Het bericht 'Renovatie Afsluitdijk duurt door fout zeker 3 jaar langer, valt duurder uit' |
|
Aukje de Vries (VVD), Remco Dijkstra (VVD) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Renovatie Afsluitdijk duurt door fout zeker 3 jaar langer, valt duurder uit»?1
Ja.
Kunt u al iets meer zeggen, dan in de brief van 4 november 2020 aan de Tweede Kamer staat, over de oorzaak van deze fout bij het project Afsluitdijk?2
In de reeksen van combinaties van waterstanden en golfhoogten die kunnen optreden waren bepaalde reeksen niet meegenomen. Het ging om relatief lage waterstanden waarbij toch vrij hoge golven kunnen optreden vanuit de IJsselmeerzijde. Hoewel voor het opstellen van de hydraulische randvoorwaarden een zorgvuldig proces is gevolgd waarbij ook diverse externe deskundigen zijn betrokken, ontbrak deze combinatie die voor het ontwerp onmisbaar bleek te zijn.
Wat zijn de gevolgen van het langer duren van de renovatie van de Afsluitdijk voor het autoverkeer, vrachtverkeer en fietsverkeer?
Het autoverkeer zal langer enige hinder ondervinden. Op de sluizen zal veelal één rijstrook per richting beschikbaar zijn. Dat leidt alleen op drukke momenten tot extra reistijd. De versterking van het dijklichaam zelf en de vernieuwing van de A7 worden naar verwachting uiterlijk 2023 afgerond. De lange wegversmallingen die op dit moment nodig zijn voor de vernieuwing van de A7 zullen daarna verleden tijd zijn. Voor vrachtverkeer blijft de breedte beperkt tot 3 m, waardoor exceptionele transporten over de Afsluitdijk voor langere tijd niet mogelijk zijn.
Het fietspad zal als gevolg van de vertraging langer dicht moeten blijven. Fietsers en wandelaars kunnen gebruik blijven maken van de fietsbus.
Deelt u de mening dat de hinder door eventuele uitloop van de werkzaamheden zo beperkt mogelijk moet blijven en zoveel mogelijk moet worden beperkt? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u dat realiseren?
Bij de uitloop van werkzaamheden streef ik, net als bij de werkzaamheden die nu worden uitgevoerd, naar zo min mogelijk hinder voor gebruikers van de weg, de vaarweg en voor de omgeving. Rijkswaterstaat en de opdrachtnemer overleggen met tal van belanghebbenden hoe de hinder voor hen zo goed mogelijk kan worden beperkt, bijvoorbeeld door noodzakelijke volledige wegafsluitingen zoveel mogelijk op rustige momenten of in de nacht te plannen.
Kan al een indicatie gegeven worden van de extra kosten? Ten koste van welke andere projecten gaat dit, aangezien de kosten ten laste van het Deltafonds gebracht worden?
Zoals ik u in mijn brief van 4 november jl. voor het Wetgevingsoverleg Water meldde, had ik gehoopt uw Kamer al meer te kunnen laten weten over de benodigde budgetaanvulling voor dit project. Helaas is dat op dit moment nog niet mogelijk, omdat we hier nog over in gesprek zijn met de aannemer. Naar verwachting kan ik u hierover komend voorjaar meer duidelijkheid geven. Vooralsnog is er geen sprake van dat dit ten koste gaat van andere projecten die worden bekostigd uit het Deltafonds.
Kunt u deze vragen schriftelijk beantwoorden voor het wetgevingsoverleg Water van 11 november 2020 dan wel deze vragen mondeling beantwoorden in het wetgevingsoverleg Water?
Ja.
Het artikel 'Leiding Waternet verzwijgt vernietigende veiligheidstest' |
|
Corrie van Brenk (PvdA) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Leiding Waternet verzwijgt vernietigende veiligheidstest»?1
Ja.
Herinnert u zich de mondelinge vragen die eerder gesteld zijn over dit onderwerp?2
Ja.
Heeft Waternet u op de hoogte gesteld van (de resultaten van) het uiterst kritische pentest-rapport en wanneer is dat gebeurd?
Naar aanleiding van de eerdere publicatie over Waternet door FtM heeft de Inspectie voor de Leefomgeving en Transport (ILT) als toezichthouder op het drinkwaterbedrijf in het kader van de Wet beveiliging netwerk en informatiesystemen (Wbni) op 27 oktober 2020 een gesprek met de directie van Waternet gevoerd. Tijdens dit gesprek is de ILT niet geïnformeerd over dit pen-test rapport of uitkomsten van andere pen-testen. Daags na het gesprek heeft Waternet de ILT op de hoogte gesteld van een mogelijk voorgenomen publicatie van FtM over een pen-test rapport van begin 2020. De ILT was voorafgaand aan de publicatie van Follow the Money (FtM) op 2 november 2020 niet op de hoogte van de inhoud van de rapportage over deze pen-test. De ILT heeft op 2 november 2020 de pen-test rapportage opgevraagd en op 3 november 2020 alsnog ontvangen.
Vindt u dat u hierover op de hoogte had moeten worden gesteld op enig moment, ook na de eerdere publicatie van FTM over de beveiliging van Waternet, als dit niet het geval is?
Waternet laat, net als andere organisaties, in hun reguliere bedrijfsvoering regelmatig pen-tests uitvoeren. Uit die testen komen vrijwel altijd verbeterpunten, die door de organisaties worden gebruikt om de cybersecurity te versterken. Het is geen gangbare praktijk dat aanbieders van essentiële diensten de uitkomsten van vertrouwelijke pen-testen periodiek ongevraagd aan toezichthouders toesturen. Het was echter, gegeven de actuele omstandigheden, passend geweest als de ILT tijdig was ingelicht door Waternet, ook al was er op dat moment geen wettelijke verplichting of concreet verzoek vanuit de ILT om dat te doen.
Heeft u er vertrouwen in dat de algemeen directeur en de dijkgraaf u goed zullen informeren in de toekomst?
Ik vertrouw erop dat het management en het bestuur van Waternet de ILT in de toekomst goed zullen informeren over welke maatregelen zijn genomen om aan de zorgplicht uit de Wbni te voldoen. Waternet verleent medewerking aan het onderzoek dat de ILT heeft opgestart.
Hoe oordeelt u over het bericht dat het de onderzoekers die dit rapport schreven, in staat waren binnen korte tijd binnen te dringen in de systemen van Waternet?
Ik heb er begrip voor dat de Kamer in deze casus snel alles boven water wil halen. Ook voor mij heeft het de hoogste urgentie dat er door grondig onderzoek een compleet beeld ontstaat. Daarom worden deze vragen meegenomen in het door de ILT geïnitieerde onderzoek. Dit onderzoek – dat is gericht op het drinkwaterrelevante deel van Waternet – richt zich naast de naleving van de Wbni, leveringszekerheid van drinkwater ook op de governance van de organisatie.
Hoe oordeelt u over de stelling dat er op vrijwel elke beveiligingslaag wel iets is aan te merken?
Zie antwoord vraag 6.
Hoe is het mogelijk dat een bedrijf als Waternet, dat voorziet in vitale infrastructuur, zwakke communicatieprotocollen tussen servers kent, waardoor relatief makkelijk versleutelde wachtwoorden en gebruikersnamen kunnen worden achterhaald en dat Waternet gebruik maakt van sterk verouderde besturingssystemen en hardware (waarvan de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid(NCTV) zegt dat zij buiten werking zouden moeten worden gesteld)?
Zie antwoord vraag 6.
Hoe oordeelt u over het onderzoeksresultaat dat er maar liefst elf grote kwetsbaarheden te identificeren zijn, waarvan vijf kritiek en vijf met een hoog risiconiveau?
Zie antwoord vraag 6.
Hoe oordeelt u over het bericht dat volgens de pentest maar liefst 13.691 poorten open staan en dat het lukte om kwaadaardige scripts uit te voeren?
Zie antwoord vraag 6.
Hoe oordeelt u over het bericht dat de directeur van Waternet het bestuur niet van de resultaten van de uitgevoerde pentest op de hoogte lijkt te hebben gesteld?
Zie antwoord vraag 6.
Hoe oordeelt u over het bericht dat het bestuur van Waternet (de dijkgraaf) een lid van het algemeen bestuur (volksvertegenwoordiger) die daar om vraagt, weigert inzage te geven in de uitkomsten van het rapport – desnoods in gecensureerde vorm – en hem adviseert daarbij «vandaan te blijven»?
Zie antwoord vraag 6.
Hoe oordeelt u over de stelling dat er vanuit de directie niets is gedaan met het kritische pentest-rapport en dat de acties die wel genomen zijn, op eigen initiatief door security officers zijn uitgevoerd?
Zie antwoord vraag 6.
Hoe oordeelt u over de stelling dat er zoveel problemen in het netwerk zijn dat een expert verwacht dat een hacker kan doorspringen naar de vitale processen die Waternet uitvoert?
Zie antwoord vraag 6.
Hoe oordeelt u over onze stelling dat deze resultaten en de handelingen aanleiding geven tot direct ingrijpen door de Minister, en het niet te laten bij een eigen intern onderzoek door Waternet?
In mijn brief van 4 november 20203 heb ik toegelicht dat de ILT een eigen onderzoek opstart. Eerst moeten de resultaten van zowel dit lopende onderzoek van de ILT als het extern uitgevoerde onderzoek in opdracht van Waternet worden afgewacht. Pas als deze resultaten bekend zijn kan worden bepaald of interventies nodig zijn. De ILT heeft geen reden om aan te nemen dat de leveringszekerheid van het drinkwater bij Waternet als gevolg van cyberrisico’s in het geding is.
Bent u bekend met maatregelen die Waternet naar aanleiding van het eerste artikel van FTM heeft getroffen en, zo ja, welke zijn er getroffen en wanneer?
Waternet heeft mij medegedeeld dat er uit voorzorg een nog striktere scheiding tussen de procesautomatisering en kantoorautomatisering is aangebracht. Of en zo ja welke verdere maatregelen zijn getroffen door Waternet wordt meegenomen in het genoemde onderzoek van de ILT. Ik zal de Kamer hierover nader informeren.
Is deze pentest gemeld bij Nationaal Cyber Security Centrum, aangezien organisaties in vitale sectoren verplicht zijn om ernstige digitale veiligheidsincidenten te melden bij het NCSC? Zo ja, op welke datum? Zo nee, wat zijn de consequenties van het niet melden van deze ernstige fouten?
Nee, de vertrouwelijke pen-test is door Waternet niet gemeld bij het NCSC. Een Pen-test is een interne test door ethische hackers in opdracht van een aanbieder om de cyberveiligheid te checken en waar nodig te verbeteren. Er is bij een pen-test geen sprake van een moedwillige inbreuk of cyberincident met significante gevolgen voor de continuïteit van de dienstverlening4. Pen-testen en de uitkomsten daarvan zijn ingevolge de Wbni niet meldplichtig. Aan het niet melden daarvan bij het NCSC zijn derhalve geen gevolgen verbonden.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voorafgaand aan het wetgevingsoverleg Water op 11 november a.s.?
Ja.
Het bericht 'Termunten is slecht bereik zat: 'We moeten op de dijk staan om te kunnen bellen'' |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA), Anne Kuik (CDA) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Termunten is slecht bereik zat: «We moeten op de dijk staan om te kunnen bellen»»?1
Ja.
Klopt het dat in Termunten en in Termunterzijl het mobiel telefoonbereik dusdanig slecht is, dat inwoners, bedrijven, thuiszorgmedewerkers en alarmnummer 112 regelmatig niet bereikbaar zijn?
Dat is mij niet bekend. Ook bij Agentschap Telecom zijn hierover geen meldingen bekend.
Op verzoek van mijn ministerie hebben TNO en Agentschap Telecom in 2014–2015 onderzoek gedaan naar de mobiele bereikbaarheid van het alarmnummer 112 buitenshuis. Uit het onderzoek komt naar voren dat het percentage geslaagde testoproepen in Nederland rond de 99% ligt.2 Dit komt mede door het feit dat mobiele noodoproepen voorrang krijgen ten opzichte van al het andere mobiele telefoonverkeer. Noodoproepen kunnen ook door andere beschikbare (Nederlandse of buitenlandse) netwerken afgehandeld worden op het moment dat het eigen mobiele netwerk niet beschikbaar is. Ook bij een goede dekking kunnen overigens mislukte noodoproepen optreden. Meerdere factoren zijn van invloed op de slagingskans van een mobiele oproep, zoals netwerkdekking, het type toestel, het gedrag van de beller, maar ook factoren als weersinvloeden, vegetatie en bebouwing. Dit maakt dat zelfs bij een optimale dekking de slaagkans van 100% niet wordt bereikt.
In het kader van technische ondersteuning heeft het agentschap in februari en maart 2016 twee onderzoeken uitgevoerd naar de mobiele bereikbaarheid van alarmnummer 112 in de provincie Groningen. Tijdens dit onderzoek heeft het agentschap drivetests uitgevoerd op een wegtraject van circa 100 kilometer dat loopt van Ter Apel – via de grens met Duitsland – tot aan Delfzijl. Termunten en Termunterzijl zijn hierbij ook aangedaan. Uit het onderzoek komt naar voren dat het percentage geslaagde 112-testoproepen op dit traject boven de 99,5% lag. Hoewel Agentschap Telecom nadien geen 112-bereikbaarheidsmetingen meer heeft verricht in de provincie, acht zij de kans groot dat door de inzet van lagere frequentiebanden en nieuwe netwerktechnieken de mobiele oproepbaarheid van het alarmnummer eerder is verbeterd dan verslechterd.
Ik vind het belangrijk om verder te vermelden dat mensen zelf ook de kans op een geslaagde mobiele noodoproep naar het alarmnummer 112 kunnen vergroten. Op de website van het Ministerie van Veiligheid en Justitie staan hiervoor diverse tips vermeld.3 Eén van de tips is het aanhouden van een vaste lijn, waarmee ook naar 112 kan worden gebeld.
Deelt u de mening dat anno 2020 iedereen in Nederland over snel internet en mobiele netwerkdekking moet kunnen beschikken, ongeacht waar men woont, omdat dit van belang is voor onder andere veiligheid, leefbaarheid en economische activiteiten?
In onder meer de Nota Mobiele Communicatie heeft het kabinet aangegeven dat mobiele communicatie een basisbehoefte is geworden. Zoals daar beschreven: «Zoals in de Nota Frequentiebeleid 2016 en het Actieplan Digitale Connectiviteit beschreven is draadloze communicatie een onmisbare grondstof geworden voor de Nederlandse samenleving. De maatschappelijke afhankelijkheid van draadloze communicatie neemt hierdoor toe. Ze is een randvoorwaarde voor economische groei in Nederland met sterke positieve effecten op de economie. Ze is de smeerolie voor de ontwikkeling van nieuwe producten en diensten en voor de innovatie van bestaande producten en diensten. Deze ontwikkelingen illustreren dat er sprake is van een basisbehoefte».4
Wat is de precieze reden van het slechte mobiele telefoonbereik in Termunten en in Termunterzijl? Komt dit door ligging van deze plaatsen in een grensgebied, onvoldoende netwerkdekking door onvoldoende masten of spelen ook oorzaken als isolatie en weeromstandigheden een rol?
Op grond van gesprekken met de gemeente, de mobiele netwerkaanbieders, en de beschikbare informatie kan ik niet slechts één reden aanwijzen voor het enigszins beperkte mobiele netwerkbereik. Elk van de door u genoemde factoren speelt in de praktijk waarschijnlijk een rol.
Welke factoren stonden en staan een snelle oplossing van het bereikbaarheidsprobleem in Termunten en Termunterzijl in de weg?
Ik heb contact gehad met de gemeente Delfzijl en de drie mobiele netwerkaanbieders. Ik begrijp dat er momenteel gesprekken lopen met één mobiele netwerkaanbieder. Die wil graag een opstelpunt creëren om de bestaande dekking van diens netwerk te verbeteren. Er wordt momenteel door de gemeente en deze partij gezocht naar geschikte plekken voor dat opstelpunt. Zodra die gevonden zijn, kan het noodzakelijk blijken om ook vergunningen te verkrijgen. Bijvoorbeeld voor de werkzaamheden die moeten worden verricht om de benodigde infrastructuur aan te leggen. Op dat moment kunnen belanghebbenden nog bezwaar maken tegen de afgifte van die vergunningen. Vooralsnog is er naar mijn mening echter geen reden om te denken dat een oplossing niet binnen een redelijke termijn kan worden gevonden.
Bent u bereid Agentschap Telecom te vragen om met de gemeente Delfzijl, telecomproviders en andere betrokken partijen in overleg te gaan ten behoeve van een spoedige oplossing voor dit probleem?
Zoals in de beantwoording van vraag 5 aangegeven is er een constructieve samenwerking tussen een mobiele netwerkaanbieder en de gemeente Delfzijl. Er is vooralsnog geen reden om aan te nemen dat dit niet gaat leiden tot een oplossing. Ik zie dan ook geen noodzaak om partijen (ongevraagd) met elkaar aan tafel te zetten.
In hoeverre is de situatie ten aanzien van het mobiel telefoonbereik in Termunten en Termunterzijl exemplarisch voor die in andere Nederlandse plaatsen? In hoeveel en in welke andere Nederlandse gemeenten is de mobiele bereikbaarheid in bepaalde delen momenteel nog niet op orde? Welke acties lopen er om die te verbeteren?
De mobiele netwerkdekking in Nederland behoort tot de absolute wereldtop. Er zijn nog maar heel weinig plekken in Nederland waar mobiel telefoneren of internetten moeilijk of zelfs onmogelijk is. Om dat zo te houden en zelfs voor een verdere verbetering te zorgen heb ik bij de afgelopen verdeling van de 700 MHz-vergunningen een dekkings- en snelheidseis gesteld. Deze houdt in dat – behoudens een beperkt aantal uitzonderingen – de winnaars van die 700 MHz-vergunningen per medio 2022 op 98% van het geografisch grondgebied van elke gemeente dekking moeten bieden die een minimale snelheid van 8 Megabit per seconde («Mbps») mogelijk maakt. Genoeg om diensten zoals browsing, audiostreaming, videostreaming (in een gemiddelde kwaliteit), en bellen, mogelijk te maken. Vanaf medio 2026 moet dat zelfs 10 Mbps zijn.5
Het is echter onvermijdelijk dat er plekken in Nederland zijn en blijven waar de mobiele netwerkdekking niet volledig is en dat misschien wel nooit zal worden. Zie bijvoorbeeld hetgeen daarover opgemerkt in de Nota Mobiele Communicatie: «Deze dekkingseis betekent niet dat er straks in 100% van de tijd en in 100% van Nederland een mobiel signaal beschikbaar is. Een dergelijke dekkingsgraad is als gevolg van natuurkundige beperkingen niet haalbaar. Omgevingsfactoren als gebouwen, het weer en begroeiing zorgen hier voor beperkingen. (...) Daarnaast wordt met deze eis inpandige dekking, zoals bij mensen thuis of in een ondergrondse parkeergarage, niet altijd gegarandeerd. Door moderne isolatienormen die het energieverbruik van huizen verlagen kan het mobiele netwerksignaal niet door alle muren of ramen dringen».
Hoe verloopt de uitvoering van de op 27 maart 2018 aangenomen motie-Van den Berg, die de regering verzoekt de deadline waarvoor heel Nederland kan beschikken over snel internet (minimaal 100 megabit per seconde, conform de Europese ambitie) te vervroegen naar uiterlijk 2023 (Kamerstuk 24 095, nr. 434)? Ligt de uitrol van dit snelle internet op schema? Zo nee, bent u bereid extra stappen te zetten? Wanneer ontvangt de Kamer de eerstvolgende Voortgangsrapportage Actieplan Digitale Connectiviteit?
In het Algemeen Overleg Telecommunicatie op 17 oktober 2018 heb ik toegezegd de Kamer jaarlijks te informeren over de doelstelling dat in 2023 iedereen kan beschikken over een vaste verbinding van tenminste 100 Megabit per seconde (Mbps).6 Ik heb de Kamer geïnformeerd met de Voortgangsrapportage Actieplan Digitale Connectiviteit van 19 december 2019.7 In 2019 kon 97% van de huishoudens hierover beschikken. Uitgaande van de huidige uitrol en de openbaar aangekondigde uitrolplannen heeft Dialogic becijferd dat naar verwachting voor eind 2023 nog eens circa 2,5 procent van de adressen in Nederland zal worden aangesloten op snel internet. Daarmee zou eind 2023 tenminste 99,5% van de adressen in Nederland kunnen beschikken over snel internet. Ik blijf dit nauwlettend monitoren. Zoals aangegeven in de brief van 19 december 2019, wordt de breedbandkaart jaarlijks geactualiseerd en wordt de Kamer voortaan over de voortgang van de doelstelling geïnformeerd als jaarlijks terugkerend onderdeel van de rapportage over de Nederlandse Digitaliseringsstrategie (NDS).8 De volgende NDS wordt in het tweede kwartaal van 2021 verwacht. De actualisatie van de breedbandkaart wordt op dit moment uitgevoerd, echter is er bij verschillende partijen vertraging opgelopen waardoor het informeren van de Kamer in december naar alle waarschijnlijkheid niet haalbaar is. De Kamer zal in het eerste kwartaal van 2021 worden geïnformeerd of eerder indien mogelijk.
Wanneer ontvangt de Kamer de brief die toegezegd is in het algemeen overleg Telecommunicatie op 11 juni 2020 over de telefonische bereikbaarheid in Overijssel (waaronder Vilsteren en Hoge Hexel)?
Evenals ik heb gedaan voor de situatie in Termunten en Termunterzijl heb ik voor de beantwoording van deze vraag contact gehad met de gemeente Wierden (Hoge Hexel), de gemeente Ommen (Vilsteren), en de mobiele netwerkaanbieders.
Erkend werd dat de dekking in en om Hoge Hexel verbeterd kan worden. Gelukkig is er recentelijk een vergunning afgegeven aan KPN om een opstelpunt bij Hoge Hexel te plaatsen. Dit opstelpunt zal naar verwachting ergens in de komende maanden worden geplaatst.9 Dit zal tot een verbetering leiden van de dekking van in ieder geval KPN. KPN heeft laten weten dat zij voornemens is om op dat opstelpunt een mast te plaatsen waar ook andere mobiele netwerkaanbieders hun antennes en apparatuur nog kunnen bijplaatsen. Ook de dekking van de overige netwerken kan daarmee op termijn worden verbeterd als zij dat noodzakelijk of wenselijk achten.
Met betrekking tot Vilsteren heb ik inmiddels contact gehad met de mobiele netwerkaanbieders en de gemeente Ommen. Ik wil echter wachten op een respons van de gemeente Ommen voordat ik u definitief informeer over de situatie en de ontwikkelingen daar. Om de beantwoording van uw overige vragen niet nog langer te vertragen heb ik besloten daar niet op te wachten en u alvast deze beantwoording te sturen. Ik beoog u hier definitief over te informeren in het kader van het aankomende AO Telecomraad zoals voorlopig gepland op 7 december 2020.
Het bericht 'Uitbaggeren van het Westgat is weer nodig' |
|
Aukje de Vries (VVD), Remco Dijkstra (VVD) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Uitbaggeren van het Westgat is weer nodig»?1 Wat vindt u van het bericht?
Ja, ik ben ermee bekend. Bij de beantwoording van de vragen 2 en 3 ga ik op het bericht in.
Wanneer is het Westgat voor het laatst uitgebaggerd door Rijkswaterstaat? Klopt het dat dit voor het laatst twee jaar geleden (2018) is gebeurd?
Het Westgat is in 2018 op verzoek van de regio als pilot eenmalig uitgebaggerd in opdracht van het Havenbedrijf Lauwersoog en niet in opdracht van Rijkswaterstaat. De baggerwerkzaamheden zijn gefinancierd door de betrokken regionale partijen: provincies Fryslân en Groningen, de gemeenten Het Hogeland en Noardeast-Fryslân, het Havenbedrijf Lauwersoog en de Visafslag Lauwersoog.
Hoe heeft het regulier baggeren van het Westgat de afgelopen twee jaar plaatsgevonden? Hoe wordt het regulier baggeren bij het Westgat uitgevoerd en hoe vaak? Wat is de planning voor het baggeren en het op diepte houden van het Westgat?
Er is geen sprake van regulier baggeren van het Westgat. In 2018 is eenmalig als pilot, in opdracht van het Havenbedrijf Lauwersoog, een drempel in de buitendelta weggehaald, nadat die door aanzanding te ondiep voor de gebruikers was geworden.
Wat vindt u van de oproep om «werk met werk» te maken? Welke mogelijkheden ziet u daartoe? In hoeverre zou dit goedkoper kunnen zijn?
Ik ondersteun de oproep om zaken zo (kosten)efficiënt mogelijk aan te pakken. Er is bij de pilot van het Westgat in 2018 verkend in hoeverre het mogelijk zou zijn om het zand dat vrijkomt door het baggeren van het Westgat te gebruiken voor kustonderhoud (in het kader van veiligheid) door middel van zandsuppleties bij bijvoorbeeld Ameland of Schiermonnikoog. Kustonderhoud wordt uitgevoerd met twee doelstellingen: het onderhoud van de basiskustlijn (de kustlijn op dezelfde plek houden) en het meegroeien van het kustfundament met de zeespiegel (aanvullen van de zandvoorraad). De doelstellingen voor het kustfundament worden alleen gehaald als er zand van buiten het kustfundament (de NAP -20 meter lijn) wordt gebruikt. Het gebruiken van zand van binnen het kustfundament (dus van een lagere diepte, zoals uit Westgat) draagt niet bij aan dit doel en kan dus niet worden gebruikt.
Hoe moet dit bericht worden gezien in relatie tot de aangenomen motie Aukje de Vries c.s. d.d. 11 december 2019 waarin «de regering wordt verzocht de bereikbaarheid van de Waddeneilanden en Waddenhavens in beleidsstukken aan te merken als van maatschappelijk en economisch belang» (Kamerstuk 29 684, nr. 198)? Bent u het eens dat het dan ook van maatschappelijk en economisch belang is om in de uitvoering ook de bereikbaarheid van de Waddeneilanden en Waddenhavens te waarborgen en te regelen? Zo nee, waarom niet?
Met de ontwerpAgenda voor het Waddengebied 20502 (Agenda) is invulling gegeven aan de motie van het lid De Vries c.s.3 waarin de regering wordt verzocht de bereikbaarheid van de Waddeneilanden en Waddenhavens in beleidsstukken aan te merken als van maatschappelijk en economisch belang. In de Agenda wordt onderkend dat bereikbaarheid van groot belang is voor de economie en de leefbaarheid. Het uitgangspunt voor de bereikbaarheid in het Waddengebied is dat er zoveel mogelijk gebruik wordt gemaakt van de natuurlijke geulen. De vaargeulen in de buitendelta’s (waaronder het Westgat) worden gemarkeerd door boeien die af en toe, vanwege de dynamiek in het gebied, verlegd moeten worden. In de eerder aan u meegezonden kopie van de brief aan het college van gedeputeerde staten van Groningen van 10 juli 20174 is aangegeven dat Rijkswaterstaat geen baggerwerkzaamheden verricht in de dynamische buitendelta’s. Conform de uitgangspunten uit de Nationale Omgevingsvisie en de Agenda wordt de Rijksinzet omtrent duurzame bereikbaarheid van de Waddeneilanden en de Waddenhavens vastgelegd in het Nationaal Waterprogramma 2022–2027 (NWP). Toekomstige opgaves, morfologische ontwikkelingen en ontwikkelingen in de scheepvaart en mobiliteit kunnen worden verkend als onderdeel van het Uitvoeringsprogramma van de Agenda, daarbij rekening houdend met onder meer de impact op de natuur.
Bent u het eens dat het op diepte houden van het Westgat van belang is voor de bereikbaarheid van Lauwersoog en dus ook van belang is voor de economie in het gebied?
De bereikbaarheid van de haven van Lauwersoog is belangrijk voor de regionale economie. De eindevaluatie van de pilot in 2021 zal de betrokken regionale partijen inzicht geven in de kosten en baten van de eenmalige verdieping van het Westgat.
Door de provincie Groningen is in september 2020 – namens de betrokken partijen – een tussenevaluatie van de pilot het Westgat uitgebracht. In die tussenevaluatie staat dat de baggeringreep bij het Westgat een versterkend effect heeft (gehad) op de economische betekenis van de haven. Totdat de eindevaluatie van de pilot heeft plaatsgevonden, kunnen echter nog geen definitieve conclusies worden getrokken.
Kunt u aangeven wat de (economische) effecten zijn geweest van het baggeren van het Westgat? Bent u het met de havendirecteur van Lauwersoog eens dat het baggeren een succes was en de bedrijven en regio daarvan geprofiteerd hebben?
Zie de beantwoording onder vraag 6.
Bent u bereid om deze vragen één voor één te beantwoorden en in ieder geval ruim voor het algemeen overleg Wadden?
Ja, bij deze.
Een gebrekkig bereik van mobiele telefonie en internet in Termunten/Termunterzijl |
|
William Moorlag (PvdA) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Termunten is slecht bereik zat: «We moeten op de dijk staan om te kunnen bellen»»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het hebben van mobiele telefonie en internet inmiddels een essentiële basisvoorziening is geworden? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
In onder meer de Nota Mobiele Communicatie heeft het kabinet aangegeven dat mobiele communicatie een basisbehoefte is geworden. Zoals daar beschreven: «Zoals in de Nota Frequentiebeleid 2016 en het Actieplan Digitale Connectiviteit beschreven is draadloze communicatie een onmisbare grondstof geworden voor de Nederlandse samenleving. De maatschappelijke afhankelijkheid van draadloze communicatie neemt hierdoor toe. Ze is een randvoorwaarde voor economische groei in Nederland met sterke positieve effecten op de economie. Ze is de smeerolie voor de ontwikkeling van nieuwe producten en diensten en voor de innovatie van bestaande producten en diensten. Deze ontwikkelingen illustreren dat er sprake is van een basisbehoefte».2
Acht u het mogelijk dat door gebrekkig bereik hulpdiensten via 112, huisartsen of thuiszorgmedewerkers niet of te moeilijk bereikbaar zijn? Zo ja, deelt u de mening dat dit niet te tolereren is? Zo nee, waarom niet?
Dat is mij niet bekend. Ook bij Agentschap Telecom zijn hierover geen meldingen bekend.
Op verzoek van mijn ministerie hebben TNO en Agentschap Telecom in 2014–2015 onderzoek gedaan naar de mobiele bereikbaarheid van het alarmnummer 112 buitenshuis. Uit het onderzoek komt naar voren dat het percentage geslaagde testoproepen in Nederland rond de 99% ligt.3Dit komt mede door het feit dat mobiele noodoproepen voorrang krijgen ten opzichte van al het andere mobiele telefoonverkeer. Noodoproepen kunnen ook door andere beschikbare (Nederlandse of buitenlandse) netwerken afgehandeld worden op het moment dat het eigen mobiele netwerk niet beschikbaar is. Ook bij een goede dekking kunnen overigens mislukte noodoproepen optreden. Meerdere factoren zijn van invloed op de slagingskans van een mobiele oproep, zoals netwerkdekking, het type toestel, het gedrag van de beller, maar ook factoren als weersinvloeden, vegetatie en bebouwing. Dit maakt dat zelfs bij een optimale dekking de slaagkans van 100% niet wordt bereikt.
In het kader van technische ondersteuning heeft het agentschap in februari en maart 2016 twee onderzoeken uitgevoerd naar de mobiele bereikbaarheid van alarmnummer 112 in de provincie Groningen. Tijdens dit onderzoek heeft het agentschap drivetests uitgevoerd op een wegtraject van circa 100 kilometer dat loopt van Ter Apel – via de grens met Duitsland – tot aan Delfzijl. Termunten en Termunterzijl zijn hierbij ook aangedaan. Uit het onderzoek komt naar voren dat het percentage geslaagde 112-testoproepen op dit traject boven de 99,5% lag. Hoewel Agentschap Telecom nadien geen 112-bereikbaarheidsmetingen meer heeft verricht in de provincie, acht zij de kans groot dat door de inzet van lagere frequentiebanden en nieuwe netwerktechnieken de mobiele oproepbaarheid van het alarmnummer eerder is verbeterd dan verslechterd.
Ik vind het belangrijk te vermelden dat mensen zelf ook de kans op een geslaagde mobiele noodoproep naar het alarmnummer 112 kunnen vergroten. Op de website van het Ministerie van Veiligheid en Justitie staan hiervoor diverse tips vermeld.4 Eén van de tips is het aanhouden van een vaste lijn, waarmee ook naar 112 kan worden gebeld.
Waarom is geen van de in het bericht genoemde providers tot nu in staat of bereid geweest het probleem met het slechte bereik op te lossen?
Ik heb contact gehad met de gemeente Delfzijl en de drie mobiele netwerkaanbieders. Ik begrijp dat er momenteel gesprekken lopen met één operator die graag een opstelpunt wil creëren om de bestaande dekking van diens netwerk te verbeteren. Er is dus bereidheid. Bovendien heb ik momenteel geen reden om aan te nemen dat de geïnteresseerde mobiele netwerkaanbieder en de gemeente niet in staat zijn om er uiteindelijk voor te zorgen dat er een geschikte locatie wordt gevonden.
Bent u bereid met de telecomproviders te overleggen om deze problematiek op korte termijn te helpen op te lossen? Zo nee, waarom niet?
Zoals in de beantwoording van vraag 4 aangegeven is er een constructieve samenwerking tussen een mobiele netwerkaanbieder en de gemeente Delfzijl. Er is vooralsnog geen reden om aan te nemen dat dit niet gaat leiden tot een oplossing. Ik zie dan ook geen noodzaak om partijen (ongevraagd) met elkaar aan tafel te zetten.
Zijn er meer gebieden in Nederland waar het bereik dermate te wensen overlaat dat mobiel telefoneren of internetten moeilijk of zelfs onmogelijk is? Zo ja, om hoeveel gebieden gaat het en wat gaat u doen om er zorg voor te dragen dat de dekking daar ook afdoende wordt?
De mobiele netwerkdekking in Nederland behoort tot de absolute wereldtop. Er zijn nog maar heel weinig plekken in Nederland waar mobiel telefoneren of internetten moeilijk of zelfs onmogelijk is. Om dat zo te houden en voor een verdere verbetering te zorgen heb ik bij de afgelopen verdeling van de 700 MHz-vergunningen een dekkings- en snelheidseis gesteld. Deze houdt in dat – behoudens een beperkt aantal uitzonderingen – de winnaars van die 700 MHz-vergunningen per medio 2022 op 98% van het geografisch grondgebied van elke gemeente dekking moeten bieden die een minimale snelheid van 8 Megabit per seconde («Mbps») mogelijk maakt. Genoeg om diensten zoals browsing, audiostreaming, videostreaming (in een gemiddelde kwaliteit) en bellen mogelijk te maken. Vanaf medio 2026 moet dat zelfs minimaal 10 Mbps zijn. De precieze vergunningsvoorschriften, inclusief de reikwijdte van de uitzonderingen, kunt u terug lezen in de Staatscourant. Daar zijn de uitgegeven vergunningen gepubliceerd.5
Het is echter onvermijdelijk dat er plekken in Nederland zijn en blijven waar de mobiele netwerkdekking niet volledig is en dat misschien wel nooit zal worden. Dit is ook in de Nota Mobiele Communicatie aan uw Kamer uitgelegd. Zie bijvoorbeeld: «Deze dekkingseis betekent niet dat er straks in 100% van de tijd en in 100% van Nederland een mobiel signaal beschikbaar is. Een dergelijke dekkingsgraad is als gevolg van natuurkundige beperkingen niet haalbaar. Omgevingsfactoren als gebouwen, het weer en begroeiing zorgen hier voor beperkingen. (...) Daarnaast wordt met deze eis inpandige dekking, zoals bij mensen thuis of in een ondergrondse parkeergarage, niet altijd gegarandeerd. Door moderne isolatienormen die het energieverbruik van huizen verlagen kan het mobiele netwerksignaal niet door alle muren of ramen dringen».6
Het bericht ‘Fundering van 1 miljoen huizen bedreigd door laag grondwaterpeil’ |
|
Jessica van Eijs (D66), Tjeerd de Groot (D66) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het artikel «Fundering van 1 miljoen huizen bedreigd door laag grondwaterpeil»?1
Ja.
Deelt u de conclusie van het aangehaalde Deltares-onderzoek dat er ongeveer 1 miljoen woningen gevaar lopen, met mogelijk tot € 100.000 aan schade per huishouden? Wat zijn uw inspanningen om dit tegen te gaan?
In het recente Deltares-onderzoek2 wordt aangegeven dat naar verwachting tussen de 750.000 en 1.000.000 woningen op een fundering staan die gevoelig kan zijn voor bodemdaling en lage grondwaterstanden. Bij het merendeel van de panden, aldus dit onderzoek, is de verwachte ordegrootte van herstelkosten beperkt, tussen de € 500 en € 10.000. Bij een kleiner deel van de panden zullen grondige herstelwerkzaamheden en/ of een nieuwe fundering nodig zijn: hier kunnen de kosten oplopen tot € 30.000–120.000. Het gaat hierbij om mogelijke kosten per eigenaar per pand en niet per huishouden. Een groot deel van deze woningen wordt ook bewoond door huurders. Ik deel de conclusie zoals in de vraag geformuleerd dus niet.
Zoals al bij eerdere beantwoording van Kamervragen aangegeven3 zet ik mij op verschillende manieren in om huiseigenaren te ondersteunen bij het verstevigen van de fundering en het voorkomen van verzakkingen. Ten eerste door de ontwikkeling van de «Landelijke viewer indicatieve aandachtsgebieden funderingsproblematiek». Deze viewer geeft op de kaart weer in welke gemeenten woningen staan die mogelijk gefundeerd zijn op houten funderingspalen. De viewer wordt dagelijks gemiddeld 1.500 maal geraadpleegd. Makelaars en taxateurs zijn tevens verplicht een afdruk uit deze viewer toe te voegen aan het taxatierapport bij een specifieke funderingsparagraaf, wanneer een woning wordt getaxeerd voor verkoop. Voorts ben ik voornemens om dit jaar nog een update van de richtlijnen voor kwalitatief goed en uniform funderingsonderzoek te ondersteunen.
Daarnaast ondersteun ik bij onderzoek naar en ontwikkeling van preventieve maatregelen, zoals lokale grondwaterinfiltratie en drainage en het tegengaan van bacteriële aantasting bijvoorbeeld.
Ook heb ik gefaciliteerd in het oprichten van het Fonds Duurzaam Funderingsherstel, ten behoeve van particuliere eigenaren die op de reguliere hypotheekmarkt niet in aanmerking komen voor een lening om de fundering van hun woning te herstellen. Wanneer de gemeente waarin de woning is gelegen een samenwerkingsovereenkomst heeft gesloten met het fonds, kunnen deze eigenaren in aanmerking komen voor een marktconforme lening. Met het Rijksprogramma Aanpak Funderingsproblematiek (RPAF) bekijken we welke andere ontwikkelingen in het veld interessant zijn en ondersteuning behoeven. Daarnaast heeft het Rijk meegewerkt aan de opbouw van het Kennis Centrum Aanpak Funderingsproblematiek (KCAF) met een funderingsloket, waar woningeigenaren met potentiële funderingsproblemen terecht kunnen voor informatie over de aanpak van onderzoek en herstel.
In hoeverre heeft u in beeld hoeveel en op welke locatie woningen met houten funderingen staan en wat zijn uw inspanningen om droogte van deze houten palen te voorkomen?
In mijn brieven van 14 februari 2014 en 12 juni 20144 heb ik uw Kamer reeds geïnformeerd over de omvang van de problematiek van houten paalfunderingen. Deze problematiek komt neer op tussen de 400.000 en 700.000 funderingsproblemen met woningen op houten palen en tussen de 150.000 en 300.000 woningen gefundeerd op staal.
De viewer indicatieve aandachtgebieden funderingsproblematiek geeft op de kaart weer in welke gemeenten woningen staan die mogelijk gefundeerd zijn op houten funderingspalen. Deze waarschijnlijkheid is gebaseerd op het bouwjaar van de panden en de bodemsoort. Alle houtfunderingen zijn gevoelig voor aantasting door schimmels indien het hout in contact komt met zuurstof ten gevolge van lage grondwaterstanden. Omdat het proces zich ondergronds afspeelt, is het onmogelijk aan te geven waar dit al gaande is en waar het bij een risico blijft.
Bijna alle factoren die een rol spelen bij funderingsproblematiek zijn onzeker, niet landelijk op pandniveau beschikbaar en gebaseerd op een inschatting. Vandaar ook dat we spreken over «indicatieve aandachtsgebieden funderingsproblematiek».
Het Rijk voert op diverse terreinen beleid ten aanzien van bodemdaling en droogte.
In het kader van het Deltaprogramma Zoetwater wordt voor de periode 2022–2027 800 mln. euro beschikbaar gesteld om de toekomstige beschikbaarheid van zoetwater beter te borgen, zodat Nederland beter weerbaar wordt tegen droogte en watertekorten.
In het kader van het Deltaprogramma Ruimtelijke Adaptatie start vanaf 2021 de impulsregeling ruimtelijke adaptatie. Hiermee wordt vanuit het Rijk 200 mln. euro beschikbaar gesteld als bijdrage aan maatregelen ter beperking van wateroverlast, hittestress, droogte en gevolgen van overstromingen5.
De Minister van LNV neemt de regie bij de aanpak van bodemdaling in veenweidegebieden en heeft daartoe het nationaal Veenplan opgesteld. Daarvoor is in het klimaatakkoord voor de periode 2020–2030 276 mln. euro beschikbaarheid gesteld6.
Specifiek voor het Groene Hart hebben Rijk en regio een Regiodeal afgesproken en stellen daarvoor samen 20 mln. euro beschikbaar. Het doel van de Regiodeal is om via een samenwerking tussen overheden, kennisinstellingen en bedrijfsleven handelingsperspectieven voor burgers, ondernemers en overheden te bieden en innovatieve oplossingen te vinden zowel voor de stedelijke als de landelijke problematiek rondom bodemdaling.
Voor een klimaatbestendig land- en watergebruik in bebouwd gebied is kennis van de stedelijke watervraag en (vooral) handelingsperspectief nodig. Om hier antwoord op te krijgen is, op basis van aanbevelingen van de beleidstafel Droogte, afgesproken dat gemeenten de regie nemen bij de aanpak van droogte in het bebouwd gebied en onderzoek doen naar klimaatbestendig land- en watergebruik in bebouwd gebied met focus op:
de watervraag van de stad, kwalitatief en kwantitatief, inclusief de watervraag van adaptatiemaatregelen voor hitte en droogte en hoe daarin voorzien kan worden;
het handelingsperspectief: maatregelen die kunnen worden genomen om schade te vermijden;
de omvang van vermijdbare schade van bovengenoemde maatregelen in bebouwd gebied.
Deze actie wordt getrokken door de VNG en gemeenten, met input van waterschappen, Deltaprogramma Ruimtelijke Adaptatie, Deltaprogramma Zoetwater en het Nationaal Kennisprogramma Bodemdaling.
Voorts is in het kader van het Deltaprogramma Ruimtelijke Adaptatie (DPRA) afgesproken dat alle overheden voor hun grondgebied stresstesten uitvoeren, om de kwetsbaarheden voor klimaatverandering in beeld te brengen. Daarbij gaat het ook om bodemdaling. Via de zogenaamde risicodialoog worden uitvoeringsprogramma’s opgesteld. Het is aan de betreffende overheden zelf te bepalen welk beleid en uitvoering ze op basis daarvan willen voeren. Bij de uitvoering van adaptatiemaatregelen kunnen decentrale overheden gebruik maken van de eerdergenoemde impulsregeling ruimtelijke adaptatie.
Is het waar dat deze problematiek primair bij betreffende waterschappen ligt, aangezien zij gaan over het grondwaterbeheer en daarmee de peilwaterstanden?
Deze problematiek ligt niet primair bij de waterschappen. Het grondwaterbeheer in Nederland is een gezamenlijke verantwoordelijkheid van overheden en eigenaren. Provincies bieden het algemene kader voor het grondwaterbeheer, maar hebben geen formele rol ten aanzien van het grondwaterpeil in stedelijk gebied. Waar mogelijk faciliteren (het proces), stimuleren (de samenwerking en kennisontwikkeling) en verbinden de provincies partijen7. Provincies ondersteunen op deze manier de gemeenten, waterschappen en particulieren. Daarbij is het doel enerzijds de kosten voor betrokkenen waar mogelijk te voorkomen (bestaande bouw) en anderzijds in te zetten op duurzaam, veilig en efficiënt gebruik van bodem en ondergrond, met name daar waar het nieuwbouw betreft8.
Waterschappen voeren het peilbeheer van het oppervlaktewater uit door in overleg met belanghebbenden peilbesluiten (laag Nederland) en streefpeilen (hoog Nederland) vast te stellen. Via het oppervlaktewaterpeil hebben waterschappen wel invloed op de grondwaterstanden in een gebied, maar kunnen ze er niet direct sturing aan geven. Waterschappen stellen met andere woorden geen grondwaterpeilen vast.
Waterschappen beheren het oppervlaktewaterpeil om, via een bestuurlijke afweging, de aanwezige belangen in het gebied (water aan- en afvoer, waterberging, watervoorziening, waterkwaliteit) en functies (bebouwde gebieden, landbouw, natuur etc.) te bedienen. Waterschappen zetten zich in om de peilen voor het oppervlaktewater jaarrond te handhaven. In (langdurig) droge perioden zullen grondwaterstanden onvermijdelijk dalen, ook in gebieden waar het oppervlaktewaterpeil kan worden gehandhaafd via wateraanvoer. Voor situaties van watertekorten is een wettelijke verdringingsreeks ingesteld voor de verdeling van het beschikbare oppervlaktewater.
Gemeenten hebben een zorgplicht ten aanzien van het grondwater. Deze zorgplicht betekent dat een gemeente in openbaar gebied maatregelen moet treffen om structureel nadelige gevolgen van de grondwaterstand voor de aan de grond gegeven bestemmingen zo veel mogelijk te voorkomen of te beperken. Dit geldt voor zover het treffen van deze maatregelen doelmatig is en niet tot de verantwoordelijkheid van een waterschap of provincie behoort.
Kunt u reflecteren op het feit dat ongeveer 80% van de watersysteemheffing wordt betaald door huishoudens, terwijl zij geen geborgde vertegenwoordiging hebben in de waterschappen, terwijl boeren die directe baat hebben bij een lage grondwaterstand en maar 8% van deze systeemheffing betalen, dat wel hebben?
De watersysteemheffing kent vier categorieën belastingplichtigen: ingezetenen, eigenaren van gebouwen, eigenaren van grond en eigenaren van natuurterreinen. Welk percentage van de kosten mag worden toegerekend aan de vier onderscheiden categorieën is vastgelegd in de Waterschapswet. Binnen de gegeven marges mag een waterschapsbestuur hierover besluiten nemen en legt daarover verantwoording af aan de kiezers.
In 2019 bedroeg de landelijke opbrengst van de watersysteemheffing € 1.519 miljoen. Landelijk gezien was de bijdrage van de groepen in de opbrengst als volgt (cijfers van de Unie van Waterschappen (UvW)):
Binnen de categorie gebouwd is de verhouding tussen de bijdrage van woningeigenaren 81% en de eigenaren van andere objecten 19%.
Grosso modo betalen ingezetenen ongeveer 80% van de watersysteemheffing. Agrariërs betalen de heffing ongebouwd (het overgrote deel van de 11,9%), maar betalen ook de heffing gebouwd en de ingezetenenheffing. Het is niet bekend welk deel zij hiermee in totaliteit betalen.
In het algemeen bestuur van een waterschap zijn de volgende groepen vertegenwoordigd: ingezetenen, eigenaren van grond, eigenaren van natuurterreinen (natuur) en eigenaren of gebruikers van bedrijfsruimten (bedrijven). In alle waterschappen bestaat het algemeen bestuur van een waterschap in meerderheid uit een vertegenwoordiging van de categorie ingezetenen (zonder dat er geborgde zetels voor ingezetenen zijn).
Het aantal zetels in de algemene besturen bedroeg in 2019 in totaal 602. De verdeling van dit aantal over de categorieën is als volgt:
Ingezetenen: 442 zetels, 73,4% van het totale aantal zetels;
Ongebouwd: 71 zetels, 11,8% van het totale aantal zetels;
Bedrijven: 63 zetels, 10,5% van het totale aantal zetels;
Natuur: 26 zetels, 4,3% van het totale aantal zetels.
Deelt u de mening dat de bevindingen uit het onderzoek van Deltares, samen met andere onderzoeken die bevestigen dat de kosten voor huiseigenaren zullen stijgen door dalende grondwaterpeilen2, moeten worden meegenomen in zowel de herziening van het belastingstelsel van de waterschappen als uw appreciatie van het advies van de commissie-Boelhouwer over de geborgde zetels? Zo nee, waarom niet?
De waterschappen mogen volgens de huidige systematiek alleen belasting heffen voor het zuiveren van water en voor kosten die gemaakt worden om het watersysteem in stand te houden. Het uitgangspunt van de waterschapsbelastingen is dat een evenredige bijdrage aan de kosten van het watersysteem wordt geleverd. De kosten die het waterschap maakt voor grondwaterbeheer zijn een onderdeel van de watersysteemheffing. Vergoeding van funderingsschade aan een woning is dit niet. Uit jurisprudentie blijkt ook dat de overheid niet aansprakelijk is voor de funderingsschade aan een woning als gevolg van de hoogte van de grondwaterstand. Eigenaren van de woningen zijn hier zelf voor verantwoordelijk. Daarmee is er geen reden om dit in de genoemde trajecten mee te nemen.
Kunt u aangeven op welke wijze u precies de «vinger aan de pols houdt» met betrekking tot de herziening van het belastingstelsel van de waterschappen met betrekking tot de rechtvaardigheid van het systeem, zoals u aangaf in de beantwoording van onze schriftelijke vragen van 20 december 2019?3 Hoe ziet uw participatie bij de herziening er precies uit?
Vanuit het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat is er regelmatig overleg over de ontwikkelingen binnen het onderzoek naar een mogelijke herziening van het belastingsysteem. Het element van «rechtvaardigheid», de mogelijkheid voor een bestuur om de lasten in redelijkheid over de diverse categorieën te kunnen verdelen, is in de overwegingen en het overleg een belangrijk aspect.
Bent u van mening dat de kosten van een omslag in de landbouw naar grondwaterpeil-afhankelijke landbouwmethodes nog opwegen tegen de kosten van inactie die bijvoorbeeld worden gepresenteerd door dit Deltares-onderzoek, maar ook door het eerdere onderzoek van het Planbureau voor de Leefomgeving?4 Indien u van mening bent dat een omslag uiteindelijk resulteert in lagere maatschappelijke kosten, kunt u aangeven hoe u hier de landelijke regie op gaat voeren? In hoeverre heeft u hiervoor bijvoorbeeld overleg gevoerd met uw collega van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit?
Waterpeilverhoging in veenweidegebieden is noodzakelijk om de negatieve effecten van bodemdaling tegen te ondergaan. Met geleidelijke waterpeilverhoging in combinatie met de inzet van innovatieve drainagetechnieken kan bodemdaling wellicht worden vertraagd, met verdergaande waterpeilverhoging in combinatie met alternatieve (natte) vormen van landgebruik kan verdere bodemdaling wellicht tot stilstand worden gebracht. Onderzoek en de uitvoering van gebiedspilots onder meer in het kader van het Nationaal Kennisprogramma Bodemdaling, het Klimaatakkoord en de Regiodeal Bodemdaling Groene Hart moet uitwijzen welke waterpeilverhoging met bijbehorend landgebruik in welke gebieden kosteneffectief kan worden uitgevoerd en toekomstperspectief biedt voor het desbetreffende gebied, mede in relatie tot het willen realiseren van bredere gebiedsopgaven. Zoals in de Kamerbrief over de Rijksbrede inzet op bodemdaling van 20 juni 201912 is aangegeven, heeft de Minister van LNV het voortouw en de regie als het gaat om de problematiek van veenoxidatie en bodemdaling in het veenweidegebied. Als invulling daarvan heeft de Minister van LNV op 13 juli jl. het Veenplan aan de Tweede Kamer aangeboden13.
In welke mate wordt er in de woningbouw momenteel nog gebruik gemaakt van houten palen in plaats van alternatieve funderingsmethoden?
Na de Tweede Wereldoorlog zijn houten paalfunderingen langzamerhand vervangen door geprefabriceerde betonnen palen. Sinds 1970 worden nauwelijks nog houten palen voor fundering gebruik, behalve voor lichte constructies.
Welke andere oorzaken dan een laag grondwaterpeil zijn er die bijdragen aan beschadigde funderingen van woningen en bent u bereid onderzoek te (laten) doen naar de staat van funderingen en de mogelijke reparatie daarvan?
Behalve een laag grondwaterpeil kunnen bij houten paalfunderingen de volgende problemen ontstaan:
Houten paalfunderingen en op staal gefundeerde woningen kunnen daarnaast funderingsproblemen krijgen als gevolg van beschadiging door (planten)wortels, bodemdaling en trillingen (bijvoorbeeld door zwaar verkeer, bouwwerkzaamheden in de omgeving).
Eigenaren van woningen zijn zelf verantwoordelijk voor de staat van hun woning en dus ook voor de staat van de fundering. Wel ondersteun ik via het Rijksprogramma Aanpak Funderingsproblematiek (RPAF) bewustwording over de problematiek en bijvoorbeeld de totstandkoming van herziene richtlijnen voor funderingsonderzoek, opdat er kwalitatief goed en uniform onderzoek wordt uitgevoerd, breed gedragen door het veld, en laagdrempelig en vrij toegankelijk. De huidige richtlijnen, zijn op te vragen bij het KCAF, die ook voorlichting geven over goed funderingsonderzoek.
Bewoners kunnen individueel onderzoek doen maar het is altijd beter in de wijk samen te werken. Voor gemeenten en woningeigenaren zijn brochures beschikbaar over een effectieve aanpak en worden netwerkbijeenkomsten en congressen georganiseerd. Een aantal gemeenten met excessieve problemen ondersteunt bewoners actief, bijvoorbeeld met bemiddeling tussen buren als ze er samen niet uitkomen, of subsidieert onderzoek. Bij onderzoek wordt veelal de voorwaarde gesteld dat de onderzoeksresultaten dan ook publiek mogen worden gemaakt. Deze intensievere benadering en werkwijze heeft tot doel te voorkomen dat onderzoek wordt uitgesteld en er een gevaarlijke woonsituatie ontstaat. Bij gemeenten ligt de verantwoordelijkheid te handhaven op gevaarlijke en overlast gevende woonsituaties. De Woningwet biedt hiervoor de basis en gemeenten worden hierover mede vanuit het RPAF geïnformeerd.
Hoe kan er worden voorkomen dat er – gegeven dat verzekeraars momenteel niet uitkeren bij funderingsproblematiek door geleidelijke schade – voor bewoners nu of in de toekomst een grote kostenpost ontstaat?
Ik zet mij op verschillende manieren in om huiseigenaren te ondersteunen bij het verstevigen van de fundering en het voorkomen van verzakkingen. Ten eerste door de ontwikkeling van de «Landelijke viewer indicatieve aandachtsgebieden funderingsproblematiek». Deze viewer geeft op de kaart weer in welke gemeenten woningen staan die mogelijk gefundeerd zijn op houten funderingspalen. De viewer wordt dagelijks gemiddeld 1.500 maal geraadpleegd. Makelaars en taxateurs zijn tevens verplicht een afdruk uit deze viewer toe te voegen aan het taxatierapport bij een specifieke funderingsparagraaf, wanneer een woning wordt getaxeerd voor verkoop. Voorts ben ik voornemens om dit jaar nog een update van de richtlijnen voor kwalitatief goed en uniform funderingsonderzoek te ondersteunen.
Daarnaast ondersteun ik bij onderzoek naar en ontwikkeling van preventieve maatregelen, zoals lokale grondwaterinfiltratie en drainage en het tegengaan van bacteriële aantasting bijvoorbeeld.
Ook heb ik gefaciliteerd in het oprichten van het Fonds Duurzaam Funderingsherstel, ten behoeve van particuliere eigenaren die op de reguliere hypotheekmarkt niet in aanmerking komen voor een lening om de fundering van hun woning te herstellen. Wanneer de gemeente waarin de woning is gelegen een samenwerkingsovereenkomst heeft gesloten met het fonds, kunnen deze eigenaren in aanmerking komen voor een marktconforme lening. Met het Rijksprogramma Aanpak Funderingsproblematiek (RPAF) bekijken we welke andere ontwikkelingen in het veld interessant zijn en ondersteuning behoeven. Daarnaast heeft het Rijk meegewerkt aan de opbouw van het Kennis Centrum Aanpak Funderingsproblematiek (KCAF) met een funderingsloket, waar woningeigenaren met potentiële funderingsproblemen terecht kunnen voor informatie over de aanpak van onderzoek en herstel.
Waar kunnen bewoners zich melden voor onderzoek naar de staat van de funderingen van hun woning?
Een groot aantal bureaus en bedrijven bieden funderingsonderzoeken aan. Gelet op de complexiteit van de materie en diversiteit van aanbod is het verstandig eerst informatie in te winnen.
Het KCAF informeert burgers over het onderzoek naar en de aanpak van funderingsproblematiek, via haar loket maar ook met voorlichtingsmateriaal zoals een stappenplan, mede tot stand gekomen met inzet van het Rijk.
Daarnaast is er sinds dit jaar een Rijksprogramma Aanpak Funderingsproblematiek (RPAF). De uitvoering van dit programma is belegd bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) en draagt bij aan de ontwikkeling, verzameling en deling van kennis met professionele partijen die een rol kunnen spelen in de aanpak van de problematiek: lokale overheden en woningcorporaties.
Kunt u deze vragen elk afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
De gerenoveerde en afbladderende Waalbrug |
|
Chris Stoffer (SGP) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat Nijmegen treurt over het gerenoveerde, maar nog steeds afbladderende icoon: de Waalbrug?1
Ja.
Kunt u de teleurstelling bij de inwoners van Nijmegen begrijpen over het feit dat ze anderhalf jaar hinder hebben ondervonden van de renovatiewerkzaamheden, terwijl de brug er daarna nog steeds afgebladderd uitziet?
Ja, ik kan mij voorstellen dat de inwoners van Nijmegen graag hadden gezien dat alle werkzaamheden aan de brug zouden zijn uitgevoerd, waaronder het schilderen van de brug.
Hoe waardeert u het uitstel van tien jaar van de verfwerkzaamheden in het licht van het gewenste en afgesproken omgevingsmanagement?
Oorspronkelijk was het voornemen om de gehele brug in één keer te renoveren. Bij de start van de renovatie is op grote schaal chroom-6 aangetroffen. Dit heeft een grote impact gehad op de continuering van de werkzaamheden. Omdat uit onderzoek is gebleken dat de Waalbrug zonder conservering van de boogconstructie nog 10 jaar constructief veilig is én omdat de kosten van het verwijderen van chroom-6 hoog zijn, heb ik besloten deze werkzaamheden uit te stellen. Gezien de grote landelijk vervanging en renovatie opgave dienen de beperkte mensen en middelen nu ingezet te worden voor andere werkzaamheden. Ik begrijp dat dat vervelend is omdat er al verwachtingen waren gewekt bij gemeente Nijmegen en haar inwoners.
Kunt u een inschatting geven van de verwachte kosten voor het verwijderen van de oude verflagen en het aanbrengen van een nieuwe verflaag?
De kosten voor het voltooien van de renovatie worden momenteel geraamd op 70 mln€ – 80 mln€. De verwachting is dat op termijn deze kosten omlaag kunnen wanneer er meer kennis is over het veilig verwijderen van chroom-6.
In hoeverre is uitstel van de verfbeurt begrotingstechnisch noodzakelijk?
Bij de start van de renovatie is op grote schaal chroom-6 aangetroffen in de huidige conserveringslaag van de staalconstructie. Vanwege de urgentie van de slechte staat en de risico's hiervan voor de constructieve veiligheid is gestart met het vervangen van het betonnen wegdek. Door de hogere kosten hiervoor heb ik het budget voor deze werkzaamheden opgehoogd van 25 mln€ naar 65,2 mln€. Dat is ten koste gegaan van de financiële dekking voor andere onderdelen van de brug. Omdat de conserveringswerkzaamheden nu niet urgent zijn én omdat de kosten hiervan erg hoog zijn, heb ik besloten deze werkzaamheden met tien jaar uit te stellen. Tegen die tijd zal ik de financiële dekking inpassen binnen de VenR-programmering.
Bent u bereid het signaal van de gemeente Nijmegen en haar inwoners serieus te nemen en te bezien of de verfwerkzaamheden naar voren gehaald kunnen worden?
Het signaal van gemeente Nijmegen en haar inwoners is mij duidelijk. De Waalbrug zal – conform het RWS-inspectieregime – de komende jaren structureel worden geïnspecteerd op constructieve veiligheid. Op basis van deze reguliere inspecties zullen de conserveringswerkzaamheden, waaronder de verfwerkzaamheden, over tien jaar, of eerder indien nodig, worden ingepland, voorbereid en uitgevoerd. Uiteraard zal dit in nauw overleg met de gemeente plaatsvinden.
De staat van onderhoud van het Kanaal van Gent naar Terneuzen en wateroverlast in Sluiskil |
|
Corrie van Brenk (PvdA) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Herinnert u zicht bovengenoemde kwestie en de schriftelijke Kamervragen uit onder meer 2018 hierover?1
Ja, deze zijn mij bekend.
Om welke reden heeft de Stichting Wateroverlast Sluiskil geen reactie ontvangen op de vragen en suggesties die op 18 maart 2020, op 7 mei 2020 en 8 juni 2020 zijn gestuurd?
De e-mail d.d. 18 maart 2020 is d.d. 26 maart 2020 beantwoord met het advies om contact op te nemen met de gemeente Terneuzen, wat in lijn is met mijn eerdere antwoord op schriftelijke vragen van uw kamer van november 2018 (2018D53367).
De brieven van 7 mei 2020 en 8 juni 2020 zijn helaas wegens omstandigheden t.g.v. ziekte en Corona niet tijdig in behandeling genomen, waardoor een reactie tot nu toe is uitgebleven. Er is inmiddels telefonisch contact opgenomen met de stichting en er is ook een schriftelijke reactie onderweg. Hierin nodigt Rijkswaterstaat de stichting en de gemeente Terneuzen uit voor een overleg.
Bent u bereid in gesprek te gaan met de stichting en andere lokale betrokken partijen, om deze zaak de aandacht te geven die het verdient, gezien het feit dat deze kwestie al heel lang speelt?
Rijkswaterstaat nodigt de stichting uit voor een gesprek. Gelet op de afspraken met de gemeente Terneuzen zal Rijkswaterstaat hen vragen ook deel te nemen aan het gesprek.
Bent u bereid in overleg te treden met Rijkswaterstaat om hun rol en nodige acties in deze kwestie te bezien?2
Rijkswaterstaat maakt als agentschap onderdeel uit van mijn ministerie en is vanuit de rol als beheerder van het Kanaal Gent-Terneuzen in deze situatie primair verantwoordelijk voor waterveiligheid en het handhaven van het peil van het kanaal. Het peil dat moet worden aangehouden is onderdeel van een verdrag met het Koninkrijk België aangaande het Kanaal Gent-Terneuzen. Het verdrag en daarmee het peil zijn sinds medio 1960 niet meer gewijzigd, waardoor ik de oorzaak en daarmee de oplossing van de vochtoverlast niet binnen de beheertaken van Rijkswaterstaat verwacht te vinden.
Op welke wijze gaat er actie worden ondernomen?
In 2018 heb ik u gemeld (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 576) welke onderhoudsmaatregelen Rijkswaterstaat heeft uitgevoerd aan het Kanaal Gent-Terneuzen ter hoogte van Sluiskil. Op dit moment zijn er geen aanvullende maatregelen vanuit de beheertaak van Rijkswaterstaat beschikbaar of gepland die mogelijk kunnen bijdragen aan het terugdringen van de vochtoverlast. Rijkswaterstaat zal zoals eerder aangegeven wel in gesprek gaan met de stichting wateroverlast Sluiskil en de gemeente Terneuzen.
Waterplantenproblematiek op de Randmeren en het Zuidelijk IJsselmeergebied |
|
Jaco Geurts (CDA) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de waterplanten problematiek op de Randmeren en het zuidelijk IJsselmeergebied, waardoor grote gebieden in het vaarseizoen (april t/m september) in toenemende mate onbevaarbaar zijn voor de recreatievaart en de zwemwaterfunctie van het gebied steeds meer beperkt wordt?
Het is mij bekend dat de recreatievaart op de Randmeren en het zuidelijk IJsselmeergebied buiten de vaargeul hinder ondervindt van waterplanten. In ondiepe delen van het Markermeer is er nog sprake van een toename van waterplanten, in de Randmeren stagneert de groei.
Deelt u de mening dat er een goede balans moet zijn tussen een gezond watersysteem en het menselijk gebruik ervan zoals bijvoorbeeld waterrecreatie?
Ja, beide meningen deel ik. Bij een gezond watersysteem horen waterplanten. Dit draagt bij aan een goede ecologische waterkwaliteit, gaat algenvorming tegen en is onmisbaar als voedsel voor watervogels. Daarmee kunnen we ook voldoen aan de eisen van de Kaderrichtlijn Water (KRW) en Vogel- en Habitatrichtlijnen (Natura2000). Een gezond watersysteem betekent ook betere zwemwaterkwaliteit (minder algen, meer doorzicht) en meer ruimtelijke kwaliteit voor de waterrecreatie.
Deelt u de mening dat het gehele IJsselmeergebied, met inbegrip van de Randmeren, een belangrijke maatschappelijke functie vervult middels en voor de waterrecreatie?
Zie antwoord vraag 2.
Welke relatie bestaat er tussen de overmatige groei van (water)planten in deze gebieden en de door rijksoverheid in de afgelopen 10 jaar genomen waterbeheermaatregelen?
Waterplanten groeien en verspreiden zich vooral als gevolg van natuurlijke processen en groeien daar waar de omstandigheden zich ervoor lenen. Rijkswaterstaat heeft, net als andere waterbeheerders, maatregelen uitgevoerd om te kunnen voldoen aan de doelen van de Kaderrichtlijn Water en Vogel- en Habitatrichtlijnen (Natura2000). Met die maatregelen zijn gunstige omstandigheden gecreëerd voor de groei van waterplanten. Rijkswaterstaat heeft dit bijvoorbeeld gedaan door ondieptes en natuurlijkere inrichting van oeverzones aan te leggen in het IJsselmeergebied en andere Rijkswateren, zoals in de IJsseldelta.
Heeft de rijksoverheid in het verleden waterbeheermaatregelen genomen om de waterplantengroei in rijkswateren rondom het IJsselmeer te bevorderen? Zo ja, welke?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat de rijksoverheid door in het verleden maatregelen te nemen die waterplantengroei bevorderen, daarmee ook verantwoordelijkheid heeft voor het terugdringen van overlast die waterplanten momenteel veroorzaken in dit gebied?
Het verminderen van overlast door waterplanten is een gezamenlijke verantwoordelijkheid van alle betrokken partijen. De verantwoordelijkheden en taken van Rijkswaterstaat zijn wettelijk vastgelegd in het Waterbesluit en Waterregeling onder de Waterwet. Op basis daarvan is Rijkswaterstaat verantwoordelijk voor het verminderen van overlast door waterplanten voor zover het de vaargeul van de rijksvaarwegen en bepaalde voor de recreatietoervaart aangewezen vaargeulen betreft. Het gaat daar dan uitsluitend om het beperken van de hinder voor het scheepvaartverkeer. De verantwoordelijkheid voor het maaien op andere locaties en/of om andere redenen ligt bij regionale overheden en de recreatiesector. De Handreiking waterplanten maaibeheer dient daarbij als uitgangspunt. Voor het maaien van waterplanten in Natura 2000 gebieden is een vergunning Wet natuurbescherming nodig.
Op basis waarvan neemt rijkswaterstaat de stelling in dat zij alleen de vaargeul van de Rijkswaterwegen en de specifiek voor de recreatievaart aangewezen vaargeulen vrijhoudt van waterplanten, voor zover deze hinder veroorzaken? Deelt u deze stellingname?
Zie antwoord vraag 6.
Deelt u de mening dat de Waterwet geen grondslag biedt om de maaiactiviteiten van rijkswaterstaat te beperken tot alleen de vaargeul? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Behoren de gebieden buiten de vaargeul, waterbeheer technisch ook tot de verantwoordelijkheid van rijkswaterstaat?
Zie antwoord vraag 6.
Deelt de mening dat de rijksoverheid, indien bovenstaande vraag bevestigend is beantwoord, dan ook buiten de vaargeul publiek verantwoordelijk is voor maatschappelijk ongewenste en onveilige situaties zoals het niet toegankelijk zijn van vaargebieden voor de recreatievaart door overmatige groei van waterplanten?
Zie antwoord vraag 6.
Welke onderbouwing ligt ten grondslag aan het in de Handreiking Waterplanten Maaibeheer genoemde maximaal te maaien maaiareaal van 10% van het totaal areaal waterplanten in een bepaald gebied? Impliceert dit dat een waterplantenbedekking van 90% gewenst is? Is uitbreiding van de maximaal 10% maaiareaal regel mogelijk?
De onderbouwing van de Handreiking is beschreven in een rapport uit 20121. Het genoemde maximaal te maaien percentage moet schommelingen in de waterplantenbedekking voorkomen. Dergelijke schommelingen kunnen zorgen voor een ongewenste omslag van helder naar troebel water en verslechtering voor soorten en habitats. Er zijn geen normen gedefinieerd voor een «gewenste» waterplantenbedekking.
Kunt u aangeven welk ecologisch optimum qua waterplantenbedekking wordt nagestreefd in het kader van de aan de Kaderrichtlijn Water en Natura 2000 verbonden maatregelen?
Zie antwoord vraag 11.
Is het juist dat oplossingen zoals verdiepen van het water en maaien bij de wortels niet zijn toegestaan? Zo ja, op basis van welke wet- en regelgeving is dit het geval? Welke mogelijkheden zijn er voor eventuele versoepeling van deze wet- en regelgeving?
Te laag boven de bodem of in de bodem maaien veroorzaakt vertroebeling van het water en beschadigt de bodem en het bodemleven. Dat resulteert in niet toegestane verslechteringen van de waterkwaliteit en significante, negatieve gevolgen voor de instandhouding van soorten en habitats. De regels voor een correcte manier van maaien zijn beschreven in de eerdergenoemde handreiking.
Het aanleggen van verdiepingen kan bijdragen aan de vermindering van de waterplantenproblematiek. Versoepeling van de regels op dit vlak acht ik niet nodig; verdiepingen kunnen plaatsvinden, onder andere bij projecten waarbij de winning van zand of grond in rijkswateren nodig is. Daarvoor zijn wel vergunningen nodig in het kader van de Wet Natuurbescherming en de Ontgrondingenwet.
Kunt u inzichtelijk maken wat de voorlopige resultaten zijn van de samenwerking in de landelijke werkgroep waarin organisaties en lokale overheden betrokken bij de waterrecreatie in het zuidelijke IJsselmeergebied inclusief de Randmeren en het Rijk gezamenlijk structurele oplossingen zoeken voor de waterplantenproblematiek?
Vanuit een regionaal initiatief van overheden en brancheorganisaties is voor het zuidelijk IJsselmeergebied een Samenwerkingsovereenkomst Waterplanten ondertekend op 6 december 2019. Vanuit het Rijk is de overeenkomst ondertekend door mijn ministerie.
De landelijke werkgroep waterplanten werkt aan structurele oplossingen voor de waterplantenproblematiek in het zuidelijk IJsselmeergebied. De werkgroep initieert pilots die op verschillende plekken in het gebied worden uitgevoerd. Het gaat dan bijvoorbeeld om het plaatsen van betonning door RWS langs een semivaargeul die door de gemeente Hoorn waterplantenvrij wordt gehouden. En in het Eemmeer wordt een soortgelijke pilot uitgevoerd door de Coöperatie Gastvrije Randmeren. Door de pilots wordt kennis opgedaan en ontstaan oplossingsmogelijkheden voor de lange termijn.
Op welke termijn verwacht u middels deze samenwerking te kunnen komen tot een concreet plan voor het aanpakken van de waterplantenproblematiek waarin de balans tussen natuur en waterrecreatie geborgd wordt? Wat zijn bij het opstellen van dit plan de belangrijkste knelpunten en kansen?
Zie antwoord vraag 14.
Het bericht ‘Directeur Astron over zijn radiotelescoop versus de windmolens: ‘Lofar zou van beschermd nationaal belang moeten zijn’’ |
|
Dennis Wiersma (VVD), Joba van den Berg-Jansen (CDA), Harry van der Molen (CDA) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Directeur Astron over zijn radiotelescoop versus de windmolens: «Lofar zou van beschermd nationaal belang moeten zijn»» uit het Dagblad van het Noorden?1
Ja.
Bent u het eens met de uitspraak dat het beschermen van grote nationale onderzoeksinfrastructuur, zoals LOFAR, van groot belang zou moeten zijn? Zo ja, hoe uit zich dat in uw beleid? Zo nee, waarom niet?
Ja, het kabinet is van mening dat grootschalige wetenschappelijke infrastructuur, zoals LOFAR, van nationaal belang is voor Nederland, omdat het randvoorwaardelijk is voor het verrichten van vernieuwend wetenschappelijk onderzoek, bijdraagt aan technologische en economische innovaties en aan maatschappelijke (en regionale) impact.
Om te zorgen dat Nederland ook in de toekomst kan blijven meedoen in de wetenschappelijke wereldtop, heeft Nederland een strategische agenda laten opstellen door de Permanente Commissie voor Grootschalige Wetenschappelijke Infrastructuur: de Nationale Roadmap Grootschalige Wetenschappelijke Infrastructuur.2 Via calls worden vervolgens projecten uit de agenda geselecteerd en wordt de bouw of vernieuwing mogelijk van onderzoeksfaciliteiten met een internationale uitstraling, zoals belangrijke wetenschappelijke apparatuur of op kennis gebaseerde hulpbronnen. Over de uitslag van de laatste financieringsronde heb ik u recent geïnformeerd.3 LOFAR staat op Nationale Roadmap vermeld onder de Square Kilometer Array (SKA).
De huidige bescherming is afhankelijk van regionaal beleid en vergunningverlening, er is geen specifiek nationaal beschermingsbeleid. In de Nationale Omgevingsvisie wordt grootschalige wetenschappelijke infrastructuur als Nationaal Belang opgenomen. Als een nationaal belang in het geding komt, zal het Rijk in eerste instantie zoveel mogelijk in goed overleg met medeoverheden zoeken naar oplossingen. Op grond van dit nationale belang kan het Rijk ook nadere maatregelen nemen in het Omgevingsbeleid om het nationale belang indien nodig te beschermen.
Bent u bekend met de effecten van 5G voor de Westerbork Synthese Radiotelescoop (WSRT)?
Op dit moment doet ASTRON onderzoek naar mogelijke effecten voor de Westerbork Synthese Radiotelescoop (WSRT). De resultaten van dat onderzoek worden nog verwacht. Er kan overigens niet worden gesproken van effecten van 5G in het algemeen op de WSRT. Waar op gedoeld wordt zijn de potentiële effecten van een aantal geveilde vergunningen in de 700 MHz band. Die band wordt gezien als een potentiële 5G band. Bij de veiling van deze vergunningen zijn maatregelen getroffen die bescherming bieden aan de WSRT. Die bescherming bestaat eruit dat er aan een aantal vergunningen in de 700 MHz band4 een voorschrift is verbonden, namelijk dat geen storing mag worden veroorzaakt in de waarnemingen van de WSRT. Dat heeft concreet vorm gekregen in een beschermingszone van 10 km rond de radiotelescopen.
Hoe kijkt u in dat perspectief aan tegen het belang voor Nederland om Astron als ’s werelds grootste radiotelescoop te laten functioneren? Bent u bekend met de oplossingen die Astron hiervoor ziet? Hoe kijkt u daar zelf naar?
U verwijst naar het voorstel van ASTRON om de WSRT om te vormen tot een faciliteit die verbonden wordt met ’s werelds grootste radiotelescoop, de Square Kilometre Array (SKA) in Zuid-Afrika en Australië. De start van de bouw van deze telescoop is voorzien in 2021. Nederland is als een van de eerste landen bij dit project betrokken en draagt hier ook aan bij met € 30 miljoen uit regeerakkoordmiddelen en € 9 miljoen via ASTRON.
ASTRON heeft bij de Staatssecretaris van EZK inderdaad het voornemen tot een strategisch programma kenbaar gemaakt. ASTRON ziet dit tevens als oplossing voor de door haar veronderstelde negatieve effecten van de uitrol van 5G voor de WSRT. Die negatieve effecten voorzien wij niet (zie het antwoord op vraag 5). Wij zijn uiteraard benieuwd hoe ASTRON nu en in de toekomst kan en wil bijdragen aan de kennis- en innovatieambities van Nederland. Daarover horen wij graag van ASTRON toelichting.
Bent u bereid in gesprek te gaan hoe Astron en hun meetonderzoeken behouden kunnen blijven? Indien ja, zou de Kamer op de hoogte kunnen worden gehouden? Zo nee, waarom niet?
Het Agentschap Telecom heeft op basis van internationaal gehanteerde en op de specifieke Nederlandse situatie toegespitste rekenmodellen een beschermingszone bepaald van 10 kilometer rond de radiotelescopen in Westerbork. Daarmee wordt voorkomen dat de radioastronomische waarnemingen gehinderd worden. Wij hebben geen reden om te twijfelen aan de deskundigheid en het advies van de toezichthouder Agentschap Telecom. Tussen ASTRON, het Ministerie van OCW en het Ministerie van EZK is afgesproken dat het Ministerie van EZK na de veiling een technisch overleg zal faciliteren tussen ASTRON en de betreffende vergunninghouders om te bespreken hoe een zorgvuldige ingebruikname van de frequenties in de buurt van de radiotelescoop te Westerbork kan plaatsvinden. Nu de veiling is afgerond zal dit overleg op zo kort mogelijke termijn worden georganiseerd. De toezichthouder, Agentschap Telecom, zal vervolgens actief meekijken hoe vergunninghouders de maatregelen naleven.
Zoals in antwoord op vraag 4 staan wij open voor een nader gesprek over het nieuwe strategische programma van ASTRON. Zie hiervoor ook het antwoord op vraag 4. Wij zullen uw Kamer informeren over de uitkomsten van beide gesprekken.
De uitgestelde verbreding van de N35 |
|
Thierry Baudet (FVD) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Klopt het dat u van mening bent dat de verbreding naar twee keer twee rijbanen niet de meest voor de hand liggende oplossing zou zijn voor onder andere de doorstroming en verkeersveiligheid op de N35? Wat is dan wel de meest voor de hand liggende oplossing?
Zoals ik ook in mijn beantwoording van de Kamervragen gesteld door de leden Postma en van der Graaf heb aangegeven, is in het huidige verkeersonderzoek o.a. geconcludeerd dat het voorstel van de provincie om de weg naar 2x2 rijstroken te verbreden niet op voorhand de meest doelmatige oplossing is. Op basis van de uitkomsten van het onderzoek ga ik de komende maanden het gesprek met de provincie aan om de conclusies te bespreken en om te zien wat er eventueel voor vervolgstappen mogelijk zijn. Vooruitlopend op die gesprekken doe ik geen uitspraken over eventuele andere oplossingen.
Kunt u een verwacht tijdspad schetsen wat betreft de aanpak en verbreding van de N35?
Zoals ik tijdens het AO MIRT van 25 juni jl. aan uw Kamer heb toegezegd, heb ik recentelijk contact gehad met gedeputeerde Boerman. Afgesproken is om aan het einde van de zomer met elkaar door te praten over de N35. De N35 kan vervolgens eventueel worden geagendeerd op het BO MIRT aankomend najaar. Verder vooruitlopen dan dat, kan ik momenteel niet.
Heeft u de urgentie van de verbreding van de N35 duidelijk genoeg in beeld en onderstreept u het belang van de aanpak en verbreding van de N35?
Ik heb de wens over de aanpak van de N35 vanuit de provincie, gemeenten, belangenpartijen en uw Kamer gehoord. Naast deze wens en het aanbod van cofinanciering door de provincie gelden voor het landelijke perspectief ook het Regeerakkoord en de NMCA als criteria om een project op te nemen in het MIRT. Ik wil de beslissing of en wat er gaat gebeuren pas nemen na gesprekken hierover met de Provincie Overijssel.
Welke acties gaat u ondernemen naar aanleiding van de aangenomen moties met betrekking tot de N35?
Zoals ik tijdens het AO MIRT van 25 juni jl. aan de Kamer heb toegezegd, heb ik contact opgenomen met de gedeputeerde van de Provincie Overijssel. Met hem heb ik afspraken gemaakt over het proces tot aan het bestuurlijk overleg over het MIRT dit najaar.
Bent u op de hoogte van de open brief die liefst tien van de dertien Overijsselse Provinciale Statenfracties u gestuurd hebben, waarin benadrukt wordt dat opwaardering van de N35 keihard nodig is?
Ja.
Bent u op de hoogte van de open brief die VNO-NCW Midden Overijssel, MKB-Nederland Midden, MKB Regio Zwolle, TLN Regio Oost, ANWB, Bouwend Nederland Regio Oost, Regioraad Oost evofenedex, Port of Zwolle, Port of Twente, Economic Board Regio Zwolle, Twente Board, Regio Twente en Regio Zwolle u gestuurd hebben, met dezelfde boodschap als geschetst in vraag 5?
Ja.
Bent u op de hoogte van de open brief die de gemeenteraden van Raalte en Hellendoorn en diverse plaatselijke belangen, bedrijvenkringen en ondernemersverenigingen uit diezelfde gemeenten u gestuurd hebben, met dezelfde boodschap als geschetst in vraag 5?
Ja.
Zijn de heldere en breed gedragen signalen vanuit Overijssel voldoende reden voor u om meer urgentie aan de aanpak van de N35 te geven? Zo ja, welke acties gaat u naar aanleiding van deze brieven ondernemen? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 3.
Kunt u de gestelde vragen tijdig en afzonderlijk van elkaar beantwoorden?
Ja.
De verruiming van de sluis bij Kornwerderzand. |
|
Laura Bromet (GL) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de huidige, tijdelijke verdieping van de vaargeul Boontjes bij Kornwerderzand die als test momenteel op 3.80 m onder NAP-niveau wordt gehouden?1
Ja, daarmee ben ik bekend. De verruiming van de vaargeul tussen Kornwerderzand en Harlingen (de Boontjes) is in 2013 gerealiseerd conform de gesloten Bestuursovereenkomst. Deze is daarna op een diepte van 3,80m – NAP en een bodembreedte van 100m onderhouden. Deze Bestuursovereenkomst liep vorig jaar af. Op 23 juni 2020 heeft er een overleg plaatsgevonden tussen Rijkswaterstaat en de provincie Friesland. In dat overleg is de Bestuursovereenkomst geëvalueerd en is geconcludeerd dat het jaarlijkse volume flink wisselt, maar sowieso helaas flink meer was dan de vooraf geprognosticeerde hoeveelheid. Ik laat daarom onderzoek doen naar de oorzaken hiervan en effecten op langere termijn. Zie ook mijn onderstaande antwoord op vraag 6.
Bent u bekend met het feit dat deze tijdelijke verdieping van de Boontjes fors meer baggerinspanning vergt dan voorspeld, en dat hier vorig jaar 300.000 m3 voor was gebaggerd terwijl er maar 32.000 m3 per jaar aan baggerinspanning was verwacht? Wat vindt u hiervan?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bekend met het feit dat deze extra baggerinspanning veroorzaakt zou kunnen worden door natuurlijke verondieping van dit onderdeel van de Waddenzee, en begrijpt u dat dit proces kan leiden tot structureel en significant hogere baggerinspanning dan in eerste instantie werd voorspeld?
Ik ben hiermee bekend. De bodem van dit deel van de Waddenzee wordt door natuurlijke processen opgehoogd. In zijn algemeenheid kan dit tot extra baggerinspanningen leiden.
Bent u daarnaast bekend met het feit dat er vanuit Harlingen de wens is neergelegd om deze vaargeul nog verder te verdiepen tot 4.70 m onder NAP-niveau?
Ja, ik ben bekend met deze wens.
Bent u bekend met zowel de financiële gevolgen van extra baggerinspanning, als de gevolgen die deze praktijken hebben op het bodemleven in de Waddenzee? En erkent u dat het vanuit milieu en financiële overwegingen onwenselijk is om deze vaargeul nog meer te verdiepen? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Op dit moment is er van verdere verdieping geen sprake. Het beleid rond vaargeulonderhoud van de Waddenzee is gericht op verduurzaming van gebruik, zodat de impact op de natuurwaarden vermindert, zonder dat dit ten koste gaat van de bereikbaarheid van de havens. Het streven is altijd naar een optimale balans tussen belangen van bereikbaarheid en economie, natuur en ecologie.
Deelt u de zorgen dat een verdere verdieping van deze vaargeul zou kunnen leiden tot een soortgelijke situatie als bij de vaargeul Holwerd-Ameland waar de vaargeul blijft dichtslibben ondanks extra baggerinspanning? Zo nee, kunt u verklaren waarom niet? Zo ja, welke maatregelen zult u treffen om een dergelijke situatie te voorkomen?
Zoals gezegd is op dit moment van een verdere verdieping geen sprake. Ik ben in gesprek met de provincie om de Bestuursovereenkomst voor de Boontjes te verlengen tot en met eind 2022. Bij verlenging zal de tussenliggende periode worden benut om aanvullend economisch, morfologisch en ecologisch onderzoek uit te voeren, waarmee de kosten, baten en de gevolgen voor de Waddenzee voor zowel de kortere als de langere termijn inzichtelijk worden gemaakt. Met deze inzichten kan dan een besluit worden genomen over hoe het definitieve beheer van de Boontjes er vanaf 2023 uit komt te zien. Tot die tijd gelden de genoemde streefafmetingen van 3,80m – NAP en een bodembreedte van 100m. Verder biedt het nieuwe contract voor het baggeren van de vaargeul Holwerd-Ameland experimenteerruimte. Hoewel de morfologische situatie tussen de geulen verschilt, levert dit naar verwachting nieuwe inzichten op voor het omgaan met baggeren en baggerslib per 2021.
Bent u bereid een studie te laten uitvoeren naar de lange termijn ontwikkelingen in dit deel van de Waddenzee en de consequenties daarvan voor de bereikbaarheid van de sluis (inclusief en exclusief verdieping van de sluis)? Zo nee, kunt u verklaren waarom niet? Zo ja, bent u bereid om dit te combineren met een maatschappelijke kosten-batenanalyse naar de kosten en opbrengsten van een verruimde sluis en het op diepte houden van de aansluitende vaargeulen in de Waddenzee en het IJsselmeer?
Zoals ik in mijn beantwoording op de vorige vragen heb aangegeven wordt er de komende tijd aanvullend economisch, ecologisch en morfologisch onderzoek uitgevoerd naar (het gebruik van) de Boontjes. Op basis van de uitkomsten hiervan wordt besloten hoe het definitieve beheer van de Boontjes eruit moet zien. Hiermee worden ook de lange termijn ontwikkelingen in dit deel van de Waddenzee en de consequenties daarvan voor o.a. de bereikbaarheid van de sluis aan de Waddenzeekant daarvan inzichtelijk.
De aanleg van glasvezel in buitengebieden |
|
William Moorlag (PvdA) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Vrees voor Osse glasvezeloorlog»1 en herinnert u zich uw antwoorden op eerdere vragen van het lid Moorlag over dit onderwerp?2
Ja, daar ben ik mee bekend.
Deelt u de mening dat doordat KPN plannen voor de beperkte aanleg van glasvezel maakt in gemeenten waar al uitgewerkte plannen liggen voor de aanleg van een volledig glasvezelnet, KPN daarmee de aanleg van glasvezel tot in de buitengebieden kan belemmeren? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik deel die mening. De Autoriteit Consument en Markt (ACM) concludeert in haar studie van de glasvezelmarkt dat marktgedragingen in de kernen kunnen leiden tot een (op korte termijn) minder grootschalige uitrol van glasvezel en vertraging in de gebieden waar wel glasvezel wordt uitgerold. Dit gebeurde bijvoorbeeld in Deurne waar de uitrol vertraging heeft opgelopen maar waar nu wel de kern en het buitengebied van glasvezel worden voorzien. De ACM concludeert daarbij ook dat uitrolplannen in het buitengebied tot nu toe met of zonder vertraging toch uitgevoerd worden. De ACM zag vorig jaar onvoldoende aanleiding om een mededingingsrechtelijk vervolgonderzoek in te stellen. Omdat ik dit soort berichten toch zorgelijk vind, spreek ik vanuit mijn eigen rol KPN hier ook op aan.
Wat is de opvatting van de Autoriteit Consument en Markt (ACM) over het feit dat KPN bij herhaling in gemeenten waar al plannen voor glasvezel zijn ook tracht om een glasvezelnet aan te leggen?
KPN heeft aangegeven voor 2023 één miljoen additionele huishoudens van glasvezel te willen voorzien, en de ambitie te hebben om vervolgens heel Nederland te verglazen. Dit vindt de ACM een gunstige ontwikkeling, aangezien de ACM, net als ik, graag ziet dat alle huishoudens in Nederland keuze hebben uit twee hoogwaardige en snelle netwerken. In de meeste gebieden betekent dit dat eindgebruikers naast een kabelaansluiting op korte termijn ook de beschikking krijgen over een glasvezelaansluiting. Dat KPN bij deze grootschalige uitrolplannen af en toe concurrerende partijen tegenkomt, lijkt dan ook onvermijdelijk.
In meeste gebieden is er naast het bestaande kabel- en kopernetwerk geen rendabele business case voor twee of meer glasvezelnetwerken, ondanks dat dit vanuit het oogpunt van infrastructuurconcurrentie wenselijk zou kunnen zijn. Indien meerdere partijen glasvezel in hetzelfde gebied willen aanleggen zou de ACM daarom liever zien dat partijen gezamenlijk investeren in één open glasvezelnetwerk met goede voorwaarden voor toegangszoekers. Dat is de snelste manier om te zorgen dat er zo spoedig mogelijk twee landelijk concurrerende infrastructuren in Nederland aanwezig zijn die voorlopig in de behoefte van de consumenten kunnen voldoen en waarover meerdere partijen diensten kunnen leveren aan eindgebruikers. Het is aan marktpartijen om te komen tot gezamenlijke investeringen. Omdat ik die ontwikkeling ook wil stimuleren voer ik conform de aanbevelingen van de ACM gesprekken met de marktpartijen om de mogelijkheden tot het komen van gezamenlijke investeringen te verkennen. In het najaar van 2020 informeer ik uw Kamer over de voortgang van deze gesprekken, zoals ik uw Kamer in het Algemeen Overleg van 11 juni jl. heb toegezegd.
Bent u van mening dat de concurrentieverhoudingen op de glasvezelmark eerlijk zijn? Zo ja, waar blijkt dat uit? Zo nee, waarom niet?
Het is aan de ACM als onafhankelijk markttoezichthouder om een oordeel de te vellen over de concurrentieverhoudingen in de markt. In principe staat het elke partij vrij om een glasvezelnetwerk uit te rollen in Nederland, waarbij gemeenten een brede gedoogplicht hebben. Sommige partijen genieten echter wel meer zekerheid ten aanzien van de verwachte bezetting van een nieuw aan te leggen glasvezelnetwerk dan anderen, bijvoorbeeld doordat zij reeds beschikken over een legacy-netwerk waarvan zij de klanten kunnen overschakelen. Of hierbij sprake is van eerlijke concurrentie hangt naast een analyse van de lokale omstandigheden, ook af van deze wijze waarop dit (en mogelijk andere voordelen) worden uitgebaat. Dit vereist een case-by-case analyse van de ACM.
Deelt u de mening dat als de doelstelling wordt dat elke burger een verbinding boven de 100 megabit per seconde (Mbps) moet kunnen krijgen, glasvezel daarvoor het meest geëigende middel is?
Nee, ik deel deze mening niet. We hebben in Nederland een brede telecommarkt. We hebben het kopernetwerk van KPN, het kabelnetwerk van VodafoneZiggo en diverse glasvezelnetwerken van partijen zoals Delta en E-Fiber maar ook lokale glasvezelexploitanten. Al deze netwerken zijn in staat om een verbinding van 100 Mbps te bieden aan hun klanten. Op de langere termijn, als consumenten echt hoge snelheden gaan vragen, is het kopernetwerk van KPN niet meer in staat om daar aan te voldoen. Op dit moment komt echter de impuls van de uitrol van glasvezel niet vanuit de consument maar vanuit de investeerders. Het kabelnetwerk is wel in staat om te voorzien in de toekomstige ontwikkelingen in de vraag, de techniek kan namelijk steeds verbeterd worden.
Bent u voornemens om te laten onderzoeken of er sprake is van een evenwichtige en eerlijke markt voor de aanleg van glasvezelnetwerken? Zo ja, hoe gaat u dit laten onderzoeken? Zo nee, waarom niet?
Afgelopen jaar heeft de ACM uitvoerig onderzoek gedaan naar de omstandigheden in de markt voor de uitrol van glasvezel in Nederland. Sindsdien houdt de ACM de ontwikkelingen in deze markt nauwlettend in de gaten onder meer door een uitbreiding van zijn Telecommonitor. Over de bevindingen uit deze monitoring zal de ACM de markt in het najaar van 2020 nader informeren. Indien de ACM het vermoeden heeft dat er mogelijk sprake is van mededingingsbeperkend gedrag zal de ACM een vervolgonderzoek in stellen.
De Ecodesignrichtlijn en de reparatie-infrastructuur in Nederland. |
|
Carla Dik-Faber (CU) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
![]() |
Klopt het dat in de Ecodesign-richtlijn voorschriften zijn opgenomen voor ondersteuning door fabrikanten van reparatie van huishoudelijke apparatuur, zoals wasmachines, koelkasten, TV’s en afwasmachines?
In december 2019 zijn diverse verordeningen voor energie-gerelateerde producten (waaronder die genoemd in vraag 1) gepubliceerd door de Europese Commissie op basis van de Ecodesign-richtlijn. De in de verordeningen opgenomen eisen aan de desbetreffende producten zullen vanaf 1 maart 2021 van toepassing zijn en moeten worden nageleefd door de respectievelijke fabrikanten. Eisen worden gesteld aan de beschikbaarheid van reserve-onderdelen, toegang tot informatie voor reparatie en onderhoud, maximale levertijd van reserve-onderdelen en eenvoudige wijze van ontmanteling voor reparatie of vervanging. In de verordeningen wordt de «professionele reparateur» geïntroduceerd en gedefinieerd als een exploitant of onderneming die professionele reparatie- en onderhoudsdiensten voor de in de verordening genoemde specifieke elektronische producten aanbiedt. De ondersteuning door de fabrikant van de professionele reparateur is meeromvattend en meer specialistisch dan die voor een niet-professionele reparateur, in de verordeningen aangeduid met «eindgebruiker». De professionele reparateur wordt geacht daartoe over de technische vaardigheden en over een aansprakelijkheidsverzekering te beschikken. De eindgebruiker wordt geacht uitsluitend eenvoudige reparaties met minimale veiligheidsrisico’s uit te voeren.
Bent u met ons van mening dat betrouwbare reparateurs, zoals vrijwilligers van Stichting Repair Cafe, niet mogen worden uitgesloten van deze ondersteuning bij hun reparatie-activiteiten?
Alle niet-professionele reparateurs of eindgebruikers hebben recht op ondersteuning van fabrikanten voor een beperkt aantal relatief eenvoudige reparaties die zijn opgesomd in de desbetreffende verordeningen. Ondersteuning bij dit type reparaties geldt dus ook voor de vrijwilligers van Stichting Repair Café. Een individueel Repair Café dat een meeromvattende en specialistischer ondersteuning wenst van een fabrikant van de in vraag 1 bedoelde energie-gerelateerde producten, zal dat in ieder geval kunnen doen door een professionele reparateur in te schakelen.
Bent u voornemens een registratieplatform met minimale eisen in te richten, zodat duidelijk wordt voor zowel fabrikanten als reparateurs wie bevoegd zijn reparaties uit te voeren?
Gebruiksduurverlenging door goed onderhoud en reparatie van producten is een belangrijke schakel in een circulaire economie. Het PBL-rapport «Circulaire Economie in Kaart» (2019) heeft in beeld gebracht dat er op het gebied van reparatie al het nodige gebeurt, maar stelt ook dat reparatie in de hoek van consumentenelektronica minder ontwikkeld is ten opzichte van diverse andere productgroepen. Ik zal dit idee meenemen in een breder onderzoek dat ik wil laten doen naar de verdere professionalisering van de reparatiesector. Vanzelfsprekend zal ik de stakeholders bij dat onderzoek betrekken. Over de resultaten van het onderzoek en mijn afweging over het registratieplatform zal ik uw Kamer informeren.
Bent u met ons van mening dat er geen onevenredige belemmeringen voor de toegang tot de reparatiemarkt mogen worden opgeworpen en dat er derhalve alleen eisen kunnen worden gesteld aan de competenties (technische bekwaamheid) en een aansprakelijkheidsverzekering?
De eisen aan technische bekwaamheid en de aanwezigheid van een aansprakelijkheidsverzekering worden in de respectievelijke verordeningen voor energie-gerelateerde producten als centrale elementen genoemd. Of andere eisen of condities eventueel nog nodig zijn kan bijvoorbeeld afhankelijk zijn van de aard of complexiteit van een product. Met u ben ik van mening dat onevenredige belemmeringen moeten worden voorkomen.
Kunt u schetsen hoe de reparatiemarkt in andere Europese landen wordt gestimuleerd? Bent u bereid Nederland een trekkersrol te laten spelen in de reparatie-infrastructuur door het opstellen van een nationaal register?
Ik beschik momenteel niet over informatie die inzicht geeft in het stimuleringsbeleid van een reparatiemarkt in andere Europese landen. In de context van de implementatie van de in antwoord 1 bedoelde verordeningen zal in ieder geval spoedig duidelijk worden hoe andere lidstaten omgaan met de ondersteuning van de professionele reparatiemarkt.
Daarnaast is van belang dat de Europese Commissie in het kader van het circulaire economie actieplan zal werken aan de invoering van een nieuw «recht op reparatie» waarbij gekeken zal worden naar de beschikbaarheid van reserveonderdelen en de toegang tot reparatie in de vorm van een «recht» of via garantiestelling1. Dit zal naar verwachting een impuls geven aan de ontwikkeling van een reparatie-infrastructuur hoewel pas bij de detaillering van het concept in 2021 echt duidelijk zal worden welk effect precies kan worden verwacht.
Zoals aangegeven in antwoord 3 zal ik een onderzoek uitzetten om na te gaan wat er op het punt van de reparatiesector nodig is om invulling te geven aan de verordeningen. Daarbij zal ik ook de doelstellingen van het Europese circulaire economie actieplan en de Kaderrichtlijn afvalstoffen meenemen. Ook zal ik daarbij de ingezette ontwikkeling in Nederland betrekken van circulaire ambachtscentra die hergebruik en reparatie beogen te stimuleren. Voor de ontwikkeling van het concept circulaire ambachtscentra is overigens een toenemende internationale belangstelling waar te nemen onder de noemer van Urban Resource Centers2.
Bent u bekend met het «Circularity Gap Report – the Netherlands»1 dat de organisatie Circle Economy op 3 juni 2020 heeft gepresenteerd, waarin wordt uitgewerkt wat er moet gebeuren om de circulaire economie in 2050 te realiseren?
Ja.
Bent u bereid de aanbeveling voor het vergroten van de reparatie-sector met 100% van het rapport over te nemen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u de Kamer zo spoedig mogelijk een uitwerking toesturen van de manier waarop u dit wil realiseren?
Ik heb kennisgenomen van de in het rapport aanbevolen interventies tot versterking van de «reparatie economie». In het verlengde van mijn antwoord op vraag 3 en 5 ben ik bereid de aanbevelingen te betrekken bij het onderzoek naar verdere professionalisering van de reparatiesector in Nederland. Ik zal zo spoedig mogelijk het resultaat daarvan aan uw Kamer toesturen.
Bent u bekend met de RepairMonitor Analyse 20192 van Stichting Repair Cafe? Deelt u de mening dat dit rapport waardevolle inzichten en handvatten biedt om de reparatie-sector te ondersteunen en te vergroten?
Ik ben betrokken geweest bij de bouw van de RepairMonitor en ben bekend met de jaarlijkse rapportages. Juist omdat de bevindingen en analyses uit de RepairMonitor inzicht bieden in de repareerbaarheid van uiteenlopende producten is het een belangrijke schakel in de basis van Stichting Repair Café.
Bent u bereid de aanbevelingen uit de Analyse over te nemen, zoals onder andere het verplichten van producenten tot het verstrekken van reparatie-handleidingen voor hun producten, het verbeteren van de mogelijkheden voor consumenten om kwetsbare en kritische onderdelen van producten, zoals batterijen, zelf te vervangen en voorlichting voor consumenten over de voordelen van reparatie?
De conclusies en aanbevelingen uit de Analyse maken duidelijk waar de problemen liggen en welke acties de reparateurs van Stichting Repair Café ondernomen willen zien. Onder verwijzing naar mijn antwoord op vraag 1 constateer ik dat een deel van de wensen die gericht zijn aan fabrikanten al realiteit wordt vanaf maart 2021. Dat is nog beperkt tot energie-gerelateerde producten waaronder consumentenelektronica die onder de scope van de diverse verordeningen vallen, maar het voornemen van de Europese Commissie is om de Ecodesign-richtlijn op een breder scala aan producten van toepassing te verklaren5. Wettelijke eisen omtrent reparatie en repareerbaarheid van producten op basis van deze richtlijn zullen daardoor in alle lidstaten gemeengoed worden op een meer uniforme basis. Daarnaast is van belang de ontwikkeling van het «recht op reparatie», zoals uiteengezet in het antwoord op vraag 5. In het verlengde van mijn antwoord op vraag 3, 5 en 7 ben ik bereid de aanbevelingen te betrekken bij het onderzoek naar verdere professionalisering van de reparatiesector in Nederland.
Deelt u de conclusie dat mensen producten over het algemeen langer willen gebruiken dan de levensduur waar de fabrikant van uit gaat, aangezien uit de Analyse blijkt dat de producten die ter reparatie aangeboden worden relatief oud zijn? Bent u bereid om met fabrikanten in gesprek te gaan om met hen de mogelijkheden te bespreken om hun producten een langere potentiële levensduur te geven door bijvoorbeeld robuuster ontwerp, het gebruik van schroeven in plaats van lijm, langere garantietermijnen en het makkelijk maken van reparatie en vervanging van batterijen?
Mede getuige het effect van Stichting Repair Café constateer ik dat kennelijk veel mensen bereid zijn moeite te doen om een apparaat dat defect is geraakt te (laten) repareren. Daar kunnen echter meerdere redenen aan ten grondslag liggen. De vorig jaar gevoerde publiekscampagne van SIRE «Waardeer het – Repareer het» geeft diverse voorbeelden daarvan. Voorts geeft deze campagne inzicht in reparatie als eerste handelingsperspectief voor consumenten, in plaats van direct ontdoen of vervangen door nieuw.
Producten die circulair zijn ontworpen zullen per definitie goed te repareren moeten zijn. In het Uitvoeringsprogramma Circulaire Economie wordt circulair ontwerpen in Nederland gestimuleerd door middel van het programma CIRCO6. Een circulair product of dienst kent een optimale gebruiksduur en een zo laag mogelijke milieuvoetafdruk. Het programma CIRCO geeft ondernemers de mogelijkheid aan een zogeheten CIRCO-track deel te nemen, waaruit een circulaire propositie voor hun product of dienst ontstaat. In een zogeheten CIRCO-class worden professionele designers circulaire principes bijgebracht. Met CIRCO beoog ik circulair ontwerpen in Nederland naar een gangbare praktijk te brengen, die bijdraagt aan de realisatie van de circulaire economie in brede zin, inclusief reparatie als schakel in het geheel.
Het watertekort op Sint Eustatius |
|
Nevin Özütok (GL) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Herinnert u zich uw eerdere antwoorden op mijn schriftelijke vragen?1
Ja.
Hoe lang was al bekend dat de lokale drinkwaterproductie achterblijft bij de toenemende vraag? Welke prognosemodellen zijn gehanteerd voor de drinkwaterproductie? En hoe lang was u al bekend dat de kwaliteit van het leidingnetwerk te wensen overliet? Klopt het dat bij de aanleg gebruik is gemaakt van materiaal dat ongeschikt is voor de lokale omstandigheden op Sint Eustatius? Zijn de materialen die nu gebruikt zullen worden voor het leidingnetwerk wél getoetst op geschiktheid?
Het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat (IenW) subsidieert vanaf 2017 het vaste gebruikstarief voor drinkwater. Mede hierdoor is het aantal aansluitingen op het drinkwaternet sterk toegenomen, in 2019 zelfs met 20%. Dit is veel meer dan voorzien was in onderzoek van Vitens Evides International in 2017. Daarin werd gewerkt met economische groeiscenario’s met aandacht voor de groeiende vraag van bestaande afnemers, de verwachte bevolkingstoename, de lange termijn ontwikkeling van toerisme en industrie. Op basis daarvan was het advies om de capaciteit direct met 50% te vergroten (hetgeen in januari 2018 voltooid is) en in 5 jaar te vervangen door een waterfabriek met een productiecapaciteit van 500m3/dag.
Uit een onderzoek van KIWA (nu KWR) in 2016 werd duidelijk dat het gebruikte materiaal voor de watertransportleiding niet geschikt is voor de klimatologische omstandigheden op het eiland. Nadat de vervangende watertransportleiding ook gebreken vertoonde, heeft Royal Haskoning met bijdrage van Vitens Evides Internationaal in opdracht van IenW en STUCO in 2019 onderzocht welk materiaal voldoet aan de klimatologische omstandigheden. Dit materiaal wordt nu gebruikt voor de vervanging van de drinkwatertransportleiding.
Vindt u informatievoorziening over de rantsoenering van drinkwater via de website en via de facebookpagina van Stuco N.V. afdoende? Hoe worden eilandbewoners, en dan met name de ouderen, zonder internet bereikt?
Ik ben van mening dat STUCO en de regeringscommissaris zich volledig inzetten voor een goede informatievoorziening. In aanvulling op de website en facebookpagina van STUCO worden de inwoners van Sint Eustatius geïnformeerd op drie radiozenders (er is geen TV-station). De regeringscommissaris en diens plaatsvervanger hebben vanaf het begin van de Covid-19 crisis de bevolking eerst dagelijks en vanaf 1 juni drie keer per week per radio en internet geïnformeerd. Meerdere malen is er informatie gedeeld over de watersituatie waarbij ook de CEO of het hoofd van de afdeling water van STUCO toelichting gaven.
Klopt mijn veronderstelling dat het dus nog bijna een jaar duurt voordat eilandbewoners beschikking krijgen over stromend drinkwater? Hoe moeten deze bewoners zich tot die tijd zien te redden? Bent u het met mij eens dat eilandbewoners gefaciliteerd moeten worden met adequate drinkwater opslagvoorzieningen? Zo nee, waarom niet en wat vindt u van het beleid van de afgelopen jaren om de aanleg van cisterns te ontmoedigen omdat er een betrouwbare drinkwaterleverancier zou komen?
Nee, die veronderstelling klopt niet. Alle inwoners van Sint Eustatius hebben toegang tot water in hun woning. Vanaf Q4 dit jaar zal drinkwater ononderbroken via het drinkwaternet geleverd worden. Zevenenveertig procent van de huishoudens en bedrijven is aangesloten op het drinkwaternet van STUCO en het merendeel daarvan heeft ook de beschikking over een cisterne of watercontainer. Een klein deel daarvan is volledig afhankelijk van de levering van drinkwater door STUCO. De overige drieënvijftig procent van de huishoudens en bedrijven zonder aansluiting op het drinkwaternet hebben een cisterne, die zij buiten het regenseizoen kunnen aanvullen met water van STUCO.
De afgelopen jaren is de vraag naar drinkwater groter gebleken dan het aanbod; en toonde de drinkwatertransportleiding gebreken. Daarom werkt STUCO hard aan het uitbreiden van de drinkwaterproductie en het vervangen en vergroten van de drinkwatertransportleiding (met hulp van IenW-subsidie) (zie ook mijn antwoord op uw eerdere vragen, Aanhangsel der Handelingen 2895). Hiermee verwacht STUCO in Q4 van 2020 gereed te zijn, behoudens onvoorziene vertragingen door Covid-19 en het orkaanseizoen. Vanaf dan zal er 24 uur per dag voldoende drinkwater beschikbaar zijn en is rantsoenering niet meer nodig.
Sinds begin april is drinkwater op Sint Eustatius gerantsoeneerd. Dagelijks waren er twee blokken van 5–8 uur ’s ochtends en van 17–20 uur ’s avonds, waarop drinkwater via het drinkwaternet werd geleverd. Met ingang van 8 juni 2020 is de rantsoenering versoepeld en komt er van 5 uur ’s ochtends tot 20 uur ’s avonds drinkwater uit de kraan. Behoudens onverwachte ontwikkelingen zet STUCO zich de komende tijd in om de rantsoenering verder terug te dringen. Daarom wordt de situatie continu gemonitord.
In de tussentijd kunnen inwoners naast de gerantsoeneerde tijdstippen gebruik maken van eigen cisternes, of door extra aan te schaffen water bij STUCO (gratis bezorging voor die huishoudens die uitsluitend van de drinkwaterleiding afhankelijk zijn of een cisterne hebben die niet functioneert).
Daarnaast is er op grond van de wet Elektriciteit en Drinkwater BES een noodproducent aangewezen. Het Openbaar Lichaam, de olieterminal GTI Statia, STUCO en een vervoerder hebben daartoe in april 2017 een overeenkomst gesloten. Deze overeenkomst wordt thans geactualiseerd.
Het is belangrijk dat de inwoners van Sint Eustatius kunnen rekenen op betrouwbare levering van drinkwater. Voldoende opslagcapaciteit is daarvoor ook van belang en daarom breidt STUCO de drinkwater opslagcapaciteit uit naar 4.000m3, waarmee er een drinkwatervoorraad van tien dagen op het eiland is. Dit project is in Q1 2021 gereed.
De kosten voor drinkwater van het drinkwaternet op Sint Eustatius zijn hoog. Voor een betrouwbare en betaalbare drinkwatervoorziening stelt IenW structureel subsidie beschikbaar. Er is geen plaatselijke verordening of beleid dat het gebruik van cisternes ontmoedigt. In 2015 is die gedachte in de plaatselijke politiek wel eens genoemd. Wegens de hoge aanlegkosten van een cisterne en de aanwezigheid van het drinkwaternet wordt vaak gekozen geen cisterne te bouwen.
Bent u ermee bekend dat er geen rantsoentijden zijn en bewoners telkens verrast worden? Welke acties worden ter verbetering hiervan ingezet?
Als het nodig is om water op gerantsoeneerde tijden te leveren wordt dat in principe van te voren gecommuniceerd. Het komt wel eens voor dat er onverwachte lekkages optreden in de watertransportleiding, met een directe tijdelijke stop in levering als gevolg. Daarover wordt dan direct gecommuniceerd, evenals over de gratis ondersteuning die STUCO aanbiedt voor diegenen met hoge nood aan water op dat moment. Zodra de drinkwatertransportleiding vervangen is zal dit niet meer aan de orde zijn. Inmiddels zijn de rantsoentijden aangepast en is er van 5 uur ’s ochtends tot 20 uur ’s avonds water uit de kraan (zie ook antwoord 4).
Worden bewoners die in problemen zijn, financieel geholpen nu de prijzen voor waterflessen als gevolg van de coronacrisis zijn gestegen, de rekeningen ondanks het watertekort gewoon doorlopen en voor veel bewoners die in armoede rond moeten komen, dit een probleem is?
Iedereen moet toegang hebben tot betaalbaar drinkwater. Voor een betrouwbare en betaalbare drinkwatervoorziening stelt IenW structureel subsidie beschikbaar voor Sint Eustatius. Daarnaast is tot en met het einde van 2020, voor 8 maanden in totaal, het vaste gebruikstarief voor drinkwater op US$ 0,00 gezet. Inwoners betalen dus alleen nog voor het water dat zij verbruiken en niet voor de aansluitkosten op het drinkwaternet. Dit om ervoor te zorgen dat drinkwater ook ten tijde van COVID-19 betaalbaar blijft.
Met verwijzing naar de motie Diertens c.s. wordt in overleg met de regeringscommissaris van Sint Eustatius vastgesteld welke maatregelen met spoed van meerwaarde zijn voor de watervoorziening.
De e-laadinfrastructuur voor vrachtwagens |
|
Carla Dik-Faber (CU) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66), Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Elektrische trucks: de techniek is klaar, nu de politiek nog»?1
Ja, hier heb ik kennis van genomen.
Klopt het dat er op dit moment geen openbare e-laadinfrastuctuur voor elektrische trucks aanwezig is langs de snelwegen? Geldt dit ook voor andere Europese landen?
Voor openbare (snellaad)infrastructuur langs de snelwegen geldt dat deze op dit moment inderdaad veelal (nog) niet geschikt is voor e-trucks. Dit geldt niet alleen voor Nederland maar ook voor andere Europese landen.
Deelt u mijn zorgen dat dit voor een onnodige vertraging kan zorgen bij de transitie naar elektrisch (goederen)vervoer over de weg?
Een goede openbare laadinfrastructuur is inderdaad belangrijk om de transitie naar elektrisch goederenvervoer over de weg op een voortvarende manier te laten verlopen. De e-trucks die op dit moment in Nederland rijden laden vooral bij private laadpunten. Wanneer deze in aantal toenemen zal ook de vraag naar publieke, openbare laadinfrastructuur toenemen. Er zal zorgvuldig gekeken worden naar waar deze publieke laadpunten in aanvulling op de private laadinfrastructuur nodig zijn.
In de afspraken uit het Klimaatakkoord over de verduurzaming van het goederenvervoer zijn goede afspraken gemaakt over het realiseren van voldoende en robuuste logistieke laadinfrastructuur, om te voorkomen dat dit een belemmerende factor wordt bij de transitie naar elektrisch goederenvervoer over de weg. Logistieke laadinfrastructuur maakt onderdeel uit van de Nationale Agenda Laadinfrastructuur (NAL).
Tegelijkertijd worden er in de laadtechniek grote stappen worden gezet door de markt zelf. Zo presenteerde DAF en VDL onlangs nog een laadsysteem dat er door slim laden voor zorgt dat een e-truck per dag ruim 300 kilometer af kan leggen.
Op welke manier wordt gezorgd voor een goede businesscase voor laadpunten voor e-trucks, zodat snel kan worden opgeschaald? Wordt hiermee rekening gehouden bij de implementatie van de RED2-richtlijn?
Een goede businesscase is inderdaad van belang voor de realisatie en exploitatie van laadinfrastructuur voor e-trucks. Zowel vanuit de Nationale Agenda Laadinfrastructuur als de Topsector Logistiek wordt hieraan gewerkt. Wanneer het aantal e-trucks dat potentieel gebruikt zal maken van openbare laadinfrastructuur toeneemt en het ook duidelijk wordt op welke locaties de laadbehoefte van deze trucks ligt, dan zal (bijvoorbeeld voor charge point operators) de businesscase voor openbare laadpunten sneller sluitend te maken zijn.
Ook de Nederlandse implementatie van de RED, middels de systematiek van de jaarverplichting, heeft in de afgelopen jaren een positieve bijdrage gehad op de businesscase van laadinfrastructuur in het algemeen. De exploitant kan via een laadpaal namelijk, als voldaan wordt aan alle voorwaarden, aantonen dat elektriciteit aan vervoer is geleverd. Met het hernieuwbare deel daarvan, bijvoorbeeld op basis van het landelijke gemiddelde, kunnen HBE’s (Hernieuwbare Brandstofeenheden) verkregen worden welke de exploitant kan verhandelen aan brandstofleveranciers die een jaarlijkse verplichting hebben. Vanuit de RED en de jaarverplichting is echter geen sturing mogelijk tussen laadpunten voor bijvoorbeeld personenvervoer of e-trucks. Bij de implementatie van de RED2 wordt opnieuw gekeken naar de impact op de businesscase van laadinfrastructuur en aan het bijdragen aan het realiseren van de afspraken uit het Klimaatakkoord.
Bent u bereid te kijken naar mogelijkheden voor een financiële stimulans in de vorm van bijvoorbeeld subsidies voor openbare e-laadinfrastuctuur voor vrachtverkeer?
Op dit moment zijn er al verschillende mogelijkheden voor financiële ondersteuning als het gaat om het realiseren van laadinfrastructuur voor e-trucks. Zowel de Demonstratieregeling klimaattechnologieën en -innovaties in transport (DKTI) als de MIA/VAMIL bieden de mogelijkheid om logistieke laadinfrastructuur voor het eigen wagenpark te financieren. De MIA/VAMIL biedt alleen de mogelijkheid voor financiële ondersteuning van private logistieke laadinfrastructuur. Voor de DKTI-regeling geldt dat publiek toegankelijke laadinfrastructuur wel in aanmerking kan komen voor financiering wanneer dit onderdeel uitmaakt van het project waaraan een financiële bijdrage wordt toegekend.
De financieringsmogelijkheden van laadoplossingen maakt tevens onderdeel uit van de onderzoeksprogrammering voor logistieke laadinfrastructuur die in het kader van de Nationale Agenda Laadinfrastructuur samen met de daarbij betrokken partijen wordt opgesteld.
Het bericht dat het ministerie een rapport over falen ruimtelijke ordening tegen hield |
|
Erik Ronnes (CDA) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Ministerie hield rapport over falen ruimtelijke ordening tegen»?1
Ja.
Klopt het bericht dat de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) onder druk van het Ministerie van Binnenlandse Zaken de weergave van een kritisch rapport over het falen van het landelijke beleid voor ruimtelijke ordening heeft gemanipuleerd? Kunt u een appreciatie geven van deze berichten, mede gebaseerd op de Kaderstellende visie op toezicht en de kabinetsreactie op het WRR-rapport Toezien op publieke belangen uit 2014, gezien uw stelselverantwoordelijkheid voor het Rijkstoezicht?
Nee, dat bericht klopt niet, zoals in brief aan uw Kamer van 4 maart 2020 (Kamerstuk 35300-XII, nr. 90) is aangeven. De ILT besluit zelf over de inhoud van de rapporten, dat is in lijn met de onafhankelijke positie van een toezichthouder zoals die uitgewerkt is in de Kaderstellende visie op toezicht, de kabinetsreactie op het WRR-rapport Toezien op publieke belangen uit 2014 en de Aanwijzingen inzake de rijksinspecties. De ILT heeft eigenstandig besloten het rapport «De borging van de nationale ruimtelijke belangen» niet als zelfstandig rapport te publiceren, maar de conclusies openbaar te maken in het jaarverslag van de ILT over 2018. Het concept van het jaarverslag is door de ILT voorgelegd aan verschillende ministeries om mee te lezen om feitelijke onjuistheden te signaleren. Vanuit het Ministerie van BZK zijn vragen gesteld. De ILT heeft vervolgens zelf besloten de passage in het concept jaarverslag 2018 over dit rapport aan te passen naar aanleiding van deze vragen. Daarbij stelt de ILT geen druk te hebben ervaren vanuit het Ministerie van BZK of andere departementen.
Kunt u aangeven waarom het rapport niet werd gepubliceerd en wat de exacte verschillen zijn tussen de conclusies uit het rapport en de kennelijk verdraaide conclusies in het jaarverslag van de ILT? Wilt u daarbij expliciet ingaan op het verwijt dat in het oorspronkelijke rapport staat dat het goed gaat met de decentralisatie van de ruimtelijke belangen in Nederland, terwijl inspecteurs van de ILT het tegenovergestelde concludeerden?
Voor het antwoord op deze vraag verwijzen wij naar de verklaring van de ILT die besloten heeft om het rapport «De borging van de nationale ruimtelijke belangen» niet zelfstandig te publiceren. In diezelfde verklaring geeft de ILT als reden hiervoor aan dat de rapportage gebaseerd was op grotendeels reeds aangeboden en/of gepubliceerde rapporten.
De ILT geeft hierin verder aan dat de aangepaste tekst in het jaarverslag over het rapport ongelukkigerwijs geen juiste weergave is van de conclusie van het rapport, maar dat in de ILT-brede risicoanalyse 2019 wel een juiste weergave van het rapport is opgenomen. Beide betreffende teksten zijn geciteerd in de nota van de ILT die ik u op 4 maart 2020 heb doen toekomen (bijlage bij Kamerstuk 35300-XII, nr.2. De weergave van de rapportage in het jaarverslag over 2018, en de weergave van de rapportage in de ILT-brede risicoanalyse zijn eigenstandige keuzes van de ILT waar niet in kan worden getreden.
Deelt u de conclusie uit de rapportage De borging van nationale ruimtelijke belangen uit augustus 2018 dat nationale ruimtelijke belangen vaak in de knel komen door de decentralisatie van de ruimtelijke ordening? Zo nee, waarom niet? Zo ja, deelt u dan ook de conclusie dat „het systeem van ruimtelijke ordening op punten onvoldoende werkt»?
Deze stelling delen wij niet. De doorwerking van nationale ruimtelijke belangen is meer dan de uitsnede die in instructieregels wordt vastgelegd en waar via het interbestuurlijk toezicht door provincies op wordt toegezien. Nationale belangen worden ook behartigd in de context van het functioneren van de decentrale overheden en de ruimte die er daar is om invulling te geven aan nationale belangen. Ook zijn zij onderdeel van bestuurlijke samenwerking zoals in het Interbestuurlijk Programma (IBP) en bijvoorbeeld regionale verstedelijkingsstrategieën.
In de rapportage wordt geconcludeerd dat de doorwerking van de nationale belangen in het systeem van de ruimtelijke ordening niet vanzelf goed gaat en dat nationale ruimtelijke belangen soms onvoldoende doorwerken in gemeentelijke bestemmingsplannen. De Minister van BZK gaat dit graag nog eens, ook met deze rapportage in de hand, na.
In de rapportage wordt opgemerkt dat er verschillende indicaties voor mogelijke oorzaken zijn waardoor de doorwerking van nationale belangen niet vanzelf goed gaat: regelgeving wordt vaak als ingewikkeld ervaren, is onvoldoende bekend, er worden fouten gemaakt en verschillende belangen en rolopvattingen zorgen voor mindere doorwerking van rijksdoelen c.q. naleving van rijksregels.
Wij hechten veel belang aan het goed laten werken van het systeem voor decentrale doorwerking van nationale belangen in de ruimtelijke ordening en ons streven is om hier door invoering van de Omgevingswet een belangrijke bijdrage aan te leveren. De Omgevingswet draagt bij aan een betere naleving van de regels door een betere bekendheid daarvan, een duidelijker geometrische begrenzing, een eenduidiger formulering van de regels en soms door toevoeging van instructieregels. Inhoudelijk worden de regels voor omgevingsplannen die nu in verschillende wetten, AMvB’s, ministeriële regelingen en circulaires staan bij elkaar gebracht in één hoofdstuk van het Besluit kwaliteit leefomgeving. In het nieuwe stelsel zijn de regels eenvoudiger en uniformer geformuleerd zodat duidelijker is wat de nationale regelgeving vraagt van medeoverheden.
Wilt u, naar aanleiding van de rapportage van de ILT uit 2018 die kennelijk ingaat op enkele voorbeelden waaruit zou blijken dat nationale ruimtelijke belangen vaak in de knel komen, elk gegeven voorbeeld voorzien van een actueel commentaar (ten minste de volgende onderwerpen: veiligheidszones rond de opslag van explosief materiaal, geluidszones rond militaire vliegvelden, het dichtslibben van landelijke vaarwegen, het behoud van erfgoed, het verrommelen van het landschap en natuurcompensatie bij grote infrastructurele projecten)?
Een aantal afzonderlijke signalen uit de rapportage zijn sinds 2012 tot 2017 separaat bij de verschillende beleidsdirecties van de ministeries aangeboden. Zie ook het antwoord op vraag 7. De Minister van BZK is verantwoordelijk voor het wettelijk stelsel van ruimtelijke ordening. Verschillende ministers zijn verantwoordelijk voor de genoemde beleidsonderwerpen of de uitvoering van nationale belangen die via dit stelsel worden geregeld. Naar aanleiding van uw vraag kan ik u namens hen als volgt informeren:
Ten aanzien van veiligheidszones rond de opslag van explosief materiaal (signalen 2012/2016) constateert de ILT dat dit onvoldoende is geborgd. Regels over externe veiligheid werken onvoldoende door in de planvorming. Het onderzoek betrof de uitvoering van Circulaire opslag ontplofbare stoffen civiel gebruik en het Besluit externe veiligheid inrichtingen.
Het signaal inzake het niet respecteren van de veiligheidsafstanden van het Besluit externe veiligheid inrichtingen in bestemmingsplannen is in 2016 overeenkomstig de aanbevelingen van de ILT aan de orde gesteld in een overleg met vertegenwoordigers van provincies en gemeenten over de uitvoering van vergunningverlening, toezicht en handhaving (VTH-taken). Met de provincie Noord-Brabant is begin 2017 apart overleg gevoerd over de gesignaleerde knelpunten en bereikte oplossing aldaar. Daarbij is onder meer de mogelijke discrepantie tussen de risicozones aan de orde gekomen, zoals deze in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zijn opgenomen en de ruimtelijke plannen waarbij deze zones in acht genomen moeten worden. Van de kant van Noord-Brabant is toen aangegeven dat er in het kader van het interbestuurlijk toezicht, dat de provincie uitoefent op de gemeenten, onderzoek gedaan is. Tijdens het gesprek is voorts aangegeven dat de gedetecteerde gevallen zijn opgelost.
Voor de geluidszones rond militaire vliegvelden (signaal 2016) signaleert de ILT dat deze niet altijd goed zijn verwerkt in bestemmingsplannen. Het onderzoek van ILT had destijds alleen betrekking op grondgebonden geluid van militaire vliegvelden. Als geluidsgevoelige bestemmingen worden gerealiseerd, bestaat het risico dat defensie-inrichtingen niet optimaal gebruikt kunnen worden.
Het Rijksvastgoedbedrijf (RVB) kijkt namens Defensie vanuit haar rol als belanghebbende naar gemeentelijke plannen en de borging van defensiebelangen daarin. Het RVB merkt zelf ook dat defensiebelangen niet altijd goed landen in bestemmingsplannen. Voortdurende aandacht voor plannen van gemeenten (en andere overheden) blijft daarom noodzakelijk voor een goede bedrijfsvoering van de krijgsmachtonderdelen.
De ILT signaleert in relatie tot het dichtslibben van landelijke vaarwegen (signaal 2015) dat de regels voor vrijwaringszones rond Rijksvaarwegen niet altijd in bestemmingsplannen zijn terug te vinden. Dat komt door verschillende regels van Rijk, provincie en gemeenten.
Regels rond vrijwaringszones zijn inderdaad niet altijd te vinden in bestemmingsplannen. Het bestuursorgaan dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan is verplicht overleg te plegen met Rijkswaterstaat bij activiteiten in de vrijwaringszone. Onder de Omgevingswet zullen de vrijwaringszones voor gemeenten beter kenbaar zijn.
Ten aanzien van het behoud van erfgoed constateert de ILT dat provinciale verordeningen nog veel mogelijkheden bieden voor niet-wenselijke ontwikkelingen binnen de zones van de erfgoederen en dat de kernkwaliteiten onvoldoende worden uitgewerkt.
De bescherming van de vier werelderfgoederen in Nederland is op verschillende manieren geborgd. De gebieden zijn planologisch beschermd, waarbij ontwikkelingen in deze gebieden mogelijk zijn mits de kernkwaliteiten niet worden aangetast. De provincies werken dit uit in hun verordeningen. Daarnaast is de RCE doorgaans betrokken voor advies over grotere ruimtelijke ontwikkelingen die de uitzonderlijke universele waarde van het werelderfgoed raken. Met de Monitor Infrastructuur en Ruimte van het Planbureau voor de Leefomgeving wordt onder andere het verloop van de openheid als één van de belangrijke kernkwaliteiten van de vier werelderfgoedgebieden in beeld gebracht.
Ten aanzien van de Waddenzee en Waddengebied (signalen 2014 en 2015) heeft de ILT opgemerkt dat in bijna een kwart van de onderzochte bestemmingsplannen niet alle Barro-regels goed worden nageleefd, o.a. wat betreft de onderzoekplicht (2014). Vervolgonderzoek uit 2015 liet zien dat er desondanks nauwelijks sprake is van aantasting van landschappelijke kwaliteiten.
De conclusies uit het eerste onderzoek van de ILT (2014) zijn meegenomen in een nader onderzoek (2015) naar de materiële gevolgen van de geconstateerde knelpunten. De Tweede Kamer is over beide onderzoeken geïnformeerd bij brief van 2 februari 2015 (Kamerstuk 29 684, nr. 121) en 20 januari 2016 (Kamerstuk 29 684, nr. 124). Momenteel wordt voor het Waddengebied een Agenda Waddengebied 2050 opgesteld met een Uitvoeringsprogramma. Dit is een voorbeeld van bestuurlijke afspraken. Onder de Omgevingswet wordt de regelgeving voor de Waddenzee in het Besluit kwaliteit leefomgeving verduidelijkt en geordend.
Voor natuurcompensatie bij grote infrastructurele projecten (signaal 2014) is geconstateerd dat in 10 van de 11 provinciale verordeningen de regels voor de EHS correct waren opgenomen. Risico bij onvoldoende doorwerking zou kunnen zijn dat nieuwe bestemmingen worden gerealiseerd die de te beschermen gebieden of waarden aantasten of teniet doen of waardoor de compensatie niet of niet goed is geregeld.
Het Natuurnetwerk Nederland (de voormalige EHS gebieden) zijn nu correct in verordeningen opgenomen en begrensd. Het toepassen en handhaven van beleid ten aanzien van natuurcompensatie is een verantwoordelijkheid van provincies. De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit heeft uw Kamer op 19 april 2019 geïnformeerd over de werking en de juridische verankering van het stelsel van natuurcompensatie (Kamerstuk 33 576, nr. 161).
Ten aan zien van de grote rivieren (signaal 2013) signaleert de ILT dat de kaarten bij het Barro en bij de Beleidslijn grote rivieren niet altijd overeenkomen. De belangen «doorstroming en waterberging» zijn materieel zelden in het geding, maar in strikt formele zin is de borging van het Barro als onvoldoende beoordeeld.
In 2016 heeft een evaluatie van de Beleidslijn grote rivieren plaatsgevonden. De Beleidsregels grote rivieren (Bgr), die het kader vormen voor het verlenen van watervergunningen in het rivierengebied zijn vervolgens aangepast. Deze aanpassingen worden met een lopende Barro-wijziging ook in de ruimtelijke regelgeving verwerkt. Dit traject is bijna afgerond.
Voor de regionale luchthavens (signalen 2013–2014) concludeert de ILT dat het opnemen van de risicocontouren uit de aanwijzingsbesluiten jaren duurt en de doorvertaling niet altijd juist is gebeurd. Op enkele plekken heeft dit geleid tot het realiseren van gevoelige functies binnen de contouren.
In 2009 is de wet- en regelgeving ten aanzien van regionale burger- en militaire luchthavens gewijzigd (wet RBML, Stb. 2008, 561). Aanleiding hiervoor was onder andere de wens om te komen tot nieuwe en vereenvoudigde normstelling en regels voor de ruimtelijke indeling in de nabijheid van de luchthavens. De gesignaleerde knelpunten zijn, of zullen naar verwachting hiermee worden opgelost. Dit komt vooral door het feit dat een luchthavenbesluit (anders dan het eerdere aanwijzingsbesluit) op grond van de Wet luchtvaart de werking kent van een voorbereidingsbesluit en derhalve een directe doorwerking heeft naar bijvoorbeeld aanpassingen van het bestemmingsplan of de toetsing van bouwplannen binnen het beperkingengebied. De regels binnen deze beperkingengebieden zullen op termijn onder de Omgevingswet worden gebracht.
Overigens zal de Minister van BZK, zoals eerder ook is toegezegd, het rapport van de ILT in bestuurlijk overleg inhoudelijk bespreken met de mede-overheden. Ook zal bij de totstandkoming van de NOVI goed naar de doorwerking van nationale belangen worden gekeken. Tot slot werkt de Minister van BZK in het kader van het interbestuurlijk toezicht samen met gemeenten en provincies aan de uitvoering van een strategische agenda.
Was het u bekend dat de ILT het (concept) rapport wilde delen met de Kamer en met Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties? Wanneer is dat u bekend geworden en wat was uw reactie? Als u het rapport niet kende, deelt u dan de conclusie dat u het rapport had moeten kennen en dat de ILT de ruimte had moeten krijgen om het kenbaar te mogen maken?
Nee. De ILT heeft zelf de beslissing genomen om het rapport niet zelfstandig te publiceren, maar de conclusies openbaar te maken in het jaarverslag van de ILT over 2018.
Wilt u, naar aanleiding van het bericht dat de ILT op haar website2 plaatst na publicatie van het bij vraag 1 bedoelde persbericht dat de beslissing om het document niet als zelfstandig rapport te publiceren, maar de conclusie in het Jaarverslag op te nemen, door de ILT zelf is genomen omdat de meeste onderliggende signalen en rapportages al eerder waren aangeboden en/of gepubliceerd, die onderliggende signalen en rapportages schematisch benoemen en daarbij aangeven wanneer dat aan u, respectievelijk aan de Kamer is aangeboden?
Als bijlage bij deze antwoorden bieden wij u het gevraagde schematische overzicht aan4.
Kunt u, naar aanleiding van de tekst op de site van de ILT waar staat dat »Ongelukkigerwijs een aangepaste tekst in het Jaarverslag terecht is gekomen die geen juiste weergave van de conclusie weergeeft», nader uiteenzetten wat de «aangepaste tekst» en wat de «juiste tekst» was? Wilt u daarbij tevens aangeven waarom er sprake is van «geen juiste weergave van de conclusie»?
Dit betreft het jaarverslag en de rapportage van de ILT. Het is aan de ILT om aan te geven of het jaarverslag van de ILT een juiste weergave van de conclusie van het ILT-rapport bevat. De ILT geeft aan dat de aangepaste tekst in het jaarverslag ongelukkigerwijs geen juiste weergave is van de conclusie van het rapport, maar dat in de ILT-brede risicoanalyse wel een juiste weergave van het rapport is opgenomen. De beide teksten zijn geciteerd in de nota van de ILT die u op 4 maart 2020 is toegezonden (bijlage bij Kamerstuk 35 300 XII, nr.5.
Wat vindt u van de mededeling van uw ambtenaren aan de ILT dat niet om de rapportage is gevraagd? Hoe verhoudt zich dat met de onafhankelijke taak van de ILT? Deelt u de conclusie dat het rapport aangemerkt moest worden als een «intern document»? Zo nee, waarom niet?
Zoals in de brief van 4 maart 2020 (Kamerstuk 35 300-XII, nr.6 is aangegeven, is door het Ministerie van BZK per e-mail met vragen gereageerd op het concept van het jaarverslag van de ILT over 2018 waarin de rapportage werd genoemd. De beslissing om het rapport aan te merken als intern document is een zelfstandige beslissing geweest van de ILT.
Klopt het bericht dat het ministerie niet akkoord ging met een tekstvoorstel voor het jaarverslag over 2018 van de ILT? Sinds wanneer bent u daarvan op de hoogte?
Onder verwijzing naar de brief van 4 maart 2020 (Kamerstuk 35 300-XII, nr.7 en de openbaar gemaakte correspondentie tussen het Ministerie van BZK en de ILT kan worden aangegeven dat vanuit het Ministerie van BZK per e-mail enkel met vragen gereageerd is op het concept van het jaarverslag van de ILT over 2018 waarin de rapportage werd genoemd. De tekst van het jaarverslag is door de ILT voor commentaar rondgezonden en er is gevraagd om een reactie. Er is niet gevraagd om een akkoord, noch een akkoord gegeven of onthouden.
Deelt u de mening dat de conclusie in het Jaarverslag dat „de feitelijke inpassing» van landelijke belangen „voldoende» is, niet strookt met de visie van de ILT? Kunt verklaren waarom dat verschil van inzicht niet zichtbaar is geworden? Klopt het dat onderhandeling met het ministerie over een uitbreiding van het budget van de ILT daarbij een rol heeft gespeeld?
Het gaat om het jaarverslag en het rapport van de ILT. Hiervoor wordt verwezen naar de verklaring van de ILT in antwoord 8. Het budget van de ILT heeft daarbij geen rol gespeeld.
Bent u het eens met de stelling dat «publiek vertrouwen in onafhankelijk toezicht» een basisvoorwaarde is voor goed en effectief toezicht? Zo ja, wat vindt u dan van het gebrek aan vertrouwen in de onafhankelijkheid van verschillende toezichthouders en welke maatregelen wilt u nemen om het vertrouwen in deze toezichthouders te herstellen? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet onderschrijft de stelling dat publiek vertrouwen in onafhankelijk toezicht een basisvoorwaarde is voor goed en effectief toezicht. Inspecties oordelen altijd zelfstandig en onafhankelijk. Toegepast op de verhouding tussen beleid en toezicht betekent onafhankelijkheid onder andere dat er geen inmenging in de oordelen van de inspectie mag zijn van degene die politiek voor het beleid verantwoordelijk is. Dit vergt rolvastheid van beide kanten voor het goed vervullen van die onderscheiden rollen. Onderscheiden, maar niet volledig los van elkaar, want men heeft elkaars kennis ook nodig om het eigen werk goed te kunnen doen.
Het kabinet heeft dit in 2001 in de eerste Kaderstellende Visie op toezicht vastgelegd en herhaald in de tweede Kaderstellende Visie op Toezicht uit 2005.
Ook in de kabinetsreactie op het rapport «Toezien op Publieke Belangen. Naar een verruimd perspectief op rijkstoezicht» van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid is stilgestaan bij het belang van onafhankelijkheid.9 Toen is opgemerkt dat het toezicht alleen door onbevooroordeeld op te treden maatschappelijke legitimatie en publiek vertrouwen kan verwerven. En dat onpartijdigheid van het toezicht een zekere terughoudendheid vergt van beleid en politiek bij individuele interventies, vooral in reactie op incidenten.
Deze onpartijdigheid wordt onder andere ondersteund door de in 2015 opgestelde «spelregels» over de positionering van de inspecties in de Aanwijzingen inzake de rijksinspecties. De Aanwijzingen inzake de rijksinspecties vormen een waarborg voor de benodigde functiescheiding en zijn erop gericht inmenging van beleid in toezicht te voorkomen. In 2016 hebben alle ministeries de Aanwijzingen inzake de rijksinspecties geïmplementeerd.
Het kabinet herkent dat er regelmatig vragen worden gesteld over de onafhankelijkheid van de oordeelsvorming van inspecties. Juist omdat die onafhankelijkheid zo belangrijk is, is het ook terecht dat er aandacht voor is, en dat signalen over een mogelijk gebrek aan onafhankelijkheid worden onderzocht. Daarnaast zal de Staatssecretaris van BZK nog dit jaar de Aanwijzingen inzake de rijksinspecties laten evalueren met als doel zicht te krijgen op het functioneren in de praktijk van dit kader dat juist beoogt die onafhankelijkheid te borgen. Voor de zomer informeert de Staatssecretaris van BZK u over de opzet van deze evaluatie. Voor het eind van het jaar ontvangt u de uitkomsten. Deze zullen ook worden gebruikt in de brede evaluatie van de organisatiekaders Rijk, waarvan de uitkomsten eind 2021 worden verwacht.
Deze koppeling tussen de uitkomsten van de evaluatie van de Aanwijzingen inzake de rijksinspecties en de eerder aangekondigde brede evaluatie is van belang. Zo ontstaat een breder beeld met meer vergelijkingsmateriaal in het bij alle rijksorganisaties op afstand voorkomende spanningsveld tussen enerzijds onafhankelijkheid in oordeelsvorming en anderzijds ministeriële verantwoordelijkheid en parlementaire controle.
Bent u van mening dat de geldende «Aanwijzingen inzake de rijksinspecties»3 een voldoende kader bieden voor het vasthouden en herstellen van publiek vertrouwen in onafhankelijk toezicht? Zo ja, waarop baseert u dat? Zo nee, welke aanpassingen zou u willen doen en op basis van welke overwegingen?
Zie antwoord vraag 12.
Bent u bereid om de evaluatie van de «Aanwijzingen inzake de rijksinspecties» met spoed ter hand te nemen en, zo ja, over de opzet hiervan de Kamer per brief te informeren?
Zie antwoord vraag 12.
Het bericht 'Steeds vaker file voor Leidsche Rijntunnel' |
|
Remco Dijkstra (VVD) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht van Leidsche Rijn Nieuws getiteld: Steeds vaker file voor Leidsche Rijntunnel?1
Ja.
Klopt het dat het aantal files in de Leidsche Rijntunnel in de relevante periode is verdubbeld? Komt dat door het doseren van verkeer voor de tunnel? Hoe zit het met recentere data en files?
Tunneldoseren is een effectieve maatregel die wordt ingezet om de veiligheid voor de weggebruikers in een tunnel te verhogen indien er in of vlak na de tunnel een file dreigt te ontstaan. Met behulp van verkeersmanagement-systemen wordt er voor gezorgd dat de file niet in maar vóór de tunnel komt te staan. Het verkeer rijdt daarna gedoseerd door de tunnelbuis. Dit voorkomt dat het verkeer in de tunnel vast komt te staan. De file wordt dus verplaatst waardoor de veiligheid van de weggebruiker wordt vergroot.
Zodoende staan er praktisch geen files in de Leidsche Rijntunnel. Daarmee is er in de relevante periode, noch in recentere data sprake van een verandering of verdubbeling in het aantal files in de Leidsche Rijntunnel.
Het aantal files vóór en stroomafwaarts van de tunnel is sinds 2014 wel verdubbeld. Deze groei heeft voornamelijk in 2015, 2016 en 2017 plaatsgevonden. Tunneldoseren is niet de oorzaak geweest van deze verdubbeling.
Hoe vaak vindt het tunneldoseren plaats? Neemt het aantal toe? Hoeveel uur is er gemiddeld dit jaar gedoseerd? Om welke redenen wordt er gekozen voor doseren?
In de laatste 5 jaar is er achtereenvolgens 1.773 (2015), 2.440 (2016), 2.586 (2017), 2.498 (2018) en 2.485 (2019) keer tunneldosering toegepast. Het aantal keer dat tunneldosering wordt toegepast is daarmee voor het tweede achtereenvolgende jaar gedaald. De reden dat het aantal keer toepassen tunneldoseren na 2015 beduidend hoger uit valt heeft te maken met een toename in verkeersdrukte en een gemiddeld langere duur van tunneldoseren in 2015 ten opzichte van de jaren daarna.
Voor 2020 zijn er nog geen cijfers die een representatief beeld geven van de gemiddelde duur van tunneldoseren. Wel zijn er cijfers beschikbaar van het laatste jaar. In 2019 is er in totaal 599 uur gedoseerd. Op een aantal van 2.485 keer tunneldoseren betekent dit dat een tunneldosering gemiddeld 14.5 minuten duurt.
Voor de keuze voor tunneldoseren verwijs ik naar het antwoord bij vraag 2. Daarbij wordt continu gekeken naar de effecten van tunneldoseren op de verkeersveiligheid. De effecten worden dit voorjaar weer onderzocht.
Is het aantal incidenten in de tunnel toegenomen? Is daar een verklaring voor te geven? Wat is precies het probleem met de verkeersveiligheid?
Nee, er is geen sprake van een significante toename van het aantal incidenten in de tunnel en er is geen probleem met de verkeersveiligheid.
Welke rol speelt de boog van de A2 uit de richting van Amsterdam naar de A12 richting Arnhem in het veroorzaken van files? Welke rol speelt de parallelstrook op de A12 bij de afrit Nieuwegein Papendorp?
De G-boog is een bekend knelpunt waarbij het verkeer uit de richtingen Amsterdam en Den Haag richting Arnhem samenkomt. Doordat verkeersstromen hier samenkomen is er kans op een verminderde doorstroming en daarmee een vergrote kans op files.
De parallelstrook afrit Papendorp speelt geen rol in het veroorzaken van files.
Klopt het dat er momenteel op drie verschillende plaatsen op de A2 door de tunnel files ontstaat? Zijn er andere oplossingen te bedenken, bijvoorbeeld het verlagen van de snelheid om files te verminderen dan wel te voorkomen?
Nee, er ontstaan geen files enkel door de aanwezigheid van de Leidsche Rijntunnel. Files ontstaan door capaciteitsproblemen en incidenten op het netwerk. De aanwezigheid van de tunnel beperkt de capaciteit niet en heeft ook geen effect op het aantal incidenten. In z'n algemeenheid kan het verlagen van de maximum snelheid helpen om files te voorkomen op momenten van drukte. Verlagen van de maximum snelheid helpt ook bij het voorkomen van ongevallen en bij het beperken van de ernst en dus ook de impact van ongevallen.
Verder heeft de doorstroming van het gehele netwerk in en rondom Utrecht invloed op files rondom de Leidsche Rijntunnel. De komende jaren wordt met de aanpak van het project A27/A12 Ring Utrecht ingezet op extra rijstroken en het scheiden van drukke verkeersstromen, zodat minder files ontstaan en de verkeersveiligheid en bereikbaarheid toenemen. Daarnaast wordt doorlopend
gekeken naar mogelijkheden om de doorstroming te verbeteren in
de regio Utrecht, ook rond de Leidsche Rijntunnel.
Waarom heeft Rijkswaterstaat een aantal jaar geleden de keuze gemaakt om een doorgetrokken streep te plaatsen, die het verkeer dwingt naar één rijstrook over te gaan terwijl er drie rijstroken liggen? Is het nodig deze doorgetrokken streep te laten liggen? Zo ja, om welke reden?
Ik ga er in mijn beantwoording vanuit dat met de doorgetrokken streep wordt gerefereerd aan de doorgetrokken streep bij de afrit Papendorp Nieuwegein. Deze doorgetrokken streep is aangebracht om vroegtijdig verkeer al «te dwingen» de juiste strook te kiezen. Zo zal het verkeer aansluiten bij de verkeersstroom op de parallelbaan richting Arnhem of richting Papendorp/Nieuwegein. Daarmee worden mogelijke conflicten tussen kruisend verkeer voorkomen. Indien deze doorgetrokken streep wordt weggehaald, zou dit tot meer kruisend verkeer leiden en daarmee tot een grotere kans op incidenten en files. Zodoende ben ik er geen voorstander van om hier een wijziging in aan te brengen.
Kunt u een oordeel geven over de effectiviteit van het tunneldoseren in de Leidsche Rijntunnel? Welk alternatief is denkbaar?
Voor een oordeel over de effectiviteit van het tunneldoseren in de Leidsche Rijntunnel verwijs ik naar antwoord 2.
Er is onderzoek (2017) gedaan naar optimalisatiemaatregelen rondom tunneldoseren zelf. Het onderzoek leidt tot de conclusie, dat de optimalisatiemaatregelen in zeer beperkte mate bij kunnen dragen aan het verminderen van het negatieve effect van doseren op de doorstroming. Om deze reden vind ik het doorvoeren van de optimalisatiemaatregelen niet doelmatig. De enige aanpassing uit dit onderzoek waar wel invulling aan is gegeven is het flexibeler omgaan met de filevrije-zone. Na 2 maanden proefdraaien bleek dit effect echter negatief, waarna is besloten om deze aanpassing stop te zetten.
Verder heeft de doorstroming van het gehele netwerk in en rondom Utrecht invloed op files rondom de Leidsche Rijntunnel. In het antwoord op vraag 6 geef ik aan dat het project A27/A12 Ring Utrecht in aanpassingen hier in voorziet.
Kan een sprinklerinstallatie werkelijk een einde maken aan het tunneldoseren? Wat zijn de kosten van een dergelijke installatie? Zijn daar al acties voor genomen?
Ik ga er in mijn beantwoording vanuit dat met een sprinklerinstallatie wordt gerefereerd aan het watermistsysteem waar eerdere correspondentie met uw Kamer over is geweest. Als er een watermistsysteem zou worden aangebracht, dan nog zou tunneldosering nodig zijn om de juiste mate van veiligheid aan de weggebruikers te bieden.
Uit onafhankelijk onderzoek bleek dat de kosten van een watermistsysteem in 2016 geschat zijn op 25 tot 35 miljoen euro.
Dit onderzoek heeft gekeken naar de maatschappelijke baten en kosten van een watermistsysteem. Uit dit onderzoek is gebleken dat de maatschappelijke baten van een watermistsysteem niet opwegen tegen de kosten. Het alsnog inbouwen van een watermistsysteem is daarom niet doelmatig. De bevindingen zijn unaniem overgenomen door de betrokken partijen (Veiligheidsregio Utrecht, gemeente Utrecht en Rijkswaterstaat).
Het bestaan van een onderzoek naar Nieuw-Milligen als nieuwe locatie voor een marinierskazerne |
|
Isabelle Diks (GL) |
|
Barbara Visser (staatssecretaris defensie) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Verhuizing mariniers van Doorn naar Vlissingen al in november op losse schroeven»?1
Ja.
Ligt er een onderzoek naar de wenselijkheid van Nieuw-Milligen als locatie voor het Korps Mariniers op uw ministerie?
Ik verwijs u naar mijn brief «voorgenomen besluiten inzake verhuizing Korps Mariniers en compensatie Zeeland» die op 14 februari aan uw Kamer is verzonden. Bijgesloten bij die brief vindt u een viertal nota’s die de stapsgewijze selectie aan de hand van het afwegingskader beschrijven.
Bent u bereid alle afgeronde onderzoeken op uw ministerie naar locaties voor de huisvesting van het Korps Mariniers per ommegaande aan de Kamer te sturen? Zo nee, kunt u beargumenteren welk rijksbelang gediend is bij het achterhouden van deze informatie tot u uw besluit publiceert?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het kwetsbaar is dat betrokken bestuurders in Zeeland en Vlissingen nu via de media vernemen dat de conclusie over het niet doorgaan van de verhuizing van de Van Braam Houckgeestkazerne naar Vlissingen al in november vorig jaar op uw ministerie is getrokken? Zo ja, welke lessen trekt u hieruit? Zo nee, waarom niet?
Ik realiseer mij dat het proces tot nu toe niet goed is verlopen en dit betreur ik. Het vertrouwen van Zeeland in het kabinet is hierdoor geschaad en wij beseffen dat dit moet worden hersteld. Duidelijkheid is voor alle partijen van groot belang, zoals ook naar voren kwam in de gesprekken die inmiddels met Zeeland zijn gevoerd. Het kabinet neemt daarom twee voorgenomen besluiten. Daarvoor verwijs ik u naar mijn hiervoor genoemde brief.
Kunt u aangeven waarom u nog geen contact heeft gelegd met de gemeente Apeldoorn over de optie om het Korps Mariniers in Nieuw-Milligen te vestigen? Is de stem van de gemeente in dit besluit voor u geen relevante factor?
Er is de afgelopen periode in vertrouwelijkheid met de gemeente Apeldoorn gesproken.
Kunt u aangeven welke concrete stappen u de komende weken gaat zetten richting alle betrokken gemeenten en provincies om in goede samenspraak te komen tot een nieuw besluit dat recht doet aan de belangen van het Korps Mariniers, de kosten voor het rijk, en de belangen van de betrokken gemeenten en provincies?
Voor het antwoord op deze vragen verwijs ik u naar mijn brief «Voorgenomen besluiten inzake verhuizing Korps Mariniers en compensatie Zeeland» (Kamerstuk 33 358, nr. 15).
Bent u reeds, eventueel in samenspraak met andere bewindspersonen, aan het onderzoeken of, en zo ja welke, andere overheidsdiensten op de locatie in Vlissingen gevestigd zouden kunnen worden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, is hierbij het uitgangspunt dat de beloofde economische ontwikkeling voor Zeeland overeind blijft?
Zie antwoord vraag 6.
De berichten ‘Rechter krijgt laatste woord’ en ‘Katwijk: Sloop van barakken bij voormalig vliegveld Valkenburg’ |
|
Roelof Bisschop (SGP) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichten «Rechter krijgt laatste woord» en «Katwijk: Sloop van barakken bij voormalig vliegveld Valkenburg»?1 2
Ja.
Klopt het dat tot het barakkencomplex van vliegveld Valkenburg dan wel het gebied waarin deze barakken gelegen zijn ook Rijksmonumenten behoren? Zo ja, kunt u toelichten wat de relatie is tussen de gemeentelijke monumenten en de Rijksmonumenten en in hoeverre door de voorgenomen sloop de ensemblewaarde wordt aangetast?
Dertig barakken zijn aangewezen als gemeentelijk monument waarvan er nu veertien zijn afgevoerd van de gemeentelijk lijst. Daarmee is de weg vrij voor sloop van die veertien. In het gebied van dit barakkencomplex liggen twee rijksmonumenten: het eerste betreft een telefoonbunker, die behoorde tot de Atlantikwall. Iets verderop in de duinen ligt een voormalige luchtafweerstelling. Deze rijksmonumenten behoren, evenals de barakken, tot het militaire erfgoed uit de Tweede Wereldoorlog. Van de veertien te slopen barakken liggen er vier in de onmiddellijke nabijheid van de telefoonbunker en relatief dicht bij de luchtafweerstelling, waardoor er sprake is van verminderde ensemblewaarde. Na sloop blijven nog achttien barakken over waardoor de ensemblewaarde voldoende intact blijft.
Hoe verhoudt de voorgenomen sloop zich tot uw pleidooi om juist meer aandacht te hebben voor de bescherming van oorlogserfgoed? Is de Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed betrokken geweest bij de plannen van de gemeente Katwijk, mede gezien de opvatting van deze dienst dat er nog te weinig samenhang is tussen de verschillende delen van de Atlantikwall, waarmee dit ensemble verbonden is?3
Aan het erfgoed van de Tweede Wereldoorlog hecht ik zoals ik in mijn visiebrief van 5 november 2019 heb aangegeven, grote betekenis. Op mijn verzoek heeft de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed in de verkenning over militair erfgoed in beeld gebracht hoe het met dit erfgoed is gesteld. De RCE concludeert dat dit over het algemeen goed beschermd is en dat er sprake is van enkele lacunes. Voorafgaand aan het Algemeen Overleg op 22 april a.s. stuur ik u een beleidsreactie op de verkenningen, waarin ik hier nader op in zal gaan. Wat betreft de Atlantikwall heb ik de RCE al gevraagd om met belanghebbenden een visie op te stellen. De RCE is tot nu toe niet betrokken geweest bij de genoemde plannen.
Bent u bereid met de gemeente Katwijk in overleg te reden over een oplossing die recht doet aan de bescherming van oorlogserfgoed?
Ja, ik heb de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed gevraagd om overleg te voeren met de gemeente. Inmiddels heeft een eerste gesprek plaats gevonden. Afgesproken is om gezamenlijk te kijken naar het toekomstperspectief van dit gebied en de rol die het erfgoed, in het bijzonder dat uit de periode van de Tweede Wereldoorlog, daarin kan spelen.