Sociale ondernemingen die niet alle coronasteun ontvangen |
|
William Moorlag (PvdA), Gijs van Dijk (PvdA) |
|
Bas van 't Wout (minister economische zaken) (VVD), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Sociale onderneming De Oude Keuken tussen wal en schip met coronasteun»?1
Ja.
Bent u ook van mening dat sociale ondernemingen, zoals De Oude Keuken, een enorm belangrijke rol en functie hebben in de samenleving, bijvoorbeeld bij het aan het werk helpen van mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt?
Sociale of maatschappelijke ondernemingen kunnen een belangrijke rol spelen bij het aanpakken van maatschappelijke vraagstukken op het terrein van bijvoorbeeld de arbeidsparticipatie van mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt, maar ook op andere terreinen zoals energie en klimaat, zorg en onderwijs. In beginsel kunnen alle ondernemingen een bijdrage hieraan leveren, maar vanwege hun focus op maatschappelijke impact nemen sociale ondernemingen hierbij een bijzondere positie in2.
Maakt u zich ook grote zorgen, gezien sociale ondernemingen vaak weinig buffers hebben, dat er door deze coronacrisis veel sociale ondernemingen op omvallen staan?
De coronacrisis hakt er bij iedereen in en dat is voelbaar in alle sectoren, bij werkenden, burgers en bij alle ondernemingen waaronder de sociale ondernemingen. Het kabinet spant zich daarom in om zo goed als kan baanbehoud en bedrijvigheid te ondersteunen. Het kabinet zet zich hier vanaf de start van de crisis voor in door middel van de omvangrijke steun- en herstelpakketten, waaronder de Tijdelijke Noodmaatregel Overbrugging voor Werkgelegenheid (NOW), de Tegemoetkoming in de Vaste Lasten (TVL) en de Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandig ondernemers (Tozo). Het generieke steun- en herstelpakket ademt mee en leidt daarmee automatisch tot meer steun voor ondernemers die langer dicht moeten.
Bent u van mening dat het hebben van een «verkeerde» SBI-code, hetgeen het geval is bij De Oude Keuken en bij andere sociale ondernemingen met een horecafunctie, er niet toe mag leiden dat zij geen aanspraak kunnen maken op alle noodzakelijke overheidssteun, zoals de Eenmalige opslag Horeca Voorraad en Aanpassingen (HVA)?
Vanaf het vierde kwartaal 2020 kunnen alle sectoren gebruik maken van de TVL (met uitzondering van de financiële instellingen) ongeacht de SBI-code. Dat geldt dus ook voor sociale ondernemingen zoals De Oude Keuken. De TVL-tegemoetkoming wordt berekend met behulp van de SBI-code waarmee per sector het vastelastenpercentage kan worden vastgesteld. Een onderneming kan TVL alleen op basis van de SBI-code van de hoofdactiviteit aanvragen. De TVL-subsidie wordt op basis van het hele omzetverlies berekend, inclusief het omzetverlies van de nevenactiviteit3.
De opslag HVA is gericht op bedrijven met een hoofdactiviteit SBI-code 56 eet- en drinkgelegenheden en geldt dus niet voor andere ondernemingen met ook een horecafunctie.4 Indien een onderneming kan aantonen dat bij de activiteiten waarmee de onderneming op 15 maart 2020 was ingeschreven in het handelsregister een andere SBI-code voor hoofdactiviteit passend zou zijn, dan kan deze onderneming daar binnen de gestelde termijnen beroep op doen bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO.nl). Om voor de HVA in aanmerking te komen moet dit dus om de hoofdactiviteit met SBI-code 56 eet- en drinkgelegenheid gaan.
Bent u bereid om ervoor te zorgen dat sociale ondernemingen met een verkeerde SBI-code toch de hoognodige overheidssteun krijgen?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid, omdat de problemen bij sociale ondernemingen breder spelen dan alleen een verkeerde SBI-code, in overleg met Social Enterprise Nederland extra steun aan sociale ondernemingen te bieden zodat zij deze coronacrisis doorkomen?
In de brief van 21 januari jl. heeft het kabinet het economische steun- en herstelpakket vanaf Q1 2021 fors uitgebreid.5 Het kabinet heeft blijvend oog voor de impact van de crisis en de beperkende maatregelen. De afgelopen maanden is er vanuit het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat veelvuldig contact geweest met het bedrijfsleven en verschillende branche- en belangenorganisaties, waaronder met Social Enterprise Nederland. Deze gesprekken zet het kabinet de komende tijd voort.
Het bericht dat grootwinkels aan de rand van de afgrond staan |
|
Chris Stoffer (SGP) |
|
Bas van 't Wout (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Grootwinkels staan aan rand van afgrond?1
Ja.
Herinnert u zich de toezegging dat u met grootwinkelbedrijven met filialen in gesprek gaat over de steunmaatregelen, gedaan tijdens het debat over uitbreiding van het steunpakket voor bedrijven op 28 januari 2021?
Ja.
Hebben deze gesprekken reeds plaatsgevonden of staan deze gesprekken reeds gepland en wanneer kan de Kamer een terugkoppeling van deze gesprekken verwachten?
Er is veelvuldig gesproken met brancheorganisaties en ondernemers uit de detailhandel om meer inzicht te krijgen in de specifieke problematiek van deze bedrijven. Grootwinkelbedrijven ervaren het als onrechtvaardig dat het MKB wel een substantiële tegemoetkoming in de vaste lasten krijgt per winkel en het grootwinkelbedrijf per filiaal slechts een fractie daarvan zal kunnen ontvangen. Daarnaast gaven ze aan dat voor de detailhandel, met name in de sectoren mode, schoenen en sport, de afschrijving op de voorraad groot is. De TVL-regeling wordt als te beperkend ervaren voor deze problematiek.
Met het grootwinkelbedrijf zijn de afgelopen maanden technische gesprekken gevoerd over een voorstel van de sector voor een nieuwe regeling. Vervolgens is verkend wat de haalbaarheid en wenselijkheid is van een steunregeling die de problematiek van het groot(winkel)bedrijf) passend zou adresseren. De brief van 27 mei jl. over het steun- en herstelpakket in het derde kwartaal van 2021 (Kamerstuk 2021Z09148) beschrijft welke opties onderzocht zijn en wat de voor- en nadelen van deze opties zijn. Alles overwegende heeft het kabinet ervoor gekozen om geen extra subsidieregeling voor het grootbedrijf in te voeren.
Bent u bereid om samen met de winkelketens op een creatieve en oplossingsgerichte manier naar afdoende oplossingen te zoeken?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u het eens met de opvatting dat het van groot belang is dat we deze (middelgrote) winkelketens, soms oude familiebedrijven, niet om laten vallen, omdat dit grote, negatieve gevolgen heeft voor (lokale) winkelstraten, heel veel banen en de Nederlandse economie?
De inzet van dit kabinet is om zoveel mogelijk bedrijven door deze crisis te helpen. Hoewel het kabinet ziet dat de veerkracht van het Nederlandse bedrijfsleven groot is en een toename aan faillissementen uit lijkt te blijven, realiseert het kabinet zich dat de laatste lockdown een flinke tegenslag was, juist ook voor de detailhandel. Middelgrote en grotere ketens in deze sector zijn inderdaad van groot belang voor de Nederlandse winkelstraten. In de retailsector zijn 820.000 mensen werkzaam, waarmee de sector een belangrijk onderdeel vormt van de economie.
Het is echter niet eenvoudig om zicht te krijgen op de daadwerkelijke omvang van de problematiek binnen deze sector. Er blijken grote verschillen te bestaan tussen bedrijven en de verschillende branches. Ook is er juist voor grotere winkelketens doorgaans een ruimer handelingsperspectief om de impact van deze crisis te verzachten, onder meer op het vlak van financiering, organisatorische slagkracht, aanpassen van het bedrijfsmodel en het spreiden van kosten binnen hun eigen concern en in de keten. En hoewel er nog altijd beperkingen gelden, is door de versoepeling van maatregelen intussen steeds meer mogelijk in de winkelstraten.
Om zoveel mogelijk onnodige faillissementen van levensvatbare bedrijven te voorkomen heeft het kabinet het steunpakket een aantal keren fors uitgebreid. Hiermee worden heel veel ondernemers ondersteund en dit pakket komt ook ten goede aan grotere ketens, bijvoorbeeld bij het betalen van de vaste lasten of de loonkosten. Om het grootbedrijf aanvullend tegemoet te komen heeft het kabinet in januari 2021 besloten om de TVL ook open te stellen voor het niet-mkb en wordt de maximale TVL-vergoeding voor het tweede kwartaal van 2021 verhoogd naar € 1,2 miljoen.
Ook is er overheidsondersteuning op het vlak van financiering. De GO-C biedt een hogere borgstelling van de overheid (80–90%) dan de reguliere GO (50%). Financiers kunnen hierdoor ruimer krediet verstrekken aan (in de kern gezonde) ondernemingen die zijn getroffen door corona. En voor de Groeifaciliteit is de maximale financiering die voor één onderneming onder garantie kan worden gebracht verhoogd van 25 naar 50 miljoen. De Groeifaciliteit beoogt investeringen van banken en participatiemaatschappijen in het risicodragend vermogen (achtergestelde leningen of aandelenkapitaal) van ondernemingen te stimuleren met een garantie op ten hoogste 50% van het geïnvesteerde kapitaal.
Tot slot bestaat er als laatste redmiddel het afwegingskader voor maatwerksteun aan individuele bedrijven. Daar waar andere steunmaatregelen onvoldoende soelaas bieden, kunnen hiermee faillissementen van maatschappelijk relevante en levensvatbare grote bedrijven worden voorkomen.
Bent u van mening dat dit probleem dusdanig groot is dat het vinden van een oplossing prioriteit moet krijgen, ondanks de uitdagingen die er liggen op het gebied van de uitvoering? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Ziet u de urgentie om de grote financiële problemen waar deze ondernemingen in verkeren op te lossen, zeker nu volledige openstelling voorlopig niet mogelijk lijkt, en waar blijkt deze urgentie uit?
Zie antwoord vraag 5.
Kan u een reactie geven op het feit dat filialen van deze winkelketens soms slechts enkele honderden euro’s per maand aan steun krijgen via de Tegemoetkoming Vaste Lasten (TVL) en de Voorraadsubsidie Gesloten Detailhandel (VGD) en dat dat in vrijwel alle gevallen volstrekt ontoereikend is om de vaste lasten voor deze filialen op te vangen?
Een groep verbonden ondernemingen, zoals een winkelketen, wordt binnen de staatsteunregels waar de TVL onder valt gezien als één partij. Dat betekent dat voor de gehele groep de staatssteungrens van 1,8 miljoen euro geldt tot het einde van dit jaar. Voor het eerste kwartaal van 2021 kan een groot bedrijf of concern maximaal 600.000 euro aan TVL ontvangen. Voor het grootbedrijf uit de detailhandel kan hier nog een Voorraadvergoeding Gesloten Detailhandel van 300.000 euro bovenop komen.
Welke stappen zet u om in Europees verband de mogelijkheden te verruimen om dergelijke ondernemingen voldoende te ondersteunen?
Op 28 januari jl. heeft de Europese Commissie bekendgemaakt dat de duur van het tijdelijk steunkader wordt verlengd tot 31 december 2021 en dat de maximale steunbedragen voor een aantal onderdelen in het steunkader worden verhoogd. Dit houdt onder andere in dat het maximale steunbedrag dat per onderneming kan worden verleend op grond van paragraaf 3.1 van het Europese tijdelijk steunkader, waarop de TVL is gebaseerd, 1,8 miljoen euro bedraagt. Naar aanleiding hiervan zijn de maximumsubsidie bedragen voor de TVL al verhoogd. Ik zie op dit moment geen noodzaak om te pleiten voor meer ruimte voor tegemoetkoming in ongedekte (vaste) lasten op Europees niveau.
Welke andere steun kan u aan deze ondernemingen bieden, ten einde onnodige faillissementen te voorkomen, en wordt daarbij de ruimte die regelgeving biedt ten volle benut?
Om faillissementen van levensvatbare en maatschappelijk relevante grote bedrijven te voorkomen blijft maatwerksteun voorhanden. Zoals aangekondigd in de Kamerbrief van 27 mei jl. over het steun- en herstelpakket in het derde kwartaal van 2021 (Kamerstuk 2021Z09148) zal het kabinet de komende periode bezien of er nog onnodige drempels voor maatwerksteun bestaan die verhinderen dat levensvatbare ondernemingen die van maatschappelijk belang zijn in aanmerking komen. Ook wordt gekeken of de beoordelingscapaciteit indien nodig kan worden uitgebreid.
Kunt u deze vragen, gezien het spoedeisende karakter van het onderwerp, zo snel mogelijk beantwoorden?
Omdat het proces rond een eventuele aanvullende compensatiemaatregel volop in ontwikkeling was, is beantwoording van deze vragen aangehouden tot de uitkomst van dit proces bekend was.
Behoud van banen in Roden |
|
Henk Nijboer (PvdA), William Moorlag (PvdA) |
|
Bas van 't Wout (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Ruzie tussen Nederland en Frankrijk bedreigt banen in Roden»?1
Ja.
Klopt het dat er ruzie is tussen Nederland en Frankrijk over het bedrijf Photonis?
Nee. De Nederlandse overheid heeft goed en frequent contact met de Franse staat over de ontwikkelingen rondom het bedrijf Photonis.
Deelt u de zorgen over de werkgelegenheid in Roden?
Het kabinet is van mening dat de werkgelegenheid bij de vestiging van Photonis in Roden naar verwachting op de middellange en lange termijn beter geborgd is bij een verkoop door de huidige eigenaar. Dit is ook de boodschap die ik heb overgebracht aan de Franse Minister van Economie en Financiën. De opties waar de Franse staat nu naar kijkt zullen hier ook blijk van moeten geven.
Bent u bereid zich in te spannen zodat er geen werkgelegenheid in Roden verloren gaat?
Het kabinet heeft nadrukkelijk oog voor de hoogwaardige kennisontwikkeling en werkgelegenheid in de regio rondom Roden. Het ecosysteem rond de Rijksuniversiteit Groningen speelt hierbij een belangrijke rol en heeft in deze context uitdrukkelijk ook mijn aandacht. Hier zal het kabinet zich vanzelfsprekend voor inzetten.
Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat het bedrijf niet in verkeerde handen valt?
Het kabinet heeft geen indicatie dat een onwenselijke overname van het bedrijf op dit moment aan de orde is. In de verschillende scenario’s blijft de inzet van Nederland hetzelfde; het borgen van de ontwikkeling van hoogwaardige kennis en R&D op beide locaties, de internationale concurrentiepositie van het bedrijf, wereldwijde markttoegang en de hiermee gemoeide werkgelegenheid. Hierover blijft Nederland in gesprek met de Franse staat.
Deelt u de mening dat de discussie over het bedrijf tot veel onzekerheid bij gezinnen leidt en dat er zo snel mogelijk zekerheid over de toekomst van het bedrijf en de daarbij behorende banen moet komen? Wilt u daaraan bijdragen?
Het kabinet begrijpt dat de discussie over het bedrijf tot onzekerheid leidt bij gezinnen die verbonden zijn aan Photonis. In eerste aanleg is het bestuur aan zet om zo snel mogelijk duidelijkheid te geven over de toekomst van het bedrijf en daarmee de onzekerheid weg te nemen. Het kabinet zet zich hierbij in voor een oplossing die Photonis op de korte termijn duidelijkheid biedt en op de (middel)lange termijn bijdraagt aan een levensvatbaar economisch perspectief.
Het bericht 'NS schrapt 341 banen; station zonder personeel wordt de norm' |
|
Jasper van Dijk , Cem Laçin (SP), Mahir Alkaya (SP) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66), Bas van 't Wout (VVD), Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «NS schrapt 341 banen; station zonder personeel wordt de norm»?1
Ja.
Hoe rijmt dit bericht met het feit dat u duidelijk heeft aangegeven dat het personeel van openbaar vervoer (OV)-bedrijven het kapitaal van deze bedrijven is en dat zij de komende jaren hard nodig is om de verwachte groei in het OV op te vangen? Staat u nog steeds achter deze woorden en wat gaat u doen om dit waar te maken?
De coronacrisis heeft aangetoond dat het ov-personeel belangrijk werk verricht voor Nederland. Het is daarom van belang dat dit personeel goed en doordacht wordt ingezet. Het is een feit dat het station tegenwoordig een andere inzet van personeel vergt dan twintig jaar geleden het geval was. Zo loopt het aantal kaartjes dat aan de balie verkocht wordt ieder jaar terug, naar inmiddels 18% procent in 2019, terwijl steeds meer vervoersbewijzen online worden aangeschaft. Gemiddeld genomen wordt er landelijk de helft van de tijd geen gebruik gemaakt van een balie van NS.
Het is daarom begrijpelijk dat NS goed bekijkt waar het haar personeel inzet. NS houdt daarbij steeds oog voor de minder zelfredzame reiziger.
Bent u van mening dat dit het verdiende loon is van deze NS-werknemers nadat zij tijdens de Coronacrisis hebben doorgewerkt om mensen met cruciale beroepen te kunnen vervoeren zodat onder andere de zorg in verpleeghuizen en ziekenhuizen door kon blijven gaan en de schappen in de supermarkten gevuld konden worden?
Alle medewerkers van NS hebben een grote bijdrage geleverd in het bereikbaar houden van Nederland. Zij verdienen daarvoor zonder meer grote waardering. Het voorstel van NS om goed te kijken of de huidige inzet van personeel het meest effectief is, doet daar niets aan af. NS gaat zich maximaal inzetten om mensen binnen NS naar ander werk te begeleiden.
Bent u het met de stelling eens dat het schrappen van personeel op stations ook negatieve gevolgen zal hebben voor het veiligheidsgevoel van reizigers op stations? Zijn deze gevolgen volgens u op te vangen met een praatpaal of camerabewaking?
De veiligheid en veiligheidsbeleving voor reizigers en personeel in het openbaar vervoer is van groot belang. Reizigers en personeel moeten zich veilig voelen in het ov en op de stations. Aanwezigheid van personeel op stations draagt bij aan een gevoel van veiligheid, maar dit wordt ook op andere manieren ingevuld, bijvoorbeeld door gerichte inzet van Veiligheids- en Serviceteams.
Ook hebben NS en ProRail in de afgelopen jaren de veiligheid op stations verbeterd door de invoering van 24-uurs camerabewaking met een bemande veiligheidscentrale en informatie- en alarmzuilen. De verwachting is daarom dat de wijzigingen niet direct zullen leiden tot een lager gevoel van veiligheid op de stations.
Conform de afspraken die zijn vastgelegd in de vervoerconcessie voor het hoofdrailnet2 wordt NS afgerekend op het borgen van de veiligheid van de reizigers én het personeel in de trein en op stations. Als het gaat om veiligheid wordt er dus een stevige vinger aan de pols gehouden. NS wordt daarom ook de in komende jaren aangesproken op haar verantwoordelijkheid om de (sociale) veiligheid te borgen.
Bent u het met de stelling eens dat het schrappen van 341 fulltime banen op stations in schril contrast staat met de recente inzichten waarbij het menselijk contact weer centraal staat en het sluiten van kantoren, het op afstand plaatsen van diensten en dienstverlening en mensen vervangen door automatisering moet stoppen?
NS baseert deze keuze op basis van de veranderende behoefte van de reiziger. Zoals gesteld bij het antwoord op vraag 2 neemt onder de reiziger de behoefte af om vervoerbewijzen aan de balie te kopen. Het is daarom begrijpelijk dat NS kritisch kijkt naar de eigen inzet van personeel, op een manier die zowel efficiënt is als aansluit bij de behoefte van de reiziger.
Wat gaat u doen om te voorkomen dat 341 fulltime banen verdwijnen bij de NS, waar de rijksoverheid de enige aandeelhouder van is (100% staatsdeelneming)?
Het is aan NS om te bepalen waar NS haar personeel het meest effectief kan inzetten, waarbij NS rekening houdt met de veranderende behoefte van de reiziger. Nu het station een andere inzet van personeel vergt dan twintig jaar geleden het geval was, is het begrijpelijk dat NS goed bekijkt waar het haar personeel inzet. NS heeft toegezegd zich maximaal in te zetten om mensen binnen NS naar ander werk te begeleiden.
Kent u de vacature «Reisassistent» op de website van uitzendbureau Veluwe 65plus?2
Ja.
Erkent u dat hier sprake is van werkverdringing waarbij betaalde banen deels worden vervangen door vrijwilligers die hetzelfde werk gaan doen?
Nee, dat is hier niet aan de orde. NS heeft reisassistentie al een langere periode deels extern georganiseerd. Het gaat hier om reguliere werving voor specifiek reisassistentie (waarbij onder andere mensen met een fysieke beperking worden geholpen bij het in- en uitstappen van de trein). Dit gebeurt door een organisatie die dit al langer voor NS verzorgt en verschillende diensten aanbiedt, waaronder het gebruik van uitzendbureaus. Het gaat om betaalde taken voor het deel van de reisassistentie op stations waar geen medewerkers aanwezig zijn en voor extra hulp op momenten waarop er een piek is in het aantal verzoeken om reisassistentie. De assistentieverlening is afhankelijk van de behoefte van de reizigers. Deze behoefte is zeer wisselend en pas kort van tevoren bekend, waardoor flexibele en tijdelijke inzet van reisassistentie gewenst is en het niet mogelijk is hier diensten van vaste medewerkers op te plannen.
Bent u het met de stelling eens dat dit volstrekt onacceptabel is, ook gezien het door de Tweede Kamer aangenomen initiatiefwetsvoorstel van het lid Karabulut (SP) om werkverdringing tegen te gaan met een verdringingstoets?3
Bij de verdringingstoets gaat het erom dat het inzetten van instrumenten van de Participatiewet (zoals vormen van werken met behoud van uitkering) niet mag leiden tot oneerlijke concurrentie en verdringing van betaald werk, dat is hier niet aan de orde.
Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat werkverdringing bij een 100% staatsdeelneming geen doorgang zal vinden en dat dit in de toekomst ook niet mogelijk zal zijn?
Zie mijn antwoorden op vraag 8 en vraag 9. Dit betreft keuzes van NS in het kader van de bedrijfsvoering. Hierbij gelden voor NS dezelfde regels als voor andere werkgevers. Werkgevers en werknemers kunnen bij klachten een melding van oneerlijke concurrentie doen bij de Autoriteit Consument & Markt (ACM).
Bent u bereid om met vakbonden, de ondernemingsraden en de NS in gesprek te gaan om het verlies van banen bij de NS te voorkomen en werkverdringing tegen te gaan? Zo ja, wanneer gaat u dit doen en de Kamer hierover informeren? Zo nee, waarom niet?
Het is aan NS om te bepalen waar NS haar personeel het meest effectief kan inzetten, waarbij NS rekening houdt met de veranderende behoefte van de reiziger. NS heeft toegezegd zich maximaal in te zetten om mensen binnen NS naar ander werk te begeleiden. Voor de vakbonden en ondernemingsraden is NS daarom het aanspreekpunt.
Bent u bereid om deze vragen één voor één te beantwoorden voor 18 januari 2021?
Op 18 januari 2021 is uw Kamer geïnformeerd dat met het oog op een zorgvuldige en volledige beantwoording de vragen niet binnen de gebruikelijke termijn konden worden beantwoord.
De sluiting van Niemeyer |
|
Bart van Kent |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Ondernemingsraad BAT Niemeyer werkt alternatief scenario uit in plaats van sluiting» van 23 december 2020?1
Ja.
Wat is uw inschatting van de lokale impact op de werkgelegenheid rond productiewerk door de sluiting van Niemeyer?
De gemeente Groningen telde in 2019 ruim 157.000 banen, waarvan 8.200 banen in de industrie en nutsbedrijven. BAT Niemeyer is voornemens zijn fabriek in Groningen te sluiten. Hierdoor worden mogelijk 185 werknemers en 60 mensen die er via een sociale werkplaats werken getroffen. De gevolgen voor de werkgelegenheid in Groningen door het verlies aan 245 arbeidsplaatsen is in kwantitatief opzicht beperkt.
Daarentegen zijn de gevolgen voor de getroffen medewerkers substantieel. Het beeld dat het UWV schetst is dat het onderbrengen van de medewerkers bij andere bedrijven volgens een inschatting van het Werkgeverservicepunt van de arbeidsmarktregio Groningen lastig kan worden. Bij Niemeyer werken voornamelijk mechanisch operators zonder de diploma’s die vergelijkbare bedrijven in de voedingsmiddelen- en procesindustrie vragen. Ook kent Niemeyer veel oudere werknemers; 80% van de werknemers is ouder dan 50 jaar. Zie ook het antwoord op vraag 4.
Bent u bekend met de verschillende scenario’s van Berenschot? Kunt u deze met de Kamer delen?
Nee, daar ben ik niet mee bekend.
Deelt u de mening van de ondernemingsraad dat het onwenselijk is dat er 185 arbeidsplaatsen en tientallen werkplekken voor mensen in de sociale werkvoorziening door deze sluiting in de regio Groningen zullen verdwijnen?
Het is altijd vervelend voor werknemers, andere direct betrokkenen en de regio wanneer een onderneming sluit. Een (voornemen tot) sluiting kan immers verstrekkende gevolgen hebben, zoals het verlies van banen. Het ligt voor de hand dat de werknemers en de regio dit liever zouden voorkomen.
De Wet op de Ondernemingsraden geeft de OR de bevoegdheid om advies uit te brengen over een belangrijke wijziging in de organisatie van de onderneming, zoals hier bij een voorgenomen sluiting. Omdat bij het sluiten van BAT Niemeyer 185 arbeidsplaatsen en 60 werkplekken voor mensen in de sociale werkvoorziening komen te vervallen, is het begrijpelijk dat de OR mogelijke alternatieven wil onderzoeken en zich inzet om een sluiting en daarmee ontslagen te voorkomen.
Het is bekend dat de tabaksindustrie door het effect van roken op de gezondheid wereldwijd onder druk staat. Verdwijnende banen in deze industrietak in Groningen kunnen wellicht (deels) worden gecompenseerd in sectoren waar duurzame banen zijn te verwachten en waar behoefte aan mensen is. Bijv. de energiesector, bouw/installatie, zorg en ICT.
Het kabinet kan zich voorstellen dat door BAT Niemeyer ook actief aansluiting wordt gezocht en/of georganiseerd bij Groningse of Noordelijke acties die van werk naar werk kansen (met om- of bijscholing) bevorderen.
Bent u betrokken geweest bij het verdwijnen van Niemeyer uit Nederland? Zo ja, wat heeft u eraan gedaan om de sluiting te voorkomen?
Nee, daar ben ik niet bij betrokken geweest.
Wat is uw oordeel over het feit dat Niemeyer, een bedrijf dat al 200 jaar een begrip is in Groningen, vertrekt omdat het in andere landen goedkoper kan produceren?
Het is de verantwoordelijkheid en bevoegdheid van het bedrijf om een afweging te maken over de te voeren strategie en beleid. Onderdeel hiervan kan zijn dat (een deel van) de werkzaamheden worden overgeheveld naar het buitenland. Ondernemingen bepalen zelf waar zij hun activiteiten met het oog op continuïteit uitvoeren. Het is niet aan mij om hier een inhoudelijk oordeel over te geven.
Wat gebeurt er met het Koninklijke predicaat van Niemeyer, een predicaat dat het respect, de waardering en het vertrouwen van de Koning symboliseert tegenover de ontvanger, nu het bedrijf vanwege het opzoeken van goedkopere arbeid zal sluiten?
Voorwaarden voor het verkrijgen en behouden van het Koninklijk predicaat zijn onder meer het hebben van volledige economische zelfstandigheid en het bezit van de Nederlandse economische nationaliteit.
Wanneer een onderneming met het Koninklijk predicaat sluit, is de gebruikelijke procedure dat het bedrijf het predicaat verliest. Wanneer Niemeyer sluit zal zij in beginsel dan ook het Koninklijk predicaat verliezen en de oorkonde moeten inleveren.
Een bedrijf kan ook de Koning verzoeken het predicaat te bestendigen. Bij een dergelijk verzoek zal het bedrijf weer moeten voldoen aan de economische zelfstandigheid en de Nederlandse economische nationaliteit.
Bent u het ermee eens dat het voor de regio en de werknemers beter zal zijn wanneer Niemeyer op zoek gaat naar alternatieven voor sluiting?
Zie het antwoord bij vraag 4.
Bent u bereid om met Niemeyer en British American Tobacco Nederland in gesprek te gaan om te bespreken of een sluiting tegengehouden kan worden?
Zoals gezegd is het aan ondernemingen zelf om de strategie en het beleid te bepalen. Ik zie in het algemeen geen rol voor mij, als Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, om mij daar actief in te mengen en zie in dit specifieke geval geen reden om van deze lijn af te wijken. Het UWV heeft uiteraard wel een rol bij het opvangen van de werkloosheidsgevolgen.
De gedeeltelijke sluiting van sociale werkvoorziening DZB in Leiden |
|
Jasper van Dijk |
|
Bas van 't Wout (minister economische zaken) (VVD) |
|
Wat is uw oordeel over het artikel in het Leidsch Dagblad van 20 december jongstleden over de voorgenomen gedeeltelijke sluiting van SW-bedrijf DZB in Leiden?1
Ik heb geen oordeel over het artikel, omdat de verantwoordelijkheid voor de wijze waarop de uitvoering van de Participatiewet wordt vormgegeven is voorbehouden aan gemeenten. Gezien deze verantwoordelijkheidsverdeling past het niet een oordeel te geven over de (financiële) afwegingen en het proces zoals dat op gemeentelijk niveau wordt ingericht.
De gemeente Leiden heeft laten weten dat het bedrijf anders zal gaan werken vanwege een beperkter volume van Sw-medewerkers in verband met de afsluiting van de Wsw voor nieuwe instroom, maar dat de infrastructuur behouden blijft voor hen en mensen die zijn aangewezen op beschut werk. De gemeente Leiden zal het bedrijf meer gaan benutten voor de ontwikkelfunctie voor mensen die al langer in de bijstand zitten. Het bedrijf wil ook meer gaan samenwerken met private ondernemingen.
De brief van de toenmalige Staatssecretaris van 9 juni 2020 aan uw Kamer geeft een doorkijk naar de algemene financiële situatie op de middellange en lange termijn te zien dat die voor Sw-bedrijven en gemeenten landelijk gezien verbetert. Dit komt vooral doordat de gemiddelde Sw-loonkosten zullen gaan dalen, omdat mensen uit de oudere generatie, die gemiddeld een hogere loonschaal hebben, met pensioen gaan. In 2020 is het tekort naar verwachting bij het schrijven van dit rapport het hoogst, zo’n € 220 miljoen. Op basis van verschillende scenario’s verbetert de financiële situatie na 2020. In het meest waarschijnlijke scenario zal dit tekort in 2025 teruggelopen zijn naar zo’n € 50 miljoen en in 2026 omslaan in een overschot.
Hoe verklaart u dat de gemeente Leiden zich door gebrek aan Rijksfinanciering gedwongen ziet om delen van de sociale werkvoorziening te sluiten?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe rijmt u de financiële nood van vier miljoen euro en de noodgedwongen sluiting van afdelingen bij DZB met het feit dat u de Kamer voorhoudt dat er voldoende financiering is voor sociale werkvoorzieningen?
Zie antwoord vraag 1.
Wordt het personeel van DZB voldoende betrokken bij de reorganisatieplannen van de gemeente? Zo ja, op welke manier?
Uit navraag bij de gemeente Leiden blijkt dat de toekomstvisie is opgesteld in opdracht van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Leiden. In het traject voor het opstellen van de visie zijn management en medewerkers van verschillende afdelingen betrokken geweest. De OR en medewerkers uit de doelgroep zijn in informatiesessies betrokken.
De adviesrol van de OR komt aan de orde als de visie wordt uitgewerkt in concrete uitvoeringsplannen. De OR van DZB Leiden heeft instemmingsrecht waar het plannen betreft die personele consequenties hebben. De Leidse adviesraad sociaal domein is gevraagd om mogelijke wensen en bedenkingen kenbaar te maken, vanuit het perspectief van de cliënt.
Heeft de gemeenteraad instemmingsrecht op de reorganisatieplannen van de gemeente? Zo ja, wanneer vindt dat plaats?
Het is aan het college en gemeenteraad van Leiden om hierover afspraken te maken. De gemeente Leiden heeft laten weten dat de gemeenteraad in december 2019 het beleidsplan Werk en participatie 2019–2023 heeft vastgesteld. De Toekomstvisie DZB vloeit daaruit voort. Deze visie past binnen de kaders die de raad heeft gesteld in het beleidsplan. Het college vindt het echter belangrijk om de gemeenteraad te betrekken bij de visie en heeft daarom gekozen om in het eerste kwartaal van 2021 een zogeheten wensen-en-bedenkingen-procedure te doorlopen, voordat het college een besluit neemt over de toekomstvisie.
Herinnert u zich de aangenomen motie van de leden Peters en Jasper Van Dijk, die stelt dat voorkomen moet worden dat SW-bedrijven door financiële tekorten met sluiting worden bedreigd?2
Ik volg nauwgezet de financiële positie van de sw-sector als geheel, maar niet die van individuele gemeenten en afzonderlijke sw-bedrijven. Vanwege de gevolgen van de coronacrisis op de financiële positie van de sw-bedrijven heeft het kabinet over 2020 een tegemoetkoming van 140 miljoen euro beschikbaar gesteld.
Gaat u met DZB in gesprek over de uitvoering van onze motie?
Nee, zie het antwoord op de vragen 1 tot en met 5. Uit de informatie van de gemeente Leiden en DZB blijkt dat er sprake is van een herstructurering van de organisatie naar een sociaal ontwikkelbedrijf.
Onderschrijft u de essentie van de initiatiefnota van de leden Jasper van Dijk en Peters, dat er een landelijk netwerk van sociaal ontwikkelbedrijven moet komen? Zo ja, bent u bereid dit inzicht met de gemeente Leiden te delen?3
Ik stuur mijn appreciatie van uw initiatiefnota in een separate brief aan uw Kamer vóór het nota overleg zoals door uw Kamer gepland op 27 januari 2021.
De arbeidsmarkt in Limburg |
|
Judith Tielen (VVD), Chantal Nijkerken-de Haan (VVD) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Nieuwe klap voor VDL Nedcar: ontslag voor 750 medewerkers»?1
Ja.
Op welke wijze doet VDL er «alles aan om de gedupeerde mensen van werk naar werk te begeleiden»? Is bekend in hoeverre de arbeidsmarktregio’s betrokken zijn en welke rol zij daarin spelen?
Het gaat in totaal om ongeveer 750 mensen, waarvan ongeveer 160 mensen in dienst bij VDL. De overige medewerkers huurt VDL in via uitzendbureaus, zoals Adecco en Randstad. Voor de eerste groep ontplooit VDL een scala aan activiteiten om ze binnen of buiten VDL aan het werk te houden. Zo worden interne en externe vacatures gedeeld via de Arbeidsmarktplaats, die in samenwerking met de partijen in de arbeidsmarktregio is opgericht. De uitzendkrachten die bij VDL werken, kunnen bij hun uitzendbureau terecht dat ze naar ander werk begeleidt. UWV werkt intensief samen met de betrokken uitzendbureaus. Zo verstrekt UWV informatie over de arbeidsmarktontwikkelingen, over kanssectoren, beschikbare vacatures en specifieke arbeidsmarktprojecten. Uitzendkrachten kunnen ook gebruik maken van de Arbeidsmarktplaats. Tegelijk informeert UWV de medewerkers over de mogelijkheden van een uitkering en de rechten bij een eventuele ontslagaanvraag.
De drie arbeidsmarktregio’s in de provincie zijn betrokken. Dat is niet nieuw, want er is al jarenlang structureel overleg tussen VDL en de betrokken partijen. De situatie van Nedcar verschilt door de jaren heen: in tijden van voorspoed heeft VDL veel extra personeel nodig, als het minder gaat, is er sprake van krimp. In de huidige situatie werken de partijen in de arbeidsmarktregio’s samen met Nedcar in het ondersteunen van personeel van VDL met van-werk-naar-werk dienstverlening, onder andere via de Arbeidsmarktplaats. Met deze samenwerking op het gebied van werk en scholing lopen partijen vooruit op de vormgeving van een regionaal mobiliteitsteam in de eerste maanden van 2021, wat een onderdeel is van de aangekondigde crisisdienstverlening van werk(loosheid) naar werk2.
Welke stappen zijn ondernomen en worden nog ondernomen om de werkgelegenheid in Limburg te versterken, bij bedrijven zoals Nedcar en andere (clusters van) bedrijven?
VDL Nedcar is van groot belang voor de regionale arbeidsmarkt. De Minister van Economische Zaken en Klimaat heeft op 15 december, in reactie op vragen van de vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat, schriftelijk aangegeven dat het kabinet toegezegd heeft zich actief in te zetten voor het behoud van de fabriek en de werkgelegenheid.3 Een integraal plan van aanpak is in ontwikkeling. Op basis daarvan werken VDL Nedcar, centrale- en decentrale overheden, en andere relevante partijen verder.
Een ander voorbeeld waarbij er nauw samen wordt gewerkt ten behoeve van de werkgelegenheid in Limburg is de transitie van het chemisch complex Chemelot naar circulariteit: de Chemelot Circular Hub. Bedrijfsleven, overheden, kennisinstellingen en andere relevante partijen werken hier samen om deze transitie van het ecosysteem Chemelot verder vorm te geven.
Daarnaast zet het kabinet ook algemeen beleid in om de economie en de werkgelegenheid in heel Nederland te versterken. Met het steun- en herstelpakket zet het kabinet in op het behoud van werkgelegenheid in Nederland tijdens de coronacrisis4. Waar nodig worden mensen geholpen richting nieuw werk. Deze steun komt ook ten goede aan de werkgelegenheid in de provincie Limburg.
Bent u bereid om arbeidsmarktregio’s waar het verlies van werkgelegenheid bovengemiddeld groot is, zoals in Limburg, te prioriteren bij het verdelen van extra (corona-)gelden voor arbeidsmarktregio’s?
Dat gebeurt op dit moment al. Bij het toekennen van de financiële middelen voor crisisdienstverlening naar werk hanteer ik een verdeelsleutel die is gebaseerd op de instroom in de NOW 2.0. Daar waar de verwachte impact op de regionale arbeidsmarkt groter is, stel ik meer geld beschikbaar voor crisisdienstverlening naar werk.
Wat kunnen de betrokken arbeidsmarktregio’s in Limburg leren van andere arbeidsmarktregio’s, welke effectieve voorbeelden van gelijksoortige situaties zijn beschikbaar?
De arbeidsmarktregio Zuid-Limburg heeft zelf ruime ervaring met mobiliteitsdienstverlening. Ook is er eerdere ervaring met ontslagen bij VDL. De afgelopen decennia zijn publieke en private partners gezamenlijk met elkaar opgetrokken bij de begeleiding van personele vraagstukken van diverse ondernemingen. Voorbeelden in andere arbeidsmarktregio’s zijn de mobiliteitsdienstverlening aan personeel van Philip Morris in Bergen op Zoom en, meer recent, de dienstverlening die UWV uitvoert in het kader van de motie Asscher5.
Klopt het dat een groot deel van de ontslagen medewerkers opgeleid zijn in de techniek, wat een tekortsector is? Wat is de verhouding tussen de aantallen ontslagen medewerkers en de openstaande vacatures in de techniek?
Het merendeel van de VDL-medewerkers die in deze fase moeten afvloeien, zijn productiemedewerkers. Door «training on the job» heeft VDL veel geïnvesteerd in hun competenties en vaardigheden. Los van de bedrijfsspecifieke situatie zijn de «skills» (zoals accuratesse en het onder tijdsdruk uitvoeren van hoogwaardige, technische handelingen) van deze medewerkers ook waardevol in relatie tot andersoortige productie- of logistieke taken. VDL ondersteunt deze groep met een terugkeervoucher gekoppeld aan de getoonde competenties en vaardigheden. Deze vervult twee functies. Voor werk elders is het een positieve referentie en het zorgt ervoor dat mensen bij mogelijke toekomstig werk bij VDL eerder in beeld zijn.
In Limburg zijn er in totaal ongeveer 11.000 openstaande vacatures waarvan 4.300 in technische beroepen en 1.400 in logistieke- en transportberoepen. De verwachting is dat een deel van het de voormalig VDL-medewerkers in een functie in de techniek of logistiek aan de slag kan. Hiervoor is zo nodig extra ondersteuning beschikbaar via de middelen voor crisisdienstverlening naar werk. Niet alle openstaande functies zijn echter naar verwachting geschikt.
In hoeverre zijn werkgevers in de techniek met langdurig openstaande vacatures betrokken om deze ontslagen medewerkers vanaf nu te kunnen werven, selecteren en waar nodig extra op te leiden? Wat staat deze werkgevers in de weg om in contact te treden met deze ontslagen medewerkers en hoe kan dat worden opgelost?
Niets staat werkgevers in de weg vacatures kenbaar te maken en in contact te komen met de ontslagen VDL-medewerkers. Dat kan via het werkgeversservicepunt (WSP). Het in kaart brengen van vacatures en zoeken van geschikte kandidaten hoort tot de kerntaken van het WSP. Ook kunnen werkgevers vacatures aanmelden voor plaatsing bij de Arbeidsmarktplaats. Vacatures die via de uitzendbureaus worden aangeboden komen automatisch bij de oud-medewerkers terecht. Verder verwijs ik naar het antwoord op vraag 10 en 11.
Kunnen de ontslagen VDL-werknemers voor eventuele aanvullende scholing terecht bij het deze week gelanceerde initiatief Limburgleert.nl?2 Deelt u de mening dat juist dit soort door de overheid gefinancierde initiatieven opleidingen moeten bieden voor tekortsectoren zoals techniek, in plaats van «soft skills» zoals in het artikel genoemde stressmanagement en werkgeluk?
Het platform Limburgleert.nl is een samenwerking tussen overheid (de drie Limburgse arbeidsmarktregio’s en Provincie), onderwijs, bedrijfsleven en vakbonden. Dit platform is een portal dat het regionaal scholingsaanbod voor de beroepsbevolking ontsluit. Werkenden en werkzoekenden kunnen op elk moment gebruik maken van Limburgleert.nl. Medewerkers van VDL kunnen hier ook terecht voor advies over scholing.
Via deze «portal» is ook het Limburgse initiatief van Leo Loopbaan en de dienstverlening van het Leerwerkloket toegankelijk. De Arbeidsmarktplaats wordt gekoppeld aan Limburgleert.nl. Zo wordt voor werkzoekenden een breed palet ontsloten aan ondersteuning, competentietesten, advies en oriëntatie op scholingsarrangementen. Het aangeboden opleidingsaanbod bestaat voornamelijk uit opleidingen die gericht zijn op de tekortsectoren. Daarnaast kunnen de ontslagen VDL-medewerkers ook gebruik maken van landelijke regelingen.
In het kader van het derde steun- en herstelpakket komen er in de arbeidsmarktregio’s regionale mobiliteitsteams die zich richten op mensen die extra ondersteuning nodig hebben om weer aan het werk te komen. Deze mobiliteitsteams pakken de opgave samen met de samenwerkende partners (sociale partners, gemeenten, UWV en onderwijsveld) op. Daarnaast kunnen mensen gebruik maken van kosteloze scholing via de regeling NL leert door met inzet van scholing. In 2020 en 2021 wordt via die regeling € 64 miljoen beschikbaar gesteld voor gratis scholingstrajecten voor werkenden en werkzoekenden. Het eerste deel van het aanbod is beschikbaar via https://vindjeupdate.hoewerktnederland.nl/, vanaf begin februari komt een tweede deel beschikbaar en rond de zomer een derde deel. Het gaat om arbeidsmarktrelevant scholingsaanbod. Afhankelijk van iemands arbeidsmarktpositie en werkzaamheden kunnen investeringen in betere soft skills van wezenlijk belang zijn voor iemands duurzame inzetbaarheid. Dat laat onverlet dat daarnaast meer omvangrijke scholing nodig is om mensen aan het werk te helpen in sectoren en beroepen waar vraag is zoals de techniek. Voor dat doel ontwikkelt het kabinet de omscholingsregeling. Met deze regeling kunnen werkgevers subsidie aanvragen voor de omscholingskosten van een nieuwe werknemer die werkzaam wordt in een krapteberoep, zoals een beroep in de techniek.
Deelt u de mening dat in deze situatie de arbeidsmarktregio’s, regionale mobiliteitsteams en leerwerkloketten zich nu moeten bewijzen in het effectief zijn in het van werk naar werk begeleiden van mensen die hun baan verliezen? Zo ja, wat is uw verwachting van de inzet, maar vooral van het resultaat hiervan? Op welke wijze wordt de effectiviteit van de inzet gemonitord? Bent u bereid bij te sturen op het moment dat de monitoring daar aanleiding toe geeft?
De aangekondigde aanpak van de crisisdienstverlening naar werk wordt uitgevoerd in de arbeidsmarktregio’s. Het kabinet heeft extra budget vrijgemaakt om de regionale mobiliteitsteams mogelijk te maken. Met de regionale mobiliteitsteams wil het kabinet met alle samenwerkende partners (sociale partners, gemeenten, UWV en onderwijsveld) bereiken dat er aanvullende dienstverlening wordt ingezet voor mensen die meer ondersteuning nodig hebben om aan het werk te komen. Het gaat om vroegtijdige en ontschotte dienstverlening. Deze dienstverlening is nieuw en zal vanaf de aanvang nauwlettend worden gemonitord. Er wordt bijgestuurd als de monitoring daar aanleiding toe geeft. De effectiviteit van de regionale mobiliteitsteams is uiteraard ook afhankelijk van externe factoren als de economische situatie en het herstel van de werkgelegenheid.
Herkent u de signalen dat organisaties in de arbeidsmarktregio’s vooral veel overleggen in plaats van tijd steken in het daadwerkelijk verbinden van mensen met potentieel nieuwe werkgevers (in tekortsectoren)?
De regionale mobiliteitsteams bieden in aanvulling op de dienstverlening vanuit de regionale werkgeversservicepunten en de regionale leerwerkloketten een nieuwe aanpak door de brede samenwerking en het gebruik van ontschot instrumentarium. Om effectieve dienstverlening op maat te organiseren, zijn overleg en het maken van praktische afspraken nodig. Alle partijen zijn vooruitlopend aan de start van de mobiliteitsteams reeds aan de slag met het matchen van vraag en aanbod. De samenwerkende partners en het kabinet hebben zich met een Intentieverklaring gecommitteerd om uitvoering te geven aan deze vorm van van-werk-naar-werk bemiddeling7.
Bent u bereid arbeidsmarktregio’s op te dragen om hun energie te steken in het daadwerkelijk maken van verbinding met werkgevers zodat vraag en aanbod bij elkaar gebracht kunnen worden?
Zie antwoord vraag 10.
Bent u bekend met het bericht «Grapperhaus: kan niet zeggen waarom ik lid euthanasiecommissie blokkeerde»?1
Ja.
Kunt u toelichten hoeveel benoemingen voor de RTE er zijn gedaan sinds de inwerkingtreding van de Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding (hierna: de euthanasiewet)? Hoe vaak is het voorgekomen dat iemand niet is benoemd ondanks een voordracht van de zogeheten sollicitatie advies commissie?
Vanaf de inwerkingtreding van de Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding (hierna: Wtl) op 1 april 2002 tot en met 2020 zijn 124 personen benoemd. In de database van de officiële bekendmakingen zijn alle in de Staatscourant gepubliceerde benoemingsbesluiten over de jaren 2002 tot en met 2020 opgezocht die betrekking hebben op de benoeming als lid of plaatsvervangend lid van de regionale toetsingscommissies euthanasie. Herbenoemingen, of benoemingen van al benoemde leden in een andere regionale toetsingscommissie, zijn niet meegeteld.
Niet-benoemingen worden vanzelfsprekend niet vermeld in de Staatscourant. Voor zover we hebben kunnen nagaan, is het in ieder geval een keer eerder voorgekomen dat een door de Regionale Toetsingscommissies Euthanasie (RTE) voorgedragen kandidaat-lid niet is benoemd. Dit was in juli 2007. Tijdens onze ambtsperiodes is dit niet eerder voorgekomen.
Klopt het dat de sollicitatie advies commissies, welke een voordracht doen alvorens de ministers van Justitie en Veiligheid (J&V) en van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) benoemen, bestaat uit huidige leden van de RTE?
Dat klopt. In de sollicitatiecommissie zaten huidige leden van de RTE, een secretaris en de waarnemend algemeen secretaris van de RTE. Hierbij zij opgemerkt dat deze bevoegdheid sinds september 2020 niet langer bij de Minister van VWS, maar bij de Minister voor Medische Zorg en Sport is belegd.
Deelt u de mening dat de sollicitatie advies commissies, na een intensieve sollicitatieprocedure, uitstekend kunnen beoordelen of iemand in staat zou zijn om een gedegen lid van de RTE te zijn?
Het is aan de sollicitatiecommissies van de RTE om kandidaten te selecteren, aan de RTE om vervolgens kandidaten voor te dragen, en aan de Minister van Justitie en Veiligheid en de Minister voor Medische Zorg en Sport om vervolgens gezamenlijk te beslissen over benoeming.
Het is niet aan de Minister van Justitie en Veiligheid en aan de Minister voor Medische Zorg en Sport om een oordeel uit te spreken over (beslissingen van) de sollicitatiecommissies.
Zijn de profielschetsen voor de diverse leden van de RTE (zijnde jurist, ethicus en medicus) zoals deze opgesteld waren ten tijde van de behandeling van de euthanasiewet2 ongewijzigd gebleven? Zo nee, kunt u precies aangeven op welke punten de profielschets is aangepast, voor specifieke leden of voor leden in het algemeen?
In 1998 zijn de profielschetsen3 aan uw Kamer gestuurd voor de pre-Wtl-toetsingscommissies en bij de totstandkoming van de Wtl is in de nota naar aanleiding van het verslag in 2000 bevestigd dat die nog steeds adequaat zijn.4
In de afgelopen drie jaren zijn de profielschetsen voor de diverse leden van de RTE niet aangepast. De beschrijving van de organisatie en de ontwikkelingen binnen de organisatie (bijlagen bij de profielschetsen) zijn wel aangepast zodat de beschrijvingen actueel zijn.
Dient de sollicitatie advies commissie anoniem te zijn in haar voordracht?
Wij veronderstellen dat bedoeld is unaniem. Een dergelijke (wettelijke) eis bestaat niet.
Klopt het dat de vacatures voor leden van de RTE in beginsel openbaar zijn en was dat ook voor de vacatures voor leden die per 1 december 2020 benoemd zouden moeten zijn? Op welke datum werden de vacatures voor deze posities openbaar gemaakt dan wel opengesteld? En op welke datum sloot de sollicitatieprocedure?
De vacatures voor leden van de RTE zijn in beginsel openbaar en dit was ook het geval voor de vacatures voor leden die per 1 december 2020 benoemd zouden worden. Op 18 juli 2020 werd een advertentie geplaatst in landelijke kranten waarin personen die voldoen aan de profielschets werden uitgenodigd te solliciteren. Op 9 augustus 2020 sloot de reactietermijn.
Op welke momenten heeft er, ambtelijk of bestuurlijk, overleg plaatsgevonden met het Ministerie van VWS over de vacatures voor leden of de kandidaten voor deze vacatures die per 1 december 2020 benoemd zouden moeten zijn? Kunt u hierbij een tijdlijn geven van ieder contactmoment, ambtelijk of bestuurlijk, vanaf het eerste contactmoment hierover tot aan 1 december 2020?
In het proces dat heeft geleid tot de benoeming van de RTE-leden per 1 december 2020, zijn er in ieder geval de volgende voor het benoemingsproces relevante contacten geweest:
Rondom deze stappen is er vanzelfsprekend contact geweest tussen de beide betrokken ministeries.
Zoals bekend, is een van de voorgedragen kandidaten niet benoemd. De RTE en deze kandidaat zijn over deze beslissing en de motivering daarvan vertrouwelijk geïnformeerd.
Is er op enig moment voorafgaand aan de voordracht voor de posities welke per 1 december benoemd zouden worden contact geweest tussen het Ministerie van J&V enerzijds en de RTE of sollicitanten anderzijds, over de (on)wenselijkheid van de sollicitatie door bepaalde personen? Zo ja, wanneer en bent u bereid de inhoud hiervan met de Kamer te delen?
Over de voorbereiding en motivering van beslissingen ten aanzien van voorgedragen kandidaat-leden worden, zoals gebruikelijk, in het belang van de bescherming van de privacy van de betrokkenen bij benoemingsprocedures geen inhoudelijke mededelingen gedaan. Voor een uiteenzetting van de processtappen, verwijs ik u naar het antwoord op vraag 8.
In het algemeen geldt dat over de selectie van potentiele kandidaten voor de RTE contact plaatsvindt tussen de RTE en ambtelijk VWS en via ambtelijk VWS met ambtelijk JenV. Indien beide ministers instemmen met de door de RTE voorgedragen kandidaat, wordt het benoemingsbesluit door beide ministers ondertekend en gepubliceerd in de Staatscourant.
Omdat de benoemingsbevoegdheid van artikel 4 Wtl een gezamenlijke bevoegdheid betreft van de Minister van Justitie en Veiligheid en de Minister voor Medische Zorg en Sport, is er in de regel ook rond deze stappen in de procedure contact tussen de beide ministeries.
Op welke datum vond de voordracht van de kandidaten voor de vacatures voor leden die per 1 december 2020 benoemd zouden moeten zijn plaats?
Op 30 september 2020 heeft ambtelijk VWS ambtelijk JenV geïnformeerd over de voorgedragen kandidaten.
Klopt het dat er enkel sprake kan zijn van een formele benoeming van een nieuw lid van de RTE, wanneer zowel u als de Minister van VWS over willen gaan tot benoeming?
Ja, conform artikel 4, eerste lid, van de Wtl betreft het een gezamenlijke bevoegdheid. Hierbij zij volledigheidshalve opgemerkt dat deze bevoegdheid niet bij de Minister van VWS, maar bij de Minister voor Medische Zorg en Sport is belegd.
Herinnert u zich uw woorden tijdens het mondelinge vragen uur van 1 december 2020 dat er sprake is van een «gezamenlijke beslissing» om één kandidaat niet te willen benoemen?
Ja.
Klopt het dat de Minister van VWS dus ook niet akkoord was met de benoeming van deze kandidaat en deze Minister dus ook de benoeming «geblokkeerd» heeft? Of was er sprake van een oorspronkelijk akkoord vanuit de Minister van VWS op deze benoeming en was alleen u tegen de benoeming met als gevolg dat deze kandidaat niet benoemd kon worden?
Het is als gezegd een gezamenlijke beslissing geweest. Ambtelijk VWS heeft een door de Minister voor Medische Zorg en Sport geaccordeerd concept-benoemingsbesluit voorgelegd aan het Ministerie van Justitie en Veiligheid waarop de naam van deze kandidaat vermeld was. Daarop zijn vanuit het Ministerie van Justitie en Veiligheid bedenkingen bij de benoeming van de kandidaat kenbaar gemaakt aan het Ministerie van VWS. Hierna is door de Minister van Medische Zorg en Sport akkoord gegeven op de niet-benoeming. Vervolgens is gezamenlijk besloten om niet tot benoeming over te gaan.
Is er op enig moment direct contact geweest, ambtelijk of bestuurlijk, vanuit uw ministerie met de betreffende kandidaat? Zo ja, op welke momenten en wat is hierbij besproken?
Voorafgaand aan de beslissing om niet te benoemen is dat contact er niet geweest. Wel heeft de Minister van Justitie en Veiligheid de desbetreffende kandidaat geïnformeerd over de beweegredenen die ten grondslag liggen aan onze beslissing de kandidaat niet te benoemen.
Wanneer heeft u besloten niet over te willen gaan tot het benoemen van deze kandidaat?
De beslissing om niet te benoemen is een gezamenlijke beslissing geweest. Deze is op 8 december jongstleden door ons schriftelijk aan de coördinerend voorzitter van de RTE bericht en toegelicht. Over het voornemen van benoeming af te zien is voordien ook al informeel contact geweest tussen het Ministerie van VWS en de coördinerend voorzitter. Ook heeft de Minister van Justitie en Veiligheid op 9 december jl. de beweegredenen mondeling aan de coördinerend voorzitter van de RTE toegelicht, nadat wij hem daar op 8 december per brief over hadden bericht.
Wanneer heeft u over dit voorgenomen besluit contact gehad met de Minister van VWS?
Zie antwoord vraag 15.
Wanneer heeft u de coördinerend voorzitter van de RTE van uw voorgenomen besluit op de hoogte gesteld en welke redenen heeft u hierbij gegeven?
Zie antwoord vraag 15.
Staat u achter de woorden van de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties die tijdens de begrotingsbehandeling Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zei: «dat checks-and-balances ook bij benoemingen door de regering van groot belang zijn. Die balans is er nu ook, want uiteindelijk moet en zal de regering altijd aan uw Kamer verantwoording afleggen over de wijze waarop zij haar benoemingsbevoegdheid uitoefent. In die zin is er dus ultimo altijd sprake van die parlementaire controle»?3 Zo ja, op welke wijze vindt u dat er hier sprake is van checks-and-balances en parlementaire controle?
Wij onderschrijven deze woorden van de Staatssecretaris van BZK. Het belang van openbare democratische verantwoording is afgewogen tegen het belang van bescherming van de privacy van betrokkenen bij benoemingsbeslissingen. In die afweging is ervoor gekozen om, zoals gebruikelijk bij benoemingsbeslissingen, niet op een individuele casus in te gaan. Wel leggen wij vanzelfsprekend verantwoording af aan uw Kamer over de manier waarop in algemene zin invulling wordt gegeven aan de bevoegdheid uit artikel 4, eerste lid, van de Wtl. Dat heeft de Minister van Justitie en Veiligheid op dinsdag 1 december jl. mondeling gedaan tijdens het wekelijks vragenuur en dat doen wij ook door middel van de beantwoording van de schriftelijke vragen van uw Kamer.
Kunt u, op basis van artikel 68 van de Grondwet, alle stukken samenhangend met de sollicitatie van de kandidaat in kwestie aan de Kamer sturen?
Wij vinden het in het belang van de bescherming van de privacy van de betrokkenen bij benoemingsprocedures onwenselijk om over de voorbereiding en motivering van beslissingen ten aanzien van voorgedragen kandidaat-leden inhoudelijk mededelingen te doen.
Overigens merk ik op dat om dezelfde reden twee verzoeken op grond van de Wet openbaarheid van bestuur naar (niet-)benoemingen in de RTE zijn afgewezen.
Bent u bereid om geen onomkeerbare stappen te ondernemen aangaande de benoeming dan wel de niet benoeming van deze kandidaat totdat deze vragen beantwoord zijn en hierover met de Kamer van gedachten is gewisseld?
De beslissing om de kandidaat niet op deze vacature te benoemen is genomen. Daarvan is de coördinerend voorzitter van de RTE schriftelijk en mondeling gemotiveerd op de hoogte gesteld.
Kunt u deze vragen apart en uiterlijk maandag 7 december 2020 beantwoorden?
De vragen zijn zo snel als mogelijk beantwoord.
NL Leert Door |
|
Paul Smeulders (GL), Judith Tielen (VVD) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
![]() ![]() |
Herkent u de signalen dat het maximum aantal inschrijvingen voor een ontwikkeladviestraject voor de regeling NL Leert Door, die sinds vandaag (1 december 2020) weer is opengesteld, al weer bijna bereikt dreigt te worden?
Ja.
Hoe kan het dat er in een dag tijd al bijna 50.000 aanvragen zijn gedaan? Hoe duidt u deze ontwikkeling? Bent u het met de mening eens dat dit aantal betekent dat er bij veel mensen grote behoefte is aan professionele loopbaanondersteuning?
Tijdens het debat over het aanvullend sociaal pakket dat ik op 24 september met uw Kamer gevoerd heb is door het lid Smeulders een motie ingediend om het aantal beschikbare ontwikkeladviezen in het aanvullend sociaal pakket op te hogen naar 50.000 trajecten en deze naar voren te halen, zodat mensen zich vanaf 1 december weer zouden kunnen aanmelden voor het volgen van ene ontwikkeladvies. Nadien is nog een aantal keer gecommuniceerd dat het ontwikkeladviesportaal vanaf 1 december weer opengesteld zou worden voor de registratie van nieuwe adviestrajecten. We hebben gezien en gehoord dat de afgelopen maanden veel loopbaanadviseurs en loopbaanadvieskantoren hier op ingespeeld hebben door al in aanloop naar 1 december deelnemers te werven, zodat deze meteen op 1 december geregistreerd konden worden.
De snelle volloop van het ontwikkeladviesportaal laat zien dat met ontwikkeladviestrajecten wordt voorzien in een grote behoefte. Veel mensen hebben behoefte aan een adviesgesprek met een professional, waarin zij handvatten krijgen om aan de slag te gaan met de eigen ontwikkeling en zicht krijgen op kansen op de arbeidsmarkt. Het is mooi dat met de regeling «NL leert door met inzet van ontwikkeladvies» zo veel mensen hierbij kunnen helpen, aanvullend aan wat er op het gebied van ontwikkeladvies en loopbaanondersteuning privaat al beschikbaar is.
Welke criteria gebruikt u om te beoordelen of de ontwikkeladviezen een succesvolle bijdrage zijn aan het arbeidsmarktbeleid?
In de loop van 2021 zal er een effectevaluatie worden gestart om in beeld te brengen wat de effecten, doelmatigheid en doeltreffendheid van de verschillende maatregelen uit het pakket NL leert door zijn. Daarbij wordt dus niet alleen gekeken naar de ontwikkeladviezen, maar ook naar online scholing. De exacte invulling van de effectevaluatie wordt op dit moment nog uitgewerkt. In ieder geval zal bij de evaluatie worden gekeken naar welke deelnemers nu bereikt worden. Onlangs heeft Regioplan in opdracht van mijn ministerie al een monitor uitgevoerd om de eerste inzichten in beeld te brengen. Het rapport hiervan heb ik onlangs met uw Kamer gedeeld. Daarnaast zal de evaluatie in ieder geval inzicht moeten geven in het effect dat de ingezette maatregelen hebben op de houding, kennis, gedrag, zelfvertrouwen en inzetbaarheid van de deelnemers. Ook zal in beeld worden gebracht of en wat het effect is op de loopbaan van de deelnemers en of er nog verschillen zijn tussen verschillende groepen deelnemers. De uitkomsten van de effectevaluatie zal ik delen met uw Kamer.
Wat is bekend over de vervolgstappen die gebruikers nemen na afloop van het ontwikkeladviestraject? Sluiten deze resultaten aan bij de verwachtingen van NL Leert Door?
Op dit moment is nog niet inzichtelijk welke vervolgstappen deelnemers aan een ontwikkeladviestraject nemen na afloop van dat traject en of deze verwachtingen aansluiten bij de verwachtingen van NL leert door. De ontwikkeladviestrajecten zijn op dit moment nog vol in uitvoering. Tot op heden zijn er ongeveer 10.000 adviestrajecten, die in augustus geregistreerd zijn, afgerond en gedeclareerd bij de uitvoerder van deze regeling. Dit betekent dat de meerderheid van de trajecten uit augustus nog gegeven en afgerond moet worden. Dat geldt uiteraard ook voor de trajecten die sinds 1 december geregistreerd zijn.
Dat de grote meerderheid van de ontwikkeladviestrajecten nog loopt betekent dat er nu nog geen beeld is van de vervolgstappen die deelnemers zetten. In de loop van 2021 wordt gestart met een effectevaluatie van het volledige crisispakket NL leert door. In die evaluatie zal de doelmatigheid en doeltreffendheid van de ingezette maatregelen worden onderzocht. Het eindrapport van de evaluatie deel ik te zijner tijd met uw Kamer.
Bent u bereid erop in te zetten om juist meer mensen zonder startkwalificatie of met een middelbare opleiding te wijzen op de mogelijkheden van NL Leert Door?
Ja ik ben daartoe bereid. Rondom NL leert door is er een communicatiecampagne ingericht om de regelingen vanuit NL leert door kenbaar te maken bij een breed publiek maar in het bijzonder bij hen die het hardst geraakt zijn door de coronacrisis. Gebruik makend van onder meer radio, sociale media, online video’s en hoewerktnederland.nl wordt geprobeerd deze doelgroep zo goed mogelijk te bereiken.
Daarnaast werk ik samen met een breed netwerk van stakeholders, die dichtbij de doelgroep staat en zicht heeft op belanghebbende van de regeling. Denk hierbij aan vakbonden, werkgeversorganisaties, O&O-fondsen, leerwerklokketen, UWV, branches en sectoren.
In hoeverre kunnen mensen die dat nodig hebben in deze coronacrisis (kosteloos) gebruik maken van een ontwikkeladviestraject? Voor hoeveel ontwikkeladviezen is nu budget beschikbaar?
Vanuit de regeling NL leert door is er nu budget beschikbaar voor 77.000 ontwikkeladviestrajecten, waarvoor de deelnemers zich in augustus en begin december hebben aangemeld. Naast de ontwikkeladviestrajecten uit NL leert door zijn er nog tal van andere mogelijkheden voor mensen om hulp te krijgen bij vragen over hun loopbaan en ontwikkeling. In eerste instantie is er vanuit private investeringen veel mogelijk. Zo zijn er werkgevers die werkenden in hun organisatie een ontwikkel- of loopbaanadviestraject kunnen bieden en ook O&O-fondsen hebben hier vaak een bepaalde regeling voor. Verder bieden vakbonden vaak de mogelijkheid om een ontwikkeladvies te volgen. Daarnaast kunnen mensen die vragen hebben over ontwikkeling en hun loopbaan ook terecht bij leerwerkloketten in hun gemeente.
Daarnaast blijft het kabinet ook de komende periode nog investeren in mensen die met ontwikkeling aan de slag willen, aanvullend op wat er privaat al gebeurt. Zo zal er in de nieuwe subsidieregeling voor sectorale maatwerktrajecten ook ruimte zijn voor het subsidiëren van ontwikkeladviestrajecten door loopbaanadviseurs. Vanaf 1 maart 2021 opent er bovendien een nieuw tijdvak van de SLIM-regeling, waarmee mkb-werkgevers subsidie kunnen aanvragen voor ontwikkeladviestrajecten voor werkenden in hun organisatie. Met deze regelingen kunnen we de ontwikkeladviestrajecten meer gericht inzetten. Tot slot wordt er gewerkt aan een structurele regeling voor ontwikkeladviestrajecten flankerend aan het STAP-budget. De bedoeling is om deze ontwikkeladviestrajecten te richten op specifieke groepen die weinig investeren in de eigen ontwikkeling en duurzame inzetbaarheid.
Vindt u het ook een positieve ontwikkeling dat zoveel mensen bezig zijn met hun loopbaanontwikkeling? Wat is nodig om dit blijvend onderdeel te maken van arbeidsmarktbeleid?
Ja, ik vind het een positieve ontwikkeling dat zo veel mensen bezig zijn met het investeren in leren en ontwikkelen. Investeren in leren en ontwikkeling is belangrijk, omdat het bijdraagt aan duurzame inzetbaarheid van mensen. De coronacrisis heeft laten zien hoe snel de arbeidsmarkt en het werk kunnen veranderen. Om deze uitdagingen het hoofd te kunnen bieden is het belangrijk dat mensen investeren in de eigen ontwikkeling en daarmee werken aan hun duurzame inzetbaarheid. Ik ben blij dat we met NL leert door zo veel mensen kunnen helpen met het zetten van stappen in hun ontwikkeling.
Hoe kunnen we voorkomen dat er weer een gat ontstaat in de tijd en we mensen weer in de wacht moeten zetten, aangezien deze mogelijkheid een paar maanden stil lag en er een reservoir aan aanvragen is ontstaan?
Dat het maximale aantal registraties voor deelname aan een ontwikkeladviestraject bereikt is, betekent niet dat er de komende tijd een gat zal vallen. In de eerste plaats zullen veel van de ontwikkeladviestrajecten die via de regeling «NL leert door met inzet van ontwikkeladvies» beschikbaar zijn gesteld de komende maanden nog plaatsvinden. Zoals bij vraag 4 al vermeld zijn er op dit moment ongeveer 10.000 trajecten, die in augustus zijn geregistreerd, daadwerkelijk afgerond en bij de uitvoerder gedeclareerd. Dit betekent dat er de komende tijd nog ongeveer 67.000 trajecten gegeven zullen worden.
Bovendien zijn er ook voor mensen die nu niet op tijd waren om gebruik te maken van de regeling «NL leert door met inzet van ontwikkeladvies» ook de komende maanden zijn er nog voldoende andere wegen via welke men in gesprek kan gaan met een professional over ontwikkel- en loopbaanvragen. Zoals bij vraag 6 aangegeven zijn er vele wegen voor mensen om alsnog een ontwikkeladviesgesprek te volgen. Zo bieden werkgevers vaak een vorm van een ontwikkel- of loopbaanadviesgesprek en zijn er ook O&O-fondsen die hier een regeling voor hebben in hun sector. Daarnaast zijn er vakbonden die ontwikkeladviestrajecten bieden en kunnen mensen met vragen over ontwikkeling en de loopbaan terecht bij leerwerkloketten in de eigen gemeente.
Daar bovenop zal begin 2021 de subsidieregeling voor maatwerktrajecten in sectoren beschikbaar komen, via welke regeling ook subsidie aangevraagd kan worden voor ontwikkel- en loopbaanadviestrajecten. vanaf 1 maart 2021 wordt weer een tijdvak van de SLIM-regeling geopend waarmee mkb-werkgevers subsidie kunnen aanvragen voor ontwikkeladviestrajecten voor werkenden in hun organisatie. De inschatting is nu dat het uitvoeringstechnisch niet mogelijk is om een eventuele nieuwe tranche van NL Leert Door – ontwikkeladviezen open te stellen vóórdat de hierboven genoemde regelingen opengesteld worden. De hierboven genoemde verschillende routes bieden allemaal op korte termijn de mogelijkheid voor mensen om met een professional in gesprek te gaan over vragen rondom de eigen ontwikkeling en loopbaan. Daarnaast wordt er, zoals ook eerder aan uw Kamer is toegezegd, gewerkt aan een structurele regeling voor ontwikkeladviestrajecten voor doelgroepen die uit zichzelf minder geneigd zijn om te investeren in leren en ontwikkelen. Deze regeling zal in 2022 in werking treden.
Bent u bereid om deze vragen te beantwoorden voor het algemeen overleg Arbeidsmarkt van maandag 7 december?
Ja.
Het korten van de WIA-uitkering voor Nederlanders die in België werken en waarvan de werkgevers een beroep doet op het stelsel van tijdelijke werkloosheid wegens overmacht in België. |
|
Hilde Palland (CDA) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte dat er een aantal Nederlandse werknemers met een WIA-uitkering die in België werkzaam zijn bij bedrijven die een beroep doen op het Belgische stelsel van tijdelijke werkloosheid wegens overmacht worden gekort op hun uitkering?
Ja, daar ben ik van op de hoogte.
Klopt het dat het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) de uitbetalingen vanwege de regeling «tijdelijke werkloosheid wegens overmacht» ziet als een uitkering gegeven door de Belgische overheid en niet als salaris en/of restverdiencapaciteit waar deze mensen normaal gezien recht op hebben?
Bij de beantwoording van deze vraag zal ik eerst in het algemeen ingaan op de manier waarop inkomen met een WIA-uitkering wordt verrekend. Vervolgens ga ik in op de specifieke situatie waarin er sprake is van buitenlands inkomen, in dit geval een Belgische uitkering op grond van de regeling «tijdelijke werkloosheid wegen overmacht». Ik concludeer dat deze uitkering wordt gezien als inkomen uit arbeid, waarbij het loon dat de uitkeringsgerechtigde verdiende voordat deze een Belgische WW-uitkering kreeg, wordt verrekend met de WIA-uitkering.
Voor de WIA geldt dat moet worden bepaald of inkomsten naast de uitkering moeten worden verrekend met die uitkering. Daarvoor stelt het Algemeen inkomensbesluit socialezekerheidswetten (AIB) regels. Als hoofdregel geldt dat alles wat de uitkeringsgerechtigde uit arbeid verdient, verrekend wordt met de uitkering. Een reguliere werkloosheidswetuitkering (WW-uitkering) wordt eveneens verrekend met de WIA-uitkering, maar wordt niet gezien als inkomen uit arbeid en telt daarom niet mee voor de inkomenseis in de WIA.
Een uitzondering wordt gemaakt voor de WW-uitkeringen met een bijzonder karakter, zoals bij faillissementen, arbeidstijdverkorting en wegens buitengewone natuurlijke omstandigheden. Omdat deze uitkeringen in de plaats treden van de loondoorbetalingsplicht van de werkgever en het dienstverband blijft bestaan, worden deze WW-uitkeringen juist wel gezien als inkomen uit arbeid. De wijze waarop deze inkomsten worden verrekend gaat als volgt. Voor het vaststellen van de hoogte van het inkomen uit arbeid, wordt gekeken naar het loon uit het loonaangiftetijdvak dat ligt voor het aangiftetijdvak waarin de bijzondere WW-uitkering wordt betaald. Dit inkomen uit arbeid wordt meegeteld voor de inkomenseis en vervolgens verrekend met de WIA-uitkering. De uitkeringsgerechtigde ontvangt een uitkering die even hoog is als in de maand vóór het ontvangen van de WW-uitkering met een bijzonder karakter.
Dezelfde regels gelden als iemand in een andere EU-lidstaat werkt of daar een werkloosheidsuitkering ontvangt.
De Belgische regeling «tijdelijke werkloosheid wegens overmacht» is een werkloosheidsuitkering. Het is echter geen reguliere werkloosheidsuitkering. Een reguliere werkloosheidsuitkering bedraagt 65% van het dagloon. Bij tijdelijke werkloosheid wegens overmacht
meldt een werkgever de werknemer aan bij de bevoegde Belgische instantie. De werknemer ontvangt dan een werkloosheidsuitkering van 70% van het dagloon. Daarbovenop wordt een aanvullende uitkering betaald van € 5,63 per dag indien de «tijdelijke werkloosheid wegens overmacht» het gevolg is van de coronacrisis.
Omdat de Belgische uitkering op grond van de «tijdelijke werkloosheid wegens overmacht» vergelijkbaar is met WW-uitkeringen met een bijzonder karakter, behandelt UWV deze als ware het een Nederlandse WW-uitkering met een bijzonder karakter.
Dit betekent dat als een WIA-uitkeringsgerechtigde een Belgische uitkering op grond van de «tijdelijke werkloosheid wegens overmacht» ontvangt, het loon uit het voorliggende loonaangiftetijdvak voor aanvang van de Belgische uitkering wordt verrekend met de WIA-uitkering en meetelt voor de inkomenseis. De uitkeringsgerechtigde ontvangt een WIA-uitkering die even hoog is als in de maand vóór het intreden van de Belgische werkloosheidsuitkering.
Bent u van mening dat voor mensen met een WIA-uitkering die werkzaam zijn in België en in België een vergoeding vanuit de tijdelijke werkloosheid wegens overmacht regeling ontvangen niet gekort moeten worden op hun uitkering?
Zoals blijkt uit het antwoord op vraag 2 blijft de financiële situatie van de WIA-uitkeringsgerechtigde die in België werkzaam was qua hoogte van de WIA-uitkering gelijk aan de situatie voordat zij werkloos werden door de corona-crisis. Ik ben dan ook van mening dat de inkomstenverrekening bij deze uitkeringsgerechtigden op een goede manier plaatsvindt.
Kunt u aangeven of dit voor Nederlanders met een WIA-uitkering die werkzaam zijn in Duitsland en/of in andere Europese landen ook geldt? Worden de aanvullingen op het salaris door deze overheden rechtstreeks aan de werknemers betaald of gaat dit via de werkgevers?
In verschillende landen wordt verschillend omgegaan met aanvullingen op het inkomen in verband met de corona-crisis.
Bij WIA-gerechtigden die in andere Europese landen werkzaam waren en door de corona-crisis een bijzondere werkloosheidsuitkering van dat land ontvangen, wordt die bijzondere werkloosheidsuitkering op dezelfde wijze verrekend als bij het antwoord op vraag 2 beschreven.
Als het loon wordt doorbetaald door de werkgever, zoals in Nederland door middel van de NOW-regeling gebeurt, wordt dat inkomen verrekend met de WIA-uitkering. Dit is de standaardwerkwijze bij verrekening van inkomen uit arbeid met een WIA-uitkering.
Kunt u aangeven hoeveel Nederlanders met een WIA-uitkering werkzaam zijn over de grens en hoeveel van deze werknemers gebruik maken van een regeling die het verlies in salaris (gedeeltelijk) compenseert?
UWV houdt geen registratie bij van de nationaliteit van uitkeringsgerechtigden en geen aparte registratie of er sprake is van een inkomensaanvulling vanwege de corona-crisis.
Wel is bekend dat er in december 2020 2.260 WIA-gerechtigden werkzaam waren in België. Daarvan waren er 22 met inkomen uit een reguliere werkloosheidsuitkering, niet zijnde de regeling «tijdelijke werkloosheid wegens overmacht».
Er waren 6.700 WIA-gerechtigden werkzaam in Duitsland. Daarvan waren er 629 met inkomen uit een reguliere werkloosheidsuitkering.
Deze WIA-gerechtigden kunnen zowel mensen zijn die in Nederland wonen en in België of Duitsland werk(t)en, als mensen die in België of Duitsland wonen en in België of Duitsland werk(t)en.
Welke mogelijkheden ziet u om korting op de uitkering en inkomen van Nederlanders met een WIA-uitkering die werkzaam zijn (of waren) tijdens de Corona-crisis in het buitenland en gebruik maken van een regeling die het verlies in salaris (gedeeltelijk) compenseert (zoals de Nederlandse NOW-regeling of de Belgische tijdelijke werkloosheid wegens overmacht-regeling) te voorkomen? Kan deze groep anderszins ondersteunt worden zodat hun inkomen niet gekort wordt? Zo ja, waar kunnen zij terecht?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 3 worden uitkeringsgerechtigden die een buitenlandse uitkering ontvangen met een bijzonder karakter niet anders behandeld dan WIA-gerechtigden die in Nederland werken en waarvan het loon wordt doorbetaald op grond van de NOW.
De korting van aanvullende regelingen in verband met de coronacrisis tijdens de WIA-uitkering gebeurt op dezelfde wijze als met inkomens ontvangen vóór de corona-crisis.
Van werknemers bij werkgevers die gebruik maken van regelingen die het loon compenseren, zoals de Nederlandse NOW-regeling, wordt het loon verrekend met de WIA-uitkering. De werkgever betaalt het volledige loon door, waardoor de betrokken werknemers dezelfde WIA-uitkering ontvangen als vóór de corona-crisis.
Voor werknemers die gebruik maken van de Belgische regeling «tijdelijke werkloosheid wegens overmacht» wordt het loon uit het voorliggende aangiftetijdvak voor aanvang van de Belgische uitkering verrekend met de WIA-uitkering. Daardoor ontvangt deze uitkeringsgerechtigde eenzelfde WIA-uitkering als in de maand vóór het intreden van de Belgische werkloosheidsuitkering.
Ik zie dan ook geen reden of noodzaak om dit anders te doen. Ondanks het feit dat deze uitkeringsgerechtigden hun werk in het buitenland hebben verloren door de corona-crisis, is het belangrijk dat zij gestimuleerd worden om ander werk te zoeken en te accepteren. Daarom houden de uitkeringsgerechtigden de werkhervattingsprikkel in de WIA. De dienstverlening aan WIA-uitkeringsgerechtigden kan sinds de corona-maatregelen digitaal en telefonisch plaatsvinden, waardoor uitkeringsgerechtigden ondersteuning kunnen blijven ontvangen in het vinden van passend werk.
Het bericht dat na het voortgezet speciaal onderwijs de meeste leerlingen een uitkering wacht. |
|
Peter Kwint (SP) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht dat ruim tweederde van de leerlingen die van het voortgezet speciaal onderwijs (vso) afkomen, na twee jaar een uitkering hebben, al dan niet gecombineerd met werk?1
In het artikel wordt gesuggereerd dat tweederde van de totale uitstroom uit het vso na twee jaar een uitkering heeft, al dan niet gecombineerd met werk. Dat is niet juist. Van de totale uitstroom stroomde 54% uit naar een vervolgopleiding en 46% naar de arbeidsmarkt. Van die 46% had ongeveer tweederde na twee jaar een uitkering.
Het vso heeft de opdracht om leerlingen zo goed mogelijk voor te bereiden op de vervolgbestemming: dagbesteding, arbeidsmarkt of vervolgonderwijs. Daar slaagt het vso zeker na de invoering van de Wet kwaliteit (v)so steeds beter in. Zo leggen er elk jaar weer meer leerlingen een examen af en halen een diploma. Ook blijkt uit de cijfers van het CBS dat er steeds meer jongeren direct na het verlaten van het vso uitstroomprofiel arbeidsmarktgericht een baan hebben (41% in 2019 ten opzichte van 31% in 2015) en minder jongeren direct na het verlaten van het vso uitstroomprofiel arbeidsmarktgericht een uitkering hebben (31% in 2019 ten opzichte van 52% in 2015). Ook is er een groeiende groep leerlingen die na het verlaten van het uitstroomprofiel arbeidsmarktgericht doorstroomt naar het mbo. Het gegeven dat tweederde van de ex-vso leerlingen die uitstroomden naar werk na twee jaar een uitkering al dan niet gecombineerd met werk heeft, heeft mijn aandacht en die van mijn collega van SZW.
Op welke wijze wordt regionaal ingezet om vso-leerlingen aan het werk te helpen? Wat is er nog meer nodig om dit goed voor elkaar te krijgen, zoals ook de Inspectie van het Onderwijs aangeeft?
Er zijn verschillende initiatieven om vso-leerlingen aan het werk te helpen, zoals bijvoorbeeld «Ingeschakeld». In dit landelijke project slaan scholenkoepels voor het vso, het praktijkonderwijs (pro) en de werkgevers de handen ineen. Met het project wordt een flinke impuls gegeven aan de concrete samenwerking tussen werkgevers, scholen en gemeenten. Met als doel om nog meer schoolverlaters uit het vso en het pro een passende plek op de arbeidsmarkt te geven.
Daarnaast heb ik samen met mijn collega van SZW aan de Samenwerkingsorganisatie Beroepsonderwijs Bedrijfsleven (SBB) gevraagd om het Actieplan stages en leerbanen gericht op huidige en aankomende mbo-studenten, werkzoekenden en werkenden ook uit te werken voor leerlingen van het pro, vso (uitstroomprofiel arbeidsmarktgericht) en de vmbo leerwerktrajecten. Leerlingen die een opleiding volgen gericht op het behalen van een praktijkverklaring, mbo-diploma of vmbo-diploma en daarvoor een stageplaats bij een erkend leerbedrijf hebben, worden hierin meegenomen. In deze uitwerking wordt een verbinding gemaakt met de voorgenomen Aanpak jeugdwerkloosheid, waarin het vso tevens wordt meegenomen.
Ook heeft de Staatssecretaris van SZW in mei 2020 € 8,5 miljoen beschikbaar gesteld aan de centrumgemeenten van de arbeidsmarktregio’s voor ondersteuning van jongeren uit het vso en pro in schooljaar 2020/2021, zodat ook zij duurzaam aan het werk kunnen. Concreet gaat het erom dat de gemeenten de middelen kunnen inzetten ten behoeve van betere samenwerking en verbindingen tussen vso/pro-scholen, gemeenten en bedrijven en instellingen. Deze extra impuls voor het schooljaar 2020–2021 heeft de Staatssecretaris aangevuld met € 8,5 miljoen subsidie vanuit het Europees Sociaal Fonds (ESF) specifiek bestemd voor de ondersteuning van leerlingen uit pro en vso. Ik zie nu geen aanleiding voor aanvullende maatregelen.
In welke sectoren gaan deze leerlingen uiteindelijk aan het werk? Kunt u dit weergeven in tabelvorm?
OCW houdt geen gegevens bij over de sectoren waar leerlingen na het verlaten van het onderwijs gaan werken. Dit wordt niet landelijk bijgehouden.
In hoeverre gaat het beoogde schooldiploma bijdragen aan verhoogde kansen op de arbeidsmarkt voor deze specifieke groep leerlingen?2
Leerlingen in het vso krijgen nu al een getuigschrift, waarvan het format wettelijk is vastgelegd. Op dat getuigschrift staat waar de leerling aan heeft gewerkt, waar hij stage heeft gelopen en welke eventuele (branche) certificaten hij heeft behaald. Daarnaast krijgt de leerling een overgangsdocument mee waaruit blijkt welke ondersteuningsbehoefte hij nodig heeft. Het beoogde schooldiploma draagt waarschijnlijk niet bij aan verhoogde kansen op de arbeidsmarkt, maar is met name bedoeld om de schoolloopbaan op een vergelijkbare manier met andere schoolsoorten af te ronden.
Zou een groter aanbod van havo en vwo op scholen voor vso, volgens u, kunnen leiden tot lagere percentages leerlingen die in een uitkering terechtkomen? Zo ja, bent u bereid het aanbod van havo en vwo op scholen voor vso uit te breiden? Zo nee, waarom niet?
Een groter aanbod van havo en vwo leidt niet automatisch tot lagere percentages leerlingen die in een uitkering terecht komen. Soms beschikt de leerling weliswaar over voldoende cognitieve capaciteiten om een diploma te halen, maar zijn de beperkingen zo groot dat werken niet goed mogelijk is en de leerling in bijvoorbeeld vormen van dagbesteding terecht komt. Samenwerkingsverbanden zijn verantwoordelijk voor een dekkend aanbod aan onderwijsvoorzieningen, passend bij de leerling populatie in hun regio. Deze verplichting heb ik nogmaals bekrachtigd in het programma van eisen dat ik in het kader van de verbeteraanpak passend onderwijs heb opgesteld. Samenwerkingsverbanden zijn autonoom in het verzorgen van een dekkend aanbod, het is niet aan mij om het aanbod havo en vwo uit te breiden.
Bent u bereid om nader onderzoek te doen naar de oorzaken waarom leerlingen na het vso moeilijk aan het werk komen en op welke wijze dit kan worden verbeterd?
Er is al heel veel bekend, nader onderzoek is niet nodig. Wel blijf ik via onder andere de CBS cijfers volgen hoe de instroom op de arbeidsmarkt van vso leerlingen verloopt. Zie verder het antwoord op vraag 1.
Op welke wijze zet u nu al in op het (beter) mogelijk maken voor vso-leerlingen om een vervolgopleiding te doen aan een reguliere school in het kader van passend onderwijs? Wat is er nog meer nodig om ook deze groep een goede kans op een reguliere school te bieden?
Ik zou graag zien dat er meer leerlingen met een beperking in het regulier onderwijs zitten. Dat is met extra ondersteuning vanuit de samenwerkingsverbanden passend onderwijs ook goed te realiseren. Maar het regulier onderwijs heeft vaak nog koudwatervrees. Ook nu is het al mogelijk dat leerlingen als extraneus examen doen op een reguliere vo-school en dat het onderwijs in samenwerking tussen de vso-school en de vo-school wordt vormgegeven. Met de beleidsregel experimenten samenwerking regulier en speciaal onderwijs wil ik scholen stimuleren om de verbinding te zoeken, waardoor meer leerlingen uit het vso onderwijs volgen op een reguliere school.
Schijnconstructies en wanpresterende uitzendbureaus |
|
Jasper van Dijk , Eppo Bruins (CU) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht «Veka Shipyard in Lemmer wacht miljoenenclaim na vonnis over onderbetaling van Roemenen»?1
Ik heb kennisgenomen van het artikel. Constructies die ertoe leiden dat werknemers te weinig krijgen betaald, zijn niet toegestaan en vind ik eveneens onwenselijk. Buitenlandse onderaannemers die hun werknemers in Nederland te werk stellen moeten zich houden aan de harde kern van arbeidsvoorwaarden in de van toepassing zijnde cao. Op grond van de ketenaansprakelijkheid (artikel 7:616a e.v. BW) kunnen zij bovendien ook worden aangesproken om de door hen ter beschikking gestelde werknemers een correct loon te betalen. Het oprichten van een buitenlandse onderaannemer kan niet worden voorkomen. Op grond van de Wet arbeidsvoorwaarden gedetacheerde werknemers kan echter wel worden vastgesteld of er daadwerkelijk sprake is van grensoverschrijdende detachering, of dat er sprake is van een postbusfirma of van schijndetachering.
Wat vindt u van de door Veka Shipyard gehanteerde schijncontructie, namelijk het oprichten van buitenlandse onderaannemers om werknemers minder te betalen?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u het ermee eens dat het onacceptabel lang heeft geduurd, aangezien FNV deze zaak al in 2015 heeft aangekaart en het dus vijf jaar heeft geduurd voordat is vastgesteld dat er sprake is van onderbetaling?
Vanaf het moment dat FNV haar eerste verzoek tot het instellen van een onderzoek heeft ingediend bij de Inspectie SZW, namelijk op 28 september 20152, heeft het inderdaad ongeveer vijf jaar geduurd voordat een rechter een oordeel heeft gegeven over deze zaak. Ik begrijp dat het voor de betrokken arbeidskrachten lastig is dat zij gedurende deze periode in onzekerheid hebben gezeten. Een dergelijk oordeel komt echter niet zomaar tot stand en daar is dus ook tijd mee gemoeid. De onderzoeken die door de Inspectie SZW zijn uitgevoerd naar aanleiding van de verzoeken d.d. 28 september 2015 en 11 juli 20163 hebben mijns inziens niet onredelijk lang geduurd. De Inspectie SZW heeft haar eerste onderzoek afgerond in juli 2016 en het tweede onderzoek in december 20174. Over de resterende periode die nodig is geweest om tot een uitspraak te komen, kan ik geen oordeel geven.
Bent u bereid iets te doen, bijvoorbeeld door een boetebeding op te nemen in Artikel 8 vd Waadi aangezien de naleving van de cao bij sociale partners ligt terwijl deze zaak aantoont dat de instrumenten die daarbij ter beschikking gesteld worden, beperkt zijn?
Zoals in de vraag al wordt opgemerkt, ligt de naleving van de cao primair bij de partijen die deze afsluiten, namelijk sociale partners. De Inspectie SZW ondersteunt sociale partners bij het toezicht op de naleving van de cao-voorwaarden, onder meer door op verzoek onderzoek te doen naar naleving van artikel 10 van de Wet op het algemeen verbindend en onverbindend verklaren van bepalingen van collectieve arbeidsovereenkomsten (Wet avv) en van de loonverhoudingsnorm als bedoeld in artikel 8 en 8a van de Wet allocatie van arbeidskrachten door intermediairs (Waadi). Betrokkenen kunnen, mede op grond van bevindingen van de Inspectie SZW, bij de rechter een civiele procedure starten. In het vierde rapport van de Brede Maatschappelijke Heroverwegingen (BMH) van 22 april jl.5 en de Technische uitwerking van het advies van de Commissie Regulering van werk6 die op 15 juli jl. aan de Tweede Kamer is verzonden worden suggesties gedaan hoe de naleving kan worden aangescherpt waardoor er meer mogelijkheden zijn om gelijk loon voor gelijk werk af te dwingen, en werkgevers te prikkelen het juiste loon te betalen. In het vierde rapport van de BMH wordt de mogelijkheid beschreven van een bestuurlijke boete bij overtreding van de loonverhoudingsnorm in artikel 8 en 8a Waadi (p. 86 e.v.). Verder wordt de optie beschreven dat een werknemer aanspraak maakt op een verhoging van het niet of te laat ontvangen loon wegens vertraging met een maximum van 300% van het loon in plaats van de huidige 50% (p. 57 e.v.). In de Technische uitwerking van het advies van de Commissie Regulering van werk wordt beschreven hoe de publieke collectieve actie voor de Waadi zou kunnen worden ingevoerd (p. 80 e.v.). Hierdoor zou de Inspectie SZW de mogelijkheid hebben om proactief een collectieve actie in te stellen om naleving van de loonvordering en vervangende schadevergoeding te vorderen. In de kabinetsreactie op het rapport van de commissie-Borstlap7 heeft het kabinet aangegeven dat eventuele wettelijke aanpassingen op dit vlak – gelet op de brede, samenhangende discussie over het rapport van de commissie – aan een volgend kabinet zijn.
Wat onderneemt u tegen het feit dat de schadevergoeding die Veka als gevolg van de uitspraak moet betalen aan FNV, in geen verhouding staat tot het achterstallige loon dat niet is betaald, waardoor het verdienmodel zeer lucratief blijft?
Zie antwoord vraag 4.
Wat onderneemt u om het probleem te ondervangen dat de Wet aanpak schijnconstructies (WAS) zo is ingericht dat individuele werknemers zelf een loonvordering moeten instellen, ook als de onderbetaling al is vastgesteld (zoals in de zaak FNV/Veka) en dit in het geval van arbeidsmigranten – zeker na vijf jaar – lastig is te realiseren, zodat arbeidsmigranten betere bescherming krijgen alsmede het loon waar ze recht op hebben?
Op grond van artikel 3:305a BW hebben vakbonden de mogelijkheid om een collectieve actie in te zetten voor werknemers. Op dit moment is het voor vakbonden niet mogelijk om, naast het eisen van schadevergoeding voor werknemers, een collectieve loonvordering in te stellen waardoor ook na een uitspraak van de rechter op grond van artikel 3:305a BW de werknemer zelf kenbaar moet maken dat deze uitbetaling wenst van het verschuldigde loon. Ik heb begrip voor het verzoek van vakbonden om een collectief vorderingsrecht in te voeren, zeker gezien de kwetsbare positie van arbeidsmigranten. Zoals ik u ook bij de evaluatie van de WAS heb gemeld9, is dit juridisch gezien echter lastig te realiseren. Met het oog op een behoorlijk proces moet de werkgever het recht hebben om zich te kunnen verweren tegen een vordering. Dit wordt heel lastig als niet duidelijk hoeft te worden gemaakt op welke werknemers een vordering ziet.
Bij de evaluatie van de WAS en het AO Arbeidsmarktbeleid van 15 januari 2020 is wel toegezegd een verkenning uit te voeren naar het verruimen van de mogelijkheden voor vakbonden om op te treden voor collectieven van individuele werknemers. Helaas moet ik u mededelen dat deze verkenning, vanwege de drukte op verschillende andere dossiers en de coronacrisis, nog niet is afgerond.
Dit betekent echter niet dat er minder prioriteit wordt gegeven aan de aanpak van schijnconstructies in algemene zin. Zo leveren verschillende recent genomen maatregelen een bijdrage aan de aanpak van schijnconstructies, waaronder de implementatie van de herziene detacheringsrichtlijn en de inwerkingtreding van de meldingsplicht ten aanzien van gedetacheerde werknemers. Daarnaast is het Aanjaagteam Bescherming Arbeidsmigranten ingesteld10, onder leiding van Emile Roemer, dat zich heeft ingezet voor eerlijk, gezond en veilig werk voor arbeidsmigranten.
Hoe staat het met de uitvoering van de op 30 januari 2020 aangenomen motie van de leden Smeulders en Palland om het mogelijk te maken dat ook vakbonden in naam van werknemers de WAS kunnen inschakelen opdat zij kunnen optreden voor collectieven van individuele werknemers?2
Zie antwoord vraag 6.
Hoeveel bedrijven in Nederland hanteren vergelijkbare schijnconstructies als het veroordeelde bedrijf?
Schijnconstructies worden vaak pas zichtbaar wanneer de Inspectie SZW op verzoek onderzoek heeft gedaan naar een vermeende schijnconstructie en/of een rechter daar een oordeel over heeft gegeven. Een gedeelte van de rechterlijke uitspraken – waaronder ook de zaken waarbij achterstallig loon wordt gevorderd – wordt gepubliceerd. Daarnaast maakt de Inspectie SZW overtreding van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag openbaar. Het is op basis van deze informatie niet mogelijk om aan te geven hoe vaak er in Nederland vergelijkbare schijnconstructies worden gehanteerd als bij het veroordeelde bedrijf. Wel is duidelijk dat veel vormen van schijnconstructies en vormen van fraude complex zijn en vragen om een multidisciplinaire en vaak ook een grensoverschrijdende aanpak. Zo is de landelijke Stuurgroep Interventieteams (LSI) een belangrijk knooppunt voor informatie-uitwisseling en het (projectmatig) uitzetten van gezamenlijke acties.11
Wat onderneemt de Inspectie SZW tegen dit soort schijnconstructies? Hoe vaak worden (preventieve) controles uitgevoerd?
De Inspectie SZW heeft voor de aanpak van Schijnconstructies een programma ingericht. Een onderdeel van dit programma betreft de ondersteuning van sociale partners bij hun toezicht op de naleving van cao-voorwaarden. Daarvoor is een speciaal team ingesteld dat onder andere de onderzoeken doet in het kader van de naleving van de loonverhoudingsnorm als bedoeld in artikel 8 en 8a van de Waadi. Dergelijke onderzoeken op grond van de Waadi worden alleen op verzoek van een belanghebbende uitgevoerd. Hoe vaak hangt dus af van het aantal verzoeken dat de Inspectie daartoe ontvangt. Het uitgangspunt is dat dergelijke verzoeken in beginsel altijd in behandeling worden genomen. Vanaf de start van het team zijn er vanaf 2015 tot heden ca. 120 onderzoeken i.v.m. vermeende constructies uitgevoerd. Dit aantal omvat ook de onderzoeken die desgevraagd op grond van artikel 10 van de Wet avv zijn uitgevoerd. De Inspectie SZW rapporteert haar bevindingen omtrent de specifieke situatie aan de verzoekende partij die daarmee vervolgens zo nodig civielrechtelijk nakoming kan afdwingen. De Inspectie registreert bij deze ondersteunende taak voor sociale partners geen gegevens over de omvang van de onderneming(en) of het aantal werknemers. Wel rapporteert de Inspectie jaarlijks via het reguliere Jaarverslag over de behaalde resultaten.
Naast de bovenvermelde onderzoeken Waadi en wet AVV – worden in het programma ook andere onderzoeken uitgevoerd naar schijnconstructies, doorgaans met vaststelling van overtredingen van de arbeidswetgeving waarop de inspectie SZW toeziet (o.a. Wet minimumloon, Wet arbeid vreemdelingen, Arbeidstijdenwet, Wagweu). Het gaat daarbij om diverse situaties zoals oneigenlijk gebruik van stagiaires die voor een kleine vergoeding regulier werk moeten verrichten, te lange werktijden, illegale tewerkstelling en schijn-arbeid(srelaties) waarbij werknemers worden gepresenteerd als zelfstandigen, gefingeerde dienstverbanden, ongeoorloofde inhoudingen op het loon etc. Ook over deze resultaten rapporteert de Inspectie jaarlijks in haar Jaarverslag. Bij constructies, overtredingen of misstanden die niet op het terrein van de Inspectie liggen, doet de Inspectie SZW altijd melding bij andere diensten zoals UWV, Belastingdienst, gemeenten, of andere Rijkstoezichthouders.
Bij hoeveel bedrijven zijn de afgelopen jaren schijnconstructies blootgelegd door de Inspectie SZW? Om hoeveel werknemers ging het en wat is hun nationaliteit? Hoeveel inkomsten zijn zij als gevolg van deze schijnconstructies misgelopen?
Zie antwoord vraag 9.
Gaat u dit soort schijnconstructies en onderbetaling met alle mogelijke middelen bestrijden?
De aanpak van schijnconstructies en onderbetaling heeft de aandacht van het kabinet. Zoals reeds beschreven in de antwoorden op de vragen 4 tot en met 7 worden in het vierde rapport van de BMH en de Technische uitwerking van het advies van de Commissie Regulering van werk suggesties gedaan met betrekking tot het aanscherpen van de naleving van de cao en de loonverhoudingsnorm, maatregelen getroffen tegen schijnconstructies door middel van implementatie van de herziene detacheringsrichtlijn en inwerkingtreding van de meldingsplicht en mogelijkheden verkend om de rol van de vakbonden te versterken op het gebied van collectieve acties.
Gaat u ook op Europees niveau aandringen op het tegengaan van dit soort schijnconstructies en premieshoppen?
Het fingeren van situaties om premievoordelen te bereiken, bijvoorbeeld als het gaat om werkgevers die gebruik maken van postbusondernemingen, moet uiteraard worden voorkomen. Het tegengaan van premieshoppen is complex omdat het vaak gepaard gaat met het achterhouden of fingeren van situaties. In mijn brief aan de Kamer over A1-verklaringen en premieshoppen van 7 juli 202012 heb ik mijn inzet tegen premieshoppen toegelicht. Ik blijf mij in lijn met de motie van de leden Van Dijk (PvdA) en Smeulders (GroenLinks)13 in Europees verband inzetten om premieshoppen tegen te gaan. Bijvoorbeeld door mij bij de herziening van Verordening (EG) 883/2004 in te zetten voor een voorafgaande verzekering van 3 maanden in de zendende lidstaat. Dit verzekert de binding met het zendende land en maakt direct doordetacheringen moeilijker. Daarnaast kunnen de ELA en de meldingsplicht van de WagwEU van toegevoegde waarde zijn bij het opsporen van schijnconstructies. Van belang is dat de feitelijke werkgever bepalend is en niet de werkgever op papier.
Wat is uw oordeel over het bericht «Verplicht vergunning voor uitzendbureaus in strijd tegen belabberde huisvesting»?3
Ik herken veel van de problemen die aangestipt worden in het bericht. Hoewel dergelijke problemen zich al een langere tijd afspelen op de arbeidsmarkt, zijn een aantal daarvan pijnlijk zichtbaar geworden door de coronacrisis. Dit is ook aanleiding geweest om het Aanjaagteam Bescherming Arbeidsmigranten in het leven te roepen. Het Aanjaagteam geeft in het advies «Geen tweederangsburgers» niet alleen aanbevelingen voor de uitzendbranche, maar ook over meer en betere huisvesting.15 Het kabinet komt medio december met een reactie op deze aanbevelingen.
Erkent u dat het toezicht op de huisvesting en arbeidsomstandigheden zeer onoverzichtelijk en verbrokkeld is, waardoor er veel te weinig gebeurt aan misstanden?
Goed toezicht en goede handhaving is essentieel om naleving van de regelgeving te bevorderen en misstanden tegen te gaan. Toezicht moet wel altijd als sluitstuk van de regelgeving worden gezien. De Inspectie SZW houdt toezicht op de arbeidswetgeving. Toezicht op de huisvestingsverordening en het bouwbesluit ligt bij gemeenten. Daarnaast is een deel van de huisvesting voor arbeidsmigranten gecertificeerd met het SNF of AKF keurmerk gecertificeerd. Deze locaties worden door de keurmerken gecontroleerd.
Het Aanjaagteam Bescherming Arbeidsmigranten is vrijdag 30 oktober 2020 met een tweede advies gekomen, waarin zij ook voorstellen doet om toezicht en handhaving te verbeteren, waaronder ook de samenwerking. Het kabinet komt medio december met een reactie op deze adviezen.
Deelt u de mening dat een vergunningplicht voor uitzendbureaus noodzakelijk is om een eind te maken aan wanpresterende uitzendbureaus?
Hoewel ik niet van mening ben dat een vergunningplicht voor uitzendbureaus per se noodzakelijk is, ben ik er wel van overtuigd dat het nodig is om het lastiger te maken voor malafide ondernemers om een uitzendbureau in stand te houden en om vluchtig ondernemerschap tegen te gaan. Daarom heb ik in mijn brief aan uw Kamer van 20 december 2019 over de integrale aanpak misstanden arbeidsmigranten toegezegd dat het kabinet in samenspraak met sociale partners aanvullende eisen zal stellen aan Nederlandse en buitenlandse uitzendbureaus. Hiernaast heeft het Aanjaagteam Bescherming Arbeidsmigranten onlangs een reeks aanbevelingen uitgebracht die voor een betere beheersing van de uitzendbranche zouden moeten zorgen. In haar reactie hierop zal het kabinet onder meer een toelichting geven op de vervolgstappen met betrekking tot de extra maatregelen voor de uitzendsector.
Hoe staat het met de uitvoering van de motie aangenomen juni 2020, om dit te realiseren?4
In de betreffende motie wordt de regering verzocht om met voorstellen te komen om malafide uitzendondernemingen tegen te gaan, in het bijzonder een drietal verzoeken. Twee van de verzoeken betreffen respectievelijk een waarborgsom van circa € 100.000 voor uitzendondernemingen en afdwingbare kwaliteitseisen aan uitzendondernemers. Ook het Aanjaagteam Bescherming Arbeidsmigranten heeft soortgelijke voorstellen gedaan in de tweede set aanbevelingen. In de komende kabinetsreactie gaat het kabinet daar uitgebreider op in. Het laatste verzoek in de betreffende motie gaat over een effectief civielrechtelijk bestuursverbod voor malafide uitzendondernemers.
In de Kabinetsreactie van 3 juli 2020 op de eerste set aanbevelingen van het aanjaagteam17 is aangegeven dat verkend wordt of een bestuursrechtelijk bestuursverbod mogelijk is, dat effectief is voor het domein van de arbeidswetten. Daarin is ook gezegd dat deze verkenning zich richt op de langere termijn. Daarom zet het kabinet ook in op maatregelen voor de korte termijn, door de bestaande regelgeving beter te benutten.
Eén daarvan is het stimuleren van civielrechtelijke bestuursverboden. Het civielrechtelijk bestuursverbod bestaat sinds 1 januari 2016. In maart van dit jaar is hiertoe een pilot gestart waarin de Inspectie SZW samenwerkt met het veelplegersteam van de Belastingdienst. Daarin worden zaken geselecteerd waarin zowel de arbeids- als de belastingwetgeving wordt overtreden. Het gaat om procedures waarbij een curator een verzoek om een civielrechtelijk bestuursverbod doet bij de rechter. Er is een budget vrijgemaakt waaruit deze procedures worden bekostigd. Sinds de start van deze pilot is in ieder geval in vier zaken een procedure gestart en wordt in een aantal zaken een procedure voorbereid. De doorlooptijd van de procedures is mede afhankelijk van behandeling door de rechter. Er zijn op dit moment nog geen procedures afgerond.
Het bericht '181.000 banen weg bij bedrijven die coronasteun kregen' |
|
Gijs van Dijk (PvdA) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «181.000 banen weg bij bedrijven die coronasteun kregen»?1
Ja
Vindt u het ook bevreemdend dat, ondanks de harde garantie van geen ontslagen bij de aanvraag van de Noodmaatregel Overbrugging Werkgelegenheid (NOW1), er toch tienduizenden mensen nu werkloos op straat staan?
Het doel van het eerste steunpakket was om banen en inkomens zoveel mogelijk te beschermen en de ergste klap op te vangen. Vanaf het late voorjaar zien we desalniettemin dat de werkloosheid oploopt en dat banen verloren gaan. In die zin is dit cijfer van baanverlies niet nieuw. De NOW 1 is zo vormgegeven dat bedrijven waarbij de loonsom daalt, gekort worden op hun subsidie. Een loonsomdaling kan bijvoorbeeld komen doordat mensen met pensioen gaan, doordat tijdelijke contracten niet worden verlengd of doordat mensen worden ontslagen.
Bedrijven hebben tot nu toe alleen een voorschot van de subsidie ontvangen. Vanaf 7 oktober jl. kunnen bedrijven hun aanvraag indienen voor de vaststelling van de NOW 1-subsidie. Hier wordt gecheckt of bedrijven hebben voldaan aan de verplichtingen en of de loonsom is gedaald. Als bedrijven niet voldoen aan de verplichtingen of als de loonsom is gedaald, wordt het voorschot teruggevorderd en indien nodig, worden er boetes uitgedeeld. Eind november zal UWV de eerste beschikkingen gaan versturen.
Bent u, achteraf gezien, van mening dat, met de enorme toename van het aantal werklozen, de vormgeving NOW 1 niet afdoende is geweest?
Nee. Tijdens het eerste noodpakket heeft het kabinet ruim 3 miljoen werkenden beschermd, waarvan de NOW 2,6 miljoen werkenden heeft beschermd. Dat is meer dan één op de drie werkenden in Nederland.
Welke lessen trekt u uit deze zorgwekkende cijfers? Is het bijvoorbeeld wel zo verstandig om de steun aan bedrijven nu al te versoberen? Bent u niet bevreesd dat door het schrappen van de ontslagboete er nog veel meer mensen op straat komen te staan?
De overheid kan niet alles opvangen. Naarmate de crisis langer duurt, moeten bedrijven zich ook gaan aanpassen aan de nieuwe realiteit. Juist om ervoor te zorgen dat het bedrijf toekomst houdt en dat er zoveel mogelijk banen behouden blijven.
Bent u, met deze kennis over de toename van het aantal werklozen, bereid om dwingendere eisen te stellen aan bedrijven die nu coronasteun (NOW3) ontvangen?
Nee, met de inspanningsverplichting die ik heb opgenomen in de NOW3 waarbij ik tegemoet kom aan de motie Asscher, moeten werkgevers zich inspannen om werknemers die zij willen ontslaan te begeleiden van werk naar werk. Dit voorkomt als het goed is ook werkloosheid.
Deelt u de mening dat, achteraf gezien, de voorwaarden voor het vangnet voor flexwerkers de Tijdelijke Overbruggingsregeling voor Flexibele Arbeidskrachten (TOFA) te streng waren?
Zoals aangegeven in mijn brief van 20 mei jongstleden was de TOFA een eenvoudige, robuuste en generiek uitvoerbare regeling. Dat was de enige manier om op korte termijn flexkrachten tegemoet te komen en aan de wens van uw Kamer te voldoen. Ik heb destijds aangegeven dat de simpele vormgeving de selectie van mensen die in aanmerking zouden kunnen komen tamelijk willekeurig maakte. Er zullen mensen TOFA hebben ontvangen die de tegemoetkoming eigenlijk niet nodig hadden en er zullen mensen geen TOFA hebben ontvangen die de tegemoetkoming juist wel nodig hadden. Met soepelere voorwaarden zouden beiden groepen groter zijn geweest.
Bent u ook van mening dat, naast de Werkloosheidsuitkering (WW-uitkering) en bijstandsuitkering, er een extra vangnet moet komen voor mensen die nu geen werk meer hebben en wel ondersteuning nodig hebben? Bent u bereid om nogmaals te onderzoeken hoe de groep flexwerkers die nu geen baan en ook geen recht op een WW-uitkering of bijstandsuitkering heeft te ondersteunen?
Met de WW en de bijstand kennen we gelukkig een goed sociaal vangnet. Indien er geen recht bestaat op WW, komt iemand mogelijk wel in aanmerking voor bijstand. Is dat niet het geval, dan betekent dat dat er andere middelen zijn om van rond te komen.
Het kabinet wil, gegeven het relatief beperkte gebruik van de TOFA en het beslag daarvan op de capaciteit van UWV, vol inzetten op van werk-naar werk en op de dienstverlening van UWV en gemeenten voor mensen die werkloos zijn geworden.
Bent u tevens bereid om aanvullende maatregelen te nemen om al die duizenden werknemers die in de periode maart tot en met mei 2020 werkloos zijn geworden ondersteuning naar ander werk aan te bieden? Bent u bijvoorbeeld bereid om via gemeenten, en daarvoor ook budget beschikbaar te stellen, alle jongeren die bij hen aankloppen binnen 3 maanden een leerwerkaanbod te geven?
Als onderdeel van het steun- en herstelpakket zet het kabinet in op investeringen om werkgelegenheid te behouden en te creëren. Hiervoor is € 1,4 miljard gereserveerd. Door meer te investeren in de dienstverlening door UWV en gemeenten wordt er met dit pakket o.a. ingezet op ondersteuning en begeleiding naar nieuw werk en de bestrijding van jeugdwerkloosheid. Hiermee kunnen zij de hogere instroom in de werkloosheidsuitkeringen opvangen.
Daarnaast investeert het kabinet in regionale mobiliteitsteams. De regionale mobiliteitsteams zijn netwerken van sociale partners, UWV en gemeenten, die samenwerken bij de inzet van dienstverlening en het matchen van vraag en aanbod. Werkenden en werkzoekenden die aanvullend op regulier beschikbare dienstverlening meer ondersteuning nodig hebben kunnen vroegtijdig bij een «loket» terecht voor integrale dienstverlening. Van deze dienstverlening kunnen ook jongeren die werkloos zijn of worden gebruik maken. In aanvulling hierop voorziet het kabinet als onderdeel van de aanpak jeugdwerkloosheid in het ondersteunen naar vervolgonderwijs of werk van kwetsbare schoolverlaters.
Met deze maatregelen ben ik van mening dat er niet meer aanvullende maatregelen nodig zijn om ondersteuning te bieden.
Kunt u een uitsplitsing maken per contractvorm van de mensen die, ondanks dat hun bedrijf coronasteun kreeg, nu toch werkloos zijn? Hoeveel van deze tienduizenden mensen hadden een vast contract of een andersoortig contract waarbij ontslag dient te worden aangevraagd?
In het artikel waar naar verwezen wordt is gebruik gemaakt van cijfers die bij CBS afkomstig zijn. Voor de beantwoording van deze vragen heb ik UWV gevraagd om na te gaan bij hoeveel bedrijven die NOW-subsidie hebben ontvangen dienstverbanden zijn beëindigd. Ook heeft UWV onderzocht welk type contract deze mensen hadden. Hier wil ik wel bij benadrukken, dat de cijfers van het CBS niet door UWV gereconstrueerd konden worden omdat de definitie die CBS hanteerde niet op die manier geregistreerd wordt door UWV. De genoemde aantallen zijn dus geen 1-op-1 vertaling van de 181.000 genoemde werklozen door het CBS.
Aan de hand van de polisadministratie heeft UWV gekeken naar de inkomstenverhoudingen (IKV’s) over de periode maart t/m mei 2020, waarbij beëindigde inkomstenverhoudingen niet per definitie gelijk staat aan ontslag of werkloos worden. Het kan o.a. ook te maken hebben met natuurlijke uitstroom vanwege het bereiken van de AOW-leeftijd, of dat iemand van baan verandert.
Op basis van de polisadministratie is er in de periode maart tot en met mei sprake geweest van 262.878 beëindigde IKV’s bij bedrijven die een voorschot hebben ontvangen op basis van de NOW 1. In dit aantal gaat het om beëindigde IKV’s van werknemers jonger dan de AOW-leeftijd. Van deze groep stroomden 47.050 personen de WW in. 39.793 hiervan hadden een contract voor bepaalde tijd. 7.257 een contract voor onbepaalde tijd. Voor de overige 215.000 beëindigde IKV’s is niet bekend of zij nu werkloos zijn of bijvoorbeeld zijn doorgestroomd naar een nieuwe baan.
Hoeveel ontslagvragen zijn er in de periode maart tot en met mei 2020 bij het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) aangemeld? Hoeveel daarvan waren van bedrijven die coronasteun ontvingen?
Het totale aantal ontslagaanvragen bij UWV in de periode maart tot en met mei bedraagt 5.611, waarbij het in 4.785 gevallen gaat om bedrijfseconomisch ontslag. Hiervan zijn er 4.127 aanvragen gedaan na 18 maart, de datum dat het steunpakket werd aangekondigd. Afgezet tegen de lijst van werkgevers die de NOW1 hebben aangevraagd, hebben 463 unieke werkgevers een voorschot van de NOW-subsidie ontvangen, en tegelijkertijd bedrijfseconomisch ontslag aangevraagd voor 1.249 werknemers.
Hoeveel ontslagboetes zijn er inmiddels al uitgedeeld? Kunt u hiervan een uitsplitsing maken naar sector, bedrijfsgrootte en hoogte van ontslagboete?
Er zijn nog geen boetes uitgedeeld. Als werkgevers een NOW-voorschot hebben ontvangen, en niet aan de verplichtingen hebben voldaan, zal dit bij de vaststelling blijken en wordt het voorschot teruggevorderd en zo nodig, boetes uitgedeeld. UWV stelt de eerste beschikkingen vanaf eind november vast.
Hoe verklaart u de enorme aanvragen voor NOW en tevens de enorme aantallen werklozen vanuit de uitzendsector?
De uitzendsector is een grote sector in Nederland, waar veel mensen in werkzaam zijn. Daardoor vind ik het niet bij voorbaat raar dat er, vergeleken met andere sectoren, meer mensen werkloos worden in de uitzendsector. Waarschijnlijk speelt het uitzendbeding hier ook een rol.
Maakt u zich ook zorgen dat uitzendbureaus mogelijk misbruik hebben gemaakt van de NOW-regeling doordat zij de loonsom in stand kunnen houden door te rouleren van mensen, waarbij er dus mensen worden ontslagen met behoud van subsidie?
Ik heb uw Kamer eerder geïnformeerd dat door de snelheid waarmee de NOW-regeling tot stand is gekomen, er risico is op misbruik en oneigenlijk gebruik. Desondanks ben ik me bewust van mogelijke misbruikrisico’s, waaronder ook een dergelijk risico zoals in de vraag wordt beschreven. Ik doe, samen met UWV en de Inspectie SZW, mijn best deze risico’s te beheersen en mogelijk misbruik op te sporen.
Bent u bereid een apart onderzoek te doen naar de uitzendbranche, vanwege de veelheid aan NOW-aanvragen en tevens hoge aantallen werklozen uit die sector?
Nee. Zie verder vraag 13.
Kunt u aangeven hoeveel van deze 181.000 mensen in de WW of in de bijstand zijn beland?
Nee, vanwege de definitieverschillen in de cijfers (zoals aangegeven bij vraag2 kan geen directe koppeling gemaakt worden voor wat betreft de instroom in de bijstand. Er kan wel een koppeling gemaakt worden met de cijfers over de WW instroom. Zoals bij vraag 9 aangegeven zijn volgens berekeningen van het UWV 47.050 mensen ingestroomd in de WW, waarvan hun (voormalig) werkgevers een voorschot op de NOW-subsidie hebben ontvangen.
Hoeveel van deze mensen zijn via hun oude werkgever naar ander werk geleid?
Dit is onbekend.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het eerstvolgende coronadebat?
Hierbij heb ik de vragen beantwoord.
Een isotopenfabriek in Groningen |
|
Carla Dik-Faber (CU) |
|
Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het artikel «Shine Medical heeft Groningen op het oog voor isotopenfabriek»?1
Ja.
Is u bekend dat het gaat om een investering van honderden miljoenen en 200 arbeidsplaatsen met voornamelijk hoogwaardige werkgelegenheid? Vindt u het ook een enorme kans voor ons land en specifiek de provincie Groningen als een bedrijf zoals Shine Medical zich hier vestigt?
Ja, mij is bekend dat SHINE Medical Technologies (hierna: SHINE) overweegt om – naast een productiefaciliteit in de Verenigde Staten (Wisconsin) – ook een productiefaciliteit in Europa te bouwen. Groningen is een van de beoogde locaties en ik ben hierover in gesprek met SHINE.
Momenteel is de Verenigde Staten (VS) afhankelijk van andere landen voor de toelevering van medische isotopen, waaronder het meest gebuikte diagnostische isotoop, molybdeen-99m. Daarom zet de VS zich in om hierin zelfvoorzienend te worden. De Amerikaanse overheid heeft verschillende ontwikkelingen om medische isotopen te produceren ondersteund op zowel technisch als financieel gebied. Zo heeft SHINE van de Amerikaanse overheid 40 miljoen USD aan subsidies ontvangen en gebruik kunnen maken van de nucleaire laboratoria van de Amerikaanse overheid. Daarnaast heeft SHINE private partijen aan zich weten te binden, om hun technologie verder te kunnen ontwikkelen en een productiefaciliteit te kunnen bouwen.
Een van de voordelen van de nieuwe technieken is dat deze naar verwachting minder radioactief afval zullen produceren. De technologie die SHINE heeft ontwikkeld is veelbelovend. De eerste fabriek van SHINE in Amerika is in aanbouw en deze zal volgens planning in december 2022 opgestart worden en medische isotopen kunnen produceren. Ik volg deze interessante ontwikkeling nauwgezet. Het plan van SHINE is om op basis van deze ervaring in de VS een tweede fabriek in Europa te bouwen.
Een eventuele vestiging van SHINE in Nederland kan een belangrijke bijdrage leveren aan hoogwaardige werkgelegenheid in Groningen en aan de voorzieningszekerheid van medische isotopen in Europa en de rest van de wereld. Tevens zou de vestiging van SHINE kunnen bijdragen aan de versterking van de huidige kennisinfrastructuur en koploperpositie van Nederland op nucleair en medisch gebied. Op dit moment heeft Nederland een belangrijke positie in de wereldmarkt, zo produceert en levert de Hoge Flux Reactor in Petten 30% van de wereldvraag aan molybdeen-99. Kortom SHINE en Nederland zouden veel voor elkaar kunnen betekenen.
Wat vindt u van de twijfels van Shine Medical «omdat het bezorgd is over onevenredige Nederlandse staatssteun aan concurrent Pallas»? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het uitgangspunt is dat de leningen die aan de Stichting Voorbereiding Pallas-reactor (hierna: Pallas) zijn verstrekt moeten worden terugbetaald, zie hiervoor ook mijn antwoord op vraag 4. Daarbij houd ik me vanzelfsprekend aan de wet- en regelgeving inclusief de staatssteunregels. Ik ben in gesprek met SHINE om meer inzicht te krijgen in de zorgen die ze hebben, en ik wil bezien hoe ik deze zorgen kan wegnemen. In algemene zin kan ik daarover zeggen dat ik oog heb voor het principe van full cost recovery, waarbij de prijs die voor de medische isotopen wordt gevraagd, alle kosten dekt. Dit is van belang om een gezonde markt voor medische isotopen te creëren, waarin ook nieuwe spelers, zoals SHINE een kans krijgen om toe te treden.
Kunt u een overzicht geven van de investeringen/subsidies/leningen die zowel door de rijks- als provinciale overheid zijn gedaan voor Pallas? Zijn er eigenlijk al investeerders geïnteresseerd en is er zicht op een sluitende businesscase waarbij ook de externe effecten (o.a. opruimen nucleair afval) zijn meegenomen?
Het kabinet en de provincie Noord-Holland hebben in 2012 besloten ieder een lening van 40 miljoen euro te verstrekken aan Pallas. Deze leningen zijn verstrekt zodat Pallas de eerste stappen kon zetten voor realisatie van een nieuwe onderzoeksreactor, ter vervanging van de Hoge Flux Reactor in Petten. Deze leningen waren onder meer bedoeld voor het ontwerp, de aanbesteding, de vergunningsprocedure van de reactor en voor het ontwikkelen van een gezonde business case door Pallas (fase 1). Hierbij was het uitgangspunt om de daadwerkelijke bouw en exploitatie – fase 2 en 3 – privaat te financieren en hiervoor financiers te zoeken. De gemaakte kosten voor het ontwerp, aanbesteding en vergunningprocedure moeten door de private investeerders worden terugbetaald. In vraag 5 komt de terugbetalingstermijn van deze leningen aan de orde.
Omdat private financiering op dit moment nog niet mogelijk is en de eerste fase van project nog niet is afgerond, hebben mijn ambtsvoorgangers ervoor gekozen Pallas aanvullende leningen te verstrekken. Dit biedt Pallas de mogelijkheid een investeringspropositie uit te werken. Ik zal uw Kamer nog voor het einde van het jaar in een aparte vertrouwelijke (vanwege de lopende onderhandelingen) brief hier nader informeren en daarbij zal ik ook ingaan op de precieze stand van zaken ten aanzien van de mogelijkheden voor private financiering en het alternatieve scenario waar ik aan werk.
Klopt het dat Pallas uitstel van terugbetaling heeft gekregen voor leningen van de rijksoverheid en de provincie Noord-Holland? Zo ja, kunt u aangeven waarom hiertoe besloten is en wanneer de Kamer hierover geïnformeerd is?
De provincie Noord-Holland heeft ingestemd met het verzoek van Pallas om uitstel te verlenen voor de terugbetaling van de lening van € 40 miljoen van 1 juli 2020 naar 1 januari 2022. Het uitgangspunt bij het vaststellen van de eerdere terugbetalingstermijn van de lening was de verwachting dat er medio 2020 definitieve afspraken over de terugbetaling van de lening waren gemaakt met private financiers.
Op dit moment zijn deze afspraken nog niet tot stand gekomen, wat heeft geleid tot de conclusie dat Pallas momenteel niet in staat is om de lening per 1 juli 2020 terug te betalen.
Pallas heeft zeer recent een verzoek aan de Staat gedaan voor uitstel voor de terugbetaling van de lening van 40 miljoen euro. Het verzoek is nog in behandeling. De Kamer zal hier nader over worden geïnformeerd.
Deelt u de mening dat verdere steun voor Pallas een heilloze weg is, omdat deze technologie reeds ingehaald is door nieuwe technologie voor de productie van medische isotopen die schoner, veiliger, betrouwbaarder en kostenefficiënter is? Zo nee, waarom niet?
De technologie van SHINE is zeer interessant en veelbelovend. Ik denk dat het goed mogelijk is dat Pallas en SHINE naast elkaar kunnen bestaan en elkaar kunnen versterken. Zo kunnen met de versneller-techniek, zoals die van SHINE, niet alle isotopen gemaakt worden, die met een reactor wel kunnen worden gemaakt. De bouw van de Pallas-reactor kan daarmee een belangrijke bijdrage leveren aan voorzieningszekerheid van medische isotopen. In mijn uiteindelijke afweging zal ik rekening houden met innovaties, toekomstbestendigheid en de voorzieningszekerheid van medische isotopen zoals uw Kamer mij ook per motie heeft verzocht. Ik zal u hiervan op de hoogte houden.
Vindt u het ook betreurenswaardig dat Lighthouse (ASML) zich genoodzaakt zag om naar België te vertrekken, waarmee hoogwaardige kennis en werkgelegenheid voor Nederland verloren is gegaan?
De potentiële doorbraaktechnologie van Lighthouse (dat inmiddels verder is gegaan onder de naam SMART) vond geen private partners en investeerders in Nederland. Daarom is het kabinet blij met de oplossing die, hoewel buiten onze landsgrenzen, toch dichtbij is gevonden. De technologie wordt nu door kwalitatief goede partners verder tot ontwikkeling gebracht in België, met een grote rol voor diverse Nederlandse hightechbedrijven. Het kan daarmee bijdragen aan wereldwijde opgaven op het gebied van medische isotopen.
Wat gaat u doen om een gunstig vestigingsklimaat voor Shine Medical te organiseren, waardoor we deze keer wél in staat zijn om innovatieve bedrijven als Shine Medical aan ons land te verbinden, met bijbehorende hoogwaardige kennis en werkgelegenheid? Bent u bereid hierover in gesprek te gaan met Shine Medical?
Nederland biedt een gunstig vestigingsklimaat. Volgens de Global Competitiveness Index van het World Economic Forum is Nederland de meest concurrerende economie van de EU en de vierde meest concurrerende economie ter wereld. Deze ranglijst weerspiegelt de strategische ligging van Nederland als centraal logistiek knooppunt van Europa, met goed opgeleide arbeidskrachten en een competitief investeringsklimaat. Daarnaast is in Nederland de complete leveringsketen voor de productie, verwerking en levering van medische isotopen. Ik ben blij met de interesse van SHINE om in Nederland een tweede productiefaciliteit te bouwen. Dit kan een belangrijke bijdrage leveren aan de voorzieningszekerheid in Europa en de wereld, de werkgelegenheid in Groningen en aan de versterking van de kennisinfrastructuur. Ik ben hierover momenteel in gesprek met SHINE.
Het bericht ‘Arbeidsmigrant reist steeds verder’ en het bericht ‘Goedkope arbeidsmigrant komt van steeds verder’. |
|
Hilde Palland (CDA) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Arbeidsmigrant reist steeds verder» en het bericht «Goedkope arbeidsmigrant komt van steeds verder»?1 2
Ja, deze berichten zijn mij bekend. Het Financiële Dagblad kwam op 27 augustus 2020 jl. met een vergelijkbaar bericht «Arbeidsmigrant nog goedkoper gemaakt door detachering». Het lid Jasper van Dijk (SP)3 heeft daarover op 3 september jl. schriftelijke vragen gesteld. De beantwoording van onderstaande vragen kan in samenhang worden gezien met de beantwoording van de vragen van het lid Jasper van Dijk
Klopt het dat, doordat de Poolse economie zich steeds verder ontwikkelt, het voor Europese arbeidsmigranten uit bijvoorbeeld Polen steeds minder aantrekkelijk is om in Nederland te werken of te blijven werken?
De groei van de Poolse economie en de lage werkloosheid in Polen in de periode voorafgaand aan de COVID-19 pandemie kan enige invloed hebben bij de keuze van Poolse werknemers om in andere EU-lidstaten te gaan werken. Dat neemt niet weg dat veel Poolse werknemers nog steeds buiten Polen willen werken. Ook in Nederland vormen Polen nog steeds de grootste groep onder de mobiele werknemers. Wel mag verondersteld worden dat een sterkere positie van Poolse werknemers op de arbeidsmarkt met zich meebrengt dat zij selectiever kunnen zijn bij hun keuze voor een bepaalde lidstaat, bijvoorbeeld op het punt van de woon- en werkomstandigheden.
Deelt u het beeld dat in landen als Polen, Tsjechië, Slovenië en Hongarije een groeiend aantal werkvergunningen wordt afgegeven aan personen buiten de Europese Economische Ruimte (EER), bijvoorbeeld uit Oekraïne, Turkije en Oezbekistan, welke personen daarmee ook aan de slag kunnen via bedrijven in de eerst genoemde landen in bijvoorbeeld Nederland waarbij ook de premies in genoemde landen en niet in Nederland worden afgedragen (A1-payrolling of A1-verloning)?
Een aantal lidstaten heeft vanwege tekorten op hun arbeidsmarkt de toelating van derdelanders versoepeld4. Derdelanders die legaal werken en verblijven binnen een EU-lidstaat kunnen op basis van het vrij verkeer van diensten5 tijdelijk in andere EU-lidstaten te werk worden gesteld. Deze derdelanders zijn – onder bepaalde voorwaarden, zoals voorafgaande verzekering in de zendende lidstaat – sociaal verzekerd in de zendende lidstaat. Op basis van Verordening (EG) 883/2004 kunnen uitgezonden werknemers maximaal 24 maanden sociaal verzekerd blijven in de zendende lidstaat. Dat betekent dat in de ontvangende lidstaat geen sociale premies behoeven te worden afgedragen. Ook ontstaat in de ontvangende lidstaat dan geen recht op uitkering, bijvoorbeeld bij werkloosheid.
Deelt u het beeld dat de invoering van de Wet arbeidsmarkt in balans (Wab) op 1 januari van dit jaar ervoor zorgt dat Nederlandse bedrijven waar veel tijdelijke buitenlandse arbeidskrachten werken overstappen op deze A1-verloning?
Zoals ook aangegeven bij de beantwoording van de vragen van het lid Jasper van Dijk heb ik op dit moment geen helder beeld van dit effect van de WAB. In mijn brief van 5 juni 20206 inzake de quickscan naar de effecten van de WAB Monitoring en evaluatie WAB, heb ik al opgemerkt dat het lastig is de effecten van de WAB los te bezien van de ingrijpende arbeidsmarkteffecten van de coronacrisis, het overheidsbeleid ter zake en de economische gevolgen. Niettemin worden aan de hand van diverse onderzoeken op dit moment verschillende aspecten van de impact van de WAB in beeld gebracht. Wanneer de resultaten daarvan bekend zijn zal uw Kamer hierover nader worden geïnformeerd.
Deelt u de mening van de Algemene Bond Uitzendorganisaties (ABU) dat deze route van inhuren van niet-EER-arbeidsmigranten via A1-verloning oneerlijke concurrentie veroorzaakt? Waarom wel/waarom niet? Vindt u dit een wenselijke ontwikkeling?
Het inhuren van niet-EER-werknemers via andere EU-lidstaten is op zich geen vorm van oneerlijke concurrentie en volgens het Europese Hof van Justitie mogelijk binnen de Europese regelgeving7, die daaraan ook voorwaarden verbindt. Van oneerlijke concurrentie is pas sprake indien de regels worden overtreden, bijvoorbeeld als er onderbetaling of uitbuiting plaatsvindt, of indien er sprake is van schijnconstructies bedoeld om sociale premies te ontduiken. Ik keur het fingeren van situaties om premievoordelen te bereiken (premieshoppen) af. Dergelijke praktijken leiden inderdaad tot oneerlijke concurrentie en moeten daarom tegengegaan worden.
In mijn brief aan de Kamer over A1-verklaringen en premieshoppen van 7 juli 2020 heb ik mijn inzet tegen premieshoppen toegelicht. Ik heb er in deze brief onder andere op gewezen dat het tegengaan van premieshoppen complex is omdat het vaak gepaard gaat met het achterhouden of fingeren van situaties. De SVB en ketenpartners werken intensiever samen om feiten te achterhalen en signalen en kennis te delen. Ook nieuwe instrumenten zoals de Europese Arbeidsautoriteit en de meldingsplicht van de WagwEU bieden weer nieuwe mogelijkheden bij het opsporen van schijnconstructies.
Deelt u het standpunt van de ABU dat de kans op malafide constructies via A1-verloning groot is en de controle en handhaving anders en beter moet? Bent u van plan om hierin aanvullende stappen te zetten?
Zie antwoord vraag 5.
Klopt het dat het mededingingsrecht belemmeringen opwerpt om A1-constructies te beperken?
In hoeverre het mededingingsrecht aan de brancheorganisaties belemmeringen opwerpt om het gebruikmaken van A1-constructies te beperken kan ik op dit moment niet goed beoordelen. Ik begrijp dat men vanuit de uitzendbranche hierover in gesprek gaat met de ACM, en wil het oordeel van de ACM afwachten alvorens hierover uitspraken te doen.
Hoeveel arbeiders van buiten de EER zijn er in de afgelopen jaren via een A1-verloning actief geweest? Is hierin een splitsing per land en sector te maken?
Uit de ons thans ter beschikking staande gegevens valt niet af te leiden hoeveel arbeiders van buiten de EER in de afgelopen jaren via een A1-verloning in Nederland te werk zijn gesteld. De nationaliteit van werknemers wordt in deze gegevens niet geregistreerd. Wel hebben we inzicht in de aantallen werknemers die vanuit derde landen naar Nederland zijn doorgedetacheerd. Het is dan echter niet duidelijk hoeveel van deze werknemers onder de Nederlandse sociale zekerheidswetgeving (inclusief premieheffing) zijn komen te vallen. Onderaan treft u een bijlage aan, met daarin een overzicht van de aantallen gemelde werknemers die op grond van deze notificatieplicht gemeld zijn bij UWV, van de jaren 2015 tot en met 2019.
Is er voldoende toezicht of werkgevers en uitzendbureaus zich aan alle wettelijke voorschriften houden waar het gaat om contracting van arbeidsmigranten?
Op alle aspecten van mobiele arbeid in Nederland, dus ook bij grensoverschrijdende contracting, wordt toezicht gehouden door de diverse bevoegde instanties. De Inspectie SZW houdt toezicht op de arbeidswetten zoals de Wet Minimumloon en vakantiebijslag en de Arbeidstijdenwet. Gemeenten zijn verantwoordelijk voor de huisvesting van hun inwoners, waaronder arbeidsmigranten en houden bouw- en woningtoezicht. De Belastingdienst richt zich op de aanpak van belasting- en premiefraude en schijnconstructies door malafide uitzendbureaus. Het is daarbij van belang dat wet- en regelgeving fraude en malafiditeit zoveel mogelijk ontmoedigt. Toezicht en handhaving is vervolgens het sluitstuk.
Het Aanjaagteam Bescherming Arbeidsmigranten is gevraagd om in een tweede advies te komen met aanbevelingen die zorgen voor een verbetering van de regulering van uitzendbureaus en versterking van de aanpak van malafide uitzendbureaus.
Antwoord 2019
Antwoord 2018
Antwoord 2017
Antwoord 2016
Antwoord 2015
Werken zonder loon |
|
Jasper van Dijk |
|
Bas van 't Wout (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het artikel «Gratis werken in de blijvende armoede» over bijstandsgerechtigden die vaak jarenlang onbetaalde werkervaringsplaatsen innemen zonder dat sprake is van een betaalde baan?1
Ik heb geen informatie dat gemeenten werken met behoud van uitkering inzetten als verdienmodel. Gemeenten hebben een grote mate van beleidsvrijheid wat betreft vorm en inhoud van het re-integratiebeleid om maatwerk te kunnen leveren dat werkzoekenden de meeste kans biedt op betaald werk. In de verplicht voorgeschreven verordening re-integratievoorzieningen en tegenprestatie dienen gemeenten onder andere vast te leggen op welke manier zij invulling geven aan het aanbieden van re-integratievoorzieningen, waaronder het verrichten van werkzaamheden met behoud van uitkering.
De uitgangspunten en wettelijke kaders zijn helder: verdringing van regulier werk op grond van oneerlijke concurrentie moet worden vermeden. In onder meer de brief van een van mijn voorgangers van 19 juni 2015 (Kamerstukken TK 29 544, nr 624) zijn de kaders uiteengezet. Bij het inzetten van het instrument werken met behoud van uitkering moet aan een aantal voorwaarden worden voldaan. In alle gevallen staat de positieve bijdrage aan de mogelijkheden voor arbeidsinschakeling centraal en moet het de kans naar regulier werk verbeteren. Dit houdt in dat de gemeente vaststelt dat de individuele cliënt baat heeft bij het opdoen van werkervaring dan wel enige tijd nodig heeft om te wennen aan aspecten die samenhangen met het verrichten van betaald werk (regelmaat, gezagsverhoudingen, et cetera). Daarmee is altijd sprake van een beperkte periode (gedacht kan worden aan ongeveer zes maanden, mede bedoeld om verdringing en oneerlijke concurrentie te voorkomen).
Colleges van burgemeester en wethouders hebben de taak om zorg te dragen voor een juiste uitvoering van de Participatiewet, waaronder het borgen dat instrumenten in het kader van de Participatiewet op de juiste manier worden ingezet en zij hebben tot taak daarover verantwoording af te leggen aan de gemeenteraad. En het is aan de gemeenteraad om de uitvoering door het college te controleren en het college daarover ter verantwoording te roepen.
Wat onderneemt u om te voorkomen dat onbetaald werk door bijstandsgerechtigden een verdienmodel blijft en hoe zorgt u ervoor dat bijstandsgerechtigden daadwerkelijk worden geholpen met hun re-integratie?
Zie antwoord vraag 1.
Wat vindt u ervan dat mensen met een bijstandsuitkering mondkapjes moeten maken zonder dat zij daar een salaris voor ontvangen?2
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u het uitgangspunt van de FNV dat het maken van mondkapjes regulier productiewerk is en ook als zodanig dient te worden betaald?
Zie antwoord vraag 1.
In hoeverre is er volgens u sprake van oneerlijke concurrentie als het ene bedrijf de werknemers wel salaris betaalt en het andere niet?
Verdringing van regulier werk op grond van oneerlijke concurrentie moet worden tegen gegaan. De verantwoordelijkheid voor het adequaat toezien op het voorkomen van verdringing van betaalde arbeid ligt bij de gemeente. Werkgevers en bijstandsgerechtigden kunnen zich bij klachten wenden tot de gemeente. Ook kan er een melding bij de Autoriteit Consument & Markt (ACM) worden gedaan van oneerlijke concurrentie. Of er in een individueel geval feitelijk sprake is van reguliere werkzaamheden waar een arbeidsovereenkomst aan zou moeten worden gekoppeld, is uiteindelijk aan de rechter om te beoordelen. In algemene zin geldt daarnaast dat als een bijstandsgerechtigde het niet eens is met de door de gemeente aangeboden voorziening daartegen rechtsbescherming openstaat in de vorm van bezwaar en beroep.
Ik vind het belangrijk dat gemeenten borgen dat bij het inzetten van instrumenten geen verdringing plaatsvindt. Naar mijn mening zijn de wettelijke kaders om verdringing te voorkomen helder en toereikend. Die moeten goed worden toegepast. Divosa heeft in 2018 op verzoek van mijn voorganger een handreiking voor gemeenten gemaakt. In deze handreiking «Verdringing voorkomen bij het bevorderen van arbeidsparticipatie» wordt voor de meest voorkomende instrumenten beschreven hoe gemeenten in hun uitvoeringsproces kunnen borgen dat verdringing wordt voorkomen. Mijn voorganger heeft via het Gemeentenieuws SZW van december 2018 aandacht gevraagd bij gemeenten voor deze handreiking.
Waar kunnen werkgevers terecht die zich benadeeld voelen door oneerlijke concurrentie?
Zie antwoord vraag 5.
Waar kunnen bijstandsgerechtigden hun beklag doen indien zij zonder salaris productiewerk moeten doen?
Zie antwoord vraag 5.
Wat onderneemt u tegen nep-re-integratietrajecten die niet zozeer gericht zijn op mensen iets leren, maar louter uit zijn op productie draaien?
De gemeente is verantwoordelijk voor het ondersteunen van mensen die niet op eigen kracht aan de slag komen. Gemeenten bepalen de vorm, inhoud en intensiteit van de instrumenten die ze aan mensen aanbieden en de duur van de ondersteuning. Ik heb geen aanwijzingen dat er sprake is van nep-re-integratietrajecten. Uit de Participatiewet volgt dat het bij werkzaamheden in het kader van een tegenprestatie of een participatieplaats moet gaan om onbeloonde additionele werkzaamheden die niet leiden tot verdringing op de arbeidsmarkt. De Participatiewet en jurisprudentie bieden kaders en houvast. Het is aan gemeenten de instrumenten binnen de kaders van de wet toe te passen. De wijze waarop gemeenten borgen dat er geen verdringing plaatsvindt, valt binnen de decentrale verantwoordelijkheid van gemeenten. De verantwoordelijkheid voor de juiste uitvoering van de Participatiewet ligt bij het college van burgemeester en wethouders en de controle bij de gemeenteraad.
Bent u bereid te onderzoeken in hoeverre dergelijke trajecten reguliere banen verdringen? Zo nee, waarom niet?
Er zijn twee recente uitgebreide, grotendeels kwalitatieve, onderzoeken3 over verdringing beschikbaar. In het onderzoek van CPB en SCP worden de voor de Participatiewet kenmerkende instrumenten niet afzonderlijk onderzocht op mogelijke verdringingseffecten. SEO besteedt wel expliciet aandacht aan instrumenten van de Participatiewet, zoals loonkostensubsidie en de tegenprestatie, en de omstandigheden waaronder het gebruik van deze instrumenten zou kunnen leiden tot verdringing. Dit onderzoek vindt geen verband tussen loonkostensubsidie en de tegenprestatie en verdringing.
In het voorjaar van 2019 heeft mijn ambtsvoorganger, mede op basis van deze uitkomsten, een expertsessie met wetenschappers laten organiseren om de vraag te beantwoorden of en hoe onderzoek naar de omvang van verdringing kan worden uitgevoerd. Op basis daarvan is mijn voorganger tot de conclusie gekomen dat dergelijk onderzoek nog niet mogelijk is omdat gegevens om verdringing vast te stellen beter beschikbaar moeten zijn dan nu het geval is. Tevens moet een langere periode beschikbaar zijn om tot betrouwbare uitspraken te kunnen komen.
Wat is uw reactie op het artikel «Advies aan Hoge Raad legt mogelijk bom onder participatiebanen»?3
Ik acht het niet passend om vooruit te lopen op de uitspraak van de Hoge Raad in de zaak waarbij de advocaat-generaal een advies heeft geschreven. Het is dan ook te vroeg om iets te zeggen naar aanleiding van eventuele uitkomsten in deze zaak.
Wat gaat u doen als de Hoge Raad het advies van de advocaat-generaal overneemt?
Zie antwoord vraag 10.
Welke onderzoeken zijn u bekend over hoe lang mensen in een participatiebaan blijven hangen en in hoeverre deze participatiebanen mensen naar een duurzame baan toe leiden?
Een dergelijk onderzoek is mij niet bekend. Participatieplaatsen zoals benoemd in artikel 10a Participatiewet zijn beperkt in duur. Het moet daarbij altijd gaan om additionele onbeloonde werkzaamheden die niet tot verdringing leiden. Deze plekken zijn bedoeld voor mensen die door persoonlijke werkbelemmeringen een kleine kans op inschakeling in het arbeidsproces hebben en die daardoor vooralsnog niet bemiddelbaar zijn op de arbeidsmarkt. Het doel van de participatieplaatsen is om mensen dichter bij de arbeidsmarkt te brengen.
Wat vindt u ervan dat iemand onder het mom van een re-integratietraject exact hetzelfde werk doet als een uitzendkracht, maar dan zonder salaris? Is dit volgens u in lijn met de geest van de wet?
Een re-integratietraject moet bijdragen aan de mogelijkheden voor arbeidsinschakeling en er moet sprake zijn van een beperkte periode. Tevens moet de gemeente erop toezien dat er geen sprake is van verdringing op de arbeidsmarkt. Hierin onderscheidt een re-integratietraject zich van een betaalde baan. Zie verder mijn antwoorden op vraag 1 tot en met 7.
De mogelijke ontslaggolf in het openbaar vervoer. |
|
Cem Laçin (SP) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op de berichtgeving dat er een mogelijke ontslaggolf in het openbaar vervoer aan zit te komen?1, 2
In het NOVB ben ik met vervoerders en medeoverheden in gesprek over de ontwikkelingen in het OV en de maatregelen die kunnen worden genomen om de continuïteit daarvan te borgen in de huidige omstandigheden. Het kabinet heeft met een beschikbaarheidsvergoeding voor het openbaar vervoer voor 2020 besloten de OV-sector te ondersteunen om het vereiste vervoeraanbod te kunnen blijven bieden.
Welke acties gaat u ondernemen om te voorkomen dat personeel dat de afgelopen maanden nog onmisbaar was om ons land draaiende te houden, straks massaal op straat wordt gezet?
Zie antwoord vraag 1.
Is het toegestaan voor vervoersbedrijven om eenzijdig routes aan te passen en frequenties te verlagen? Zo nee, wat gaat u doen om te voorkomen dat dat gebeurt?
Provincies en vervoerregio’s zijn opdrachtgever voor het regionaal OV. Zij hebben in hun concessies afspraken vastgelegd over de dienstregelingen en de te volgen procedure bij wijziging daarvan. De afspraak die ik in het NOVB met de sector heb gemaakt is dat met een optimale inzet van personeel en materieel wordt gestreefd naar een maximale capaciteit, zodat alle mensen die met het OV bijvoorbeeld naar hun werk of studie willen, dit ook veilig kunnen.
Bent u het ermee eens dat, met het oog op de klimaatplannen, juist meer – of in ieder geval niet minder – gereisd moet worden met het openbaar vervoer? Zo nee, waarom niet?
Mijn beleid is erop gericht gebruik van het OV te stimuleren. Inderdaad draagt dat bij aan de doelstellingen van het klimaatbeleid.
Wat vindt u van het feit dat bedrijven die miljoenen overgemaakt hebben gekregen alsnog overwegen hun personeel te ontslaan en hun diensten uit te kleden?
Bedrijven hebben het verzoek gekregen een volwaardige dienstregeling te blijven uitvoeren, terwijl duidelijk was dat er veel minder reizigers en reizigersinkomsten zijn en waren. Het Rijk vergoedt met de beschikbaarheidsvergoeding in 2020 niet alle kosten, een deel van het verlies wordt door de bedrijven gedragen.
Ik begrijp dat bedrijven voor komende jaren niettemin anticiperen op achterblijvende reizigersaantallen en hun dienstregelingen en bedrijfsvoering daarop aanpassen. De mate waarin zij dit doen is afhankelijk van het verloop van de pandemie en het effect daarvan op het reisgedrag en eventuele beperkende maatregelen die door de overheid worden opgelegd. Vanwege deze samenhang ben ik in het NOVB in gesprek met de sector om de keuzes die gemaakt worden door Rijk, provincies en vervoerders zo goed mogelijk op elkaar af te stemmen. De beschikbaarheid van kwalitatief goed OV voor de reiziger staat daarbij voorop.
Welke plannen, als blijkt dat de gebruiksvergoeding onvoldoende is, liggen er klaar of bent u aan het voorbereiden om de kwaliteit van het openbaar vervoer te garanderen zodat het voor mensen een realistisch alternatief voor de auto blijft?
Zie het antwoord op de vorige vraag. Na het bekend maken van de beschikbaarheidsvergoeding zijn Rijk, provincies en vervoerregio’s in gesprek gegaan met vervoerders over het perspectief op 2021 en verder. Die gesprekken zijn nog niet afgerond.
Bent u het ermee eens dat voor eventueel aanvullende steunmaatregelen vervoerders openbaarheid moeten geven over hun cijfers, immers kan de topman van Transdev in slechte tijden vertellen dat zijn bedrijf 20 tot 30 miljoen euro in de min gaat terwijl we niks weten over de winst in de goede jaren? Zo nee, waarom niet en waarom vindt u deze selectieve berichtgeving over winst en verlies acceptabel?
In het kader van de beschikbaarheidsvergoeding zijn alle vervoerders transparant richting het Rijk over hun gerealiseerde en geprognotiseerde kosten en opbrengsten. Het gaat hierbij echter om bedrijfsvertrouwelijke gegevens, die vervoerders niet openbaar hoeven te maken.
Welke bijdrage leveren de aandeelhouders en de moederbedrijven van de vervoersbedrijven in het financieren van de continuïteit?
In algemene zin geldt dat aandeelhouders en moederbedrijven leningen kunnen verstrekken of garant kunnen staan voor het aantrekken van extra financiering. Bij de beschikbaarheidsvergoeding geldt dat de vervoerders zelf een deel van het kosten (7%) moeten nemen. Of zij dat uit hun eigen vermogen dekken, leningen aantrekken of dat zij (buitenlandse) aandeelhouders hiervoor aanspreken is aan de vervoerders zelf.
Bent u het ermee eens dat een grote ontslaggolf en het inperken van de dienstverlening bij commerciële vervoersbedrijven het failliet aantoont van marktwerking in het openbaar vervoer en wat bent u van plan om hierin te veranderen?
Niemand had kunnen voorzien dat deze uitzonderlijke omstandigheden zouden optreden. De bedrijfsvoering van ieder bedrijf is hier niet tegen opgewassen, ongeacht of er sprake is van een commercieel bedrijf of een staatsdeelneming.
Recent heb ik uw Kamer een onderzoek gestuurd naar de Effecten van openbaar aanbesteden in het openbaar vervoer. Dit onderzoek toont aan dat het aanbod van het openbaar vervoer, de efficiency en de klanttevredenheid in de afgelopen twee decennia over de gehele linie is gegroeid. Zowel bij aanbestede trajecten als daar waar het OV is inbesteed en onderhands gegund. Dit laat zien dat alle betrokkenen in de OV-sector heel goed werk leveren. Voor mij is de Corona-crisis geen aanleiding om een goed functionerend systeem te veranderen.
Diverse berichten aangaande ontslagen bij poppodia en andere culturele instellingen |
|
Peter Kwint (SP) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht «Poppodium Paradiso zet kwart van personeel op straat» en soortgelijke berichten over ondermeer poppodia 013, AFAS Live, Ziggo Dome en De Neushoorn?1, 2, 3, 4
Ik ben op de hoogte van deze berichten.
Deelt u de analyse van poppodium Paradiso dat er pas structureel uitzicht is op een levensvatbare popsector wanneer regelingen zoals de NOW beschikbaar zijn? Op welke wijze bent u bereid het steunpakket voort te zetten en ontslagen zoveel mogelijk te voorkomen?
Poppodia en andere ondernemingen uit de evenementensector zullen minder inkomsten genieten zo lang de contact-beperkende maatregelen gelden. Het is nu nog niet duidelijk wanneer de contact-beperkende maatregelen verder kunnen worden afgeschaald, dan wel definitief worden opgeheven.
Om werkgevers zo veel mogelijk in staat te stellen deze onzekere tijd te overbruggen heeft het kabinet meerdere steunmaatregelen ingevoerd, waaronder de NOW I en II. Deze noodmaatregelen zijn bedoeld ter overbrugging en zijn per definitie tijdelijk van aard. Poppodia konden tot 31 augustus een aanvraag indienen voor de tweede tranche NOW.
Het zou goed kunnen dat een werkgever gezien specifieke omstandigheden er toe besluit om over te gaan op herstructurering. Dit is een keuze aan de werkgever zelf, maar zal wel gevolgen hebben voor de uiteindelijke hoogte van de NOW-uitkering. De NOW is namelijk enkel gericht op het op peil houden van de loonsom, wanneer de loonsom niet op peil wordt gehouden, zal de NOW-subsidie ook evenredig lager worden vastgesteld.
Wat betreft de voortzetting van de noodsteun heeft het kabinet in de Kamerbrief van 28 augustus jl. aangekondigd dat zij de NOW, Tozo en TVL zullen continueren met negen maanden. Deze regelingen worden richting de zomer in fases verantwoord, aangescherpt en specifieker gericht, met meer ruimte voor herstructurering als die nodig is. Voor de TVL wordt het maximale subsidiebedrag verhoogd en wordt in 2021 de regeling verder aangescherpt naar de bedrijven die de steun het hardst nodig hebben. Naast deze drie instrumenten, blijven de maatregelen die ondernemers van liquiditeit kunnen voorzien, beschikbaar. Daarnaast ondersteunt het kabinet aanpassing waar nodig. Met meer dan € 1 miljard aan extra middelen krijgen sociale partners, gemeenten, uitvoeringsorganisaties en scholen de ruimte om mensen van wie werk onder druk staat of die hun rekeningen niet meer kunnen betalen perspectief te bieden. Hiervoor zet het kabinet in op goede begeleiding van werk(loosheid)naar werk, (om)scholing en ontwikkeling, het tegengaan van armoede en problematische schulden, het aanpakken van jeugdwerkloosheid en het beschermen van kwetsbare groepen op de arbeidsmarkt.
Hoeveel podia, schouwburgen en theaters hebben naar uw weten reeds ontslagrondes aangekondigd? Hoeveel freelancers en mensen in vaste dienst zijn al hun werkzaamheden kwijtgeraakt? Bent u bereid om indien nodig regelingen als de TOZO en de TVL voort te zetten zolang deze sector nog te maken heeft met door de overheid opgelegde beperkende maatregelen?
Op dit moment is er nog geen compleet beeld van de economische gevolgen voor culturele instellingen, waaronder podia, schouwburgen en theaters. Voor het einde van dit jaar rondt de Boekmanstichting een onderzoek af naar de economische gevolgen voor culturele instellingen. Daarnaast onderzoekt het CBS de economische gevolgen voor zelfstandigen. Het CBS verwacht dit najaar dit onderzoek af te ronden.
Zie voor een antwoord op uw vraag over de voortzetting van de noodsteun de beantwoording bij vraag 2.
Op welke manier bent u voornemens om uw toezegging waar te maken dat er genoeg mogelijkheden zijn deze zomer om te voorkomen dat noodlijdende instellingen, zoals poppodia, failliet gaan? Deelt u de analyse dat faillissementen door een tijdelijke noodsituatie als corona kapitaalvernietiging zouden zijn in een branche die de afgelopen jaren alleen maar gegroeid is en dat er geen enkele reden is om aan te nemen dat er na de coronacrisis minder vraag zou zijn naar cultuur?
Zoals ik heb aangegeven in het debat van 29 juni jl. wil ik faillissementen zoveel mogelijk zien te voorkomen. Tegelijkertijd moeten we realistisch blijven. In geen enkele sector kunnen we iedere organisatie of onderneming redden. Ook na deze coronacrisis is het zaak om een culturele sector te hebben die nog kwaliteit in zich heeft en die veerkrachtig is. Dat zie ik als een gezamenlijk opgave. Zie ook het antwoord op vraag 5 voor de gezamenlijke inzet.
Kunt u een overzicht geven van de ondersteuningsmaatregelen waar poppodia, theaters en schouwburgen net als festivals nu een beroep op kunnen doen? Gebeurt dit naar uw inschatting voldoende? Zijn deze regelingen toereikend voor het voortbestaan van deze pijlers van onze culturele infrastructuur?
Poppodia, theaters en schouwburgen vallende onder de SBI-code 90.04.1 kunnen aanspraak maken op de Tegemoetkoming Vaste Lasten MKB (TVL), en hiervoor de TOGS, mits zij aan de overige gestelde voorwaarden voldoen. De TVL-regeling is bedoeld als ondersteuning in de vaste lasten voor de periode van juni t/m september 2020. Zoals aangegeven in de beantwoording bij vraag 2, heeft het kabinet op 28 augustus jl. aangekondigd deze regeling met negen maanden5 te verlengen6.
Op 2 september 2020 waren er in de TVL binnen de SBI-code 90.04.1, 70 aanvragen ingediend. Hiervan zijn 65 toegekend, en 2 zijn nog in behandeling. Het bedrag dat is toegekend is € 2,1 mln. Voor de TOGS-regeling zijn binnen deze SBI-code 159 aanvragen ingediend en toegekend, waarmee een bedrag is gemoeid van € 636.000.
Daarnaast hebben de 77 door OCW gesubsidieerde instellingen en circa 200 instellingen en festivals die meerjarig gesubsidieerd worden vanuit de zes Rijkscultuurfondsen inmiddels hun aanvullende subsidie ontvangen. Het gaat in totaal om € 153 miljoen. Van de € 153 miljoen is er € 3.528.500 naar de festivals in de Basisinfrastructuur gegaan.
Podia die aanvullende ondersteuning krijgen van de gemeente en/of provincie, komen in aanmerking voor subsidie van het Fonds Podiumkunsten als zij in 2017 of 2018 SRP-subsidie kregen of in 2018 behoorden tot de nationale poppodia zoals door de eigen branchevereniging VNPF aangegeven. Van de 112 aanvragers die een beroep op het fonds hebben gedaan, zijn er 96 aanvragers gehonoreerd voor een totaalbedrag van € 23.571.744. Gemeenten ontvangen via het gemeentefonds een voorschot op de compensatie van door Corona opgelopen schade van € 60 miljoen. Deze middelen zijn bedoeld voor de ondersteuning van de lokale en regionale culturele infrastructuur, waaronder (pop)podia. BZK en VNG zijn nog in overleg over de compensatie voor gemeenten voor 2020 in zijn geheel. Daarnaast hebben veel gemeenten en provincies regionale steunpakketten ontwikkeld, waar podia ook een beroep op kunnen doen.
Eerder heb ik signalen gekregen dat cultureel ondernemers moeilijk terecht kunnen in de bancaire wereld. Dat is ook een van de redenen dat ik € 30 miljoen investeer voor leenfaciliteiten op maat gemaakt voor deze sector bij Cultuur + Ondernemen.
Naast deze financiële ondersteuning, ontwikkelt de Raad voor Cultuur, samen met de sector, een aantal toekomstscenario’s. De uitkomsten worden direct gedeeld zodat elk podium, groot en klein, hier gebruik van kan maken.
Daarnaast wordt er voor grote theaters zoals bijvoorbeeld Carré, onder andere met behulp van een bijdrage van OCW, via het Topconsortium voor Kennis en Innovatie gewerkt aan een fieldlab-aanpak. In het fieldlab worden bouwstenen ontwikkeld voor protocollen. Zodat er op basis een gevalideerde aanpak en wetenschappelijk onderzoek kan worden gekeken wat er kan. Deze bouwstenen zijn te gebruiken door alle podia.
Deelt u de opvatting van enkele poppodia dat wanneer zij pas in september iets horen over de eventuele mogelijkheden voor programmering de rest van het jaar, zij op geen enkele manier kunnen anticiperen op een verdienmodel in hun programmering tot 2021? Hoe verwacht u dat podia nu kosten gaan maken voor promotie en personeel wanneer zij niet weten voor hoeveel mensen de programma’s die zij nu boeken later in dit jaar kunnen worden uitgevoerd?
Ik vind dat de innovatieve kracht van de sector in gezamenlijkheid gestimuleerd moet worden, waarbij voorop staat dat de sector zichzelf heruitvindt en ontwikkelt. De Raad voor Cultuur ondersteunt de gehele sector daarbij, gesubsidieerd en ongesubsidieerd, door de ontwikkeling van verschillende toekomstscenario’s. De uitkomsten worden met elkaar onderzocht in een fieldlab-aanpak. Die werkmethode wordt nu ook toegepast in de fieldlabs voor de evenementen onder leiding van de topsector Creatieve Industrie.
Gedurende het proces zal er voortdurend kennis en ervaring worden gedeeld met heel de sector, zodat de sector meteen aan de slag kan. De Raad voor Cultuur zal in het najaar een advies publiceren over hoe de sector meer wendbaar en weerbaar kan worden.
Deelt u de vrees van podia dat zij aangeklaagd kunnen worden voor contractbreuk en alsnog de complete gages aan artiesten moeten betalen, wanneer zij optredens op anderhalve meter moeten organiseren of vanwege de kosten in zijn geheel moeten afgelasten?
Voor veel ondernemers zijn dit zware tijden, ook voor cultureel ondernemers. In de gesprekken die ik heb gevoerd, hoor ik terug dat men zoveel mogelijk probeert om samen tot een oplossing te komen.
Bent u bereid om met podia, festivals, theaters en schouwburgen en hun vertegenwoordigers ook gedurende de zomer in gesprek te blijven, zodat eventuele mogelijkheden verkend kunnen worden en zij niet hoeven te wachten tot september voor meer duidelijkheid?
Deze zomer ben ik in contact gebleven met de culturele en creatieve sector, dus ook met de vertegenwoordigers van de podia, festivals, theaters en schouwburgen. Ik heb de Raad voor Cultuur gevraagd om mij te adviseren op het wendbaar en weerbaar(der) maken van de culturele sector. Tot slot ben ik samen met onder andere mijn collega van EZK betrokken bij de fieldlabs voor evenementen die wordt opgezet samen met de sector. Hier ontstaan bouwstenen die voor alle podia beschikbaar zijn.
Welke aanvullende mogelijkheden ziet u om in samenspraak met andere overheden te voorkomen dat er een kaalslag plaatsvindt in de infrastructuur van oefenruimtes, podia en festivals? Welke instellingen hebben reeds met succes een beroep gedaan op extra ondersteuning? Wat is het perspectief voor podia, festivals, schouwburgen en theaters wanneer lagere overheden niet bereid zijn of niet in staat zijn om een bijdrage te leveren?
Ik verwijs u naar mijn antwoord op vraag 5.
Deelt u de inschatting van poppodia en festivals dat zelfs wanneer de beperkende maatregelen worden opgeheven, zij vanwege het vaak internationale karakter van de optredende artiesten, nog langere tijd te maken zullen hebben met het naijleffect van deze crisis? Bent u bereid ze ook hierin bij te staan?
Ondernemingen en organisaties met een internationaal karakter hebben niet alleen te maken met de regelgeving van het land waarin zij gevestigd zijn, maar ook van die met het land waarmee zij handelen. Dit is voor de culturele en creatieve sector niet anders.
Wat is de stand van zaken van uw eerder toegezegde overleg met de verzekeringsbranche over onder meer de pandemiedekking voor festivals en podia?
Onder leiding van het Verbond van Verzekeraars zijn er nu gesprekken gaande met de evenementbranche, de verzekeraars en verzekeringsadviseurs, en de ministeries van EZK, Financiën en mijn ministerie om zicht te krijgen op de knelpunten en oplossingsrichtingen te verkennen.
Deelt u de zorgen dat instellingen terughoudend zijn met het aangaan van extra financiële verplichtingen in deze crisis en dat dit weleens kan betekenen dat zij geen gebruik maken van een leenfaciliteit zoals die bijvoorbeeld beschikbaar is bij Cultuur+Ondernemen, zolang zij geen perspectief hebben op het terugkeren van een verdienmodel?
Met een brede groep vertegenwoordigers uit de sector, waaronder de Vereniging Vrije Theater Producenten, heb ik overleg gehad over het leeninstrument. De leenfaciliteit van Cultuur + Ondernemen is bedoeld voor ondernemingen in de culturele en creatieve sector die onvoldoende gebruik kunnen maken van de generieke maatregelen en niet in aanmerking komen voor de aanvullende subsidie voor producerende instellingen, de opengestelde Monumenten Lening of investeringen in de vitale regionale infrastructuur. De cultuursector is immers groter dan alleen het gesubsidieerde deel. Deze instellingen worden hiermee in staat gesteld om publieksgerichte producties, programma’s, tentoonstellingen of projecten te ontwikkelen. De inkomsten van deze activiteiten moeten voldoende zijn om naar verwachting de kosten van de lening te dekken. Zo kan de lening bijdragen aan (de heropbouw van) een gezonde exploitatie.
Ik volg het gebruik van deze lening, waarvan de aanvragen sinds 29 juni mogelijk zijn.
Het bericht ‘Eaton in Hengelo schrapt 300 arbeidsplaatsen’ |
|
Hilde Palland (CDA), Mustafa Amhaouch (CDA) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Eaton in Hengelo schrapt 300 arbeidsplaatsen»?1
Ja.
Klopt het dat bij Eaton 300 van de 700 banen verdwijnen, met als reden dat het bedrijf productie verhuist naar Turkije en Hongarije waar de productiekosten lager liggen? Is u bekend in hoeverre ook andere redenen meespelen?
In het voorgenomen besluit gaat het om 240 vaste werkplekken en 60 flexibele werkplekken. Ik begrijp van het bedrijf dat Eaton minder specialistische onderdelen van de productie zal verplaatsen naar vestigingen in andere landen en het bedrijf in Hengelo toespitsen op specialistische hoogwaardige producten.
Vanaf welk moment was u op de hoogte van het voornemen van Eaton om banen in Nederland te schrappen? Wanneer is uw ministerie voor het eerst geïnformeerd over deze enorme hoeveelheid ontslagen? Is er contact geweest tussen uw ministerie/kabinet en Eaton over de ontstane situatie en het voornemen om banen te schrappen? Wanneer is dit geweest? Welke acties hebt u ondernomen om (te proberen) dit massaontslag te voorkomen?
Het ministerie is vanaf het moment van het eerste persbericht op 1 juli dit jaar op de hoogte van de plannen van Eaton over de verplaatsing van productie met ontslagen voor de vestiging in Hengelo als gevolg. Het ministerie en de lokale overheden zijn niet meegenomen in de overwegingen van de productieverplaatsing en outsourcing van bedrijfsonderdelen en hebben daarom geen mogelijkheden gehad om vooraf acties te ondernemen dit voornemen te beïnvloeden.
Bent u op dit moment met Eaton, de gemeente Hengelo, de provincie Overijssel en partners als het Netherlands Foreign Investment Agency (NFIA) en Oost NL in gesprek over de gevolgen voor de regio en hoe deze op te vangen? In welke mate heeft het krimpen van het bedrijf ook effecten voor de werkgelegenheid bij andere ondernemingen in de regio, zoals toeleveranciers en het midden- en kleinbedrijf?
Mijn medewerkers staan in nauw contact met de provincie Overijssel, de regionale ontwikkelingsmaatschappij (ROM) Oost NL en de gemeente Hengelo en volgen zo de ontwikkelingen op de voet. Oost NL voert namens de provincie Overijssel en mijn ministerie gesprekken met de directie over de voorgenomen reorganisatie met als doel de mogelijkheden van het behoud van zoveel mogelijk banen te onderzoeken. De industriële werkgelegenheid in Twente was de afgelopen jaren groter dan het aanbod van beschikbaar personeel. Alhoewel op dit moment de impact van de coronacrisis onduidelijk is, biedt dat naar ik verwacht een voldoende perspectief voor eventuele vervangende werkgelegenheid voor de medewerkers van Eaton. Het is in deze fase nog te vroeg om in te kunnen schatten wat de exacte effecten zullen zijn op de werkgelegenheid van andere ondernemingen in de regio die gerelateerd zijn aan de activiteiten van Eaton.
Hoezeer deelt u de mening dat het zorgelijk is dat na het massaontslag bij Apollo Vredestein in Enschede er nu wéér banen in Twente verloren gaan en er opnieuw productie uit Nederland verdwijnt naar lagelonenlanden aan de rand van Europa? Welke maatregelen neemt u om te voorkomen dat ons land op een glijdende schaal terecht komt, waar aan het einde alle maakindustrie verdwenen is? Deelt u de mening dat het, zeker in het licht van de coronacrisis, noodzakelijk is dat er op korte termijn een industriestrategie komt die dit tegengaat? Wanneer na de zomer ontvangt de Kamer in dat kader het tweede deel van de industrievisie 2050, gericht op de maakindustrie?
Het voorgenomen besluit van het bedrijf om een deel van de productie te verplaatsen is in de eerste plaats slecht nieuws voor de betrokken werknemers en hun gezinnen, die hierdoor een periode van onzekerheid tegemoet gaan. Het is echter de verantwoordelijkheid van het bedrijf om de maatregelen te nemen die het noodzakelijk acht voor gezonde bedrijfsvoering.
Het is belangrijk om te bezien hoe onderdelen van het bedrijf die toekomst hebben in de regio, behouden kunnen blijven en verder in de regio verankerd kunnen worden. Het kabinet spant zich samen met de provincie Overijssel, Oost NL en de gemeente Hengelo in om de effecten van de ontslagen te beperken, waarin met name de lokale overheden en Oost NL sterk gepositioneerd zijn om in te spelen op de regionale belangen en behoeftes. De situatie wordt op dit moment verder verkend. Het kabinet zal waar nodig en waar mogelijk het behoud van delen van de productie van Eaton in de regio ondersteunen.
Ik hecht onverminderd belang aan een sterke maakindustrie, en zal hier nader op ingaan in de industrievisie gericht op de maakindustrie die de Staatssecretaris en ik in het najaar aan uw Kamer verwachten te sturen.
In hoeverre zien ook landen als Duitsland, Oostenrijk en in Scandinavië zich geconfronteerd met het verdwijnen van maakindustrie naar het buitenland? Hoezeer weten zij maakindustrie in hun land wel vast te houden en op welke manier(en)? In welke mate speelt de hoogte van de loonkosten daarbij wel of geen rol?
Nederland is volgens het World Economie Forum in 2019 de vierde meest concurrerende economie wereldwijd en meest concurrerende economie van Europa. Dit beeld komt ook terug in verschillende andere ranglijsten die iets zeggen over het vestigingsklimaat. Dit is gegeven door een krachtige combinatie van factoren, zoals een goed opgeleide beroepsbevolking, gunstige ligging, goede fysieke en digitale infrastructuur en een aantrekkelijk leefklimaat. Zo is de arbeidsproductiviteit in de Nederlandse hightech sector is twee keer hoger dan het gemiddelde voor de gehele marktsector. Mede door deze krachtige combinatie liggen de loonkosten in Nederland over het algemeen hoger dan in andere landen. Dit kan een nadeel zijn wanneer het minder specialistische productie betreft en kan een bedrijf er toe bewegen delen van de niet hoogwaardige of specialistische productie naar landen te verplaatsen waar de lonen over het algemeen lager liggen.
Ook bijvoorbeeld minder strenge milieuregulering of een ander fiscaal beleid kunnen redenen zijn voor bedrijven om (delen van) hun productie te verplaatsen naar landen waarvan de impact van deze factoren minder drukt op de cijfers. Landen als Duitsland, Oostenrijk en Scandinavië hebben hierin een vergelijkbaar profiel als Nederland en zien ook outsourcing van (niet hoog innovatieve of specialistische) productie naar landen met lagere loonkosten. Loonkosten wordt ook in Duitsland het meest als reden opgevoerd om delen van het productieproces te verplaatsen naar landen waar dit aanzienlijk lager ligt. Net als Nederland is een onderdeel van de Duitse reactie op deze beweging om bijvoorbeeld te investeren in innovatie en R&D om een sterke kennisbasis te stimuleren en een aantrekkelijk klimaat te creëren voor hoogwaardige en specialistische productie en ontwikkeling.
Bent u bereid de regionale situatie van Eaton, net als die van Apollo Vredestein, te betrekken bij de uitvoering van de motie-Amhaouch c.s. over steun voor de maakindustrie in de herstelfase na de coronacrisis (Kamerstuk 35 438, nr. 9)?
De motie verzoekt onder anderen om te onderzoeken hoe regionale investeringen in en rondom de maakindustrie kunnen worden gerealiseerd en te onderzoeken waar extra kansen liggen om werkgelegenheid te behouden en / of te creëren gericht op de Nederlandse maakindustrie. In reactie wil ik hiervoor in eerste instantie wijzen op de groeibrief, waarin een algemene groeistrategie is gepresenteerd die in belangrijke mate betrekking heeft op de maakindustrie en de belangrijke uitdagingen in deze sector adresseert. Mede naar aanleiding van de motie hebben de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat en ik de ambitie om een industrievisie gericht op de maakindustrie dit najaar aan uw Kamer te sturen.
Het bericht ‘TU Eindhoven mag vacatures niet tijdelijk alleen voor vrouwen openstellen’ |
|
Dennis Wiersma (VVD), Bart Smals (VVD), Zohair El Yassini (VVD) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «TU Eindhoven mag vacatures niet tijdelijk alleen voor vrouwen opstellen» en de uitspraak van het College voor de Rechten van de Mens over het aannamebeleid van de Technische Universiteit Eindhoven?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de uitspraak van de College voor de Rechten van de Mens? Bent u het eens met het College dat de TU/e niet duidelijk genoeg maakt waarom het voorkeursbeleid voor alle wetenschappelijke functies moet gelden, omdat de achterstandspositie van vrouwen niet bij alle faculteiten even groot is? Kunt u dit nader toelichten?
Het College stelt vast dat TU Eindhoven met het Irène Curie Fellowship beoogt vrouwen in een bevoorrechte positie te plaatsen om feitelijke ongelijkheden op te heffen of te verminderen. Volgens het College is dit een legitiem doel. Zoals het College in zijn oordeel aangeeft, dient aan de hand van de omstandigheden van het concrete geval te worden beoordeeld of maatregelen die leiden tot absolute en onvoorwaardelijke voorrang voor vrouwen bij werving en selectie gerechtvaardigd zijn. In dit geval is het College tot het oordeel gekomen dat het voorkeursbeleid niet voldeed aan de eisen van evenredigheid.
Het is niet aan mij om de beoordeling die het College in dit geval heeft gegeven over te doen. Het College is een onafhankelijk instituut met onder andere de wettelijke taak om te oordelen over individuele klachten over ongelijke behandeling.
Herinnert u zich nog de beantwoording van eerdere schriftelijke vragen van de leden Yesilgoz-Zegerius, Tielen en El Yassini over het aannamebeleid van TU/e?2
Ja.
Waarom oordeelde u destijds dat er geen sprake was van uitsluiting, omdat de vacatures na zes maanden ook opengesteld zouden worden voor mannen wanneer er geen geschikte kandidaten zijn gevonden? Bent u nog steeds van mening dat er geen sprake is van uitsluiting? Zo ja, hoe verhoudt dit zich met de uitspraak van het College voor de Rechten van de Mens? Zo nee, waarom niet?
Mannen werden met het programma niet geheel uitgesloten. Zij konden worden aangenomen als het binnen zes maanden niet gelukt was een geschikte vrouwelijke kandidaat aan te nemen, en er kon een uitzondering worden gemaakt voor uitmuntende mannelijke kandidaten. Het College overweegt in zijn oordeel dan ook dat er inderdaad geen sprake is van absolute uitsluiting van mannen. Het College oordeelt echter dat mannen geen reële kans maakten, de maatregelen gingen daarom te ver.
Herinnert u zich nog het antwoord dat het niet aan u is om te beoordelen of dit beleid van de TU/e aan alle strenge regels rond voorkeursbeleid voldoet, maar aan het College voor de Rechten van de Mens? Wat betekent de uitspraak van het College voor de Rechten van de Mens voor het voorkeursbeleid van TU/e? Gaat u nu wel ingrijpen bij TU/e?
Het College heeft geoordeeld in deze zaak, waarna de TU/e heeft aangegeven op basis van het oordeel te bezien op welke manier zij hun ambitie om meer diversiteit te bewerkstelligen kunnen voorzetten, binnen de grenzen van wat is toegestaan. Ik vertrouw erop dat zij hun maatregelen zorgvuldig bezien in het licht van het oordeel van het College.
Zijn er nog andere universiteiten of hogescholen in Nederland met een dergelijk voorkeursbeleid? Zo ja, wat betekent dit voor hun voorkeursbeleid en gaat het College voor de Rechten van de Mens hier ook onderzoek naar doen?
Er zijn geen andere universiteiten of hogescholen die op dit moment dergelijke maatregelen nemen. Als er in de toekomst een verzoek om een oordeel bij het College binnenkomt, geeft het College hierover een oordeel.
Bent u bekend met eerdere uitspraken van het Europese Hof van Justitie, waaruit blijkt dat het voorkeursbeleid niet mag leiden tot een absolute voorrang voor vrouwen? Bent u bereid om bij verdenking van dergelijk voorkeursbeleid op een Nederlandse hoger onderwijsinstelling hier direct onderzoek naar te doen om ervoor te zorgen dat we in Nederland geen oneerlijke aannamebeleid kennen in het hoger onderwijs?
Zie antwoord op vraag 2. Het College houdt rekening met de jurisprudentie van het Hof van Justitie blijkens de uitspraak in deze zaak. Op basis van deze en andere jurisprudentie toetst het College aan de hand van de omstandigheden of voorkeursbeleid gerechtvaardigd is. Dit kan tot verschillende oordelen leiden. In deze zaak kwam het College tot oordeel dat dit niet gerechtvaardigd is. In een zaak uit 2012 waarbij het aannamebeleid van de TU Delft centraal stond, achtte het College dat de TU Delft geen verboden onderscheid heeft gemaakt op grond van geslacht.
Voor onderwijsinstellingen gelden dezelfde regels als voor andere werkgevers in Nederland. Zij dienen zich aan de wetgeving voor gelijke behandeling te houden. Als iemand meent dat zij dat niet doen, kan die persoon of instantie het College om een oordeel vragen.
Op welke manier gaat u ervoor zorgen dat de TU/e zich gaat houden aan de uitspraak van het College van de Rechten van de Mens? Kunt u de Kamer op de hoogte houden bij de uitwerking hiervan?
Het is aan de TU/e om een aangepast aannamebeleid vast te stellen. De TU/e heeft mij laten weten dat ze de bevindingen van het College inclusief de handreiking voor toekomstig beleid ter harte hebben genomen. Ze zijn een herziening van het Irène Curie programma aan het voorbereiden, zodat het programma aan de benodigde vereisten tegemoet kan komen. Het is primair aan de TU/e om hierover te communiceren.