Het bericht 'Betere bescherming arbeidsmigranten kan niet wachten op nieuw kabinet'. |
|
Steven van Weyenberg (D66), Bart van Kent , Marijke van Beukering-Huijbregts (D66) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
![]() |
Wat is uw oordeel over het bericht «Migranten in mensonterende situatie aangetroffen op boerderij in Limburg»?1
Situaties zoals deze in Linne zijn onacceptabel en iedere misstand in Nederland is er één teveel. Het is goed dat de handhavende instanties hier hun werk hebben gedaan en uit het nadere onderzoek zal moeten blijken welke wet- en regelgeving hier mogelijk overtreden is.
Deelt u de mening dat we alles zullen moeten doen om dit soort situaties te voorkomen en als het zich toch voordoet, sneller op te sporen?
Ja.
Wat is precies de rolverdeling tussen de Inspectie SZW, vreemdelingenpolitie en de gemeenten in het toezicht in deze situatie?
De Inspectie SZW houdt risicogericht toezicht op de naleving van de verschillende arbeidswetten zoals de Arbeidstijdenwet. Daarnaast heeft de Inspectie SZW een directie Opsporing die strafrechtelijke onderzoeken uitvoert naar onder meer vermoedens van arbeidsuitbuiting. De strafrechtelijke onderzoeken door de Inspectie SZW worden aangestuurd door het Openbaar Ministerie.
De vreemdelingenpolitie houdt toezicht op de naleving van de Vreemdelingenwet. De gemeenten zijn verantwoordelijk voor het toezicht op de naleving van het Bouwbesluit, bestemmingsplan, brandveiligheid, Participatiewet, Wet basisregistratie personen (BRP) en APV (nachtregister).
In deze situatie is een integrale controle gehouden. De handhavende instanties die hieraan hebben deelgenomen hebben dit gedaan vanuit de eigen taken en verantwoordelijkheden.
Welke instantie had sneller iets kunnen zien of merken en kunnen ingrijpen?
Mijn indruk is niet dat instanties te laat hebben ingegrepen. In 2017 heeft de gemeente een controle uitgevoerd op het bedrijf van de ondernemer. Er zijn toen geen overtredingen geconstateerd. Ook in de periode daarna zijn geen signalen of klachten (van bijvoorbeeld overlast) ontvangen over deze locatie. De gemeente is begin mei 2021 echter door de Inspectie SZW geïnformeerd over mogelijke misstanden bij de betreffende ondernemer (naar aanleiding van informatie ontvangen van de Politie). Deze informatie heeft geleid tot de controles op respectievelijk 20 en 27 mei. Op 20 mei 2021 heeft een gezamenlijke inspectie plaatsgevonden van de Inspectie SZW, de vreemdelingenpolitie en de gemeente Maasgouw. Er werden toen 5 Roemeense arbeidsmigranten aangetroffen. De gemeente constateerde vervolgens de slechte huisvesting. Uit de vele aanwezige bedden werd opgemaakt dat er waarschijnlijk meer arbeidsmigranten op de boerderij verbleven. Daarom is besloten kort erna, namelijk op 26 mei ’s avonds opnieuw een gezamenlijke inspectie uit te voeren. De gemeente Maasgouw heeft de huisvesting gesloten en de Inspectie SZW heeft vervolgens onderzoeken ingesteld naar overtreding van de Arbeidstijdenwet, de Wet Minimumloon en Vakantiebijslag en er loopt bij de Inspectie SZW een onderzoek naar vermoedens van arbeidsuitbuiting.
Wat is de reden dat de Inspectie SZW alleen onderzoek doet naar onderbetaling of de arbeidstijden, en niet naar de uitbuiting, mishandeling en intimidatie die in het artikel wordt beschreven?
De Inspectie SZW houdt niet alleen risicogericht toezicht op de naleving van de verschillende arbeidswetten maar houdt zich ook bezig met de bestrijding van arbeidsuitbuiting. In dit geval zijn er niet alleen vermoedens dat sprake is van overtreding van de Wet Minimumloon en Vakantiebijslag en de Arbeidstijdenwet, maar onderzoekt de Directie Opsporing van de Inspectie SZW tevens of sprake is van arbeidsuitbuiting.
Heeft de Inspectie SZW geen nadere mogelijkheden om op te treden anders dan «dwangsom opleggen»?
De Inspectie SZW heeft verschillende mogelijkheden om vanuit haar toezichtstaken te sanctioneren. Zo kunnen er waarschuwingen, eisen en bestuurlijke boetes worden opgelegd en bij direct gevaar kan de Inspectie SZW het werk stil laten leggen. De Inspectie SZW kan voorts een dwangsom opleggen als een maatregel die is voorgeschreven, niet is uitgevoerd, bijvoorbeeld bij het negeren van een eis tot het nabetalen van loon en/of vakantiebijslag, terwijl de werknemer daar recht op heeft. Zoals vermeldt onder vraag 4 loopt het onderzoek momenteel nog en kan het zo zijn dat additionele sancties volgen.
Bent u het er mee eens dat in dergelijke situaties het direct veel harder aanpakken van zo’n werkgever wenselijk zou zijn?
Het onderzoek naar dit voorval is op dit moment nog niet afgerond en ik kan dit derhalve nog niet beoordelen.
Wat is op dit moment de situatie van deze groep mensen? Bent u bereid om alles te doen wat nodig is om hen te helpen hier een fatsoenlijke baan en huisvesting te vinden of naar huis te laten gaan als zij dat willen? Bent u bereid om deze mensen wel op te sporen om er zeker van te zijn dat het nu goed met hen gaat?
Het welzijn van deze groep mensen was vanwege de toestand waarin zij werden aangetroffen, een grote zorg. Bij de aanzegging om de situatie te beëindigen is de ondernemer gevraagd de gemeente te informeren over de alternatieve verblijfplaats. Volgens de Inspectie SZW zijn er na de controle op 27 mei direct een aantal arbeidsmigranten vertrokken naar Roemenië. Om de verblijfplaats van de overige personen te achterhalen heeft de gemeente diverse inspanningen verricht. Hierbij is in de eerste plaats contact gezocht met België. De ondernemer heeft namelijk in Dilsen-Stokkem een tweede vestiging. Hierover is door de gemeente en de Inspectie SZW afzonderlijk contact gezocht met de FOD WASO-Arbeidsinspectie (Belgische Inspectie SZW). Na hen op de hoogte te hebben gebracht over de situatie in Linne is in het belang van de arbeidsmigranten de spoedeisendheid benadrukt om op de locatie in Dilsen-Stokkem een controle uit te voeren. Langs een andere weg heeft de gemeente het RIEC-Limburg gevraagd om met tussenkomst van het EUR-RIEC bij de lokale autoriteiten in België aandacht te vragen voor de vestiging in Dilsen-Stokkem. De Inspectie SZW heeft naar aanleiding van verklaringen van enkele arbeidsmigranten de politie/AVIM verzocht de Belgische politie te vragen nader onderzoek te doen naar de locatie Dilsen-Stokkem. Daarnaast heeft de gemeente geïnformeerd naar de mogelijke verblijfplaats van de arbeidsmigranten bij de Honorair Consul en de Roemeense Ambassade.
Inmiddels is vastgesteld dat de arbeidsmigranten in België verblijven. De lokale autoriteiten en instanties zijn door de gemeente hierover geïnformeerd. Hun is verzocht om ieder vanuit zijn eigen taak en verantwoordelijkheid een controle uit te voeren. De gemeente heeft om een terugkoppeling verzocht.
Bent u het met de heer Roemer eens dat betere bescherming van arbeidsmigranten niet kan wachten op een nieuw kabinet?2
Ik ben dat met de heer Roemer eens. In het AO Arbeidsmigratie van 3 februari jl. heb ik met uw Kamer gesproken over de implementatie van de aanbevelingen van het Aanjaagteam Bescherming Arbeidsmigranten. Daar heb ik reeds aangegeven dat we direct aan de slag zijn gegaan met het uitwerken van de adviezen van het Aanjaagteam. Sommige aanbevelingen zijn direct in beleid omgezet. Zo worden (op basis van toestemming) de contactgegevens (e-mail en telefoonnummer) van arbeidsmigranten inmiddels geregistreerd als zij zich inschrijven in de Registratie Niet-ingezetenen. Tevens heb ik aangegeven dat we de aanbevelingen die een wetswijziging of grote investeringen vereisen zodanig voorbereiden zodat ze klaarliggen voor een volgend kabinet om daarover een besluit te nemen. Dat gebeurt dus ook op dit moment. Tevens heb ik uw Kamer in dat debat beloofd om een overzicht te verschaffen van de aanbevelingen die op korte termijn uitgevoerd worden en die aanbevelingen die voor een volgend kabinet zijn, ten behoeve van besluitvorming van een nieuw gekozen Kamer over dit onderwerp. Op 1 april jl. heb ik uw Kamer daartoe een stand van zaken gestuurd, waarbij in Bijlage 1 tevens per aanbevelingen de stand van zaken is weergegeven alsook een planning (Kamerstukken II 2020/2021, 29 861, nr. 69).
Wat is de stand van zaken rond de uitvoering van de gewijzigde motie van het lid Jasper van Dijk over de aanbeveling over veiligheid van het aanjaagteam omzetten in beleid (Kamerstuk 29 861, nr. 67) en de motie van het lid Van Weyenberg c.s. over zo snel mogelijk aan de slag gaan met de maatregelen voor de korte termijn uit het advies van het aanjaagteam (Kamerstuk 29 861, nr. 58)?
Zie het antwoord op vraag 9.
Bent u het met de heer Roemer eens dat het registreren van arbeidsmigranten op het adres waar zij wonen een absolute voorwaarde is om zicht te krijgen op de omvang waarmee dit plaatsvindt?
Registratie is belangrijk om zicht te kunnen krijgen op het verblijf van arbeidsmigranten. De Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heeft op 26 mei 2021 een brief aan uw Kamer gestuurd met zijn aanpak voor het verbeteren van de registratie van arbeidsmigranten in de Basisregistratie Personen (BRP, Kamerstukken II 2020/21, 27 859, nr. 153). Onderdeel van de aanpak is het registreren van contactgegevens (dit is sinds januari mogelijk op basis van instemming) en tijdelijke verblijfsadressen van niet-ingezetenen die in Nederland verblijven en het inrichten van een sluitend proces voor correcte en actuele registratie van EU-arbeidsmigranten in de BRP.
Registratie is echter maar één stap. Misstanden kunnen zich ook nog voordoen nadat iemand goed geregistreerd staat en daarom is het belangrijk dat we zo spoedig mogelijke signalen van eventuele misstanden ontvangen waar de juiste toezichthouder vervolgens op kan acteren. Ook kan correcte registratie worden gefrustreerd door malafide werkgevers of huisvesters, ook daarvoor is het belangrijk dat signalen opgevolgd worden.
Deelt u de mening dat de aangetroffen situatie in Zuid-Limburg opnieuw laat zien dat een registratieplicht zoals de heer Roemer voorstelt niet kan wachten en dus zo snel mogelijk ingevoerd moet worden?
Ja, de Staatssecretaris van BZK heeft voor een stapsgewijze aanpak voor het verbeteren van de registratie gekozen, zodat al volgend jaar verblijfsadressen van arbeidsmigranten kunnen worden geregistreerd in de BRP.
Een registratieplicht (met opgave van een woonadres in een Nederlandse gemeente) bestaat al bij verblijf in Nederland van naar verwachting langer dan vier maanden binnen zes maanden, conform artikel 2.38 van de Wet basisregistratie personen (aangifteplicht voor verblijf en adres). De aanpak van de Staatssecretaris gaat ervoor zorgen dat, ook bij minder lang (verwacht) verblijf in Nederland, een adres wordt geregistreerd in de BRP (in het niet-ingezetenen deel van de BRP, ook wel bekend als RNI). Het gaat dan om een tijdelijk verblijfsadres in Nederland, naast het woonadres in het buitenland.
Kunt u per aanbeveling van het advies van de heer Roemer aangeven wat de voortgang is?
Zoals ik aangaf in het antwoord op vraag 9, heb ik uw Kamer op 1 april jl. een stand van zaken gestuurd van de implementatie van het advies van het Aanjaagteam Bescherming Arbeidsmigranten o.l.v. de heer Roemer, waarbij in Bijlage 1 per aanbeveling de stand van zaken is weergegeven alsook een planning (Kamerstukken II 2020/2021, 29 861, nr. 69).
Wanneer komen de maatregelen die geen wetswijziging behoeven in uitwerking?
Zie antwoord op vraag 13.
Het bericht dat er weer miljoenen worden uitgetrokken voor de huisvesting van asielzoekers |
|
Gidi Markuszower (PVV), Alexander Kops (PVV) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het nieuws dat de verbouwing van het asielzoekerscentrum (azc) Gilze miljoenen euro’s gaat kosten en dat alles uit de kast wordt gehaald om het asielzoekers daar naar de zin te maken?1
Het COA biedt asielzoekers, in lijn met wet- en regelgeving, leefbare en veilige opvang. Dat kan niet zonder de medewerking van gemeenten als Gilze en Rijen en daarvoor ben ik hen zeer erkentelijk. De verbouwing van azc Prinsenbosch is nodig om de COA-huisvesting in dit monument in goede staat te behouden. Het gaat concreet om ongeveer 70 monumentale gebouwen en een aantal dienstengebouwen die worden gerenoveerd om te voldoen aan het huidige programma van eisen en het Bouwbesluit. Daarnaast wordt het vastgoed verduurzaamd. Er is voor gekozen om in plaats van een centrale keuken in alle wooneenheden een eigen keuken te plaatsen. Dit heeft als voordeel dat deze locatie flexibeler inzetbaar wordt voor asielzoekers die zich in verschillende fases van het asielproces bevinden. Zo kunnen in deze wooneenheden zowel asielzoekers worden opgevangen die eten in natura ontvangen als asielzoekers die eetgeld ontvangen en zelf kunnen koken.
In de migratieketen wordt op dit moment het concept Gemeenschappelijke Vreemdelingen Locatie (GVL) uitgewerkt. Dit zijn grotere locaties waar verschillende ketenpartners werken om de samenwerking en de efficiëntie te verhogen mede vanuit de gedachte dat op die manier sneller duidelijkheid kan worden gegeven over de asielaanvraag. Momenteel wordt onderzocht of Gilze ook een dergelijke GVL kan worden. Tevens wordt de mogelijkheid onderzocht of een nog nader te bepalen aantal hoor- en beslismedewerkers, die nu al in dienst zijn bij de IND, in Gilze kunnen komen werken. Het definitieve besluitvormingsproces hierover moet echter nog plaatsvinden.
Bent u ervan op de hoogte dat er daarbij straks 150 man extra personeel wordt aangenomen om deze asielzoekers op hun wenken te bedienenen en dat ze allemaal een eigen keuken krijgen, zodat ze niet meer hoeven te eten wat de pot schaft?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bekend met het nieuws dat er door de Minister van BZK weer miljoenen zijn vrijgemaakt voor de huisvesting van asielzoekers? Hoeveel van de totaal 50 miljoen euro is bestemd voor deze groep vreemdelingen?
Het klopt dat er voor het jaar 2021 wederom een bedrag van € 50 miljoen beschikbaar is gesteld voor de huisvesting van aandachtsgroepen. Van dit bedrag is € 3 miljoen specifiek bestemd voor het ontwikkelen van zogeheten tussenvoorzieningen. Dit zijn tijdelijke woonruimtes waarin onder meer vergunninghouders kunnen worden gehuisvest. De overige € 47 miljoen is echter niet geoormerkt voor een specifieke aandachtsgroep. Van dit geld kan dus niet van tevoren gezegd worden hoeveel aangewend zal worden voor de huisvesting van vergunninghouders. De genoemde € 50 miljoen stimuleert overigens niet alleen de huisvesting van vergunninghouders, maar ook van andere aandachtsgroepen waaronder dak- en thuislozen.
Gemeenten moeten de aan hen toegewezen vergunninghouders op basis van de taakstelling huisvesten. Door bijvoorbeeld tussenvoorzieningen te realiseren, wordt de sociale huurvoorraad in de gemeente ontzien. Tijdige huisvesting van vergunninghouders is daarnaast in het belang van de gehele Nederlandse samenleving. Immers, wanneer vergunninghouders snel kunnen worden gehuisvest, kunnen zij ook sneller deelnemen en bijdragen aan de Nederlandse samenleving. Door een snelle doorstroom naar huisvesting mogelijk te maken worden de maatschappelijke impact en de financiële kosten die gepaard gaan met de opvang van asielzoekers bovendien beperkt.
Bent u het ermee eens dat miljoenen euro’s uitgeven aan de huisvesting van asielzoekers een klap in het gezicht is van alle Nederlanders die op dit moment zelf geen geschikte woning kunnen vinden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Beseft u dat u met dit vertroetelbeleid ervoor zorgt dat er nog veel meer gelukszoekers naar Nederland komen? Zo ja, beseft u dan ook dat het woningtekort daardoor nog veel groter zal gaan worden de komende jaren? Zo nee, waarom heeft u zoveel boter op uw hoofd?
Het verwachte aantal te huisvesten vergunninghouders lijkt met de kennis van nu de komende jaren juist af in plaats van toe te nemen. Daar komt bij dat het tekort op de woningmarkt het saldo is van veel verschillende aspecten aan zowel de vraagkant als de aanbodkant van de woningmarkt. Ik deel uw conclusie dan ook niet.
Bent u bereid om een einde te maken aan de plannen om miljoenen euro’s te gaan stukslaan op mooie huizen en azc’s voor asielzoekers en in plaats daarvan deze gelukszoekers zo snel mogelijk weer terug naar huis te sturen? Zo nee, waarom niet?
Nee, daar ben ik niet toe bereid. Het kabinet kiest ervoor, en is daar ingevolge internationale en Europese wet- en regelgeving ook toe gehouden, om asielzoekers tijdens de asielprocedure op te vangen en asielbescherming te bieden. Terugkeer is tijdens de asielprocedure niet aan de orde.
Vergunninghouders hebben recht op huisvesting in een Nederlandse gemeente. Zoals ik in mijn antwoord op vraag 3 en 4 heb toegelicht, wordt met de stimuleringsregeling onder meer de sociale huurvoorraad ontlast en blijven de maatschappelijke impact en financiële kosten van de opvang van asielzoekers beperkt.
Het bericht dat in Deelen in Gelderland een AZC komt met 200 asielzoekers en huisvesting voor 400 arbeidsmigranten |
|
Gidi Markuszower (PVV), Geert Wilders (PVV) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het nieuws dat de inwoners van Deelen compleet onder de voet dreigen te worden gelopen door de komst van honderden asielzoekers en arbeidsmigranten naar de kleine gemeenschap?1
Ja, ik ben bekend met dit bericht.
Bent u op de hoogte dat er 25 mensen in Deelen wonen en dat zij met de komst van 600 asielzoekers en arbeidsmigranten een minderheid in eigen dorp worden?
Het doel van de NOW is om werkgelegenheid zo veel mogelijk te behouden. Met de NOW financiert de Staat gedeeltelijk de loonkosten van ondernemers. We doen dit vanwege de ongekende coronacrisis en de door de overheid opgelegde beperkende maatregelen. Zoals ik eerder ook in het debat over de steunmaatregelen van 2 juni jl. in uw Kamer heb aangegeven, vind ik het onwenselijk en niet te verdedigen dat werkgevers die deze steun vanuit de overheid ontvangen tegelijkertijd bonussen uitkeren aan directie en bestuur, winstuitkeringen uitbetalen of eigen aandelen inkopen. Sinds de aanvang van de NOW in het voorjaar van 2020 heb ik ook meermaals een oproep gedaan om alleen gebruik te maken van de steungelden als dit echt nodig is.
Maar mijn persoonlijke normen zijn niet hetzelfde als de juridische normen. Bij de start van de NOW in april 2020 bevatte de NOW geen voorwaarde die het uitkeren van bonussen en dividend verbood. Samen met UWV is destijds in drie weken tijd de regeling uitgedacht én geïmplementeerd. Deze ongekende doorlooptijd zorgde ervoor dat we bij de uitwerking alleen rekening konden houden met essentiële voorwaarden. Uitgebreidere voorwaarden hadden een snelle voorschotverstrekking in die periode in gevaar gebracht.
Bij de later (in mei 2020) geïntroduceerde mogelijkheid om een aanvraag op individuele werkmaatschappijniveau in te dienen, geldt voor de NOW1 wel een verbod op het uitkeren van bonussen en dividend. De NOW2 en verdere tranches hebben, mede op verzoek van uw Kamer, een breder verbod op het uitkeren van bonussen. Vanaf de NOW2 geldt er een verbod bij een reguliere aanvraag (op concernniveau) bij aanvragen boven de € 100.000 voorschot en vanaf € 125.000 definitieve subsidie (vanaf de NOW3 is het bedrag voor het voorschot ook verhoogd naar € 125.000).
Ik ben naar aanleiding van de motie die uw Kamer op 24 maart jl. heeft aangenomen met de sociale partners in gesprek gegaan over het bonus- en dividendverbod. Die motie verzoekt het kabinet aanvullende voorwaarden omtrent het uitkeren van bonussen/dividend te stellen. Ik heb uw Kamer hierover op 1 juni jl. een brief gestuurd.2 Hierin is onder andere opgenomen dat in de NOW4 een aanvullende voorwaarde wordt geïntroduceerd met betrekking tot het uitkeren van bonussen en dividend. Met deze voorwaarde worden werkgevers verplicht om bij een NOW-aanvraag een schriftelijke overeenkomst te sluiten met ten minste één belanghebbende vertegenwoordiging van werknemers over het bonus- en dividendbeleid van de onderneming.
Dit moet ertoe leiden dat er in de onderneming een discussie wordt gevoerd over het bonus- en dividendbeleid. Samen met de vakbeweging moet gesproken worden over de wenselijkheid en noodzakelijkheid van het uitkeren van bonussen en dividend.
Inmiddels heeft Booking.com begin juni 2021 aangegeven het ontvangen NOW-voorschot volledig terug te betalen. Ik vind dat een verstandig besluit en doe ook nogmaals op andere bedrijven een moreel appèl om ontvangen steun terug te betalen wanneer deze toch niet noodzakelijk blijkt te zijn geweest.
Verder zal ik, zoals toegezegd in het debat op 2 juni jl., in gesprek gaan met een bredere vertegenwoordiging van bedrijven over de overwegingen omtrent het uitkeren van bonussen en dividend.
Vindt u ook dat dit het leven van de mensen in Deelen volledig op zijn kop zal zetten en dat de grote zorgen die zij daarover hebben meer dan terecht zijn?
Ik heb geen inzicht in de hoogte van bonussen van bedrijven.
Beseft u zich aan welke overlast, criminaliteit en asielterreur deze inwoners zullen worden blootgesteld als deze verschrikkelijke plannen worden doorgezet? Zo ja, bent u bereid de kant van de inwoners van Deelen te kiezen en per direct een streep te zetten door de komst van dit AZC?
In de beantwoording van vraag 2 is nader ingegaan op de bonusregels binnen de NOW. Naast regelgeving vanuit deze generieke regelingen heeft het kabinet een afwegingskader bij steunverzoeken individuele bedrijven opgesteld. Daar waar het steunverzoeken van individuele bedrijven betreft, worden in dit afwegingskader in de regel beperkende voorwaarden voor het betalen van bonussen en uitkeren van dividend gesteld.3 De verleende overheidsbijdrage aan Booking.com valt onder de generieke regeling van de NOW en daarmee buiten de reikwijdte van het afwegingskader.
De veiligheidssituatie in azc’s voor lhbti-asielzoekers |
|
Marieke Koekkoek (D66), Sylvana Simons (BIJ1) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Bent u ermee bekend dat LGBT Asylum Support regelmatig meldingen doet bij Bureau Veiligheid van het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA)? Bent u ermee bekend dat dit vrijwel dagelijkse meldingen zijn van onveilige situaties van lhbti-asielzoekers?
Het is mij bekend dat de organisatie LGBT Asylum Support veel meldingen doet bij Bureau Veiligheid van het COA. Dit betreffen echter niet alleen meldingen over (vermeende) onveilige situaties van lhbti-asielzoekers maar ook meldingen die betrekking hebben op individuele belangenbehartiging en in voorkomende gevallen geen verband hebben met de geaardheid van de betrokken asielzoeker.
Wordt inhoudelijk terugkoppeling gegeven door het COA op meldingen van onder meer suïcide en fysiek geweld jegens lhbti-asielzoekers die LGBT Asylum Support bij Bureau Veiligheid doet? Zo nee, wat is hiervan de reden?
Bureau Veiligheid geeft geen inhoudelijke terugkoppeling, maar een korte reactie aan LGBT Asylum Support per e-mail dat het signaal is ontvangen en doorgegeven. Hierbij is onder meer van belang dat het omwille van de privacy van de betrokkenen niet mogelijk is om een terugkoppeling te geven over individuele zaken, tenzij LGBT Asylum Support door de individuele asielzoeker is gemachtigd als vertegenwoordiger.
Er heeft recent overleg plaatsgevonden tussen LGBT Asylum support, het COA en het departement en daaruit is onder andere voortgevloeid dat de communicatie tussen het COA en LGBT Asylum Support anders georganiseerd zal worden.
Wat is uw reactie op het uitblijven van terugkoppeling op dergelijke meldingen?
Zie antwoord vraag 2.
Wordt door Bureau Veiligheid opvolging gegeven aan meldingen, waaronder van zeer acute situaties, die in het weekend plaatsvinden?
Bureau Veiligheid is een intern samenwerkingsverband van het COA waar alle veiligheidsonderwerpen met betrekking tot veiligheid van bewoners samenkomen. Het fungeert als aanspreekpunt en informatieknooppunt voor veiligheid bij het COA. Bureau Veiligheid stelt onder meer wekelijks incidentrapportages op, geeft, gevraagd en ongevraagd, praktische adviezen aan locaties en medewerkers in het land en organiseert themabijeenkomsten over (aspecten van) veiligheid.
Een groot voordeel van het centraal melden van signalen bij Bureau Veiligheid, is dat er zo een breed beeld ontstaat van mogelijke problematiek met betrekking tot de veiligheid van bewoners, waaronder LHBTIasielzoekers. Het is echter niet bedoeld als crisisdienst noch als eerste hulp bij signalen van onveiligheid. De eerstelijns actie in geval van een incident vindt plaats op locatie, door de medewerkers van het COA en de beveiliging.
Bureau Veiligheid is dagelijks, ook in het weekend, tussen 9.00 uur en 17.00 uur bereikbaar. Alle meldingen worden doorgezonden naar de betreffende locatiemanager en bij zeer acute situaties neemt Bureau Veiligheid telefonisch contact op met de locatie.
In geval van incidenten waarbij de veiligheid van bewoners acuut in het geding komt, kan men ook rechtstreeks telefonisch contact opnemen met de locatie. Er zijn altijd medewerkers en/of beveiligers aanwezig op locatie om de veiligheid te waarborgen in dergelijke situaties. Indien nodig schakelen zij hierbij de politie in en/of GezondheidsZorg Asielzoekers (GZA).
Bent u bekend met gevallen waarin dit niet is gebeurd?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe frequent wordt geen opvolging gegeven aan (acute) meldingen in het weekend?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe beoordeelt u het uitblijven van opvolging aan (acute) meldingen in het weekend?
Zie antwoord vraag 4.
Op welke manier wordt bij suïcidepogingen ingegrepen en waaruit blijkt dat deze aanpak adequaat is?
Bij signalen die wijzen op een mogelijk suïcideplan wordt naast de inzet van standaard gespreksvaardigheden van de COA medewerker het Ketenbrede Calamiteitenteam ingezet (KCT). Het KCT is een samenwerkingsverband van het COA, de IND en de DT&V. De medewerkers van het KCT gaan naar aanleiding van de melding in gesprek met de bewoner en proberen het gedrag te de-escaleren. Daarnaast zorgen ze er voor dat er binnen 48 uur een advies ligt voor de betrokken ketenpartners en blijven zij de situatie enige tijd monitoren. Signalen die zouden kunnen duiden op een mogelijk suïcideplan worden door medewerkers van het COA gedeeld met GZA. Het COA zal betrokken bewoners ook doorverwijzen naar deze organisatie, die verantwoordelijk is voor het verlenen van (geestelijke) gezondheidszorg op alle COA-locaties.
Naar aanleiding van een recent incident waarbij een asielzoeker suïcide heeft gepleegd heeft het COA nader onderzoek ingesteld en daarbij zal ook bezien worden of dit handelingskader aangepast dient te worden.
Zijn u gevallen bekend waarin beveiligers van het COA niet adequaat hebben ingegrepen en weet u hoe vaak dit gebeurt?
Er zijn mij geen individuele gevallen bekend die zouden zijn terug te leiden tot het niet adequaat ingrijpen van beveiligers van het COA. De beveiliging op COA locaties functioneert naar mijn indruk naar behoren en waar dat niet het geval zou zijn voert het COA gesprekken met de aanbieder. Dit laat uiteraard onverlet dat er op COA locaties soms incidenten plaatsvinden.
Heeft Bureau Veiligheid een 24-uurs piketdienst om de veiligheid in asielzoekerscentra (azc’s) te garanderen, ook na 17:00 uur wanneer er geen tot nauwelijks personeel meer is? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
In het geval deze niet bestaat, bent u bereid deze 24-uurs piketdienst te gaan regelen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Klopt het dat u uw oordeel rondom de veiligheid in azc’s en specifiek de veiligheid van lhbti-asielzoekers louter baseert op verslaglegging van het COA?
Mijn oordeel rondom de veiligheid in azc’s is niet alleen gebaseerd op verslaglegging door het COA maar ook onderzoeken zoals het onderzoek van de Inspectie Justitie en Veiligheid naar de sociale veiligheid waarover ik uw Kamer heb geïnformeerd per brief d.d. 19 oktober 20181 en het verwachte onderzoek van het WODC omtrent de opvang en begeleiding van lhbti-asielzoekers en bekeerlingen. Het COA is omtrent dit onderwerp ook in gesprek met de Nationale ombudsman.
De veiligheid en leefbaarheid voor eenieder op een opvanglocatie staat voorop in de begeleiding van het COA. Dit is niet anders voor lhbti-asielzoekers. Het COA zet zich dan ook volop in om deze veiligheid te waarborgen. Een goede verslaglegging van incidenten is daar onderdeel van. Alle gesprekken met bewoners worden dan ook geregistreerd in het interne systeem van het COA. In mijn communicatie met het COA laat het COA voorts een open en eerlijke houding zien over haar eigen handelen. Daarbij is het zo dat het COA zich intern inzet om het zelflerend vermogen te vergroten. Concrete en gefundeerde klachten leiden dan ook tot zelfreflectie en, waar relevant, tot een aanpassing van beleid of processen.
Kunt u garanderen dat de manier waarop het COA verslag legt van de situatie betrouwbaar genoeg is? Waarop baseert u uw oordeel?
Zie antwoord vraag 12.
Wat is uw reactie op de gegevens uit het rapport «Keep it silent» van LGBT Asylum Support waaruit blijkt dat veruit de meeste meldingen bij het COA niet opgevolgd worden?
Ik heb per brief d.d. 10 maart 2020 en per brief d.d. 23 september 2020 reeds uitvoerig gereageerd op de rapporten van LGBT Asylum Support waar u naar verwijst. Kortheidshalve verwijs ik u daarom naar mijn eerdere reacties.2
Kunt u verklaren waarom de verslaglegging van het COA niet overeenkomt met de meldingen vanuit lhbti-asielzoekers?
De meldingen bij Bureau Veiligheid worden, zoals u zelf ook al hebt aangegeven, veelal niet door de lhbti-asielzoekers zelf gedaan maar door LGBT Asylum Support. De oorzaken voor het verschil tussen de verslaglegging door het COA en de meldingen bij Bureau Veiligheid zijn mij niet gelijk bekend. Wel kan ik u mededelen dat er in de meldingen bij Bureau Veiligheid, maar ook signalen die ik rechtstreeks ontvang, stevige aantijgingen jegens het COA gemaakt worden. Zo zijn de termen foltering, en misbruik en misleiding wel eens gebruikt. Dit zijn termen die ik heel serieus neem en niet licht opvat. Tot op heden is echter niet gebleken dat er zich incidenten hebben voor gedaan waar bij er sprake is van dergelijke misstanden.
In hoeverre heeft de overheid zicht op de discriminatieproblematiek binnen azc’s? Hoe wordt dit gemonitord?
Zoals ik in mijn brief d.d. 5 maart jl.3 aan uw Kamer heb meegedeeld, gaat het COA structureel en op een wijze die geaggregeerd inzichtelijk gemaakt kan worden, registreren wanneer er een vermoeden is van discriminatie op grond van seksuele geaardheid en geloofsovertuiging bij incidenten. Deze registratiemogelijkheid is vorige maand in het systeem van het COA opgenomen.
Het is van belang om hierbij voor ogen te houden dat het hier slechts de registratie van een vermoeden van discriminatie betreft. Er kan niet in alle gevallen met volledige zekerheid gesteld worden dat er daadwerkelijk sprake is van discriminatie. Dit is onder andere lastig te bepalen omdat niet altijd met zekerheid vast te stellen is dat het motief van een dader verband houdt met bijvoorbeeld de geaardheid van een slachtoffer.
Wat is uw reactie op de conclusies van de rapporten van LGBT Asylum Support, waarin o.a. wordt geconstateerd dat 85% van de ondervraagde lhbti-asielzoekers in hun azc te maken heeft met discriminatie?
Zie antwoord vraag 14.
Onderschrijft u de conclusie uit deze rapporten? Zo nee, hoe verklaart u de verschillen tussen de rapporten van LGBT Asylum Support op dit punt en de verslaglegging van het COA?
Zie antwoord vraag 14.
Indien er geen opvolging is geweest, bent u bereid alsnog deze opheldering te verstrekken? Zo nee, waarom niet?
Inhoudelijke opvolging van meldingen bij Bureau Veiligheid gebeurt met de betrokken bewoner(s). Het feit dat LGBT Asylum Support geen inhoudelijke terugkoppeling ontvangt betekent niet dat er geen opvolging van de melding plaatsvindt. Voorts betekent het feit dat de door LGBT Asylum Support voorgestelde oplossingsrichting niet gevolgd wordt ook niet dat er geen opvolging is gegeven aan de melding.
De begeleidingsmethodiek van het COA is gericht op communicatie tussen de COA begeleider en de asielzoeker. In samenspraak met de betrokken bewoner wordt daarom bezien hoe het beste opvolging gegeven kan worden aan de melding. In veel gevallen blijkt een gesprek met de bewoner of nadere uitleg al voldoende. Alle gesprekken worden, zoals eerder ook aangegeven, geregistreerd in het systeem van het COA. Alleen de COA medewerker en de asielzoeker zelf hebben toegang tot dit dossier. De inhoud hiervan wordt niet gedeeld met derden.
Indien de bewoner niet tevreden is met de afhandeling van de melding staat het de bewoner uiteraard vrij om gebruik te maken van de reguliere klachtenprocedure en kan er uiteindelijk ook zelfs een beroep gedaan worden op de Nationale ombudsman.
Op welke manier wordt psychosociale hulp voor personen met suïcidale gedachten in opvanglocaties geboden? Is deze toereikend? Waarop baseert u uw oordeel?
Het zorgaanbod voor asielzoekers is in principe hetzelfde als de zorg voor alle Nederlanders. Gezondheidszorg Asielzoekers (GZA) heeft op vrijwel elke COA opvanglocatie een gezondheidscentrum waar de asielzoeker terecht kan en zijn daarnaast ook telefonisch bereikbaar via de praktijklijn. Een asielzoeker kan daar een afspraak maken met een zorgprofessional zoals huisarts of verpleegkundige, maar ook een GGZ-consulent en indien nodig wordt een asielzoeker doorverwezen naar de noodzakelijke zorg.
Omdat het zorgaanbod niet verschilt van het algemene zorgaanbod kan ik geen oordeel vellen over de toereikendheid daarvan. De rol van het COA beperkt zich tot het signaleren, informeren, faciliteren en doorverwijzen naar het GZA. Daarnaast kan een COA medewerker een bewoner ook bespreken in het Multidisciplinair Overleg (MDO) waaraan COA, GZA en andere zorgverleners deelnemen. Binnen het MDO kan er dan een gemeenschappelijke visie ten behoeve van de begeleiding en zorg ontwikkeld worden door het COA en de zorgketenpartners.
Bestaat er een protocol om personen die suïcidepogingen ondernemen te beschermen bij een hoge kans op herhaling? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Zo ja, wordt geregistreerd hoe de naleving van dit protocol geschiedt en door wie?
Zie antwoord vraag 8.
Hoe reflecteert u op het feit dat uit de rapporten van LGBT Asylum Support blijkt dat vrijwel alle lhbti-asielzoekers een lhbti-unit in hun azc’s als oplossing zien met betrekking tot het bieden van adequate veiligheid in een opvanglocatie?
De veronderstelling dat alle lhbti-asielzoekers apart opgevangen willen worden volg ik niet. De onderzoeken waar u naar verwijst zijn afgenomen onder ca. 70 lhbti-asielzoekers die reeds bekend zijn bij LGBT Asylum support. Dit is echter niet representatief voor alle lhbti-asielzoekers. Zo zijn er lhbti-asielzoekers die bewust geen contact hebben met deze organisatie of die nog niet uit willen komen voor hun geaardheid.
Zoals uw Kamer weet ben ik juist om deze reden geen voorstander van structurele en aparte lhbti-opvang. Het structureel isoleren van kwetsbare groepen of slachtoffers uit dergelijke groepen geeft een verkeerd signaal af en kan een stigmatiserend effect kan hebben op leden van deze groepen. Daarbij geldt dat niet alle asielzoekers die tot een bepaalde groep behoren apart opgevangen willen worden. Categoriale opvang voor asielzoekers past niet in de wijze waarop wij met elkaar samenleven in Nederland en het doet geen recht aan de positie van deze groepen.
De plaatsing van asielzoekers in de opvang is een proces waarbij zoveel mogelijk rekening wordt gehouden met eenieders achtergrond. In plaats van aparte opvang te bieden voor LHBTI-asielzoekers biedt het COA daarom maatwerk om de veiligheid van deze doelgroep en andere kwetsbare groepen te waarborgen. Indien vereist en/of gewenst kan het COA bijvoorbeeld zorg dragen voor een verplaatsing binnen een opvanglocatie. Daarnaast wordt in de begeleiding rekening gehouden met eventuele benodigde aanpassingen en eventuele aanvullende begeleiding of verzorging vanuit andere organisaties. Waar mogelijk kijkt het COA, indien asielzoekers daar behoefte aan hebben, of asielzoekers bij elkaar geplaatst kunnen worden.
Zo kan het, zoals u aangeeft, voorkomen dat meerdere LHBTI-asielzoekers binnen bepaalde opvanglocaties in een vleugel samenwonen. Dit zijn echter geen aparte units die specifiek bedoeld zijn voor LHBTI-asielzoekers.
Deelt u het inzicht dat het hierbij gaat over groepsgewijze opvang die inmiddels al in vele opvangcentra in Nederland met succes wordt toegepast?
Zie antwoord vraag 23.
Bent u ook van mening dat de invoering van lhbti-units in azc’s, waarin lhbti-asielzoekers groepsgewijs opgevangen worden, een van de opties is om de veiligheid voor deze kwetsbare groep te vergroten?
Zie antwoord vraag 23.
Op welke manier bent u van plan de veiligheid van lhbti-asielzoekers te verbeteren, indien de mogelijkheid voor aparte lhbti-units in azc’s door u wordt afgewezen?
Op 5 maart jl. heb ik uw Kamer geïnformeerd over de stappen die ik zal nemen ten behoeve van een veiligere leefomgeving voor lhbti-asielzoekers maar ook bekeerlingen. Kortheidshalve verwijs ik u naar deze brief.4
Privacy schending door het COA |
|
Marieke Koekkoek (D66) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de reactie van een medewerker het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA) op een bericht van een bewoner van het asielzoekerscentrum (azc) Echt op Indymedia.nl1?
Ja.
Klopt het dat u het COA informeert omtrent beslissingen in de asielprocedure door het toesturen van integrale beslissingen op de asielaanvraag?
Sinds 2016 wisselen ketenpartners in de vreemdelingenketen digitaal informatie uit over de vreemdeling in de asielprocedure. De ketenpartners wisselen informatie uit via de centrale ketenvoorzieningen en de primaire informatiesystemen. De voorzieningen zijn gerealiseerd om mogelijk te maken dat de medewerkers in de vreemdelingenketen actueel en digitaal kunnen beschikken over de voor hun werk noodzakelijke informatie, het zogenaamde vreemdelingenbeeld.
In ketenverband wordt vastgesteld welke documenten ter beschikking worden gesteld. De organisaties stemmen ook af op welke wijze (integraal of niet) beschikbare noodzakelijke gegevens worden gedeeld. Voorbeelden van integrale beslissingen op de asielaanvraag zijn toewijzende en afwijzende beschikkingen en voornemens tot afwijzing. Deze worden beschikbaar gesteld door de IND aan het COA.
Worden ook voornemens tot afwijzing door u met het COA integraal gedeeld?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat in de beslissingen is gemotiveerd op grond van welke feiten en omstandigheden een vreemdeling wel of niet wordt toegelaten?
In de toewijzende beschikking is opgenomen dat aan de vreemdeling een vergunning wordt verleend en op welke grond. In de afwijzende beschikking wordt gemotiveerd ingegaan op de vraag waarom de naar voren gebrachte asielgronden niet tot verlening van een verblijfsvergunning leiden.
Beschouwt u de inhoudelijke asielmotieven als bijzondere persoonsgegevens in de zin van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG)?
Inhoudelijke asielmotieven kunnen zeer gevoelige gegevens, waaronder persoonsgegevens, bevatten. Zij kunnen bijzondere persoonsgegevens in de zin van de AVG bevatten maar dat is niet altijd het geval.
Moeten deze bijzondere persoonsgegevens vertrouwelijk worden behandeld?
Ja. Inhoudelijke asielmotieven worden in een vertrouwensrelatie tussen de aanvrager en IND gedeeld. Bij het behandelen van een asielaanvraag zijn meerdere ketenpartners betrokken. Het uitgangspunt dat inhoudelijke asielmotieven zorgvuldig en vertrouwelijk moeten worden behandeld geldt ook in ketenverband.
Wat is de grondslag van het delen van integrale beslissingen?
Persoonsgegevens worden tussen IND en COA gedeeld op grond van artikel 6, eerste lid, sub c, van de AVG en artikel 107, vierde lid en artikel 107, tweede lid, onder b, sub 2, van de Vreemdelingenwet 2000 juncto artikel 7.1e Voorschrift Vreemdelingen 2000.
Het uitwisselen van integrale beslissingen wordt evenwel niet langer beschouwd als proportioneel. Om die reden waren IND en COA al gestart de informatie-uitwisseling te herzien en is besloten dat de IND stopt met het delen van de integrale beschikkingen met het COA. Op dit moment wordt onderzocht welke informatie het COA precies nodig heeft voor de uitvoering van de wettelijke taak en hoe deze informatie gedeeld kan worden, zonder integrale beslissingen met het COA te delen.
Waarom ontvangt het COA integrale beslissingen in plaats van slechts de verblijfsrechtelijke informatie (wel of geen rechtmatig verblijf, evt. grondslag van het verblijfsrecht, vertrektermijn of vertrekplicht of uitstel van vertrek?)
Het COA ontvangt deze informatie om haar taken binnen de vreemdelingenketen goed uit te kunnen voeren. Het COA moet daarvoor beschikken over procesinformatie en inhoudelijke informatie die bijvoorbeeld nodig is om passende steun aan asielzoekers met bijzondere opvangbehoeften te kunnen bieden. In de praktijk is gebleken dat het COA bepaalde informatie nodig heeft voor het uitvoeren van de wettelijke taak, maar niet alle informatie uit de beschikkingen. Om die reden is besloten dat de IND stopt met het delen van de integrale beschikkingen met het COA.
Op dit moment wordt onderzocht welke informatie het COA precies nodig heeft voor de uitvoering van de wettelijke taak en hoe deze informatie gedeeld kan worden, zonder integrale beslissingen met het COA te delen.
Wat vindt u van het feit dat een COA-medewerker in sociale media inhoudelijke informatie over een asielzoeker heeft gedeeld?
Het COA heeft intern onderzoek gedaan op de locatie Echt en daaruit is geen enkele indicatie naar voren gekomen dat een COA-medewerker betrokken was bij het delen van informatie op de genoemde website. Uit nader onderzoek is voorts gebleken dat de betreffende informatie uit deze casus al langer te vinden was op een openbare website.
Kan deze COA-medewerker de betreffende informatie hebben ontleend aan de uitwisseling van gegevens/toezending van integrale besluiten door u aan het COA?
Zie antwoord vraag 9.
Kunt u stoppen met het toesturen van integrale besluiten en/of voornemens aan het COA? Zo nee, wat doet u eraan om dit soort incidenten te voorkomen en wat zijn mogelijke alternatieven voor integrale besluiten?
De IND heeft reeds aan het COA aangegeven te gaan stoppen met het delen van de integrale asielbeschikkingen.
Op dit moment wordt onderzocht welke informatie het COA precies nodig heeft voor de uitvoering van de wettelijke taak en hoe deze informatie gedeeld kan worden, zonder integrale beslissingen met het COA te delen.
Het monitorrapport 'Leefomstandigheden van kinderen in de asielopvang' |
|
Corinne Ellemeet (GL), Marieke Koekkoek (D66) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht «Kinderen in asielzoekerscentra (azc’s) staan vaak stijf van de stress: «Ik zie het verdriet in hun ogen»»?1
Ja.
Heeft u kennisgenomen van het monitorrapport «Leefomstandigheden van kinderen in de asielopvang» van de Werkgroep Kind in azc over het gebrek aan veiligheid en stabiliteit in azc’s en gezinslocaties?2
Ja, ik heb kennisgenomen van het monitorrapport. Het monitorrapport is door de Werkgroep Kind in azc overhandigd aan de Directeur Migratiebeleid van het Ministerie van Justitie en Veiligheid op 18 mei jl. Ik ben de leden van de Werkgroep Kind in azc en de betrokken organisaties erkentelijk voor het onderzoek en het monitorrapport. Dit geldt ook voor de deelnemers aan het onderzoek en de medewerking van het COA hieraan. Zoals het monitorrapport beschrijft zijn er de afgelopen jaren verschillende verbeteringen doorgevoerd voor kinderen in azc’s. In het vorige rapport van de werkgroep stonden 92 aanbevelingen, waarvan 71 voor het COA. Hiervan zijn 65 aanbevelingen opgepakt en zes nog in ontwikkeling. Zo zijn onder andere de fysieke leefomgeving, het activiteitenaanbod en de kindvriendelijke voorlichting over de asielprocedure verbeterd en is de rol van de contactpersonen kind verstevigd. Desondanks blijkt dat er nog (verdere) verbeteringen nodig zijn en worden hiervoor aanbevelingen gedaan. Deze aanbevelingen worden nader bestudeerd.
Was het u reeds bekend dat kinderen in de asielopvang zich onveilig voelen en hun zorgen niet durven te uiten bij het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA) vanwege de vrees dat dit tegen hen gebruikt kan worden tijdens de asielprocedure?
Nee, dit was mij niet reeds bekend. Het monitorrapport beschrijft dat uit de interviews met ouders en kinderen op vier locaties blijkt dat zij hun zorgen vaak niet durven te uiten bij het COA, maar uit de interviews blijkt niet wat hiervoor de reden is. In algemene zin geldt dat, wanneer de asielaanvraag is afgewezen, de kennis die het COA over de vreemdeling heeft van groot belang is voor de ketenpartners die ook met de vreemdeling in gesprek zijn in het kader van het vertrektraject. Binnen een lokaal ketenoverleg (LKO) kan dan ook, binnen de wettelijke kaders, informatie worden gedeeld. Informatie die echter is verkregen uit de gesprekken van kinderen met COA-medewerkers wordt daarbij niet gedeeld. Het COA heeft geen inhoudelijke taak in de asielprocedure en wanneer kinderen met COA-medewerkers willen praten over onveilige gevoelens (of zorgen) dan kan dat zonder dat het COA die informatie deelt met ketenpartners. Voorts heeft het COA een signaleringsfunctie in het geval van huiselijk geweld en kindermishandeling.
Ik vind het ook belangrijk dat asielzoekers, en zeker kinderen, zich veilig voelen en eventuele zorgen durven te uiten bij het COA. In dit kader verwijs ik verder naar mijn antwoord op vraag 7.
Is het u bekend dat de vele verhuizingen van kinderen in de asielopvang ontwrichtend werken en de continuïteit van zorg en onderwijs in de weg staan?
Ja, onder andere om deze redenen is conform het regeerakkoord ingezet op het tot een minimum beperken van verhuisbewegingen, zeker waar het schoolgaande kinderen betreft. Hoewel het gemiddeld aantal verhuisbewegingen vrij laag ligt (rond de één), zijn er uitschieters met meerdere verhuisbewegingen gedurende het verblijf bij het COA. De inzet is en blijft dit zoveel mogelijk te beperken. Ik verwijs u verder naar mijn antwoord op vraag 6.
Bent u bereid de aanbevelingen uit het monitorrapport over te nemen? Zo ja, op welke termijn bent u voornemens dat te doen? Zo nee, kunt u per aanbeveling die u niet overneemt motiveren waarom u dat niet doet?
De aanbevelingen aan mijn departement en het COA worden de komende tijd gezamenlijk verder verkend. Op deze termijn is het niet mogelijk uitsluitsel te geven over welke aanbevelingen wel of niet worden overgenomen. In zijn algemeenheid geldt dat de aanbevelingen serieus bekeken worden en dat bijvoorbeeld naar aanleiding van de vorige rapportage ook diverse verbeteringen zijn doorgevoerd bij het COA, zoals de versteviging van de rol van de «contactpersonen kind».
Bij de overweging en een besluit een aanbeveling wel of niet over te nemen is het belang van het kind een eerste overweging. Tegelijkertijd worden daarin ook aspecten als wet- en regelgeving en financiën meegenomen. Sommige aanbevelingen zijn gedaan aan andere organisaties of departementen. Ook geldt bij fundamentelere keuzes dat, gezien de demissionaire status van het kabinet, het niet in de rede ligt dat deze keuzes door dit kabinet gemaakt worden. Om deze redenen kan ik dan ook niet toezeggen alle aanbevelingen over te nemen.
Ten aanzien van een aantal aanbevelingen zijn er al lopende acties of ontwikkelingen. Zo geldt bijvoorbeeld al dat de prioriteit en inzet is om ervoor te zorgen dat de achterstanden bij de IND worden opgelost. Aanbevelingen waar het COA onder andere al mee aan de slag is gegaan, naast bovengenoemde, zijn de ouderschapsondersteuning en het vergroten van de participatie en het gevoel van erkenning bij kinderen en jongeren door het activeren van jeugdraden op locatie.
Wat gaat u concreet doen om de verhuizingen van kinderen in de asielopvang te voorkomen, nu uit het monitorrapport blijkt dat een aantal kinderen nog steeds meerdere keren worden verhuisd gedurende hun asielprocedure?
De afgelopen jaren is inzet gepleegd om het aantal verhuizingen van kinderen in de asielopvang tot een minimum te beperken. Uit het monitorrapport blijkt ook dat het merendeel van de kinderen in 2019 en in de eerste helft van 2020 één verhuisbeweging heeft gemaakt. Toch zijn er uitschieters naar boven in het aantal verhuisbewegingen geconstateerd. Tenzij de verhuizing op verzoek van een gezin zelf is, zijn de inspanningen erop gericht deze verhuisbewegingen verder te beperken. Gelet op de gevolgen van onder andere de doorlooptijden in de asielprocedure en de COVID-19 maatregelen blijft het echter een uitdaging om verhuisbewegingen te voorkomen. Indien er verhuisd dient te worden wordt er rekening gehouden met het belang van het kind door de verhuizing indien mogelijk plaats te laten vinden in de vakantieperiodes en door gebruik te maken van een verhuischecklist waarmee de belangen van een gezin in beeld worden gebracht die van invloed kunnen zijn op een verhuizing. Niettemin blijf ik ernaar streven om de verhuisbewegingen tot een minimum te beperken. Daarbij teken ik wel aan dat binnen de inrichting van het huidige asielproces er altijd verhuisd moet worden. In dit kader is de uitwerking van het voorgenomen flexibel asielsysteem relevant. De asielprocedure start op een Gemeenschappelijke Vreemdelingenlocatie (GVL), waar alle asieldiensten samen werken en vanuit een integrale benadering zo vroeg mogelijk in het proces de kansrijkheid van de aanvraag vaststellen. Door snel onderscheid te maken tussen groepen asielzoekers kan het vervolg doelgericht worden vormgegeven, bijvoorbeeld door vergunninghouders zo veel mogelijk direct vanuit de GVL te plaatsen in of nabij de gemeente van huisvesting. Op deze manier verwacht ik verhuisbewegingen verder te beperken. Dit geldt overigens voor alle asielzoekers, niet alleen voor kinderen.
Bent u bereid ervoor te zorgen dat kinderen in de asielopvang toegang hebben tot een toegankelijk vertrouwenspersoon, zodat zij hun ideeën, zorgen en signalen van onveiligheid durven te uiten? Zo nee, waarom niet?
Uiteraard vind ik het van belang dat kinderen in de asielopvang hun zorgen kunnen uiten. Ik wil de drempel die kinderen voelen om hun zorgen met COA-medewerkers te bespreken dan ook zo laag mogelijk hebben. De behoefte aan een vertrouwenspersoon en laagdrempelige begeleiding zal verder opgepakt worden.
Wat gaat u doen om de rol van COA-contactpersonen kind te verduidelijken en verstevigen, en waar nodig hier meer Fte voor vrij te maken?
De rol van de contactpersonen kind is de afgelopen jaren verstevigd. Toch valt er volgens het rapport nog werk te verrichten als het aankomt op bijvoorbeeld de wijze waarop de rol dient te worden vormgegeven en de tijd die beschikbaar is. Het COA gaat hierin door op de ingeslagen weg naar aanleiding van de vorige rapportage en investeert in verdere deskundigheidsbevordering. Hiervoor wordt onder andere samenwerking gezocht met verschillende organisaties en het uitnodigen van experts om workshops, voorlichting en trainingen te verzorgen voor de contactpersonen kind.
Het bericht ‘Asielzoeker met claimgeld betaalt amper mee aan opvang; heffen eigen bijdrage lukt nauwelijks’ |
|
Dennis Wiersma (VVD) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Asielzoeker met claimgeld betaalt amper mee aan opvang; heffen eigen bijdrage lukt nauwelijks»?1
Ja.
Hoe hoog zijn de gemiddelde kosten voor opvang per asielzoeker per maand? Wat is de gemiddelde kostprijs van asielopvang gedurende de asielprocedure van één asielzoeker?
In 2021 is de gemiddelde kostprijs die vanuit JenV aan het COA wordt vergoed voor de opvang en begeleiding van een asielzoeker per maand € 2.080,25. In de kostprijs per asielzoeker zijn zowel directe als indirecte kosten opgenomen ten behoeve van de opvang en begeleiding van asielzoekers. Te denken valt aan exploitatiekosten van opvanglocaties, personeelskosten, medische zorg, verstrekkingen (zoals eten of persoonlijke verzorgingsmiddelen) en overheadkosten zoals ICT en bedrijfsvoering. Dit bedrag is daarmee hoger dan de economische waarde van de opvang op basis waarvan de eigen bijdrage van asielzoekers wordt gebaseerd.
De asielzoekers die in april 2021 uit de COA opvang stroomden naar bijvoorbeeld een gemeente of land van herkomst hebben gemiddeld 9,5 maand in de asielopvang verbleven. Per asielzoeker komt dit neer op € 19.809,88.
Klopt de berichtgeving uit het artikel dat in 2020 slechts 65.000 euro aan eigen bijdrage is opgehaald voor asielopvang? Hoe verklaart u dit opvallend lage bedrag in verhouding tot de kosten die voor asielopvang worden gemaakt?
Nee, dit klopt niet. Het bedrag van € 65.000 dat in het artikel wordt genoemd, heeft alleen betrekking op het bedrag dat het COA in de periode van eind 2020 tot en met april dit jaar aan eigen bijdrage heeft geïnd op basis van de door de IND uitgekeerde dwangsommen. Dit bedrag is per 20 mei opgelopen naar € 87.000,–. Het totaalbedrag dat is geïnd vanuit de Regeling eigen bijdrage asielzoekers met inkomen en vermogen (hierna: Reba 2008) in 2020 is € 375.000,–. Bij het vaststellen van het te vorderen bedrag aan eigen bijdrage wordt onder andere rekening gehouden met de vermogensgrens, zie verder het antwoord op vraag 4.
Wat is op dit moment de vermogens- en/of inkomenstoets voor de eigen bijdrage aan de asielopvang en welke bijdrage wordt gevraagd?
Het is van belang te vermelden dat hierbij wordt aangesloten bij de bepalingen uit de Participatiewet over inkomen en vermogen.
Een asielzoeker of vergunninghouder met inkomen of vermogen die verblijft in een opvangvoorziening betaalt een eigen bijdrage conform de Reba 2008. Op basis van de Reba 2008 is de asielzoeker/vergunninghouder die inkomsten heeft2 of beschikt over een vermogen3 aan het COA een vergoeding verschuldigd in de kosten van zijn opvang, alsmede voor de opvang van zijn gezinsleden. Deze tegemoetkoming bedraagt per maand ten hoogste de economische waarde4 van de aan een asielzoeker of vergunninghouder feitelijk geboden verstrekkingen zoals beschreven in de Reba 2008. De vermogensgrens is op dit moment € 6.295 voor een alleenstaande en € 12.590 voor een echtpaar of gezin.
Of een eigen bijdrage gevraagd kan worden en hoe hoog deze is, is afhankelijk van:
Op welke manier wordt getoetst of een asielzoeker vermogen en/of inkomen heeft? Moet de asielzoeker hierover een verklaring afleggen en welke mogelijkheden zijn er om met terugwerkende kracht alsnog de eigen bijdrage te verhalen mocht toch blijken dat vermogen aanwezig was terwijl dit niet is gemeld?
Bij binnenkomst in Nederland vindt door de afdeling Vreemdelingen, identificatie en mensenhandel (AVIM) van de politie een bagagecontrole plaats. Als er sprake is van vermogen dan wordt het COA geïnformeerd. Tijdens het rechten- en plichtengesprek dat het COA met asielzoekers voert wanneer zij instromen in de opvang, wordt gevraagd of zij beschikken over eigen vermogen. Wanneer een wijziging in de financiële situatie van een asielzoeker optreedt, bijvoorbeeld als de asielzoeker gaat werken, dan dient betrokkene het COA hierover te informeren. In het geval van de uitkering van de dwangsom tot slot, informeert de IND het COA van de uitkering. Het COA informeert de asielzoeker in een gesprek over hoogte en samenstelling van de eigen bijdrage. Het verschuldigde bedrag kan in 1 keer terugbetaald worden of in termijnen.
Mocht achteraf blijken dat de asielzoeker vermogen of inkomsten heeft verzwegen, dan voorziet de Regeling verstrekkingen asielzoekers (hierna: Rva 2005) in de mogelijkheid dat alsnog terugvordering kan plaatsvinden. Het COA heeft geen bevoegdheid om actief te controleren of deze verklaring naar waarheid is afgegeven of eventueel vermogen op te sporen.
Hoe verhoudt de eigen bijdrage zich tot het betalen van een toegekende dwangsom aan de asielzoeker? Op welk moment krijgt de asielzoeker deze dwangsom uitbetaalt?
De door de IND uitgekeerde dwangsommen worden gezien als vermogen bedoeld in de Reba 2008. Op basis van de uitgekeerde dwangsommen is over gegaan tot het opleggen van een eigen bijdragen voor de kosten van de opvang.
Dwangsommen worden uitbetaald nadat dwangsommen zijn vastgesteld. Deze vaststelling gebeurt nadat het besluit op de aanvraag is genomen, of indien het maximum van de dwangsom bereikt is.
Op welke manier krijgt een asielzoeker de dwangsom uitgekeerd? Loopt dit via de derdenrekening van een advocaat of direct naar de asielzoeker? Hoe wordt ervoor gezorgd dat het geld bij de asielzoeker terecht komt of is gekomen? Hoe wordt voorkomen dat het geld direct wordt overgemaakt naar het land van herkomst?
De dwangsom wordt uitgekeerd door de IND op basis van declaratieformulieren. De dwangsom wordt uiteindelijk overgemaakt naar het op het declaratieformulier vermelde bankrekeningnummer. Meestal betreft dit een eigen rekening van de vreemdeling zelf, maar soms stelt een advocaat zijn derdengeldenrekening hiervoor tijdelijk beschikbaar. Met het uitkeren van de dwangsom heeft de IND aan de betalingsverplichting voldaan. Er wordt niet gemonitord of het geld daadwerkelijk bij de vreemdeling terecht komt. Dat is de taak en verantwoordelijkheid van de advocaat. Op het moment dat een vreemdeling kan beschikken over vermogen staat het hem op grond van artikel 63 VWEU vrij om te bepalen wat er mee gebeurt. Zoals reeds genoemd dient een asielzoeker het COA op te hoogte te brengen van wijzigingen in de financiële situatie. Het COA heeft geen bevoegdheid om actief te controleren of deze verklaring naar waarheid is afgegeven of eventueel vermogen op te sporen. In het geval van de dwangsommen informeert de IND het COA over de uitbetaling van de dwangsom.
Hoeveel dwangsomgeld moet er naar verwachting nog worden uitgekeerd?
Tot en met april 2021 is er in 2021 circa € 6,6 mln. betaald aan dwangsommen. De verwachting is dat er nog € 19 mln. aan dwangsommen uitbetaald moet gaan worden. Dit is lager dan verwacht. Oorspronkelijk was berekend dat de IND ca € 70 mln. aan dwangsommen zou moeten betalen. De hoogte van dit bedrag is de reden dat de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid een taskforce heeft ingesteld.
Bent u het met de mening eens dat het onrechtvaardig is dat de overheid dwangsommen moest betalen aan asielzoekers terwijl zij tegelijkertijd verantwoordelijk is voor de opvang? Zo ja, welke mogelijkheden heeft u – na de eerder zeer terechte afschaffing van de dwangsom – om kosten voor asielopvang hierop te verhalen en bent u ook bereid dit te doen?
Het uitkeren van dwangsommen door de IND en het opleggen van een eigen bijdrage voor de kosten van de opvang zijn geen communicerende vaten, omdat een andere doelstelling wordt nagestreefd. De eerste is van oudsher bedoeld als prikkel voor de overheid om tijdig te beslissen. Door middel van de Taskforce bij de IND is alle inspanning erop gericht om dit te bereiken. De Reba 2008 is bedoeld om vreemdelingen die het kunnen betalen te laten bijdragen aan de kosten van hun opvang. De Reba 2008 biedt dan ook de mogelijkheid een eigen bijdrage in de kosten van de opvang te vragen aan asielzoekers met vermogen of inkomen. De door de IND uitgekeerde dwangsommen worden gezien als vermogen onder de Reba 2008. In het geval van de uitkering van de dwangsom informeert de IND het COA over de uitkering. Het COA informeert vervolgens de asielzoeker in een gesprek over de hoogte en samenstelling van de eigen bijdrage.
Het bericht ‘Asielzoeker met claimgeld betaalt amper mee aan opvang’. |
|
Joost Eerdmans (EénNL) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
Bent u bekend met het bericht «Asielzoeker met claimgeld betaalt amper mee aan opvang» uit De Telegraaf van maandag 17 mei?1
Ja.
Klopt het dat sinds eind 2020, toen de reeds bestaande «Regeling eigen bijdrage asielzoekers met inkomen en vermogen 2008» werd uitgebreid, door asielzoekers slechts 65.000 euro is bijgedragen in het kader van hun opvang? Zo nee, hoeveel dan wel?
Het COA heeft in de periode van eind 2020 tot en met april 2021 ongeveer 65.000 euro aan eigen bijdrage gerelateerd aan door de IND uitgekeerde dwangsommen heeft ontvangen. Op 20 mei jl. was dit bedrag opgelopen tot 87.000 euro. Deze bedragen zijn geïnd op basis van de Regeling eigen bijdrage asielzoekers met inkomen en vermogen 2008 (hierna: Reba 2008). In het antwoord op vraag 13 staan de bedragen die de afgelopen jaren zijn geïnd in het kader van de Reba.
Door hoeveel individuele asielzoekers is dit totaalbedrag opgebracht?
Het totaalbedrag van 87.000 euro is opgebracht door 105 asielzoekers.
Uit welke landen zijn de asielzoekers in kwestie afkomstig?
Deze informatie wordt niet bijgehouden. De reden hiervoor is dat het primair gaat om de vraag of door de IND uitgekeerde dwangsommen kunnen worden geïnd. De nationaliteit van de betrokken asielzoekers is hiervoor niet ter zake doende.
Kunt u aangeven uit welke bestandsdelen dit totaalbedrag van 65.000 euro bestaat, inkomen uit arbeid, eigen vermogen, buitenlandse bezittingen etc. uitgesplitst naar bedrag per onderdeel? Zo nee, waarom niet?
Dit bedrag is geïnd op basis van de dwangsommen die aan de betreffende asielzoekers zijn uitgekeerd. Uitgekeerde dwangsommen worden gezien als vermogen bedoeld in de Reba 2008. Op basis van de uitgekeerde dwangsommen is overgegaan tot het opleggen van een eigen bijdrage voor de kosten van de opvang.
Kunt u zo concreet mogelijk aangeven wat wordt verstaan onder het eigen vermogen waarop een beroep kan worden gedaan? Betreft dit naast een eventuele buitenlandse bankrekening bijvoorbeeld ook onroerend goed in het land van herkomst?
Vermogen wordt gedefinieerd als de waarde van de bezittingen waarover de asielzoeker bij de aanvang van de opvang beschikt of redelijkerwijs kan beschikken, verminderd met de op dat tijdstip aanwezige schulden. De waarde van de bezittingen wordt vastgesteld op de waarde in het economische waardeverkeer bij vrije oplevering. Persoonlijke bezittingen, zoals horloges, trouwringen, computers en telefoons, worden niet beschouwd als eigen vermogen.
Het is goed in dit verband te benoemen dat de Reba 2008 is afgeleid van de participatiewet. In artikel 7 van de Reba 2008 is uitgelegd wat onder vermogen moet worden verstaan. Van enkele vermogensbestanddelen is het ongewenst om deze als vermogen in aanmerking te nemen. Hierover zijn bepalingen opgenomen in het tweede lid van artikel 7 van de Reba 20082.
In het artikel in De Telegraaf geeft een woordvoerder van het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA) aan dat het in de praktijk amper voorkomt dat een asielzoeker een eigen bijdrage levert uit vermogen, waaronder een buitenlandse rekening, «omdat hier het zicht vaak op ontbreekt», klopt dat? Kunt u aangeven hoe hier onderzoek naar gedaan wordt? Waarom levert een dergelijk onderzoek kennelijk zelden resultaat op?
Bij binnenkomst in Nederland vindt door de afdeling Vreemdelingen, identificatie en mensenhandel (AVIM) van de politie een bagagecontrole plaats. Als er sprake is van in aanmerking te nemen vermogen dan wordt het COA geïnformeerd. Het COA informeert bij de bewoner naar eigen vermogen tijdens het rechten- en plichtengesprek. De bewoner ondertekent, indien dat het geval is, een verklaring dat het eigen vermogen lager is dan de vrijstellingsnorm. Ook wordt aangegeven dat een bewoner verplicht is een eventuele latere wijziging in zijn financiële situatie te melden bij het COA.
Het COA heeft geen bevoegdheid of mogelijkheid om actief te controleren of deze verklaring naar waarheid is afgegeven of eventueel vermogen op te sporen. Wel voorziet de Regeling verstrekkingen asielzoekers (hierna: Rva 2005) in de mogelijkheid dat, mocht achteraf blijken dat de bewoner vermogen of inkomsten heeft verzwegen, alsnog terugvordering kan plaatsvinden.
Klopt het dat u de hoogte van het bedrag dat u met deze regeling ophaalt niet het belangrijkste vindt, zoals in het artikel staat te lezen, omdat het u erom gaat dat «degene die kan bijdragen aan de kosten dat ook doet»?
Het is belangrijk dat vreemdelingen die het kunnen betalen bijdragen aan de kosten van hun opvang. De druk die de kosten van de opvang van asielzoekers legt op de collectieve middelen rechtvaardigt dat slechts opvang wordt geboden indien en voor zover de asielzoeker niet in het eigen bestaan kan voorzien. De Opvangrichtlijn geeft hier richting aan. De in de Opvangrichtlijn gestelde normen, die betrekking hebben op opvang en verstrekking van financiële ondersteuning aan asielzoekers, zijn opgenomen in de Rva 2005. De Reba 2008 betreft een nadere uitwerking van artikel 20, tweede lid van de Rva 2005. Er worden nadere regels gesteld ten aanzien van de berekening van de eigen bijdrage in de kosten van opvang door asielzoekers met vermogen of inkomen. Hierbij wordt aangesloten bij de Participatiewet en bij de vermogens- en inkomensgrenzen en vrijstellingen die ook gelden voor bijstandsgerechtigden.
Of een eigen bijdrage gevraagd kan worden en hoe hoog deze is, is afhankelijk van:
Door de toepassing van deze regeling wordt het asielzoekers direct duidelijk dat Nederland mensen die dat nodig hebben financieel ondersteunt, maar dat mensen die op eigen benen kunnen staan hieraan zelf kunnen en moeten bijdragen.
Deelt u de conclusie dat het verwaarloosbare bedrag dat wordt opgehaald juist aantoont dat dit níet gebeurt? Zo nee, waarom niet?
Ik deel deze conclusie niet. Zoals ook genoemd in het voorgaande antwoord gaat het erom dat degene die kan bijdragen aan de kosten dat ook doet. Uit het antwoord op vraag 13 blijkt dat dit regelmatig gebeurt, daarmee is geen sprake van een verwaarloosbaar bedrag. Doordat de Reba het uitgangspunt hanteert dat niet meer aan eigen bijdrage wordt geïnd dan de kosten van de opvang, is de eigen bijdrage is dan ook maximaal gelijk aan de zogeheten economische waarde van de verstrekkingen die een asielzoeker van het COA ontvangt. Hierdoor ligt het bedrag dat is geïnd substantieel lager dan het bedrag aan uitgekeerde dwangsommen.
Bent u bereid deze regeling meer slagkracht te geven door de vermogensgrens te verlagen en/of de eigen bijdrage te verhogen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u dit vormgeven?
Ik zie daartoe geen aanleiding. Het is goed in dit verband te benoemen dat de Reba 2008 is afgeleid van de participatiewet en aldus bij de normbedragen die ook gelden voor bijstandsgerechtigden. Het is niet wenselijk hiervan af te wijken en asielzoekers op dit punt gunstiger of ongunstiger te behandelen dan ingezetenen. Belangrijk daarbij is dat de te innen eigen bijdrage niet op gespannen voet komt te staan met het fundamentele recht om asiel aan te vragen.
Bent u in dat kader eveneens bereid te onderzoeken met welke vormen van bezit, inkomen en vermogen de regeling kan worden opgerekt? Zo nee, waarom niet?
Nee. Zie ook antwoord op vraag 8.
Deelt u het vermoeden dat intensiever onderzoek naar eventuele bezittingen in het buitenland die onder de regeling vallen had kunnen leiden tot een fors hogere bijdrage dan het totaalbedrag van 65.000 euro dat nu is opgehaald? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid hierin te investeren of hiervan op zijn minst een kosten-batenanalyse te maken? Zo nee, waarom niet?
Nee, dit vermoeden deel ik niet. Het bedrag waar naar verwezen wordt, ziet op de geinde eigen bijdrage naar aanleiding van uitgekeerde dwangsommen door de IND. In het geval van dwangsommen die door de IND zijn uitgekeerd hebben we hier een volledig beeld van omdat deze door de IND worden gemeld aan het COA. Het COA is dus op de hoogte van dit vermogen. Zoals eerder aangegeven is de vaststelling of er sprake is van vermogen in grote mate afhankelijk van de bagagecontrole of de opgave van vermogen door de asielzoeker tijdens het rechten- en plichtengesprek met het COA. En nogmaals; het COA heeft geen bevoegdheid om actief te controleren of deze verklaring naar waarheid is afgegeven of eventueel vermogen op te sporen. Daarnaast is het lastig zo niet onmogelijk om vermogen in het buitenland te achterhalen. Ik acht het daarom niet opportuun om intensiever onderzoek te doen naar eventueel vermogen of bezittingen in het buitenland.
Kunt u aangeven hoeveel jaarlijks werd bijgedragen door asielzoekers tussen de inwerkingtreding van de aanvankelijke regeling in 2008 en de uitbreiding van de regeling eind 2020?
De Regeling Eigen Bijdrage Asielzoekers met inkomen en vermogen heeft volgens de jaarrekeningen van het COA in de volgende opbrengst geresulteerd:
Jaar
Bedrag
2008
€ 324.000
2009
€ 611.000
2010
€ 430.000
2011
€ 336.000
2012
€ 221.000
2013
€ 177.000
2014
€ 178.000
2015
€ 109.000
2016
€ 309.000
2017
€ 497.000
2018
€ 318.000
2019
€ 479.000
2020
€ 375.000
Totaal
€ 4.364.000
Dit is inclusief de uitbreiding van de regeling eind 2020.
Het bericht ‘Statushouders komen amper aan de bak in de zorgsector’ |
|
Jacqueline van den Hil (VVD) |
|
Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichten «Statushouders komen amper aan de bak in de zorgsector»1 en «Sorry meneer Osman, we hebben geen vacatures in de zorg»?2
Ja, ik heb kennisgenomen van deze berichten.
Kunt u toelichten hoe het proces op dit moment verloopt indien een statushouder graag in de zorgsector wil werken? Waar kan deze persoon terecht? Hoelang duurt het voordat diploma’s worden erkend? Welke kosten zijn daarmee gemoeid?
Allereerst wil ik aangeven dat de groep statushouders zeer divers is voor wat betreft opleiding, ervaring en achtergrond en dat er ook een breed scala is aan zorgberoepen waarin statushouders die in de zorg willen werken aan de slag zouden kunnen.
Het gaat enerzijds om de groep (hoogopgeleide) zorgprofessionals die in een gereglementeerd beroep wil werken, zoals arts, verpleegkundige of tandarts, en reeds in het bezit is van een diploma. Hiervoor zijn de procedures rondom diploma-erkenning van kracht. Als deze buitenlands gediplomeerde zorgverleners de toelatingsprocedure succesvol hebben doorlopen en in het BIG-register geregistreerd zijn kunnen zij zelfstandig in hun beroep aan de slag.
Buitenlands gediplomeerden die de erkenningsprocedure nog moeten doorlopen of starten kunnen ook helpen. Zij kunnen bijvoorbeeld onder supervisie werken van een BIG-geregistreerde professional, mits de bekwaamheid is vastgesteld.
Statushouders die in een niet-gereglementeerd beroep, zoals bijvoorbeeld helpende, willen werken of nog geen zorgopleiding hebben gevolgd kunnen in principe solliciteren op een baan in de zorg of een zorgopleiding gaan volgen.
Zoals ook het rapport «Van asielzoeker tot zorgverlener» van de Adviescommissie voor Vreemdelingenzaken (ACVZ) heeft uitgewezen, ervaren asielmigranten die in de zorg aan het werk willen de nodige belemmeringen en kunnen zij een extra steuntje in de rug gebruiken. Voor mijn inzet op dit punt verwijs ik u naar de antwoorden op vraag 4 en 5.
Zoals ook aangegeven in mijn brief d.d. 21 juni 2021 (Kamerstuk 29 282, nr. 441) ontvangt uw Kamer deze zomer een inhoudelijke schriftelijke kabinetsreactie op het ACVZ-rapport «Van asielzoeker naar zorgverlener».
Er zijn daarnaast verschillende instanties die hulp bieden aan buitenlands gediplomeerde statushouders bij het doorlopen van de toelatingsprocedure om in een gereglementeerd zorgberoep aan de slag te gaan. Zo biedt het UAF ondersteuning aan vluchtelingen die de toelatingsprocedure voor bv. arts, tandarts of verpleegkundige doorlopen, is ook Vluchtelingenwerk voor deze doelgroep actief en kunnen buitenlands gediplomeerde artsen hulp krijgen vanuit de Vereniging Buitenlands Gediplomeerde Artsen. Ook het CIBG stelt per 1 juli 2021 een wekelijks spreekuur in voor aanvragers die bijvoorbeeld vragen hebben over de procedure.
Om te borgen dat een buitenlands gediplomeerde zorgverlener die zelfstandig zijn beroep wil uitoefenen in Nederland over het vereiste kwaliteitsniveau beschikt, moet deze een toelatingsprocedure doorlopen. Zo moet een statushouder die in een gereglementeerd beroep, zoals arts, tandarts of verpleegkundige, aan het werk wil en beschikt over een diploma behaald in een land buiten Europa een verklaring van vakbekwaamheid aanvragen om zijn beroepskwalificaties te laten erkennen. De zorgverlener kan daarvoor een aanvraag indienen bij het CIBG, die vergezeld moet gaan van de daarvoor vereiste documenten en bewijsstukken. Als onderdeel van de toelatingsprocedure moet een Algemene Kennis- en Vaardigheden toets (AKV-toets) worden afgelegd, waarbij Nederlandse taalvaardigheid, Engelse leesvaardigheid en kennis van de Nederlandse gezondheidszorg aan bod komen. Zoals ook gemeld in mijn brief van 21 juni 2021 (Kamerstuk 29 282, nr. 441) heeft de Commissie Buitenslands Gediplomeerden Volksgezondheid (CBGV) inmiddels voorzien in de mogelijkheid voor vrijstelling van het onderdeel Engels van de AKV-toets voor houders van onder meer een TOEFL-certificaat. Dit in aansluiting op de motie van de leden Paternotte (D66) en Peters (CDA) (Kamerstuk 32 824, nr. 314). Hiermee ontstaat meer ruimte voor buitenlandse zorgverleners om aan te tonen dat zij het Engels als vreemde taal beheersen en hoeven zij hiervoor niet opnieuw een erkende toets af te leggen.
Om toegang te kunnen krijgen tot het beroep arts, tandarts of verpleegkundige moet daarnaast een beroepsinhoudelijk toets (BI-toets) worden afgelegd. Op basis van de diploma’s en werkervaring en de uitkomsten van de genoemde toetsen brengt de CBGV advies uit aan het CIBG over de vakbekwaamheid van de buitenlands gediplomeerde. In veel gevallen oordeelt de CBGV dat er aanvullende opleiding en/of stage nodig is om het verschil met het Nederlandse kwaliteitsniveau te overbruggen.
De duur van de procedure kan per individueel geval dan ook sterk variëren en is mede afhankelijk van de compleetheid van het aangeleverde dossier, de opleiding en werkervaring van betrokkene en de mate waarin dat aansluit bij het Nederlandse kwaliteitsniveau. Daarnaast leert de ervaring dat ook het op peil brengen van de Nederlandse taalbeheersing de nodige tijd en investering vraagt van de buitenlands gediplomeerde zorgverlener, wat kan leiden tot een langere doorlooptijd van de procedure.
De aan de procedure verbonden kosten voor de aanvrager hebben vooral betrekking op de toetsen die moeten worden afgelegd door buitenlands gediplomeerde zorgverleners. Zoals hierboven aangeven betreft dit de AKV-toets; met kosten ter hoogte van 530 euro voor academische beroepen en 190 euro voor MBO- en HBO-beroepen. Bij de BI-toets die artsen, tandartsen en verpleegkundigen moeten afleggen, bedragen de kosten 1.700 euro voor artsen, 1.500 euro voor tandartsen en 400 euro voor verpleegkundigen. Het gaat hierbij om een eigen bijdrage van de aanvragers in de kosten voor de toetsen, de kostprijs van de toetsen zelf ligt hoger. Zo leveren bijvoorbeeld artsen van de 9.291 euro toetskosten een eigen bijdrage van 1.700 euro. De resterende kosten voor de toetsen worden vanuit VWS gefinancierd.
Daarnaast kunnen er kosten gemoeid zijn met vertaling en/of waarmerken van aan te leveren documenten of kosten voor een aanvullende opleiding bij een onderwijsinstelling of stages die op grond van het CBGV advies nodig zijn om verschillen met het in Nederland vereiste opleidingsniveau voor het betreffende beroep te overbruggen. Tenslotte is voor bepaalde beroepen, zoals arts, tandarts, verpleegkundige, BIG-registratie vereist om het beroep zelfstandig te mogen uitoefenen. Kosten voor de registratie in het BIG-register bedragen 85 euro.
Is bij u bekend hoeveel statushouders een zorgachtergrond hebben? Zo ja, in hoeverre worden deze mensen geïnformeerd of benaderd om te werken in de zorg? Zo nee, bent u bereid om dat beter inzichtelijk te krijgen? Hoeveel statushouders hebben zich de afgelopen vijf jaar gemeld bij Commissie Buitenslands Gediplomeerden Volksgezondheid (CBGV) voor een erkenning van hun diploma’s?
Het is mij niet bekend hoeveel statushouders een zorgachtergrond hebben. Hierover zijn geen gegevens beschikbaar. Op basis van de gegevens die we wel hebben, is ons beeld dat de groep relatief beperkt is. Van de ca. 1,2 miljoen zorgprofessionals die in de Nederland in de zorg werken, zijn er in totaal 350.000 geregistreerd in het BIG-register.
Zorgverleners met een buitenlands diploma behaald in een land buiten de EER moeten een verklaring van vakbekwaamheid aanvragen als zij in Nederland als zorgverlener aan het werk willen. Bij de CBGV is niet bekend of een aanvrager van een verklaring van vakbekwaamheid statushouder is. Om een grove indicatie van de omvang van de groep te krijgen kan gekeken worden naar aantallen aanvragen voor een verklaring van vakbekwaamheid afkomstig van aanvragers met als (tweede) nationaliteit Syrië, Eritrea, Iran, Irak, Turkije en Afghanistan, landen waar veel vluchtelingen en statushouders vandaan komen. In de periode 2015 t/m 2020 waren 519 aanvragen afkomstig van aanvragers met een (tweede) nationaliteit uit genoemde landen, maar het gaat daarbij niet noodzakelijkerwijs om statushouders. Ook mensen met genoemde nationaliteiten die om andere redenen naar Nederland zijn gekomen zijn immers hierbij inbegrepen. Tegelijkertijd zijn er aanvragen van (voormalig) statushouders die inmiddels genaturaliseerd zijn. Een goed beeld van aantallen statushouders die zich bij het CBGV hebben gemeld voor een erkenning van hun diploma’s is dus niet te geven.
Om een verdere indicatie te geven van de omvang van de groep buitenlands gediplomeerden die een aanvraag hebben ingediend en in Nederland hun beroep willen uitoefenen kan ik melden dat er van 2016 t/m mei 2021 in totaal 5.300 aanvragen voor BIG-registratie zijn ingediend door zorgverleners met een buitenlands diploma. In totaal stonden er op 1 juni van dit jaar 12.052 personen met een buitenlands diploma ingeschreven in het BIG-register, waarvan er 830 een nationaliteit hebben van een land buiten de EER. Daarnaast stonden 906 personen ingeschreven met een nationaliteit van een land buiten de EER die in bezit zijn van een Nederlands diploma.
In hoeverre deze mensen zelf het initiatief hebben genomen om in de zorg te gaan werken, of hiervoor benaderd zijn, is niet bekend. De meeste activiteiten gericht om mensen te interesseren voor werken in de zorg, zijn gericht op een veel bredere doelgroep. Dit geldt bijvoorbeeld voor de «Ik Zorg» campagne – als onderdeel van het Actieprogramma Werken in de Zorg. Er zijn daarnaast verschillende regionale initiatieven die zich expliciet richten op het inzetten van statushouders in de zorg (zie ook mijn antwoord bij vraag 4 en 5).
Hoe verklaart u het verschil tussen de gemiddelde duur van vier jaar in Nederland voordat men werkzaam kan zijn in de zorg, ten opzichte van de duur van vier maanden in Duitsland? Vindt u dat de kwaliteitsborging in Duitsland minder goed geregeld is? Zo ja, op welk vlakken? Zo nee, welke belemmeringen veroorzaken het verschil in duur?
Elke lidstaat hanteert een eigen werkwijze bij de erkenning van beroepskwalificaties van buitenlands gediplomeerde zorgverleners, in Duitsland geldt daarbij dat die werkwijze ook nog eens per deelstaat kan verschillen. Het is daarmee niet eenvoudig om in algemene zin een verklaring te geven voor eventuele verschillen in de duur van de procedure in Nederland en Duitsland of een kwalitatief oordeel te vellen over de manier waarop de kwaliteitsborging in Duitsland is geregeld. Vanzelfsprekend is het goed om te leren van ervaringen met de erkenningsprocedure in Duitsland of andere lidstaten en te bezien welke elementen daaruit bruikbaar zouden kunnen zijn om in Nederland te komen tot een snellere en efficiëntere procedure. Ik ben dan ook zeker bereid om verdere gesprekken daarover te voeren en heb daartoe reeds contact gezocht met de betrokken autoriteiten in Duitsland.
Zoals aangegeven in mijn brief d.d. 21 juni 2021 (Kamerstuk 29 282, nr. 441) zal ik uw Kamer in het najaar nader informeren over de diverse activiteiten die zijn ingezet om de toelatingsprocedure voor buitenlands gediplomeerde zorgverleners te stroomlijnen en te versnellen; de ervaringen in Duitsland bij de erkenningsprocedure neem ik daarbij mee.
Bent u het ermee eens dat statushouders een waardevolle bijdrage kunnen leveren aan het tekort aan arbeidskrachten in de zorg? Hoe heeft u daar invulling aan gegeven in de verschillende (actie)programma’s? Bent u bereid om in de volgende monitor «Werken in de zorg» een uitgebreidere toelichting te geven over werken in de zorg voor statushouders?
Ik ben het er mee eens dat statushouders een waardevolle bijdrage kunnen leveren aan de zorg, en daarmee ook kunnen bijdragen aan het oplossen van de tekorten in de zorg. Dat geldt echter voor iedereen die in de zorg wil werken: gezien de arbeidsmarktopgave waar we voor staan moeten we al het potentieel benutten.
Met het huidige Actieprogramma Werken in de zorg zet ik onder andere in op het verhogen van de instroom in de zorg. Daarbij is er ook specifieke aandacht voor zij-instromers en mensen met afstand tot de arbeidsmarkt. Dit betreft een brede groep mensen en kunnen ook statushouders zijn, ongeacht of zij een zorgachtergrond hebben of niet. Via het SectorplanPlus stel ik subsidie beschikbaar voor scholing, training en cursussen die ervoor kunnen zorgen dat mensen (beter) inzetbaar zijn en blijven in de zorg. Deze subsidie is beschikbaar voor werkgevers en kan ook ingezet worden voor mensen met afstand tot de arbeidsmarkt, zoals ook statushouders.
Zoals eerder genoemd in mijn brief aan uw Kamer van 28 mei jl. (Kamerstuk 25 295, nr. 124125) zijn er verschillende regionale initiatieven waarin partijen samenwerken om meer statushouders aan te trekken voor of in te zetten in de zorg. Via onder andere het ActieLeerNetwerk worden deze goede voorbeelden breed gedeeld. Het gaat onder andere om het samenwerkingstraject «Statushouders in de zorg», het Koplopersinitiatief «Kleurrijk zorgen», het Koplopersinitiatief «In de zorg - uit de zorgen» en een samenwerkingsverband in de regio Amsterdam.
Er is niet voorzien in een volgende monitor «Werken in de zorg» omdat dat buiten mijn ambtstermijn ligt.
Vindt u dat de zorgsector voldoende gebruik maakt van deze potentiële zorgmedewerkers? Zo nee, hoe denkt u dat we het potentieel nog beter kunnen benutten?
Ik ben van mening dat dit potentieel beter benut kan worden. Zowel het potentieel van statushouders met een zorgachtergrond als van statushouders zonder zorgachtergrond die in de zorg willen werken. Dat dit mogelijk is en op welke wijze blijkt uit de in mijn antwoord op vraag 4 genoemde voorbeelden. In die initiatieven is onder andere ingezet op taaltrainingen, trainingen over het functioneren van en werken in de Nederlandse zorg, begeleiding/coaching van deelnemers op de werkvloer en opleidingstrajecten. Ik vind het belangrijk dat dergelijke voorbeelden breed gevolgd worden. Een aantal zijn daarom ook benoemd als koploper in het Actie Leernetwerk. Hiermee kunnen andere partijen leren van de ervaringen met deze initiatieven.
Zoals gemeld in mijn brief van 28 mei jl. (Kamerstuk 25 295, nr. 124125) ben ik daarnaast in gesprek met betrokken partijen over het stroomlijnen en versnellen van de toelatingsprocedure voor buitenlandse gediplomeerde zorgverleners, met behoud van kwaliteit. Ook via deze weg zet ik mij in om ervoor te zorgen dat de buitenlands gediplomeerden die in de zorg aan de slag willen sneller een passende plek vinden.
De betrokkenheid van Frontex bij illegale pushbacks |
|
Corinne Ellemeet (GL) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Het ene na het andere schandaal: wie controleert EU-grensbewaker Frontex?»1
Ik heb kennis genomen van dit en andere recente berichtgeving over vermeende pushbacks aan de EU buitengrenzen, waarbij ook de betrokkenheid van Frontex wordt gesuggereerd. Om deze reden lopen er diverse onderzoeken naar Frontex. De Frontex Management Board, waarin zowel de lidstaten als de Europese Commissie vertegenwoordigd zijn, heeft afgelopen najaar een werkgroep ingesteld om onderzoek te doen naar de betrokkenheid van Frontex bij de vermeende pushbacks in Griekenland. Over de uitkomsten bent u in het verslag van het schriftelijk overleg n.a.v. de JBZ-Raad van 11 en 12 maart jl. geïnformeerd.2 Het finale rapport van de werkgroep is te vinden op de website van Frontex3. Ook heeft de Management Board naar aanleiding van dit rapport conclusies gepubliceerd4.
Daarnaast onderzoekt de Europese Ombudsman hoe het agentschap klachten over schendingen van fundamentele rechten behandelt. Het Europees Parlement en OLAF – het Europees Bureau voor Fraudebestrijding – doen beiden onderzoek naar vermeend wangedrag binnen Frontex en de eventuele betrokkenheid van Frontex bij vermeende mensenrechtenschendingen aan de EU-buitengrenzen. Deze onderzoeken zijn op dit moment nog niet afgerond.
Het kabinet vindt het belangrijk dat de berichten over incidenten serieus worden onderzocht, de Commissie en de lidstaten hierover volledig worden geïnformeerd en zo nodig gepaste maatregelen worden genomen. Nederland benadrukt dit standpunt tijdens de vergaderingen van de Management Board van Frontex. Het kabinet onderschrijft daarnaast de aanbevelingen uit het onderzoek van de werkgroep van de Frontex Management Board (Werkgroep Fundamental Rights and Legal and Operational Aspects of Operations, «FRaLO») en vindt het van belang dat de Management Board openstaande incidenten blijft monitoren en waar nodig, stappen onderneemt.
Wat is uw reactie op de bewijzen van journalisten en NGO’s die aantonen dat Frontex zich schuldig heeft gemaakt aan illegale pushbacks van asielzoekers?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u specificeren of er gedurende de periode van begin 2020 tot heden Nederlandse grenswachten of middelen zijn ingezet bij Frontex operaties in Griekenland?
In de periode van 2020 tot heden zijn personeel en middelen vanuit Nederland ingezet in Griekenland. Over de algehele inzet van Nederland in Frontex operaties in 2020 is uw Kamer vorig jaar geïnformeerd5 en over de algehele inzet in dit jaar wordt uw Kamer voor de zomer geïnformeerd. In Griekenland werd in de periode van begin 2020 tot heden ongeveer 129 VTE ingezet vanuit de KMar, DV&O, IND en de Politie. Dit bevat ook de inzet van Nederland in de Rapid Border Intervention in Griekenland van vorig jaar. Daarnaast werden vanaf begin 2020 twee Nederlandse patrouillevoertuigen aan de landgrens van Griekenland met Turkije ingezet. Vanaf 1 april 2020 tot en met heden worden er drie patrouillevoertuigen in dit gebied ingezet. Nederland heeft in genoemde periode geen varende en/of vliegende middelen in Griekenland ingezet en dit is in de nabije toekomst ook niet voorzien.
Vindt u dat de controlemechanismen rondom het grensagentschap op dit moment voldoende functioneren? Zo nee, waarom niet?
Met de inwerkingtreding van de nieuwe Europese Grens- en Kustwacht Verordening (2019/1896) is het mandaat van Frontex aanzienlijk uitgebreid, wat tevens betekent dat de functies van de Management Board zijn uitgebreid. Wat het kabinet betreft, heeft dit als gevolg dat de Management Board ook zijn rol als toezichthouder dient te versterken, met het oog op goed beheer en effectieve uitvoering van het nieuwe mandaat. Dit ziet tevens op het versterken van strategische sturing, de follow-up na incidenten en een sterkere betrokkenheid van de Raad. Daar pleit het kabinet ook al enige tijd voor.6 De governance van Frontex staat op dit moment uitdrukkelijk op de agenda van de Management Board van Frontex.
Samen met enkele andere lidstaten, is Nederland van mening dat ook de JBZ-Raad aangesloten dient te blijven bij de uitkomsten van de verschillende lopende onderzoeken naar Frontex. Eerder is er in de JBZ-Raad van januari jl. al gesproken over de berichtgeving rondom pushbacks en de mogelijke betrokkenheid van Frontex.7
Hoe ziet u de rol van Nederland in het waarborgen van fundamentele rechten in Frontex operaties, mede gelet op de positie van Nederland in de Management Board van Frontex?
Voor het kabinet staat voorop dat grensbewaking door de lidstaten en met ondersteuning van Frontex wordt uitgevoerd conform de geldende Europese en internationale wet- en regelgeving. Verdragsrechtelijk is de Europese Commissie, als hoeder van de verdragen, verantwoordelijk voor het tot de orde roepen van lidstaten die het EU Acquis niet naleven.
De primaire verantwoordelijkheid van de bewaking van de Europese buitengrenzen ligt bij de lidstaten. Zij kunnen hierin worden ondersteund door Frontex. Vanuit de Europese grens- en kustwacht verordening (2019/1896) zijn er verschillende mechanismen om ervoor te zorgen dat de grondrechten worden gewaarborgd in Frontex operaties, zoals een onafhankelijke grondrechtenfunctionaris, een adviesforum, toezichthouders voor de grondrechten en klachten- en rapportagemechanismen. Bovendien geldt dat in alle lidstaten (onafhankelijke) toezichthouders zijn ingesteld, zoals Nationale Ombudsmannen en op Europees niveau, de Europese Ombudsman.
Conform artikel 6 van de EGKW-Verordening legt Frontex verantwoording af aan het Europees Parlement en de Raad. Daarnaast is de Management Board van Frontex belast met het efficiënt controleren van de functies van het agentschap. Hierbij hoort ook dat bijvoorbeeld de grondrechtenfunctionaris en het adviesforum regelmatig aan de Management Board rapporteren. In het finale rapport van de werkgroep FRaLO worden bovendien een aantal aanbevelingen gegeven om de rapportagemechanismen te verbeteren. Het kabinet onderschrijft deze aanbevelingen. Frontex is momenteel bezig om deze aanbevelingen op te volgen en rapporteert hierover aan de Management Board.
Graag verwijs ik u tevens naar het antwoord op vraag 2.
Met hoeveel vertegenwoordigers en met welke frequentie neemt Nederland plaats in vergaderingen van de Management Board van Frontex?
De samenstelling van de Management Board van Frontex volgt uit de Europese grens- en kustwacht verordening (2019/1896). De Management Board is samengesteld uit vertegenwoordigers van de hoofden van de grensautoriteiten van iedere lidstaat en landen die betrokken zijn bij de uitvoering, toepassing en ontwikkeling van het Schengenacquis. Daarnaast vaardigt de Europese Commissie twee vertegenwoordigers af. De Nederlandse vertegenwoordiger is de Commandant van de Koninklijke Marechaussee (KMar). Om de continuïteit te waarborgen hebben alle leden ook een plaatsvervanger. Alle leden van de Management Board zijn zichtbaar op de website van Frontex.8 De Management Board komt volgens de reguliere planning ongeveer iedere twee maanden bij elkaar. Mede vanwege onderhevige vermeende incidenten hebben vergaderingen de laatste tijd frequenter plaatsgevonden.
Wat is uw appreciatie van de conclusies van de Management Board op 5 maart 2021? Weergeven deze conclusies ook de positie van het Nederlandse kabinet?2
Over de uitkomsten en de positie van het kabinet bent u in het verslag van het schriftelijk overleg n.a.v. de JBZ-Raad van 11 en 12 maart jl. geïnformeerd.10
Welke bronnen heeft de Management Board aangeschreven in haar onderzoek van de gemelde incidenten?
De werkwijze van de werkgroep FRaLO van de Frontex Management Board is beschreven in het finale rapport.11 De werkgroep FRaLO heeft op basis van haar mandaat gebruik gemaakt van verschillende bronnen. Er is gebruik gemaakt van interne bronnen en documentatie van Frontex, hieronder valt het zogenaamde Serious Incident Reporting mechanisme. Er hebben daarnaast verschillende online consultaties plaatsgevonden met betrokken experts van lidstaten en met de uitvoerend directeur. Tevens is er gebruik gemaakt van bronnen van andere lidstaten en zijn mediaberichten gebruikt. Tot slot hebben het adviesforum, de grondrechtenfunctionaris, en het Fundamental Rights Agency een bijdrage geleverd aan het onderzoek.
Op welke wijze zouden de «serious incidents reports» van mensenrechtenschendingen waarover geen uitsluitsel kon worden gegeven in het rapport van de Frontex Management Board Working Group verder moeten worden onderzocht?
De conclusies van de Frontex Management Board van 7 mei, gepubliceerd op de website van Frontex12, duiden aan dat één van de vijf incidenten nog niet is afgesloten en dat de Management Board dit laatste incident blijft monitoren. Zoals in het antwoord op vraag 7 beschreven, vindt het kabinet het belangrijk dat de berichten over incidenten serieus worden onderzocht, de Commissie en de lidstaten hierover volledig worden geïnformeerd en zo nodig gepaste maatregelen worden genomen. Nederland heeft dit standpunt wederom tijdens de vergadering van de Frontex Management Board van 7 mei benadrukt.
Bent u bereid uw steun uit te spreken voor het instellen van een permanente werkgroep welke zich richt op fundamentele rechten en governance van Frontex in de Management Board? Zou Nederland onderdeel uit willen maken van deze werkgroep? Zo nee, waarom niet?
In opvolging van het finale rapport van de werkgroep FRaLO en de recente berichtgeving, wordt er tijdens de vergaderingen van de Management Board aandacht gegeven aan het versterken van de strategische sturing en toezicht van de Management Board. Om de rol van de Management Board te versterken wordt de optie verkend om een werkgroep op te richten die zich hierop richt. In een eerste discussie tijdens de vergadering van de Management Board op 7 mei heeft Nederland zich positief uitgelaten over de totstandkoming van een werkgroep. Hierbij is het belang benadrukt van een duidelijk mandaat en de synergie met reeds bestaande groepen en mechanismen.
Onderschrijft u dat de directeur van Frontex activiteiten deels of volledig stop dient te zetten indien er mensenrechtenschendingen worden vastgesteld en incidenten die worden gemeld daarom volledig dient te onderzoeken?
Ingevolge artikel 46 lid 4 van Verordening 2019/1896 kan een activiteit van Frontex inderdaad worden geschorst of beëindigd wanneer de uitvoerend directeur van oordeel is, na raadpleging van de grondrechtenfunctionaris, dat er in verband met de betrokken activiteit sprake is van schendingen van de grondrechten of de internationale verplichtingen op het gebied van internationale bescherming, die ernstig zijn of waarschijnlijk zullen voortduren. Krachtens Artikel 46 lid 6 worden deze beslissingen op naar behoren gemotiveerde gronden genomen en worden deze niet gebaseerd op een enkel incident. Bij het nemen van deze beslissingen houdt de uitvoerend directeur rekening met relevante informatie, zoals het aantal en de inhoud van de geregistreerde klachten die niet door een nationale bevoegde autoriteit zijn opgelost, rapporten over ernstige incidenten, verslagen van coördinerend functionarissen, relevante internationale organisaties, en instellingen, organen en instanties van de Unie op de onder deze verordening vallende gebieden. Deze lijst is niet gelimiteerd en de uitvoerend directeur kan ook andere bronnen in acht nemen, indien relevant in de specifieke situatie. De uitvoerend directeur motiveert op basis van bovenstaande informatie het besluit en stelt vervolgens de Management Board in kennis van dergelijke beslissingen.
Op basis van dit artikel is begin dit jaar door de uitvoerend directeur het besluit genomen om de Frontex-operatie te stoppen in Hongarije.
Bent u bekend met het onderzoek van Lighthouse Reports waaruit blijkt dat Frontex de Libische kustwacht assisteert bij het opsporen en terugduwen van migranten die proberen uit Libië te vluchten?3
Het kabinet heeft kennisgenomen van het artikel in Trouw en volgt de zorgwekkende berichtgeving nauwgezet. De primaire verantwoordelijkheid van de bewaking van de buitengrenzen ligt bij de individuele lidstaten en het kabinet beschikt dan ook niet over eigenstandige informatie om vast te stellen wat er aan die buitengrenzen gebeurt. Voor het kabinet staat voorop dat grensbewaking door lidstaten, en met eventuele ondersteuning van Frontex, te allen tijde wordt uitgevoerd conform de geldende EU en internationale wet- en regelgeving.
Ten aanzien van deze specifieke berichtgeving heeft Frontex, tijdens de vergadering van de Frontex Management Board van 7 mei, een toelichting verstrekt. Frontex gaf aan samen te werken met de Libische Kustwacht in het kader van EU-missies. Conform de Europese grens- en kustwachtverordening14 ondersteunt Frontex de EU-lidstaten, zoals Italië of Malta, bij het beheer van de Europese buitengrens, waaronder op de zeegrens. In operaties op zee ondersteunt Frontex lidstaten onder andere door de inzet van vliegtuigen en boten. Frontex geeft aan hierbij te handelen conform de verordening15 voor de bewaking van de zeebuitengrenzen in het kader van de operationele samenwerking gecoördineerd door Frontex. Dit betekent dat wanneer de organisatie tijdens de uitvoering van zijn taken constateert dat er sprake is van een noodsituatie op zee, Frontex de verantwoordelijke autoriteiten, namelijk het reddingscoördinatiecentrum, van een lidstaat of derde land waarschuwt om actie te ondernemen. De situatie kan zich voordoen dat Frontex een dergelijke noodsituatie constateert in de Search and Rescue-zone van Libië. Frontex waarschuwt dan de Libische autoriteiten, alsmede de autoriteiten van relevante andere derde landen en/of lidstaten, en in het bijzonder de reddingscoördinatiecentra, om een reddingsoperatie te starten. Indien de situatie daartoe noopt, kan er ook een alarmsignaal worden afgegeven aan andere (commerciële) schepen die zich in de nabijheid begeven.
Het kabinet onderschrijft dat het tegengaan van verlies van levens op de Middellandse Zee en de internationaalrechtelijke plicht om mensenlevens op zee te redden te allen tijde de uitgangspunten blijven.16 De verantwoordelijkheden voor SAR-operaties zijn in het internationaal zeerecht verankerd.17 Daaruit volgt de wettelijke taak van een kuststaat om SAR-operaties te coördineren in diens SAR-zone: Search and Rescue. Deze verantwoordelijkheid geldt ook voor Libië. De ontschepingen die volgen op reddingsoperaties in de Libische SAR-zone zullen logischerwijs in hetzelfde land plaatsvinden. Om deze wettelijke taak effectief te kunnen uitvoeren en het verlies van levens op zee te voorkomen is een goed functionerende kustwacht noodzakelijk. Daarom kan samenwerking van de EU met de Libische autoriteiten ook nuttig zijn: om de capaciteit van de kustwacht te versterken, maar ook om in gesprek te gaan met de Libische autoriteiten wanneer er sprake is van incidenten. Dat doet de Europese Unie dan ook.
Wat betreft ontscheping in veilige havens buiten Libië, is uw Kamer bekend dat het kabinet, gezien de aanhoudende aantallen irreguliere migranten en vluchtelingen die de levensgevaarlijke oversteek vanaf de Noord-Afrikaanse kust naar de EU ondernemen, meermaals heeft opgeroepen tot duidelijke kaders en goede afspraken tussen alle betrokken partijen om tot een normalisatie van de ontschepingspraktijk op de Middellandse Zee te komen, inclusief het vaststellen van SAR-zones en veilige havens en de opbouw van goed werkende kustwachten met voldoende capaciteit. De conclusies van de Europese Raad van juni 2018 vormen hierbij het uitgangspunt.18 Deze normalisatie moet bijdragen aan een voorspelbaar en verantwoordelijk mechanisme voor personen die tijdens een SAR-operatie zijn gered.19
Aan beide kanten van de Middellandse Zee moeten dezelfde uitgangspunten voor ontscheping en daaropvolgende procedures worden toegepast op basis van nationale procedures met respect voor internationale kaders. Hier ligt wat Nederland betreft een gedeelde verantwoordelijkheid voor alle landen in het Middellandse Zeegebied. Dit geldt temeer gezien het feit dat verreweg de meeste van deze SAR-operaties plaatsvinden in de SAR-zones van Noord-Afrikaanse landen, soms op slechts geringe afstand van de kust. Het kabinet stelt zich op het standpunt dat drenkelingen conform de bestaande internationaalrechtelijke kaders naar de dichtstbijzijnde veilige haven dienen te worden gebracht, ook al is dat aan de kant van waaruit men vertrokken is. Het non-refoulement principe is hierbij leidend. Dit geldt ook voor de Frontexoperaties op de Middellandse zee.
Zoals uw Kamer welbekend roepen IOM en UNHCR al lange tijd op tot een duurzaam, voorspelbaar ontschepingsmechanisme, inclusief de realisatie van veilige havens, voor het gehele Middellandse Zeegebied.20 Verschillende lidstaten, waaronder Nederland, benadrukten tijdens de informele JBZ-Raad van juli jl. de noodzaak om in dit kader met betreffende derde landen, UNCHR en IOM nauwer samen te werken. Samen met een protocol met duidelijke gedragsregels voor niet-statelijke actoren zou dit bijdragen aan de verdere normalisatie van de SAR-praktijk op de Middellandse Zee, zowel aan de noord- als de zuidoevers.
Gelet op de zorgwekkende situatie in de Libische detentiecentra zet het kabinet zich samen met de EU er ook voor in dat de situatie van migranten in Libië wordt verbeterd, o.a. door grootschalige vrijwillige terugkeer vanuit Libië naar hun herkomstlanden en het verbeteren van de situatie in de detentiecentra.
Klopt het dat Frontex informatie doorstuurt naar de Libische kustwacht, formeel dan wel informeel? Zo ja, hoe beoordeelt u dit in het kader van relevante Europese wetgeving en het VN-vluchtelingenverdrag?
Zie antwoord vraag 12.
Kunt u uitsluiten dat mensen zijn omgekomen op de Middellandse Zee omdat Frontex ervoor koos de Libische kustwacht te informeren over in problemen geraakte schepen, terwijl er koopvaardijschepen of schepen van NGO’s dichterbij waren?
Zie antwoord vraag 12.
Bent u bereid de Kamer schriftelijk te informeren over de wijze waarop de Management Board verwacht de aanbevelingen uit de verschillende lopende onderzoeken naar Frontex te implementeren?
Het kabinet kan uiteraard niet vooruitlopen op de uitkomsten van de verschillende lopende onderzoeken van het Europees Parlement, de Ombudsman en OLAF, en alsmede de wijze waarop de Frontex Management Board opvolging geeft aan deze onderzoeken. De uitkomsten hiervan worden naar verwachting besproken in de Frontex Management Board. Ten aanzien van het OLAF onderzoek heeft de Management Board een juridisch vastgelegde rol in de opvolging. Het kabinet zal de Kamer te zijner tijd informeren over het Nederlandse standpunt en de eventuele openbare conclusies van de Management Board.
Het feit dat er gewoon reisbureaus zijn die zich specialiseren in leuke reizen naar Ethiopië terwijl nog steeds mensen uit dit land asiel aanvragen in Nederland |
|
Geert Wilders (PVV), Gidi Markuszower (PVV) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de uitzending van Hart van Nederland van 5 mei 2021 waarin duidelijk wordt dat er reisbureaus zijn die reizen aanbieden naar Ethiopië?
Ik ben bekend met de uitzending.
Bent u het eens dat het te gek voor woorden is dat Ethiopiërs hier in Nederland asiel aanvragen terwijl het zo’n populaire vakantiebestemming is?
Asielaanvragen van personen uit Ethiopië worden beoordeeld aan de hand van het individuele asielrelaas en de mensenrechten- en geweldssituatie in het land zoals die op dat moment bekend is. De algemene veiligheidssituatie is daarbij een factor die wordt meegewogen. Een land, of een deel/delen van dat land, kan voor (Nederlandse) toeristen toegankelijk zijn, waarbij de algemene veiligheidssituatie niet in de weg staat aan het aanbieden van vakanties. Dit betekent echter niet dat personen afkomstig uit dat land per definitie geen risico lopen bij terugkeer en geen aanspraak kunnen maken op asielbescherming. Een persoon kan bijvoorbeeld een bepaald risicoprofiel hebben, zoals het behoren tot een bepaalde etnische groep of het zijn van politiek opposant en om die reden het doelwit zijn van geweld en/of vervolging. De situatie van een asielzoeker uit Ethiopië kan en moet daarom niet vergeleken worden met de situatie van een (Nederlandse) toerist. Overigens is het huidige reisadvies voor Ethiopië voor delen van het land rood (niet reizen) en voor delen oranje (alleen noodzakelijke reizen). Het Ministerie van Buitenlandse Zaken meldt dat er een militair conflict is en er gewelddadige demonstraties kunnen voorkomen. Het is aan (Nederlandse) toeristen zelf om een afweging te maken in het al dan niet ondernemen van een reis naar dat land.
In februari 2021 is het algemene ambtsbericht van het Ministerie van Buitenlandse Zaken verschenen over Ethiopië. Ik ben mij aan het beraden over de implicaties voor het landgebonden asielbeleid. Ik verwacht de Kamer daarover op korte termijn te informeren.
Bent u het voorts eens dat hieruit blijkt dat Ethiopië gewoon een veilig land is en dat alle in Nederland verblijvende asielzoekende Ethiopiërs terug naar huis kunnen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u vertellen hoeveel van de Ethiopiërs die in Nederland asiel aanvragen, vakantie vieren in eigen land?
Nee, daarover zijn geen cijfers bekend. Ik heb echter geen signalen dat er momenteel op grote schaal Ethiopiërs in Nederland met een asielvergunning voor bepaalde tijd naar hun land van herkomst terugkeren.
Bent u bereid de grenzen te sluiten voor alle gelukszoekers uit Ethiopië? Zo nee, waarom niet?
Nee. Zoals ik al eerder heb aangegeven2 is het kabinet van mening dat het categorisch sluiten van de Nederlandse grenzen geen realistische, laat staan een structureel wenselijke oplossing is voor het complexe migratievraagstuk.
Deportatie van Syrische vluchtelingen door Denemarken. |
|
Sylvana Simons (BIJ1) |
|
Stef Blok (minister economische zaken) (VVD), Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het feit dat Denemarken de verblijfsvergunningen van Syrische vluchtelingen gaat intrekken en daarmee zeker 380 mensen wil uitzetten naar Syrië?1
Wij zijn bekend met de berichtgeving over het besluit van de Deense regering om de tijdelijke verblijfsstatus van Syrische asielzoekers uit de provincie Damascus en de provincie Rif-Damascus niet te verlengen of in te trekken. Voor zover ons bekend gaat het om 505 individuen. Aangezien Denemarken, net als Nederland, geen formele relaties met Syrië onderhoudt, is enkel vrijwillige terugkeer mogelijk en is momenteel van gedwongen terugkeer geen sprake.
Wat vindt u van het feit dat voornamelijk vrouwen worden uitgezet door Denemarken?
In het vigerende Nederlandse asielbeleid voor Syrië is opgenomen dat mensen uit Syrië bij of na terugkeer vanuit het buitenland een reëel risico lopen op ernstige schade indien men geen actieve aanhanger is van het regime. Bij dit algemene uitgangspunt wordt geen onderscheid gemaakt tussen Syrische mannen en vrouwen. Dit Nederlandse beleid is mede gebaseerd op de algemene ambtsberichten over Syrië van het Nederlandse Ministerie van Buitenlandse Zaken. Nog voor de zomer wordt een nieuw algemeen ambtsbericht over Syrië verwacht. Aan de hand van de informatie uit dat ambtsbericht zal de Staatssecretaris bezien of er aanleiding is het Nederlandse asielbeleid voor Syrië aan te passen. Uw Kamer zal hier te zijner tijd over worden geïnformeerd.
Net als Nederland is Denemarken lid van de Europese Unie en partij bij het Vluchtelingenverdrag en het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens (EVRM). Binnen de normatieve kaders van deze verdragen hebben lidstaten de ruimte om een eigen beleidsafweging te maken, aan de hand van de hun beschikbare landeninformatie. Wij willen dan ook terughoudend zijn in het appreciëren van de Deense beleidskeuzes. Op basis van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mogen wij ervan uitgaan dat Denemarken zijn non-refoulementverplichtingen uit het Vluchtelingenverdrag en het EVRM ten aanzien van asielzoekers nakomt.
Deelt u de constatering dat vrouwen echter niet minder gevaar lopen voor het schrikbewind van Assad?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe verhoudt het feit dat sommige mensen (politieke) sancties wachten op het moment van terugkeer, zoals arrestatie en mishandeling, zich, volgens u, tot internationale afspraken over uitzetting van vluchtelingen naar onveilige landen?
Zie antwoord vraag 2.
Wat vindt u ervan dat binnen de Europese Unie mensen worden gedwongen te kiezen tussen terugkeren naar Syrië om daar te vrezen voor je leven, of een bestaan in gevangenschap in Deense deportatiecentra?
Op basis van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mogen wij ervan uitgaan dat Denemarken geen asielzoeker zal doen terugkeren naar Syrië zonder dat beoordeeld is of dit in strijd is met een van de refoulementverboden. Als een asielzoeker in Denemarken klachten heeft over de beoordeling van zijn asielaanvraag of het regime op een (gesloten) centrum, dan dient zij of hij zich tot de Deense (hogere) autoriteiten te wenden en daarna zo nodig, vanuit Denemarken, tot het Europese Hof voor Rechten van de Mens (EHRM).
Aangezien alle andere Europese landen, inclusief Nederland, oordelen dat Syrië helemaal niet veilig is, vindt u het een verantwoorde beslissing van de Deense regering om deze mensen uit te zetten? Kunt u uw antwoorden onderbouwen?
In onze antwoorden op uw vragen 2 tot en met 5 hebben wij toegelicht waarom wij terughoudend zijn in het appreciëren van het Deense asielbeleid en landenevaluatie. Verder zijn ons geen concrete feiten en omstandigheden bekend waaruit zou blijken dat er aan het systeem gerelateerde tekortkomingen in de Deense asielprocedure bestaan. Tekortkomingen in die zin dat in de Deense asielprocedure ten aanzien van asielzoekers niet op zorgvuldige wijze zou kunnen worden vastgesteld of zij de in het Vluchtelingenverdrag en het EVRM genoemde risico’s lopen indien zij naar Syrië zouden moeten terugkeren. Als een asielverzoek wordt afgewezen, dan wel indien de eerder verstrekte asielvergunning wordt ingetrokken, kan de asielzoekende tegen deze afwijzing, of intrekking in beroep gaan bij het Refugee Appeals board. Ter illustratie kan erop worden gewezen dat in een aanzienlijk aantal zaken de Refugee Appeals Board heeft geoordeeld dat de intrekking in die betreffende individuele zaken geen stand heeft kunnen houden. Indien alle nationale (Deense) rechtsmiddelen zijn uitgeput, kan een asielzoeker zich nog vanuit Denemarken wenden tot het EHRM als zij of hij vindt dat Denemarken zijn mensenrechten heeft geschonden. Hiermee is een (rechterlijke) toets op asielbesluiten binnen het Deense stelsel gewaarborgd.
De beleidsontwikkelingen in Denemarken maken wel duidelijk dat binnen het Gemeenschappelijk Europees Asielstelsel (GEAS) er nog geen sprake is van een volledige harmonisatie van het landgebonden asielbeleid in de lidstaten, zoals vaker met uw Kamer gewisseld. Initiatieven die door het Europees Ondersteuningsbureau voor asielzaken (EASO) worden genomen, kunnen de eenheid van beleid versterken, en Nederland neemt hieraan deel.
Bent u bereid u te voegen bij de oproep van mensenrechtenorganisaties zoals Amnesty International het besluit van Denemarken terug te draaien en de uitzettingen niet te laten doorgaan? Zo nee, waarom niet?
Gelet op de antwoorden op de vorengaande vragen, zien wij geen aanleiding om ons te voegen bij deze oproep.
Wat is uw mening over het feit dat dit besluit ook kan betekenen dat Denemarken deze mensen ertoe dwingt om in andere Europese landen asiel aan te vragen?
Een gunstiger toelatingsbeleid in een lidstaat kan een aanleiding zijn voor een asielzoeker om een asielverzoek in die lidstaat in te (willen) dienen. Zoals geantwoord op uw vraag 6 neemt Nederland deel aan initiatieven van het EASO om eenheid van het beleid te versterken. Tegelijkertijd blijft het kabinet de Dublin-verordening toepassen. Dit houdt, kort gezegd, in dat een asielzoeker zal worden overgedragen aan de lidstaat die op basis van de Dublinafspraken verantwoordelijk is voor de inhoudelijke behandeling van dat verzoek, tenzij er een ernstige, op feiten berustende, grond is om aan te nemen dat de overdracht aan die verantwoordelijke lidstaat tot (indirect) refoulement zal leiden. Zoals in onze eerdere antwoorden toegelicht, zien wij deze grond ten aanzien van Denemarken niet.
Bent u bereid om met uw Deense ambtgenoot in gesprek te treden om hem te verzoeken het besluit tot intrekking van deze verblijfsvergunningen te doen terugdraaien? Zo nee, waarom niet?
Gelet op de antwoorden op de vorengaande vragen, en de nationale competentie van Denemarken op dit terrein, zien wij onvoldoende aanleiding om dit gesprek te initiëren.
Welke Europese instrumenten zijn er om een heroverweging van het Deense besluit af te dwingen?
Zoals reeds gezegd in ons antwoord op uw vraag 6 kan een asielzoeker tegen een afwijzing van zijn aanvraag om asiel, hetzij tegen de intrekking van zijn asielvergunning, in beroep gaan bij het (onafhankelijke) Refugee Appeals Board. En daarna zo nodig, zich vanuit Denemarken wenden tot het EHRM. Daarmee zitten in het Deense stelsel waarborgen om de rechtmatigheid van de besluiten te laten toetsen.
Bent u bereid om deze Europese instrumenten aan te wenden om heroverweging van het Deense besluit af te dwingen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 10.
In het geval dat Denemarken voet bij stuk houdt: is Nederland dan bereid om alle 380 mensen die op de Deense lijst staan voor uitzetting, asiel aan te bieden? Zo nee, waarom niet?
Nee. Zoals in onze eerdere antwoorden toegelicht past ons een terughoudendheid bij het appreciëren van het Deense beleid, en zitten in het Deense asielstelsel meerdere waarborgen om de rechtmatigheid van asielbesluiten te laten toetsen.
Het bericht dat de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) het afgelopen jaar bijna 50.000 vreemdelingen de Nederlandse nationaliteit heeft gegeven |
|
Gidi Markuszower (PVV) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht dat de IND bijna 50.000 Nederlandse paspoorten heeft weggeven aan vreemdelingen, waarvan Syriërs die hier in 2015 naartoe zijn gekomen de grootste groep vormen?1
Ik ben bekend met de berichtgeving hierover.
Bent u het eens dat deze Syriërs allang weer naar huis hadden moeten terugkeren om hun eigen land weer op te bouwen? Zo nee, waarom niet?
Tijdens het debat van 19 mei jl. heb ik uitgebreid met uw Kamer over dit vraagstuk van gedachten gewisseld. Zoals ook bij dat debat aangegeven, wordt de vraag of de situatie in Syrië veilig genoeg is om naar het land terug te keren door mij beoordeeld op basis van feiten uit objectieve bronnen over de situatie aldaar, waaronder de ambtsberichten van het Ministerie van Buitenlandse Zaken. Uit het meest recente algemeen ambtsbericht blijkt dat de veiligheidssituatie in Syrië niet substantieel is verbeterd. De algehele veiligheidssituatie en mensenrechtenschendingen die gepleegd worden door het Syrische regime en andere partijen, bleken onverkort zorgwekkend.
Zo ja, bent u dan bereid het voorbeeld van de Deense regering te volgen, te stellen dat Syrië weer veilig genoeg is om naar terug te keren en te beginnen met het uitzetten van Syriërs naar hun thuisland?
Voor het huidige landgebonden asielbeleid voor Syrië geldt het uitgangspunt dat mensen uit Syrië die vanuit het buitenland terugkeren, bij of na inreis een reëel risico lopen op ernstige schade. Terugkeer naar Syrië vindt dan ook niet plaats op initiatief van de Nederlandse overheid. Indien een Syrische migrant toch de wens heeft om terug te keren naar Syrië – om welke reden dan ook – kan de DT&V hierin ondersteunen, bijvoorbeeld middels het boeken van een vlucht.
De situatie in Syrië blijf ik nauwgezet volgen. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken heb ik gevraagd een nieuw algemeen ambtsbericht over de situatie in Syrië op te stellen. Dit ambtsbericht wordt voor aanstaande zomer verwacht. Aan de hand van de feiten in dat ambtsbericht zal ik beoordelen of het asielbeleid voor Syrië aanpassingen behoeft. Bij de beoordeling van landenbeleid wordt het beleid van de ons omringende lidstaten betrokken. Het Nederlandse asielbeleid voor Syrië is momenteel in lijn met het beleid dat door het merendeel van de andere EU-lidstaten wordt gevoerd. Ik zal uw Kamer te zijner tijd informeren of er aanleiding bestaat het asielbeleid ten aanzien van Syrië te wijzigen.
Bent u het voorts eens dat het culturele zelfmoord is om zoveel vreemdelingen de Nederlandse nationaliteit cadeau te geven als zij zelf een cultuur aanhangen die haaks staat op de onze? Zo nee, waarom niet?
Nee, Voor verkrijging van het Nederlanderschap gelden stringente voorwaarden.
Bent u bereid waar dat nu mogelijk is, bijvoorbeeld in verband met een dubbele nationaliteit, de gegeven Nederlandse nationaliteit weer in te trekken en alsnog over te gaan tot uitzetting?
Het Europees verdrag inzake nationaliteit, waarbij Nederland is aangesloten, staat het intrekken van de nationaliteit om de in uw vragen bedoelde redenen niet toe.
Bent u bereid waar dat nu niet mogelijk is, met concrete wetgeving te komen om het intrekken van de gegeven Nederlandse nationaliteit wel mogelijk te maken zodat kan worden overgegaan tot uitzetting?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u het eens dat Nederland voor de Nederlanders is en dat we onze eigen bevolking op deze wijze aan het vervangen zijn en alles wat we hebben opgebouwd in dit land verkwanselen?
Het asielbeleid in Nederland is gestoeld op de regels en rechten die neergelegd zijn in het Vluchtelingenverdrag en het Europese Verdrag van de Rechten voor de mens. Het beleid is erop gericht bescherming te bieden aan allen die geweld of vervolging ontvluchten. Van toegelaten asielzoekers wordt verwacht dat zij meewerken aan hun integratie in Nederland.
De berichten ‘Complete pakketreizen met als doel een al dan niet succesvolle asielaanvraag in Nederland’ en ‘Vooral Syriërs met valse documenten’ |
|
Gidi Markuszower (PVV) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichten «Complete pakketreizen met als doel een al dan niet succesvolle asielaanvraag in Nederland»1 en «Vooral Syriërs met valse documenten»?2
Ja.
Wat vindt u van het feit dat Nederland onder uw verantwoordelijkheid is uitgegroeid tot een mensensmokkelparadijs en dat er in Syrië complete all-in pakketreizen richting Nederland luilekkerland worden verkocht waar oplichterij wordt beloond?
Het standpunt dat Nederland is uitgegroeid tot een mensensmokkelparadijs deel ik niet. De aanpak van mensensmokkel is al jaren een prioriteit van dit kabinet. In de afgelopen jaren zijn verschillende maatregelen genomen om het business model van mensensmokkel aan te pakken, zoals: de ontwikkeling van een barrièremodel mensensmokkel, het instellen van het multidisciplinaire team mensensmokkel, plaatsen van liaisons in het buitenland, ook door het Openbaar Ministerie. Verder werken we Europees verband nauw samen met andere lidstaten in het Europol European Multidisciplinary Platform Against Crime Threat (EMPACT)-project illegale immigratie. Binnen dit Europol project worden verschillende operationele acties door de lidstaten uitgevoerd om mensensmokkel aan te pakken. Al deze maatregelen moeten bijdragen om mensensmokkel al in een vroegtijdig stadium tegen te gaan en om te voorkomen dat migranten met behulp van smokkelaars naar Nederland reizen.
Hoeveel mensensmokkelaars zijn afgelopen jaar opgepakt en veroordeeld? Wat was de gemiddelde straf?
In 2020 zijn er circa 245 verdachten personen ingestroomd bij het OM.
In 2020 zijn er circa 120 personen veroordeeld voor mensensmokkel. Er zijn geen concrete cijfers beschikbaar over de gemiddelde straf. Wel is bekend dat door het Hof in Den Haag voor wat betreft de strafmaat in de meeste zaken drie maanden gevangenisstraf per gesmokkelde persoon wordt gehanteerd.
Bent u bereid alle mensensmokkelaars in geval van een dubbele nationaliteit op te pakken en uit te zetten? Zo nee, waarom niet?
De aanpak van mensensmokkel is niet gerelateerd aan het hebben van een dubbele nationaliteit. Het uitgangspunt is dat personen die zich schuldig hebben gemaakt aan mensensmokkel strafrechtelijk aangepakt worden op grond van artikel 197a van het Wetboek van Strafrecht. Het Europees verdrag inzake nationaliteit, waarbij Nederland is aangesloten, staat het intrekken van de nationaliteit wegens een veroordeling voor mensensmokkel niet toe.
Aan hoeveel leugenachtige, frauderende asielzoekers is een verblijfsvergunning verleend?
Het algemene uitgangspunt is dat mogelijke fraude in toelatingsprocedures wordt tegen gegaan en in een vroegtijdig stadium wordt onderkend. Het is niet mogelijk om cijfers te geven over het aantal verblijfsvergunningen die mogelijk op basis van valse of vervalste identiteits- of nationaliteitsdocumenten en/of verklaringen zijn verleend.
Bent u het eens dat wanneer op deze manier door asielzoekers een spelletje wordt gespeeld met Nederland, zij direct moeten worden uitgezet omdat anders de deuren wagenwijd worden opengegooid voor een stroom aan nog meer bedriegende asielzoekers? Zo nee, waarom niet?
Als bij de IND een melding of signaal binnenkomt van een gekocht verhaal en er is aan hem of haar een asielvergunning verleend, dan beoordeelt de IND (team herbeoordelingen asiel) of de melding voldoende objectieve informatie bevat die tot intrekking kan leiden. Als dat niet het geval is, wordt beoordeeld of nader onderzoek alsnog objectieve informatie kan opleveren. Wanneer zich een intrekkingsgrond voordoet, wordt altijd beoordeeld of een intrekking in strijd is met het Vluchtelingverdrag of artikel 3 EVRM. Als dat niet aan de orde is, kan de vergunning worden ingetrokken. Als er concrete aanwijzingen zijn van een strafbaar feit, zoals handel in asielverhalen, dan wordt dit gemeld bij het Expertisecentrum Mensenhandel/Mensensmokkel (EMM) en/of er wordt aangifte gedaan.
Nagenoeg alle asielzoekers worden bijgestaan door asieladvocaten die hiervoor speciaal zijn opgeleid. Deze advocaten worden toegewezen door de Raad voor de Rechtsbijstand, zodat is gewaarborgd dat het altijd gaat om gekwalificeerde rechtsbijstandverleners. De Raad vergoedt de kosten van deze rechtsbijstand. Dat laat onverlet dat het een asielzoeker vrij staat om zelf op eigen kosten advies bij derden in te winnen.
Kunt u toezeggen dat u deze bedriegers en de meehuilende asieladvocaten die ze in bescherming nemen keihard zal aanpakken om te voorkomen dat ons asielbeleid nog verder wordt ondermijnd? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bereid de grenzen te sluiten, alle verblijfsvergunningen van frauderende gelukszoekers in te trekken en hen per direct op te pakken en het land uit te gooien? Zo nee, waarom niet?
Op dit moment worden in het kader van het vreemdelingentoezicht en Mobiel Toezicht Veiligheid door de nationale politie en de KMar controles uitgevoerd bij asielzoekerscentra en landsgrenzen om mensensmokkel tegen te gaan.
Daarnaast is het algemeen uitgangspunt dat een verblijfsvergunning die is afgegeven op grond van valse voorwendselen kan worden ingetrokken.
Het sluiten van de binnengrenzen heeft enorme impact op het vrij verkeer van personen en goederen en deze maatregel is onwenselijk en niet nodig om mensensmokkel via de binnengrenzen tegen te gaan.
De aanpak van mensensmokkel vraagt om een integrale aanpak van verschillende maatregelen conform het barrièremiddel mensensmokkel.
Het bericht dat de Libische kustwacht migranten op verzoek van Frontex onderschept |
|
Jasper van Dijk (SP) |
|
Stef Blok (minister economische zaken) (VVD), Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel in Trouw «De band tussen Frontex en de kustwacht van Libië is hecht»? Wat is daarop uw reactie?1
Het kabinet heeft kennisgenomen van het artikel in Trouw, en volgt de zorgwekkende berichtgeving nauwgezet. De primaire verantwoordelijkheid van de bewaking van de Europese buitengrenzen ligt bij de individuele lidstaten, en het kabinet beschikt dan ook niet over eigenstandige informatie om vast te stellen wat er aan die buitengrenzen gebeurt. Voor het kabinet staat voorop dat grensbewaking door lidstaten, en met eventuele ondersteuning van Frontex, te allen tijde wordt uitgevoerd conform de geldende EU en internationale wet- en regelgeving.
Ten aanzien van deze specifieke berichtgeving heeft Frontex, tijdens de vergadering van de Frontex Management Board van 7 mei, een toelichting verstrekt. Frontex gaf aan samen te werken met de Libische Kustwacht in het kader van EU-missies. Conform de Europese grens- en kustwachtverordening2 ondersteunt Frontex de EU-lidstaten, zoals Italië of Malta, bij het beheer van de Europese buitengrens, waaronder op de zeegrens. In operaties op zee ondersteunt Frontex lidstaten onder andere door de inzet van vliegtuigen en boten. Frontex geeft aan hierbij te handelen conform de verordening3 voor de bewaking van de zeebuitengrenzen in het kader van de operationele samenwerking gecoördineerd door Frontex. Dit betekent dat wanneer de organisatie tijdens de uitvoering van zijn taken constateert dat er sprake is van een noodsituatie op zee, Frontex de verantwoordelijke autoriteiten, namelijk het reddingscoördinatiecentrum, van een lidstaat of derde land waarschuwt om actie te ondernemen. De situatie kan zich voordoen dat Frontex een dergelijke noodsituatie constateert in de Search and Rescue-zone van Libië. Frontex waarschuwt dan de Libische autoriteiten, alsmede de autoriteiten van relevante andere derde landen en/of lidstaten, en in het bijzonder de reddingscoördinatiecentra, om een reddingsoperatie te starten. Indien de situatie daartoe noopt, kan er ook een alarmsignaal worden afgegeven aan andere (commerciële) schepen die zich in de nabijheid begeven.
Het kabinet onderschrijft dat het tegengaan van verlies van levens op de Middellandse Zee en de internationaalrechtelijke plicht om mensenlevens op zee te redden te allen tijde de uitgangspunten blijven.4 De verantwoordelijkheden voor SAR-operaties zijn in het internationaal zeerecht verankerd.5 Daaruit volgt de wettelijke taak van een kuststaat om SAR-operaties te coördineren in diens SAR-zone: Search and Rescue. Deze verantwoordelijkheid geldt ook voor Libië. De ontschepingen die volgen op reddingsoperaties in de Libische SAR-zone zullen logischerwijs in hetzelfde land plaatsvinden. Om deze wettelijke taak effectief te kunnen uitvoeren en het verlies van levens op zee te voorkomen is een goed functionerende kustwacht noodzakelijk. Daarom kan samenwerking van de EU met de Libische autoriteiten ook nuttig zijn: om de capaciteit van de kustwacht te versterken, maar ook om in gesprek te gaan met de Libische autoriteiten wanneer er sprake is van incidenten. Dat doet de Europese Unie dan ook.
Wat betreft ontscheping in veilige havens buiten Libië, is uw Kamer bekend dat het kabinet, gezien de aanhoudende aantallen irreguliere migranten en vluchtelingen die de levensgevaarlijke oversteek vanaf de Noord-Afrikaanse kust naar de EU ondernemen, meermaals heeft opgeroepen tot duidelijke kaders en goede afspraken tussen alle betrokken partijen om tot een normalisatie van de ontschepingspraktijk op de Middellandse Zee te komen, inclusief het vaststellen van SAR-zones en veilige havens en de opbouw van goed werkende kustwachten met voldoende capaciteit. De conclusies van de Europese Raad van juni 2018 vormen hierbij het uitgangspunt.6 Deze normalisatie moet bijdragen aan een voorspelbaar en verantwoordelijk mechanisme voor personen die tijdens een SAR-operatie zijn gered.7
Aan beide kanten van de Middellandse Zee moeten dezelfde uitgangspunten voor ontscheping en daaropvolgende procedures worden toegepast op basis van nationale procedures met respect voor internationale kaders. Hier ligt wat Nederland betreft een gedeelde verantwoordelijkheid voor alle landen in het Middellandse Zeegebied. Dit geldt temeer gezien het feit dat verreweg de meeste van deze SAR-operaties plaatsvinden in de SAR-zones van Noord-Afrikaanse landen, soms op slechts geringe afstand van de kust. Het kabinet stelt zich op het standpunt dat drenkelingen conform de bestaande internationaalrechtelijke kaders naar de dichtstbijzijnde veilige haven dienen te worden gebracht, ook al is dat aan de kant van waaruit men vertrokken is. Het non-refoulement principe is hierbij leidend. Dit geldt ook voor de Frontexoperaties op de Middellandse zee.
Zoals uw Kamer welbekend roepen IOM en UNHCR al lange tijd op tot een duurzaam, voorspelbaar ontschepingsmechanisme, inclusief de realisatie van veilige havens, voor het gehele Middellandse Zeegebied.8 Verschillende lidstaten, waaronder Nederland, benadrukken tijdens de JBZ-Raad de noodzaak om in dit kader met betreffende derde landen, UNCHR en IOM nauwer samen te werken. Samen met een protocol met duidelijke gedragsregels voor niet-statelijke actoren zou dit bijdragen aan de verdere normalisatie van de SAR-praktijk op de Middellandse Zee, zowel aan de noord- als de zuidoevers.
Gelet op de zorgwekkende situatie in de Libische detentiecentra zet het kabinet zich samen met de EU er ook voor in dat de situatie van migranten in Libië wordt verbeterd, o.a. door grootschalige vrijwillige terugkeer vanuit Libië naar hun herkomstlanden en het verbeteren van de situatie in de detentiecentra.
Kunt u bevestigen dat Frontex toestaat of zelfs orkestreert dat de Libische kustwacht internationale verdragen schendt door migranten te onderscheppen en terug laat brengen naar Libië? Is hier sprake van een structurele schending van het non-refoulement principe?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat Frontex inderdaad migranten signaleert met verkenningsvliegtuigen om vervolgens geen actie te ondernemen met als gevolg dat migranten niet in veiligheid worden gebracht? Waarom grijpt Frontex niet in, maar worden er zelfs Libische oorlogsschepen ingezet die de bootjes met migranten rammen?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe verhoudt dit bericht zich volgens u tot eerdere berichten in diverse media over illegale pushbacks door Frontex?2
De afgelopen tijd zijn er meerdere berichten verschenen over pushbacks aan de EU buitengrenzen, waarbij ook de betrokkenheid van Frontex wordt gesuggereerd. Om deze reden lopen er diverse onderzoeken naar Frontex. Voor het kabinet staat voorop dat optreden aan de grens altijd in lijn dient te zijn met internationale en Europese wet- en regelgeving. De Frontex Management Board, waarin zowel de lidstaten als de Europese Commissie vertegenwoordigd zijn, heeft afgelopen najaar zelf een intern onderzoek ingesteld naar de betrokkenheid bij vermeende pushbacks. Over de uitkomsten bent u in het verslag van het schriftelijk overleg n.a.v. de JBZ-Raad van 11 en 12 maart jl. geïnformeerd.10 Daarnaast is het finale rapport van de werkgroep te vinden op de website van Frontex11 en heeft de Management Board naar aanleiding van dit rapport conclusies gepubliceerd12.
Ook de Europese Ombudsman onderzoekt hoe het agentschap klachten over schendingen van fundamentele rechten behandelt. Het Europees Parlement en OLAF – het Europees Bureau voor Fraudebestrijding – doen beiden onderzoek naar vermeend wangedrag binnen Frontex en de eventuele betrokkenheid van Frontex bij vermeende mensenrechtenschendingen aan de EU buitengrenzen. Deze onderzoeken zijn op dit moment nog niet afgerond.
Het kabinet vindt het belangrijk dat de berichten over incidenten serieus worden onderzocht, de Commissie en de lidstaten hierover volledig worden geïnformeerd en zo nodig gepaste maatregelen worden genomen. Nederland benadrukt dit standpunt tijdens de vergaderingen van de Management Board van Frontex. Daarnaast onderschrijft het kabinet de aanbevelingen uit het onderzoek van de werkgroep van de Frontex Management Board en hecht het belang aan de monitoring van openstaande incidenten door de Management Board.
Heeft de Europese Commissie nog wel grip op Frontex of handelt Frontex feitelijk op eigen houtje?
De Europese Commissie en de lidstaten maken gezamenlijk deel uit van de Management Board van Frontex. De Management Board heeft als taak het agentschap efficiënt te controleren en strategische beslissingen te nemen. Wanneer er sprake is van serieuze aantijgingen, worden deze onderzocht en waar nodig aanvullende maatregelen genomen om eventuele incidenten in de toekomst te voorkomen. Nederland spreekt zich daarom, zoals aangegeven bij vraag 4, hierover uit in de Frontex Management Board.
Naar aanleiding van het interne onderzoek zijn er verschillende aanbevelingen geformuleerd, deze worden momenteel opgevolgd. Het kabinet is daarnaast, tezamen met enkele andere lidstaten, van mening dat ook de JBZ-Raad aangesloten dient te blijven bij de uitkomsten van de verschillende lopende onderzoeken naar Frontex. Eerder is er in de JBZ-Raad al gesproken over de berichtgeving rondom pushbacks en de mogelijke betrokkenheid van Frontex.13
Wat onderneemt u om aan deze omstreden praktijken van Frontex een eind te maken?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe staat het met een duurzame oplossing om te voorkomen dat migranten met gevaar voor eigen leven op gammele bootjes stappen?
Irreguliere migratie dient zoveel mogelijk te worden voorkomen door het adresseren van grondoorzaken, inrichten van opvang- en asielprocedures in de regio, en betere beheersing van het migratieproces, inclusief het tegengaan van mensensmokkel. Ook het vooruitzicht van terugkeer kan ervoor zorgen dat migranten niet kiezen voor een gevaarlijke overtocht op de Middellandse Zee. Het voorkomen van irreguliere migratie is onderdeel van de Integrale Migratieagenda. Over de voortgang daarvan wordt uw Kamer per brief geïnformeerd.14 Ook heeft de Europese Commissie, zoals bij u bekend15, op 23 september jl. voorstellen op het gebied van asiel en migratie gepubliceerd. Deze voorstellen bieden goede aanknopingspunten om een effectief en humaan asiel en migratiebeleid in de Unie op te zetten, en de samenwerking met derde landen te intensiveren middels EU-brede partnerschappen, o.a. om de noodzaak tot migratie te verminderen.
Aparte looproutes voor statushouders in Oegstgeest |
|
Sylvana Simons (BIJ1) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Statushouders welkom, maar niet in het Wilhelminapark»?1
Ja.
Wat vindt u van het voorstel van de lokale CDA-fractie om statushouders uit een park te weren door hen een andere route naar de winkelstraat te laten afleggen?
Vanwege het vermeende discriminatoire karakter van dit voorstel, is hierover het contact met de gemeente Oegstgeest aangegaan. De betrokken wethouder heeft aangegeven dat het voorstel van de lokale CDA-fractie zag op een goede en veilige verkeersafwikkeling, waaronder mogelijke routering naar het winkelcentrum. Vanwege het discriminatieverbod van artikel 1 van de Grondwet en de bewegingsvrijheid kan nimmer sprake zijn van een verplichting een bepaalde route te volgen of een verbod een bepaalde wijk te betreden als daar geen objectieve rechtvaardiging voor is. De gemeente heeft te kennen gegeven dat van een verplichting of verbod geen sprake is.
Wat vindt u van de uitspraak van de wethouder in deze kwestie die volgens de krant de oproep overbodig maakte door aan te geven met het COA in gesprek te gaan over «een goede looproute», wat lijkt te impliceren dat de wethouder meegaat in het voorstel?
In Nederland staat het eenieder vrij om zich te bewegen in de openbare ruimte, tenzij iemand bij of krachtens de wet zijn of haar vrijheid is ontnomen of beperkt. Het is niet ongebruikelijk dat het COA bewoners van opvanglocaties wegwijs maakt in de omgeving over voorzieningen in de buurt, zoals het centrum, de supermarkt en scholen. Daarbij kan een route worden geadviseerd. De kortste route ligt daarbij voor de hand, maar daarvan kan worden afgeweken in het kader van (verkeers)veiligheid. De route die bewoners uiteindelijk kiezen is uiteraard aan henzelf. Het COA kan en zal nooit een route verplichten dan wel verbieden, behoudens situaties waarin in het kader van de aanpak van overlastgevend gedrag een vrijheidsbeperkende maatregel is opgelegd. Het COA heeft dit aan de gemeente Oegstgeest laten weten en de gemeente heeft bevestigd dat van een verplichting tot het volgen van een bepaalde route, danwel een verbod tot het betreden van de wijk geen sprake is.
Hoe verhoudt dit voorstel zich tot artikel 1 van onze Grondwet, volgens u?
Uit het discriminatieverbod van artikel 1 van de Grondwet volgt dat ieder onderscheid dat de overheid op grond van godsdienst, levensovertuiging, politieke gezindheid, ras, geslacht of op welke grond dan ook verboden is tenzij daar een objectieve rechtvaardiging voor bestaat. Het optreden van een gemeente moet deze toets, uiteindelijk door een rechter uit te voeren, kunnen doorstaan. Het is in de eerste plaats aan het gemeentebestuur en de lokale volksvertegenwoordiging om in een concreet geval te beoordelen of aan de kaders van artikel 1 van de Grondwet wordt voldaan, eventueel gevolgd door een toetsing van de rechter.
Deelt u het gevoel van Hart voor Oegstgeest-raadslid Rosdorff die aangaf het gevoel te krijgen «van de bus waarin alleen de blanken voorin mogen zitten en de rest achterin»? Zo nee, kunt u dat toelichten?
Het is primair aan de lokale volksvertegenwoordiging om het optreden van het gemeentebestuur te beoordelen en hun gevoel daarover te benoemen. Er is in contact met het gemeentebestuur vastgesteld dat er geen sprake is van een verplichting tot het volgen van een bepaalde route, danwel een verbod tot het betreden van de wijk.
Aangezien het willen creëren van andere routes voor bepaalde groepen meerdere historische connotaties heeft, vindt u het, in zijn algemeenheid, acceptabel dat er in een democratische rechtsstaat plek mag zijn voor zulke voorstellen?
In een democratische rechtsstaat beschermt de overheid de grondrechten van haar burgers, waaronder het recht om gelijk behandeld en niet gediscrimineerd te worden en zich vrij te kunnen bewegen en verplaatsen in de publieke ruimte. In concrete gevallen zal ieder onderscheid of beperking door de overheid gewogen moeten worden (bijvoorbeeld op subsidiariteit en proportionaliteit) en uiteindelijk getoetst door de rechter.
Het aanpakken van discriminatie is een prioriteit van dit kabinet. Nog dit jaar zuilen een Nationaal coördinator tegen discriminatie en racisme en een Staatscommissie tegen discriminatie en racisme worden ingesteld. In wetgeving en beleid stelt het kabinet scherpe kaders over de ontoelaatbaarheid van discriminatie en racisme.
Wilt u uitspreken dat discriminatie op basis van het al dan niet hebben van een Nederlands paspoort verwerpelijk is en geen plek mag hebben in ons land? Zo nee, waarom niet?
Voor discriminatie is in Nederland geen ruimte, ongeacht op welke grond dat gebeurt.
Wilt u uitspreken dat het niet toegestaan moet zijn om statushouders te verzoeken andere looproutes te nemen dan mensen met een Nederlands paspoort? Zo nee, waarom niet?
Onder verwijzing naar eerdere antwoorden, met name de antwoorden op vragen 2 en 4, benadruk ik dat het handelen van een gemeente moet voldoen aan de eisen van het discriminatieverbod. Dat handelen kan ook gelegen zijn in de benadering en bejegening van burgers.
Bent u bereid met het college van Oegstgeest in gesprek te treden over de alarmerende uitspraken van de wethouder en erop aan te dringen dat deze praktijken geen plek hebben in Nederland?
Er is reeds contact geweest met het gemeentebestuur in Oegstgeest over deze kwestie. Daarbij is besproken en vastgesteld dat er geen sprake is van een verplichting tot het volgen van een bepaalde route, danwel een verbod tot het betreden van de wijk.
Welke middelen heeft u om in te grijpen in situaties waarin gemeenten statushouders, dan wel asielzoekers, (proberen) uit te sluiten van bepaalde rechten en vrijheden?
Onder verwijzing naar eerdere antwoorden over het contact met het gemeentebestuur heb ik mij ervan vergewist dat van dergelijke uitsluiting in deze situatie geen sprake is. Mocht dat wel zijn gebleken, dan is het eerst aangewezen middel om in dergelijk contact een oproep te doen om aan het kader van artikel 1 van de Grondwet te voldoen. In zijn algemeenheid hangt de mogelijkheid van ingrijpen of toetsing af van de wijze waarop de bedoelde (vermeende) uitsluiting zou zijn gedaan. In het kader van het stelsel van interbestuurlijk toezicht bestaat de mogelijkheid van indeplaatsstelling bij taakverwaarlozing. Dat kan echter alleen worden toegepast als een gemeente iets nalaat goed uit te voeren (handeling, resultaat, besluit) dat bij of krachtens de wet wordt gevorderd van het gemeentebestuur, hetgeen hier niet aan de orde is. Het vernietigen van een besluit van een gemeente kan alleen als er een formeel besluit ligt en dat is hier evenmin aan de orde. Overigens kan het optreden van een gemeente worden getoetst door de rechter aan onder andere de Grondwet en verdragen. Daarnaast kan over het handelen van gemeenten een klacht worden ingediend bij de Nationale ombudsman of, indien van toepassing, de gemeentelijke ombudsman
Kent u zaken waarin gemeenten eerder soortgelijke maatregelen hebben uitgevoerd?
Specifiek in relatie tot de komst van een opvanglocatie en de opvang van statushouders zijn geen zaken bekend waarin soortgelijke maatregelen zijn uitgevoerd. Volledigheidshalve voeg ik daar nog aan toe dat voor iedere opvanglocatie van het COA tussen de gemeente en het COA een bestuursovereenkomst wordt gesloten. Dergelijke bestuursovereenkomsten bevatten afspraken tussen het COA en de gemeente in het kader van de vestiging en het gebruik van de opvanglocatie. De bepalingen in deze bestuursovereenkomsten worden juridisch getoetst en soortgelijke maatregelen kunnen hier derhalve nimmer een plek in krijgen.
Heeft u voldoende zicht op soortgelijke maatregelen door gemeenten? Zo ja, hoe?
Zie antwoord vraag 11.
Bent u bereid met het COA in gesprek te treden over het inwilligen van verwerpelijke politieke eisen als deze en erop aan te dringen deze gesprekken niet te voeren met gemeenten?
Het opdrachtgeverschap van het COA is belegd bij het Ministerie van Justitie en Veiligheid en in dat kader worden continu gesprekken gevoerd over de uitvoering van de wettelijke taak van het COA.
Het COA heeft laten weten dat het nooit een route kan en zal verplichten dan wel verbieden. Dit standpunt wordt, in voorkomende situaties zoals in Oegstgeest, uitgedragen richting gemeenten.
Het bericht dat een groep bekeerlingen door de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) als niet geloofwaardig wordt bestempeld |
|
Don Ceder (CU), Roelof Bisschop (SGP) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Stichting Gave: Asielonrecht voor bekeerlingen» in het Reformatorisch Dagblad van 23 april jl.1, het bijbehorende persbericht van stichting Gave2 en het door stichting Gave gepubliceerde zwartboek «Ongelofelijk. Onrecht in de geloofwaardigheidsbeoordeling van geloofsovertuiging»3?
Ja.
In hoeverre deelt u de analyse van stichting Gave dat sprake is van asielonrecht onder bekeerlingen omdat «de IND er niet in slaagt om in alle individuele zaken van bekeerlingen recht te doen» en dat in het asielsysteem «onvoldoende waarborgen» zijn dat de vreemdeling recht wordt gedaan in de rechtspraak?
Het zwaartepunt van de beoordeling door de IND ligt op de eigen verklaringen die een asielzoeker tijdens een gehoor aflegt. De IND behandelt deze zaken met zorgvuldigheid en de asielzoeker wordt uitgebreid bevraagd over de gestelde bekering. Voor bekeringszaken geldt dat dit niettemin complexe zaken zijn die – net als alle zaken – altijd individueel worden beoordeeld. Er is geen uniforme geaccepteerde, objectieve methode om de geloofwaardigheid van een bekering als vaststaand feit vast te stellen.
In het artikel van het Reformatorisch Dagblad van 24 april 2021 geven stichting Gave en de commissie-Plaisier ook aan dat de beoordeling van bekeringszaken complex is. In dit artikel valt verder te lezen dat beide organisaties ook niet de indruk willen wekken dat er veel fout gaat bij de IND omdat veel zaken door de IND worden ingewilligd en deze organisaties voornamelijk de afwijzingen zien. Dat de geloofwaardigheid van de gestelde bekering in individuele zaken soms anders wordt beoordeeld door de IND dan door stichting Gave leidt echter niet tot de conclusie dat er daarom sprake is van onrecht.
Het asielsysteem kent meerdere waarborgen om ervoor te zorgen dat de vreemdeling recht wordt gedaan. Zo wordt elke asielzoeker bijgestaan door een advocaat gedurende de asielprocedure maar ook gedurende (hoger) beroepszaken. De asielzoeker beschikt over de mogelijkheid om via zijn advocaat correcties en aanvullingen te maken op de asielgehoren. Ook heeft elke asielzoeker de mogelijkheid om in beroep te treden tegen elke afwijzing.
Hoe wordt op dit moment omgegaan met gevallen waarbij voor de IND moeilijk is vast te stellen of een bekeringsverhaal geloofwaardig is?
De geloofwaardigheidsbeoordeling vindt, zoals ook vermeld in antwoord 2, grotendeels plaats aan de hand van de verklaringen van de asielzoeker. De algemene geloofwaardigheidsindicatoren zijn ook van toepassing op bekeringszaken. Daarnaast heeft de IND een werkinstructie met nummer 2019/18 die specifiek ziet op de geloofwaardigheidsbeoordeling in bekeringszaken. Op basis van die werkinstructie toetst de IND of het aannemelijk is dat de door de vreemdeling gestelde bekering gebaseerd is op een diepgewortelde innerlijke overtuiging. Daarbij wordt gekeken naar de kennis van het nieuwe geloof, de activiteiten die in dit kader zijn verricht en de motieven voor, en het proces van, bekering. Het authentieke verhaal van de asielzoeker staat centraal in deze beoordeling. Een bekering kan aanvullend worden onderbouwd met bijvoorbeeld verklaringen van derden.
In iedere bekeringszaak raadpleegt de beslismedewerker bovendien een bekeringscoördinator als extra waarborg en om de eenduidigheid zoveel mogelijk te borgen. Voor alle zaken – ook niet bekeringszaken – geldt dat indien de IND twijfelt over de geloofwaardigheid er collegiaal overleg met een senior medewerker mogelijk is. Eventueel kan nader onderzoek in de vorm van een aanvullend gehoor opgestart worden. Ook kunnen deskundigen, bijvoorbeeld landenspecialisten, worden geraadpleegd.
In hoeverre hebben de betrokken medewerkers van de IND op dit moment voldoende expertise om zorgvuldig te beslissen ten aanzien van asielaanvragen van bekeerlingen?
Voordat medewerkers zelfstandig een beslissing mogen nemen in asielzaken, doorlopen zij een intensief opleidingsprogramma. Binnen dit opleidingsprogramma worden onder andere de EASO trainingen Interviewing Techniques, Interviewing Vulnerable Persons, Inclusion en Evidence Assessment aangeboden. In de opleidingsprogramma’s is specifiek aandacht voor de beoordeling van onder andere zaken waarin bekering gesteld wordt.
Daarnaast kan elke medewerker, zoals vermeld in antwoord 3, bij vragen ook terecht bij een bekeringscoördinator, senior medewerker of landenspecialist. Verder is het de taak van de bekeringscoördinatoren om de IND medewerkers van actuele informatie te voorzien over allerlei aspecten die met bekering te maken hebben.
De IND staat open voor presentaties of andere kennisverbreding door externe organisaties. Zo organiseren de coördinatoren regelmatig lezingen met sprekers uit de academische wereld of belangenorganisaties. Onder andere stichting Gave heeft in het verleden een opleiding verzorgd voor IND-medewerkers die veel bekeringszaken behandelen. Momenteel worden gesprekken gevoerd met stichting Gave om een online training op te zetten die alle IND medewerkers kunnen volgen. Ten slotte wordt uiteraard rekening gehouden met de inbreng van externe partijen in individuele zaken.
Welke rol en betrokkenheid is daarnaast weggelegd voor externe, deskundige partijen in dit proces?
Zie antwoord vraag 4.
In hoeverre wordt hiermee voldaan aan de (internationale) richtlijnen voor deskundigen?
De Procedurerichtlijn schrijft voor dat het personeel van de bevoegde beslissingsautoriteit goed opgeleid moet zijn en de mogelijkheid moet hebben deskundigen om advies te vragen. De huidige werkwijze van de IND voldoet daarmee aan de eisen uit de Procedurerichtlijn.
Welke invloed hebben de expertiserapporten van deze partijen en hoe wordt dit gewogen bij de uiteindelijke beslissing ten aanzien over de asielaanvraag, ook tegen de achtergrond van de integrale geloofwaardigheidstoets? Vindt u dat het oordeel van de deskundigen hier altijd voldoende in wordt meegewogen?
Verklaringen en waarnemingen van externe, deskundige partijen of derden worden betrokken bij de beoordeling die wordt verricht door IND-medewerkers die zijn opgeleid in het beoordelen van de geloofwaardigheid van het asielrelaas. Dit is de kern van hun dagelijks werk. De IND motiveert in het besluit hoe de verklaringen en waarnemingen van derden zijn meegewogen. De wijze van beoordeling en de kaders waar binnen deze toets plaatsvindt, zijn in lijn met internationale normen.
In het asielbesluit moet worden gemotiveerd hoe rekening is gehouden met ingebrachte verklaringen van derden en waarom deze wel of niet tot een ander oordeel omtrent de geloofwaardigheid hebben geleid. Op deze wijze wordt inzichtelijk welk gewicht er aan verklaringen van derden is toegekend. Het gewicht dat aan een expertiserapport wordt toegekend is echter altijd afhankelijk van de individuele casus.
Hoe reageert u op de stelling van stichting Gave dat sprake is van een «hoge mate van willekeur in de besluitvorming én in de jurisprudentie» in zaken waarin de IND een gestelde bekering tot het christelijke geloof niet geloofwaardig vindt?
Zoals uiteengezet in bovenstaande antwoorden zijn bekeringszaken complexe zaken die altijd individueel worden beoordeeld, waarin het authentieke verhaal van de asielzoeker centraal staat. De geloofwaardigheidsbeoordeling speelt hierin een belangrijke rol hetgeen een beoordeling is met een bepaalde onzekerheidsmarge, zeker daar waar het gaat om een innerlijke overtuiging. De werkinstructies zoals hiervoor genoemd dragen eraan bij dat individuele zaken volgens dezelfde principes en uitgangspunten worden beoordeeld. Of in het individuele geval voldoende is gemotiveerd in het besluit of een bekering ongeloofwaardig is, kan worden getoetst door de rechter.
Ik kan en wil vanuit mijn rechtsstatelijke positie geen oordeel geven over de besluitvorming van de rechterlijke macht in het algemeen en derhalve evenmin over de stelling dat er sprake is van willekeur in de jurisprudentie over bekeringszaken.
Hoe reageert u op de stelling van stichting Gave dat rechters niet eenduidig zijn in het goed meewegen van tegenbewijs van advocaten, dat de rechtbank een procedurele toets doet en de IND vervolgens deze rechterlijke uitspraken gebruikt als een onderstreping van het inhoudelijke oordeel over de geloofwaardigheid van het bekeringsverhaal? Deelt u de mening dat dit onwenselijk is, en hoe wordt dit in de toekomst voorkomen?
Vooropgesteld dient te worden dat het niet aan mij is om te oordelen over het functioneren van de rechtspraak. Ik herken de stelling dat de rechtbank slechts een procedurele toets doet niet. De rechter dient gelet op artikel 83a van de Vreemdelingenwet in asielprocedures het standpunt van de IND volledig en ex nunc te toetsen. De bestuursrechter zal daarbij door advocaten ingebracht tegenbewijs meewegen en kan mede aan de hand daarvan toetsen of de IND een standpunt terecht heeft ingenomen. Anders dan de stichting Gave stelt, is de rechterlijke toetsing derhalve niet een louter procedurele toets.
Klopt het dat de zogeheten Taskforce ook complexe zaken van bekeerlingen behandelt, zoals gesteld door Stichting Gave?
Alle zaken die door medewerkers van de Taskforce zijn afgedaan vallen onder de verantwoordelijkheid van de IND. Taskforce medewerkers die extern ingehuurd zijn via adviesbureaus, krijgen in principe geen zaken toebedeeld met een bekeringsmotief. Het is mogelijk dat een medewerker van de Taskforce die meer ervaring heeft samen met zijn IND-begeleider een conceptbesluit op zaken met een bekeringsmotief opstelt. Dit concept wordt dan altijd door een ervaren IND-medewerker gecontroleerd. Alleen ervaren en daartoe bevoegde IND-medewerkers nemen definitieve besluiten in Takforce zaken.
Hoeveel ervaring hebben de medewerkers van deze Taskforce gemiddeld?
Alle nieuwe medewerkers van de Taskforce hebben een opleiding gehad om ingezet te kunnen worden op een deel van de asielprocedure. Zij zijn opgeleid om te horen dan wel om een concept beschikking voor te bereiden. Gedurende hun werkzaamheden zijn medewerkers binnen de teams verder begeleid en opgeleid door ervaren IND-medewerkers. Een aantal van hen is inmiddels zelfstandig inzetbaar op gehoren in het asielproces maar wordt daar nog altijd door een ervaren IND-medewerker in begeleid. De mate van intensiteit van deze begeleiding verschilt naarmate iemand meer ervaring bij de Taskforce heeft opgedaan. Volledigheidshalve merk ik nogmaals op dat alleen ervaren en bevoegde medewerkers besluiten definitief nemen.
Klopt het dat als gevolg van de versnelde afhandeling van asielaanvragen door de Taskforce gesprekken met bekeerlingen worden gevoerd door op dit specifieke punt onervaren medewerkers? Klopt het voorts dat daarbij in individuele gevallen gebruik wordt gemaakt van middelen als schriftelijk horen en telehoren? Zo ja, deelt u de mening dat dit onwenselijk is voor een zorgvuldige beoordeling van deze casussen, en wat gaat u hier dan aan doen?
Zoals aangegeven in antwoord 11, zijn er inderdaad een aantal Taskforce-medewerkers die zelfstandig op gehoren ingezet kunnen worden. Zij zijn opgeleid om deze specifieke gehoren te doen en worden te allen tijde begeleid door ervaren IND-medewerkers.
In sommige zaken wordt aan de asielzoeker gevraagd of hij wil deelnemen aan een schriftelijk gehoor zodat het asielrelaas al bekend is voordat het gehoor met een medewerker plaatsvindt. Het voordeel van het schriftelijk horen is dat op een efficiëntere manier en meer doelgericht gehoord kan worden. Asielzoekers worden door hun advocaat voorgelicht over het schriftelijk gehoor. Elke asielzoeker met een bekeringsmotief krijgt na het schriftelijk gehoor nog een nader gehoor. De advocaat van de asielzoeker kan zowel op het schriftelijk gehoor als op het persoonlijk nader gehoor correcties en aanvullingen indienen.
Telehoren is, met name onder de omstandigheden en maatregelen van en door de COVID-19 crisis, versneld verder ontwikkeld en ingevoerd als hoormethode. Per zaak wordt bekeken of deze manier van horen een mogelijkheid is. Kwetsbare asielzoekers, zoals bijvoorbeeld alleenstaande minderjarigen, asielzoekers met psychische klachten of slechthorenden krijgen in principe geen telegehoor. Indien tijdens het telegehoor blijkt dat de asielzoeker zijn verhaal niet goed kan vertellen kan altijd besloten worden om de asielzoeker uit te nodigen voor een fysiek gehoor. Daarbij worden te allen tijde de maatregelen van het RIVM in acht genomen. Ook bij het instrument telehoren gelden de waarborgen in de asielprocedure zoals rechtsbijstand en mogelijkheid tot het indienen van correcties en aanvullingen.
Klopt het dat door het werk van de Taskforce veel zaken van bekeerlingen niet tijdig worden afgerond maar dat zij opnieuw te maken krijgen met een nieuwe wachttijd zonder termijnen? Zo ja, deelt u de mening dat dit onwenselijk is, en wat gaat u hieraan doen?
Het streven is om in elke zaak zo spoedig mogelijk een besluit te nemen. De Taskforce is immers opgericht om zaken waarin een achterstand is ontstaan af te doen. Net als in alle andere zaken kan het echter ook in zaken van bekeerlingen voorkomen dat er in een zaak meer tijd nodig is omdat er bijvoorbeeld nog nader onderzoek nodig is. Ook kan het voorkomen dat vooraf niet bekend is dat een bekeringsmotief wordt aangedragen terwijl de zaak wordt gehoord door een Taskforce medewerker die hiervoor niet is toegerust. In dat geval zal een nieuw gehoor moeten worden ingepland. Een van de redenen om het schriftelijk gehoor als extra stap in het proces in te bouwen is onder andere gelegen om voor het vervolg nader gehoor de juiste medewerker met de juiste ervaringsgraad te kunnen koppelen.
Juist vanuit het oogpunt van zorgvuldigheid is het van belang dat zaken met een bekeringsmotief zoveel mogelijk gehoord worden door ervaren IND-medewerkers dan wel daartoe opgeleide Taskforcemedewerkers en dat de besluitvorming op een juiste manier plaatsvindt.
Bent u ervan op de hoogte dat het voor advocaten of andere rechtsbijstandsverleners moeilijk is in procedures van de Taskforce begeleiding en bijstand te bieden? Wat kunt u hieraan verbeteren?
Zoals ik in mijn beantwoording van eerdere vragen van uw Kamer heb aangegeven vindt er regelmatig overleg plaats met vertegenwoordigers van de advocatuur over de logistiek en behandeling van zaken door de Taskforce.4 Er zijn daarnaast diverse overleggen geweest met de advocatuur bij de start van de schriftelijke procedure onder andere over het moment van het indienen van correcties en aanvullingen. De procedure voor het begeleiden en bijstand bieden aan asielzoekers is verder vergelijkbaar met zaken waarin niet schriftelijk gehoord wordt en in elke zaak wordt de aanvrager dan ook bijgestaan door een advocaat of een rechtsbijstandverlener. Uiteraard staat de IND altijd open om de samenwerking met de advocatuur te verbeteren. Er vinden in dit verband periodiek gesprekken plaats met diverse vertegenwoordigingen van de asiel advocatuur.
Hoe kan de expertise van de IND om onderscheid te maken tussen geloofwaardige en ongeloofwaardige bekeringsverhalen vergroot worden?
Zie antwoord vraag 4.
Welke rol kunnen externe partijen spelen in het vergroten van de expertise op dit punt, zodat dit uiteindelijk ook wordt meegewogen bij de besluitvorming door de IND en de rechter?
De IND is gehouden om bewijs dat wordt aangedragen door de asielzoeker in de vorm van expertiserapporten altijd te beoordelen en hier gemotiveerd op te reageren. Daarnaast staat de IND, zoals aangegeven in mijn antwoord op vragen 4, 5 en 15, open voor presentaties of andere kennisverbreding door externe partijen zoals bijvoorbeeld Stichting Gave. Momenteel bestaat er dus al een mogelijkheid voor externe partijen om een rol te spelen in het vergroten van de expertise van de IND en kunnen zij ook een rol spelen bij de besluitvorming.
De rechtspraak is zelf verantwoordelijk voor het bevorderen van de kennis van rechters. Het is niet aan mij om daar over te oordelen of om dat te beïnvloeden.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat in het asielsysteem ook voor deze mensen voldoende waarborgen zijn, zodat recht wordt gedaan aan hun zaak?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u bij uw reactie op het rapport «Ongehoord. Onrecht in het vreemdelingenrecht» ook specifiek ingaan op de door stichting Gave gepubliceerde zwartboek «Ongelofelijk. Onrecht in de geloofwaardigheidsbeoordeling van geloofsovertuiging» en de daarin benoemde knelpunten en aanbevelingen bij de behandeling en beoordeling van bekeerlingen?
In onderhavige beantwoording van uw vragen is reeds uitvoerig ingegaan op de geloofwaardigheidsbeoordeling van bekeerlingen en mogelijke knelpunten die daarbij kunnen ontstaan, waaronder punten die door stichting Gave worden benoemd in het zwartboek. Ik zie daarom geen aanleiding om daar nogmaals specifiek op in te gaan in mijn reactie op de bundel «Ongehoord. Onrecht in het vreemdelingenrecht».
Het onder de radar verdwijnen van Syriëgangers |
|
Hanneke van der Werf (D66), Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Stef Blok (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Nederland haalde zijn IS-vrouwen niet op. Nu ontsnappen ze»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat de Nederlandse Syriëganger Ojone I., die getrouwd was met IS-kopstuk Bassil Hassan, zich niet meer in het vluchtelingenkamp Al-Hol bevindt? Bent u op de hoogte van waar zij zich wel bevindt?
Het kabinet gaat niet in op individuele casussen. Zoals aangegeven in de beantwoording van Kamervragen van het lid Sjoerdsma (D66) van november 20202 zijn er met zekere regelmaat berichten dat personen zijn ontsnapt uit de opvangkampen in Noordoost Syrië.
Hoeveel Nederlanders bevinden zich op dit moment nog in kamp Al-Hol?
Volgens openbare cijfers van de AIVD bevinden zich op dit moment 30 Nederlandse vrouwen en 75 kinderen met een Nederlandse link in Syrisch-Koerdische kampen zoals al Hawl en al Roj3. Het kabinet doet geen uitspraken over de precieze aantallen Nederlanders per kamp.
Hoeveel Nederlanders bevinden zich in kamp Al-Roj?
Zie antwoord vraag 3.
Is bij u bekend hoeveel Nederlanders van kamp Al-Hol naar kamp Al-Roj zijn overgeplaatst? Zo ja, hoeveel?
Zoals beschreven in het meest recente DTN van april 20214 verplaatsen de Syrisch-Koerdische autoriteiten sinds een aantal maanden buitenlandse ISIS-vrouwen van opvangkamp al Hawl naar het veel kleinere opvangkamp al Roj. De veiligheidssituatie voor vrouwen in al Roj is aanzienlijk beter dan in al Hawl. Onder de verplaatste vrouwen bevinden zich ook Nederlandse vrouwen. Over de precieze aantallen doet het kabinet geen uitspraken.
Hoeveel van de circa honderdtien Nederlandse uitreizigers die zich volgens de NCTV nog in Syrië of Irak bevinden zijn niet (meer) in beeld bij de veiligheidsdiensten? Hoe groot is de kans dat deze mensen onder de radar naar Nederland terugkeren?2
Over de werkwijze en het zicht van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten doet het kabinet geen uitspraken. Volgens openbare cijfers van de AIVD6 verblijven nog circa 110 uitgereisde personen in Syrië, waarvan ongeveer 45 volwassenen zich in opvangkampen of detentie in Noordoost-Syrië bevinden. Circa 30 personen zijn nog aangesloten bij jihadistische groeperingen in Noordwest-Syrië en ongeveer 35 personen bevinden zich elders in Syrië.
Het kabinet heeft maatregelen getroffen om het risico van onopgemerkte terugkeer van uitreizigers naar Nederland te minimaliseren. Onderkende uitreizigers staan internationaal strafrechtelijk gesignaleerd en hun paspoorten zijn gesignaleerd en ongeldig verklaard. Binnen Schengen zijn Lidstaten verplicht hun deel van de buitengrenzen te controleren. Controle van reizigers en migranten in de Europese en nationale databestanden is hier onderdeel van. Lidstaten worden bij hun grenscontroles, waar nodig, bijgestaan door EU agentschappen, bijvoorbeeld Frontex en Europol. Zij ondersteunen bij processen als identificatie, registratie en screening.
Klopt het dat u dat u naast waarschuwingen van deze leden, ook door het Openbaar Ministerie bent gewaarschuwd voor het gevaar van mogelijke ontsnappingen? Wat heeft u met deze waarschuwingen gedaan?3
Dat personen kunnen ontsnappen uit de opvangkampen in Syrië is altijd een realistisch scenario geweest, waar alle partijen betrokken bij de contraterrorisme aanpak, waaronder het OM, zich bewust van zijn. Ook in het DTN is dit eerder gesignaleerd. Zo werd in DTN 53 van oktober 2020 beschreven dat in de daaraan voorafgaande periode meerdere vrouwen, al dan niet met hun kinderen, ontsnapt zijn uit al Hawl en naar de Noord-Syrische regio Idlib zijn gesmokkeld.
De Nederlandse overheid heeft geen effectief gezag of autoriteit in het gebied en is niet in de positie om ontsnappingen te voorkomen. Zoals hierboven bij de beantwoording van vraag 6 beschreven zijn verschillende maatregelen getroffen met het oog op de nationale veiligheid om het risico van onopgemerkte terugkeer te minimaliseren.
Klopt het dat ook de Koerdische autoriteiten meermaals hebben gewaarschuwd dat zij ontsnappingen niet konden voorkomen? Wat heeft u met deze waarschuwingen gedaan?
De Syrisch-Koerdische autoriteiten waarschuwen al langer in algemene zin over de verslechterende situatie in al Hawl. Zoals aangegeven bij de beantwoording van vraag 7 is het altijd een realistisch scenario geweest dat personen zouden kunnen ontsnappen uit de opvangkampen in Syrië.
Zoals hierboven bij de beantwoording van vraag 6 beschreven zijn verschillende maatregelen getroffen met het oog op de nationale veiligheid om het risico van onopgemerkte terugkeer te minimaliseren.
Hoeveel van de Nederlandse uitreizigers staan niet meer onder toezicht van de Koerdische autoriteiten? Welke risico’s ziet u zelf nu uitreizigers uit de kampen ontsnapt zijn?
Volgens openbare cijfers van de AIVD verblijven in totaal 65 Nederlandse uitreizigers bij jihadistische groeperingen in Noordwest-Syrië of elders in Syrië. Zij staan niet onder toezicht van de Koerdische autoriteiten. Uitreizigers die zich niet in de Koerdische opvangkampen en detentiecentra bevinden, waaronder ook ontsnapte uitreizigers, kunnen zich aansluiten bij terroristische groepen, het zicht op hun handelingen is mogelijk beperkt en ze zouden kunnen proberen onder de radar terug te keren naar Nederland.
Er verblijven ongeveer 45 volwassenen in opvangkampen of detentie in Noordoost-Syrië. Het DTN 53 van oktober 2020 stelt dat er ook risico’s voor de (nationale) veiligheid zijn indien Nederlandse uitreizigers uit detentie of opvangkampen in Noordoost-Syrië vrijkomen of ontsnappen. Zoals bij de beantwoording van vraag 6 beschreven, zijn verschillende maatregelen getroffen om de risico’s voor de nationale veiligheid te verkleinen.
Hoeveel Nederlanders hebben vanuit Syrische kampen zich gemeld bij de Nederlandse ambassade in Ankara? Waar bevinden deze mensen zich nu?
Sinds begin 2020 hebben minder dan 10 volwassenen zich met een consulaire hulpvraag gemeld bij een Nederlandse ambassade of consulaat in de regio. Indien zij de Nederlandse nationaliteit bezitten en niet vervolgd worden in Turkije worden zij teruggebracht naar Nederland ter fine van strafvervolging.
Wordt de Kamer actief door u geïnformeerd wanneer nieuwe Nederlandse uitreizigers zich bij de Nederlandse ambassade in Ankara melden? Zo nee, waarom niet?
Uw Kamer wordt niet actief geïnformeerd over consulaire hulpvragen van uitreizigers, maar uw Kamer wordt met enige regelmaat geïnformeerd over ontwikkelingen rondom uitreizigers naar en terugkeerders vanuit Syrië en Irak. Op individuele gevallen kan het kabinet niet ingaan.
Deelt u de analyse dat de Turkse inlichtingendiensten onvoldoende capaciteit hebben om ontsnapte terroristen in de gaten te houden?
Het kabinet doet geen uitspraken over de (vermeende) capaciteit van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten van Turkije. De Turkse autoriteiten hechten een groot belang aan terrorismebestrijding aangezien Turkije directe veiligheidsdreiging ondervindt van terroristische organisaties als ISIS, zowel nationaal als regionaal. Dit belang wordt onder meer geïllustreerd door vele operaties van Turkse veiligheidsdiensten.
Nederland werkt nauw samen met de Turkse autoriteiten op het gebied van terrorismebestrijding, o.a. middels reguliere veiligheidsdialogen. Nederland zal in dit kader aandacht blijven vragen voor Turkse inzet op het gebied van terrorismebestrijding.
Hoe duidt u de constatering dat de nalatigheid om uitreizigers te repatriëren de diplomatieke relatie met Turkije schaadt?
Nederland hecht belang aan een constructieve relatie met Turkije op het gebied van veiligheidssamenwerking. Zo werken Nederland en Turkije samen op het gebied van terrorismebestrijding, zowel op multilateraal niveau in het kader van het Global Counterterrorism Forum en de anti-ISIS coalitie – waar Nederland en Turkije beide covoorzitter zijn van de Foreign Terrorist Fighter Working Group – als op bilateraal niveau middels de repatriatie van Nederlandse uitreizigers vanuit Turkije en reguliere veiligheidsdialogen. Vanwege zijn ligging speelt Turkije bovendien een belangrijke en in het algemeen constructieve rol bij de aanpak van uitreizigers.
In algemene zin geldt dat er in de relatie tussen Nederland en Turkije ruimte is voor constructieve samenwerking, maar ook voor het benoemen van zaken waar we het niet over eens zijn of waarover zorgen bestaan. Hierbij wordt altijd meegewogen hoe Nederlandse belangen zo effectief mogelijk kunnen worden behartigd.
Hoe groot acht u het risico dat Nederlandse ontsnapte terroristen zich in Turkije aansluiten bij slapende IS-cellen? Wat gaat u doen om dit te voorkomen?
In verschillende DTN’s (51 en 52) is opgenomen dat ISIS (evenals Al Qaida) beschikt over faciliteringsnetwerken in onder meer Turkije. Het veiligheidsrisico voortkomend uit slapende ISIS-cellen en de mogelijkheid dat personen zich hierbij aansluiten, wordt geadresseerd door de Nederlandse en Turkse inzet op terrorismebestrijding in nationaal-, bilateraal- en multilateraal verband.
Om zo goed mogelijk zicht te houden op Nederlandse uitgereisde personen en eventuele reisbewegingen onder de radar tegen te gaan, staan onderkende uitreizigers internationaal gesignaleerd en zijn paspoorten gesignaleerd en ongeldig verklaard. De Turkse overheid is verantwoordelijk voor terrorismebestrijding op het eigen grondgebied.
Wat is de stand van zaken van de gesprekken met andere Europese landen over het in gezamenlijkheid repatriëren van verdachten ter berechting in Nederland? Welke concrete stappen zijn er sinds de aankondiging van de gesprekken in juni 2020 gezet?4
Uw Kamer is per brief van 5 juni 20219 geïnformeerd dat een van terroristische misdrijven verdachte Nederlandse uitreizigster ter berechting naar Nederland is overgebracht.
Zoals gemeld in een brief aan uw Kamer van 9 maart 202110 en 18 juni 202011 is het kabinet, om de overbrenging naar Nederland te kunnen realiseren, in overleg getreden met enkele Europese landen en relevante partijen om te bezien met welke van hen samengewerkt kon worden om de verdachte te repatriëren teneinde straffeloosheid te voorkomen.
Welke andere Europese landen hebben actief landgenoten opgehaald uit Syrië sinds het begin van het conflict?
Zoals gemeld in beantwoording van Kamervragen van het lid Sjoerdsma (D66) van november 202012 en per brief van 9 maart 202113 zetten Europese lidstaten in het algemeen niet in op het actief repatriëren van volwassen uitreizigers uit de opvangkampen en detentiecentra in Noordoost-Syrië. Enkele Europese landen die een beperkt aantal volwassenen heeft gerepatrieerd zijn Italië en Duitsland. Een aantal landen zet er wel op in kwetsbare minderjarigen te repatriëren, als dat niet anders kan samen met hun moeders. Zo hebben bijvoorbeeld Frankrijk, Duitsland, België, Finland, Denemarken, Zweden, Oostenrijk en het Verenigd Koninkrijk (wees)kinderen gerepatrieerd. In 2019 zijn door de Franse overheid ook twee weeskinderen naar Nederland overgebracht.14
Kunt u uitsluiten dat Nederlandse uitreizigers betrokken waren bij misstanden in kamp Al-Hol, waar volgens de NCTV moordcommando’s actief zijn en een medewerker van Artsen Zonder Grenzen werd vermoord, en waar volgens de VN drie kinderen zijn omgekomen in een brand?5
Het kabinet is bekend met de berichten over misstanden in al Hawl, zoals beschreven in het DTN van april 2021. Deze misstanden zijn schokkend en afkeurenswaardig. Het is niet bekend of er Nederlanders betrokken zijn geweest bij deze misstanden.
Kunt u deze vragen één voor één en binnen drie weken beantwoorden?
De termijn van drie weken is door interdepartementale afstemming niet haalbaar gebleken.
De dreigende uitzetting van Davit en Nunë |
|
Marieke Koekkoek (D66), Don Ceder (CU) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht «Groningse Davit (7) en Nunë (9) dreigen te worden uitgezet naar «vaderland» Armenië»1
Ja, dit bericht ken ik.
Bent u bekend met het gedragswetenschappelijke rapport van de Rijksuniversiteit van Groningen waarin geconcludeerd wordt dat het risico op ontwikkelingsschade reëel is als de in Nederland geboren Davit en Nunë uitgezet dreigen te worden? Bent u bovendien bekend met het onderzoek van Scherder, Zijlstra en Van Os naar schade bij uitgezette kinderen?2 Zo ja, kunt u aangeven hoe u deze kennis meeweegt?
Zoals uw Kamer bekend kan ik niet ingaan op individuele zaken. Wel kan ik u melden dat het onderzoek van Scherder, Zijlstra en Van Os mij bekend is en dat in algemene zin alle aangevoerde omstandigheden worden betrokken in de besluitvorming bij de toetsing aan artikel 8 EVRM.
Deelt u de mening dat een kind niet verantwoordelijk kan worden gehouden, laat staan bestraft, voor de daden van de ouders, zoals ook volgt uit artikel 2, tweede lid, van het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK)? Zo nee, waarom niet? Kunt u aangeven of de rijksoverheid ten aanzien van het IVRK onderscheid maakt tussen kinderen met legaal verblijf in Nederland en ongedocumenteerde kinderen?
Ik ben met u eens dat kinderen niet verantwoordelijk zijn voor de daden van hun ouders en niet bestraft mogen worden voor de daden van hun ouders. Zoals ook blijkt uit artikel 2 van het IVRK moeten kinderen beschermd worden tegen discriminatie en bestraffing op grond van de omstandigheden of de activiteiten van, de meningen geuit door of de overtuigingen van de ouders, wettelijke voogden of familieleden. Ik zie echter geen aanleiding om aan te nemen dat het begrip bestraffing van kinderen, waar dit artikel over spreekt, ook van toepassing is op de situatie waarin een verblijfsaanvraag van de ouders wordt geweigerd met gevolgen voor de kinderen of dat hierdoor sprake zou zijn van discriminatie. Ik wil daarbij nog benadrukken dat het de ouders zijn die in de eerste plaats verantwoordelijk zijn om de belangen van hun kinderen te behartigen. Dit uitgangspunt blijkt ook uit artikel 18 van het IVRK, waarin staat dat ouders (of wettelijke voogden) de eerste verantwoordelijkheid hebben voor de opvoeding en ontwikkeling van het kind.
Het IVRK geldt ten aanzien van alle kinderen die zich binnen de Nederlandse rechtsbevoegdheid bevinden (artikel 2, eerste lid IVRK). De rijksoverheid maakt geen onderscheid op basis van verblijfstatus.
Kunt u uitleggen wat u verstaat onder een groot sociaal netwerk en om welke reden er vanuit wordt gegaan dat het gezin niet beschikt over een groot sociaal netwerk, aangezien het bezwaarschrift van Nunë en Davit mede ongegrond is verklaard omdat zij op geen enkele wijze zouden hebben aangetoond dat hun ouders in Nederland een groot sociaal netwerk hebben, slechts hun banden met hun Nederlandse «grootouders» worden erkend, maar in bezwaar meer dan 200 handtekeningen zijn overlegd en zo’n 70 separate steunbetuigingen, geschreven door vrienden en instanties, en ook verschillende werkgevers het gezin een baangarantie hebben gegeven? Indien u niet in kunt gaan op een individuele casus, kunt u dan wel in algemene zin aangeven wat het Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) beschouwt als een «groot sociaal netwerk»?
Op individuele zaken kan ik niet ingaan.
Wel kan ik in zijn algemeenheid zeggen dat het belang van het kind door de IND wordt meegewogen in de besluitvorming bij de toetsing aan artikel 8 EVRM.
De toets aan artikel 8 EVRM omvat een afweging van alle aangevoerde omstandigheden van het individuele geval. Ook het hebben van een sociaal netwerk wordt hierbij betrokken. Het privéleven van de vreemdeling omvat namelijk alle banden die de vreemdeling met Nederland is aangegaan, hier hoort ook het hebben van een sociaal netwerk bij. Het gaat hierbij om een optelsom van meerdere aspecten die het privéleven vormen, niet om één factor als hoe groot het sociaal netwerk is. Het hebben van een privéleven betekent echter niet direct dat een vergunning op grond van 8 EVRM wordt afgegeven, dat wordt bepaald na de belangenafweging. Deze omstandigheid wordt dus meegewogen in de afweging van belangen van die van het individu tegen die van de Staat.
De IND weegt de belangen en maakt deze weging inzichtelijk in het besluit.
Indien er beroep wordt ingesteld toetst de rechter of de IND zich voldoende rekenschap heeft gegeven van de belangen van het kind in de betreffende zaak en beoordeelt de rechter of de IND in de motivering van de beschikking op kenbare wijze het belang van het kind heeft betrokken.
Bent u bereid terug te komen op het standpunt dat er geen sprake zou zijn van een groot sociaal netwerk rond het gezin in Nederland, aangezien er inmiddels 19.000 handtekeningen voor het gezin zijn gezet? Bent u bereid op grond hiervan nogmaals naar de zaak te kijken en dit hierin ten positieve mee te nemen?
Zie antwoord vraag 4.
Wanneer ontstaat er volgens u een dusdanige vorm van (sociale) «worteling» waarbij het niet meer verantwoord is om een kind uit te zetten? Welk beoordelingskader hanteert de IND hiervoor? Indien er geen concreet beoordelingskader is, bent u dan bereid hier door onafhankelijke experts onafhankelijk onderzoek naar te laten doen en daarbij niet alleen de juridische, maar ook de sociologische, pedagogische en psychologische effecten in samenhang mee te nemen en de uitkomst hiervan te gebruiken voor het beoordelingskader van de IND? Kan hiervoor in voorkomende gevallen gebruik worden gemaakt van de expertise van de Raad voor de Kinderbescherming (RvdK) nu de samenwerking tussen IND, Dienst Terugkeer en Vertrek (DT&V) en de RvdK is geïntensiveerd?3
Door langdurig verblijf in Nederland zal ontegenzeggelijk in meer of mindere mate worteling plaatsvinden. Langdurig verblijf of worteling is op zichzelf echter onvoldoende grond om verblijf te verlenen. Het hebben van een sociaal netwerk wordt wel meegewogen in de belangenafweging in het kader van artikel 8 EVRM.
Uitgangspunt is dat de ouders verantwoordelijk zijn voor het behartigen van de belangen van hun kinderen. Normaliter kan die behartiging van belangen door de ouders plaatsvinden, ook buiten Nederland. Uit artikel 3 IVRK volgt dat het belang van het kind een eerste overweging dient te zijn bij alle maatregelen die kinderen betreffen. Dit artikel sluit echter niet uit dat andere zwaarwegende belangen kunnen prevaleren. Er dient een afweging plaats te vinden tussen het belang van het kind en andere belangen, waarbij deugdelijk gemotiveerd moet worden waarom een belang doorslaggevend is.
In de toetsing aan artikel 8 EVRM wordt uitvoering gegeven aan het uitgangspunt van artikel 3 IVRK. Het belang van het kind is dus, zowel in asielprocedures als in reguliere toelatingsprocedures, onderdeel van de belangenafweging in het kader van artikel 8 EVRM.
In het algemeen beoordeelt de IND een verblijfsaanvraag en het verblijfsrecht op basis van de door de vreemdeling (ouder, wettelijk vertegenwoordiger, advocaat) aangeleverde informatie. Als daaruit blijkt dat een kind mogelijk in zijn ontwikkeling wordt bedreigd of dat de situatie van het kind onduidelijk blijft, kan zo’n casus worden besproken binnen het Samenwerkingsverband Kinderen in het Vreemdelingenbeleid (SKIV) of direct met de Raad voor de Kinderbescherming (RvdK). Dit overleg dient dan om het belang van het kind scherper te kunnen duiden en mee te nemen in de verblijfsrechtelijke beslissing.
De RvdK kan om een algemeen pedagogisch oordeel worden gevraagd bij complexe artikel 8 EVRM-zaken van de IND. De RvdK doet geen individueel onderzoek naar het betreffende kind in deze zaken. Bij de afhandeling van ARLVK-zaken heeft in de beslispraktijk een dergelijk overleg tussen de IND en de RvdK overigens niet plaatsgevonden.
Inmiddels (sinds april 2021) wordt in een pilot met het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie (NIFP) getest welke rol het NIFP kan spelen in het opstellen van rapportages aan de IND die in een individuele casus ingaan op genoemde aspecten.
Wat is de reden dat persoonlijk verstrekte informatie over een verblijfplaats en bereikbaarheid kennelijk voldoende kan zijn om een Met Onbekende Bestemming (MOB)-melding ongedaan te maken, maar dat dan bij de beoordeling van een aanvraag in het kader van het kinderpardon met terugwerkende kracht kan worden gesteld dat er toch onvoldoende informatie over de verblijfplaats en bereikbaarheid zou zijn verstrekt? Kunt u uitleggen waarom contact via een gemachtigde (bijvoorbeeld stichting Internationaal Netwerk van Lokale Initiatieven met Asielzoekers (INLIA) of de advocaat) alsnog geïnterpreteerd zou moeten worden als onttrekking aan toezicht? Bent u bereid de stichting INLIA en andere soortgelijke organisaties een plaats te geven in voorwaarde c van de afsluitregeling, waarbij in contact staan met deze organisaties gelijk wordt gesteld aan het «in beeld zijn» bij de IND? Zo nee, waarom niet?
Mijn ambtsvoorganger is in zijn brief van 27 maart 2015 naar aanleiding van een viertal uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling), uitgebreid ingegaan op voorwaarde c, het buiten beeld-criterium.4 Deze voorwaarde gold in de Overgangsregeling, in de Definitieve regeling en nu in de Afsluitingsregeling Langdurig Verblijvende Kinderen (Afsluitingsregeling). Een vreemdeling wordt geacht te hebben voldaan aan voorwaarde c van de Regeling en in beeld te zijn geweest, als de vreemdeling zich niet langer dan drie maanden heeft onttrokken aan de in de voorwaarde c genoemde instanties, zijnde de IND, DT&V, COA of AVIM of, in het geval van alleenstaande minderjarige vreemdelingen, van voogdijinstelling Nidos. De Afdeling heeft geoordeeld dat een vreemdeling niet in beeld is als hij bekend is bij een niet in de Regeling genoemde instantie, zoals de gemeente.5
Zoals uw Kamer tevens bekend is bij de Afsluitingsregeling het «beschikbaarheidscriterium» gehanteerd in plaats van het «meewerkcriterium» van de Definitieve Regeling Langdurig Verblijvende Kinderen. In dit kader is in de Afsluitingsregeling in paragraaf B9/6.6 onder e van de Vreemdelingencirculaire 2000 als contra-indicatie opgenomen dat de vreemdeling niet beschikbaar is geweest in het kader van vertrek. Binnen de Afsluitingsregeling is voorwaarde c in de praktijk alleen tegengeworpen in samenhang met deze nieuwe contra-indicatie. Indien de vreemdeling in de buiten beeld-periode wél beschikbaar was, dan wordt de vreemdeling niet tegengeworpen dat er niet is voldaan aan voorwaarde c.
Dit betekent dat om in aanmerking te komen voor de Afsluitingsregeling de vreemdeling beschikbaar moet zijn geweest voor vertrekgesprekken en de meldplicht. Beschikbaar zijn voor vertrekgesprekken betekent in ieder geval dat de daadwerkelijke verblijfplaats bekend was bij de IND, DT&V, COA of AVIM. Indien een vreemdeling met onbekende bestemming is vertrokken, wordt dit niet tegengeworpen indien de vreemdeling binnen drie maanden weer in beeld is gekomen. Bij de beoordeling wordt bekeken of in de relevante toetsperiode de daadwerkelijke verblijfplaats bekend was. Als de verblijfplaats alleen op een later moment bekend is geworden en de vreemdeling langer dan drie maanden buiten beeld is geweest, wordt dit tegengeworpen.
Bereikbaarheid, al dan niet via een gemachtigde, volstaat niet om te voldoen aan het beschikbaarheidsvereiste. Het vereiste is immers dat de daadwerkelijke verblijfplaats bekend dient te zijn geweest bij de migratieketen: IND, DT&V, COA, of AVIM. Als de daadwerkelijke verblijfsplaats tijdens de buiten beeld-periode niet bekend was bij de relevante instanties, dan heeft de vreemdeling zich onvoldoende beschikbaar gehouden voor vertrek. Het langdurig (onrechtmatig) verblijf is dan te wijten aan de vreemdeling.
Ik ben dan ook niet bereid organisaties buiten de migratieketen toe te voegen aan voorwaarde c of contra-indicatie e van de Afsluitingsregeling of om bereikbaarheid (al dan niet via een derde) als afdoende te beschouwen om aan het beschikbaarheidscriterium te voldoen.
Waarom werpt u «onttrekking aan het toezicht» tegen als de IND in ieder geval voldoende informatie heeft ontvangen van stichting INLIA om in ieder geval de melding MOB op te heffen? Bent u het ermee eens dat de IND dus door de MOB melding op te heffen erkent heeft dat zij wel degelijk op de hoogte waren van de feitelijke verblijfplaats?
Ik kan niet op individuele zaken ingaan. In algemene zin wil ik u verwijzen naar de eerdergenoemde brief van mijn ambtsvoorganger van 27 maart 2015, waarin mijn ambtsvoorganger uitgebreid is ingegaan op de uitleg van voorwaarde c. Verder dient, zoals opgenomen in mijn antwoord op vraag 7, de daadwerkelijke verblijfplaats bekend te zijn geweest bij de relevante instanties van de migratieketen om te kunnen concluderen dat de vreemdeling beschikbaar is geweest in het kader van vertrek. Hierbij gaat het erom dat gedurende de relevante toetsperiode de daadwerkelijke verblijfplaats bekend was. Als de verblijfplaats alleen achteraf bekend is geworden en de vreemdeling langer dan drie maanden buiten beeld is geweest, wordt dit tegengeworpen. Ik wil u wel meegeven dat een melding van vertrek met onbekende bestemming altijd meegewogen wordt in het licht van de overige bekende feiten en omstandigheden over de feitelijke verblijfplaats van een vreemdeling.
Bent u bereid om gezien de gevolgen te onderzoeken hoe de IND zich pro-actiever ervan kan vergewissen dat een kerngezin inderdaad buiten beeld is, door bijvoorbeeld bij een gemachtigde, een stichting en mogelijk zelfs een laatst bekende school of kerk actief te informeren of het kerngezin daadwerkelijk buiten beeld is? Zo nee, waarom niet?
In het kader van terugkeer is er voor vreemdelingen die zich niet rechtmatig in Nederland bevinden reeds toezicht in de vorm van een meldplicht. Een vreemdeling raakt dan ook alleen buiten beeld indien hij zich actief aan het toezicht onttrekt door niet te voldoen aan de meldplicht of een opvanglocatie met onbekende bestemming verlaat. Alvorens wordt geconcludeerd dat een vreemdeling zich aan het toezicht heeft onttrokken dient er twee achtereenvolgende keren niet te zijn voldaan aan de meldplicht en zal de Politie de vreemdeling vorderen om in persoon gegevens te verstrekken. Voor vreemdelingen die in een opvangvoorziening van Rijkswege verblijven wordt een adrescontrole uitgevoerd alvorens er kan worden geconcludeerd of de vreemdeling definitief is vertrokken.
Tevens zijn de door u genoemde instanties (een gemachtigde, een stichting, een school of kerk) niet belast met de uitvoering van het vreemdelingenbeleid. Ik zie daarom geen rol voor de IND weggelegd om zich bij andere instanties dan de relevante instanties van de migratieketen ervan te vergewissen dat een kerngezin inderdaad buiten beeld is indien zij zich aan het toezicht hebben onttrokken. Tot slot mag er, zoals ook vermeld in eerdergenoemde brief van 27 maart 2015, met betrekking tot het in beeld blijven bij de migratieketen, een actieve rol van de vreemdeling verwacht worden.
Na hoeveel jaar van onzekerheid vindt u dat er reëel sprake is van ontwikkelingsdreiging, aangezien de IND stelt dat het belangrijk is dat een kind weet hoe zijn of haar toekomst eruitziet en in welk land hij of zij mag opgroeien en dat als een kind dat niet weet, dat kan leiden tot een bedreiging van de ontwikkeling? Welke werkinstructie hanteert de IND hiervoor en kunt u deze delen met de Kamer? Indien intern geen duidelijk beleid is omtrent een mogelijke ontwikkelingsdreiging bij uitzetting, bent u dan bereid hier onderzoek naar te doen en dit te betrekken bij het onderzoek zoals verzocht in vraag 6?
Vanzelfsprekend is het van groot belang dat een kind zo snel als mogelijk duidelijkheid wordt geboden. Zoals uw Kamer bekend zet de IND zich in om de achterstanden op te lossen zodat tijdig duidelijkheid wordt geboden. Tegelijkertijd kan ook onder andere het indienen van nieuwe verblijfsaanvragen maken dat een kind langduriger in Nederland kan verblijven.
Er zijn verscheidene redenen waarom kinderen in hun ontwikkelingen kunnen worden bedreigd. Het ontstaan van een ontwikkelingsdreiging bij een kind is niet één op één aan een bepaalde verblijfsduur in Nederland verbonden. Of er sprake is van een ontwikkelingsdreiging zal, naast de duur van de onzekerheid over het perspectief, mede afhangen van de kwetsbaarheden van de kinderen en de ouders. Hier valt de denken aan de voorgeschiedenis van het kind en de ouders, het aantal ingrijpende gebeurtenissen en de veerkracht van de kinderen en de ouders om met deze gebeurtenissen om te gaan en te verwerken.
Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 4 en 5 worden het belang van het kind en alle aangevoerde omstandigheden meegenomen in de belangenafweging bij de toetsing aan artikel 8 EVRM. Ook een eventuele ontwikkelingsdreiging kan deel uitmaken van deze belangenafweging. Ten aanzien van artikel 8 EVRM is een IND werkinstructie getiteld Richtlijnen voor de toepassing van artikel 8 EVRM opgesteld. Deze werkinstructie is openbaar en is gepubliceerd op de website van de IND.
Kunt u in het algemeen aangeven wanneer de IND aannemelijk acht dat er wel problemen met de ontwikkeling zullen bestaan, aangezien de IND stelt dat in deze zaak geen redenen zijn om aan te nemen dat ondanks hier te zijn geboren de kinderen niet in staat zouden zijn om zich aan te passen in Armenië en dat er geen redenen zijn om te verwachten dat er grote problemen ontstaan met de ontwikkeling van de kinderen? Kunt u hierbij o.a. de volgende aspecten meenemen: geboorteplaats in Nederland, gebrek aan sociale contacten en psychische gesteldheid? Kunt u ook aangeven op welke wetenschappelijke literatuur de IND haar stellingname baseert?
Bij de afdoening van verblijfsaanvragen is onder andere aandacht voor factoren die zien op het kind zelf, zoals de leeftijd en de sociaal-emotionele ontwikkeling die met die leeftijd verband houdt, maar ook voor de cognitieve ontwikkeling van het kind. Daarnaast wordt ook gekeken naar (de situatie van) het gezin of de opvoeders. Daarbij kan onder meer worden gedacht aan de kwaliteit van de ouder-kind relatie en de aard en frequentie van het contact (met een niet verzorgende ouder).
Het Handelingsprotocol van het samenwerkingsverband van IND, DT&V en RvdK, waarvan de richtlijn voor het delen van deskundigeninformatie over een kind een onderdeel is, heb ik eerder met uw Kamer gedeeld.6
Hoe verhoudt zich volgens u de stellingname van de IND dat zwaarwegende redenen van migratiebeleid in beginsel aanleiding kunnen zijn het gedrag van de ouders van een vreemdeling aan de desbetreffende vreemdeling toe te rekenen, in verband met het risico dat ouders gebruikmaken van de positie van hun kinderen om een verblijfsrecht te krijgen, met het IVRK dat door Nederland is geratificeerd in 1995, waarin de facto staat dat aan kinderen de gedragingen van ouders niet kunnen worden toegerekend?
Het IVRK spreekt in artikel 2, tweede lid over gevolgen van gedragingen van de ouders waartegen bescherming moet worden geboden, door te bepalen dat kinderen beschermd moeten worden tegen discriminatie en bestraffing op grond van de omstandigheden of de activiteiten van, de meningen geuit door of de overtuigingen van de ouders, wettige voogden of familieleden. Zoals toegelicht bij vraag 3 zie ik geen aanleiding om aan te nemen dat sprake is van bestraffing of discriminatie op het moment dat er geen verblijfsrecht wordt verleend aan de ouders met gevolgen voor de kinderen.
De IND volgt in haar stellingname de jurisprudentie van het EHRM, in het bijzonder de uitspraak Butt t. Noorwegen.7 Uit deze uitspraak kan worden afgeleid dat zwaarwegende redenen van migratiebeleid in beginsel aanleiding kunnen zijn het gedrag van de ouders van een vreemdeling aan de desbetreffende vreemdeling toe te rekenen (identifying children with the conduct of their parents) indien het risico bestaat dat ouders gebruik maken van de positie van hun kinderen om een verblijfsvergunning te krijgen.8 Indien een risico bestaat dat de desbetreffende vreemdeling dan wel diens ouders konden – althans hadden moeten – weten dat het verblijfsrecht van die vreemdeling onzeker was, zal een afwijzing slechts in exceptionele gevallen een schending van artikel 8 van het EVRM opleveren.9
Is er een werkinstructie waarin staat hoe de IND handelt op het moment dat een beroep wordt gedaan op artikel 2, tweede lid IVRK, waarin staat: «De Staten die partij zijn, nemen alle passende maatregelen om te waarborgen dat het kind wordt beschermd tegen alle vormen van discriminatie of bestraffing op grond van de omstandigheden of de activiteiten van, de meningen geuit door of de overtuigingen van de ouders, wettige voogden of familieleden van het kind»? Zo ja, kunt u deze delen met de Kamer?
Zoals blijkt uit het antwoord op vraag 3, heeft artikel 2, tweede lid van het IVRK naar mijn oordeel geen directe, op zichzelf staande relevantie in verblijfsprocedures. Het is namelijk zo dat niet direct getoetst wordt aan artikel 2 IVRK in verblijfsprocedures, omdat de belangen van het kind in algemene zin aan de orde komen bij de toets aan artikel 3 IVRK (belang van het kind). Daarom is dit artikel ook niet verwerkt in een werkinstructie van de IND. De overheid moet zich natuurlijk wel houden aan hetgeen bepaald is in artikel 2 IVRK.
Dat ligt anders bij artikel 3 van het IVRK. Het belang van het kind wordt door de IND als een eerste overweging meegewogen in de besluitvorming bij de toetsing aan artikel 8 EVRM. Zoals tevens benoemd in mijn antwoord op vraag 10 is hiervoor een IND werkinstructie getiteld Richtlijnen voor de toepassing van artikel 8 EVRM opgesteld. Deze werkinstructie is openbaar en is gepubliceerd op de website van de IND. Zie verder ook het antwoord op vragen 6, 12 en 17.
Rekent u het minderjarige kinderen over het algemeen aan dat ze hun feitelijke verblijfplaats niet bekend hebben gemaakt aan de IND, DT&V, Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA), Afdeling Vreemdelingenpolitie Identificatie en Mensenhandel (AVIM) of NIDOS? Kunt u uitleggen hoe u verwacht dat ongedocumenteerde kinderen, die soms niet eens kunnen lezen en schrijven, praktisch uiting zouden moeten geven aan de meldplicht?
In de Afsluitingsregeling is in voorwaarde c opgenomen dat een vreemdeling zich niet langer dan een aaneengesloten periode van drie maanden mag hebben onttrokken aan het toezicht van IND, DT&V, COA of AVIM (in het kader van de meldplicht), of in het geval van alleenstaande minderjarige vreemdelingen, van voogdijinstelling Nidos. Of aan deze (en andere) voorwaarden wordt voldaan is een individuele beoordeling waarbij zorgvuldig wordt gekeken naar het gehele feitencomplex.
In de praktijk ligt (het nakomen van) de meldplicht in beginsel bij de ouders. De vergunning wordt niet verleend indien bij de hoofdpersoon van de aanvraag óf de gezinsleden sprake is van één of meer van de contra-indicaties. Het niet beschikbaar en buiten beeld zijn van kinderen of gezinsleden wordt de vreemdeling dan ook aangerekend bij de toetsing op de Afsluitingsregeling. In dit toetsingskader wordt het minderjarigen indirect aangerekend als hun ouders niet aan hun verplichtingen hebben voldaan en de verblijfplaats voor een aaneengesloten periode van drie maanden of langer niet bekend was. Minderjarigen zijn ofwel begeleid door hun ouders of een andere persoon die het rechtmatig gezag heeft ofwel, indien dit niet het geval is, hebben zij in Nederland een voogd toegewezen gekregen. Minderjarigen staan daarom niet alleen in het voldoen aan de meldplicht.
Daarbij is de meldplicht niet de enige wijze om in beeld te blijven bij de relevante instanties van de migratieketen. Zolang de daadwerkelijke verblijfplaats bekend is bij de IND, DT&V, COA of AVIM wordt een vreemdeling beschikbaar voor vertrek geacht en wordt het eventuele buiten beeld zijn niet tegengeworpen. Indien een vreemdeling op een opvanglocatie van Rijkswege verblijft wordt de verblijfplaats in ieder geval als bekend beschouwd.
Op welke wijze dienen kinderen volgens u te voldoen aan de meldplicht conform artikel 4.51 van het vreemdelingenbesluit 2000? Kunt u ook bij dit artikel uitleggen hoe een schending van een meldplicht van een ouder zich verhoudt tot dit toerekenen aan een kind, in het licht van artikel 2, tweede lid van het IVRK?
Zoals vermeld in mijn antwoord op vraag 14 staan minderjarigen er niet alleen voor in het voldoen aan de meldplicht. Zoals vermeld in mijn antwoord op vraag 3 zie ik geen aanleiding om aan te nemen dat sprake zou zijn van discriminatie of bestraffing van kinderen, zoals bedoeld in artikel 2 van het IVRK, in de situatie waarin een verblijfsaanvraag van de ouders wordt geweigerd met gevolgen voor de kinderen.
Bent u van mening dat minderjarige, schoolgaande kinderen in staat zijn aan te nemen dat ze uit beeld zijn bij de rijksoverheid en om die reden dus een individuele actieve meldplicht hebben?
Meldplicht in het kader van terugkeer is van toepassing op vreemdelingen die zich onrechtmatig in Nederland bevinden. De meldplicht is dan ook niet een gevolg van het uit beeld zijn bij de rijksoverheid. Het niet voldoen aan de meldplicht kan leiden tot onttrekking aan het toezicht en het uit beeld raken bij de migratieketen. Verder betekent het feit dat kinderen naar school gaan niet dat kinderen in beeld zijn bij de relevante instanties van de migratieketen. In dit kader verwijs ik u naar mijn antwoorden op vragen 7 en 9 daar scholen niet zijn belast met de uitvoering van het vreemdelingenbeleid en bereikbaarheid niet volstaat om te voldoen aan het beschikbaarheidsvereiste.
Kunt u aangeven hoe de handelwijze van de IND om de beoordelingen van aanvragen in «de context van het gezin» te zien zich verhoudt tot artikel 1, tweede lid van het IVRK? Deelt u de mening dat een aanvraag in de context van het gezin behandelen ertoe kan leiden dat handelingen van een ouder een minderjarig kind kunnen worden toegerekend? Bent u bereid te onderzoeken hoe artikel 1, tweede lid IVRK beter gewaarborgd kan worden in verblijfsrechtsprocedures en hier de Kamer over te informeren? Waarom kiest u ervoor in Kinderpardonzaken te toetsen aan het vagere en minder precieze artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), en niet aan het duidelijker en preciezer geformuleerde artikel 3 van het IVRK, waar dat artikel toch rechtstreekse werking heeft? Hoe wordt het belang van het kind concreet getoetst en worden hiervoor onafhankelijke deskundigen geconsulteerd?
Ik ga ervan uit dat u hier doelt op artikel 2, tweede lid van het IVRK. Ik ben van oordeel dat dit artikel geen directe, op zichzelf staande relevantie heeft in verblijfsprocedures en dat de belangen van het kind tot uitdrukking komen in de toets aan artikel 8 EVRM.
Op grond van artikel 3 IVRK dient het belang van het kind als een eerste overweging te worden betrokken bij besluitvorming die kinderen aangaat. Hoewel artikel 8 EVRM niet expliciet stilstaat bij de rechten van het kind, omvat de toets aan artikel 8 EVRM een afweging van alle aangevoerde omstandigheden van het individuele geval. Het belang van het kind is daarbij een zwaarwegend belang. Uit EHRM-rechtspraak volgt de verplichting om het belang van het kind, zoals neergelegd in artikel 3 IVRK, te betrekken bij het beoordelingskader van artikel 8 EVRM.10 Uit de jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State volgt dat artikel 3 van het IVRK rechtstreekse werking heeft in zoverre het ertoe strekt dat bij alle maatregelen betreffende kinderen de belangen van het desbetreffende kind dienen te worden betrokken.11 In alle toelatingsprocedures worden de belangen van het kind betrokken, waarmee wordt gehandeld conform het bepaalde in artikel 3 IVRK. De wijze waarop de belangen van het kind zijn betrokken komt tot uitdrukking in het besluit. Hoe belangenafweging uitvalt verschilt per individuele zaak en is afhankelijk van alle aangevoerde omstandigheden en hoe die zich tot elkaar verhouden.
Bent u bereid in het kader van artikel 1, tweede lid IVRK op de in Nederland geboren Nunë en Davit alsnog van toepassing te laten zijn en hen daarom een verblijfsgunning te geven?
Zoals ik reeds eerder in de beantwoording vermeldde kan ik niet ingaan op individuele zaken.
Bent u bereid de IND te verzoeken het dossier van Nunë en Davit ook op basis van deze gewijzigde omstandigheden te heroverwegen, aangezien daar sprake van is nu hun Nederlandse «opa» is overleden?
Zie antwoord vraag 18.
Kunt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden?
Ja, dat heb ik zo veel als mogelijk gedaan. Gelet echter op de samenhang tussen de vragen 4 en 5 en de vragen 18 en 19 heb ik er voor gekozen de beantwoording daar te bundelen.
Het feit dat niet-EU-familieleden van expats geen toegang hebben tot Nederland |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66), Jan Paternotte (D66), Kiki Hagen (D66), Pieter Grinwis (CU), Don Ceder (CU), Raoul Boucke (D66) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Stef Blok (minister economische zaken) (VVD), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht «Expats campaign to lift travel restrictions for international family members»?1
Ja.
Bent u het eens dat er in het inreisbeleid van Nederland een onderscheid moet worden gemaakt tussen familie van Nederlanders of legale inwoners van Nederland enerzijds en toerisme anderzijds?
Ja. Dit is staand beleid. Het EU-inreisverbod betreft een inperking voor alle niet-noodzakelijke reizen van personen vanuit derde landen naar EU+landen met als doel de verspreiding van het COVID-19 virus tegen te gaan.2 Bepaalde familieleden van Nederlanders en van derdelanders met rechtmatig verblijf vallen niet onder het EU-inreisverbod. Andere familieleden, die wel onder de reikwijdte van het EU-inreisverbod vallen kunnen onder omstandigheden daarvan worden uitgezonderd.
Klopt het dat familieleden van Nederlanders of inwoners van Nederland met een verblijfsvergunning niet naar Nederland mogen reizen wanneer ze onderdanen zijn van een derde land? Zo ja, in welke gevallen kunnen zij in aanmerking komen voor een visum «kort verblijf»?
Nee, dat klopt niet. Unieburgers en hun gezinsleden, derdelanders met een verblijfsvergunning en hun gezinsleden en personen met een visum voor lang verblijf (MVV) vallen niet onder de reikwijdte van het EU-inreisverbod. Het EU-inreisverbod kent verder een aantal uitzonderingscategorieën3. Er is daarnaast een EU-veiligelandenlijst, waarop de landen staan die momenteel niet onder het EU-inreisverbod vallen. Voor personen uit visumplichtige landen geldt de gebruikelijke visumprocedure.
Hoe kijkt u aan tegen de bewering in het bericht dat het inreisverbod van de Europese Unie, ingaat tegen artikel acht in het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) dat voorziet in het recht voor privé en familieleven?
Van een schending van artikel 8 EVRM is in de ogen van het kabinet niet snel sprake. Allereerst vallen onder andere Unieburgers en hun gezinsleden en derdelanders met een verblijfsvergunning niet onder het inreisverbod. Zij kunnen dus ondanks het inreisverbod hun familieleden hier in Nederland bezoeken. Indien het gaat om familieleden die wel onder de reikwijdte van het EU-inreisverbod vallen, kan een individuele afweging worden gemaakt waarbij zwaarwegende redenen met betrekking tot familiegerelateerde omstandigheden voor verblijf in Nederland worden meegewogen. Daarbij merkt het kabinet op dat het in artikel 8 EVRM opgenomen recht op privé en familieleven geen absoluut recht tot toegang tot Nederland behelst. In het belang van onder andere de bescherming van de volksgezondheid kunnen deze rechten in individuele situaties beperkt worden.
Klopt het dat de Nederlandse vliegverboden nog minder uitzonderingsbepalingen kennen dan het algehele EU-inreisverbod, waardoor familie niet Nederland in kan reizen? Waarom is voor deze afwijking van het EU-beleid gekozen?
Ja, dit klopt. Zoals ook in de beantwoording van vragen van het lid Van Haga van 4 mei jl. wordt toegelicht was er tot 1 juni naast het inreisverbod voor een aantal landen een vliegverbod van kracht.4 Dit was een aanvullende nationale maatregel die naast het inreisverbod gold. Een vliegverbod kent beduidend minder uitzonderingen dan het inreisverbod en daardoor kan het voorkomen dat personen wel zijn uitgezonderd van het inreisverbod, maar niet van het vliegverbod. Dat heeft te maken met het feit dat het een extra maatregel bovenop het inreisverbod is om met name mutaties van het coronavirus buiten de deur te houden. Daarom gelden er minder uitzonderingscategorieën.
Het kabinet was zich er van bewust dat er schrijnende situaties waren waarbij mensen niet naar Nederland konden vliegen vanwege zwaarwegende redenen om familie te bezoeken. Daarom heeft het kabinet het met de laatste verlenging van de vliegverboden van 15 mei jl. mogelijk gemaakt dat familieleden – ondanks het vliegverbod – die voor een dringende zwaarwegende reden naar Nederland moeten komen, uitgezonderd konden worden van het vliegverbod en daarmee toch direct naar Nederland konden vliegen. Hierbij zocht het kabinet naar een balans tussen enerzijds een oplossing voor personen die vanwege zwaarwegende redenen familie in Nederland wensen te bezoeken en anderzijds de gezondheidssituatie in een land waarvoor een vliegverbod gold. Hierbij is zoveel mogelijk aangesloten op de reeds bestaande en vergelijkbare uitzondering voor het inreisverbod. Daarnaast had het kabinet oog voor de uitvoeringsaspecten die hieraan gerelateerd zijn. De testverplichtingen en overige coronamaatregelen voor personen afkomstig uit deze landen bleven onverkort gelden.
Hoe verhouden de Nederlandse vliegverboden en daarbij horende uitzonderingsbepalingen zich ten opzichte van andere Schengenlanden aangaande familieleden van EU-inwoners met een nationaliteit uit een derde land? Zijn er landen die zulke familieleden wel toelaten?
Uit een rondgang langs een aantal EU-lidstaten (België, Duitsland, Frankrijk, Italië, Spanje en Zweden) komt het volgende beeld naar voren. Frankrijk, Spanje, Zweden en Duitsland kennen een uitzondering voor familieleden van EU-inwoners die al dan niet vanwege zwaarwegende redenen wensen in te reizen. Italië en België daarentegen kennen geen mogelijkheden voor familieleden woonachtig in een aantal landen om in te reizen.5
Kunt u zich vinden in het argument dat mensen die via een omreis toch Nederland bereiken meer besmettingsmogelijkheden hebben dan mensen die direct naar Nederland vliegen, testen, en direct in quarantaine gaan als nodig?
Dat is niet één op één zo te zeggen. Dit hangt onder andere af van de manier van reizen. In het algemeen geldt wel dat hoe korter de reis is, hoe kleiner de besmettingsrisico’s zijn.
Bent u bekend met het radiointerview van ABC Suriname, waarin de schrijnende situatie wordt omschreven dat nabestaanden hun overleden familielid niet kunnen opzoeken vanuit Suriname door het vliegverbod?2 Hoe reflecteert u op dit interview?
Het kabinet betreurde de diverse schrijnende situaties die omschreven worden in de vraag en ter sprake zijn gekomen in het interview dat nabestaanden geen afscheid kunnen nemen van hun overleden familielid in Nederland door het vliegverbod voor Suriname. Het kabinet had daarom voor schrijnende situaties een passende oplossing gevonden. Zie verder het antwoord op vraag 5.
Deelt u de mening dat het uitsluiten van eerste-en tweedegraads familieleden bijvoorbeeld voor Surinamers maar ook over families verspreid over de Europese Unie, die vaak familie in Nederland hebben en andersom, problematisch is en schrijnende situaties kan opleveren?
Het kabinet betreurt alle schrijnende situaties, zoals voor eerste- en tweedegraads familieleden woonachtig in Suriname, die als gevolg van vliegverboden zijn ontstaan en is zich daar ook van bewust. Het kabinet had daarom voor schrijnende situaties een passende oplossing gevonden. Zie verder het antwoord op vraag 5.
Kunt u voor deze families, zowel voor families binnen de Europese Unie als daar buiten, duidelijkheid geven onder welke voorwaarden wel of niet gevlogen mag worden? Wat is een noodzakelijke reis en wat is het perspectief voor deze groep voor wanneer familiebezoeken wel plaats mogen vinden?
Zie het antwoord op vraag 5. Per 1 juni is de wetswijziging ten behoeve van de invoering van de quarantaineplicht van kracht geworden. Daarmee zijn de vliegverboden opgeheven. Het is voor familieleden – indien zij voldoen aan een uitzondering op het inreisverbod – weer mogelijk geworden om vanuit bepaalde landen weer naar Nederland te vliegen.
Is het mogelijk om een uitzondering te maken op het vliegverbod vanuit Zuid-Afrika en Midden- en Zuid-Amerika voor mensen die een verblijfsvergunning toegekend hebben gekregen en deze nu in Nederland kunnen collecteren en tegelijkertijd onder de lange-afstandsrelatie-uitzondering vallen waarbij de rest van de coronamaatregelen voor reizigers zoals het overhandigen van een negatieve test en verplichte quarantaine in stand wordt gehouden? Zo nee, waarom niet?
Het was zo dat personen die vanwege hun nationaliteit naast een verblijfsvergunning ook een machtiging voor voorlopig verblijf (mvv) dienen aan te vragen niet op basis van een mvv waren uitgezonderd onder het vliegverbod. Dit geldt ook – eventueel in combinatie met het voorgaande – voor personen die op basis van de tijdelijke regeling langeafstandsgeliefden Nederland wensen in te reizen. Met de invoering van de wetswijziging inzake de quarantaineplicht is deze situatie verholpen.
Is het mogelijk om een uitzondering te maken op het vliegverbod vanuit Zuid-Afrika en Midden- en Zuid-Amerika voor niet-EU-familie van Nederlanders of inwoners van Nederlanders in het geval van ernstige ziekte, een zware operatie, mogelijk overlijden van een familielid of juist geboorte van een nieuw familielid waarbij de rest van de coronamaatregelen voor reizigers zoals het overhandigen van een negatieve test en verplichte quarantaine uiteraard in stand wordt gehouden? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 5.
Bent u bereid, gezien de speciale banden met Nederland, specifiek voor Suriname uitzonderingen voor eerste-en tweedegraads familieleden toe te staan op de vliegverboden? Zo nee, waarom niet? Ziet u hier nog een speciale rol voor Nederland in het faciliteren van testen die dergelijke uitzonderingen veilig mogelijk zouden kunnen maken, zoals in samenwerking met Suriname een testfaciliteit op vliegveld Zanderij instellen die veilig reizen weer mogelijk maakt?
Het kabinet had, zoals ook aangegeven in het antwoord op vraag 5, voor schrijnende situaties een passende oplossing gevonden. Dat moest ook een oplossing bieden aan familieleden woonachtig in Suriname in bijzonder schrijnende gevallen. Generieke uitzonderingen op het vliegverbod voor eerste- en tweedegraadsfamilieleden waren – ook voor Suriname – voor het kabinet echter niet wenselijk.
Er waren geen signalen bij het kabinet bekend dat de testfaciliteiten in Suriname onvoldoende zouden zijn en daardoor verhinderden dat personen naar Nederland konden reizen.
Kunt u deze vragen binnen twee weken en afzonderlijk beantwoorden?
Het is helaas niet gelukt u de beantwoording binnen twee weken te doen toekomen.