De voortgang van evacuaties uit Afghanistan |
|
Tom van der Lee (GL), Corinne Ellemeet (GL), Laura Bromet (GL) |
|
Ank Bijleveld (CDA), Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
![]() |
Welke mogelijkheid hebben mensen die onder de motie-Belhaj c.s. (Kamerstuk 27 925, nr. 788) vallen om contact op te nemen met de Nederlandse overheid, nu u heeft besloten om per 17 september het hiervoor ingerichte mailadres te sluiten?
Het kabinet blijft zich actief inspannen om ook de komende periode mensen die daarvoor in aanmerking komen uit Afghanistan of via de buurlanden naar Nederland over te brengen. Daarbij gaat het in eerste instantie om Nederlanders, personen die als tolk of in een andere functie hoog profiel werkzaamheden voor Nederland in een internationale militaire of politiemissie hebben uitgevoerd, en personen die al opgeroepen waren voor vertrek, maar niet meer tijdig konden uitreizen voordat het vliegveld van Kaboel sloot. Met personen uit deze groepen wordt frequent contact onderhouden indien hun contactgegevens bekend zijn.
Het kabinet wil daarnaast een speciale voorziening treffen voor twee bijzondere groepen om overkomst naar Nederland te faciliteren. Het gaat hierbij om medewerkers (en hun kerngezinnen) van een ten laste van de BZ/BHOS-begroting gefinancierd project op het gebied van sociale vooruitgang, vrede en veiligheid of duurzame ontwikkeling. Voor Defensie en JenV gaat het daarnaast om personen (en hun kerngezin) die in de afgelopen twintig jaar hebben gewerkt voor Defensie of EUPOL in Afghanistan in een voor het publiek zichtbare functie. De criteria en werkwijze voor deze groepen vindt u in de brief die de Kamer op 11 oktober toegekomen is.
Nu de acute evacuatiefase voorbij is, is het e-mailadres kabul@minbuza.nl gesloten. Alle personen die een bericht hebben gestuurd naar kabul@minbuza.nl zullen hierover per e-mail worden geïnformeerd. De gestuurde berichten zijn opgenomen in een database. Conform de motie-Belhaj c.s. worden de doelgroepen als beschreven in de motie aangemerkt als risicogroep binnen het Nederlands asielbeleid. Momenteel wordt de Vreemdelingencirculaire hierop aangepast. Bij een eventuele asielaanvraag in Nederland kan de IND op verzoek en met toestemming van de aanvrager toegang krijgen tot relevante informatie in die database.
Welke inspanningen verricht u de komende dagen en weken om alsnog mensen uit Afghanistan te evacueren?
Het kabinet blijft zich – zoals aangegeven in het antwoord op vraag 1 – actief inspannen om ook de komende periode mensen die daarvoor in aanmerking komen uit Afghanistan of via de buurlanden naar Nederland over te brengen. Het kabinet onderzoekt alle mogelijke opties om veilige uitreis van deze mensen onder de huidige complexe omstandigheden mogelijk te maken. Anders dan tijdens de evacuatiefase gaat dat in kleine groepjes en wanneer de gelegenheid zich voordoet, zoals via Doha met Nederlandse paspoorthouders uit Kaboel en vanuit andere plekken zoals Islamabad als mensen daar de ambassade benaderen voor hulp. Nederland staat hiervoor in nauw contact met landen in de regio. Ook wordt nauw samengewerkt met Europese en andere landen die zich eveneens sterk maken voor safe passage van hun burgers en ingezetenen en van Afghanen die voor hen hebben gewerkt en voor dezelfde uitdagingen staan als Nederland.
Wat verwacht u dat de VN-Vluchtelingenorganisatie UNHCR en de Internationale Organisatie voor Migratie (IOM) met aan deze organisaties doorgestuurde mails van Afghanen in nood precies kunnen doen?
Er zijn geen mails doorgestuurd naar deze organisaties. Wel heeft het kabinet, zoals in de Kamerbrief van 11 oktober 2021 uiteengezet de afgelopen weken meerdere gesprekken gevoerd met UNHCR en IOM om te bezien op welke wijze zij Nederland kunnen bijstaan bij het in veiligheid brengen van de mensen voor wie is vastgesteld dat zij in aanmerking komen voor overkomst naar Nederland. Voor nadere informatie hierover verwijst het kabinet u naar de brief die de Kamer op 11 oktober toegekomen is.
Is er aanleiding om te denken dat de Taliban in de nabije toekomst Afghanen zonder buitenlands paspoort uit zullen laten reizen?
Het belang van een veilige doorgang voor kwetsbare Afghanen blijft hoog op de agenda staan in internationale overleggen. Nederland staat hierover in nauw contact met gelijkgezinde landen om informatie en ervaringen te delen alsook te kijken of er onder de huidige complexe omstandigheden nog mogelijkheden zijn om veilige doorgang te bevorderen. Daar hoort ook bij dat het kabinet bereid is operationele contacten met de Taliban aan te gaan over veilige doorgang. Dergelijk contact betekent niet dat Nederland het Taliban bewind erkent als legitieme vertegenwoordiger van de bevolking van Afghanistan
Het beeld van de situatie in Afghanistan is diffuus. Van partnerlanden en -organisaties ontvangt het kabinet berichten dat Afghanen met een Afghaans reisdocument op dit moment in sommige gevallen wordt toegestaan het land te verlaten. Tegelijkertijd zijn er berichten dat er obstakels worden opgeworpen door de Taliban en dat het vertrek van mensen verhinderd wordt. Het is moeilijk te zeggen welke groepen wel hinder ondervinden en welke groepen niet.
Heeft u een beeld van de acties van de Taliban tegen de in de motie-Belhaj c.s. aangewezen groepen? Welke trends zijn waar te nemen?
Het is moeilijk een eenduidig beeld te krijgen van de situatie in Afghanistan en het handelen van de Taliban. Zoals in de Kamerbrief van 14 september jl. (Kamerstuk 27 925, nr. 808) gesteld, is vanwege de sluiting van de Nederlandse ambassade in Kaboel en het droogvallen van informatienetwerken verminderd zicht op de situatie ter plaatse. De veiligheidssituatie in Afghanistan is in het algemeen onzeker. Daarbij baart de mensenrechtensituatie en vooral de positie van vrouwen en meisjes in Afghanistan ons zorgen. Nederland staat in nauw contact met gelijkgezinde landen en met landen in de regio die presentie in Kaboel hebben om zicht te krijgen op de situatie. Daarnaast onderzoekt het kabinet, samen met andere landen, de mogelijkheden voor presentie ter plekke. Voor eventuele toekomstige aanwezigheid in Kaboel geldt dat die afhankelijk is van de veiligheidssituatie en niet mag worden gezien als een erkenning van de Taliban als legitieme vertegenwoordiger van het Afghaanse volk.
Zijn de UNHCR, de IOM, of andere organisaties in staat om vervolgde Afghanen in relatieve veiligheid naar een buurland te begeleiden?
UNHCR en IOM kunnen alleen in Afghanistan opereren met toestemming van de Taliban. Zoals ook eerder aan de Kamer gemeld, staat de Taliban op dit moment slechts mondjesmaat toe dat personen met louter de Afghaanse nationaliteit Afghanistan verlaten. Daar komt bij dat UNHCR is gehouden aan het mandaat dat in principe alleen ziet op vluchtelingen, die zich dan per definitie buiten hun herkomstland bevinden.
Zijn er zover u weet inmiddels mensen die onder de motie-Belhaj c.s. vallen die een buurland van Afghanistan hebben bereikt? Zo ja, welke stappen onderneemt u om deze mensen naar Nederland te halen?
Er zijn circa 120 mensen die onder de motie-Belhaj vallen, die allen al opgeroepen waren voor vertrek, maar niet meer tijdig konden uitreizen voordat het vliegveld van Kaboel sloot. Van deze groep zijn enkele tientallen mensen al naar Nederland overgebracht. 42 mensen bevinden zich op dit moment reeds buiten Afghanistan, het merendeel (33) in Pakistan. Zij zijn in transit naar opvang in Nederland. Circa vijftig personen uit deze groep zijn nog in Afghanistan. Met deze personen wordt voor zover mogelijk frequent contact onderhouden. De ambassade in Islamabad en het Ministerie van Buitenlandse Zaken begeleiden deze mensen bij hun overkomst naar Nederland met zo nodig de afgifte van een noodreisdocument en een machtiging voor voorlopig verblijf (MVV).
Heeft u inmiddels, in lijn met de opdracht van de Kamer zoals vastgelegd in de motie-Bromet c.s. (Kamerstuk 27 925, nr. 792), samen met andere NAVO-landen afspraken gemaakt over de hervestiging van lokaal ingehuurd personeel en andere vluchtelingen uit de buurlanden van Afghanistan? Zo nee, waarom niet?
Zoals aan uw Kamer gemeld in de brief van 14 september jl. kunnen Afghaanse oud-werknemers en lokale dienstverleners van de NAVO en hun gezinsleden op vrijwillige basis hervestiging krijgen in NAVO-landen. Het lokale personeel dat geëvacueerd is en waar nog geen hervestiging voor geregeld is wordt opgevangen in tijdelijke opvanglocaties in Kosovo en Polen. Het kabinet is van mening dat ook Nederland zijn aandeel moet nemen en zal 42 lokale NAVO-medewerkers opnemen die momenteel worden opgevangen in Polen en Kosovo.
Voorts is het kabinet in nauw overleg met gelijkgezinde landen, zo ook de NAVO-landen, over de internationale inspanningen die nodig zijn om de landen in de regio te ondersteunen in de huidige situatie. Zo heeft Nederland 3,5 miljoen euro beschikbaar gesteld voor het Regional Refugee Preparedness Plan and Response Plan van UNHCR. Ten slotte heeft het kabinet – op verzoek van UNHCR – toegezegd zich flexibel op te willen stellen wat betreft urgente hervestigingsverzoeken voor individuele Afghanen die vanwege hun werk of achtergrond niet veilig zijn in buurlanden. Het gaat dan zowel om mensen die nieuw aankomen uit Afghanistan als om vluchtelingen die al in buurlanden verblijven.
Heeft u inmiddels scherp hoeveel van de tienduizenden mails die naar uw zeggen zijn binnengekomen op het mailadres kabul@minbuza.nl unieke gevallen betrof die vallen onder de motie-Belhaj c.s.? Zo ja, hoeveel unieke gevallen betrof dit? Zo nee, op welke termijn acht u uzelf in staat hier duidelijkheid over te scheppen?
Ongeveer 35.000 van de e-mails die zijn ontvangen op het e-mailadres kabul@minbuza.nl bleken na eerste lezing betrekking te hebben op de motie-Belhaj c.s. Teruggebracht naar unieke e-mailadressen gaat het om circa 20.000 adressen. Veel e-mails hebben betrekking op meerdere personen, vaak gaat het om gezinnen. De informatie in de e-mails is in veel gevallen dermate onvolledig dat het onmogelijk is het hulpverzoek op zijn merites te beoordelen of zelfs maar de identiteit van de afzender vast te stellen.
Waarom was het niet mogelijk om in samenspraak met in Afghanistan actieve Nederlandse NGO’s tot een limitatieve lijst te komen van aan hen verbonden Afghaanse mensenrechtenactivisten, journalisten en fixers?
In de evacuatiefase is nauw contact onderhouden met Nederlandse NGO’s die lijsten overlegden van medewerkers en contacten die met prioriteit geëvacueerd dienden te worden. Als gevolg daarvan zijn onder hoge tijdsdruk onder anderen circa veertig mensenrechtenverdedigers (onder wie enkele vrouwenrechtenverdedigers), circa 125 NGO-medewerkers en circa negentig personen die met Nederlandse media hadden gewerkt, geëvacueerd, zoals bericht in de Kamerbrief van 14 september (Kamerstuk 27 925, nr. 808). Voor de verdere samenwerking met hulporganisaties voor wat betreft de speciale regeling om overkomst naar Nederland te faciliteren voor een aantal bijzondere groepen verwijzen wij u naar de Kamerbrief die 11 oktober de Kamer toegegaan is.
Kunt u deze vragen, gelet op de acute nood van door de Taliban vervolgde Afghanen, zo spoedig mogelijk beantwoorden?
Ja
De uitspraak van de rechter inzake het verlopen van de inburgeringstermijn. |
|
Senna Maatoug (GL) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 10 juni 2021 waarin u in het ongelijk bent gesteld inzake het terug te betalen leenbedrag bij een geringe overschrijding van de inburgering met sterk verminderde verwijtbaarheid?1
Ja, van die uitspraak heb ik kennisgenomen.
Bent u bekend met de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 10 juni jl. waarin u in het ongelijk bent gesteld inzake het terug te betalen leenbedrag bij geringe overschrijding van de inburgering?2
Ja, ik ben bekend met deze uitspraak.
Kunt u uiteenzetten waarom u in de eerstgenoemde rechtszaak wel heeft besloten om in hoger beroep te gaan en niet tegen de laatstgenoemde vergelijkbare uitspraak van de rechter?
Samen met DUO zoek ik in de uitvoeringspraktijk voortdurend naar oplossingen in schrijnende situaties en wordt er, binnen de kaders van de huidige wet, maatwerk geleverd. Daarbij wordt rekening gehouden met de verschillende gerechtelijke uitspraken. De uitspraak van 10 juni jl. van de rechtbank van Noord-Holland heeft ertoe geleid dat er met een andere blik naar kwijtschelding van de lening bij een verwijtbare termijnoverschrijding wordt gekeken. Omdat hiervoor nieuw beleid moet worden ontwikkeld, worden uitkomsten van toekomstige rechtszaken door mijn ministerie samen met DUO beoordeeld. Hierover zijn werkafspraken met DUO gemaakt. Helaas is daarbij over het hoofd gezien dat bij de uitspraak van de rechtbank Gelderland, eveneens van 10 juni, al hoger beroep was aangetekend. Hoewel dit beroep op basis van puur juridische overwegingen te rechtvaardigen was, past dit niet in de nieuwe beleidslijn die nu samen met DUO wordt ontwikkeld. Het hoger beroep is daarom ingetrokken.
Hoe rijmt u het in hoger beroep gaan in de eerstgenoemde zaak met uw eerder gecommuniceerde voornemen om de scherpe kanten van het huidige inburgeringsbeleid te verzachten?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe rijmt u dit met uw antwoorden op eerdere Kamervragen waarin u stelt dat de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) samen met uw ministerie bij de beoordeling van toekomstige vergelijkbare gevallen rekening zal houden met de overwegingen in de uitspraak van rechtbank Noord-Holland?3
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat gelet op de recente jurisprudentie, bij het terug laten betalen van de sociale lening een evenredige belangenafweging moet worden gemaakt als de inburgeringstermijn (net) niet is gehaald? Bent u het ermee eens dat bij deze belangenafweging het doel van het geven van goede start aan de ingeburgerde in acht wordt genomen? Zo nee, waarom niet?
Ik deel die mening. In dit verband zou ik u dan ook willen wijzen op het feit dat recent de internetconsultatie is gestart van een ministeriële regeling tot wijziging van de Regeling inburgering waarin gedeeltelijke kwijtschelding van de (inburgerings)lening op aanvraag van de inburgeringsplichtige onder voorwaarden mogelijk wordt gemaakt.4 Verder wordt, zoals hierboven gezegd, samen met DUO in de uitvoeringspraktijk voortdurend gezocht naar oplossingen in schrijnende situaties en wordt er binnen de kaders van de huidige wet maatwerk geleverd, waarbij rekening wordt gehouden met de verschillende gerechtelijke uitspraken.
Zie hiervoor ook de antwoorden op de vragen 8 tot en met 12
Heeft u in de eerstgenoemde zaak expliciet gekeken of het advies van de arts van Argonaut zorgvuldig tot stand is gekomen zoals de vergewisplicht uit artikel 3:9 Algemene wet bestuursrecht voorschrijft? Zo nee, waarom niet? Op welke manier geeft u in andere zaken uiting aan de vergewisplicht ten aanzien van de adviezen van Argonaut?
Ja, DUO heeft in de uitvoering een controle ingebouwd in het kader van de vergewisplicht.
Een verzoek om verlenging op medische gronden wordt – door speciaal daarvoor door DUO aangestelde en bevoegde medewerkers – op relevante zaken gecontroleerd en ingevuld. Daarna stuurt deze medewerker het dossier naar de medische adviseur (Argonaut), die een advies opstelt om al dan niet de inburgeringstermijn te verlengen en voor welke duur.
Er wordt dan – door de hiervoor genoemde medewerkers – gecontroleerd of het advies is gebaseerd op alle medische informatie en of het advies logisch en inhoudelijk juist is beargumenteerd. Tenslotte wordt een besluit genomen om de aanvraag verlenging van de inburgeringstermijn toe te kennen dan wel af te wijzen.
In geval van bezwaar en/of beroep wordt deze (medische) procedure herhaald. Dan wordt nogmaals nagegaan of het advies is gebaseerd op de juiste medische informatie en of het logisch en inhoudelijk kloppend is. Bij twijfel wordt contact opgenomen met de medisch adviseur voor een herbeoordeling van het advies.
Nieuwe medische informatie geeft aanleiding voor een nieuwe beoordeling, conform de hierboven beschreven procedure.
Bent u voornemens beleid vast te stellen over wat valt onder een geringe overschrijding van het inburgeringstermijn dat in aanmerking komt voor kwijtschelding van de terugbetaling van de sociale lening? Hoe wordt bepaald wanneer sprake is van een «geringe overschrijding»?
Klopt het dat u in uw antwoorden op eerdere Kamervragen stelt u dat«in de huidige regelgeving geen mogelijkheid van gedeeltelijke kwijtschelding van de lening bestaat»4? Deelt u de mening dat Artikel 4.13 van het Besluit inburgering u wel een grondslag geeft voor het regelen hiervan? Waarom blijft een dergelijke regeling vooralsnog uit?
Kunt u uiteenzetten hoe volgens u de regelgeving aangepast dient te worden om een gedeeltelijke kwijtschelding van de lening mogelijk te maken?
Bent u voornemens de huidige Wet inburgering, Besluit inburgering of Regeling inburgering zodanig aan te passen dat een gedeeltelijke kwijtschelding van de lening ook mogelijk is? Zo nee, waarom niet?
Welke voorzieningen treft u voor niet-procederende inburgeraars die eerder een geringe termijnoverschrijding hadden, maar wel de sociale lening moesten terugbetalen of aan het terugbetalen zijn?
Klopt het dat momenteel de gronden voor niet-verwijtbare termijnoverschrijding staan opgesomd in een beleidsregel?5 En dat u eerder heeft bevestigd dat dit een niet-limitatieve opsomming6 is en ten aanzien van beleidsregels is er een inherente afwijkingsbevoegdheid? Klopt het dat in de nieuwe Wet inburgering 2021 niet uitdrukkelijk wordt gesproken van een eventuele «gedeeltelijke verwijtbaarheid» voor de verlenging van de inburgeringstermijn? Vindt u dat de inherente afwijkingsbevoegdheid wordt verloren, omdat de opsomming van de gronden wordt opgenomen in een ministeriële regeling? Bent u, gelet op de eerdere uitspraak van rechtbank Gelderland, van plan hier maatwerk mogelijk te maken?
Ja, het klopt dat in deze beleidsregel een niet-limitatieve opsomming wordt gegeven van omstandigheden wanneer in ieder geval geen sprake is van verwijtbaarheid.
Verder bevat de nieuwe Wet inburgering 2021 de mogelijkheid om de inburgeringstermijn te verlengen als het overschrijden van de termijn niet aan de inburgeringsplichtige te verwijten valt. In het Besluit inburgering 2021 en de Regeling inburgering 2021 zijn de situaties beschreven waarin hiervan in ieder geval sprake is. Ook is in dat kader geregeld dat verlenging van de termijn eveneens aan de orde kan zijn als er sprake is van een andere niet verwijtbare individuele omstandigheid (zonder die omstandigheid te specificeren), omdat het niet mogelijk is om vooraf alle situaties te voorzien waarin een verlenging van de inburgeringstermijn gerechtvaardigd is (zie artikel 4.1, eerste lid, onderdeel i, van de Regeling inburgering 2021).
Tot slot bestaat het voornemen10 om een hardheidsclausule in de Wet inburgering 2021 op te nemen, waarmee het voor gemeenten en DUO mogelijk wordt om geheel af te zien van het opleggen van een boete, indien dit leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard, ook in situaties van verwijtbaarheid.
Woningweigering door statushouders |
|
Gidi Markuszower (PVV), Geert Wilders (PVV), Alexander Kops (PVV) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichten «Asielgezin weigert «te kleine woning» met vier slaapkamers, mag uit azc Heerlen worden gezet» en «Tweede asielgezin bij rechter teruggefloten na weigeren van woning»?1 2
Ja.
Wat vindt u ervan dat statushouders woningen weigeren en denkt u niet dat Nederlandse woningzoekenden een gat in de lucht zouden springen met deze woningen?
Gemeenten en het COA zijn zich zeer bewust van de schaarste aan woningen in Nederland en vergunninghouders hebben dan ook een zeer beperkte mogelijkheid om een woning af te slaan en te wachten op een nieuw aanbod. Een onterechte weigering kan leiden tot ontzegging van de opvang bij het COA en uiteindelijk tot ontruiming. Ik zet mij middels verschillende beleidstrajecten in om het sociale woningaanbod te vergroten, om de wachtlijsten voor alle Nederlanders te verkorten. Zo heb ik met Aedes en de VNG de afspraak gemaakt dat er binnen twee jaar gestart wordt met de bouw van 150.000 betaalbare sociale huurwoningen en er 10.000 flexwoningen gerealiseerd worden. Het kabinet ondersteunt dit met kortingen en vrijstellingen op de Verhuurdersheffing.
Bent u ervan op de hoogte dat Nederlanders de «luxe» niet hebben om woningen te weigeren, maar jarenlang op de wachtlijst moeten staan voordat zij überhaupt een woning aangeboden krijgen?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe reageert u op de uitspraak van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA) dat «het slechts enkele keren per jaar voorkomt dat een statushouder een woning weigert» en deelt u de conclusie dat twee berichten van woningweigering in twee dagen tijd – door statushouders uit hetzélfde asielzoekerscentrum (azc) – toch wel veel is?
Het COA registreert het aantal woningweigeringen en handelt de woningweigeringprocedure af. Vraag 5 geeft antwoord op de vraag hoe vaak woningweigering voorkomt en hoe vaak een ontruimingsprocedure is gestart de afgelopen 8 jaar.
De weigering van een woning door deze gezinnen lijkt te berusten op een misverstand, waarbij de statushouders dachten dat ze uit meerdere woningen mochten kiezen. Dat het binnen één AZC tweemaal in twee dagen voorkomt, vind ik daarom niet onlogisch, aangezien bewoners elkaar ook beïnvloeden en informeren over hoe het stelsel volgens hen in elkaar zit.
Hoe vaak komt woningweigering door statushouders precies voor en kunt u hiervan een overzicht vanaf 2010 verstrekken met daarin in ieder geval: de reden(en) voor woningweigering, de beoordeling hiervan door het COA, wanneer en waarom deze beoordeling heeft geleid tot een gerechtelijke procedure en de uitkomsten en gevolgen hiervan?
Vanaf juli 2013 (start clientèle systeem bij COA) zijn 1.696 woningweigeringsprocedures gestart bij het COA. Dat zijn er gemiddeld 200 per jaar. Tussen 2016 en 2020 zijn gemiddeld ca. 23.000 vergunninghouders per jaar gehuisvest. Van het totale aantal woningweigeringen zijn er 98 terecht en 1.598 onterecht bevonden. Van de onterecht bevonden woningweigeringen heeft ruim 90% de woning alsnog geaccepteerd, dan wel zijn de statushouders zelf vertrokken, of stonden de statushouders administratief ingeschreven, waardoor geen ontruimingsprocedure gestart hoefde worden. Voor 137 onterechte woningweigeringen is een ontruimingsprocedure opgestart (zie antwoord 6 voor de woningweigeringsprocedure). De kleine groep terecht bevonden woningweigeraars is begeleid naar een nieuwe woning.
De reden van de weigering wordt niet geregistreerd. Het gaat doorgaans om:
Welke procedure volgt het COA bij de beoordeling van woningweigering en wie houdt hier toezicht op?
Op het moment dat een vergunninghouder bij het COA aangeeft een aangeboden woning te weigeren, voert het COA een zogenaamd woningweigeringsgesprek. In dit gesprek onderbouwt de vergunninghouder zijn redenen voor de woningweigering. Wanneer een vergunninghouder na dit gesprek, over de mogelijke gevolgen van onterechte woningweigering, volhoudt de woning te willen weigeren, dan wordt het verslag van dit gesprek voorgelegd aan de afdeling Juridische Zaken van het COA. De afdeling Juridische Zaken beoordeelt of de weigering terecht of niet terecht is. Indien de woningweigering als niet terecht wordt beoordeeld, krijgt de vergunninghouder nog 24 uur de tijd om op de woningweigering terug te komen. Na deze 24 uur eindigt het recht op opvang voor de vergunninghouder. Daarna start het COA een zogenaamde ontruimingsprocedure.
Doel van het woningweigeringsgesprek en de woningweigeringprocedure is om de vergunninghouder te informeren over de gevolgen van een woningweigering, om vast te stellen of COA de plaatsingsprocedure correct heeft laten verlopen en om te controleren of aan de eigen plaatsingscriteria is voldaan. Veruit de meeste vergunninghouders kiezen tijdens de procedure er alsnog voor om de woonruimte te accepteren.
Het gaat bij een beoordeling van de weigering vrijwel nooit over de woonruimte zelf, want die voldoet in de regel aan algemene normen rondom passendheid en betaalbaarheid. Bovendien gaat het COA niet over de aanbieding van de woning, dat is de gemeente/verhuurder. Het COA is zich zeer bewust van het feit dat woonruimte een schaars goed is, waarmee niet lichtzinnig mag worden omgegaan. Om deze reden wordt de stringente weigeringsprocedure gevolgd en, als men volhardt in een onterechte weigering, ontruiming.
Deelt u de mening dat klagende statushouders beter kunnen gaan klagen in het land van herkomst en deelt u dan ook de conclusie dat deze statushouders niet alleen uit het azc moeten worden gezet, maar ook en vooral het land uit?
Nee, ik deel deze mening en conclusie niet. Het kabinet kiest ervoor, en is daar ingevolge internationale en Europese wet- en regelgeving ook toe gehouden, om asielbescherming te bieden aan hen die daar recht op hebben. Terugkeer is voor hen niet aan de orde.
De opvangplekken bij het COA |
|
Jasper van Dijk |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Hoeveel opvangplekken zijn er verdwenen onder de kabinetten Rutte I, II en III? Kunt u toelichten waarom zo veel plekken zijn verdwenen?
Het aantal opvangplekken heeft de afgelopen jaren een grote variatie laten zien. Dit komt omdat het aantal beschikbare opvangplekken onder andere is gekoppeld aan de (verwachte) bezetting. Zo beschikte het COA over veel opvangplekken in 2015–2016 gezien de hoge asielinstroom en is het aantal beschikbare opvangplekken daarna teruggelopen met het dalen en stabiliseren van de asielinstroom.
Daarmee speelt het COA in op de gestelde behoefte en schaalt de organisatie op als het moet en af wanneer dat kan. Dit betekent dat er regelmatig opvanglocaties worden geopend of gesloten. Ook kan het aantal opvangplekken op locaties naar behoefte worden uitgebreid of teruggebracht. Het sluiten van locaties komt niet alleen door het afnemen van het aantal asielzoekers in de opvangcentra, maar ook omdat Bestuursovereenkomsten met gemeenten aflopen. Er zijn tal van redenen waarom dergelijke overeenkomsten niet zijn verlengd, bijvoorbeeld omdat er op dat moment landelijk voldoende opvangplekken beschikbaar waren, omdat een gemeente een ander doel had voor de locatie of omdat het lokaal draagvlak afnam.
Hoe verhoudt het aantal asielzoekers en statushouders en de instroom van asielzoekers zich tot de piek in 2015 en de jaren daarna?
Op 1 november jl. was de totale bezetting bij het COA, inclusief de Afghaanse evacués op Defensielocaties, ruim 33.000. Het aantal statushouders dat is ingeschreven bij COA bedraagt bijna 12.000. Afgezet tegen de bezetting op locatie is dit 34%.
Tijdens de piek van de asielinstroom in december 2015 was de totale bezetting bij het COA 47.150, waarvan ongeveer 14.930 statushouders (32%).
Over de periode 2016 tot en met 2020 was het aandeel vergunninghouders in de COA-opvang per jaar als volgt:
2016
36.300
41%
2017
22.800
54%
2018
21.200
33%
2019
24.900
20%
2020
27.400
23%
Kunt u aangeven wat de gemiddelde wachttijd is tot de beslissing tot statusverlening en de gemiddelde tijd tussen de statusverlening en het verhuizen naar een woning voor de statushouders die zich nu in de opvang bevinden?
Het huisvestingproces van vergunninghouders bestaat uit 3 fasen: In fase 1 wordt de vergunninghouder gekoppeld aan een gemeente; in fase 2 zoekt de gemeente naar passende huisvesting en wordt het huurcontract getekend; in fase 3 vertrekt de vergunninghouder naar de woning. De gemiddelde doorlooptijd van bemiddeling (de 3 fasen tezamen) bedroeg afgelopen oktober 188 dagen.
Kunt u uitleggen waarom in de prognose de gemiddelde bezetting van de opvang van het COA in de rijksbegroting voor Justitie en Veiligheid voor 2021 is vastgesteld op 30.0001 terwijl u in uw brief van 24 augustus jl.aangeeft dat de capaciteit 29.000 is?2 Waarom heeft u de capaciteit niet verhoogd volgens de prognose?
Het COA heeft de afgelopen jaren doorlopend geprobeerd om met het aantal beschikbare opvangplekken aan te laten sluiten bij de capaciteitsprognose. Met dat doel zijn de leden van de Landelijke Regietafel Migratie en Integratie (LRT) in november 2019 al gevraagd om extra opvanglocaties en het verlengen van aflopende locaties. Dit laatste is goed gelukt, het eerste niet.
De afgelopen maanden zijn deze gesprekken geïntensiveerd en hebben de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en ik provincies en gemeenten met klem gevraagd om op zeer korte termijn locaties aan te dragen voor (tijdelijke) asielopvang of (tijdelijke) huisvesting van vergunninghouders. Naar aanleiding van deze oproep zijn de eerste, veelal tijdelijke, (nood)opvanglocaties al geopend.
Bent u ook van mening dat de tekorten aan opvangplekken voorkomen had kunnen worden door voldoende opvangplekken te realiseren? Zo nee, waarom niet?
Het aantal benodigde opvangplekken wordt bepaald door de hoogte van de asielinstroom, doorstroom en uitstroom. Er zijn verschillende ontwikkelingen die hebben gezorgd voor een toename van de bezetting bij het COA. Allereerst zorgen recente geopolitieke ontwikkelingen voor een toenemende asielinstroom. Naast de situatie in Afghanistan bestaan er ook zorgen dat de situatie in Libanon, Belarus en Turkije tot een toenemende asielinstroom zullen leiden. Bovendien arriveren steeds meer nareizigers in het kader van gezinshereniging naar ons land. Zij konden eerder niet reizen vanwege de internationale reisbeperkingen in verband met COVID-19. Ten slotte levert de inzet van gemeenten om bijna 12.000 vergunninghouders die momenteel in de opvang verblijven te huisvesten helaas onvoldoende resultaat op. Daarvan verblijft ruim de helft langer dan de afgesproken termijn in de opvang. Deze combinatie van een hogere dan verwachte asielinstroom en een beperkte uitstroom uit de COA-opvang, zorgt ervoor dat er nu een groter aantal opvangplekken nodig is dan verwacht aan het begin van het jaar. Extra opvangplekken had de huidige krapte uiteraard (gedeeltelijk) kunnen opvangen. Echter, was niet voorzien dat het aantal bewoners in de opvang zo snel en zo sterk zou toenemen.
Hoeveel opvangplekken voor asielzoekers en statushouders zijn er gerealiseerd sinds uw brandbrief van 24 augustus j.l. aan gemeenten? Kunt u daarbij aangeven voor hoe lang die plekken volgens de huidige afspraken beschikbaar zijn?
Tussen 24 augustus en 1 november jl. heeft het COA 4.600 extra opvangplekken in gebruik genomen. Van deze opvangplekken is meer dan 80 procent tijdelijk, waarbij de looptijd varieert van enkele weken tot zes maanden. Begin november zijn nog eens 2.200 extra opvangplekken in gebruik genomen. Ook deze zijn veelal tijdelijk van aard.
Hoe zorgt u ervoor dat, ondanks de hoge nood, de opvangplekken wel voldoen aan menswaardige opvang?
Het COA biedt iedereen die er recht op heeft een opvangplek en begeleiding. Dit gebeurt zoveel mogelijk in locaties met een goed kwaliteits- en voorzieningenniveau. Indien de behoefte aan opvangplekken hoger is dan het aantal beschikbare opvangplekken, wordt ook gekeken naar tijdelijke opvang in bijvoorbeeld recreatieparken zoals Wassenaar. Als dit ook niet tot afdoende opvangplekken leidt, wordt noodopvang ingezet, zoals in de Zeelandhallen in Goes.
Noodopvang is een tijdelijke opvangvoorzieningen met een sober, doch adequaat kwaliteits- en voorzieningenniveau, zoals evenementenhallen of paviljoens. In het kader van leefbaarheid verdient opvang in reguliere locaties nadrukkelijk de voorkeur boven het gebruik van noodopvang. Zeker waar het gaat om kleinere paviljoens is het zeer onwenselijk om asielzoekers in deze tijd van jaar op dergelijke wijze op te vangen. Daarom worden deze zo spoedig mogelijk vervangen door tijdelijke gebouwen op hetzelfde terrein. Bij gelijkblijvende omstandigheden is evenwel niet uitgesloten dat de komende periode vaker voor een zo kort mogelijke periode gebruik zal worden gemaakt van deze aanpak.
Welke lessen zijn er geleerd tijdens de piek van 2015 en hoe wordt daar nu rekening mee gehouden?
De periode tijdens de hoge asielinstroom in 2015/2016 heeft het belang laten zien van goede samenwerking tussen COA en haar partners om locaties op en af te schalen. Het gaat daarbij onder andere om het zo goed en tijdig als mogelijk uitleggen wat de verwachte capaciteitsbehoefte is en hoe deze behoefte tot stand is gekomen.
Dit is de reden dat ik, samen met het COA, vroegtijdig de provinciale regietafels heb gevraagd om samen deze uitdaging aan te gaan.
Daarnaast worden prognoses gedeeld en zoeken gemeenten, provincies, het COA, het RVB en de het Ministerie van BZK en mijn departement gezamenlijk naar creatieve oplossingen om de huidige gecombineerde opgave van huisvesting van vergunninghouders en opvang van asielzoekers te realiseren
Hoe zorgt u ervoor dat de opvangplekken verspreid worden over het hele land om zo te voorkomen dat kleine dorpen grote aantallen vluchtelingen op moeten vangen, terwijl de lokale faciliteiten niet daarin voorzien? Hoe heeft u het voornemen uit het regeerakkoord, om kleinschalige opvang dichtbij de huisvestingsgemeente te realiseren, verwezenlijkt? Waarom worden gemeenten niet opgeroepen vooral kleinschalige opvang aan te bieden?
Het streven is om opvangplekken verspreid over het land te realiseren. Daarom is aan alle provincies gevraagd om plannen op te stellen met daarin opvanglocaties, zodat de opvang van asielzoekers evenredig over het land wordt verdeeld. In de praktijk blijkt het echter lastig om, met name, in het westen van het land opvanglocaties te realiseren.
Gemeenten gaan vrijwillig akkoord met het openen van een opvanglocatie binnen de gemeentegrens. Gemeenten kunnen hier wettelijk niet toe worden gedwongen. Ik doe daarom geregeld een beroep op regio’s, gemeenten en provincies waar het aantal COA-locaties achterblijft om nieuwe opvanglocaties te openen, zeker nu er een acute opgave ligt.
Sinds medio juni 2020 heb ik gemeenten bij brief de mogelijkheid gegeven om te experimenteren met kleinschaliger opvang op ca. 10 locaties, met als uitgangspunt een omvang van 150 plekken. Gemeenten hebben hiertoe destijds evenwel geen concrete voorstellen voor ingediend.
Hoe zorgt u ervoor dat niet alleen de arme gemeenten bijdragen aan de vluchtelingenopvang, maar dat ook de rijkere gemeenten hun eerlijke steentje bijdragen?
Zie antwoord vraag 9.
Hoe zorgt u ervoor dat ook de plaatselijke bevolking en het bedrijfsleven betrokken worden bij de opvang van vluchtelingen en statushouders?
Op veel COA-locaties helpen vrijwilligers mee in de begeleiding van asielzoekers en statushouders. Zo begeleiden vrijwilligers bijvoorbeeld bij huiswerk of sportactiviteiten of maken ze asielzoekers wegwijs in hun nieuwe omgeving. Ook geven vrijwilligers taallessen aan bewoners van COA-locaties.
Veel van de zaken die het COA inkoopt moeten Europees worden aanbesteed. De betrokkenheid van lokale ondernemers is onderdeel van de aanbestedingsstrategie. Zo wordt bijvoorbeeld bij de inhuur van personeel, waaronder de inzet van uitzendkrachten, in eerste instantie gezocht naar personeel in de omgeving van een nieuwe locatie. Voor opdrachten die niet Europees hoeven te worden aanbesteed, wordt zoveel mogelijk gebruik gemaakt van lokale ondernemers.
Om in de toekomst pieken van vluchtelingenstromen beter op te kunnen vangen zou er overwogen kunnen worden om reservecapaciteit beschikbaar te houden, welk aantal reserveplekken zou daarvoor volgens u geschikt zijn?
Sinds dit jaar zijn er middelen beschikbaar om reservecapaciteit aan te houden. Op de langere termijn gaat om ongeveer 2.000 opvangplekken. Voor een geleidelijke toename van het aantal asielzoekers in de opvang kan reservecapaciteit helpen om de groei op te vangen. Ook bij een afname van het aantal asielzoekers kunnen middelen ten behoeve van reservecapaciteit helpen om locaties niet meteen af te stoten, maar aan te houden als reservecapaciteit.
In de Rijksbegroting zijn ten behoeve van het aanhouden reservecapaciteit door het COA de komende jaren de volgende middelen beschikbaar:
2021
€ 21.000.000
2022
€ 28.000.000
2023
€ 17.500.000
2024
€ 14.000.000
2025
€ 14.000.000
2026
€ 14.000.000
Welke kosten zijn verbonden aan het creëren van een dergelijke reservecapaciteit?
Zie antwoord vraag 12.
Bent u bereid in een dergelijke reservecapaciteit te investeren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 12.
Bent u het eens met onze voorstellen om tot een menswaardige opvang met lokaal draagvlak te komen? Zo ja, wanneer bent u bereid dit plan uit te voeren?3
Het COA biedt kwalitatief goede opvang en begeleiding. Een aantal onderdelen van uw voorstel is reeds in praktijk gebracht. Het gaat dan om de ambitie om opvanglocaties van een kleinschaliger omvang te realiseren, opvanglocaties meer evenredig over het land te verspreiden en de mogelijkheid om reservecapaciteit aan te houden.
De afgelopen jaren is het voor het COA moeilijk gebleken om nieuwe opvanglocaties te openen. Voor een belangrijk deel kwam dit door ontbrekend bestuurlijk draagvlak. Ik ben het met u eens dat het onwenselijk is dat buurtbewoners panden huren of opkopen om zo te voorkomen dat er asielzoekers of vergunninghouders komen te wonen. Het opvangen van mensen die vluchten voor oorlog of vervolging is niet alleen een juridische verplichting, maar ook en vooral een belangrijke maatschappelijke opgave waaraan het hele land, arm of rijk, moet bijdragen.
Studentenhuisvesting |
|
Lisa Westerveld (GL), Laura Bromet (GL) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Horrorscenario wordt werkelijkheid: «Buitenlandse studenten slapen in bushokjes»»?1
Ja.
Bent u het met GroenLinks eens dat het onacceptabel is dat internationale studenten noodgedwongen in bushokjes de nacht moeten doorbrengen, omdat er onvoldoende studentenwoningen beschikbaar zijn?
Iedereen in Nederland heeft recht op een dak boven het hoofd. Ook internationale studenten. Situaties waarin zij geen onderdak hebben moeten inderdaad voorkomen worden. Ik vind het daarom belangrijk dat studiesteden noodopvang regelen, zie hiervoor ook het antwoord op vraag 3. Wat betreft het genoemde voorbeeld in het bericht heeft de gemeente Groningen laten weten dat de georganiseerde piekopvang wel druk was, maar nog niet helemaal uitgeput.
Bent u in contact met initiatieven zoalsShelter Our Students om hen (financieel) te ondersteunen in hun werk? Zo nee, waarom niet?
Het is een lokale verantwoordelijkheid om te zorgen voor voldoende huisvesting. Nagenoeg alle studiesteden houden rekening met een piekvraag in september en nemen maatregelen om dit op te vangen. Zo wordt in Groningen tijdelijke opvang voor 150 bedden gerealiseerd, worden in Maastricht hotels en hostels benaderd voor extra plekken en plaatst Tilburg aankomende periode 150 tijdelijke woningen. Ook bieden enkele universiteiten ondersteuning aan internationale studenten om huisvesting te vinden.
Bent u in gesprek met hoteleigenaren en hostels om voor deze kwetsbare groep tijdelijk, urgente opvang te regelen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het dat de gemeente Groningen 25 euro per nacht vraagt voor de noodopvang? Zo ja, is het mogelijk om de kosten voor deze opvang tijdelijk op te schorten? Kunt u de gemeente hierin tegemoetkomen? Zo nee, waarom niet?
De prijzen voor piekopvang is een lokale aangelegenheid. Er worden verschillende prijzen gehanteerd, een kamer voor twee personen kost een student € 11,50 en op een grote slaapzaal is de eigen bijdrage € 6. De werkelijke kosten voor de gemeente en onderwijsinstellingen voor een bed liggen op € 20, dat wordt slechts deels goedgemaakt door de eigen bijdrage van studenten.
Er wordt actief opgeroepen om studenten (tijdelijk) in huis te nemen; is het mogelijk om een uitzondering te maken zodat huurders en mensen met een uitkering niet in problemen te komen met bijvoorbeeld huursubsidie of de kostendelersnorm?
Voor wat betreft de kostendelersnorm tellen niet alle huisgenoten hiervoor mee. Studenten die een opleiding volgen die recht kan geven op studiefinanciering of tegemoetkoming studiekosten (WTOS) en studenten die een Beroeps Begeleidende Leerweg volgen (BBL-studenten) zijn uitgezonderd. Ook tellen kamerhuurders bij een schriftelijke huurovereenkomst en tegen een commerciële prijs niet mee als kostendeler. De huuropbrengst heeft voor de verhuurder met een bijstandsuitkering gevolgen voor de hoogte van de uitkeringsnorm.
Voor de huurtoeslag wordt studiefinanciering niet meegeteld als inkomen en heeft dit dus geen effect op de hoogte van de toeslag. Als de inwonende student echter daarnaast nog een inkomen heeft kan dit wel meetellen. Het is in dat geval ook niet onlogisch dat de student bijdraagt aan de woonlasten. Dat kan op twee manieren. Voor tijdelijke situaties kan de huurtoeslagontvanger zelf afspraken maken met de student over een bijdrage in de huurlasten om te zorgen dat ze er financieel niet op achteruit gaan. Als de huurtoeslagontvangers structureel een student in huis wil nemen is het mogelijk om een kamer te onderverhuren. Dit moet dan officieel worden vastgelegd in een huurovereenkomst en de onderhuurder moet op het adres worden ingeschreven. Zodra de onderhuurder op het adres inschreven staat, moet de onderhuur telefonisch aan de Belastingdienst worden doorgegeven. Die bepaalt dan aan de hand van de huurovereenkomst en bankafschriften waaruit blijkt dat er huur wordt betaald of er sprake is van onderhuur. De inwonende student en diens inkomen tellen dan niet meer mee in de huurtoeslagberekening. De betaalde huur heeft meestal geen gevolg voor de aangifte inkomstenbelasting (kamerverhuurvrijstelling).
Vindt u het, tegen deze achtergrond, nog verantwoord om te stellen dat het aan een volgend kabinet is om de inzet inzake studentenhuisvesting te versterken?2 Wat hebben studenten die op dit moment geen huisvesting hebben aan dit voornemen?
De afgelopen jaren hebben we stappen gezet met het actieplan en met de regeling voor aandachtsgroepen. Zoals ik in de brief aan uw kamer hierover aangeef leken we vorig jaar het tekort voorzichtig in te lopen. Het beeld van dit jaar met de nieuwe ramingen is echter anders. Het is duidelijk dat er meer nodig is. Zoals ik in het Commissiedebat van 16 september jl. heb aangegeven blijf ik niet stil blijf zitten in afwachting van een nieuw kabinet maar ga ik met alle stakeholders op dit terrein in het Landelijk Platform Studentenhuisvesting spreken over een actualisatie van het Actieplan. Het Landelijk Actieplan Studentenhuisvesting is een gezamenlijk actieplan van het Ministerie van BZK, het Ministerie van OCW, studentenhuisvesters, onderwijsinstellingen, gemeenten en studenten. Tegelijkertijd zullen de huidige middelen vanuit het Rijk niet voldoende zijn, voor meer structurele oplossingen is dan ook een nieuw kabinet aan zet.
Wat heeft u sinds uw aantreden per studiejaar ondernomen om het tekort aan studentenwoningen op te lossen? Kunt u daarbij ook aangeven welke doelen u heeft gesteld en of deze doelen behaald zijn?
Zie antwoord vraag 7.
Hoe worden internationale studenten geïnformeerd over de huisvestingssituatie in de stad waarin ze gaan studeren? Zijn onderwijsinstellingen verplicht aankomende internationale studenten te informeren over de woningnood onder studenten? Zo nee, waarom niet?
Gemeenten, woningcorporaties en hoger onderwijsinstellingen verzorgen de informatievoorziening over studentenhuisvesting. De onderwijsinstellingen verwijzen hier vaak naar op hun websites. Dit is ook in lijn met het Actieplan Studentenhuisvesting 2018–2021. Ook bieden enkele universiteiten ondersteuning aan internationale studenten om huisvesting te vinden. Sommige instellingen geven aan dat zij internationale studenten waarschuwen om pas af te reizen zodra hun huisvesting geregeld is. Voorkomen moet worden dat er studenten hierheen gehaald worden, waar geen plaats voor is.
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap overlegt zeer geregeld met de verenigingen van universiteiten en hogescholen (VSNU en VH) over de verwachte instroom aan internationale studenten. Ook is met universiteiten gesproken over de voorlichtings- en wervingsactiviteiten voor internationale studenten: in de meeste gevallen is die voorlichting erop gericht om te waarschuwen voor grenzen aan de capaciteit, zowel bij de studie als voor wat betreft huisvesting. Desondanks komen internationale studenten toch naar Nederland. Hoger onderwijsinstellingen werken, zoals afgesproken in het Actieplan Studentenhuisvesting 2018–2021, reeds enkele jaren nauw samen met gemeenten en woningcorporaties rondom studentenhuisvesting, ook voor het huisvesten van internationale studenten.
Kunt u deze vragen binnen vijf dagen beantwoorden gezien de urgentie van de situatie? Zo nee, waarom niet?
Dit is helaas niet gelukt. Het is vooral een lokale verantwoordelijkheid om noodsituaties te voorkomen, daarover vindt contact plaats.
De gevolgen van de asielinstroom van Afghanistan naar Nederland |
|
Gideon van Meijeren (FVD) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Hoeveel vreemdelingen uit Afghanistan hebben sinds de inauguratie van Joe Biden tot president van de Verenigde Staten, wat tot grote onzekerheden leidde over de situatie in Afghanistan, tot heden een asielaanvraag ingediend of aangekondigd een asielaanvraag in te willen dienen? Wilt u dit specificeren per maand?
De inauguratie vond plaats op 20 januari 2021. In de tabel hieronder staat het aantal eerste asielaanvragen van vreemdelingen met de Afghaanse nationaliteit in 2021 per maand. Herhaalde asielaanvragen worden hier dus buiten beschouwing gelaten.
Jan
feb
Mrt
Apr
Mei
Jun
Jul
Aug
Afghaanse
30
40
80
70
40
100
110
260
Bron: Open Data1 Migratieketen. Alle cijfers zijn afgerond op tientallen. Afgeronde delen tellen niet altijd op tot de afgeronde som.
Hoeveel van die aanvragen heeft u tot dusver ingewilligd, afgewezen, of niet in behandeling genomen? Wilt u dit specificeren per maand?
In de tabel hieronder staat de afdoening van vreemdelingen met de Afghaanse nationaliteit per maand van 2021. De zaken waarop in een bepaald jaar (of maand) beslist wordt zijn niet perse dezelfde zaken die dat jaar ingestroomd zijn, omdat niet alle ingestroomde zaken in hetzelfde jaar worden afgedaan. Er zijn geen zaken van vreemdelingen met de Afghaanse nationaliteit niet in behandeling genomen.
Afghaanse
Jan
feb
Mrt
Apr
Mei
Jun
Jul
Aug
Totaal
Afwijzing
10
20
10
30
30
30
20
10
160
Inwilliging
30
20
70
110
40
70
110
60
510
Totaal
40
40
80
140
70
100
130
70
670
Bron: Open Data Migratieketen. Alle cijfers zijn afgerond op tientallen. Afgeronde delen tellen niet altijd op tot de afgeronde som.
Kunt u een voorlopige inschatting maken van het totaal aantal asielaanvragen dat nog zal voortvloeien uit de ruim 40 duizend e-mails die u in de afgelopen weken ontvangen heeft inzake de actuele evacuatieoperatie?1 Zo nee, waarom niet?
Nee, die inschatting over aantallen kan niet worden gemaakt. Er kan geen directe relatie worden gelegd tussen de aantallen hulpverzoeken, onder meer afkomstig van Afghaanse vreemdelingen, Nederlandse burgers, organisaties in Afghanistan, en het aantal asielaanvragen dat in Nederland wordt ingediend.
Hoeveel gezinsleden worden gemiddeld per asielzoeker uit Afghanistan, die een verblijfsvergunning heeft gekregen, naar Nederland gehaald?
Op die vraag kan ik in dit bestek geen antwoord geven. In de tabel hieronder staat het aantal ingereisde nareizigers van vreemdelingen met de Afghaanse nationaliteit in 2021 per maand. Er kan veel tijd verstrijken tussen de asielaanvraag van de asielzoeker en het inreizen van eventuele nareizigers, daarom kunnen onderstaande cijfers niet vergeleken worden met de recente asielinstroom. Het is in de beschikbare tijd niet mogelijk geweest om een analyse uit te voeren waarin deze instroom vergeleken kan worden met een hoeveelheid asielinstroom in het verleden. Overigens waren de aantallen nareizigers in de hieronder weergegeven periode zeer laag, vanwege Corona en daarmee verband houdende reisbeperkingen.
Jan
feb
Mrt
Apr
Mei
Jun
Jul
Aug
Totaal
Afghaanse
<5
8
22
<5
<5
17
<5
<5
58
Bron: Asylum Trends augustus 20211. Omwille van herleidbaarheid worden getallen kleiner dan 5 als <5 weergegeven. Afgeronde delen tellen niet altijd op tot de som.
Kunt u aangeven wat het maximale aantal Afghaanse asielzoekers is dat Nederland voornemens is op te nemen? Zo nee, waarom niet? Aan de hand van welke criteria wordt bepaald hoeveel asielzoekers Nederland kan opnemen?
Nederland werkt in het asielbeleid niet met maxima of quota.
Hoe beoordeelt u of asielzoekers uit Afghanistan daadwerkelijk gevaar lopen in Afghanistan?
In algemene zin kan gezegd worden dat wanneer iemand in Nederland asiel aanvraagt in een zorgvuldige asielprocedure door de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) wordt beoordeeld of betrokkene wel of niet voor bescherming in aanmerking komt. De IND doet dat op basis van het geldende asielbeleid voor het betreffende land.
Voor Afghanistan geldt thans een besluit- en vertrekmoratorium vanwege de onzekere situatie in dat land. Na ontvangst van het ambtsbericht inzake de situatie in Afghanistan van het Ministerie van Buitenlandse Zaken zal uw Kamer nader worden geïnformeerd over de conclusies die op basis van dat ambtsbericht worden getrokken voor het landgeboden asielbeleid. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft aangegeven dat de publicatie van het ambtsbericht in het eerste kwartaal van 2022 wordt verwacht.
Beoordeelt u al voordat Afghaanse asielzoekers naar Nederland komen of zij redelijkerwijs in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat zijn de uitkomsten hiervan?
De asielprocedure start pas in Nederland.
Deelt u de mening dat het de voorkeur heeft dat Afghaanse asielzoekers op een plaats buiten Nederland worden opgevangen? Zo nee, waarom niet?
Het heeft de voorkeur van het kabinet om vluchtelingen de bescherming te bieden in de regio van het thuis dat men noodgedwongen moet ontvluchten. Personen die in Nederland een asielvergunning aanvragen en verkrijgen worden in Nederland opgevangen in afwachting van een beslissing op de asielaanvraag.
Hoeveel asielzoekers uit Afghanistan, worden opgevangen door landen in de regio? Wilt u dit aangeven per land?
De UNHCR publiceert gegevens over hoeveel Afghanen in de regio worden opgevangen. Op 31 augustus 2021 waren in de landen in de regio in totaal 2,2 miljoen Afghaanse vluchtelingen geregistreerd, van wie 1,4 miljoen in Pakistan, 780 duizend in Iran en 7 duizend in Tajikistan. Een deel van hen verblijft daar al langere tijd, soms al sinds 1979. Sinds 1 januari 2021 zijn circa 35 duizend Afghanen naar de buurlanden gevlucht met het oog op internationale bescherming2.
Heeft u afspraken gemaakt met landen in de regio, over de opvang van Afghaanse asielzoekers? Zo nee, waarom niet?
Wereldwijd stonden voor de recente machtsovername door de Taliban reeds 2,7 miljoen Afghanen bij UNHCR geregistreerd als vluchteling, waarvan het overgrote deel in de buurlanden Pakistan en Iran. Hoewel er op dit moment nog geen sprake is van het op gang komen van grote nieuwe vluchtelingenstromen vanuit Afghanistan naar de regio, is het kabinet van mening dat het van groot belang is alvast de voorbereidingen te treffen mocht een dergelijk scenario bewaarheid worden. Het kabinet is van mening dat opvang in eerste instantie duurzaam in de regio dient plaats te vinden, en de EU de regio daarbij dient te ondersteunen, gezamenlijk met de internationale gemeenschap. Om landen in de regio te ondersteunen bij het treffen van dergelijke voorbereidingen heeft het kabinet een bijdrage van EUR 3,5 mln. toegezegd aan het Regional Refugee Preparedness and Response Plan dat is opgesteld door UNHCR. Hiermee geeft het kabinet tevens uitvoering aan de motie Van Haga over het actief inzetten op opvang van Afghaanse vluchtelingen in de eigen regio (Kamerstuk 27 925, nr. 825).
Voorts is ook in Europees verband gesproken over de noodzaak hulp te blijven verlenen aan de Afghaanse bevolking, inclusief de grote groep intern ontheemden, en aan landen in de regio bij de omgang met de te verwachten instroom van Afghanen. Het kabinet heeft tijdens de JBZ-Raad van 31 augustus jl. de Commissie opgeroepen om te komen tot een EU-actieplan voor Afghanistan waarin aandacht is voor opvang in de regio en migratiesamenwerking. De Commissie zegde dit toe. Ook heeft het kabinet de Europese Commissie verzocht in gesprek te gaan met landen in de regio en landen op de migratieroute richting de EU over migratiesamenwerking en steun voor onder andere opvang en asielmanagement. Het verstevigen van grensmanagement en het tegengaan van mensensmokkel is daarbij tevens van belang. Het kabinet verwijst hierbij graag naar de aangenomen verklaring tijdens de JBZ-Raad3. De Europese Raad heeft tevens de oprichting van een regionaal politiek samenwerkingsplatform met de directe buurlanden van Afghanistan aangekondigd.
Hoe beoordeelt u het voorgenomen asielbeleid van Denemarken, dat erop neerkomt dat asielzoekers altijd worden opgevangen in centra buiten Denemarken? Bent u bereid te onderzoeken of Nederland dit voorbeeld kan volgen? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet wil graag dat er instrumenten worden ingevoerd waarmee de migratiebewegingen op de middellange en lange termijn beter kunnen worden beheerst. Ook moeten de chronische tekortkomingen in beleid en praktijk van het huidige migratie- en asielsysteem worden aangepakt, waaronder het probleem van de steeds meer gemengde migratiestromen die ertoe leiden dat een meerderheid van de asielzoekers in de EU na het doorlopen van de procedures geen recht op internationale bescherming blijkt te hebben.
Hiervoor zijn duurzame oplossingen zoals door de Europese Commissie voorgesteld in het kader van het nieuwe Europese pact voor migratie en asiel van belang. External processing is geen onderdeel van de huidige EU-asielregelgeving (meer in het bijzonder EU-asielprocedurerichtlijn), noch van de Commissievoorstellen inzake het asiel en migratiepact van 23 september jl., noch van het huidige Regeerakkoord. Denemarken is zoals bekend door zijn opt-out niet gebonden aan de EU-asielprocedurerichtlijn. Wel is Denemarken partij bij het Vluchtelingenverdrag en het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens. Binnen de normatieve kaders van deze verdragen hebben lidstaten de ruimte om een eigen beleidsafweging te maken. Het kabinet is dan ook terughoudend om een appreciatie van de Deense beleidskeuzes te geven.
Op welke onderdelen biedt Nederland asielzoekers meer rechten, dan waar Nederland zich verdragsrechtelijk toe verplicht heeft? Bent u bereid de rechten van asielzoekers op deze onderdelen te versoberen? Zo nee, waarom niet?
In de Europese wetgeving, waaraan ook Nederland is gebonden, zijn onder meer de minimumnormen vastgelegd waaraan een asielprocedure moet voldoen (EU-Procedurerichtlijn), de opvangrechten voor asielzoekers (EU-Opvangrichtlijn) en de criteria op basis waarvan een asielvergunning moet worden verstrekt (EU-Kwalificatierichtlijn). Er is geen recent of sluitend overzicht van de onderdelen waarop de Nederlandse asielwet- en regelgeving minder stringent is dan de minimumnormen van de Europese regelgeving. Rechten voor asielzoekers die vallen onder deze onderdelen zijn: het recht op rechtsbijstand voorafgaande aan de (afwijzende) beslissing op het asielverzoek, het recht op een asielvergunning voor onbepaalde tijd indien de asielzoeker de vijf voorafgaande jaren in het bezit is geweest van asielvergunning voor bepaalde tijd en nog steeds asielbescherming nodig heeft, het recht op gezinshereniging voor subsidiair beschermden onder dezelfde voorwaarden als erkende vluchtelingen, en het rechtsmiddel hoger beroep in asielzaken. Verder heeft een asielzoeker die langer dan zes maanden in afwachting is van een beslissing op zijn asielverzoek toegang tot de arbeidsmarkt, terwijl de (maximum)termijn in de EU-regelgeving op negen maanden ligt. De ratio van deze rechten is met name gelegen in het voeren van een efficiënte asielprocedure, het kunnen behouden van het éénstatusstelsel en het bevorderen van de integratie van asielvergunninghouders. Het kabinet ziet dan ook geen reden om dit beleid aan te passen.
Waar bent u van plan de asielzoekers uit Afghanistan te gaan huisvesten en hoe ziet u dit in het licht van de enorme woningnood waar Nederland momenteel mee kampt?
Wanneer Afghaanse evacués een asielvergunning verleend krijgen, worden zij vergunninghouder en hebben daarmee volgens de Huisvestingwet 2014 recht op een woning. Ingevolge de halfjaarlijkse taakstelling worden zij gekoppeld aan een Nederlandse gemeente, die verantwoordelijk is voor de huisvesting. Gemeenten hebben moeite met het realiseren van de taakstelling wegens het tekort aan woningen. Zo verblijven momenteel ongeveer 11.000 vergunninghouders in de opvang van het COA, in afwachting van huisvesting in de gemeente. Mede daarom hebben de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 25 augustus jl. bestuurlijke partners opgeroepen om o.a. de achterstand bij het realiseren van de taakstelling uitplaatsing statushouders in te lopen. Om gemeenten hierbij te ondersteunen, heeft het kabinet al sinds november 2020 meerdere ondersteuningsmaatregelen genomen. Deze staan beschreven in de brief Opgaven Huisvesting statushouders en Opvang aan de commissarissen van de Koning en burgemeesters van 3 november 2020, welke als bijlage is toegevoegd aan de brief van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid van 3 november 20204, en staan beschreven in de Integrale Handreiking voor opvang, huisvesting en inburgering5 gepubliceerd op 12 februari 2021. In juli 2021 is een regeling gestart om versnelde huisvesting en begeleiding van grote gezinnen statushouders te stimuleren. Daarnaast heeft het kabinet aangekondigd in 2021 wederom een bedrag van € 50 miljoen beschikbaar te stellen voor de bouw van (flexibele) huisvesting voor kwetsbare groepen, waarvan tenminste € 15 miljoen voor statushouders. Het kabinet ondersteunt dit met kortingen en vrijstellingen op de Verhuurdersheffing. Overige maatregelen en de oproep aan de bestuurlijke partners staan beschreven in de bestuurlijke brief, welke als bijlage is toegevoegd aan de brief van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid van 25 augustus 20216. Naar aanleiding van deze oproep is er in de afgelopen weken overleg geweest aan alle provinciale regietafels. Aan deze tafels zijn in samenwerking met RVB, COA en BZK mogelijkheden verkend voor additionele locaties ten behoeve van versnelde (tijdelijke) huisvesting van statushouders. In de komende weken wordt bekeken welke opties meest kansrijk zijn om op korte termijn te kunnen ontwikkelen.
Bent u bereid te bewerkstelligen dat Afghaanse asielzoekers in geen enkele gemeente (meer) voorrang krijgen op Nederlanders bij de toewijzing van een woning? Zo nee, waarom niet? Zo nee, waarom acht u het gerechtvaardigd dat asielzoekers eerder in aanmerking komen voor een volwaardige woning, dan Nederlanders die soms al jarenlang op een wachtlijst staan?
De gemeente is verantwoordelijk voor het huisvesten van vergunninghouders conform de halfjaarlijkse taakstelling. Dit volgt uit de Huisvestingswet 2014. Sinds 1 juli 2017 kunnen gemeenten echter zelf bepalen welke categorieën woningzoekenden ze als urgentiecategorie in de huisvestingsverordening wensen op te nemen. Deze keuze is daarmee lokaal bepaald. Dat vergunninghouders op dit moment door sommige gemeenten in een urgentieregeling als voorrangscategorie worden beschouwd, is het gevolg van de afwegingen die gemeenten hebben gemaakt gegeven enerzijds de huidige lokale situatie op de woningmarkt en anderzijds de taakstelling die gemeenten hebben om vergunninghouders te huisvesten. Het kabinet is niet bereid de mogelijkheid voor gemeenten om hierin een eigen afweging te maken af te nemen.
Bent u op de hoogte van de lustmoord op een 13-jarig meisje door Afghaanse asielzoekers in Oostenrijk?2 Houdt u rekening met het risico dat een dergelijk misdrijf zich in Nederland voordoet?
Ik heb via de media kennisgenomen van deze zaak. Dit incident is natuurlijk zeer treurig, maar kan geen aanleiding zijn om aan te nemen dat jegens een bepaalde nationaliteit generieke extra maatregelen nodig zijn.
In welke mate zijn Afghaanse asielzoekers in Nederland betrokken geweest bij gewelds- of zedenmisdrijven? Kunt u hier een overzicht van verstrekken over de afgelopen tien jaar, waarbij onderscheid gemaakt wordt tussen de verschillende soorten misdrijven?
In het incidentenoverzicht 2020 staat het aantal misdrijven dat begaan is door asielzoekers. In dit rapport worden de misdrijven ook uitgesplitst naar soort, zo is er te zien dat ongeveer 60% van de geregistreerde misdrijven in 2020 waar asielzoekers van verdacht worden vielen in de categorie Diefstal en inbraak zonder geweld en ongeveer 15% in de categorie Gewelds- en Seksuele misdrijven. De Afghaanse nationaliteit is niet een van de 10 nationaliteiten met de meeste asielzoekers verdacht van een misdrijf. In minder dan 2% van de gevallen is de verdachte Afghaans.
Hoe beoordeelt u het feit dat Afghanen in de afgelopen tien jaar drie keer vaker schuldig werden bevonden aan een misdrijf dan Nederlanders?3
Iedereen, ongeacht herkomstland, heeft zich in Nederland te houden aan de geldende wet- en regelgeving. Het kabinet keurt iedere vorm van overlastgevend en strafbaar gedrag ten zeerste af. Het kabinet is dan ook tevreden dat uit de cijfers uit het door u aangehaalde Jaarrapport Integratie 2018 van het CBS kan worden opgemaakt dat voor bijna alle herkomstgroepen, inclusief Afghanen, het aandeel door de rechter schuldig verklaarden in de periode 2005–2016 is gedaald. In verband met verschillen in andere demografische variabelen zoals leeftijd en geslacht, is het lastig om conclusies te verbinden aan de vergelijking tussen de groep Afghanen en de groep Nederlanders waar het CBS naar heeft gekeken.
Welke maatregelen worden getroffen om te voorkomen dat Afghanen die naar Nederland komen, zich schuldig maken aan gewelds- of zedenmisdrijven?
Afghaanse asielzoekers dienen zich net als ieder ander in Nederland te gedragen conform de geldende wet- en regelgeving. Het COA biedt haar bewoners voorlichting in de vorm van een rechten- en plichtengesprek waarin wordt aangegeven dat zij zich aan de COA-huisregels en aan de wet dienen te houden. Ook zijn er video’s als aanvullend voorlichtingsmateriaal over rechten en plichten. Wanneer er ondanks deze voorlichting toch sprake is van crimineel gedrag, wordt aangifte gedaan en zijn de politie en het OM aan zet om strafrechtelijke maatregelen op te leggen.
Het COA heeft een breed palet aan maatregelen beschikbaar om overlastgevende asielzoekers stevig aan te pakken. Hierbij valt te denken aan overplaatsing door het COA naar de Handhaving- en Toezichtlocatie (htl), waar een streng regime heerst en een gebiedsbeperking wordt opgelegd. Middels de zogenaamde landelijke Top-X lijst wordt door het Ministerie van Justitie en Veiligheid maandelijks in kaart gebracht wie de meest hardnekkige overlastgevende en criminele asielzoekers zijn. Zij kunnen rekenen op een individuele aanpak en staan onder verscherpt toezicht van betrokken partijen uit de migratieketen, waardoor asielaanvragen bijvoorbeeld versneld worden afgedaan. Al deze maatregelen zijn gebundeld in een toolbox. Deze heeft het Kabinet samen met de brief van 10 november 2020 met uw Kamer gedeeld9.
Welke maatregelen heeft u getroffen om te voorkomen dat zich onder de Afghanen die naar Nederland komen, terroristen bevinden die mogelijk aanslagen zullen beramen of plegen in Nederland?
In algemene zin wordt in de «kleine vreemdelingenketen» (IND, COA en DT&V), hoewel het geen opsporingsdiensten betreffen, continu geïnvesteerd in het bevorderen van het veiligheidsbewustzijn van de medewerkers. Politie, KMar, en andere betrokken organisaties, zoals de IND, zijn alert op personen die mogelijk een dreiging voor de nationale veiligheid kunnen vormen. Dat geldt voor alle vreemdelingen die bescherming vragen in Nederland, dus ook voor de vreemdelingen uit Afghanistan.
Politie en de KMar voeren de identificatie en registratie uit in het asielproces. Hierbij worden onder meer vingerafdrukken afgenomen, die zullen worden gecontroleerd in alle systemen, waaronder het Schengen Informatie Systeem (SIS). Ook wordt een verhoor afgenomen gericht op de identificatie van de persoon. In dit proces wordt tevens informatie verzameld met betrekking tot nationale veiligheid en signalen van mensensmokkel en -handel. De IND screent daarna de personen op basis van alle beschikbare informatie en gebruik makend van sociale media.
Als er aanwijzingen zijn dat de asielzoeker mogelijk een gevaar is voor de nationale veiligheid dan wordt dit via de hiervoor in het leven geroepen meldstructuur doorgegeven aan de inlichtingen- en veiligheidsdiensten.
In het asielproces zal bovendien, op individuele basis, worden gekeken of bijvoorbeeld het handelen in de oorlogssituatie of de eventuele betrokkenheid bij kwestieuze organisaties reden is om af te wijzen op basis van artikel 1F van het vluchtelingenverdrag, dan wel het treffen van andere maatregelen.
Hoe beoordeelt u het feit dat een kwart van de Afghanen die al meer dan negen jaar in Nederland verblijven nog steeds een bijstandsuitkering ontvangt?4
Uit het aangehaalde onderzoek blijkt dat 24% van de Afghanen die al langer dan negen jaar in Nederland verblijven een bijstandsuitkering heeft. Uit het recenter Jaarrapport (2020) van het CBS is dit 22% bij een verblijfsduur van 9 jaar of langer.
Bijstand, WW en arbeidsongeschiktheidsuitkeringen zijn deels communicerende vaten. De hoge bijstandsafhankelijkheid van Afghanen gaat gepaard met een lage afhankelijkheid van andere uitkeringen. Onder Afghanen die negen jaar of langer in Nederland verblijven, heeft 2% een werkloosheidsuitkering en 4% een arbeidsongeschiktheidsuitkering. Deze percentages zijn vergelijkbaar met die van personen zonder migratie achtergrond.
Niet bekend is in welke mate het om een volledige bijstandsuitkering gaat. Zoals bekend zijn vluchtelingen vaak werkzaam op tijdelijke deeltijdbanen aan de onderkant van de arbeidsmarkt. Bij een deeltijdbaan kan het inkomen met een bijstandsuitkering aangevuld worden. Een deel van de bijstandsuitkeringen is derhalve niet volledig.
Volledigheidshalve is in onderstaande figuur de participatiegraad voor mannen in de leeftijd van 30 tot 40 jaar aan de hand van tijdvakken van vijf jaren weergegeven. De figuur laat zien dat van de vluchtelingengroepen de arbeidsparticipatie van mensen uit Afghanistan snel stijgt. Bij een verblijfsduur van 10–14 jaar loopt deze op tot iets meer dan 75%. Dit betekent dat de uitkeringsafhankelijkheid dan ook een stuk lager zal zijn.
Sociaaleconomische positie werkend (aandeel in %) naar verblijfsduur in jaren in Nederland 30–40-jarigen; vluchtelingen, 2017
Bron CPB (2020), Kansrijk Integratiebeleid
Deelt u de zorgen van veel Nederlanders over hun veiligheid, kansen op de woningmarkt en welvaart, als gevolg van de komst van grote aantallen asielzoekers uit Afghanistan? Zo nee, waarom niet?
Het Kabinet heeft begrip voor de zorgen die er bestaan in de samenleving over vraagstukken als veiligheid, woningmarkt, welvaart en migratie. Het Kabinet heeft daar ook steeds oog voor bij de beleidsvorming.
Het bericht dat provincie Noord-Holland een ultimatum stelt aan de gemeente Castricum om huisvesting voor statushouders te regelen. |
|
Daniel Koerhuis (VVD) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Provincie stelt Castricum ultimatum: huisvesting statushouders moet geregeld»?1
Ja, dat bericht is mij bekend.
Is het waar dat veel gebied rondom Castricum is aangewezen als BPL-landschap (Bijzonder Provinciaal Landschap)? Hoe kan deze gemeente dan toch uitbreiden en zo het woningtekort tegen gaan? Wat is de stand van zaken van deze problematiek rondom Schagen2, Wijdemeren3, Landsmeer4 en Alkmaar5?
Deelt u de mening dat de provincie Noord-Holland eerst de rem eraf moet halen voor de bouw van woningen, voordat de provincie Noord-Holland een ultimatum stelt voor een besluit tot indeplaatsstelling voor een gemeente? Zo nee, waarom niet?
Er is geen sprake van een rem op de bouw van woningen. Er is immers voldoende plancapaciteit om in de woningbehoefte te voorzien, zoals ik hiervoor antwoordde. Het is aan de provincie in haar wettelijke rol als toezichthouder om te beoordelen of indeplaatsstelling aan de orde is, wanneer een gemeente geen of te beperkt invulling geeft aan de wettelijke taakstelling. Daarvoor maakt de provincie gebruik van de bestuurlijke interventieladder voor indeplaatsstelling.
Deze ladder bestaat uit 6 fasen: van signaleren tot en met het definitief toepassen van het instrument indeplaatsstelling bij taakverwaarlozing. Indien de taakstelling door een gemeente niet wordt gehaald, voert de provincie ambtelijke gesprekken met gemeenten met een achterstand. Bestuurlijke gesprekken volgen wanneer de situatie niet verbetert. Aan de gemeenten wordt bij deze stappen een periode gegund om verbetering te tonen. Dit is maatwerk. Bij het uitblijven van het gewenste resultaat gaat de provincie over tot een vooraankondiging van verdere interventie.
Heeft de provincie Noord-Holland ook een ultimatum gesteld voor een besluit tot indeplaatsstelling voor andere gemeenten? Zo ja, welke gemeenten? Lopen deze gemeenten achter op de taakstelling voor de huisvesting van statushouders? Zo ja, kunt u hiervan een overzicht geven?
De gemeente Castricum is na de gemeente Amsterdam (2020) de tweede gemeente in de toezichtshistorie van de provincie Noord-Holland op de taakstelling voor de huisvesting van vergunninghouders die een vooraankondiging indeplaatsstelling (stap 4 op de escalatieladder) heeft ontvangen. Er zijn tot dusver geen andere gemeenten in Noord-Holland die eenzelfde ultimatum gesteld hebben gekregen.
Wat is uw antwoord geweest op de oproep van de provincie Noord-Holland tot een overleg tussen de provincie Noord-Holland en het kabinet over de opgave voor de huisvesting van statushouders? Als dit overleg al heeft plaatsgevonden, wat is er uit dat overleg gekomen? Als dit overleg nog niet is geweest, wanneer staat dat overleg gepland?6
Op 24 augustus heb ik mede namens de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid per brief aan alle Commissarissen van de Koning, colleges van gedeputeerde staten en colleges van burgemeester en Wethouders benadrukt dat het van groot belang is dat we deze opgave schouder aan schouder (Rijk, provincie, gemeente en het COA) aanpakken. In het proces wat naar aanleiding van deze brief op gang is gekomen zetten zowel de gemeenten en provincies zelf, als BZK, het RVB en het COA zich ten volste in om locaties in kaart te brengen die op korte termijn beschikbaar zouden kunnen zijn voor (tijdelijke) huisvesting van statushouders. BZK ondersteunt dit proces ook financieel; er is 15 miljoen euro beschikbaar gemaakt om een aantal kansrijke projecten dit jaar nog van de grond te krijgen. Uw Kamer wordt per brief geïnformeerd over de voortgang van deze samenwerking.
Herkent u de signalen vanuit Castricum dat de oplevering van woningen vertraging oploopt doordat Liander elektriciteitsaansluitingen niet op tijd kan aanleggen? Wat is de stand van zaken van deze problematiek rondom Heiloo? Als uw overleg met Liander al is geweest, wat is er uit dat overleg gekomen? Als uw overleg met Liander nog niet is geweest, wanneer staat dat overleg gepland?7
Ja, die signalen herken ik. Mijn ministerie heeft overleg gevoerd met Liander, waarbij ook deze signalen zijn besproken. Liander kampt, net als vele andere netbeheerders in Nederland, met capaciteitsproblemen. Voor de flexwoningen aan de Puikman in Heiloo is een grootverbruikaansluiting vereist, waarvoor een nieuwe directe verbinding met het elektriciteitsstation moet worden gelegd. Liander heeft aangegeven in maart 2022 de grootverbruikaansluiting gereed te kunnen hebben, aangezien de aannemer die de nieuwe kabelverbinding zal leggen vanaf januari beschikbaar is. Om de woningen toch eerder in gebruik te kunnen nemen heeft beheerder Flexwonen NH eind augustus een reguliere (kleinverbruik) aanvraag gedaan bij Liander. Die kan het complex gedeeltelijk van elektriciteit voorzien, aangevuld met een aggregaat kan er dan toch gewoond worden totdat de grootverbruikaansluiting gereed is.
Herkent u de signalen vanuit Castricum dat oplevering van (flex)woningen vertraging oplevert doordat de BAG-wet een gemeente niet toestaat om snel huisnummers toe te wijzen? Zo ja, bent u bereid hiervoor de wet aan te passen? Zo nee waarom niet?
Ja, ik herken de signalen dat de periode tussen de afgifte van de omgevingsvergunning – wat tevens het moment is er een huisnummerbesluit wordt genomen door de gemeente (volgens de BAG-wet) – en de opleverdatum van een woning vaak relatief kort is. Als gevolg hiervan kan het voorkomen dat nutspartijen woningen nog niet hebben kunnen aansluiten op bijvoorbeeld het elektriciteitsnetwerk op het moment dat een woning in principe betrokken kan worden. Om deze reden start BZK in samenwerking met andere overheidslagen en o.a. WoningBouwers en Neprom binnenkort een nieuw programma gericht op het versnellen van processen en procedures rondom woningbouwprojecten, als onderdeel van de Actieagenda Wonen, een initiatief van Aedes. Conceptuele (flex-) bouw leidt niet alleen tot versnelling van het bouwproces, maar heeft ook invloed op de huidige processen en fases van gebiedsontwikkeling; door grotere voorspelbaarheid bij industriële bouw is versnelling van vergunningverlening en uitvoering mogelijk. Het programma «Versnellen woningbouw» start met het inzichtelijk maken van de verschillende procedures van omgevingsgerechtelijke besluiten, en onderzoeksbureau Stec zal o.a. knelpunten bij deze procedures verder in kaart brengen. In een volgende fase zal worden beoordeeld welke mogelijkheden er zijn om knelpunten te beperken of op te lossen, zoals bijvoorbeeld het verkorten van wettelijke termijnen.
Wat vindt u van het ultimatum dat de provincie Noord-Holland stelt aan de gemeente Castricum? Deelt u de mening dat er een landelijke pilot voor de huisvesting van statushouders in Castricum loopt en dat we daarvan willen leren? Deelt u de mening dat een landelijke pilot vertraging kan oplopen, aangezien we ervan willen leren?
Dat de gemeente Castricum meedoet aan de pilot flexwonen die ik in 2018 gestart ben staat los van haar verplichting om aan de taakstelling te voldoen. Wanneer een gemeente op plaats 4 op de interventieladder staat betekent dit dat er al meerdere bestuurlijke en/of ambtelijke overleggen over de situatie hebben plaatsgevonden met de toezichthouder, in dit geval provincie Noord-Holland. De eindevaluatie van de serie pilots waar Castricum aan deelneemt is momenteel in ontwikkeling en wordt binnenkort met uw Kamer gedeeld. Uit deze eindevaluatie zal moeten blijken wat de belangrijkste factoren waren voor de vertraging van de oplevering van de woningen.
Hoe rijmt u het met elkaar dat de provincie Noord-Holland een ultimatum stelt aan de gemeente Castricum, terwijl er een landelijke pilot loopt die vertraging kan oplopen en het Liander en de BAG-wet zijn die vertraging opleveren?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u bereid om, ook voor de gemeente Castricum, met de provincie Noord-Holland in gesprek te gaan om een aanpak vanuit de provincie te realiseren die de gezamenlijke opdracht voor de opgave voor de huisvesting van statushouders ondersteunt en versnelt, die het samenwerken tussen overheden stimuleert en het vertrouwen daarbij als uitgangspunt neemt? Bent u bereid hier de Kamer over te informeren?
Zie hiervoor het antwoord op vraag 5.
De uitspraken om zo min mogelijk vluchtelingen uit Afghanistan op te vangen |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichten «Rutte: zo min mogelijk vluchtelingen uit Afghanistan naar Nederland»1 en «Den Haag zoekt locaties om op korte termijn Afghaanse vluchtelingen op te vangen»2?
Ja
Kunt u, met cijfermatige onderbouwing, duiden wat u heeft bedoeld met uw uitspraak «zo min mogelijk vluchtelingen uit Afghanistan naar Nederland halen»?
Voor Afghanistan geldt een aparte situatie. Voor het beleid op Afghanistan verwijs ik naar de Kamerbrief «stand van zaken Afghanistan» 2021Z17656 die hierover op 11 oktober 2021 is uitgegaan. Het kabinet heeft in het algemeen de voorkeur om vluchtelingen de bescherming te bieden in de regio van het thuis dat men noodgedwongen moet ontvluchten en in die zin dus ook zo min mogelijk in Nederland. Nederland levert daartoe een actieve bijdrage aan het creëren en in stand houden van veilige en adequate opvang in de regio. Tegelijk respecteert het kabinet de internationale verdragen en afspraken waaraan Nederland zich heeft verbonden. Ik deel niet dat deze uitgangspunten haaks op elkaar staan. Personen die in Nederland asiel aanvragen worden in dat licht dan ook opgevangen tijdens de procedure en indien zij een vergunning krijgen is doorstroom naar reguliere huisvesting aan de orde. Het is juist dat het Rijk daartoe op zoek is naar nieuwe opvangplekken alsmede naar mogelijkheden om de doorstroom van vergunninghouders naar de reguliere huisvesting te versterken.
Hoe kan het dat u spreekt over «zo min mogelijk vluchtelingen uit Afghanistan naar Nederland halen», maar dat tal van gemeenten op verzoek van het Rijk allang op zoek zijn naar plekken om Afghaanse vluchtelingen op te kunnen vangen? Deelt u de mening dat uw uitspraken haaks staan op het overheidsbeleid? Kunt u een toelichting hierop geven?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het absorptievermogen van ons land is bereikt en we het opvangen van een nieuwe vluchtelingenstroom helemaal niet aankunnen? Zo nee, hoe reageert u dan op de onder druk staande leefbaarheid, de enorme woningnood, de schaarse ruimte en de jarenlange wachtlijsten voor een sociale huurwoningen, welke voornamelijk door aanhoudende immigratie zijn gecreëerd?
Het Kabinet herkent de genoemde noden op deze terreinen en heeft daar oog voor. Met een groot aantal partijen wordt daarom samengewerkt om maatregelen te treffen, zoals ik ook met uw Kamer heb besproken tijdens de Algemene Politieke Beschouwingen. De oorzaken hierachter zijn divers en complex en zijn niet simpelweg terug te voeren op migratie. Dat neemt niet weg dat, zoals vaker gezegd, het kabinet zich richt op een beheerste migratie waarbij opvang in de regio een belangrijk uitgangspunt is.
De te verwachten asielstroom uit Afghanistan en Litouwen en het huidige structurele tekort aan faciliteiten in de opvang |
|
Marieke Koekkoek (D66) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Welke stappen zult u ondernemen om de tekorten op te vangen in het kader van de te verwachten asielstroom uit Afghanistan en Litouwen en het huidige structurele tekort aan faciliteiten in de opvang, inclusief bedden?
In verschillende brieven die ik recent naar uw Kamer heb gestuurd staat beschreven welke stappen worden ondernomen.1 Ik kan u melden dat het COA, gemeenten, provincies, BZK en het Rijksvastgoedbedrijf met elkaar in gesprek zijn hoe vergunninghouders zo snel mogelijk naar gemeenten kunnen uitstromen en waar extra (tijdelijke) COA-opvanglocaties kunnen worden gerealiseerd.
Deze gesprekken hebben al tot het openen van enkele tijdelijke nieuwe locaties geleid. Daarnaast is er in Goes een noodopvanglocatie gerealiseerd en worden de defensielocatie legerplaats Harskamp en het defensieterrein op het Marine Etablissement in Amsterdam weer ingezet. De hoop en noodzaak is dat er op korte termijn ook in andere gemeenten (tijdelijke) locaties worden gerealiseerd.
Gezien de constructieve gesprekken die nu worden gevoerd met provincies, gemeenten en andere betrokken partijen, verwacht ik het laatste kwartaal van 2021 meer zicht te hebben op acties die kunnen worden genomen om vergunninghouders in gemeenten te huisvesten en de realisatie van nieuwe tijdelijke en reguliere opvanglocaties. In de loop van oktober zal ik uw Kamer, samen met de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, informeren over de voortgang. Alle inzet is en blijft erop gericht om iedereen met recht op opvang ook opvang te kunnen blijven bieden.
Zult u stappen ondernemen om de wachttijden in Ter Apel en de andere AZC’s te verkorten? Zo ja, welke stappen? Zo nee, hoe verwacht u de verhoogde asielstroom adequaat en menswaardig op te vangen?
Ik ben doorlopend met de verschillende organisaties in de migratieketen in gesprek om het asielproces zo snel als mogelijk te laten plaatsvinden. Als blijkt dat er knelpunten ontstaan, handel ik naar bevind van zaken.
Voor wat betreft de opvang verwijs ik graag naar het antwoord op vraag 1.
Welke structurele oplossingen zullen er worden geboden om de te verwachten verhoogde asielstroom, zowel uit Afghanistan als Litouwen, opvang te bieden in Nederland?
Zie antwoord vraag 1.
Erkent u dat er door bezuinigen en ten gevolge van de coronapandemie de «rek» uit de opvang is, waardoor het systeem niet kan voorzien in verhoogde vluchtelingenstromen, zoals deze nu te verwachten zijn? Zo ja, overweegt u te pleiten voor een ofwel eenmalig, ofwel structurele verhoging van het budget voor de opvang van vluchtelingen en asielzoekers in het kader van de huidige ontwikkelingen in Afghanistan?
Het beschikbare budget voor de asielopvang is gebaseerd op de verwachte bezetting bij het COA. De verwachting en de daarbij behorende middelen voor 2021 zijn gebaseerd op de meerjarenproductie prognose van februari 2021. De prognose ging toen uit van een dalende bezetting in de asielopvang met name veroorzaakt door het uitstromen van een groot aantal vergunninghouders naar gemeenten. In de praktijk blijft deze uitstroom echter sterk achter bij de prognoses. Daarnaast is het aantal eerste asielaanvragen hoger dan eerder verwacht, net als het aantal nareizigers dat in het kader van gezinshereniging naar Nederland komt. Gezien het hogere aantal bewoners in de COA-opvang dan verwacht, wordt bekeken of de beschikbare middelen toereikend zijn. Dit gaat via de reguliere begrotingsmomenten.
Daarnaast wil ik benadrukken dat het COA dit jaar geen locaties heeft hoeven sluiten door een te beperkt budget om de locaties in de bestaande vorm open te houden. Dat er locaties zijn dichtgegaan komt door het aflopen van bestuursovereenkomsten met gemeenten. Dit laatste, gecombineerd met slechts een beperkt aantal nieuwe locaties dat is geopend en een achterblijvende uitstroom van vergunninghouders naar gemeenten, heeft er voor gezorgd dat de grenzen van de opvangcapaciteit in zicht komen en dat als deze situatie doorzet, het COA naar verwachting binnen afzienbare tijd, en mogelijk al binnen enkele weken, vol zit.
Bent u van mening dat een gecoördineerde aanpak op Europees niveau, inclusief evenredige herverdeling van vluchtelingen over de Europese lidstaten en betere coördinatie van de ter beschikking zijnde middelen en expertise tussen lidstaten, de druk op de Nederlandse asielopvang zou kunnen verlagen? Zo ja, welke stappen zult u ondernemen om hier gebruik van te maken? Zo nee, welke alternatieven zijn er ter beschikking?
Zowel de crisis in Afghanistan als de ontwikkelingen aan de grens met Belarus vereisen een gecoördineerde Europese aanpak. Zoals aan uw kamer gemeld, heb ik dit op Europees niveau ook bij meerdere gelegenheden benadrukt.2 Ten aanzien van de coördinatie van middelen en expertise tussen lidstaten wijs ik op de bijdrages die Nederland reeds heeft geleverd in het kader van de Europese steun aan Litouwen om de situatie het hoofd te bieden. Dit betreft onder meer het leveren van materiaal als stapelbedden, garderobekasten en dekens, en het inzetten van operationeel materiaal en experts via Frontex en EASO.3 Ook andere lidstaten dragen hier op uiteenlopende wijze aan bij.
Ten aanzien van de herverdeling van vluchtelingen is het standpunt van het kabinet u bekend.4 De Litouwse regering heeft overigens niet verzocht om een dergelijke herverdeling, noch de regering van de andere EU lidstaten die direct te maken hebben met een toename van irreguliere aankomsten via Belarus.
Gezien we een groeiende stroom vluchtelingen kunnen verwachten vanuit Afghanistan, hoe zult u samenwerken met de Minister van Buitenlandse Zaken en de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking om de veilige opvang van vluchtelingen te garanderen, gezien het gebrek aan opvangcapaciteit?
De inzet van het kabinet komt in nauwe samenwerking tot stand en wordt door de verantwoordelijke Ministers in de daarvoor geschikte gremia ingebracht. Het kabinet benadrukt in Europese gremia het belang van een gezamenlijke Europese voorbereiding op de mogelijke gevolgen van de situatie in Afghanistan op het terrein van migratie en asiel. Op dit moment neemt vooral het aantal intern ontheemden toe. De situatie kan echter snel veranderen, daarom is het van groot belang op alle scenario’s voorbereid te zijn. Tijdens de JBZ-Raad van 31 augustus jl. heeft het kabinet samen met andere lidstaten onderstreept dat opvang in eerste instantie in de regio dient plaats te vinden. Om dit te realiseren, zal de EU de regio gezamenlijk met de internationale gemeenschap steunen. Nederland riep, net als een aantal andere lidstaten, de Commissie op met een actieplan Afghanistan te komen en hiervoor de nodige financiering vrij te maken. De Commissie zegde dit toe. Nederland stelde voorts dat de EU als geheel zich – op de midden- en lange termijn – ook dient voor te bereiden op een scenario waarbij irreguliere migratie naar de EU wel zal toenemen. In dit verband werd het belang van crisisvoorbereiding, maar ook het op orde hebben van de buitengrenzen, veiligheidsscreenings en registratie van asielzoekers in EURODAC benadrukt.
Tijdens Gymnich van 2–3 september is tevens gesproken over de noodzaak om hulp te blijven verlenen aan de Afghaanse bevolking en om de landen in de regio te ondersteunen bij de omgang met de te verwachten instroom van Afghanen. De Hoge Vertegenwoordiger en de lidstaten spraken de intentie uit om, samen met de buurlanden van Afghanistan, een regionaal platform op te zetten met focus op migratie, terrorismebestrijding en het bestrijden van drugshandel.
Ook verwijst het kabinet u graag naar het verslag van de JBZ-Raad van 7 en 8 oktober dat uw Kamer spoedig toekomt.
Hoe zal u samenwerken met de Minister van Buitenlandse Zaken om de opvang van vluchtelingen op Europees niveau te stroomlijnen en coördineren in het kader van de motie van het lid Dassen c.s. van 18 augustus 2021 over een Europees noodplan?1
Zie antwoord vraag 6.
Het nieuwe IND-beleid waardoor honderden minderjarige vluchtelingen dreigen te moeten opgroeien zonder ouders. |
|
Sylvana Simons (BIJ1) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Honderden asielkinderen dreigen zonder hun ouders op te moeten groeien»?1
Ja.
Volgens het artikel heeft u de maatregel tegen het advies van de IND in doorgedrukt, hoe luidde dit advies precies? Wat is de reden dat u tegen het advies bent ingegaan?
In 2019 constateerde de IND in een individuele zaak een dusdanige afwijking van de gebruikelijke gang van zaken dat van de IND in redelijkheid niet gevraagd kon worden het gewenste nareisverzoek te honoreren. Vervolgens is de IND, met het oog op rechtsgelijkheid, in enkele vergelijkbare gevallen tot eenzelfde oordeel gekomen, waarmee deze werkwijze meer generiek werd gehanteerd. In maart 2021 is mij een nota voorgelegd waarin mij is voorgesteld om deze door de IND meer generiek gehanteerde werkwijze los te laten. Deze nota is in februari opgesteld. Dit vormde voor mij aanleiding te verzoeken om een brede inventarisatie van de casuïstiek die zich mogelijk voor zou kunnen doen, alvorens hier een beleidsmatige conclusie aan te verbinden. Deze inventarisatie, die mij op 23 augustus 2021 heeft bereikt, vormde voor mij aanleiding om te besluiten af te zien van de door de IND meer generiek gehanteerde werkwijze en deze slechts toe te passen in gevallen waarin evident geen sprake is van «alleenstaand». Over dit besluit heb ik uw Kamer onverwijld geïnformeerd in mijn brief van 24 augustus jl.2
Waarom is de Kamer destijds niet over de maatregel en het gewijzigde beleid geïnformeerd? Waarom heeft u de Kamer niet de mogelijkheid geboden om tegenmacht uit te oefenen, zoals noodzakelijk voor een gezonde democratie en het goed functioneren van de veelbesproken macht en tegenmacht?
De door de IND gehanteerde werkwijze betrof geen beleidswijziging. Zoals uitgebreider omschreven in mijn brief aan uw Kamer van 24 augustus jl., betrof het een invulling van het begrip «alleenstaande» zoals dat volgt uit de Gezinsherenigingsrichtlijn. De werkwijze die de IND hanteerde sluit daarnaast aan bij de bestaande kaders van het nareisbeleid, dat is gestoeld op internationale verdragen. Om in aanmerking te komen voor gezinshereniging onder de voorwaarden van het nareisbeleid, moet aan een aantal voorwaarden worden voldaan. Zo geldt voor alleenstaande minderjarigen dat zij daadwerkelijk alleenstaand dienen te zijn. Hierbij acht ik het echter wel van groot belang dat een zorgvuldige, individuele beoordeling van deze voorwaarden kan plaatsvinden. Daarom heb ik besloten om de meer generiek gehanteerde werkwijze in algemene zin los te laten. Hierover heb ik u in mijn brief van 24 augustus jl. geïnformeerd.
Hoe verhielden de maatregel en de nieuwe interpretatie van het begrip «alleenstaand» zich tot het Verdrag inzake de rechten van het kind en de Europese richtlijn voor gezinshereniging uit 2003?
Zie antwoord vraag 3.
Heeft u in overweging genomen dat volgens migratiedeskundigen de nieuwe interpretatie van het begrip «alleenstaand», dat sinds november werd gehandhaafd, in strijd is met voorgenoemde Verdrag en richtlijn? Zo ja, hoe heeft het de besluitvorming omtrent het doordrukken van de maatregel, zonder het informeren van de Kamer, beïnvloed? Zo nee, hoe kan dat?
Zie antwoord vraag 3.
Mocht u zich verschuilen achter het argument dat alleenstaande minderjarige asielzoekers zich nog wel konden beroepen op artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), bent u dan op de hoogte van het feit dat deze procedure veel minder gunstig is voor alleenstaande minderjarige vluchtelingen omdat de staat het recht behoudt om aangevraagde gezinshereniging af te wijzen?
Ik ben mij er van bewust dat bij een 8 EVRM aanvraag legeskosten moeten worden betaald. De IND zal echter de betrokkenen aanbieden legeskosten te restitueren. Dit geldt voor betrokkenen die in afwachting zijn van een besluit en onder genoemde werkwijze geen aanspraak op nareis hebben kunnen maken maar wel legeskosten in het kader van een 8 EVRM aanvraag hebben betaald. Indien de aanvraag voor gezinshereniging in het kader van 8 EVRM reeds is ingewilligd, zal, indien door betrokkenen gewenst, met individueel maatwerk worden bezien welke mogelijkheden er zijn.
Bent u ook op de hoogte van het feit dat een procedure onder artikel 8 van het EVRM, in tegenstelling tot gezinshereniging onder het Verdrag inzake de rechten van het kind, kosten met zich meedraagt? Wie heeft die kosten vergoed in de procedures die het afgelopen half jaar noodgedwongen onder artikel 8 van het EVRM aangevraagd moesten worden?
Zie antwoord vraag 6.
Hoe zit het met alleenstaande minderjarige vluchtelingen die het afgelopen half jaar, omdat hen werd verteld dat ze een aanvraag onder artikel 8 van het EVRM moesten doen, geen gezinshereniging hebben aangevraagd aangezien in het nieuwsartikel van NU.nl staat dat asielkinderen die werden afgewezen voor gezinshereniging toch nog een aanvraag daartoe mogen indienen: «De IND zal, daar waar nodig, betrokkenen die in de afgelopen periode onder genoemde werkwijze geen aanspraak op nareis hebben kunnen maken, aanbieden de oorspronkelijke nareisaanvraag in behandeling te nemen.»? Kunnen zij dit met terugwerkende kracht alsnog doen?2
In mijn brief van 24 augustus jl. heb ik uw Kamer toegezegd dat van de betrokkenen die in de afgelopen periode onder genoemde werkwijze geen aanspraak op nareis hebben kunnen maken, de oorspronkelijke nareisaanvraag in behandeling zal worden genomen. De IND brengt momenteel in kaart wat de stand van zaken is van de gezinsherenigingsaanvragen van betrokkenen. Indien de aanvraag voor gezinshereniging in het kader van 8 EVRM reeds is ingewilligd, zal, indien door betrokkenen gewenst, met individueel maatwerk worden bezien welke mogelijkheden er zijn.
Welk belang prevaleert in uw mening het herenigen van families of het afschrikken van vluchtelingen? Deelt u de mening dat het recht op hereniging zwaarder weegt dan het vermeende belang op migratie controle? Hoe kwalificeert u het moeten onderhouden van een ouder-kind relatie via het internet? Vindt u dit denkbaar en haalbaar in het asiel- en familierecht?
Allereerst wil ik benadrukken dat ik het belang van gezinshereniging onderken. Het nareisbeleid is meer specifiek bedoeld om gezinsleden van vluchtelingen, die door een vluchtsituatie niet langer in hun land van herkomst hun familieleven kunnen leiden, in Nederland met elkaar te herenigen. Het beleid heeft ook ten doel de eenheid van het gezin te borgen en het belang van het kind te bewaken. De beoordeling van een aanvraag voor gezinshereniging vindt binnen de bestaande kaders op basis van de individuele omstandigheden plaats. De alleenstaande minderjarige vreemdeling heeft recht op gezinshereniging met zijn ouders in het kader van nareis wanneer er een feitelijke gezinsband was op het moment van binnenkomst in Nederland en indien die feitelijke gezinsband nadien niet is verbroken.
In welke mate speelde de drukte of overbelasting bij de IND mee in de steeds strikter wordende beleidskeuzes om vluchtelingen niet meer welkom te heten?
In het beleidskader van nareis is het prioriteit om een zo zuiver mogelijke invulling van de verschillende nationale en internationale bepalingen te geven. Zodat tot een juiste beoordeling van gezinsherenigingsaanvragen wordt gekomen. Ook in het afgelopen jaar is er maximale operationele inzet gepleegd om drukte en achterstanden bij de IND terug te dringen. Deze inzet staat echter los van ontwikkelingen in de werkwijze.
Het bericht dat er nieuw beleid is voor gezinshereniging waar de Kamer niet over geïnformeerd is |
|
Hanneke van der Werf (D66), Caroline van der Plas (BBB), Don Ceder (CU) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() |
Kent u het artikel «Honderden asielkinderen dreigen zonder hun ouder op te moeten groeien»?1
Ja.
Klopt het dat er een gewijzigd beleid is ten aanzien van alleenstaande minderjarige vreemdelingen (amv’ers) waardoor amv’ers geen recht meer hebben op nareis van ouders, broers en zussen als zij na aankomst in Nederland zijn opgevangen door een (ver) familielid? Zo nee, waarom wordt niet gesproken over «nieuw beleid», terwijl er al jarenlang een andere uitleg wordt gegeven aan het begrip «alleenstaande minderjarige vreemdelingen»?
De door de IND gehanteerde werkwijze betrof geen beleidswijziging. Zoals uitgebreider omschreven in mijn brief aan uw Kamer van 24 augustus jl., betrof het een invulling van het begrip «alleenstaande» zoals dat volgt uit de Gezinsherenigingsrichtlijn. In 2019 constateerde de IND in een individuele zaak een dusdanige afwijking van de gebruikelijke gang van zaken dat van de IND in redelijkheid niet gevraagd kon worden het gewenste nareisverzoek te honoreren. Vervolgens is de IND, met het oog op rechtsgelijkheid, in enkele vergelijkbare gevallen tot eenzelfde oordeel gekomen, waarmee deze werkwijze meer generiek werd gehanteerd. In maart 2021 is mij een nota voorgelegd waarin mij is voorgesteld om deze door de IND meer generiek gehanteerde werkwijze los te laten. Deze nota is in februari opgesteld. Dit vormde voor mij aanleiding te verzoeken om een brede inventarisatie van de casuïstiek die zich mogelijk voor zou kunnen doen, alvorens hier een beleidsmatige conclusie aan te verbinden. Deze inventarisatie, die mij op 23 augustus 2021 heeft bereikt, vormde voor mij aanleiding om te besluiten af te zien van de door de IND meer generiek gehanteerde werkwijze en deze slechts toe te passen in gevallen waarin evident geen sprake is van «alleenstaand». Over dit besluit heb ik uw Kamer onverwijld geïnformeerd.
Klopt het dat de top van de IND tegen deze wijziging heeft geadviseerd? Zo ja, waarom heeft u er dan toch voor gekozen om de beleidswijziging door te zetten? Welke bezwaren werden aangedragen om tegen de wijziging te adviseren? Kunt u het advies met de Kamer delen?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u graag naar de brief die ik uw Kamer heb gestuurd op 24 augustus jl.2 Daarin heb ik u aangegeven dat mij in maart 2021 enkele procesmatige en juridische overwegingen zijn voorgelegd, door de IND en het Directoraat-Generaal Migratie, die zich mogelijkerwijs zouden kunnen voordoen bij de door de IND gehanteerde werkwijze en werd voorgesteld om deze meer generiek door de IND gehanteerde werkwijze los te laten. Dit vormde voor mij aanleiding te verzoeken om een bredere inventarisatie, alvorens hier een beleidsmatige conclusie aan te verbinden. Naar aanleiding van deze inventarisatie heb ik besloten af te zien van de door de IND meer generiek gehanteerde werkwijze en deze slechts toe te passen in gevallen waarin evident geen sprake is van «alleenstaand», conform het ambtelijke advies.
Wat was het advies van de Directoraat-Generaal Migratie van het Ministerie van J&V? Kunt u dit advies met de Kamer delen?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het dat u de Tweede Kamer niet over de beleidswijziging heeft geinformeerd? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Wat vindt u van de verenigbaarheid van de beleidswijziging met de Europe richtlijn voor gezinshereniging uit 2003 en het Internationaal Verdrag inzake de Rechten voor het Kind? Klopt het dat de Nederlandse Staat juridische risico’s loopt en zo ja, welke?
De door de IND gehanteerde werkwijze betrof geen beleidswijziging. Zoals uitgebreider omschreven in mijn brief aan uw Kamer van 24 augustus jl., betrof het een invulling van het begrip «alleenstaande» zoals dat volgt uit de Gezinsherenigingsrichtlijn. Het doel van de werkwijze was met name om recht te doen aan de betekenis en lezing van het begrip «alleenstaande» vreemdelingen zoals dat volgt uit artikel 2 sub f uit de Gezinsherenigingsrichtlijn. De werkwijze die de IND hanteerde sluit daarnaast aan bij de bestaande kaders van het nareisbeleid, dat is gestoeld op internationale verdragen. Inmiddels heb ik in mijn brief van 24 augustus jl. uw kamer geïnformeerd over mijn besluit om af te zien van de door de IND meer generiek gehanteerde werkwijze en interpretatie van het begrip «alleenstaand».
Bent u er van op de hoogte dat er een uitspraak van het Europese Hof van Justitie is waaruit blijkt dat het gewijzigde beleid indruist tegen Europese regelgeving en jurisprudentie?2 Zo ja, waarom heeft u er dan toch voor gekozen om het beleid door te zetten?
Zie antwoord vraag 6.
Op welke wijze kunt u er voor instaan dat er door de rechter getoetst kan en zal worden of de uitvoering van het beleid in lijn is met de gezinsherenigingsrichtlijn? Kan toegezegd worden dat het ontbreken van procesbelang, ook als er inmiddels al een machtiging tot voorlopig verblijf (MVV) op grond van artikel 8 Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) is afgegeven, niet zal worden tegengeworpen?
In mijn brief van 24 augustus jl. heb ik u geïnformeerd over mijn besluit om af te zien van de door de IND meer generiek gehanteerde werkwijze en interpretatie van het begrip «alleenstaand». Ik heb uw Kamer toegezegd dat van de betrokkenen die in de afgelopen periode onder genoemde werkwijze geen aanspraak op nareis hebben kunnen maken, de oorspronkelijke nareisaanvraag in behandeling zal worden genomen. De IND brengt momenteel in kaart wat de stand van zaken is van de gezinsherenigingsaanvragen van betrokkenen. Indien de aanvraag voor gezinshereniging in het kader van 8 EVRM reeds is ingewilligd, zal, indien door betrokkenen gewenst, met individueel maatwerk worden bezien welke mogelijkheden er zijn.
Hoeveel zaken zijn er al onder het nieuwe beleid door de IND afgehandeld? Hoeveel verzoeken om gezinshereniging zijn in het kader van het nieuw beleid afgewezen?
De IND is momenteel bezig met het in kaart brengen van de zaken die onder de oude werkwijze vielen. Dit gebeurt op individuele basis. Het is daarom nog niet bekend hoeveel gezinsleden hieronder vallen. De IND zal, daar waar nodig, betrokkenen die in de afgelopen periode onder genoemde werkwijze geen aanspraak op nareis hebben kunnen maken, aanbieden de oorspronkelijke nareisaanvraag in behandeling te nemen.
Bent u bereid om het ingevoerde beleid per direct terug te draaien? Zo nee, waarom niet?
In mijn brief aan uw Kamer van 24 augustus jl. heb ik uw Kamer geïnformeerd over mijn besluit om af te zien van de door de IND meer generiek gehanteerde werkwijze en deze slechts toe te passen in gevallen waarin evident geen sprake is van «alleenstaand», conform het advies in de nota. In die individuele evidente gevallen zal de IND betrokkenen actief blijven informeren over de mogelijkheid van het indienen van een aanvraag tot gezinshereniging in het kader van artikel 8 EVRM. De IND zal, daar waar nodig, betrokkenen die in de afgelopen periode onder genoemde werkwijze geen aanspraak op nareis hebben kunnen maken, aanbieden de oorspronkelijke nareisaanvraag in behandeling te nemen.
Kunt u deze vragen individueel en met spoed, uiterlijk voor 1 september 2021 beantwoorden?
Ik heb uw vragen zo spoedig mogelijk beantwoord.
Het ingrijpend wijzigen van asielbeleid zonder de Kamer daarover te informeren |
|
Jasper van Dijk |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Honderden asielkinderen dreigen zonder hun ouders op te moeten groeien»?1
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u graag naar mijn brief van 24 augustus jl.2 Hierin heb ik uw Kamer geïnformeerd over mijn besluit om af te zien van de door de IND meer generiek gehanteerde werkwijze, waar in het betreffende bericht naar verwezen wordt.
Klopt het dat u het beleid hebt gewijzigd zonder de Kamer te informeren? Kunt u uw antwoord toelichten?
De door de IND gehanteerde werkwijze betrof geen beleidswijziging. Zoals uitgebreider omschreven in mijn brief aan uw Kamer van 24 augustus jl., betrof het een invulling van het begrip «alleenstaande» zoals dat volgt uit de Gezinsherenigingsrichtlijn. In 2019 constateerde de IND in een individuele zaak een dusdanige afwijking van de gebruikelijke gang van zaken dat van de IND in redelijkheid niet gevraagd kon worden het gewenste nareisverzoek te honoreren. Vervolgens is de IND, met het oog op rechtsgelijkheid, in enkele vergelijkbare gevallen tot eenzelfde oordeel gekomen, waarmee deze werkwijze meer generiek werd gehanteerd. In maart 2021 is mij een nota voorgelegd waarin mij is voorgesteld om deze door de IND meer generiek gehanteerde werkwijze los te laten. Deze nota is in februari opgesteld. Dit vormde voor mij aanleiding te verzoeken om een brede inventarisatie van de casuïstiek die zich mogelijk voor zou kunnen doen, alvorens hier een beleidsmatige conclusie aan te verbinden. Deze inventarisatie, die mij op 23 augustus 2021 heeft bereikt, vormde voor mij aanleiding om te besluiten af te zien van de door de IND meer generiek gehanteerde werkwijze en deze slechts toe te passen in gevallen waarin evident geen sprake is van «alleenstaand». Over dit besluit heb ik uw Kamer onverwijld geïnformeerd.
Waarom heeft u de Kamer niet geïnformeerd en daarmee de Kamer de mogelijkheid om een debat over deze beleidswijziging te voeren ontnomen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Waarom vindt u het nodig om de familie van kinderen die bij een ver familielid worden opgevangen de mogelijkheid om na te reizen af te pakken? Kunt u in uw antwoord uitgebreid stilstaan bij het belang van het kind, de betreffende Europese richtlijn en het Verdrag inzake de rechten van het kind?
Om in aanmerking te komen voor gezinshereniging onder de voorwaarden van het nareisbeleid, moet aan een aantal voorwaarden worden voldaan. Zo geldt voor alleenstaande minderjarigen dat zij daadwerkelijk alleenstaand dienen te zijn. Desalniettemin, het beleid heeft ook ten doel de eenheid van het gezin te borgen, het belang van het kind te bewaken en bij de uitvoering ervan zoveel mogelijk rekening te houden met de specifieke, individuele omstandigheden die voor de asielstatushouder opgaan. Hierbij acht ik het echter wel van groot belang dat een zorgvuldige, individuele beoordeling van deze voorwaarden kan plaatsvinden. Daarom heb ik besloten af te zien van de door de IND meer generiek gehanteerde werkwijze. Hierover heb ik u in mijn brief van 24 augustus jl. geïnformeerd.
Kunt u bevestigen dat de IND u negatief heeft geadviseerd over deze beleidswijziging? Hoe bent u met dat advies omgegaan?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u graag naar de brief die ik uw Kamer heb gestuurd op 24 augustus jl. Daarin heb ik u aangegeven dat mij in maart 2021 enkele procesmatige en juridische overwegingen zijn voorgelegd die zich mogelijkerwijs zouden kunnen voordoen bij de door de IND gehanteerde werkwijze en werd voorgesteld om deze meer generiek door de IND gehanteerde werkwijze los te laten. Dit vormde voor mij aanleiding te verzoeken om een bredere inventarisatie, alvorens hier een beleidsmatige conclusie aan te verbinden. Naar aanleiding van deze inventarisatie heb ik besloten af te zien van de door de IND meer generiek gehanteerde werkwijze en deze slechts toe te passen in gevallen waarin evident geen sprake is van «alleenstaand», conform het ambtelijke advies.
Kunt u deze beleidswijziging, betreffende ambtelijke nota’s en het juridisch bezwaar dat in het krantenartikel wordt genoemd alsnog zo spoedig mogelijk met de Kamer delen en in ieder geval voorafgaand aan een eventueel debat hierover?
Zoals uiteengezet in de antwoorden op de vragen 2 en 3 betrof de door de IND gehanteerde werkwijze geen beleidswijziging. De betreffende ambtelijke nota’s en een door mij opgevraagde tijdlijn zijn als bijlage3 bij deze beantwoording gevoegd.4
Afghanistan |
|
Laurens Dassen (Volt) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken, minister buitenlandse zaken) (D66) |
|
![]() |
In het kader van de motie-Dassen c.s. ingediend op 18 augustus jl. over een Europees noodplan: welk mandaat gaat u voorstellen of heeft u reeds voorgesteld voor de informele Raad Buitenlandse Zaken (Gymnich-vergadering) van 2 en 3 september a.s. met betrekking tot het opstellen van een Europees noodplan voor de evacuatie van personen uit oorlogsgebieden en de opvang van vluchtelingen uit oorlogsgebieden in Europa?1
Zoals aangegeven in het verslag van de informele Raad Buitenlandse Zaken van 2–3 september (Gymnich) richtte de discussie tijdens Gymnich zich logischerwijs op de actualiteit rondom Afghanistan. Desalniettemin onderstreepten de HV en Lidstaten ook dat het van groot belang is om wanneer daar ruimte voor is, ook het gesprek te voeren over de te trekken lessen uit de crisis in Afghanistan. Wat het kabinet betreft is het van groot belang dat daar, in lijn met de motie Dassen, ook gesproken wordt over een gecoördineerde EU-aanpak bij eventuele toekomstige evacuaties van personen uit oorlogsgebieden. De opvang van vluchtelingen in Europa is geen onderdeel van het takenpakket van de Europese Dienst Extern Optreden (EDEO). Hierover wordt wel gesproken in de Raad Justitie en Binnenlandse Zaken in het kader van de onderhandelingen over het migratiepact. De opvang van vluchtelingen in de regio én in de EU maakt daar nadrukkelijk onderdeel van uit, net als de bredere samenwerking met derde landen op het gebied van migratie. Het kabinet acht de voorstellen een solide basis voor onderhandelingen. Naar aanleiding van de ontwikkelingen in Afghanistan acht het kabinet het ook van belang dat de lessen die daar uit kunnen worden getrokken worden meegenomen in de verdere vormgeving van de migratiesamenwerking tussen de EU en derde landen in lijn met de motie-Dassen.
Welke informatie kunt u verstrekken met betrekking tot de inhoud, reikwijdte en vervolgstappen van het voorgestelde mandaat? Welke routes ziet u nog voor mogelijke vervolgstappen, zowel in het geval het mandaat wordt goedgekeurd als in het geval dat het mandaat wordt afgekeurd in de informele Raad Buitenlandse Zaken?
Het trekken van lessen uit de situatie in Afghanistan voor toekomstige situaties zal onderwerp van gesprek zijn tussen de 27 lidstaten en de instellingen, waarbij uiteraard een belangrijke rol is weggelegd voor de EDEO. Tijdens Gymnich, maar ook in andere EU-gremia, hebben veel lidstaten en de instellingen al duidelijk aangegeven dit gesprek te willen voeren. Zie ook het antwoord op vraag 1.
Zult u zelf een voorzet geven voor de inhoud van een dergelijk noodplan, bijvoorbeeld in de vorm van een Nederlandse non-paper? Zo ja, welke elementen voorziet u naar aanleiding van een dergelijk noodplan, specifiek met betrekking tot een structurele aanpak van noodsituaties zoals in het geval van Afghanistan, alsook de omgang met de opvang van vluchtelingen en de optimalisering van de middelen, expertise en coördinatie van en tussen EU-lidstaten? Wanneer zult u een dergelijke non-paper voorleggen aan de Kamerleden? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet brengt het belang van het trekken van lessen uit de situatie in Afghanistan in op verschillende niveaus in het Brusselse proces. Welke precieze vorm van sturing dan wel beïnvloeding van dit proces het kabinet kiest of nodig acht valt in dit stadium nog niet te zeggen. Uiteraard zal het kabinet zich daarbij houden aan de staande informatieafspraken met uw Kamer over Europees beleid.
Gezien we een groeiende stroom vluchtelingen kunnen verwachten vanuit Afghanistan, hoe zult u samenwerken met de Minister en Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid om de veilige opvang van vluchtelingen te garanderen, gezien het gebrek aan opvangcapaciteit?
De inzet van het kabinet komt in nauwe samenwerking tot stand en wordt door de verantwoordelijke Ministers in de daarvoor geschikte gremia ingebracht. Het kabinet benadrukt in Europese gremia het belang van een gezamenlijke Europese voorbereiding op de mogelijke gevolgen van de situatie in Afghanistan op het terrein van migratie en asiel. Op dit moment neemt vooral het aantal intern ontheemden toe. De situatie kan echter snel veranderen, daarom is het van groot belang op alle scenario’s voorbereid te zijn. Tijdens de JBZ-Raad van 31 augustus jl. heeft het kabinet samen met andere lidstaten onderstreept dat opvang in eerste instantie in de regio dient plaats te vinden. Om dit te realiseren, zal de EU de regio gezamenlijk met de internationale gemeenschap steunen. Nederland riep, net als een aantal andere lidstaten, de Commissie op met een actieplan Afghanistan te komen en hiervoor de nodige financiering vrij te maken. De Commissie zegde dit toe. Nederland stelde voorts dat de EU als geheel zich – op de midden- en lange termijn – ook dient voor te bereiden op een scenario waarbij irreguliere migratie naar de EU wel zal toenemen. In dit verband werd het belang van crisisvoorbereiding, maar ook het op orde hebben van de buitengrenzen, veiligheidsscreenings en registratie van asielzoekers in EURODAC benadrukt.
Tijdens Gymnich van 2–3 september is tevens gesproken over de noodzaak om hulp te blijven verlenen aan de Afghaanse bevolking en om de landen in de regio te ondersteunen bij de omgang met de te verwachten instroom van Afghanen. De Hoge Vertegenwoordiger en de lidstaten spraken de intentie uit om, samen met de buurlanden van Afghanistan, een regionaal platform op te zetten met focus op migratie, terrorismebestrijding en het bestrijden van drugshandel.
Het bericht 'Honderden asielkinderen dreigen zonder hun ouders op te moeten groeien' |
|
Anne Kuik (CDA) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Honderden asielkinderen dreigen zonder hun ouders op te moeten groeien»?1
Ja.
Kunt u reageren op de berichtgeving in het artikel? Klopt het dat de IND sinds afgelopen november nieuw beleid ten aanzien van gezinshereniging van alleenstaande minderjarige vreemdelingen hanteert? Wat houdt dit beleid volgens u precies in? Sinds wanneer is dit «staand beleid»?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u graag naar mijn brief van 24 augustus jl.2 Hierin heb ik uw Kamer geïnformeerd over mijn besluit om af te zien van de door de IND meer generiek gehanteerde werkwijze, waar in het desbetreffende bericht naar verwezen wordt. De door de IND gehanteerde werkwijze betrof geen beleidswijziging. Zoals uitgebreider omschreven in mijn brief aan uw Kamer van 24 augustus jl., betrof het een invulling van het begrip «alleenstaande» zoals dat volgt uit de Gezinsherenigingsrichtlijn. In 2019 constateerde de IND in een individuele zaak een dusdanige afwijking van de gebruikelijke gang van zaken dat van de IND in redelijkheid niet gevraagd kon worden het gewenste nareisverzoek te honoreren. Vervolgens is de IND, met het oog op rechtsgelijkheid, in enkele vergelijkbare gevallen tot eenzelfde oordeel gekomen, waarmee deze werkwijze meer generiek werd gehanteerd. In maart 2021 is mij een nota voorgelegd waarin mij is voorgesteld om deze door de IND meer generiek gehanteerde werkwijze los te laten. Deze nota is in februari opgesteld. Dit vormde voor mij aanleiding te verzoeken om een brede inventarisatie van de casuïstiek die zich mogelijk voor zou kunnen doen, alvorens hier een beleidsmatige conclusie aan te verbinden. Deze inventarisatie, die mij op 23 augustus 2021 heeft bereikt, vormde voor mij aanleiding om te besluiten af te zien van de door de IND meer generiek gehanteerde werkwijze en deze slechts toe te passen in gevallen waarin evident geen sprake is van «alleenstaand». Over dit besluit heb ik uw Kamer onverwijld geïnformeerd.
Kunt u aangeven waar en op welk moment u dit nieuwe beleid met de Kamer gedeeld hebt? Zo niet, waarom heeft u dit niet met de Kamer gedeeld? Wat vindt u daarvan? Bent u voornemens dit alsnog met de Kamer te delen?
De door de IND gehanteerde werkwijze betrof geen beleidswijziging. Zoals uitgebreider omschreven in mijn brief aan uw Kamer van 24 augustus jl., betrof het een invulling van het begrip «alleenstaande» zoals dat volgt uit de Gezinsherenigingsrichtlijn. Zoals u kunt lezen in mijn antwoord op vragen 2, 4 en 5 is mij, in maart 2021, voorgesteld om deze door de IND meer generiek gehanteerde werkwijze los te laten. Dit vormde voor mij aanleiding te verzoeken om een brede inventarisatie van de casuïstiek die zich mogelijk voor zou kunnen doen, alvorens hier een beleidsmatige conclusie aan te verbinden. Deze inventarisatie, die mij op 23 augustus 2021 heeft bereikt, vormde voor mij aanleiding om te besluiten af te zien van de door de IND meer generiek gehanteerde werkwijze en deze slechts toe te passen in gevallen waarin evident geen sprake is van «alleenstaand». Over dit besluit heb ik uw Kamer onverwijld geïnformeerd.
Kunt u aangeven wat er precies veranderd is in de procedure voor gezinshereniging?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe is dit beleid precies tot stand gekomen? Op basis van welke informatie en/of expertise wordt dit afgewogen? Klopt het dat u dit doorgedrukt heeft tegen het advies van de top van de IND in? Zo ja, waarom heeft u dat gedaan?
Zie antwoord vraag 2.
Is de nieuwe interpretatie van het begrip «alleenstaand», volgens u, in strijd met het Verdrag inzake de rechten van het kind en de Europese richtlijn voor gezinshereniging uit 2003? Zo niet, hoe verschilt uw uitleg van de uitleg die verschillende experts geven in het artikel in de NRC?
Het doel van de werkwijze was met name om recht te doen aan de betekenis en lezing van het begrip «alleenstaande» vreemdelingen zoals dat volgt uit artikel 2 sub f uit de Gezinsherenigingsrichtlijn. De werkwijze die de IND hanteerde sluit daarnaast aan bij de bestaande kaders van het nareisbeleid, dat is gestoeld op internationale verdragen. Inmiddels heb ik in mijn brief van 24 augustus jl. uw kamer geïnformeerd over mijn besluit om af te zien van de door de IND meer generiek gehanteerde werkwijze en interpretatie van het begrip «alleenstaand».
Kunt u schetsen hoe dit beleid zich volgens u verhoudt tot artikel 8 van het EVRM?
Alle vreemdelingen met een wens voor gezinshereniging kunnen ook een aanvraag indienen in het kader van artikel 8 EVRM, waarin het recht op familie- en gezinsleven wordt geborgd. Gezinsherenigingsaanvragen worden in dit beleidskader aan andere voorwaarden getoetst. De minderjarigen die in eerste instantie in aanmerking dachten te komen voor nareis konden derhalve ook een gezinsherenigingsaanvraag indienen in dit kader. Bij de beoordeling van een aanvraag in het kader van artikel 8 EVRM kan het verblijf bij een familielid meewegen in de belangenafweging, maar is geen voorwaarde of afwijzingsgrond.
Indien betrokkene in de afgelopen periode onder genoemde werkwijze geen aanspraak op nareis heeft kunnen maken en de aanvraag voor gezinshereniging in het kader van 8 EVRM reeds is ingewilligd, zal, indien door betrokkenen gewenst, met individueel maatwerk worden bezien welke mogelijkheden er zijn.
Kunt u aangeven op hoeveel alleenstaande minderjarige vreemdelingen dit beleid van toepassing is geweest? Kunt u aangeven wat dit voor gevolgen heeft gehad in gezinsherenigingsprocedures die door de kinderen zijn aangevraagd?
De IND is momenteel bezig met het in kaart brengen van de zaken die onder de oude werkwijze vielen. Dit gebeurt op individuele basis. Het is daarom nog niet bekend hoeveel gezinsleden hieronder vallen. De IND zal, daar waar nodig, betrokkenen die in de afgelopen periode onder genoemde werkwijze geen aanspraak op nareis hebben kunnen maken, aanbieden de oorspronkelijke nareisaanvraag in behandeling te nemen.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is als alleenstaande minderjarige vreemdelingen vooruit worden gestuurd door hun ouders om asiel aan te vragen in Europa?
Het komt voor dat gezinnen vanuit andere lidstaten hun kinderen vooruit sturen, in de hoop en verwachting na te kunnen reizen in het kader van gezinshereniging. Deze praktijk moet niet worden gestimuleerd. Nederland ontmoedigt het vooruit sturen van minderjarige vreemdelingen door in te zetten op het aanpakken van grondoorzaken van migratie in herkomstlanden. In lijn met de Integrale Migratie-agenda3 doet Nederland dit onder andere door in herkomstlanden de toegang tot onderwijs te ondersteunen en werkgelegenheid te stimuleren.4 Daarnaast heeft de Europese Commissie op 23 september 2020, als onderdeel van het gepubliceerde migratie- en asielpakket, een aanpassing van de EU-Dublinverordening gepubliceerd. De EU-Dublinverordening wordt vervangen door de Verordening betreffende asiel- en migratiebeheer. Onder de concept-verordening kunnen alleenstaande minderjarige kinderen worden overgedragen aan de lidstaat waar zij eerder asiel hebben verzocht. Dit ziet het kabinet als een positieve stap om (door)migratie en/of smokkel van alleenstaande kinderen te ontmoedigen. Mede vanuit dit doel heeft het kabinet eerder ook de Europese Commissie gesteund in haar voorstel om de leeftijdsgrens voor het afnemen van vingerafdrukken en het bewaren ervan in de Europese database Eurodac, te verlagen van 14 naar 6 jaar.
Is dit beleid volgens u de enige oplossing om te voorkomen dat alleenstaande minderjarige vreemdelingen vooruit worden gestuurd door hun ouders om asiel aan te vragen in Europa? Zo niet, wat doet u er dan nog meer aan om dit te voorkomen?
Zie antwoord vraag 9.
Kunt u deze vragen op tijd en apart van elkaar beantwoorden?
Ik heb uw vragen zo spoedig mogelijk beantwoord.
Het beschermen van Afghanen die werkzaam waren voor Nederland tijdens de Afghanistan missie |
|
Jasper van Dijk , Don Ceder (CU), Laura Bromet (GL), Tunahan Kuzu (DENK), Salima Belhaj (D66), Kati Piri (PvdA) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken, minister buitenlandse zaken) (D66) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() ![]() |
Hoe oordeelt u over de uiterst bedreigende situatie waar de Afghaanse tolken en hun families die voor Nederland hebben gediend zich in bevinden?1
Het kabinet deelt de zorg van uw Kamer over de zeer slechte veiligheidssituatie in Afghanistan. Het kabinet onderneemt daarom alle stappen die binnen het eigen vermogen liggen om de tolken en hun gezinnen op een zo kort mogelijke termijn naar Nederland over te brengen.
Wat heeft u de afgelopen weken (sinds het laatste debat) aanvullend gedaan om de aanvraag van een verblijfstatus voor tolken en hun families in Nederland te versnellen? Zijn er belemmeringen op het gebied van de asielprocedure? Zo ja welke?
In de brieven 2021D21304 d.d. 2 juni 2021 en 2021Z12242 d.d. 8 juli 2021, bent u geïnformeerd over de acties die de Ministeries van Buitenlandse Zaken, Defensie en Justitie en Veiligheid / IND reeds genomen hebben om het proces te versnellen. Sinds 8 juli jl. is er zowel bij de IND als bij de ambassade in Kabul en Defensie extra personele capaciteit toegevoegd ten behoeve van het proces om tolken met hun gezin over te brengen naar Nederland. Er is door de betrokken medewerkers alles op alles gezet om de tolken en hun gezin zo snel mogelijk in het bezit te stellen een visum en de overkomst naar Nederland te organiseren. Voor tolken is besloten de overige vereisten in de procedure te laten vervallen nadat door Defensie is bevestigd dat betrokkene inderdaad als tolk voor Nederland heeft gewerkt.
Na instemming om naar Nederland te mogen komen werden de aanvrager en het gezin meteen uitgenodigd op de ambassade om de reis naar Nederland te regelen. Een aanvrager en zijn gezin dienden echter wel te beschikken over een paspoort om te kunnen reizen: de Afghaanse autoriteiten eisten tot afgelopen vrijdag nog dat de tolk en zijn gezin beschikken over een paspoort om Afghanistan te mogen verlaten. Ook luchtvaartmaatschappijen lieten geen personen reizen zonder paspoort. Het kabinet zet zich maximaal in om te doen wat mogelijk is indien een aanvrager niet over een paspoort beschikt. Om veiligheidsredenen kunnen ook nu alleen mensen toegang krijgen tot het vliegveld – en dus worden meegenomen op evacuatievluchten – van wie de identiteit kan worden geverifieerd. Ook in deze onzekere situatie zet Nederland zich ervoor in om daar een oplossing voor te vinden.
Er is geen sprake (geweest) van een asielaanvraag of een aanvraag voor een verblijfsstatus die de tolken en hun families deden op de ambassade in Kaboel. De asielaanvraag wordt pas in Nederland gedaan en de asielprocedure wordt dan ook in zijn geheel hier doorlopen. De asielaanvraag is dus niet voorwaardelijk om naar Nederland te komen en levert dan ook geen belemmering op in het proces.
Is het mogelijk om in Nederland de asielprocedure te starten en hun procedure in Nederland verder af te handelen, zodat de Afghaanse tolken de komende weken geen last hebben van bureaucratische belemmeringen en daarmee hun levens? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is de huidige stand van zaken aangaande aanvragen? Hoeveel zijn er nog die op dit moment een aanvraag voor asiel hebben lopen? Hoe lang duurt het voordat alle aanvragen zijn afgehandeld? Zijn er problemen met documenten om aanvraag te kunnen afronden en om hoeveel mensen gaat het? Wat zijn de specifieke problemen?
Om inzicht te geven in de stand van zaken met betrekking tot het proces van aanmelding tot aankomst in Nederland, treft u onderstaand de aantallen per 15 augustus 2021. Dit overzicht is een momentopname. Het kabinet onderneemt alle stappen die binnen het eigen vermogen liggen om de tolken en hun gezinnen op een zo kort mogelijke termijn naar Nederland over te brengen.
Totaal aantal ingediende aanvragen.
549
(a. Aanvragen binnen dit totaal die recent (na 1 juli jl.) zijn ingediend)
a. 216
Totaal aantal aanvragers aangekomen in Nederland.
111
Aanvragers die niet in aanmerking komen.
259
Aanvragers die niet reageren op herhaalde oproepen.
37
Aanvragers waarvan nog niet vaststaat of zij aan de vereisten voldoen. Deze aanvragers dienen nog (aanvullend) bewijs aan te leveren zodat beoordeling door Defensie mogelijk is, of bewijs dient nog beoordeeld te worden.
75
Aanvragers waarvan bevestigd is dat zij in aanmerking komen, maar nog geen of onvoldoende (identiteits)documenten hebben overlegd.
30
Aanvragers waarvan vaststaat dat zij aan de eisen voldoen: zij mogen naar Nederland komen.
37
(a. aanvragers binnen deze groep die zich buiten Afghanistan bevinden)
4
Sinds 1 juni jl. zijn 43 tolken en hun gezinnen naar Nederland gekomen.
Zoals aangegeven in het antwoord op vragen 2 en 3 is er geen sprake van een asielaanvraag die in Afghanistan wordt gedaan. Het doorlopen van de gehele asielprocedure vindt plaats in Nederland, waarin de IND zorgvuldig kijkt naar alle aspecten inclusief naar aspecten in het kader van nationale veiligheid. Na aankomst in Nederland worden de tolken en hun gezin met voorrang in de verkorte asielprocedure opgenomen. Het duurt het in de regel enkele weken voordat de procedure kan worden doorlopen en worden afgerond.
Deelt u het pleidooi van oud EUPOL medewerkers: «Stel mensenlevens boven interne procedures en evacueer deze dappere mensen nu»? Zo nee, waarom niet?2
Het kabinet heeft begrip voor de oud EUPOL medewerkers die zich zorgen maken over de situatie in Afghanistan en oproepen tot meer urgentie. Die urgentie wordt door het kabinet ook gevoeld. De medewerkers van het Ministerie van Defensie, Justitie en Veiligheid en Buitenlandse Zaken zetten zich dagelijks enorm in om tolken die voor Nederlanders in de EUPOL missie hebben gewerkt ook zo snel mogelijk naar Nederland te halen.
Bent u het ermee eens dat niet alleen tolken, maar ook andere medewerkers (beveiligers, beheerders, juristen etc.) die voor de Nederlandse missie hebben gewerkt, recht zouden moeten hebben op bescherming? Zo nee, wat is het verschil?
Het kabinet heeft altijd een onderscheid gemaakt tussen Afghaanse tolken en andere Afghaanse lokale medewerkers die voor Nederland (of een Nederlandse functionaris) hebben gewerkt. Tolken werkten vaak persoonlijk voor Nederlandse militairen of Nederlandse politiefunctionarissen en werden door militairen of politiefunctionarissen meegenomen bij ontmoetingen of patrouilles, waar zij door toedoen van militairen of politiefunctionarissen extra zichtbaar werden en vereenzelvigd met de missie. Een tolk was vaak persoonlijk «gekoppeld» aan Nederlandse functionarissen tijdens deze werkzaamheden. Daarnaast kreeg een tolk, door de gesprekken tussen Nederlandse militairen of politiefunctionarissen en lokale vertegenwoordigers, vaak kennis van gevoelige informatie, hetgeen een extra risico voor de tolk met zich mee kan brengen. De combinatie van deze factoren leidt tot de speciale positie die tolken innemen. Bij een aanvraag van een tolk om naar Nederland overgebracht te worden, volstaat het aantonen dat de aanvrager als tolk voor Nederland of een Nederlandse functionaris heeft gewerkt. Het kabinet onderneemt alle stappen die binnen het eigen vermogen liggen om de tolken en hun gezinnen op een zo kort mogelijke termijn naar Nederland over te brengen.
Het kabinet heeft oog voor het feit dat er ook andere Afghanen zijn die vanwege hun band met Nederland groot gevaar lopen in de huidige veiligheidssituatie, in het bijzonder Afghaanse medewerkers die in door Nederland gefinancierde OS-projecten hebben gewerkt, andere Afghaanse medewerkers van Nederlandse missies, mensenrechten- en vrouwenrechtenactivisten en journalisten en hun fixers die werkten voor Nederlandse media. Het gaat om mensen die in zichtbare posities voor Nederland (of een Nederlandse functionaris) hebben gewerkt en daardoor een verhoogd risico lopen. Het kabinet zal binnen de grenzen van het mogelijke trachten de meest kwetsbaren uit deze groepen, waarvoor de situatie acuut en schrijnend is, een plek te geven op evacuatievluchten.
Bij Afghaanse lokale medewerkers uit deze groepen die een verzoek indienen om naar Nederland overgebracht te worden vindt een individuele beoordeling plaats door Buitenlandse Zaken en Defensie. Daarbij wordt de aard van de werkzaamheden beoordeeld. Voor de oud-Defensiemedewerkers geldt als richtlijn dat zij tenminste voor een periode van 3 maanden voor de missie hebben gewerkt en regelmatig actief door Nederlandse militairen of Nederlandse politiefunctionarissen in posities is gebracht, waar zij extra zichtbaar werden en vereenzelvigd met de missie. De beoordeling van niet-tolken, waaronder beveiligers, is complex: deze mensen werden veelal ingehuurd door de tussenkomst van een lokale aanbieder. Nederland hield daarvan geen eigen registratie bij. Tevens is de achtergrond van niet-tolken vaak onbekend: het overbrengen van personen naar Nederland van wie de achtergrond niet bekend of verifieerbaar is, kan een veiligheidsrisico voor de Nederlandse maatschappij opleveren. Het kabinet heeft echter aangegeven deze aanvragen vanwege de huidige veiligheidssituatie in Afghanistan ruimhartig te zullen bezien.
Hoeveel niet-tolken zijn er de afgelopen maanden toegelaten of zitten in procedure? Om welke functies gaat het? Wat waren de overwegingen om hen toe te laten?
Een aanvraag van een Afghaanse medewerker wordt individueel beoordeeld. Bij de beoordeling wordt onderscheid gemaakt tussen tolken en andere medewerkers, zoals uitgelegd in het antwoord op vraag 6, 8, 9 en 10. Er is tot nu toe een klein aantal aanvragen van niet-tolken gehonoreerd. Het kabinet heeft vanwege de veiligheidssituatie in Afghanistan aangegeven deze aanvragen ruimhartig te bezien.
Klopt het dat «het kabinet terughoudend is in het honoreren van verzoeken van niet-tolken» teneinde «een niet-beheersbare toename in het aantal aanvragen» te voorkomen?3
Zie antwoord vraag 6.
Erkent u dat Afghaanse oud-medewerkers van onze Krijgsmacht met deze insteek aanzienlijk meer risico lopen om in handen van de Taliban te vallen?
Zie antwoord vraag 6.
Deelt u de mening dat het uw plicht is om de Afghanen die Nederland terzijde hebben gestaan zo goed mogelijk te beschermen? Zo ja, waarom kiest u dan voor deze aanpak? Waarom zet u niet alles op alles om deze mensen in veiligheid te brengen, waarna u later nog altijd middels een zorgvuldige procedure kunt toetsen of de aanvraag juist is?
Zie antwoord vraag 6.
Waarom kiest u niet net als andere landen voor een ruimhartiger aanpak, zoals de Verenigde Staten, het Verenigd Koninkrijk en Duitsland?4
Elke aanvraag wordt individueel beoordeeld. Elk coalitieland hanteert hierbij eigen richtlijnen en maakt eigen afwegingen. Dit geldt ook voor Nederland, zoals hierboven beschreven.
Vergroot u niet de risico’s voor «onze mensen» bij toekomstige missies als Nederland een veel minder ruimhartiger beleid voert dan andere landen? Zo nee, waarom niet?
De situatie in Afghanistan is uniek en daardoor niet te vergelijken met toekomstige missies. Elke missie is maatwerk: voorafgaand aan iedere inzet worden de veiligheidsrisico’s voor de operatie als geheel en voor het Nederlandse personeel in het bijzonder zo goed mogelijk in kaart worden gebracht en geanalyseerd. Het uitvoeren van deze analyse is een proces dat zeer zorgvuldig wordt doorlopen. De in kaart gebrachte veiligheidsrisico’s en mitigerende maatregelen daarop vormen een standaard aandachtspunt in de artikel-100 brieven aan de Tweede Kamer. Als er ten tijde van de operatie veranderingen in de veiligheidssituatie in het operatiegebied optreden dan wordt de Kamer daarover geïnformeerd.
Welke criteria verbindt u aan het vertrekmoratorium voor Afghaanse asielzoekers? Wordt het huidige moratorium (van een half jaar) verlengd indien de macht van de Taliban verder toeneemt?5
Het vertrekmoratorium houdt in dat reeds afgewezen asielzoekers voorlopig niet worden teruggestuurd naar Afghanistan. Gelet op de huidige snelle veranderende situatie kan ik nu geen uitspraak doen over een eventuele verlenging van het moratorium. De Staatssecretaris van JenV zal dat op dat moment bezien en uw Kamer daar dan over berichten. Zoals aangegeven in de brief van 11 augustus jl. aan uw Kamer inzake het instellen van het besluit- en vertrekmoratorium zal de Staatssecretaris van JenV uw Kamer ook berichten over de eventuele beleidsconsequenties van het nieuwe algemeen ambtsbericht over Afghanistan. Overigens heeft er in 2020 en 2021 geen gedwongen vertrek naar Afghanistan plaatsgevonden.
Bent u bereid deze vragen (samen met eerdere gestelde vragen hieromtrent) tijdig te beantwoorden en de Kamer fatsoenlijk te informeren in plaats van standpunten via de media kenbaar te maken?
Ja.
De ontstane situatie in Afghanistan |
|
Hanneke van der Werf (D66), Don Ceder (CU) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Klopt het dat in oktober een nieuw ambtsbericht van de Minister van Buitenlandse Zaken over Afghanistan uitkomt? Is het mogelijk, gelet op het oplaaiende geweld aldaar, dit ambtsbericht te versnellen?
Voor de antwoorden op deze vragen verwijs ik u graag naar mijn brief van 11 augustus jl. waarin ik uw Kamer heb geïnformeerd over het instellen van een besluit- en vertrekmoratorium voor Afghanistan en over de verschijning van het volgende ambtsbericht.1 De betreffende brief en uw vragen hebben elkaar gekruist.
Bent u bereid een vertrekmoratorium naar Afghanistan in te stellen, in ieder geval tot het uitkomen van het nieuwe ambtsbericht? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u bevestigen dat er geen uitzettingen naar Afghanistan gepland staan? Zitten op dit moment Afghanen in vreemdelingendetentie in Nederland? Zo ja, wat gaat er met hen gebeuren?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u deze vragen zo snel mogelijk beantwoorden?
Zie antwoord vraag 1.
Het bericht dat een asielzoeker is aangeklaagd voor zeven moordpogingen |
|
Geert Wilders (PVV), Gidi Markuszower (PVV) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u ervan op de hoogte dat een Nigeriaanse asielzoeker is aangeklaagd voor zeven moordpogingen in het asielzoekerscentrum (AZC) Echt?1
Zoals uw Kamer bekend is, ga ik niet in op individuele zaken.
Bent u ervan op de hoogte dat deze buitenlandse indringer instak op een vrouw die haar kind bij zich droeg?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u verklaren waarom deze asielterrorist Nederland is binnengekomen en waarom u deze levensgevaarlijke messentrekker vrij liet rondlopen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u het eens dat de Nederlander er schoon genoeg van heeft dat u dit soort buitenlanders nog steeds met honderden per week ons land binnenlaat? Zo nee, waarom niet?
Mijn beeld is dat er in Nederland draagvlak is voor het bieden van asielbescherming aan diegenen die daadwerkelijk vluchten voor geweld of vervolging. Overlast en criminaliteit is onacceptabel en het ondermijnt dit draagvlak. Dat is waarom het aanpakken van criminaliteit en overlast een van mijn prioriteiten is. Om die reden heb ik al diverse maatregelen genomen, waarover ik uw Kamer ook meerdere keren uitgebreid heb geïnformeerd2.
Bent u het voorts eens dat u als bestuurder medeverantwoordelijk bent voor de aanslagen die asielzoekers plegen in Nederland aangezien u,ondanks het overduidelijke gevaar, ze maar blijft binnenhalen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid deze asielterrorist na zijn gevangenisstraf het land uit te zetten en de grenzen te sluiten voor alle asielzoekers en voor immigranten uit islamitische landen? Zo nee, waarom niet?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik graag naar mijn eerdere reactie op Kamervragen van soortgelijke strekking.
De uitkeringsafhankelijkhed en huisvesting van statushouders |
|
Joost Eerdmans (EénNL) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
Bent u ermee bekend dat het aantal statushouders met een uitkering de afgelopen jaren fors is toegenomen, namelijk van 38 procent van de leeftijdsgroep 18–40 jaar die tussen 2004 en 2011 stond ingeschreven naar 53 procent van dezelfde groep die van 2012 tot 2019 stond ingeschreven?1
Ik ken het artikel waar u naar verwijst, maar vind de vergelijking niet juist.
De verblijfsduur van statushouders in Nederland is immers relevant. Hoe langer men in Nederland is, hoe lager de uitkeringsafhankelijkheid, zoals uit onderstaande tabel van het CBS blijkt. Voor alle groepen geldt dat na 1,5 jaar tot 2 jaar (18 maanden–24 maanden) de uitkeringsafhankelijkheid daalt en na 5,5 jaar gemiddeld genomen minder dan de helft van de statushouders aangewezen is op een uitkering.
3
21,9
35,3
24
12,2
26,1
28,2
6
59
68,2
53,6
43,2
56,6
62,9
12
89,9
84,7
73,1
79
86,2
84
18
92,9
86,1
69,6
91,9
87,4
84,2
24
90,7
86,2
67,2
91,4
84,9
80,5
30
85,9
81,3
63,2
88,7
81,8
72,9
36
77,9
77,4
56,8
79,6
76,6
64,7
42
68,9
70,5
52,5
69,6
69,9
56,3
48
59,5
64,5
46,4
56,2
61,3
49,9
54
52,9
58,7
41,7
46,6
57,1
44,6
60
47,2
56,1
39,8
38,2
50,6
40,4
66
45,4
51,5
37,3
36,3
46,6
37,7
Hoeveel procent van de groep tussen 2012 en 2019 boven de 40 jaar ontving een uitkering? Kunt u de cijfers in- en exclusief AOW weergeven?
Er zijn alleen cijfers beschikbaar vanaf het cohort 2014.
Uit het antwoord op vraag 1 (tabel 1) is gebleken dat na 5,5 jaar het aantal statushouders met een uitkering varieert tussen 45,4 procent (Syrische statushouders) en 51,5 procent (statushouders uit Irak). Statushouders hebben in de meeste gevallen de Syrische nationaliteit. Het aantal schommelt de laatste jaren tussen de 40 procent en 60 procent van de totale groep statushouders. Na Syriërs is de groep statushouders uit Eritrea de grootste groep. Dit betekent dat naar schatting op basis van tabel 1 de uitkeringsafhankelijkheid 43 procent bedraagt voor de groep statushouders van 35 jaar en ouder. Het gaat hierbij om maximaal 20 procent van de totale groep statushouders. Dit percentage is laag, omdat van de statushouders uit de jaren vanaf 2014 de helft tot driekwart tussen de 18 en 35 jaar is. Slechts één procent is 65 jaar of ouder.
Figuur 1 Verdeling leeftijd onder gehuisveste Statushouders in Nederland
Cijfers over de totale kosten bijstandsuitkeringen zijn niet te geven. Er spelen te veel factoren waarmee rekening gehouden moet worden. Er moet bijvoorbeeld gecorrigeerd worden voor verblijf in het COA, waar men alleen leefgeld krijgt. Pas wanneer de statushouder in een gemeente wordt geplaatst krijgt hij of zij een uitkering. Het verblijf in een COA is gemiddeld zeven maanden.
Verder moet rekening gehouden worden met de gemiddelde participatiegraad/uitkeringsafhankelijkheid. Uit het antwoord op vraag 1 is gebleken dat met het toenemen van de verblijfsduur in Nederland, statushouders steeds minder afhankelijk van een bijstandsuitkering zijn. Een nog een andere factor betreft deeltijdarbeid. Een deel van de uitkeringen is niet volledig, maar dient als aanvulling op de kleine deeltijdbanen die statushouders vaak hebben.
Wat bedragen sinds 2012 per jaar de totale kosten aan uitkeringen voor statushouders?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u ermee bekend dat één van de belangrijke oorzaken van deze forse stijging het lage opleidingsniveau van de groepen asielmigranten is die de laatste jaren de instroom gedomineerd hebben, waaronder veel Syriërs?
Het opleidingsniveau van asielmigranten is inderdaad laag. Net als bij mensen zonder migratieachtergrond is de arbeidsparticipatie bij laagopgeleiden lager dan bij beter opgeleiden.
Echter, het lage opleidingsniveau is niet de enige oorzaak. Andere vaak genoemde belemmeringen zijn 1) onvoldoende kennis van de Nederlandse taal, 2) het niet hebben van sociale netwerken, 3) het zoekgedrag naar een baan (dat onvoldoende kan aansluiten bij de gangbare manier van werven), 4) de arbeidsmarktoriëntatie (uitsluiting van bepaalde sectoren) en 5) onbekendheid en vooroordelen bij werkgevers (waaronder discriminatie). Ook specifieke belemmeringen spelen een rol. Vluchtelingen verlaten vaak onvoorbereid het land van herkomst. Dit kan leiden tot mentale of fysieke gezondheidsproblemen, een langdurige onderbreking van de loopbaan en een onzeker toekomstperspectief. Deze specifieke knelpunten kunnen de mogelijkheden voor participatie belemmeren. Gezondheid bijvoorbeeld, is een voorwaarde om te kunnen participeren.2 Met de nieuwe Inburgeringswet, die 1 januari 2022 in werking treedt, wordt beoogd de participatie en zelfredzaamheid van statushouders te versterken. Er wordt ingezet op een betere toeleiding naar werk en een vroege kennismaking met de Nederlandse arbeidsmarkt, onder andere door middel van duale trajecten, waarbij het leren van de taal gecombineerd wordt met het opdoen van werkervaring. Hiermee wordt getracht statushouders op een snelle en volwaardige manier mee te laten doen in de Nederlandse samenleving.
Hoeveel procent van de Syrische statushouders die sinds het uitbreken van de Syrische burgeroorlog naar Nederland zijn gekomen verricht hier hoogopgeleid werk?
Een klein deel verricht hoogopgeleid werk. De meerderheid van de Syrische statushouders (80 procent) is laagopgeleid. Zij die hoogopgeleid zijn, komen ook moeilijk aan werk. Dit heeft te maken met het feit dat diploma’s niet hetzelfde worden gewaardeerd (zie bijvoorbeeld motie Paternotte over buitenlandse zorgprofessionals) en/of zij door het vluchten geen diploma’s mee hebben kunnen nemen.
Vindt u dat het toenmalige kabinet een juiste voorstelling van zaken heeft gegeven over het opleidingsniveau van Syrische asielzoekers?
Zo ja, hoe rijmt u het opvoeren van «de apotheker uit Aleppo» als stereotype statushouder door het toenmalige kabinet dan met het lage opleidingsniveau en de hoge uitkeringsafhankelijkheid onder deze statushouders?
Zo nee, deelt u de conclusie dat deze onjuiste voorstelling van zaken een kwalijke beïnvloeding van de publieke opinie is geweest?
Ziet u in dat de aanhoudende grootscheepse immigratie in combinatie met de hoge uitkeringsafhankelijkheid onder migrantengroepen de Nederlandse verzorgingsstaat onbetaalbaar en onhoudbaar maakt? Zo nee, waarom niet?
Ziet u in de oplopende uitkeringsafhankelijkheid onder statushouders aanleiding de asielinstroom fors in te perken? Zo ja, hoe en op welke termijn gaat u dit vormgeven? Zo nee, waarom niet?
Op welke wijze houdt u in uw beleid rekening met een toenemende druk op de verzorgingsstaat als gevolg van het afnemende opleidingsniveau van groepen statushouders en de daarmee gepaard gaande hogere uitkeringsafhankelijkheid?
Wat is uw reactie op het feit dat talloze gemeenten met de handen in het haar zitten vanwege uw opdracht om dit jaar 24.500 statushouders te huisvesten?
De taakstelling voor 2021 gaat ervan uit dat gemeenten 24.500 statushouders moeten huisvesten. Deze personen hebben recht op bescherming in Nederland, en moeten dientengevolge uitgeplaatst worden naar huisvesting in een gemeente. Tijdige huisvesting is niet alleen in het belang van statushouders, maar ook in het belang van de Nederlandse samenleving. Zo kunnen statushouders sneller participeren in en bijdragen aan de Nederlandse samenleving en arbeidsmarkt. Bovendien zorgt een snelle doorstroom naar huisvesting ervoor dat de maatschappelijke impact en financiële kosten die gepaard gaan met de opvang van asielzoekers beperkt worden gehouden.
Hoewel het belang van het huisvesten van statushouders groot is, heeft het kabinet ook begrip voor de lastige opgave waar gemeenten voor staan. Gemeenten zijn in 2021 geconfronteerd met een hoge taakstelling, terwijl de woningmarkt niet aansluit bij de woonbehoefte. Ondanks de forse opgave zijn gemeenten in het eerste halfjaar van 2021 in staat geweest om 9.600 statushouders te huisvesten.
Op dit moment verblijven bijna 11.000 statushouders in de opvang van het COA. Daarvan verblijven er 6.000 langer dan de afgesproken termijn in de opvang. Het verblijf van statushouders in de COA-opvang drukt op de opvangcapaciteit van het COA. Mede daarom hebben de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid 25 augustus jl. bestuurlijke partners opgeroepen om o.a. de achterstand op het realiseren van de taakstelling uitplaatsing statushouders in te lopen. Om gemeenten hierbij te ondersteunen, heeft het kabinet al sinds november 2020 meerdere ondersteuningsmaatregelen genomen. Deze staan beschreven in de brief Opgaven Huisvesting statushouders en Opvang aan de commissarissen van de Koning en burgemeesters van 3 november 2020, welke als bijlage is toegevoegd aan de brief van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid van 3 november 20203, en staan beschreven in de Integrale Handreiking voor opvang, huisvesting en inburgering4 gepubliceerd op 12 februari 2021. In juli 2021 is een regeling om versnelde huisvesting en begeleiding van grote gezinnen statushouders te stimuleren. Daarnaast heeft het kabinet aangekondigd in 2021 wederom een bedrag van € 50 miljoen beschikbaar te stellen voor de bouw van (flexibele) huisvesting voor kwetsbare groepen, waarvan € 15 miljoen voor statushouders. Het kabinet ondersteunt dit met kortingen en vrijstellingen op de Verhuurdersheffing. Overige maatregelen en de oproep aan de bestuurlijke partners staan beschreven in de bestuurlijke brief, welke als bijlage is toegevoegd aan de brief van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid van 25 augustus 2021, 35079635
In navolging daarvan hebben de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid en de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties gesproken met de Commissarissen van de Koning om hen op te roepen om deze opgave met urgentie resultaatgericht in te vullen. Provincies en gemeenten zijn vervolgens voortvarend aan de slag gegaan met het plannen van gesprekken hierover op regionaal niveau.
Erkent u dat het gemeenten officieel weliswaar vrijstaat de urgentieregeling voor statushouders af te schaffen, maar dat dit in de praktijk feitelijk geen verschil maakt zolang u gemeenten blijft dwingen de taakstelling te halen? Zo nee, waarom niet?
De gemeente is verantwoordelijk voor het huisvesten van statushouders conform de halfjaarlijkse taakstelling. Dit volgt uit de Huisvestingswet. Sinds 1 juli 2017 kunnen gemeenten echter zelf bepalen welke categorieën woningzoekenden ze als urgentiecategorie in de huisvestingsverordening wensen op te nemen. Deze keuze is daarmee lokaal bepaald.
Dat statushouders op dit moment door sommige gemeenten in een urgentieregeling als voorrangscategorie worden beschouwd, is het gevolg van de afwegingen die gemeenten hebben gemaakt gegeven enerzijds de huidige lokale situatie op de woningmarkt en anderzijds de taakstelling die gemeenten hebben om statushouders te huisvesten. Het tijdig huisvesten van statushouders is voor een snelle en betere integratie van belang. Ook worden daarmee de maatschappelijke impact en financiële kosten die met de opvang van asielzoekers gepaard gaan, beperkt gehouden.
Vindt u het aan de inwoners uit te leggen dat een gemeente als de Utrechtse Heuvelrug, die de taakstelling eerder bijna onmogelijk noemde, alleen op een lichte vermindering kan rekenen in ruil voor honderd extra asielzoekers in het asielzoekercentrum (AZC) in Leersum?2
Ja, de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid stelt twee keer per jaar een taakstelling vast, van het aantal in het komende half jaar te huisvesten statushouders aan de hand van de prognose van in te willigen asiel- en nareis verzoeken. Volgens een vaste verdeelsleutel, gebaseerd op het inwoneraantal van gemeenten, worden statushouders verdeeld over gemeenten.
Op grond van de Huisvestingswet kunnen gemeenten met elkaar afspraken maken over het uitruilen of overnemen van een aantal te huisvesten statushouders, zolang de som hiervan gelijk blijft. Het is aan gemeenten onderling om afspraken te maken over bijvoorbeeld het uitruilen van te huisvesten statushouders in ruil voor het realiseren van opvangplekken.
Wat vindt u ervan dat gemeenten, soms zelfs tegen de lokale regelgeving in, voor statushouders ineens in hoog tempo tijdelijke woningen uit de grond kunnen stampen, woningen kunnen splitsen en leegstaande panden kunnen ombouwen tot appartementen, terwijl Nederlandse starters al jaren snakken naar dergelijke woningen?
De Minister voor Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zet zich al geruime tijd in om de woningproductie aan te zwengelen en het tekort in te lopen. Het is goed dat gemeenten zich inzetten om in een hoog tempo tijdelijke woningen te realiseren, niet alleen voor statushouders maar voor alle doelgroepen die wachten op een woning. Belangrijk is de beschikbaarheid van voldoende passende woningen voor eenieder, waaronder specifieke doelgroepen. Daarom heeft het kabinet breed ingezet op het aanjagen van de woningbouwproductie. Zo heeft de Minister voor Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties onder meer met Aedes, de koepelorganisatie van woningcorporaties, en de VNG de afspraak gemaakt dat er binnen twee jaar gestart wordt met de bouw van 150.000 betaalbare sociale huurwoningen en er 10.000 flexwoningen gerealiseerd kunnen worden. Het kabinet ondersteunt dit met kortingen en vrijstellingen op de Verhuurdersheffing.
Wat is uw reactie op het feit dat corporaties, zoals onder andere in Apeldoorn, de huurprijs van vrijkomende vrije sectorwoningen fors verlagen voor statushouders terwijl dergelijke woningen voor veel Nederlandse woningzoekende gezinnen totaal onhaalbaar zijn?3
Het huisvesten van grote gezinnen statushouders is lastig omdat voor deze gezinnen weinig geschikte woonruimte beschikbaar is. Daarom is de gemiddelde verblijfstijd van grote gezinnen statushouders (van acht personen of meer), na vergunningverlening, in de COA-opvang langer dan gemiddeld. De verlengde duur van de opvang van deze doelgroep is kostbaar, houdt schaarse bedden bezet en zorgt er bovenal voor dat statushouders niet kunnen starten met integratie en participatie.
De financiële impuls van het Ministerie van Justitie en Veiligheid waar de vraagsteller naar verwijst, is een pilot die erop is gericht om geselecteerde gemeenten te ondersteunen bij het huisvesten van grote gezinnen statushouders om zo de opvang in COA-locaties te kunnen beëindigen. Bij wijze van een proef hebben 24 gemeenten voor 31 grote gezinnen 1 miljoen euro (32.500 euro per groot gezin) ontvangen om huisvesting te versnellen, daar kan (tijdelijke) huuraftopping een onderdeel van zijn.
Vindt u het ethisch gemeenten te dwingen om in één jaar tijd aan 24.500 statushouders woningen weg te geven, terwijl steeds meer Nederlandse jongeren noodgedwongen tot hun dertigste bij hun ouders blijven wonen, zoals deze maand bijvoorbeeld in Odijk waar sprake was van 1.175 inschrijvingen voor twaalf sociale huurwoningen4 en de wachttijden voor sociale huurwoningen inmiddels kunnen oplopen tot 22 jaar?5 Zo ja, waarom? Zo nee, bent u bereid de taakstelling huisvesting vergunninghouders voor gemeenten te schrappen?
Het kabinetsstreven is gericht op een menswaardig en effectief migratiebeleid. Dit houdt in dat Nederland bescherming biedt aan vluchtelingen die daar recht op hebben. In Nederland wordt geen onderscheid gemaakt op basis van nationaliteit. Iedereen in Nederland wordt in gelijke gevallen gelijk behandeld. Dat uitgangspunt is in onze Grondwet verankerd. De gemeente is verantwoordelijk voor het huisvesten van vergunninghouders conform de halfjaarlijkse taakstelling. Het is belangrijk om balans tussen verschillende aandachtsgroepen op de woningmarkt en reguliere woningzoekenden te waarborgen. Dit is ook één van de conclusies uit het rapport Ter Haar. Belangrijk is daarom ook het aanjagen van de woningbouwproductie, óók voor die reguliere woningzoekende waaronder de starters. Daarom heeft de Minister voor Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties verschillende maatregelen genomen om de bouw van nieuwe woningen te versnellen en de druk op de woningmarkt te verlagen. Naast de inzet van middelen voor de Woningbouwimpuls heeft de Minister voor Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties samen met Aedes en de VNG afspraken gemaakt over de bouw van 150.000 sociale huurwoningen en het toevoegen van 10.000 flexwoningen in de komende twee jaar. Het kabinet ondersteunt dit met kortingen en vrijstellingen op de Verhuurdersheffing. Daarnaast heeft het kabinet voor 2021 wederom 50 miljoen euro beschikbaar gesteld als stimulans voor de bouw van (flexibele) huisvesting voor kwetsbare groepen, waaronder statushouders. Mogelijkheden voor flexibele huisvesting zijn onder andere de inzet van tussenvoorzieningen. Deze bieden gemeenten de mogelijkheid om versneld aan hun taakstelling voor vergunninghouders te voldoen en de druk op COA-locaties te verlichten, zonder dat dit ten koste gaat van de reguliere woningzoekende.
Het vaccineren van arbeidsmigranten |
|
Lisa Westerveld (GL), Senna Maatoug (GL) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66), Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Deelt u de mening dat ook arbeidsmigranten in Nederland gevaccineerd moeten worden om de doelstelling van een homogene vaccinatiegraad te bereiken?
Ja.
Hoeveel arbeidsmigranten zijn er gevaccineerd in Nederland, hoeveel hebben een afspraak en hoeveel hebben nog niet de mogelijkheid gehad om een afspraak te maken/zich te laten vaccineren?
Er is geen aparte registratie voor deze doelgroep. Arbeidsmigranten kunnen in de Basisregistratie Personen (BRP) bij een gemeente ingeschreven staan, of zijn opgenomen in het Register Niet-Ingezetene (RNI) of zijn niet geregistreerde personen. Zij staan niet apart geregistreerd in CIMS of bij GGD. Het is hierdoor niet bekend hoeveel arbeidsmigranten zich hebben laten vaccineren, een afspraak hebben of nog geen mogelijkheid hebben gehad.
Welk beleid wordt er gevoerd om arbeidsmigranten een vaccin aan te bieden? In hoeverre is er gerichte communicatie voor deze doelgroep?
Er zijn verschillende routes om arbeidsmigranten een vaccin aan te bieden. Werkgevers en uitzendbureaus hebben afspraken gemaakt om de arbeidsmigranten te informeren en ze eventueel naar de GGD vaccinatielocatie te brengen. In het antwoord op vraag 5 ga ik nader in op de gemaakte afspraken.
Vaccinatie van deze groep kent extra uitdagingen. Zij zijn niet altijd direct oproepbaar via adres- of woongegevens. Velen kunnen door een taalbarrière niet tot de juiste informatie komen of moeten geholpen worden in de moedertaal. Ook kan een deel van deze groep wantrouwend tegen overheid en registraties zijn. Om ook de vaccinatiegraad onder arbeidsmigranten hoog te krijgen wordt extra aandacht besteed aan het bereiken van deze doelgroep. Voorlichting en informatie over de vaccinatiecampagne is dan ook van groot belang. De gerichte communicatie voor deze doelgroep bestaat uit o.a.
Is er contact met de brancheorganisatie Algemene Bond Uitzendondernemingen en is er al een plan om arbeidsmigranten te bereiken? Zijn hier afspraken over gemaakt en zo ja, wat zijn die?
Ik heb de hulp gevraagd van werkgevers- en uitzendorganisaties (ABU en NBBU) om de specifieke groep van arbeidsmigranten te bereiken die geen e-mailadres hebben doorgegeven bij het RNI loket, en niet in het BRP staan. De brancheorganisaties informeren hun werknemers over de vaccinatiecampagne, specifiek dat men recht heeft op een vaccinatie en hoe men hier een afspraak voor kan maken. Ook wordt men geïnformeerd over de mogelijkheid zich in te schrijven voor de digitale nieuwsbrief. Hiervoor kunnen zij zich op geven via info@rvig.nl. Ook vakbonden en maatschappelijke organisaties delen de informatie en zijn geconsulteerd in het proces. Het informatiemateriaal wordt gedeeld met nieuwssites en organisaties die een groot bereik hebben onder arbeidsmigranten. Hierbij kunt u denken aan polonia.nl en workinnl.nl. Via alle genoemde kanalen en organisaties beogen wij een zo groot mogelijk bereik te realiseren en mensen te bewegen tot het halen van een vaccinatie.
Welke afspraken zijn er gemaakt met de GGD’en, werkgevers en uitzendbranche om zo snel mogelijk de arbeidsmigranten die een prik willen deze ook te geven?
Inmiddels zijn de GGD regio’s ook gestart met fijnmazig vaccineren. Hierbij wordt er door de GGD samengewerkt met lokale organisaties (zoals lokale werkgevers/uitzendbureaus) en trekken zij samen op om drempels voor deze doelgroepen weg te nemen. In een aantal GGD-regio’s met veel arbeidsmigranten worden of zijn reeds initiatieven gestart om hen laagdrempelig voor te lichten over vaccinatie en de vaccinatie ook aan te bieden. Goede voorbeelden zijn het beschikbaar stellen van busjes door het uitzendbureau voor vervoer naar de GGD-vaccinatielocatie, een prikbus, vaccineren op locatie of het creëren van open inloopuren.
Herkent u dat geen toegang tot DigiD een belemmering vormt voor vaccinatie bij arbeidsmigranten? Welke stappen zijn er de afgelopen periode gezet om deze belemmering weg te nemen?
Het ontbreken van een DigiD kan een belemmering vormen voor vaccinatie bij arbeidsmigranten. In de gerichte communicatie voor deze doelgroep wordt als eerste optie voor het maken van een afspraak het telefoonnummer 0800-7070/+31-85112 4970 aangegeven. Daarnaast zet ik ook veel in op de samenwerking met GGD en sociale partners en het bereiken van arbeidsmigranten via de campagne fijnmazig vaccineren. Zie bovenstaande antwoorden.
Kunt u aangeven of en op welke manier er wordt samengewerkt om de vaccinatiegraad bij arbeidsmigranten te verhogen door betrokken overheden? Specifiek door gemeenten, GGD, SZW en VWS?
Er bestaat een werkgroep onder leiding van het RIVM, waarin GGD-GHOR Nederland, de Ministeries van SZW en VWS samenwerken om de arbeidsmigranten te bereiken, te informeren en te laten vaccineren. Bij het fijnmazig vaccineren werken GGD regio’s samen met de gemeenten.
Welke overheidsorganisatie is hoofdverantwoordelijk?
Het COVID vaccinatieprogramma valt onder de verantwoordelijkheid van het Ministerie van VWS.
Bent u er van op de hoogte dat er diverse werkgevers zijn die graag zien dat er de mogelijkheid is van incompany vaccineren? Bent u bereid om incompany vaccineren mogelijk te maken aanvullend op de bestaande vaccinatie-strategie? Zo ja, welke rol kunt u daar in spelen?
Daar ben ik van op de hoogte. Echter er is bewust gekozen om vaccineren van arbeidsmigranten door GGD te laten uitvoeren. Voor laagdrempeligheid kan vaccineren op locatie of in tijdelijke en/of mobiele vaccinatielocaties, zoals prikbussen en pop-uplocaties, ingezet worden. Dit kan in overleg met de lokale werkgever besloten worden. Door de vaccinatie door GGD te laten uitvoeren, beogen we dat mogelijke vaccinatie drang en dwang wordt voorkomen en is er geen aanvullende complexiteit voor registratie van vaccinatie in CIMS.
Worden de prikbussen ook ingezet om arbeidsmigranten te bereiken, door bijvoorbeeld naar werkgevers te gaan waar veel arbeidsmigranten werken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Welke vaccins bent u van plan om te gebruiken voor arbeidsmigranten? Is voor deze groep bijvoorbeeld ook Janssen beschikbaar, omdat daar maar één prik van nodig is?
Waar mogelijk biedt de GGD op de vaste vaccinatielocaties en bij het fijnmazig vaccineren twee typen vaccins aan, het Janssen-vaccin en een mRNA vaccin. Personen boven de 18 jaar hebben hierin keuzevrijheid. Voor de groep 12 tot en met 17-jarigen is bij de GGD alleen het vaccin van BioNTech/Pfizer beschikbaar.
De verslechterde situatie van vluchtelingen in Griekenland |
|
Jasper van Dijk |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op de twee uitspraken van de Raad van State van 28 juli 2021 over het terugsturen van vluchtelingen naar Griekenland?1 2
In de in uw vraag genoemde uitspraken overweegt de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) dat uit de beschikbare informatie het beeld naar voren komt dat de Griekse autoriteiten, ondersteund door verschillende ngo's, weliswaar niet onverschillig staan tegenover de situatie van statushouders, maar dat zij in de praktijk vaak niet kunnen voorkomen dat statushouders in een situatie terecht komen waarin zij niet kunnen voorzien in de belangrijkste basisbehoeften, zoals wonen, eten en zich wassen. De Afdeling concludeert dat onvoldoende is gemotiveerd dat ten aanzien van Griekenland kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel en dat de leefomstandigheden van statushouders bij terugkeer naar Griekenland niet de bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid (materiële deprivatie) bereiken als bedoeld in het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 19 maart 2019 (het arrest Ibrahim). In mijn brief van 30 september jl. heb ik uw Kamer geïnformeerd over de gevolgen van deze uitspraken voor vreemdelingen die in Nederland asiel aanvragen, maar al internationale bescherming hebben in Griekenland.
Waarom heeft u het zo ver laten komen dat de Raad van State uw beleid moet corrigeren?
De Afdeling constateert een motiveringsgebrek ten aanzien van het kunnen uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Eerder, met name in een uitspraak van 30 mei 2018, oordeelde de Afdeling dat de situatie in Griekenland voor statushouders moeilijk is, maar niet zo slecht dat zij niet naar dat land konden terugkeren.3 Door nieuwe ontwikkelingen komt de Afdeling nu, in de twee uitspraken van 28 juli 2021, tot een ander oordeel. Daarbij heeft zij actuele informatie en rapporten van verschillende partijen, waaronder ngo’s, over de situatie in Griekenland voor statushouders betrokken.
Uit die beschikbare informatie komt onder meer het beeld naar voren dat een verslechterde situatie voor statushouders in Griekenland is ontstaan door de Griekse wetswijziging van maart 2020. Die wetswijziging heeft tot gevolg dat de periode waarbinnen een statushouder de opvang voor asielzoekers moet verlaten en een zelfstandige woonruimte moet vinden, is teruggebracht van zes maanden naar één maand. De wetswijziging ging bovendien gepaard met een significante toename van het aantal positieve beslissingen op asielaanvragen, wat de druk op de beschikbare voorzieningen in Griekenland nog verder deed toenemen. De situatie van statushouders in Griekenland dient door mij nader te worden onderzocht en beoordeeld. Om een volledig en actueel beeld te krijgen van de situatie voor terugkerende statushouders naar Griekenland, zet ik in op een feitenonderzoek.
Hoe kan het dat u de Kamer heeft voorgehouden dat de situatie in Griekenland verbetert, terwijl de Raad van State het tegenovergestelde concludeert?
Uw Kamer is meermaals geïnformeerd over de situatie in Griekenland. Daarbij is met name ingegaan op de situatie van asielzoekers die is verbeterd. In het bijzonder voor wat betreft de opvang van asielzoekers en irreguliere migranten op de Griekse eilanden.4 Ten aanzien van de Griekse statushouders bent u onder meer op 1 februari jl. per brief geïnformeerd over de uitvoering van het Nederlandse terugkeerbeleid.5 Daarin beschreef ik dat de IND, en eventueel de rechter in beroep, destijds heeft geoordeeld dat terugkeer van statushouders naar Griekenland niet in strijd is met artikel 3 van het EVRM. In deze beantwoording heb ik niet uitgeweid over de situatie van deze groep in Griekenland. Enkele maanden later – in mijn brief van 25 juni jl. – heb ik de integratie van statushouders genoemd als een punt van zorg.6
Wat onderneemt u in Europees verband om de situatie in Griekenland te verbeteren?
Over de inzet van het kabinet ten aanzien van de situatie van asielzoekers en irreguliere migranten in Griekenland, is uw Kamer uitvoerig geïnformeerd. Specifiek ten aanzien van de problematiek van secundaire migratie als gevolg van doorreizende statushouders vanuit Griekenland heb ik reeds samen met enkele andere lidstaten bij de Europese Commissie aangedrongen op het vinden van oplossingen voor deze groep.7 Onderdeel daarvan zou aanvullende integratiesteun kunnen zijn. Daarbij zal rekening moeten worden gehouden met de voorzieningen die de Griekse overheid ook aan eigen onderdanen biedt. Wat mij betreft is dat echter niet voldoende en biedt dat geen oplossing op de korte termijn. Samen met mijn collega’s zal ik dan ook blijven aandringen op aanvullende maatregelen. Hierover vindt overleg plaats met onze Europese partners. Het uitgangspunt is dat statushouders dezelfde rechten en toegang tot werk, onderwijs, gezondheidszorg, huisvesting en sociale voorzieningen moeten hebben als de onderdanen van een land waar zij die bescherming genieten.
Bent u bereid op korte termijn met uw ambtsgenoot in Griekenland in gesprek te gaan?
Kortheidshalve verwijs ik uw Kamer naar het verslag van mijn bezoek aan Griekenland. Over deze specifieke problematiek heb ik ook toen met mijn Griekse ambtsgenoot gesproken. Wij hebben afgesproken onze nauwe samenwerking en dialoog over de verschillende onderwerpen voort te zetten.8
Deelt u de mening dat de opvang van vluchtelingen een gedeelde Europese verantwoordelijkheid is en dat alle lidstaten hun eerlijke deel daarvan moeten opvangen?
Het kabinet is voorstander van een solidariteitsmechanisme dat een eerlijke verdeling van solidariteit en verantwoordelijkheid garandeert tussen Lidstaten, daaronder begrepen herplaatsing op basis van objectieve criteria. Hierop wordt ook ingezet bij de onderhandelingen over de Commissievoorstellen van 23 september 2020 op het gebied van asiel en migratie.