Het initiatief voor energiebesparing op De Zuidas en het voorzien van alle straatverlichting van een led-lichtbron |
|
Raoul Boucke (D66), Suzanne Kröger (GL) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66), Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD), Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het initiatief «Zuidas doe(t) het licht uit» van de stichting Green Business Club dat bedrijven op de Zuidas ertoe beweegt om ’s nachts de verlichting in de kantoorpanden te doven teneinde energie te besparen, en dat de stichting ook verdere verduurzamingsmaatregelen in kantoorgebouwen ambieert? Bent u tevens bekend met het feit dat er meer soortgelijke campagnes zullen worden gestart op verschillende locaties in grote steden?1
Ja, met beide initiatieven ben ik bekend.
Bent u bekend met het door Natuur- en Milieu Federaties geconstateerde gegeven dat bij zeven op de tien bedrijven ’s nachts onnodig licht brandt en dat het doven van dat overtollige kantoorlicht evenveel energie kan besparen als het jaarverbruik van 350.000 huishoudens?2
Ja.
Deelt u de opvatting van de organisatie dat het doven van nachtelijke kantoorverlichting een zeer geschikte weg is om meer energie te besparen en dat het een passende opstap is naar bredere verduurzaming van bedrijven, bijvoorbeeld door middel van slimmere klimaatinstellingen?
Ja, deze opvatting deel ik. Door op een aantal energie besparende maatregelen de nadruk te leggen, kan de verbinding worden gelegd met bredere verduurzaming van het bedrijfsleven. Daarom staat in de voorlichtingscampagne «Zet ook de knop om» een aantal breed toepasbare maatregelen centraal en wordt er doorverwezen naar andere verduurzamingsmaatregelen die voortkomen uit de energiebesparingsplicht.
Bent u bereid u ten positieve uit te spreken over dit initiatief en de stichting waar mogelijk te ondersteunen? Zo ja, op welke manier kunt u een bijdrage leveren die een katalyserend effect heeft op deze groene ontwikkeling en die bedrijven kan aansporen zich in te zetten voor deze verduurzaming? Welke mogelijkheden voor (nachtelijke) energiebesparing ziet u voor gebouwen en kantoren binnen de politieke organisatie?
De afgelopen maanden heb ik met regelmaat contact gehad met mijn collega die verantwoordelijk is voor de rijksvastgoedportefeuille om de knop om te zetten binnen overheidsgebouwen. De binnenverlichting en sfeerverlichting is bij veel kantoren, ook in het kader van de Nacht van de Nacht, uitgezet. Ook veel gemeenten hebben zich bij dit initiatief aangesloten en hebben in het kader van Zet ook de knop om en Nacht van de Nacht verlichting van gebouwen uitgedaan. Daarnaast is de temperatuur verlaagd in de gebouwen van de rijksoverheid en veel andere overheidsgebouwen. Ook de komende maanden werken we hard om meer energiebesparende maatregelen te nemen, zoals het installeren van ledlampen en het beter inregelen van bestaande klimaatinstallaties.
Bovendien wil de Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening de subsidieregeling Duurzaam Maatschappelijk Vastgoed (DUMAVA) opnieuw openstellen om het treffen van energiebesparende maatregelen te bevorderen.
Middels welke weg ziet u mogelijkheid tot normering van deze energiebesparingsmaatregelen?
In november 2022 heb ik de actualisatie van de energiebesparingsplicht aangekondigd (Kamerstuk 33 118, nr. 240). Met de energiebesparingsplicht moeten bedrijven en instellingen energiebesparende maatregelen uitvoeren die zichzelf terugverdienen binnen vijf jaar. In maart 2023 publiceer ik de geactualiseerde lijst met erkende maatregelen energiebesparing (EML). Op deze lijst staan ruim 180 maatregelen, waaronder ook het installeren van ledverlichting.
Kunt u aangeven hoe hoog het percentage is van Nederlandse straatverlichting dat functioneert met een led-lichtbron?
Afhankelijk van het soort wegen (rijkswegen, provinciale of lokale wegen) zijn het rijk, de provincies of de gemeenten verantwoordelijk voor de verlichting.
Onbekend is daardoor hoeveel wegen inmiddels voorzien zijn van ledverlichting. Bij de rijkswegen is momenteel ca. 32% van de verlichting voorzien van ledlampen.
Deelt u de opvatting dat het zeer wenselijk is om alle straatverlichting zo snel mogelijk te voorzien van een led-lichtbron, teneinde grote energiebesparing te realiseren? Via welke weg ziet u mogelijkheid om het gebruik van ledlampen zo veel mogelijk te verplichten?
Ja, die opvatting deel ik. Vervanging van straatverlichting vindt plaats op natuurlijke vervangingsmomenten. Het versneld vervangen van conventionele verlichting door ledlampen is echter lang niet altijd kosteneffectief en duurzaam, omdat bij straatverlichting dikwijls de volledige armatuur vervangen moet worden. Vanuit circulariteit is dit onwenselijk. De investering verdient zich door de armaturen niet binnen vijf jaar terug en valt daarmee niet onder de energiebesparingsplicht.
Welke stappen bent u bereid op de korte termijn te nemen om deze verduurzaming te bewerkstelligen?
Vrijwel alle provincies gaan de komende jaren de resterende straatverlichting van ledlampen voorzien.
Gemeenten hebben bij de vernieuwing van buitenverlichting veel opties. Met energiezuinige alternatieven kunnen ambities uit gemeentelijke klimaatplannen concreet worden ingevuld. Om beleidskeuzes makkelijker te maken, ontwikkelde de Vereniging Nederlandse Gemeenten samen met CE Delft en Tauw, in afstemming met dertig gemeenten, een online rekentool. Deze tool helpt gemeenten bij het maken van duurzame keuzes in de vervanging van buitenverlichting qua energieverbruik, materialen en kostenvermindering. De tool geeft basisinformatie over kosten en baten van verschillende led-scenario’s ten behoeve van het opstellen van een led(meerjaren)programma, assetmanagement, programmabegroting of strategische verkenning.
Het uitgangspunt voor het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat voor het verduurzamen van de verlichting langs de rijkswegen is het aansluiten bij de natuurlijke vervangingsmomenten, omdat er anders sprake is van kapitaalvernietiging en het onnodig afsluiten van de weg. Op dit moment is 32% van de lichtmasten op de rijkswegen van led voorzien en is nog eens 25% in voorbereiding en gefinancierd. Voor de circa 40% die dan overblijft wordt aangesloten bij het vervangingsritme.
De opname van de Lelylijn op het TEN-T netwerk |
|
Caroline van der Plas (BBB) |
|
Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
![]() |
Is het bekend hoe groot het draagvlak is onder en de noodzaak is voor de inwoners van Friesland en Groningen om de Lelylijn te verbinden met internationale verbindingen zoals de Wunderline?
Nee, dit is niet bekend. In lijn met de afspraken uit het coalitieakkoord zal in het MIRT-onderzoek naar de Lelylijn bekeken worden wat de Lelylijn kan bijdragen aan betere internationale treinverbindingen met Noord-Duitsland. Om daarbij ook goed zicht te krijgen op de belangen, wensen en behoeften van betrokken partijen en inwoners zal tijdens dit MIRT-onderzoek een participatietraject worden ingericht. De uitkomsten hiervan zullen worden meegenomen in het proces van het MIRT-onderzoek en richting besluitvorming.
Van hoeveel mensen woonachtig in Friesland en Groningen wordt verwacht dat ze dagelijks gebruik gaan maken van verbindingen met Noord-Duitsland en andersom van Noord-Duitsland naar Groningen en Friesland?
Op dit moment zijn daar nog geen prognoses over. Conform het coalitieakkoord zal in de komende periode van het MIRT-onderzoek naar de Lelylijn nader gekeken worden naar wat de Lelylijn kan bijdragen aan betere internationale treinverbindingen met het noorden van Duitsland. Onderdeel van dit onderzoek is het in beeld brengen van de vervoerwaarde.
In hoeverre spelen deze belangen, wensen en behoeften mee in de afweging om de Lelylijn door te trekken en zodoende een verbinding te creëren met het noorden van Duitsland?
In lijn met de afspraken uit het coalitieakkoord zal in het MIRT-onderzoek naar de Lelylijn bekeken worden wat de Lelylijn kan bijdragen aan betere internationale treinverbindingen met Noord-Duitsland. Om goed zicht te krijgen op de belangen, wensen en behoeften van betrokken partijen en inwoners zal tijdens dit MIRT-onderzoek een participatietraject worden ingericht. De uitkomsten hiervan zullen worden meegenomen in het proces van het MIRT-onderzoek en richting besluitvorming.
Zijn er negatieve gevolgen te melden voor de noordelijke provincies en diens inwoners door de Lelylijn door te trekken naar Duitsland en hoe zwaar wegen deze mee in de afweging de Lelylijn door te trekken naar Duitsland en op te nemen in het TEN-T netwerk?
In het MIRT-onderzoek naar de Lelylijn zullen zowel de positieve als negatieve gevolgen van de verschillende varianten nader worden onderzocht. Op dit moment is daar nog onvoldoende zicht op.
Zijn er gevolgen voor het aantal stations/stops wanneer de Lelylijn wordt opgenomen in het TEN-T netwerk?
Nee, er worden vanuit de TEN-T richtlijnen geen eisen gesteld aan het aantal stations of stops. Varianten rondom de aard en snelheid van de (verschillende) treinen op de Lelylijn en het aantal stops of welke stations deze aandoen zijn nog onderwerp van onderzoek in de komende periode. Hier staat nog niets over vast.
Hoeveel euro bedraagt de Europese cofinanciering als de Lelylijn wordt opgenomen in het TEN-T netwerk?
Het is op voorhand niet te zeggen hoeveel euro de Europese cofinanciering bedraagt als de Lelylijn wordt opgenomen in het TEN-T netwerk. Medefinanciering via het Europese fonds Connecting Europe Facility (CEF) is vanwege de veelheid van projectaanvragen bij iedere CEF-ronde niet altijd gegarandeerd en is relatief beperkt in omvang. In de regel geldt bij CEF een maximale bijdrage van 30% (werkzaamheden) tot 50% (studies) van de in aanmerking komende kosten. In algemene zin geldt dat in het huidig CEF-programma voor infrastructuurwerken 85% van het budget is gereserveerd voor projecten op het kernnetwerk en 15% voor projecten op het uitgebreid netwerk.
De beantwoording op de schriftelijke vragen over het bericht dat een taskforce een einde moet maken aan de Rijnbrug-impasse |
|
Daniel Koerhuis (VVD) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Herinnert u zich uw beantwoording op de schriftelijke vragen over het bericht «Een taskforce moet een einde maken aan de Rijnbrug-impasse»?1
Ja.
Hoe rijmt u uw beantwoording dat de verbreding van de Rijnbrug een provinciaal project is met het feit dat de Rijnbrug een Rijksbrug is?
De brug bij Rhenen is een Rijksbrug over de Nederrijn. Het wegdeel maakt echter deel uit van de provinciale weg N233 (provincies Utrecht en Gelderland).
Deelt u de mening dat sinds de bestuursovereenkomst over de Rijnbrug is afgesloten in 2012, de woningbouwopgave van Rivierenland en de Gelderse Vallei fors is gestegen?
In hoeverre vormt de Rijnbrug gegeven de fors gestegen woningbouwopgave een probleem voor de doorstroming of de verkeersveiligheid?
Met de regio is een afspraak gemaakt over een Rijksbijdrage aan de Rijnbrug bij Rhenen in één van de 17 NOVEX-woningbouwlocaties, de regio Foodvalley. De regio kan hiermee de uitvoering van het project verder oppakken. Hiermee wordt invulling gegeven aan de motie van het lid Stoffer2. Met de bijdrage kan de regio beter worden ontsloten.
Bent u bereid om gegeven de fors gestegen woningbouwopgave een nieuwe bestuursovereenkomst over de Rijnbrug af te spreken?
Zie het antwoord op vraag 4.
Kent u de Mobiliteitsanalyse Arnhem-Nijmegen en Foodvalley, die is opgesteld voor de Verstedelijkingsstrategie Arnhem-Nijmegen-Foodvalley?2
Ja.
Wat is uw reactie op de mobiliteitsanalyse met betrekking tot de zuidelijke ontsluiting van de Gelderse Vallei ofwel de Rijnbrug?
Zie het antwoord op vraag 4.
In hoeverre deelt u de uitkomst van de mobiliteitsanalyse dat de zuidelijke ontsluiting van de Gelderse Vallei ofwel de Rijnbrug een probleem voor de doorstroming vormt?
Klopt het dat het verbreden van de Rijnbrug 141 miljoen euro kost, dat provincies en gemeenten 80 miljoen euro willen bijdragen en dat deze bijdrage een einddatum heeft?3
De verbreding kan voor € 120 mln worden uitgevoerd, met de afspraak dat de risico’s bij de regio liggen.
Klopt het dat na de betreffende einddatum de bijdrage van provincies en gemeenten omlaag kan gaan en de bijdrage van het Rijk omhoog kan gaan?
De bijdrage van het Rijk is lumpsum, de regio staat aan de lat voor verdere bijdragen.
Bent u bereid om gegeven de fors gestegen woningbouwopgave de 7,5 miljard euro nieuwe woningbouwgelden te gebruiken om het Rijk de overige 61 miljoen euro bij te laten dragen voor het verbreden van de Rijnbrug voor de betreffende einddatum?
Zoals hierboven aangegeven doet het Rijk voor de verbreding van de Rijnbrug bij Rhenen in een van de 17 NOVEX- woningbouwlocaties en de regio Foodvalley een lumpsum bijdrage van € 40 miljoen voor prijspeil 2022, incl. BTW.
Wilt u deze vragen beantwoorden voor het notaoverleg MIRT van 28 november 2022?
Ja.
Het bericht ‘Vijfde keer uitstel Omgevingswet dreigt na negatief ICT-advies’ |
|
Faissal Boulakjar (D66) |
|
Hugo de Jonge (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Vijfde keer uitstel Omgevingswet dreigt na negatief ICT-advies»?1
Ja, ik ben bekend met dit bericht.
Kunt u de uitgelekte conclusies van het Adviescollege ICT-toetsing over het Digitale Stelsel Omgevingswet (DSO) uit het artikel bevestigen? Zo nee, waarom niet?
Ik heb met interesse kennisgenomen van het bericht «Vijfde keer uitstel Omgevingswet dreigt na negatief ICT-advies» van Follow the Money. Het bericht is gebaseerd op een conceptadvies Digitaal Stelsel Omgevingswet (DSO) van het Adviescollege ICT-toetsing, dat mij op 3 oktober jl. is aangeboden voor hoor en wederhoor. Na de fase van hoor en wederhoor zal het Adviescollege het advies vaststellen en aanbieden aan de Eerste Kamer als opdrachtgever. In de voortgangsbrief implementatie Omgevingswet die ik op 14 oktober naar uw Kamer en de Eerste Kamer heb gestuurd, ga ik inhoudelijk in op de conclusies van het vastgestelde advies van het Adviescollege.
Wat voor gevolgen heeft het advies van het Adviescollege ICT-toetsing voor de invoering van de Omgevingswet?
Op 11 oktober jl. heb ik het definitieve advies van het Adviescollege ICT-toetsing ontvangen. Ik heb de bevindingen, overwegingen en adviezen nauwkeurig bestudeerd. Zoals aangeven in mijn antwoord op vraag 2, ga ik in de toegezegde voortgangsbrief implementatie Omgevingswet inhoudelijk in op de conclusies van het advies van AcICT.
Vindt u het verantwoord om de Omgevingswet in te laten gaan wanneer er gebreken zijn in het DSO? Zo ja, waarom?
Op 12 oktober jl. heb ik overleg gehad met de Vereniging Nederlandse gemeente, het Interprovinciaal Overleg, de Unie van Waterschappen en de Rijkspartijen. Daarin is de opgehaalde stand van zaken aan de hand van alle rapportages en overzichten over de brede implementatie besproken.
De werking van het DSO-stelsel als geheel was daarbij een belangrijk onderwerp van gesprek. De stand van zaken en de uitkomst hiervan schets ik u in de bij vraag 2 en 3 genoemde voortgangsbrief implementatie Omgevingswet.
Is het mogelijk de Omgevingswet in te voeren zonder het DSO?
Ik maak uit uw vraag op dat u «het DSO» in algemene zin en als één geheel benaderd. Voor een zorgvuldig antwoord op deze vraag is het echter nodig onderscheid te maken in de diverse onderdelen van het Digitale Stelsel Omgevingswet (DSO). Het Digitaal Stelsel Omgevingswet is immers een samenhangend geheel bestaande uit de centrale landelijke voorziening (DSO-LV) en decentrale voorzieningen. Die werken in ketens samen. Waar dit stelsel uit bestaat en aan moet voldoen staat beschreven in de wet- en regelgeving die uw Kamer heeft vastgesteld.
Het daarin beschreven onderdeel van DSO-LV waarmee langs elektronische weg aanvragen om omgevingsvergunning kunnen worden ingediend en waarmee voldaan kan worden aan melding- en informatieplichten, is essentieel voor inwerkingtreding. Hoewel aanvragen en andere stukken ook altijd nog op papier mogen worden ingediend, bepaalt de Omgevingswet dat dit ook langs elektronische weg mogelijk moet zijn. Dat maakt dat dit onderdeel moet functioneren bij inwerkingtreding.
De decentrale onderdelen van het DSO zijn vanuit een strikt juridische benadering niet noodzakelijk voor inwerkingtreding. Voor de formele bekendmaking, inwerkingtreding en beschikbaarstelling van besluiten is immers niet DSO-LV het kanaal, maar worden de officiële bekendmakingskanalen gebruikt, met name de Landelijke Voorziening voor Bekendmaking en Beschikbaarstelling (LVBB). Uit oogpunt van gebruikersvriendelijkheid en het kunnen werken in de geest van de Omgevingswet is dit afgesproken hier anders mee om te gaan. Met VNG, IPO, UvW en de Rijkspartijen is het doel gesteld om het werken met de wet via een open stelsel te ondersteunen. Daarvoor is niet alleen DSO-LV noodzakelijk, maar ook de decentrale systemen. Het is verder gewenst dat voor inwerkingtreding voldoende ervaring is opgedaan met het werken met deze decentrale systemen die veelal in opdracht van bevoegd gezagen – op basis van de vastgestelde DSO-standaarden- ontwikkeld door commerciële softwareleveranciers. Het samenspel tussen DSO-LV en deze decentrale systemen maakt dat ik spreek over een «werkend stelsel»: het DSO.
Als ik nog scherper kijk, zijn in dit stelsel bepaalde functionaliteiten van groot belang. Het DSO biedt in opzet ruimte om naar gebruikersbehoefte te differentiëren. Zo bevat DSO-LV een viewer waarmee burgers en bedrijven – naast het reguliere bekendmakingskanaal – kennis kunnen nemen van wet- en regelgeving en de ruimtelijke planvorming. Er is ook een viewer die meer is toegesneden op de behoefte van juridisch professionals. Viewers zijn dus voor een adequate raadpleegbaarheid van geconsolideerde regelingen belangrijk – voor bijvoorbeeld het omgevingsplan of de waterschapsverordening.
Kijkend naar de toekomst geldt dit ook voor het moment dat de stroom omgevingsplanwijzigingen op gang komt. Het is vanuit het gebruikersperspectief zeer gewenst dat deze onderdelen voldoende gereed en ingeregeld zijn bij inwerkingtreding.
Indien een bevoegd gezag onverhoopt toch geen gebruik kan maken van het systeem van een leverancier zijn er tijdelijke alternatieve maatregelen (TAM’s). Dit gaat bijvoorbeeld over het kunnen blijven werken met de huidige bestaande software van de Wet ruimtelijke ordening en het gebruik van speciaal prototype van een documentviewer. Zo is de raadpleegbaarheid ook in de beginperiode na inwerkingtreding voldoende ondervangen. Voor de volledigheid meld ik u dat het DSO ook nog onderdelen bevat met zogenoemde toepasbare regels. Dat betreft informatieve onderdelen om te kunnen nagaan aan welke regels een activiteit moet voldoen en of er een vergunning voor nodig is.
Voor alle onderdelen van het DSO geldt dat niet verwacht wordt op elk moment van inwerkingtreding alles in één keer honderd procent zal werken. Het is in de ontwikkeling van software gebruikelijk dat er een langere periode na de ingebruikname nodig is om op basis van de werking in de praktijk systemen te volmaken. De onderdelen van het DSO zijn hier geen uitzondering op.
Kunt u de antwoorden uitgebreid toelichten en apart beantwoorden?
Ja, waarbij ik u erop wijs dat de voortgangsbrief implementatie Omgevingswet en de daarbij gevoegde rapportages en beleidsreacties, waaronder het advies van AcICT, de volledige reactie bevatten.
Het bericht 'Alles op alles voor verbreding A27' |
|
Lisa van Ginneken (D66) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Kunt u onderstaande vragen afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
Wat is uw appreciatie van het bericht «Alles op alles voor verbreding A27», waaruit blijkt dat serieuze alternatieven voor de verbreding van de A27 waarbij natuurgebied Amelisweerd bespaard kan blijven, zijn genegeerd?1
In het bericht wordt aangegeven dat na vernietiging van het Tracébesluit A27/A12 Ring Utrecht in 2019 serieuze alternatieven voor de verbreding van de A27 terzijde zijn geschoven. Specifiek een alternatief met 12 rijstroken, zonder vluchtstroken. Dit beeld herken ik niet. In 2019 is het Tracébesluit (TB) Ring Utrecht vernietigd op het aspect stikstof. Daarna heeft een analyse plaatsgevonden wat dit betekent voor het besluit en op welke wijze dit hersteld kan worden. Daarbij is bekeken of de uitgangspunten, zoals vastgesteld in overeenstemming met de Kamer nog actueel waren, zie ook antwoord op vraag 3. Uit de analyse bleek dat dit het geval was en dat vast gehouden kon worden aan het TB en andere varianten dus niet hoefden te worden uitgewerkt. De Kamer is op 1 oktober 2019 geïnformeerd over de keuze om vast te houden aan het TB en het besluit te repareren op het punt van stikstof2. De weg wordt (onder andere) verbreed om de verkeersveiligheid te verbeteren. Dit had toen (en nog steeds) een groot belang. Daarom is in de analyse ook naar dit punt gekeken. Daarbij zijn elementen die onder andere in zienswijzen zijn aangedragen, zoals een variant met smallere rijstroken en zonder vluchtstroken, die in het artikel van het AD wordt genoemd, bekeken. De onafhankelijke Commissie Schoof, mede op verzoek van de Kamer ingesteld, heeft eerder geconcludeerd dat een verbreding met 2x6 rijstroken met o.a. ontbreken van vluchtstroken geen uitzicht geeft op een verkeersveilige situatie. De variant voldoet om die reden niet aan de doelstelling de verkeersveiligheid te verbeteren. Er is daarom niet geadviseerd, of besloten, deze variant uit te werken naar een alternatief.
Bent u bereid de variant waarover wordt gesproken in het artikel («beknopte verkenning»), waarbij het natuurgebied Amelisweerd behouden kan worden, te publiceren? Zo nee, waarom niet?
Zoals in de antwoorden op vraag 2 en vraag 4 toegelicht zijn in het kader van het project meerdere alternatieven uitgewerkt met 12 rijstroken. Deze alternatieven zijn niet geselecteerd als voorkeursalternatief, of ontwerp Tracébesluit, omdat ze geen uitzicht geven op een verkeersveilige situatie. De Kamer is over deze afweging geïnformeerd3. In 2019 bleek in een analyse dat deze afweging nog actueel was. Er is daarom niet geadviseerd een dergelijke variant uit te werken. Aan het AD verstrekte stukken, waaronder deze analyse, zijn openbaar beschikbaar op «open.rws.nl».
Is een variant met 12 rijstroken (in plaats van de voorgenomen 14 rijstroken) volwaardig onderzocht? Zo nee, waarom niet?
Ja. De mogelijkheid van een variant met 2x6 rijstroken is in het kader van de procedure meerdere malen onderzocht. Onder andere is in de tweede fase van de MER een alternatief van 12 rijstroken beschouwd. Dit alternatief viel af omdat het niet voldeed aan de Nederlandse richtlijnen voor autosnelwegen. Redenen hiervoor waren dat het uitging van versmalde rijstroken, geen vluchtstroken en hoofd- en parallelbaan gescheiden door doorgetrokken streep i.p.v. een fysieke scheiding. Daarnaast ook omdat 2x6 in de bak wellicht ook moeilijk fysiek is in te passen (te bouwen) tussen de bestaande kunstwerken zoals spoorbruggen. In opdracht van de gemeente Utrecht is door «Witteveen+Bos een 2x6 stroken variant in de bak bij Amelisweerd verkend. Op verzoek van IenW, mede na een verzoek van de Kamer over een onafhankelijke toets, heeft de Commissie Schoof het keuzeproces, Eindrapport Besluitvorming verbreding A27 onderzocht4. Zoals aangegeven in antwoord op vraag 2 heeft de onafhankelijke Commissie Schoof geconcludeerd dat de voorgestelde verbreding met 2x6 rijstroken met onder andere smallere rijstrookbreedte en het ontbreken van vluchtstroken geen uitzicht geeft op een verkeersveilige situatie. De variant voldoet daarom niet aan de doelstelling de verkeersveiligheid te verbeteren. De Kamer is eerder geïnformeerd over het selectieproces waarin deze varianten zijn afgevallen. De genoemde varianten en de beoordeling daarvan zijn openbaar beschikbaar5.
Zijn er andere varianten bij u of uw voorganger aangedragen waarbij het natuurgebied Amelisweerd bespaard kon blijven?
In de Tracé- (m.e.r.) procedure zijn o.a. een alternatief ten westen en noorden van Utrecht en alternatieven waarbij de weg niet wordt verbreed (OV+++ en Kracht van Utrecht) onderzocht. Na vaststelling van het Tracébesluit zijn vanuit bewoners twee varianten opgesteld («SUUNTA 1» en «SUUNTA 2»), u bekend. Deze alternatieven voldeden niet aan de doelstellingen van het project voor de verbetering van de bereikbaarheid en/of verkeersveiligheid en leefbaarheid en/of waren niet constructief te realiseren. Om deze redenen boden deze varianten geen mogelijkheid om de doelstellingen van het project te realiseren en tegelijk bomenkap in Amelisweerd te voorkomen.
Zo ja, zijn deze adequaat onderzocht?
De, in de antwoorden op vraag 4 en vraag 5 genoemde 2x6 alternatieven, OV+++ en de Kracht van Utrecht zijn onderzocht als onderdeel van de tracé-procedure. Uitzondering hierop is de Witteveen+Bos variant die is onderzocht in opdracht van de gemeente en getoetst door de Commissie Schoof. Rijk en regiobestuurders hebben (in 2010) het huidig voorkeursalternatief geselecteerd6. De kwaliteit van de gebruikte informatie voor besluitvorming over Tracébesluiten voor wegverbredingen zoals opgenomen in de m.e.r. is onafhankelijk getoetst door de Commissie voor de m.e.r. De onafhankelijke Commissie Schoof heeft geconcludeerd dat bij de selectie van het voorkeursalternatief een zorgvuldig en uitgebreid besluitvormings- en participatieproces is gevolgd en dat de afgevallen alternatieven en varianten voldoende zijn bestudeerd. Voor vaststellen van de voorkeursvariant is uitvoering met de Kamer gesproken. Ook over het alternatief «2x6-binnen-de-Bak». De Kamer is in meerderheid tot de conclusie gekomen dat dit alternatief onveilig is7. De SUUNTA varianten 1 en 2 zijn na vaststelling van het Tracébesluit opgesteld. SUUNTA 1 is door Rijkswaterstaat beoordeeld8. Op verzoek van de Kamer zijn de conclusies en daarbij behorende argumenten van Rijkswaterstaat op het SUUNTA (1) rapport aan de Kamer gezonden9.
In hoeverre kan een lokale snelheidsverlaging bijdragen aan deze of andere voorliggende oplossingen?
In verschillende van de varianten en alternatieven, genoemd in de antwoorden op vragen 4, 5 en 6, zijn snelheidsverlagingen onderzocht. In andere varianten (met en zonder snelheidsverlaging) konden niet zowel de doelstellingen van het project worden bereikt, als aantasting van Amelisweerd worden voorkomen.
Wat is de stand van zaken van het onderzoek naar een alternatief en de gesprekken hierover met de stad en de provincie Utrecht?
De regio stelt op dit moment een alternatief op voor het TB. Het overleg hierover verloopt constructief, met inachtname van het feit dat het opstellen van een alternatief aan de regio is. Een van de belangrijke aspecten daarbij zal het (niet) verbreden van de bak zijn. Als de regio een alternatief gereed heeft, treden wij graag met de regio in overleg. Indien het alternatief gelijkwaardig is kan eventueel het vastgestelde Tracébesluit worden gewijzigd.
In hoeverre is betalen naar gebruik en het stimuleren van thuiswerken meegenomen in (de berekeningen van) het bepalen van de ontsluitingsopgave?
In het Tracébesluit A27/A12 Ring Utrecht wordt uitgegaan van actuele inzichten in (mobiliteits)gedrag voor onder andere thuiswerken en van vastgestelde maatregelen. Ten tijde van vaststelling van het TB was er nog geen zicht op betalen naar gebruik en op dit moment is nog geen besluit genomen over de implementatie van Betalen Naar Gebruik. Daarom is het in het Tracébesluit A27/A12 Ring Utrecht niet meegenomen.
In hoeverre wordt dit meegenomen in het onderzoek naar het alternatief?
Het alternatief wordt opgesteld door en onder verantwoordelijkheid van de regio. Het is daarmee aan de regio om te bepalen welke uitgangspunten worden gehanteerd. Als de regio een alternatief gereed heeft, treden wij graag met hen in overleg en we zullen de Kamer blijven informeren over de stand van zaken.
Het bericht ‘Nederland doet te weinig om Bonaire te beschermen tegen bedreiging klimaatverandering’ |
|
Sylvana Simons (BIJ1), Christine Teunissen (PvdD), Lammert van Raan (PvdD) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66), Alexandra van Huffelen (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Kent u het bericht «Nederland doet te weinig om Bonaire te beschermen tegen bedreiging klimaatverandering»1 en heeft u kennisgenomen van het rapport van het Instituut voor Milieuvraagstukken (IVM) van de Vrije Universiteit Amsterdam over de impact van klimaatverandering op Bonaire?2
Ja.
Wat is uw reactie op het rapport?
Het kabinet is bezorgd over de gevolgen van klimaatverandering. Meerdere rapporten laten zien dat Caribisch Nederland niet ontkomt aan de gevolgen van klimaatverandering (zie bijvoorbeeld ook Kamerstuk 30 825, nr. 218 over de staat van instandhouding van de natuur in Caribisch Nederland). Te voorzien is dat op termijn maatregelen nodig zijn om zeespiegelstijging het hoofd te bieden.
Klimaatverandering raakt een breed spectrum van thema’s en maatschappelijke functies waarvan de belangrijkste in Caribisch Nederland zijn: bescherming tegen overstromingen, gevolgen van wateroverlast, droogte, zoetwatervoorziening, functioneren van netwerken, biodiversiteit.
Het concreet maken van de risico’s en gevolgen van klimaatverandering, nu en in de toekomst, en het identificeren van maatregelen is, net als voor de Europees Nederlandse gemeenten, ook voor Caribisch Nederland van belang. Daarbij moet rekening worden gehouden met het feit dat de ligging, uitgangssituatie en aard van te voorziene risico’s anders is dan in Europees Nederland, en er dus maatwerk nodig is.
Wat is uw reactie op de observatie van de directeur van het IVM dat «het opzienbarend is dat de Nederlandse overheid wel uitgebreid onderzoek doet naar bijvoorbeeld de overstromingsrisico’s voor Almere of Zaltbommel, maar nauwelijks zicht heeft op de gevolgen voor mogelijk haar meest kwetsbare gemeente»?
Er is een groot verschil in uitgangssituatie en de aard van de risico’s in Europees en Caribisch Nederland. Zo heeft de Bommelerwaard door de tijd heen al vaker te kampen gehad met dijkdoorbraken en is Almere onder NAP gebouwd. Bij Bonaire ligt de bedreiging in de toekomst in een combinatie van zeespiegelstijging en stormen en droogte. Dit verklaart ook het verschil in inzet van onderzoek.
Hoe verantwoordt u dat er tot op heden geen substantieel onderzoek gedaan is naar de effecten van klimaatverandering op Bonaire, Saba en Sint-Eustatius? Hoe verhoudt zich dit tot het vele onderzoek naar klimaateffecten in Europees Nederland?
Er is eerder al onderzoek gedaan voor Caribisch Nederland. In 2016 heeft het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat een QuickScan uitgevoerd naar overstromingsrisico’s als gevolg van orkanen, tsunami’s en neerslag op Caribisch Nederland. Door het KNMI is vervolgens extra geïnvesteerd in de verbetering van het inzicht in het golfsysteem in het gebied, zodat betere voorspellingen kunnen worden gedaan over de golfopzet.
Ook werkt het KNMI momenteel in het kader van de nationale klimaatscenario´s aan klimaatscenario´s voor Caribisch Nederland, waarbij gekeken wordt naar zeespiegelstijging en de ontwikkeling van stormen en droogte in het zuidelijk deel van de Caribische Zee. Met deze informatie kan de impact van de opwarming van de aarde op onder andere de watervoorziening, landbouw en natuur beter in kaart gebracht worden. Bonaire, Sint Eustatius en Saba kunnen de uitkomsten onder andere als bouwsteen gebruiken bij besluitvorming in het kader van ruimtelijke ordening en ruimtelijke inrichting. De uitkomsten worden eind 2023 verwacht.
Bent u bereid vergelijkbaar onderzoek zoals gedaan door IVM met betrekking tot Bonaire uit te laten voeren voor Saba en Sint-Eustatius? Zo ja, per wanneer? Zo nee, waarom niet?
Eind volgend jaar verschijnen de nationale klimaatscenario’s van het KNMI. Als onderdeel daarvan werkt het KNMI ook aan klimaatscenario´s voor Caribisch Nederland. Naast de vooruitzichten voor zeespiegelstijging gaat het in de Cariben om de combinatie van zeespiegelstijging en stormen en is de mate waarin de eilanden in de toekomst door droogte zullen worden getroffen van belang. Op basis van de uitkomsten van deze onderzoeken zal bepaald worden op welk vlak vervolgonderzoek nodig is.
Schrok u er ook van toen u las dat Bonaire aan het einde van de eeuw voor een vijfde deel permanent overstroomd zal zijn, ook als we de mondiale temperatuurstijging weten te beperken tot 1.4 graden Celsius, en al in 2050 te maken zal krijgen met permanente overstroming onder andere bij Lac Cai, Klein Bonaire en de salina’s (zoutpannen)?
Het Kabinet is bezorgd over de gevolgen van klimaatverandering voor heel Nederland, inclusief Caribisch Nederland. Meerdere rapporten hebben laten zien dat er gevolgen zullen zijn voor de openbare lichamen en met name Bonaire impact zal ondervinden van zeespiegelstijging. Daarom is het ook hier belangrijk om voorbereid te zijn op deze ontwikkelingen.
Wat vindt u ervan dat een deel van het Koninkrijk der Nederlanden onder water zal verdwijnen, zelfs als de huidige mondiale reductiedoelstellingen worden gehaald?
Het kabinet maakt zich zorgen over de gevolgen van klimaatverandering, zowel in Europees als Caribisch Nederland. Daarom wordt, als onderdeel van de nationale klimaatscenario’s van het KNMI, gewerkt aan klimaatscenario´s voor Caribisch Nederland. Hiermee wordt ingegaan op de specifieke thematiek op de eilanden en is het daarmee beter mogelijk om een goede inschatting te kunnen maken van de risico’s en deze concreet te kunnen duiden.
Nu opnieuw duidelijk is geworden dat elke tiende van een graad telt, is dit voor u reden om de Nederlandse reductiedoelstellingen aan te scherpen en bij de aankomende klimaattop (COP27) te pleiten voor snellere en ambitieuzere reductie en vergoeding van klimaatschade (loss and damage) door rijke landen waaronder Nederland? Zo nee, waarom niet?
De 1,5-graadsambitie van het kabinet is vertaald in een aanscherping van het nationale klimaatdoel tot tenminste 55% en zo mogelijk 60% in 2030 ten opzichte van 1990. Dit reductiepercentage is volgens het kabinet in lijn met wat volgens het laatste IPCC-rapport van werkgroep III nodig is voor het beperken van de mondiale temperatuurstijging tot maximaal 1,5 graad in 2100. Ook verhoogt Nederland de bijdrage voor klimaatfinanciering significant, van EUR 1.25 miljard naar EUR 1.8 miljard per jaar in 2025.
In mondiaal verband zet Nederland zich ook in voor snellere en ambitieuzere reducties om het 1,5-graden doel binnen bereik te houden. Bij COP26 in Glasgow zijn bemoedigende afspraken hierover gemaakt. Bij COP27 is het echter niet gelukt om verdere, noodzakelijke afspraken te maken en landen aan te sporen tot meer ambitie. Dat is teleurstellend aangezien de tijd heel hard dringt. Daarom ben ik nu al bezig met de voorbereidingen op de volgende klimaattop waar het van belang is dat progressieve landen samen zich hard maken voor stevige uitkomsten op mitigatie.
Tijdens COP27 is besloten om een nieuw fonds op te richten voor schade en verlies. Dit fonds en bredere nieuwe financieringsmogelijkheden worden het komend jaar uitgewerkt. De tijdens COP26 gelanceerde driejarige dialoog over financieringsmogelijkheden, noden en tekorten voor schade en verlies wordt voortgezet. Nederland heeft als lid van de EU deze uitkomst, die onderdeel was van het bredere COP27-besluit, gesteund.
Hoe kan het dat er op Bonaire, Saba en Sint-Eustatius geen waterveiligheidsnormen van toepassing zijn?
Het klopt dat de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Sabageen systeem van waterveiligheidsnormen kennen. Dit hangt samen met het gegeven dat Caribisch Nederland boven de zeespiegel is gelegen en geen dichtbevolkte en diep gelegen polders kennen zoals in het laaggelegen Europees Nederland. De Europees Nederlandse waterveiligheidsnormering is gekoppeld aan de bescherming van binnendijkse gebieden door primaire keringen (die buitenwater keren). In Caribisch Nederland zijn geen polders die beschermd hoeven te worden door primaire keringen. Hierdoor is deze normering niet toepasbaar in Caribisch Nederland. Daar waar in Europees Nederland de nadruk ligt op bescherming tegen overstromingen, ligt het handelingsperspectief in Caribisch Nederland in het tijdig waarschuwen van de bewoners en het inzetten van de crisisorganisatie om voorbereid te zijn op stormen en orkanen. Ruimtelijke inrichting en ruimtelijke ordening bieden handvatten voor de lokale overheden om de waterveiligheid in Caribisch Nederland op orde te houden.
Vindt u echt dat Bonaire, Saba en Sint-Eustatius geen waterveiligheidsnormen nodig hebben, omdat het boven de zeespiegel is gelegen en geen dichtbevolkte en diep gelegen polders kent zoals in het laaggelegen Europees Nederland (Aanhangsel Handelingen 2021/22, nr. 2271)? Bent u bereid daarop terug te komen nu u de gevolgen kent van de klimaatcrisis voor Bonaire? Zo nee, waarom niet?
De openbare lichamen zijn boven de zeespiegel gelegen (zie ook het antwoord op vraag 9). Hierdoor is de uitgangssituatie op Caribisch Nederland anders. Zoals in het antwoord op vraag 5 aangegeven, wordt geïnvesteerd in het verkrijgen van meer inzicht om een goede inschatting te kunnen maken van de specifieke risico’s op de eilanden door zeespiegelstijging, stormen en droogte en deze concreet te kunnen duiden.
Vindt u het een wenselijke situatie dat daar waar in Europees Nederland de nadruk ligt op bescherming tegen overstromingen, ligt het handelingsperspectief in Caribisch Nederland in het tijdig waarschuwen van de bewoners en het inzetten van de crisisorganisatie (Aanhangsel Handelingen 2021/22, nr. 2271)? Zou het niet rechtvaardiger zijn om ook op Bonaire, Saba en Sint-Eustatius te investeren in het voorkomen van overstromingen? Zo ja, wanneer en op welke manier gaat het Rijk daaraan bijdragen? Zo nee, waarom niet?
Zie ook het antwoord op vraag 9 en 10.
Het is in het belang van de veiligheid van de lokale bevolking nodig en logisch om in te zetten op die elementen waar de belangrijkste risico´s zitten. Dat verschilt tussen Europees en Caribisch Nederland en zelfs tussen de openbare lichamen onderling. Zoals eerder aangegeven zijn de huidige risico’s op de openbare lichamen grotendeels storm-gerelateerd. Dat geldt met name op Saba en Sint Eustatius. De ontwikkeling van stormen en de mogelijke paden van stormen wordt daarom nauwlettend door de meteorologische diensten gevolgd. Het is in het Caribisch gebied een gebruikelijke werkwijze om bij een naderende storm de bevolking tijdig te waarschuwen en de crisisorganisatie op te schalen. Op Bonaire is er daarnaast in de toekomst een reëel risico op impact van overstromingen. Daarom zijn adaptatiestrategieën nodig om te bepalen hoe om moet worden gegaan met deze risico’s. Overigens kunnen ook nu al maatregelen worden genomen. Het lokale bestuur heeft de mogelijkheden om te sturen op een ruimtelijke ordening en inrichting waarmee schade en overlast door weersextremen zo veel mogelijk wordt voorkomen. Denk hierbij aan het uitsluiten van nieuwbouw in laag gelegen gebieden direct aan zee en het inperken van het gebruik van kwetsbare gebieden.
Kunt u een overzicht geven van de generieke maatregelen van het Rijk waar Bonaire, Saba en Sint-Eustatius gebruik van kunnen maken voor klimaatonderzoek, mitigatie en verduurzaming, die geschikt zijn voor de lokale situatie (Aanhangsel Handelingen 2021/22, nr. 2271)? Hoeveel geld heeft het Rijk gereserveerd voor onderzoek, mitigatie en verduurzaming van Bonaire, Saba en Sint-Eustatius in de huidige beleidsplannen?
Er zijn geen generieke maatregelen van het Rijk voor klimaatonderzoek, mitigatie en verduurzaming in Caribisch Nederland. De specifieke situatie vraagt om maatwerk. In het kader van het Natuur en Milieu Beleidsplan zal daarom in 2023 een bredere beoordeling plaatsvinden van de gevolgen van klimaatverandering voor de eilanden. Het Rijk kan bovendien de openbare lichamen ondersteunen bij het opstellen van een klimaatadaptatiestrategie. Tot slot wordt in het kader van het kennisprogramma zeespiegelstijging door het KNMI in meer detail gekeken naar de klimaatverandering in Caribisch Nederland, bijvoorbeeld naar zeespiegelstijging en de ontwikkeling van stormen en droogte in het zuidelijk deel van de Caribische Zee. Ook heeft het kabinet op 28 september 2022 bekend gemaakt de verduurzaming van de elektriciteitsproductie te steunen met 33,6 miljoen Euro. Hiermee wordt binnen enkele jaren een aandeel duurzaam behaald van gemiddeld 75 à 80%. In het Coalitieakkoord is bovendien opgenomen Europees-Nederlandse regelingen open te stellen voor aanvragen uit het gehele Koninkrijk. Het kabinet werkt aan een zinvolle maatwerk-invulling van deze regelingen in Caribisch Nederland en de Caribische autonome landen van het Koninkrijk. Tot slot is het kabinet momenteel met het openbaar lichaam Bonaire in gesprek over de opzet van een klimaattafel, waar onderzoek onderdeel van zal zijn. Voor wat betreft klimaatadaptatie-onderzoek en waterveiligheid, zie de antwoorden op de vragen 3, 4, 5, 9 en 10.
Vindt u het op basis van de grote gevolgen van de klimaatcrisis voor Bonaire, en waarschijnlijk ook voor Saba en Sint-Eustatius, terecht dat zij geen aanspraak konden en kunnen maken op ondersteunende methodieken voor het uitvoeren van een klimaatstresstest in het kader van het Deltaprogramma, 200 miljoen euro uit het Deltafonds voor versnelling van de plannen, het robuuster maken van de zoetwatervoorziening en het waterveiligheidsprogramma, waar gemeenten in Europees Nederland wel aanspraak op konden maken? Waarom is hiertoe besloten (Aanhangsel Handelingen 2021/22, nr. 2271)?
Het uitvoeren van stresstests en risicodialogen is van belang om risico’s verder in kaart te brengen en gerichte adaptatiestrategieën op te stellen. Hoewel zowel gemeenten in Europees Nederland als de Caribische openbare lichamen hier zelf verantwoordelijk voor zijn, heeft de Minister van Infrastructuur en Waterstaat aangeboden de openbare lichamen hierbij te ondersteunen in de vorm van kennis en tools, zoals het ontwikkelen van een klimaateffectatlas zoals ook door het Rijk is gedaan voor de gemeenten in Europees Nederland.
Hoe is het mogelijk dat er voor Bonaire, Saba en Sint-Eustatius geen klimaatadaptatiestrategie is, terwijl dat er voor Europees Nederland al lang ligt?
De nationale adaptatiestrategie kan ook in Caribisch Nederland gebruikt worden en geeft een breed kader dat verdere uitwerking door decentrale overheden vraagt. De gemeenten van Europees Nederland en de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba zijn zelf verantwoordelijk voor het opstellen van lokale klimaatadaptatiestrategieën. Wel kan het Rijk, zoals hierboven ook gezegd ondersteunen in de vorm van kennis en tools.
Hoeveel geld is er gereserveerd voor klimaatadaptatie binnen de huidige beleidsplannen, zoals het Natuur- en milieubeleidsplan Caribisch Nederland 2020–2030? Acht u dit budget, gezien de zorgwekkende conclusies uit het voorgenoemde rapport over Bonaire, voldoende om Bonaire, Saba en Sint-Eustatius te beschermen tegen de gevolgen van klimaatverandering in verschillende toekomstscenario’s?
Allereerst is het van belang dat er een helder beeld verkregen wordt van de situatie, risico’s en mogelijke maatregelen. Daarmee wordt inzicht verkregen in wat er nodig is ter bescherming tegen de gevolgen van klimaatverandering. Hoewel de verantwoordelijkheid voor klimaatadaptatie in eerste instantie bij gemeenten en openbare lichamen zelf ligt, wil het Rijk hier ondersteuning aan geven in de vorm van kennis en tools zoals eerder genoemde klimaateffectatlas.
Vindt u het terecht dat de openbare lichamen primair zelf verantwoordelijk zijn voor klimaatadaptatie, terwijl zij minder ondersteuning krijgen van het Rijk dan gemeenten in Europees Nederland (zie vraag 7) en nauwelijks hebben bijgedragen aan het ontstaan van de klimaatcrisis?
Net zoals in Europees Nederland bij enkele kleine gemeenten is gedaan, is het Rijk bereid de openbare lichamen te ondersteunen in de vorm van kennis en tools zoals het ontwikkelen van de eerder genoemde klimaateffectatlas. Dit is de basis om te komen tot adaptatiestrategieën en uitvoeringsagenda’s.
Bent u bereid in gesprek te gaan met de openbare lichamen en in samenwerking en overeenstemming met de inwoners van Bonaire, Saba en Sint-Eustatius over een volledig pakket aan adaptatiemaatregelen en daarbij zowel financiële als organisatorische ondersteuning te bieden? Zo ja, per wanneer? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven in de voorgaande antwoorden, kan het Rijk de openbare lichamen helpen bij de stresstesten en risicodialogen om zo meer zicht te krijgen op de situatie, de risico’s en mogelijke maatregelen. Het heeft geen zin om hierop vooruit te lopen.
Het bericht ‘Rijkswaterstaat drukt damwanden door in Zwarte Water’ |
|
Harry van der Molen (CDA) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Rijkswaterstaat drukt damwanden door in Zwarte Water»?1
Ja.
Klopt het dat Rijkswaterstaat van plan is op vijf plekken langs de oevers van het Zwarte Water tussen Hasselt en Genemuiden stalen damwanden te plaatsen?
Rijkwaterstaat is voornemens om op vier plekken stalen damwanden langs de oevers van het Zwarte Water tussen Hasselt en Genemuiden te plaatsen.
Wat is het doel van de plaatsing van de damwanden?
In het Zwarte Water werkt Rijkswaterstaat aan een opgave van de Kaderrichtlijn Water (KRW), specifiek het verbeteren van de visstand. Dit gebeurt door de aanleg van zogenaamde luwtezones. Een luwtezone is een gebied waar de effecten van de stroming van de rivier en de scheepsvaart (golfwerking en zuiging) wordt teruggebracht. Vissen kunnen in dit rustigere stuk rivier paaien en opgroeien. Om deze luwtezone te realiseren worden damwanden geplaatst.
Welke alternatieve plannen heeft Rijkswaterstaat overwogen om de gebiedskwaliteit te verhogen?
Rijkswaterstaat heeft een analyse van potentiële gebieden gemaakt en verschillende locaties «op land», voor bijvoorbeeld de aanleg van nevengeulen, en «in het water» onderzocht. Op basis van de onderzochte alternatieven bleken de voor- en nadelen van de oplossingen in het water, waaronder het plaatsen van de damwanden bij de vier locaties, de minste nadelige effecten op het gebied te hebben en het meeste bij te dragen aan het verbeteren van de onderwaternatuur, specifiek de visstand. Op twee andere locaties is een oplossing op het land wel mogelijk en wordt deze ook uitgewerkt. Bij Genne Overwaters wordt een 900 meter lange nevengeul aangelegd en bij Langenholte-Holtenbroekerdijk vindt 3,7 kilometer oeveroptimalisatie, natuurontwikkeling en wateropvang plaats, ter verbetering van de visstand.
Klopt het dat grondwaterstromen veranderen door het slaan van damwanden? Wat zijn daarvan de risico’s voor de hooilanden met zeldzame kievitsbloemen langs het Zwarte Water?
Het klopt niet dat de grondwaterstromen veranderen door het slaan van de damwanden. Rijkswaterstaat heeft voor dit project een natuurtoets laten uitvoeren. De natuurtoets is een onderzoek om na te gaan of de natuur in het gebied wordt aangetast door de voorgenomen activiteit. In de natuurtoets wordt geconcludeerd dat de werkzaamheden geen effect hebben op de grondwaterstromen en de hooilanden met kievitsbloemen.
Wat zijn de gevolgen van de plaatsing van damwanden voor de pleziervaart? Klopt het dat damwanden kunnen leiden tot felle golfslag, die gevaarlijk is voor kleinere jachten en kano’s?
De plaatsing van damwanden leidt niet tot felle golfslag en heeft geen gevolgen voor de veiligheid van kleinere jachten of kano’s.
Heeft Rijkswaterstaat voor de plannen een gedegen gebiedsproces doorlopen? Zo ja, kunt u een overzicht geven van de stappen in dat proces?
Rijkswaterstaat heeft een gebiedsproces doorlopen waarbij alle belanghebbende organisaties zijn betrokken, waaronder de gemeente Zwartewaterland, het waterschap Drents-Overijsselse Delta en Staatsbosbeheer. In de periode vanaf juni 2020 zijn meerdere bijeenkomsten geweest om de wensen en eisen van de verschillende betrokken partijen in kaart te brengen en de specifieke locaties te bespreken. Rijkswaterstaat heeft met aanvullende onderzoeken, zoals de rivierkundige berekeningen en bestaande natuurwaarden, haar besluit zorgvuldig onderbouwd. Begin 2022 is het besluit voor het realiseren van de KRW-opgave, met de uiteindelijke locaties bij het Zwarte Water, gepresenteerd aan een grote groep belanghebbenden en geïnteresseerden.
Is Rijkswaterstaat naar uw mening serieus ingegaan op de inhoudelijke bezwaren van Staatsbosbeheer, de gemeente Zwartewaterland, coöperatie IJsseldelta en watersportorganisaties?
Ja, Rijkswaterstaat is in meerdere gesprekken ingegaan op de inhoudelijke bezwaren. Zoals bij vraag 7 geduid zijn alternatieve voorstellen en locaties onderzocht alvorens een besluit is genomen.
Hoe beoordeelt u de handelwijze van Rijkswaterstaat om de plannen niet bij te stellen, door te gaan met de voorbereidingen voor de damwanden en bezwaarmakers te verwijzen naar de bestuursrechter, met name in het licht van het motto «Samenwerken aan riviernatuur»?
Ik ben van mening dat Rijkswaterstaat een afgewogen proces met belanghebbende partijen heeft doorlopen, waarbij de zorgen goed zijn beoordeeld in het komen tot het voorgestelde plan. Het staat partijen uiteraard vrij om van eventuele bezwaar- of beroepsmogelijkheden gebruik te maken.
Het bericht ‘Werkvloer wil nieuw uitstel Omgevingswet’ |
|
Laura Bromet (GL) |
|
Hugo de Jonge (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Werkvloer wil nieuw uitstel Omgevingswet»?1
Ja, dat bericht ken ik.
Wat is uw reactie op de uitkomsten van deze enquête en bent u geschrokken van de uitkomsten?
Ik heb met interesse kennisgenomen van de berichtgeving en de informatie die is opgehaald door Binnenlands Bestuur, in samenwerking met I&O research, bij de opdrachtgevers en afnemers van IAM4 en Tercera. Daarbij is gevraagd naar de werking van het DSO (Digitaal Stelsel Omgevingswet) inclusief de lokale software, de software waar de afnemers ook opdrachtgever van zijn. Ik neem alle signalen over de inwerkingtreding van de Omgevingswet serieus. Er wordt gewerkt aan een zorgvuldige voorbereiding, zodat de Omgevingswet verantwoord inwerkingtreding kan treden.
Op verzoek van de Eerste Kamer heb ik in juni 2022 toegezegd3 een enquête onder de bevoegde gezagen te houden om inzicht te geven in de stand van zaken van de uitvoeringspraktijk. Dit onderzoek is uitgevoerd door TwynstraGudde en door de VNG, het IPO, de UvW, de rijkspartijen en de Omgevingsdiensten uitgezet bij hun achterban, zoals aangegeven in de Kamerbrief van 26 augustus jl. over de toegezegde rapportages en informatie.4 De uitkomsten hiervan zijn mede onderdeel van de voortgangsbrief Omgevingswet die op 14 oktober 2022 aan uw Kamer en de Eerste Kamer is gestuurd. Daarin ga ik zoals toegezegd in op de gehele stand van zaken van de implementatie Omgevingswet.
Deelt u de mening dat het niet verantwoord is om vast te houden aan de invoeringsdatum op 1 januari 2023 nu zoveel direct betrokken gemeenteambtenaren die verantwoordelijk zijn voor de feitelijke uitvoering van de inwerkingtreding en leveranciers van het Digitaal Stelsel Omgevingswet (DSO) vertraging in de woningbouw en een chaos in de dienstverlening aan burgers en bedrijven voorspellen? Zo nee, waarom niet?
Vanuit de uitvoeringspraktijk komen verschillende signalen. Welke dit zijn, hoe het met de achtergrond hiervan zit en wat de gevolgen op de inwerkingtreding van de Omgevingswet zijn, heb ik voor u uiteen gezet in de voortgangsbrief over de implementatie Omgevingswet en de daarbij behorende bijlagen. Deze brief is op 14 oktober aan uw Kamer en de Eerste Kamer gezonden.
Hoe beoordeelt u het feit dat veel respondenten stellen dat het testen van omgevingsplannen en omgevingsvergunningen waarbij meerdere overheden betrokken zijn nog onvoldoende is gebeurd?
In de door u aangehaalde berichtgeving van Binnenlands Bestuur en I&O Research zie ik dit niet een-op-een terug. Het vaststellen van een omgevingsplan gaat als volgt: een omgevingsplan en wijzigingen daarvan worden vastgesteld door de gemeenteraad. Samenwerking met andere overheden zoals de veiligheidsregio’s vindt voorafgaand aan de vaststelling van een ontwerp plaats. Dit proces wordt niet door DSO-LV of de DSO-keten ondersteund. Gemeenten organiseren, net als nu, dit proces zelf.
De afgelopen jaren hebben veel overheden geoefend met omgevingsplannen en vergunningsverlening. Vaak begint dat met eenvoudige casussen, waarna de complexiteit wordt opgebouwd. Daarnaast wordt er in diverse regio’s geoefend met de interbestuurlijke aspecten van de processen. De ambitie is dat dit in elke regio gebeurt. Interbestuurlijk oefenen, ook met het opstellen van omgevingsdocumenten, is vanwege de onderlinge afhankelijkheden, waardevol en nuttig. Ik ben er dan ook voorstander van dat dit nog meer gebeurt.
Hoe beoordeelt u het feit dat veel respondenten stellen niet goed ondersteund te worden en wat is de oorzaak hiervan volgens u?
Helaas bevat het onderzoeksrapport van I&O research geen informatie waaruit kan worden opgemaakt om welke of om hoeveel bevoegde gezagen dit gaat. Ook kan niet worden opgemaakt op welke punten de ondersteuning door deze respondenten als te weinig wordt ervaren. De bestuurlijke partners bieden samen met het interbestuurlijke programma Aan de Slag met de Omgevingswet een zeer ruim ondersteuningsaanbod aan bevoegde gezagen.5 Het is denkbaar dat de bevoegde gezagen waar deze respondenten werken, moeite hebben om hierin hun weg te vinden, keuzes te maken of dat er een verschil is tussen de medewerkers die hierover al wel op de hoogte zijn, aan het oefenen en trainen zijn en welke (nog) niet. Gemeenten die vinden dat zij te weinig ondersteund worden door het interbestuurlijke programma Aan de Slag met de Omgevingswet en VNG kunnen zich uiteraard altijd melden bij hun regionale implementatie ondersteuners (RIO’s) met een verzoek om ondersteuning of om wegwijs te raken. Het is van belang dat de respondenten bij hun werkgever aangeven welke ondersteuning gemist wordt, zodat de ondersteuning met de gemeenten en de RIO’s nader vorm kan worden gegeven en afgestemd kan worden op de behoefte.
Hoe beoordeelt u het feit dat de helft van de respondenten het liefst helemaal af zou zien van invoering van de Omgevingswet?
Een verandering van deze omvang kost tijd en moeite, vooral als de uitvoeringspraktijk onder druk staat. Bijvoorbeeld omdat het moeilijk is om extra mensen te vinden op de krappe arbeidsmarkt. Echter de Omgevingswet zelf is al aangenomen, en daarmee is het afzien van deze wet geen optie. Daarom pleit ik, en velen met mij, voor een duidelijke inwerkingtredingsdatum, zodat iedereen zich hierop kan richten.
Hoe verhoudt zich het feit dat de Omgevingswet – bedacht in een heel ander tijdsgewricht – uitgaat van juist minder regels tot het feit dat door de grote ruimtelijke opgaven in Nederland juist meer regie op de ruimtelijke ontwikkeling nodig is?
De Omgevingswet biedt een stevige normerende basis met ruimte voor maatwerk waar dat nodig is. Vrijwel alle landelijke normen en regels uit het huidige recht hebben een plaats gekregen in het stelsel van de Omgevingswet. Het stelsel bevat normen ter bescherming van de leefomgeving. Die normen komen niet alleen van het Rijk, maar ook van gemeenten, waterschappen en provincies. Veel keuzes over de fysieke leefomgeving zijn een wisselwerking tussen nationaal en decentraal, waarbij een heel aantal keuzes decentraal worden gemaakt. Het gaat in het omgevingsrecht om een goed evenwicht tussen het beschermen en benutten. Dat is vaak een lokale opgave. Dit omdat er verschil is tussen bijvoorbeeld een dorp als Bruinisse en een stad als Rotterdam. Dat komt tot uitdrukking in verschillende regels van de gemeenten in hun bestemmingsplannen, straks omgevingsplannen. Elke situatie is weer anders en dat vergt beslisruimte op lokaal niveau. Je kunt beter beschermen waar dat nodig is, en meer ruimte bieden waar dat kan. Die extra ruimte kan gemeenten helpen om ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk te maken, zoals woningbouw en duurzame energie, of om de leefomgeving extra te beschermen. Het Rijk stuurt op de decentrale regels met landelijke instructieregels. Regie en maatwerk zijn dus geen tegenpolen. Maatwerk is ook nodig voor de grote ontwikkelopgaven, zoals woningbouw en duurzame energie. Op terreinen waar het kabinet meer regie wil nemen, biedt de Omgevingswet de basis om nieuwe regels te stellen. Zo kunnen de regels en instrumenten van de Omgevingswet worden benut voor de ambities en opgaven voor de leefomgeving. Overigens zijn de ervaringen met de Crisis- en herstelwet, waaronder een aantal versnellingen, ook onderdeel van de Omgevingswet.
Op welke manier gaat de Omgevingswet helpen bij het nemen van meer regie op de ruimtelijke ontwikkelingen en opgaven?
Conform het coalitieakkoord gaat de regering meer nationale regie voeren op grote ruimtelijke ontwikkelingen die decentrale en nationale belangen raken. Aangegeven is dat het kabinet zich zal inzetten voor een goede ruimtelijke inrichting o.a. voor het beschermen van de natuur, het tegengaan van funderingsproblematiek als gevolg van bodemdaling, het voorkomen van verrommeling en verdozing en de inpassing van de energietransitie. Daartoe wordt de NOVI aangescherpt. Met de Omgevingswet heeft het Rijk instrumentarium om de regie te nemen. Ze kan regels stellen die gelden voor decentrale overheden of die gelden voor iedereen. Als er na inwerkingtreding van de Omgevingswet hier aanpassingen of aanvullende regelingen op gewenst zijn, kan dat. De Omgevingswet draagt bij aan de aanpak van de grote maatschappelijke opgaven waar Nederland voor staat: het aanpakken van diverse problemen en opgaven in de fysieke leefomgeving in onderlinge samenhang is immers het meest effectief.
Kunt u deze vragen afzonderlijk van elkaar en binnen twee weken beantwoorden?
Ik heb uw vragen zo snel mogelijk beantwoord, rekening houdend met de uitkomsten van de interbestuurlijke overleggen over de stand van zaken van de implementatie van de Omgevingswet. Graag verwijs ik u tevens naar de voortgangsbrief Implementatie Omgevingswet die op 14 oktober aan uw Kamer en de Eerste Kamer is gezonden.
Het bericht ‘Kwart Zeeuwse waterkeringen voldoet niet aan veiligheidsnorm’ |
|
Jacqueline van den Hil (VVD), Fahid Minhas (VVD) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Kwart Zeeuwse waterkeringen voldoet niet aan veiligheidsnorm»?1
Ja.
Klopt het dat ruim een kwart van de duinen en zeedijken in Zeeland niet voldoet aan de gestelde veiligheidsnorm en – als gevolg van de door het Rijk bijgestelde Waterwet – de waterkeringen voor 2050 moeten worden versterkt om aan de veiligheidseisen te voldoen? Zo ja, kunt u dit toelichten?
De waterschappen en Rijkswaterstaat zijn in 2017 gestart met het beoordelen van de primaire keringen op basis van de wettelijke normen (zie ook antwoord 5). Voor de keringen in Zeeland is dit uitgevoerd door het Waterschap Scheldestromen. De uitvoering van de beoordelingen is in de afrondende fase en loopt tot eind dit jaar. De uitkomst van de beoordelingen wordt gecontroleerd door de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT). Daarna wordt er een definitief beeld opgemaakt van de primaire waterkeringen die in Nederland niet voldoen aan de gestelde veiligheidsnormen. De Kamer wordt, conform de wet en eerdere toezeggingen, eind 2023 over de landelijke uitkomsten van deze beoordelingen geïnformeerd. De uitkomsten van de beoordelingsronde vormen de basis voor het programmeren van versterkingsmaatregelen in het Hoogwaterbeschermingsprogramma (HWBP). In 2050 moeten alle primaire waterkeringen voldoen aan de wettelijke normen. Zie verder ook het antwoord bij 3 en 4.
Klopt het dat het versterken van de waterkeringen richting 2050 zo’n 1,5 miljard euro zal bedragen? Zo ja, hoe is dit bedrag tot stand gekomen? Zo nee, hoeveel gaat deze operatie wel kosten?
Het is IenW niet bekend waar het bedrag van € 1,5 miljard precies op gebaseerd is. Na een beoordeling zijn vooral inschattingen van opgaven mogelijk op basis van kengetallen. Voor een scherper beeld zal daarna nog een projectopgave moeten worden gemaakt van de delen van de keringen die moeten worden versterkt. Verdere concretisering vindt vervolgens plaats als een dijkversterkingsopgave wordt opgenomen in de programmering van het Hoogwaterbeschermingsprogramma (HWBP). Zie ook het antwoord bij vraag 7.
Kunt u toelichten waarom het waterschap Scheldestromen 114 kilometer zeewering heeft afgekeurd uit het totale aantal waterkeringen van 425 kilometer?
Het waterschap heeft als beheerder bij het beoordelen van haar primaire waterkeringen het wettelijk beoordelingsinstrumentarium toegepast. Daarmee wordt voor een aantal faalmechanismen (zoals hoogte of stabiliteit) beoordeeld in hoeverre de kering voldoet aan de norm. Zo ontstaat dan een beeld van het deel van de keringen dat wel of niet aan de norm voldoet.
Als bepaalde keringen op dit moment nog niet voldoen aan de norm betekent dat niet dat er sprake is van een onveilige(r) situatie, want beheerders zorgen vanuit hun zorgplicht continu dat de veiligheid voldoende geborgd blijft.
Bij het vaststellen van de wettelijke normen is ver vooruitgekeken naar de verwachte situatie in 2050. Op basis van de beoordelingen van de keringen worden de benodigde versterkingsmaatregelen geprioriteerd, gepland en uitgevoerd. Niet alle keringen kunnen en hoeven met dezelfde urgentie te worden verbeterd. Op deze manier wordt er naartoe gewerkt dat in 2050 alle keringen wel aan de veiligheidsnormen voldoen en we ook gesteld zijn voor de toekomst.
Zie ook het antwoord bij vraag 5.
In hoeverre verhoudt zich dit tot de verhoging van de wettelijke veiligheidsnorm door het Rijk in 2017?
De waterveiligheidsnormen zijn sinds 2017 gebaseerd op de risicobenadering: hoe groter de gevolgen van een overstroming, hoe strenger de norm. Iedereen die zich bevindt achter een primaire waterkering heeft eenzelfde hoog basisbeschermingsniveau. Echter, er wordt een strengere norm toegepast daar waar risico is op grote aantallen slachtoffers of waar grote economische schade kan optreden. In de normen is ook rekening gehouden met verwachte ontwikkelingen richting 2050, zoals groei in bevolking, economische waarden en invloeden van klimaatverandering. In alle beoordelingen wordt met de meest actuele (technische en klimatologische) kennis getoetst of aan deze nieuwe norm wordt voldaan en welke verbeteropgave er is voor 2050.
Heeft u in beeld hoe de overige 90% van de kosten van de versterkingsoperatie exact zal worden verdeeld over het Rijk en alle waterschappen in Nederland?
In de Waterwet is geregeld dat het Rijk en de waterschappen gezamenlijk een gelijke financiële bijdrage leveren aan de versterking van de primaire waterkeringen in beheer bij de waterschappen. Het Rijk betaalt 50%, de gezamenlijke waterschappen 40% en het individuele waterschap een projectgebonden bijdrage van 10%.
Op welke wijze wordt voorkomen dat waterschappen de kosten van de versterkingsoperatie op de lange termijn niet kunnen betalen? En welke maatregelen gaat u treffen als een of meerdere waterschappen niet aan de betalingsverplichting van de herstelkosten kunnen voldoen?
Zoals hierboven aangegeven, wordt in 2023 bepaald wat de resultaten van de landelijke beoordeling zijn en welke duiding daarbij hoort. Op basis daarvan zal ook een inschatting moeten worden gemaakt van te verwachte kosten van de benodigde totale versterkingsopgaven tot 2050 in Nederland.
Om de doelmatigheid van het HWBP te vergroten is in 2014 bij wijziging van de Waterwet de subsidie beperkt tot 90% van de geraamde kosten van een sober en doelmatig ontwerp. Daarmee werd ook het projectgebonden aandeel in de kosten van 10% geïntroduceerd. Destijds is ook afgesproken dat op basis van de eerste (nu lopende) beoordelingsronde, die gebaseerd is op de nieuwe normering, zal worden bezien of aanvullende financiële afspraken nodig zijn.
De bijdrage van het Rijk en de bijdrage van de waterschappen aan het HWBP worden tot 2028 niet verhoogd. Deze afspraak is in 2016 bij de wijziging van de Waterwet vastgelegd. De Waterwet wordt in 2023 en 2024 geëvalueerd en de financiering van het HWBP is een van de onderwerpen die daarbij nader worden beschouwd.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat de versterkingsoperatie daadwerkelijk in 2050 is afgerond en de veiligheidseisen niet alsnog in het geding komen?
Het doel van het HWBP is dat in 2050 alle primaire keringen op een sobere en doelmatige wijze zijn versterkt, zodat deze voldoen aan de wettelijke normen zoals die zijn vastgelegd in de Waterwet. Om dit doel te bereiken wordt door RWS en de waterschappen gezamenlijk gestuurd op de voortgang van het programma, inclusief het beschikbare budget. In de aankomende evaluatie van de Waterwet wordt gekeken of de nu beschikbare budgetreeksen langjarig toereikend zijn.
Heeft u in beeld hoe hoog de zeespiegel tot 2050 maximaal mag stijgen zonder dat hierbij acute veiligheidsproblemen optreden? Op welke wijze wordt rekening gehouden met het scenario dat de zeespiegel in 2050 sneller zou kunnen stijgen dan verwacht?
Met het HWBP voldoen de primaire keringen in 2050 aan de normen. Bij een versterking wordt er rekening gehouden met zeespiegelstijging voor de verwachte levensduur van de kering (afhankelijk van de situatie 50 tot 100 jaar). Aan de kust wordt bij versterking van keringen bijvoorbeeld rekening gehouden met een maximum van 85 cm zeespiegelstijging in 2100 ten opzichte van 1990. De inzichten op het gebied van zeespiegelstijging worden in 2023 geactualiseerd op basis van de KNMI-klimaatscenario’s. Deze inzichten worden gebruikt in de periodieke beoordelingen van de primaire keringen. Als de zeespiegelstijging sneller doorzet is de levensduur van de kering mogelijk korter dan eerder aangenomen. Door adaptief te versterken, waarbij ook ruimte is om in de toekomst aan te passen aan nieuwe inzichten, kan tijdig op toekomstige risico’s worden ingespeeld.
Het bericht 'Tientallen Deventenaren trekken witte pakken aan om asbest te verwijderen: ‘Dat sjouwen wordt nog zwaar’' |
|
Chris Simons (VVD), Erik Haverkort (VVD) |
|
Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA), Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Tientallen Deventenaren trekken witte pakken aan om asbest te verwijderen: «Dat sjouwen wordt nog zwaar»»?1
Ja, daar ben ik mee bekend.
Bent u bekend met het initiatief van woningbouwcorporatie Rentree en inwoners in de Deventer wijk Zandweerd om samen asbestsaneringswerkzaamheden uit te voeren?
Ja, daar ben ik mee bekend.
Kent u dergelijke initiatieven elders in het land?
Ja. Milieu Centraal stimuleert dergelijke initiatieven met de actie «Week van de asbestvrije schuur». Deze is eerder in 2020 en 2021 georganiseerd en uw Kamer is hierover geïnformeerd in de brief van 1 december 2021 over de voortgang van de asbestdakenaanpak (Kamerstuk 25 834, nr. 187). De actie is bedoeld om particulieren zelf op een veilige manier een klein asbestdak te laten verwijderen, onder de geldende wettelijke voorwaarden zoals een maximale oppervlakte van het dak van 35 m2. Milieu Centraal stelt voor de deelnemende gemeenten een toolkit ter beschikking met daarin ondersteunende informatie en communicatiemiddelen. Gemeenten verzorgen daarmee zelf de opzet en uitvoering van de actieweek, bijvoorbeeld het ter beschikking stellen van benodigde materialen en de afvoer van het afval. De week van de asbestvrije schuur was dit jaar van 12 tot en met 18 september. Dit jaar organiseerden zestien gemeenten een actie of communicatie rondom het verwijderen van kleine asbestdaken.
Kunt u een overzicht geven van de nog aanwezige hoeveelheid asbest op particuliere daken in dorpen en steden?
In de hiervoor genoemde brief van 1 december 2021 is als resterende asbestdakenopgave eind 2021 een oppervlakte van 74 miljoen m2 genoemd, waarbij is aangegeven dat rekening moet worden gehouden met een aanzienlijke marge. Naar schatting2 ligt 20% van de oppervlakte aan asbestdaken op particuliere daken. Ik kan hierbij geen onderscheid maken in particuliere daken in dorpen en steden en in landelijk gebied.
Kunt u een overzicht geven van de nog aanwezige hoeveelheid asbest op bedrijfsdaken in Nederland?
Op bedrijfsdaken ligt naar schatting 75% van de totale resterende oppervlakte van 74 miljoen m2die is genoemd in antwoord 4. De naar schatting resterende 5% ligt op overige daken, waarbij moet worden gedacht aan overheden en stichtingen.
Kunt u een overzicht geven van de nog aanwezige hoeveelheid asbest in overheidsgebouwen en in overheidsinfrastructuur (tunnels, bruggen etc.)?
Dit is helaas niet mogelijk. In 2005 is met het onderzoek «Asbest in Kaart; Historisch onderzoek Asbestgebruik en Methode Asbest-kansenkaart»3 verkend welke hoeveelheid asbest in Nederland is verwerkt. Het rapport concludeert dat in Nederland tussen 1917 en 1993 ruim 1,3 miljoen ton aan asbestvezels is verwerkt in ruim 7,7 miljoen ton asbesthoudend materiaal, waarbij uiteenlopende toepassingen worden beschreven. In het rapport wordt gesteld dat niet valt te becijferen hoeveel van de 7,7 miljoen ton asbesthoudend materiaal die in Nederland is verwerkt waar terecht is gekomen.
Om betrouwbare en gedetailleerde informatie te verkrijgen van waar nu nog asbest aanwezig is en in welke hoedanigheid, zouden voor alle overheidsgebouwen en -objecten van voor 1994 asbestinventarisaties moeten worden uitgevoerd. Een totale hoeveelheid laat zich met een dergelijk onderzoek niet optellen vanwege de diversiteit aan toepassingen en asbesthoudende producten met verschillende concentraties en soorten asbest, verschillende eenheden als vierkante meter, kilogrammen of aantal en zeker ook van belang de staat waarin de asbesttoepassing verkeert.
Als de nog aanwezige hoeveelheid asbest bekend zou zijn, moet dat niet worden gezien als een verwijderingsopgave. Veel toepassingen kunnen zonder gezondheidsrisico’s blijven zitten tot het moment van sloop, verbouwing of renovatie. Wanneer dat natuurlijke moment is aangebroken, voorziet de regelgeving in de verplichting vooraf een asbestinventarisatie te laten uitvoeren om de aanwezigheid van asbest en voor zover van toepassing de noodzaak van verwijderen te onderkennen.
Gelet op de omvang, kosten, beperkte bruikbaarheid en ook de naar verwachting onvoldoende capaciteit van de markt om dit uit te kunnen voeren, acht ik een onderzoek naar aanwezige hoeveelheden asbest in overheidsgebouwen en -objecten niet doelmatig.
Kunt u aangeven welke kosten jaarlijks gemaakt worden voor het saneren van asbest in overheidsgebouwen en overheidsinfrastructuur? Zo nee, bent u bereid dat te laten onderzoeken?
Dit is helaas niet mogelijk. Een onderzoek om dit te achterhalen zou veel tijd en geld kosten vanwege het grote aantal opdrachtgevers (zoals Rijkswaterstaat, Rijksvastgoedbedrijf, provincies, gemeenten, waterschappen). Daarbij komt dat de kosten voor asbestsanering veelal onderdeel zijn van totale projectkosten en de kosten per project zouden moeten worden geanalyseerd. Een dergelijk omvangrijk onderzoek acht ik niet doelmatig.
Het Economisch Instituut voor de Bouw noemt in het rapport «Toekomstperspectieven sloopsector 2019, Ontwikkelingen en vooruitzichten»4 een omzet uit asbestverwijdering van € 660 miljoen in 2018. De omzet was toen gegroeid vanwege de asbestdaken van bijna € 440 miljoen in 2013. Deze cijfers geven een indruk van de totale jaarlijkse uitgaven van overheden, bedrijven, stichtingen en particulieren voor asbestverwijdering.
Bent u bekend met de innovatieve saneringsmethode waarbij schuim, dat vezels isoleert, gehanteerd wordt, waardoor veilig maar veel sneller en dus goedkoper gesaneerd kan worden?
Ja, ik ben bekend met de saneringsmethode waarbij schuim wordt toegepast. Er zijn verschillende methoden en soorten schuim in gebruik als emissiebeperkende maatregel bij de verwijdering van verschillende asbesttoepassingen.
Uw Kamer heeft de motie Stoffer en Geurts aangenomen over emissiebeperkende maatregelen specifiek bij het verwijderen van asbestdaken (Kamerstuk 28 089, nr. 189) waarover ik uw Kamer heb geïnformeerd (brief 17 juni 2022, Kamerstuk 25 834, nr. 188). Ik heb daarin toegelicht dat volgens een uitgevoerde kostenanalyse er geen sprake was van lagere kosten als schuim wordt toegepast bij de sanering van asbestdaken. Voor andere saneringen, met name saneringen binnen een gebouw, is de kostenopbouw anders en zou de toepassing van schuim tot financieel gunstigere uitkomsten kunnen leiden. Overigens zijn er meerdere maatregelen die genomen kunnen worden die tot een kostenverlaging kunnen leiden, bijvoorbeeld omdat het in bepaalde gevallen mogelijk is om ook zonder schuim te saneren in een lagere risicoklasse.
Kunt u aangeven waarom de innovatieve saneringsmethode met schuim door het Validatie en Innovatiepunt Asbest (VIP) niet positief beoordeeld is en realiseert u zich dat de overheid daardoor miljoenen euro’s per jaar meer uitgeeft dan nodig? Kunt u aangeven hoe u dit vrijgaveproces kunt versnellen?
Alle aanvragen met betrekking tot schuim die bij het VIP zijn ingediend, zijn tot nu toe positief beoordeeld.
Het is goed om op te merken dat het gebruik van schuim als emissiebeperkende maatregel altijd mag worden toegepast. Als men echter door het inzetten van schuim de werkwijze wil uitvoeren in risicoklasse 1 (waarbij minder beschermende maatregelen verplicht zijn), moet worden aangetoond door de asbestverwijderaar (werkgever) dat dat op een veilige manier kan en blootstelling van werknemers aan asbestvezels niet boven de grenswaarde uitkomt, bijvoorbeeld door op projectbasis specifieke metingen te doen. Wil men aantonen dat de werkzaamheden landelijk standaard (dus niet alleen op projectbasis) in risicoklasse 1 worden ingedeeld, dan is om die beoordeling uit te voeren door de Minister van SZW het VIP opgericht. Om werkmethoden en soorten schuim te laten beoordelen door het VIP, kunnen leveranciers een aanvraag doen en meetgegevens en informatie over de werkmethode aan het VIP overleggen.
Een producent of leverancier van schuim kan een aanvraag doen bij het VIP. De betreffende leveranciers zijn hiervan reeds geruime tijd op de hoogte. Om eventuele belemmeringen weg te nemen en ter verduidelijking van de procedure is in het kader van een motie van het lid Stoffer5 op 6 juli 2021 een bijeenkomst georganiseerd voor schuimproducenten en -leveranciers. Dit heeft niet bij alle leveranciers geleid tot het doen van een aanvraag.
Alle aanvragen met betrekking tot schuim die wél bij het VIP zijn ingediend, zijn zoals gezegd tot nu toe positief beoordeeld. In de zomer van 2021 is een eerste VIP-advies over een verwijderingsmethode voor verschillende asbesttoepassingen met behulp van schuim door de Minister van SZW goedgekeurd voor landelijk gebruik in risicoklasse 1.6 Recent heeft het VIP positief geadviseerd over een uitbreiding van het werkdomein van deze methode, hetgeen ook is overgenomen door de Minister van SZW. Er loopt momenteel een nieuwe aanvraag met betrekking tot schuim bij het VIP.
De Minister van SZW en ikzelf hechten veel waarde aan het bieden van ruimte voor innovatieve werkwijzen bij het verwijderen van asbest, ook met betrekking tot mogelijke kostenbesparingen, mits dat aangetoond op een veilige manier gebeurt. Wij moedigen leveranciers en producenten daarom aan om, zoals een andere leverancier van een specifieke schuimtoepassing reeds heeft gedaan met succesvolle uitkomst, een aanvraag in te dienen bij het VIP.
Kunt u ervoor zorgdragen dat de antwoorden op bovenstaande vragen de Kamer bereiken voor het commissiedebat Leefomgeving op 12 oktober?
Ja, daar kan ik voor zorgdragen.
Het milieuzorgsysteem van Tata Steel |
|
Eva van Esch (PvdD), Lammert van Raan (PvdD) |
|
Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
![]() |
Kunt u zich herinneren dat de vaste commissie voor Infrastructuur en Waterstaat u heeft verzocht het milieuzorgsysteem van Tata Steel te delen met de Kamer en dat Tata Steel hierop heeft aangegeven dat het milieuzorgsysteem niet één document is, maar een set aan o.a. maatregelen, overlegstructuren, plannen en controles en dat het milieuzorgsysteem daarom niet als geheel kan worden gedeeld?1
Ja. Tata Steel heeft uw Kamer tevens aangeboden een technische briefing over het milieuzorgsysteem te verzorgen. Zoals eerder aan uw Kamer gemeld (Kamerstuk 28 089, nr. 213) is de ISO-certificering door Tata Steel actief openbaar gemaakt. U kunt het betreffende certificaat hier vinden: https://www.tatasteeleurope.com/sites/default/files/IJmuiden%20ISO14001.pdf.
Welke delen van het milieuzorgsysteem moeten, volgens de ISO14001:2015 certificering, zijn vastgelegd op papier?
Voor het beantwoorden van uw vraag, heeft mijn organisatie contact gelegd met de Stichting Coördinatie Certificatie Managementsystemen voor milieu en gezond en veilig werken (SCCM).
SCCM geeft aan dat de ISO 14001:2015 norm vereist dat bepaalde onderdelen van het milieumanagementsysteem moeten worden gedocumenteerd. Voor andere onderdelen kan de organisatie zelf bepalen of documentatie nodig is. De organisatie kan zelf de wijze van documentatie bepalen (op papier of digitaal). In de volgende tabel zijn de onderdelen te vinden die in ieder geval gedocumenteerd moeten worden:
Art.
Documentatievereisten ISO 14001:2015
4.3
Toepassingsgebied.
5.2
Milieubeleid.
6.1.1
Bewijsmateriaal in de omvang nodig om vertrouwen te hebben dat de processen om maatregelen te identificeren om risico’s en kansen op te pakken volgens planning worden uitgevoerd.
6.1.1
– Risico’s en kansen die moeten worden opgepakt.
– Proces(sen) dat (die) nodig is (zijn) in 6.1.1 tot en met 6.1.4, in de omvang die nodig is om erop te kunnen vertrouwen dat ze volgens planning (6.1.4) worden uitgevoerd.
6.1.2
– Milieuaspecten en daaraan gerelateerde milieueffecten.
– Criteria voor het bepalen van belangrijke milieuaspecten.
– Belangrijke milieuaspecten.
6.1.3
Complianceverplichtingen.
6.2.1
Milieudoelstellingen.
7.2
Bewijzen van competenties.
7.4.1
Bewijzen van communicatie (passend bij de situatie).
7.5.1
Informatie die de organisatie nodig acht voor de doeltreffendheid van het milieumanagementsysteem.
8.1
Bewijsmateriaal in de omvang nodig om vertrouwen te hebben dat de processen voor operationele planning en beheersing volgens planning zijn uitgevoerd.
8.2
Bewijsmateriaal in de omvang nodig om vertrouwen te hebben dat de processen voor het voorbereid zijn en reageren op noodsituaties volgens planning worden uitgevoerd.
9.1.1
Bewijsmateriaal van de resultaten van het monitoren, meten, analyseren en evalueren.
9.1.2
Bewijsmateriaal van de resultaten van de compliance-evaluatie.
9.2.2
Bewijsmateriaal van de uitvoering van het auditprogramma en de auditresultaten.
9.3
Bewijsmateriaal van de resultaten van de directiebeoordeling.
10.1
Bewijsmateriaal van:
– de aard van de afwijkingen en de vervolgens genomen maatregelen;
– de resultaten van corrigerende maatregelen.
Welke delen van het milieuzorgsysteem moeten, volgens de ISO14001:2015 certificering, overlegbaar zijn aan belanghebbenden? Worden onder belanghebbenden ook omwonenden verstaan?
Voor het beantwoorden van uw vraag, heeft mijn organisatie contact gelegd met SCCM. SCCM geeft aan dat de in de volgende tabel genoemde onderdelen beschikbaar dienen te zijn voor belanghebbenden.
Art.
Documentatie beschikbaar voor belanghebbenden ISO 14001:2015
4.3
Toepassingsgebied.
5.2
Milieubeleid.
Het milieubeleid wordt in de praktijk vaak een ‘milieubeleidsverklaring’ genoemd. Het is een document waarin de directie de uitgangspunten voor het milieubeleid vastlegt. Deze uitgangspunten vormen het kader voor het vaststellen van milieudoelstellingen.
Omwonenden worden volgens SCCM als belanghebbenden beschouwd.
Klopt het dat Tata Steel, volgens de ISO14001:2015 certificering, in ieder geval verplicht is om aan belanghebbenden te kunnen overleggen: de beschrijving van het toepassingsbereik van het milieuzorgsysteem (par. 4.3 ISO14001:2015) en het milieubeleid (par. 5.2 ISO14001:2015)?2 Zo nee, hoe zit dit dan?
Voor het beantwoorden van uw vraag, heeft mijn organisatie contact gelegd met SCCM en de certificerende instantie British Standards Institution (BSI). Zij geven aan dat dit klopt.
Klopt het dat wanneer Tata Steel omwonenden géén inzage geeft in de delen van het milieuzorgsysteem waarvan het verplicht is deze aan belanghebbenden te kunnen overleggen, Tata Steel in strijd handelt met zijn ISO14001:2015 certificering? Zo ja, wat zijn de gevolgen voor een bedrijf wanneer er in strijd wordt gehandeld met zijn ISO14001:2015 certificering?
Voor het beantwoorden van uw vraag, heeft mijn organisatie contact gelegd met BSI.
BSI geeft aan dat indien een gecertificeerde organisatie niet voldoet aan de eisen van de norm waarvoor de certificering is afgegeven, door de betrokken certificatie-instelling normaliter een afwijking wordt vastgesteld. De gecertificeerde partij moet op die afwijking reageren en beschrijven welke specifieke correcties en corrigerende maatregelen hij heeft toegepast of van plan is toe te passen om de geconstateerde afwijkingen binnen een bepaalde termijn weg te werken. Doet hij dit niet (of is de afwijking zo ernstig dat dit onmiddellijk gerechtvaardigd is), dan wordt het certificaat geschorst of ingetrokken. Dit geldt ook voor het al dan niet overleggen van de door de norm vereiste delen van het milieuzorgsysteem aan belanghebbenden.
Kunt u de documenten die betrekking hebben op de beschrijving van het toepassingsbereik van het milieuzorgsysteem en het milieubeleid bij Tata Steel opvragen en naar de Kamer sturen? Zo nee, waarom niet?
Het certificaat waarop het toepassingsbereik staat vermeld, is openbaar toegankelijk (Kamerstuk 28 089, nr. 213). Over het certificaat heeft mijn organisatie navraag gedaan bij BSI. BSI geeft aan dat de entiteiten, locaties en activiteiten genoemd op alle bladzijden van het certificaat onderdeel uitmaken van de reikwijdte van het certificaat. Alle benoemde bedrijfsonderdelen en activiteiten vallen hiermee onder het ISO 14001 gecertificeerde managementsysteem.
Zoals ik in de inleiding aangaf, is door belanghebbenden beroep ingesteld tegen een handhavingsbesluit waar het toepassingsbereik nader aan de orde is. Dit is op dit moment onder de rechter.
Kunt u alle documenten uit het milieuzorgsysteem die betrekking hebben op Kooksfabriek 2 bij Tata Steel opvragen en aan de Kamer sturen, met inbegrip van alle documenten die op grond van de BBT-conclusies IJzer en Staal deel dienen uit te maken van een milieuzorgsysteem? Zo nee, waarom niet?
Nee. In navolging van de eerder verstuurde memo van Tata Steel (Kamerstuk 28 089, nr. 227), geeft ook SCCM aan dat het milieuzorgsysteem niet één op zichzelf staande set van documenten en registraties is waar eenvoudig delen kunnen worden uitgehaald. De zaken die op basis van de ISO 14001-norm geregeld moeten worden inclusief de op schrift gestelde documenten uit tabel 2, zijn over het algemeen geïntegreerd in de totale bedrijfsvoering.
Gelet op mijn eigen rol en positie, zoals aangegeven in de inleiding, heb ook geen wettelijke bevoegdheden om – voor zover dat überhaupt kan – de relevante delen uit het milieuzorgsysteem te vorderen. Ik kan alleen vragen of Tata Steel de stukken vrijwillig wil verstrekken. Daarmee word ik een soort doorgeefluik tussen het bedrijf en uw Kamer zonder dat ik een formele positie heb. Dat lijkt mij onwenselijk, omdat er hierdoor onbedoeld de indruk zou kunnen ontstaan dat ik de stukken ook heb beoordeeld.
Ik raad u aan gebruik te maken van het aanbod van Tata Steel Nederland om een technische briefing te organiseren over het milieuzorgsysteem. U kunt deze vragen dan direct aan het bedrijf stellen.
Kunt u ervoor zorgen dat deze documenten zo volledig mogelijk zijn als het gaat om het beleid, de doelstellingen, de rapportages, evaluaties en benchmarks voor wat betreft het goede functioneren van de Kooksfabriek 2? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Kunt u uitsluiten dat de tenuitvoerlegging van het milieuzorgsysteem voor wat betreft Kooksfabriek 2 niet voldoet of heeft voldaan aan de daarvoor geldende normen uit de BBT-conclusies voor de ijzer- en staalindustrie? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op basis waarvan kunt u dit uitsluiten?
Voor het beantwoorden van uw vraag, heeft mijn organisatie contact gelegd met de certificerende instantie, BSI.
Deze vraag heeft betrekking op details van de werking van het milieumanagementsysteem van Tata Steel. BSI kan hier in verband met de vanuit de accreditatie vereiste geheimhoudingsplicht geen antwoord op geven.
Kunt u uitsluiten dat de certificering van het milieuzorgsysteem niet ziet op alle werkeenheden van Tata Steel? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op basis waarvan kunt u dit uitsluiten?
Voor het beantwoorden van uw vraag, heeft mijn organisatie contact gelegd met de certificerende instantie, BSI.
Het milieumanagementsysteem van Tata Steel IJmuiden B.V. is door BSI gecertificeerd op basis van de ISO 14001 norm sinds 1 januari 2004. De entiteiten, locaties en activiteiten genoemd op alle bladzijden van het certificaat maken onderdeel uit van de reikwijdte van het certificaat. Alle benoemde bedrijfsonderdelen en activiteiten vallen hiermee onder het ISO 14001 gecertificeerde managementsysteem.
Kunt u uitsluiten dat er geen specifiek onderzoek naar Kooksfabriek 2 heeft plaatsgevonden bij de certificering van het milieuzorgsysteem? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op basis waarvan kunt u dit uitsluiten?
Voor het beantwoorden van uw vraag, heeft mijn organisatie contact gelegd met de certificerende instantie, BSI.
BSI heeft, volgens accreditatieregels (onder andere de norm ISO/IEC 17021), een auditprogramma voor 3 jaar opgesteld waarin ten minste jaarlijks audits plaatsvinden. De uitvoering van het auditprogramma zorgt ervoor dat binnen 3 jaar alle normeisen, processen en organisatieonderdelen van het managementsysteem worden beoordeeld. Deze audits worden uitgevoerd door middel van beoordeling van gedocumenteerde informatie, het houden van interviews met functionarissen en door observatie van activiteiten. De gebruikte auditmethode is gebaseerd op steekproeven van de activiteiten van de organisatie en is bedoeld om de naleving van vereisten van de relevante managementsysteemnorm te toetsen en de conformiteit en effectiviteit van het managementsysteem en de voortdurende relevantie en toepasbaarheid ervan voor het toepassingsgebied van de certificering te bevestigen. Kooksfabriek 2 maakt onderdeel uit van dit auditprogramma.
Kunt u uitsluiten dat door de staat van onderhoud van Kooksfabriek 2 een grotere emissie van polycyclische aromatische koolwaterstoffen (PAK‘s) optreedt dan bij een optimale staat van onderhoud mogelijk is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op basis waarvan kunt u dit uitsluiten?
Nee, ik kan dit niet uitsluiten. Gelet op mijn rol en positie heb ik hier geen zicht op. Toezicht op de emissies naar de lucht is een taak van de Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied. De Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied houdt toezicht op de vergunningvoorschriften. Op dit moment voert de Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied een monitoringsprogramma uit bij de Kooksfabriek 2, waarbij zowel diffuse als reguliere emissies worden gemeten. De uitkomsten zijn naar verwachting dit najaar beschikbaar.
Kunt u uitsluiten dat het grote aantal cokesovenkamers dat buiten gebruik is onwenselijke temperatuurschommelingen veroorzaakt bij overige cokesovenkamers? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op basis waarvan kunt u dit uitsluiten?
Nee, dat kan ik niet uitsluiten. Voor het beantwoorden van uw vraag, heeft mijn organisatie contact gelegd met de Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied.
De Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied geeft aan dat zogenaamde «rauwe kooks» ontstaan doordat er in de cokesovenkamers een onvoldoende hoge temperatuur wordt bereikt. Hier heeft de Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied recent een derde last onder dwangsom voor opgelegd3.
Kunt u uitsluiten dat Tata Steel het effect uit vraag 13 niet monitort en evalueert binnen zijn milieuzorgsysteem? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op basis waarvan kunt u dit uitsluiten?
Voor het beantwoorden van uw vraag, heeft mijn organisatie contact gelegd met de certificerende instantie, BSI.
Deze vraag heeft betrekking op details van de werking van het milieumanagementsysteem van Tata Steel. BSI kan hier in verband met de vanuit de accreditatie vereiste geheimhoudingsplicht geen antwoord op geven.
Kunt u uitsluiten dat Tata Steel niet beschikt over kwantitatieve doelstellingen, rapportages en benchmarks voor wat betreft de milieuprestaties, in het bijzonder de emissie van PAK, van Kooksfabriek 2 en het onderhoudsprogramma van deze fabriek? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op basis waarvan kunt u dit uitsluiten?
Gelet op mijn eigen rol en positie, zoals aangegeven in de inleiding, heb ik geen wettelijke bevoegdheden om deze informatie te vorderen bij het bedrijf. Ik kan uw vraag derhalve niet beantwoorden.
Kunt u uitsluiten dat binnen de sector sinds het verlenen van de huidige vergunning in 2007 nieuwe technieken zijn ontwikkeld waarmee het optreden van diffuse emissies bij Kooksfabriek 2 verder kan worden gereduceerd dan bij Tata Steel gebeurt? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op basis waarvan kunt u dit uitsluiten?
Gelet op mijn eigen rol en positie, zoals aangegeven in de inleiding, heb ik geen wettelijke bevoegdheden om deze informatie te vorderen bij het bedrijf. Ik kan uw vraag derhalve niet beantwoorden.
Kunt u uitsluiten dat binnen de sector sinds het verlenen van de huidige vergunning in 2007 nieuwe technieken zijn ontwikkeld waarmee de milieuprestaties van kooksfabrieken nauwkeuriger gemonitord kunnen worden dan met een visuele kwalitatieve duiding, bijvoorbeeld door meer nauwkeurige kengetallen, metingen met inkapseling van lekkages, metingen op afstand, monitoring met camera's, monitoring met hittecamera's, meting van tracerstoffen of de geautomatiseerde verwerking van gegevens uit voornoemde bronnen met conventionele rekenmethodes dan wel door gebruik van kunstmatige intelligentie? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op basis waarvan kunt u dit uitsluiten?
In een BREF-document staat beschreven wat de meest milieuvriendelijke technieken zijn die een bedrijf kan toepassen. Dit is een referentiedocument voor BBT-conclusies. Deze technieken zijn ontleend aan een aantal referentiesituaties binnen de Europese context. De meest recente BREF IJzer en Staal, waarbinnen ook de cokesproductie aan de orde komt, is verschenen in 2012. Hier staan een aantal maatregelen in waarmee milieuprestaties van cokesfabrieken geduid kunnen worden.
De omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied heeft de relevante aspecten uit deze BREF voor de Kooksfabrieken nog niet geheel verwerkt in de vergunning van Tata Steel. Dit zal op korte termijn gebeuren.
Kunt u uitsluiten dat Tata Steel sinds 2007 heeft nagelaten de ontwikkelingen bedoeld in vraag 16 en 17 regelmatig te benchmarken? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op basis waarvan kunt u dit uitsluiten?
Zie het antwoord op vraag 17. Deze ontwikkelingen zijn onderdeel van de reguliere beleidscyclus, worden opgenomen in BREF-documenten en landen daarmee uiteindelijk in de vergunningen.
Kunt u uitsluiten dat Tata Steel sinds 2007 heeft nagelaten op basis van deze benchmarks continu verbeteringen door te voeren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op basis waarvan kunt u dit uitsluiten?
Zie antwoord vraag 18.
Kunt u uitsluiten dat het (senior) management sinds 2007 in zijn strategie goedkoop onderhoud heeft verkozen boven een voortdurend streven tot nulemissie van PAK? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op basis waarvan kunt u dit uitsluiten?
Gelet op mijn eigen rol en positie, zoals aangegeven in de inleiding, heb ik geen wettelijke bevoegdheden om inzicht te krijgen in de bedrijfsvoering van Tata Steel. Ik kan uw vraag derhalve niet beantwoorden.
Kunt u uitsluiten dat de meest recente rapportages van Tata Steel over de emissie van PAK, ook na de expertmeeting met het RIVM, nog altijd niet volledig, consistent en geloofwaardig zijn? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op basis waarvan kunt u dit uitsluiten?
In de inleiding heb ik mijn rol- en positie toegelicht. Toezicht op de registratie van emissies is een taak van de Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied. Zoals ik uw Kamer eerder heb gemeld, zijn door de Omgevingsdienst met Tata Steel afspraken gemaakt om de kwaliteit van de jaarlijkse emissieregistratie door Tata Steel te verbeteren, onder andere door het verbeteren van de kenmerken van emissiebronnen (Kamerstuk 28 089, nr. 242).
Kunt u uitsluiten dat de meest recente rapportages van Tata Steel over de emissie van PAK nog altijd gebruik maken van berekeningen op basis van algemene kengetallen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u uitsluiten dat de gebruikte kengetallen niet representatief zijn voor Kooksfabriek 2, mede in het licht van de staat van onderhoud? Op basis waarvan kunt u dit wel of niet uitsluiten?
Zie antwoord vraag 21.
Wat is uws inziens het gevolg als Kooksfabriek 2 moet sluiten?
Op dit moment onderzoekt de Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied, naar aanleiding van de in het antwoord op vraag 13 genoemde last onder dwangsom, onder andere de mogelijkheid tot het intrekken van de vergunning van de Kooksgasfabrieken, voor het geval de onderneming ook deze last niet naleeft.
Daarnaast heb ik in de Expression of Principles (Kamerstuk 32 813, nr. 1082), mede naar aanleiding van de motie Hagen c.s. (Kamerstuk 28 089, nr. 239) met het bedrijf afgesproken dat er onderzoek wordt gedaan naar het verder verbeteren van de milieu en gezondheidssituatie voor 2030, bijvoorbeeld door het al eerder sluiten van bedrijfsactiviteiten zoals de Kooksfabriek 2. Dit onderzoek loopt. Ik zal uw Kamer informeren over de uitkomsten.
De asfaltfabriek in Deventer |
|
Bouchallikh |
|
Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
Bent u bekend met de berichten over de zorgen die leven bij omwonenden van de asfaltfabriek in Deventer over de uitstoot van schadelijke stoffen?1, 2
Ja, ik ben bekend met de door u genoemde berichten.
Wat vindt u ervan dat de asfaltfabriek in Deventer bij het bevoegd gezag heeft verzocht om de uitstootnormen op te rekken, in tegenstelling tot de afspraken die al in 2016 met de sector zijn gemaakt over deze uitstoot? Wat betekent dat voor de waarde van afspraken met de asfaltfabrieken?
Binnen het stelsel van vergunningverlening, toezicht en handhaving (VTH-stelsel) ligt het bevoegd gezag voor de asfaltcentrales bij gemeenten en provincies: zij zijn vergunningverlener, toezichthouder en handhaver. De asfaltcentrales zijn zelf primair verantwoordelijk voor de veiligheid en voor naleving van de relevante wet- en regelgeving.
De asfaltcentrale AsfaltNu Deventer (AND) heeft een aanvraag ingediend bij het bevoegde gezag voor een tijdelijke verruiming van de emissiegrenswaarde voor benzeen, middels een maatwerkvoorschrift. Deze verruiming is gevraagd voor een periode van 18 maanden vanaf juli 2022 tot het moment dat als emissie-reducerende maatregel ofwel een actief koolfilter ofwel een indirect verwarmde zwarte trommel in gebruik is genomen. Deze beoordeling ligt bij het bevoegde gezag. Op 21 oktober 2022 heeft de omgevingsdienst IJsselland het ontwerpbesluit genomen om deze aanvraag niet te honoreren en de tijdelijke verruiming niet toe te staan. Dit ontwerpbesluit ligt momenteel ter inzage.
Hoe beoordeelt u de controleerbaarheid van de geopperde oplossing om de productie tijdelijk te verlagen? Is het bevoegd gezag in staat om zelf luchtmetingen te doen? Klopt het dat de metingen alleen aangekondigd (en in opdracht van de asfaltfabriek) zullen plaatsvinden?
Het stelsel van vergunningverlening, toezicht en handhaving is gedecentraliseerd, in dit geval is de gemeente Deventer het bevoegde gezag. De beoordeling van het meten en monitoren van de emissies van bedrijven is aan de bevoegde gezagen.
De OD IJsselland vraagt in het kader van het houden van toezicht elke week de productieplanning op bij de asfaltcentrale AND. De asfaltcentrale AND vermeldt hierin de per dag geplande tonnages per product. De OD IJsselland controleert AND in het kader van periodieke controles en in het kader van de opgelegde last onder dwangsom conform de landelijke handhavingsstrategie (LHS).
Emissiemetingen zijn een specialisme en kunnen niet door iedere meetinstantie worden uitgevoerd. Daarom is voor het uitvoeren van emissiemetingen een accreditatie verplicht. De OD IJsselland heeft geen eigen meetdienst en de metingen in het kader van de recent opgelegde last onder dwangsom worden uitgevoerd door de luchtmeetdienst van Omgevingsdienst Regio Arnhem in opdracht van de gemeente Deventer en vinden onaangekondigd plaats.
Welke opties ziet u voor zich om de uitstootnormen onaangekondigd te controleren? En bent u bereid daarover in contact te treden met de betrokken omgevingsdiensten en het RIVM?
Het RIVM beheert de gegevens van de emissieregistratie, maar heeft geen directe rol bij het meten van de uitstoot bij de asfaltcentrales. De omgevingsdienst IJsselland geeft aan dat de luchtemissie-metingen bij de asfaltcentrale alleen zinvol zijn, wanneer er op de meetdag voldoende uren achter elkaar asfalt wordt geproduceerd met een voldoende hoog gerecycled materiaal. Met de productieplanning die elke week wordt opgevraagd is de OD IJsselland in staat om onaangekondigd een meting te laten verrichten.
Wat zijn de meetuitkomsten bij de asfaltfabrieken die nog incompleet waren in juli van dit jaar?3
Bij de kamerbrief van 7 juli is een bijlage gevoegd met een inventarisatie die OD NL heeft uitgevoerd bij de betreffende omgevingsdiensten naar de uitstoot van benzeen en PAK’s bij de asfaltcentrales. De gevraagde gegevens zijn afkomstig van de omgevingsdiensten. In de bijlage treft u een door OD NL geactualiseerd overzicht aan met daarin verwerkt recente gegevens over de meetuitkomsten bij de asfaltfabrieken. Dit is een continu proces en nieuwe metingen zijn aangekondigd. Dit overzicht laat ook zien dat de omgevingsdiensten met de asfaltcentrales actief in gesprek zijn en handhavingsacties inzetten om de asfaltcentrales maatregelen te laten nemen om te voldoen aan de emissienormen.
Welke oplossingen worden bij andere asfaltfabrieken uitgevoerd om de bovenwettelijke uitstoot van schadelijke stoffen onder de norm te krijgen?
De beoordeling welke technische oplossingen geschikt zijn bij de asfaltcentrales, is ter beoordeling aan het betreffende bevoegde gezag. In opdracht van Omgevingsdienst NL is het adviesdocument Emissies Asfaltcentrales4 opgesteld. Met dit document zorgen de 29 omgevingsdiensten in Nederland voor een (meer) uniforme aanpak van vergunningverlening, toezicht en handhaving om de emissies van benzeen en PAK’s te beperken. In dit adviesdocument staat het toepassen van een paralleltrommel met lucht-voorverhitter of een indirect gestookte paralleltrommel genoemd als best beschikbare techniek. Tot het moment waarop de paralleltrommel is aangepast of vervangen, moeten de volgende emissiebeperkende maatregelen worden getroffen:
Uitzeven fijne fractie asfaltgranulaat;
Schoepen afstellen;
Vlam afschermen;
Beperken productievolume zwarte trommel; en
Verlaging eindtemperatuur van het asfaltgranulaat in de zwarte trommel (indicatief < 110 graden Celsius).
Daarnaast zijn er asfaltcentrales die filtratie met actief kool inzetten als «end-of-pipe» techniek.
Wordt er met de herziening van het Schone Lucht Akkoord een aanpak ontwikkeld voor asfaltfabrieken? Zo nee, waarom niet?
In het kader van het Schone Lucht Akkoord heb ik de Kamer toegezegd, naar aanleiding van de nieuwe WHO advieswaarden, te verkennen welke mogelijke aanvullende activiteiten en maatregelen effectief zijn om de blootstelling aan fijnstof en stikstofdioxide verder te verminderen. Daarbij kijk ik ook naar mogelijkheden binnen de industrie. In 2023 wordt de uitvoeringsagenda van het Schone Lucht Akkoord herzien.
Binnen het Schone Lucht Akkoord wordt voor industriële bedrijven onder andere gestuurd op vergunnen van zo streng mogelijk emissie-eisen (onderkant BREF-range). Er is geen aparte aanpak voor asfaltcentrales, hiervoor geldt dat ze moeten voldoen aan geldende wet- en regelgeving.
Eendenslachterij Tomassen Duck-To die al zes jaar miljoenen dieren per jaar slacht zonder geldige vergunning en zonder dat hiertegen wordt opgetreden |
|
Eva van Esch (PvdD), Leonie Vestering (PvdD) |
|
Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA), van der Ch. Wal-Zeggelink |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de situatie rondom eendenslachterij Tomassen Duck-To in Ermelo, waar nu al zes jaar sprake is van illegale praktijken, zoals het feit dat er meer eenden worden geslacht dan toegestaan, dat er meer verkeersbewegingen zijn dan toegestaan, dat er langere werkuren worden gemaakt dan is toegestaan en dat er illegaal is aangebouwd, waar al die tijd niet tegen is opgetreden?
Ja. Betrokken partijen laten overigens weten dat de situatie genuanceerder ligt dan in de vraag wordt geschetst. Bij de beantwoording van uw vragen wordt hierop ingegaan.
Kunt u bevestigen dat de eendenslachterij sinds de uitbreiding van de slachtcapaciteit in 2016, niet beschikt over een geldige natuurvergunning (op grond van artikel 2.7, tweede lid, Wet natuurbescherming) voor de huidige slachtpraktijken, werktijden en verkeersbewegingen?
De provincie Gelderland is het bevoegd gezag voor de Wet natuurbescherming (Wnb). Zij heeft op 13 mei jl. een vergunning op basis van de Wnb aan eendenslachterij Tomassen Duck-To verleend voor de nieuwe situatie.
Wat vindt u ervan dat omwonenden al zes jaar bij alle instanties aan de bel trekken en vragen om op te treden tegen de overlast die zij ervaren door onder andere stank en de vele vrachtwagens die af en aan rijden door de woonwijk, maar dat er nog altijd niets gebeurt?1
Ik vind alle gevallen waarin omwonenden overlast ervaren van bedrijfsactiviteiten natuurlijk buitengewoon vervelend voor deze omwonenden. In het geval dat een bedrijf overlast veroorzaakt, het bedrijf zich niet houdt aan de algemene regels en de voorschriften uit de vergunning(en) kan handhavend worden opgetreden. Het is aan het bevoegd gezag – in dit geval de gemeente Ermelo – om toezicht te houden en indien nodig te handhaven. Voor zover het basistaken betreft worden de toezichts- en handhavingstaken verplicht uitgevoerd door een omgevingsdienst, waarbij voor het nemen van een handhavingsbesluit mandaat nodig is van het bevoegd gezag.
De Omgevingsdienst Veluwe Noord heeft in opdracht van de gemeente Ermelo onderzoek gedaan naar alle milieuaspecten, waaronder geur en geluid, om te bepalen of de ervaren overlast in strijd is met milieukwaliteitseisen. Uit dit onderzoek blijkt dat er binnen de hiervoor geldende normen wordt gebleven. Verder ligt er op dit moment een aanvraag voor een omgevingsvergunning (revisie van de vergunning van 4 april 2018). Deze aanvraag bevat de onderdelen milieu, bouwen en afwijken bestemmingsplan. De besluitvorming hierop is eind van dit jaar voorzien.
Deelt u de mening dat omwonenden beschermd moeten worden tegen overlast van bedrijven in hun directe leefomgeving, zoals hun eigen tuin?
Ja, die mening deel ik. Daarvoor is er milieuwetgeving waarmee grenzen worden gesteld aan activiteiten die invloed hebben op de leefbaarheid van mens en het milieu. De wetgeving heeft tot doel een balans te vinden tussen het gebruik van de fysieke leefomgeving en het behoud van diezelfde leefomgeving.
Hoe is het volgens u mogelijk dat de betrokken omgevingsdiensten, omgevingsdienst Noord-Veluwe, omgevingsdienst regio Nijmegen en omgevingsdienst regio Arnhem, hier niet optreden?
De betrokken omgevingsdiensten geven aan dat zij wel degelijk optreden. In opdracht van de gemeente Ermelo voeren zij hun taken uit op het gebied van vergunningverlening, toezicht en handhaving (VTH). Zie ook het antwoord op vraag 3.
Hoe kan het dat hier drie omgevingsdiensten bij betrokken zijn? Deelt u de mening dat dit onwenselijk is? Zo ja, wat gaat u hieraan doen?
De gemeente Ermelo is het bevoegd gezag voor eendenslachterij Tomassen Duck-To. Op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht heeft de gemeente de uitvoering van de VTH-taken belegd bij de omgevingsdienst Noord-Veluwe. Zo nodig kan de omgevingsdienst Noord-Veluwe expertise inhuren bij een andere omgevingsdienst. Hiervoor zijn in Gelderland bestuurlijk geborgde samenwerkingsafspraken gemaakt. Deze expertise is ook ingehuurd voor eendenslachterij Tomassen Duck-To. Het interbestuurlijk programma versterking VTH-stelsel (IBP VTH) onderzoekt verder welke ondergrens voor een goede taakuitvoering door omgevingsdiensten wenselijk is.
Heeft u in de uitzending van de Hofbar gezien dat omwonenden van een mestverwerker in Nistelrode waar eveneens sprake is van een illegale situatie, vertelden dat een handhaver langskwam om de situatie bekijken, maar besloot om niet in te grijpen uit angst voor zijn of haar baan? Wat vindt u hiervan?
Ja, ik heb de uitzending gezien. Ik vind het vanzelfsprekend dat een handhaver zijn of haar werkzaamheden zonder angst en met voldoende mate van onafhankelijkheid moet kunnen uitvoeren. Het is aan de werkgever om te zorgen voor een veilig werkklimaat en de hiervoor benodigde arbeidsomstandigheden.
Overigens herkennen zowel de provincie Noord-Brabant als de betrokken omgevingsdienst Brabant Noord zich niet in de situatie die in de uitzending van de Hofbar wordt geschetst.
Verder ben ik met de commissie Van Aartsen van mening dat het belangrijk is dat de uitoefening van toezicht en handhaving onafhankelijk is. Het versterken van de onafhankelijke uitoefening van het toezicht en de handhaving is cruciaal voor een effectief, slagvaardigheid en toekomstbestendig VTH-stelsel. In het IBP VTH wordt uitgewerkt hoe dit kan worden geborgd2. Ik ben hier ook op ingegaan tijdens de uitzending van de Hofbar op 14 september jl.
Hoort u vaker dit soort verhalen over illegale situaties die jarenlang worden gedoogd door omgevingsdiensten en lokale overheden? Zo ja, om wat voor gevallen gaat dit en wat doet u hiertegen?
Bij mij is niet eerder een signaal binnengekomen dat een omgevingsdienst een illegale situatie gedoogt. Normaliter is gedogen ook niet een taak die het bevoegd gezag mandateert aan een omgevingsdienst. Het nemen van een besluit tot gedogen kan alleen onder hele strikte voorwaarden. Het uitgangspunt blijft naleving en een beginselplicht tot handhaving.
Deelt u de mening dat, om het gedogen van illegale situaties door omgevingsdiensten te stoppen, de aanbevelingen van de commissie-Van Aartsen over de versterking van het vergunningverlening-, toezicht- en handhavingstelsel (VTH-stelsel) zo spoedig mogelijk moeten worden uitgevoerd?2 Zo ja, hoe gaat u ervoor zorgen dat de uitvoering van de aanbevelingen sneller wordt opgepakt dan nu in de planning van het «Interbestuurlijk Programma versterking VTH-stelsel» is opgenomen? Zo nee, waarom niet?
Ik vind dat het VTH-stelsel zo spoedig mogelijk moet worden versterkt. Deze versterking hebben we in gang gezet. Hierbij zijn de aanbevelingen van de commissie Van Aartsen leidend. Het VTH-stelsel bestaat uit meerdere partijen. Met deze partijen heb ik het IBP VTH opzet waar in zes pijlers invulling wordt gegeven aan de opvolging van de aanbevelingen van de commissie Van Aartsen. Het IBP VTH is inmiddels voortvarend aan de slag. De eerste voortgangsrapportage ontvangt u voor het kerstreces.
Aangezien u over de uitvoering van de aanbevelingen van de commissie-Van Aartsen nog tot eind 2023 wil doen, hoe wordt het probleem dat illegale situaties worden gedoogd door omgevingsdiensten dan in de tussentijd voorkomen en opgelost?
Los van de versterking van het VTH-stelsel en de opvolging van de aanbevelingen van de commissie Van Aartsen in het IBP VTH vind ik dat het bevoegd gezag altijd alles in het werk moet stellen om illegale situaties aan te pakken en waar mogelijk te voorkomen. Met het IBP VTH krijgen partijen binnen het VTH-stelsel meer en betere handvatten om de VTH-taken beter uit te voeren en wordt bijgedragen aan het voorkomen van milieuschade.
Deelt u de mening dat het volledig uitvoeren van álle tien de aanbevelingen van Van Aartsen en dus óók aanbeveling 9 over het instellen van rijkstoezicht op de omgevingsdiensten essentieel is om het gedogen van illegale situaties door omgevingsdiensten in de toekomst te voorkomen? Zo nee, op basis waarvan kunt u garanderen dat het gedogen van illegale situaties door omgevingsdiensten in de toekomst kan worden voorkomen, als u weigert aanbeveling 9 van Van Aartsen over het instellen van rijkstoezicht op de omgevingsdiensten volledig uit te voeren?
Zowel in mijn brief van 10 juni jl.4, mijn antwoorden op de vragen van het lid Hagen (D66)5 als tijdens debatten met uw Kamer heb ik aangegeven dat ik een andere invulling geef aan de opvolging van de aanbeveling van de commissie Van Aartsen over het rijkstoezicht op omgevingsdiensten.
Het invoeren van rijkstoezicht op omgevingsdiensten betekent een stelselwijziging waarvoor de VTH-bevoegdheden via een wetswijziging bij provincies en gemeenten moeten worden weggehaald en bij omgevingsdiensten moeten worden belegd. Daarvoor is een forse wetswijziging nodig, die grote gevolgen heeft voor de interbestuurlijke verhoudingen. Hiervoor is geen enkele steun bij provincies, gemeenten en het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Ook de commissie Van Aartsen beoogde met haar advies geen forse stelselwijziging met de gedane aanbevelingen.
Heeft u gezien dat de Raad van State omwonenden van de eendenslachterij deze zomer in het gelijk stelde en oordeelde dat er uiterlijk op 15 augustus jongstleden een einde moest worden gemaakt maken aan de illegale activiteiten?3
Ja, ik heb kennisgenomen van deze uitspraak. De last onder dwangsom die de omgevingsdienst namens de gemeente Ermelo heeft opgelegd is in stand gebleven. Met dien verstande dat de Raad van State het bedrijf extra tijd heeft gegeven om een aantal overtredingen te beëindigen.
Heeft u gezien dat ook sindsdien niet is opgetreden tegen de illegale situatie in Ermelo?
De stelling dat er niet wordt opgetreden, is volgens de gemeente Ermelo niet juist. In de afgelopen periode is er op verschillende momenten op verschillende onderdelen gecontroleerd, is onderzoek gedaan en is gehandhaafd.
Er vindt controle plaats over of de opgelegde last wordt nageleefd. Afhankelijk van onder andere de uitkomsten van de geluidmetingen vindt nadere besluitvorming plaats. Dit gebeurt zorgvuldig en kost tijd.
Wat denkt u dat dit doet met het vertrouwen van burgers in de overheid?
Ik realiseer me dat het vertrouwen in de overheid niet toeneemt als situaties van overlast voortduren en er geen passende oplossing lijkt te worden gevonden. Uiteraard is het van belang dat omwonenden en burgers signalen blijven afgeven om knelpunten in de uitvoering van VTH zichtbaar te maken. Dit geeft mij handvatten om als stelselverantwoordelijke het VTH-stelsel te kunnen versterken.
Kunt u deze vragen één voor één en binnen drie weken beantwoorden?
Ja, dat heb ik hierbij gedaan.
De opkoop van stikstofruimte uit boerderijen ten behoeve van het verbreden van de A27 bij Amelisweerd |
|
Stieneke van der Graaf (CU), Pieter Grinwis (CU) |
|
van der Ch. Wal-Zeggelink , Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u bij het in gang zetten van het Tracébesluit A27 gewogen wat het inzetten van ammoniakruimte uit boerenbedrijven ten behoeve van het verbreden van een snelweg (waarvoor ook nog bomen moeten worden gekapt) doet met het vertrouwen in de overheid tijdens een stikstofcrisis, zeker gezien de marktmacht van een grote partij als Rijkswaterstaat? Wat zijn uw overwegingen geweest hierbij?
Het Tracébesluit voor de Ring Utrecht is in 2020 vastgesteld en daarvoor loopt op dit moment een beroepsprocedure bij de Raad van State. Intussen zijn begin 2021 naar aanleiding van de tussenuitspraak van de Raad van State over het project A12/A15 Ressen – Oudbroeken (ViA15) de uitgangspunten voor het berekenen van stikstofneerslag op Natura 2000-gebieden gewijzigd. Het te onderzoeken gebied voor stikstof (en daarmee de mogelijk te nemen maatregelen) is vergroot van 5 naar 25 km van het project en alle wegvakken met netwerkeffecten als gevolg van het project. Hierdoor was het noodzakelijk om het stikstofonderzoek te actualiseren naar de laatste inzichten en de geldende wet- en regelgeving.
Bovendien onderschrijf ik nog steeds de doelstellingen van het project, namelijk het verbeteren van de bereikbaarheid/doorstroming, de verkeersveiligheid en de leefbaarheid rond de weg. Het project betreft het aanleggen van extra rijstroken en het scheiden van drukke, kruisende verkeersstromen. Daarnaast worden voor verbetering van de leefbaarheid rond de weg nieuwe, hogere geluidsschermen geplaatst en wordt een deel van de weg overkapt.
Hoeveel boerenbedrijven zijn c.q. vergunningruimte is precies wanneer en waar tegen welke prijs opgekocht? Hoe verhield de betaalde prijs zich tot de destijds actuele marktwaarde van agrarische grond in de omgeving?1
Met acht agrarische bedrijven is op vrijwillige basis een overeenkomst gesloten, waarin is overeengekomen dat activiteiten geheel of gedeeltelijk worden beëindigd, de vergunning geheel of gedeeltelijk wordt ingetrokken en de depositiereductie die dat oplevert, ingezet kan worden ter mitigatie van mogelijke effecten als gevolg van het project.
In bijlagen bij het tracébesluit staat beschreven wanneer met welke bedrijven een overeenkomst is gesloten en is per bedrijf onder andere in beeld gebracht wat de toegestane feitelijk gerealiseerde capaciteit is, hoeveel ammoniakemissie is ingezet voor mitigatie en hoeveel depositieruimte dit oplevert.2
De in de overeenkomst genoemde bedragen betreffen gevoelige informatie die de onderhandelingspositie van de Staat raakt. In het geval agrarisch onroerend goed is verworven, dan is de marktwaarde hiervan getaxeerd door een erkend taxateur.
Waarom is er alleen gekozen voor de opkoop van boerenbedrijven en niet voor andere bedrijvigheid, zoals een papierfabriek?
Daar is niet bewust voor gekozen. De overeenkomsten zijn op vrijwillige basis gesloten. De acht agrarische ondernemers hebben interesse getoond om een overeenkomst te sluiten.
Hoe komt het dat voor het aanleggen van wegen binnen zeer afzienbare tijd stikstofruimte gecreëerd kan worden, terwijl dat voor PAS-melders of natuurherstel maar niet lukt? Vindt u dat niet buitengewoon wrang? Zo ja, wat doet u eraan? Zo nee, waarom niet?
Het is niet zo dat voor de aanleg van wegen eerder stikstofruimte kan worden gevonden dan voor andere doeleinden. Omdat het stikstofonderzoek en het zoeken naar stikstofruimte veel tijd en capaciteit kost, lopen veel wegenprojecten jaren vertraging op. Ook voor andere doeleinden, zoals de natuur, PAS-melders en woningbouw wordt gewerkt aan reductie van stikstofdepositie en het verkrijgen van stikstofruimte. Dat leidt nu ook tot de eerste stikstofruimte voor PAS-melders. Half september worden ontwerpbesluiten genomen om de eerste zes meldingen in Limburg te legaliseren.
Waarom heeft Rijkswaterstaat gekozen voor een route van extern salderen en niet voor een route die de agrarische belangen beter borgt, zoals via de nationale stikstofbank die in ontwikkeling is?
Ik juich de komst van een nationale stikstofbank voor rijksprojecten toe. Op dit moment bestaat deze echter nog niet. Daarom heeft IenW er geen gebruik van kunnen maken.
Het Ministerie van IenW heeft voor het project Ring Utrecht overeenkomsten gesloten met agrarische bedrijven die hun vergunde activiteiten vrijwillig willen aanpassen of beëindigen. Een nationale stikstofbank – waarin op termijn ook ruimte uit overeenkomsten met agrarische bedrijven geregistreerd kan worden – zal de agrarische belangen niet beter borgen.
Waarom heeft Rijkswaterstaat de stikstofvraag die logischerwijs aan de orde komt bij de voorgenomen verbreding van de A27 geen onderdeel gemaakt van het gebiedsproces van de provincie(s)?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 1 kan de procedure over het Tracébesluit A27/A12 Ring Utrecht bij de Raad van State niet op pauze worden gezet. Daarom kon niet worden gewacht op de eventuele uitkomsten van de gebiedsprocessen.
Waarom is er bij de vergunningaanvraag en het extern salderen voor de verbreding van de A27 niet gewacht tot de plannen voor de mobiliteitssector om stikstof te reduceren zijn gepresenteerd, zodat er een integrale afweging gemaakt kan worden voor grote mobiliteitsprojecten als deze?
Het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat zet zich al geruime tijd in voor een verduurzaming van de mobiliteit. Dit gebeurt onder meer door een beter OV, meer fietsgebruik, het terugdringen van de stikstofuitstoot door het steeds schoner worden en elektrificeren van voertuigen, het voorbereiden van Betalen naar gebruik en het bevorderen van thuiswerken. Deze maatregelen zijn echter in beginsel niet inzetbaar als mitigerende maatregel in het kader van toestemmingverlening. De reductie van stikstofuitstoot en -depositie dankzij deze maatregelen komt, op een enkele uitzondering na, volledig ten goede aan de verbetering van de natuur.
Bovendien kan, zoals aangegeven in het antwoord op vraag 1, de procedure over het Tracébesluit A27/A12 Ring Utrecht bij de Raad van State niet op pauze worden gezet.
Hoeveel is de stikstofreductieopgave voor mobiliteit door tracébesluiten sinds 2018 toegenomen? Hoeveel ruimte is opgehaald c.q. hoeveel kleiner is hierdoor de opgave voor de landbouw geworden sinds die tijd? Wordt dit verwerkt in de nationale verdeling van de stikstofreductieopgave en de bijdrage van elke sector daarin en zo ja, hoe? Hoe wordt daarbij rekening gehouden met het feit dat tot voor kort beschikbare ammoniakemissieruimte is en wordt ingezet voor extra uitstoot van stikstofoxiden?
Het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) houdt in haar ramingen van stikstofemissies op voorhand rekening met de realisatie van wegenprojecten uit het MIRT. De stikstofreductieopgave voor mobiliteit is sinds 2018 dan ook niet toegenomen door Tracébesluiten.
Generieke bronmaatregelen voor wegverkeer hebben in de achterliggende decennia gezorgd voor een sterke afname van de stikstofemissies door wegverkeer en ook de komende decennia zullen deze zorgen voor een verdere afname. Uit de Emissieregistratie van het RIVM blijkt dat de NOx-emissies door wegverkeer tussen 2010 en 2018 zijn gedaald met ongeveer 30%, ondanks de toename van het totaal aantal gereden kilometers. Uit ramingen van het PBL volgt dat de stikstofemissies van wegverkeer richting 2030 verder zullen dalen.3 Tussen 2018 en 2030 voorziet het PBL een daling van de totale NOx-emissies door wegverkeer met ruim 50%, waarbij op voorhand dus al rekening is gehouden met de realisatie van wegenprojecten uit het MIRT.
Begin 2023 komt het kabinet met indicatieve NOx-emissiereductiedoelen voor onder andere de sectoren industrie en mobiliteit. Deze doelen zullen, tegelijkertijd met de regionale doelen voor NH3, op 1 juli 2023 definitief worden vastgesteld. De Minister voor Natuur en Stikstof heeft uw Tweede Kamer op 9 september geïnformeerd over het verdere proces om tot sectorale NOx-emissiereductiedoelen te komen. Met het vaststellen van de indicatieve sectordoelen kan ook bepaald worden of de richtinggevende regionale emissiereductiedoelen NH3 bijgesteld moeten worden.
Vindt u het wenselijk dat op deze wijze ammoniakemissieruimte verdwijnt uit de landbouw zonder dat dit bijdraagt aan natuurherstel en aan perspectief voor de landbouw? Waarom wel/niet? Hoe gaat u voorkomen dat de opgaven voor de andere sectoren extern gesaldeerd mogen blijven worden met stikstofemissieruimte uit de landbouw? Hoe gaat u daarbij uw eigen uitvoeringsdiensten, zoals Rijkswaterstaat, en staatsdeelnemingen, zoals Schiphol, zodanig bij de les houden dat in de toekomst de landbouw niet meer wordt gezien en behandeld als een bron van stikstofemissieruimte voor infrastructurele wensen?
Het Ministerie van IenW heeft voor het project Ring Utrecht overeenkomsten gesloten met agrarische bedrijven die hun vergunde activiteiten vrijwillig willen aanpassen of beëindigen. Er is geen reden om bij het zoeken naar stikstofruimte schotten tussen sectoren op te werpen. Als overheid staan we voor realisatie van meerdere maatschappelijke opgaven in het fysieke domein. Zo komt, zoals al aangegeven in het antwoord op vraag 7, de reductie van stikstofuitstoot en -depositie dankzij maatregelen in de mobiliteitssector, ook, op een enkele uitzondering na, volledig ten goede aan de natuur.
Hoe verhoudt dit tracébesluit zich met het regeerakkoord, waar ruimte is gegeven aan de Utrechtse regio om met een alternatieve beleidsoplossing te komen waardoor de verbreding van de A27 niet meer nodig zal zijn? Welk proces doorloopt u met de regio? Kan worden toegezegd dat er geen onomkeerbare besluiten worden genomen totdat beide partijen het erover eens zijn dat dit proces afgerond is?
Het Tracébesluit is in overeenstemming met het regeerakkoord vastgesteld. In 2020 is het Tracébesluit A27/A12 Ring Utrecht vastgesteld. Daarvoor loopt op dit moment een gerechtelijke procedure bij de Raad van State. Op dit moment ligt er geen uitgewerkt alternatief voor uitvoering van het huidige Tracébesluit. Omdat de procedure bij de Raad van State niet op pauze kan worden gezet in afwachting van een mogelijk alternatief, wordt de procedure daar voortgezet. U bent eerder geïnformeerd dat het stikstofonderzoek van het Tracébesluit A27/A12 Ring Utrecht zou worden geactualiseerd om te voldoen aan gewijzigde inzichten ten aanzien van de maximale rekenafstand. Recent bent u geïnformeerd dat de actualisatie heeft plaatsgevonden.
Zoals eerder aangegeven in beantwoording van de Kamervragen van het lid Alkaya (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 2374) werkt de regio aan een alternatief. Als de regio een alternatief gereed heeft, ga ik met hen in gesprek en kan, als het alternatief de problematiek op het gebied van veiligheid, bereikbaarheid en leefbaarheid op gelijkwaardige wijze oplost, het Tracébesluit worden aangepast.
Realisatie van het Tracébesluit is niet aan de orde zolang de gerechtelijke procedure bij de Raad van State loopt. Als het Tracébesluit op enig moment onherroepelijk is vastgesteld en de regio op dat moment (nog) geen alternatief zou hebben, dan overleg ik vanzelfsprekend voorafgaand aan (het starten van) een aanbesteding eerst met de regio of en wanneer een alternatief te verwachten is. Hoe dan ook zal bij een onherroepelijk besluit de schop niet direct de grond in gaan. Het gaat om een omvangrijke realisatieopgave en daarvoor is nog een uitgebreide aanbestedingsprocedure nodig.
Zijn medeoverheden, waaronder de provincies Gelderland en Utrecht, door u op de hoogte gesteld van dit provinciegrens-overschrijdende extern salderen, aangezien dit de afspraak is, zoals blijkt uit het antwoord op Kamervragen van het lid Bisschop van 13 oktober 2020?2 Zo ja, kunt u een afschrift van de correspondentie en/of een verslag van dat overleg bij de beantwoording van deze vraag voegen? Zo nee, waarom niet?
Beide provincies zijn in een bestuurlijk gesprek de hoogte gesteld van de voorgenomen overeenkomsten. Van dit gesprek is geen verslag vastgelegd.
Is er, zoals voorgeschreven in de Gelderse beleidsregels, in het koopcontract tussen Rijkswaterstaat en de agrariër/verkoper in kwestie opgenomen hoe de stallen worden gesloopt? Zo nee, waarom niet?
Sommige bedrijven worden geheel opgekocht (dus met huiskavel, erf, stallen en weilanden) en bij anderen is alleen een overeenkomst gesloten waarin is overeengekomen dat activiteiten geheel of gedeeltelijk worden beëindigd en de vergunning geheel of gedeeltelijk wordt ingetrokken. In het laatste geval is het aan de eigenaar om te bepalen wat er verder met het bedrijf gebeurt binnen de geldende wet- en regelgeving en met inachtneming van de overeenkomst dat de stikstof-emitterende activiteit niet wordt voortgezet of wordt beperkt. Daarom is in de overeenkomsten geen sloopverplichting opgenomen.
Klopt het dat er voor de verbreding van de A27 «restmitigatie» uit eerdere externe saldering voor de A15 opnieuw wordt aangevoerd door Rijkswaterstaat? Hoe verhoudt «restmitigatie» zich juridisch tot de regels over extern salderen, aangezien een vergunning niet twee keer ingetrokken mag worden én in het desbetreffende contract staat dat de vergunning ingetrokken moest worden voor 31 december 2021?
Het is juist dat stikstofruimte van één bedrijf is ingezet bij project ViA15 én bij project A27/A12 Ring Utrecht. De stikstofruimte van dit bedrijf is voor het project ViA15 alleen gebruikt ter saldering van de stikstofbijdragen van het project ViA15 op het Natura 2000-gebied Binnenveld. De stikstofruimte die als gevolg van de intrekking van de natuurvergunning ontstaat op andere Natura 2000-gebieden dan Binnenveld, is niet ingezet voor het project ViA15 en was dus nog beschikbaar voor het project A27/A12 Ring Utrecht. De stikstofruimte is dus niet «dubbel» ingezet.
Het gaat om één vergunning die maar één keer wordt ingetrokken. Van belang is dat de bedrijfsactiviteiten worden gestaakt, voordat de ViA15 en de A27/A12 Ring Utrecht worden opengesteld.
Klopt het dat de beleidsregels zijn aangepast, waardoor het mogelijk gemaakt is om alvast contracten af te sluiten, vóór de daadwerkelijke aanvraag voor saldering wordt ingediend? Zo nee, hoe zit het dan wel in elkaar?
Nee, er zijn geen beleidsregels aangepast om dit mogelijk te maken.
In de overeenkomsten is vastgelegd wanneer de activiteiten uiterlijk worden beëindigd. De vergunningen van de acht bedrijven worden in ieder geval ingetrokken, voordat de A27/A12 Ring Utrecht wordt opengesteld, dus voordat enig effect als gevolg van ingebruikname van het project op Natura 2000-gebieden kan optreden.
Wat is destijds de onderliggende regel voor deze beleidswijziging geweest, aangezien er per saldo méér stikstof wordt uitgestoten wanneer er gesaldeerd mag worden met stikstofruimte die al lange tijd niet meer in gebruik is? Hoe oud mogen deze contracten zijn als ze gebruikt worden voor externe saldering en hoeveel tijd mag er dus tussen originele stikstofuitstoot van de saldogever en nieuwe stikstofuitstoot van de saldonemer zitten? Bent u bereid deze beleidswijziging terug te draaien? Zo nee, waarom niet?
Er is geen sprake van een beleidswijziging. Er wordt enkel stikstofruimte ingezet die het gevolg is van de feitelijk gerealiseerde capaciteit (gerealiseerde stallen) op het moment dat de overeenkomst wordt gesloten. Daarnaast worden enkel overeenkomsten gesloten met bedrijven die recentelijk nog een representatieve hoeveelheid dieren hadden staan.
Hoeveel stikstofruimte heeft het Rijk in vervolg op deze beleidswijziging al opgekocht voor toekomstige projecten? Om hoeveel boerderijen c.q. vergunningruimte gaat het en waar zijn deze boerderijen gelegen?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 14 en 15 is geen sprake van een beleidswijziging. Tot nu toe zijn ten behoeve van extern salderen met in totaal 19 bedrijven overeenkomsten gesloten. Van 13 van deze bedrijven is stikstofruimte ingezet voor de projecten ViA15 en A27/A12 Ring Utrecht. De zes bedrijven waarvan nog geen ruimte is ingezet, zijn gelegen in Didam, Helvoirt, Kamerik, Weesp, Westbroek en Zegveld.
Acht u, reflecterend op deze casus, de hele gang van stikstofzaken in het kader van het Tracébesluit A27/A12 Ring Utrecht 2020 een ordentelijke wijze van (samen)werken of vindt u het via deze wijze eenzijdig ophalen van stikstofruimte bij de boer een staaltje koehandel dat niet voor herhaling vatbaar is? Wat kan en moet er volgens u beter en hoe gaat u dat borgen?
Het stikstofonderzoek en de aankoop van stikstofruimte voor dit project zijn ordentelijk verlopen en conform interbestuurlijke afspraken.5 De bottleneck zit echt bij de huidige staat van de natuur als gevolg van onder andere een jarenlange overbelasting door stikstof. Hiervoor heeft het kabinet de Structurele aanpak stikstof vastgesteld en aanvullend neemt het kabinet maatregelen in het kader van het Nationaal Programma Landelijk Gebied. Er wordt volop gewerkt aan de implementatie hiervan, maar de uitvoering kost tijd. Hierdoor zullen ook de komende jaren in veel gevallen uitgebreide onderzoeken moeten worden uitgevoerd en allerlei projectspecifieke maatregelen worden genomen – zoals het aankopen op vrijwillige basis van stikstofruimte van bijvoorbeeld veehouderijen – om projecten mogelijk te kunnen maken.
Luxetaks op drinkwater |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichtgeving over een luxetaks op drinkwater?1
Ja.
Deelt u de mening dat drinkwater een primaire levensbehoefte is, die niet alleen weggelegd dient te zijn voor de rijken? Zo ja, wilt u de waterbedrijven op hun falie geven voor dit onaanvaardbare plan en het plan van tafel vegen, zeker in een tijd waarin alles duurder wordt en veel mensen niet meer rond kunnen komen? Graag een gedetailleerd antwoord.
Ja, drinkwater is een eerste levensbehoefte. De Europese Drinkwaterrichtlijn verplicht dat iedereen toegang heeft tot drinkwater. Betaalbaarheid van drinkwater is daarom erg belangrijk.
Voldoende beschikbaarheid van bronnen voor de bereiding drinkwater is niet meer vanzelfsprekend. De toenemende vraag naar drinkwater en de onder druk staande waterkwaliteit zet het watersysteem als geheel onder druk. We moeten nadenken over hoe we de Nederlandse drinkwatervoorziening toekomstbestendig maken. In de Beleidsnota Drinkwater is onder meer gekozen om in te zetten op waterbesparing. Afgesproken is te beginnen met een verkenning (overzicht) van mogelijke maatregelen en instrumenten voor zowel huishoudens als bedrijven om drinkwater te besparen. Dit najaar wordt de Kamer geïnformeerd over deze verkenning. Over de mogelijke maatregelen en instrumenten in de nog te verschijnen verkenning heeft nog geen besluitvorming heeft plaatsgevonden. In de beleidsreactie op de verkenning zal worden ingegaan op (on)wenselijkheid van diverse onderdelen van de verkenning.
Waterbesparing begint met bewustzijn. Ik waardeer dat de drinkwaterbedrijven hier steeds meer aandacht voor vragen. Het idee van het instellen van een hoger tarief voor bovengemiddeld gebruik, meer gebruik dan nodig voor de eerste levensbehoeften, is een mogelijkheid die in de verkenning aan de orde komt en in Vlaanderen al is geïmplementeerd.
Het bericht dat een taskforce een einde moet maken aan de Rijnbrug-impasse. |
|
Daniel Koerhuis (VVD) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Een taskforce moet een einde maken aan de Rijnbrug-impasse»?1
Ja.
Wat is uw reactie op dit bericht?
Het is goed dat de provincie Gelderland en de provincie Utrecht de discussie over de Rijnbrug tussen Rhenen en Kesteren middels een taskforce proberen op te lossen. De rol van het Rijk is in 2012 in een bestuursovereenkomst vastgelegd, waarin overeengekomen is dat het Rijk géén financiële bijdrage levert.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de Rijnbrug?
De Rijnbrug tussen Rhenen en Kesteren verkeert in goede staat en er is geen reden om de brug op te nemen in het programma Vervanging en Renovatie. Gezien de druk op het bestaande instandhoudingsbudget is het noodzakelijk om kunstwerken die einde levensduur zijn prioriteit te geven.
Deelt u de mening dat de Rijnbrug belangrijk is voor de verbinding tussen Rivierenland en de Gelderse Vallei?
De brug over de Nederrijn maakt onderdeel uit van de provinciale weg N233. Het is aan beide provincies om te bepalen hoe belangrijk de verbinding is tussen Rivierenland en de Gelderse Vallei.
Hoe hoog scoort de Rijnbrug in de Integrale Mobiliteitsanalyse (IMA)?
De Rijnbrug Rhenen is voor de scheepvaart geen knelpunt in de IMA. De wegverkeersverbinding over de Rijnbrug bij Rhenen maakt geen onderdeel uit van het hoofdwegennet. Het is een weg in beheer bij de provincies Utrecht en Gelderland. De wegverbinding is daarom geen onderdeel van de IMA.
Hoe hoog zijn de variabelen voor de Rijnbrug in de IMA op basis waarvan u bepaalt of de brug wel of niet een probleem voor de doorstroming of de verkeersveiligheid vormt?
Zie antwoord op vraag 5.
Klopt het dat het verbreden van de Rijnbrug € 160 miljoen kost, dat provincies en gemeenten € 80 miljoen willen bijdragen en dat deze bijdrage een einddatum heeft?
De verbreding van de Rijnbrug tussen Rhenen en Kesteren betreft een provinciaal project. Ik heb geen inzicht in de geactualiseerde raming en het budget van het project.
Op basis waarvan zou u kunnen bepalen om binnen de IMA het Rijk de overige € 80 miljoen bij te laten dragen voor het verbreden van de Rijnbrug voor de betreffende einddatum?
Zoals in het antwoord op vraag 5 is aangeven, maakt deze weg geen onderdeel uit van het hoofdwegennet en is deze derhalve geen onderdeel van de IMA. Voor een bijdrage aan regionale en lokale projecten maken we vanuit IenW een afweging in de mate waarin de verbinding een Rijksbelang vertegenwoordigt. Zoals aangegeven is eerder in 2012 al aangegeven dat we vanuit het Rijk geen bijdrage leveren.
In hoeverre zou u de € 1,25 miljard nieuwe onderhoudsgelden en de € 7,5 miljard nieuwe woningbouwgelden kunnen gebruiken om het Rijk de overige € 80 miljoen bij te laten dragen voor het verbreden van de Rijnbrug voor de betreffende einddatum?
Zie antwoord 2 en 3. De plannen voor de verbreding van de Rijnbrug zijn in 2012 in een bestuursovereenkomst vastgelegd. Woningbouwplannen waren destijds geen aanleiding voor de beoogde verbreding.
Ruimtelijke ordening in de gemeente Katwijk |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de artikelenreeks van RTV Katwijk over ruimtelijke ordening in de gemeente Katwijk?1
Ja.
Klopt het dat het Rijksvastgoedbedrijf keer op keer de bouw van betaalbare woningen in de gemeente Katwijk belemmerde?
Ik herken me niet in het beeld dat het Rijksvastgoedbedrijf de bouw van betaalbare woningen keer op keer heeft belemmerd.
De aanleiding voor deze gebiedsontwikkeling lag in de kans voor woningbouw die door het vertrek van Defensie op vliegkamp Valkenburg openlag. Dit in een regio waar al decennialang een grote vraag naar woningen is. Het Rijksvastgoedbedrijf (destijds GOB en later RVOB) heeft in 2006 een dubbele Rijksdoelstelling meegekregen. Enerzijds op gebied van woningbouw en natuur en anderzijds een zakelijke doelstelling van opbrengstmaximalisatie, rekening houdend met de vooraanstaande Rijksdoelen. Deze opstelling paste bij de toenmalige gedachte dat overheden zich richting de markt zakelijk dienden op te stellen. Het Rijksvastgoedbedrijf heeft in de gebiedsontwikkeling altijd naar een passend evenwicht gezocht binnen deze doelstellingen. Vanaf de eerste plannen wordt gewerkt met een programma en ontwerp dat tot stand komt op aangeven van de gemeente (zie verderop in dit antwoord).
Voormalig vliegkamp Valkenburg (thans woongebied Valkenhorst) maakte tevens deel uit van een MIRT project voor de integrale verstedelijkingsopgave in Holland Rijnland (30.000 woningen), inclusief het realiseren van de ontsluiting van de Duin- en Bollenstreek via weg en OV (thans de Rijnlandroute en de HOV). Hiervoor is uiteindelijk door het Rijk circa 770 mln. euro toegezegd met een bijdrage vanuit het project Valkenburg van 22 mln. euro voor de infrastructuur, mede omdat de gebiedsontwikkeling doorslaggevend was voor het besluit om de Rijnlandroute te realiseren.
De basis voor de huidige opdracht ligt in de bestuurlijke afspraken over Unmanned Valley van 2018. Oorspronkelijk lag er een doelstelling voor financieel rendement en opbrengstmaximalisatie in de grondexploitatie. Deze financiële doelstelling is komen te vervallen met de bestuurlijke afspraken van 2018, voortkomend uit de bijsturing door de toenmalige Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Met andere woorden: er ligt geen winstdoelstelling meer op de gebiedsontwikkeling maar het is tevens niet de bedoeling dat er extra financiering vanuit het Rijk nodig is via de grondexploitatie. Er zijn reeds forse bijdragen vanuit het Rijk gedaan om het project mogelijk te maken, waaronder investeringen in infrastructuur in de omgeving, in Unmanned Valley, klimaatadaptatie en een subsidie vanuit de Woningbouwimpuls. Onderdeel van het project zijn ook nog de toekomstige investeringen in groen en recreatie in de omgeving en energieneutraliteit van het woongebied.
Het kader dat het Rijksvastgoedbedrijf voor de gebiedsontwikkeling heeft meegekregen (vanuit het Rijk, de regio en de gemeente) is de realisatie van een divers en evenwichtig woningbouwprogramma. Ook wordt met het huidige programma uitvoering gegeven aan het «Masterplan Valkenburg» dat door de gemeenteraad van Katwijk is vastgesteld in 2014. De afgelopen jaren is het programma geregeld besproken in een Coördinatieoverleg van de gemeente Katwijk waar ook Holland Rijnland en omliggende gemeenten zijn vertegenwoordigd. Het programma voldoet aan de stedenbouwkundige planuitwerking en het bestemmingsplan «Woongebied Valkenhorst» dat op 30 juni jl. is vastgesteld door de gemeenteraad van Katwijk.
Aanvullend hierop is in de samenwerkingsovereenkomst tussen de gemeente Katwijk en het Rijksvastgoedbedrijf uit 2020 het volgende afgesproken: als er financiële ruimte binnen de gebiedsontwikkeling ontstaat dan kan deze ruimte worden ingezet voor het vergroten van het aandeel betaalbare woningen en voor aanvullende maatregelen op het gebied van energieneutraliteit. Dit sluit aan bij mijn insteek om het aandeel betaalbare woningen te vergroten. Daarnaast zal na het onherroepelijk worden van het bestemmingsplan de markt worden uitgedaagd op hedendaagse en toekomstbestendige plannen. Aanvullend hebben de gemeente Katwijk en het Rijksvastgoedbedrijf een regulering van betaalbare woningen vastgelegd waarmee betaalbare woningen ook op termijn beschikbaar blijven voor de doelgroep.
Klopt het dat daarmee de verstening in de nieuwe wijk toenam en de kwaliteit achteruit kachelde en dat ten opzichte van de oorspronkelijke planning veel groen in de wijk is opgeofferd?
Gemeenten (zo ook Katwijk) stellen de ruimtelijke, kwalitatieve en economische kaders voor een gebiedsontwikkeling. De betreffende gemeente en het Rijksvastgoedbedrijf werken dit daarna uit in (stedenbouwkundige) plannen. De omvang van wegen, groen en dergelijke in de nieuwe wijk worden bepaald door de gemeente. De gemeente stelt de plannen vast in de gemeenteraad.
De afgelopen jaren is op verzoek van de gemeente Katwijk een aantal wijzigingen doorgevoerd in de kaders, waaronder inpassing van een bedrijventerrein voor «unmanned» technologie (Unmanned Valley), verandering van het watersysteem met kreken, aanpassing van het waterpeil in het plangebied, meer 50 km-wegen en archeologie. Daarnaast is door de toevoeging van 600 betaalbare woningen in de bestuurlijke afspraken van 2020 het totaalaantal woningen toegenomen naar 5.600. Deze wijzigingen hebben invloed op de opzet en woningdichtheid van de wijk. Maar ook na deze wijzigingen zijn de kwaliteitsambities voor de woonlocatie «Valkenhorst» onveranderd gebleven. Valkenhorst wordt ontwikkeld als een nieuwe dorpse kern met een eigen en groen karakter binnen de gemeente Katwijk. De kernwaarden van Valkenhorst zijn: de mens centraal, water en kreken als (historisch) DNA, veel beleef- en bruikbaar openbaar groen, en een dorps karakter. Deze kernwaarden zijn leidend geweest voor de stedenbouwkundige planuitwerking en het bestemmingsplan en zullen dat ook zijn voor de verdere uitwerking.
Voor de omliggende gebieden, die op de woonlocatie aansluiten, liggen er concrete plannen voor groen- en recreatieve versterking. Het Rijksvastgoedbedrijf draagt daar ook aan bij.
Hoe kan het dat de verhoudingen tussen de gemeente Katwijk en het Rijksvastgoedbedrijf zo zijn verhard? Stelde het Rijksvastgoedbedrijf als machtige partij zich naar uw oordeel daarin fatsoenlijk op?
Gemeenten (en provincies) stellen de ruimtelijke kaders en bepalen de bestemmingswijziging. De gemeente Katwijk is voor Valkenhorst het bevoegd gezag en beschikt over het planologisch instrumentarium om de herontwikkeling mogelijk te maken of tegen te houden. Het Rijksvastgoedbedrijf heeft op haar beurt het leeuwendeel (ca. 90%) van de te ontwikkelen gronden in eigendom en is de belangrijkste initiatiefnemer om tot realisatie van woningen te komen.
De gemeente Katwijk en het Rijksvastgoedbedrijf zijn dus wederzijds afhankelijk van elkaar om de ontwikkeling tot stand te brengen, zoals dat ook voor andere gebiedsontwikkelingen in het land het geval is. Beide partijen zijn op hun beurt weer afhankelijk van de medewerking van en samenwerking met de provincie Zuid-Holland en de gemeente Wassenaar.
Genoemde wederzijdse afhankelijkheden, scopewijzigingen en de vertragingen die zijn opgetreden hebben hun weerslag gehad op de onderlinge verhoudingen. Uiteraard spelen externe ontwikkelingen als de financiële crisis (periode 2009 – 2015) of wijzigingen in wet- en regelgeving (bijvoorbeeld op gebied van stikstof vanaf 2019) ook een belangrijke rol. Dit kan in het geval van Valkenburg het beste worden geïllustreerd aan de hand van de volgende tijdsbeschrijving op hoofdlijnen:
In periodes van langdurige bestuurlijke onderhandelingen komt het regelmatig voor dat er druk komt op de onderlinge relaties. De belangrijke mijlpaal van een door de gemeenteraad van Katwijk vastgesteld bestemmingsplan is inmiddels bereikt. Ik ga ervanuit dat we zo snel mogelijk met de bouw van de woningen kunnen starten om daarmee een bijdrage te leveren aan de grote woningbouwopgave in deze regio.
Met welk doel is het Rijksvastgoedbedrijf op pad gestuurd; met het genereren van maximale opbrengst of met het bezit bijdragen aan maximale welvaart?
Zie de beantwoording van vraag 2.
Heeft het Rijksvastgoedbedrijf wel opvolging gegeven aan aangenomen Kamermoties om voldoende betaalbare woningen te realiseren? Waaruit blijkt dat dan?
De gebiedsontwikkeling loopt sinds 2006 en het Rijksvastgoedbedrijf heeft te voldoen aan de kaders die daarvoor vastgesteld zijn. Het woningbouwprogramma is destijds op aangeven van lokale en regionale wensen en beleidskaders tot stand gekomen en kent de volgende uitgangspunten: een programma van oorspronkelijk 5.000 woningen, waarbij 70% van het programma voor de regio is bestemd en 30% voor de Katwijkse bevolking. Het programma bevat 500 woningen in een topwoonmilieu, dit is een beleidsopdracht vanuit de toenmalige Ministeries van VROM en EZ en is tevens onderdeel van het provinciaal beleid. Het resterende programma van 4.500 woningen bestaat voor 25% uit sociale huurwoningen, een percentage dat in regioverband is bepaald (Holland Rijnland).
Begin 2020 heeft de gemeente Katwijk de wens uitgesproken om in Valkenhorst meer betaalbare woningen te realiseren. Dit heeft geleid tot een aanvullende afspraak tussen de provincie Zuid-Holland, de gemeenten Katwijk en Wassenaar en het Rijksvastgoedbedrijf om het bestaande woningbouwprogramma met 600 betaalbare woningen uit te breiden (bestuurlijke afspraak 2020). Deze extra 600 betaalbare woningen worden in deelgebied 1 gerealiseerd. Deelgebied 1 heeft 3.500 woningen waarvan circa 50% in het betaalbare segment (inclusief sociaal). De totale ontwikkeling van 5.600 woningen bestaat voor 36% uit betaalbare woningen en bevat 500 woningen in het topwoonmilieu. Medio 2020 zijn de contracten en financiële afspraken hierover afgerond en vastgelegd in de samenwerkingsovereenkomst. Recent heb ik tijdens mijn werkbezoek aan voormalig vliegkamp Valkenburg aangegeven een onderzoek te steunen naar hoe het aandeel betaalbare woningen in de volgende deelgebieden kan worden vergroot. Het is de bevoegdheid van provincie om met gemeenten programmatische afspraken te maken. Het is aan gemeenten om beleidsmatige wijzigingen in het programma door te voeren.
Het Rijksvastgoedbedrijf is een agentschap en zal daarom moeten voldoen aan het kader dat een gebiedsontwikkeling ten minste financieel neutraal moet zijn (het schrijven van zwarte cijfers). Bij het afwijken van lopende contracten en bij uitvoering van moties (vergroten aandeel betaalbare woningen op Rijksgrond) is dit kader ook van toepassing. Gezien de fase waarin het project zich bevindt zullen aanvullende middelen nodig zijn om woningen in de vrije sector om te zetten naar betaalbare woningen.
Als reactie op de aangenomen motie Grinwis is mijn ministerie een onderzoek gestart naar de mogelijkheden om op rijksgronden meer betaalbare woningbouw te realiseren. De uitkomst van dit (nog lopende) onderzoek wordt op afzienbare termijn verwacht en met uw Kamer gedeeld.
Daarnaast heb ik de woningbouwimpuls (WBI) om projecten met minimaal 50% betaalbare woningen financieel te ondersteunen. De gemeente Katwijk heeft hieruit reeds middelen toegekend gekregen voor de ontwikkeling van het eerste deelgebied van locatie Valkenburg.
Komt het vaker voor dat het Rijksvastgoedbedrijf de bouw van betaalbare woningen belemmert en bemoeilijkt? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom is dit dan in Katwijk wel zo gegaan?
Zie de beantwoording van vragen 2, 4 en 6.
Bent u bereid het Rijksvastgoedbedrijf expliciet opdracht te geven om bij te dragen aan maatschappelijke doelen zoals leefbare wijken en betaalbare woningbouw in plaats van alleen te sturen op financiële criteria?
Zie beantwoording van vraag 2 en 6.
Het bericht dat de ACM instemt met de aanleg van een privaat net voor 500 MW aan zonneparken in Groningen |
|
Henri Bontenbal (CDA) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «ACM stemt in met aanleg privaat net voor 500 MW aan zonneparken in Groningen»?1
Ja.
Hoe kijkt u naar deze ontwikkeling, waarbij ontwikkelaars zoals Solarfields een elektriciteitsnet in privaat eigendom en beheer ontwikkelen en daarmee direct op het hoogspanningsnet van TenneT aangesloten kunnen worden, waarop, in tegenstelling tot op veel regionale netten, nog wel ruimte voor teruglevering is?
Het in privaat eigendom hebben, beheren en ontwikkelen van elektriciteitsnetten is geen nieuwe ontwikkeling. Het is op grond van de Elektriciteitswet 1998 en Europese regels al sinds vele jaren mogelijk voor private partijen om een ontheffing aan te vragen voor elektriciteitsnet, en deze te beheren als zogenaamd «gesloten distributiesysteem». De nationale en Europese regels bieden ruimte voor situaties waarin partijen, zoals bijvoorbeeld ziekenhuizen, windparken of industriële locaties, voorkeur hebben om hun eigen net te beheren in verband met technische- of veiligheidsredenen of omdat zij primair voor henzelf en aan hen verwante bedrijven elektriciteit transporteren. Het is een keuze voor marktpartijen zelf om een dergelijk net aan te leggen en een dergelijke ontheffing aan te vragen bij ACM. Er zijn doorgaans ook geen publieke belangen gemoeid bij de aanleg van een dergelijk net en de kosten voor aanleg van een privaat net dragen marktpartijen zelf.
Kunt u inzichtelijk maken hoe vaak het voorkomt dat ontwikkelaars van bijvoorbeeld wind- of zonneparken congestieproblemen omzeilen door ervoor te kiezen een privaat stroomnet aan te leggen, daarop opwekinstallaties te bundelen en vervolgens direct op het hoogspanningsnet in te voeden?
ACM houdt een openbaar register bij van afgegeven en actuele ontheffingen voor gesloten distributiesystemen voor elektriciteit en gas. ACM geeft aan dat recentelijk een aantal marktpartijen heeft aangegeven dat transportschaarste op het openbare net één van de aanleidingen is geweest voor het aanvragen van een dergelijke ontheffing. Partijen zijn echter niet verplicht om het aan te geven als dit een van de achterliggende redenen is voor een ontheffingsaanvraag en dit is ook niet een criterium waar ACM de aanvraag op toetst. Mij is dus niet bekend hoe vaak het voorkomt dat private partijen een gesloten distributiesysteem aanleggen vanwege transportschaarste op lager gelegen spanningsniveaus. Uit het register blijkt overigens geen duidelijke stijging van het aantal afgegeven ontheffingen voor GDS-en voor elektriciteit in recente jaren.
Kunt u aangeven welke criteria er door de Autoriteit Consument en Markt worden gehanteerd bij de afweging om al dan niet ontheffing te verlenen voor het beheer van het privaat elektriciteitsnet?
ACM beoordeelt een aanvraag op basis van de criteria neergelegd in de Elektriciteitswet 1998. Deze criteria vloeien voort uit het Europees-wettelijke kader.2 De belangrijkste eis is dat het bedrijfs- of productieproces van de gebruikers van het desbetreffende net «om specifieke technische of veiligheidsredenen geïntegreerd is» of dat het net «primair elektriciteit distribueert voor de eigenaar van dat net of de daarmee verwante ondernemingen». Daarnaast zien de criteria op de geografische locatie, functionele verbondenheid van het net, aantal en typen afnemers (in beginsel geen huishoudelijke afnemers), veiligheid en betrouwbaarheid van het net.
In hoeverre komt met het ontwikkelen van dit soort private elektriciteitsnetten het antidiscriminatiebeginsel uit de Elektriciteitswet in het geding, waarmee wordt voorgeschreven dat aanvragen op volgorde van binnenkomst moet worden beoordeeld?
Het non-discriminatiebeginsel komt niet in het geding. Vooropgesteld: de Elektriciteitswet 1998 schrijft niet voor dat aansluit- en transportaanvragen op volgorde van binnenkomst moeten worden beoordeeld. Dit is echter wel de meest voor hand liggende en de meest gebruikte invulling van het Europees vastgelegde non-discriminatiebeginsel dat al het handelen van netbeheerders normeert. Dit beginsel moeten netbeheerders toepassen wanneer sprake is van concurrerende aansluit- of transportaanvragen. Dat gebeurt in de praktijk nu met name omdat op veel plekken op het net de transportcapaciteit schaars is.
Transportschaarste is echter locatiespecifiek en dus aanwezig op specifieke netdelen en op specifieke spanningsniveaus en doorgaans ook slechts voor een richting: invoeding of afname. Aansluit- en transportverzoeken op verschillende locaties in het net concurreren in de praktijk niet noodzakelijkerwijs met elkaar. Het feit dat een netbeheerder op een specifieke locatie op een hoger spanningsniveau wel degelijk een aansluit- en transportverzoek kan accommoderen, terwijl zij of een (andere) regionale netbeheerder dat op een andere locatie, op een lager spanningsniveau niet kan, raakt niet aan het non-discriminatiebeginsel.
In hoeverre acht u het wenselijk dat partijen, die wellicht bij aansluiting op het regionale elektriciteitsnet andere aanvragers voor zich zouden hebben, via een privaat elektriciteitsnet alsnog voorrang kunnen krijgen? Welke mogelijkheden heeft u om, indien u deze ontwikkeling niet wenselijk acht, hier meer regie op te voeren?
Het meest wenselijke scenario is een waarin de netbeheerders beschikken over voldoende transportcapaciteit en er geen sprake is van transportschaarste. Gezien het bestaan van transportschaarste op het elektriciteitsnet vind ik het in algemene zin goed dat producenten van hernieuwbare elektriciteit alternatieve aansluitoplossingen uitwerken waarmee zij alsnog in staat worden gesteld om in te voeden. De aansluiting van een gesloten distributiesysteem op een hoger spanningsniveau concurreert ook niet noodzakelijkerwijs met de aansluiting van eventuele, andere beoogd aangeslotenen op lagere spanningsniveaus. In sommige gevallen kan het beslag op andere, overbevraagde spanningsniveaus en netonderdelen door aansluiting van een GDS op een hoger spanningsniveau juist afnemen, waardoor daar ook eerder ruimte is voor aansluiting van andere partijen in de toekomst ok lagere spanningsniveaus.
Het gesloten distributiesysteem als juridisch concept is echter van oorsprong bedoeld voor relatief specifieke situaties: ziekenhuizen, industrie- en bedrijventerreinen. Het is niet bedoeld als constructie voor een selecte groep samenwerkende marktpartijen om een recht op toegang te creëren voor aansluiting op andere, hogere (en minder zwaar belaste) spanningsniveaus. Ik zal daarom met ACM en netbeheerders in gesprek treden over dit onderwerp en onderzoeken of er een risico bestaat dat marktpartijen uitsluitend om deze redenen gesloten distributiesystemen aanleggen en of er deze ontwikkeling andere marktpartijen in negatieve zin kan raken. Als daar aanleiding voor is, zal ik eveneens onderzoeken hoe ik meer regie kan voeren op de ontwikkeling van gesloten distributiesystemen.
Het artikel 'Netbeheerder Tennet zet afname en opwek stroom van bedrijven stil' |
|
Silvio Erkens (VVD) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met artikel «Netbeheerder Tennet zet afname en opwek stroom van bedrijven stil»?1
Ja.
Bent u van mening dat deze problemen niet opeens zijn begonnen en dat er de afgelopen jaren al signalen waren dat het stroomnet vastliep in deze provincies?
Dat transportschaarste op het elektriciteitsnet in toenemende mate een probleem is, was bij mij bekend en ik heb uw Kamer hier het afgelopen jaar ook meermaals over geïnformeerd (o.a. Kamerstuk 29 023, nr. 281). Dat het elektriciteitsnet in Limburg en Noord-Brabant zijn grens op een gegeven moment zou bereiken, was mij eveneens bekend, maar de snel gestegen forse vraag naar transportcapaciteit vanuit de industrie de afgelopen maanden heeft voor een versnelling van de transportschaarste gezorgd.
Bent u bereid om een onafhankelijk onderzoek te laten uitvoeren naar de problemen op het stroomnet? Bent u daarbij specifiek bereid om ook te kijken naar de taakverdeling tussen netbeheerders, toezichthouders en overheden?
De Algemene Rekenkamer heeft recent onderzoek gedaan naar de transportschaarste op het elektriciteitsnet (Kamerstuk 36 100 XIIII, nr. 2) en concludeert o.a. dat ik sinds het ontstaan van de problematiek sterk ingezet heb op verbetering van de efficiënte benutting van het elektriciteitsnet. Hiermee heb ik, als gevolg van de toenemende vraag naar transportcapaciteit, de personeels- en materiaalschaarste en de lange doorlooptijd van energie-infrastructuurprojecten, de transportschaarste helaas niet kunnen wegnemen. De verhouding tussen netbeheerders, toezichthouders zoals de Autoriteit Consument en Markt (ACM) en overheden komt grotendeels tot stand op basis van Europese wetgeving en jurisprudentie en ligt dus vast. Mijn bewegingsvrijheid om de taakverdeling tussen deze partijen te wijzigen is uiterst beperkt.
Wat denkt u op korte termijn te kunnen doen en tot welk jaar bieden deze maatregelen soelaas?
Voor de problematiek in Limburg en Noord-Brabant heb ik samen met beide provincies de heer Voorhorst aangesteld als speciaal coördinator om samen met netbeheerders, medeoverheden en marktpartijen te komen tot verlichting van de problematiek in deze regio. Eén van de acties die gezamenlijk besproken wordt, is het congestiemanagement-onderzoek dat TenneT uitvoert en waarvan de resultaten recent zijn gepubliceerd door TenneT. Op basis van de nieuwe code congestiemanagement heeft TenneT aanvullende ruimte op het net gevonden. Er komt circa 1.700 MW aan extra ruimte beschikbaar (circa 10x de stad Maastricht). Die ruimte kan gecreëerd worden omdat er gebruik wordt gemaakt van flexibel vermogen van marktpartijen die tegen vergoeding het elektriciteitsnet ontlasten tijdens verwachte piekmomenten.
In de taskforce is ook afgesproken dat medeoverheden waar mogelijk de inpassing van nieuwe of uitbreiding van bestaande infrastructuur versnellen. Zo hebben de medeoverheden in Limburg en Noord-Brabant toegezegd dat ze maximaal mee zullen werken aan het plaatsen van koppeltransformatoren, waardoor TenneT zo snel mogelijk extra transportcapaciteit beschikbaar kan stellen. Helaas verwacht ik dat ondanks deze acties de situatie van transportschaarste niet structureel weggenomen kan worden waardoor bedrijven en instellingen in sommige gevallen moeten wachten op een aansluiting en transportcapaciteit. TenneT verwacht de komende jaren verschillende investeringen operationeel te hebben waardoor stapsgewijs extra ruimte ontstaat en partijen van transportcapaciteit kunnen worden voorzien.
Gezien de schaarste, hoe kijkt u naar het toepassen van prioritering en daarop maatwerk te bieden?
Voor het (maatschappelijk) prioriteren van uitbreidingsinvesteringen zie ik ruimte, zoals aangegeven in Kamerstuk 29 023, nr. 281. Ik werk dat op dit moment uit als onderdeel van het MIEK en zal daarin ook continue de informatie vanuit de CES’en actualiseren om zodoende de planningen van bedrijven en netbeheerders zo goed als mogelijk op elkaar aan te laten sluiten. In de kamerbrief Transportschaarste op het elektriciteitsnet in Nederland van 9 september ga ik verder op het vraagstuk van prioriteren in.
Kunt u toelichten hoeveel ruimte op het net gereserveerd is, maar nog niet wordt gebruikt (het zogeheten «handdoekje leggen»)? Waarvoor is die ruimte specifiek gereserveerd?
Netbeheerders moeten bij het bepalen van de hoeveelheid transportcapaciteit die zij nog kunnen uitgeven rekening houden met de fysieke belasting op het elektriciteitsnet en de reeds vergeven transportcapaciteit, die op dit moment nog niet gebruikt wordt maar op een voorzienbaar moment wel gebruikt zal worden. De omvang van deze gereserveerde transportcapaciteit is locatieafhankelijk en daar kan ik geen generieke uitspraak over doen. Als algemeen uitgangspunt vind ik het ook heel redelijk dat netbeheerders bij het aangaan van nieuwe transportverplichtingen rekening houden met de reeds uitgegeven maar nog niet fysiek gebruikte capaciteit. Bij het zogeheten «handdoekje leggen» gaat het om partijen die op een locatie ver vooruit transportcapaciteit contracteren zonder concrete plannen en initiatieven om deze op termijn ook daadwerkelijk te gebruiken. Netbeheerders gaan in een dergelijk geval met de partijen in gesprek of het vastleggen van transportcapaciteit ook echt nodig is. Ook bied ik in de Energiewet netbeheerders een grondslag om niet gebruikte transportcapaciteit weer vrij te laten vallen aan andere netgebruikers; uiteraard zal dat ook met de nodige waarborgen omkleed moeten worden. Volledigheidshalve zou ik nog willen aangeven dat het elektriciteitsnet niet continu «vol» is. Dat is alleen het geval op bepaalde piekmomenten waarop partijen gelijktijdig elektriciteit consumeren of produceren. Door het net effectiever te gebruiken, bijvoorbeeld door het inzetten van flexibiliteit (zoals bijvoorbeeld partijen die bereid zijn even minder af te nemen), kan er wel ruimte gevonden worden voor nieuwe gebruikers. Hier zet ik samen met netbeheerders dan ook op in.
Betekent de gereserveerde ruimte dat het net nog niet helemaal vol zit, maar dat het alleen administratief vol zit?
Zie antwoord vraag 6.
Hoe gaat u werk maken van snellere vergunningverlening voor netverzwaring? Hoe staat het met het uitwerken van een crisis- en herstelwetachtige aanpak zoals in het coalitieakkoord benoemd?
In het gesprek over de transportschaarste in Limburg en Noord-Brabant heb ik met de medeoverheden afgesproken dat ze er alles aan zullen doen om de netbeheerders te faciliteren in een snelle ruimtelijke inpassing van de energie-infrastructuur, zoals het bespoedigen van vergunningverlening of het bestemmen van ruimte voor energie-infrastructuur. Ook is afgesproken dat medeoverheden elkaar bijstaan als de capaciteit of expertise voor en snelle inpassing ontbreekt. Daarnaast heb ik fors geïnvesteerd in de vergroting van de slagkracht voor de Rijkscoördinatieregeling. Ik heb gesproken met de Raad van State. De Raad van State heeft aangegeven al maximaal in te zetten op het aantrekken van juristen. Er zijn op verzoek van de Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening en mij twee onderzoeken uitgevoerd door de Rijksuniversiteit Groningen (RUG) naar eventuele mogelijkheden om de bezwaarfase of beroepsfase te versnellen. De rapporten zullen binnenkort aan uw Kamer worden gezonden.
In de Energiewet veranker ik een aantal mogelijkheden à la de Crisis- en Herstelwet om de ruimtelijke inpassing van energie-infrastructuur te versnellen. Zo vergroot ik bijvoorbeeld de mogelijkheid om als provincie of Rijk te interveniëren bij moeilijk lopende projecten op gemeentelijk en provinciaal niveau.
Wat betekent dit voor de klimaatdoelen en onze aanpak voor bijvoorbeeld hybride warmtepompen en zonnepanelen?
Transportschaarste op het elektriciteitsnet en de snelheid waarmee additionele transportcapaciteit gerealiseerd kan worden zijn belangrijke parameters voor de transitiesnelheid. Dit vergt ook dat we in al het energiebeleid rekening moeten houden met de beschikbaarheid van transportcapaciteit op het elektriciteitsnet. Dit beoog ik ook met Nationaal Plan Energiesysteem te bewerkstelligen. Op dit moment zijn er (nog) geen transportbeperkingen voor hybride warmtepompen en zonnepanelen voor consumenten en kleine zakelijke gebruikers. Voor partijen met een grootverbruiksaansluiting kan dit inderdaad betekenen dat ze tijdelijk geen zonnepanelen of hybride warmtepomp kunnen installeren of in gebruik nemen.
Wat betekent dit voor de verduurzaming van de industrie en de geplande investeringen in de MIEK?
De verduurzaming van de Industrie is belangrijk bij het behalen van de klimaatdoelen. Via de CES’en en het MIEK werk ik nauw samen met de industriële clusters om de verduurzaming te faciliteren. Voldoende transportcapaciteit is hiervoor essentieel en hiervoor is uitbreiding van het elektriciteitsnet cruciaal. Een planmatige aanpak van de uitrol van energie-infrastructuur is nodig om deze infrastructuur mee te kunnen laten groeien. TenneT geeft in haar investeringsplannen zicht in de geplande uitbreidingen. Hierin heeft TenneT de MIEK projecten meegenomen.
Vindt u dat netbeheerders ook meer ruimte moeten krijgen om te anticiperen op mogelijke schaarste en met meer risico moeten kunnen investeren?
De kern van de huidige regulering betreft het bevorderen van de betrouwbaarheid, veiligheid en betaalbaarheid van het energiesysteem. Binnen het reguleringskader zijn geen (wettelijke) beperkingen voor de netbeheerders om anticiperend te investeren. Dit hebben de netbeheerders ook recent aangegeven in het kader van het ACM-methodebesluit in 2021. Uiteraard is het van belang dat netbeheerders bij investeringen rekening houden met te verwachten ontwikkelingen en dat doen ze ook. De ACM ziet hier op toe. De vraag naar transportcapaciteit stijgt echter veel sneller dan dat netbeheerders kunnen realiseren en de wens om te elektrificeren is als gevolg van de gestegen gasprijs door de oorlog in Oekraïense nog eens toegenomen. Dit bemoeilijkt het anticiperen/het nemen van investeringsbesluiten door de netbeheerders. Uiteraard investeren netbeheerders waar ze toch al werkzaamheden verrichten zoveel mogelijk toekomstvast.
Bent u bereid om subsidies zoals de SDE++ meer vorm te geven naar duurzame energieproductie die het elektriciteitssysteem ontlast en/of niet gebruikt? Waarom wel/niet?
Aanvullend op de transportindicatie heb ik in de laatste SDE++ ronde voor zonneproductie boven de 1 MW al ingesteld dat zon-PV maximaal 50% van de piekcapaciteit mag aansluiten om zodoende het net te ontlasten. Ik onderzoek voor de nieuwe SDE++-ronde of ik ook redelijkerwijs met de belasting van het elektriciteitssysteem rekening kan houden voor andere categorieën.
Bent u bereid om in de regio’s met een volgelopen stroomnet met grote prioriteit te beginnen met de uitrol van energieopslag mogelijkheden? Vindt u het logisch om deze techniek eerst in te zetten op plekken met netschaarste?
Batterijen kunnen in potentie bijdragen aan het efficiënter benutten van het elektriciteitsnet omdat zij de mogelijkheid in zich hebben om pieken van afname of invoeding van elektriciteit af te vlakken. Tegelijkertijd kunnen batterijen ook transportschaarste in de hand werken als ze op verkeerde momenten worden geladen of ontladen. De heer Voorhorst onderzoekt samen met netbeheerders specifiek in Limburg en Noord-Brabant, waar een aantal batterijen in de wachtrij staat, of deze met een flexibel contract alvast aangesloten zouden kunnen worden. De netbeheerders werken aan een codewijzigingsvoorstel om partijen die hun vermogen (verbruik en/of invoeding) flexibel aanbieden met een flexibel contract aan te sluiten. Ook heb ik regelmatig contact met partijen in de opslagbranche en hun branchevereniging om te horen waar zij behoeften aan hebben.
Bent u bereid om deze situatie als een crisis te erkennen en dus ook met bijbehorende spoed en creativiteit te werken aan oplossingen?
Ik zie de transportschaarste als een van mijn belangrijkste dossiers en voel de urgentie. Om die reden heb ik samen met regionale bestuurders de heer Voorhorst aangesteld om snel en met de nodige creativiteit naar de problematiek in Limburg en Noord-Brabant te kijken. Om ook op nationaal niveau hier voldoende regie te hebben, heb ik een taskforce ingesteld. Hierin worden zowel lessen en benodigde acties uit zowel het zuiden van het land als uit bijvoorbeeld Amsterdam opgepakt. Ik verwacht eind dit jaar hiervan de eerste resultaten te kunnen melden.
Gezien het feit dat de energiewet te laat komt voor het vinden van meer creatieve oplossingen, bent u bereid om onderdelen van de wet al eerder te behandelen en in werking te laten treden?
De Energiewet biedt extra mogelijkheden om transportschaarste te verlichten. Ook de aanpassing van Netcodes door toezichthouder ACM biedt concrete handvatten. Ik zet er op in om de wet als geheel met spoed bij uw Kamer aan te bieden. De Energiewet ligt inmiddels bij de Raad van State en ik verwacht deze aan het einde van dit jaar aan uw Kamer aan te kunnen bieden. Ik wil dan ook een beroep doen op uw Kamer voor een snelle behandeling. Ik zie vooruitlopend op de indiening van het wetsvoorstel bij uw Kamer geen ruimte om separaat elementen uit het voorstel aan uw Kamer voor te leggen.
Kunt u deze vragen voorafgaand aan het zomerreces beantwoorden?
Helaas is beantwoording voor het zomerreces niet gelukt.
De intimidatie van klokkenluiders na kritiek op de Omgevingswet. |
|
Maarten Goudzwaard (JA21) |
|
Hugo de Jonge (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Welke stappen onderneemt u volgend op het gesprek tussen Eerste Kamerlid Kluit en de secretaris-generaal van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties over intimidatie en het non-actief stellen van ambtenaren die kritiek op de Omgevingswet uitoefenen?1 2
In het overleg van de commissies voor Infrastructuur, Waterstaat en Omgeving (IWO) en voor Economische Zaken en Klimaat/Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (EZK/LNV) van de Eerste Kamer op 17 mei 2022 heeft de fractie van GroenLinks melding gemaakt van signalen van niet-professionele escalatie naar personen die kritiek hebben op de voortgang of de inhoud van de Omgevingswet. Naar aanleiding daarvan heb ik aan de secretaris-generaal van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties gevraagd om nadere gesprekken te voeren vanuit zijn verantwoordelijkheid voor de organisatie. De secretaris-generaal heeft gesproken met de desbetreffende senator en dat heeft ertoe geleid dat zich vier personen hebben gemeld die over hun ervaringen een gesprek willen voeren met de secretaris-generaal. De gesprekken met alle melders worden gevoerd en ook binnen mijn ministerie vinden de gesprekken plaats over omgangsvormen en grenzen van integer escalatiegedrag. Ik verwacht begin oktober de Kamer hierover nader te kunnen informeren.
Wat zegt het over de sfeer op uw ministerie dat senator Peter Nicolaï een extern meldpunt heeft ingesteld voor ambtenaren die onder druk zijn gezet om hun zorgen niet te melden of die zijn gedwongen om misleidende informatie te geven over de voortgang van het Digitaal Stelsel Omgevingswet (DSO)?
Het is belangrijk dat, als er signalen zijn over ongewenst gedrag van medewerkers, deze worden gemeld en zo concreet mogelijk worden. Dan kan dat worden besproken en onderzocht. Als er mensen zijn die zich onder druk gezet hebben gevoeld door medewerkers van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties dan nodig ik ze uit zich te melden bij de secretaris-generaal, zodat de signalen concreet worden, kunnen worden besproken en onderzocht. Dan kan daarvan worden geleerd, kunnen waar mogelijk verbeteringen worden doorgevoerd en zo nodig maatregelen genomen.
We hechten eraan te benadrukken dat we de signalen die zijn afgegeven zeer serieus nemen, maar tegelijkertijd niet herkennen dat dit de manier van werken is van de tientallen mensen die zich dagelijks, onder hoge druk en zeer gemotiveerd, inzetten voor de invoering van de Omgevingswet.
Heeft u de ontwikkelingen rondom de invoering van Omgevingswet en het DSO rooskleuriger voorgesteld dan daadwerkelijk het geval is en heeft u tegenvallende tussenrapportages over de Omgevingswet proberen te verbloemen?
Nee, dat is niet het geval. In mijn berichtgeving aan uw Kamer maak ik melding van de voortgang bij de invoering van de Omgevingswet. In deze berichtgeving zijn en worden u zowel de positieve als negatieve aspecten in de voortgang gemeld. Bijvoorbeeld over de aanhoudende vraagstukken in de planketen en de wederzijdse afhankelijkheden tussen alle daarbij betrokken partijen. Tevens bent u geïnformeerd over het beeld van onafhankelijke instanties zoals het Adviescollege ICT die deze voortgang geregeld hebben beoordeeld. Zoals gebruikelijk maak ik rapportages, zoals over het indringend testen van de ketenketen, ook openbaar via de website van het interbestuurlijke Programma Aan de Slag met de Omgevingswet3.
Is de datum van 1 januari 2023 voor het inwerkingtreden van de Omgevingswet nog haalbaar?
Ja.
De door de Eerste Kamer aangenomen motie Rietkerk c.s.4 spreekt naar de uitvoeringspraktijk uit dat de inwerkingtreding per 1 januari 2023 het uitgangspunt is en blijft, zodat de bevoegde gezagen hun voorbereidingen daarop kunnen inrichten en de uitvoering zo min mogelijk vertraging oploopt.
Aan de acties in de aangescherpte Hoofdroute 2022, waaronder de afgesproken minimale eisen wordt momenteel hard gewerkt. Er is afgesproken dat bij het niet halen van een mijlpaal aan een Tijdelijke Alternatieve Maatregel of een workaround wordt gewerkt. Op deze manier kan er steeds een stap verder worden gezet richting inwerkingtreding. Bevoegde gezagen kunnen in de preproductieomgeving oefenen met het DSO, de software en de nieuwe manier van werken. Wanneer bevoegde gezagen een mijlpaal niet halen is en wordt gezorgd dat zij kunnen voor een TAM of workaround. De verschillende Tijdelijke Alternatieve Maatregelen en workarounds worden – bij de punten waar dit aan de orde is – uitgewerkt en in voorkomend geval getest ten behoeve van de inwerkingtreding op 1 januari 2023. Via het Indringend Keten Testen wordt gekeken naar de werking van de DSO-keten. De rapportage over IKT 1 heeft u ontvangen. In oktober ontvangt u de rapportage over IKT 2. Het Indringend Keten Testen is een doorlopend proces, ook om te zorgen voor continue verbetering. Het dilemma dat nu speelt richting inwerkingtreding is tussen enerzijds de parlementaire planning en daarmee politieke realiteit en anderzijds de roep om duidelijkheid vanuit de uitvoeringspraktijk. De uitvoeringspraktijk heeft behoefte om zo snel mogelijk te weten of de wet inwerking treedt. De Eerste Kamer ontvangt op basis van de gevoerde debatten op 21 en 28 juni en de aangenomen motie Rietkerk c.s. nadere informatie in oktober over de voortgang van de aangescherpte Hoofdroute 2022, de minimale criteria en tevens de uitkomst van IKT 2, de enquête en een reactie op het rapport van begin oktober van AcICT. Ik stuur u deze informatie in afschrift eveneens toe.
Een verantwoorde invoering is de afspraak. Verantwoorde inwerkingtreding betekent dat burgers en bedrijven tijdens de overgang naar het nieuwe stelsel bediend moeten blijven worden. Zij moeten initiatieven kunnen blijven ontplooien, bijvoorbeeld in de planning en realisatie van woningbouw en initiatieven op het gebied van de energietransitie. Er zijn diverse waarborgen aangebracht om juist dit te verzekeren. Hiervan heeft u een afschrift ontvangen.5
Zoals aangegeven is niet alles in één keer af of klaar. Er is bestuurlijke bereidheid om in de komende maanden definitieve stappen te zetten en voorbereidingen te doen die nodig zijn voor inwerkingtreding. Hierbij houden de bestuurlijke partners en ik een vinger aan de pols. Waaronder via de continue monitoring. De komende periode vinden bestuurlijke overleggen plaats over de voortgang richting de inwerkingtreding per 1 januari 2023.