Het onderzoeksrapport naar de medische behandeling van een uitgezette minderjarige asielzoekster |
|
Eddy van Hijum (CDA), Sharon Gesthuizen (GL), Linda Voortman (GL), Gerard Schouw (D66), Joël Voordewind (CU) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() |
Klopt het dat de Inspectie voor de Gezondheidszorg en de Inspectie Veiligheid en Justitie tot op heden weigeren om een ongeschoond verslag van de onderzoekscommissie, die onderzoek heeft gedaan naar de medische zorg verleend aan de 6-jarig asielzoekster Renata A. tijdens haar verblijf in een asielzoekers- en detentiecentrum in Nederland, te doen toekomen aan zowel u en de Tweede Kamer als aan de familie van Renata?
Het is ongewenst dat verslagen van een onderzoekscommissie openbaar worden gemaakt indien daarin privacygevoelige en medische informatie die tot een persoon te herleiden is, is opgenomen. Bij brief van 19 november 2013 (TK 19 637, nr. 1753) heb ik uw Kamer de resultaten toegestuurd van het onderzoek van de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) en de Inspectie Veiligheid en Justitie (IVenJ) naar het medisch handelen voorafgaand aan de overdracht van Renata A. aan Polen. In mijn brief van 20 november 2013 (TK 19 637, nr. 1757) heb ik toegelicht dat het aan deze resultaten ten grondslag liggende verslag van de onafhankelijke calamiteitenonderzoekscommissie niet is meegestuurd, omdat daar privacygevoelige gegevens in staan. In die brief is er ook op gewezen dat voor de totstandkoming van dit soort verslagen medewerking van medisch betrokkenen noodzakelijk is. De bescherming van het medisch beroepsgeheim is van essentieel belang voor de medewerking van medisch betrokkenen aan toekomstige onderzoeken.
Op 21 november 2013, tijdens de begrotingsbehandeling van Veiligheid en Justitie heb ik uw Kamer gemeld u het verslag van de calamiteitenonderzoekscommissie toe te sturen onder de voorwaarde dat dit zou worden geschoond van persoonsgegevens en medische gegevens en de benodigde toestemmingsverklaringen zouden worden verkregen. Het betrof hier dus een toezegging om een geschoonde versie van het verslag aan uw Kamer te sturen.
Nadat de IGZ het verslag had geschoond van privacygevoelige en medische informatie die tot een persoon te herleiden is, heeft de IGZ vervolgens de benodigde stappen gezet om het geschoonde verslag van de calamiteitenonderzoekscommissie aan uw Kamer te kunnen sturen. Daartoe is overleg gevoerd met alle betrokkenen. Alle betrokkenen, met uitzondering van de familie A., stemden ermee in om mij dit zogenoemde geschoonde verslag van de onderzoekscommissie aan te bieden met als doel dit geschoonde verslag aan uw Kamer te kunnen toesturen. De IGZ heeft mij gemeld dat de familie A. op 26 mei 2014 haar bezwaar tegen het toezenden van het geschoonde verslag aan uw Kamer heeft ingetrokken. Op 27 mei 2014 heeft de gemachtigde van de familie de IGZ laten weten geen bezwaar te hebben met het toezenden van de geschoonde versie van het verslag aan uw Kamer. Bij mijn brief van heden heb ik deze geschoonde versie van dit verslag aan uw Kamer gestuurd.
Bent u op de hoogte van het feit dat de familie reeds toestemming heeft gegeven om een ongeschoond verslag naar u en de Tweede Kamer te zenden en zelf heeft gevraagd een ongeschoond verslag te mogen ontvangen?
De familie heeft mij geen toestemming gegeven om een ongeschoond verslag aan uw Kamer toe te zenden. Ik heb dit nooit van de familie of de gemachtigde vernomen. Wel heeft het lid Gesthuizen van uw Kamer mij mondeling medegedeeld dat de familie geen bezwaar zou hebben. Een ongeschoond verslag is overigens ook niet in mijn bezit.
Mij is ook bekend dat de familie via een beroep op de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) heeft verzocht om een versie van het verslag van de calamiteitenonderzoekscommissie waaruit geen delen zijn weggelakt. Dit Wob verzoek is door de Minister van VWS op 23 april jl. afgewezen. Op grond van de Wob is het niet mogelijk medische gegevens openbaar te maken. Het betreft een absolute weigeringsgrond. Het feit dat de familie van Renata om verstrekking van het ongeschoonde verslag heeft gevraagd, maakt dit voor de Wob niet anders. Openbaarmaking op grond van de Wob betreft openbaarmaking voor ieder.
Deelt u de mening dat het voor een goede beoordeling van het opereren van de diensten die belast waren met het verlenen van medische zorg aan Renata A. van belang is dat de Tweede Kamer, alsook de familie, een ongeschoond rapport ontvangt waarin uiteraard wel de persoonsgegevens van de betrokken hulpverleners zijn weggelakt?
Nee. Uw Kamer beschikt over de uitkomsten van het onderzoek, zoals opgesteld door de IGZ en IVenJ. Bij de in het antwoord op vraag 1 genoemde brief van 19 november 2013 heb ik u die toegestuurd. Op basis van die uitkomsten is een beoordeling van het handelen van de diensten te maken. Daarenboven heb ik uw Kamer de geschoonde versie van het verslag op 27 mei 2014 toegestuurd.
Deelt u de mening dat, nu de familie van Renata A. toestemming geeft voor openheid van zaken, er geen goede reden is voor de inspecties om deze niet geven?
Nee. Zie ook de antwoorden op vraag 1 en 2.
Bent u bereid om aan de Inspecties kenbaar te maken dat vanuit de Tweede Kamer wordt aangedrongen op het ontvangen van een ongeschoond verslag alsmede de onderliggende stukken?
De Inspecties zijn bekend met deze kamervragen.
Klopt het dat de advocate van de familie van Renata A. al bij beide inspecties heeft aangedrongen op verstrekking van het ongeschoond verslag? Zo ja, hoe wordt door de inspecties met dit verzoek omgegaan?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 2.
Nareis van meerderjarige ongehuwde kinderen |
|
Sharon Gesthuizen (GL), Linda Voortman (GL) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het probleem van meerderjarige ongehuwde kinderen welke niet mogen nareizen, zoals dat wordt geschetst in het artikel «Ola is gevlucht voor de oorlog in Syrie maar ze is twee jaar te oud om naar Nederland te mogen»?1 Hoe vaak doen zich dit soort gevallen voor?
In algemene zin wil ik het beeld corrigeren dat meerderjarige ongehuwde kinderen niet zouden kunnen nareizen. Nederland heeft er namelijk bewust voor gekozen om ook meerderjarige (niet-gehuwde) kinderen de mogelijkheid te bieden om zich te herenigen met de ouder(s) die in Nederland een asielvergunning heeft gekregen, hoewel de Richtlijn gezinshereniging (2003/86/EG) lidstaten daartoe niet verplicht. Voorwaarde is dan wel dat er tussen het meerderjarig kind en de ouder(s) in Nederland sprake moet zijn van een «meer dan normale emotionele afhankelijkheid» om tot Nederland te worden toegelaten. De Immigratie Naturalisatie Dienst (IND) beoordeelt aan de hand van de door de vreemdeling ingebrachte individuele omstandigheden of er sprake is van een meer dan normale emotionele afhankelijkheid tussen de ouder(s) en het ongehuwd meerderjarig kind.
In hoeveel zaken zich een vergelijkbare situatie voordoet als in de betreffende individuele zaak, heb ik niet inzichtelijk. In mijn brief aan uw Kamer van 24 maart 20142 heb ik toegelicht dat het niet meer mogelijk is om een uitsplitsing te maken naar gevraagd verblijfsdoel in nareiszaken. De verblijfsdoelen (verblijf bij partner/echtgenoot of kind bij ouder) die voorheen in INDIS bij nareiszaken waren geregistreerd, zijn in de conversie naar INDIGO overgezet naar de minder gedetailleerde kwalificatie «Nareis asiel» opdat deze zaken eenduidig in het systeem zouden zijn te onderscheiden binnen de categorie gezinsherenigingsaanvragen.
Wat is uw algemene reactie op de richtsnoeren toepassing gezinshereniging van de Europese Commissie2 en het commentaar van Vluchtelingenwerk Nederland hierop dat het Nederlandse beleid op verschillende vlakken niet strookt met de richtsnoeren?3 Bent u voornemens hier consequenties aan te verbinden? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
De richtsnoeren geven de huidige standpunten weer van de Europese Commissie over de toepassing van de richtlijn gezinshereniging en doen geen afbreuk aan de jurisprudentie van het Hof van Justitie van de EU. De Europese Commissie heeft aangegeven deze richtsnoeren in (juni) deze maand tijdens een expertbijeenkomst voor de lidstaten toe te lichten. Na deze bijeenkomst geef ik uw Kamer een algemene reactie op deze richtsnoeren.
Wat is uw reactie op de stelling dat de beoordelingsmarge niet gebruikt mag worden op een wijze die afbreuk doet aan het doel van de Richtlijn: het bevorderen van gezinshereniging? Bent u van mening dat door het slechts in uitzonderlijke gevallen mogelijk maken van gezinshereniging met meerderjarige ongehuwde kinderen er geen afbreuk gedaan wordt aan het doel van de Richtlijn?
Uw eerste vraag verwijst naar een passage uit de richtsnoeren. Zoals in mijn antwoord op vraag 2 staat, zal ik uw Kamer nog een algemene reactie sturen op deze richtsnoeren.
Wat betreft de tweede vraag is het antwoord dat de wijze waarop in het Nederlandse beleid is voorzien in de mogelijkheid voor ongehuwde meerderjarige kinderen om zich te herenigen met hun ouder(s), conform de richtlijn gezinshereniging is. In de richtlijn gezinshereniging wordt aan lidstaten de keuze gelaten om gezinshereniging ook mogelijk te maken voor meerderjarige ongehuwde kinderen die wegens hun gezondheidstoestand kennelijk niet in staat zijn zelf in hun levensonderhoud te voorzien. Zoals onder antwoord 1 aangegeven, heeft Nederland ervoor gekozen in de Nederlandse wetgeving gezinshereniging ook mogelijk te maken voor meerderjarige ongehuwde kinderen, hoewel de richtlijn gezinshereniging lidstaten daartoe niet verplicht.
Hoe rijmt u het vereiste dat de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) hanteert, de «bijzondere afhankelijkheidsband», met de verschillende uitspraken van het Europese Hof van Justitie4 waarin het oordeelt dat «de status van «afhankelijk» of «ten laste komend» gezinslid voortvloeit uit de hoedanigheid van een feitelijke situatie, gekenmerkt door de omstandigheid dat het gezinslid materieel wordt gesteund door de gezinshereniger of door diens echtgenoot/partner»? Kunt u hierbij ook betrekken dat de Europese Commissie stelt dat deze afhankelijkheidsband de beslissende factor moet zijn teneinde de aanvragen tot gezinshereniging op een zo humaan mogelijke wijze te beoordelen?5
De Europese Commissie verwijst naar de jurisprudentie van het Hof van Justitie in relatie tot de Richtlijn vrij verkeer (2004/38/EG) om het begrip afhankelijkheid toe te lichten. De Europese Commissie geeft aan dat de criteria die het Hof van Justitie heeft gebruikt om afhankelijkheid te beoordelen, door de lidstaten kunnen worden gebruikt als richtsnoer om criteria vast te stellen aan de hand waarvan de afhankelijkheid van de betrokken persoon kan worden beoordeeld. De Europese Commissie erkent daarbij tegelijkertijd wel dat het doel van de richtlijn vrij verkeer verschilt van het doel van de richtlijn gezinshereniging.
De Europese Commissie merkt op dat als gevolg van het feit dat bij het onderzoeken van de persoonlijke omstandigheden rekening moet worden gehouden met de verschillende factoren van het specifieke geval, de afhankelijkheid kan verschillen naar gelang de betrokken situatie en het specifieke gezinslid. Ik ben van mening dat de individuele toets die expliciet in de richtsnoeren tot uitdrukking komt, aansluit op de individuele beoordeling door de IND ten aanzien van ongehuwde meerderjarige kinderen. De IND beoordeelt aan de hand van de door de vreemdeling ingebrachte individuele omstandigheden of er sprake is van een meer dan normale emotionele afhankelijkheid tussen de ouder(s) en het ongehuwd meerderjarig kind.
Uw opmerking in de laatste vraag lees ik niet terug in de richtsnoeren van de Europese Commissie. De passage uit de richtsnoeren waarnaar u verwijst, refereert aan de mogelijkheid voor lidstaten om het toepassingsgebied van de richtlijn gezinshereniging uit te breiden met niet in de richtlijn genoemde gezinsleden. Het betreft dus niet de toetsing van individuele aanvragen.
Wat is uw mening over de volgende stelling van de Europese Commissie: «Artikel 4, leden 2 en 3 van de Vreemdelingenwet (Vw) bevat facultatieve bepalingen op grond waarvan de lidstaten toestemming voor toegang en verblijf kunnen verlenen aan andere gezinsleden, zoals bloedverwanten van de eerste graad van de gezinshereniger of diens echtgenoot, meerderjarige niet-gehuwde kinderen, ongehuwde levenspartners in een duurzame relatie en geregistreerde partners. Wanneer een lidstaat ervoor kiest toestemming te verlenen voor gezinshereniging van een van de in deze artikelen genoemde gezinsleden, is de Europese Richtlijn dan volledig toepasbaar.»?6 Deelt u de mening dat, nu artikel 29 lid 2 onder b van de Vw gezinshereniging voor meerderjarige kinderen mogelijk maakt, de gezinsherenigingsrichtlijn in zijn geheel op hen van toepassing zou moeten zijn?
Zoals ik bovenstaand heb geschreven, heeft Nederland het ook voor meerderjarige ongehuwde kinderen mogelijk gemaakt om zich te herenigen met de ouder die in Nederland een asielvergunning heeft gekregen. Deze procedure is in lijn met de richtlijn gezinshereniging.
Boetes die vluchtelingen krijgen omdat zij niet aan hun verzekeringsplicht voldoen |
|
Marit Maij (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Welke signalen heeft u dat het College voor Zorgverzekeringen (CvZ) vluchtelingen die nog onder de Regeling Zorg Asielzoekers (RZA) vallen boetes oplegt vanwege het niet voldoen aan de verzekeringsplicht omdat de RZA niet wordt gezien als zorgverzekering in de zin van de Zorgverzekeringswet?1
Ik ben er mee bekend dat het Zorginstituut Nederland (Zorginstituut, voorheen College voor Zorgverzekeringen) boetes oplegt aan vergunninghouders omdat nog niet wordt voldaan aan de verzekeringsplicht. Nadat een asielzoeker een verblijfsvergunning ontvangt, is hij op grond van de Zorgverzekeringswet (Zvw) verplicht een zorgverzekering af te sluiten. Dit dient te gebeuren binnen vier maanden na het ontstaan van de verzekeringsplicht. Het Zorginstituut ziet er op toe dat dit ook gebeurt. Als uit controle blijkt dat binnen 4 maanden niet is voldaan aan de verzekeringsplicht ontvangt de vergunninghouder een aanmaning. Hij krijgt dan drie maanden de tijd om alsnog aan de verzekeringsplicht te voldoen.
In de meeste gevallen lukt het de vergunninghouder om binnen deze termijn een zorgverzekering af te sluiten en wordt er geen boete opgelegd. In sommige gevallen lukt het echter niet om de vergunninghouder binnen zeven maanden na het verstrekken van de verblijfsvergunning te huisvesten in een gemeente. Deze vergunninghouders kunnen geconfronteerd worden met een boete. Indien hiervan sprake is wordt de boete voldaan door het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA).
Welke informatie heeft u dat verzekeraars met terugwerkende kracht zorgpremie van vluchtelingen terugvorderen vanaf de datum van het verlenen van de verblijfsvergunning? Hoe rijmt u dat met het feit dat vluchtelingen pas ná uitplaatsing uit de asielopvang over inkomen gaan beschikken, waarmee zij premie voor de zorgverzekering kunnen betalen?
Ik heb deze signalen ook ontvangen. De verzekeringsplicht gaat in op de datum waarop de verblijfsvergunning is afgegeven. Betrokkene heeft vier maanden de tijd om een zorgverzekering te sluiten. Indien de verzekering wordt gesloten binnen deze termijn, gaat de verzekering met terugwerkende kracht in tot uiterlijk de datum van afgifte van de vergunning. Ook de premieplicht geldt vanaf dezelfde datum. Tegenover premiebetaling staat vergoeding van de medische kosten. In de recente praktijk bleek dat veel verzekeraars de verzekering pas in lieten gaan op het moment dat een vergunninghouder in een gemeente was gehuisvest. Verzekeraars zijn eerder geïnformeerd wat dienaangaande de juiste werkwijze is.
Het is aan de vergunninghouder zich actief te verzekeren. Het COA wijst de vergunninghouders ook op deze verzekeringsplicht en de gevolgen bij het niet voldoen aan de wettelijke verplichtingen.
Welke informatie heeft u dat de zorgtoeslag van vluchtelingen soms wordt stopgezet en teruggevorderd, omdat zij na de hereniging met gezinsleden (ook nareis) gezinsleden in huis hebben die in afwachting zijn van een woning in de centrale asielzoekersopvang en ondertussen geen zorgverzekering kunnen afsluiten?
Dit signaal is mij bekend en komt in bepaalde gevallen voor bij vergunninghouders waarbij gezinshereniging aan de orde is. Om in aanmerking te komen voor zorgtoeslag is het van belang dat beide partners voldoen aan de verzekeringsplicht. Wanneer de toeslagpartner niet voldoet aan de verzekeringsplicht of niet rechtmatig in Nederland verblijft, dan wordt niet voldaan aan de voorwaarden om in aanmerking te komen voor zorgtoeslag en kan de zorgtoeslag worden teruggevorderd. De vergunninghouder vraagt zelf de zorgtoeslag aan. Hij is net als andere Nederlands ingezetenen zelf verantwoordelijk voor het op de juiste wijze voor de juiste personen zorgtoeslag wordt aangevraagd. Zoals aangegeven bij antwoord 4 wordt ernaar gestreefd om de vergunninghouders, maar ook nareizende gezinsleden zo snel mogelijk te huisvesten in gemeenten Hiermee moet ook sneller en binnen de gestelde termijn voldaan kunnen worden aan de verzekeringsplicht en daarmee ook aan de voorwaarden voor de zorgtoeslag.
Deelt u de opvatting dat bovenstaande uitvoeringen van beleid omtrent zorgpremie en zorgverzekering van vluchtelingen, onwenselijk zijn, omdat die zorgen voor onnodige financiële problemen? Zo nee, waarom niet?
Ik deel de mening dat het wenselijk is dat vergunninghouders op een goede manier kunnen voldoen aan de plichten die ontstaan bij het verkrijgen van een verblijfsvergunning. Dit geldt dus ook voor de verzekeringsplicht voor de medische zorg. Om die reden werken COA en gemeenten samen om vergunninghouders zo snel mogelijk te huisvesten in gemeenten, zodat binnen de gestelde termijnen aan deze plicht kan worden voldaan. Daarnaast wordt er op dit moment een pilot uitgevoerd om de inschrijving in de gemeentelijke basisadministratie (GBA) te versnellen. Daarnaast onderzoekt het COA of kort na vergunningverlening kan worden aangesloten bij de collectieve verzekeringen die de gemeenten hebben voor bijstandsgerechtigden, waarbij de premie vergoed zou kunnen worden voor de periode dat de vergunninghouders nog bij het COA verblijven door een ophoging van de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen (Rva).
Op welke wijze zou het een oplossing voor deze problemen zijn om vluchtelingen te ontheffen van de verplichting om na vergunningverlening een zorgverzekering af te sluiten, terwijl zij nog onder de RZA vallen? Kunt u hierbij betrekken dat voor gedetineerden een vergelijkbare ontheffing geldt?
Zoals is aangegeven wordt gewerkt aan een versnelling van het inschrijvingsproces bij gemeenten. In voorkomende gevallen dat iemand zich na vier maanden nog niet heeft verzekerd, is opgespoord en geen gevolg heeft gegeven aan de oproep een zorgverzekering te sluiten, betaalt het COA, indien iemand zich bij de herhaalde opsporing niet heeft verzekerd, de boete. Zoals hiervoor is aangegeven volstaat deze praktische benadering. Het lukt de meeste vergunninghouders om te voldoen aan de verzekeringsplicht zonder dat er een boete wordt opgelegd. Voor diegene waar dit niet lukt wordt de boete door het COA vergoed. Gelet op de relatief kleine aantallen als ook het feit dat er geen onderscheid wordt gemaakt in het ontstaan van de verzekeringsplicht acht ik dit vooralsnog een verantwoorde handelswijze. Ik vind het onwenselijk om voor een klein aantal gevallen de uitgangspunten voor de verzekeringsplicht aan te passen.
Op welke wijze bent u bereid de geldende regelgeving hiertoe aan te passen? Op welke wijze zou u tevens, totdat een definitieve oplossing is gerealiseerd, met de uitvoerende instanties zoals het CVZ, het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA), de zorgverzekeraars en de Belastingdienst, afspraken maken zodat vluchtelingen niet meer met deze financiële problemen worden geconfronteerd?
Zie antwoord vraag 5.
Het bericht ‘Zeker 28 illegalen op top 600-lijst’ |
|
Malik Azmani (VVD) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Zeker 28 illegalen op top 600-lijst»?1 Heeft u eveneens kennisgenomen van de in dit bericht genoemde brief van de burgemeester van Amsterdam aan de gemeenteraad van Amsterdam waarin hij dit vermeldde?
Ja, van beide heb ik kennisgenomen.
Bent u op de hoogte van het feit dat de Amsterdamse Top 600-groep ook uit illegale en criminele vreemdelingen bestaat die niet in Nederland mogen verblijven?
Ja, daarvan ben ik op de hoogte. Van de 28 illegale criminele vreemdelingen is het vermoedelijke herkomstland door de gemeente Amsterdam vastgesteld. Dertien zijn afkomstig uit EU-landen, acht uit Algerije, drie uit Suriname, twee uit Sierra Leone, een uit Iran en een uit Tunesië.
In hoeverre zijn de Dienst Terugkeer en Vertrek en de Vreemdelingenpolitie betrokken bij het bepalen van een plan van aanpak voor deze personen? Ziet u redenen en mogelijkheden teneinde de inzet van deze partijen te intensiveren?
Sinds medio 2013 is er een speciaal casusoverleg voor de vreemdelingen binnen de Amsterdamse Top600. Hierin participeren de DT&V, de VP, de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND), de politie, het Openbaar Ministerie (OM), de Gemeentelijke Gezondheidsdienst (GGD) en experts van het programmabureau Top600. Per vreemdeling wordt bekeken welke inspanningen gezamenlijk kunnen worden geleverd om terugkeer naar het herkomstland te realiseren.
De DT&V levert maximale inspanning om criminele vreemdelingen te laten terugkeren naar hun land van herkomst. Een vreemdeling komt al voor het einde van de strafdetentie in beeld bij de DT&V. De DT&V gaat dan in gesprek met de vreemdeling om hem ervan te overtuigen dat zijn toekomst niet in Nederland ligt en om hem te bewegen tot terugkeer. Zodra duidelijk wordt dat de vreemdeling niet zelfstandig zal terugkeren, wordt ingezet op gedwongen terugkeer direct in aansluiting op het straftraject.
Zoals ik in het antwoord op vraag 5 aangeef, is begin dit jaar een nieuw proces vastgelegd om de terugkeer van criminele vreemdelingen te bevorderen.
Er is daarom nu geen reden om de inzet van de betrokken organisaties verder te intensiveren.
Deelt u de mening dat gemeenten op de hoogte dienen moeten zijn wanneer illegale vreemdelingen in een VRIS-traject (Vreemdelingen in Strafrechtketen) zitten? Zo ja, hoe kunt u zorgen dat die informatie-uitwisseling tot stand komt? Zo nee, waarom niet?
De (keten)partners die betrokken zijn bij de terugkeer van criminele vreemdelingen bespreken in de lokale terugkeeroverleggen (LTO’s) individuele zaken. Aan die bijeenkomsten nemen alle bij de dossiers betrokken partners deel, waaronder vaak ook gemeenten. Waar nodig zijn gemeenten dus op de hoogte van de detentie en de vertrekplicht van criminele vreemdelingen.
Top600-zaken worden in het speciale Top600 casusoverleg besproken (zie antwoord 3).
Bent u bekend met de signalen dat in de praktijk de overgang van strafdetentie naar vreemdelingenbewaring niet altijd soepel verloopt? Welke inspanningen heeft u verricht en kunt u nog verrichten teneinde dit te verbeteren?
Alle betrokken ketenpartners hebben in 2013 gewerkt aan het zo precies mogelijk in kaart brengen van verbeterpunten in het proces van de overdracht van de vreemdeling vanuit strafdetentie naar vreemdelingenbewaring. Dat heeft geresulteerd in een nieuw proces dat is vastgelegd in een landelijk VRIS-protocol dat op 24 januari 2014 is gepubliceerd.
Vreemdelingen die preventief in hechtenis zijn genomen worden nu ook door de DT&V benaderd voor terugkeer naar het herkomstland. Op die manier wordt maximaal gebruik gemaakt van de tijd die een vreemdeling in strafdetentie doorbrengt en is de kans op een succesvolle afronding van het terugkeerproces groter.
Hoe draagt u er zorg voor dat criminele, illegale vreemdelingen zoveel mogelijk aansluitend aan de gevangenisstraf worden uitgezet? Ziet u mogelijkheden dit nog te intensiveren? Worden deze criminele vreemdelingen ongewenst verklaard? Zo nee, waarom niet?
Er wordt door de ketenpartners maximaal ingezet op het vertrek van criminele illegale vreemdelingen. Zoals ook staat beschreven in antwoorden drie en vijf, zet de DT&V direct na de strafrechtelijke detentie, of in periode van preventieve hechtenis, het terugkeerproces in gang. Criminele vreemdelingen krijgen zo mogelijk altijd een inreisverbod of worden ongewenst verklaard.
De regeling Strafonderbreking maakt het aantrekkelijker voor vreemdelingen in strafdetentie om mee te werken aan terugkeer.2 Deze regeling stimuleert terugkeer naar het land van herkomst doordat vreemdelingen strafkorting kunnen krijgen als zij vertrekken. Bij hernieuwd aantreffen in Nederland moet de resterende straf alsnog uitgezeten worden.
Klopt het dat illegalen die niet aansluitend aan hun celstraf uitgezet of in vreemdelingenbewaring gesteld kunnen worden doorgaans zonder toezicht of bepaalde voorwaarden de straat op worden gestuurd? Welke mogelijkheden bestaan er teneinde illegale vreemdelingen een vorm van toezicht of bepaalde voorwaarden op te leggen?
Criminele illegale vreemdelingen die niet aansluitend aan hun celstraf uitgezet of in vreemdelingenbewaring gesteld kunnen worden zijn verplicht Nederland te verlaten. Voor criminele illegale vreemdelingen gelden al specifieke eisen als gevolg van het opgelegde inreisverbod of de ongewenstverklaring. Zij moeten Nederland onmiddellijk aansluitend aan de celstraf verlaten. Doen zij dat niet dan zijn zij strafbaar en riskeren zij een gevangenisstraf op grond van artikel 197 Wetboek van strafrecht.
Toezichtmaatregelen met het oog op uitzetting worden al ingezet wanneer een vreemdeling niet direct aansluitend aan de celstraf uitgezet of in vreemdelingenbewaring genomen kan worden. Voorbeelden hiervan zijn dat de vreemdeling zich dagelijks of wekelijks bij de politie moet melden; dat hem een borgsom wordt opgelegd die hij terugkrijgt als hij Nederland daadwerkelijk verlaat; dat zijn documenten (indien voorhanden) worden ingenomen of dat hij wordt verplicht om de grenzen van een gemeente niet te verlaten.
Per vreemdeling wordt beoordeeld welke maatregel, of combinatie van maatregelen, het meest effectief is.
Deelt u de mening dat juist vanwege het feit dat criminele illegalen Nederland moeten verlaten, daardoor niet in aanmerking komen voor allerlei detentie nazorgprogramma’s en een grote kans maken te recidiveren, er extra mogelijkheden in het leven geroepen zouden moeten worden teneinde voorwaarden en toezicht aan deze groep op te leggen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Zou het mogelijk zijn bij een veroordeling tot een celstraf ook een extra toezichtsmaatregel op te leggen, die ingaat op het moment dat de vreemdeling na zijn detentie niet wordt uitgezet of in vreemdelingenbewaring wordt gesteld en afloopt op het moment dat de vreemdeling Nederland aantoonbaar heeft verlaten? Zo ja, hoe kan dit mogelijk gemaakt worden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
De integratie van Somaliërs |
|
Keklik Yücel (PvdA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het onderzoek van «Open Society Foundation» over de positie van Somaliërs in Amsterdam, onder andere over onderwijs, gezondheid en participatie op de arbeidsmarkt?1
Ja.
In welke mate herkent u, ook landelijk, de uitkomsten uit dat onderzoek, die een zeer zorgelijk beeld laten zien van de positie van Somaliërs? Kunt u dit met de bij u bekende gegevens onderbouwen?
Ik herken de uitkomsten van het onderzoek en deel met u dat dit een zorgelijk beeld laat zien van de positie van Somaliërs. Andere bij mij bekende gegevens laten overigens geen afwijkend beeld zien. Uit het rapport Vluchtelingengroepen in Nederland van het SCP (2011) blijkt dat van de vluchtelingengroepen de Somalische Nederlanders verreweg de grootste achterstand laten zien op sociaaleconomisch gebied. Het jaarrapport integratie 2013, dat u is aangeboden bij brief van 11 maart 2014 (TK 2013–2014, 32284, nr. 51), bevestigt dit. Hier blijkt dat Somalische migrantengroepen het slechtst scoren op participatie, werkloosheid en armoede.
Hoeveel procent van de Somalische gemeenschap in Nederland heeft een vluchtelingenachtergrond?
Het merendeel van de eerste generatie van Somalische Nederlanders is als asielzoeker naar Nederland gekomen. Uit het rapport Vluchtelingengroepen in Nederland van het SCP (2011) blijkt dat rond de 40% gezinsmigratie als reden heeft voor komst naar Nederland en rond de 60% om asiel aan te vragen in Nederland.
Kan worden gesteld dat de achterstanden van Somaliërs vergeleken met andere groepen migranten en vluchtelingen relatief groot zijn? Zo ja, in welke mate? Hoe verklaart u de relatief grote achterstanden van Somaliërs?
Uit het eerdergenoemde jaarrapport Integratie 2013 blijkt dat de achterstanden van de Somaliërs relatief groot zijn in vergelijking met andere groepen migranten en vluchtelingen. De sociaaleconomische positie van de Somalische groep is zeer slecht; een kwart van de Somalische Nederlanders heeft geen werk, binnen de beroepsbevolking is 37% werkloos en de helft van de Somaliërs heeft een bijstandsuitkering. De armoedecijfers zijn uitermate hoog: meer dan de helft van de Somalische Nederlanders en twee derde van de kinderen leeft in een huishouden met een inkomen onder de armoedegrens. Een verklaring voor deze achterstandspositie is onder andere de jarenlange oorlogsgeschiedenis van het land, waardoor ze veel minder dan de andere vluchtelingengroepen onderwijs in eigen land hebben gevolgd, met name de recent naar Nederland gemigreerde groep (rapport Vluchtelingengroepen in Nederland van het SCP uit 2011). Dit zorgt voor een slechtere startpositie.
Welke effecten heeft het afschaffen van het doelgroepenbeleid gehad op de integratie van Somaliërs? Deelt u de mening van onder andere Vluchtelingenwerk, dat pleit voor een speciaal actieplan voor Somaliërs, dat het afschaffen van het doelgroepenbeleid voor de integratie van Somaliërs niet bevorderlijk is geweest?2 Zo nee, waarom niet?
De mening dat het afschaffen van het doelgroepenbeleid voor de integratie van Somaliërs niet bevorderlijk is geweest, deel ik niet. Zoals ik in de Agenda Integratie (bijlage bij TK 2012–2013, 32824, nr. 7) heb aangegeven acht ik het van belang dat instellingen in de publieke sector in staat zijn de vraagstukken die voortkomen uit een etnisch divers samengestelde bevolking en achterblijvende integratie het hoofd te bieden. Het gaat erom dat voorzieningen toegankelijk en effectief zijn voor iedereen, dus ook voor Somaliërs. De generieke benadering zorgt ervoor dat de breedte van de problematiek wordt aangepakt en dat dat leidt tot een effectievere aanpak dan door groepen in hokjes te zetten. Daarbij dient er wel ruimte te zijn voor maatwerk waar dat nodig is voor specifieke problemen die bijvoorbeeld Somaliërs ondervinden.
Ziet u de noodzaak en bent u bereid om in gesprek te gaan met maatschappelijke organisaties, Somalische intermediairs en gemeenten in overleg te gaan over de specifieke problematiek van Somalische vluchtelingen in Nederland en daar een plan van aanpak voor te maken?
Ja, ik sta open voor een gesprek met de maatschappelijke organisaties, Somalische intermediairs en gemeenten. Er worden reeds op regelmatige basis gesprekken georganiseerd. Eind januari 2014 is bijvoorbeeld in opdracht van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, door Pharos een bijeenkomst georganiseerd voor gemeenten. Het thema van de bijeenkomst was «succesfactoren en uitdagingen in het bereiken van Somalische Nederlanders in achterstandssituaties». Een andere bijeenkomst vond plaats op 10 april 2014. Deze bijeenkomst ging over het Activeringsproject Groningse Somaliërs, dat door Stichting MJD en Stichting Somaliërs Groningen wordt uitgevoerd in de gemeente Groningen. In al deze gevallen was er sprake van een generieke benadering van de problematiek van Somaliërs in Nederland met aandacht voor maatwerk. Vanuit die optiek is een (separaat) plan van aanpak voor de specifieke problematiek van Somalische vluchtelingen noch wenselijk, noch noodzakelijk.
Welke mogelijkheden ziet u om te bevorderen dat gemeenten de mogelijkheid bieden om bepaalde groepen vluchtelingen met achterstanden met behoud van een uitkering te laten studeren of een opleiding te volgen zodat zij een diploma kunnen halen? Welke mogelijkheden zijn er om «oudere» vluchtelingen in dit kader te ontheffen van het leeftijdsvereiste, zodat zij studiefinanciering kunnen krijgen?
Binnen de kaders van de WWB kunnen gemeenten bepalen of ondersteuning van mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt noodzakelijk is. Gemeenten kunnen daarvoor middelen uit het participatiebudget inzetten om hiermee maatwerk te bieden. Dit omvat ook de mogelijkheid om (korte) scholingscursussen aan te bieden, die direct zijn gericht op het verkrijgen van regulier werk. In de gemeente Amsterdam bijvoorbeeld is op individuele basis een opleiding met behoud van uitkering mogelijk indien sprake is van aantoonbare werkervaring en diploma's in het eigen land die van vergelijkbaar niveau zijn als in Nederland, scholing betaalbaar is en de opleiding een benodigde stap is voor het beoogde werk.
Jongeren die hun studie door omstandigheden in eigen land niet hebben afgerond, kunnen in Nederland studiefinanciering aanvragen als zij hier een studie starten voor hun 30e. In dat geval kunnen zij hun studie met behoud van studiefinanciering afmaken. Bij het starten boven de 30 jaar is er sprake van een individuele verantwoordelijkheid en moet de studie zelf worden bekostigd door de student. Er zijn dan in principe andere mogelijkheden om in het levensonderhoud en de studiekosten te voorzien (werkgever, sociale zekerheid, fiscale voorzieningen, tegemoetkoming van stichting voor vluchteling-studenten UAF). Deze voorzieningen staan ook open voor deze groep studenten. Het is daarmee niet nodig voor hen een uitzondering in het studiefinancieringsstelsel te creëren.
Kunt u in zijn algemeenheid ook ten aanzien van andere migrantengroepen in de samenleving aangeven of, en zo op welke wijze, het generieke integratiebeleid ten opzichte van het afgeschafte doelgroepenbeleid ook, waar nodig, voldoende maatwerk voor hen biedt?
Ook ten aanzien van de integratie van andere migrantengroepen in de samenleving vormt een generieke benadering het uitgangspunt. Deze generieke benadering zorgt ervoor dat de breedte van de problematiek wordt aangepakt en daardoor effectiever kan werken. Wel is er in de generieke aanpak ruimte voor maatwerk t.a.v. de specifieke problemen die sommige migrantengroepen ondervinden.
Het bericht ‘Large increase to almost 435000 asylum applicants registered in the EU28 in 2013’ |
|
Malik Azmani (VVD) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht van Eurostat «Large increase to almost 435.000 asylum applicants registered in the EU28 in 2013»?1
Ja.
Hoe kan de stijging van de instroom van asielzoekers uit Somalië verklaard worden?
De asielinstroom in Nederland vanuit Somalië was in 2013 hoger dan in 2012. In 2013 bedroeg het aantal asielaanvragen door Somaliërs namelijk 3.080 ten opzichte van 880 asielaanvragen in 2012.2 De instroom van Somaliërs in 2013 bestond vooral uit Somalische gezinsleden die via nareis naar Nederland zijn gekomen om zich te herenigen met een Somalische asielzoeker die in Nederland een asielvergunning heeft gekregen. Dit kunnen ook asielaanvragen betreffen van gezinsleden van wie de nareisaanvraag reeds in 2012 is ingediend en ingewilligd door de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND). Gezinsleden hebben immers na een positief besluit van de IND, drie maanden de tijd om een Machtiging tot Voorlopig Verblijf (MVV) op te halen bij de ambassade en drie maanden de tijd om Nederland in te reizen na ontvangst van de MVV. Het aantal aanvragen voor deze MVV-nareis is in 2013 gedaald ten opzichte van 2012. In 2012 bedroeg het aantal MVV-nareisaanvragen door Somaliërs ongeveer 4.880. In 2013 was er sprake van 2.370 MVV-nareisaanvragen. Wel lag het inwilligingspercentage in 2013 (56%) hoger dan in 2012 (11%), hetgeen de hogere asielinstroom van Somaliërs in 2013 mede kan verklaren. 3
In hoeverre is de hoge instroom vanuit Somalië het gevolg van beleid ten aanzien van asielzoekers uit dit land en ten aanzien van hun familieleden?
De instroom van Somalische asielzoekers in Nederland in 2013 betreft, zoals uit mijn antwoord op vraag 2 blijkt, voor een deel asielaanvragen van hoofdpersonen en voor een groter deel nareizigers (gezinsleden).
De keuze van asielzoekers voor een bepaald bestemmingsland is vaak niet eenduidig te verklaren. Factoren die in algemene zin een rol kunnen spelen zijn geografische ligging, historische (koloniale) banden tussen landen, een substantiële reeds aanwezige diaspora, de ervaren aantrekkelijkheid van het gevoerde asielbeleid, de aanwezigheid van smokkelnetwerken en toevalsfactoren. Het is dus niet te zeggen in hoeverre het Nederlandse (nareis)beleid bijdraagt aan de hoge instroom vanuit Somalië.
De situatie in Somalië is, zoals u weet, al jarenlang zorgwekkend en dat wordt weerspiegeld in het landgebonden asielbeleid. Zo is er enige tijd sprake geweest van een zogenaamde 15c-situatie in Mogadishu, waarbij de stad te onveilig werd geacht om naar terug te keren. Ook de situatie in de gebieden onder controle van Al-Shabaab is zorgwekkend.
Zijn er verschillen tussen het nareisbeleid voor familieleden van Somalische asielstatushouders en het nareisbeleid voor familieleden van asielstatushouders uit andere landen?
Nee. Er is geen specifiek beleid voor de gezinshereniging van mensen met de Somalische nationaliteit. Voor hen geldt, net als voor andere nationaliteiten, het algemene nareisbeleid.
Deelt u de mening dat, gezien de grote maatschappelijke problemen met Somaliërs in ons land, bekeken zou moeten worden of de instroom van (familieleden van) Somaliërs beperkt zou kunnen worden? Zo nee, waarom niet?
Het toelaten van asielzoekers is gebonden aan internationale verplichtingen, te weten het Vluchtelingenverdrag, het Europees verdrag voor de Rechten van de Mens en de zgn. Kwalificatierichtlijn4. Deze vormen het juridisch kader voor het Nederlandse asielbeleid in het algemeen en het vormgeven van het landgebonden asielbeleid in het bijzonder. De noodzaak aan bescherming is en blijft het leidende principe voor de beoordeling van asielaanvragen. Ik heb uw Kamer dit jaar geïnformeerd over de wijze waarop ik het landgebonden asielbeleid Somalië vormgeef, rekening houdend met de informatie over de situatie in Somalië.5
De voorwaarden waaronder gezinshereniging kan plaatsvinden tussen een asielzoeker die in Nederland een asielvergunning heeft gekregen en zijn gezinsleden, staan beschreven in de Richtlijn Gezinshereniging6. De situatie van vluchtelingen vraagt bijzondere aandacht vanwege de redenen die hen ertoe hebben gedwongen hun land te ontvluchten en die hen beletten aldaar een gezinsleven te leiden. Om die reden gelden er in deze richtlijn voor hen gunstigere voorwaarden voor de uitoefening van hun recht op gezinshereniging, dan voor reguliere gezinshereniging. Aanpassingen in het nareisbeleid dienen dus ook steeds conform deze Richtlijn te zijn.
Zonder een uitspraak te doen over de eventuele omvang van maatschappelijke problemen met Somaliërs, zie ik dan ook geen mogelijkheden om de instroom van Somaliërs te beperken.
Ziet u mogelijkheden tot aanpassing van het (nareis)beleid ten aanzien van Somaliërs teneinde de instroom te beperken? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe kan verklaard worden dat het aantal asielaanvragen dat leidt tot een inwilliging in eerste aanleg in Nederland met 61% aanzienlijk hoger ligt dan in andere Europese landen? Zijn de verschillen in het asielbeleid, met name het nareisbeleid, hier een verklaring voor?
Het relatief hoge inwilligingspercentage in Nederland over 2013 is deels te verklaren door aanvragen van vreemdelingen uit Syrië en Somalië. De Somalische inwilligingen betreffen grotendeels nareizigers die met een MVV Nederland inreizen om met familieleden herenigd te worden die een verblijfsvergunning asiel hebben gekregen.
Voordat ik in ga op de oorzaken van de relatieve hoge inwilligingscijfers in Nederland wil ik benadrukken dat de inwilligingspercentages van Europese bestemmingslanden onderling moeilijk met elkaar te vergelijken zijn. Elke lidstaat heeft met een andere samenstelling van herkomstlanden te maken, waardoor een vergelijking tussen lidstaten geen zuivere vergelijking oplevert.
Indien de vergelijking van de inwilligingspercentages wordt beperkt tot de internationale verleningsgronden, te weten de afgegeven asielvergunningen op grond van het Vluchtelingenverdrag en op grond van artikel 3 EVRM, blijkt dat Nederland een lager inwilligingspercentage heeft dan de 61% van de algemene methode en daarmee minder afwijkt van de percentages in de EU. Het inwilligingspercentage in Nederland is dan 30% waar het gemiddelde in de EU 29% betreft.
Voorts heb ik u eerder gemeld dat het verschil in inwilligingspercentages mogelijk mede toe te schrijven is aan de aard van de Nederlandse asielprocedure en de aandacht voor het snel afdoen van kansloze aanvragen in de korte aanmeldcentrumprocedure.7 Het is zeer wel mogelijk dat Nederland daarmee weinig aantrekkelijk is voor vreemdelingen die geen bescherming tegen terugkeer behoeven, maar toch door middel van een asielprocedure toegang tot Europa zoeken.
De hoeveelheid kinderen die in Nederland om migratieredenen in bewaring wordt gesteld |
|
Marit Maij (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de Europese cijfers over het aantal kinderen dat om migratieredenen in vreemdelingendetentie wordt geplaatst?1
Deze cijfers zijn mij niet bekend. Om de cijfers te achterhalen heb ik navraag gedaan bij de bron van dit bericht, Defence for Children, die ook de cijfers over Nederland heeft aangeleverd bij de International Detention Coalition. Defence for Children kon echter niet instaan voor de betrouwbaarheid van de informatie van andere landen omdat bronnen onbekend zijn of omdat het schattingen door lokale NGO’s betreft. Daarbij is van belang om op te merken dat ook als cijfers wel door registrerende overheden aangeleverd zouden zijn, zij vreemdelingenbewaring van kinderen niet altijd als apart cijfer of niet op dezelfde wijze registreren. Als bijvoorbeeld alleen het gezinshoofd geregistreerd wordt, komen diens kinderen in de detentiecijfers niet voor.
Gelet op deze onbetrouwbaarheid van de informatie zou ik dan ook geen conclusies over en vergelijkingen met andere Europese landen willen trekken.
Ik betreur het wel dat een niet verifieerbare set gegevens heeft geleid tot berichtgeving in de media en – begrijpelijk – vervolgens vragen van uw Kamer.
Klopt het dat Nederland in Europees verband, na Malta, het grootste aantal kinderen detineert om migratieredenen? Wat is hiervoor de verklaring?
Zie antwoord vraag 1.
Hoeveel kinderen zijn in respectievelijk 2011, 2012 en 2013 in vreemdelingenbewaring geplaatst in Nederland? Kunt u deze cijfers tevens uitsplitsen naar de verschillende momenten van bewaring, zoals na binnenkomst op Schiphol (grensdetentie), reguliere bewaring, de bewaring van Dublinclaimanten en bewaring vlak voor terugkeer/uitzetting (uitzetcentrum)?
Ten aanzien van het aantal minderjarige kinderen dat in vreemdelingenbewaring is geplaatst, wordt onderscheid gemaakt tussen alleenstaande minderjarige asielzoekers (amv’s) en kinderen die als onderdeel van een gezin in bewaring ter fine van uitzetting (art. 59 Vw) of in grensdetentie na een asielaanvraag (art. 6 Vw) worden geplaatst. Amv’s worden nooit in grensdetentie geplaatst.
In de jaren 2011, 2012 en 2013 zijn respectievelijk circa 90, 70 en 30 amv’s in bewaring ter fine van uitzetting geplaatst. Deze gestage daling is te verklaren door een beleidswijziging in 2011 dat amv’s alleen bij uitzondering, op specifieke gronden, in bewaring worden geplaatst (TK vergaderjaar 2010–2011, 27062, nr.2. Daarnaast kunnen sinds medio 2013, naar aanleiding van een arrest van het Europese Hof van Justitie, amv’s niet langer op grond van de Dublinverordening worden overgedragen aan een andere lidstaat (TK vergaderjaar 2013–2014, 19 637, nr. 1759).
Het aantal kinderen dat als onderdeel van een gezin in bewaring ter fine van uitzetting (art. 59 Vw) geplaatst was in 2011, 2012 en 2013 bedroeg respectievelijk circa 320, 350 en 160. De daling in 2013 van de inbewaringstelling van gezinnen met kinderen ex art. 59 Vw hangt samen met de regeling langdurig verblijvende kinderen en de beleidswijziging in september 2013 dat gezinnen met kinderen niet in bewaring ter fine van uitzetting worden geplaatst, tenzij de ouders zich eerder aan het toezicht hebben onttrokken.
Voorts is de gemiddelde bewaringstermijn van gezinnen met kinderen in bewaring ter fine van uitzetting (art.3 afgenomen; van gemiddeld 8 dagen in 2011 en 2012 naar gemiddeld 5 dagen in 2013.
Vanaf 1 januari 2013 wordt het aantal gezinnen met minderjarige kinderen in grensdetentie, na asielaanvraag (art. 6 Vw) bijgehouden; in 2013 zijn circa 120 kinderen in grensdetentie, na asielaanvraag, geplaatst.
Het is niet mogelijk om vanuit de informatiesystemen van de vreemdelingenketen de gevraagde uitsplitsing naar de verschillende momenten van bewaring en grensdetentie te genereren.
Hoe verhouden deze cijfers zich tot het nieuwe bewaringbeleid, waarbij kinderen enkel bij hoge uitzondering in bewaring worden gesteld? Op welke wijze en in welke mate gaan het nieuwe beleid en het in voorbereiding zijnde wetsvoorstel inzake terugkeer en bewaring ervoor zorgen dat de bewaring van kinderen wordt beëindigd?
Ik verwijs hier graag naar mijn brief van 28 mei over «invoering screening en nieuwe locatie voor kinderen»
Voorts wordt in het in voorbereiding zijnde wetsvoorstel Wet terugkeer en bewaring aandacht besteed aan de positie van kwetsbare groepen, zoals minderjarige kinderen.
Welke alternatieven voor bewaring bent u bereid te implementeren om te voorkomen dat kinderen in bewaring worden gesteld, maar dat zij met het gezin en zo nodig onder toezicht en in veiligheid kunnen worden gehouden?
Graag verwijs ik hierbij naar mijn brief van 28 mei over «invoering screening en nieuwe locatie voor kinderen».
Kunt u uiteenzetten welke verschillen er zijn in bewaringsbeleid met andere lidstaten, waardoor zij er in slagen om veel minder kinderen om migratieredenen te detineren? Welke lessen kunt u trekken uit dit beleid van andere landen die ook in Nederland kunnen werken om het aantal detenties van kinderen te verminderen?
Zoals aangegeven in het antwoord op de vragen 1 en 2 kan ik op basis van de niet-verifieerbare informatie verzameld door de International Detention Coalition geen vergelijkende conclusies trekken met andere Europese landen.
Voorts verwijs ik naar mijn brief van 28 mei over «invoering screening en nieuwe locatie voor kinderen»
Op welke wijze zorgt u ervoor dat kinderrechten zoals vastgelegd in het internationaal verdrag inzake de rechten van het kind gewaarborgd zijn in het Nederlandse beleid op het terrein van vreemdelingenbewaring?
Kinderrechten zoals opgenomen in het internationaal verdrag inzake de rechten van het kind en andere relevante verdragen en richtlijnen zijn geborgd in Nederlandse wet- en regelgeving, derhalve ook in de Vreemdelingenwet 2000 en de lagere regelgeving. Dit leidt er toe dat minderjarige kinderen alleen bij uitzondering en uiterst terughoudend in vreemdelingenbewaring worden geplaatst, voor zo kort mogelijke duur. Als gezinnen met minderjarige kinderen en alleenstaande minderjarige asielzoekers bij uitzondering in bewaring worden gesteld dan wordt, qua faciliteiten, rekening gehouden met de behoeften en noden van het kind. Voorts verwijs ik naar mijn brief van 28 mei over «invoering screening en nieuwe locatie voor kinderen»
De forse stijging van Syrische asielzoekers in Nederland |
|
Sietse Fritsma (PVV) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Forse stijging Syrische asielzoekers»?1
Ja.
Hoe verklaart u het dat in de eerste maanden van 2014 al 918 Syrische asielzoekers naar Nederland zijn gekomen, hetgeen een derde deel is van het totaal van vorig jaar? Heeft uw toezegging om vrijwel alle Syrische asielzoekers tot Nederland toe te laten hierin een rol gespeeld? Zo neen, waarom niet?
De stijgende instroom van Syrische asielzoekers is – naar aangenomen mag worden – gelegen in de voortdurende zeer slechte mensenrechten- en veiligheidssituatie in Syrië. Mijn uitspraken over het landgebonden asielbeleid voor Syrië moet u ook in dat licht bezien. Het is niet waarschijnlijk dat Syrische asielzoekers hun land ontvluchten vanwege het Nederlandse asielbeleid of mijn uitspraken daarover. Veel waarschijnlijker is het dat zij dit doen vanwege de genoemde situatie in Syrië.
Waarom laat u vrijwel alle Syrische asielzoekers tot Nederland toe terwijl opvang in de regio mogelijk is, bijvoorbeeld in de rijke golfstaten? Welke inzet heeft de regering hierop tot nu toe getoond? Hoeveel Syrische asielzoekers worden momenteel opgevangen door de rijke golfstaten in de regio?
Het overgrote deel van de Syrische vluchtelingen wordt in de eigen regio opgevangen. Dat geldt overigens niet alleen voor Syrische vluchtelingen, maar ook voor andere vluchtelingen wereldwijd. Volgens schattingen van de UNHCR wordt tussen de 75% en 91% van alle vluchtelingen wereldwijd opgevangen in de eigen regio. Hierover is uw Kamer vaker geïnformeerd. Ook is uw Kamer eerder geïnformeerd over de Nederlandse inzet om de opvang in de regio met betrekking tot Syrië te versterken alsmede over de inzet van de Golfstaten. Ik verwijs u in dit verband onder meer naar de brieven van de Minister van Buitenlandse Zaken en de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking van 24 februari 2014, (TK 32 623, nr. 127), 13 januari 2014 (TK 32 623, nr. 123), 14 november 2013 (TK 32 623, nr. 118), 16 oktober 2013 (TK 32 623, nr. 116), 27 september 2013 (TK 32 623, nr. 114) en 12 september 2013 (TK 32 623, nr. 108).
Wat gaat u doen om te bewerkstelligen dat alle afgewezen Syrische asielzoekers Nederland daadwerkelijk verlaten en niet opgevangen worden door PvdA-burgemeesters?
Zoals in de eerste vraag door de vraagsteller zelf is aangegeven, krijgt het grootste deel van alle Syrische asielzoekers een asielvergunning. De belangrijkste uitzondering daarop vormen asielzoekers voor wie (ingevolge de Dublinverordening) een ander Europees land verantwoordelijk is. In die gevallen wordt de asielzoeker aan dat andere land overgedragen. Uitzettingen naar Syrië zijn niet aan de orde. Mij is niet bekend dat er burgemeesters zijn die Syrische asielzoekers opvangen of daartoe voornemens zijn.
Schade die kinderen oplopen tijdens het verblijf in asielzoekerscentra |
|
Linda Voortman (GL), Joël Voordewind (CU), Sharon Gesthuizen (GL), Gerard Schouw (D66) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van een recente uitspraak van een rechtbank1 waarin uw gemachtigde stelt dat onderzoek aantoont dat kinderen schade oplopen verblijf in asielzoekerscentra?
Ja, ik ken de uitspraak waarnaar u verwijst.
Wat is uw reactie op de visie van de rechter die het belang hiervan onderkent en stelt dat de overheid verantwoordelijk is voor de kwaliteit van de geboden opvang in een asielzoekerscentrum? Hoeveel kinderen bevinden zich op dit moment in deze schadelijke omstandigheden? Wat is hun gemiddelde verblijfsduur in de asielopvang?
Het standpunt, zoals dat namens mij ter zitting is ingenomen is genuanceerder dan uw vraag suggereert. Dat geldt ook voor het door u in de eerste vraag genoemde onderzoek. De betreffende zaak ziet op de Regeling langdurig verblijvende kinderen (de RLVK). Het kabinet heeft in het Regeerakkoord een bewuste keuze gemaakt om de RLVK alleen van toepassing te laten zijn op vreemdelingen die eerder een asielaanvraag hebben ingediend, en niet op reguliere vreemdelingen of vreemdelingen die louter illegaal in Nederland hebben verbleven. Het kabinet heeft hiervoor meerdere argumenten en deze zijn tijdens de zitting nader toegelicht. Eén van de argumenten is dat kinderen die een asielprocedure hebben doorlopen zich in een wezenlijk andere situatie bevinden dan kinderen zonder deze achtergrond.
De Nederlandse overheid is vanzelfsprekend verantwoordelijk voor de kwaliteit van de geboden opvang in asielzoekerscentra, die wordt verzorgd door het COA. Deze opvang dient, op zijn minst, te voldoen aan de standaarden zoals beschreven in de Opvangrichtlijn 2003/9/EG. Een belangrijk gegeven is dat de Nederlandse overheid voor asielzoekers een andere verantwoordelijkheid heeft dan voor reguliere of illegale vreemdelingen. Ook de positie van asielzoekers verschilt van die van overige vreemdelingen. Voor kinderen brengt het verblijf in Nederland gedurende een asielprocedure een andere vorm van onzekerheid met zich mee omtrent het verblijf en de terugkeermogelijkheden naar het land van herkomst, dan voor kinderen die zich niet in een dergelijke situatie bevinden. Dergelijke onzekerheden manifesteren zich tijdens het verblijf in de opvang gedurende de asielprocedure en zeggen als zodanig niets over de kwaliteit van de opvang.
Diverse bronnen bevestigen dat kinderen bij verblijf in de opvang onzekerheid, stress en angstgevoelens kunnen ervaren. Dit kan het gevolg zijn van eigen ervaringen, de onzekerheid omtrent het verblijfsrecht, als ook de confrontatie met andere asielzoekers die eveneens in een onzekere situatie zitten. Juist voor kinderen van asielzoekers geldt dat zij niet altijd een reële inschatting kunnen maken van de gegrondheid en kansrijkheid van de asielaanvraag van hun ouders en dat aldus gedurende de asielprocedure en het verblijf in de opvang onzekerheid kan ontstaan omtrent de mogelijkheid om terug te keren naar het land van herkomst. Zonder alle gevolgtrekkingen in de diverse rapporten waarop gedoeld wordt in vraag 1 te onderschrijven, wordt hier naar mijn oordeel wel door onderstreept dat asielkinderen in een andere positie verkeren dan kinderen zonder die achtergrond.
De rechtbank heeft zich over mijn argumentatie gebogen en ik zie in de formulering van de uitspraak ook geen bevestiging van de stelling in uw eerste vraag dat asielzoekerskinderen volgens onderzoek schade oplopen (louter) door verblijf in een asielzoekerscentrum.
Zoals uit mijn antwoord blijkt, ben ik niet van mening dat kinderen zich in «schadelijke omstandigheden» bevinden. Het aantal minderjarige vreemdelingen (exclusief amv’s) in de opvanglocaties bedraagt 3.580, waarbij de gemiddelde verblijfsduur 333 dagen is. Het aantal minderjarige vreemdelingen (exclusief amv’s) in de onderdaklocaties bedraagt 1.100, waarbij de gemiddelde verblijfsduur inclusief verblijf in de onderdaklocatie 940 dagen is. Het aantal amv’s in de opvang (alle opvangmodaliteiten) bedraagt 390 en de gemiddelde verblijfsduur is 397 dagen.2 Momenteel verblijven er relatief veel vergunninghouders in zowel de opvanglocaties als de onderdaklocaties.
Wat gaat u ondernemen teneinde de kwaliteit van de opvang in asielzoekerscentra te verbeteren zodat kinderen door het verblijf daar geen extra schade oplopen in hun ontwikkeling?
Het is mijn streven dat de opvang en de asielprocedure zo kort mogelijk duren en hiertoe zijn in de afgelopen jaren u reeds bekende maatregelen genomen. De opvanglocaties voldoen uiteraard aan de standaarden die zijn neergelegd in (inter)nationale wet- en regelgeving, zoals de Opvangrichtlijn 2003/9/EG en de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005 (Rva).
De laatste jaren is er, onder meer met behulp van Europese financiering, ingezet op verdere verbetering van de opvang van met name asielzoekerskinderen, waarover u uitgebreid bent geïnformeerd3. Het COA heeft onder andere met het project Kind in de Opvang vele activiteiten ondernomen om de situatie van kinderen in de opvang structureel te verbeteren en hun positie te versterken, mede door betrokkenheid van veel organisaties die het welzijn van kinderen nastreven.
Bent u bereid, gezien uw opvatting over dit wezenlijk risico voor kinderen, een onafhankelijk orgaan te belasten met toezicht op de kwaliteit van deze opvang zoals gebruikelijk is voor alle andere vormen van opvang van kinderen in Nederland? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik in antwoord op vraag 2 heb betoogd ben ik niet van mening dat kinderen in de asielopvang een wezenlijk risico lopen.
Het COA heeft een Raad van Toezicht. De Raad van Toezicht houdt mede toezicht op de kwaliteit van de opvang. Daarnaast houdt de Inspectie Jeugdzorg onafhankelijk toezicht op het COA voor wat betreft de opvang van alleenstaande minderjarige vreemdelingen. Voorts bereidt de Inspectie Veiligheid en Justitie, in het kader van een verbreding en bundeling van het toezicht op het vreemdelingendomein, de inrichting van het toezicht op het COA voor, waarmee het toezicht verder wordt versterkt. Vanaf 2015 is in het kader van de nieuwe Jeugdwet naast de Inspectie Jeugdzorg, ook de Inspectie Veiligheid en Justitie belast met het toezicht, ieder vanuit de eigen invalshoek. Zij werken dit momenteel gezamenlijk uit waar nodig met de Inspecties van Samenwerkend Toezicht Jeugd en bespreken daarbij tevens hoe zij op het vreemdelingendomein invulling geven aan het toezicht. Daarnaast wordt het COA geadviseerd door organisaties als GGD’en, Pharos en de kinderombudsman over het welzijn van kinderen.
Bent u bereid te onderzoeken of kinderen op één vaste kindvriendelijke locatie opgevangen kunnen worden omdat hiermee de ontwikkelingsschade aanzienlijk teruggebracht zou kunnen worden?2
Onder verwijzing naar mijn antwoorden op de vragen 2 en 3 benadruk ik dat ik niet van oordeel ben dat kinderen louter door verblijf in een asielzoekerscentrum ontwikkelingsschade oplopen. Voorts zijn er naar mijn mening voldoende maatregelen en faciliteiten voor kinderen in de huidige opvanglocaties.
Deelt u de mening dat gezinslocaties nog risicovoller zijn voor kinderen aangezien het regime daar nog soberder is dan in een asielzoekerscentrum? Bent u bereid deze gezinslocaties om te vormen tot reguliere asielzoekerscentra teneinde te voorkomen dat nog meer schade wordt toegebracht? Zo nee, waarom niet?
Nee, die mening deel ik niet. Zoals ik in antwoord op uw eerdere vragen heb opgemerkt, ben ik niet van mening dat verblijf in een asielzoekerscentrum risicovol is en dit geldt evenzo voor de gezinslocaties. Ik ben mij ervan bewust dat het hier om uitgeprocedeerde gezinnen gaat in een specifieke situatie. Het voorzieningenniveau voor kinderen in een gezinslocatie onderscheidt zich niet van het niveau voor kinderen in een AZC.
In de bovengenoemde zaak is namens u gesteld dat de overheid niet verantwoordelijk is voor de kwaliteit van de opvang buiten de asielzoekerscentra; hoe verhoudt zich deze stellingname tot artikel 27 lid 3 van het Internationale Verdrag inzake de Rechten van het Kind, waarin de verplichting voor de Staat is opgenomen ouders bij te staan als zij niet kunnen voorzien in een levensstandaard (waaronder opvang wordt begrepen) die toereikend is voor een gezonde ontwikkeling van het kind?
Bij de rechtbank zijn de omstandigheden aan de orde gekomen waaronder de betreffende vreemdelingen hebben verbleven toen zij buiten de opvang, zoals die door de Staat wordt geboden, verbleven. U haalt in uw vraag het oordeel van de rechtbank aan, waar ik mij als zodanig in kan vinden.
De verplichting voor de Staat om ouders bij te staan als zij niet kunnen voorzien in een toereikende levensstandaard ten behoeve van de gezonde ontwikkeling van hun kind, wordt voor vreemdelingen zonder verblijfsstatus met minderjarige kinderen ingevuld met de mogelijkheid te verblijven op een gezinslocatie voor zover dat nodig is om te voorkomen dat zij in een humanitaire noodsituatie zouden komen.
Mogelijke contacten van Kamerleden met de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie over individuele gevallen binnen het vreemdelingenbeleid |
|
Sietse Fritsma (PVV) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Klopt het dat u (of uw medewerker(s) / ambtenaren) – buiten de plenaire- en commissievergaderingen om – contact heeft (/ hebben) met (individuele) Kamerleden over individuele gevallen binnen het vreemdelingenbeleid?
Ja. Deze wijze van contact bestaat al gedurende vele jaren, ook onder mijn voorgangers.
De contacten zien op feitelijke informatie over zaken die aangekaart zijn bij Kamerfracties of zaken waarvan bijvoorbeeld in de media een bepaald beeld is geschetst. Er zijn Kamerleden die alvorens te besluiten of zij hierover Kamervragen willen stellen of anderszins willen interveniëren, zich eerst langs deze weg willen laten informeren over de feiten. Deze (ambtelijke) bijstand vindt plaats om te voorkomen dat Kamerleden mogelijk op basis van onjuiste aannames Kamervragen stellen of interventies plegen. Deze contacten kunnen zowel per mail, in briefvorm, als ook telefonisch plaats hebben. Er bestaat geen overzicht op basis waarvan kan worden aangegeven hoe vaak genoemde contacten plaats hebben.
Evenmin is aan te geven of en hoe vaak deze contacten uiteindelijk leiden tot de in de vraag genoemde interventies. In een deel van de gevallen volgt op het informeel contact, alsnog een formele interventie (brief) of een Kamervraag. Wel kan ik aangegeven dat het zoeken van contact door een Kamerlid als zodanig nimmer aanleiding kan zijn voor een interventie in een procedure of zelfs vergunningverlening.
Zo ja, kunt u de aard van deze contacten toelichten, aangeven hoe vaak deze contacten hebben plaatsgevonden en hoe vaak deze contacten hebben geleid tot een ingreep, bijvoorbeeld het gebruik maken van de discretionaire bevoegdheid of het uitstellen van een uitzetting die zonder het contact achterwege was gebleven?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat openheid over deze contacten, het verloop hiervan en het resultaat hiervan vereist is, zodat de Kamerleden die niet bij dit soort overleg zijn betrokken toch hun controlerende taak kunnen uitoefenen? Zo neen, waarom niet?
Ik meen dat het nagaan van de juistheid van feiten alvorens te besluiten om Kamervragen te stellen begrijpelijk is vanuit de wens om geen onnodige Kamervragen te stellen. Ook kan het verifiëren van de feiten bijdragen aan het voeren van het juiste debat.
Wanneer op basis van de juiste feiten het debat wordt gevoerd of nadere Kamervragen worden gesteld, zal dit dienstig kunnen zijn voor alle bij het onderwerp betrokken Kamerleden.
Hoe verhoudt uw werkwijze dat (tijdens debatten of bij de beantwoording van Kamervragen) niet op individuele zaken wordt ingegaan zich met het (mogelijke) gegeven dat dit buiten de debatten om wel gebeurt?
Dat ik terughoudend ben met het verstrekken van informatie over individuele zaken aan uw Kamer of in het publieke debat botst niet met de mogelijkheid voor Kamerleden om bij mij feitelijke (individuele) informatie te verifiëren.
Deelt u de mening dat achterkamertjespolitiek, die zich afspeelt buiten de waarneming van (de meeste) Kamerleden, ook op het gebied van vreemdelingenzaken achterwege dient te blijven? Zo neen, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u hier in het vervolg vorm aan geven?
Nu de hier beschreven werkwijze voor alle Kamerleden en fracties gelijk is en deze werkwijze tot doel heeft uw Kamer in de gelegenheid te stellen op basis van correcte feiten uw parlementaire werkzaamheden te vervullen, ben ik van mening dat er geen sprake is van «achterkamertjespolitiek». Om diezelfde reden acht ik het niet opportuun deze mogelijkheid voor de leden van uw Kamer te beperken.
De voorwaarden voor het laten overkomen van gezinnen naar Nederland |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66), Gerard Schouw (D66) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA), Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht «Ik wil ook naar Nederland papa»?1
Het kabinet heeft met belangstelling kennis genomen van het artikel.
Op basis van welke objectieve criteria wordt bepaald welke nationaliteiten uitgezonderd worden van de machtiging voor voorlopig verblijf (mvv-vereiste) zoals vastgelegd in de Vreemdelingenwet 2000, artikel 17, eerste lid?
Naast onderdanen van EU-/EER-landen zijn ook de onderdanen van de door u met name genoemde landen vrijgesteld van het mvv-vereiste. Met uitzondering van Zuid-Korea is deze vrijstelling gebaseerd op afspraken of overeenkomsten die in het (verre) verleden met deze landen zijn gemaakt of afgesloten. In 2007 is Zuid-Korea vanwege economische belangen toegevoegd aan de bestaande lijst met landen die zijn vrijgesteld van het mvv-vereiste. Uw Kamer is hierover geïnformeerd door bijgaande brief van 17 april 2007. In deze brief zijn alle overwegingen voor de beslissing toegelicht.
Kunt u uiteenzetten op basis van welke overwegingen de huidige vrijstellingen voor Australië, Canada, Japan, Monaco, Nieuw-Zeeland, Vaticaanstad, de Verenigde Staten en Zuid-Korea verleend zijn? Zijn deze overwegingen openbaar?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat het op zeventien Nederlandse consulaten en/of ambassades niet mogelijk is om een taaltest te doen?
Nee. Het gaat om meer locaties. Echter, er is wereldwijd een goede regionale spreiding voorzien van examenlocaties, zodat het voor de inburgeraar geen onoverkomelijke belemmering oplevert om het examen af te leggen.
Klopt het dat deze taaltest telefonisch afgenomen wordt? Zo ja, waarom is er voor gekozen om deze mogelijkheid niet op al onze posten aan te bieden?
Ja, het huidige basisexamen inburgering in het buitenland wordt telefonisch via een spraakcomputer afgenomen. Dit proces moet begeleid worden door een ambassademedewerker en is daardoor arbeidsintensief.
Bent u bereid om deze taaltest voortaan op alle posten aan te bieden?
Nee.
Klopt het dat als de telefoonverbinding met Nederland zo slecht is dat om die reden de test niet gehaald wordt, de kandidaat deze test niet kosteloos opnieuw mag doen? Zo ja, waarom gebeurt dit niet?
Nee, dit klopt niet. Bij aanvang van het examen wordt een geluidstoets gedaan. Als het geluid onvoldoende is, wordt de verbinding verbroken en wordt opnieuw ingebeld. Als tijdens het examen de geluidsverbinding onvoldoende is breekt de spraakcomputer het examen af en wordt er opnieuw ingebeld om het examen opnieuw af te leggen. Als de kandidaat tijdens of direct na afloop van het examenonderdeel (dus nog voordat de uitslag is ontvangen) aangeeft geluidsproblemen te hebben ondervonden, wordt direct een nieuwe gratis toets aangeboden. De eerder afgelegde toets komt hiermee te vervallen.
De levenslange uitkering voor remigranten |
|
Geert Wilders (PVV), Joram van Klaveren (PVV) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Run op betaalde terugkeer»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het onverkoopbaar blijft dat groepen immigranten die langdurig werkloos zijn, op kosten van de belastingbetaler, terug kunnen keren naar het land van herkomst met een levenslange uitkering op zak? Zo neen, waarom dient werkend Nederland op te draaien voor de mislukte integratie van deze immigranten?
De voorziening met een maandelijkse uitkering op grond van de Remigratiewet betreft migranten die hun arbeidsverleden of een substantieel deel daarvan in Nederland hebben opgebouwd. Het gaat hier om migranten die in een uitzichtloze uitkeringsafhankelijke situatie zijn geraakt en er vrijwillig voor kiezen om terug te keren naar het land van herkomst. Voorwaarde hiervoor is dat zij bereid zijn om de nationaliteit van het bestemmingsland te verwerven. Leidend principe voor de tegemoetkoming op grond van de Remigratiewet is het woonlandbeginsel, waarbij de hoogte van de uitkering is afgestemd op de kosten van het levensonderhoud in het land van herkomst. De uitkeringen zijn lager dan de uitkeringen in Nederland op grond van de sociale zekerheid.
In hoeverre acht u het rechtvaardig dat immigranten die gebruik maken van de Remigratieregeling een levenslange uitkering kunnen genieten, een vergoeding voor de ziektekostenverzekering krijgen en geen sollicitatieplicht hebben, terwijl deze luxe-regeling niet geldt voor autochtonen?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid alsnog de voorstellen van de PVV mee te nemen die ertoe leiden dat de levenslange uitkering en de ziektekostenvergoeding worden geschrapt en er slechts een enkeltje land van herkomst wordt betaald, op voorwaarde dat de absurde terugkeerregeling wordt geschrapt? Zo nee, waarom niet?
Op 1 juli aanstaande treedt de wijziging van de Remigratiewet in werking. Kortheidshalve verwijs ik u naar de parlementaire behandeling dienaangaande.
Het bericht 'Zorg dat migranten onder de CAO vallen' |
|
Enneüs Heerma (CDA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Zorg dat migranten onder de CAO vallen»?1
Ja.
Deelt u de visie van de voorzitter van het CNV dat het op dit moment binnen de kaders van de detacheringsrichtlijn mogelijk is om Oost Europese arbeidsmigranten substantieel minder te betalen voor gelijk werk? Zo nee, waarom niet?
Op tijdelijk vanuit het buitenland gedetacheerde werknemers die in het kader van het vrij verkeer van diensten in Nederland komen werken zijn de regels uit de Europese Detacheringsrichtlijn van toepassing. Dit houdt in dat deze werknemers recht hebben op de zogenaamde «harde kern» van arbeidsvoorwaarden zoals deze in de Detacheringsrichtlijn zijn geformuleerd. Deze «harde kern» betreft de maximale werk- en minimale rustperiode, het minimumaantal betaalde vakantiedagen, minimumlonen (inclusief vergoedingen voor overwerk), voorwaarden die betrekking hebben op uitzendkrachten, gezondheid en veiligheid op het werk, bescherming van zwangere vrouwen en gelijke behandeling van mannen en vrouwen.
Het gaat bij deze onderwerpen zowel om wettelijke (minimum)bepalingen als om algemeen verbindend verklaarde (avv-de) cao-bepalingen. In sectoren waarin de betreffende werknemers werkzaam zijn gelden veelal avv-de cao-bepalingen. De werknemers moeten worden beloond conform het minimum van de cao-schaal die op hen van toepassing is. Dit niveau kan in bepaalde gevallen dus lager liggen dan het betalingsniveau van een binnenlandse werknemer die al enkele jaren in dienst is en daardoor hoger is ingeschaald in dezelfde schaal.
Deelt u de mening van de voorzitter van het CNV dat hier bij niet alleen gaat om het niet naleven van de regels (schijnconstructies), maar dat de regels het wettelijk mogelijk maken om arbeidsmigranten deels buiten de CAO goedkoper te laten werken? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u hier aan doen?
De regels rondom het werken met vanuit het buitenland gedetacheerde werknemers volgt uit het Europese wettelijk kader. Naast het feit dat op deze werknemers alleen de «harde kern» van de arbeidsvoorwaarden van toepassing is, is er verschil in de hoogte van premies sociale verzekeringen tussen het thuisland en het werkland. Dit levert een kostenvoordeel op voor de buitenlandse werkgever. Naast de ruimte in het wettelijk kader komt het voor dat werkgevers constructies hanteren om de kosten voor arbeid zo laag mogelijk te maken. Werkgevers kunnen bijvoorbeeld misbruik maken van de bereidheid van Oost-Europese werknemers om tegen een lager loon te werken dan waar zij hier recht op hebben. We zien steeds vaker dat in bepaalde sectoren de binnenlandse arbeidsmarktverhoudingen worden verstoord doordat goedkopere (vanuit het buitenland gedetacheerde) werknemers het werk komen doen in Nederland. Het kabinet bestrijdt daarom met een brede aanpak van schijnconstructies de oneerlijke concurrentie op arbeidsvoorwaarden. De inzet is om schijnzelfstandigheid te bestrijden, ontduiking van het minimumloon en cao’s aan te pakken en misbruik van A1-verklaringen, postbusondernemingen migratieconstructies en gefingeerde dienstverbanden tegen te gaan.
In het wetsvoorstel Wet aanpak schijnconstructies zal ik concrete maatregelen presenteren om oneerlijke concurrentie op arbeidsvoorwaarden beter te kunnen bestrijden. Belangrijkste maatregel is de invoering van de civielrechtelijk ketenaansprakelijkheid voor loon. Het doel hiervan is dat opdrachtgevers zich inspannen voor een bonafide aanbestedingsketen waarin gelijk werk gelijk wordt beloond. Andere onderdelen van het wetsvoorstel zijn bijvoorbeeld het versterken van de publiekprivate samenwerking en gegevensuitwisseling bij de (cao-)handhaving en betere handhaafbaarheid van het wettelijk minimumloon. Mijn streven is om dit wetsvoorstel zo snel mogelijk na het zomerreces aan uw Kamer aan te bieden.
Bent u met de voorzitter van het CNV van mening dat de detacheringsrichtlijn om deze reden aangepast dient te worden, ook om het draagvlak voor de Europese Unie te bewaren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u doen?
De huidige Detacheringsrichtlijn is het resultaat van langdurige onderhandelingen waarbij enerzijds de belangen van de binnenlandse werknemers en anderzijds de bevordering van het vrij verkeer van diensten evenwichtig in het oog zijn gehouden. Er bestaat in Europa een breed draagvlak voor de wens dat het principe van gelijk loon voor gelijk werk meer tot uitdrukking wordt gebracht in de Europese regelgeving. Vanwege dit draagvlak is in de afgelopen twee jaar hard gewerkt aan de totstandkoming van de Handhavingsrichtlijn. Naar verwachting zal deze richtlijn op 16 april aanstaande door het Europees Parlement worden aangenomen. In de Handhavingsrichtlijn staan – in aanvulling op de Detacheringsrichtlijn – stevige maatregelen om oneerlijke concurrentie bij grensoverschrijdende detachering tegen te gaan: het kunnen opleggen van administratieve eisen aan buitenlandse dienstverrichters, het tegengaan van het gebruik van postbusondernemingen, het grensoverschrijdend kunnen innen van boetes en de ketenaansprakelijkheid voor loon.
Heeft Nederland binnen de kaders van de detacheringsrichtlijn zelf meer mogelijkheden om meer gelijk loon voor gelijk werk te bewerkstelligen? Welke mogelijkheden zijn dit?
Binnen de kaders van de richtlijn kan alleen aanvullend worden bepaald dat vanuit het buitenland gedetacheerde uitzendkrachten recht hebben op meer dan de «harde kern» van de arbeidsvoorwaarden. Bij de implementatie van de Handhavingsrichtlijn wordt bezien of een dergelijke uitbreiding opportuun is.
Welke lessen kunnen we als Nederland trekken uit de wijze waarop andere EU-landen omgaan met de detacheringsrichtlijn? Zijn er voorbeelden van EU-landen die binnen de detacheringsrichtlijn effectiever zijn in het handhaven en beschermen van hun arbeidsvoorwaarden dan Nederland? Zo ja, welke?
In de afgelopen jaren is de jurisprudentie op basis van de Detacheringsrichtlijn nauwgezet gevolgd. U bent hier bijvoorbeeld over geïnformeerd bij brief van 15 mei 2008 (Kamerstukken II, 2007/08, 29 407, nr. 80). De conclusie is dat Nederland de mogelijkheden van de Detacheringsrichtlijn ten volle heeft benut maar dat deze richtlijn geen voldoende garantie biedt op een gelijk Europees speelveld. Ook wordt breder in Europa de visie gedeeld dat de Detacheringsrichtlijn onvoldoende handvatten biedt om oneerlijke concurrentie op arbeidsvoorwaarden bij grensoverschrijdende arbeid tegen te gaan. Daarom is ingezet op de totstandkoming van de Handhavingsrichtlijn. Het is mijn bedoeling om deze richtlijn spoedig te implementeren als deze op 16 april aanstaande door het Europees Parlement wordt aangenomen. Daarbij wordt, zoals gebruikelijk, ook gekeken naar de wijze waarop andere Europese lidstaten de richtlijn implementeren.
De eerste stappen voor een betere effectiviteit van de handhaving en bescherming van arbeidsvoorwaarden zet ik met het wetsvoorstel Wet aanpak schijnconstructies, zoals beschreven in het antwoord op vraag 3. Belangrijk onderdeel van dit wetsvoorstel is de civielrechtelijke ketenaansprakelijkheid voor loon, waarmee werknemers meer mogelijkheden krijgen om – bij onderbetaling – het loon waar zij recht op hebben te verhalen op de werkgever of hogere schakels in een keten. Dit is een eerste stap ter implementatie van de Europese Handhavingsrichtlijn.
Het bericht “België wil af van ‘arme’ Nederlanders” |
|
Malik Azmani (VVD), Enneüs Heerma (CDA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht «België wil af van «arme» Nederlanders»?1
Ja.
Wat vindt u van de berichtgeving dat in 2013 305 Nederlanders te horen hebben gekregen dat zij België dienen te verlaten omdat zij een belasting vormen voor het sociale zekerheidssysteem? Bent u ook van mening dat in Nederland vaker bekeken zou moeten worden of EU-onderdanen een belasting vormen voor het sociale zekerheidssysteem?
Op grond van de EU-richtlijn vrij verkeer van personen (RL 2004/38) kan een EU-burger het recht op verblijf verliezen, zodra hij/zij een onredelijke belasting is gaan vormen voor het sociale bijstandssysteem in een gastlidstaat. Beëindiging van het verblijf behoort tot de mogelijkheden bij een onredelijke beroep op bijstand door een EU-burger. In feite volgt Nederland wat dit betreft reeds een vergelijkbare koers als België. Op dit moment wordt gewerkt aan de uitwerking van de motie Azmani/Hamer (d.d. 28 mei 2013). Voorts loopt in de gemeente Rotterdam een pilot, die mede is bedoeld om na te gaan hoe de gegevensuitwisseling tussen gemeenten en IND verbeterd kan worden.
Volgens de berichtgeving zijn de voorwaarden niet strenger geworden in België voor EU-onderdanen, toch is het aantal ingetrokken verblijfsvergunningen gestegen. Uit de cijfers blijkt veel meer dan in Nederland. Hoe komt het dat de afgelopen twee jaar het aantal ingetrokken verblijfsvergunningen is gestegen in België? En is er een verschil met Nederland? Zo ja, wat is dan het verschil en hoe kan dit verschil verklaard worden?
Gebleken is dat in België beëindigingen van het verblijfsrecht de laatste jaren zijn toegenomen doordat controles op het verblijfsrecht bij het aanvragen, c.q. ontvangen van sociale bijstand («leefloon») in het land doeltreffender zijn georganiseerd dan voorheen. De relatief hoge cijfers zijn mede te verklaren uit de omstandigheid dat België bezig is met een inhaalslag. Behalve nieuwe aanvragen wordt ook het zittend bestand van EU-burgers, die korter dan vijf jaar in België verblijven en langer dan drie maanden «leefloon» ontvangen, onderworpen aan de nieuwe regels. Verwachting is dat de cijfers de komende tijd zullen dalen.
Sinds 2011 is in België sprake van een «regelmatige uitwisseling van gegevens» tussen betrokken instanties, resp. de «Programmatorische Overheidsdienst Maatschappelijke Integratie» (POD MI) en de «Dienst Vreemdelingenzaken» (DVZ). De koppeling van databestanden van vreemdelingen (DVZ) en uitkeringsgerechtigden (POD MI) leidt tot een automatische «wake up call» om een onderzoek uit te voeren, via een zogenaamde Kruispuntbank. In totaal genereerde het systeem in 2012 en 2013, respectievelijk 59.000 en 64.000 «wake up calls». In circa 7,5% van de gevallen heeft vervolgens nader onderzoek plaatsgevonden. Of er een nader onderzoek komt, is afhankelijk van beleid op gemeenteniveau. Gemeenten bepalen uiteindelijk welke dossiers voor onderzoek aan de DVZ worden voorgelegd.
Nederland kent een andere werkwijze. De IND ontvangt meldingen over het verstrekken van bijstandsuitkeringen aan EU-burgers van de gemeente. Die meldingen verlopen niet geautomatiseerd. De uitvoering van de WWB is gedecentraliseerd aan gemeenten. Gemeenten verstrekken enkel een beperkte set van statistische gegevens aan het CBS en zijn niet verplicht aanvullende informatie te verstrekken. Zodra de IND een melding over het verstrekken van een bijstandsuitkering van een gemeente ontvangt, onderzoekt de IND of sprake is van een onredelijk beroep op de bijstand. In 2013 is in Nederland van totaal 650 EU-burgers het verblijf beëindigd. Uit handmatige registratie van de IND blijkt dat van 60 EU-burgers in 2013 het verblijf is beëindigd wegens een onredelijk beroep op de bijstand.
Op dit moment wordt gewerkt aan de uitwerking van de motie Azmani/Hamer (d.d. 28 mei 2013) De resultaten van de pilot Rotterdam zijn in dit verband van belang. Ook de praktijkervaringen in België worden betrokken bij de verdere beleidsontwikkeling.
Uit de berichtgeving komt naar voren dat België sinds twee jaar werkt met een nieuw controlesysteem waarbij de samenwerking tussen de bijstand- en uitkeringsinstanties met de Dienst Vreemdelingenzaken sterk is verbeterd. Waarin verschilt dit systeem ten opzichte van de werkwijze in Nederland? Zijn de ervaringen in België ook meegenomen in de pilot van Rotterdam die 1 oktober 2013 is gestart?
Zie antwoord vraag 3.
Zijn in Nederland de databanken van de bijstands- en uitkeringsinstanties automatisch gekoppeld aan de databanken van de Immigratie en Naturalisatiedienst? Zo nee, waarom niet? En als er geen koppeling van databanken (mogelijk) is op welke wijze zou de gegevensuitwisseling dan geïntensiveerd en verbeterd kunnen worden?
Zie antwoord vraag 3.
Op 9 december 2013 heeft u samen met de Belgische minister Bourgeois een intentieverklaring ondertekend om beter samen te werken op onder meer de schaduwkanten van intra-EU-arbeidsmobiliteit. Neemt u in deze samenwerking ook het nieuwe, verbeterde, controlesysteem van de Belgische overheid mee? Zo ja, op welke manier? Zo nee, waarom niet?
De intentieverklaring om de samenwerking tussen Nederland en Vlaanderen te verbeteren ziet primair op integratie en inburgering van migranten in de samenleving. Derhalve ligt het minder voor de hand het controlesysteem van de Belgische overheid op rechtmatig verblijf bij aanvraag van een sociale bijstandsuitkering in deze samenwerking mee te nemen. Dit laat onverlet dat contacten met vertegenwoordigers van de Vlaamse deelregering waar mogelijk benut kunnen worden.
Op welke samenwerking ziet de intentieverklaring nog meer? Welke onderwerpen komen hier in aan bod?
Voor het thema «integratie en inburgering» heeft de intentieverklaring betrekking op het delen van kennis en ervaring tussen Nederland en Vlaanderen over de volgende aspecten: kennis bij migranten van waarden en normen (incl. rechten en plichten) in de samenleving; aanpak en instrumenten voor het leren en kennen van de Nederlandse taal; vergelijking en analyse van uitkomsten van studies en indicatoren. Verder pleit de verklaring voor samenwerking in Benelux-verband wat betreft het beheersen van intra-Europese mobiliteit.
Het bericht dat honderden mensen Mogadishu ontvluchten |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht dat Mogadishu de laatste weken regelmatig wordt opgeschrikt door aanslagen van Al-Shabaab?1
Het is zeer betreurenswaardig dat de situatie in Mogadishu recentelijk zo onrustig is.
Welke conclusies en consequenties verbindt u aan deze ontwikkelingen?
De situatie in Somalië, met name in Zuid- en Centraal-Somalië, is al jaren zorgwekkend en wordt gekenmerkt door gevechten en aanslagen. Ontwikkelingen volgen elkaar snel op. Uit het meest recente ambtsbericht van de Minister van Buitenlandse Zaken van december 2013 blijkt dat het geweld in Mogadishu in de verslagperiode meer gericht van aard is geworden en dat er minder sprake is van willekeurig geweld dan daarvoor. In Mogadishu en in gebieden onder controle van Al-Shabaab lopen volgens het ambtsbericht bepaalde groepen meer gevaar dan anderen. Ik heb het toelatingsbeleid voor Somalische asielzoekers aangepast vanwege deze gewijzigde situatie en heb deze groepen aangewezen als aandachtsgroepen.3
Recente berichtgeving bevestigt de bovengenoemde tendens van gericht geweld in Mogadishu, maar maakt ook melding van willekeurig geweld in de stad. De beleidsaanpassing die ik recentelijk heb gedaan door het aanwijzen van aandachtsgroepen in Mogadishu (en overige delen van Zuid- en Centraal-Somalië die onder controle staan van Al-Shabaab), die te vrezen kunnen hebben van de zijde van Al-Shabaab, is daarom nog steeds aangewezen. In het Wijzigingsbesluit Vreemdelingencirculaire is vanwege deze beleidswijziging wordt een toetsingskader opgenomen ten aanzien van aangewezen aandachtsgroepen.
Voor wat betreft de berichtgeving over recent willekeurig geweld in Mogadishu zie ik vooralsnog geen aanleiding om mijn beleid aan te passen.
In het bestaande beleid en ook in individuele toetsing wordt de algemene situatie in het land, en het willekeurige geweld meegewogen. Zoals ik in reactie op de motie waarnaar u verwijst heb aangegeven, vindt in de toelatingsprocedure steeds een zorgvuldige individuele toetsing plaats aan de hand van artikel 3 van het EVRM. In de genoemde brief aan uw Kamer ben ik ingegaan op de stand van zaken ten aanzien van gedwongen vertrek naar Somalië en deze is nog steeds actueel.
In het najaar verwacht ik een nieuw ambtsbericht over de situatie in het land en aan de hand daarvan zal ik, zoals gebruikelijk, bepalen of een beleidswijziging geïndiceerd is. Een van de zaken die ik daarbij vanzelfsprekend bezie, is de aard en omvang van het geweld in Mogadishu en de wijzigingen die zich daarin in de verslagperiode hebben voorgedaan.
Op (de toepassing van) het buitenschuldbeleid heeft de berichtgeving geen invloed aangezien dit beleid niet ziet op de veiligheidssituatie in een land, maar op de situatie dat een vreemdeling, ondanks zijn inspanningen daartoe, niet kan terugkeren.
Zullen deze ontwikkelingen invloed hebben op het landgebonden asielbeleid, het buitenschuldbeleid en het terugkeerbeleid inzake Somalië? Zo ja, op welke manier? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u nu wel bereid uitgeprocedeerde asielzoekers niet meer gedwongen uit te zetten zolang terugkeerders uit het westen nog het gevaar lopen door Al-Shabaab te worden verdacht van spionage?2
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht ‘Situatie in de Vluchtgarage dreigt uit de hand te lopen’ |
|
Malik Azmani (VVD) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Situatie in de Vluchtgarage dreigt uit de hand te lopen»?1
Ja.
In hoeverre en waarom wordt het bestaan van opvanglocaties voor uitgeprocedeerde asielzoekers naast de opvang in de Havenstraat in Amsterdam getolereerd?
De «Vluchtgarage» is geen opvangfaciliteit van de gemeente, maar een door een groep vreemdelingen gekraakt pand. Van de kraak is aangifte gedaan. In geval van kraak wordt in Amsterdam het uitgangspunt gehanteerd dat niet wordt ontruimd voor leegstand. Voordat tot ontruiming wordt overgegaan wordt door de lokale driehoek (burgemeester, Openbaar Ministerie en politie) vastgesteld of er plannen zijn voor ingebruikname van het pand nadat de kraak is beëindigd en of alle eventueel benodigde vergunningen er zijn. Als dat niet het geval is, is er sprake van leegstand en wordt er niet ontruimd omdat anders het risico bestaat dat het pand opnieuw wordt gekraakt.
Bovenstaande neemt niet weg dat ik een langdurig verblijf van de vreemdelingen in de Vluchtgarage onwenselijk vind. Hoewel de identiteit van de vreemdelingen niet bekend is, zal voor de overgrote meerderheid in de Vluchtgarage het perspectief naar verwachting terugkeer zijn. Daar moeten deze vreemdelingen aan werken. Het is overigens aan de burgemeester, gelet op zijn verantwoordelijkheid voor de openbare orde, om keuzes te maken over een eventuele ontruiming.
Wordt deze Vluchtgarage gekraakt? Deelt u de mening dat dergelijke opvang van uitgeprocedeerde asielzoekers die niet meewerken aan vertrek, beëindigd zou moeten worden? Waarom is er geen sprake van ontruiming van de Vluchtgarage?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt de berichtgeving dat er hoogoplopende conflicten voorkomen in de Vluchtgarage waarbij gevochten wordt en waarbij zelfs steekwapens worden gebruikt? Deelt u de mening dat uitgeprocedeerde asielzoekers die geweld en wapens gebruiken direct opgepakt zouden moeten worden en in vreemdelingenbewaring geplaatst zouden moeten worden? Waarom is dat met de bewoners van de Vluchtgarage niet gebeurd en gaat dit alsnog gebeuren?
In de periode sinds de groep in de Vluchtgarage is getrokken, heeft er een aantal incidenten plaatsgevonden, deels binnen de groep. In twee gevallen is sprake geweest van (dreiging met) een (steek)wapen. De politie treedt op waar nodig. Er zijn bijvoorbeeld aanhoudingen verricht, waarbij ook personen in (vreemdelingen)bewaring zijn gesteld.
Waarom wordt opvang van uitgeprocedeerde asielzoekers die geweld en wapens gebruiken gedoogd? Bent u bereid met de gemeente Amsterdam in gesprek te gaan over het beëindigen van de opvang in de Vluchtgarage?
Zoals ik bovenstaand heb geschreven, gaat het hier niet om een opvangfaciliteit en is dus geen sprake van het gedogen van opvang voor deze groep. Ik ben en blijf uiteraard in gesprek met de burgemeester van Amsterdam over de ontstane situatie. Daarnaast is de gemeente gemeld dat de Dienst Terugkeer en Vertrek (DT&V) beschikbaar is om met de bewoners van de Vluchtgarage in gesprek te gaan over terugkeer naar het land van herkomst en de ondersteuning die hierbij aan de bewoners kan worden geboden.
Het bericht dat een ernstig zieke vader is uitgezet naar Guinee |
|
Linda Voortman (GL), Sharon Gesthuizen (GL), Gerard Schouw (D66), Joël Voordewind (CU) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() |
Bent u bereid de Kamer (desgewenst vertrouwelijk) te informeren over uw overwegingen bij de keuze voor uitzetting vandaag van de heer Ahmed Baba Koné1 ondanks de verschillende bezwaren welke bestonden tegen uitzetting zoals ziekte en het niet beschikbaar zijn van juiste medicatie in het kader van een nog lopende artikel 8 EVRM procedure, een hiermee samenhangende eerder toegewezen voorlopige voorziening en de kritiek vanuit de Tweede Kamer op de «titres de voyage» waarmee wordt gewerkt?
Het is uw Kamer bekend dat ik het niet wenselijk acht in het publieke debat in te gaan op individuele gevallen. Gelet op het feit dat u in uw vragen de betrokken persoon bij naam noemt en andere persoonlijke informatie noemt, die eerder ook via de media publiek is geworden, meen ik dat het in dit geval voor een volledig beeld van het Nederlandse vreemdelingenbeleid en de inzet van de IND en DT&V noodzakelijk is uw vragen inhoudelijk te beantwoorden. In mijn antwoorden zal ik niet meer informatie over deze individuele casus verstrekken dan daarvoor noodzakelijk is.
De overwegingen om tot de uitzetting van betrokkene over te gaan waren gelegen in de zorgvuldige individuele beoordeling in meerdere procedures waarbij is geconstateerd dat zowel de asielmotieven en medische omstandigheden van betrokkene als ook de verplichtingen en aanspraken in het kader van artikel 8 EVRM niet noopten tot verblijf. Daarbij is getoetst aan de bij uw Kamer bekende beleidskaders op de betreffende onderdelen en is voorts in de individuele aspecten geen aanleiding gezien van dat beleid af te wijken. Overigens geldt dat gedwongen terugkeer pas aan de orde komt als een vreemdeling geen betekenisvolle stappen heeft gezet om Nederland zelfstandig te verlaten.
De in de vraag genoemde voorlopige voorziening vormde geen beletsel voor uitzetting omdat deze door de rechtbank is ingetrokken. Over de rechtmatigheid van het gebruik van door de Guineese autoriteiten afgegeven «titres de voyage» heb ik uw Kamer in antwoord op meerdere sets van Kamervragen geïnformeerd (zie onder meer TK 2012–2013, 386).
Is het waar dat deze Guineese vreemdeling is aangehouden terwijl politieagenten aanwezig waren in het kader van geluidsoverlast, veroorzaakt door andere bewoners van de noodopvang? Zo nee, in welk kader is de desbetreffende vreemdeling dan wel aangehouden?
Ja.
Herinnert u zich uw toezeggingen om het asielbeleid humaan te laten zijn en rekening te houden met eventuele schrijnende omstandigheden van individuen? Hoe verhouden zich deze toezeggingen tot uw uitspraken dat uitzetting – van een ernstig zieke vader noodzakelijk is ten behoeve van de diplomatieke verhoudingen tussen Nederland en Guinee?
Ja. Het uitgangspunt van een humaan asielbeleid wordt al vele kabinetsperiodes gehanteerd en is ook voor het huidige kabinet het uitgangspunt. Ik heb daar ten overstaan van uw Kamer aan toegevoegd dat ik het van groot belang vind dat bij de uitvoering van het vreemdelingenbeleid de menselijke maat wordt gehanteerd. Daarbij heb ik aangegeven dat het hanteren van de menselijke maat niet een wijziging van het toelatingsbeleid hoeft te betekenen of het verlaten van het uitgangspunt van een restrictief toelatingsbeleid, maar wel dat in alle stappen van het proces vreemdelingen met zorg en respect en als individuen moeten worden behandeld.
Wat is de reden dat u geen gehoor hebt gegeven aan de concrete voorstellen van de gemeente Utrecht met betrekking tot onder andere het op zich nemen van de noodzakelijke zorg voor deze man? Waarom negeert u alle noodkreten vanuit Utrecht en vanuit de Tweede Kamer?
De reden dat ik geen gehoor heb gegeven aan het voorstel van de gemeente Utrecht, is dat daarmee een belangrijk risico ontstond dat – na afwijzing van meerdere toelatingsaanvragen in meerdere zorgvuldige procedures – een concrete uitzettingsmogelijkheid voor langere tijd (en mogelijk permanent) verloren zou gaan. Dit is ook uitgebreid gecommuniceerd met de gemeente Utrecht. Van negeren van de gemeente Utrecht is dan ook geen sprake geweest. Evenmin negeer ik signalen uit uw Kamer. Op alle signalen en vragen van uw Kamer probeer ik altijd een duidelijke reactie te geven. Daarbij is het evenwel niet altijd mogelijk om tegemoet te komen aan alle verzoeken die bij een aantal fracties in uw Kamer bestaan.
Klopt het dat uit een recent medisch rapport is gebleken dat de man nog slechts vijf procent zicht heeft in één oog en dat hij aan zijn andere oog al geheel blind is? Kunt u aangeven op welke wijze u deze informatie hebt meegewogen in uw beslissing om uit te zetten?
Nee. Volledigheidshalve meld ik uw Kamer dat betrokkene vlak voor zijn vertrek is beoordeeld door een onafhankelijke arts in het kader van een fit-to-fly keuring in verband met de feitelijke uitzetting.
Is het waar dat er een apotheek door uw diensten is geconsulteerd om te verifiëren of deze medicijnen daadwerkelijk beschikbaar zijn en dat uw diensten na deze verificatie ervan zijn uitgegaan dat dit inderdaad het geval is? Is het tevens waar dat de advocaat van de vreemdeling met een verklaring is gekomen van diezelfde apotheek waaruit blijkt dat de apotheek niet over alle benodigde medicatie beschikt? Zo ja, hoe verhoudt deze verklaring zich tot de aannamen van uw diensten? Zo nee, wat is dan wel het geval?
Uit het medisch advies van BMA bleek dat een medische noodsituatie zou kunnen ontstaan indien betrokkene zijn benodigde oogdruppels niet zou krijgen. Door BMA is nagegaan of de benodigde medicijnen beschikbaar waren in Guinee, hetgeen het geval was. Door gemachtigde is in een procedure aangegeven dat uit navraag door een medewerker van de Stichting Noodopvang Dakloze Vreemdelingen in Utrecht bij de apotheek in Conakry zou zijn gebleken dat de medicijnen niet beschikbaar zouden zijn bij de in het advies genoemde apotheek. BMA heeft naar aanleiding daarvan nogmaals bevestigd dat de medicijnen wel beschikbaar zijn. Om betrokkene qua tijd in de gelegenheid te stellen om in Guinee zijn medicatie te regelen, is hij voor een periode van drie maanden voorzien van de benodigde medicijnen. Daarnaast heeft betrokkene zijn medisch dossier meegekregen en een medisch paspoort. Tevens werd betrokkene tijdens de vlucht begeleid door een medische escort.
Op welke wijze meent u dat het belang van het kind van deze man en het recht van dit kind op gezinsleven geborgd is met deze uitzetting?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 1 heb aangegeven zijn de verplichtingen en aanspraken in het kader van artikel 8 EVRM (gezinsleven) zorgvuldig beoordeeld in een daartoe strekkende procedure en is geconcludeerd dat deze niet nopen tot het verlenen van verblijf. In de verrichte belangenafweging is ook uitdrukkelijk aandacht besteed aan de belangen van de zoon van betrokkene. Daarbij is stilgestaan bij zijn banden met Nederland en bij de mogelijkheid om het gezinsleven in Guinee uit te oefenen. Na een zorgvuldige afweging van de belangen is geconcludeerd dat artikel 8 EVRM geen aanleiding geeft om betrokkene verblijf toe te staan. Het beroep tegen dit besluit is thans aanhangig. De rechtbank heeft de eerdere voorlopige voorziening ingetrokken en geoordeeld dat er geen grond bestaat om betrokkene het beroep in Nederland te laten afwachten.
Het bericht “Amsterdam; 1,7 miljoen euro extra voor illegalen” en de brief van burgemeester Van der Laan van 30 januari jl. |
|
Malik Azmani (VVD) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Amsterdam: 1,7 miljoen euro extra voor illegalen»1 en de brief van burgemeester Van der Laan van 30 januari 2014?2
Ja.
Wat is uw reactie op de brief van de burgemeester van Amsterdam? Hoe verhouden deze plannen zich tot de uitspraken die u tijdens het VAO (debat naar aanleiding van het verslag van een Algemeen overleg) Vreemdelingen- en asielbeleid van 13 februari 2014 heeft gedaan met betrekking tot het bestuursakkoord?
Hetgeen ik heb gezegd tijdens het debat naar aanleiding van het verslag van een Algemeen Overleg van 13 februari 2014 met betrekking tot het bestuursakkoord, geldt nog steeds. De brief van de burgemeester van Amsterdam is wat dat betreft helder. Ik lees in deze brief dat de gemeente Amsterdam belang hecht aan een goede samenwerking met het Rijk en dat het Rijksbeleid het kader vormt. In de brief staat expliciet dat er «bij de opbouw van een Programma Vreemdelingen een goede verbinding moet zijn tussen het gemeentebeleid, het Rijksbeleid en het Regeerakkoord.» Dat is een belangrijke vaststelling en daarmee staat het bestuursakkoord uit 2007 nog steeds overeind. Uitgangspunt is en blijft dat structurele noodopvang voor uitgeprocedeerde asielzoekers onnodig en onwenselijk is.
Een terugkeer naar de grootschalige langdurende noodopvang zoals die bestond ten tijde van het bestuursakkoord zou uitgeprocedeerde vreemdelingen het verkeerde signaal geven omdat het een schijn van legitimiteit geeft aan het verblijf in Nederland. Tegelijk is in het verleden vastgesteld, bij het afbouwen van de noodopvang, dat het soms nodig kan zijn om vreemdelingen tijdelijk van de straat te halen en kortdurende crisisopvang te bieden. Dat is ook al eerder gewisseld in gesprekken tussen mijn voorgangers en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG). In dat licht plaats ik ook het voornemen van de gemeente Amsterdam om structureel een aantal plaatsen te voorzien voor ongedocumenteerde vreemdelingen waarvoor een humanitaire crisissituatie dreigt als gevolg van hun medische toestand of andere vormen van verhoogde kwetsbaarheid. Op zo’n moment kan het voor de vreemdeling, en zijn omgeving, belangrijk zijn om hem snel van de straat te halen. Met het oog daarop heeft de gemeente Amsterdam daarom een aantal opvangplekken voorzien in plaats van steeds te zoeken naar ad-hoc oplossingen. Natuurlijk moet dit voor de betreffende vreemdeling geen blijvende vorm van onderdak zijn, maar het startsein voor de gemeente en mijn diensten om intensief samen te werken. Het doel van deze samenwerking is de vreemdeling ertoe te bewegen om zijn situatie van illegaliteit te doorbreken en toe te werken naar een concreet toekomstperspectief.
Wat vindt u van de plannen van de gemeente Amsterdam om structureel 1,7 miljoen euro uit te trekken om vreemdelingen zonder verblijfsvergunningen opvang te bieden?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat de extra opvangplekken tegen de afspraken van het bestuursakkoord 2007 ingaan? Zo ja, gaat u de gemeente Amsterdam hier op aanspreken? Zo nee, waarom gaat het volgens u niet tegen de afspraken uit het bestuursakkoord in?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat de huidige tijdelijke opvang van illegalen in de Havenstraat in Amsterdam geen aanleiding geeft om thans de opvangverlening uit te breiden, zeker gezien het feit dat dit pas in één geval tot terugkeer heeft geleid?
De tijdelijke oplossing voor de vreemdelingen in de Havenstraat heeft geen relatie met dit plan van de gemeente Amsterdam. Zoals ik reeds in antwoord op de vorige vragen heb gezegd, doet dit plan naar mijn mening geen afbreuk aan het bestuursakkoord uit 2007 voor zover dit niet gaat om langdurige opvang voor individuele vreemdelingen, maar om crisisopvang waar vreemdelingen tijdelijk terecht kunnen.
In de brief van burgemeester Van der Laan worden de gemeenten Rotterdam en Utrecht genoemd als voorbeelden die reeds opvang faciliteren, of ondersteunen, aan illegale vreemdelingen; in hoeverre klopt dit beeld dat ook andere gemeenten structurele opvang bieden aan illegale vreemdelingen? Gaat u deze gemeenten hier op aanspreken? Zo nee, waarom gaat deze opvangverlening volgens u niet tegen de afspraken uit het bestuursakkoord in?
De inzet van de Rijksoverheid is om met de genoemde gemeenten intensief samen te werken om te voorkomen dat de tijdelijke opvang die in individuele zaken door deze gemeenten wordt geboden, een structureel karakter krijgt. Dit gebeurt door het maken van afspraken over een gezamenlijke strategie in individuele zaken, die er in de meeste gevallen op gericht zal zijn om de vreemdeling te bewegen tot zelfstandige terugkeer. Dat moet mijns inziens steeds het uitgangspunt zijn van zowel Rijk als medeoverheden zodat er vanuit een gedeeld beeld eenduidig wordt gehandeld richting de betreffende vreemdelingen. Die terugkeer is geen vrijblijvende optie. Daar waar de vreemdeling weigert om zelfstandig terug te keren en gedwongen terugkeer mogelijk is, zal ook vreemdelingenbewaring aan de orde zijn. In ieder geval kan de geboden opvang niet oneindig verder duren. Dit is het kader van de samenwerking met de gemeenten. Met gemeenten die deze uitgangspunten niet respecteren, ga ik in gesprek.
Staan de afspraken uit het bestuursakkoord waar het de opvang van illegale vreemdelingen betreft volgens u nog overeind?
Ja.
Turkse campagnes tijdens de gemeenteraadsverkiezingen 2014 |
|
Joram van Klaveren (PVV) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «#GR2014 In Nederland spreken we Nederlands»?1
Ja.
Hoe oordeelt u over het belachelijke gegeven dat partijen als de PvdA voor Nederlandse gemeenteraadsverkiezingen campagne voeren in het Turks?
Ik verwacht van iedere burger in Nederland dat hij of zij zich inzet om actief mee te doen en een bijdrage te leveren aan de samenleving. Of je nu nieuwkomer bent of je familie al generaties lang in Nederland woont: iedereen heeft dezelfde rechten en plichten in Nederland. Het is daarom noodzakelijk dat mensen de Nederlandse taal spreken en weten hoe de Nederlandse samenleving in elkaar zit.
We moeten echter realistisch zijn; het vergt tijd om een nieuwe taal te leren. Niet iedere stemgerechtigde Nederlander is het Nederlands machtig. Dit doet niets af aan hun stemrecht. Het staat politieke partijen vrij deze mensen te bereiken en actief te betrekken bij onze democratie door middel van een campagne. Politieke participatie draagt bij aan integratie en participatie van nieuwkomers in Nederland.
Deelt u de visie dat immigranten zich aan dienen te passen aan de Nederlandse samenleving en niet de Nederlandse samenleving aan immigranten? Zo ja, kunt u bevestigen dat ook u vindt dat Nederlands de voertaal is in Nederland en dit ook dient te zijn bij verkiezingen?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe geloofwaardig bent u eigenlijk als minister van integratie, die op papier wijst op het belang van de Nederlandse taal maar tijdens verkiezingen zelf campagne voerde in het Turks en daarnaast lid is van een partij die hier ook in 2014 vrolijk mee verder gaat?
Zie antwoord vraag 2.
Welke maatregelen bent u voornemens te treffen om te zorgen dat campagnes voor Nederlandse gemeenteraadsverkiezingen gewoon gevoerd worden in het Nederlands?
Geen.
Het bericht dat Amsterdam meer geld, opvang en hulp wil bieden aan illegalen |
|
Sietse Fritsma (PVV) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Amsterdam: meer hulp voor illegalen»?1
Ja.
Erkent u dat de gemeente Amsterdam met dit beleid de afspraken van het in 2007 gesloten bestuursakkoord schendt die er op neer komen dat gemeenten geen opvang mogen bieden aan illegalen? Zo ja, hoe gaat u de burgemeester van Amsterdam tot de orde roepen? Zo neen, waarom niet?
Erkent u dat dit beleid niet meer strookt met de eerder door u met de gemeente Amsterdam besproken voorwaarden dat de opvang tijdelijk, voor een afgebakende groep illegalen en gericht op terugkeer moet zijn? Zo neen, waarom niet? Zo ja, welke maatregelen bent u voornemens te treffen richting de gemeente Amsterdam?
Heeft u dit nieuwe plan voor hulp aan illegalen besproken met de burgemeester van Amsterdam? Zo neen, waarom niet? Zo ja, hoe is het mogelijk dat dit op 13 februari j.l. niet met de Kamer is gedeeld toen over dit onderwerp is gedebatteerd in een Algemeen overleg?
Hoe beoordeelt u het specifieke punt uit het plan dat illegalen een tegemoetkoming in de woonkosten krijgen van 3.000 euro per persoon per jaar? Deelt u de mening dat het ronduit absurd is zoveel belastinggeld aan personen te geven die hier niet eens mogen zijn maar brutaalweg hun vertrekplicht aan hun laars lappen?
Steunt u het nieuwe door de gemeente Amsterdam ontworpen hulppakket voor illegalen? Zo ja, realiseert u zich dat u daarmee in feite illegaliteit legaliseert en bestaand beleid omgooit? Zo neen, welke maatregelen bent u voornemens te treffen richting deze gemeente?
Bedraagt het aantal vanuit de Amsterdamse opvang naar het land van herkomst vertrokken illegalen nog steeds één? Erkent u dat deze opvang (derhalve) zeker niet bijdraagt aan terugkeer zoals eerder door u gepoogd is te stellen? Zo neen, waarom niet?
Voor zover u hier refereert aan het onderdak dat een aantal vreemdelingen krijgt in de voormalige penitentiaire inrichting in de Havenstraat, verwijs ik ook naar de brief die ik op 16 december 2013 aan uw Kamer heb gestuurd. Aan de betreffende groep vreemdelingen is onderdak ter beschikking gesteld voor een periode van zes maanden. Bij aanvang van het onderdak is deze groep vreemdelingen een korte periode gegeven om tot rust te komen. Dat is ook de reden dat de terugkeer vooralsnog beperkt is gebleven tot één persoon.
Nu is het aan deze vreemdelingen om onder begeleiding van vrijwilligers en professionals, zoals bijvoorbeeld medewerkers van de Dienst Terugkeer en Vertrek en ngo’s die terugkeerprojecten uitvoeren, te werken aan een oplossing voor hun persoonlijke situatie. Na deze periode van zes maanden zal de balans worden opgemaakt en worden bezien of dit initiatief van de gemeente Amsterdam een meerwaarde heeft gehad.
Bent u bereid om u in te zetten voor een spoedig vertrek van illegalen naar hun landen van herkomst in plaats van hun verblijf in Nederland te faciliteren door steun te geven aan gemeenten als Amsterdam die uw eigen terugkeerbeleid saboteren? Zo ja, wat zijn de vorderingen op dit gebied? Zo neen, waarom niet?
Doel van het Rijksbeleid is, daar waar mogelijk, zeker te stellen dat daadwerkelijk
vertrek plaatsvindt. De overheid heeft verschillende instrumenten om dit mogelijk te maken die beginnen bij het stimuleren van het zelfstandig vertrek en – waar de vreemdeling weigert zelfstandig te vertrekken – kunnen eindigen met vreemdelingenbewaring ten behoeve van het gedwongen vertrek.
Het initiatief van de gemeente Amsterdam met betrekking tot de «Vluchthaven» past in de reeks van lokale initiatieven die van de Rijksoverheid de ruimte krijgen om de zelfstandige terugkeer te vergroten. Hierover heb ik uw Kamer nader geïnformeerd in mijn brief2 van 13 september 2013. Soms ervaren uitgeprocedeerde vreemdelingen druk en weerstand als de Rijksoverheid hen probeert te helpen bij terugkeer en hebben lokale initiatieven een gunstige impact op de terugkeerbereidheid. Dit soort initiatieven kan dus net voldoende drempelverlagend werken om de blik op terugkeer te richten en de terugkeer daadwerkelijk te realiseren.