De rechterlijke uitspraak dat een schuldeiser een rekening niet volledig mag plukken |
|
Jasper van Dijk |
|
Jetta Klijnsma (PvdA), Stef Blok (VVD) |
|
Deelt u de mening dat het zeer onwenselijk is dat een schuldeiser de bankrekening van mensen volledig leeghaalt, waardoor er geen leefgeld overblijft?1
Ja, ik ben het met u eens dat mensen met schulden te allen tijde in de basale kosten van hun levensonderhoud moeten kunnen voorzien. De meeste mensen hebben daarvoor hun loon of uitkering nodig. Om die reden geldt er een beslagvrije voet bij beslag op loon of uitkering. Het kan niet zo zijn dat de beslagvrije voet wordt omzeild door in plaats van bij de werkgever of uitkeringsinstantie beslag te leggen op het bedrag aan loon of uitkering dat door de werkgever of de uitkeringsinstantie op de bankrekening van de schuldenaar is overgemaakt.
Wat is uw reactie op de uitspraak van gerechtsdeurwaarder Wilbert van de Donk: «zolang er geen wettelijke regeling is voor het bankbeslag blijft de onduidelijkheid bestaan»?
Uit (tuchtrechtelijke) jurisprudentie volgt dat er onder omstandigheden sprake kan zijn van misbruik van bevoegdheid indien beslag wordt gelegd op een bankrekening die uitsluitend door uitkering of loon wordt gevoed, terwijl de beslagene geen ander inkomen heeft waaruit hij zijn primaire levensbehoeften kan voldoen en de gerechtsdeurwaarder met die omstandigheid bekend is of moest zijn.2 Veel hangt dus af van wat de gerechtsdeurwaarder weet of moest weten over de inkomsten en het vermogen van de schuldenaar. Dit is in de praktijk voorafgaand aan het leggen van het beslag niet altijd inzichtelijk.
Onderschrijft u de mening van de Nationale ombudsman dat er zo snel mogelijk een wettelijke regeling moet komen om naast loonbeslag ook bij bankbeslag een minimumbedrag aan leefgeld over te houden?
Ik ben het met de Nationale ombudsman eens dat er een wettelijke regeling moet komen om te voorkomen dat de regeling inzake beslagvrije voet bij loon of uitkering door een bankbeslag wordt doorkruist. Uit de begin 2017 door de Nationale ombudsman georganiseerde rondetafel over dit onderwerp waarbij ook de KBvG, de Sociale Verzekeringsbank (SVB), de Belastingdienst, het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV), DUO (Dienst Uitvoering Onderwijs), het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen (LBIO) en het CJIB aanwezig waren, blijkt dat ook de uitvoerende partijen graag tot een dergelijke regeling wil komen. Dat staat niet ter discussie. Uit de verschillende gesprekken komt wel naar voren dat het een ingewikkeld vraagstuk is waarvoor nog geen pasklare oplossing is gevonden. Ik ben samen met de Minister voor Rechtsbescherming en de Minister van Financiën in gesprek met onder meer de KBvG en de Nederlandse Vereniging van Banken (NVB) over mogelijke oplossingsrichtingen. De Minister voor Rechtsbescherming is voornemens het onderwerp mee te nemen in de aanstaande brede herziening van het beslag- en executierecht. Het is de bedoeling om medio 2018 een wetsvoorstel over de herziening van het beslag- en executierecht ter consultatie voor te leggen. Ik zal het aanstaande preadvies over het bankbeslag en de beslagvrije voet van de Koninklijke Beroepsorganisatie van Gerechtsdeurwaarders (KBvG), dat in het voorjaar van 2018 wordt verwacht, bij het opstellen van de wetgeving betrekken.
Wat is het beleid van de landelijke overheidsinstanties, zoals het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB), de Belastingdienst en de Dienst Uitvoering Onderwijs, omtrent beslag in natura, bankbeslag en het overhouden van leefgeld?
Beslaglegging is voor schuldeisers, waaronder ook overheidsinstanties als het CJIB, de Belastingdienst en DUO, een uiterste middel om mensen aan hun financiële verplichtingen te laten voldoen. Als partijen tot beslaglegging overgaan is daar een heel proces aan vooraf gegaan waarbij geprobeerd wordt afspraken te maken en betalingsregelingen te treffen. Beslag op loon of uitkering komt dus niet onverwacht voor de schuldeiser.
De beslagvrije voet geldt alleen bij beslag op periodieke vorderingen, zoals loon of uitkering. Bij beslag op een banktegoed (geen periodieke vordering) geldt in beginsel dus geen beslagvrije voet. De Belastingdienst voert het beleid dat achteraf en op verzoek van de schuldenaar een bedrag ter beschikking wordt gesteld (het leefgeld) dat het mogelijk maakt te voorzien in de noodzakelijke kosten van levensonderhoud. De Minister van Financiën doet momenteel onderzoek naar de mogelijkheden om – vooruitlopend op wetgeving inzake de beslagvrije voet bij bankbeslag – proactief een bedrag aan leefgeld te hanteren bij een bankbeslag door de Belastingdienst en de lagere overheden. In de loop van 2018 zal de Kamer hierover worden bericht. Overigens kan altijd, dus ook in de beslagfase, in geval van onvoldoende betalingscapaciteit en/of onvoldoende vermogen een beroep worden gedaan op de mogelijkheden van kwijtschelding dan wel van ontslag uit de betalingsverplichting. In dat laatste geval zegt de Belastingdienst, al dan niet onder voorwaarden, toe geen verdere invorderingsmaatregelen meer te zullen treffen.
DUO maakt voor de invordering van schulden gebruik van een gerechtsdeurwaarder. De gerechtsdeurwaarder zal de vordering innen conform het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en met inachtneming van de gedragsnormen van een goed deurwaarder. DUO verstrekt daarbij geen aanvullende instructies aan de gerechtsdeurwaarder.
Ook het CJIB schakelt gerechtsdeurwaarders in als er verhaald wordt met een dwangbevel. Daarnaast kan het CJIB in bij wet bepaalde gevallen verhaal zonder dwangbevel toepassen. Daarbij wordt het uitgangspunt gehanteerd dat maximaal 500 euro per maand wordt verhaald, ook wanneer er sprake is van meerdere openstaande boetes. Wanneer ondanks deze beperking schrijnende situaties ontstaan, wordt op verzoek van de schuldenaar het door het bankbeslag getroffen bedrag gerestitueerd.
Bij het leggen van een beslag op roerende zaken moeten door (overheids)schuldeisers de beslagverboden van artikel 447 en 448 Rv in acht genomen worden. Op grond van deze artikelen mogen bepaalde roerende zaken – veelal behorend tot de inboedel – niet in beslag worden genomen omdat de schuldenaar die nodig heeft om in zijn eerste levensbehoeften te voldoen. In de praktijk blijft een beslag op roerende zaken bij particulieren vaak beperkt tot een beslag op voertuigen of luxe goederen. Bij een beslag op goederen uit een standaardinboedel komt het veelal niet tot een executoriale verkoop omdat de waarde van deze goederen in veel gevallen de kosten van de executoriale verkoop niet overstijgt.
Herinnert u zich dat het wetsvoorstel Modernisering beslagverbod roerende zaken, dat de regels betreffende beslaglegging op inboedel moderniseert en de uitvoeringspraktijk te uniformeert, in 2014 ter consultatie is voorgelegd?2
Het is juist dat er begin 2015 door het Ministerie van Veiligheid en Justitie over een voorontwerp van wet inzake de modernisering van het beslagverbod roerende zaken is geconsulteerd. Uit de reacties op de internetconsultatie blijkt dat er verschillend wordt gedacht over de mogelijke uitwerking van het voorstel. In 2015 en 2016 is bij de inzet van de beschikbare wetgevingscapaciteit prioriteit gegeven aan de totstandkoming van de Wet vereenvoudiging beslagvrije voet. De indiening van een wetsvoorstel is daarna aangehouden in afwachting van het aantreden van een nieuw kabinet. Momenteel wordt bezien of de modernisering van het beslagverbod roerende zaken meegenomen kan worden bij de hiervoor aangekondigde bredere herziening van het beslag- en executierecht door het Ministerie van Justitie en Veiligheid. Bij de uiteindelijke vormgeving van de wetswijziging op dit punt zullen de in de eerder genoemde internetconsultatie ingezonden reacties worden meegewogen.
Waarom is dit wetsvoorstel niet naar de Kamer gestuurd? Bent u bereid dit alsnog zo spoedig mogelijk te doen?
Zie antwoord vraag 5.
Wat heeft u gedaan om uw toezegging om zo snel mogelijk wettelijk te regelen dat ook bij bankbeslag een minimumbedrag op de rekening moet achterblijven, gestand te doen?
Ik verwijs u naar mijn antwoord op vraag 3.
Met welke partijen is reeds gesproken over dit wetsvoorstel over het bankbeslag? Wanneer verwacht u het wetsvoorstel naar de Kamer te sturen?
Zie antwoord vraag 7.
Hoe vaak kan een schuldeiser tot bankbeslag overgaan?
De wet stelt geen maximum aan het aantal door een schuldeiser te nemen tenuitvoerleggingsmaatregelen, zoals een bankbeslag. Een schuldeiser dient zich wel te onthouden van onredelijke en onnodige (vexatoire) beslagmaatregelen. Uitgangspunt hierbij is dat de tenuitvoerlegging van een onherroepelijk vonnis alleen wordt geschorst indien de schuldeiser geen in redelijkheid te respecteren belang meer heeft bij gebruikmaking van de bevoegdheid tot tenuitvoerlegging. Dat zal bijvoorbeeld het geval kunnen zijn indien door de tenuitvoerlegging een noodtoestand voor de schuldenaar zal ontstaan. Die noodtoestand kan erin gelegen zijn dat de schuldenaar onvoldoende middelen overhoudt om te kunnen voorzien in de eerste levensbehoeften.
Welke sancties kunnen worden getroffen indien een deurwaarde zich niet houdt aan de regels van goed deurwaarderschap? Hoe vaak is dit gebeurd en hoe is de handhaving geregeld?
Indien de gerechtsdeurwaarder zich niet als een goed deurwaarder gedraagt, kan een klacht worden ingediend bij de tuchtrechter. Deze kan de gerechtsdeurwaarder tuchtrechtelijke maatregelen als genoemd in artikel 43 tweede lid van de Gerechtsdeurwaarderswet opleggen. In 2016 is 47 keer de maatregel berisping, 2 keer de maatregel schorsing en 2 keer een geldboete opgelegd.
Welke mogelijkheden ziet u om in het minnelijk schuldtraject een afspraak met een meerderheid van de schuldeisers automatisch verbindend te verklaren voor alle schuldeisers, teneinde te voorkomen dat één schuldeiser de zaak blokkeert?
In tegenstelling tot een wettelijke schuldsaneringsregeling (op grond van de Wet Schuldsanering natuurlijke personen, WSNP) kenmerkt een minnelijke regeling zich door vrijwilligheid. Als de schuldenaar en/of de overige schuldeisers onredelijk zouden worden benadeeld door de weigering van een of enkele schuldeisers om mee te werken aan een minnelijke schuldregeling, dan bestaat de mogelijkheid voor de schuldenaar om bij de rechtbank een dwangakkoord aan te vragen. Het verzoek om te komen tot een dwangakkoord dient dan tezamen met een subsidiair verzoek om toepassing van de WSNP-schuldsaneringsregeling, te worden ingediend. Via een door de rechter opgelegde dwangakkoord kan de weigerende schuldeiser alsnog gedwongen worden om mee te werken aan een regeling. In het geval het primaire verzoek tot het toepassen van de dwangakkoordregeling wordt afgewezen, oordeelt de rechter over het subsidiaire WSNP-verzoek.
Wat gaat u doen – zolang er geen wettelijke regeling is – om te voorkomen dat deurwaarders bankbeslag toepassen, zonder dat er leefgeld overblijft?
Ik zal op korte termijn, samen met de Minister voor Rechtsbescherming, met de KBvG in overleg treden om te bezien op welke wijze, in afwachting van de aangekondigde wettelijke regeling, nu al het omzeilen van de beslagvrije voet door het leggen van bankbeslag zoveel mogelijk kan worden voorkomen. Hierbij zal zo mogelijk ook rekening worden gehouden met de uitkomsten van het onderzoek van de Minister van Financien naar het proactief toepassen van een leefgeld-regeling bij beslag op de bankrekening voor belastingschulden, dat in de loop van 2018 wordt afgerond.
Het gescheiden uitzetten van gezinnen |
|
Jasper van Dijk |
|
Klaas Dijkhoff (VVD) |
|
Herinnert u zich uw antwoorden op de vragen van de leden Jasper van Dijk (SP)1 en Buitenweg (GroenLinks)?2
Ja.
Hoe oordeelt u over het feit dat de moeder van het gezin negen jaar heeft kunnen procederen?
Omwille van de privacy en de veiligheid van de jonge kinderen in deze zaak ga ik niet in op de individuele omstandigheden of de individuele verblijfsrechtelijke procedures.
In zijn algemeenheid kan ik wel ingaan op de duur van verblijfsrechtelijke procedures en de duur van het feitelijk verblijf van vreemdelingen zonder verblijfsvergunning. Reeds meerdere kabinetten hebben ingezet op versnelling van verblijfsrechtelijke procedures. Zo is de afgelopen jaren de asielprocedure reeds verschillende malen aangepast met als doel de asielprocedure efficiënt in te richten en het oneigenlijk gebruik van procedures (bijvoorbeeld om gedwongen terugkeer te voorkomen) tegen te gaan, zonder daarbij de zorgvuldigheid uit het oog te verliezen. Dit heeft onder meer geleid tot een Algemene Asielprocedure waarvan de inhoudelijke beoordeling acht werkdagen in beslag neemt. Daarnaast zijn er nog kortere procedures ingericht voor aanvragers die afkomstig zijn uit een land dat wordt aangemerkt als veilig land van herkomst. Voor het indienen van vervolgasielaanvragen geldt een aangepaste procedure. Voordat de vreemdeling een tweede of volgende asielaanvraag kan indienen, dient hij schriftelijk en gemotiveerd aan te geven welke nieuwe feiten of omstandigheden een nieuwe aanvraag rechtvaardigen. Daarna wordt de asielzoeker gehoord en wordt binnen één dag de aanvraag inhoudelijk beoordeeld. Met de rechtbanken zijn er afspraken gemaakt voor een voortvarende behandeling van de beroepsprocedures.
Dit alles kan echter niet in alle gevallen voorkomen dat vreemdelingen zonder verblijfsvergunning langere tijd in Nederland verblijven. Dit is er in belangrijke mate in gelegen dat na afwijzing van een toelatingsaanvraag de vreemdeling en het land van herkomst een essentiële rol hebben bij het kunnen realiseren van daadwerkelijk vertrek. Geen of onvoldoende medewerking van de vreemdeling maakt het vertrek complex. Dit geldt in het bijzonder bij herkomstlanden die onvoldoende meewerken aan de gedwongen terugkeer van hun onderdanen, maar ook als herkomstlanden hieraan wel meewerken kan terugkeer lastig te realiseren zijn als de vreemdeling niet meewerkt aan het vaststellen van de identiteit en nationaliteit. Ik verwijs uw Kamer kortheidshalve ook naar het Regeerakkoord «Vertrouwen in de toekomst» waarin is opgenomen dat de inzet wordt versterkt op beide onderdelen van het migratiebeleid (efficiënte verblijfsprocedures alsmede de mogelijkheden van gedwongen vertrek).
Deelt u de mening dat het deels ook de verantwoordelijkheid is van de Staat dat mensen gedurende lange tijd in Nederland verblijven voordat wordt overgegaan tot uitzetting?
Zie antwoord vraag 2.
Welke mogelijkheden ziet u om het doorprocederen te ontmoedigen en de procedures te versnellen?
Zie antwoord vraag 2.
Welke stappen onderneemt u om te voorkomen dat gezinnen pas na meer dan negen jaar worden uitgezet?
Zie antwoord vraag 2.
Wat staat er in de instructie voor de Dienst Terugkeer en Vertrek (DT&V) en de vreemdelingenpolitie over de situatie dat er een woning wordt ingevallen om een gezin in vreemdelingenbewaring te stellen en een deel van het gezin niet aanwezig is? Bij wie ligt de beslissingsbevoegdheid om het incomplete gezin in bewaring te stellen?
Als een gezin met minderjarige kinderen niet meer in Nederland mag blijven, moeten zij het land verlaten. In eerste instantie is alles erop gericht om het gezin te helpen bij zelfstandig vertrek, eventueel met terugkeerondersteuning. Indien het gezin niet zelfstandig wil vertrekken, dan kan het gedwongen vertrek in beeld komen. Om het gedwongen vertrek te kunnen realiseren, kan vooraf hieraan sprake zijn van een inbewaringstelling. Het gezin weet – als zij niet werken aan zelfstandig vertrek – dat een inbewaringstelling kan plaatsvinden. De regievoerder van de DT&V heeft namelijk op dit moment in de procedure al veel gesprekken gevoerd en zet vreemdelingenbewaring in als laatste optie in het vertrekproces. Iemand zijn vrijheid ontnemen is immers een uiterste middel, dat alleen wordt ingezet als er geen alternatieven meer zijn. Het gezin, dat op dat moment geen recht meer heeft op verblijf, wordt op de locatie van het COA «staande gehouden» door medewerkers van de Dienst Vervoer en Ondersteuning (DV&O) en de Vreemdelingenpolitie (Afdeling Vreemdelingen Identificatie en Mensenhandel, AVIM). Zij verzorgen samen het proces rondom het binnen gaan in de woning van het gezin. Ter ondersteuning is ook de regievoerder van de DT&V en een medewerker van het COA aanwezig.
In gezamenlijk overleg van DT&V, AVIM en DV&O wordt een risicoanalyse opgesteld voor het betreffende gezin. Hierin wordt ook de mogelijkheid besproken dat een gezin niet compleet is bij aanhouding. In het geval een gezin niet compleet is overlegt DV&O met de uitvoerend ambtenaar van DT&V of staandehouding wenselijk is en van toepassing kan zijn. Dit kan per casus verschillen en wordt zeer zorgvuldig afgewogen.
Na de staandehouding wordt het gezin overgebracht naar de Gesloten Gezinsvoorziening (GGv). Hier voert een uitvoerend ambtenaar van de DT&V een gesprek met de volwassene(n). Tijdens dit gesprek is er altijd recht op een advocaat. In dit gesprek wordt uitgelegd waarom er een «maatregel van Bewaring» wordt opgelegd en wat dat inhoudt.
In het geval er besloten is om over te gaan tot de inbewaringstelling van een deel van het gezin, zal vervolgens alle inzet er op gericht zijn om het gezin als geheel te laten vertrekken. Hierbij is wel een afhankelijkheid van de bereidheid van het gezin om te laten weten waar de rest van het gezin is.
Is in het geval van het Armeense gezin conform paragraaf A3/6.2 van de Vreemdelingencirculaire en Procesprotocol D8 beoordeeld of door uitzetting van alleen de moeder een schrijnende situatie zou ontstaan?
Zoals hiervoor aangegeven ga ik in deze beantwoording niet in op de individuele casus. Meer algemeen kan ik aangeven dat het scheiden van een gezin bij een uitzetting mogelijk en toegestaan is als één of meer gezinsleden geen medewerking verleent aan gezamenlijke uitzetting. In het betreffende procesprotocol van de DT&V staat beschreven dat beoordeeld wordt of het gescheiden uitzetten een mogelijk schrijnende situatie oplevert. In dat geval moet een belangenafweging worden gemaakt waarbij onder meer moet worden afgewogen of de uitzetting beter uitgesteld kan worden tot een moment waarop alle gezinsleden gezamenlijk uitgezet kunnen worden.
Hoe verhoudt uw stelling dat het belang van het kind slechts een van de belangen is die meegewogen dienen te worden zich tot de zaken El Ghatet en Neulinger van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) waarin het EHRM stelt dat het belang van het kind de kern van de afweging dient te vormen?
In de uitspraken El Ghatet t. Zwitserland en Neulinger & Shuruk t. Zwitserland bevestigt het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) zijn eerdere rechtspraak over de centrale rol die het belang van het kind speelt in de belangenafweging bij dreigende scheiding van het familie- en gezinsleven. In de besluitvorming wordt daarom bijzondere aandacht gegeven aan de gevolgen van het besluit voor het kind en de belangen van het kind. Zoals uw Kamer eerder is geïnformeerd dient het belang van het kind helder te worden gemotiveerd in de besluitvorming.3 Dit is opgenomen in de openbare werkinstructie voor IND-medewerkers «Richtlijnen voor de toepassing van artikel 8 EVRM 2015(4).
Dat het belang van het kind in de kern van de belangenafweging ligt betekent niet dat aan dit belang ook doorslaggevend gewicht toekomt. Dat volgt niet uit de uitspraken El Ghatet en Neulinger & Shuruk. Daarbij wijs ik erop dat het EHRM ook heeft geoordeeld dat «hoewel het belang van kind een overwegend belang is, dit belang geen troefkaart is voor toelating wanneer het kind beter af zou zijn in het land waar verblijf wordt gevraagd»4. In iedere beslissing over het kind zal het belang van het kind een eerste overweging dienen te vormen waaraan aanzienlijk gewicht toekomt. Tegelijkertijd zal dit belang deel uit blijven maken van een belangenafweging waarin ook andere belangen worden gewogen.5
Waarom zijn de bepalingen uit het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK) niet geïmplementeerd in nationale wet- en regelgeving, waardoor deze volgends de Raad van State niet direct toepasbaar zijn door de Nederlandse rechter?
Elke staat is gehouden zijn internationaalrechtelijke verplichtingen na te komen. Een staat mag wel zelf kiezen op welke wijze hij zijn nationale rechtsorde in overeenstemming brengt met zijn internationale verplichtingen.
Door de ratificatie van het IVRK heeft Nederland zich gebonden aan de bepalingen van het IVRK. De bepalingen in het IVRK werken dan ook door in de nationale rechtsorde. Ik ben van mening dat de nationale wet- en regelgeving in overeenstemming is met het IVRK. In het Nederlandse recht bepaalt uiteindelijk de rechter of de burger zich rechtstreeks kan beroepen op een verdragsrecht. De rechter houdt hierbij rekening met de formulering van het artikel, en hetgeen bij de totstandkoming en ratificatie van het verdrag is opgemerkt over rechtstreekse werking van de verdragsbepalingen. Aan een aantal bepalingen van het IVRK heeft de rechter rechtstreekse werking toegekend, zoals artikel 2, artikel 3, lid 1 en artikel 9 lid 1 van het IVRK.
Bent u van mening dat Stichting Nidos op onafhankelijke wijze onderzoek moet doen naar het belang van het kind en wat in het geval van deze Armeense kinderen het beste voor hen is? Zo ja, waarom wordt nu al gekeken op welke wijze zij zo snel mogelijk met hun moeder in Armenië herenigd kunnen worden terwijl Stichting Nidos wellicht oordeelt dat zij beter in Nederland kunnen blijven? Zo nee, hoe ziet u de rol van Stichting Nidos dan precies en welke verantwoordelijkheid en bevoegdheid hebben zij?
De rechter heeft op verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming het voorlopig voogdijschap over de kinderen bij Nidos gelegd vanwege een gezagsvacuüm. Nidos moet binnen drie maanden advies uitbrengen aan de Raad voor de Kinderbescherming over wat na deze drie maanden van voorlopige voogdijschap in het beste belang is van de kinderen. Dat zal de Raad voorleggen aan de rechter en de rechter beslist dan of er een noodzaak is om over te gaan tot een voogdijmaatregel. In zijn algemeenheid geldt dat alle minderjarigen in Nederland onder gezag dienen te staan. Dit kan zijn ouderlijk gezag of voogdij. Stichting Nidos is een onafhankelijke (gezins-) voogdijinstelling voor alleenstaande minderjarige vreemdelingen (amv’s). Bij afwezigheid van de ouder vervult Nidos de taak van de ouder en ziet toe op een goede uitoefening van de zorg die een amv geboden wordt en grijpt in als deze zorg niet toereikend is.
Het advies van de voogd wordt bij activiteiten meegewogen. Zo dus ook bij mogelijke terugkeeractiviteiten.
Deelt u de mening dat het van belang is te monitoren hoe het uitgezette ouders vergaat in het land van herkomst, zodat beoordeeld kan worden of het in het belang is van de achtergebleven kinderen om met hun ouders herenigd te worden en zodat de ouders in beeld blijven en hereniging mogelijk is? Zo ja, monitort u de Armeense moeder die is uitgezet? Hoe vergaat het haar? Zo nee, hoe voorkomt u dat de uitgezette ouder in het land van herkomst van de radar verdwijnt en de kinderen dus niet naar hun ouder kunnen worden uitgezet?
Zoals ook aangegeven in het antwoord op vraag 2,3 en 4 ga ik niet in op individuele omstandigheden. Wel kan ik in zijn algemeenheid zeggen dat bij de terugkeer van amv’s ingezet wordt op het vinden van adequate opvang. Hierbij is het streven om de minderjarige met de ouder(s) of andere familieleden te herenigen. Opvang bij ouders is in beginsel aan te merken als adequaat. Ook kan het zijn dat uit feiten en omstandigheden naar voren komt dat een ander familielid (of een meerderjarige, niet zijnde een familielid) adequate opvang kan bieden. Dit is maatwerk en wordt per casus onderzocht.
Deelt u de mening dat vragen om een tijdelijke uitzetstop van kinderen die wegens het omstreden meewerkcriterium niet onder het kinderpardon vallen niet hetzelfde is als vragen om een verblijfsvergunning voor diezelfde groep kinderen? Zo ja, bent u alsnog bereid nu over te gaan tot een tijdelijke uitzetstop tot de Kamer met de nieuwe regering over het kinderpardon heeft kunnen debatteren?
Zoals u heeft kunnen lezen in het Regeerakkoord blijft de definitieve regeling langdurig verblijvende kinderen in haar huidige vorm gehandhaafd. Ik zie dan ook geen aanleiding tot het overgaan tot een uitzetstop.
Kunt u deze vragen voor de behandeling van de begroting van het Ministerie van Veiligheid en Justitie beantwoorden?
Ja.
Incassobureaus die de rechtbank misbruiken om hun klanten te intimideren |
|
Michiel van Nispen , Jasper van Dijk |
|
Stef Blok (VVD) |
|
Wat is uw oordeel over het artikel «Routinematige intimidatie», over incassobureaus die hun klanten intimideren met behulp van de kantonrechter?1
Ik heb kennis genomen van het artikel «Routinematige intimidatie». In de beantwoording van de onderstaande vragen ga ik hier nader op in.
Deelt u de mening dat schuldkopers Hoist en Direct Pay misbruik maken van het rechtssysteem, door de rechtbank als middel in te zetten om klanten onder druk te zetten?
Ik kan niet ingaan op individuele zaken die aan de rechter worden voorgelegd. Het is de rechter die daarover oordeelt en die zo nodig de mogelijke maatregelen neemt tegen misbruiksituaties. Dat neemt niet weg dat ik de zorgen over bepaalde incasso-praktijken herken en deel. Het kabinet zet in op het terugdringen van het aantal mensen met problematische schulden en het effectiever helpen van mensen met schulden. Daar hoort bij dat kritisch wordt gekeken naar de rol van incassobureaus en dat misstanden bij incasso effectiever worden bestreden.
Onderschrijft u de argumentatie van de Limburgse rechter die weigert nog langer een instrument te zijn van de incasso-industrie? Deelt u zijn mening dat de kritiek van structurele aard is?
Zoals in het antwoord op vraag 2 aangegeven heeft het kabinet aandacht voor de schuldenproblematiek en is die mede gericht op het tegengaan van misstanden in de incassobranche. Zowel vanuit de rechtspraak als uit de media bereiken mij signalen van misstanden. Het kabinet gaat aan de slag met de uitwerking van het in het regeerakkoord aangekondigde incassoregister. Met de branche en andere betrokken (maatschappelijke) organisaties zal begin 2018 bezien worden hoe dit op de beste wijze geregeld kan worden.
Het kabinet zet ook in op meer verantwoordelijkheid van schuldeisers in incassozaken door te vergen dat zij eerst de mogelijkheden van een betalingsregeling onderzoeken voordat een zaak voor de rechter wordt gebracht.
Daarnaast wordt naar aanleiding van het regeerakkoord door de Minister voor Rechtsbescherming bezien of het wettelijk minimumbedrag voor incassokosten omlaag kan.
Om betaling af te dwingen kan een gang naar de (kanton)rechter nodig zijn.
De rechter oordeelt in individuele gevallen over de vorderingen van incassobureaus. Het civiele recht verplicht een eiser om de gronden voor zijn vordering uiteen te zetten. De eiser moet aangeven op welke overeenkomst de betaalverplichting betrekking heeft, in hoeverre aan die verplichting is voldaan, welk bedrag nog openstaat en dat de schuldenaar in verzuim is. Indien buitengerechtelijke incassokosten worden gevorderd, moeten die worden onderbouwd. De stellingen van eiser moeten voldoende concreet zijn voor een schuldenaar om zich daartegen te verweren en voor de rechter om een vordering te kunnen toewijzen. Als de schuldenaar geen verweer voert, gaat de rechter uit van de juistheid van de stellingen, tenzij de vordering hem onrechtmatig of ongegrond voorkomt (artikel 139 Rv). Bij twijfel over de rechtmatigheid of gegrondheid kan de rechter de eiser om nadere inlichtingen of stukken vragen.
De rechter moet, ook in verstekzaken, ambtshalve het recht van openbare orde en dwingend recht toepassen. Zo moet de rechter bij vorderingen op consumenten-schuldenaren ambtshalve toetsen op oneerlijke bedingen in algemene voorwaarden. Ook dient de rechter de voor de consument-schuldenaar dwingendrechtelijke regels over incassokosten (art. 6:96 lid 5–7 BW) toe te passen. De rechter beoordeelt derhalve of overeenkomstig deze regels is gehandeld, zoals met betrekking tot de hoogte van de incassokosten en het verzenden van een brief waaruit blijkt dat de schuldenaar nog een uiterste termijn heeft gekregen waarbinnen betaald kan worden, zonder dat incassokosten verschuldigd worden (vgl. HR 25 november 2016, ECLI:NL:HR:2016:2704).
De Raad voor de rechtspraak doet momenteel onderzoek waarbij de problematiek van schulden wordt geanalyseerd en nader zal worden gekeken naar het rechterlijk traject in incassozaken. Ik verwijs naar het antwoord op vraag 8.
Klopt het dat de rechter doorgaans slechts op grote lijnen kijkt of de eis terecht lijkt en dat het zodoende voor incassobureaus lucratief kan zijn om slecht onderbouwde of rammelende zaken voor te laten komen? Wat gaat u hiertegen ondernemen?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat persoonlijk overleg of betalingsregelingen van groot belang zijn voor mensen met problematische schulden en dat het dus zeker geen onnodige kostenposten dienen te zijn? Hoe gaat u bevorderen dat incassobureaus proportioneler te werk gaan en hoe gaat u ervoor zorgen dat er meer betalingsregelingen komen?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u een overzicht geven van het aantal incassozaken dat de rechterlijke macht de afgelopen jaren heeft behandeld (in absolute aantallen en als percentage van het geheel)?
In de systemen van de rechtspraak wordt niet geregistreerd op de zaakscategorie incassozaken. De Raad voor de rechtspraak heeft mij laten weten dat voor het aantal incassozaken wel indicaties kunnen worden ontleend aan het aantal verstekuitspraken van de kantonrechter. Verreweg de meeste van dat soort verstekzaken zijn namelijk incassozaken. Van de kantonzaken op tegenspraak betreft slechts een klein deel incassozaken. In de periode 1 januari 2014 t/m 9 oktober 2017 zijn door de kantonrechter circa 1,2 miljoen zaken bij verstek afgedaan. In diezelfde periode zijn circa 227.000 kantonzaken op tegenspraak behandeld. Op jaarbasis gaat het grosso modo om 370.000 kantonzaken waarvan 310.000 bij verstek en 60.000 op tegenspraak. Met de nodige slagen om de arm zal het dus jaarlijks om enkele honderdduizenden incassozaken gaan.
Hebben rechters voldoende mogelijkheden om dit soort misbruik van het rechtssysteem aan te pakken?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe staat het met het onderzoek van de Raad voor de rechtspraak naar de verbetering van de rechtspraak voor burgers met schulden? Welke oplossingsrichtingen worden overwogen?
De schuldenproblematiek heeft nadrukkelijk de aandacht van de rechtspraak en maakt onderdeel uit van het programma «maatschappelijk effectieve rechtspraak» (MER). Een werkgroep van experts op dit terrein uit de rechtspraak heeft de opdracht een visiedocument over schuldenproblematiek uit te brengen. Centrale vraag daarbij is hoe (in afstemming met professionele partners) gerechtelijke procedures en de rechtspraak (individuele rechters en de organisatie) kunnen bijdragen aan de aanpak van schuldenproblematiek.
De werkgroep zal in het visiedocument de problematiek rondom schulden analyseren en zal daarbij ingaan op gesignaleerde knelpunten die zich kunnen voordoen in het voortraject, het rechterlijke traject en het na traject. De nadruk zal daarbij liggen op het rechterlijke traject. Mogelijke knelpunten in wetgeving worden hierbij eveneens meegenomen. De werkgroep heeft tevens de opdracht gekregen om oplossingsrichtingen te formuleren. Het gaat daarbij om oplossingsrichtingen die door de rechtspraak geïnitieerd kunnen worden, zowel als het gaat om de individuele rechter ter zitting, als oplossingsrichtingen die de inzet van de rechtspraak als organisatie verlangen.
Naar verwachting is het visiedocument in het eerste kwartaal van 2018 gereed.
Hoe oordeelt u over het feit dat de Autoriteit Financiële Markten (AFM) stelt dat de doorverkoop van leningen waarschijnlijk niet meer aantrekkelijk is als de bedrijven zich aan de AFM-richtlijnen houden? Deelt u de mening dat dit te gek voor woorden is?
Indien een kredietvordering wordt overgedragen aan een derde partij, zal deze zich in beginsel kwalificeren als een aanbieder van krediet. Hij is dan zelf vergunningplichtig en dient te voldoen aan alle in de Wft genoemde eisen en verplichtingen.
Voor de doorverkoop van vorderingen heeft de AFM in de leidraad «Consumenten en Incassotrajecten» uitgewerkt wat de AFM verwacht van kredietaanbieders wanneer zij vorderingen doorverkopen. Gelet op de problemen die consumenten in voorkomende gevallen ondervinden vind ik het passend dat de AFM marktpartijen aanspoort om hun verantwoordelijkheid te nemen.
Hoe wordt toezicht gehouden op de werkwijze van incassobureaus en de naleving van de AFM-richtlijnen? Erkent u dat het toezicht blijkbaar veel steviger moet worden?
Voor een beschrijving van de verschillende toezichtskaders die van toepassing zijn op incassobureaus wordt verwezen naar de antwoorden op eerdere vragen van het lid Jasper van Dijk (SP).2
De AFM houdt op grond van de Wet op het financieel toezicht, toezicht op financiële dienstverleners, waaronder aanbieders van krediet en bemiddelaars in krediet. Ook een incassobureau kan zich kwalificeren als aanbieder of bemiddelaar in krediet en daarmee onder het Wft-toezicht van de AFM vallen. De AFM is in die gevallen ook verantwoordelijk voor het toezicht op grond van de Wet handhaving consumentenbescherming. De AFM heeft, na publicatie van de leidraad «Consumenten en Incassotrajecten, de tien grootste kredietaanbieders gevraagd om een analyse te maken van de verschillen tussen de leidraad «Consumenten en Incassotrajecten» en hoe in de praktijk incassotrajecten bij kredietaanbieders verlopen. Naar aanleiding van de uitkomsten van de analyses concludeert de AFM dat aanbieders die gebruik maken van incassobureaus, de leidraad onvoldoende in acht nemen. De tien grootste aanbieders hebben inmiddels toegezegd verbeteringen door te voeren in de afspraken die zij hebben gemaakt met incassobureaus en de controle die zij uitvoeren op incassobureaus. De AFM zal verder streng toezien op de naleving van de wettelijke vereisten.
Bent u bereid alsnog een verbod op doorverkoop van schulden te onderzoeken, gezien de toenemende gevaren van de incasso-industrie?2
Op dit moment zie ik geen aanleiding voor een onderzoek naar een verbod op doorverkoop van schulden. Ik verwijs naar het eerdergenoemd antwoord op vragen van de SP over (een onderzoek naar) een verbod op doorverkoop van schulden.4 Het probleem van kwalijke incassopraktijken schuilt niet in de doorverkoop van vorderingen als zodanig, maar in de wijze waarop vervolgens met de vorderingen wordt omgegaan. Hierover moet het gesprek met de incassosector plaatsvinden en om daarin misstanden te voorkomen worden maatregelen voorbereid, zoals een register voor incassobureaus. Ik verwijs naar het antwoord op de vragen 3, 4, 5 en 7.
Het bericht ‘Rouvoet voorzitter platform Divorce Challenge’ |
|
Vera Bergkamp (D66) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties, minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «André Rouvoet voorzitter Platform Divorce Challenge»?1
Ja.
Waarom is ervoor gekozen om iemand speciaal aan te stellen voor de uitkomsten van de Divorce Challenge? Wat is uw rol hierin? Was dit eerder voorzien? Waarom heeft u zelf als bewindspersoon niet de regie hierover?
In de brief die ik uw Kamer op 14 september jl. heb gestuurd en die vergezeld is gegaan van het persbericht waarnaar u verwijst, heb ik het vervolgproces van de Divorce Challenge beschreven.2
Ruim een jaar geleden is de Divorce Challenge gestart. Het expertpanel heeft op 14 december 2016 de vijf koplopers bekendgemaakt. Het Ministerie van VWS en mijn ministerie hebben deze koplopers geholpen bij het verder brengen van hun plannen.
Bij het voorstel van één van de koplopers, The Hague Institute for Innovation of Law (HiiL), heeft het expertpanel aanbevolen om een verkenningscommissie in te stellen met als taak om te onderzoeken welke elementen uit het voorstel nadere uitwerking verdienen. Conform de aanbeveling heb ik een verkenningsproces ingericht. Dit proces is in januari gestart met een reeks gesprekken met HiiL en met verschillende andere actoren uit het veld. De rechtspraak heeft, los van de Divorce Challenge, een visiedocument (echt) scheiding ouders met kinderen gepresenteerd. Naast het plan HiiL en de andere inzendingen van de Divorce Challenge is ook dit document betrokken bij de diverse gesprekken. Uit deze gesprekken kwam een gezamenlijke ambitie naar voren: scheiden zonder schade. Vervolgens hebben Staatssecretaris Van Rijn en ik voor de zomer besloten tot de inrichting van een Platform van betrokken partijen, onder leiding van de heer André Rouvoet.
Rouvoet heeft het Platform ingericht. Het bestaat uit alle instellingen die te maken hebben met een scheiding, zoals rechters, de advocatuur, hulpverlening, de Kinderombudsman en de gemeenten, maar ook maatschappelijke organisaties, wetenschappers en ervaringsdeskundigen. Het Platform gaat zich de komende drie maanden beraden op oplossingsrichtingen om de schade bij kinderen als gevolg van een scheiding te beperken. Begin 2018 zal Rouvoet de resultaten van zijn Platform presenteren. Die zullen vervolgens richting kunnen geven aan het beleid van het nieuwe Kabinet.
Er is voor deze aanpak gekozen, omdat het gaat om een complex maatschappelijk probleem dat de overheid niet alleen kan oplossen. Daarom moet ruimte worden gegeven aan de betrokken partijen. Centrale gedachte hierachter is dat het mobiliseren van de maatschappelijke krachten meer variëteit oplevert en rijkere inzichten, en dus een beter resultaat. Bovendien leren de betrokken partijen van elkaar, ontstaan nieuwe inzichten, raken ze meer genegen om elkaars standpunten te waarderen en aan te vullen en om samen te werken wanneer het aankomt op de uitvoering. Dit past geheel in de nieuwe manier van werken van mijn departement.
Kunt u toelichten waarom er een jaar gewacht is van de van de start van de divorce challenge tot nu? Wat is er in de tussenliggende periode gebeurd?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u toelichten welke concrete doelen worden nagestreefd door het platform en hoe het vervolgproces er uit ziet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat de overheid geen rol zou moeten hebben in een beslissing tot scheiden, maar wel in een betere afdoening van complexe conflictscheidingen, in het belang van het kind?
Ja.
Bent u bekend met het visiedocument Rechtspraak over scheidingen? Zo ja, hoe beoordeelt u dit visie document?2 Welke acties gaat u ondernemen?
Het visiedocument van de Rechtspraak levert belangrijke bouwstenen op voor een betere omgang met conflictscheidingen. In Noord-Nederland zijn goede ervaringen opgedaan met het uniforme hulpaanbod.
Ook de Divorce Challenge heeft verschillende voorstellen opgeleverd, waaronder het voorstel van HiiL, rechtszorg bij scheiding. Gemeenten oriënteren zich daarnaast op het aandeel dat zij kunnen leveren. Daarom is het zo mooi dat al deze actoren in het Platform zitten en gezamenlijk kunnen optrekken bij het uitwerken en invoeren van oplossingen.
Hoe beoordeelt u het uniforme hulpaanbod, dat in het visiedocument wordt beschreven en waarmee in Noord-Nederland al succesvolle pilots zijn gedaan?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bereid in overleg te treden met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) om te kijken hoe dit uniforme hulpaanbod kan worden uitgerold over heel Nederland?
Zie antwoord vraag 6.
Hoe beoordeelt u de rol van de bijzonder curatoren die in het stuk genoemd worden?
De rechter kan een bijzondere curator benoemen bij een belangenconflict tussen het kind en zijn ouders of voogd, zie artikel 250 Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek. Een bijzondere curator komt dan op voor de belangen van het kind. Zoals gezegd in mijn brief van 21 februari jl. juich ik de ontwikkelingen toe die bijdragen aan verdere professionalisering, uniformering en toepassing van de bijzondere curator. Naar mijn mening kan een bijzondere curator in een complexe scheidingszaak in bepaalde gevallen meerwaarde hebben. Het is in de praktijk de rechter die per geval beoordeelt of benoeming van een bijzondere curator het meest effectieve instrument is.
In het visiedocument van de Rechtspraak wordt verwezen naar de pilot bij de rechtbank Zeeland en West-Brabant, zittingsplaats Breda, waarin een gedragsdeskundige de kinderen heeft bijgestaan. Rechters, ouders en kinderen zijn over het algemeen positief over de inzet van de gedragskundige als bijzondere curator. Een gedragsdeskundige heeft volgens de rechters beter oog voor wat van essentieel belang is voor de kinderen, met inachtneming van de ontwikkelfasen. Uit de pilot werd als knelpunt gesignaleerd dat de vergoeding niet in verhouding staat tot het aantal uren dat daaraan door de bijzondere curator besteed wordt. Ik ben niet bekend met het feit dat de huidige vergoeding ervoor zorgt dat de interesse vermindert en het aantal bijzondere curatoren afneemt. Wat betreft de vergoeding wacht ik de uitkomsten van Commissie Van der Meer af. Deze Commissie doet onderzoek naar het vergoedingenstelsel gefinancierde rechtsbijstand, waaronder de vergoedingen van de bijzondere curator vallen.
De rol van de bijzondere curator en meer in den brede de positie en de belangen van het kind in het scheidingsproces, zijn onderwerp van bespreking van het Platform. Ik zie dan ook uit naar de uitkomsten van het Platform.
Deelt u de mening dat het meerwaarde heeft dat een bijzonder curator de belangen van het kind behartigt?
Zie antwoord vraag 9.
Klopt het dat de matige vergoeding voor de bijzonder curator ervoor zorgt dat er niet voldoende interesse is voor deze functie en dat de uitstroom hoog is?
Zie antwoord vraag 9.
Bent u bereid de rol van de bijzonder curator nader te onderzoeken?
Zie antwoord vraag 9.
Het bericht ‘Opnieuw werkstraf kopschopper’ |
|
Gidi Markuszower (PVV) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties, minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Opnieuw werkstraf kopschopper»?1
Ja.
Deelt u de mening dat een taakstraf voor deze kopschopper niet uit te leggen is aan de maatschappij en al helemaal niet aan het slachtoffer? Zo nee, waarom niet?
De taakstraf heeft een belangrijke positie binnen het Nederlandse sanctiestelsel. Voor bepaalde feiten is de taakstraf een effectief alternatief voor bijvoorbeeld een korte gevangenisstraf. Met het opleggen van een taakstraf wordt enerzijds tot uitdrukking gebracht dat het gepleegde feit door de samenleving niet wordt geaccepteerd en dat de schuldige daarvoor dient te worden gestraft. Anderzijds kan door het opleggen van een taakstraf worden voorkomen dat iemand uit de samenleving wordt gehaald en hierdoor zijn werk of woning verliest, wat het gevolg is van een (korte) gevangenisstraf. In termen van recidivevermindering geldt de korte gevangenisstraf als minst effectief. Ook de samenleving heeft er dus baat bij dat, daar waar mogelijk en passend, de taakstraf wordt opgelegd. Bovendien maakt een veroordeelde zich, door middel van het verrichten van de taakstraf, nuttig voor de samenleving die hij door zijn handelen schade heeft toegebracht.
Naarmate het gaat om ernstiger feiten weegt het belang van het voorkomen van detentie(schade) niet langer op tegen het belang van de samenleving om het aangerichte kwaad te vergelden én te voorkomen dat herhaling optreedt door onschadelijkmaking als dit nodig is of door gerichter en intensiever te werken aan gedragsverandering. In het geval van ernstige zeden- en geweldsmisdrijven is het naar het oordeel van de regering dan ook niet voldoende dat een dergelijk misdrijf bestraft wordt met het opleggen van uitsluitend een taakstraf. De legitimiteit van én het maatschappelijk draagvlak voor taakstraffen worden ondergraven als alleen een taakstraf wordt opgelegd voor deze misdrijven. De rechter bepaalt echter de uiteindelijke straf.
Hoe is het mogelijk dat deze gewelddadige kopschopper een taakstraf opgelegd heeft gekregen, terwijl in de richtlijn «Aanpak geweld tegen werknemers met publieke taak»2 het openbaar ministerie (OM) een drie keer zo hoge straf als in andere geweldzaken kan eisen?
De zaak waarop deze vraag ziet, dateert uit 2014. In de richtlijnen die toentertijd golden, is geen sprake van verdriedubbeling, maar van een verdubbeling. De 120 uur die is geëist is een verdubbeling van de eis die, aldus het OM, in deze situatie passend was.
Deelt u de mening dat NS-beveiligers door deze uitspraak helemaal niet extra tegen agressie en geweld worden beschermd? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Ziet u in dat dit soort slappe straffen alleen maar op onbegrip kunnen rekenen vanuit de samenleving en vooral onbegrip voor de rechters die dit soort idioot lage straffen opleggen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen om dit te veranderen?
Zie antwoord vraag 2.
Beseft u dat alleen met het invoeren van minimumstraffen zwaar geweld en geweld tegen werknemers met een publieke taak hard kunnen worden gestraft? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer gaat u eindelijk minimumstraffen invoeren?
Nee. Bij brief van 12 februari 20133 heeft mijn ambtsvoorganger uw Kamer op de hoogte gesteld van de intrekking van het wetsvoorstel omtrent het invoeren van minimumstraffen voor recidive bij zware misdrijven. Deze intrekking vond plaats naar aanleiding van de afspraken die zijn gemaakt in het Regeerakkoord dat aan het nog zittende kabinet ten grondslag ligt. In lijn daarmee acht ik het invoeren van minimumstraffen onwenselijk.
Misstanden in Sri Lanka inzake adoptie |
|
Sven Koopmans (VVD) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de uitzending van Zembla van 20 september 2017 over misstanden in Sri Lanka in de jaren ’80 inzake adoptie door Nederlandse ouders?
Ja.
Welke mogelijkheden hebben de betrokken kinderen en ouders om opheldering te krijgen en welke hulp kunt u daarbij bieden?
De uitzending van Zembla laat zien dat er bij afstandsprocedures onwenselijke praktijken hebben plaatsgevonden in het geval van adopties die in de jaren tachtig vanuit Sri Lanka hebben plaatsgevonden. Hierdoor ervaren geadopteerden problemen bij het achterhalen van hun afstammingsinformatie. Ik vind dit uitermate treurig en ben daarom blij dat de Sri Lankaanse autoriteiten – die als zendend land verantwoordelijk zijn voor een zorgvuldige afstandsprocedure – hebben toegezegd een onderzoek in te stellen en een DNA-databank op te richten. Ik heb contact gelegd met de Sri Lankaanse autoriteiten om te bezien welke samenwerking hierin mogelijk is.
Momenteel laat ik inventariseren hoe destijds de rollen en verantwoordelijkheden in Nederland waren verdeeld. Mede op basis daarvan ik zal bezien of er een rol voor de Nederlandse overheid is weggelegd voor wat betreft de adoptieprocedures waar Zembla over heeft bericht.
Daarnaast vindt er afstemming plaats tussen de Centrale autoriteit Internationale Kinderaangelegenheden (Ca) van mijn ministerie, de vergunninghouders, de Raad voor de Kinderbescherming, de Stichting Adoptievoorzieningen en FIOM (die hulpverlening biedt bij zoekacties) over de wijze waarop de adoptieprocedures in het verleden hebben plaatsgevonden in verschillende landen van herkomst. Tevens worden ervaringen gewisseld over hoe adequaat kan worden omgegaan met afkomstvraagstukken.
Tot slot is het onderwerp begin oktober besproken met een aantal andere Europese landen die destijds uit Sri Lanka hebben geadopteerd. Er wordt bezien of het aangewezen is om gezamenlijk met deze landen op te trekken.
Wat dit uiteindelijk betekent voor de getroffen geadopteerden zal ik naar verwachting binnen enkele weken in beeld hebben. Ik zal uw Kamer daarover later dit jaar informeren.
Is er aanleiding om aan te nemen dat het genoemde adoptiebureau «Flash» en eventueel andere toentertijd in Sri Lanka opererende adoptiebureaus bewust heeft/hebben gefraudeerd met documenten die noodzakelijk zijn voor adoptie? Is hier al onderzoek naar gedaan of kunt u dit laten doen?
Het komt mij als Minister van Veiligheid en Justitie niet toe een oordeel te geven over de vraag of er mogelijk sprake is (geweest) van fraude met documenten. Dat oordeel is voorbehouden aan het Openbaar Ministerie en de rechterlijke macht. Over individuele zaken doe ik geen mededelingen.
Deelt u de zorgen van Nederlandse adoptiekinderen en adoptieouders over mogelijk vergelijkbare misstanden in andere landen en andere periodes? Welke mogelijkheden ziet u voor hen om hierover meer duidelijkheid te krijgen? Welke hulp kunt u daarbij bieden?
Ik kan me heel goed voorstellen dat de berichtgeving van Zembla geadopteerden en adoptieouders raakt, ook wanneer de adoptie uit een ander land en in een andere periode heeft plaatsgevonden. In de loop der jaren zijn de adoptieprocedures aangescherpt. Ook in de brief van 31 januari 2017 aan uw Kamer is een aantal maatregelen aangekondigd. Ondanks de maatregelen die getroffen zijn om misstanden zo veel als mogelijk uit te sluiten, kan niet uitgesloten worden dat zich onregelmatigheden voordoen. De onder antwoord twee genoemde activiteiten zullen in brede context worden bezien en ook betrekking hebben op geadopteerden die uit een ander land dan Sri Lanka of uit een andere periode zijn geadopteerd.
Seksueel misbruik in het leger |
|
Sadet Karabulut , Isabelle Diks (GL) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «In de kazerne, vastgebonden op zijn bed»?1
Ja.
Kunt u aangeven welke mogelijkheden u hebt om strafrechtelijke vervolging van de vermeende daders alsnog mogelijk te maken? Bent u bereid deze mogelijkheden te benutten? Zo nee, waarom niet?
Het Openbaar Ministerie beslist over strafrechtelijke vervolging.
Kunt u aangeven welke mogelijkheden u hebt om arbeidsrechtelijk tegen de vermeende daders op te treden? Bent u bereid deze mogelijkheden te benutten? Zo nee, waarom niet?
Wat hield de ondersteuning in die kennelijk in 2015 de Inspecteur-Generaal der Krijgsmacht aan de heer Vreeburg is aangeboden?
In juli 2015 heeft de betrokkene zich via de mail gewend tot de Inspecteur-Generaal der Krijgsmacht (IGK). In augustus van dat jaar is hij op gesprek geweest bij de IGK. Zoals altijd geldt voor dergelijke gesprekken dat deze vertrouwelijk worden gevoerd.
Defensie heeft inmiddels een commissie van onderzoek ingesteld om de feiten zoveel mogelijk te achterhalen. Deze commissie zal in elk geval spreken met de personen op wie de melding betrekking heeft en die nog werkzaam zijn bij Defensie. Ook personen die niet meer bij Defensie werken, kunnen worden benaderd. In het onderzoek wordt ook gekeken naar de manier waarop Defensie de melding in 1982 heeft behandeld en naar de contacten in 2015. Op grond van het onderzoek wordt bezien of er aanleiding bestaat om maatregelen te treffen.
Is het tevens waar dat er «mogelijke openingen» om de heer Vreeburg hulp te bieden, zijn gegeven? Welke openingen waren dat?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u ons aangeven, mede gelet op het feit dat de krijgsmacht momenteel beschikt over vertrouwenspersonen, hoeveel meldingen er de afgelopen vijf jaar per jaar zijn gedaan van seksueel misbruik binnen het leger en in hoeveel gevallen heeft een melding geleid tot strafrechtelijke vervolging of arbeidsrechtelijke sancties? In hoeveel gevallen is sprake van een inmiddels verjaard feit?
Defensie beschikt over een netwerk van medewerkers die naast hun reguliere functie ook de functie van vertrouwenspersoon vervullen. In 2016 waren 623 defensiemedewerkers vertrouwenspersoon. Tevens zijn er zes fulltime Coördinatoren Vertrouwenspersonen (CVP). Het bespreken van een integriteitsschending met een vertrouwenspersoon is echter geen formele melding. Meldingen kunnen worden gedaan bij de leidinggevende, bij het meldpunt van de Centrale Organisatie Integriteit Defensie (COID) of bij de Koninklijke Marechaussee (KMar).
Uit de registratie in het systeem «Melden van Voorvallen» blijkt dat sinds 2013 bij de leidinggevende of bij de COID 23 keer ongewenste aanrakingen of ernstiger is gemeld (vijf in 2013, vijf in 2014, twee in 2015, drie in 2016 en acht tot 1 juli 2017). Bij het merendeel van deze meldingen is tevens aangifte gedaan. Arbeidsrechtelijke sancties worden niet centraal geregistreerd.
Uit de registratie van de KMar blijkt dat er sinds begin 2013 in totaal 54 keer een melding is gedaan van (mogelijk) seksueel misbruik tussen defensiemedewerkers onderling (elf keer in 2013, acht keer in 2014, vier keer in 2015, dertien keer in 2016 en achttien keer tot nu toe in 2017). Het gaat hierbij om meldingen van uiteenlopende aard en ernst. De melder wordt altijd uitgenodigd bij de KMar voor een gesprek over het doen van aangifte. Niet in alle gevallen is sprake van een strafbaar feit en in sommige gevallen ziet de melder af van aangifte. Uit de gegevens van de KMar blijkt dat van de 54 meldingen in de afgelopen vijf jaar de zaak in twintig gevallen is overgedragen aan het Openbaar Ministerie (OM) om te beslissen over strafrechtelijke vervolging.
Het OM heeft laten weten dat in de periode van 1 januari 2012 tot en met 15 september 2017 bij het parket dat is belast met de behandeling van strafzaken tegen militairen 39 zaken zijn binnengekomen waarbij sprake is van verdenking van een of meer zedendelicten, variërend van ontucht tot verkrachting. Het verschil tussen het aantal zaken dat door de KMar is overgedragen en het aantal zaken dat bij het OM is binnengekomen, heeft te maken met het feit dat het voor vervolging van zedendelicten niet noodzakelijk is dat er aangifte is gedaan. Van die 39 zaken zijn 28 zaken geseponeerd wegens het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs. De overige elf zaken zijn voorgelegd aan de rechtbank. Het is niet bekend in hoeveel van deze zaken sprake was van seksueel misbruik tussen militairen.
Coördineert de Inspecteur-Generaal der Krijgsmacht (IGK) klachten over seksueel geweld met de Centrale Organisaties Integriteit? Zo ja, is er een gezamenlijke beleidslijn ontwikkeld? Zo nee, acht u een dergelijke coördinatie wenselijk en noodzakelijk?
De IGK en de COID hebben verschillende verantwoordelijkheden bij klachten over seksueel geweld. De COID beschikt, in tegenstelling tot de IGK, over een specifiek meldpunt voor integriteitsschendingen. In de praktijk verwijst de IGK personen met een klacht over integriteitsschendingen in de regel door naar de COID. Waar nodig is er op casusniveau overleg of wordt navraag gedaan.
Het spreekt vanzelf dat seksueel geweld onaanvaardbaar is bij Defensie. De gedragscode van Defensie onderstreept dit. Er is een breed instrumentarium om klachten te adresseren. Daarnaast is seksueel geweld uiteraard strafbaar onder het Wetboek van Strafrecht. Onder de Wet Militair Tuchtrecht is iedere commandant verplicht bij verdenking van een strafbaar feit aangifte te doen bij een opsporingsambtenaar van de KMar. Bij zedendelicten geldt dat het OM de belangen van het slachtoffer nauw zal betrekken bij de beslissing om al dan niet tot vervolging over te gaan.
Deelt u de constatering van de voorzitter van de Vakbond voor Burger en Militair defensiepersoneel (VBM) dat de helft van de slachtoffers na misbruik geen melding doet2? Zo nee, wat is uw inschatting en waar baseert u zich daarbij op? Bent u bereid met de VBM hierover in overleg te treden?
Er zijn geen cijfers beschikbaar over het percentage meldingen bij seksueel ongewenst gedrag. Op 24 juli 2014 ontving uw Kamer het rapport «Evaluatie Klokkenluidersregelingen» (Kamerstuk 33 258, nr. 29). Deze evaluatie heeft het adviesbureau Berenschot uitgevoerd in opdracht van de ministeries van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en Sociale Zaken en Werkgelegenheid.
Volgens dit rapport blijkt dat van de respondenten uit de overheidssector die zeggen een vermoeden van een misstand te hebben 47 procent hiervan melding heeft gemaakt binnen de organisatie. Die cijfers gaan echter over misstanden in de werksfeer die niet direct gericht waren op de persoon zelf. Het rapport beklemtoont tevens dat vooral medewerkers van de politie en Defensie relatief vaak melden. Zij zouden beter bekend zijn met de regelingen op dit gebied.
Op 12 januari jl. ontving uw Kamer het rapport «Grenzen aan de eenheid» van het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP) (Kamerstuk 34 550, nr. 64). Volgens dit rapport is de meldingsbereidheid onder het defensiepersoneel over ongewenst gedrag laag. Tegelijkertijd is volgens het SCP in totaal 72 procent van de melders bij Defensie tevreden over het optreden van de leidinggevende na de melding.
Zoals gemeld in het Beleidsplan Diversiteit en Inclusiviteit (Kamerstuk 34 550, nr. 111) neemt Defensie deel aan een onderzoek van de Vrije Universiteit Amsterdam naar de meldingsbereidheid bij organisaties. Op grond van de uitkomsten van dit onderzoek zal worden bepaald welke interventies nodig zijn.
Uiteraard ben ik bereid de meldingsbereidheid van personeel bij dergelijke integriteitsschendingen te bespreken met de centrales van overheidspersoneel.
Aan welke «additionele acties» denkt u inmiddels?3
Defensie heeft betrokkene na de berichtgeving in de media twee keer uitgenodigd voor overleg. Op beide uitnodigingen is hij ingegaan. Defensie heeft hem verschillende vormen van ondersteuning aangeboden en er is een zorgcoördinator beschikbaar gesteld. Voorts is hem uitgelegd dat een commissie van onderzoek zou worden ingesteld die zoveel mogelijk de feiten van de gebeurtenis in 1982 zal achterhalen. Ook de behandeling van de meldingen in 2015 wordt betrokken bij dit onderzoek. Defensie blijft met de melder in contact. Over de verdere inhoud van dit vertrouwelijke gesprek kan ik geen mededelingen doen.
Welke maatregelen neemt u om 1) de werkomgeving voor personeel bij Defensie veiliger te maken, 2) seksueel misbruik te voorkomen, 3) meldingsbereidheid te vergroten, 4) opvolging van meldingen te verbeteren en 5) daders harder aan te pakken?
Verantwoordelijkheid, integriteit en respectvol handelen in een veilige werkomgeving zijn onlosmakelijk verbonden met het werken bij Defensie. Deze principes staan beschreven in de gedragscode van Defensie.
Er wordt de laatste jaren binnen de defensieorganisatie nadrukkelijk aandacht besteed aan integer handelen, in de overtuiging dat morele vorming over werkdilemma’s een situatie bevordert waarin mensen elkaar durven en kunnen aanspreken.
Medewerkers worden tijdens opleidingen en via verschillende kanalen geïnformeerd over de wijze waarop meldingen kunnen worden gedaan bij integriteitsschendingen. Tevens worden leidinggevenden specifiek getraind in de omgang met integriteitsschendingen.
Medewerkers die regels overtreden worden bestraft. Het bestuursrecht en strafrecht zijn daarin leidend. Voor militairen geldt voorts de Wet Militair Tuchtrecht.
Welke specifieke aandacht besteedt u bij uw in antwoord op vraag 10 genoemde maatregelen specifiek aan seksueel misbruik tegen mannen?
In de aanpak van of de voorlichting over verschillende soorten ongewenst gedrag maakt Defensie geen onderscheid. Alle vormen van ongewenst gedrag hebben de aandacht. Een uitzondering op deze regel is gemaakt voor pesten. Voor deze vorm van ongewenst gedrag is een speciaal voorlichtings- en trainingspakket opgesteld.
Een oud-militair die zegt te zijn misbruikt in de jaren 80 |
|
Salima Belhaj (D66), Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennis genomen van het pleidooi van de militaire vakbond over het instellen van een onafhankelijk meldpunt waar mensen terechtkunnen die slachtoffer zijn geworden van seksueel misbruik bij Defensie?1
Ja.
Zijn de mensen die werkzaam zijn als vertrouwenspersoon of bij de Centrale Organisatie Integriteit (ook) geschoold dan wel getraind in het omgaan met meldingen die seksueel misbruik betreffen?
Defensie beschikt over zes fulltime Coördinatoren Vertrouwenspersonen (CVP). Zij fungeren als coördinator in een netwerk van medewerkers die naast hun reguliere functie de functie van vertrouwenspersoon vervullen. In 2016 beschikte Defensie over 623 vertrouwenspersonen. Deze vertrouwenspersonen volgen een speciale training. In de vijfdaagse cursus die zij krijgen wordt stilgestaan bij alle verschijningsvormen van ongewenst gedrag, waaronder seksuele intimidatie. De vertrouwenspersonen worden voorbereid op verschillende situaties en leren verschillende gesprekstechnieken.
Bij de Centrale Organisatie Integriteit Defensie (COID) werken ongeveer dertig medewerkers. De COID is in 2010 opgericht. De ervaringen en expertises van de COID-medewerkers zijn divers. Medewerkers hebben nagenoeg allen de opleiding tot vertrouwenspersoon gevolgd. Om optimaal te fungeren bij de COID volgen zij diverse aanvullende cursussen en opleidingen. Gesprekstechnieken en adviesvaardigheden ten behoeve van het contact met melders komen daarbij aan bod.
Is het mogelijk dat interne meldpunten – hoe onafhankelijk deze ook zijn – een drempel zijn voor het melden van seksueel misbruik? Zo nee, waarom niet? Zo ja, ziet u hier mogelijkheden tot verbetering?
Defensiemedewerkers kunnen integriteitsschendingen melden bij de leidinggevende, het meldpunt van de COID en de Koninklijke Marechaussee (KMar).
Versnippering van meldpunten is onwenselijk. De commissie-Van der Steenhoven onderstreepte dit eveneens in het rapport «Moral Fitness», dat ik op 1 februari 2016 bij uw Kamer heb aangeboden (Kamerstuk 31 125, nr. 65).
Kunt u aangeven of u mogelijk verbeterpunten ziet in de wijze waarop meldingen over seksueel misbruik in behandeling worden genomen? Is het bijvoorbeeld mogelijk in eerste instantie dergelijke meldingen anoniem te doen? Zo nee, waarom niet?
Defensie is een van de weinige overheidsinstanties met een meldpunt zoals dat is ingericht bij de COID. Aan de bekendheid van de COID wordt doorlopend aandacht geschonken. Meldingen kunnen ook anoniem worden gedaan.
Hoe kijkt u aan tegen een onafhankelijk meldpunt om een beeld te krijgen van de aard en omvang van seksueel misbruik binnen de organisatie?
De COID heeft een onafhankelijke positie binnen het Ministerie van Defensie. Alle meldingen die het meldpunt ontvangt, worden in behandeling genomen. Zoals gezegd kunnen defensiemedewerkers integriteitschendingen melden bij de leidinggevende, het meldpunt van de COID en de KMar.
Ziet u andere mogelijkheden om op een voor betrokkenen veilige manier zicht te krijgen op de omvang van seksueel misbruik binnen de organisatie?
Ieder voorval is er uiteraard één teveel. Aan het vervolmaken van het afhandelen van meldingen bij Defensie wordt onafgebroken gewerkt.
Defensie biedt alle defensiemedewerkers periodiek een vragenlijst aan, waarin de werkbeleving op allerlei terreinen wordt onderzocht. Deze lijst worden anoniem ingevuld. In dit onderzoek, met ruim 35.000 respondenten, werd tussen 2013 en 2016 in totaal veertien keer door een man en twee keer door een vrouw melding gemaakt van seksuele dwang. De cijfers van de KMar, zoals weergegeven in de beantwoording van de vraag 6 van Diks (GroenLinks) en Karabulut (SP) laten zien dat de bereidheid om contact op te nemen met de KMar hoog is.
Kunt u aangeven of vermeende belagers in kwestie nog bij Defensie werkzaam zijn?
Vier van de personen op wie de melding betrekking heeft, zijn nog werkzaam bij Defensie.
Zijn er ook andere meldingen van seksueel misbruik bekend bij Inspecteur-Generaal der Krijgsmacht (IGK) welke aangeduid zijn als verjaard?
Nee, dergelijke meldingen zijn niet bekend bij de Inspecteur-Generaal der Krijgsmacht (IGK).
Erkent u dat de gesloten cultuur binnen Defensie invloed heeft op ongewenst seksueel gedrag?
Ongewenst seksueel gedrag in de zin van aanranding of misbruik komt bij Defensie op kleine schaal voor. Op 12 januari jl. ontving uw Kamer het rapport «Grenzen aan de eenheid» van het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP) (Kamerstuk 34 550, nr. 64). Volgens het rapport is defensiepersoneel betrokken bij de organisatie en is de werktevredenheid hoog. Het personeel ervaart en waardeert saamhorigheid. Volgens het SCP draagt deze cultuur tegelijkertijd bij tot uitsluiting van diegenen die afwijken van de norm. Vrouwen, medewerkers met een afwijkende etnische of religieuze achtergrond en lhbt’ers hebben meer dan mannelijk, blank en heteroseksueel personeel te maken met ongewenst gedrag.
Ziet u mogelijkheden om alsnog onderzoek te doen naar verjaarde incidenten van seksueel misbruik bij Defensie?
Alle meldingen bij de COID worden in behandeling genomen.
Bent u bereid om de betrokken belagers een disciplinaire maatregelen op te leggen wanneer betrokkenheid is aangetoond?
Defensie heeft een commissie van onderzoek ingesteld die zich specifiek richt op de casus in kwestie. Afhankelijk van de uitkomsten van het onderzoek worden al dan niet maatregelen getroffen.
Geweld en intimidatie tegen Israëlische mensenrechtenorganisaties |
|
Bram van Ojik (GL) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht over de arrestatie in Israël van een man die voorbereidingen had getroffen voor een aanslag door middel van brandstichting op het kantoor van Breaking the Silence, en die leden van deze Israëlische niet-gouvernementele organisatie (ngo) wilde intimideren, zodanig dat zij hun werkzaamheden zouden staken?1
Ja.
Deelt u de mening dat deze gebeurtenis samenhangt met de opruiende en aanhoudende lastercampagne tegen Breaking the Silence van (leden van) de Israëlische regering?
Mensenrechtenorganisaties in Israël die kritiek hebben op de regering en op het optreden van de strijdkrachten in de Palestijnse gebieden worden in toenemende mate negatief geportretteerd in de media en het publieke discours. Het kabinet neemt in dit verband afstand van aantijgingen aan het adres van Breaking the Silence door individuele leden van de Israëlische regering. Het kabinet maakt zich grote zorgen over de wijze waarop dergelijke organisaties worden bejegend in het publieke debat in Israël. Deze ontwikkeling draagt bij aan een algemeen klimaat waarin organisaties en personen met een afwijkende mening kunnen worden geconfronteerd met verbale, online en soms fysieke bedreigingen. Hoewel het incident waar in de vraag naar wordt verwezen past in deze zorgelijke trend, kan het kabinet niet beoordelen welke factoren er precies aan ten grondslag lagen.
Welke stappen en maatregelen heeft u genomen om de motie-Sjoerdsma c.s. (Kamerstuk 23 432 nr. 425) uit te voeren, om de vrijheid van mensenrechtenorganisaties in Israël te beschermen en deze ngo’s te steunen?
Het kabinet verwijst naar het verslag van de informele Raad Buitenlandse Zaken («Gymnich») van 28 april 2017 (Kamerstuk 21 501-02, nr. 1744, d.d. 4 mei 2017), waarin het kabinet de Kamer informeert over de uitvoering van de motie Sjoerdsma c.s. over steun aan mensenrechtenorganisaties in Israël.
Bent u bereid om de Israëlische regering met klem te verzoeken alle vormen van opruiing tegen en obstructie van mensenrechtenverdedigers onmiddellijk te staken en haar positieve verantwoordelijkheid te nemen om hen effectieve bescherming te bieden?
Het kabinet besteedt – waar mogelijk in EU-verband – intensieve aandacht aan mensenrechtenonderwerpen in de dialoog met de Israëlische autoriteiten. Het kabinet benadrukt daarbij het belang van het werk van mensenrechtenorganisaties voor een vrije en pluriforme samenleving. Dit wordt ook nadrukkelijk aan de orde gesteld in de verschillende dialogen die de EU voert met de Israëlische autoriteiten, waaronder de jaarlijkse mensenrechtendialoog.
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Kandidaat Nederlandse mensenrechtenprijs beschuldigt tegenstanders van lastercampagne»?2
Ja.
Beschikt u over aanwijzingen dat de Israëlische mensenrechtenrechtenorganisatie Gisha inderdaad het doel was van een lastercampagne van tegenstanders die de uitslag van Gisha negatief heeft beïnvloed?
Uit de analyse van de stemresultaten blijkt dat er vermoedelijk sprake is geweest van een anti-campagne vanuit Israël. De kandidaat uit Israël (Gisha) is gedurende de stemronde gedaald in de tussenstand. Het is voorts bekend dat in Israël oproepen zijn gedaan op Facebook om op andere kandidaten dan Gisha te stemmen.
Bij een internetstemming bestaat de kans op initiatieven die stemgedrag beogen te beïnvloeden. Dergelijke initiatieven zijn niet tegen te houden; publiek debat en discussie over de kandidaten is op zichzelf positief en kan uiteindelijk bijdragen aan zichtbaarheid voor mensenrechtenverdedigers (individuen en organisaties) en verbetering van de mensenrechtensituatie. Voorts kan niet worden bepaald of een geldige stem al dan niet is uitgebracht in het kader van een initiatief om stemgedrag te beïnvloeden. Het is daarom niet wenselijk om geldig uitgebrachte stemmen uit te sluiten. Overigens blijkt uit de analyse dat Gisha, indien alle stemmen uit Israël niet zouden worden meegeteld, slechts één plaats zou stijgen (van nummer 7 naar nummer 6) en ook niet in de top drie terecht zijn gekomen.
Uiteraard is er net als in voorgaande jaren voor zorggedragen dat frauduleuze stemmen niet worden meegeteld. Zo wordt maximaal één stem per e-mailadres meegeteld en stemmen vanuit automatisch gegenereerde e-mailadressen worden niet meegeteld (zie ook http://www.humanrightstulip.nl/ranking). Overigens is het aantal frauduleuze stemmen dit jaar sterk afgenomen.
Heeft u maatregelen genomen naar aanleiding van de lastercampagne die in 2016 tegen B’Tselem is gevoerd? Hoe beoordeelt u de effectiviteit van deze maatregelen?
Zie antwoord vraag 6.
Beknotting van de vrijheid van meningsuiting door de Palestijnse Autoriteit |
|
Bram van Ojik (GL) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de arrestatie door veiligheidsdiensten van de Palestijnse Autoriteit (PA) van mensenrechtenverdediger Issa Amro?1
Ja.
Deelt u de mening van Amnesty International en andere mensenrechtenorganisaties dat de arrestatie en detentie van Amro een ernstige en onaanvaardbare aanval op de vrijheid van meningsuiting is?2
Het kabinet is bezorgd over de recente arrestatie en detentie van mensenrechtenverdediger Issa Amro. Amro wordt onder meer beschuldigd van het beledigen van autoriteiten en het in gevaar brengen van de publieke orde wegens de verspreiding van kritische berichten over de arrestatie van journalist Ayman Qawasmah via social media. Nederland hecht groot belang aan de vrijheid van meningsuiting, zoals vastgelegd in artikel 19 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten, waaraan de Palestijnse Autoriteit zich gebonden acht.
Welke maatregelen zult u nemen om Amro en in zijn algemeenheid de positie van mensenrechtenverdedigers in de Palestijnse gebieden te verdedigen, indien de PA in deze zaak verdere juridische stappen tegen Amro gaat zetten?
Nederland en de EU stelt mensenrechten en de positie van mensenrechtenverdedigers consequent aan de orde in de contacten met de Palestijnse Autoriteit. Daarbij wordt ook de zaak van Amro nadrukkelijk aangekaart. De EU staat Amro sinds zijn arrestatie door de Palestijnse Autoriteit bij met diplomatieke steun. Zo hebben EU-diplomaten geprobeerd zijn hoorzitting bij te wonen, maar zij werden helaas geweigerd. De EU staat Amro tevens bij in de lopende zaken die vanuit Israël tegen hem zijn aangespannen. Nederland en de EU zullen de zaken tegen Amro nauwgezet blijven volgen en bij de Palestijnse Autoriteit het belang van mensenrechtenverdedigers en -organisaties voor een vrije en pluriforme samenleving blijven benadrukken.
Heeft u kennisgenomen van de recente publicatie van Amnesty International «State of Palestine: Alarming attack on Freedom of Expression», waarin Amnesty ernstige zorgen uit over toenemende inperkingen van de vrijheid van meningsuiting door de PA en Hamas?3
Ja.
Hoe beoordeelt u de in dit rapport beschreven situatie? Deelt u de analyse van Amnesty International?
Het kabinet deelt de zorgen van Amnesty International over de toenemende inperkingen van de vrijheid van meningsuiting in de Palestijnse gebieden. In Gaza oefent Hamas een zware censuur uit op andersdenkenden. Op de Westelijke Jordaanoever is de ruimte van mensenrechtenorganisaties en journalisten om kritiek uit te oefenen op het beleid van de Palestijnse Autoriteit de afgelopen tijd ernstig onder druk komen te staan.
Wilt u een toelichting geven op de aard en gevolgen van de «Electronic Crimes Law» die de Palestijnse president Abbas in juli 2017 zonder publiek debat en democratische toetsing per decreet heeft aangenomen?
De uitoefening van vrijheid van meningsuiting, ook online, is een fundamenteel recht. De beperkingen van de vrijheid van meningsuiting op grond van de «Electronic Crimes Law», die per decreet door President Abbas is aangenomen, staan haaks op het streven naar een onafhankelijke, vrije en democratische staat. Mede op grond van deze wet is het aantal arrestaties van journalisten en mensenrechtenverdedigers aanzienlijk toegenomen. Het kabinet dringt er bij de Palestijnse Autoriteit op aan om te handelen in lijn met fundamentele normen op het terrein van mensenrechten (waaronder de vrijheid van meningsuiting), waaraan de Palestijnse Autoriteit zich gebonden acht. Ook heeft de EU, mede op Nederlands aandringen, in de gezamenlijke verklaring in de VN-Mensenrechtenraad haar zorgen uitgesproken over beperkingen vanuit de Palestijnse Autoriteit op het gebied van vrijheid van meningsuiting.
Deelt u de mening van Amnesty International dat de Palestijnse autoriteiten deze wet onmiddellijk moeten intrekken, tot hij in overeenstemming is met verplichtingen die Palestina als verdragspartij bij internationale mensenrechtenverdragen heeft?
Zie antwoord vraag 6.
Op welke wijze is Nederland betrokken bij het Palestijnse politie- en veiligheidsapparaat?
Nederland is momenteel een leidende donor voor rechtsstaatontwikkeling in de Palestijnse Gebieden. Hierbij wordt de Palestijnse justitieketen ondersteund in het verbeteren van de dienstverlening. De Palestijnse civiele politie maakt hier deel van uit. Daarnaast zendt Nederland civiele en militaire experts uit naar de United States Security Coordinator (USSC) en EUPOL COPPS, de EU-missie die de Palestijnse justitieketen ondersteunt. Respect voor mensenrechten is een kernelement in deze samenwerking. Door middel van inhoudelijke beleidsdialoog en advisering trachten Nederland en de EU de justitie- en veiligheidsketen van binnenuit te versterken en misstanden te voorkomen. Zo levert Nederland een mensenrechtenexpert voor EUPOL COPPS en een adviseur voor het verbeteren van de interne opleidingen van de Palestijnse veiligheidssector via USSC, waarin tevens aandacht wordt besteed aan mensenrechten.
Op welke wijze waarborgt de regering dat Nederlandse ministeries, veiligheidsdiensten, andere overheidsinstellingen en de krijgsmacht direct noch indirect schendingen van mensenrechten door het Palestijnse politie- en veiligheidsapparaat faciliteren?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u bereid het signaal aan de PA af te geven dat de Nederlandse steun aan de PA, bilateraal en in Europees verband, samenhangt met respect voor de mensenrechten, waaronder de vrijheid van meningsuiting?
Dit signaal is inherent aan het expliciete doel van Nederland en de EU, om een levensvatbare, democratische Palestijnse staat te realiseren, met respect voor de rechtsstaat en mensenrechten, zoals verwoord in diverse Raadsconclusies. Om deze reden besteedt Nederland – waar mogelijk in EU-verband – intensieve aandacht aan mensenrechten in de dialoog met de Palestijnse Autoriteit. Daarbij komt ook de vrijheid van meningsuiting nadrukkelijk aan de orde. Zie tevens het antwoord op vragen 3 en 6–7.
Het bericht dat een NRC-journalist in de cel zat omdat hij weigerde foto’s af te staan |
|
Peter Kwint , Ronald van Raak |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties, minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Klopt het bericht dat een NRC-journalist is vastgezet omdat hij weigerde foto’s af te staan?1
Ja. De waarnemend hoofdofficier van justitie heeft zowel de fotograaf als de hoofdredacteur van de NRC excuses aangeboden. Zie het persbericht van het Openbaar Ministerie.2
Ik verwijs tevens naar de Aanwijzing dwangmiddelen journalisten.3
Klopt het dat er toestemming moet zijn van een rechter wanneer (film)materiaal wordt gevorderd van een journalist? Zo ja, waarom zijn agenten daarvan niet op de hoogte?
Wanneer het Openbaar Ministerie wil beschikken over materiaal dat onder een journalist berust moet de Officier van Justitie ex artikel 105 Wetboek van Strafvordering, bij de Rechter-Commissaris een vordering indienen om van de Rechter-Commissaris een bevel tot uitlevering te krijgen. De opdracht van de Officier van Justitie, waarop de politie haar handelen heeft gebaseerd, strookt niet met de Aanwijzing dwangmiddelen journalisten.
In hoeveel zaken is er in de afgelopen tien jaar ook materiaal gevorderd zonder toestemming van de rechter?
Het gaat in casu om een incident.
Vallen deze foto’s volgens u wel of niet onder journalistieke bronbescherming?
Uit de Aanwijzingen dwangmiddelen journalisten volgt dat foto’s van journalisten in het algemeen vallen onder bronbescherming. In dit geval is relevant dat er ten onrechte geen rechterlijke toets heeft plaatsgevonden. Daarvoor heeft het Openbaar Ministerie excuses aangeboden.
Deelt u de mening dat als het gaat om journalistieke vrijheid, er altijd zo terughoudend mogelijk moet worden opgetreden door de politie? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u ondernemen om dit soort kwesties in de toekomst te voorkomen?
Ja. De casus zal binnen het Openbaar Ministerie breed besproken worden.
De gevolgen van de uitspraak in de rechtszaak van Milieudefensie |
|
Lammert van Raan (PvdD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Wat zijn de implicaties van de uitspraak van de rechtbank in de zaak die werd aangespannen door Milieudefensie, waarin u door de rechtbank wordt opgedragen alles te doen dan wel achterwege te laten om de luchtkwaliteit te verbeteren voor de voorgenomen uitbreiding van de verhoging van de maximumsnelheid naar 130 km per uur op nieuwe trajecten, zoals de A2 tussen Amsterdam en Utrecht?
Deelt u de mening dat de uitspraak van de rechtbank betekent dat deze voornemens geen doorgang kunnen vinden? Zo ja, op welke wijze gaat u hier invulling aan geven? Zo nee, kunt u dit toelichten?
Wat zijn de consequenties voor zowel de Staat als de gezondheid van de burger als dit project wordt voortgezet zoals is voorgenomen? Zo nee, kunt u dit toelichten?
Wat zijn de implicaties van de uitspraak van de rechtbank voor het project Rotterdamsebaan in Den Haag?
Deelt u de mening dat de uitspraak van de rechtbank betekent dat dit project niet kan worden voortgezet? Zo ja, op welke wijze gaat u hier invulling aan geven? Zo nee, kunt u dit toelichten?
Wat zijn de consequenties voor zowel de Staat als de gezondheid van de burger als dit project wordt voortgezet zoals is voorgenomen? Zo nee, kunt u dit toelichten?
Wat zijn de implicaties van de uitspraak van de rechtbank voor de aanleg van de A16?
Deelt u de mening dat de uitspraak van de rechtbank betekent dat dit project niet kan worden voortgezet? Zo ja, op welke wijze gaat u hier invulling aan geven? Zo nee, kunt u dit toelichten?
Wat zijn de consequenties zijn voor zowel de Staat als de gezondheid van de burger als dit project wordt voortgezet zoals is voorgenomen? Zo nee, kunt u dit toelichten?
Wat zijn de implicaties van de uitspraak van de rechtbank voor de aanleg van de Blankenburgtunnel in Rotterdam?
Deelt u de mening dat de uitspraak van de rechtbank betekent dat dit project niet kan worden voortgezet? Zo ja, op welke wijze gaat u hier invulling aan geven? Zo nee, kunt u dit toelichten?
Wat zijn de consequenties voor zowel de Staat als de gezondheid van de burger als dit project wordt voortgezet zoals is voorgenomen? Zo nee, kunt u dit toelichten?
Wat zijn de implicaties van de uitspraak van de rechtbank voor de plannen voor de uitbreiding van de Rotterdam The Hague Airport?
Deelt u de mening dat de uitspraak van de rechtbank betekent dat dit project niet kan worden voortgezet? Zo ja, op welke wijze gaat u hier invulling aan geven? Zo nee, kunt u dit toelichten?
Wat zijn de consequenties voor zowel de Staat als de gezondheid van de burger als dit project wordt voortgezet zoals is voorgenomen? Zo nee, kunt u dit toelichten?
Wat zijn de implicaties van de uitspraak van de rechtbank voor de voorgenomen verbreding van de A27?
Deelt u de mening dat de uitspraak van de rechtbank betekent dat dit project niet kan worden voortgezet? Zo ja, op welke wijze gaat u hier invulling aan geven? Zo nee, kunt u dit toelichten?
Wat zijn de consequenties voor zowel de Staat als de gezondheid van de burger als dit project wordt voortgezet zoals is voorgenomen? Zo nee, kunt u dit toelichten?
Wat zijn de implicaties van de uitspraak van de rechtbank voor de plannen voor de snelheidsverhoging op de Noordelijke Randweg in Utrecht?
Deelt u de mening dat de uitspraak van de rechtbank betekent dat dit project niet kan worden voortgezet? Zo ja, op welke wijze gaat u hier invulling aan geven? Zo nee, kunt u dit toelichten?
Wat zijn de consequenties voor zowel de Staat als de gezondheid van de burger als dit project wordt voortgezet zoals is voorgenomen? Zo nee, kunt u dit toelichten?
Wat zijn de implicaties van de uitspraak van de rechtbank voor de voornemens om een biomassacentrale in gebruik te nemen in Utrecht, waardoor een toename van de uitstoot van roet, stikstofoxide en stikstofdioxide kan worden verwacht?
Deelt u de mening dat de uitspraak van de rechtbank betekent dat dit project niet kan worden voortgezet? Zo ja, op welke wijze gaat u hier invulling aan geven? Zo nee, kunt u dit toelichten?
Wat zijn de consequenties voor zowel de Staat als de gezondheid van de burger als dit project wordt voortgezet zoals is voorgenomen? Zo nee, kunt u dit toelichten?
Wat zijn de implicaties van de uitspraak van de rechtbank voor de uitbreiding van luchthaven Schiphol?
Deelt u de mening dat de uitspraak van de rechtbank betekent dat dit project niet kan worden voortgezet? Zo ja, op welke wijze gaat u hier invulling aan geven? Zo nee, kunt u dit toelichten?
Wat zijn de consequenties voor zowel de Staat als de gezondheid van de burger als dit project wordt voortgezet zoals is voorgenomen? Zo nee, kunt u dit toelichten?
Wat zijn de implicaties van de uitspraak van de rechtbank voor bouwprojecten op of nabij locaties die al over de luchtkwaliteitsnorm gaan, gezien de aanzuigende werking die deze zullen hebben op het verkeer op die locaties?
Deelt u de mening dat de uitspraak van de rechtbank betekent dat dit soort projecten wellicht niet kan worden voortgezet? Zo ja, op welke wijze gaat u hier invulling aan geven? Zo nee, kunt u dit toelichten?
Wat zijn de consequenties voor zowel de Staat als de gezondheid van de burger als dit project wordt voortgezet zoals is voorgenomen? Zo nee, kunt u dit toelichten?
Kunt u toelichten waarom projecten zoals de Rotterdamsebaan in Den Haag als onderdeel van de NSL vrijgesteld werden van toetsing aan de grenswaarden?
Van een vrijstelling van toetsing aan de grenswaarden is geen sprake, de toetsing vindt plaats via de jaarlijkse NSL monitoring. Het NSL vindt zijn wettelijke basis in titel 5.2 van de Wet milieubeheer, waarmee onderbouwd kan worden dat aan de normen voor luchtkwaliteit wordt en zal worden voldaan. Voor in het NSL opgenomen projecten hoeft niet individueel te worden aangetoond dat aan de grenswaarden wordt voldaan, dit gebeurt op programma niveau. Voor het programma als geheel wordt door het RIVM jaarlijks gemonitord of langs wegen aan de grenswaarden wordt voldaan, dus ook langs projecten zoals de Rotterdamsebaan.
Welke andere projecten zijn vrijgesteld van toetsing aan de grenswaarden?
Zoals in het vorige antwoord is uiteengezet, is van een vrijstelling geen sprake.
Wat zijn de gevolgen voor deze (en andere) projecten uit het NSL, gezien het feit dat de rechter stelt dat het NSL niet voldoet aan de eisen die voortvloeien uit Bijlage XV van de Richtlijn?
Het NSL is een nationaal instrument dat niet wordt geregeld in de Richtlijn. Het heeft als doel een beoordelingskader te vormen voor individuele besluiten die raken aan luchtkwaliteit. De bruikbaarheid van het NSL bij individuele besluiten wordt beoordeeld door de bestuursrechter. Er is inmiddels een ruime hoeveelheid jurisprudentie waaruit blijkt dat het NSL bruikbaar is voor dit doel. De rechtbank heeft zich over deze functie van het NSL niet uitgelaten. De uitspraak heeft in zoverre dus geen gevolgen voor overige projecten die in het NSL zijn opgenomen.
Kunt u, gezien de urgentie van deze zaak, deze vragen binnen een week beantwoorden? Zo nee, waarom niet? Op welke wijze gaat u dan uitvoering geven aan de uitspraak van de rechtbank?
Ik verwijs u naar mijn brief van 22 september jongstleden met betrekking tot het vonnis van de rechtbank (Kamerstuk 30 175, nr. 256).
Het EUROPOL-rapport 'From suspicion to action - Converting financial intelligence into greater operational impact' |
|
Maarten Groothuizen (D66) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties, minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Hoe duidt u de in het EUROPOL-rapport «From suspicion to action – Converting financial intelligence into greater operational impact» genoemde stelling dat de van andere Europese landen afwijkende wijze van rapporteren ertoe leidt dat Nederland 31% van de Suspicious Transaction Reports (STR’s) voor zijn rekening neemt?
Het klopt dat Nederland ten behoeve van het voorkomen en bestrijden van het gebruik van het financiële stelsel voor witwassen en financiering van terrorisme een ander meldsysteem heeft dan de andere Europese landen. Nederland heeft bij de invulling van die verplichting bewust gekozen om die meldingsplicht op te leggen met betrekking tot ongebruikelijke transacties (OT’s) en niet, zoals in andere lidstaten, met betrekking tot verdachte transacties. Het gaat bij OT’s om transacties waarbij de instelling aanleiding heeft om te veronderstellen dat deze verband kunnen houden met witwassen of financieren van terrorisme. Vervolgens analyseert de Financial Intelligence Unit-Nederland (FIU-Nederland) de meldingen van OT’s en komt in bepaalde gevallen tot een verdacht verklaring van deze OT’s die zij alsdan ter beschikking stelt aan opsporingsdiensten en inlichtingen- en veiligheidsdiensten. Van de meldingsplichtige instellingen wordt in deze systematiek niet gevraagd om te beoordelen of een transactie kwalificeert wordt als verdacht (VT) en daarmee potentieel geschikt is voor opsporing en vervolging. Die taak is bewust belegd bij de FIU-Nederland. De FIU-Nederland fungeert als deskundige «buffer» tussen de meldingsplichtige instellingen enerzijds en rechtshandhavende diensten anderzijds. Dat Nederland een ander meldsysteem heeft wordt wel genoemd in het EuropOL-rapport, maar dit is ten onrechte niet doorvertaald in de statistieken en vermelde percentages: STR’s zijn eerder vergelijkbaar met het aantal door FIU-Nederland verdacht verklaarde transacties en niet met de OT’s. Het Nederlandse meldsysteem en de werking van de FIU-Nederland alsook de samenwerking met Europol werden in 2010 in het evaluatieverslag van de Raad van Europese Unie als goede praktijken bestempeld.1 Tot slot wil ik benadrukken dat ik het als een positief gegeven zie dat Nederlandse instellingen in verhouding veel en kwalitatief goede meldingen doen.
Wat is er gebeurd met de 6.500 dossiers die door de Financial Intelligence Unit (FIU) aan de opsporings- en inlichtingendiensten zijn gezonden? In hoeveel zaken is er door de politie of andere opsporingsdiensten een opsporingsonderzoek opgestart? Bent u tevreden over het vervolg dat wordt gegeven aan informatie van de FIU?
Uit het jaarverslag 2016 van de FIU-Nederland blijkt dat er in 2016 6.516 dossiers met daarin 53.533 VT’s ter beschikking gesteld zijn aan de opsporing. De informatie van de FIU-Nederland over VT’s wordt op uiteenlopende wijzen gebruikt in de opsporing, onder meer als informatiebron (intelligence), startinformatie of bewijs. Hierbij is van belang dat in bepaalde gevallen één VT direct de aanleiding kan zijn voor een opsporingsonderzoek, terwijl in andere gevallen een reeks van samenhangende VT’s, vaak ook gecombineerd met andersoortige informatie, gezamenlijk een dossier opleveren dat aan het Openbaar Ministerie (OM) wordt overgedragen. Daar waar VT’s als sturingsinformatie worden gebruikt voor de inrichting van een strafrechtelijk onderzoek zijn deze niet als zodanig geoormerkt in eventuele verdere opsporings- en vervolgingsonderzoeken, onder meer omdat een VT nog geen redelijk vermoeden van schuld betekent als bedoeld in artikel 27 van het Wetboek van Strafvordering. Voorts registreert het OM niet op grond van welke soort informatie een strafzaak is gestart. De oorspronkelijke VT wordt in een dergelijk geval niet als zodanig expliciet genoemd in het bewijsmiddelenoverzicht in het strafdossier.
Om het inzicht in het gebruik van VT’s door opsporings- en handhavingspartners te vergroten, onderneemt de FIU-Nederland verschillende activiteiten. Zo hebben de FIU-Nederland en de FIOD afspraken gemaakt over het registreren van onderzoeken die starten op basis van intelligence afkomstig van de FIU-Nederland. Ook maakt de FIU-Nederland deel uit van het Anti Money Laundering Centre (AMLC). Het AMLC beoogt door het samenbrengen van kennis en ervaring van verschillende handhavingspartners de totale landelijke informatiepositie op het gebied van witwassen te versterken en te borgen. Er zijn de laatste jaren door het OM, de FIU-Nederland en de opsporingsdiensten goede initiatieven genomen, zoals de samenwerking in het AMCL en in de infobox Crimineel en Onverklaarbaar Vermogen, waardoor er steeds meer gebruik wordt gemaakt van de informatie van de FIU-Nederland.
Acht u de inschatting van EUROPOL dat het aantal meldingen zal toenemen toepasselijk voor Nederland? Zo ja, welke maatregelen neemt u om ervoor te zorgen dat de Nederlandse FIU deze toename kan verwerken? Zo nee, waarom niet?
De cijfers die zijn gebruikt in het rapport van EuropOL betreffen een periode tot en met 2014. De openbare jaaroverzichten van FIU-Nederland van 2015 en 2016 laten zien dat het aantal meldingen van OT’s in 2015 en 2016 significant is toegenomen, afgezet tegen 2014. Deze toename is te verklaren doordat de FIU-Nederland de afgelopen jaren veel heeft geïnvesteerd in het delen van kennis op trends en fenomenen met meldingsplichtige instellingen, toezichthouders, de opsporing en buitenlandse FIU’s. Daarbij komt dat meer nieuwe melders bij FIU-NL zijn geregistreerd. Met de (kwantitatieve en kwalitatieve) toename van het aantal meldingen van OT’s is logischerwijs tevens het aantal VT’s gestegen. Deze zijn ter beschikking gesteld aan de (bijzondere) opsporingsdiensten en de inlichtingen- en veiligheidsdiensten. Hierbij dient wel te worden opgemerkt dat het aantal meldingen van OT’s per jaar sterk kan fluctueren, dit ligt grotendeels buiten de invloedsfeer van de FIU-Nederland. Ik heb uw Kamer in de brief d.d. 4 december 20162 geïnformeerd over de ingezette capaciteitsuitbreiding van de FIU-Nederland.
Bent u het eens met de stelling van EUROPOL dat het beter zou zijn een uniform Europees rapportagesysteem te hebben? Zo ja, welke stappen gaat u daarvoor zetten? Zo nee, waarom niet?
De FIU’s in de EU worden in het voorkomen en bestrijden van witwassen en onderliggende basisdelicten, alsmede het financieren van terrorisme, ondersteund door een gedecentraliseerd computer netwerk (FIU.NET). Decentraal houdt in dat er geen centrale database is waarin alle informatie van de EU FIU’s in opgeslagen is. De informatie die FIU's onderling op geanonimiseerde wijze en met inachtneming van de geldende privacyregelgeving delen via de beveiligde FIU.NET lijnen wordt alleen opgeslagen in de lokale database van de bij de uitwisseling betrokken FIU's. De Europese FIU’s kunnen door middel van FIU.NET snel en efficiënt informatie uitwisselen. FIU.NET is beheersmatig ondergebracht bij Europol. Ik zie gelet op het voorgaande geen reden om over te stappen naar een uniform Europees rapportagesysteem.
Daarnaast bestaat het EU FIU’s Platform (het FIU-platform). Dit platform is een informele groep van vertegenwoordigers van de FIU's die sinds 2006 actief is. Het platform wordt gebruikt voor het vergemakkelijken van de samenwerking tussen EU FIU's en om van gedachten te wisselen over samenwerking gerelateerde kwesties. Het gaat daarbij onder meer om de doeltreffende samenwerking tussen EU FIU’s alsmede tussen de EU FIU's en de FIU’s van derde landen. Ook de gezamenlijke analyse van grensoverschrijdende gevallen en trends en factoren die relevant zijn voor de beoordeling van het witwasrisico en het risico van terrorismefinanciering, op zowel nationaal als supranationaal niveau, worden besproken.
Op internationaal niveau wordt door FIU’s informatie uitgewisseld via het beveiligde Egmont Secure Web. Dat is een applicatie die onderdeel is van de Egmont Groep, een internationaal samenwerkingsverband van FIU’s, met name gericht op het verbeteren van de internationale gegevensuitwisseling tussen de FIU’s. Met toestemming van de bevraagde FIU kan de verzoekende FIU die informatie verstrekken aan de opsporingsautoriteiten van het land van de verzoekende FIU. Verzoeken vanuit de opsporing zijn een reden voor de FIU-Nederland om via dit Egmont Secure Web verzoeken te doen. Door nauwe samenwerking tussen FIU-Nederland en de opsporing zie ik niet direct gemiste kansen.
Met de vierde EU anti-witwasrichtlijn wordt ook een basis gelegd om de samenwerking tussen EU FIU’s verder te brengen. De richtlijn omvat gedetailleerde bepalingen die er bijvoorbeeld toe moeten bijdragen dat een melding van een OT steeds terecht komt bij de FIU van de lidstaat waar het onderzoek naar de melding het best kan plaatsvinden. Informatie-uitwisseling tussen FIU’s voor analysedoeleinden, zonder verdere verwerking of verspreiding, moet op grond van de vierde EU anti-witwasrichtlijn mogelijk zijn, tenzij de uitwisseling in strijd is met fundamentele beginselen van nationaal recht. Dit schrijft de richtlijn voor.
Verder zijn tijdens de JBZ-Raad d.d. 18 mei 2017 EU-prioriteiten voor de aanpak van georganiseerde en ernstige internationale criminaliteit voor de periode 2018–2021 vastgesteld.3 Eén van die prioriteiten is de aanpak van crimineel geld, witwassen en ontnemen. Nederland en Frankrijk zijn gedeeld trekker van deze prioriteit en zullen dit met andere landen verder oppakken en met ondersteuning van Europol gezamenlijke onderzoeken ter bestrijding van het betreffende probleem starten.
De conclusie dat de internationale samenwerking onvoldoende zou zijn, deel ik niet. Wel zijn verbeteringen mogelijk. Die worden onder meer met de voorziene wijziging van de vierde EU anti-witwasrichtlijn mogelijk gemaakt. In het voorstel van de Europese Commissie voor wijziging van de vierde EU anti-witwasrichtlijn zijn bepalingen opgenomen om de samenwerking tussen EU FIU’s nog verder te ontwikkelen. Onder meer is opgenomen een verruiming van de bevoegdheid van EU FIU’s om inlichtingen te vorderen bij de meldingsplichtige instellingen die onder de richtlijn vallen en om informatie te delen met de andere EU FIU’s. Deze voorstellen hebben de steun van Nederland in de nog lopende onderhandelingen.4 Ook het richtlijnvoorstel waarmee de strafbaarstelling van het delict witwassen in de EU wordt geharmoniseerd, beoogt bij te dragen aan de internationale samenwerking bij de bestrijding van witwassen.5
Deelt u de stelling van EUROPOL dat de symmetrische uitwisseling van informatie tussen FIU’s (en dus niet direct tussen FIU’s en buitenlandse opsporingsdiensten) leidt tot gemiste kansen? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen om dit te verbeteren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u het eens met de stelling dat nog onvoldoende internationaal wordt samengewerkt om witwassen tegen te gaan, terwijl deze vorm van criminaliteit in steeds grotere mate over de grenzen heen plaatsvindt? Welke obstakels belemmeren het effectief internationaal samenwerken in het tegengaan van witwassen?
Zie antwoord vraag 4.
Welke dialoog is op Europees niveau momenteel gaande om Europese samenwerking in het tegengaan van witwassen te versterken?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u het eens met de stelling dat Europol een grotere rol kan spelen wat betreft de Europese samenwerking om witwassen tegen te gaan? Waarom wel of waarom niet? Wat is naar uw mening de rol van Europol in het tegengaan van deze vorm van criminaliteit?
Blijkens het rapport zet de financiële inlichtingendienst van Europol in op drie terreinen om georganiseerde criminaliteit en terrorisme te bestrijden door middel van financiële inlichtingen en onderzoeken: het Analyseproject (AP) Sustrans inzake het witwassen van geld; AP Asset Recovery, gewijd aan het opsporen en herstellen van criminele opbrengsten; en FIU.NET gericht op samenwerking en informatie-uitwisseling tussen EU FIU's. De activiteiten van EuropOL op het gebied van de aanpak van crimineel geld en witwassen zijn verder neergelegd in het Europol Programming Document 2017–2019.6
Ik waardeer deze inzet en bijdrage van EuropOL bij de bestrijding van witwassen. Zoals omschreven in het antwoord op vragen 4 tot en met 7 wordt er momenteel op vele terreinen gewerkt aan de (verbetering van de) samenwerking tussen FIU’s, zowel op internationaal als op Europees niveau.
De uitspraak in de rechtszaak van Milieudefensie rechtszaak. |
|
Lammert van Raan (PvdD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Deelt u de mening dat het beschamend is dat de Nederlandse Staat in drie jaar tijd drie maal terecht is gewezen door de rechtbank aangaande de luchtkwaliteit in Nederland, te weten de zaak inzake de maximumsnelheid op de A131, Urgenda vs. de Staat2 en Milieudefensie vs. de Staat3? Zo nee, waarom niet?
Die mening deel ik niet. Zowel op de onderwerpen luchtkwaliteit als klimaatverandering worden ingrijpende beslissingen genomen door de regering. Partijen die het niet eens zijn met deze beslissingen kunnen dit aanvechten bij de rechter en daarbij kan het voorkomen dat de rechter tot een ander oordeel komt dan de regering. Overigens merk ik op dat de genoemde uitspraken een uitzondering vormen op de jarenlange lijn in de jurisprudentie die het regeringsbeleid op het gebied van luchtkwaliteit ondersteunt.
Welke maatregelen gaat u per wanneer versnellen? Hoe kan de Kamer de effecten van die maatregelen controleren? Kunt u een tijdspad geven met tussendoelen? Zo nee, waarom niet?
In mijn brief van 22 september jongstleden met betrekking tot het vonnis van de rechtbank (Kamerstuk 30 175, nr. 256) heb ik aangegeven dat ik samen met de decentrale overheden de aanpak van de overschrijdingen van de grenswaarden verder zal versnellen en concretiseren. Deze problematiek vraagt om een gezamenlijke aanpak van ministeries, andere overheden, het bedrijfsleven en overige betrokkenen. Momenteel ben ik in overleg met deze partijen om te bezien welke maatregelen een oplossing kunnen bieden voor de knelpunten. Begin november zal ik uw Kamer nader informeren.
Erkent u dat er een handhavingsvacuüm bestaat tussen gemeenten, provincies en centrale overheid? Zo ja, garandeert u dat er te allen tijde handhavend wordt opgetreden, zowel lokaal, provinciaal als nationaal, bij overschrijding van luchtkwaliteitsnormen? Zo nee, waaruit blijkt dat de handhaving op dit moment goed functioneert?
Nee, dat erken ik niet. Wanneer een luchtkwaliteitsnorm wordt overschreden, dient door het bestuursorgaan een luchtkwaliteitsplan te worden opgesteld. Dit is een lokaal luchtkwaliteitsplan op grond van artikel 5.13 van de Wet milieubeheer of een nationaal samenwerkingsprogramma op grond van artikel 5.12 van de Wet milieubeheer (het NSL). Bestuursorganen zijn verplicht om rekening te houden met deze plannen en programma’s bij de uitoefening van bevoegdheden. Tegen de concretisering van de besluiten die in de plannen en het programma zijn opgenomen staat beroep open, indien die besluiten de burger rechtstreeks raken. In dergelijke procedures kan worden (en wordt ook geregeld) aangevoerd dat het NSL niet zou volstaan of dat het concrete project niet in het NSL past. De bestuursrechter heeft dergelijke beroepen steeds verworpen.
Op welke wijze heeft u naar decentrale overheden gecommuniceerd dat er op dit moment geen enkele maatregel getroffen mag worden die leidt tot verdere grensoverschrijding van de Europese norm?
Het bevoegd gezag houdt bij een project rekening met de mogelijke gevolgen voor de luchtkwaliteit. Vastgestelde wettelijke grenswaarden mogen daarbij niet worden overschreden. Het vonnis richt zich tot de Staat der Nederlanden en niet rechtstreeks tot de decentrale overheden. Dit neemt niet weg dat het oplossen van luchtkwaliteitsknelpunten een gezamenlijke opgave is van (onder andere) het Rijk en decentrale overheden. Daarom werkt het Rijk samen met provincies en gemeenten in het NSL om te voldoen aan de Europese grenswaarden voor luchtkwaliteit. Ik ben samen met de decentrale overheden begonnen om de aanpak van de overschrijdingen van de grenswaarden verder te versnellen en te concretiseren.
Erkent u dat de conclusies van de Gezondheidsraad en de in een artikel in Trouw genoemde longarts4 dat lucht die op of net onder de Europese norm ligt nog altijd zeer ongezond is? Zo nee, op basis van welk wetenschappelijk onderzoek concludeert u dat?
Ook wanneer de Europese grenswaarden worden gehaald doen zich nog steeds gezondheidsrisico’s voor. Daarom streef ik naar permanente verbetering van de luchtkwaliteit, waarbij de ambitie is om toe te werken naar de streefwaarden van de Wereldgezondheidsorganisatie. Dit is ook met uw Kamer gewisseld tijdens het AO leefomgeving van 11 februari 2016 en is daarnaast verwoord in mijn brieven van 5 juli 2016 (Kamerstuk 30 175, nr. 242) en 10 oktober 2016 (Kamerstuk 34 550-XII, nr. 7). Ik heb de Gezondheidsraad gevraagd te adviseren over hoe gezondheid meer centraal kan worden gesteld in het luchtkwaliteitsbeleid. Dit advies kan als basis dienen om met uw Kamer het ambitieniveau van het luchtkwaliteitsbeleid te bepalen en dit nader te concretiseren. Zoals ook verzocht met motie van Veldhoven c.s. (Kamerstuk 34 550-XII, nr. 46) zal het kabinet in 2017 en 2018 hiertoe een nieuw luchtkwaliteitsplan opstellen in overleg met onder andere decentrale overheden en belangenorganisaties.
Bent u bereid voor Nederland strengere luchtkwaliteitsnormen in te stellen dan de huidige Europese? Zo ja, op welke termijn kan de Kamer de voorstellen tegemoet zien? Zo nee, welke belangen verzetten zich ertegen om nationale normen te stellen?
Zie antwoord vraag 5.
Slachtoffers die recht hebben op een schadevergoeding, maar geen aanspraak kunnen maken op de voorschotregeling bij schadevergoedingen en daardoor, wanneer de dader de schadevergoeding niet betaalt, alsnog met kosten blijven zitten |
|
Michiel van Nispen |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties, minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de uitzending van Kanniewaarzijn waarin een zaak werd behandeld van een mevrouw die, hoewel ze door de rechter in het gelijk gesteld is, nog steeds op haar schadevergoeding wacht?1
Ja
Vindt u het redelijk dat het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB), nadat een vervangende hechtenis heeft plaatsgevonden, niet meer verantwoordelijk is voor het incasseren van een geldboete dan wel schadevergoeding bij de veroordeelde? Zo ja, waarom? Zo nee, bent u bereid deze staande praktijk aan te passen?
Het is van belang dat de schade van een slachtoffer wordt vergoed door de dader van een strafbaar feit en het slachtoffer zo min mogelijk wordt belast met de inning. De schadevergoedingsmaatregel is geïntroduceerd om de invordering van de schadevergoeding uit handen van het slachtoffer te nemen. Het CJIB is in opdracht van het openbaar ministerie belast met de inning van schadevergoedingsmaatregelen. Pas als het CJIB een schadevergoedingsmaatregel na inzet van alle ter beschikking staande druk- of dwangmiddelen niet heeft kunnen innen, zal de veroordeelde hechtenis ondergaan. Omdat de hechtenis bij de schadevergoedingsmaatregel, in tegenstelling tot de vervangende hechtenis bij een geldboete, de betalingsverplichting van de veroordeelde niet opheft, blijft het CJIB verantwoordelijk voor de inning van een schadevergoedingsmaatregel na de hechtenis. Er zijn op dat moment echter geen verdere dwangmiddelen meer die toegepast kunnen worden om betaling af te dwingen.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat, in het geval vervangende hechtenis heeft plaatsgevonden omdat betaling van een (gedeelte van een) schadevergoeding aan de Staat is uitgebleven, een slachtoffer zelf belast wordt met het alsnog incasseren van de schadevergoeding? Zo ja, bent u bereid de huidige praktijk hieromtrent aan te passen?
Sinds 1 januari 2011 krijgen slachtoffers van geweld- en zedenmisdrijven, als de dader acht maanden na het vonnis waarbij de schadevergoedingsmaatregel is opgelegd, nog niet alles heeft betaald, het nog openstaande bedrag uitgekeerd als voorschot. Vanaf 1 januari 2016 is de regeling verruimd naar slachtoffers van alle overige misdrijven met een beperking tot een maximum bedrag van € 5.000,–. Het CJIB blijft proberen het uitgekeerde bedrag, alsmede de opgelegde verhogingen, op de veroordeelde te verhalen. Het is evenwel mogelijk dat een veroordeelde financieel niet in staat is om een vastgestelde schadevergoeding volledig te betalen, omdat bij de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel het schadebedrag wordt vastgesteld en geen rekening wordt gehouden met de mogelijke draagkracht van de veroordeelde.
Als deze voorschotregeling een slachtoffer op het moment dat de veroordeelde vervangende hechtenis heeft ondergaan niet al schadeloos heeft gesteld, blijft het slachtoffer zijn recht behouden zelf de (resterende) schadevergoeding bij de veroordeelde proberen te incasseren. Ik vind het juist belangrijk dat het slachtoffer dit recht van verhaal blijft behouden.
Het CJIB onderzoekt momenteel wel de mogelijkheid tot uitbreiding van de inning van schadevergoedingsmaatregelen na vervangende hechtenis. Dit volgt uit de aangenomen motie van initiatiefnemers Van Oosten en Van Toorenburg, ingediend bij de behandeling van het wetsvoorstel affectieschade (Kamerstuk 34 257, nr. 9). Ook is de OM-aanwijzing Executie gewijzigd waardoor vanaf 1 september 2017 meer ruimte is ontstaan voor veroordeelden om een betalingsregeling te treffen met het CJIB.
Deelt u eveneens de mening dat het onwenselijk is dat slachtoffers worden opgezadeld met extra rompslomp en kosten die komen kijken bij het zelf moeten incasseren van een vordering wanneer het CJIB haar handen van de zaak trekt? Zo nee, waarom? Zo ja, bent u bereid de huidige praktijk daar op aan te passen?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het dat slachtoffers van een overtreding, zoals deze in boek 3 van het Wetboek van Strafrecht vermeldt staan, geen aanspraak kunnen maken op een voorschot op een schadevergoeding, terwijl slachtoffers van gewelds- en zedenmisdrijven sinds 1 januari 2016 wel een voorschot op een schadevergoeding kunnen krijgen? Waarom is er voor gekozen alleen voorschotten te verstrekken bij misdrijven en niet ook bij overtredingen? Deelt u de mening dat dit schrijnende toestanden op kan leveren, zoals men heeft laten zien in de uitzending?
De Staat neemt door de voorschotregeling het risico van niet of niet tijdige betaling van een schadevergoedingsmaatregel door de veroordeelde van het slachtoffer van deze misdrijven geheel of ten dele over. Uiteraard doet het CJIB er alles aan om ook deze bedragen nog op daders te verhalen.
Het is indertijd daarom wel een bewuste keuze geweest de voorschotregeling te beperken tot misdrijven, gefaseerd in te voeren en voor andere dan geweld- en zedenmisdrijven een bovengrens te hanteren om het beslag op de overheidsfinanciën beheersbaar te houden. Ik sta nog steeds achter deze keuze.
Deelt u de mening dat de overheid beter in staat is dan een individu gedurende langere tijd desnoods kleinere bedragen periodiek te incasseren van een veroordeelde, waardoor slachtoffers vaker hun recht (op schadevergoeding) kunnen halen?
Ja en dat is exact de reden waarom mijn voorgangers de schadevergoedingsmaatregel en de voorschotregeling in het leven hebben geroepen. Zowel de overheid (CJIB) als een burger kan een betalingsregeling treffen met een veroordeelde. Bij een opgelegde schadevergoedingsmaatregel staat de overheid daarbij de dreiging van het dwangmiddel hechtenis ter beschikking, die voor een veroordeelde extra reden kan zijn de schadevergoeding te betalen.
Is ooit onderzocht hoeveel het de overheid zou kosten wanneer de garantstelling verruimd zou worden naar boek 3 (de overtredingen) van het Wetboek van Strafrecht? Zo ja, hoeveel zou dit de overheid op jaarbasis kosten? Zo nee, bent u bereid dit alsnog te onderzoeken?
Nee dit is niet gebeurd en mede gelet op de beantwoording van vraag 5 zie ik geen aanleiding hier wijzigingen in door te voeren.
Bent u bereid de voorschotregeling uit te breiden naar boek 3 van het Wetboek van Strafrecht, te weten de overtredingen? Zo ja, op welke termijn denkt u dit te kunnen bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
De bezetting van een islamitische middelbare school en een moskee |
|
Farid Azarkan (DENK) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties, minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Twee keer het dak op binnen 48 uur: wat is Het Identitair Verzet»?1
Ja.
Wat is uw oordeel over het feit dat het Identitair Verzet de nieuwe islamitische middelbare school in Amsterdam-West heeft bezet?
Het is ten zeerste af te keuren dat leden van Identitair Verzet op het dak van het Cornelius Haga Lyceum protesteerden en door hun optreden de openbare orde in gevaar brachten. Dat is de reden waarom de personen door de politie zijn aangehouden.
Deelt u de mening dat de haat jegens de islam, moslims, moskeeën en islamitische scholen toegenomen is? Zo ja, wat voor maatregelen neemt u om deze haat een halt toe te roepen? Zo nee, waarom niet?
Het is lastig om kwantitatieve uitspraken te doen over de omvang van haat. Enerzijds blijkt uit de discriminatiecijfers dat er in 2016 minder discriminatie-ervaringen zijn gemeld dan in 2015. Anderzijds kan niet zondermeer gesteld worden dat dit betekent dat discriminatie van moslims afneemt in Nederland. Het kabinet staat voor een samenleving met gelijke kansen voor iedereen. In een dergelijke samenleving is geen plaats voor discriminatie vanwege iemands geloof of afkomst. Daarom richt het kabinet zich met het Nationaal Actieprogramma tegen discriminatie op bestrijding van alle vormen van discriminatie, waaronder moslimdiscriminatie. In het kader hiervan worden bijvoorbeeld maatregelen getroffen die discriminatie op de arbeidsmarkt tegengaan. Het kabinet heeft eveneens ingezet op het verhogen van de meldingsbereidheid en de lokale samenwerking.
Een deel van de Nederlandse moskeeën heeft de afgelopen jaren te maken gehad met vijandigheid in de vorm van discriminatoire en gewelddadige acties. Uit de Monitor Moslimdiscriminatie van de Universiteit van Amsterdam blijkt dat het aantal vijandige incidenten gericht tegen moskeeën in de periode 2013–2014 relatief hoog was (55 in totaal, bij 39 moskeeën) in vergelijking met voorgaande jaren. Mede daarom heeft het kabinet, in overleg met vertegenwoordigers uit de islamitische gemeenschappen, politie en gemeenten de «Handreiking Veilige Moskee»
Vindt u dat de toenemende dreiging en risico die islamitische gebouwen lopen aanleiding bieden voor een grotere financiële bijdrage vanuit de rijksoverheid om moskeeën en islamitische scholen te beveiligen? Zo ja, bent u van plan budget vrij te maken voor de bescherming van moskeeën en islamitische scholen? Zo nee, waarom niet, aangezien in oktober 2014 terecht budget vrijgemaakt is ter beveiliging van Joodse gebouwen?
Zoals gemeld in mijn beantwoording op uw vragen van 22 juni 20172 is het dreigingsbeeld leidend voor het nemen van beveiligingsmaatregelen bij religieuze instellingen. Daarbij blijf ik in gesprek met vertegenwoordigers van de moslimgemeenschap aangaande de veiligheid van islamitische instellen. Dit wordt bevestigd door de motie. De veiligheid rondom islamitische instellingen wordt op zowel het lokale als het nationale niveau gemonitord. U kunt er van op aan dat als dreiging en risico daartoe aanleiding geven, er beveiligingsmaatregelen worden genomen.
Onlangs heeft de NCTV een financiële bijdrage verstrekt aan de lokale aanpak ter verbetering van de veiligheid van moskeeën in Rotterdam. De bijdrage is bedoeld om kennis en expertise te ontwikkelen die landelijk deelbaar is.
Begrijpt u dat de acties van de anti-islambetogers voor afschuw, angst en onrust bij moslims hebben gezorgd? Zo ja, wat kunt u eraan doen de moslimgemeenschap gerust te stellen? Zo nee, waarom niet?
Ik begrijp dat deze acties voor onrust en angst zorgen. Zeker bij de direct betrokkenen zoals het moskeebestuur en de bezoekers van de moskee en middelbare school. Ik begrijp ook dat dit ook bij niet-direct betrokkenen voor afschuw, angst en onrust kan zorgen. Het kabinet veroordeelt de acties scherp. De gemeente en politie kunnen de bezoekers van de moskee en middelbare school en de lokale islamitische gemeenschappen duidelijk maken dat zij de situatie en de gevolgen daarvan serieus nemen en de benodigde acties ondernemen. Ook kunnen de gemeente en politie de moskee en middelbare school wijzen op de mogelijkheid om aangifte te doen.
Zijn er behalve de genoemde school bij u nog andere recente gevallen bekend waarin islamitische scholen doelwit zijn geworden van geweld? Zo ja, waar vond dit plaats en hoe is in deze gevallen gereageerd door de politie en het openbaar ministerie? Kunt u de Kamer een overzicht doen toekomen van deze gevallen?
Op dit moment wordt er in één vergelijkbare zaak onderzoek gedaan door politie en OM. Zoals bekend doe ik u geen mededelingen over lopende onderzoeken. Derhalve kan ik aan uw Kamer hierover ook niet rapporteren.
Deelt u de mening dat de anti-islambetogers Geert Wilders als inspiratiebron nemen om islamitische scholen en moskeeën te bezetten? Zo nee, waarom niet?
De personen die betrokken waren bij de bezetting van de school en de moskee zijn aangehouden. Het onderzoek loopt. Ik ben niet op de hoogte van inspiratiebronnen voor de acties.
Deelt u de mening dat geldboetes de bezetters van de moskee en islamitische school niet zullen weerhouden om te stoppen met hun activiteiten? Zo ja, wat gaat u voor aanvullende acties ondernemen? Zo nee, kunt u de garantie geven dat deze mensen niet opnieuw een dergelijke actie zullen uitvoeren?
De burgemeester is verantwoordelijk voor de handhaving van de openbare orde. Indien door de politie wordt geconstateerd dat bij acties strafbare feiten worden gepleegd, zal de politie, onder leiding van het Openbaar Ministerie, bezien of strafrechtelijk onderzoek en vervolging dient te worden ingesteld. Eventuele op te leggen straffen worden binnen het strafrecht bepaald.
In hoeverre druisen de acties van het Identitair Verzet, waarbij er opgeroepen wordt tot geweld, in tegen onze Grondwet en het burgerlijk recht?
Het Openbaar Ministerie onderzoekt momenteel of met de acties van Identitair Verzet sprake is van strafbare feiten, waaronder het oproepen tot gewelddadig optreden.
Deelt u de mening van Isbo, de koepelorganisatie van islamitische schoolbesturen, dat de gemeente heeft bijgedragen aan een klimaat van polarisatie en hiermee dit soort acties in de hand werkt? Zo nee, waarom niet?
Nee.
Islamitische scholen zijn in Amsterdam welkom, mits deze voldoen aan de wettelijke eisen voor kwaliteit en burgerschap in het onderwijs. Het is aan het college van B en W van Amsterdam en de Inspectie om dit te (doen) toetsen.
Kunt u aan de Kamer een overzicht doen toekomen van de financiers van het Identitair Verzet? Zo ja, wanneer zal dit met de Kamer gedeeld worden? Zo nee, waarom niet?
Er is op dit moment geen aanleiding om onderzoek te doen naar de geldstromen van Identitair Verzet.
Deelt u de mening dat acties die duiden op geweld en intimidatie door het Identitair Verzet aanleiding geven deze organisatie te verbieden? Zo ja, hoe gaat u dit doen? Zo nee, waarom niet?
Identitair Verzet is te kenschetsen als een radicaal activistische groepering, die vaker protestacties op islamitische locaties en (in aanbouw zijnde) asielzoekerscentra heeft uitgevoerd, maar niet in verband te brengen is met gewelddadige acties. De grond voor een verbod op deze groepering is daarom niet aanwezig. Dit neemt niet weg dat acties van Indentair Verzet, zoals de actie bij de school en bij de moskee, door betrokkenen als intimiderend kunnen worden ervaren.
Bent u bereid te reflecteren op het eigen handelen, gelet op het feit dat de Staatssecretaris van Onderwijs buiten de wet om de komst van de school heeft tegengehouden, er 24 rechtszaken zijn gevoerd die de staat uiteindelijk heeft verloren en de Staatssecretaris tijdens een uitzending van Nieuwsuur2 het schoolbestuur betichtte van terrorisme? Zo nee, waarom niet?
De regels voor het stichten van een school zijn helder. Op basis van elke erkende richting (geloofs- of levensovertuiging) kan een school gesticht worden als sprake is van voldoende potentieel. Van de overheid mag verwacht worden dat ze er zorg voor draagt dat deze voldoet aan de wettelijke eisen voor kwaliteit en burgerschap in het onderwijs. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft geoordeeld dat deze school van start mocht gaan. De zorg blijft echter bestaan of dit bestuur geloofwaardig invulling zal geven aan onder meer de wettelijke burgerschapstaak. De uitspraak van de Staatssecretaris in Nieuwsuur zag op die burgerschapstaak. Hij gaf daarmee aan dat een school een veilige plaats dient te zijn die leerlingen voorbereidt op een pluriforme samenleving.
Kan het optreden van de Staatssecretaris ertoe hebben geleid dat er een klimaat gecreëerd is waardoor bepaalde types worden aangemoedigd om te demonstreren zoals het Identitair Verzet dit heeft gedaan?
Nee. Ik vind dit ook een verwerpelijke suggestie. Een school dient een plek te zijn waar jongeren elkaar ontmoeten en waar burgerschap wordt voorgeleefd. Er blijft zorg of deze school daar voldoende invulling aan zal geven.
Bent u, en in het bijzonder de Staatssecretaris, bereid medeverantwoordelijkheid te erkennen voor het klimaat dat is geschapen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 14.
Bent u bereid initiatief te nemen om de betrekkingen tussen het schoolbestuur, de gemeente, de inspectie en het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap in het belang van kinderen te verbeteren? Zo nee, waarom niet?
Nee. Gemeente en inspectie hebben ieder hun eigen rol. De inspectie voert haar – onafhankelijke – toezicht uit zoals vastgelegd in de Wet op het onderwijstoezicht.
Contact met een moskee en middelbare school naar aanleiding van dit soort gebeurtenissen is in beginsel een taak van de lokale overheid. De gemeente Amsterdam heeft regelmatig en goed contact met het schoolbestuur, zowel vanuit de centrale stad, het stadsdeel, als de politie. Die contacten waren er al voorafgaand aan de gebeurtenissen en zijn na de gebeurtenissen voortgezet. De gemeente Venlo heeft zowel op ambtelijk als bestuurlijk niveau contacten met de moskee.
Heeft u contact opgenomen met de vertegenwoordigers van de desbetreffende moskee en middelbare school die slachtoffer zijn geweest van deze bezetting? Zo nee, bent u bereid dit te doen?
Zie antwoord vraag 16.
Is de Minister-President bereid zijn afschuw uit te spreken over de acties van het Identitair Verzet en vervolgens een oproep te doen, waarin de regering garant staat voor de veiligheid van moslims en islamitische scholen? Zo nee, waarom niet?
Zoals gemeld in antwoord op vraag 2 keur ik acties zoals die van Identitair ten zeerste af. De woorden in mijn brief aan de Tweede Kamer van 27 juni 20174 wil ik nogmaals onderstrepen. Geweld tegen en bedreiging en intimidatie van moslims en islamitische gebedshuizen is onacceptabel. Iedere dreiging tegen een gebedshuis of goedkeuring daarvan, ongeacht van welke geloofsovertuiging, zorgt ervoor dat mensen worden geraakt in de uitoefening van hun geloofsbeleving en zich onveilig voelen.
De verplichte pensioenleeftijd voor rechters |
|
Maarten Groothuizen (D66) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties, minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Stoppen als rechter? Ik ben net zo fit als een veertiger en nog hard nodig»?1
Ja.
Komt het vaker voor dat rechters aangeven graag na hun zeventigste levensjaar door te willen werken?
De Raad voor de rechtspraak heeft aangegeven dat hierover geen cijfers bekend zijn. Rechters weten dat de wettelijke leeftijdsgrens van zeventig jaar geldt en hebben daar over het algemeen geen probleem mee. Soms laat een rechter weten nog wel langer door te willen gaan.
Hoe beoordeelt u het argument dat de verplichte pensioenleeftijd in strijd is met het verbod op leeftijdsdiscriminatie?
Er is geen strijd met het verbod op leeftijdsdiscriminatie. In het algemeen geldt dat een leeftijdsonderscheid mag worden gemaakt als dit een legitiem doel dient en proportioneel is (vgl. artikel 7, eerste lid onder c, Wet gelijke behandeling op grond van leeftijd bij de arbeid). De leden van de rechterlijke macht met rechtspraak belast worden op grond van artikel 117, tweede lid van de Grondwet voor het leven benoemd en wegens het bereiken van een bij de wet te bepalen leeftijd ontslagen. De leeftijdsgrens voor leden van de rechterlijke macht met rechtspraak belast is in artikel 46h, derde lid van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren (Wrra) bepaald op zeventig jaar. Die leeftijdsgrens geldt voor alle rechterlijke ambtenaren met rechtspraak belast en geldt dus ook voor raadsheren- en rechters-plaatsvervangers. Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat het onder meer met het oog op doorstroming in de rechterlijke organisatie en het voorkomen van individuele beslissingen over het functioneren van een rechter van belang was een leeftijdsgrens te hanteren2 (vgl. artikel 7, eerste lid, onder a, van de Wet gelijke behandeling op grond van leeftijd bij de arbeid). Gelet op het beginsel van de benoeming voor het leven (onafzetbaarheid) was het belangrijk een voor alle rechterlijke ambtenaren gelijke leeftijdsgrens te stellen. Alleen zo kon de onafhankelijkheid worden gewaarborgd. Deze argumenten acht ik nog steeds valide. De leeftijdsgrens dient naar mijn oordeel een legitiem doel. De Staat handelt met het hanteren van de leeftijdsgrens van zeventig jaar, gelet op de ook elders in regelgeving gehanteerde leeftijdsgrens van zeventig jaar, het gemiddeld afnemende functioneren van werknemers naar mate de leeftijd vordert en het feit dat deze leeftijdsgrens (nog altijd) is gelegen boven de pensioengerechtigde leeftijd en de jurisprudentie op dit punt3, niet onrechtmatig.
Bent u het eens met de stelling dat de verplichte pensioenleeftijd voor rechters niet meer strookt met de huidige gemiddelde levensverwachting?
De verplichte pensioensleeftijd voor rechters is sinds 1932 ongewijzigd gebleven. Iedere gekozen leeftijdsgrens is altijd in zekere mate arbitrair. Al in 1932 bij de invoering van de leeftijdsgrens zijn verschillende leeftijden, hoger en lager, overwogen. Voor de gekozen leeftijd van zeventig jaar werd van belang geacht dat de algehele pensioenleeftijd lager lag (en nog altijd lager ligt). Een direct verband met de toenmalige levensverwachting is niet gelegd. Het klopt dat de gemiddelde levensverwachting sindsdien is gestegen. Dat neemt niet weg dat een zeer groot deel van de rechters reeds op de pensioengerechtigde leeftijd met pensioen gaat of is gegaan. Dit correspondeert met wat onder diverse andere beroepsgroepen in Nederland gebruikelijk is.
Bent u het er mee eens dat het loslaten of verhogen van de verplichte ontslagleeftijd voor rechters een mogelijke bijdrage kan leveren aan het oplossen van het tekort aan (ervaren) rechters?
Er is op dit moment voldoende aanbod van geschikte kandidaten met ruime juridische ervaring voor rechterlijke functies. Doordat gerechten meer vacatures open stellen voor ervaren rechters en de toelatingsstaffels bij diverse selectierondes zijn verruimd, heeft dit geleid tot instroom van aanmerkelijk meer ervaren rechters.
Hoe beoordeelt u het voorstel om, indien de verplichte ontslagleeftijd wordt losgelaten, voor rechters boven een bepaalde leeftijd een zogenaamde keuring of toets in te stellen?
De Grondwet schrijft leeftijdsontslag voor rechters op goede gronden voor. Hoewel ik van mening ben dat de leeftijdsgrens van zeventig jaar niet strijdig is met het verbod op leeftijdsdiscriminatie, ben ik gezien de bredere discussie die over dit onderwerp is ontstaan wel bereid om de wenselijkheid van de bestaande leeftijdsgrens nader te onderzoeken. Dit vergt een bredere afweging waarbij in elk geval de Hoge Raad, Raad voor de rechtspraak, de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State en de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak betrokken worden en waarbij tevens wettelijke leeftijdsgrenzen voor andere beroepen in ogenschouw moeten worden genomen. Daarbij moet het waarborgen van de rechterlijke onafhankelijkheid, die gediend is met het stellen van een leeftijdsgrens, voorop staan. Ik zal uw Kamer hierover nader informeren.
Bent u bereid aanpassing van de verplichte leeftijdsgrens te onderzoeken? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
De werking van de Wet Damocles |
|
Attje Kuiken (PvdA), Madeleine van Toorenburg (CDA) |
|
|
|
![]() ![]() |
Kent u het bericht «Angelique toch onschuldig na vondst drugs van ex»1 en de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 30 augustus 2017?2
In hoeverre is deze uitspraak afwijkend van de bestaande jurisprudentie ten aanzien van de werking van artikel 13b van de Opiumwet (Wet Damocles) met betrekking tot het sluiten van woningen?
Betekent deze uitspraak dat voortaan het aantreffen van drugs in een woning niet meer afdoende grond voor een burgemeester kan zijn om de betreffende woning te sluiten? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Deelt u de vrees dat als de aanwezigheid van drugs in een woning niet langer afdoende grond voor sluiting op grond van de Wet Damocles biedt, burgemeesters dan een belangrijk instrument gaan missen in de strijd tegen drugs? Zo ja, gaat u de wetgeving op dit punt aanpassen? Zo nee, waarom niet en hoe kunnen burgemeesters een dergelijk pand dan wel sluiten?
De werking van de Wet Damocles |
|
Attje Kuiken (PvdA), Madeleine van Toorenburg (CDA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Kent u het bericht «Angelique toch onschuldig na vondst drugs van ex»1 en de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 30 augustus 2017?2
Ja.
In hoeverre is deze uitspraak afwijkend van de bestaande jurisprudentie ten aanzien van de werking van artikel 13b van de Opiumwet (Wet Damocles) met betrekking tot het sluiten van woningen?
Deze uitspraak wijkt niet af van de bestaande jurisprudentie. Het is vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State dat mag worden aangenomen dat drugs bestemd zijn voor verkoop, aflevering of verstrekking indien de aangetroffen hoeveelheid groter is dan een hoeveelheid voor eigen gebruik3. Bij de aanwezigheid van een grotere hoeveelheid drugs dan voor eigen gebruik is in beginsel aannemelijk dat de drugs bestemd zijn voor verkoop, aflevering of verstrekking. Het ligt in dat geval op de weg van de betrokkene om het tegendeel aannemelijk te maken4. Dit laatste is in deze zaak blijkbaar aan de orde. In de uitspraak wijst de Afdeling op de «door de burgemeester niet weersproken toelichting van appellante op haar situatie gedurende de periode van het politieonderzoek». Kennelijk heeft betrokkene in deze zaak voldoende aannemelijk gemaakt dat de aangetroffen drugs niet in de woning aanwezig waren ten behoeve van de verkoop, aflevering of verstrekking.
Betekent deze uitspraak dat voortaan het aantreffen van drugs in een woning niet meer afdoende grond voor een burgemeester kan zijn om de betreffende woning te sluiten? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Nee. De burgemeester kan de bevoegdheid om een woning te sluiten op grond van 13b Opiumwet ontlenen aan de enkele aanwezigheid van een handelshoeveelheid drugs in een pand. De burgemeester hoeft daarvoor niet aan te tonen dat er daadwerkelijk handel heeft plaatsgevonden. De bewijslast voor het tegendeel ligt bij de betrokkene.
Deelt u de vrees dat als de aanwezigheid van drugs in een woning niet langer afdoende grond voor sluiting op grond van de Wet Damocles biedt, burgemeesters dan een belangrijk instrument gaan missen in de strijd tegen drugs? Zo ja, gaat u de wetgeving op dit punt aanpassen? Zo nee, waarom niet en hoe kunnen burgemeesters een dergelijk pand dan wel sluiten?
Nee, ik deel deze vrees niet. De uitspraak bevestigt slechts de bestaande jurisprudentie dat de sluitingsbevoegdheid niet kan worden toegepast als betrokkene aannemelijk maakt dat ondanks de aangetroffen hoeveelheid drugs, niet voldaan is aan het wettelijke criterium dat in het pand drugs worden verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig waren.
Het bericht dat graniet gedolven wordt door kinderhanden |
|
Maarten Hijink |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Kent u het bericht dat in Nederland verkochte natuursteen door Indiase kinderhanden is gedolven?1
Ja.
Hoeveel Nederlandse bedrijven maken zich schuldig aan de import van door kinderarbeid besmette natuursteen?
Over het precieze aantal Nederlandse bedrijven dat daarbij betrokken is, heeft het kabinet geen cijfers.
Hoeveel kinderen werken in de Indiase natuursteenwinning? Hoe groot is hun relatieve aandeel ten opzichte van het totaal aantal mensen dat in deze sector werkt?
Hierover zijn geen cijfers bekend.
Welke invloed heeft kinderarbeid in de Indiase natuursteenwinning op het leven van deze kinderen?
Het kabinet is van mening dat dit geen werk is dat door kinderen dient te worden uitgevoerd. Dergelijke arbeid brengt grote gevaren mee voor de gezondheid, veiligheid en ontwikkeling van kinderen.
Is het delven van natuursteen naar uw mening als zwaar te bestempelen? Deelt de mening u dat dit geen werk is dat door kinderen dient te worden uitgevoerd?
Zie antwoord vraag 4.
Gaat u uw ambtsgenoten in India hierop aanspreken? Zo ja, met welke boodschap?
Het kabinet zoekt blijvend de dialoog met India over mensenrechten, hetzij bilateraal, hetzij in Europese Unie (EU) en multilateraal verband. Nederland benadrukt daarbij het belang van respect voor mensenrechten, de handhaving van wet- en regelgeving voor een goed functionerende democratische rechtsstaat en de bevordering van duurzame ontwikkeling. In de eerstvolgende mensenrechtendialoog tussen de EU en India worden diverse onderwerpen besproken waaronder «mensenrechten en het bedrijfsleven». Nederland zal ervoor pleiten ook de slechte arbeidsomstandigheden in verschillende sectoren op de agenda te zetten.
Er ligt immers een verantwoordelijkheid bij de overheid van India voor een goed functionerende arbeidsinspectie en bevordering van sociale dialoog. Het rapport biedt bruikbare informatie voor bedrijven en de Indiase overheid. Daarbij moet wel worden opgemerkt dat het niet expliciet vermelden in het rapport van de onderzochte productielocaties een complicerende factor is voor de inkopende bedrijven en de Indiase overheid om in deze specifieke gevallen de aanbevelingen op te volgen. De International Labour Organisation (ILO) kan op grond van de fundamentele arbeidsnormen een actieve opstelling van de arbeidsinspectie en sociale partners in deze sector bevorderen. De ILO voert hierover een permanente dialoog met landen, waaronder India. Nederland zal het rapport over de natuursteengroeves dan ook onder de aandacht van het ILO kantoor in India brengen.
Nederland dringt er bij de EU op aan om een meer proactieve rol te nemen bij het bevorderen van due diligence. Binnen de EU roept Nederland op tot het ontwikkelen van een Europees MVO actieplan en dit ook in te zetten bij de implementatie van de Sustainable Development Goals (SDGs). Vooruitlopend op het tot stand komen van een breder EU actieplan spant het kabinet zich met het lopende traject gericht op een natuursteenconvenant in voor een gezamenlijke aanpak van de problemen in samenwerking met de Vlaamse overheid, de Vlaamse natuursteensector en Vlaamse maatschappelijke organisaties.
Wat is de huidige status van het natuursteenconvenant en zijn de in het bericht genoemde bedrijven betrokken bij het opstellen van het convenant?
Het natuursteenconvenant is in de onderhandelingsfase. De in het rapport genoemde bedrijven zijn allen betrokken bij de convenantsbesprekingen.
Wordt van bedrijven die betrokken zijn bij het opstellen en ondertekenen van het convenant verwacht dat zij zich al aan regels met betrekking tot «due diligence» en andere aspecten van internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen houden?
Het kabinet onderschrijft de aanbeveling voor bedrijven om due diligence uit te voeren in hun ketens volgens de richtlijnen voor multinationale ondernemingen van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO). Aangezien het evident is dat misstanden voorkomen moeten worden dienen bedrijven, waaronder ook tussenhandelaren, hun verantwoordelijkheid te nemen om deze problematiek in hun keten tegen te gaan. Dat betekent dat zij risico’s in hun productieketen in kaart moeten brengen en deze moeten aanpakken. Als kinderarbeid in de ketens van de genoemde bedrijven als een risico naar voren komt, dan wordt van hen verwacht dat zij maatregelen nemen.
Bedrijven kunnen niet alle misstanden alleen aanpakken. Daarom werken bedrijven samen met de overheid, NGO’s en vakbonden samen aan een natuursteenconvenant om meer slagkracht te realiseren in het oplossen van problemen zoals beschreven in het rapport, zoals kinderarbeid en gebonden arbeid.
Welke sanctiemogelijkheden worden in het convenant opgenomen? Is het bericht over kinderarbeid in Indiase granietgroeven aanleiding dit aan te scherpen?
De aanleiding voor het starten van een initiatief gericht op een IMVO-convenant door de natuursteensector was de hoge mate van risico’s op misstanden in de ketens. De onderhandelingen zijn gaande, de partijen maken gezamenlijk afspraken over hoe misstanden het beste kunnen worden aangepakt.
Welke sanctie hangt bedrijven die niet aan de Wet Zorgplicht Kinderarbeid voldoen boven het hoofd indien zij geen verklaring over kinderarbeid in hun keten indienen dan wel een verklaring inleveren maar waarbij toch kinderarbeid in de keten wordt aangetroffen?
Het wetsvoorstel dat voorligt in de Eerste Kamer stelt voor dat bedrijven die goederen of diensten leveren aan eindgebruikers in Nederland een verklaring moeten indienen bij een toezichthouder, waarin zij verklaren gepaste zorgvuldigheid in acht te nemen om te voorkomen dat die goederen of diensten met behulp van kinderarbeid tot stand zijn gekomen. Wanneer een bedrijf geen verklaring inlevert of geen gepaste zorgvuldigheid betracht, zou de toezichthouder volgens het huidige voorstel het bedrijf een bestuurlijke boete op kunnen leggen. Bij herhaalde overtreding zou de toezichthouder conform het huidige voorstel strafvervolging kunnen instellen.