Heeft u kennisgenomen van het bericht «burgemeester bezorgd over uitkomst onderzoek illegale prostitutie en mensenhandel: «Misstanden aangetroffen»»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de zorgen die burgemeester Weber uitspreekt over de veiligheid en het welzijn in de illegale prostitutie in Nederland naar aanleiding van de controle uitgevoerd door het Haags Economisch Interventie Team (HEIT)?
De aangetroffen misstanden zoals benoemd in het bericht zijn ernstig. Sekswerk is in Nederland een legaal beroep, waarbij gemeenten het lokale sekswerkbeleid vormgeven. Het is belangrijk dat sekswerkers hun werk veilig kunnen doen en dat seksuele uitbuiting wordt gesignaleerd en wordt aangepakt.
In hoeverre acht u het aannemelijk dat de aangetroffen misstanden in meer gemeentes spelen, ook zonder dat gemeentes hiervan op de hoogte zijn? Waar baseert u dit antwoord op en welke stappen onderneemt u om gemeentes te ondersteunen in het signaleren en opsporen van deze misstanden?
Het is aannemelijk dat misstanden in meer gemeentes plaatsvinden. Mensenhandel is een zogeheten haaldelict: slachtoffers melden zich meestal niet zelf. Daardoor kan het voor gemeentes lastig zijn om misstanden te signaleren. Dat blijkt onder andere uit de Monitor Mensenhandel 2019–2023 van de Nationaal Rapporteur Mensenhandel en Seksueel Geweld tegen Kinderen. Het aantal gemelde slachtoffers van mensenhandel, en dus ook seksuele uitbuiting, is (veel) lager dan het aantal vermoedelijke slachtoffers.
Om gemeentes te ondersteunen in het signaleren en opsporen van misstanden, worden verschillende stappen ondernomen. Zo richt Actielijn 4 van het versterkt Programma Samen tegen Mensenhandel (hierna: het Actieplan) zich op het ondersteunen en aanmoedigen van (boven)regionale samenwerking. Door goede samenwerking tussen verschillende partijen kunnen misstanden beter worden gesignaleerd en opgespoord. In Actielijn 5 wordt gekeken hoe informatie over signalen van mensenhandel gedeeld kan worden, zodat er meer zicht is op mogelijke misstanden.
Deelt u de opvatting dat een economisch interventieteam zoals het HEIT van wezenlijk belang is om ondermijnende en criminele bedrijven en misstanden in de prostitutie op te sporen en kunt u inzicht geven of en hoe de verschillende gemeentes in Nederland dit vormgeven?
Integrale samenwerking tussen verschillende partijen is van wezenlijk belang om ondermijnende en criminele bedrijven en misstanden in de sekswerkbranche op te sporen. Via Actielijn 4 van het Actieplan worden gemeenten ondersteund en aangemoedigd om die samenwerking vorm te geven. Buiten de landelijke ondersteuning is het aan gemeenten zelf om die samenwerking vorm te geven. In veel gemeenten wordt al intensief samengewerkt op lokaal en regionaal niveau. Het HEIT is daar een voorbeeld van.
Kunt u nader inzicht geven in welke inspanningen u doet om meer zicht te krijgen op de omvang van het aantal slachtoffers en vooral ook de meldingsbereidheid, nu het aantal geregistreerde slachtoffers door CoMensha weliswaar langzaam stijgt tot 868 in 2023, maar dit een aanzienlijk lager aantal is dan de schatting van ongeveer 5.000 slachtoffers van uitbuiting die jaarlijks in Nederland voorkomen en ook de bevindingen van het HEIT daar weer op wijzen?
In het Actieplan zijn verschillende actielijnen opgenomen die zich onder meer richten op het creëren van brede bewustwording over mensenhandel, het vergroten van de meldingsbereidheid, het investeren en werken aan betere vaststelling van slachtofferschap, het verbeteren van de (bovenregionale en regionale) samenwerking en het verbeteren van de informatiedeling en gegevensverwerking. Bij zowel de totstandkoming als de uitvoering van deze actielijnen is het brede mensenhandelveld betrokken. Deze partijen kunnen door middel van de uitvoering van de zogenoemde actielijnen bijdragen aan het vergroten van het zicht op het aantal slachtoffers van mensenhandel en het verhogen van de meldingsbereidheid.
Bent u bereid om te werken met concrete doelen, waarop de komende jaren gestuurd wordt in het vinden van slachtoffers, het doen van aangifte en het opsporen en vervolgen van daders? Zo ja, waar blijkt dat uit? Zo nee, waarom niet?
In de beantwoording op vraag 5 verwijs ik naar de actielijnen uit het Actieplan. Bij iedere actielijn zijn operationele doelstellingen opgenomen gericht op het vinden van slachtoffers en het doen van aangifte. Daarnaast zijn ook concrete acties opgenomen die bijdragen aan het realiseren van het operationele doel. In de Veiligheidsagenda zijn daarnaast landelijke beleidsdoelstellingen voor politie opgenomen, deze bevatten kwalitatieve en kwantitatieve afspraken over de opsporing.
Erkent u dat veelal via arbeidsmigratie nieuwe vrouwen zich melden in de prostitutie en ziet u het als uw rol om het welzijn en de veiligheid van de vrouwen die via deze weg ons land binnenkomen, te waarborgen? Hoe bent u van plan hier vorm aan te geven?
Het is een bekend gegeven dat personen, waaronder vrouwen, uit andere landen naar Nederland komen om sekswerk te doen. Ik zet mij samen met gemeenten en andere (zorg)partners in voor een veilige sekswerkbranche voor alle personen die in Nederland sekswerk verrichten. Er zijn verschillende manieren waarop ik dit vormgeef. Zo worden in samenwerking met onder andere het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid middels de Aanpak versterking sociale en juridische positie van sekswerkers acties ondernomen om het stigma op sekswerk terug te dringen en sekswerkers bewust te maken van hun rechten en plichten. Dit draagt bij aan veilig werk en verstevigt de positie van sekswerkers. Ook wordt vanuit de rijksoverheid jaarlijks 6 miljoen euro beschikbaar gesteld aan de Decentrale Uitkering Uitstapprogramma’s Prostituees (DUUP). De DUUP heeft een landelijke dekking en zorgt ervoor dat hulp kan worden geboden aan sekswerkers die niet meer als sekswerker willen werken.
Uit onderzoek uit 2021 blijkt dat de meeste sekswerkers die adverteren aangeeft een niet-Nederlandse afkomst te hebben.2 Uit onderzoek in opdracht van Seksworks en PMW013 blijkt ook dat in Nederland startende sekswerkers met een migratieachtergrond behoefte hebben aan informatie op maat over hun rechten en plichten in Nederland.3 Op dit moment wordt de website sekswerkgoedgeregeld.nl doorontwikkeld. Daarvoor wordt in nauwe samenwerking tussen het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en mijn ministerie bezien op welke wijze informatie die voor sekswerkers relevant is, zoals ieders rechten, plichten en bevoegdheden tijdens een controle, kan worden geborgd op deze website. Dit draagt bij aan de versterking van de informatiepositie van sekswerkers. De website moet in 2025 toegankelijk worden.
Tegen situaties van seksuele uitbuiting en dus mensenhandel van arbeidsmigranten dient te worden opgetreden. Buiten de acties die lopen in het Actieplan, die welzijn en veiligheid voor alle (potentiële) slachtoffers moeten bieden, kunnen niet-Nederlandse slachtoffers terecht bij de Categorale Opvang Slachtoffers Mensenhandel (COSM). Voor niet-Nederlandse volwassen slachtoffers van mensenhandel die in de bedenktijd van aangifte zitten, kan CoMensha specialistische opvang regelen in de COSM. In de B8/3-regeling is vastgelegd dat CoMensha voor deze opvang exclusieve plaatsingsbevoegdheid heeft.
In hoeverre heeft u al opvolging gegeven aan de aangenomen motie-Ceder c.s.2 om gesprekken aan te gaan met landen van herkomst bij arbeidsmigratie in de prostitutie?
De betreffende motie van het lid Ceder is in behandeling bij mijn ministerie. Het betreft een grensoverschrijdend vraagstuk waar meerdere departementen direct of indirect bij betrokken zijn. Er zijn verschillende initiatieven die al lopen, waarbij gesprekken worden gevoerd met landen van herkomst. Op basis van een verkenning hierop, wordt bezien welke gesprekken nog moeten worden opgezet. Hierover zal ik u nader informeren in mijn visiebrief ten aanzien van sekswerk.
Was er geschikte opvang beschikbaar indien een van de aangetroffen illegale prostituees slachtoffer was van uitbuiting of mensensmokkel?
Voor slachtoffers van mensenhandel zijn diverse vormen van opvang georganiseerd. Gemeenten zijn verantwoordelijk voor het organiseren van opvang voor slachtoffers met rechtmatig verblijf in Nederland. Slachtoffers met onrechtmatig verblijf in Nederland kunnen terecht in de eerdergenoemde COSM. Deze opvang wordt op drie locaties in Nederland georganiseerd. Voor rechtmatig verblijvende slachtoffers met multiproblematiek bestaat de opvang slachtoffers mensenhandel met multiproblematiek (OMM). Voor deze opvang bestaat momenteel een wachtlijst (zie ook het antwoord op vraag5.
Hoeveel opvangplekken zijn er op dit moment voor slachtoffers van mensenhandel die niet in de reguliere opvang terechtkunnen (Opvang van slachtoffers van mensenhandel met multiproblematiek (OMM)) en hoeveel van deze plekken kunnen op dit moment daadwerkelijk bezet worden gezien de financiering?
Op dit moment zijn verspreid over zes centrumgemeenten 31 opvangplekken OMM beschikbaar. Deze zes centrumgemeenten kopen deze opvang in. Voor deze plekken is 2,3 miljoen euro beschikbaar. Deze middelen voorzien in de bekostiging van de 31 OMM-plekken.
Zijn er op dit moment wachtlijsten voor de OMM? Zo ja, hoeveel mensen wachten op een plek en hoelang zijn de wachttijden en wat is er nodig om dit op te lossen?
Op dit moment staan vijf mensen op de wachtlijst voor een plek in de OMM. De gemiddelde wachttijd is momenteel 65 dagen (ruim negen weken). De druk op de capaciteit van de OMM is groot. Er zijn meer slachtoffers met multiproblematiek dan het aantal opvangplekken waar deze slachtoffers voor de juiste begeleiding terecht kunnen. Knelpunten rondom de uitstroom uit de OMM vergroten de druk op de capaciteit. Wachtlijsten voor vervolgopvang of andere zorginstellingen (zoals begeleid wonen of GGZ) en een gebrek aan (doorstroom)woningen leiden ertoe dat mensen niet kunnen uitstromen uit de OMM waardoor zij langer in de OMM blijven. Voor het verminderen van de wachttijd zal zowel naar de capaciteit als de uitstroom moeten worden gekeken.
Hoe gaat u om met de dringende aanbevelingen van veldpartijen om de jaarlijks duizenden slachtoffers daadwerkelijk beter te beschermen, zoals onlangs bijvoorbeeld gedaan door het Leger des Heils bij de presentatie van de Barometer 2025?
Het Actieplan speelt ook een belangrijke rol in het verbeteren van de bescherming van slachtoffers. Actielijn 3 van het Actieplan zet in op verschillende acties ter verbetering van de vaststelling van slachtofferschap en bescherming van slachtoffers. Hieronder valt onder andere de verkenning naar de mogelijkheden van het loskoppelen van de vaststelling van slachtofferschap en het strafrechtelijk onderzoek naar verdachten van mensenhandel, het creëren van een landelijk overzicht waar opvang en/of hulp aanwezig is voor de zorg en veiligheid van (mogelijke) slachtoffers van mensenhandel en het in beeld brengen van de voorwaarden voor een landelijk dekkend netwerk van zorgcoördinatoren. In actielijn 6 van het Actieplan wordt ingezet op het verbeteren van de bescherming van de groep minderjarige slachtoffers. Acties die hieronder vallen zijn onder andere gericht op het creëren van bewustwording over mensenhandel op scholen, onderzoek naar minderjarige slachtoffers en training van professionals.
Wat doet u met de aanbeveling van het Leger des Heils om de wijziging van de Vreemdelingencirculaire van 1 augustus 2019 terug te draaien, zodat slachtoffers van mensenhandel met een Dublin-claim die in het buitenland zijn uitgebuit, weer beschermd worden en voorkomen wordt dat belangrijke opsporingsindicaties van mensenhandel verloren gaan?
De wijziging van de Vreemdelingencirculaire van 1 augustus 2019 is in 2023 door het WODC geëvalueerd. In deze evaluatie is ook de positie van Dublinclaimanten en het aspect van slachtofferbescherming aan de orde gekomen. Vooropgesteld is het uiteraard van groot belang om slachtoffers van mensenhandel te beschermen. Slachtofferbescherming is dan ook een van de beleidsdoelen achter de verblijfsregeling voor slachtoffers mensenhandel. Tegelijkertijd is het van belang dat de Dublinverordening uitvoerbaar blijft, waarbij goede internationale samenwerking op het gebied van mensenhandel essentieel is.
Een belangrijk onderdeel van de verblijfsregeling is dat er sprake moet zijn van opsporingsindicaties voor uitbuiting die in Nederland heeft plaatsgevonden. Dit betekent dat uitbuiting die in het buitenland heeft plaatsgevonden geen grondslag biedt om in aanmerking te komen voor verblijf in Nederland. In gevallen waar het gaat om uitbuiting in het buitenland en waarbij de betrokkene een Dublinclaim heeft, kan het Openbaar Ministerie oordelen dat de aanwezigheid van de betrokkene in Nederland niet noodzakelijk is. Dan wordt door de Immigratie- en Naturalisatiedienst geen verblijfsvergunning verstrekt. In deze gevallen wordt de Dublinoverdracht naar de desbetreffende lidstaat voortgezet. Daarbij wordt binnen de Europese Unie ook op operationeel niveau door de politie internationaal samengewerkt. Wanneer een aangifte opsporingsindicaties voor een ander EU-land bevat, dan wordt deze aangifte door de politie via het internationaal rechtshulpcentrum (IRC) gedeeld met het land waar de opsporingsindicaties betrekking op hebben.
Ten aanzien van slachtofferbescherming is relevant dat ten tijde van de aanbeveling van het Leger des Heils er geen bedenktijd bestond voor slachtoffers mensenhandel die tevens Dublinclaimant waren. Inmiddels wordt er een bedenktijd van 30 dagen aangeboden, opdat zij tot rust kunnen komen. Het WODC heeft in voornoemde evaluatie aanbevolen om, ten behoeve van slachtofferbescherming, verblijfsrechtelijke bescherming voor slachtoffers van mensenhandel los te koppelen van de aangifte en het strafrechtelijk onderzoek. Er wordt op dit moment in het kader van het Actieplan een verkenning uitgevoerd naar de mogelijkheden voor een dergelijke loskoppeling. Daarbij blijft van belang dat, naast het beschermen van slachtoffers, de nuttige werking van de Dublinverordening gewaarborgd blijft.
Het beboeten van dakloze mensen |
|
Sandra Beckerman (SP) |
|
David van Weel (minister ) , Mona Keijzer (minister ) (BBB), Karremans |
|
![]() |
Kent u het bericht «Kap nou eens met het beboeten van dakloze mensen»?1
Ja.
Deelt u onze mening en de mening van de schrijvers van het stuk, Merel van Rooy en Fabian Weergang, dat er gestopt moet worden met het beboeten van dakloze mensen? Deelt u voorts onze mening dat een echte gemeenschap dakloze mensen niet beboet maar helpt? Zo nee, waarom niet?
Ja. Het beboeten van dakloze mensen brengt ze verder in de problemen en het is weinig zinvol om mensen die geen huis hebben te beboeten voor buitenslapen, al helemaal omdat zij die boetes niet kunnen betalen. Het beboeten draagt bij aan het stigmatiseren van dakloze personen, iets dat het kabinet met het Nationaal Actieplan Dakloosheid «Eerst een Thuis» (2023–2030) juist wil bestrijden.2 Met het Nationaal Actieplan Dakloosheid wordt ingezet op het voorkomen van dakloosheid en Wonen Eerst.
Waarom worden er nog steeds boetes uitgedeeld voor het op straat of in de auto slapen (170 euro) en bedelen (110 euro) aan dakloze mensen? Deelt u de mening dat hiermee de problemen van dakloze mensen groter in plaats van kleiner worden? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven in het voorgaande antwoord, erkent het kabinet dat het beboeten dakloze mensen verder in de problemen kan brengen. Gemeenteraden hebben echter op grond van artikel 147 Gemeentewet de bevoegdheid om verordeningen vast te stellen, die zij in het belang van de gemeente nodig achten. Zo kunnen gemeenten met het oog op de leefbaarheid en veiligheid in de gemeente regels stellen en waar nodig handhavend optreden. Regels omtrent het op straat of in de auto slapen en bedelen kunnen opgenomen worden in de Algemene Plaatselijke Verordening (APV). Als eenmaal regels zijn gesteld, geldt een beginselplicht tot handhaving. Of en waarom regels opgenomen zijn en/of gehandhaafd worden is een afweging van het lokale bestuur.
Schrikt u net als wij van het feit dat uit het onderzoek van Merel van Rooy blijkt dat er in 2024 ruim 2.000 boetes zijn uitgeschreven aan dakloze mensen, voor een totaalbedrag van ruim 300.000 euro? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u doen?
Ja, daar schrik ik van. Mede in het kader van deze berichtgeving en de motie Bruyning (NSC), die het kabinet vraagt om gemeenten en de VNG op te roepen om meer in te zetten op alternatieve maatregelen in plaats van het opleggen van boetes, ben ik in gesprek met de VNG.
Klopt het dat het werkelijk aantal uitgeschreven boetes nog hoger ligt, maar deze met succes worden aangevochten en vernietigd? Kunt u inzicht geven in het werkelijke aantal uitgeschreven boetes?
Het krantenartikel is gebaseerd op de door het CJIB gepubliceerde jaarcijfers van de instroom van feitgecodeerde zaken. In het artikel wordt naar drie strafbare feiten verwezen, te weten
In totaal zijn er bij het CJIB in 2024, 2238 strafbeschikkingen ingestroomd op basis van deze drie feitcodes. Het totaal opgelegde boetebedrag van deze zaken bedraagt 315.880 euro.
Het CJIB kan een strafbeschikking alleen ten uitvoer leggen als er een adres bekend is. Hieruit volgt dat bij bovenstaande strafbeschikkingen een adres is meegeleverd door de opsporingsinstantie. Dit kan naast een woonadres ook een postadres of het adres van een dak- of thuislozenopvang zijn. Op basis van enkel het meegeleverd krijgen van een adres in een zaak kan dus niet worden geconcludeerd of iemand dak- of thuisloos is en dus ook niet hoeveel van de 2.238 boetes zijn opgelegd aan mensen die dakloos zijn.
Indien er geen adres door de opsporingsinstantie is meegeleverd in de zaak, wordt deze aan het OM doorgestuurd voor verdere beoordeling.
Kent u de verhalen van dakloze mensen die per maand soms wel 11 boetes krijgen? Deelt u de mening dat hieruit blijkt dat een boete opleggen aan dakloze mensen op geen enkele manier wordt opgelost? Zo nee, waarom niet?
Ik ben op de hoogte van het feit dat dakloze mensen soms meermaals beboet worden. Het is weinig zinvol om mensen te beboeten die dat niet kunnen betalen. Dat is ook opgenomen in de toelichting van de model-APV van de VNG: «Het is weinig zinvol om dakloze mensen te beboeten als zij noodgedwongen buiten moeten slapen of om mensen te beboeten die dat niet kunnen betalen. In dat soort gevallen kan de handhaving leiden naar ondersteuning of (maatschappelijke) opvang.»
Gemeenteraden hebben op grond van artikel 147 Gemeentewet echter de bevoegdheid om verordeningen vast te stellen, die zij in het belang van de gemeente nodig achten. Ik ben in gesprek met de VNG over de behandeling van de motie Bruyning (NSC), die het kabinet vraagt om gemeenten en de VNG op te roepen om meer in te zetten op alternatieve maatregelen in plaats van het opleggen van boetes. Onder meer wil de VNG een rondetafelgesprek houden met onder andere de politie, handhaving, maatschappelijke organisaties en belangenbehartigers om de verschillende zienswijzen te bespreken en zo mogelijk afspraken te maken over welke alternatieven gemeenten hebben. Overigens zijn er gemeenten die al afwijken van de model-APV en dakloze mensen niet beboeten, zoals de gemeenten Almere en Harlingen. Gemeente Amsterdam heeft ervoor gekozen de boetes van mensen zonder vaste woon- of verblijfplaats niet te innen en het beleid opnieuw te bekijken.
Kent u de verhalen van voormalig dakloze mensen die, nadat ze eindelijk weer een woning hebben gevonden, brieven en bezoek van een deurwaarder krijgen vanwege (verhoogde) boetes uit hun tijd als dakloze? Erkent u dat deze bedragen flink kunnen oplopen waardoor mensen weer in de problemen komen terwijl ze net opkrabbelen? Bent u bereid om mensen die hierdoor in de problemen zijn gekomen te helpen? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik heb gehoord van verhalen waarbij dakloze mensen die na een langere periode weer een woning hebben, worden geconfronteerd met achterstallige betalingen. Dit kan voorkomen doordat een schuldeiser iemand langere tijd niet heeft kunnen benaderen voor de achterstallige betaling omdat er geen woon- of postadres was. Dat dit ontwrichtend kan zijn voor degene die dit overkomt erken ik, daarom is het ook heel belangrijk dat een dergelijke casus direct opgepakt wordt via een multidisciplinaire aanpak, en dat er al voordat iemand de maatschappelijke opvang verlaat contact is met schuldhulpverlening. Wanneer er sprake is van problematische schulden kan direct een verzoek worden ingediend voor de Wet schuldsanering natuurlijke personen (Wsnp) zodat daarmee de schulden gesaneerd kunnen worden.
Daarnaast is het kabinet bekend met de kostenoploop wanneer vorderingen niet worden betaald. Zoals aangekondigd in het Regeerprogramma en meer geconcretiseerd in de IBO Kabinetsreactie3 wordt er gewerkt aan een aantal maatregelen om deze kostenoploop te beperken, zoals het instrument «collectief afbetalingsplan» en uitwerking van hoe een wettelijke zorgplicht voor gerechtsdeurwaarders richting schuldenaren vorm zou kunnen krijgen. Voor de zomer stuurt de Staatssecretaris Rechtsbescherming een brief aan de Kamer met een juridische uiteenzetting van maatregelen op het gebied van civiele invordering uit de IBO Kabinetsreactie.
Erkent u dat het voor dakloze mensen vaak onontkoombaar is om boetes te krijgen omdat de opvang vaak vol zit en ervoor betaald moet worden? Zo ja, wat is volgens u hiervoor de oplossing?
Met het Nationaal Actieplan Dakloosheid hebben gemeenten, aanbieders en corporaties zich eraan gecommitteerd dat de oplossing voor dakloosheid niet gevonden wordt door het realiseren van extra maatschappelijke opvang, maar door betaalbaar wonen, het versterken van financiële bestaanszekerheid en goede outreachende voorzorg zodat dakloosheid voorkómen wordt. Alleen door het probleem bij de kern aan te pakken, kunnen meters worden gemaakt. Dat is een fundamenteel andere benaderingswijze die niet alleen effectiever blijkt, maar bovendien goedkoper.
Deelt u de mening dat de kans groot is dat gemeenten door de bezuinigingen vanaf 2026 nog minder middelen hebben voor voldoende opvangplekken voor dakloze personen? Zo nee, waarom niet?
Gemeenten ontvangen in totaal jaarlijks 440 miljoen euro voor de aanpak van dakloosheid, exclusief indexering. Deze middelen worden gestort in het Gemeentefonds en zijn daarmee vrij besteedbaar. De middelen voor armoede en schulden, en ten aanzien van wonen zijn hier niet in meegenomen. Het is aan gemeenten middelen zo effectief mogelijk in te zetten. In algemene zin geldt dat het kabinet zich inzet voor de financiële positie van gemeenten en consequent in gesprek is met gemeenten over de balans in taken, middelen en verantwoordelijkheden.
Welke stappen gaat u zetten om te zorgen dat dakloze mensen geen onnodige boetes meer krijgen?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 6, hebben gemeenteraden op grond van artikel 147 Gemeentewet de bevoegdheid om verordeningen vast te stellen, die zij in het belang van de gemeente nodig achten. Ik ben in gesprek met de VNG over de behandeling van de motie Bruyning (NSC), die het kabinet vraagt om gemeenten en de VNG op te roepen om meer in te zetten op alternatieve maatregelen in plaats van het opleggen van boetes. Zoals ook aangegeven in het antwoord op vraag 6, wil de VNG onder meer een rondetafelgesprek houden met onder andere de politie, handhaving, maatschappelijke organisaties en belangenbehartigers om de verschillende zienswijzen te bespreken en zo mogelijk afspraken te maken over welke alternatieven gemeenten hebben.
Het kabinet heeft weliswaar haar handtekening gezet onder de Verklaring van Lissabon om een einde te maken aan dakloosheid in 2030 maar het aantal dakloze mensen neemt alleen maar toe, erkent u dat het kabinet meer moet doen om dakloosheid te voorkomen en aan te pakken? Zo nee, waarom niet? Kunt u uw antwoord toelichten?
Met het Nationaal Actieplan Dakloosheid is vastgesteld dat de oplossing voor dakloosheid gevonden wordt in betaalbaar wonen en het versterken van financiële bestaanszekerheid zodat dakloosheid voorkómen wordt. Het kabinet zet hier onverminderd op in. Om deze systeemverandering op gang te brengen wil ik hier vanuit mijn rol extra aandacht aan besteden. Ik doel daarbij op het aanjagen van de beweging naar preventie en wonen in de regio’s, de inzet van ervaringskennis en belangenbehartiging, kwetsbare groepen (waaronder jongeren), en het versterken van het inzicht in dakloosheid door verbetering van dataverzameling op basis van de ETHOS-light definitie van dakloosheid. Zoals aangegeven in de voortgangsrapportage van december 2024 over de aanpak dakloosheid aan uw Kamer,4 wordt onderzocht in hoeverre de ambities en doelstellingen van het actieplan dakloosheid gerealiseerd worden, zowel landelijk als lokaal. De resultaten van dit onderzoek zullen niet alleen de benodigde informatie geven om waar nodig aanpassingen te doen, maar geven bovendien invulling aan de motie (36 200 XVI, nr. 73) van het Kamerlid Westerveld. Het onderzoek is gestart in januari 2025. Het is de bedoeling zo concreet mogelijk conclusies te verbinden aan de opgehaalde resultaten en bevindingen, bijvoorbeeld in organisatiestructuur, inzet van middelen, sturingsmechanismen, financieringswijze en over hoe effectieve interventies in regio’s te versnellen. Naar verwachting zal het onderzoek eind 2025 gereed zijn en met uw Kamer worden gedeeld.
In hoeverre is het boetebeleid in strijd met de Verklaring van Lissabon?
In de Verklaring van Lissabon hebben lidstaten, waaronder Nederland, de intentie uitgesproken om dakloosheid aan te pakken en toe te werken naar het beëindigen van dakloosheid in 2030. Met het Nationaal Actieplan Dakloosheid wordt bijdragen aan de doelstellingen uit de Verklaring van Lissabon. Het beboeten van dakloze mensen draagt niet bij aan deze doelstellingen: zoals aangegeven in het antwoord op vraag 1, brengt het beboeten van dakloze mensen hen verder in de problemen en draagt het bij aan een stigma en discriminatie van dakloze personen. Juridisch gezien is het boetebeleid niet in strijd met de Verklaring van Lissabon, omdat deze verklaring niet juridisch bindend is en niet omgezet in (rechtstreeks) werkende bepalingen.
In 2022 heeft het (voorgaande) kabinet het Nationaal Actieplan Dakloosheid gepresenteerd waarin een paradigmashift is aangekondigd en voortaan «Eerst een Thuis» de focus zou zijn, erkent het kabinet dat hier vooralsnog te weinig van terecht komt? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet ziet dat veel gemeenten, zorgpartijen, corporaties en belangenbehartigers, ondanks de uitdagingen, keihard aan de slag zijn met het actieplan. Er is brede consensus over het feit dat dakloosheid vooral opgelost wordt met huisvesting en preventie, in plaats van maatschappelijke opvang. Maar dit leidt op dit moment nog niet tot daadwerkelijke afname van aantal dakloze mensen. Zo’n grote systeemverandering bewerkstelligen kost namelijk tijd en vraagt continuïteit en een lange adem. Daarnaast maken externe factoren versnelling lastig. Denk aan de aanhoudende krapte op de woningmarkt en inflatie; die maken dat gemeenten acute problemen van inwoners moeten oplossen. Het kabinet heeft begrip voor de complexe realiteit waar gemeenten zich in bevinden, maar blijft hen oproepen het voorkómen en terugdringen van dakloosheid hoog op de regionale politieke agenda te houden. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 11, wordt een onafhankelijk onderzoek uitgevoerd naar de voortgang van het Nationaal Actieplan Dakloosheid. Naar verwachting zal het onderzoek eind 2025 gereed zijn en met de Kamer worden gedeeld.
Staat het verbod op buitenslapen nog steeds in de model-APV van de VNG die op 4 juli 2024 is verspreid? Deelt u de mening dat het opnemen van deze model-bepalingen een verkeerd signaal afgeeft en gewoon niet werkbaar is aangezien de woningnood ook komt door falend beleid van de overheid zelf? Zo nee, waarom niet?
Deze bepaling staat in de VNG Model-APV. Gemeenten geven aan dat een door de gemeenteraad vastgestelde bepaling als deze nodig is als bevoegdheidsgrondslag om waar noodzakelijk in te kunnen grijpen indien dat noodzakelijk is, zoals in het geval van overlast of wanordelijkheden. Het uitdelen van boetes vormt daarbij het sluitstuk en is zeker geen doel op zich. In de toelichting bij de VNG Model-APV is voorts opgenomen: «Bij het toezicht op de naleving van het verbod moet de opsporingsambtenaar of toezichthouder afwegen welk handhavingsmiddel hij in de concrete situatie proportioneel acht. In de meeste gevallen zal kunnen worden volstaan met een waarschuwing, tenzij sprake is van recidive. Het is weinig zinvol om dakloze mensen te beboeten als zij noodgedwongen buiten moeten slapen of om mensen te beboeten die dat niet kunnen betalen. Dan fungeert het verbod meer als stok achter de deur voor toeleiding naar ondersteuning of (maatschappelijke) opvang.» Op grond van een bepaling zoals die van de model-APV geldt overigens geen algeheel «slaapverbod.» Er geldt een slaapverbod voor ’s nachts in aangewezen gebieden. De raad of het college moet motiveren waarom voor die gebieden ’s nachts een slaapverbod geldt. Bijvoorbeeld ter bescherming van het woon- en leefklimaat, het voorkomen van hinder en overlast, brandgevaar, verontreiniging van de openbare ruimte en risico's voor de volksgezondheid of het beschermen van het gevoel van veiligheid. In andere gevallen geldt alleen een slaapverbod als dat leidt tot overlast, hinder of gevaar of aantasting van het woon- en leefklimaat. De bestaande woningnood vormt geen grond om de belangen die met deze bepaling worden beschermd te veronachtzamen.
Zoals eerder is aangegeven in de antwoorden op vragen 2 en 6, acht ik het beboeten van dakloze mensen weinig zinvol. Daarom wordt ingezet op het aanbieden van alternatieven aan handhavers, onder meer door verbeterde samenwerking met sociaal veldwerkers die deze mensen goed kennen.
In hoeveel gemeenten is deze bepaling overgenomen? Zijn gemeenteraden hier actief over geïnformeerd? Zo nee, bent u bereid in samenspraak met de VNG dit alsnog te doen? Zo nee, waarom niet?
Gemeenten zijn door de VNG per ledenbrief geïnformeerd over deze modelbepaling waarbij in de ledenbrief een bredere toelichting is gegeven over het doel van deze bepaling. Het behoort tot de autonome verordenende bevoegdheid van de lokale gemeenteraad of en in hoeverre overname van de modelbepaling (waarbij de VNG verschillende varianten heeft geformuleerd) in hun gemeente is aangewezen. Over hoeveel gemeenten de modelbepaling hebben overgenomen en welke variant zij daarbij hebben gekozen, worden geen cijfers bijgehouden.
Wat heeft u sinds het plenaire debat over het Nationaal Actieplan Dakloosheid op 19 december 2024 precies gedaan om dit probleem aan te pakken? Is er een overleg geweest met gemeenten? Zijn daar concrete afspraken gemaakt? Zo ja, welke?
De motie Bruyning (NSC) vraagt het kabinet om gemeenten en de VNG te vragen om meer in te zetten op alternatieve maatregelen in plaats van het opleggen van boetes. Dit punt wordt op 22 mei 2025 tijdens het volgende Bestuurlijk Overleg over de aanpak dakloosheid met de VNG besproken. De VNG heeft aangegeven de motie van de Kamer zorgvuldig te willen behandelen. Dat vraagt om interne afstemming, zodat de wens van de Tweede Kamer meegenomen kan worden bij de volgende herziening van de modelverordening van de VNG. Ik kan u naar verwachting voor het eind van het jaar nader informeren over de uitkomst hiervan. Zoals aangegeven in de antwoorden op vragen 6 en 10, wordt op korte termijn door de VNG een rondetafelgesprek georganiseerd met onder andere de politie, handhaving, maatschappelijke organisaties en belangenbehartigers om de verschillende zienswijzen te bespreken en zo mogelijk afspraken te maken over welke alternatieven gemeenten hebben. Ook heeft – met subsidie van VWS – het Platform Sociaal Domein samen met Staatsbosbeheer recent een aantal bijeenkomsten georganiseerd om boswachters en BOA’s van natuurbeheerorganisaties meer handelingsperspectief te bieden bij het omgaan met dakloze personen en onbegrepen gedrag in het buitengebied.
Erkent het kabinet voorts dat het beboeten van dakloze mensen juist laat zien dat er nog helemaal geen paradigmashift heeft plaatsgevonden omdat de schuld voor dakloosheid wordt neergelegd bij de dakloze mens in plaats van bij het ontbreken van adequate huisvesting en zorg voor iedereen?
Zoals aangeven in het antwoord op vraag 13, wordt er hard gewerkt aan de ambities uit het actieplan, maar kost het maken van een paradigmashift tijd. Het signaal laat zien dat de afdelingen van gemeenten die gaan over openbare orde en veiligheid enerzijds, en het sociaal domein anderzijds, nog veel beter samen kunnen werken en beleid en uitvoering coherenter en in lijn met de bedoeling van het Nationaal Actieplan Dakloosheid gemaakt kan worden.
Deelt u tot slot de opvatting van de schrijvers van het stuk, Merel van Rooy en Fabian Weergang, dat «Mensen niet minder dakloos worden door een boete, ze worden minder dakloos door een dak»?2 Kunt u dat als uitgangspunt nemen en de Tweede Kamer beleid presenteren om het aantal boetes voor dakloze mensen ver te verlagen en het aantal daken voor dakloze mensen ver te verhogen?
Met het Nationaal Actieplan Dakloosheid is vastgesteld dat de oplossing voor dakloosheid moet worden gevonden in betaalbaar wonen en het versterken van financiële bestaanszekerheid zodat dakloosheid voorkómen wordt. Het kabinet werkt hard aan het realiseren van meer betaalbare huisvesting. Met het wetsvoorstel versterking regie volkshuisvesting krijgen het Rijk, provincies en gemeenten de wettelijke instrumenten om te sturen op hoeveel, waar en voor wie wordt gebouwd. Ook kan er sneller worden gebouwd en krijgen de meest kwetsbare groepen mensen, waaronder mensen die uitstromen uit de maatschappelijke opvang, residentiële jeugdzorg en beschermd wonen, met urgentie een woning. De behandeling van het wetsvoorstel is in handen van uw Kamer.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Ja.
Het bericht 'Nederland geeft roofkunst terug aan Nigeria: Herstel van historisch onrecht' |
|
Chris Stoffer (SGP), Joost Eerdmans (EénNL) |
|
Eppo Bruins (minister ) (NSC) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Nederland geeft roofkunst terug aan Nigeria: «Herstel van historisch onrecht»»?1
Ja.
Klopt het dat Nederland 113 beelden teruggeeft aan de Nigeriaanse overheid, maar dat onbekend is waar de kunst naartoe gaat? Kunt u uitleggen waarom er bij zulke kostbare kunstobjecten niet meer door u gestuurd wordt op de bestemming van deze objecten?
Het klopt dat vanuit de Rijkscollectie 113 objecten zijn teruggegeven aan de Federale Republiek van Nigeria. Deze objecten zijn door Britse militairen geroofd tijdens de plundering van Benin City in 1897, vervolgens verkocht en onderdeel van de Rijkscollectie geworden. Conform het eerder met de Kamer gedeelde beleidskader en het advies van de Adviescommissie teruggave cultuurgoederen uit koloniale context (Commissie Koloniale Collecties) worden geroofde objecten onvoorwaardelijk teruggeven. Het is aan de Nigeriaanse overheid om te besluiten waar deze objecten na de fysieke overdracht zullen worden bewaard en tentoongesteld.
De Nigeriaanse overheid heeft aangegeven dat de objecten onder beheer van de National Commission for Museums and Monuments (NCMM) zullen worden bewaard in een nieuw collectiedepot en dat het voornemen bestaat de objecten tentoon te stellen. De NCMM is een federale organisatie onder het Nigeriaanse Ministerie van Kunst, Cultuur, Toerisme en Creatieve Economie en beheert onder meer 52 musea door het hele land.
Klopt het dat Nigeria op plaats 140 van de 180 staat op de Transparency International corruptions perceptions index?2 In hoeverre vindt u het verantwoord om kunst, zonder te weten wat de exacte bestemming is, terug te geven aan een regering met die reputatie?
Het klopt dat Nigeria op plaats 140 van de 180 staat op de Transparency International corruptions perceptions index van 2024. Zoals hierboven aangegeven acht ik het, in lijn met het beleidskader en het specifieke advies van de onafhankelijke Commissie Koloniale Collecties, niet passend om voorwaarden te stellen bij de teruggave van objecten die geroofd zijn. Bij de teruggave van deze objecten is het herstel van historisch onrecht het uitgangspunt.
In hoeverre houdt het beleidskader «Beleidsvisie collecties uit een koloniale context» bij een teruggaveverzoek rekening met de manier waarop de kunst correct wordt geconserveerd of dat er sprake is van een stabiel landsbestuur?
In de «Beleidsvisie collecties uit een koloniale context» wordt onderscheid gemaakt tussen verschillende categorieën.
In het geval van geroofde of anderszins onvrijwillig verloren objecten is onvoorwaardelijke teruggave het uitgangspunt. Door het tegen hun wil in bezit nemen van cultuurgoederen, is de bevolking van koloniale gebieden onrecht aangedaan. Met het oog op het herstel van dit historisch onrecht is bij deze objecten het afwegen van belangen en het stellen van voorwaarden bij teruggave niet passend. Dit is vergelijkbaar met het beoordelingskader van het restitutiebeleid Tweede Wereldoorlog. Ook in dit kader is het uitgangspunt neergelegd dat op de vaststelling van onvrijwillig bezitsverlies onvoorwaardelijke teruggave moet volgen. Wel kan in het beleid rond koloniale collecties in gesprekken met landen van herkomst het belang van brede toegankelijkheid en duurzaam beheer en behoud van de cultuurgoederen worden benadrukt. In dit gesprek kan ook worden bekeken hoe Nederland en het land van herkomst op dit terrein kunnen samenwerken, zoals dat ook nu vaak al gebeurt. Het Wereldmuseum heeft aangegeven de samenwerking met de NCMM rond collectieonderzoek en -beheer ook na teruggave voort te zetten.
In het geval van objecten die niet geroofd zijn maar waarover op basis van een belangenafweging toch is besloten tot teruggave, kunnen eventueel wel voorwaarden aan de teruggave worden verbonden. Gezien de roof van de Benin Bronzen is dat hier niet aan de orde.
Welke garanties tot goede conservering van deze kunstobjecten heeft Nederland gekregen alvorens te besluiten tot restitutie? In hoeverre klopt het dat andere landen restitutie in toenemende mate weigeren op grond van slechte tot geen garanties tot goede conservering?
Garanties over het beheer van de objecten hebben geen rol gespeeld in de besluitvorming over de teruggave.
Er is een internationale beweging richting teruggave van objecten die zijn geroofd in de koloniale periode. Landen maken verschillende afwegingen over de omgang met geroofde objecten in de museale collecties in die landen. Voor de Rijkscollectie draag ik verantwoordelijkheid. Ik sta daarbij voor een rechtvaardige omgang met deze collectie. Daarnaast stimuleer ik de museale samenwerking en kennisuitwisseling tussen instellingen in landen van herkomst en Nederland op het terrein van behoud en beheer.
Klopt het dat Nederland internationaal voorop loopt in het teruggeven van kunstobjecten, terwijl andere landen zoals Engeland daar veel behoudender in optreden? Kunt u uitleggen waarom Nederland daarin volgens u een gidsland zou moeten zijn?
Nederland loopt in de pas met een lange internationale ontwikkeling. In de ministeriële verklaring van Mondiacult 2022, de UNESCO World Conference on Cultural Policies and Sustainable Development, is opgeroepen tot een open en inclusieve internationale dialoog over de teruggave en restitutie van cultureel erfgoed. Musea kijken in toenemende mate kritisch naar de herkomst van de collecties en voeren herkomstonderzoek uit. Veel landen, zoals Duitsland, Frankrijk en België, en instellingen wereldwijd hebben reeds objecten teruggegeven of hebben beleid geformuleerd op dit terrein. Het Verenigd Koninkrijk is hierin tot nu toe inderdaad behoudender.
Ten aanzien van de Benin Bronzen bestaat al bijna twee decennia internationaal overleg en samenwerking tussen vertegenwoordigers uit Nigeria en Europese musea, de zogenaamde Benin Dialogue Group. Nederland is niet het eerste land dat Benin Bronzen teruggeeft aan Nigeria. Zo heeft Duitsland in 2022 reeds besloten tot teruggave van 1130 objecten aan Nigeria en waren er teruggaven door verschillende Britse instellingen, zoals 72 objecten van het Horniman Museum and Gardensin Londen, en 116 objecten van het Cambridge Museum of Archaeology and Anthropology.
In welke mate wijkt uw beleid af of is het een continuering van het restitutiebeleid van uw voorgangers? Klopt het dat de Kamer onder uw voorgangers actief werd geïnformeerd dan wel om instemming werd gevraagd bij restitutie van kunstobjecten? Kunt u aangeven waarom u daar nu van afwijkt?
Het beleid over de omgang met koloniale collecties in Nederland en het restitutiebeleid Tweede Wereldoorlog is ingezet door mijn voorgangers en heb ik ongewijzigd voortgezet.
De Kamer is en wordt geïnformeerd over het beleid en wijzigingen daarvan. Bij besluiten over specifieke casuïstiek in het kader van het restitutiebeleid Tweede Wereldoorlog of het teruggavebeleid koloniale collecties is het niet gangbaar de Kamer hierover te informeren. Deze besluiten betreffen immers specifieke casuïstiek binnen de vastgestelde beleidskaders. Mijn voorganger Staatssecretaris cultuur en media Gunay Uslu heeft de Kamer op 6 juli 2023 daarentegen wel geïnformeerd over het besluit tot teruggave van objecten aan Indonesië en Sri Lanka, om, zoals is aangegeven in deze brief, de eerste teruggave binnen het nieuwe beleid op basis van de eerste adviezen van de nieuwe ingestelde Commissie Koloniale Collecties te markeren (Kamerstukken II 22–23, 32 820, nr. 509). Bij hiernavolgende teruggaven van objecten uit een koloniale context is, net als bij de teruggave van objecten die zijn geroofd in de Tweede Wereldoorlog, de Kamer niet geïnformeerd, omdat dit uitvoering binnen de met de Kamer gedeelde beleidskaders betrof. Wel zijn de besluiten tot vervreemding gepubliceerd in de Staatscourant.
Kunt u aangeven welke restituties op dit moment op de planning staan? Kunt u de Kamer in de toekomst actief informeren over voornemens tot restitutie? Zo nee, waarom niet?
Op dit moment behandelt de Commissie Koloniale Collecties verzoeken tot teruggave van Indonesië, Sri Lanka en India. Of deze verzoeken leiden tot teruggave van objecten, hangt af van de advisering van de Commissie Koloniale Collecties. Daarnaast loopt de behandeling van meerdere verzoeken tot teruggave van objecten in de context van de het restitutiebeleid Tweede Wereldoorlog door de Restitutiecommissie Tweede Wereldoorlog.
Ik heb niet het voornemen de Kamer te informeren over voornemens tot restitutie bij de behandeling van specifieke casuïstiek. Een besluit tot teruggave is gebaseerd op zorgvuldige en onafhankelijke expertadviezen van de Commissie Koloniale Collecties en de Restitutiecommissie Tweede Wereldoorlog op basis van de met uw Kamer gedeelde beleidskaders. De vervreemding van objecten uit de Rijkscollectie wordt conform de Erfgoedwet gepubliceerd in de Staatscourant. Ik zal uw Kamer uiteraard informeren in het geval van wijzigingen van het beleid omtrent restitutie.
De fundamentele koerswijziging van het Openbaar Ministerie om veel meer strafzaken zelf af te gaan doen met OM-strafbeschikkingen |
|
Michiel van Nispen (SP) |
|
David van Weel (minister ) |
|
![]() |
Vanaf welk moment bent u op de hoogte geraakt van de fundamentele koerswijziging van het Openbaar Ministerie (OM) om veel meer strafzaken zelf af te gaan doen met OM-strafbeschikkingen?1
In uw vraag wordt gerefereerd aan het – binnen de huidige wettelijke grenzen – ruimere toepassen van de strafbeschikking door het OM, zoals vastgelegd in de Tijdelijke instructie intensivering strafbeschikking bij veelvoorkomende vermogensdelicten die per 1 februari 2025 in werking is getreden. Ik ben enkele weken voorafgaand aan 1 februari in algemene zin mondeling op de hoogte gesteld dat het OM voornemens was de toepassing van de strafbeschikking uit te breiden.
Klop het dat het OM zelf de ruimte heeft om deze koerswijziging in te zetten? Klopt het ook dat dit reeds sinds 1 februari van kracht is? Waarom is er voor gekozen te beginnen met alle vermogensdelicten?
Het OM heeft sinds 1 januari 2008 de bevoegdheid om een strafbeschikking op te leggen, via de Wet OM-afdoening. Door middel van een strafbeschikking kan een officier van justitie een overtreding of misdrijf zelfstandig afdoen. De officier van justitie heeft de wettelijke bevoegdheid om een strafbeschikking uit te vaardigen bij overtredingen of misdrijven waarvoor maximaal 6 jaar gevangenisstraf kan worden opgelegd en heeft binnen dat wettelijke kader ruimte om de inzet van de strafbeschikking te vergroten (artikel a tot en met h Wetboek van Strafvordering). Van deze ruimte wordt vanaf 1 februari vaker gebruik gemaakt als het gaat om een aantal veelvoorkomende vermogensdelicten gepleegd door meerderjarigen.
De instructie is de start van een traject gericht op het vaker uitvaardigen van strafbeschikkingen voor alle strafbare feiten waarvoor dat wettelijk gezien mogelijk is. Het doel hiervan is om de doorlooptijden van strafzaken te verkorten, de rechtspraak te ontlasten en voorraden af te bouwen. Door vaker een strafbeschikking uit te vaardigen kan de strafrechter worden ontlast en de rechterlijke capaciteit worden benut voor de zwaardere strafzaken. Daarnaast streeft het OM ernaar om hiermee meer strafzaken te kunnen afhandelen. Dit leidt er dus toe dat meer criminaliteit sneller kan worden aangepakt. Er is begonnen met een beperkt aantal vermogensdelicten (diefstal, verduistering, oplichting en heling) vanwege hun eenvoudige aard, in het bijzonder ten aanzien van de bewijsbaarheid.
Wat vindt u er van dat het OM nagenoeg álle strafzaken waar een maximale gevangenisstraf van zes jaar op staat in de nabije toekomst zelfstandig wil afhandelen, «totdat het doel van zo min mogelijk dagvaardingen voor feiten met een strafmaximum van zes jaar of minder is bereikt,» aldus het OM?
Het doel van het vaker toepassen van de strafbeschikking is om de doorlooptijden van strafzaken te verkorten, de rechtspraak te ontlasten en voorraden af te bouwen. Door vaker een strafbeschikking uit te vaardigen kan de strafrechter worden ontlast en de rechterlijke capaciteit worden benut voor de zwaardere strafzaken waarover de strafrechter een oordeel dient uit te spreken. Daarnaast streeft het OM ernaar om hiermee meer strafzaken af te kunnen handelen. Dit leidt ertoe dat meer criminaliteit sneller kan worden aangepakt. Dit is in het belang van de slachtoffers. Ik steun in algemene zin het doel om doorlooptijden van strafzaken te verkorten en meer criminaliteit aan te pakken. Als de overtreding of misdrijf hiertoe aanleiding geven, kan de officier nog steeds tot dagvaarding overgaan en bij de rechter een vrijheidsstraf eisen. Vanzelfsprekend worden alle wettelijke waarborgen – zoals het taakstrafverbod – rondom de uitvaardiging van strafbeschikkingen in acht genomen, terwijl ook de rechten van de verdachten en rechten en belangen van slachtoffers gewaarborgd blijven (zie antwoorden op de vragen 10 en 11). In gevallen waarin de officier van justitie het noodzakelijk vindt dat het desbetreffende feit met een vrijheidsstraf wordt bestraft, kan nog steeds tot dagvaarding worden overgegaan en vervolgens door de rechter een vrijheidsstraf worden opgelegd.
Het OM heeft in de tijdelijke instructie laten weten dat de instructie de start is van een traject gericht op het vaker uitvaardigen van strafbeschikkingen voor strafbare feiten waarvoor dat wettelijk gezien mogelijk is. Het OM heeft mij geïnformeerd dat, mede gelet op de ontstane vragen, ruim de tijd wordt genomen voor een zorgvuldige monitoring van de huidige uitbreiding en voorbereiding van mogelijke toekomstige uitbreidingen. Dit betekent dat pas in de loop van het najaar een volgende stap wordt overwogen door het OM. Ik ben en blijf hierover met het OM in overleg.
Hoe verhoudt dit zich tot beloftes van deze regering om juist zwaarder te gaan straffen? Kunt u dit uitgebreid toelichten?
Het OM functioneert ten aanzien van de strafoplegging in strafzaken zelfstandig en onafhankelijk. Het OM kan dus, binnen de wettelijke kaders van artikel 257 van het Wetboek van Strafvordering, de toepassing van de OM-strafbeschikking verruimen.
Dit staat los van het feit dat in het regeerprogramma wordt aangekondigd dat voor enkele specifieke misdrijven de maximale wettelijke strafmaat zal worden verhoogd. De voorbereidingen hiervoor zijn in volle gang, uw Kamer zal in de loop van 2025 nader worden geïnformeerd over de verdere uitwerking en de planning hiervan. Als de wettelijke maximumstraf op een misdrijf wordt verhoogd, dan zal het OM hiermee rekening houden in de vervolging. De genoemde voornemens uit het regeerprogramma betreffen overigens niet de veelvoorkomende vermogensmisdrijven waarop de tijdelijke instructie van het OM betrekking heeft.
Verdient deze koerswijziging volgens u geen fundamenteel debat, ook vanwege de principiële kant van de zaak dat een rechter onafhankelijk kijkt naar de zaak?
Het OM past de bevoegdheid om een strafbeschikking uit te vaardigen binnen de kaders van de wet toe. Ten tijde van de behandeling van het wetsvoorstel voor de invoering van de strafbeschikking (Wet OM-afdoening) in 2005 en 2006 heeft het fundamentele debat over die kaders in beide Kamers plaatsgevonden. Het vaker toepassen van de strafbeschikking door het OM gebeurt dan ook op basis van een wettelijke bevoegdheid die al geruime tijd bestaat. Uw Kamer heeft inmiddels een ronde tafel over dit onderwerp aangekondigd welke op 26 maart aanstaande zal plaatsvinden. Het debat hierover staat op 8 april gepland.
Zoals aangekondigd zal het WODC de komende periode onderzoek verrichten naar de ervaringen van procesdeelnemers met de wijze waarop de strafbeschikking in de praktijk wordt ingezet.2 Het onderzoek zal naar verwachting in 2026 zijn afgerond. Na afronding van dit onderzoek komt het kabinet met een reactie over mogelijke vervolgstappen. Op basis daarvan kan het debat over de inzet van de strafbeschikking verder worden gevoerd.
Waarom is de Kamer hier niet over geïnformeerd?
Het OM maakt gebruik van een sinds 1 januari 2008 bestaande wettelijke bevoegdheid en past deze toe binnen de kaders van de wet. Het OM functioneert ten aanzien van de strafoplegging in strafzaken zelfstandig en onafhankelijk en kan binnen de kaders van zijn wettelijke bevoegdheid de toepassing van de OM-strafbeschikking verruimen.
Waarom is dit niet in goed overleg met alle ketenpartners, zoals in ieder geval de rechtspraak, vormgegeven? Wat is uw reactie op de kritiek vanuit de rechtspraak die ongelukkig is met dit nieuwe beleid?2
Het OM heeft de ruimere toepassing van de strafbeschikking van tevoren aangekondigd bij de betrokken ketenorganisaties. Ik heb met de voorzitter van het College van procureurs-generaal besproken dat hij hierover de Raad voor de Rechtspraak nader zal spreken. Dit gesprek heeft inmiddels plaatsgevonden.
Met betrekking tot de kritiek van de Rechtspraak op de toepassing van de strafbeschikking wil ik benadrukken dat het OM niet anders doet dan een ruimer gebruik maken van dit instrument binnen de grenzen van zijn wettelijke bevoegdheid. Het debat over (de grenzen van) die bevoegdheid heeft ten tijde van de behandeling van de wet OM-afdoening plaatsgevonden. De ruimere toepassing is mede ingegeven door de beperkte rechterlijke capaciteit en de daarmee samenhangende doorlooptijden.
Voor wat betreft de kritiek dat de ruimere toepassing van de strafbeschikking niet openbaar is gemaakt kan ik nog opmerken dat het OM de instructie (waarin de ruimere toepassing van de strafbeschikking is toegelicht) op 24 februari jl. openbaar heeft gemaakt door middel van publicatie op de website van het OM.
Daarnaast is de impact van de ruimere toepassing van de strafbeschikking vooralsnog beperkt gezien de reikwijdte van de instructie. In 2024 werden door de arrondissementsparketten circa 21.500 misdrijfzaken met een strafbeschikking afgedaan, afgezet tegen een totaal van 139.500 misdrijfzaken. Een eerste inschatting van het OM is dat de tijdelijke werkinstructie zorgt voor een toename van 2.500 zaken die via een strafbeschikking worden afgedaan.
Wat betekent deze nieuwe werkwijze voor de ontwikkelingen met betrekking tot wijkrechtspraak?
De impact op de wijkrechtspraak is beperkt, mede omdat wijkrechtspraak niet alleen strafzaken betreft, maar ook schulden-, schoolverzuim- en familiezaken.
Wat betekent deze nieuwe aanpak van het OM voor de ZSM-werkwijze?
De strafbeschikking is een van de modaliteiten waarmee een zaak via de ZSM-werkwijze kan worden afgedaan. De impact op de ZSM-werkwijze is hiermee beperkt.
Hoe is volgens u de rechtsbescherming gewaarborgd in de praktijk van de OM-strafbeschikking, nu de mogelijkheid van verzet maar kort open staat, daarna het oordeel onherroepelijk is en een strafblad het gevolg kan zijn? Wordt dit niet problematischer als dit de regel wordt in plaats van de uitzondering?
De rechtsbescherming voor personen tegen wie een strafbeschikking wordt uitgevaardigd, blijft gelijk (artikelen 257 c tot en met h, Wetboek van Strafvordering). Voor zwaardere strafbeschikkingen, waarin bijvoorbeeld een taakstraf wordt opgelegd of een geldboete van meer dan € 2.000, geldt dat de verdachte voorafgaand aan het uitvaardigen daarvan moet worden gehoord door de officier van justitie, waarbij hij kan worden bijgestaan door een raadsman. In het wetsvoorstel versterking rechtsbijstand in het strafproces dat aan de Afdeling advisering van de Raad van State is voorgelegd, wordt het recht van verdachten op rechtsbijstand bij OM-strafbeschikking zoals dat in de praktijk al geldt, ook wettelijk vastgelegd. In dit wetsvoorstel wordt – kort samengevat – geregeld dat verdachten wier zaak met een OM-strafbeschikking wordt afgedaan desgewenst gebruik kunnen maken van kosteloze rechtsbijstand (als zij zijn aangehouden en/of een hoorgesprek zullen hebben in verband met de strafbeschikking) of (in overige gevallen, als zij worden verdacht van een misdrijf) een kosteloos informatief gesprek met een raadsman kunnen hebben. De verdachte wordt op deze manier voldoende geïnformeerd; niet alleen over de straf en de gevolgen daarvan zoals een strafblad, maar ook over de wenselijkheid en de mogelijkheden om tijdig verzet tegen de strafbeschikking aan te tekenen. Zo kan de verdachte met behulp van zijn raadsman een afgewogen beslissing nemen of hij zich bij de strafbeschikking zal neerleggen of daartegen verzet zal instellen. In het nieuwe Wetboek van Strafvordering wordt overigens voorzien in het wettelijk vastleggen van een aantal in de praktijk al geldende, aanvullende waarborgen rondom het instellen van verzet en het doen van afstand daarvan.
Hoe is de rechtsbescherming van verdachten geregeld die geen gebruik maken van een advocaat?
Zoals in antwoord op vraag 10 is aangegeven, is laagdrempelige en kosteloze rechtsbijstand bij OM-strafbeschikkingen in ruime mate voorzien, met als doel dat zoveel mogelijk verdachten daar gebruik van kunnen maken. Verdachten worden in de schriftelijke communicatie door de officier van justitie gewezen op hun recht op kosteloze rechtsbijstand. In de gevallen waarbij de officier van justitie voorafgaand aan de uitvaardiging van de OM-strafbeschikking een gesprek zal voeren met de verdachte zal hij de verdachte daarbij wijzen op de mogelijkheid om een raadsman te spreken.
Het bovenstaande staat los van het recht van de verdachte om tegen de strafbeschikking in verzet te gaan. Ook verdachten die ervoor kiezen om geen gebruik te maken van een raadsman hebben een kosteloos recht op toegang tot de rechter.
Hoe is met alle belangen van slachtoffers rekening gehouden bij dit nieuwe beleid?
Bij de toepassing van de strafbeschikking houdt het OM rekening met de belangen van slachtoffers. Hierover heeft de Minister voor Rechtsbescherming u uitgebreid geïnformeerd per brief van 9 november 20224 en vervolgens in de tweede5 en derde6 voortgangsbrief meerjarenagenda. Zo worden slachtoffers er expliciet op gewezen dat zij een schriftelijke slachtofferverklaring kunnen indienen, zodat hun belangen door de officier van justitie kunnen worden meegewogen bij het uitvaardigen van een strafbeschikking. Ook kunnen slachtoffers stukken indienen ter onderbouwing van het verhalen van hun schade op de dader. Daarnaast geldt er op grond van de Aanwijzing OM-strafbeschikking (2022A003) een contra-indicatie voor ernstige spreekrechtwaardige feiten, waardoor er in beginsel geen strafbeschikking zal worden uitgevaardigd voor die feiten indien het slachtoffer van het spreekrecht gebruik wenst te maken. De tijdelijke instructie van het OM ziet niet op spreekrechtwaardige feiten en de betreffende contra-indicatie wordt daarin niet opgeschort. Verder bepaalt deze instructie dat bij elk veelvoorkomend vermogensdelict in de strafbeschikking een schadevergoedingsmaatregel kan worden opgelegd als het slachtoffer heeft laten weten dat een schadevergoeding gewenst is. Slachtoffers die van mening zijn dat de zaak toch voor de rechter moet worden gebracht, kunnen op grond van artikel 12 van het Wetboek van Strafvordering een beklagprocedure starten.
Hoe weegt u het feit dat deze zaken die door het OM worden afgedaan niet openbaar zijn en de beslissingen niet worden gepubliceerd, terwijl openbaarheid van rechtspraak juist een groot goed is?
Er is bij het maken van de wet OM-afdoening bewust gekozen voor een werkwijze waarbij relatief eenvoudige en minder ernstige strafbare feiten snel door het OM kunnen worden afgedaan. Dit heeft als consequentie dat deze zaken in beginsel alleen in de openbaarheid komen als de verdachte in verzet gaat. De voordelen die dit oplevert, zoals toegelicht in het antwoord op vraag 3 (korte doorlooptijden, ontlasting rechtspraak en de aanpak van meer criminaliteit) vind ik groter dan dit nadeel. Opmerking verdient nog dat de officier van justitie desgevraagd een afschrift van een strafbeschikking verstrekt aan ieder ander dan de verdachte of zijn raadsman (artikel 257h Wetboek van Strafvordering), tenzij er sprake is van een wettelijke weigeringsgrond. In dat laatste geval kan de officier van justitie een geanonimiseerd afschrift verstrekken. Indien geen afschrift wordt verstrekt kan de verzoeker een klaagschrift indienen. Op die wijze is ook bij de strafbeschikking voorzien in een vorm van openbaarheid.
Als het de uitzondering wordt om zaken van veelvoorkomende criminaliteit, en in de toekomst alle zaken waar tot zes jaar gevangenisstraf op staat, voor de rechter te brengen, is het dan geen groot gemis dat het brede pakket aan straffen en maatregelen dat rechters ter beschikking hebben niet gebruikt kan worden? Hoe is dan maatwerk verzekerd?
De instructie is alleen van toepassing op de afdoening van een beperkt aantal vermogensdelicten op het gebied van veelvoorkomende criminaliteit. Er kunnen met een strafbeschikking ook verschillende straffen en maatregelen worden opgelegd, zoals een taakstraf, een geldboete, een schadevergoeding en/of een gedragsaanwijzing. Daarmee heeft de officier van justitie voldoende mogelijkheden om in concrete gevallen maatwerk te leveren. Dit sanctiepakket is afgestemd op de aard van de feiten die met een strafbeschikking kunnen worden afgedaan. In een strafbeschikking kunnen geen vrijheidsstraffen worden opgelegd. Die laatste mogelijkheid is volgens de Grondwet (artikel 113) voorbehouden aan de rechter. Vermelding verdient nog dat de officier van justitie in het nieuwe Wetboek van Strafvordering ook de bevoegdheid krijgt om voorwaardelijke straffen op te leggen. Daarmee krijgt hij nog meer mogelijkheden om maatwerk toe te passen. Dit betekent niet dat de officier niet meer tot dagvaarding over kan gaan en bij de rechter geen vrijheidsstraf meer kan eisen. Die mogelijkheid is er nog altijd.
Bent u bereid deze vragen op zo kort mogelijke termijn te beantwoorden?
Mijn streven is altijd om Kamervragen op zo’n kort mogelijke termijn te beantwoorden.
Christenvervolging in de Democratische Republiek Congo |
|
Henk Vermeer (BBB), Don Ceder (CU), Derk Boswijk (CDA), Isa Kahraman (NSC), Joost Eerdmans (EénNL), Eric van der Burg (VVD), Chris Stoffer (SGP) |
|
Caspar Veldkamp (minister ) (NSC) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht «70 mensen onthoofd gevonden in kerk Congo»1 en «D.R. Congo: 70 mensen onthoofd gevonden in Kerk in Kasanga»2?
Ja.
Spreekt u met ons uw afschuw uit over deze bloedige aanval?
Ja. Het kabinet veroordeelt geweld tegen religieuze minderheden. Tijdens de Raad Buitenlandse Zaken van 24 februari jl. heb ik aandacht gevraagd voor deze vreselijke gewelddaad.
De Democratische Republiek Congo staat op nummer 35 van de Open Doors Ranglijst, welke inzet heeft u en heeft de Speciaal Gezant voor Religie en Levensovertuiging om daar christenvervolging tegen te gaan?
In de Democratische Republiek Congo (DRC) worden christenen niet door de overheid gediscrimineerd en spelen de verschillende kerken een grote rol in het openbare leven. Bovengenoemd geweld komt voort uit de activiteiten van gewapende groepen in Oost-Congo. Zodoende ziet het kabinet het bereiken van een duurzame vrede in Oost-Congo als belangrijkste uitdaging om geweld tegen christenen te voorkomen. Inzet van de Speciaal Gezant voor Religie en Levensovertuiging in de DRC heeft naar mening van het kabinet vanuit dit perspectief op dit moment niet meteen toegevoegde waarde. Wel wordt er op ambtelijk niveau gesproken over dit thema met belangrijke religieuze en politieke leiders in de DRC. Het kabinet blijft de ontwikkelingen scherp volgen en zal indien nuttig en nodig de inzet van de Speciaal Gezant in de toekomst niet schromen.
Staan de Allied Democratic Forces (ADF) reeds op de Europese terreurlijst? Zo nee, bent u bereid daarvoor te pleiten, zeker gezien hun registratie in de kennisbank terroristische organisaties3?
De Allied Democratic Forces staan niet op de Europese terrorisme-sanctielijst. Ik ben bereid te onderzoeken wat de mogelijkheden zijn om deze groep op de Europese terrorisme-sanctielijst of de Europese ISIS/Al-Qaida sanctielijst te plaatsen. De groep is zeer versplinterd en ADF-leiders zien streng toe op de informatie die over de organisatie naar buiten komt, zoals de Kennisbank Terroristische Organisaties van de NCTV ook aangeeft.
Is bekend of er buitenlandse steun of steun van andere landen is voor de ADF? Zo ja, welke landen en bent u bereid die landen aan te spreken?
Hierover is op dit moment geen informatie bekend. Ook hiervoor geldt dat het ADF leiderschap streng toeziet op de informatie die naar buiten komt.
Welke steun kan Nederland of de Europese Unie (EU) in de Democratische Republiek Congo leveren om straffeloosheid tegen te gaan, zowel bij deze aanval als bij vele andere mensenrechtenschendingen?
De Congolese staat oefent beperkte controle uit over de regio’s waar de ADF actief zijn. Het herstellen van het staatsgezag zal een cruciale voorwaarde zijn om de straffeloosheid te bestrijden die op dit moment in deze regio’s plaatsvindt. Nederland en de EU roepen op tot steun voor de vredesprocessen die erop gericht zijn de gewapende groepen in Oost-Congo de wapens neer te laten leggen.
Sinds 2015 draagt Nederland middels programma’s bij aan het versterken van het staatsgezag door middel van het verbeteren van veiligheidsbeleid op lokaal niveau in Oost-DRC en de bredere regio.
Nederland zetelt in de Verenigde Naties mensenrechtenraad, ziet u de mogelijkheid om christenvervolging in de VN aan te kaarten? Ziet u ook de mogelijkheid om de gewelddadige opmars van M23 en mensenrechtenschendingen daar te adresseren?
Nederland steunde op 7 februari jl. de speciale zitting van de VN Mensenrechtenraad over DRC, waarbij een tweetraps-onderzoeksmechanisme werd opgezet voor onderzoek naar mensenrechtenschendingen en schendingen van internationaal humanitair recht in de periode vanaf januari 2025 in de provincies Noord- en Zuid-Kivu. Het VN Kantoor voor de Mensenrechten zal onmiddellijk van start gaan met dit onderzoek, gevolgd door een aanvullend onderzoek door een onafhankelijke Fact Finding Mission. Tijdens de zitting sprak de EU een verklaring uit waarin het de mensenrechtendingen in de DRC veroordeelde. Deze verklaring werd door Nederland gesteund.
Hoe kijkt u naar een speciale VN-resolutie op het gebied van religie in conflict en vrede, zoals er een landmark VN-resolutie 1325 is rond Women, Peace and Security?
Een nieuwe resolutie via de VN Veiligheidsraad, zoals de VN-resolutie 1325 (Women, Peace and Security), vereist de benodigde steun van de leden van de VN Veiligheidsraad. Mede gezien de geopolitieke ontwikkelingen en de polarisatie binnen de VN Veiligheidsraad, acht ik een dergelijke overeenstemming weinig waarschijnlijk.
Tijdens de 58ste zitting van de Mensenrechtenraad dit jaar heeft de EU opnieuw een resolutie ingediend over vrijheid van religie en levensovertuiging, waarin religieuze haat, discriminatie en geweld worden veroordeeld. Ook de Organisation of Islamic Cooperation (OIC) dient regelmatig een resolutie in op het gebied van religie en levensovertuiging. Terwijl de EU in haar resolutie nadruk legt op het individuele recht op vrijheid van religie, richt de OIC zich op bescherming van religies, soms ten koste van vrijheid van meningsuiting. Hoewel de EU en de OIC elkaars visie niet volledig onderschrijven, bestaat er een evenwicht dat ervoor zorgt dat beide resoluties meestal unaniem worden aangenomen. Een aanvullende resolutie over religie in conflict en vrede zou dit evenwicht kunnen verstoren en mogelijk kunnen leiden tot een minder gewenst eindresultaat voor Nederland en de EU.
Het bericht ‘Fundamentele koerswijziging OM: Dieven en oplichters zo min mogelijk voor de strafrechter’ |
|
Marieke Wijen-Nas (BBB) |
|
David van Weel (minister ) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Fundamentele koerswijziging OM: Dieven en oplichters zo min mogelijk voor de strafrechter»?1
Ja.
Hoe kijkt u aan tegen de koerswijziging van het Openbaar Ministerie (OM) om verdachten van misdrijven onder de zes jaar vrijheidsstraf, via een strafbeschikking af te doen?
Het OM heeft sinds 1 januari 2008 de bevoegdheid om een strafbeschikking op te leggen, via de Wet OM-afdoening. Door middel van een strafbeschikking kan een officier van justitie een overtreding of misdrijf zelfstandig afdoen. Het gaat om strafbare feiten waarop maximaal zes jaar gevangenisstraf is gesteld, zoals eenvoudige mishandeling, winkeldiefstal, openbare dronkenschap, bedreiging en rijden onder invloed. Het doel van de strafbeschikking is om de doorlooptijden van strafzaken te verkorten, de rechtspraak te ontlasten en voorraden af te bouwen. Het OM heeft besloten om vaker een strafbeschikking uit te vaardigen in zaken op het gebied van veelvoorkomende criminaliteit. Hierdoor wordt de strafrechter ontlast en kan de rechterlijke capaciteit worden benut voor de zwaardere strafzaken. Daarnaast streeft het OM ernaar om hiermee meer strafzaken te kunnen afhandelen. Dit leidt er dus toe dat tegen meer criminaliteit sneller adequaat kan worden opgetreden.
Ik steun in algemene zin het doel om doorlooptijden van strafzaken te verkorten en meer criminaliteit aan te pakken. Het vaker afdoen van strafzaken met een strafbeschikking is met het oog op dat doel een geschikt middel. Daarbij worden vanzelfsprekend alle wettelijke waarborgen – zoals het taakstrafverbod – rondom de uitvaardiging van strafbeschikkingen in acht genomen, terwijl ook de rechten van de verdachten en rechten en belangen van slachtoffers gewaarborgd blijven. Daarnaast blijft de officier van justitie bevoegd om in individuele zaken toch over te gaan tot het uitbrengen van een dagvaarding en bij de rechter een vrijheidsstraf te eisen.
Deelt u de mening dat stafbare feiten waar maximaal zes jaar op staat, ernstige strafbare feiten zijn waar de rechter een vrijheidsstraf moet kunnen overwegen?
Het gaat hier om zaken waarvoor de wetgever het OM de bevoegdheid heeft gegeven om deze met een strafbeschikking af te doen (zie ook het antwoord op vraag 2). Dit betekent niet dat alle delicten waar zes jaar gevangenisstraf op staat ook daadwerkelijk met een strafbeschikking zullen worden afgedaan. Bij deze strafbare feiten geldt namelijk dat het strafmaximum van zes jaar gevangenisstraf alleen in beeld komt bij de ernstigste verschijningsvormen van de desbetreffende strafbare feiten. Binnen de kaders van dit maximum kunnen zich ook minder ernstige gevallen voordoen, waarbij een strafbeschikking houdende een (forse) taakstraf of een (forse) geldboete een adequate reactie vormt. In gevallen waarin de officier van justitie het noodzakelijk vindt dat het desbetreffende feit met een vrijheidsstraf wordt bestraft, kan hij nog steeds tot dagvaarding overgaan.
Hoe verhoudt de nieuwe koers van het OM zich tot het taakstrafverbod? Bij recidive, en een eerder taakstraf, geldt een taakstrafverbod, hoe gaat dit straks in de praktijk? Wordt dit dan (bewust) omzeild?
Zoals toegelicht in de antwoorden op de voorgaande vragen is het gebruik van de strafbeschikking geen nieuwe koers. Het OM heeft via de nieuwe werkinstructie een verruiming van het beleid aangekondigd. Het OM oefent zijn taken uit binnen de kaders van de wet. Met een strafbeschikking kan bijvoorbeeld ook een geldboete, schadevergoeding of rijontzegging worden opgelegd. In gevallen waarin de officier van justitie het noodzakelijk vindt dat het desbetreffende feit met een vrijheidsstraf wordt bestraft, kan hij nog steeds tot dagvaarding overgaan.
Kunt u uitleggen hoe deze koerswijziging zich verhoudt tot straffen die de wetgever hiervoor heeft gesteld?
Het vaker toepassen van de wettelijke bevoegdheid om een strafbeschikking uit te vaardigen vindt plaats binnen de kaders die de wetgever heeft bepaald. De wetgever bepaalt de maximale straffen en het OM heeft daarbinnen de ruimte om maatwerk toe te passen.
Bent u bereid om met het OM in gesprek te gaan om deze koerswijziging terug te draaien. Zo nee, waarom niet?
Ik voer regelmatig overleg met het OM over het vervolgingsbeleid. Ik heb ook met het OM gesproken over deze verruiming van het strafbeschikkingenbeleid. Zoals ik in het antwoord op vraag 2 heb toegelicht steun ik in algemene zin het doel van het nieuwe beleid om doorlooptijden van strafzaken te verkorten en meer criminaliteit aan te pakken. Het OM heeft in de tijdelijke instructie laten weten dat de instructie de start is van een traject gericht op het vaker uitvaardigen van strafbeschikkingen voor strafbare feiten waarvoor dat wettelijk gezien mogelijk is. Het OM heeft mij geïnformeerd dat, mede gelet op de ontstane vragen, ruim de tijd wordt genomen voor een zorgvuldige monitoring van de huidige uitbreiding en voorbereiding van mogelijke toekomstige uitbreidingen. Dit betekent dat pas in de loop van het najaar een volgende stap wordt overwogen door het OM. Ik ben en blijf hierover met het OM in overleg.
Het OM heeft sinds 2008 de wettelijke bevoegdheid om strafbare feiten waar minder dan zes jaar vrijheidsstraf op staat, af te doen via een strafbeschikking. Bent u bereid deze wettelijke grens te verlagen naar bijvoorbeeld twee, drie of vier jaar? Zo nee, waarom niet?
Het verlagen van de grens om een strafbeschikking uit te vaardigen heeft als gevolg dat minder strafzaken met een strafbeschikking kunnen worden afgedaan. Voor zover door een verlaging van de wettelijke grens meer feiten bij de rechter worden aangebracht, leidt dat tot een verdere verhoging van de druk op de strafrechtketen en een verlenging van de toch al lange doorlooptijden. Uitgaande van de beperkte rechterlijke capaciteit zou het resultaat uiteindelijk kunnen zijn dat feiten die niet meer met een strafbeschikking kunnen worden afgedaan voortaan onbestraft blijven. Daar komt bij dat zich binnen de bandbreedte van het wettelijke strafmaximum ook veel relatief lichte feiten kunnen voordoen die op passende wijze met een strafbeschikking kunnen worden afgedaan (zie ook het antwoord op vraag 3).
Ik vind het gelet op de essentiële rol van de strafbeschikking in de strafrechtspraktijk belangrijk om de discussie over de strafbeschikking verder met uw Kamer te voeren. Op 26 maart aanstaande vindt een ronde tafel plaats en op 8 april staat het debat hierover gepland. Het WODC zal de komende periode onderzoek verrichten naar de ervaringen van procesdeelnemers, waaronder slachtoffers, met de wijze waarop de strafbeschikking in de praktijk wordt ingezet. Ook de procureur-generaal bij de Hoge Raad heeft een vervolgonderzoek naar de strafbeschikking aangekondigd. Dat onderzoek zal gericht zijn op de vraag in hoeverre door het OM uitvoering is gegeven aan de aanbevelingen uit het eerdere rapport van de procureur-generaal naar de OM-strafbeschikking. In het vervolgonderzoek zal ook aandacht worden besteed aan de recente beleidswijziging van het OM. Ik hecht eraan om de resultaten van deze onderzoeken mee te laten wegen bij eventuele aanpassingen ten aanzien van de strafbeschikking.
Het bericht 'Nieuw boek Joran van der Sloot op plek 30 in bestseller 60' |
|
Joost Eerdmans (EénNL) |
|
David van Weel (minister ) |
|
|
Bent u bekend met het nieuws dat het nieuwe boek «De eigen waarheid van Joran van der Sloot: Dagboek van een vrouwenmoordenaar» van Joran van der Sloot op plek 30 in de bestseller 60 staat?1
Ja.
Heeft u zicht op de openstaande schadevergoedingen die Joran van der Sloot nog moet betalen aan slachtoffers en nabestaanden? Zo ja, wat is de hoogte van dit bedrag en betreft het hier ook Nederlandse slachtoffers en nabestaanden?
Nee, daar heb ik geen zicht op. Zoals u bekend, kan ik niet ingaan op individuele zaken. Daarnaast betreft het veroordelingen in verschillende andere landen, waarbij Nederland geen betrokkenheid heeft of zicht op heeft.
Deelt u de mening dat iedere euro die Joran van der Sloot verdient direct naar schadevergoedingen voor slachtoffers en nabestaanden moet gaan? Zo ja, hoe gaat u hierop toezien?
Strafzaken, veroordelingen en de tenuitvoerlegging van beslissingen in het buitenland vinden plaats volgens de wet- en regelgeving van het betreffende land. Ik kan niet treden in de rechtsmacht van een ander land. De Nederlandse Staat heeft bij de tenuitvoerlegging van buitenlandse vonnissen in beginsel geen rol.
Vindt u dat de Nederlandse staat nog een rol moet hebben bij het betalen van openstaande schadevergoedingen van Nederlandse gedetineerden, ondanks dat zij hun delicten en gevangenisstraffen in het buitenland hebben gepleegd en uit moeten zitten?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid om met uw internationale collega’s, bijvoorbeeld Peru waar van der Sloot nu gevangen zit, in gesprek te gaan om ervoor te zorgen dat nabestaanden en slachtoffers conform de toegewezen schadevergoeding zo snel mogelijk hun rechtmatige geld ontvangen?
Alhoewel ik het belangrijk vind dat nabestaanden en slachtoffers hun toegewezen schadevergoeding ontvangen, kan ik niet treden in de rechtsmacht van een ander land. Ik verwijs verder naar het antwoord op vraag 3 en 4.
Bent u bekend met het artikel waarin wordt aangegeven dat Samen Recht Vinden (SRV) niet financieel zal worden geholpen door de overheid?1
Ja
Vindt u Samen Recht Vinden ook van grote toegevoegde waarde vanwege het feit dat dit een van de weinige plekken is voor Sociaal Juridische hulp in Zeeland?
In de provincie Zeeland zijn relatief weinig voorzieningen voor sociaaljuridische hulp. Het Juridisch Loket is er wel aanwezig in drie gemeenten, te weten in Middelburg, Goes en in Terneuzen. Daarnaast is het Juridisch Loket op werkdagen voor alle burgers in Nederland gratis telefonisch bereikbaar voor informatie en advies. In vijf Zeeuwse gemeenten zijn sociaal raadslieden werkzaam. Verder zijn er in de provincie initiatieven als buurtwerk en buurtbemiddeling. De dienstverlening door Samen Recht Vinden heeft, vanwege de bijzondere aanpak voor vroegtijdige geschiloplossing, zeker een toegevoegde waarde in Zeeland. Samen Recht Vinden zoekt naar een aanvaardbare oplossing voor beide partijen waardoor iedereen weer verder kan met zijn of haar leven. Door de aanpak voelen mensen zich (weer) gehoord en gesteund en er worden procedures en juridische gevechten daar waar mogelijk voorkomen.
Bent u het ermee eens dat het onacceptabel is dat de laagdrempelige toegang tot juridische ondersteuning in Zeeland op deze manier minder wordt?
Er is de afgelopen jaren na afloop van de pilotfase van het programma Stelselvernieuwing rechtsbijstand (zie vraag2 door Samen Recht Vinden en door de regio (gemeenten en provincie) veel gedaan om mogelijkheden voor borging en continuering van de dienstverlening te verkennen. Niet alleen het Ministerie van JenV was betrokken maar ook BZK heeft bijgedragen met de Rijk -Regiodeal. Conclusie is dat het moeilijk blijkt om de aanpak lokaal structureel te borgen of in te bedden. Tegelijkertijd constateer ik dat er in Zeeland een beperkt aanbod is voor eerstelijns rechtshulp en dat ieder goed werkend initiatief dat verdwijnt er een teveel is.
Momenteel ben ik in afwachting van een subsidieaanvraag van Samen Recht Vinden naar aanleiding waarvan ik welwillend zal bezien of ik in 2025 nog éénmaal een overbruggingsbijdrage toe zal kennen, zodat de bemiddeling voor burgers overeind blijft en tijd gewonnen wordt om te zoeken naar een structurele inbedding en financiering van de aanpak. Hier ligt ook een verantwoordelijkheid voor de betrokken gemeenten.
Op welke manier is het stoppen van deze subsidie in lijn met het doel van een meerderheid van de Kamer en ook dit Kabinet om laagdrempelige juridische ondersteuning te verbeteren en de conclusie over Samen Recht Vinden dat het veelbelovend was in de probleemoplossing?
Er is in de periode 2020–2022 door het programma Stelselvernieuwing Rechtsbijstand met 34 pilots geïnvesteerd in het ontwikkelen van nieuwe werkwijzen voor (onder meer) het versterken van de eerstelijns rechtshulp.
Het is nooit de bedoeling geweest en dat is ook steeds helder gecommuniceerd naar alle betrokkenen, om in de pilots ontwikkelde initiatieven vervolgens structureel te ondersteunen.
Na afloop van de pilotfase konden pilots zelf zorgen voor eventuele implementatie en borging in de eigen regio of gemeente. Samen Recht Vinden had hiervoor extra tijd nodig en heeft daarom éénmalig nog een extra bijdrage ontvangen. Het was van het begin af aan duidelijk dat deze bijdrage incidenteel zou zijn en geen vervolg zou krijgen.
Om de laagdrempelige rechtshulp te verbeteren zet ik vanuit mijn verantwoordelijkheid voor het stelsel van gesubsidieerde rechtsbijstand in op een goede toegang tot en versterking van de dienstverlening door het Juridisch Loket. Ook zet ik in op het verbeteren van de samenwerking tussen het juridisch en sociaal domein. De inzichten en lessen uit de pilots -en dus ook die van samen Recht Vinden- zijn hierbij bijzonder behulpzaam, vooral waar het gaat om het stimuleren van samenwerking en versterken van netwerken op lokaal en regionaal niveau en het zorgen dat burgers eerder geholpen worden bij juridische vragen en problemen.3 Ik zie echter geen mogelijkheden om vanuit mijn verantwoordelijkheid voor het stelsel van gesubsidieerde rechtsbijstand om initiatieven zoals Samen Recht structureel te financieren.
Op welke manier is dit in lijn met de aangenomen motie van de SP en NSC over een landelijk dekkend netwerk voor laagdrempelige juridische ondersteuning?2
Het is belangrijk dat burgers laagdrempelige toegang hebben tot het recht. Het Juridisch Loket is de landelijke organisatie voor eerstelijns rechtshulp. Zij heeft ruim 50 vestigingen en servicepunten verspreid door het land. In Zeeland zit er een vestiging van het Juridisch Loket in Middelburg en in Goes en Terneuzen zijn servicepunten aanwezig. Het Juridisch Loket is telefonisch op alle werkdagen voor burgers gratis bereikbaar voor informatie en advies, er is een uitgebreide website en desgewenst kan er ook een persoonlijke afspraak worden gemaakt. Er wordt door het Juridisch Loket samengewerkt in de regio om een meer sluitend netwerk voor sociaaljuridische hulp te vormen. In Zeeland wordt doorverwezen naar partners zoals Sociaal Raadslieden, welzijnsorganisaties, Samen Recht Vinden, buurtwerk en buurtbemiddeling. De nieuwe regioregisseur van het Juridisch Loket heeft daarin een belangrijke spilfunctie.
De kwartiermaker die naar aanleiding van de motie Van Nispen/Palmen aangesteld wordt zal deze beweging lokaal en regionaal gaan versnellen en versterken.5 Er wordt gestart in de regio’s waar het aanbod beperkt is en er een onvoldoende dekkend netwerk voor laagdrempelige sociaaljuridische ondersteuning lijkt, zoals in Zeeland het geval is.
Bent u het ermee eens dat Samen Recht Vinden bij uitstek een organisatie is die zou passen in de laagdrempelige juridische ondersteuning omdat zij in buurthuizen en bibliotheken al in 700 zaken heeft geholpen?
Ja.
Ziet u dat Samen Recht Vinden al alles heeft gedaan om andere manieren van financiering te bewerkstelligen zoals via 5 gemeenten en de provincie, en dat de gevraagde bijdrage van het Rijk gering is gezien de grote impact?
Samen Recht Vinden heeft zich goed ingespannen om alle gemeenten en de provincie Zeeland te betrekken bij de aanpak en de borging ervan. Ook zijn de Ministeries van BZK en JenV regelmatig benaderd met vraag of het Rijk mogelijkheden ziet voor samenwerking en vervolgfinanciering. Het is jammer genoeg niet gelukt om alle Zeeuwse gemeenten te committeren voor volledige vervolgfinanciering. Wel dragen de provincie en zes gemeenten financieel bij vanaf 2025. Hiermee wordt (ongeveer) een derde van de totale uitvoeringskosten gedekt. De eenmalige bijdrage voor een periode van drie jaar die nu van het Rijk wordt gevraagd, bedraagt (ongeveer) twee derde van het totaal benodigde bedrag en is daarmee naar verhouding best omvangrijk.
Bent u bereid om met spoed te bezien of extra middelen toch mogelijk zijn, om te voorkomen dat dit mooie initiatief verdwijnt terwijl we er hard aan werken dat er juist meer plekken komen waar mensen geholpen kunnen worden?
Zoals ik in het antwoord op vraag 3 heb aangegeven, wordt momenteel bezien om Samen Recht Vinden in 2025 nog eenmaal tegemoet te komen met een overbruggingsbijdrage, om daarmee gericht te kunnen onderzoeken wat een realistische en haalbare vorm zou zijn om de aanpak te behouden voor Zeeland.
Vanuit mijn stelselverantwoordelijkheid kan ik evengoed niet inzetten op het (meerjarig) financieel ondersteunen van lokale initiatieven vanuit het budget voor de gesubsidieerde rechtsbijstand, omdat het daarvoor geen ruimte biedt. Ik stimuleer vanuit mijn stelselverantwoordelijkheid wel het versterken van het landelijk netwerk aan sociaaljuridische hulp in samenwerking met het Juridisch Loket, de gemeenten en andere betrokken partners. De kwartiermaker die ik aanstel om deze beweging te versterken zal naar verwachting voor komende zomer starten met zijn/haar opdracht.
Bent u hiernaast bereid om deze ondersteuning voor drie jaar te bieden zodat Samen Recht Vinden een financiering heeft om de gerealiseerde stelselvernieuwing te implementeren binnen de bestaande wereld van Rechtsbijstand?
Nee. Zoals in het antwoord op vraag 4 al aangegeven zie ik het niet als mijn verantwoordelijkheid om lokale initiatieven meerjarig te ondersteunen in de exploitatie.
Bent u ervan op de hoogte dat Samen Recht Vinden voor 27 februari meer duidelijkheid moet hebben omdat dit anders al zal betekenen dat er personeel weg moet?
Ja. Er is telefonisch contact geweest met de directeur van Samen Recht Vinden om dit te bespreken zodat het personeel en daarmee de dienstverlening behouden blijft.
Wil u om deze reden deze vragen zo snel mogelijk, maar uiterlijk voor 27 februari beantwoorden?
Dat is niet gelukt vanwege de nodige afstemming van de antwoorden en het gesprek met Samen Recht Vinden.
Het bericht ‘OM vervolgt niemand na aangifte om mishandeling NS-conducteur’ |
|
Hidde Heutink (PVV), Emiel van Dijk (PVV) |
|
David van Weel (minister ) , Chris Jansen (PVV) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «OM vervolgt niemand na aangifte om mishandeling NS-conducteur»?1
Ja.
Bent u het ermee eens dat het niet aan slachtoffers van geweld uit te leggen valt dat er na zo’n zwaar incident niet tot vervolging wordt overgegaan?
Het OM (Openbaar Ministerie) kan alleen tot vervolging overgaan als er voldoende bewijs is dat er een strafbaar feit is gepleegd. Het OM heeft laten weten dat er in deze zaak onvoldoende bewijs was. De officier van justitie heeft dit in een gesprek met aangeefster en een vertegenwoordiger van NS toegelicht. Het past mij niet om een oordeel te vellen over een beslissing van het OM in een specifiek onderzoek.
Wordt aan geweldplegers in het OV, ongeacht of zij strafrechtelijk vervolgd kunnen worden of niet, hoe dan ook een reisverbod opgelegd? Zo ja, hoe gaat dit in zijn werk? Zo nee, waarom niet?
Het opleggen van een reisverbod staat los van eventuele strafrechtelijke vervolging. Bij veel soorten delicten is er sprake van zowel een «reis- en/of verblijfsverbod» als een aangifte met als gevolg mogelijke strafrechtelijke vervolging. Een vervoerder kan – naast de situaties met geweld tegen personeel – ook een reis- of verblijfsverbod opleggen wanneer sprake is van structurele overlast of bij veelvuldig reizen zonder geldig vervoersbewijs. Voor het opleggen van reis- of verblijfsverboden geldt de eis dat het verbod in enige vorm wordt beperkt in tijd, omvang of plaats. Hiertoe is een leidraad opgesteld door het OM in samenspraak met vervoerders en de politie waarin delicten met bijbehorende strafmaten staan beschreven.2 Vervoerders leggen conform de leidraad verboden op aan gewelds- en/of overlastgevers. Indien het verbod overtreden wordt kunnen OV-boa’s de persoon in kwestie staande houden en deze overdragen aan de politie. Het overtreden van reis- of verblijfsverboden kan vervolgens leiden tot strafrechtelijke vervolging.
Hoe denkt u overlast en agressie in het openbaar vervoer te kunnen stoppen nu blijkt dat daders gewoon hun gang kunnen gaan en niet eens vervolgd worden?
Medewerkers in het OV zijn essentieel voor het goed functioneren van onze samenleving. Daarom vallen ze onder de groep van werknemers met een «veilige publieke taak». Als werknemers in deze beroepsgroepen slachtoffer worden van delicten als mishandeling, bedreiging, belediging, doxing en openlijke geweldpleging, raakt dat niet alleen het individu, maar onze samenleving als geheel. Daarom is de afgelopen decennia vanuit de Rijksoverheid en vanuit werkgevers specifiek beleid ontwikkeld met als doel om werknemers met een publieke taak veilig te laten werken. Dit brede overheidsbeleid ziet onder andere op het voorkomen van agressie en geweld tegen medewerkers met een publieke taak, het versterken van de weerbaarheid van deze beroepsgroepen en de strafrechtelijke vervolging van de geweldpleger als belangrijk sluitstuk.
Het beleid van het OM voor de strafrechtelijke vervolging van geweld of agressie tegen werknemers met een publieke taak is vastgelegd in de Aanwijzing kader voor strafvordering meerderjarigen. In deze aanwijzing staat opgenomen dat het uitgangspunt is dat de sanctie in de richtlijn van een specifiek delict (zoals mishandeling) met 200% wordt verhoogd, wanneer het delict is gepleegd tegen een werknemer met een publieke taak.
Daarnaast is een repressieve aanpak van geweld en agressie nodig. Dit is onder andere vormgegeven door middel van de Eenduidig Landelijke Afspraken (ELA). ELA is een set afspraken tussen de politie en het OM, om te komen tot een eenduidige, effectieve en snelle afhandeling van agressie- en geweldszaken tegen werknemers met een publieke taak.
Het beeld dat daders van overlast, agressie of vernielingen hun gang kunnen gaan in het OV deel ik daarom niet. In al deze situaties wordt waar mogelijk door de OV-sector aangifte gedaan en komt het vaak voor dat de schade wordt verhaald op de daders. Daarnaast leidt aangifte in veel gevallen wel tot een veroordeling. De OV-sector heeft daarnaast verschillende instrumenten om overlast en agressie tegen te gaan. Het grootste deel van de overlast in het OV heeft betalingsproblematiek als aanleiding. In dat kader hebben de incheckpoortjes op de stations een goede preventieve werking. Daarnaast hebben vervoersbedrijven buitengewoon opsporingsambtenaren (boa’s) in dienst met een geweldsbevoegdheid en handboeien. Deze specialistische medewerkers met een handhavingstaak dragen veelal bodycams wat enerzijds een preventieve werking kan hebben tegen agressiviteit en anderzijds een aangifte voorziet van extra bewijsmateriaal. Verdere veiligheidsinstrumenten zijn onder andere agressietrainingen voor personeel, reis- en verblijfsverboden en de live monitoring van camera’s. Daarnaast wordt lokaal waar nodig nauw samengewerkt tussen vervoerders en politie.
Het beeld is dat de OV-sector door zijn inzet veel onveilige of onwenselijke situaties weet te voorkomen of daar op adequate wijze op weet te reageren. Omdat de veiligheidssituatie in het openbaar vervoer blijft veranderen, zal de OV-sector moeten blijven variëren in zijn aanpak. Daarnaast voert het Ministerie van IenW doorlopend gesprekken met de OV-sector, de veiligheidspartners en het Ministerie van JenV om de ontwikkelingen te volgen en waar nodig en mogelijk extra veiligheidsinstrumenten te realiseren. Zo wordt door de ministeries momenteel gewerkt aan de zelfstandige toegang tot de pasfoto’s uit het rijbewijzenregister voor (OV-)boa’s. Met dit instrument kunnen boa’s eigenstandiger optreden, waardoor minder vaak een beroep op de politie wordt gedaan. De OV-boa’s hebben naar verwachting volgend jaar toegang tot dit register.3
Uw Kamer is op 11 februari jl. per brief door mij geïnformeerd over deze andere maatregelen om het OV veiliger te maken.4
Daarnaast worden door IenW periodieke overleggen georganiseerd binnen het kader van het Landelijk convenant sociale veiligheid in het OV waarin IenW, JenV, de OV-sector en de veiligheidspartners met elkaar in gesprek gaan over actualiteiten en maatregelen.
Kunt u aangeven wat er sinds dit incident interdepartementaal gedaan is om het geweld in het OV terug te dringen?
Zie antwoord vraag 4.
Welke maatregelen teneinde reizigers en personeel beter te beschermen heeft NS genomen sinds deze mishandeling in april 2024?
NS heeft op 5 maart 2025 het jaarverslag gepubliceerd.5 In dit jaarverslag noemt de vervoerder verschillende maatregelen die in 2024 zijn genomen. NS laat weten dat de maatregelen om de sociale veiligheid te verbeteren zich vooral richten op stations en trajecten met relatief veel meldingen en incidenten. Zo heeft NS in 2024 op die plekken ingezet op onder andere extra medewerkers van veiligheid en service (boa’s) en veiligheidsacties met beveiliging – soms met honden – op stations en in treinen. In het jaarverslag laat NS ook weten dat de bodycam pilot van afgelopen zomer positief is geëvalueerd en momenteel de mogelijkheid om hoofdconducteurs uit te rusten met bodycams verder wordt onderzocht. NS laat weten daarnaast ook andere extra maatregelen en acties te hebben genomen. Zo is er op station Utrecht Centraal en op Rotterdam Centraal als pilot een interventiemedewerker onbegrepen gedrag begonnen. Ook is er door de vervoerder een pilot gestart met een operationeel en regionaal coördinator Veiligheid & Service. NS concludeert verder dat de #wijstaanstil-actie effectief was in het aandacht vragen voor het maatschappelijke probleem van agressie in het openbaar vervoer. Ik hecht eraan om te benadrukken dat NS naast deze individuele activiteiten ook zeer betrokken is in de landelijke samenwerking met sector- en veiligheidspartijen. Binnen deze samenwerking wordt gezamenlijk gewerkt aan het verbeteren van de veiligheid in het OV. Nadere toelichting daarop is gegeven in de brief van 11 februari jl.6 Voor wat betreft de jaarverantwoording van NS zal deze – zoals gebruikelijk – in het voorjaar per brief aan uw Kamer worden aangeboden voorzien van een reactie en duiding.
Kunt u aangeven of, indien het bewijs voor mishandeling niet rond te krijgen is, het OM niet kan vervolgen voor minder zware delictsomschrijvingen, zoals openbare geweldpleging, verstoring van de openbare orde etc.?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u van plan om extra veiligheidsmaatregelen te nemen teneinde te voorkomen dat toekomstige mishandelingen in de trein geseponeerd worden vanwege een gebrek aan bewijs? Zo ja, welke maatregelen? Zo nee, waarom niet?
De OV-sector zet uiteraard bij voorkeur in op preventieve maatregelen. Denk aan fysieke maatregelen als het plaatsen van poortjes, het plaatsen van camera’s, het optimaliseren van zichtlijnen, verbeteren van verlichting, extra groenvoorziening en andere belevingsaspecten. Daarnaast werkt de OV-sector aan het vergroten van de betaalmoraal onder reizigers7, het data-gestuurd inzetten van veiligheidspersoneel daar waar dat nodig is en de inzet van bodycams. In de brief van 11 februari jl. worden diverse korte en lange termijn maatregelen genoemd om overlast en geweld in het OV tegen te gaan.
In het antwoord op vraag 4 en 5 is toegelicht hoe er wordt gewerkt aan de toegang tot het rijbewijzenregister. Door camerabewaking kan bewijsmateriaal bij aangiftes worden verkregen. ProRail laat weten dat er in Nederland op 105 van de 400 stations zo’n 6.500 camera’s aanwezig zijn. Sommige winkels en servicebalies hebben daarnaast ook zelf nog camera’s. Afhankelijk van de situatie wordt er in sommige gevallen voor gekozen om tijdelijke camera’s te plaatsen. De ontwikkelingen in het openbaar vervoer worden voortdurend gevolgd en samen met vervoerders en ProRail wordt daarbij ook gekeken naar het plaatsen van extra’s camera’s. Het liefst hebben we elke centimeter van een station in beeld, maar daarbij moet ook rekening gehouden worden met de kans op een incident en de financiële mogelijkheden. In de brief van 11 februari jl. aan de Kamer is toegelicht dat ProRail een subsidie ontvangt voor extra camera’s en maatwerkmaatregelen voor de 58 stations die op sociale veiligheid onvoldoende scoren.8 Het is van belang dat een deel van deze slecht scorende stations beter in beeld wordt gebracht. Deze maatregel moet in de eerste plaats een preventief effect hebben, maar de beelden kunnen ook gebruikt worden bij strafrechtelijke vervolging.
Bent u het eens met de stelling dat nu, wegens het gebrek bewijsmateriaal, het OM tandeloos blijkt, de tijd van afwachten en onderzoeken voorbij is en dat NS en de ministeries per direct met aanvullende maatregelen moeten komen? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Hoe kan het dat er geen camerabeelden zijn van het incident, terwijl er al voldoende mogelijkheden zijn, zoals het op vrijwillige basis uitrusten van het personeel met een bodycam?
NS heeft in meer dan 80 procent van de treinen camera's. Bij een deel daarvan kan de vervoerder live meekijken via de meldkamer. NS laat weten dat van het incident van vorig jaar helaas geen beelden in de trein beschikbaar zijn omdat dit plaatsvond in één van de oudere treinen waar nog geen camera's aanwezig waren.
Alle nieuwe treinen en treinen die worden gereviseerd worden voorzien van camerabewaking en zo werkt het bedrijf er dus naartoe om in alle treinen camera's te hebben. Verder dragen alle NS-boa’s al bodycams. Over de uitrol van bodycams voor ander personeel zal NS naar verwachting medio 2025 een besluit nemen.
Draagt iedere werknemer van NS, die dat vrijwillig wil, al een bodycam? Zo nee, waarom moet dat zo lang duren en wanneer is deze uitrol volledig?
Zoals hierboven vermeld dragen alle NS-boa’s al een bodycam. NS heeft het afgelopen jaar een proef gedraaid. Een half jaar lang droegen 100 hoofdconducteurs en 20 collega’s van Service Stations een bodycam op hun uniform. De proef is door de vervoerder positief ervaren. NS werkt nu aan de voorbereidingen om tot een definitief besluit te komen. De brede uitrol van de bodycams vergt een flinke investering. Het Ministerie van IenW is daarover in gesprek met NS.
Intimidatie, agressie en geweld in het openbaar vervoer |
|
Hester Veltman-Kamp (VVD) |
|
Chris Jansen (PVV) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «OM vervolgt niemand na aangifte om mishandeling NS-conducteur»?1
Ja.
Deelt u de mening dat intimidatie, agressie en geweld onacceptabel zijn en dat hier hard tegen moet worden opgetreden, zodat treinreizigers veilig kunnen reizen en treinpersoneel veilig haar werk kan doen?
Ik ben het helemaal eens dat er in het openbaar vervoer geen plek is voor geweld, intimidatie en agressie en dat daar hard tegen moet worden opgetreden.
Welke acties zijn in gang gezet na de motie Veltman c.s. over een Aanvalsplan voor veiligheid in het OV en op stations?
In 2024 liep een actieprogramma met een geïntensiveerde aanpak op tien prioritaire onderwerpen, om sneller tot resultaten te komen. Zo is er onder andere ingezet op het versnellen van de zelfstandige toegang tot het rijbewijzenregister voor OV-boa’s en het verkorten van de wachttijden bij boa-certificering.2 Over andere resultaten heb ik uw Kamer op 11 februari jl. geïnformeerd onder het kopje «Voortgang ingezette maatregelen» in de brief «Stand van zaken en vooruitblik ontwikkelingen OV & Taxi».3 De hierin toegelichte intensivering komt bovenop de gebruikelijke inzet van de OV-sector en veiligheidspartners om het openbaar vervoer dagelijks veilig te houden voor reizigers en personeel.
Bent u van mening dat u voldoende maatregelen heeft ondernomen om de veiligheid in het OV te vergroten?
Naast de extra maatregelen die al genomen zijn, wordt ook aan verdere intensivering gewerkt. Denk daarbij aan bodycams voor NS-conducteurs, de compensatie voor extra beveiliging rondom station Maarheeze, een subsidie aan ProRail voor extra camera’s op een aantal stations en de eerder genoemde toegang tot het rijbewijzenregister voor OV-boa’s. Ik zal in gezamenlijkheid met de Minister van JenV binnenkort ook per brief inhoudelijk reageren op de aanbeveling uit het rapport «Handhaven in het OV». Daarnaast heeft het Ministerie van IenW ook onderzoek laten doen naar zwartrijden en instrumenten om dit tegen te gaan. Een van de aanbevelingen uit dit onderzoek is het boetebedrag voor reizen zonder geldig vervoersbewijs te verhogen. Er loopt momenteel een nadere juridische verkenning, aangezien het boetebedrag is vastgesteld in de Wp2000. Mijn beeld is dat met het realiseren van deze maatregelen een flinke stap wordt gezet in het veilig houden van ons OV. Ik moet ook erkennen dat deze maatregelen – ook al zou ik dat graag willen – niet van de ene op de andere dag gerealiseerd kunnen worden. Ik span mij maximaal in om dit te versnellen.
Deelt u de mening dat het symbolisch twee minuten stilzetten van de treinen in april 2024 heeft geleid tot meer urgentie om werk te maken van minder intimidatie, agressie en geweld in het OV?
Veel partners, binnen en buiten de OV-sector, voelen urgentie om zich extra in te zetten voor veilig openbaar vervoer. Zelf heb ik richting deze samenwerkingspartners, de Tweede Kamer en in de media ook veelvuldig het belang van veilig OV benadrukt en aangegeven dat ik tijdens deze kabinetsperiode vaart wil maken met de maatregelen die daarvoor nodig zijn. Ik geloof zeker dat het drie minuten stilzetten van de treinen en de landelijke aandacht voor de uitdagingen bij dit onderwerp hebben geholpen. Ook als kraakhelder signaal naar overlastgevers: overlast, intimidatie, agressie en geweld in het OV worden niet gepikt.
Bent u het ermee eens dat camerabewaking in stations en in de treinen helpt bij het bewijzen van wat er gebeurd is en dus bij een effectieve opvolging van de aangifte door het OM, en dus bij het kunnen aanpakken van de overlast- en geweldplegers?
De praktijk laat zien dat camera’s een effectief middel zijn voor de opvolging bij aangiftes. De politie komt met enige regelmaat beelden opvragen bij vervoerders en ProRail. Ik ben het daarom in algemene zin eens dat camerabewaking een effectief instrument kan zijn voor bewijs bij een aangifte. Ondanks de goede kwaliteit is de bruikbaarheid van camerabeelden echter afhankelijk van verschillende factoren en verschilt daardoor per keer.
Zijn er nog belemmeringen bij het kunnen gebruiken van de camerabeelden van treinen en stations als bewijsmateriaal?
De politie heeft indien nodig toegang tot camerabeelden van stations en van treinen. Camerabeelden afkomstig uit de OV-sector worden regelmatig gebruikt voor opsporingsonderzoek als bewijsmateriaal. In dat kader is een goede samenwerking tussen de politie en de OV-sector. Helaas zijn er situaties waarin camerabeelden niet bruikbaar zijn bij de opvolging van een aangifte. Bijvoorbeeld wanneer iemand onvoldoende herkenbaar in beeld is. In beginsel zijn er geen belemmeringen voor het gebruik van de beelden die zijn verkregen uit het OV-domein, maar is het aan de rechter om te beoordelen of de camerabeelden als bewijsmateriaal mogen worden gebruikt in een strafzaak.
Welke stations zijn nog niet of onvoldoende uitgerust met camera’s?
ProRail laat weten dat er in Nederland op 105 van de 400 stations zo’n 6.500 camera’s aanwezig zijn. Sommige winkels en servicebalies hebben daarnaast zelf nog camera’s. Afhankelijk van de situatie wordt er in sommige gevallen voor gekozen om tijdelijke camera’s te plaatsen. De ontwikkelingen in het openbaar vervoer worden voortdurend gevolgd en samen met vervoerders en ProRail wordt daarbij ook gekeken naar het plaatsen van extra camera’s. Daarbij moet ook rekening gehouden worden met de kans op een incident en de financiële mogelijkheden. Daarom is het niet mogelijk om zwart-wit te spreken van voldoende en onvoldoende camera’s. In de brief van 11 februari jl. heb ik aangegeven ProRail een subsidie te geven voor extra camera’s en maatwerk maatregelen voor de 58 stations die op sociale veiligheid onvoldoende scoren.4 Met deze subsidie kunnen op zo’n 14 stations camera’s bijgeplaatst worden en op zo’n 26 stations andere fysieke maatregelen genomen worden. Ik vind het van belang dat slecht scorende stations beter in beeld worden gebracht en reizigers daardoor mogelijk een sterker veiligheidsgevoel krijgen.
Wanneer zijn alle treinen toegerust met camera’s?
Alle treinen van regionale vervoerders zijn uitgerust met camera’s. NS laat weten dat op 1 januari 2025 er in totaal zo’n 14.000 camera’s in treinen hangen. Daarmee is 80 procent van de NS-vloot voorzien van camera’s. Bij een deel daarvan kan de vervoerder live meekijken via de meldkamer. Alle nieuwe treinen en treinen die worden gereviseerd worden voorzien van camerabewaking en zo werkt het bedrijf er dus naartoe om in alle treinen camera's te hebben. NS laat weten de investeringen zo slim mogelijk te willen plannen, zodat groot onderhoud samenvalt en de vervoerder gedurende de restlevensduur van het materieel een zo goed mogelijk resultaat heeft van de investering in sociale veiligheid. NS hoopt eind 2026 meer dan 90% van de vloot uitgerust te hebben met camera’s.
Wanneer hebben alle medewerkers van de beveiliging en de conducteurs op alle treinen in Nederland een bodycam?
Alle medewerkers in het OV met een specialistische handhavingsstaak hebben de mogelijkheid om een bodycam te dragen. NS heeft het afgelopen jaar een proef gedraaid om medewerkers zónder specialistische beveiligingstaak – de conducteurs – ook te voorzien van een bodycam. Ik kijk er positief tegenaan dat vervoerders de mogelijkheid onderzoeken om ook personeel zonder een specialistische handhavingsstaak te voorzien van een bodycam. Ik volg deze ontwikkelingen nauwgezet, maar kan daarbij op dit moment nog geen specifieke termijn noemen.
Zijn er bij u cijfers bekend over het veiligheidsgevoel in het OV, voor zowel medewerkers als reizigers? Zo ja, is er een stijging in het veiligheidsgevoel te merken? Zo nee, bent u bereid deze cijfers te vergaren?
Kennisplatform CROW voert jaarlijks de OV-Klantenbarometer uit. Het veiligheidsgevoel onder reizigers is hierbij jaarlijks een terugkerend onderdeel. In de periode 2021 tot en met 2023 scoorde het OV een 7,9 op het veiligheidsgevoel.5 ProRail en NS meten daarnaast de beleving van reizigers op stations met de Stationsbelevingsmonitor (SBM). Over 2024 was het algemene en landelijke oordeel voor stations ongeveer een 7,2.6 Het thema sociale veiligheid ontving gemiddeld hetzelfde cijfer. Voor de 58 stations die onder de 6.0 scoren op de vraag aan reizigers of ze zich na 19u ’s avonds sociaal veilig voelen, wordt extra aandacht gezet door een verdiepende analyse en mogelijk extra maatregelen te nemen. Daarvoor ontvangt ProRail binnenkort een subsidie.
Het Ministerie van IenW voert verder iedere twee jaar een personeelsmonitor uit, om zo een beeld te krijgen van het veiligheidsgevoel onder het OV-personeel. Op 26 juli 2023 is de Tweede Kamer geïnformeerd over de laatste personeelsmonitor, waarbij het gemiddelde cijfer over alle respondenten daalt van 6,7 naar 6,1.7 De eerstvolgende personeelsmonitor OV zal gedurende dit jaar plaatsvinden en parallel aan de OV-Klantenbarometer begin 2026 worden gepubliceerd.
Het artikel 'Scherpe kritiek op onderzoek Rechtsbescherming naar eigen rol bij gedupeerden toeslagenaffaire' |
|
Inge van Dijk (CDA), Harmen Krul (CDA) |
|
Struycken , Karremans |
|
![]() |
Wat vindt u van dit artikel en de kritiek op het eigen onderzoek van de Raad voor de Kinderbescherming? Deelt u die kritiek of deelt u die niet?1
De kinderopvangtoeslagenaffaire heeft diepe sporen nagelaten in de samenleving. Een deel van deze gedupeerde gezinnen kreeg ook te maken met een kinderbeschermingsmaatregel. De berichtgeving over de uithuisplaatsingen van kinderen van gedupeerde ouders zorgde voor veel aandacht voor het handelen van de jeugdbeschermingsketen. De gecertificeerde instellingen, de Raad voor de Kinderbescherming en de Rechtspraak hebben het initiatief genomen om eigen reflectietrajecten te starten. De Raad voor de Kinderbescherming heeft onderzocht in hoeverre er tijdens een raadsonderzoek aandacht is voor financiële problematiek in het algemeen en de stress die hierdoor veroorzaakt wordt in relatie tot de veiligheid en ontwikkeling van de kinderen in het gezin.
Ik vind het goed dat deze organisaties de verantwoordelijkheid nemen om te reflecteren op hun eigen optreden rond deze gezinnen. Ik begrijp de kritiek dat het onderzoek zich hoofdzakelijk baseert op dossieranalyse en gesprekken met professionals, waardoor het perspectief van ouders en kinderen in dit onderzoek ontbreekt. Het direct betrekken van ouders en kinderen had een breder en completer beeld kunnen opleveren van de omstandigheden rondom de uithuisplaatsingen. Ik kan echter ook de afweging om ouders en kinderen niet bij dit specifieke onderzoek te betrekken wel begrijpen. Er is ander onderzoek in dit kader uitgevoerd waar ouders en kinderen wél uitvoerig betrokken zijn, zoals het onderzoek uit 2023 van de Inspectie Justitie en Veiligheid naar waarom gedupeerde gezinnen in aanraking kwamen met jeugdbescherming2 en het onderzoek van de commissie Hamer3. Gezamenlijk geven de onderzoeken en reflectierapporten een breed beeld, met inbegrip van het perspectief van ouders en kinderen zelf.
Kunt u de Kamer de onderzoeksopdrachten van de Raad voor de Kinderbescherming en de Jeugdbescherming toesturen gezien de kritiek dat alleen is onderzocht of de impact van de financiële nood van de toeslagenouders wel voldoende is gezien? Zo nee, waarom niet?
Nee, de gecertificeerde instellingen en de Raad voor de Kinderbescherming hebben de reflectietrajecten op eigen initiatief gestart, er zijn geen onderzoeksopdrachten. Uw Kamer is over de reflectietrajecten geïnformeerd onder meer via de voortgangsbrief UHP KOT in mei 2023.4 De opzet van de onderzoeken is opgenomen in de reflectierapporten zelf.5
Waarom is er alleen naar de eigen verslaglegging gekeken, en niet met de betrokken ouders en kinderen gesproken? Vindt u dit geen gemiste kans?
Het reflectieonderzoek is gebaseerd op dossieranalyse en gesprekken met professionals van de Raad voor de Kinderbescherming. Er zijn in dit reflectieonderzoek geen gesprekken gevoerd met ouders en kinderen. In het rapport is bij de bespreking van de beperkingen van het onderzoek toegelicht dat dit een bewuste keuze is.6 In het kader van andere onderzoeken over de kinderopvangtoeslagaffaire in relatie tot uithuisplaatsingen – van de Inspectie Justitie en Veiligheid en van de commissie Hamer – zijn wel gesprekken met ouders en kinderen gevoerd. De Raad voor de Kinderbescherming heeft een faciliterende rol gehad bij het benaderen van ouders voor deze gesprekken. Het reflectierapport legt – aanvullend op deze onderzoeken – de focus op het intern reflecteren. De onderzoeksvragen konden zonder opnieuw een beroep te doen op ouders en kinderen beantwoord worden.
Geeft dit onderzoek naar u mening een volledig beeld van wat er allemaal bij deze uithuisplaatsingen speelde? Zo ja waarom wel? Zo nee, waarom niet?
Het onderzoek geeft geen volledig beeld van wat er allemaal bij de uithuisplaatsingen van kinderen van door de Kinderopvangtoeslagenaffaire gedupeerde ouders speelde. Dat was ook niet de insteek of het doel van het reflectieonderzoek. De Raad voor de Kinderbescherming wilde meer inzicht verkrijgen in welke omstandigheden en beslissingen samenhingen met het verzoek tot uithuisplaatsing en onderzoeken in hoeverre er tijdens een raadsonderzoek aandacht is voor financiële problematiek in het algemeen en de stress die hierdoor veroorzaakt wordt in relatie tot de veiligheid en ontwikkeling van de kinderen in het gezin.7 Op basis hiervan zijn, steeds voor zover daartoe aanleiding is gezien, aanbevelingen gedaan voor aanvullend uitvoeringsbeleid, verdere professionalisering en verbetering van de kwaliteit van de onderzoeken.
Deelt u de mening van een advocaat die stelt dat wetenschappelijk onderzoek nodig is? Zo ja, bent u bereid dit in gang te zetten? Zo nee, waarom niet?
Het is belangrijk dat onderzoek op basis van wetenschappelijke standaarden wordt gedaan naar de relatie tussen de toeslagenaffaire en de uithuisplaatsingen van jongeren en kinderen. De Inspectie Justitie en Veiligheid heeft reeds onderzoek gedaan naar de vraag hoe het falen van de overheid in de kinderopvangtoeslagaffaire doorwerkte in de jeugdbescherming.8 Bij deze inzichten komen nu de inzichten uit de reflectierapporten van de gecertificeerde instellingen, de Raad voor de Kinderbescherming en de Rechtspraak.9 Bovendien is op 27 maart het rapport van de Commissie toeslagen en uithuisplaatsingen verschenen. Met de gecombineerde inzichten van deze onderzoeken verwacht ik een goed beeld te krijgen van de relatie tussen de toeslagenaffaire en de uithuisplaatsingen van jongeren en kinderen. Vervolgens wil ik beoordelen of er nog meer aanvullend (wetenschappelijk) onderzoek nodig is. In de beleidsreactie op het rapport van de commissie Hamer kom ik daarop terug, ik verwacht die beleidsreactie in juni 2025 met uw Kamer te kunnen delen.
De Tijdelijke wet uitwisseling persoonsgegevens UHP KOT biedt de mogelijkheid voor wetenschappelijk onderzoek naar de samenhang tussen de kinderopvangtoeslagaffaire en de uithuisplaatsingen van kinderen. In artikel 2, lid 2 van deze wet is een grondslag opgenomen voor het verrichten van wetenschappelijk onderzoek naar de samenhang van de problemen bij de uitvoering van de kinderopvangtoeslag en de uithuisplaatsing van UHP KOT-kinderen.
In hoeverre neemt de Raad voor de Kinderbescherming het probleem van geldzorgen en stress door geldzorgen binnen gezinnen nu mee in hun afwegingskader bij eventuele uithuisplaatsingen?
Het onderzoeksrapport doet aanbevelingen voor een betere inbedding van dit onderwerp in de onderzoeksmethode, deskundigheidsbevordering van raadsmedewerkers en informatie-uitwisseling met ketenpartners. De Raad voor de Kinderbescherming gaat direct aan de slag met de aanbevelingen. Voor de zomer van 2025 wordt de aanpak van raadsonderzoeken aangepast, zodat bij iedere start van een beschermingsonderzoek aandacht is voor de signalen van armoede of financiële stress in het gezin. Ook gaat de Raad voor de Kinderbescherming door met deskundigheidsbevordering van medewerkers, onder meer door het organiseren van webinars. De Raad voor de Kinderbescherming maakt momenteel een plan van aanpak voor verdere implementatie van de aanbevelingen. Op dit moment is nog niet te zeggen wanneer dit proces zal zijn afgerond.
Wordt de verklarende analyse inmiddels standaard ingezet, zodat ouders ook hun kant van het verhaal uiteen kunnen zetten?
Het is erg belangrijk dat er standaard goed wordt geluisterd naar ouders, jongeren en kinderen. Het gebruik van de verklarende analyse kan daarbij behulpzaam zijn. Binnen de jeugdzorg is een verklarende analyse een methode om de onderliggende oorzaken van problemen bij een kind of gezin te analyseren en in kaart te brengen. Dit instrument wordt steeds vaker toegepast in de jeugdzorg om onderliggende oorzaken van problemen en de onderlinge samenhang daarin beter te begrijpen. De Richtlijn uithuisplaatsing en terugplaatsing – die professionals ondersteunt bij beslissingen over uithuisplaatsing en terugplaatsing – verwijst ook naar de beschikbare methodieken om een verklarende analyse op te stellen.10
Deelt u de opmerking van de jeugdzorgdeskundige dat antwoord op de vraag of uithuisplaatsingen voorkomen hadden kunnen worden als beter was gekeken naar wat er speelde in de gezinnen, nu ontbreekt?
Dat klopt, want dat was niet het doel van dit reflectieonderzoek. Dit onderzoek van de Raad voor de Kinderbescherming richtte zich op zijn handelen bij de uithuisplaatsingen van jongeren en kinderen van de door de toeslagenaffaire gedupeerde ouders. Ik heb bij het antwoord op vraag 5 aangegeven dat ik met de gecombineerde inzichten van de onderzoeken verwacht een goed beeld te krijgen van de relatie tussen de toeslagenaffaire en de uithuisplaatsingen van jongeren en kinderen. Vervolgens wil ik beoordelen of er nog meer aanvullend (wetenschappelijk) onderzoek nodig is.
De capaciteit vreemdelingendetentie |
|
Ulysse Ellian (VVD), Queeny Rajkowski (VVD) |
|
Coenradie , Marjolein Faber (minister ) (PVV) |
|
![]() |
Op welke wijze is uitvoering gegeven aan de in het kabinet gemaakte afspraken van oktober jl. dat 50 tot 100 extra plekken voor vreemdelingenbewaring worden gerealiseerd?1
Samen met de Dienst Justitiële Inrichtingen (hierna: DJI) hebben we gesprekken gevoerd op welke wijze invulling gegeven kan worden aan de afspraak om tot 50 tot 100 extra plekken vreemdelingenbewaring te komen. We hebben besloten om per 1 augustus 2025 90 plekken voor vreemdelingenbewaring te realiseren op het Justitieel Complex Schiphol (hierna: JCS).
Op welke locaties (Detentiecentrum Rotterdam, Justitieel Complex Schiphol, Justitieel Complex Zeist) was deze celcapaciteit voorzien en klopt het dat 45 plekken al gerealiseerd zijn in Justitieel Complex Schiphol?
Zoals aangegeven in de beantwoording van vraag 1 zullen er 90 plekken worden gerealiseerd op JCS. Op dit moment zijn er 282 plekken op JCS gealloceerd voor de tenuitvoerlegging van grensdetentie ex artikel 6 Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw). Dit betreft 192 vaste plekken en 90 plekken buffercapaciteit in het geval van hoge instroommomenten. In normale omstandigheden wordt de buffercapaciteit niet benut. Dit is nu het geval. Daarom is besloten om de leegstaande afdeling voor de buffercapaciteit te benutten voor vreemdelingenbewaring. De buffercapaciteit ten behoeve van de uitvoering van de grensprocedure wordt op alternatieve wijze door DJI gecreëerd nabij luchthaven Schiphol.
In eerste instantie was voorzien om per 1 mei 2025 45 plekken in gebruik te nemen voor vreemdelingenbewaring en per 1 augustus 2025 de overige 45 plekken. In het licht van de problematiek met het gevangeniswezen, is besloten om drie maanden extra de tijd te nemen om te voorkomen dat strafrechtelijke capaciteit uit de sterkte moet worden gehaald. Per 1 augustus 2025 komen 45 plekken en per 1 november 2025 volgen nog eens 45 plekken.
Hoeveel extra capaciteit voor vreemdelingenbewaring is er noodzakelijk om uitvoering te geven aan de voorgenomen asielmaatregelen van het kabinet?
Op basis van onder meer de reeds geïntensiveerde inzet op vertrekprocedures door Dienst Terugkeer en Vertrek (hierna: DTenV) is via het Prognose Model Justitiële ketens (hierna: PMJ) vastgesteld dat in 2025 136 plekken nodig zijn voor vreemdelingenbewaring ex artikel 59 Vw. In samenspraak met DJI wordt in 2025 bezien op welke wijze de overige 46 plekken kunnen worden gerealiseerd.
Is de extra capaciteit voor vreemdelingenbewaring ten koste gegaan van de reguliere capaciteit van het gevangeniswezen? Zo ja, hoe zouden die tekorten dan opgevangen worden? Zo nee, hoe zijn deze extra cellen dan gerealiseerd?
De 90 extra plekken voor vreemdelingenbewaring worden zoals aangegeven ingericht op twee leegstaande afdelingen die nu als buffer dienen voor grensdetentie en zullen op 1 augustus 2025 worden opgeleverd. Per 1 mei 2025 worden zoals aangegeven de 45 plekken in JCS tijdelijk beschikbaar gesteld voor het gevangeniswezen. DJI zet zich in om het benodigde extra personeel hiervoor beschikbaar te krijgen. Mocht dit onvoldoende lukken, bestaat het risico dat in DC Schiphol een deel van de strafrechtelijke capaciteit tijdelijk buiten gebruik moet worden gezet totdat er voldoende personeel beschikbaar is. Personeel kan immers maar één keer worden ingezet.
Op welke wijze is rekening gehouden met het grote capaciteitstekort in het gevangeniswezen bij het creëren van capaciteit voor vreemdelingenbewaring?
Zoals aangegeven wordt jaarlijks door middel van het PMJ traject de algehele bewaringscapaciteit bij DJI vastgesteld. Dit wordt door het Wetenschappelijk Onderzoek- en Datacentrum (hierna: WODC) uitgevoerd. In samenspraak met DJI is bezien op welke wijze het best invulling gegeven kan worden aan de afspraken van het kabinet, rekening houdend met de opgaven waar DJI voor staat. Het kabinet streeft naar een structurele oplossing met een goede balans tussen de benodigde capaciteit voor de uitvoering van de opgaven binnen de migratieketen en de strafrechtketen. Voor de oplossing op JCS is rekening gehouden met het capaciteitstekort door leegstaande cellen te gebruiken op een locatie waar personele bezetting te realiseren is met een beperkte impact op de capaciteit in het gevangeniswezen. Zoals hierboven aangegeven is DJI hierbij wel afhankelijk van het tijdig werven van het benodigde personeel.
Wat is uw reactie op het bericht in NRC «omstreden plan om gevangenen eerder vrij te laten alweer van de baan: ministerie regelt extra cellen op Schiphol»?2
Zie antwoord op vraag 1 en 2.
Hoeveel extra cellen voor het reguliere gevangeniswezen kunnen er in Justitieel Complex Schiphol en Detentiecentrum Rotterdam gerealiseerd worden?
Voor de periode van 1 mei tot augustus 2025 worden 45 extra plekken beschikbaar gesteld voor het gevangeniswezen op Justitieel Complex Schiphol.
Hoeveel extra cellen voor vreemdelingenbewaring kunnen er in Justitieel Complex Schiphol en Detentiecentrum Rotterdam gerealiseerd worden?
Zie de beantwoording van vragen 1 en 2.
Kunt u deze vragen afzonderlijk en uiterlijk vóór de regeling van werkzaamheden van dinsdag 11 februari 2025 beantwoorden?
We zorgen ervoor dat de beantwoording zo spoedig mogelijk aan uw Kamer gestuurd worden.
De noodzaak om de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht beter te waarborgen om onze democratische rechtsstaat weerbaarder te maken. |
|
Joost Sneller (D66), Derk Boswijk (CDA) |
|
Struycken |
|
![]() ![]() |
Wat is uw reactie op het pleidooi van de voorzitter van de Raad voor de rechtspraak waarin hij stelt» «Een bindende voordracht vanuit de rechtspraak na een procedure waarin vertegenwoordigers van het departement geen rol meer spelen: het past beter bij de scheiding der machten.»?1
Ik heb de nieuwjaarstoespraak van de voorzitter van de Raad voor de rechtspraak bijgewoond en met grote belangstelling gevolgd. In deze toespraak vraagt de voorzitter, terecht, aandacht voor het belang van onafhankelijke rechtspraak in onze democratische rechtsstaat. Meer in het bijzonder pleit de voorzitter van de Raad voor de rechtspraak ervoor dat rol van de Minister bij benoeming van leden van de Raad zo klein mogelijk wordt gemaakt. Hij vermeldt in dit kader dat de indruk kan bestaan dat de Raad invloed uitoefent op de benoeming van gerechtsbestuurders en ook dat het vertrouwen tussen bestuurders en de werkvloer soms fragiel is. Een en ander brengt hij in verband met de wens om de Raad in staat te stellen minder vrijblijvende afspraken te maken met de gerechten. Hij pleit ook voor verankering van de Raad van de rechtspraak in de Grondwet. Aan het pleidooi ligt kennelijk een visie ten grondslag op de rol en de taken van de Raad voor de rechtspraak in het Nederlandse rechtsbestel en de wenselijke verhouding van de Raad tot rechters en gerechtsbestuurders. In op 20 februari 2025 beantwoorde vragen van het Kamerlid Lahlah (GroenLinks-PvdA)2 heb ik aangegeven dat ik voornemens ben uw Kamer medio 2025 een brief te sturen waarin ik zal ingaan op de constitutionele uitgangspunten van de benoemingsprocedure van leden van de Raad voor de rechtspraak. Daarbij zal ik ook ingaan op de plaats en de taken van de Raad voor de rechtspraak in de Nederlandse rechtsstaat en aangeven hoe ik vervolg zal geven aan de op 12 maart 2024 door uw Kamer aanvaarde motie-Sneller3 inzake het zo klein mogelijk maken van de rol van de Minister (in dit geval mijn rol als Staatssecretaris) in de benoemingsprocedure van leden van de Raad voor de rechtspraak. Ik zal de uitspraken van de voorzitter van de Raad voor de rechtspraak op dit punt daarbij betrekken.
Wat is uw reactie op de zorgen van de presidenten van de rechtbanken Amsterdam en Overijssel ten aanzien van de kwetsbaarheid van de huidige regeling voor de benoeming van leden van de Raad voor de rechtspraak (in samenhang met de overige regels ten aanzien van de aanstelling van rechters) die zelfs leidde tot de vaststelling «Wat in Polen en Hongarije gebeurt, kan hier ook. Het bedreigt de vrijheid van alle burgers.»?2
De door de twee presidenten geuite zorgen lijken niet te zijn ingegeven door recente incidenten bij de benoeming van rechters of leden van de Raad voor de rechtspraak in Nederland. De publicatie concretiseert niet op welke punten zorgen bestaan in het licht van specifieke ontwikkelingen of gebeurtenissen in andere landen. De rechterlijke onafhankelijkheid is in Nederland op verschillende manieren zowel grondwettelijk als wettelijk gewaarborgd, zoals ik uiteen heb gezet in het reeds vermelde antwoord op de derde schriftelijke vraag van het Kamerlid Lahlah. De wettelijke en de grondwettelijke regelingen voorzien reeds in een groot aantal waarborgen, mede door spreiding van taken en bevoegdheden. Dit geldt ook voor de wijze waarop thans benoemingen van rechters en leden van de Raad voor de rechtspraak plaats vinden. Ik ben dan ook niet van mening dat de vrijheid van burgers op dit moment gevaar loopt, en ik wil voorkomen dat de genoemde zorgen van de presidenten van de rechtbanken tot onnodige gevoelens van onrust leiden ten aanzien van het vertrouwen van burgers in de Nederlandse democratische rechtsstaat. Dit neemt niet weg dat de onafhankelijkheid van de rechtspraak voortdurende aandacht behoeft en dat in dat licht steeds gekeken moet worden naar mogelijke verbeteringen. In de hiervoor aangekondigde brief zal ik uiteen zetten welke eventuele maatregelen mij daarbij voor ogen staan.
Wat is uw reactie op de analyse dat «we niet enkel kunnen leunen op een oude rechtscultuur, waarin rechterlijke onafhankelijkheid door de executieve «uiteraard» worden geaccepteerd» en dat het «de hoogste tijd is om ... de directe lijn van de Minister naar de benoeming van gerechtsbestuurders door te knippen»?3
In de in antwoord 1 genoemde, voor medio 2025 aangekondigde brief ben ik voornemens uw Kamer te informeren over de benoemingsprocedures van gerechtsbestuurders. Voor het overige verwijs ik u naar de beantwoording van eerder genoemde schriftelijke vragen van het Kamerlid Lahlah.
Bent u bereid om voortvarend werk te maken van aanpassing van de benoemingsprocedure van de leden van de Raad voor de rechtspraak om de rechterlijke onafhankelijkheid beter te waarborgen, zoals de Kamer u in maart 2024 verzocht?4
In voornoemde brief informeer ik uw Kamer over het vervolg op de motie van het Kamerlid Sneller over aanpassing van de benoemingsprocedure van leden van de Raad voor de rechtspraak.
Deelt u de analyse dat huidige financieringssystematiek van de rechterlijke macht onvoldoende rechtsstatelijke waarborgen biedt voor rechterlijke onafhankelijkheid? Zo ja, kunt u beargumenteren tegen welke «staatsrechtelijke stresstest» dit systeem is opgewassen? Zo nee, op welke wijze bent u voornemens het huidige stelsel weerbaarder te maken?5
Zoals ook uiteengezet in de beantwoording van de schriftelijke vragen van het Kamerlid Lahlah, in het bijzonder vraag 7, moet bij de financiering van de rechtspraak recht worden gedaan aan de constitutionele principes van de rechterlijke onafhankelijkheid, de positie van de formele wetgever, het budgetrecht van het parlement en de ministeriële verantwoordelijkheid. Binnen deze uitgangspunten moet een verantwoorde balans worden gevonden. Het financieringsmechanisme, dat is neergelegd in artikel 97 en verder van de Wet RO en het hierop gebaseerde Besluit financiering rechtspraak 2005, voorziet, samen met de eigenstandige beheersbevoegdheden van de Raad voor de rechtspraak en de gerechten, in een stevige zelfstandige positie van de rechtspraak. Tegelijkertijd wordt er recht gedaan aan de benodigde transparantie over de besteding van publieke middelen en aan het budgetrecht van het parlement (krachtens artikel 105 van de Grondwet). In de brief, die in het antwoord op vraag 1 in het vooruitzicht is gesteld, zal ik nader ingaan op de financieringssystematiek van de rechtspraak in het licht van de constitutionele uitgangspunten. Overigens is de rechtsstatelijke situatie in Nederland jaarlijks, net als alle andere EU-lidstaten, onderwerp van het rechtsstaatrapport van de Europese Commissie. In deze rechtsstaatrapporten is voor Nederland tot nu toe geen aandacht gevraagd voor de financieringssystematiek van de rechtspraak.
Deelt u de stelling dat er thans «boterzachte waarborgen zijn tegen harde, kwaadwillende politieke druk op rechters via de band van het tuchtrecht»?6 Zo nee, welk denkbeeldig scenario heeft u gebruikt om de huidige waarborgen te stresstesten? Zo ja, wat bent u voornemens te doen om deze waarborgen te verstevigen?
In genoemde antwoorden op de schriftelijke vragen van het Kamerlid Lahlah heb ik uiteengezet op welke wijze de rechterlijke onafhankelijkheid in Nederland zowel grondwettelijk als wettelijk is gewaarborgd. Deze waarborgen zorgen ervoor dat rechters in een zaak recht kunnen spreken zonder enige bemoeienis van buitenaf. Onze rechtspraak staat goed aangeschreven en het vertrouwen dat mensen hebben in de rechters is onverminderd hoog. Dit blijkt uit de algemene conclusies in het rapport van de Venetië Commissie 2023 en uit het Rechtsstaatrapport van de Europese Commissie 2024.9 De kwalificatie «boterzacht» kan ik dan ook niet onderschrijven. Dit neemt niet weg dat de onafhankelijkheid van de rechtspraak voortdurende aandacht behoeft en dat in dat licht steeds gekeken moet worden naar mogelijke verbeteringen.
Het jaarlijkse rechtsstaatrapport van de Europese Commissie is voor het kabinet een belangrijk instrument om de rechtsstatelijke situatie in de lidstaten, dus ook in Nederland, te monitoren en daarmee rechtsstatelijke problematiek (vroegtijdig) te signaleren, te bespreken en gezamenlijk naar oplossingen te zoeken. Het rechtsstaatrapport is het resultaat van een intensieve dialoog van de Commissie met nationale autoriteiten en belanghebbenden, het maatschappelijk middenveld en organisaties binnen de justitiële sector. Het Nederlandse hoofdstuk in het EU-rechtsstaatrapport geeft daardoor een goede indruk van de staat van de rechtsstaat op tal van indicatoren en signaleert waar additionele inzet of aandacht nodig is om de rechtsstaat te verstevigen.
In de voor medio 2025 aangekondigde brief zal ik uiteen zetten welke eventuele maatregelen mij voor ogen staan om de onafhankelijkheid van de rechtspraak in Nederland te versterken.
Wat is uw (beargumenteerde) reactie op het voorstel om de Raad voor de rechtspraak Grondwettelijk te verankeren, bijvoorbeeld als «Hoog College van Staat»?7
In de beantwoording van de eerder genoemde vragen van het Kamerlid Lahlah, in het bijzonder vraag 2 en vraag 3, heb ik uiteengezet dat de onafhankelijkheid van de rechtspraak reeds op verschillende manieren in de (Grond)wet en in andere wetten en procedures is verankerd. Bij de beantwoording van de vraag of de Raad voor de rechtspraak in de Grondwet zou moeten worden verankerd is van belang voor ogen te hebben welke wettelijke taken de Raad voor de rechtspraak uitoefent. Anders dan sommige andere Raden voor de rechtspraak in Europa heeft de Nederlandse Raad voor de rechtspraak alleen beheersmatige taken, en (uitdrukkelijk) geen rechtspositionele taken en bevoegdheden jegens rechters noch enige inhoudelijke bemoeienis met rechtspraak in concrete zaken. Aan de vraag naar verankering van de Raad voor de rechtspraak in de Grondwet dient dus een nadere afweging inzake de positie en de taken van deze raad in ons rechtsbestel ten grondslag te liggen.
In de aangekondigde brief zal ik, als vermeld, nader ingaan op de verschillende constitutionele uitgangspunten van ons rechtsbestel. Ik ga hierbij ook in op de positionering van de Raad voor de rechtspraak.
Welke andere kritiekpunten en oplossingsrichtingen uit de bundel «Constitutionele waarborgen» bent u voornemens in beleidsvoorstellen om te zetten?
Zoals in de beantwoording van de eerder genoemde vragen van het Kamerlid Lahlah aangekondigd zal ik bij de in het antwoord op vraag 1 genoemde brief ook de aanbevelingen uit de publicatie van de Stichting Onderzoek Rechtspleging betrekken.
De versterkingsrapporten die gedupeerde Groningers krijgen |
|
Sandra Beckerman (SP), Julian Bushoff (PvdA) |
|
van Marum |
|
![]() ![]() |
Bent u geschrokken van het bericht «Zorgen over «grove fouten» in versterkingsadviezen aardbevingsgebied: «Veiligheid Groningers in het geding»»?1
Ik neem berichten zoals deze uiterst serieus. Ik herken de signalen. Soortgelijke signalen heb ik ook gekregen tijdens mijn gesprekken met bewoners en ik roep bewoners op om zich te melden bij de NCG.
Zoals ik in mijn brief van vandaag heb aangegeven, wil ik twee sporen tegelijkertijd in gang zetten om de fouten in de rapporten te analyseren en herstellen, en om de kwaliteit te onderzoeken. Het eerste spoor is dat bewoners die zich (bij de NCG) melden met twijfels over hun beoordelingsrapport, altijd in gesprek kunnen met de NCG. Dan gaat de NCG met bewoners in gesprek om zorgen te bespreken en waar mogelijk weg te nemen. Het tweede spoor is het onafhankelijke onderzoek door ACVG naar de betrouwbaarheid van het oordeel op norm/niet op norm in beoordelingsrapporten, om op grotere schaal eventuele problemen op te lossen en daarmee zekerheid te bieden.
Wat doet het met u dat advocaat Jewan de Goede in de uitzending toont dat in negentig procent van de zaken die hij behandelt het rapport niet deugt?
In mijn gesprek met een vertegenwoordiging van mijnbouwadvocaten heb ik ook over dit onderwerp gesproken (zie Kamerstuk 33 529, nr. 1141). Ik heb in het overleg de vertegenwoordiging van mijnbouwadvocaten verzocht om voorbeelden aan te leveren waar dit speelt. Ik heb aangeboden om de deskundigen van de bewoners en de ingenieursbureaus aan tafel te zetten om elkaars visie op het rapport te bespreken en twijfels weg te nemen. Als daar geen conclusie uit komt waar alle partijen het over eens zijn, dan laat ik een derde deskundige ernaar kijken. Fouten zijn onvermijdelijk bij mensenwerk en ik vind het enorm vervelend voor bewoners dat ze geconfronteerd worden met zulke fouten. Daarom wil ik dat die fouten zo snel als mogelijk opgelost worden, zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 1.
Erkent u dat een deel van de woningen die de afgelopen tijd het stempel «veilig» heeft gekregen mogelijk niet veilig is?
Dat kan ik nu niet aangeven. Ik wacht de uitkomsten van het onafhankelijke onderzoek daarvoor af.
Deelt u de mening dat gedupeerde Groningers na de parlementaire enquête een «Nij Begun» (nieuw begin) is beloofd, maar dat daar, zacht uitgedrukt, niets van terechtkomt als ze er niet zeker van kunnen zijn dat hun veiligheid voorop staat?
Ik begrijp dat het voor bewoners zo kan voelen, omdat ze nog steeds geen duidelijkheid en daardoor rust hebben. Echter, ik deel uw mening niet. Nij Begun omvat veel meer aspecten dan alleen een conclusie in een beoordelingsrapport. Dat staat voor mij ook in het teken van ereschuld en een uitvoering van de versterking en schadeherstel die milder, menselijker en makkelijker is, die de bewoner daarin centraal stellen en oog hebben voor de balans tussen kwaliteit en snelheid. De bewoners zekerheid bieden over de veiligheid van hun woning is daar natuurlijk een belangrijk onderdeel van. Als daarin fouten worden gemaakt, worden die opgelost.
Het Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) trekt al de harde conclusie dat de interne veiligheidscontrole bij de Nationaal Coördinator Groningen (NCG) niet op orde is; deelt u deze conclusie?
Ik deel de conclusie dat verbeteringen nodig zijn bij de interne kwaliteitscontrole, en NCG neemt daarop ook al actie, zoals ik in mijn brief van vandaag heb aangegeven.
Waarom heeft u niet eerder ingegrepen gezien de aanhoudend geuite zorgen door de Tweede Kamer over de kwaliteit van rapporten en het onderzoek dat SodM blijkbaar al een jaar geleden is gestart?
In mijn antwoorden op de Kamervragen van het lid Beckerman en in mijn Kamerbrief heb ik toegelicht welke stappen er afgelopen jaren zijn gezet om de kwaliteit van beoordelingsrapporten te verbeteren en beter te borgen. Voorbeelden hiervan zijn het stellen van strengere kwaliteitseisen aan ingenieursbureaus en het stoppen van de samenwerking met een aantal ingenieursbureaus.
Ik zet in op het oplossen van gemaakte fouten en het helpen van bewoners die zich melden, omdat fouten helaas niet te voorkomen zijn. Dat heeft ook mijn prioriteit. Gezien de aanhoudende berichten heb ik besloten onafhankelijk onderzoek te laten doen naar de kwaliteit van de beoordelingsrapporten. Zie ook mijn antwoord op vragen 1 en 2.
Het SodM heeft geen onderzoek gedaan naar de inhoudelijke kwaliteit van beoordelingsrapporten. Wel heeft zij onderzoek gedaan naar de kwaliteitsborging in processen van de NCG. Zie mijn brief van vandaag over hoe ik hier vervolg aan zal geven.
Erkent u dat het, na al die jaren ellende voor Groningers, verschrikkelijk is dat de toezichthouder moet concluderen dat «we daardoor nu niet [weten] of alle woningen die versterkt opgeleverd zijn, wel helemaal adequaat versterkt zijn. En dat is niet oké, die zekerheid wil je wel hebben»?
Uiteraard moeten bewoners de zekerheid hebben dat hun woning veilig is als deze is versterkt, ongeacht hoe lang ze hebben moeten wachten. De veiligheidsnorm die wordt gehanteerd tijdens de versterking staat vast en moet worden nageleefd. Als een bewoner, of de door de bewoner op kosten van de overheid in te huren expert, fouten ziet of vragen heeft, dan kan dit worden gemeld bij de NCG. NCG lost dit samen met de bewoner en de aannemer op tijdens het maken van het versterkingsplan van de woning. De bewonersbegeleider van NCG en de aannemer komen in deze fase regelmatig bij de bewoner thuis en spreken met de bewoner over eventuele fouten of zorgen. Dan wordt ook nog eens kritisch naar de woning en het beoordelingsrapport gekeken. Zo komen de bewoner, aannemer en NCG samen tot een versterkingsplan voor de woning. De bewoner kan daarin ook worden ondersteund door onafhankelijke (bouwkundige) adviseurs.
Erkent u dat nu moet worden ingegrepen om te voorkomen dat straks honderden of duizenden mensen in woningen wonen die onterecht als veilig zijn aangemerkt? Welke stappen gaat u direct zetten om te zorgen dat Groningers er zeker van kunnen zijn dat hun huis nu of na versterking of sloop/nieuwbouw veilig is en dat ze kunnen vertrouwen op de overheid wanneer die dat zegt?
Zie het antwoord op vraag 1.
Er wordt nu terecht een onderzoek gestart naar de kwaliteit van de rapporten. Erkent u dat dit niet genoeg is?
Zie mijn antwoord op vraag 1. Het onderzoek van ACVG naar de kwaliteit van het oordeel op norm/niet op norm en de kwaliteit van de rapporten heeft geen overlap met de uitvoering van het oplossen van verschillen. Over het oplossen van verschillen heb ik met de regio een Routekaart gemaakt. Hier heb ik u over geïnformeerd in mijn beleidsbrief. Ik blijf hierover met de regio in gesprek. Onderdeel van de aanpak, die ik in de beleidsbrief heb geschetst, is dat in het proces van de versterkingsopgave van te voren geprobeerd wordt de verschillen in kaart te brengen. En daar proactief oplossingen voor bedenken om te voorkomen dat er nog meer verschillen ontstaan. Ik heb de verwachting dat dit rust in het proces brengt.
Deelt u daarbij de mening dat het onderzoek naar de ongelijkheid tussen gedupeerden, dat een zeer nuttig rapport opleverde (het rapport-Van Geel), anderhalf jaar later voor een deel nog steeds niet uitgevoerd wordt omdat het kabinet het geld er niet voor heeft vrijgemaakt?2
Het rapport-Van Geel heeft op verschillende onderwerpen een belangrijke basis geboden voor het zoveel als mogelijk wegnemen en voorkomen van onaanvaardbare verschillen, zoals ik ook heb toegelicht in mijn beleidsbrief Versterken. Daarvoor is naast de beschikbare financiële middelen ook de uitvoerbaarheid bepalend. Ik vind het belangrijk dat we doen wat uitvoerbaar is, zonder aanzienlijke wijzigingen in bestaande kaders en het bestaande systeem. In mijn beleidsbrief heb ik aangegeven op welke onderdelen invulling gegeven kan worden aan de adviezen uit dit rapport, zoals de verschillen en verduurzaming.
Is er al meer duidelijkheid over de onderzoeksvragen, de scope, wie het kan of kunnen uitvoeren en in welk tijdsbestek dit kan plaatsvinden? Wanneer er meerdere varianten worden overwogen, kunt u die varianten dan met de Kamer delen?
Hierover heb ik uw Kamer vandaag geïnformeerd.
Wat gaat u doen voor de gedupeerden die een versterkingsrapport hebben gekregen en nu twijfelen of dit rapport wel deugdelijk is?
Zie mijn antwoord op vraag 1.
Hoe gaat u het op 4 februari jl. aangenomen amendement Beckerman-Bushoff, waardoor besluiten van de NCG niet meer onherroepelijk worden en gedupeerden dus ook nadat de termijn van zes weken is verstreken, nog bezwaar kunnen aantekenen, uitvoeren? Wordt gedupeerden duidelijk gemaakt dat zij bezwaar en beroep aan kunnen tekenen?3
Door dit amendement zal binnenkort, na inwerkingtreding van de wet omissies waarin het is opgenomen, in de Tijdelijke wet Groningen de zinsnede «nadat het besluit onherroepelijk is geworden» worden geschrapt uit het artikel dat gaat over het inschrijven van besluiten tot al dan niet versterken in de openbare registers. Uit de toelichting bij het amendement blijkt dat de indieners hiermee willen bevestigen dat besluiten, zoals een «op norm»-besluit of een besluit tot niet versterken, herzien kunnen worden. Zoals ik al aangaf in mijn appreciatie voorziet de wet hier nu al in, omdat eigenaren een herziening aan kunnen vragen van besluiten, bijvoorbeeld doordat er nieuwe feiten of omstandigheden ontstaan, of omdat eigenaren – nadat zij eerst een besluit tot niet versterken hebben aangevraagd bij NCG – toch wel hun huis willen laten versterken door NCG. Ook als het besluit al langer geleden genomen is en ook als zo'n besluit al is ingeschreven in de openbare registers.
Eigenaren kunnen ook altijd in bezwaar gaan tegen een besluit en beroep aantekenen tegen een beslissing op bezwaar, en zullen daar altijd op worden gewezen. De NCG informeert eigenaren ook dat zij hiervoor kosteloze rechtsbijstand kunnen krijgen. De termijn van 6 weken om bezwaar aan te tekenen is wettelijk vastgelegd in de Algemene wet bestuursrecht en geldt voor alle besluiten van overheidsinstanties. Dit amendement zorgt er in de praktijk niet voor dat deze termijn wordt verlengd. Gezien de complexiteit van sommige besluiten die de NCG neemt, begrijp ik echter dat eigenaren soms meer tijd nodig hebben om in bezwaar te gaan. Wel is er een mogelijkheid in de Algemene wet bestuursrecht opgenomen om in de praktijk coulant om te gaan met het overschrijden van de bezwaartermijn. Deze mogelijkheid past de NCG al ruimhartig toe als de bewoner daar om vraagt.
Verder wil ik eigenaren meer informeren over de mogelijkheden om kosteloos een advocaat of mediator in te schakelen om juridische ondersteuning en advies te ontvangen. Deze opties kunnen eigenaren gebruiken bij zowel bezwaar en beroep als voor een herziening van een besluit. De NCG zal hiervoor in haar besluiten en brieven over de versterking verwijzen naar de subsidieregeling rechtsbijstand van de Raad voor Rechtsbijstand. In mijn antwoord op vraag 15 ga ik verder in op hoe ik meer eigenaren wil informeren over de mogelijkheden van bijstand.
Hoe gaat u het op 4 februari jl. aangenomen amendement Beckerman-Bushoff, waardoor gedupeerden recht krijgen op juridische en technische bijstand in complexe zaken, uitvoeren? Welke stappen wilt u wanneer zetten?4
Op dit moment werk ik met de Raad voor Rechtsbijstand, de NCG en het IMG aan de aanpassing van de lagere regelgeving die invulling geeft aan de wijziging in de Tijdelijke wet Groningen door dit amendement. Dit heeft verschillende uitvoeringsconsequenties voor deze organisaties, zoals een aanpassing van ICT-systemen.
Als gevolg van dit amendement zal de bestaande regeling over bijstand, op grond waarvan eigenaren in de beoordeling, voorbereiding en uitvoering van schadeherstel en versterking gebruik kunnen maken van financiële, bouwkundige en juridische expertise, worden uitgebreid. Dit amendement vergroot de mogelijkheden voor bewoners, daarom heb ik het ook gesteund. De voornaamste aanpassing bestaat eruit dat eigenaren van een gebouw binnenkort in meer fasen van het proces van schadeafhandeling en de versterking recht krijgen op ondersteuning. Dit betekent dat expertise ook ingeroepen kan worden na oplevering van het schadeherstel of de versterking. Daarnaast worden de mogelijkheden voor ondersteuning uitgebreid. Eigenaren van een gebouw zullen straks niet alleen recht hebben op kosteloze rechtsbijstand, bouwkundige steun en financiële steun, maar ook op steun van bodemdeskundigen, hydrologen en ecologen.
De nadere uitwerking van dit amendement gebeurt in de Subsidieregeling rechtsbijstand en aanverwante kosten van de Raad voor Rechtsbijstand en in de Regeling Tijdelijke wet Groningen. Als de uitvoeringsconsequenties voldoende zijn uitgewerkt voor een effectieve uitvoering door de Raad voor Rechtsbijstand, het IMG en de NCG, zullen deze regelingen gepubliceerd worden in de Staatscourant.
Hoe gaat u zorgen dat ook mensen die al iets langer geleden een versterkingsrapport hebben gekregen weten dat zij recht hebben op kosteloze technische, juridische steun en financieel advies, aangezien recent is toegezegd dat deze informatie aan alle brieven van de NCG en het Instituut Mijnbouwschade Groningen (IMG) wordt toegevoegd?
Ik vind het van groot belang dat zoveel mogelijk eigenaren zich bewust zijn van de mogelijkheid tot kosteloze bijstand. Uiteraard zullen IMG en NCG de mogelijkheden voor kosteloze bijstand en advies actief delen in hun communicatie naar eigenaren. Dit gebeurt niet alleen met besluiten en brieven, maar ook in overleggen tussen eigenaren en de bewonersbegeleiders van de NCG en de zaakbegeleiders van het IMG.
Eigenaren die langer geleden een versterkingsrapport (of een besluit op norm) hebben ontvangen, hebben vaak minder contact met IMG en NCG. Om hen te informeren over deze mogelijkheden voor bijstand, ga ik in contact treden met gemeenten en maatschappelijke organisaties, zoals het Groninger Gasberaad, de Groninger Bodembeweging, Stut-en-Steun en Ons Laand, Ons Lu. Deze organisaties ondersteunen eigenaren van het aardbevingsgebied. Hun medewerkers en vrijwilligers staan midden in de samenleving, en zijn vaak op meer dan één manier actief in hun dorp of wijk. De instanties en organisaties die het dichtst bij de burger staan hebben immers de meeste mogelijkheden om zoveel mogelijk eigenaren te bereiken.
Erkent u dat het zaak is om nu tempo te maken met het voorkomen en oplossen van problemen die ontstaan door het krijgen van rapporten met fouten, vaak na jaren wachten, en wat dat doet met mensen, zoals de Pointer-uitzending pijnlijk laat zien?
Ja, ik erken dat individuele bewoners die twijfels hebben over de juistheid of volledigheid van hun beoordelingsrapport op kortere termijn moeten worden geholpen. Dat is het eerste spoor, zoals aangegeven in het antwoord op vraag 1. Daarnaast wil ik ook op grotere schaal zekerheid bieden. Dat doe ik met het tweede spoor, zoals aangegeven in het antwoord op vraag 1. Dat is in lijn met mijn beleidsbrief en het meer in balans brengen van snelheid en kwaliteit.
Kunt u deze vragen binnen de daarvoor gestelde termijn beantwoorden?
Ik heb u op 21 februari 2025 een uitstelbrief gestuurd, omdat er vragen worden gesteld over het onderzoek van SodM. Dit onderzoek is gepubliceerd in het voorjaarsreces. Ook heb ik reeds uw Kamer geïnformeerd over het onafhankelijke onderzoek naar de kwaliteit van beoordelingsrapporten. Zo was ik in staat vollediger antwoord te geven op de gestelde vragen.
Bent u bekend met het ombudsmanonderzoek met de titel «Op glad ijs. Mensenrechten onder druk bij veiligheidsonderzoeken»?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat de ombudsman stelt dat de gemeente in deze kwestie uiterst dubieus heeft gehandeld en inbreuk heeft gemaakt op meerdere fundamentele rechten, zoals privacy en godsdienstvrijheid?
De ombudsman concludeert in zijn rapport dat de gemeente Almere bij de voorgenomen krachtenveldanalyse, die niet heeft plaatsgevonden, het recht op godsdienstvrijheid en het recht op privacy te makkelijk ervan is uitgegaan dat er geen mensenrechten in het geding waren. Iedereen moet vrij zijn om zijn of haar godsdienst, levensovertuiging of politieke voorkeur in volledige privacy te kunnen belijden. Een onrechtmatige inbreuk op deze vrijheidsrechten is onacceptabel.
Aan een inperking van grondrechten worden door de Grondwet hoge eisen gesteld. Elke gemeente draagt een eigen verantwoordelijkheid voor het naleven van deze eisen bij de uitoefening van taken en bevoegdheden. De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heeft, veelal samen met de VNG en het College voor de Rechten van de Mens, een rol bij de bevordering van de bescherming van grondrechten, ook op lokaal niveau. Daarvoor worden een aantal instrumenten ingezet, waaronder het Platform Gemeenten en Mensenrechten en verschillende handreikingen.2 Het is in beginsel aan de rechter om een oordeel te vellen over een onrechtmatige inperking van grondrechten.
Tot het moment van publicatie van het NRC-artikel in 2021 bevond het onderzoek zich in de fase van oriëntatie en bureauonderzoek. Het onderzoek is vervolgens door Almere voortijdig gestopt. De fase van veldonderzoek is daarom nooit gestart. De gemeente Almere spant zich in om te werken aan het herstel van vertrouwen van de moslimgemeenschap door excuses te maken en constructief in gesprek te gaan en nog meer waarborgen toe te passen rondom ethiek en privacy.
Direct na de NRC artikelen over de krachtenveldanalyses in 2021 is er middels een Kamerbrief een reconstructie gegeven over een deel van de onderzoeken die destijds met versterkingsgelden van het rijk waren gefinancierd. Deze krachtenveldanalyses hebben nadrukkelijk nooit het doel gehad om gemeenschappen te controleren en zijn ook niet opgesteld vanuit wantrouwen jegens de moslimgemeenschap als geheel. Zoals toegelicht in de Kamerbrief van 2021 hebben er gesprekken plaatsgevonden met vertegenwoordigers van de islamitische gemeenschap om te bouwen aan een goede relatie en begrip voor elkaars standpunten.3 Het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid houdt regulier contact met diverse vertegenwoordigers uit de moslimgemeenschappen.4
Welke rol ziet u als Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties voor uzelf weggelegd voor het herstel van vertrouwen en het voorkomen dat dergelijke inbreuken op rechten in de toekomst nog plaats kunnen vinden?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is uw reactie op het feit dat de gemeente Almere moskeeën liet monitoren door het bedrijf NTA en dat dit werd gefinancierd met geld van de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV)? Hoe kijkt u naar de Rijksverantwoordelijkheid voor de inbreuk op rechten en de schending van het vertrouwen die dit beleid als gevolg heeft?
Als Ministers van Justitie en Veiligheid en van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties begrijpen wij dat de conclusies van de ombudsman veel losmaakt bij de betrokken gemeenschappen.
Van lokale overheden wordt verwacht te weten wat er speelt binnen hun gemeenten als het gaat om radicalisering en extremisme. Onderzoek en advisering kan hieraan bijdragen en hiertoe worden gemeenten ondersteund door het Rijk, middels versterkingsgelden.
Uw Kamer is in 2021 geïnformeerd over de krachtenveldanalyses die gefinancierd waren vanuit de versterkingsgelden van het Rijk. Zoals ook toegelicht door de toenmalige Minister van Justitie en Veiligheid in die brief zijn gemeenten zelf verantwoordelijk voor de besteding van en verantwoording over deze gelden, en dienen te waken over het werken conform wet- en regelgeving. Omdat de precieze afspraken over de uitvoering en oplevering van de onderzoeken en de bijbehorende onderzoeksmethodieken zijn gemaakt tussen gemeenten en het onderzoeksbureau, kan ik als Minister van Justitie en Veiligheid geen uitspraken doen over de rechtmatigheid van deze onderzoeken en dus ook niet over het betreffende onderzoek in Almere.
Klopt het dat de zogenoemde krachtenveldanalyse, specifiek ook uitgevoerd door NTA, is aanbevolen door de NCTV?
Het NTA is één van de partijen die door de NCTV is aangedragen om de inhoudelijke kennis van lokale partners te verbeteren. Voor meer informatie verwijs ik naar de eerder verzonden Kamerstukken.5
Heeft u een actueel en compleet overzicht van gemeenten waar de krachtenveldanalayse is uitgevoerd en specifiek gemeenten waar dit is uitgevoerd door NTA? Zo niet, bent u bereid dit overzicht samen te stellen?
Het rijk beschikt niet over een actueel en compleet overzicht van alle uitgevoerde krachtenveldanalyses binnen gemeenten. Niet alle onderzoeken zijn gefinancierd middels de versterkingsgelden die de NCTV jaarlijks toekent. In 2021 heeft de NCTV een overzicht gemaakt van alle bij haar bekende krachtenveldanalyses die met versterkingsgelden door gemeenten zijn gefinancierd. Daaruit blijkt dat tussen 2016 en 2021 vanuit de versterkingsgelden 12 aanvragen door gemeenten voor het uitvoeren van krachtenveldanalyses zijn toegekend. Ik verwijs u hierbij ook naar mijn Kamerbrief uit 2021.6
Hebben in alle gemeenten waar deze krachtenveldanalyse is uitgevoerd lokale gemeenschappen inzage gekregen in hun dossier? Zo niet, bent u bereid dit te bevorderen?
Gemeenten zijn de opdrachtgever van de analyses en het onderzoeksbureau is de opsteller. Het is aan deze betrokken partijen om inzage te verlenen. Er zijn lokaal gesprekken gevoerd met de islamitische gemeenschappen.
Bent u bereid om als kabinet excuses te maken voor de rol van de rijksoverheid in het doen verspreiden van de krachtenveldanalyses?
Het kabinet begrijpt de onrust en zorgen die de krachtenveldanalyses, waarvan een aantal uitgevoerd zijn met de non-informed consent methode, teweeg hebben gebracht bij de moslimgemeenschap. Zowel mijn voorganger als de toenmalige Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid zijn de afgelopen jaren meerdere keren met Uw Kamer hierover in debat gegaan. Zij hebben daarbij de verantwoordelijkheden van het Rijk geadresseerd en kritisch gereflecteerd op de werkwijze destijds. Daarnaast verwijs ik graag naar het antwoord op vragen 2 en 3.
Het diversiteits-, gender- en inclusiebeleid binnen diverse uitvoeringsinstanties |
|
Joost Eerdmans (EénNL) |
|
Barry Madlener (minister ) (PVV), Femke Wiersma (minister ) (BBB), Fleur Agema (minister ) (PVV), Dirk Beljaarts (minister ) , Eelco Heinen (minister ) (VVD), Eddy van Hijum (minister ) (CDA), David van Weel (minister ) , Judith Uitermark (minister ) (NSC), Eppo Bruins (minister ) (NSC) |
|
|
Kunt u voor uw uitvoeringsorganisatie(s) zo specifiek mogelijk inzichtelijk maken hoeveel geld er de komende jaren zal worden besteed aan diversiteits-, gender-, en inclusiebeleid?1
Er zijn twee uitvoeringsorganisaties gelieerd aan het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) bevraagd. Dit gaat om de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) en de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO). De twee gevraagde organisaties verschillen wat betreft rechtsvorm en relatie/verantwoordelijkheid naar het Ministerie van OCW. Daarnaast wordt er gevraagd naar de Nationale Publieke Omroep (NPO), maar dat is geen uitvoeringsorganisatie van het ministerie.
DUO is een agentschap. Dat betekent dat DUO een verzelfstandigd onderdeel is van het ministerie. OCW heeft geen specifiek diversiteits- of genderbeleid. Wel is er de OCW-agenda tegen discriminatie en racisme, om inclusie op de werkvloer te bevorderen. Dit is algemeen OCW beleid en daarmee ook leidend voor DUO. De antwoorden over DUO komen daarom grotendeels overeen met de antwoorden op soortgelijke Kamervragen die in oktober 2024 naar uw Kamer zijn gezonden.2 De ambities uit de eerdergenoemde agenda werken door in alle bedrijfsvoeringaspecten van OCW, waardoor het niet mogelijk is er een bedrag aan te koppelen.
NWO is een zelfstandig bestuursorgaan dat wettelijke taken uitvoert. De organisatie heeft een beleidsplan Diversiteit, Inclusie en Gelijkwaardigheid (DIG). NWO werkt in dit plan aan drie ambities:4 NWO streeft ernaar dat het personeelsbestand een representatieve afspiegeling is van de samenleving,5 NWO werkt aan een veilige werkomgeving, waarin iedere medewerker zichzelf kan zijn en gelijkwaardig wordt behandeld,6 NWO wil ervoor zorgen dat de nodige ambities en activiteiten goed geborgd worden in beleid, processen en structuren. Binnen haar budget van 1,5 miljard euro, stelt NWO 10.000 euro per jaar beschikbaar voor de uitvoering van dit beleid.
Kunt u voor uw uitvoeringsorganisatie(s) zo specifiek mogelijk inzichtelijk maken hoe het diversiteits-, gender- en inclusiebeleid de komende jaren wordt vormgegeven? Bent u voornemens dit beleid binnen uw uitvoeringsorganisatie(s) te intensiveren of af te bouwen?
DUO volgt het beleid dat voortkomt uit de OCW-agenda tegen discriminatie en racisme. Er zijn geen plannen om het beleid te intensiveren of af te bouwen.
Het beleidsplan wordt op dit moment geëvalueerd, waarna wordt besloten op welke manier het beleid na 2025 wordt voortgezet.
Kunt u voor uw uitvoeringsorganisatie(s) inzichtelijk maken welke diversiteits-, gender-, en inclusiecursussen er worden aangeboden?
Medewerkers van DUO kunnen gebruikmaken van het Rijksbrede opleidingsaanbod op het gebied van inclusie. OCW heeft geen eigen aanbod als het aankomt op diversiteit, gender en inclusie.
NWO biedt een training aan die leidinggevenden kan helpen bij meer objectief en competentiegericht werven en selecteren.
Is er de afgelopen jaren op uw uitvoeringsorganisatie(s) sprake geweest van het weghalen van kunstobjecten, omdat deze bijvoorbeeld «niet meer van deze tijd» zouden zijn?
Nee.
Kunt u zo specifiek mogelijk inzichtelijk maken in hoeverre uw uitvoeringsorganisatie(s) een gender-en diversiteitsquotum hanteert voor uw personeel?
DUO en NWO hanteren het wettelijke quotum voor de banenafspraak.7
Op welke manier wordt het succes van het diversiteits-, gender- en inclusiebeleid binnen uw uitvoeringsorganisatie(s) gemeten? Welke criteria of key performance indicators (KPI’s) hanteert u om het beleid te beoordelen?
DUO hanteert de Rijksbrede streefcijfers op diversiteit, zoals die worden gerapporteerd in de Jaarrapportage Bedrijfsvoering Rijk. Daarnaast zijn inclusie en sociale veiligheid een vast onderdeel van de vragen die tweejaarlijks terugkomen in het Medewerkersonderzoek (MO).
Medewerkers worden halfjaarlijks (in de periode tussen november 2022 en november 2024) in het medewerker-tevredenheidsonderzoek gevraagd in hoeverre zij het eens zijn met de stelling dat de aandacht voor diversiteit in de werkomgeving bijdraagt aan het succes van de organisatie.
Kunt u inzichtelijk maken welke externe organisaties of consultants zijn ingehuurd om uw uitvoeringsorganisatie(s) te adviseren over diversiteits-, gender- en inclusiebeleid? Wat waren de kosten en uitkomsten van deze adviezen?
De OCW-agenda tegen discriminatie en racisme is algemeen OCW beleid en is ook leidend voor DUO. Voor het antwoord op deze vraag refereer ik daarom naar de eerdere antwoorden op de soortgelijke Kamervragen die in oktober 2024 naar uw Kamer zijn gezonden.8
De organisatie «Onbeperkt aan de Slag» heeft een toegankelijkheidsonderzoek uitgevoerd. Het onderzoek kostte eenmalig 1.500 euro en leverde een rapportage op met verbeterpunten die zijn gebruikt om de NWO-panden toegankelijker te maken voor mensen met een fysieke beperking.
De organisatie Connectify heeft NWO geadviseerd over het werving- en selectieproces. Het resultaat daarvan is de training voor leidinggevenden die hen in staat stelt een werkwijze toe te passen die leidt tot het objectief en competentiegericht selecteren van de meest geschikte kandidaat voor een functie. Dit kostte ongeveer 15.000 euro.
Zou u de beantwoording per uitvoeringsinstantie afzonderlijk kunnen aanleveren?
Ja.
Hakenkruizen en antisemitisme op UWC |
|
Chris Stoffer (SGP), Claudia van Zanten (BBB) |
|
David van Weel (minister ) , Mariëlle Paul (VVD) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het artikel «Hakenkruizen en antisemitisme op UWC»?1
Ja, hier ben ik mee bekend.
Kunt u de in het artikel beschreven incidenten, zoals het schilderen van hakenkruizen en het dwingen van een zesjarig meisje tot bepaalde handelingen, bevestigen?
In betreffend artikel (en andere publicaties) wordt een aantal incidenten genoemd. Hierover is navraag gedaan bij het bevoegd gezag. Daarbij is per incident de feitelijke situatie en hoe daarop gehandeld is, beschreven. De school heeft sinds 2022 zes meldingen ontvangen van hakenkruizen die zijn aangetroffen. Daarnaast hebben ongewenste situaties plaatsgevonden rondom een gastlezing en e-mails van en tussen medeleerlingen. Er hebben zich geen incidenten voorgedaan waar leerlingen jonger dan 11 jaar bij betrokken waren.
Hoe beoordeelt u het feit dat Joodse ouders bij de directie van het United World Colleges (UWC) aan de bel hebben getrokken omdat ze het niet meer veilig vinden hun kinderen naar de internationale school te sturen?
Ik vind het verschrikkelijk dat Joodse ouders en leerlingen zich onveilig voelen op de school. Dit is zorgwekkend en onderstreept het belang van een veilige leeromgeving. Scholen hebben ook een wettelijke zorgplicht voor de veiligheid van leerlingen. Er is in het onderwijs geen enkele plek voor antisemitisme of welke andere vorm van discriminatie ook. Pesten, bedreigen of buitensluiten op grond van afkomst of andere identiteitskenmerken is volstrekt onacceptabel. Daarom is het essentieel dat de school direct en adequaat optreedt wanneer dit voorkomt en dat de inspectie hier toezicht op houdt.
Het UWC Maastricht heeft benadrukt dat antisemitisme en racisme absoluut onaanvaardbaar zijn en dat elk gemeld incident zorgvuldig onderzocht wordt. De inspectie heeft direct contact opgenomen met het betrokken bestuur en is van oordeel dat het bestuur en de school de situatie zeer serieus oppakken.
Deelt u onze mening dat het onacceptabel is dat een gastspreker tijdens een bijeenkomst in het bijzijn van personeel antisemitische uitspraken doet? Welke verantwoordelijkheid heeft het bevoegd gezag hierin volgens u?
Ja. Antisemitische uitspraken, waar of door wie ook gedaan, zijn onacceptabel. Onderwijsinstellingen hebben de primaire verantwoordelijkheid zorg te dragen voor een veilige leer- en werkomgeving. Dit betekent dat zij grenzen moeten stellen en bewaken. Zowel binnen het kader van de wet (zoals vastgelegd in de Grondwet en het strafrecht), als in het belang van de veiligheid van de leerlingen en studenten en het personeel.
De school erkent dat de gastspreker zich tijdens de betreffende gastles negatief heeft uitgelaten over de staat Israël. Dit was aanleiding voor de school om na afloop gesprekken hierover te voeren met zowel Joodse ouders van leerlingen als met de docenten. Dit heeft ertoe geleid dat er inmiddels een protocol is opgesteld voor gastsprekers. Dat laat zien dat de school direct actie ondernomen heeft. De inspectie heeft aan mij bevestigd dat de veiligheidsprotocollen zijn aangescherpt. Met het opgestelde protocol voor gastsprekers ga ik ervan uit dat in het vervolg een veilige leeromgeving tijdens gastlessen gewaarborgd kan worden.
Kunt u bevestigen dat er door het Committee of The Islamic Society of UWC Maastricht een mail is verstuurd aan de leerlingen van de school, die het officiële standpunt over de oorlog zou moeten weergeven? Wat vindt u ervan dat leerlingen op deze manier worden benaderd?
Eind januari 2025 hebben enkele leerlingen, verenigd in de «Islamic Society of UWC Maastricht», een e-mail gestuurd naar medeleerlingen in de leeftijdscategorie tussen de 15 en 18 jaar. De school heeft gesproken met betrokken leerlingen en bezorgde ouders. Hierbij heeft de school een duidelijke grens getrokken dat groepsmailaccounts van de school niet gebruikt dienen te worden voor politieke discussies, maar dat debatten in het klaslokaal gevoerd dienen te worden onder begeleiding van docenten.
Naar aanleiding van dit incident heeft de school een e-mailetiquette ingevoerd met striktere regels en betere monitoring. Daarnaast wordt er extra aandacht besteed aan het voeren van verbindende gesprekken onder leiding van de docenten, om zo een veilige en constructieve dialoog te waarborgen.
Is bij het bevoegd gezag een adequate registratie van incidenten aanwezig ter uitwerking van de zorg voor leerlingen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, in hoeverre blijkt daaruit dat al langere tijd sprake is van pesten en antisemitisme?
De school houdt een registratie bij van alle incidenten. Sinds 2022 zijn er acht incidenten geweest die raken aan antisemitisme. De inspectie heeft vastgesteld dat de school een structurele aanpak van het antisemitisme- en algemeen veiligheidsbeleid hanteert.
Hoe beoordeelt de Inspectie van het Onderwijs de sociale, psychische en fysieke veiligheid van leerlingen van het United World College in Maastricht, en hoe vaak heeft de onderwijsinspectie contact gehad met het UWC?
UWC Maastricht wordt eens in de vijf jaar geaccrediteerd door de Council of International Schools en het International Baccalaureate, waarbij wordt voldaan aan de strenge normen die voor internationale scholen gelden. De meest recente accreditatie is in 2023 succesvol afgerond.
Daarnaast valt het UWC Maastricht onder het reguliere toezicht van de Inspectie van het Onderwijs (hierna: inspectie). In 2023 heeft de inspectie een vierjaarlijks bestuursonderzoek gedaan bij Stichting Limburgs Voortgezet Onderwijs (LVO), het bestuur van de vo-poot van UWC. In 2024 volgde een vierjaarlijks bestuursonderzoek bij MosaLira, het bestuur van de po-poot van UWC, waarbij ook verificatieactiviteiten op de school zelf zijn uitgevoerd. Eerder, in 2022, is UWC bevraagd in het kader van een themaonderzoek.
Mede op basis van deze onderzoeken en andere contacten met de betrokken besturen – ook recent, naar aanleiding van het bericht waar betreffende Kamervragen over zijn gesteld – is de inspectie van oordeel dat de besturen hun zaken op orde hebben en over een actief veiligheidsbeleid beschikken. Dit beeld wordt bevestigd door interne audits die laten zien dat besturen en scholen actief werken aan goed onderwijs en een veilige leeromgeving.
Kunt u aangeven hoe de school de verantwoordelijkheid voor de sociale veiligheid van leerlingen invult? Welke maatregelen zijn ondernomen bij misstanden?
Net als iedere andere onderwijsinstelling heeft het UWC Maastricht een wettelijke zorgplicht voor de veiligheid op school. De inspectie houdt hier toezicht op. Zij constateert dat de school een proactief veiligheidsbeleid voert met onder andere gedrags- en veiligheidsprotocollen. Daarnaast heeft de school aanvullende zaken geregeld, zoals duidelijke gedragsrichtlijnen, regelmatige training voor medewerkers, vastgelegde meldingskanalen en een uitgebreid mentor- en welzijnsprogramma. Deze structuren zorgen ervoor dat leerlingen de nodige ondersteuning krijgen en dat eventuele zorgen op een adequate manier worden aangepakt. Wanneer er incidenten plaatsvinden, voert de school grondige onderzoeken uit. Indien nodig kunnen disciplinaire maatregelen worden genomen in overeenstemming met het geldende schoolbeleid.
Zoals benoemd bij de beantwoording van vraag 4 en 5, heeft de school naar aanleiding van de incidenten specifieke maatregelen genomen en bestaande protocollen aangescherpt.
Hoe beoordeelt u het feit dat ouders van Joodse leerlingen spreken van een jarenlang, groeiend antisemitisme op het UWC Maastricht? Welke verantwoordelijkheid heeft de overheid in deze situaties?
Onderwijsinstellingen zijn primair verantwoordelijk voor een veilige leer- en werkomgeving. Wat de overheidsrol betreft, houdt de inspectie toezicht op dit handelen. Tot op heden heeft de inspectie geen eerdere signalen van antisemitisme op het UWC ontvangen. Bij signalen over de veiligheid op een school, zoals hier het geval is, neemt de inspectie doorgaans contact op met het betrokken bestuur om te kunnen komen tot een eerste duiding. Dat is hier ook gebeurd. De inspectie is van oordeel dat het bestuur en de school de situatie zeer serieus oppakken. De school hanteert een proactief veiligheidsbeleid, er zijn gesprekken met leerlingen, ouders en leraren, de veiligheidsprotocollen zijn aangescherpt, er is een conflictenmodule gestart en er is externe deskundigheid ingeschakeld.
Hebben de problemen er inmiddels toe geleid dat leerlingen daadwerkelijk verzuimen vanwege het onveilige schoolklimaat? Zo ja, om hoeveel leerlingen gaat het en welke inspanningen zijn verricht om dit te kunnen beëindigen?
UWC hanteert een strikt aanwezigheids- en afwezigheidssysteem. Er zijn geen meldingen van absentie vanwege een vermeend onveilig schoolklimaat.
Bent u bereid in contact te treden met de school en waar nodig ondersteuning aan te bieden om deze problematiek aan te pakken? Zo ja, op welke manier?
Bij signalen over de veiligheid op een school, zoals hier het geval is, neemt de inspectie doorgaans contact op met het betrokken bestuur om te kunnen komen tot een eerste duiding. Dat is hier ook gebeurd. De inspectie ziet op dit moment geen reden voor vervolgstappen. Wel is de inspectie uiteraard alert op eventuele nieuwe signalen. Indien nodig kan mijn ministerie de school in contact brengen met organisaties, zoals Stichting School & Veiligheid, die de school desgewenst kunnen ondersteunen.
Welke maatregelen uit de vorig jaar gepresenteerde Strategie Bestrijding Antisemitisme kunnen worden ingezet om de ontstane situatie op het UWC Maastricht aan te pakken?
Allereerst ondersteunt de handreiking «omgaan met antisemitische incidenten op scholen», ontwikkeld door het Ministerie van OCW in samenwerking met de NCAB en het CIDI, de school bij het herkennen van, omgaan met en melden van antisemitische incidenten.2
Daarnaast omvat de kabinetsbrede strategie een hoofdstuk «onderwijs en preventie» en «wegnemen van voedingsbodem voor antisemitisme».3 Het UWC Maastricht geeft aan actief bij te dragen aan het vergroten van kennis over het Joodse leven en de Joodse geschiedenis. Door leerlingen met diverse achtergronden samen te brengen en hen de ruimte te geven om hun persoonlijke verhalen, overtuigingen en tradities te delen, faciliteert de school wederzijds begrip en de interculturele en interreligieuze dialoog. Een concreet voorbeeld hiervan is het samen vieren van Chanoeka met leerlingen van diverse achtergronden. Ook organiseert de school lessen over en bezoeken aan gedenktekens en authentieke locaties.
Ter ondersteuning van leraren bij invulling van de burgerschapsopdracht volgen alle leraren van het UWC Maastricht trainingen voor het voeren van gesprekken over maatschappelijk gevoelige thema’s in de klas. Tevens is er een uitgebreid programma waarin mentoren zich met hun leerlingen richten op onderwerpen zoals relaties, omgaan met conflict en het voeren van dialogen op respectvolle wijze.
Volgens de inspectie handelt de school, op basis van recent contact, in lijn met de nationale actiepunten om antisemitisme in het onderwijs en/of onder jongeren te bestrijden en een cultuur van respect en diversiteit te bevorderen.
Tot slot verwijs ik naar de oprichting van de Taskforce Bestrijding Antisemitisme. Deze Taskforce gaat het komend jaar op hoog niveau aan de slag met het doen van gerichte voorstellen voor maatregelen ten behoeve van de veiligheid van Joden. Hier valt ook de veiligheid van Joodse studenten op hogescholen en universiteiten en het weren van antisemitische sprekers op hogescholen en universiteiten onder.
Bent u bekend met het bericht inzake het onderzoek van het Openbaar Ministerie naar Ongehoord Nederland vanwege «man/vrouw, geen X» in vacaturetekst voor hoofdredacteur?1
Ja, daar ben ik mee bekend.
Vindt u het niet vreemd dat, terwijl het OM zegt geen tijd te hebben om vervolging in te stellen van de XR-snelwegblokkeerders en dat zij vrijwel alle Jodenjagers in Amsterdam vrijuit laat gaan, het OM zich wel bezig denkt te moeten houden met onderzoek naar omroep ON! omwille van een vacature invulling?
Het Openbaar Ministerie stelt op eigen gezag en op basis van kenbare uitgangspunten strafrechtelijke onderzoeken in. Ik heb geen reden om er aan te twijfelen dat het Openbaar Ministerie in dit geval daarvan af zou wijken.
Erkent u dat er biologisch gezien slechts twee geslachten zijn, namelijk man en vrouw?
Nee, er is sprake van seksediversiteit. De meeste mensen in Nederland hebben geslachtskenmerken die vallen binnen de normatieve definitie van een mannelijk of vrouwelijk lichaam. Er zijn ook intersekse personen. Dat zijn mensen die biologisch gezien geboren worden met een lichaam dat niet past binnen de heersende definities van mannelijk of vrouwelijk lichaam.
Deelt u de mening dat de Omroep Ongehoord Nederland over haar eigen HR-selectie gaat?
Ja, alle omroepen gaan over hun eigen personeelsbeleid. Daarbij hebben zij zich, net als iedereen, te houden aan de regels die onder andere op het gebied van gelijke behandeling gelden.
Welke maatregelen gaat u nemen om de prioriteiten van het OM op orde te krijgen om Nederland daadwerkelijk veilig te maken?
Zoals afgeleid mag worden uit mijn antwoord op vraag 2 zie ik naar aanleiding van deze zaak geen aanleiding om maatregelen te nemen die het Openbaar Ministerie betreffen.
Kunt u deze vragen voor het eind van volgende week beantwoorden?
Dat is helaas niet gelukt.
Het bericht dat krakers zich een bewoond appartement in Amsterdam hebben toegeëigend. |
|
Ralf Dekker (FVD) |
|
David van Weel (minister ) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht dat 28 januari j.l. in De Telegraaf verscheen betreffende één of meerdere krakers die zich de woning van Paul Berden (22) hebben toegeëigend, nadat hij enkele dagen afwezig is geweest van zijn studentenwoning in Amsterdam?
Ja, daar ben ik mee bekend.
Bent u ermee bekend dat Paul Berden al een aantal dagen machteloos staat tegenover de krakers, die zijn sloten hebben vervangen en ter provocatie zelfs een anarchistische krakersvlag uit het raam hebben gehangen?
Deelt u de opvatting dat er een ongekend gevaarlijk precedent wordt geschapen door deze zaak niet met spoed, dezelfde dag nog, af te handelen, de woning te ontruimen en de krakers gepast te straffen?
Kunt u toezeggen dat de krakers nog deze week verwijderd worden uit het pand zodat de rechtmatige bewoner er weer kan intrekken? Zo nee, waarom niet?
Is het gebruikelijk dat er meerdere dagen voorbijgaan voordat woningen worden ontruimd en de krakers worden gestraft in dergelijke gevallen – ook wanneer huurder en verhuurder tijdig aan de bel trekken met het huurcontract (e.a. bewijs) ter verificatie van eigendom? Zo ja, deelt de Minister de opvatting dat in het geval van Paul Berden en in soortgelijke gevallen sneller moet worden opgetreden, mede zodat het geen precedent schept voor krakers die hetzelfde van plan zijn als deze kraker(s)? Zo nee, hoe komt het dat het in dit geval zo lang duurt voordat deze jongen terug in zijn woning kan en de krakers worden gestraft en eventuele schade aan de woning of inboedel kan worden verhaald door de huurder en/of de verhuurder van de woning?
Komt Paul Berden niet het woonrecht toe? Zo ja, waarom wordt er dan niet voortvarender opgetreden tegen de krakers die zijn thuis zijn binnengedrongen? Zo nee, waarom niet?
Kunt u deze vragen afzonderlijk en zo spoedig mogelijk, in ieder geval voor het einde van deze week, beantwoorden?
Een afzonderlijke beantwoording van de vragen is achterhaald nu het betreffende pand reeds ontruimd was op het moment dat de vragen ingediend zijn. Het is mij helaas niet gelukt om de vragen binnen de door u gestelde termijn te beantwoorden.
Het bericht 'Zie de mens, niet het getal'; Senioren lopen aan tegen 'discriminatie op basis van leeftijd', ouderenorganisatie luidt noodklok' |
|
Harmen Krul (CDA), Eline Vedder (CDA), Inge van Dijk (CDA) |
|
Fleur Agema (minister ) (PVV), Eelco Heinen (minister ) (VVD), Barry Madlener (minister ) (PVV), Eppo Bruins (minister ) (NSC), Dirk Beljaarts (minister ) , Eddy van Hijum (minister ) (CDA), Judith Uitermark (minister ) (NSC), Vicky Maeijer (PVV) |
|
![]() |
Zou u willen reageren op elk van de bevindingen in het artikel ««Zie de mens, niet het getal». Senioren lopen aan tegen «discriminatie op basis van leeftijd», ouderenorganisatie luidt noodklok»?1
Leeftijdsdiscriminatie is een ernstig verschijnsel. We spreken van leeftijdsdiscriminatie als leeftijd ten onrechte wordt gebruikt als onderscheidmakend criterium. Voor onderscheid op grond van leeftijd kan soms een goede reden zijn, waardoor het onderscheid gerechtvaardigd is. In het Commissiedebat over discriminatie van 29 januari jongstleden heb ik aangeven dat ik graag met ANBO-PCOB in gesprek ga over het onderzoek waarover dit artikel gaat. Daarbij wil ik ook graag bespreken welke redenen worden gegeven als ouderen tegen onderscheid op grond van leeftijd aanlopen.
Wat vindt u van het feit dat maar liefst een op de drie 65-plussers in Nederland te maken heeft gehad met discriminatie op basis van hun leeftijd?
Het gegeven dat zoveel ouderen leeftijdsdiscriminatie ervaren is voor mij aanleiding om met ANBO-PCOB verder te spreken over de resultaten van dit onderzoek, om te bezien welke aanpak nodig is om dit cijfer omlaag te brengen.
Hoe brengt u discriminatie op basis van leeftijd in kaart? Welke onderzoeken zijn er gedaan naar discriminatie op basis van leeftijd? Welke onderzoeken naar discriminatie op basis van leeftijd zijn nu gaande?
Jaarlijks wordt er onderzoek gedaan naar alle meldingen en registraties van (ervaren) discriminatie bij de antidiscriminatievoorzieningen (adv’s), het Meld.Online Discriminatie (MOD), het College voor de Rechten van de Mens (CRM), de Nationale ombudsman en de Kinderombudsman.2 Dit rapport bevat ook cijfers van de verschillende instanties over leeftijdsdiscriminatie. De meldcijfers over 2024 zullen eind april 2025 worden gepubliceerd.
Daarnaast wordt met de Werkgevers Enquête Arbeid (WEA) en de Nationale Enquête Arbeidsomstandigheden (NEA) het arbeidsbeleid in Nederland vanuit het perspectief van werkgevers en werknemers gemonitord. Hierbij wordt ook gekeken naar ervaren discriminatie op de werkvloer. De WEA wordt elke twee jaar uitgevoerd door TNO en de NEA wordt elk jaar uitgevoerd door CBS en TNO. De volgende WEA staat voor 2026 gepland. De NEA van 2024 zal dit voorjaar gepubliceerd worden.
Zou u inzicht willen geven in de bij u al bekende cijfers op het gebied van discriminatie op basis van leeftijd?
Uit het rapport «Discriminatiecijfers in 2023» zien we dat in dat jaar 232 meldingen van leeftijdsdiscriminatie binnen zijn gekomen bij adv’s op een totaal van 6.351 meldingen. De meeste meldingen over leeftijdsdiscriminatie gaan over uitsluiting op de arbeidsmarkt.3
Uit de Monitor Discriminatiezaken in 2024 blijkt dat het CRM in dat jaar 99 meldingen ontving over leeftijdsdiscriminatie op in totaal 1.847 meldingen. Het CRM behandelde 32 verzoeken om een oordeel over leeftijdsdiscriminatie op in totaal 621 verzoeken.4
In de NEA van 2023 gaf 11% van de werknemers aan zich gediscrimineerd te voelen op het werk in de afgelopen 12 maanden. Discriminatie vanwege afkomst (2,9%) kwam het meest voor op de voet gevolgd door leeftijd (2,6%).5
Zou u op elk van de in het aangehaalde nieuwsartikel genoemde voorbeelden en aspecten van discriminatie op basis van leeftijd willen reflecteren en daarbij willen ingaan op de vraag waarom het hier discriminatie op basis van leeftijd betreft, wat de impact van die vorm van discriminatie op basis van leeftijd is in het leven van mensen en waarom dit aspect van discriminatie op basis van leeftijd aangepakt zou moeten worden?
In het artikel komen mensen aan het woord die zich gediscrimineerd voelen vanwege hun leeftijd vanwege de afwijzing voor een vrijwilligersfunctie, een medische behandeling, het verlagen van de limiet van een creditcard en het niet verlengen van een contract voor een leaseauto. Zonder op individuele gevallen in te kunnen gaan, vind ik het onacceptabel als mensen ten onrechte vanwege hun leeftijd worden buitengesloten van (vrijwilligers)werk of bepaalde diensten. Uit het artikel blijkt dat leeftijdsdiscriminatie, net als andere vormen van discriminatie, op de betrokkenen een grote impact kan hebben.
De Wet gelijke behandeling op grond van leeftijd bij de arbeid verbiedt leeftijdsdiscriminatie bij werk en beroepsonderwijs. De wet is ook van toepassing op de toegang tot vrijwilligerswerk. Ouderen die leeftijdsdiscriminatie ervaren kunnen hun zaak voorleggen aan het CRM, die kan oordelen over de vraag of in een voorliggend geval sprake is van onderscheid op grond van leeftijd en zo ja, of de organisatie die voor de afwijzing verantwoordelijk is daarvoor een objectieve rechtvaardiging heeft aangevoerd. Uit de uitspraken van het College blijkt dat bijvoorbeeld een afwijzing voor een vrijwilligersfunctie op de betrokken een enorme impact kan hebben.
Welke actieplannen zijn er om discriminatie op basis van leeftijd in het financiële domein aan te pakken?
Er zijn geen speciale actieplannen die zich specifiek richten op discriminatie op basis van leeftijd in het financiële domein.
Bent u bekend met discriminatie op basis van leeftijd op het gebied van de limitieten van creditcards? Zo nee, zou u dit in kaart willen laten brengen? Zo ja, zou u deze informatie willen delen met de Kamer?
De Minister van Financiën heeft geen signalen ontvangen dat sprake is van leeftijdsdiscriminatie bij het bepalen van de kredietlimiet bij creditcards. De Autoriteit Financiële Markten (de AFM) heeft op navraag eveneens aangegeven nauwelijks signalen te ontvangen over consumenten die leeftijdsdiscriminatie ervaren bij creditcards. Op basis hiervan ziet de AFM geen aanleiding voor nader onderzoek. Gelukkig heeft ook maar 1% van de respondenten van het surveyonderzoek van ANBO-PCOB (allemaal 65 jaar of ouder) aangegeven uitsluiting of benadeling te hebben ervaren bij het aanvragen van een creditcard. Desalniettemin benadrukt de Minister van Financiën dat discriminatie altijd onacceptabel is, en dat banken en creditcardbedrijven de plicht hebben om zoveel mogelijk maatregelen te nemen om dit tegen te gaan.
Hoewel dit voor de meeste creditcards niet verplicht is, voeren veel banken en creditcardbedrijven een kredietwaardigheidsbeoordeling van hun klanten uit voordat zij overgaan tot het verschaffen van een creditcard en het bepalen van de kredietlimiet. Variabelen waarnaar hierbij wordt gekeken, zijn onder meer de hoogte en bron van de inkomsten van een consument. Hoewel de leeftijd soms indirect kan worden afgeleid uit de bron van inkomsten, speelt deze in beginsel geen rol bij de beoordeling. Wel is het mogelijk dat de hoogte van de kredietlimiet op een gegeven moment niet meer passend is voor een consument die bijvoorbeeld niet meer werkt, van een AOW moet rondkomen en daardoor minder inkomsten heeft. Het belang van de klant staat bij een herbeoordeling van een kredietlimiet centraal.
Zou u bij de voorgaande vraag ook willen ingaan op wat u concreet gaat doen om dit tegen te gaan?
Zie het antwoord op vraag 7. Er is momenteel geen aanleiding om acties te ondernemen.
Zou u bij de voorgaande twee vragen ook willen ingaan op welke verantwoordelijkheid banken en creditcardbedrijven op dit gebied hebben?
Ik verwijs naar het antwoord op de vragen 7 en 8.
Hoe reflecteert u op het gegeven dat discriminatie op basis van leeftijd plaatsvindt in een sociale context waarbij mensen wellicht discriminatie kunnen ervaren, terwijl degene die dit overbrengt dit niet bedoeld heeft als discrimininatie op basis van leeftijd?
Net als andere vormen van discriminatie kan leeftijdsdiscriminatie zowel bewust als onbewust plaatsvinden. In het juridisch kader is niet relevant of discriminatie bewust of onbewust is. Het gaat er om of er voor het maken van onderscheid op grond van leeftijd een objectieve rechtvaardiging is of niet. Vooral ouderen lopen vaak tegen onbewuste vooroordelen aan. Daarom is het goed dat het onderzoek van ANBO-PCOB duidelijk maakt dat onderscheid op grond van leeftijd op diverse terreinen voorkomt en laat zien dat veel ouderen leeftijdsdiscriminatie ervaren. Ik hoop dat dit leidt tot meer aandacht voor het tegengaan van onterechte uitsluiting van ouderen.
Hoe beziet u in het licht van de vorige vraag de discussie over discriminatie op basis van leeftijd binnen het terrein van werksituaties en arbeidsverhoudingen, zoals het bewust of onbewust doen van aannames over inzetbaarheid, promotiemogelijkheden, etcetera?
Discriminatie op de arbeidsmarkt komt in Nederland nog altijd voor en blijft een hardnekkig probleem. Teveel mensen krijgen te maken met ongelijke kansen op basis van bijvoorbeeld afkomst, geslacht en ook leeftijd. Arbeidsmarktdiscriminatie kan ontstaan vanuit kwaadwillende motieven, maar vaker gebeurt het vanuit onbewuste vooroordelen en onbekendheid. In beide gevallen is dit onacceptabel en zorgt arbeidsmarktdiscriminatie ervoor dat mensen zich niet geaccepteerd voelen. Mensen die gediscrimineerd worden ervaren meer stress, verzuimen vaker en leven ook vaker in armoede. Het zorgt er tevens voor dat talent onbenut blijft, terwijl iedereen op dit moment nodig is op de arbeidsmarkt. Arbeidsmarktdiscriminatie moet daarom zoveel mogelijk worden voorkomen. Om deze reden zet het kabinet in op het aanpakken van arbeidsmarktdiscriminatie en de bewustwording van werkgevers en werknemers op dit gebied.
Welke actieplannen zijn er om discriminatie binnen werksituaties en op de arbeidsmarkt aan te pakken?
Dit jaar loopt het actieplan arbeidsmarktdiscriminatie 2022–2025 af. De aanpak van arbeidsmarkdiscriminatie, het bevorderen van gelijkwaardige kansen en het creëren van bewustwording rond diversiteit en inclusie vraagt echter om onverminderde inzet. Daarbij is het van belang om de aanpak meer te richten op wat werkgevers en werknemers echt nodig hebben. Daarom zal de inzet gecentraliseerd worden onder het onlangs aangekondigde Offensief Gelijke Kansen.6 Dit is een grondenbrede aanpak omdat uitsluiting op basis van bijvoorbeeld afkomst en geslacht net zo onacceptabel is als uitsluiting op basis van leeftijd. Het Offensief zal langs drie pijlers bijdragen aan het tegengaan van arbeidsmarktdiscriminatie:
Bent u bekend met discriminatie op het gebied van leeftijd bij de verhuur van voertuigen? Zo nee, zou u dit in kaart willen brengen? Zo ja, zou u mogelijke maatregelen willen opsommen om dit tegen te gaan?
Het is bekend dat verhuur van (deel)voertuigen door sommige aanbieders voor bepaalde leeftijdscategorieën is uitgesloten of dat hier meerkosten voor zijn. Het beeld is dat dit zowel het geval is bij jongeren als bij ouderen. Verzekeraars gebruiken rekenmodellen en risico-inschattingen om de premie te berekenen. Bij sommige leeftijdscategorieën schatten ze deze risico’s anders in.
Het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat is bereid om een onderzoek uit te (laten) voeren naar verzekeringen en de premies van de verhuur van voertuigen. In het kader van verzekeringen van deelvoertuigen is eerder ook al met uw Kamer hierover gesproken zoals bij het Commissiedebat auto van 15 juni 2023 en is eerder in een Kamerbrief ook ingegaan op het vraagstuk verzekeren.7
Het ministerie krijgt vanuit het in 2023 gestarte samenwerkingsprogramma Natuurlijk!Deelmobiliteit eveneens signalen dat het vraagstuk van verzekeringen ook speelt bij deelmobiliteit en ook voor deelauto’s. Zo heeft een grote aanbieder van deelauto’s eind 2024 de minimumleeftijd verhoogd van 18 naar 21 jaar en een eis gesteld van minimaal 12 maanden rijbewijsbezit. Het voornemen is om voor de zomer te starten met het onderzoek en daarin ook ervaringen van de markt en de reeds gedane pilots mee te nemen. Bovendien zal het gesprek worden aangegaan met verzekeraars over mogelijke maatregelen. Na afronding, beoogd eind van dit jaar, zal het onderzoek door de bewindspersonen van IenW naar de Kamer worden gestuurd.
Zou u bij de voorgaande vraag ook willen aangeven welke van deze maatregelen u gaat uitvoeren?
Ja, zie het antwoord op vraag 13.
Welke actieplannen zijn er om juist in te zetten op de meerwaarde die senioriteit met zich meebrengt, zoals wijsheid en levenservaring?
Er zijn voor zover mij bekend geen actieplannen die daarop inzetten. Het kabinet ziet de meerwaarde die senioriteit met zich meebrengt, bijvoorbeeld op het werk. Het is aan werkgevers om op een goede manier vorm te geven aan de overdracht van kennis en vaardigheden van ervaren medewerkers aan jongere collega’s.
Hoe reflecteert u in het licht van de voorgaande drie vragen op discriminiatie op basis van leeftijd bij bijvoorbeeld autoverhuurbedrijven, waarbij senioriteit meer dan eens juist ruimere rijervaring betekent?
Het CBR is belast met het beoordelen van de rijvaardigheid. Om te mogen rijden, moet iemand geestelijk en lichamelijk gezond zijn. Vanaf de leeftijd van 75 jaar is een 5-jaarlijkse keuring om dit te beoordelen. Zoals in het antwoord op vraag 13 aangegeven is het bekend dat verzekeraars op basis van hun rekenmodellen de premies berekenen en dat leeftijd en de duur van het rijbewijsbezit hier soms ook een onderdeel van uitmaken. Op dit moment heeft het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat nog geen gedetailleerd beeld van deze situatie. Het is daarom lastig om hierover een onderbouwd standpunt te geven. Mocht er een situatie voordoen waarbij er een vermoeden bestaat van leeftijdsdiscriminatie, kan er altijd een klacht worden ingediend bij de aanbieder van een huur/deelvoertuig.
Hoe beziet u discriminatie op basis van leeftijd in het licht van de toenemende vergrijzing?
Ouderen vormen een essentieel onderdeel van onze samenleving. Zeker met het oog op de vergrijzing heeft de samenleving ouderen hard nodig. Veel ouderen verrichten vrijwilligerswerk binnen ziekenhuizen, de lokale politiek, verenigingen en andere organisaties. Uit het onderzoek van ANBO-PCOB blijkt dat een op de vijf ouderen weleens ontmoedigd is om iets te proberen na ervaren leeftijdsdiscriminatie. Juist omdat we door de vergrijzing als samenleving in de toekomst alleen maar vaker een beroep zullen moeten doen op ouderen, moet leeftijdsdiscriminatie worden tegengegaan zodat ouderen gemotiveerd blijven om mee te doen.
Zou u voorgaande vraag ook willen beantwoorden in het licht van het feit dat toenemende vergrijzing zorgt voor een noodzaak dat in veel sectoren juist extra mensen, in het bijzonder ook mensen op gevorderde leeftijd, nodig zijn in de economie, en dat discriminatie op basis van leeftijd mensen juist zal afhouden van doorwerken op latere leeftijd?
Leeftijdsdiscriminatie mag nooit een barrière zijn voor mensen om door te werken op een latere leeftijd. Daarom is het goed dat we zien dat in Nederland ouderen rond de pensioensleeftijd steeds langer participeren op de arbeidsmarkt.8 Toch laat onderzoek van het NIDI en de ANBO-PCOB zien dat 50-plussers en 65-plussers vaker leeftijdsdiscriminatie ervaren op de arbeidsmarkt, ook bij het solliciteren naar een nieuwe baan.9 Ook vanuit een economisch perspectief is het kwalijk als 50-plussers minder werken dan zij willen en kunnen. Zeker in het licht van de toenemende vergrijzing is het essentieel dat iedereen die een bijdrage kan leveren, dit ook kan doen. De «grijze druk» – het aantal ouderen ten opzichte van het aantal mensen van werkende leeftijd – blijft de komende decennia immers toenemen. Dit stelt de samenleving voor grote uitdagingen, onder meer bij het openhouden van sociale voorzieningen en het in stand houden van economische groei. Daarom is het nu, maar al helemaal in de toekomst, belangrijk dat iedereen die zijn steentje wil bijdragen dit ook kan doen en niet belemmerd wordt door discriminatie op basis van leeftijd.
Zijn er cijfers en onderzoeken bekend van de economische impact van discriminatie op basis van leeftijd? Zo ja, zou u die met de Kamer willen delen, welke conclusies trekt u daaruit en welke acties bent u van plan om uit te voeren? Zo nee, zou u deze impact willen laten onderzoeken?
Er is voor de Nederlandse context geen specifiek onderzoek naar de economische impact van discriminatie op basis van leeftijd. Het kabinet acht een dergelijk onderzoek ook niet nodig omdat leeftijdsdiscriminatie ten alle tijden ongewenst is, ongeacht de economische impact ervan.
Zou u willen reageren op het onderzoek naar leeftijdsdiscriminatie van ANBO-PCOB en zou u daarbij op elk van de conclusies en aanbevelingen afzonderlijk willen ingaan?2
Elk geval van discriminatie is er één te veel. Als senioren discriminatie ervaren bij bijvoorbeeld het aanvragen van een lening of een creditcard, is dat zeer vervelend. Zoals hierboven in antwoord op vraag 7 is aangegeven, zou het kunnen gebeuren dat bepaalde leningen of creditcards vanaf een bepaald moment niet meer passen bij een meer seniore consument die niet meer werkt en rondkomt van een AOW. In dat geval is het ook de verantwoordelijkheid van financiële instellingen om – in het belang van de consument – een lening of limiet opnieuw te beoordelen. Daarnaast is het zo dat de Minister van Financiën – ook op navraag bij de AFM – nauwelijks signalen ontvangt over leeftijdsdiscriminatie in het financiële domein. Er is daarom geen aanleiding om op dit punt tot actie over te gaan.
Momenteel is de Minister van VWS bezig met een beleidsreactie op het rapport «Leeftijd is maar een getal».11 In deze beleidsreactie zal zij ook terugkomen op de resultaten en conclusies van dit onderzoek. De Tweede Kamer ontvangt deze beleidsreactie voor de zomer, zoals eerder gecommuniceerd.12
Het onderzoek van ANBO-PCOB komt overeen met de resultaten die ook uit de NEA of uit de jaarlijkse rapportage over discriminatiemeldingen komt. Leeftijdsdiscriminatie op de arbeidsmarkt is en blijft een groot probleem. Maar ook uitsluiting op basis van andere gronden, zoals afkomst of handicap, komt nog steeds voor op de arbeidsmarkt. Op dit moment is er nog steeds sprake van grote arbeidsmarkttekorten en het is ook daarom van belang dat iedereen gelijke kansen krijgt. Met het Offensief Gelijke Kansen beoogt de Minister van SZW ervoor te zorgen dat iedereen mee kan doen op de arbeidsmarkt en er meer bewustwording komt over bijvoorbeeld objectieve werving en selectie. Op deze manier zal het Offensief een bijdrage leveren aan het verder terugdringen van arbeidsmarktdiscriminatie en het beter benutten van talent.
Daarnaast wordt er op verschillende manieren ingezet om leeftijdsdiscriminatie op het vrijwilligerswerk te verminderen. Voorbeelden hiervan zijn dat de Vereniging Nederlandse Organisaties Vrijwilligerswerk (NOV) sinds 2023 vanuit het Ministerie van VWS een subsidie ontvangt om vrijwilligersorganisaties beter in staat te stellen vrijwilligerswerk te organiseren voor een meer diverse populatie aan vrijwilligers. Daarnaast ontvangt NOV een subsidie voor het programma Samen Ouder Worden. Samen Ouder Worden zet zich landelijk in voor nieuwe samenwerkingen met ouderen, vrijwilligers- en bewonersinitiatieven, gemeente en met beroepskrachten in zorg en welzijn, die aansluiten bij de wensen en voorkeuren van ouderen.
Het onderzoek van ANBO-PCOB geeft een indicatie dat leeftijd een rol speelt bij het verzekeren van huur- en deelvoertuigen. Het is het beeld van het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat dat dit vraagstuk speelt zowel voor de jongere leeftijden als de oudere leeftijden. Zoals in het antwoord op vraag 13 aangegeven is het ministerie voornemens om op korte termijn een onderzoek te starten.
Zou u bij de beantwoording van voorgaande vraag ook per conclusie en aanbeveling willen ingaan op welke acties u aan die conclusie of aanbeveling verbindt?
Zie mijn antwoord op vraag 20.
Zou u willen reflecteren op welke rol gemeenten, als overheid die het dichtst bij inwoners staat, maar ook wijkteams en organisaties binnen het sociaal domein, kunnen spelen bij het signaleren en het aanpakken van discriminatie op basis van leeftijd?
Gemeenten hebben een belangrijke rol bij de aanpak van discriminatie. Movisie heeft een handreiking opgesteld voor gemeenten, getiteld: bouwen aan discriminatiebeleid.13
Deze handreiking bevat alle benodigde informatie voor gemeenten in hun rol als beleidsmaker, dienstverlener en werkgever en bevat links naar de belangrijkste bronnen voor een complete aanpak van discriminatie.
Zou u op een rij willen zetten welke acties en maatregelen er worden genomen om andere vormen van discrimininatie tegen te gaan, en daarbij willen aangeven welke mogelijkheden er zijn om die acties en maatregelen ook toe te passen om discriminiatie op basis van leeftijd tegen te gaan?
Dit kabinet treedt daadkrachtig op tegen alle vormen van discriminatie. De Nationaal Coördinator tegen Discriminatie en Racisme heeft een belangrijke rol om met de samenleving, partijen, organisaties en de Rijksoverheid de aanpak van discriminatie te versterken. De Rijksbrede aanpak van discriminatie komt samen in de Nationale Programma’s tegen Discriminatie en Racisme. Op dit moment wordt gewerkt aan een derde programma, waaraan ook een meerjarenagenda wordt toegevoegd.
Deelt u de analyse dat de Rijksoverheid juist veel ambitie zou moeten hebben op het gebied inzetten op de kracht van mensen op gevorderde leeftijd en de kansen die hier liggen? Zo ja, welke acties koppelt u hieraan?
Ik deel deze analyse zeker. Ik zie dat er kansen liggen zowel bij de inzetbaarheid van mensen op gevorderde leeftijd als bij de inzet van talent die op andere discriminatiegronden worden uitgesloten zoals afkomst of geslacht. Ik vind uitsluiting op de arbeidsmarkt onacceptabel en daarom probeer ik via het Offensief Gelijke Kansen meer kansen te bieden voor iedereen en discriminatie op alle gronden, waaronder leeftijd, tegen te gaan.
Wat is in het licht van de voorgaande vraag de stand van zaken van het Pact voor de Ouderenzorg, waarin het niet alleen draait om het verbeteren van de kwaliteit van zorg, maar juist ook om de vergroting van waardering voor ouderen?
Als vervolg op het programma Langer Thuis en het Pact voor de ouderenzorg, is het vorige kabinet gestart met het programma Wonen Ondersteuning en Zorg voor Ouderen (WOZO). Een belangrijk uitgangspunt van dit programma is de kracht van ouderen. Ouderen zijn belangrijk in onze samenleving. Ze hebben levenservaring en wijsheid en kunnen zo o.a. fungeren als opleider, mentor, oppas of vrijwilliger. Het vervolg van WOZO wordt onderdeel van het hoofdlijnenakkoord ouderenzorg.
Welke acties heeft u voor ogen om de ambities uit het Pact voor ouderenzorg nieuw leven in te blazen?
De prioriteit van dit kabinet is om te komen tot een hoofdlijnenakkoord ouderenzorg. Het belangrijkste doel van dit hoofdlijnenakkoord is om onbeheersbare arbeidsmarkttekorten af te wenden en te zorgen dat de ouderenzorg financieel houdbaar wordt. De ambities uit het eerdere Pact voor de Ouderenzorg komen hier deels in terug.
Deelt u de opvatting dat in het licht van de vorige vraag ook de in het verleden opgezette actieagenda Eén tegen Eenzaamheid een weg vooruit biedt om de problematiek van discriminatie op het gebied van leeftijd te voorkomen?
Het actieprogramma Eén tegen eenzaamheid (2018–2025) heeft geleid tot een veelzijdig en sterk netwerk van gemeenten, landelijke en lokale organisaties, bedrijven, burgerinitiatieven en instellingen om eenzaamheid in Nederland te verminderen, van jong tot oud. Het voorkomen van discriminatie op het gebied van leeftijd is geen onderdeel van de huidige doelen van het actieprogramma. Wel zijn er diverse partijen binnen de Nationale Coalitie tegen Eenzaamheid die een belangrijke rol spelen bij het voorkomen van leeftijdsdiscriminatie onder ouderen zoals het Ouderenfonds, Stichting UP! en stichting Oud Geleerd Jong Gedaan.
Zo ja, welke plannen heeft u om de actieagenda Eén tegen Eenzaamheid verder uit te voeren, te versterken en uit te bouwen?
Het huidige actieprogramma Eén tegen eenzaamheid (2018–2025) is aangekomen in het laatste jaar, maar de maatschappelijke opgave om eenzaamheid te voorkomen en verminderen blijft. De Staatssecretaris van LMZ werkt daarom aan een structurele aanpak Eén tegen eenzaamheid vanaf 2026 waarbij gemeenten, organisaties, maatschappelijke initiatieven, kennisinstellingen, bedrijven en Rijksoverheid zich samen inzetten voor meer verbinding en ontmoeting in het dagelijkse leven van mensen. Door eenzaamheid te signaleren en mensen te ondersteunen om in actie te komen en een stevig sociaal netwerk op te bouwen. In de voortgangsrapportage die op 21 februari jongstleden naar uw Kamer verstuurd, is de structurele aanpak toegelicht.14 Eind van dit jaar wordt uw Kamer hierover in meer detail geïnformeerd.
Zou u willen reflecteren op de vraag hoe het voorkomen van discriminatie op basis van leeftijd samenhangt met investeren in gemeenschapszin, sociale samenhang en het mensen in staat stellen voor het omkijken naar de ander?
Een sterke sociale basis bevordert sociale samenhang in dorpen, wijken en buurten en kan een grote rol spelen in het tegengaan van leeftijdsdiscriminatie en stimuleren van inclusie. Door maatschappelijke partners in de sociale basis worden (onder andere voor senioren) ontmoetingen gearrangeerd en verbindingen gelegd met personen, organisaties en/of activiteiten die ondersteuning kunnen bieden.
De sociale basis biedt mensen niet alleen de mogelijkheid om mee te doen aan het maatschappelijk leven, maar kan ook bijdragen aan het gevoel «erbij te horen». Dit gevoel kan worden versterkt door de verbinding op te zoeken met personen uit een vergelijkbare (leeftijds-)groep. Zo organiseren buurthuizen vaak ontmoetingen en activiteiten voor senioren waarbij zij onderling ervaringen kunnen uitwisselen. Maar dit gevoel kan ook worden versterkt door bruggen te slaan met mensen die tot een andere (leeftijds-)groep behoren. Bijvoorbeeld door intergenerationeel contact in vrijwilligerswerk. De Vereniging Nederlandse Organisatie Vrijwilligerswerk (NOV) heeft in het programma «Samen Ouder Worden» een actielijn opgenomen waarin contact tussen oudere en jongere generaties wordt gestimuleerd door activiteiten te organiseren waarin de verschillende generaties samenwerken. Investeren in gemeenschapszin en een sterke sociale basis kan op deze manier begrip tussen verschillende leefwerelden creëren waardoor stigma’s en discriminatie worden tegengegaan.
Met de huidige en aanvullende zorgakkoorden zetten de Minister van VWS, de Staatssecretaris van LMZ en de Staatssecretaris van JPS zich verder in op het verbeteren van de mogelijkheden voor mensen om elkaar te ontmoeten, zich te ontplooien, te ontspannen en elkaar te helpen.
Hoe beziet u in het licht van voorgaande vraag ook de samenhang met de voornemens om mensen langer thuis te laten wonen, zoals het Programma «Langer Thuis»?
Ouderen verdienen zorg en ondersteuning die bijdraagt aan hun kwaliteit van leven. Voor ouderen voor wie een plek in het verpleeghuis nog niet aan de orde is, maar de zorgafhankelijkheid wel al gevorderd is, wordt terugkeer van de verzorgingshuizen onderzocht. Daarnaast wordt ingezet op realisatie van geclusterde zelfstandige woonvormen. Het gaat dus niet om langer thuis wonen als doel op zichzelf maar om een geschikte woonomgeving.
Zou u in het licht van de voorgaande zeven vragen willen reflecteren op de vraag hoe de aanpak van discriminiatie op basis van leeftijd samenhangt met gemeenschapszin en de rol van verenigingen, vrijwilligerswerk, maatschappelijke organisaties en kerken, maar ook met initiatieven als de maatschappelijke diensttijd?
Gemeenschapszin kan een rol spelen bij het tegengaan van leeftijdsdiscriminatie. Verenigingen, zorg- en welzijnsorganisaties, vrijwilligersorganisaties, kerken en initiatieven als de maatschappelijke diensttijd (MDT) – die onder de verantwoordelijkheid van de Staatssecretaris van OCW valt – hebben alle gemeen dat zij mensen met elkaar in contact brengen die elkaar anders wellicht niet ontmoet zouden hebben. Dit biedt de kans om elkaars perspectieven beter te begrijpen, met als gevolg dat vooroordelen verminderen.
Deelt u de opvatting dat vooroordelen over en discriminiatie op basis van leeftijd onder andere voorkomen kunnen worden door de bekendheid en affiniteit met de belevingswereld van mensen van gevorderde leeftijd te vergroten? Zo ja, welke acties koppelt u hieraan?
Deze opvatting wordt herkend. Hieruit volgt onder andere de keuzes die zijn gemaakt ten aanzien van de campagne praat vandaag over morgen. Deze campagne is tweede geworden in de top 10 ageing campagnes. Deze top tien gaat over initiatieven die erin slagen een krachtig, realistisch en inspirerend beeld neer te zetten van ouder worden.
Hoe beziet u in het licht van de voorgaande vraag maatschappelijke stages en de maatschappelijke diensttijd, die door jongeren onder andere wordt uitgevoerd in de ouderenzorg en bij hulp aan ouderen, en daarmee middelen zijn om jongeren kennis te laten maken met de genoemde belevingswereld?
De Maatschappelijke diensttijd (MDT), die onder de verantwoordelijkheid van de Staatssecretaris van OCW valt, en maatschappelijke stages bieden de mogelijkheid om jongeren en ouderen op een waardevolle manier met elkaar in contact te brengen. Ouderen ervaren steun en worden gezien, wat hen helpt om zich minder eenzaam te voelen. Tegelijkertijd krijgen jongeren de kans om de belevingswereld van ouderen te begrijpen, waardevolle levenslessen op te doen en hun gevoel van zingeving te versterken.
Welke actieplannen zijn er om discriminatie op basis van leeftijd bij vrijwilligerswerk, vrijwilligersorganisaties, verenigingen en stichtingen aan te pakken?
Er zijn geen speciale actieplannen die zich specifiek richten op discriminatie op grond van leeftijd bij vrijwilligerswerk, verenigingen en stichtingen. Wel wordt er op verschillende manieren ingezet om leeftijdsdiscriminatie op het vrijwilligerswerk te verminderen. Voorbeelden hiervan zijn dat de Vereniging Nederlandse Organisaties Vrijwilligerswerk (NOV) sinds 2023 vanuit het Ministerie van VWS een subsidie ontvangt om vrijwilligersorganisaties beter in staat te stellen vrijwilligerswerk te organiseren voor een meer diverse populatie aan vrijwilligers. Daarnaast ontvangt NOV een subsidie voor het programma Samen Ouder Worden. Samen Ouder Worden zet zich landelijk in voor nieuwe samenwerkingen met ouderen, vrijwilligers- en bewonersinitiatieven, gemeente en met beroepskrachten in zorg en welzijn, die aansluiten bij de wensen en voorkeuren van ouderen.