijdrage van Nederland aan dit plan is mede ingegeven door de gedachte dat een goede implementatie van dit plan kan leiden tot structurele verbeteringen in de Griekse asiel- en migratiesituatie. Inmiddels heeft de Commissie laten weten dat zij een bedrag van circa 9.5 miljoen euro onder emergency measures heeft gereserveerd voor de korte termijn hulp aan Griekenland. Dit ziet onder meer op het creëren van nieuwe en verbeteren van reeds bestaande opvangvoorzieningen. Voor de langere termijn zijn vier terreinen geïdentificeerd (backlog management, training, registration & screening, quality management) waarvoor lidstaten die steun aanboden in december 2010 en januari 2011 op missie naar Griekenland gaan.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voor het algemeen overleg Vreemdelingen- en asielbeleid van 8 december aanstaande? Zo nee, waarom niet?
Hierbij voldoe ik aan uw verzoek.
Het tekort aan kennis over biometrische technieken bij het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties |
|
Gerard Schouw (D66) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Herkent u zich in de kritiek van de directeur van het agentschap Basisadministratie Persoonsgegevens en Reisdocumenten (BPR) Gerdine Keijzer-Baldé dat uw ministerie niet genoeg kennis in huis heeft over biometrische technieken?1 Zo nee, waarom niet?
Nee. De directeur van het agentschap Basisadministratie Persoonsgegevens en Reisdocumenten (BPR) heeft in een interview met het blad Burgerzaken en Recht (nr. 10) tot uitdrukking willen brengen welke verbeterslagen zij voornemens is te realiseren bij het agentschap BPR waar zij leiding aan geeft. De directeur BPR heeft niet beoogd te stellen dat er bij het ministerie van BZK onvoldoende kennis zou bestaan over biometrische techniek.
Hoe hoog zijn de kosten voor de inhuur van externe deskundigen op het gebied van biometrische technieken voor de nieuwe Paspoortwet en de bijhorende databanken?
In 2009 en 2010 is aan de inhuur van externe deskundigen op het gebied van biometrische technieken in de reisdocumenten ca € 36 000,– besteed.
Hoe kunnen de adviezen van externe deskundigen over biometrische technieken op waarde worden geschat als het ministerie deze kennis zelf ontbeert?
Zie het antwoord op vraag 1.
Deelt u de kritiek op de mismatch tussen techniek en doel, en de wijze waarop de techniek wordt ingezet bij de toepassing van biometrische kenmerken in paspoorten?
Neen.
Welke maatregelen neemt u om de kwaliteit van de biometrische gegevens optimaal te krijgen?
Zoals u weet gelden voor de foto die in het reisdocument wordt opgeslagen sinds jaar en dag eisen. De eisen, die zijn vastgelegd in de Fotomatrix Model 2007, zijn ontleend aan Europese regelgeving. Het gaat in casu om de voorgeschreven internationale standaard ISO 19794-5 die mede geënt is op geautomatiseerde gezichtscontrole. Voor de opname van de vingerafdrukken geldt eveneens dat de Europese regelgeving wordt gevolgd. Voor wat betreft de apparatuur en programmatuur voor de opname van de vingerafdrukken en voor het bepalen van de kwaliteit van de opgenomen vingerafdrukken wordt verwezen naar het antwoord op vraag 9.
Het ministerie van BZK heeft opleidingsmateriaal voor de ambtenaren van de uitgevende instanties van de reisdocumenten laten ontwikkelen en praktijktrainingen georganiseerd. Het trainingsmateriaal is permanent voor de uitgevende instanties beschikbaar. Het is een verantwoordelijkheid van de uitgevende instanties om ervoor te zorgen dat alleen bekwaam personeel wordt ingezet voor het aanvragen en uitgeven van de reisdocumenten. Als blijkt dat de bekwaamheid tekort schiet moeten de uitgevende instanties maatregelen daartegen treffen.
Wat is uw reactie op de zorgen uit het rapport «Het biometrische paspoort in Nederland»?2
In antwoord op vragen tijdens de behandeling van de begroting van Binnenlandse Zaken heb ik aangegeven mij in dit dossier te zullen verdiepen om tot een oordeel te kunnen komen over de wijze waarop de centrale reisdocumentenadministratie vorm kan worden gegeven. Ik kijk daarbij ook naar de zorgen en bezwaren die leven in uw Kamer en daarbuiten.
Mogelijk ten overvloede wijs ik er nog op dat de opname van de foto en de vingerafdrukken voor opslag in de reisdocumenten verplicht is op grond van Europese regelgeving. Er is dus geen sprake van een eigen afweging of keuze op dat punt.
Wat doet u om ervoor te zorgen dat baliemedewerkers voldoende aandacht en expertise hebben om manipulatie van vingerafdrukken te herkennen?
Zie antwoord vraag 5.
Wat doet u om de verwachtingen van biometrische technieken zo realistisch mogelijk te maken?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar mijn antwoorden op de vragen van het TK-lid Schouw over de beveiliging opslag van ID-gegevens (nummer 2010Z16631).
Deelt u de kritiek op het gebrek aan onafhankelijke testlaboratoria? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat kunt u doen om bij te dragen aan het vergroten van die capaciteit?
De apparatuur en programmatuur die wordt gebruikt voor de opname van de vingerafdrukken is gecertificeerd door het Bundesamt für Sicherheit in der Informationstechnik (BSI) en daarvoor getest door Fraunhofer-Institut für Angewandte Optik und Feinmechanik IOF. Informatie over deze certificering is door BSI gepubliceerd (https://www.bsi.bund.de). BSI is onderdeel van het Duitse federale ministerie van Binnenlandse Zaken. BSI is binnen de Europese Unie en binnen ICAO actief bij het opstellen van standaarden en normen. Eerder is aan uw Kamer gemeld dat Nederland voor de opname van de vingerafdrukken voor reisdocumenten dezelfde vingerafdruklezer (de Dermalog ZF1) gebruikt als de Bondsrepubliek Duitsland.
De kwaliteit van de vingerafdrukken wordt bepaald met het NFIQ algoritme uit de NIST Biometric Image Software. Duitsland gebruikt eveneens deze programmatuur. Deze programmatuur is ontwikkeld door het National Institute of Standards and Technology (NIST) en is vrij van rechten te gebruiken.
Wat is de status van het verzoek aan het BPR om medewerking aan het onderzoek van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR)?
Het ministerie van BZK heeft op 1 september 2010 in een brief de WRR laten weten voorafgaand aan het te voeren gesprek graag nadere informatie te willen ontvangen over de aard van het onderzoek en de vraagstukken die aan de orde zouden komen in het gesprek. Een reactie van de WRR op deze brief is ontvangen op 16 november 2010. Ik wijs erop dat de Web-publicatie «Happy landings: Het biometrische paspoort als zwarte doos» reeds in oktober 2010 is uitgebracht.
Is dit onderzoek aanleiding voor u om de technische aspecten en consequenties van het opnemen van biometrische kenmerken in paspoorten nogmaals kritisch te bezien?
Zie antwoord vraag 6.
Welke les trekt u uit de conclusie dat beleid en techniek dusdanig ver uit elkaar lopen dat eerst een meer solide (technische) basis nodig is alvorens over te gaan tot de voorgenomen afname, registratie en toepassing van biometrie?
Zie antwoord vraag 6.
De bedreiging van ex-moslims in asielzoekerscentra |
|
Joram van Klaveren (PVV), Gerard Schouw (D66), Kees van der Staaij (SGP), Joël Voordewind (CU) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() |
Bent u werkelijk van mening dat de analyse van gegevens uit het bewonersinformatiesysteem representatief is voor de schaal waarop de vermeende bedreigingen en geweldplegingen plaatsvinden? Betekent dit dat er in de afgelopen twee jaar, verdeeld over ongeveer 60 Asielzoekerscentra (AZC) slechts 24 incidenten zijn geweest waarbij asielzoekers vanwege hun religie, etniciteit, sekse, seksuele gerichtheid of ander kenmerk, slachtoffer werden van bedreigingen en geweld?
Alleen in gevallen waarin een bewoner een incident meldt, wordt dit geregistreerd. De 24 incidenten zijn situaties waarin dit is gebeurd. Omdat incidenten alleen worden geregistreerd wanneer deze worden gemeld, kan niet worden uitgesloten dat zich de afgelopen twee jaar situaties hebben voorgedaan die, wanneer deze waren gemeld, tot registratie hadden geleid.
Hoe kan het dat er in twee jaar slechts 24 incidenten zijn geregistreerd, terwijl het meldpunt van Secret Garden de afgelopen anderhalf jaar 158 klachten ontving van asielzoekers die vanwege hun seksuele gerichtheid slachtoffer werden van bedreiging en geweld, en ook uit de ervaring en peiling van de stichting Gave blijkt dat het aantal incidenten hoger moet liggen dan de genoemde drie incidenten, als het gaat om ex-moslims die slachtoffer zijn van bedreiging en geweld?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u uiteenzetten hoe vaak de politie per jaar moet uitrukken om in te grijpen bij conflicten op een AZC?
In de eerdere beantwoording van de kamervragen1 heb ik al aangegeven de signalen serieus te nemen en ook dat het COA reeds laagdrempelige voorzieningen om incidenten te kunnen melden heeft getroffen. Voor het instellen van een vertrouwenspersoon zie ik daarom geen reden. Zoals aangegeven in het begrotingsdebat d.d. 1 december jl. ben ik bereid in overleg te treden met belangenorganisaties en zal ik uw Kamer informeren over de resultaten van dit gesprek. Daarbij zal ik tevens ingaan op de vraag hoe vaak de politie moet uitrukken bij conflicten op een azc.
Deelt u de mening dat het vertrouwen van de asielzoekers in de overheid en in het rechtssysteem niet als vanzelfsprekend mag worden aangenomen?
Ja.
Deelt u de mening dat juist vanwege het recht dat asielzoekers hebben op een veilige opvangsituatie, ongeacht hun nationaliteit, etniciteit, religie, seksuele geaardheid of politieke overtuiging, een laagdrempelig meldingssysteem van belang is wanneer deze veiligheid in het geding is?
Ja. Het COA heeft de opdracht om asielzoekers in een veilige en leefbare omgeving op te vangen. Het COA beschikt daartoe over een laagdrempelig meldsysteem. Voor bewoners bestaat de mogelijkheid om via een medewerker van het COA incidenten al dan niet anoniem te melden. Indien een bewoner aangifte wil doen kan in overleg met de politie gekeken worden naar noodzakelijkheid van openbaarheid van de aangifte.
Deelt u de mening dat bij een eerste laagdrempelige mogelijkheid tot melding vertrouwelijkheid en geheimhouding het uitgangspunt moeten zijn, waarna in overleg met de asielzoeker kan worden gekeken of openbaarheid en aangifte noodzakelijk zijn?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid de signalen van stichting Gave en Secret Garden serieus te nemen en een vertrouwenspersoon in het leven te roepen bij wie asielzoekers te rade kunnen gaan als ze worden bedreigd?
Zie antwoord vraag 3.
Waarom zegt u niet toe dat in het geval van (doods)bedreigingen en mishandeling, niet het slachtoffer overgeplaatst hoeft te worden naar een andere (veilige) locatie, maar dat de dader zal worden overgeplaatst naar de vreemdelingendetentie?
Zoals ik in de eerdere beantwoording van de kamervragen1 heb aangegeven, moet de vraag of de dader in vreemdelingendetentie kan worden geplaatst per geval worden bekeken. Ik heb het COA verzocht om in geval van een incident, in overleg met de betrokken ketenpartners, te bezien in hoeverre de stand van zaken in de procedure mogelijkheden biedt voor een plaatsing in vreemdelingendetentie.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voor de behandeling van de begroting van Immigratie en Asiel?
Ja. Dit is echter helaas niet mogelijk gebleken.
De uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage over de grensdetentie van een alleenstaande minderjarige asielzoeker |
|
Hans Spekman (PvdA) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 13 oktober 2010 over de grensdetentie van een zeventienjarige alleenstaande asielzoeker?1
Ja.
Bent u in hoger beroep gegaan tegen deze uitspraak? Zo nee, waarom niet?
Nee. Bij uitspraak van 13 oktober 2010, AWB 10/29208, heeft de meervoudige kamer van de rechtbank te 's-Gravenhage, zitting houdende te Amsterdam, na daartoe een schouw te hebben gehouden in het AC Schiphol, geoordeeld dat tenuitvoerlegging van de maatregel van artikel 6, lid 1 en 2 Vw ten aanzien van alleenstaande minderjarige vreemdelingen (amv’s) in strijd is met artikel 5, lid 1 aanhef onder f van het EVRM.
De rechtbank wijst er onder meer op dat niet een specifiek op de situatie van de vreemdeling toegespitste belangenafweging is gemaakt en niet is bezien of met een alternatief kon worden volstaan. Dit klemde naar het oordeel van de rechtbank temeer nu de vrijheidsontnemende maatregel alsook de toegangsweigering na de afwijzende asielbeschikking is opgeheven.
Ik heb met name in de overwegingen van de rechtbank inzake de belangenafweging en het bezien van alternatieven aanleiding gezien geen hoger beroep in te stellen.
Wat is het gevolg van deze uitspraak voor uw beleid ten aanzien van de grensdetentie van alleenstaande minderjarige asielzoekers (amv’s)?
Ik bezie thans hoe ik de procedure zodanig kan inrichten, dat zowel de belangen die in internationaal verband het grenstoezicht dienen als de belangen die ik in het beleid voor alleenstaande minderjarige vreemdelingen voorsta op de best mogelijke wijze kunnen worden verenigd.
In dit verband wil ik wijzen op de brief van de minister van Justitie van 18 juni 2010 waarin werd aangegeven dat naar alternatieven voor vreemdelingenbewaring wordt gezocht.
Waarom bent u er, sinds de inwerkingtreding van de nieuwe asielprocedure op 1 juli 2010, toe overgegaan om amv’s ouder dan 15 jaar, die via Schiphol Nederland proberen binnen te reizen, in grensdetentie op Aanmeldcentrum (AC) Schiphol te plaatsen? Waarom hebt u niet gekozen voor het alternatief van beschermde opvang, zoals dat voor 1 juli 2010 gebruikelijk was? Is de praktijk van grensdetentie nog houdbaar nu de rechtbank onherroepelijk heeft geoordeeld dat de plaats en verblijfsomstandigheden, onder meer vanwege het penitentiaire karakter, niet voldoen voor het verblijf van een alleenstaande minderjarige asielzoeker?
De werkwijze die sinds 1 juli 2010 wordt gevoerd, is een vrijwel ongewijzigde voortzetting van de werkwijze zoals die vóór 1 juli 2010 werd gevoerd. Zowel in de oude als de nieuwe situatie is het beleidsmatig mogelijk om alleenstaande minderjarige vreemdelingen te verplichten zich gedurende de procedure in het aanmeldcentrum Schiphol op te houden op grond van een maatregel ex artikel 6, lid 1 en 2, Vw. Wanneer er na afloop van de procedure in het AC geen twijfel meer bestaat over de minderjarigheid, wordt de maatregel opgeheven en de amv in de opvang geplaatst.
Van belang is dat zowel uitspraken van Europese Hof voor de Rechten van de mens (EHRM) en Europese regels zoals de Terugkeerrichtlijn de verwijderingsdetentie (van minderjarigen) niet uitsluiten, dan wel onder voorwaarden toestaan. Dan moet dus worden geconcludeerd dat ook de mensenrechten detentie niet uitsluiten, mits terughoudendheid en zorgvuldigheid wordt betracht.
Aan de grens op Schiphol is sprake van een bijzondere situatie. De Schengen grenscode geeft mij de mogelijkheid daar asielzoekers vast te houden, terwijl aan de grens hun aanvraag wordt beoordeeld. Die bevoegdheid is niet uitgezonderd voor minderjarigen. Er zijn zowel uitspraken waarin door de rechtbank wordt geoordeeld dat alleenstaande minderjarigen op de locatie op Schiphol niet moeten worden vastgehouden, vanwege de omstandigheden die minder geschikt zijn voor kinderen, als uitspraken die oordelen dat dit wel is toegestaan2.
Mede naar aanleiding hiervan wordt thans bezien hoe ik de procedure aan de grens zodanig kan aanpassen, dat ik zowel de belangen die in internationaal verband het grenstoezicht dienen, als de belangen die ik in het beleid voor alleenstaande minderjarige vreemdeling voorsta, op de best mogelijke wijze kan verenigen.
Daarbij denk ik aan een werkwijze waarbij van amv's aan wie de toegang is geweigerd op AC Schiphol nog voor de start van de algemene asielprocedure wordt beoordeeld of er twijfel bestaat aan de gestelde minderjarigheid en de noodzaak voor eventuele beschermde opvang. In de gevallen dat aan de minderjarigheid niet wordt getwijfeld, zal de asielprocedure op dezelfde wijze starten als voor amv's aan wie de toegang niet is geweigerd: namelijk in AC Den Bosch, na een rust- en voorbereidingstermijn van ten minste 6 dagen.
Wat is uw verklaring en kwalificatie van de uitspraak van de rechter, dat u al ruim vijf maanden een beleid voert dat minderjarigen in grensdetentie plaatst, dat in strijd is met artikel 5 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens? Deelt u de mening dat onderzocht moet worden in hoeverre de amv’s die sinds 1 juli 2010 in grensdetentie hebben gezeten schadeloos gesteld kunnen worden? Kunt u dit toelichten?
De uitspraak heeft me verbaasd omdat, zoals ik in mijn antwoord op de vorige vraag al aangaf, de asielprocedure van alleenstaande minderjarigen ook vóór 1 juli 2010 al werd behandeld in het AC Schiphol en dit voorheen niet tot een negatief rechterlijk oordeel heeft geleid. Bovendien zijn de verblijfsomstandigheden in het aanmeldcentrum op Schiphol sinds 1 juli 2010 niet in nadelige zin veranderd, maar zijn deze juist in verband met de invoering van de algemene asielprocedure per 1 juli 2010 verbeterd.
Ik meen dan ook niet dat de uitspraak ertoe moet leiden dat er met terugwerkende kracht tot 1 juli 2010 grond voor een schadevergoeding is voor het verblijf in het aanmeldcentrum.
Daar komt bij dat amv's die in grensdetentie hebben gezeten en van wie de asielaanvraag in het AC Schiphol is behandeld, dit aan de orde hebben kunnen stellen in een beroep tegen de oplegging van de vrijheidsontnemende maatregel en langs die weg om schadevergoeding konden vragen.
Deelt u de mening dat alleenstaande minderjarige asielzoekers aan wier leeftijd niet getwijfeld wordt, bij binnenkomst in Nederland niet in een gevangenis geplaatst horen te worden? Bent u bereid uw praktijk ten aanzien van deze grensdetentie onmiddellijk te beëindigen en een alternatief te gebruiken? Bent u bereid daarbij een onderscheid te maken tussen «gewone amv’s», die bijvoorbeeld naar de opvang in Den Bosch kunnen, en amv’s die een risico lopen op ontvoering of slachtoffer zijn van mensenhandel, en die in de beschermde opvang moeten worden geplaatst? Kunt u uw antwoorden toelichten?
Ik ben van mening dat detentie van alleenstaande minderjarige vreemdelingen in beginsel alleen na een gedegen afweging van belangen toegepast moet worden en zoveel mogelijk moet worden uitgevoerd in een daarvoor geschikte inrichting. In het antwoord op vraag 4 heb ik aangegeven in welke gevallen daartoe kan worden overgegaan.
Zullen als gevolg van de uitspraak van de rechtbank de faciliteiten en het regime van de nieuwbouwlocatie voor grensdetentie op Schiphol Oost worden aangepast?
Het individueel beoordelen door het Europees Hof voor de Rechten van de Mens bij uitzettingen naar Irak |
|
Sharon Gesthuizen (SP) |
|
![]() |
Deelt u de mening dat iedere asielzoeker die dreigt door u te worden teruggestuurd naar Irak de kans moet krijgen zijn zaak aan het Europees Hof voor de Rechten van de Mens voor te leggen voor individuele toetsing? Zo niet, waarom niet?1
Nederland is partij bij het Europees Verdrag ter bescherming van de rechten van de mens en fundamentele vrijheden (EVRM) en heeft daarmee het individueel klachtrecht en de rechtsmacht van het EHRM erkend. Een ieder, dus ook een uitgeprocedeerde Irakese asielzoeker, die meent dat hij het slachtoffer is van een schending van het EVRM, kan zijn klacht dan ook ter beoordeling voorleggen aan het EHRM. Om uitzetting hangende de behandeling van zijn klacht te voorkomen, kan de Irakese vreemdeling het EHRM voorts verzoeken een interim measure te treffen.
Op welke wijze gaat u er voor zorgen dat iedere Irakese asielzoeker voorafgaand aan een voorgenomen uitzetting tijdig wordt geïnformeerd over deze nieuwe zienswijze van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens en de mogelijkheid van een individuele toetsing van het Hof?
Op 24 november jl. heb ik uw Kamer bericht over de brief van het EHRM, gedateerd op 23 november 2010 en die de regering op 24 november 2010 heeft ontvangen. Door de toezending aan uw Kamer is deze brief openbaar gemaakt, waardoor deze ook ter beschikking is gekomen van de rechtspraktijk. Zoals ik aan uw Kamer heb toegelicht, blijkt uit deze brief dat het EHRM klachten en verzoeken tot het treffen van een interim measure van Iraakse asielzoekers in het vervolg weer – conform zijn vaste praktijk – op hun individuele merites zal beoordelen. Dit houdt in dat verzoeken van Iraakse vreemdelingen tot het treffen van een interim measure niet langer zonder meer zullen worden ingewilligd, maar enkel wanneer daar in het individuele geval aanleiding toe bestaat. In zoverre is dan ook geen sprake van een «nieuwe zienswijze» van het EHRM, maar veeleer van het hervatten van de staande praktijk. Op basis van de informatie in de brief van 23 november jl. heb ik voorts ook geconcludeerd dat er geen aanwijzingen bestaan dat het EHRM van oordeel zou zijn dat gedwongen terugkeer naar Irak in verband met de veiligheidssituatie aldaar in het algemeen niet verantwoord zou zijn in het licht van artikel 3 van het EVRM en dat er thans in zijn algemeenheid geen juridische belemmeringen meer bestaan tegen gedwongen terugkeer naar Irak.
Ik wil voorts benadrukken dat het recht van een vreemdeling in vreemdelingenbewaring die met uitzetting wordt bedreigd, om contact op te nemen met zijn advocaat en het recht van een advocaat om deze cliënt te bezoeken, belangrijke waarborgen zijn in onze rechtstaat. Elke vreemdeling die in vreemdelingenbewaring wordt gesteld met het oog op uitzetting wordt dan ook bijgestaan door een advocaat. Dit kan zijn eigen advocaat zijn of een piketadvocaat.
Kunt u de garantie geven dat er geen Irakese asielzoeker zal worden uitgezet zonder gewezen te zijn op de zienswijze van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens, en desgewenst toegang te hebben gehad tot een advocaat of vertegenwoordiger van Vluchtelingenwerk? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Wilt u deze vragen beantwoorden voor de behandeling van de begroting Immigratie en Asiel?
Hierbij voldoe ik aan uw verzoek.
Hebt u kennisgenomen van de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) over de ondersteuning en begeleiding van een minderjarig kind zonder verblijfsvergunning ten behoeve van het kunnen volgen van speciaal onderwijs?1
Ja.
Kunnen minderjarige kinderen zonder verblijfsvergunning als gevolg van deze uitspraak nu eerder in aanmerking komen voor financiële ondersteuning als zij voor het kunnen volgen van speciaal onderwijs ondersteuning en begeleiding nodig hebben? Kunt u dit toelichten?
De uitspraak van de CRvB betreft een besluit van zorgverzekeraar Agis inzake de weigering om de gevraagde zorg op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) te verlenen aan een minderjarige vreemdeling zonder verblijfsvergunning die vanwege een autistische stoornis en een verstandelijke beperking extra ondersteuning nodig heeft om zijn lessen binnen het speciaal onderwijs te kunnen volgen. Het kind is niet AWBZ-verzekerd. De CRvB stelt dat artikel 5, tweede lid, van de AWBZ (het niet AWBZ-verzekerd zijn van bepaalde vreemdelingen zonder verblijfsvergunning; ook wel het koppelingsbeginsel genoemd) wegens strijd met artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) in dit specifieke geval buiten toepassing moet worden gelaten, omdat er in casu geen sprake is van een «fair balance» tussen de publieke belangen die betrokken zijn bij de weigering van die zorg en het particuliere belang van dit kind om de gevraagde AWBZ-zorg te ontvangen. Niet alle minderjarige kinderen zonder verblijfsvergunning verkeren in dezelfde situatie als het kind waar de CRvB deze uitspraak over heeft gedaan. De uitspraak betekent niet dat alle minderjarige vreemdelingen zonder verblijfsvergunning AWBZ-verzekerd zijn.
Heeft deze uitspraak, gelet op de sterke juridische waarde die de CRvB hecht aan het Kinderrechtenverdrag en artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), andere gevolgen voor uw beleid ten aanzien van de bescherming en de rechten van minderjarige kinderen zonder verblijfsvergunning? Kunt u dit toelichten?
Nee, het koppelingsbeginsel sluit van rechtswege illegaal verblijvende vreemdelingen uit van voorzieningen, vergunningen en uitkeringen. Een uitzondering hierop geldt voor onderwijs voor leerplichtige kinderen, voor rechtsbijstand en voor medisch noodzakelijke zorg. Het koppelingsbeginsel is neergelegd in de Koppelingswet2, waarbij ieder vakdepartement in zijn eigen regelgeving heeft neergelegd hoe zij dit koppelingsbeginsel hanteert. Wanneer het gaat om toegang tot onderwijs c.q. toegang tot medische zorg, is dit een verantwoordelijkheid voor de desbetreffende Minister van OCW respectievelijk VWS.
Wat betreft onderwijs blijft van kracht wat voormalig minister Rouvoet van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap hierover in zijn brief3 aan Defence for Children heeft aangegeven, namelijk: «Voor toelating tot het speciaal onderwijs geldt voor alle leerlingen, dus ook de «illegale» leerlingen, dat zij van een commissie voor de indicatiestelling een indicatie voor het speciaal onderwijs moeten hebben. Een school voor speciaal onderwijs mag een leerling met een indicatie voor dat schooltype niet weigeren. Ook mag de toelating niet afhankelijk gesteld worden van het al dan niet beschikbaar zijn van zorg en is de toelating evenmin afhankelijk van de vraag of de vreemdeling een zorgverzekering heeft. Dat betekent dat een illegale vreemdeling wanneer hij een indicatie heeft van de eerder bedoelde commissie, toegelaten zou moeten worden en evenals andere kinderen in Nederland onderwijs krijgt dat bij hem past.»
Wat betreft medisch noodzakelijke zorg geldt in Nederland het algemeen erkende principe dat zorgaanbieders in voorkomend geval medisch noodzakelijke zorg verlenen, ongeacht de vraag of en hoe de kosten van die zorgverlening zullen worden vergoed. Dit geldt voor iedereen, dus ook voor alle minderjarige vreemdelingen zonder verblijfsvergunning. Uitgangspunt is dat de patiënt in eerste instantie zelf of zijn wettelijke vertegenwoordiger voor hem aansprakelijk is voor de kosten van aan hem verleende zorg. In het algemeen zal een ziektekostenverzekering de kosten van de patiënt overnemen. Vreemdelingen zonder verblijfsvergunning zijn uitgesloten van toegang tot de sociale zorgverzekeringen. In veel gevallen zal moeten worden geconstateerd dat deze personen zelf over onvoldoende financiële middelen beschikken om de kosten van verleende zorg te voldoen. Het gevolg daarvan is dat een zorgaanbieder een financieel risico loopt dat de kosten van de door hem aan voormelde vreemdelingen verleende zorg niet aan hem worden vergoed. Om de toegankelijkheid van medisch noodzakelijke zorg voor vreemdelingen zonder verblijfsvergunning te waarborgen is in een wet geregeld dat zorgaanbieders een bijdrage kunnen vragen als zij inkomsten derven ten gevolge van het verlenen van medisch noodzakelijke zorg aan illegalen en andere onverzekerbare vreemdelingen die de kosten van de verleende zorg niet zelf kunnen betalen4. Deze wettelijke bijdrageregeling is op 1 januari 2009 in werking getreden.
Wanneer het gaat om het vreemdelingenbeleid heeft deze uitspraak geen gevolgen voor mijn beleid ten aanzien van de bescherming en de rechten van minderjarige kinderen zonder verblijfsvergunning. Ik erken dat kinderen een kwetsbare groep zijn. Mede daarom is in het vreemdelingenbeleid (bijvoorbeeld in het specifieke beleid voor AMV’s) rekening gehouden met de belangen en rechten van kinderen. In de uitvoering van het vreemdelingenbeleid is sprake van individuele beslissingen. De belangen van het kind worden in deze individuele beslissing meegewogen. Dit komt onder andere tot uitdrukking in de belangenafweging die in het kader van artikel 8 van het EVRM wordt gemaakt. In geval het bijvoorbeeld gaat om gezinshereniging van kinderen met hun ouders wordt in de belangenafweging in ieder geval de duur van het legale verblijf van de ouder(s) in Nederland betrokken, evenals de bijzondere situatie van het gezin in Nederland (zoals bijvoorbeeld de aanwezigheid van een gehandicapt kind), de banden die de in Nederland wonende kinderen met het land van herkomst hebben en de nationaliteit en leeftijd van het kind.
In deze onderhavige individuele zaak heeft het feit dat het hier om een kind gaat, en kinderen een kwetsbare categorie zijn en als zodanig volgens het Kinderrechtenverdrag bijzondere bescherming genieten, naast diverse andere factoren, bij de Centrale Raad van Beroep zwaar gewogen.
Deelt u de mening van Defence for Children2 dat het gevolg van de uitspraak mede is dat het Kinderrechtenverdrag vanaf nu door de rechter steeds als uitgangspunt moet worden genomen bij alle toetsen over het recht op privé- en familieleven die betrekking hebben op kinderen? Kunt u dit toelichten?
Nee, deze mening deel ik niet. Ook vóór deze uitspraak was het al zo dat de rechter, wanneer daar een beroep op werd gedaan, het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (Kinderrechtenverdrag) bij de beoordeling betrok. Het Verdrag, en dan met name artikel 3, waarin is bepaald dat het belang van het kind een eerste overweging dient te zijn bij beslissingen die rondom kinderen worden genomen, heeft echter geen rechtstreekse werking zoals artikel 8 EVRM. Zoals in de Memorie van Toelichting bij het wetsvoorstel tot goedkeuring van voornoemd Verdrag is aangegeven, strekken de bepalingen van het Kinderrechtenverdrag – voor zover deze al direct toepasbare normen inhouden – niet tot meer dan dat bij alle maatregelen die kinderen betreffen, de belangen van die kinderen worden betrokken. Dit is in jurisprudentie bevestigd6. Zoals ik ook heb aangegeven in antwoord op vraag 3 is bij de beoordeling van het recht op privé- en familieleven het uitgangspunt dat een belangenafweging in het kader van artikel 8 EVRM plaatsvindt. Met de bepalingen van het Kinderrechtenverdrag is niet beoogd een uitbreiding te geven aan de verplichtingen die uit artikel 8 EVRM voortvloeien.
Deelt u de mening dat deze uitspraak van de CRvB recht doet aan de brief van voormalig minister Rouvoet van Jeugd en Gezin van 13 april jl.3, waarin hij onder meer schrijft dat de toelating van «illegale» leerlingen tot het speciaal onderwijs niet afhankelijk gesteld mag worden van het al dan niet beschikbaar zijn van zorg, en van de vraag of de vreemdeling een zorgverzekering heeft? Bent u bereid deze brief ook tot uitgangspunt van uw beleid ten aanzien van deze groep minderjarige kinderen te maken? Kunt u beide antwoorden toelichten?
De uitspraak van de CRvB in deze zaak betreft een besluit van zorgverzekeraar Agis inzake de weigering om de gevraagde zorg op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) te verlenen aan een minderjarige vreemdeling zonder verblijfsvergunning die vanwege een autistische stoornis en een verstandelijke beperking extra ondersteuning nodig heeft om zijn lessen binnen het speciaal onderwijs te kunnen volgen. Zoals in het antwoord op vraag 2 is gemeld, stelt de CRvB in de uitspraak dat in dit specifieke geval artikel 5, tweede lid, van de AWBZ wegens strijd met artikel 8 van het EVRM buiten toepassing moet worden gelaten.
De brief van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW), de heer Rouvoet, van 13 april 2010, beperkt zich tot de toelating van illegaal in Nederland verblijvende vreemdelingen tot het speciaal onderwijs. De minister van VWS is van mening dat deze uitspraak van de CRvB in dit specifieke geval niet is af te zetten tegen de in de brief van de minister van OCW genoemde illegaal verblijvende leerlingen met een indicatie voor het speciaal onderwijs. Dat is ook niet nodig. Zoals in het antwoord op vraag 3 betreffende medisch noodzakelijke zorg is aangegeven geldt in Nederland het algemeen erkende principe dat zorgaanbieders in voorkomend geval medisch noodzakelijke zorg moeten verlenen, ongeacht de vraag of en hoe de kosten van die zorgverlening zullen worden vergoed. Dit geldt dus ook voor minderjarige kinderen zonder verblijfsvergunning. Zoals in het antwoord op vraag 3 betreffende medisch noodzakelijke zorg is aangegeven is er om de toegankelijkheid tot medisch noodzakelijke zorg voor deze vreemdelingen daadwerkelijk te waarborgen voor zorgaanbieders de wettelijke bijdrageregeling. Deze wettelijke bijdrageregeling is op 1 januari 2009 in werking getreden. De rechtzaak heeft een begin vóór de datum van inwerkingtreding van deze wettelijke regeling.
Deelt u de mening dat Nederland moet staan voor de mensenrechten en Europese verdragen, en in het bijzonder voor de rechten van minderjarige kinderen, ook als zij geen verblijfsvergunning hebben? Deelt u tevens de mening dat minderjarige kinderen, ook zij die geen verblijfsvergunning hebben, in Nederland te allen tijde recht hebben op medische zorg, onderwijs en onderdak? Kunt u beide antwoorden toelichten?
Wat betreft medische zorg verwijs ik u naar de antwoorden op vraag 3 en 5 betreffende het verlenen van en de toegankelijkheid tot medisch noodzakelijke zorg. De minister van VWS is van mening dat de mensenrechtenverdragen de Nederlandse overheid nopen tot het aanbieden van een zo goed mogelijke gezondheidszorg, alsmede van voorzieningen ter financiering daarvan, voor zover betrokkenen die zorg niet zelf kunnen betalen. Dit geldt ook voor minderjarige kinderen zonder verblijfsvergunning. De minister van VWS is van mening dat Nederland op het punt van aanbod van gezondheidszorg voldoet aan de in de mensenrechtenverdragen neergelegde inspanningsverplichtingen.
Voor wat betreft het vraagstuk inzake onderdak voor niet-rechtmatig in Nederland verblijvende (gezinnen met) kinderen, verwijs ik u naar mijn brief d.d. 18 januari 2011 (TK 2010–2011, 29 344, nr. 79). In deze brief geef ik aan dat als gevolg van de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag d.d. 11 januari 2011, de Nederlandse overheid geen onderdak kan beëindigen van gezinnen met minderjarige kinderen, zolang hun vertrek uit Nederland nog niet heeft plaatsgevonden. Er blijft een vorm van onderdak voor deze gezinnen beschikbaar zolang zij in Nederland verblijven, maar het geboden onderdak zal volledig ten dienste staan van het voorbereiden en uiteindelijk het bewerkstelligen van het vertrek.
De situatie van asielzoekers in griekenland |
|
Hans Spekman (PvdA) |
|
![]() |
Herinnert u zich mijn eerdere vragen over de situatie van asielzoekers in Griekenland?1
Ja.
Naar aanleiding van uw antwoorden op die vragen: wat zijn de verwachte inwilligingscijfers in 2010 en in 2011? Hoe reëel is het dat Griekenland binnen drie jaar een inwilligingspercentage heeft dat aansluit bij het Europese gemiddelde? Kunt u dit toelichten?
Deze vraag kan ik niet concreet beantwoorden. In mijn beantwoording van uw eerdere vragen van 22 oktober jl., heb ik meegedeeld dat de Griekse Minister van Burgerbescherming heeft aangegeven dat hij ernaar streeft om het inwilligingspercentage van asielverzoeken aan te laten sluiten bij het Europese gemiddelde. Vanzelfsprekend is het niet aan mij, maar aan de Griekse regering om aan dit streven invulling te geven. De Griekse regering werkt momenteel een nieuwe asielprocedure uit. In die procedure zal niet langer de politie verantwoordelijk zijn voor het nemen van asielbeslissingen maar een «independent Asylum Agency» bemand door reguliere ambtenaren. De ambitie is dat deze asieldienst in het najaar van 2011 operationeel is. Voor de overgangsperiode is op 22 november jl. een Presidentieel Decreet in werking getreden dat regelt dat, in afwachting van de nieuwe asieldienst, asielaanvragen door 13 regionale politiedirecties worden behandeld. De politiebeambten die tijdens deze overgangsperiode zijn belast met het afnemen van interviews en het nemen van asielbeslissingen, worden opgeleid door onder andere de UNHCR. Hiertoe worden seminars georganiseerd. Het Decreet geeft voorts de asielzoeker het recht om tegen een afwijzing van zijn asielaanvraag bezwaar aan te tekenen. Het bezwaar wordt behandeld door een Comité waarin onder andere een vertegenwoordiger van de UNHCR zitting heeft. Deze ontwikkelingen kunnen mogelijk een effect hebben op het inwilligingspercentage.
Waarom gaat u in het antwoord op vraag 3 van mijn eerdere vragen geheel voorbij aan het zorgelijke gegeven dat een Europese rechter heeft geoordeeld dat de Griekse detentieomstandigheden in strijd zijn met mensenrechten en het gegeven dat Nederland nog steeds vreemdelingen terugstuurt naar Griekenland, van wie de kans bestaat dat een deel van hen direct in dat soort omstandigheden belandt?
Zonder voorbij te willen gaan aan de zorgen over de, in onder andere CPT-rapporten, beschreven toestand in de Griekse penitentiaire inrichtingen, wil ik nogmaals het uitgangspunt benadrukken dat problemen zoveel mogelijk binnen de Griekse rechtsorde moeten worden aangekaart en opgelost. Dit betekent dat indien een Griekse burger of een asielzoeker klachten heeft over bijvoorbeeld het regime tijdens detentie, hij die klachten eerst bij de Griekse autoriteiten moet indienen en daarna zonodig vanuit Griekenland bij het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM, Straatsburg). Daarnaast acht ik het van belang dat de Griekse regering, in zijn op 15 september jl. gepresenteerde «National Action Plan on the Reform of the Asylum System and on Migration» de ambitie heeft neergelegd dat elk dententiecentrum voldoet aan de richtlijnen van het European Committee for the Prevention of Torture (CPT). Om bij te dragen aan het verwezenlijken van dit streven heeft Nederland, via de Europese Commissie, Griekenland zijn expertise aangeboden.
Zoals bekend wordt op dit moment, onder de huidige omstandigheden waarin deze verbeteringen nog aan het begin van uitvoering staan, de aanvaardbaarheid van een overdracht aan Griekenland in het kader van artikel 3 EVRM beoordeeld door het EHRM. De uitspraak, die naar verwachting een leading judgment geeft, wordt eind 2010/begin 2011 verwacht (zaak M.S.S. vs België en Griekenland). Ten slotte verwijs ik u nog naar de brief die de toenmalige Minister van Justitie op 13 oktober jl. aan uw Kamer heeft toegestuurd (Kamerstuk 19 637, nr. 1363). In die brief wordt toegelicht dat de komende tijd vanuit Nederland overdrachten aan Griekenland naar verwachting niet kunnen worden geëffectueerd, tenzij de individuele asielzoeker daar zelf in berust.
Deelt u de mening dat het nationaal actieplan van Griekenland met betrekking tot migratiemanagement een eerste aanzet is, maar dat, gezien de omvang, breedte en historie van het probleem dat Griekenland heeft met de asielinstroom, dat actieplan voor de korte termijn onvoldoende is om te garanderen dat asielzoekers in Griekenland een menselijke behandeling, fatsoenlijke opvang en een behoorlijke procedure krijgen? Kunt u dit toelichten? Deelt u tevens de mening dat het enkel uitbreiden van het aantal grenswachters van Frontex aan de kust van Griekenland de kwaliteit van de asielprocedure en de opvang niet verbetert?
Uw menig deel ik niet zonder meer. Het lijkt mij aangewezen dat wij als lidstaten van de Europese Unie in onze samenwerking met Griekenland ons concentreren op de implementatie van dit plan, omdat een goede implementatie zal leiden tot structurele verbeteringen. Griekenland wordt als land aan de buitengrens van de Europese Unie (EU) geconfronteerd met grootschalige illegale immigratie van buiten de EU en lijkt door de jaren heen moeilijk in staat adequaat op dit probleem te reageren. Het is daarom van het grootste belang dat Griekenland zélf, geholpen en gestimuleerd door de EU, maatregelen neemt om de situatie structureel te verbeteren. In dit licht zie ik de introductie van het Griekse actieplan, waarvan de Griekse autoriteiten het «ownership» hebben, als een zeer positieve ontwikkeling. Het plan getuigt van de bereidheid van de Griekse regering om het asiel- en migratiesysteem te hervormen. Vanzelfsprekend ligt de verantwoordelijkheid voor de verbeteringen primair bij Griekenland zelf. De eerste concrete verbeteringen worden zichtbaar, waarbij ik verwijs naar het al genoemde Presidentieel Decreet van 22 november jl. Naast de genoemde procedurele verbeteringen, ziet dit Decreet ook op het instellen van speciale comités die de achterstanden in het behandelen van asielaanvragen gaan oppakken. Tevens regelt het Decreet het recht op juridische bijstand en voorziet het in de voogdij van alleenstaande minderjarige vreemdelingen. Daarnaast heeft de Commissie imiddels laten weten dat zij een bedrag van circa 9.5 miljoen euro onder emergency measures heeft gereserveerd voor de korte termijn hulp aan Griekenland. Dit ziet onder meer op het creëren van nieuwe, en verbeteren van reeds bestaande, opvangvoorzieningen. Voor de langere termijn zijn vier terreinen geïdentificeerd (backlog management, training, registration & screening, quality management) waarvoor lidstaten die hun steun hebben aangeboden in december 2010 en januari 2011 op missie naar Griekenland gaan.
Realiseert u zich dat Nederland (net als andere lidstaten) in strijd met mensenrechten handelt als ons land asielzoekers de komende jaren terugstuurt naar een land (Griekenland) waar de omstandigheden en procedures voor asielzoekers beneden een acceptabel peil zijn?
In lijn met de opvattingen van het vorige kabinet, ben ik van mening dat de tekortkomingen in het Griekse asielsysteem nog niet betekenen dat Griekenland, ten aanzien van personen die onder de Dublin-verordening het land inreizen, zijn EVRM verplichtingen niet kan nakomen. Daarnaast wijs ik op de in antwoord op vraag 3 genoemde aanstaande uitspraak van het EHRM, die ik met belangstelling afwacht, en de brief van 13 oktober jl. van de toenmalige minister, waarin is uiteengezet dat en waarom de komende tijd nagenoeg geen overdrachten aan Griekenland zullen plaatsvinden.
Deelt u de mening – en hier is al meerdere malen door de Kamer op aangedrongen – dat het, ter aanvulling op het Griekse actieplan, voor de korte termijn noodzakelijk is dat er acute, praktische steun komt vanuit de Europese lidstaten voor Griekenland, gericht op het zo snel mogelijk verbeteren van de fundamenten van de asielprocedure, opvang en detentieomstandigheden aldaar? Bent u bereid daar in de Europese Unie (EU) een initiatief toe te nemen? Kunt u beide antwoorden toelichten?
Zoals aangegeven levert Nederland een substantiële bijdrage aan het Griekse actieplan, omdat dit bij een goede implementatie de asiel- en migratiesituatie in Griekenland structureel kan verbeteren. Het lijkt mij aangewezen dat wij ons richten op dit plan, ook omdat dit plan brede Europese en UNHCR ondersteuning heeft. Vanzelfsprekend zal Nederland binnen de diverse gremia van de Europese Unie het belang van een goede implementatie van het plan en praktische samenwerking met Griekenland blijven benadrukken.
Bent u op de hoogte van de opmerking van de Nederlandse rechter van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM), dat het terugsturen van minderjarigen, moeders met kinderen of zwangere vrouwen naar de zuidelijke landen (dus ook Griekenland) te gevaarlijk is?2 Hoe kwalificeert u deze opmerking?
Ja, ik heb kennis genomen van deze in de media opgetekende uitspraken. Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 3 heeft het EHRM nog geen uitspraak gedaan over de aanvaardbaarheid van een overdracht aan Griekenland in het kader van het EVRM. Die uitspraak wordt eind dit jaar/begin 2011 verwacht.
Is Nederland gehouden grote groepen Griekse asielzoekers die nu niet kunnen worden uitgezet, zelf in procedure te nemen? Hoe denkt het EHRM over de noodzaak voor onder andere Nederland om een groot aantal «Griekse zaken» zelf in procedure te nemen?
De Dublin-verordening bepaalt termijnen die tijdens de verschillende fasen van de asielprocedure dienen te worden gerespecteerd. Wanneer een lidstaat de termijnen niet naleeft, wordt hij geacht de verantwoordelijkheid voor de betrokken persoon (alsnog) te hebben aanvaard. In de Dublin-verordening is neergelegd dat de rechter de termijn kan stuiten, en wel bij voorlopige voorziening. Eind 2010 en najaar 2011 worden de uitspraken verwacht van respectievelijk het EHRM en het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ-EU, Luxemburg).
Het antwoord op uw tweede vraag kan ik uiteraard niet geven, omdat dit aan het EHRM zelf is. Mogelijk zal de binnenkort te verwachten uitspraak van het EHRM daarover meer duidelijkheid bieden.
Nu u hebt uiteengezet dat overdrachten aan Griekenland niet kunnen worden geëffectueerd, betekent dit dat de grensdetentie van personen die (eventueel) overgedragen zouden worden aan Griekenland ook wordt opgeheven? Hoe wordt de groep van ruim 2 100 vreemdelingen die nu niet kunnen worden uitgezet, opgevangen?
Nu zowel Griekenland als Nederland onderdeel uitmaken van het Schengengebied zal in het algemeen van toegangsweigering en grensdetentie geen sprake zijn bij personen voor wie een Dublinclaim op Griekenland aan de orde is.
Op 1 november 2010 bedroeg het aantal geregistreerde Griekenland-procedures circa 1920 zaken. Deze personen verblijven in de centrale opvang.
Dient u op dit moment nieuwe verzoeken tot overname of terugname in bij Griekenland? Kunt u tevens toelichten hoe lang een asielzoeker op basis van de geldende termijnen maximaal in Nederland kan verblijven zonder dat zijn of haar asielverzoek in behandeling wordt genomen?
Ja, indien in een individuele zaak wordt vastgesteld dat op basis van de Dublin-criteria Griekenland verantwoordelijk is voor het behandelen van de aanvraag, wordt door de IND aan Griekenland verzocht de asielzoeker over te nemen. De situatie in Nederland is nu dat de rechters in veel Dublin-Griekenland zaken voorlopige voorzieningen treffen, omdat er geen uitspraak wordt gedaan op nationaal niveau voordat het Hof van Justitie van de EU arrest heeft gewezen. De overdracht van de asielzoeker aan Griekenland wordt daarmee, zoals volgt uit de beantwoording van vraag 8, opgeschort.
Onderzoek naar de uitvoerbaarheid van strafbaarstelling van illegaliteit |
|
Tofik Dibi (GL) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht waaruit blijkt dat oud-minister Verdonk voor Vreemdelingenbeleid en Integratie in haar ambtsperiode een onderzoek instelde naar de mogelijkheid van het strafbaar stellen van illegaliteit?1
Ja.
Wat waren de belangrijkste conclusies uit dat onderzoek ten opzichte van noodzaak en haalbaarheid van het strafbaar stellen van illegaliteit? Hoe beoordeelt u deze conclusies?
Er is geen sprake van een onderzoek, maar van interne ambtelijke advisering waarvan de resultaten zijn neergelegd in de illegalennota die in 2004 naar de Tweede Kamer is gezonden (TK 2003–2004, 29 537, nr. 2).
In het regeerakkoord staat dat het kabinet zal inzetten op de strafbaarstelling van illegaliteit. Volgend jaar zal ik mijn visie op de aanpak van illegaliteit naar de Tweede Kamer sturen. In die visie zal ik, in afstemming met de Minister van Veiligheid en Justitie, een voorstel doen voor de invulling van de strafbaarstelling van illegaliteit.
Is de situatie na het verschijnen van het onderzoek wat betreft noodzaak en haalbaarheid van strafbaarstelling van illegaliteit veranderd? Zo ja, wat is er veranderd en in hoeverre is dat van invloed op de huidige beleidsvoornemens?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u het betreffende onderzoek dat in opdracht van oud-minister Verdonk is uitgevoerd naar de Kamer sturen vóór de begrotingsbehandeling Immigratie en Asiel?
Zie antwoord vraag 2.
De positie van homoseksuele asielzoekers in de asielopvang in Nederland en in het Nederlandse asielbeleid |
|
Hans Spekman (PvdA), Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Hel in nieuwe HOMO»?1
Ja.
Wordt in de Nederlandse opvang voor asielzoekers rekening gehouden met de kwetsbare positie van homoseksuelen? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Bij de inrichting van de opvang is er speciale aandacht voor de kwetsbare positie van diverse groepen, onder wie homoseksuelen.
Het beleid om de veiligheid en leefbaarheid te borgen is uitgewerkt in onder meer huisregels, bezoekersregels, een Reglement onthouding verstrekkingen, en een gedragscode. Daarnaast zijn diverse processen ingericht om klachten en meldingen adequaat af te handelen. Het (aanzetten tot) discrimineren, intimideren en uitoefenen van geweld tegen medebewoners, personeel en omwonenden van de opvanglocatie, dan wel tegen ieder ander, is niet toelaatbaar. Uitingen van discriminatie, intimidatie en geweld zullen veelal leiden tot een maatregel (sanctie) op basis van het Reglement onthouding verstrekkingen. Het bestaande beleid dat ertoe dient de veiligheid en leefbaarheid van alle asielzoekers te borgen is toereikend om ook groepsspecifieke problematiek aan te pakken.
Is er speciaal beleid ten aanzien van de bescherming van homoseksuele asielzoekers in de asielopvang, dat betrekking heeft op bijvoorbeeld veiligheid, voorlichting en bestrijding van discriminatie? Zo ja, welk beleid? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is, samengevat, het Nederlandse beschermingsbeleid voor homoseksuele asielzoekers uit «homo-onvriendelijke»2 landen? Kunt u daarvan per land en/of per categorie landen een overzicht geven?
Allereerst wordt opgemerkt dat homoseksuelen die, ongeacht het land van herkomst, aannemelijk hebben gemaakt op grond van hun geaardheid eengegronde vrees te hebben voor vervolging, in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning op grond van het Vluchtelingenverdrag.
Verder geldt ten aanzien van homoseksuelen uit een aantal landen specifiek beleid. Homoseksuelen uit Afghanistan en Irak worden aangemerkt als risicogroep als bedoeld in de Vreemdelingencirculaire (Vc C14/4.5). Dit betekent dat zij reeds in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning asiel op grond van het Vluchtelingenverdrag indien zij met geringe indicaties aannemelijk hebben gemaakt dat zij vanwege hun geaardheid een gegronde vrees voor vervolging hebben. Hierbij wordt niet verlangd dat zij zich tot de autoriteiten hebben gewend voor bescherming.
Ten aanzien van homoseksuelen uit Iran geldt dat zij zijn aangewezen als specifieke groep die behoudens contra-indicaties, op grond van artikel 29, eerste lid, onder c, Vreemdelingenwet 2000 (Vw2000) in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning asiel.
In het landgebonden beleid inzake verschillende landen in met name Afrika en Azië wordt expliciet verhoogde aandacht gevraagd voor de positie van homoseksuelen en wordt van hen niet verlangd dat ze zich tot de autoriteiten hebben gewend voor bescherming.
Wat moeten homoseksuele asielzoekers volgens het huidige beleid precies doen om te bewijzen dat zij homoseksueel zijn? Deelt u de mening dat, wanneer dit in een individuele casus moeilijk te bewijzen valt, zij het voordeel van de twijfel moeten krijgen? In hoeverre gebeurt dit in de huidige praktijk van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND)?
Ingevolge artikel 31 van de Vw2000 is het in beginsel voldoende dat de vreemdeling zijn verklaringen aannemelijk maakt. Bij de beoordeling van de geloofwaardigheid van de verklaringen gaat het meestal niet om de vraag, of en in hoeverre de verklaringen die de vreemdeling aan zijn aanvraag ten grondslag heeft gelegd kunnen worden bewezen. Als de vreemdeling niet in staat is en ook van hem redelijkerwijs niet gevergd kan worden dat hij zijn verklaringen met bewijsmateriaal ondersteunt, kunnen onder omstandigheden de verklaringen toch geloofwaardig worden geacht en kan derhalve het voordeel van de twijfel worden gegeven (zie ook Vreemdelingencirculaire C14/3.3).
Ik hecht veel waarde aan het onderkennen van gendergerelateerde aspecten, waaronder homoseksualiteit in asielzaken. Bij de IND is hier dan ook extra aandacht voor. De IND hoor- en beslismedewerkers worden op verschillende aspecten die van belang zijn bij het horen en interpreteren van verklaringen getraind door interne en externe experts op dit gebied. In standaard opleidingsmodules wordt veel aandacht besteed aan zaken als het interpreteren van informatie en omgaan met emoties, het adequaat benaderen van asielzoekers van verschillende culturele achtergronden en duiding van verbale en non-verbale signalen in relatie tot de eigen dagelijkse werkpraktijk. Gelet op het belang dat ook de IND hecht aan dit onderwerp worden naast de leermodules tevens speciale bijeenkomsten door de IND georganiseerd. Zo staat er voor 2011 een Masterclass Interviewtechnieken betreffende ethische aspecten bij het doorvragen o.a. met betrekking tot homoseksualiteit gepland.
Deelt u de mening dat moet worden voorkomen dat homoseksuele asielzoekers zoals de betreffende jongen in het artikel in De Telegraaf, na geweld en vervolging in eigen land, in Nederland belanden in een omgeving van agressiviteit, wantrouwen en discriminatie in bijvoorbeeld asielzoekerscentra? Bent u bereid uw beleid daarop aan te passen en maatregelen te treffen? Zo ja, welke en op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Voor alle asielzoekers die in de opvang verblijven geldt dat voorkomen moet worden dat zij in een omgeving van agressiviteit, wantrouwen en discriminatie terechtkomen. Hier is het beleid van het COA dan ook op gericht. Ik verwijs hier terzake agressiviteit en discriminatie in asielzoekerscentra graag naar mijn antwoorden op vragen van het lid Voordewind e.a.3 over bedreigingen van ex-moslims in asielzoekerscentra.
Deelt u de mening dat er op de asielzoekerscentra een vertrouwenspersoon moet komen, wiens rol toegesneden is op de problematiek van homoseksuele asielzoekers? Kunt u dit toelichten?
Op de asielzoekerscentra worden asielzoekers met specifieke ondersteuningsbehoeften doorverwezen en in contact gebracht met specialistische organisaties. Het is derhalve niet nodig om voor elke groep een eigen vertrouwenspersoon aan te stellen.
Binnen het COA is veel aandacht voor het signaleren van sociale misstanden zoals huiselijk geweld en discriminatie en geweld. De medewerkers worden getraind in het signaleren en boven tafel krijgen van deze misstanden. Hierbij is er een nauwe samenwerking met diverse lokale en regionale hulpverleningsinstanties.
Tijdens het debat over de begroting heb ik u toegezegd dat ik bereid ben met belangenorganisaties te overleggen om na te gaan of zij in dit verband suggesties hebben waarmee het COA aan de slag kan. Dit overleg vond plaats op 31 januari jl. Ik heb afgesproken dat het COA samen met vertegenwoordigers van het COC en Secret Garden evenals met de christelijke Stichting Gave gezamenlijk gaan onderzoeken hoe de meldingsbereidheid kan worden verhoogd van asielzoekers die wegens hun geaardheid of levensovertuiging in de asielopvang te maken hebben met agressie of discriminatie.
De eisen van inburgering in het buitenland voor de gezinshereniging van immigranten |
|
Hans Spekman (PvdA), Martijn van Dam (PvdA) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Klacht over gezinshereniging»1 en van de uitzending van De Ombudsman2 over de onmogelijke gezinshereniging in twee individuele zaken?
Ja.
Is het waar dat in de betreffende twee uitzonderlijke, schrijnende zaken, waarbij een tot Nederlander genaturaliseerde vluchteling al jaren gescheiden leeft van zijn vrouw en kinderen en een ander gezin met kinderen dat gescheiden leeft van de moeder, de Nederlandse eisen voor inburgering in het buitenland verhinderen dat deze families bij elkaar kunnen leven? Kunt u dit toelichten?
Van belang voor het antwoord op deze vraag, is dat er geen vrijstelling wordt verleend van het inburgeringsvereiste in het buitenland aan de gezinsleden van (voormalige) asielzoekers aan wie een verblijfvergunning regulier is verleend, bijvoorbeeld op grond van het voormalige driejarenbeleid, de eenmalige regeling (Stcrt. 2003, 191) of de Regeling Afwikkeling Nalatenschap oude Vreemdelingenwet (Stcrt. 2007, 111). In deze gevallen is niet aangenomen dat er sprake is van een vluchteling en dat diens gezinsleden om die reden op grond van artikel 7, tweede lid, tweede alinea, van Richtlijn 2003/86/EG van de Raad van 22 september 2003 inzake het recht op gezinshereniging (PbEU L 251/12 van 3 oktober 2003) vrijgesteld zouden moeten worden van het basisexamen inburgering in het buitenland. Deze groep valt niet onder hoofdstuk V (gezinshereniging van vluchtelingen) van genoemde richtlijn. Ik zie dan ook geen reden om (voormalige) asielzoekers met een reguliere verblijfsvergunning te behandelen als vluchteling of hun positie op vluchtelingenschap opnieuw te beoordelen.
Aangezien een van de in de vraag genoemde zaken momenteel onder de rechter is, kan ik daarover geen uitspraken doen. Ten aanzien van de andere zaak geldt dat de referent weliswaar een voormalige asielzoeker is, maar hij heeft op grond van het voormalige driejarenbeleid een verblijfsvergunning regulier gekregen. In een dergelijk geval wordt geen vrijstelling verleend van het inburgeringsvereiste in het buitenland aan de gezinsleden van de referent, zoals hiervoor uiteengezet.
Is het waar dat in beide zaken de betreffende families in het buitenland, gezien hun zeer beperkte opleiding en andere praktische problemen verband houdend met hun slechte levensomstandigheden, feitelijk niet in staat moeten worden geacht aan de eisen van inburgering in het buitenland te voldoen? Betekent dit feitelijk dat de gezinnen voor altijd van elkaar gescheiden blijven? Zo ja, vindt u dat verenigbaar met het recht op gezinsleven? Kunt u deze antwoorden toelichten?
In beginsel treed ik niet in de behandeling van individuele zaken.
In zijn algemeenheid geldt dat de inspanning die men zal moeten verrichten om het basisexamen inburgering in het buitenland te behalen kan verschillen naar opleidingsniveau en leefomstandigheden, zoals ook benoemd is in de memorie van toelichting bij de Wet inburgering in het buitenland (hierna: wet) (Kamerstukken II, 2003–2004, 29 700, nr. 3). Het is inherent aan de wet dat sommige kandidaten meer moeite moeten doen om te slagen voor het examen. Zoals in de genoemde memorie van toelichting is te lezen, behoort de voorbereiding voor het examen (waaronder vergaren van lesmateriaal en de benodigde kennis) primair tot de verantwoordelijkheid van de gezinsmigrant en zijn/haar partner in Nederland. Ook het vinden van oplossingen voor omstandigheden zoals het ontbreken van technische voorzieningen en lange reisafstanden vallen onder deze verantwoordelijkheid.
De wetsevaluatie (Kamerstukken II, 2008–2009, 32 005, nr. 1) laat zien dat het basisexamen inburgering in het buitenland voor alle groepen haalbaar is en niet leidt tot een onaanvaardbaar selectie-effect. De meest recente monitor inburgeringsexamen buitenland van onderzoeksbureau Significant over de eerste helft van 2010 (bijlage bij Kamerstukken II, 2009–2010, 31 143, nr. 85) laat zien dat examenkandidaten uit (voormalige) asiellanden in de overgrote meerderheid van de gevallen in één keer slagen voor het basisexamen inburgering in het buitenland (bijvoorbeeld Irak 78%, Afghanistan 75%, Somalië 83%). Tevens is het basisexamen inburgering in het buitenland momenteel zo vormgegeven dat analfabeten in beginsel ook kunnen slagen. Het is dus niet zo dat gezinsleden permanent gescheiden behoeven te blijven. Bovendien biedt het stelsel van de wet en het beleid in haar huidige vorm de mogelijkheid om van het beleid af te wijken conform artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht. Toepassing van de Wet inburgering in het buitenland is in beginsel verenigbaar met artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden. Wanneer sprake is van een objectieve belemmering om het familie- of gezinsleven in het herkomstland uit te oefenen, kan in specifieke gevallen worden besloten dat de aanvraag om een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) niet wordt afgewezen vanwege het niet behalen van het basisexamen inburgering in het buitenland.
Deelt u de mening dat het onmenselijk is om het deze vluchtelingen, die al menige traumatische ervaring hebben gemaakt, zo moeilijk, zo niet onmogelijk, te maken om met hun gezin bij elkaar te leven, vanwege de voorwaarde dat men in het buitenland een inburgeringsexamen moet halen? Kan in dit soort uitzonderlijke situaties de inburgering niet in Nederland worden gestart? Zo nee, waarom niet?
Voor wat betreft het beantwoorden van het eerste deel van de vraag wordt verwezen naar de antwoorden op de vragen 2 en 3. Voor wat betreft het tweede deel van de vraag is het belangrijk om te vermelden dat de wet er op gericht is dat vreemdelingen vóór hun komst naar Nederland zich verdiepen in de Nederlandse taal, kennis opdoen van de Nederlandse samenleving en slagen voor het basisexamen inburgering in het buitenland. De mogelijkheid bestaat overigens om een visum kort verblijf aan te vragen, voor zover het verblijf althans niet langer zal zijn dan 3 maanden en voldaan is aan de overige toegangsvoorwaarden, ten behoeve van het volgen van lessen in Nederland. Ook in die situatie dient het basisexamen wel in het buitenland te worden afgelegd. De mvv-afgifte vindt vanzelfsprekend ook in het buitenland plaats.
Deelt u de mening dat de Wet inburgering buitenland (WIB) een betere voorbereiding van vreemdelingen op de komst naar Nederland beoogt, maar dat die wet niet bedoeld is voor betreffende situaties, waarbij vreemdelingen niet uit vrije keuze naar Nederland komen (gezinsleden van vluchtelingen) en het niet aan de gezinsleden te wijten is dat zij niet eerder een aanvraag voor gezinshereniging hebben gedaan?
Asielgerechtigden en hun gezinsleden zijn vrijgesteld van de verplichting om het basisexamen in het buitenland af te leggen. Minderjarige kinderen vallen overigens buiten de doelgroep van de wet, omdat zij in Nederland ook niet inburgeringsplichtig, maar leerplichtig of kwalificatieplichtig zijn. Ik deel uw mening wat dit deel van de vraag betreft.
Deelt u de mening dat, om in elk geval de schrijnende gevallen te ondervangen, zoals waarover is bericht door De Ombudsman en deVolkskrant, er in de WIB een hardheidsclausule moet worden opgenomen, zodat in uitzonderlijke situaties een vrijstelling van de eisen van de WIB kan worden gegeven? Kunt u dit antwoord toelichten?
Het besluit van 31 augustus 2010 tot wijziging van het Vreemdelingenbesluit 2000 in verband met de verhoging van de inburgeringseisen in het buitenland (Stb. 2010, 679) bevat een wijziging van artikel 3.71a. Aan het tweede lid wordt, onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel c door een puntkomma, een onderdeel toegevoegd, luidende:
Op deze wijze wordt een hardheidsclausule aan de Wet inburgering in het buitenland toegevoegd. Op 28 december 2010 is het inwerkingstredingsbesluit gepubliceerd in het Staatsblad (Stb. 844). Hiermee zal de de hardheidsclausule in werking kan treden per 1 april 2011.
Bent u bereid de twee hierboven genoemde individuele zaken nogmaals grondig te beoordelen en te bezien of voor deze situaties gebruik kan worden gemaakt van zijn discretionaire bevoegdheid? Kunt u de Tweede Kamer over de uitkomst daarvan later vertrouwelijk informeren?
Zoals in het antwoord op vraag 2 is weergegeven bevindt een van de twee genoemde zaken zich momenteel onder de rechter. Voor wat de andere zaak betreft geldt dat deze wordt bekeken naar aanleiding van een ingediend bezwaarschrift. De beslissing op dit bezwaarschrift volgt binnen afzienbare termijn.