Het wegpesten van een transgenderstel in Heerlen |
|
Attje Kuiken (PvdA), Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
|
|
|
Kent u de berichten «Transgenderstel Heerlen verlaat flat om gedreig en gepest»1 en «Heerlen voert al jaren strijd tegen «transgender-pesters»»?2
Ja, die berichten ken ik.
Kent u meer voorbeelden van het wegpesten van LHBTI’s? Kent u de omvang van dit probleem? Zo ja, welke zijn die voorbeelden en wat is die omvang? Zo nee, wilt u hier onderzoek naar laten doen?
Mij bereiken met enige regelmaat signalen over homostellen, lesbische stellen of transgenders die zich genoodzaakt voelen om te verhuizen vanwege pesterijen. Dit is een maatschappelijk probleem. De beschikbare informatie, waaronder de jaarlijkse multi-agency rapportage met cijfers van politie en antidiscriminatievoorzieningen en de jaarlijkse cijferrapportage van het OM geven een beeld van de mate waarin LHBTI te maken hebben met discriminatie. Pesten kan een discriminatoire uiting zijn. De tweejaarlijkse LHBT-monitor van het SCP geeft daarnaast inzicht in de veiligheidsbeleving en slachtofferschap van LHBTI’s. Dat kan gaan om respectloos gedrag (pesten) tot geweldsincidenten. In aanvullend onderzoek naar wegpesten zie ik geen meerwaarde.
Beschikken lokale bestuurders en politie over voldoende mogelijkheden om personen, die LHBTI’s lastig vallen tot wegpesten aan toe, aan te spreken en aan te pakken? Zo ja, hoe kan het dan toch gebeuren dat het in het bericht genoemde paar weggepest is? Zo nee, waarom niet?
Ja, de lokale bestuurders en politie beschikken over voldoende mogelijkheden om personen, die LHBTI’s lastig vallen tot wegpesten aan toe, aan te spreken en aan te pakken. De aanpak van dergelijk pestgedrag is een lokale aangelegenheid, die maatwerk vraagt.
De gemeente Heerlen heeft aangegeven over voldoende instrumenten te hebben beschikt, waarbij het bestuursrechtelijk opleggen van een gebiedsverbod het meest krachtige middel was. De politie en de gemeente Heerlen hebben verschillende instrumenten ingezet, waaronder het voeren van waarschuwingsgesprekken met de ouders van de daders door de politie en burgemeester, het voeren van gesprekken met het transgenderstel om o.a. de hulpbehoefte in kaart te brengen door de burgemeester alsmede Anti Discriminatie Voorziening Limburg, Roze in blauw (politie) en de woningcorporatie, zichtbare aanwezigheid door de politie, rechercheonderzoek, plaatsing van mobiele camera’s, het opleggen van een gebiedsverbod aan de hoofddader en een gedragsaanwijzing voor enkele andere groepsleden. Ten slotte is mede hierdoor een dader veroordeeld. De gemeente Heerlen heeft aangegeven dat de pesters/daders stevig zijn aangepakt met alle mogelijke middelen uit het straf- en bestuursrecht en dat die aanpak effect heeft gehad. Desondanks heeft het transgenderstel besloten te willen verhuizen omdat zij zich niet meer prettig voelde in de flat. Ik kan me levendig voorstellen dat alles een dusdanige grote impact heeft gehad op de slachtoffers in Heerlen dat het hun, ondanks alle inzet van de politie en de gemeente, heeft doen besluiten te verhuizen.
Het beschermen van slachtoffers van haatcriminaliteit (hatecrime) en de aanpak van daders is een prioriteit voor dit kabinet en het lokaal bestuur. Het beleid is gericht op de aanpak van daders om de pesterijen tot een einde te brengen. Helaas is dit vaak niet van de ene op de andere dag te realiseren. Ook geven slachtoffers vaak aan, zoals ook hierboven aangegeven, dat de gebeurtenissen hun woon- en leefgenot en hun gevoel van veiligheid dusdanig aantasten dat zij zich genoodzaakt voelen te verhuizen.
Heeft u in het kader van uw Actieplan Veiligheid LHBTI acties ingezet om het wegpesten van LHBTI’s tegen te gaan? Zo ja, welke zijn dat en wat is het resultaat daarvan? Zo nee, waarom niet en bent u alsnog van plan aan dit probleem aandacht te gaan schenken en op welke wijze?
Het Actieplan Veiligheid LHBTI3 bevat diverse maatregelen die direct dan wel indirect bijdragen aan het tegengaan van pesterijen in de woonomgeving, variërend van het stimuleren van sociale acceptatie in de wijk (actiepunt 2), trainingen voor politiemedewerkers (actiepunt 5), weerbaarheidstrainingen (actiepunten 7 en 24), het stimuleren van meldingsbereidheid (actiepunten 12–15), aandacht voor veiligheid binnen de allianties van OCW (actiepunt 17), het gezamenlijk bepalen van de meest effectieve aanpak (actiepunt 20), maatjesprojecten (actiepunt 24), etc. Ik ben van mening dat het Actieplan daarmee voldoende handvatten biedt om de problematiek van pesterijen in de woonomgeving aan te kunnen pakken.
Het kabinet zal over zijn inspanningen om de maatregelen tot uitvoering te brengen en zal verantwoording afleggen via de jaarlijkse voortgangsbrief over het Nationaal Actieprogramma Discriminatie.
Ben u bereid om in overleg met de VNG en het Nederlands Genootschap van Burgemeesters te treden om te bezien of er nog aanvullende instrumenten nodig zijn om het wegpesten van LHBTI’s tegen te gaan? Zo ja, wilt u de Kamer op de hoogte stellen van de uitkomst van dat overleg? Zo nee, waarom niet?
Uit overleg met VNG en het Nederlands Genootschap van Burgemeesters zijn geen indicaties ontvangen dat gemeentebesturen/burgemeesters aanvullende instrumenten nodig hebben. Zie ook het antwoord op vraag 3.
De opnieuw opgelegde celstraf voor een Chinese internetdissident en de slechte gezondheidszorg in Chinese detentie |
|
Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Wat is uw reactie op het artikel «China jails award-winning cyber-dissident Huang Qi»1 en de verklaring vanuit de Europese Unie dat hierop volgde?2
Het kabinet maakt zich ernstige zorgen over de mensenrechtensituatie in China, de toenemende repressie, en de beperkingen die aan mensenrechtenverdedigers worden opgelegd. De veroordeling van Huang Qi is hier een voorbeeld van. Het kabinet onderschrijft de verklaring van de Europese Unie.3 Deze roept China op om verschillende dissidenten, waaronder Huang Qi, onmiddellijk vrij te laten.
Bent u bereid ook bilateraal bij de Chinese autoriteiten genoemde EU-verklaring onder de aandacht te brengen en daarmee aan te dringen op vrijlating, dan wel een eerlijk proces, voor Huang Qi? Zo ja, op welke termijn en bent u bereid ook andere EU-landen hiertoe aan te sporen? Zo nee, waarom niet?
Gedurende de 11e mensenrechtendialoog tussen Nederland en China op 20 juni 2018 heeft de mensenrechtenambassadeur reeds de zorgen van het kabinet over de vrijheid van meningsuiting en persvrijheid in China overgebracht. Daarbij heeft hij specifiek om een eerlijk proces voor de Chinese internetdissident Huang Qi verzocht. Een volgende bilaterale mensenrechtendialoog met China biedt gelegenheid om opnieuw zorgen over de veroordeling van Huang Qi over te brengen aan de Chinese autoriteiten.
De Nederlandse ambassade in Peking volgt de ontwikkelingen tevens nauwgezet en bespreekt individuele zaken lokaal in EU-verband.
Deelt u de mening dat elke persoon in detentie, ook in China, recht heeft op adequate medische zorg? En deelt u de zorgen dat dit allesbehalve gegarandeerd is in China?
Het kabinet deelt de mening dat elke persoon in detentie recht heeft op adequate medische zorg. Er is vaker sprake van berichtgeving over zorgwekkende omstandigheden van mensenrechtenverdedigers die in detentie zitten, o.a. met betrekking tot medische zorg.
Welke mogelijkheden ziet u, al dan niet in internationaal verband, om er bij de Chinese autoriteiten op aan te dringen dat zij zorg gaan dragen voor adequate medische zorg voor hun gedetineerden? Bent u bereid dit op korte termijn expliciet te doen voor Huang Qi vanwege zijn zorgelijke gezondheid? Zo nee, waarom niet?
Nederland blijft zich zowel bilateraal als in EU-verband inspannen om zorgen over individuele gevallen over te brengen. Tijdens een volgende bilaterale mensenrechtendialoog zal Nederland de situatie van Huang Qi wederom aan de orde stellen. Ook blijft Nederland inzetten op EU-verklaringen in de VN-Mensenrechtenraad waarin individuele gevallen worden genoemd.
Tbs voor verkrachters |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
|
|
|
Herinnert u zich de nog niet beantwoorde vragen van het lid Kuiken naar aanleiding van het bericht «Hoog tijd voor de «Anne Faber-norm»: bij verkrachting naast straf ook altijd tbs»?1
Ja.
Bent u, in het geval u de antwoorden op de eerder gestelde Kamervragen nu nog niet kunt geven, bereid om te laten onderzoeken of het mogelijk en wenselijk is om vast te leggen dat bij de ernstigste vormen van verkrachting uitgegaan zou moeten worden van een psychiatrische ziekte of stoornis en dat op grond daarvan een rechter tbs moet kunnen opleggen, waarbij de verdachte in de gelegenheid kan worden gesteld aan te tonen dat geen sprake is van een psychiatrische ziekte of stoornis? Zo ja, kunt u de Kamer over de uitkomst van dat onderzoek voor het einde van dit kalenderjaar op de hoogte stellen? Zo nee, waarom niet?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar het antwoord op vraag 3 en 4 van de Kamervragen ingezonden op 28 mei 2019.
Bent u bekend met de berichten in de internationale media «Bolsonaro declares «the Amazon is ours»»1, «Bolsonaros «alternative Fakten»»2, «Amazon deforestation accelerating towards unrecoverable «tipping point»»3, «Braziliaanse goudzoekers vallen Wajãpi-reservaat binnen en vermoorden leider»4 en «Amazon gold miners invade indigenous village in Brazil after its leader is killed»?5
Ja.
Kunt u bevestigen dat vijftig illegale goudzoekers vorige week het gebied van de Wajãpi-stam in het Amazonegebied zijn binnengevallen en dat een van de leiders van de Wajãpi-stam vermoord is? Kunt u bevestigen dat de rest van de stam vervolgens gevlucht is? Zo nee, wat is er dan gebeurd?
De Fundação Nacional do Índio (FUNAI), de Braziliaanse overheidsorganisatie voor de inheemse bevolking, heeft bevestigd dat een inheemse leider dood is gevonden. Volgens de Waiãpi-gemeenschap is een groep illegale mijnbouwers hun gebied ingetrokken en heeft deze groep hun leider vermoord. FUNAI, het federale Openbaar Ministerie en de politie zijn kort na het incident gestart met een onderzoek naar de doodsoorzaak. Inmiddels heeft de politie vastgesteld dat de leider geen verwondingen had die tot zijn dood hebben geleid en suggereert dat de leider door verdrinking om het leven is gekomen. De inheemse groep betwist deze conclusie.
Heeft u gelezen dat stamlid Kureni Wajãpi in een gesprek met The Guardian liet weten te vinden dat Bolsonaro de aanval heeft aangemoedigd, en zei: «Dit komt door de president. Hij bedreigt de inheemse volken van Brazilië.»?
Ja.
Sinds wanneer is u bekend dat president Bolsonaro de mensen die al vele generaties lang in het Amazonegebied leven «parasieten» noemt?
Deze uitspraken zijn tijdens Bolsonaro’s verkiezingscampagne in 2018 bekend geworden. Bolsonaro deed de uitspraak over de Braziliaanse cavalerie overigens al in 1998. De retoriek van President Bolsonaro over de inheemse bevolking gaat in tegen de VN Verklaring over de Rechten van Inheemse Groepen uit 2007 (waar Brazilië destijds vóór stemde) en is zorgwekkend, zeker als die zich in concrete stappen zou vertalen. Tot op heden is dat echter nog niet gebeurd. De rechten van de inheemse bevolking zijn in de Braziliaanse constitutie beschermd. In Brazilie lijkt wel een klimaat te ontstaan waarin illegale ontbossing, illegale activiteiten in de Amazone en acties tegen de inheemse bevolking zich in toenemende mate in een tendens van straffeloosheid kunnen voltrekken.
Sinds wanneer is u bekend dat president Bolsonaro in een interview het volgende heeft gezegd: «Het is jammer dat de Braziliaanse cavalerie niet zo efficiënt was als de Amerikaanse, die de indianen heeft uitgeroeid.»?
Zie antwoord vraag 4.
Wat vindt u van deze uitspraken?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u bevestigen dat in het Yanomami-gebied en in de plaatsen Espigão d’Oeste en Placas er gewelddadigheden hebben plaatsgevonden, vermoedelijk uitgevoerd door illegale mijnbouwers en houthakkers? Kunt u bevestigen dat de Braziliaanse Minister van milieu Ricardo Salles in een toespraak juist zijn steun heeft uitgesproken voor de activiteiten van deze mijnbouwers en houthakkers? Zo ja, wat vindt u ervan dat de Minister die hoofdverantwoordelijk is voor de bescherming van het Amazoneregenwoud zich op deze wijze uitlaat? Zo nee, wat is er dan gebeurd?
Er hebben inderdaad recent incidenten plaatsgevonden, waaronder acties tegen Ibama (het Braziliaanse Instituut voor Milieu en Hernieuwbare Natuurlijke Hulpbronnen) in Espigão d’Oeste en in Placas. Deze zijn vermoedelijk door personen gelinkt aan de (illegale) houtkap uitgevoerd. Inheemse groepen in het Yanomami-gebied hebben daarnaast aangegeven een toename van illegale mijnbouwers in hun gebied te hebben gezien. Dit is niet bevestigd door de Braziliaanse autoriteiten.
Minister Salles van milieu is na de eerste actie tegen Ibama in Espigão d’Oeste naar de plaats afgereisd, om met de lokale bevolking en autoriteiten te praten. Nadat een vrachtwagen met brandstof voor helikopters van Ibama in brand was gestoken, had Ibama de activiteiten van ruim 70 houtbedrijven stilgelegd, waar deze bedrijven het niet mee eens waren. Minister Salles heeft tijdens zijn bezoek zijn steun voor deze bedrijven uitgesproken (niet voor de illegale activiteiten).
De incidenten tegen Ibama zijn verontrustend, temeer omdat Ibama al te kampen heeft met te weinig capaciteit en middelen, en illegale ontbossing de laatste jaren weer aan het toenemen is. Hoewel het bosbeleid zelf inhoudelijk weinig is gewijzigd onder de regering-Bolsonaro, is het duidelijk dat de huidige middelen tekort schieten om de stijgende ontbossingstrend een halt toe te roepen.
Welke consequenties verbindt u aan de uitspraken van Bolsonaro, gelet op de handelsdeal tussen de EU en de Mercosur-landen, waaronder Brazilië, waarover u tot nu toe nog altijd enthousiast lijkt te zijn?
Nederland en de EU blijven in de dialoog met Brazilië aandringen op adequate bescherming van mensenrechten en van de Amazone. De Europese Commissie heeft aangegeven het Associatieakkoord tussen de EU en Mercosur op zijn vroegst in november 2020 ter besluitvorming voor te kunnen leggen aan de Raad, als de tekst eenmaal juridisch opgeschoond en vertaald is. De Kamer zal vooraf worden geïnformeerd over het standpunt van het Kabinet. Zie verder ook het antwoord op vragen 10, 18 en 21.
Kunt u bevestigen dat Brazilië met het voorliggende EU-Mercosur-handelsakkoord een groot afzetgebied krijgt voor producten die gepaard gaan met (deze) mensenrechtenschendingen?
Het akkoord voorziet in wederzijdse vergroting van de markttoegang door ruim 90% tariefliberalisatie. In het Associatieakkoord bevestigen de EU en Mercosur daarbij hun verplichtingen onder multilaterale verdragen zoals het Mensenrechtenverdrag en de ILO-Conventies, deze afspraken effectief te implementeren en waar mogelijk samen te werken binnen internationale fora. Partijen erkennen tevens het belang van duurzaam bosbeheer en zullen handel in duurzame producten en betrokkenheid van inheemse bevolkingsgroepen hierbij bevorderen. In het EU-Mercosur Associatieakkoord zijn verder afspraken opgenomen over maatschappelijk verantwoord ondernemen.
Het Associatieakoord voorziet daarbij ook dat het maatschappelijk middenveld een rol heeft in het monitoren van de uitvoering van het Associatieakkoord.
Ziet u niet dat wanneer de EU een afzetmarkt biedt voor deze producten, de EU deze mensenrechtenschendingen in Brazilië stimuleert en/of mede op haar geweten heeft?
Tariefliberalisatie binnen het ontwerphandelsakkoord tussen de EU en Mercosur heeft betrekking op producten en diensten. Een deel van de tariefliberalisatie heeft betrekking op landbouwproducten. De mogelijke effecten op het milieu van toegenomen exportproductie uit de Mercosur-regio worden door de Europese Commissie in een «Sustainability Impact Assessment» in kaart gebracht. Het is de verwachting dat deze studie eind 2019 wordt gepubliceerd. Los van de tariefliberalisatie onder het handelsakkoord moeten de lidstaten van de Mercosur en de EU zich aan hun verplichtingen onder het Parijs Akkoord en andere klimaatdoelstellingen houden. Dat wordt in het handelsakkoord nogmaals bevestigd. In het hoofdstuk over handel en duurzame ontwikkeling zijn artikelen over het tegengaan van illegale ontbossing opgenomen. Hierin zijn ook afspraken te vinden over biodiversiteit, milieu en klimaat. Het Kabinet onderkent het brede belang van het EU-Mercosur-verdrag en zal hierover een standpunt innemen als de hiertoe benodigde documenten beschikbaar zijn. Hierbij zal het genoemde «Sustainability Impact Assessment» worden meegenomen.
Nederland zal voorts actief aandacht blijven vragen voor het belang van het tegengaan van ontbossing in de Mercosur regio. Er is een toenemende internationale consensus dat bossen van grote waarde zijn voor het afremmen van klimaatverandering, het behoud van biodiversiteit, duurzaam land- en waterbeheer en het behoud van landbouwproductiviteit op de lange termijn. Mede om die redenen is onder duurzaam ontwikkelingsdoel 15 van de VN Agenda voor Duurzame Ontwikkeling een subdoelstelling voor bossen opgenomen6. Het is daarmee in het belang van zowel de EU- als de Mercosur-regio om de voortschrijdende ontbossing terug te dringen. In lijn daarmee heeft de Europese Commissie op 23 juli j.l. de Mededeling Stepping up EU Action to Protect and Restore the World’s Forests gepubliceerd waarin acties worden voorgesteld die de ontbossing door de Europese marktvraag naar agrarische grondstoffen moet terugdringen. Het akkoord tussen de EU en Mercosur, en de Mededeling van de Europese Commissie met betrekking tot versterkte EU-actie tegen ontbossing, bieden kansen om de samenwerking en de dialoog met de Mercosur-regio verder vorm te geven.
Daarnaast verwacht het kabinet van Nederlandse bedrijven dat zij ondernemen volgens de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen (OESO-richtlijnen). Bedrijven dienen de daadwerkelijke en mogelijk negatieve impact van hun handelen te identificeren, mitigeren, voorkomen en rekenschap af te leggen over dit proces. De toepassing van de OESO-richtlijnen geldt ook voor bedrijven waarvan de waardeketens zich uitstrekken tot in Brazilië en omvat het thema ontbossing. Het is de verantwoordelijkheid van een bedrijf zelf om risico’s in kaart te brengen en maatregelen te treffen bij eventuele betrokkenheid bij misstanden, zoals ontbossing. Het uitgangspunt hierbij is dat een onderneming invloed aanwendt om verbeteringen in de keten te bewerkstelligen. Als uiterste redmiddel kan beëindiging van de zakelijke betrekkingen passend zijn.
Waar ligt voor u de grens als het gaat om (beoogde) handelspartners die zich schuldig maken aan grove mensenrechtenschendingen?
Het Kabinet stelt waar mogelijk mensenrechtenschendingen zelfstandig of in EU-verband aan de orde en gebruikt hiervoor de beschikbare kanalen. Een Associatieverdrag kan de EU daarbij additionele handvatten bieden om een dialoog aan te gaan over het belang van het respecteren van mensenrechten. Zolang er sprake is van mensenrechtenschendingen zal Nederland aandacht vragen voor het respecteren van mensenrechten.
Kunt u bevestigen dat er door menselijk handelen veroorzaakte verwoestijning van het Amazoneregenwoud plaatsvindt?
Over het grote belang van (tropische) bossen en in het bijzonder het Amazonewoud voor het beperken van klimaatverandering (en het behoud van kostbare biodiversiteit) wordt regelmatig gepubliceerd door gezaghebbende instanties en kennisinstellingen, waaronder het International Panel on Climate Change (IPCC), het Intergovernmental Science-Policy Platform on Biodiversity and Ecosystem Services (IPBES) en het World Resources Institute (WRI). Volgens het WRI is ontbossing in tropische gebieden verantwoordelijk voor circa 8 procent van de mondiale emissies. Hieruit wordt duidelijk dat het wegvallen van het Amazonewoud, het grootste tropische bosgebied ter wereld, grote consequenties zou hebben voor het klimaat wereldwijd. Er zijn ook onderzoeken die erop wijzen dat bij teveel boskap in de Amazone een omslagpunt zou kunnen worden bereikt, waarna klimaat- en regenpatronen onherstelbaar zouden wijzigen, met serieuze consequenties voor onder andere de landbouw in de regio.
Heeft u gelezen dat president Bolsonaro de wetenschappelijke bevindingen van het Braziliaanse National Institute of Space Research (INPE) over de dramatische versnelling van de ontbossing van het Amazonewoud een «leugen» heeft genoemd?
Ja.
Kunt u bevestigen dat president Bolsonaro grote druk uitoefent op de directeur van het INPE over deze kwestie? Zo ja, wat vindt u ervan dat de regeringsleider van een land druk uitoefent op de directeur van een onafhankelijk wetenschappelijk instituut?
President Bolsonaro lijkt inderdaad, blijkens persberichten, druk te hebben uitgeoefend op de directeur van de overheidsorganisatie die o.a. ontbossingscijfers bijhoudt. De verantwoordelijke Minister van wetenschap, technologie, innovatie en communicatie, Marcos Pontes, heeft Ricardo Galvão ontslagen als directeur van INPE. Voor zover dit ontslag verband zou houden met de publicatie van de ontbossingscijfers, zou dit een zorgwekkende ontwikkeling zijn, temeer omdat de Braziliaanse regering nog geen antwoord heeft gevonden op de toenemende illegale ontbossing.
Kunt u bevestigen dat president Bolsonaro heeft gezegd dat geen enkel ander land invloed zal kunnen uitoefenen op wat er met het regenwoud gebeurt, omdat het regenwoud «van Brazilië is»?
Ja.
Kunt u bevestigen dat president Bolsonaro met name Duitsland heeft genoemd als land waar hij niet naar wil luisteren, omdat Duitsland grote hoeveelheden steenkolen bij de energieproductie gebruikt? Kunt u aangeven wat de reactie van de Duitse regering hierop is?
Dat heeft President Bolsonaro inderdaad gezegd. Dit was in reactie op Bondskanselier Merkel, die zei met Bolsonaro te willen spreken over zijn beleid, n.a.v. de toenemende ontbossing. Voor zover bekend heeft de Duitse regering niet op de opmerkingen van president Bolsonaro gereageerd.
Kunt u bevestigen dat president Bolsonaro toestemming heeft gegeven voor zeer schadelijke mijnbouwactiviteiten in het Amazoneregenwoud? Hoe vallen deze activiteiten te rijmen met het implementeren van het Klimaatverdrag van Parijs door Brazilië?
Nee. President Bolsonaro heeft vaak gezegd nieuwe gebieden in de Amazone open te willen stellen voor mijnbouwactiviteiten, maar tot op heden is het beleid niet aangepast.
Wat moeten we ervan denken dat de Europese Commissie oproept tot het tegengaan van ontbossing en erkent dat de belangrijkste veroorzaker van die ontbossing de vraag naar voedsel en veevoer is, terwijl diezelfde Europese Commissie het gigantische EU-Mercosur-vrijhandelsverdrag, dat aantoonbaar tot meer landbouwactiviteit in het Amazonewoud en nog meer ontbossing leidt, heeft afgesloten en door de Raad wil krijgen?
Zie antwoord vraag 10.
Kunt u zich voorstellen dat burgers weinig vertrouwen hebben in mooie Europese woorden over het tegengaan van ontbossing als de Europese Commissie handelsdeals die ontbossing in de hand werken belangrijker vindt? Steunt u de oproep van de Europese Commissie om ontbossing tegen te gaan?6 Zo ja, bent u bereid dan ook de positie in te nemen die daar bijhoort en in verzet te komen tegen het Mercosur-vrijhandelsverdrag?
Zie antwoord op vraag 8.
Waar ligt voor u de grens met handelspartners die zich schuldig maken aan het vernietigen van de natuur in hun eigen land?
Handelspolitiek is een exclusieve Europese bevoegdheid. Daarbinnen zal Nederland altijd, in bilateraal en in EU-verband, actief aandacht vragen voor het voldoen aan milieuverplichtingen die deze handelspartners zijn aangegaan in het kader van bijvoorbeeld het Klimaatakkoord van Parijs en het Biodiversiteitsverdrag (CBD). Het EU-Mercosur Associatieakkoord biedt handvatten om de dialoog en intensievere samenwerking op dit gebied verder vorm te geven.
Bent u bereid om zelf harde maatregelen te treffen en daar in Europa ook voor te pleiten, zoals bijvoorbeeld het stopzetten van de import van grote hoeveelheden landbouwproducten als rundvlees, kippenvlees en suiker die op dit moment vanuit Brazilië geïmporteerd worden en waarvan de productie een direct en bewezen verband heeft met de ontbossing van het Amazoneregenwoud? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 10.
Proces- en vonnisafspraken |
|
Maarten Groothuizen (D66) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Hoe OM en verdediging samen tot bijzondere strafdeal komen»?1
Ja.
Klopt het, dat het Openbaar Ministerie (OM) in deze strafzaak bewust heeft gekozen te experimenteren met procesafspraken? Zo nee, hoe zit het wel?
Het OM heeft in deze zaak bewust gekozen voor het maken van procesafspraken. Dit is niet gebeurd met de bedoeling deze zaak als experiment of voorbeeld te laten dienen. In lijn met het opportuniteitsbeginsel kiest het OM te allen tijde voor de naar zijn oordeel meest passende afdoeningswijze.
Overigens worden de afspraken in deze zaak thans aangeduid als procesafspraken; voor de volledigheid wijs ik erop dat de precieze afbakening tussen wat moet worden verstaan onder procesafspraken en wat onder vonnisafspraken nog onderdeel is van de gedachtevorming over dit onderwerp, die ik heb aangekondigd in mijn brief aan uw Kamer van 3 juli 2019 (Kamerstuk 29 279, nr. 530).
Hoe beoordeelt u het gegeven dat de opvolgend zaaksofficier niet op de hoogte was van eerder gemaakte afspraken? Bent u van mening dat transparantie en controleerbaarheid van proces- en vonnisafspraken op dit moment voldoende is geborgd? Zo ja, waarom? Zo nee, welke stappen gaat u nemen om dat te verbeteren?
Er was sprake van een uitzonderlijke omstandigheid, waarin de behandelend zaaksofficier door persoonlijke omstandigheden niet in de gelegenheid was de behandeling ter zitting te verzorgen en de zaak kort voor de zitting moest worden overgenomen door collega’s. Hierdoor kon geen goede overdracht van de zaak aan de opvolgend zaaksofficieren plaatsvinden. Dit is een ongelukkige gang van zaken, maar zoals gezegd was sprake van een uitzonderlijke omstandigheid. Desondanks zijn de transparantie en controleerbaarheid nooit in het geding geweest. Het OM is transparant geweest over de gemaakte procesafspraken met de verdediging. De schriftelijke overeenkomst met de verdediging is overgelegd aan de rechtbank en het OM heeft zijn procespositie conform de daarin besloten procesafspraken bepaald.
Indien er sprake is van een bewust experiment, hoe beoordeelt u dan dat experiment? Bent u van mening dat het beter zou zijn dergelijke procesafspraken te voorzien van een wettelijke basis?
Zoals gezegd zijn de procesafspraken in de onderhavige zaak niet gemaakt met de bedoeling om als experiment of voorbeeld te dienen. Uit het vonnis van 4 september jl. volgt evenwel dat de rechtbank het OM niet volgt in de geëiste straffen. Het OM zal dit vonnis bestuderen en overwegen of het de zaak in hoger beroep aan het gerechtshof wil overwegen.
Zoals ik in mijn brief aan uw Kamer van 3 juli 2019 heb aangegeven, is er overleg tussen het OM en mijn ministerie over de wenselijkheid van het (vaker) maken van proces- en vonnisafspraken, en over de vraag binnen welk kader dat zou moeten gebeuren. Dit in voorbereiding op de verdere gedachtevorming, welke in overleg met onder andere het OM, de Raad voor de rechtspraak en de advocatuur zal plaatsvinden. Op dit moment wil ik nog niet op de uitkomst van die gedachtevorming vooruitlopen.
Herinnert u zich uw brief aan de vaste Kamercommissie van 3 juli 2019 (29 279-530) waarin u schrijft dat «de verdere uitwerking van proces- en vonnisafspraken bestaat uit een inventarisatie van de huidige praktijk ten aanzien van het maken van procesafspraken door het OM en een uitwerking van een voorstel voor vonnisafspraken»? Hoe past onderhavige zaak in dat antwoord?
Ik herinner me de brief. De onderhavige strafzaak zal onderdeel zijn van de in mijn brief genoemde inventarisatie van de huidige praktijk ten aanzien van het maken van procesafspraken door het OM.
Bent u van mening dat de discussie over proces- en vonnisafspraken een actievere opstelling van u vraagt? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik in mijn brief van 3 juli 2019 en in mijn antwoord op vraag 4 heb aangegeven, vindt er al overleg plaats tussen het OM en mijn ministerie over de wenselijkheid van het (vaker) maken van proces- en vonnisafspraken, en over de vraag binnen welk kader dat zou moeten gebeuren. Dit als gezegd in voorbereiding op de verdere gedachtevorming, welke zeker ook in overleg met onder andere het OM, de Raad voor de rechtspraak en de advocatuur zal plaatsvinden. Een gezamenlijke visie geeft immers een goede basis voor invoering van gekozen werkwijzen in de praktijk van de hele strafrechtketen, zo het daartoe zou komen. Een dergelijk gezamenlijk standpunt kan alleen tot stand komen nadat een goed beeld bestaat van de huidige praktijk. Daarom wordt daar momenteel als eerste aan gewerkt.
Waarom kiest u er niet voor om, in samenspraak met OM, rechtspraak en advocatuur proactief te gaan nadenken over de voor- en nadelen van proces- en vonnisafspraken en de mogelijke vorm daarvan, zeker in het licht van de (over)belasting van de strafrechtketen?
Zie antwoord vraag 6.
Geschonden mensenrechten in Groningen |
|
Sandra Beckerman (SP) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u op de hoogte van de zeer krachtige aanbevelingen van het Mensenrechtencomité van de Verenigde Naties (VN)?1 Wat is hierop uw reactie?
Het comité waar u naar verwijst houdt toezicht op de naleving van het Internationaal verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (IVBPR). Het kabinet zal binnen de gestelde reactietermijn reageren op de aanbevelingen van dit VN-comité. In deze reactie zullen de getroffen maatregelen uiteen worden gezet.
Het klopt dat een ander VN-comité, namelijk het comité dat toezicht houdt op het Internationaal Verdrag inzake economische, sociale en culturele rechten, eerder (6 juli 2017) ook aanbevelingen heeft gedaan over de situatie in Groningen. Het kabinet heeft de tot dan toe getroffen maatregelen, die de Kamer bekend zijn, aan het Comité toegelicht. De VN heeft in haar reactie van 1 april 2019 laten weten dat er met betrekking tot de situatie in Groningen voldoende voortgang is geboekt.
Vindt u het niet gênant dat dit de tweede keer is dat de Nederlandse regering door de VN op de vingers wordt getikt? Vindt u dat drie keer scheepsrecht is of zet u alles op alles dat het bij de twee keer te laten?
Zie antwoord vraag 1.
Wat is uw reactie op paragraaf 34, 35 en 63 van het rapport inzake Groningen?
Zoals in antwoord op vraag 1 en 2 aangegeven heeft het VN-comité dat toezicht houdt op het Internationaal Verdrag inzak economische, sociale en culturele rechten laten weten dat er met betrekking tot de situatie in Groningen voldoende voortgang is geboekt. Er zijn sinds 2017 verschillende maatregelen getroffen om de situatie in Groningen te verbeteren, een aantal van deze maatregelen staat in de onderstaande tabel.
Het kabinet zet zich onverminderd in om de gaswinning uit het Groningenveld zo snel als mogelijk naar nul te brengen, de schade te vergoeden en de huizen te versterken. De afbouw van de gaswinning loopt voor op het schema dat destijds is voorzien en er worden op dit moment aanvullende maatregelen onderzocht om de winning nog sneller dan eerder geschetst af te bouwen. Hier wordt nader op ingegaan in het vaststellingsbesluit 2019/2020 dat ik deze week naar uw Kamer zal sturen. Door het wegnemen van de oorzaak van het aardbevingsrisico kunnen de veiligheid en de veiligheidsbeleving in Groningen structureel worden verbeterd. Naast het zo snel mogelijk afbouwen van de gaswinning, is ook de afhandeling van de schade en het versterken van de gebouwen topprioriteit van het kabinet. Daarnaast verwijs ik naar de beantwoording van de vragen van lid Beckerman (SP) aan mij over de gezondheidssituatie van veel Groningers in het aardbevingsgebied.
Welke maatregelen gaat u nemen om de fysieke veiligheid en het geestelijk welzijn van mensen in Groningen te verzekeren? Welke maatregelen gaat u nemen om de beveiliging en veiligheid van hun huizen te garanderen? Wat vindt u ervan dat zelfs de VN geen genoegen neemt met uw acties die hier betrekking op hebben?
Zie antwoord vraag 3.
Welke maatregelen gaat u treffen om een correcte en passende schadevergoeding voor gedupeerden te regelen?
De afhandeling van schade is door de overheid overgenomen van NAM en belegd bij de onafhankelijke en deskundige Tijdelijke Commissie Mijnbouwschade Groningen (TCMG). De TCMG handelt aanvragen om vergoeding van schade af op grond van de regels die daarvoor gelden in het civiele aansprakelijkheidsrecht. Tegen besluiten van de TCMG staat beroep open bij de rechter. Op deze wijze wordt geborgd dat gedupeerden een correcte en passende schadevergoeding ontvangen. De huidige maatregelen vormen tijdelijke oplossingen. Voor het definitief op afstand plaatsen van NAM bij schadeafhandeling is een specifieke wettelijke basis noodzakelijk. Het wetsvoorstel voor de Tijdelijke Wet Groningen dat onlangs is ingediend bij uw Kamer voorziet in deze specifieke wettelijke basis voor de publiekrechtelijke afhandeling van schade.
Welke maatregelen gaat u treffen om toekomstige schades in relatie tot de gaswinning te voorkomen?
Zie antwoord vraag 3.
Welke maatregelen gaat u treffen om betrokken Groningers zinvol mee te laten doen bij het ontwerpen en uitvoeren van het afbouwplan?
Komend gasjaar wordt voor het eerst een besluit genomen over de gaswinning uit het Groningenveld onder de nieuwe systematiek van de Gas- en Mijnbouwwet. Volgens deze systematiek stel ik eerst een ontwerpbesluit op waarop iedereen een zienswijze kan indienen.
Voor het gasjaar 2019–2020 heb ik het ontwerpbesluit in juni ter inzage gelegd. Iedereen heeft gedurende zes weken zienswijzen kunnen indienen op het ontwerpbesluit. Deze zienswijzen betrek ik bij het opstellen van het definitieve besluit. Daarnaast heb ik verschillende informatieavonden gehouden in Groningen en Drenthe om bewoners te informeren over het besluit en hen de mogelijkheid te bieden hun zienswijze kenbaar te maken.
Dit jaar is voor het eerst de nieuwe wettelijke systematiek gevolgd. Ik zal het proces evalueren en daarbij samen met de provincie Groningen en de gemeenten bekijken op welke manieren ik de bewoners in Groningen nog beter kan betrekken bij de totstandkoming van het vaststellingsbesluit.
Kunt u de genoemde maatregelen in vraag 3 t/m 7 in een tijdschema zetten, zodat eindelijk transparant en duidelijk wordt waar Groninger gedupeerden aan toe zijn?
Een groot aantal maatregelen zijn al genomen, waaronder het besluit om schade en versterking naar het publiekrechtelijke domein te trekken en de gaswinning zo snel mogelijk volledig te beëindigen. Gezien de omvang en de complexiteit van deze operatie kan er geen exact tijdschema gegeven worden. Hieronder treft u enkele belangrijke momenten.
Datum
Maatregel
31 januari 2018
Overeenstemming over nieuw schadeprotocol
19 maart 2018
Opening loket Tijdelijke Commissie Mijnbouwschade Groningen (TCMG)
29 maart 2018
Besluit gaswinning Groningenveld zo snel mogelijk volledig te beëindigen
29 juni 2018
Advies Mijnraad
5 oktober 2018
Startschot Nationaal Programma Groningen
13 november 2018
Nieuwe aanpak versterkingsoperatie
17 mei 2019
Publieke aansturing versterkingsoperatie
28 juni 2019
Aanbieding Tijdelijk Wet Groningen aan Tweede Kamer
13 juni 2019
Start van de stuwmeerregeling schade
Zou u, naast het juridisch definiëren van de termen correct en passend, bereid zijn – ook gezien de laatste aanbeveling van het Comité – om bewoners (c.q. vertegenwoordigers van de bewoners in deze, de Groninger Bodem Beweging) mede de definities te laten bepalen?
Betrokkenheid van de vertegenwoordigers is belangrijk. Deze vertegenwoordigen immers organisaties die direct te maken hebben met de gevolgen van de aardbevingen. De regio, de Minister van BZK en ik zijn in overleg met deze organisatie om te kijken welke rol ze krijgen in de besluitvorming, waaronder het Bestuurlijk Overleg Groningen. Ik verwacht in het najaar nadere afspraken te maken over de betrokkenheid van hen.
Gaat u het met het kabinet het oplossen van problemen met betrekking tot de gaswinning in Groningen als topprioriteit benaderen, zoals de VN voorstelt? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe en binnen welke periode? Doet u dit binnen twee jaar zoals het Comité u vraagt?
Zoals in de antwoorden hierboven aangegeven worden de problemen met betrekking tot de gaswinning in Groningen al als topprioriteit benaderd. Het kabinet heeft nooit beweerd dat het dichtdraaien van de gaskraan nu alle problemen oplost. Wel is het zo dat het dichtdraaien van de gaskraan, en daarmee het wegnemen van de oorzaak van de bevingen, de enige manier is om de seismiciteit te verminderen waardoor de veiligheid toeneemt. Versterking, schadeherstel en aandacht voor gezondheidsproblemen blijven de aandacht van het kabinet houden.
In de afgelopen periode heb ik – samen met de betrokken regionale en maatschappelijke partijen – en de Minister van BZK gewerkt aan het publiekrechtelijk verankeren van zowel de schadeafhandeling als de versterkingsoperatie en het op afstand plaatsen van NAM. De huidige maatregelen vormen tijdelijke oplossingen; voor het definitief op afstand plaatsen van NAM bij schadeafhandeling en de uitvoering van de versterkingsoperatie is een specifieke wettelijke basis noodzakelijk. Het wetsvoorstel Tijdelijke Wet Groningen dat onlangs is ingediend bij uw Kamer geeft invulling aan het eerste deel van de wettelijke regeling: de publiekrechtelijke afhandeling van schade. De wetgeving die nodig is voor de publiekrechtelijke invulling van de versterkingsoperatie heb ik in voorbereiding en bied ik zo spoedig mogelijk aan uw Kamer aan.
De aardbevingsgemeenten krijgen middelen om de komende twee jaar extra capaciteit in te zetten voor de sociale en emotionele ondersteuning van inwoners. De kosten (5,4 miljoen euro voor een periode van twee jaar) worden 50/50 verdeeld tussen het Nationaal Programma Groningen (NPG) en het Rijk. Bovendien verwijs ik naar de beantwoording van de vragen van lid Beckerman (SP) over de gezondheidssituatie van veel Groningers in het aardbevingsgebied.
Welke aanbevelingen van 2017 van de VN heeft u wel opgevolgd? Welke niet? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 10.
Vindt u ook dat mensenrechten als recht op leven, familieleven en (veilig en) adequaat wonen worden geschonden in het gaswinningsgebied? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe verklaart u dan dat u keer op keer herhaalt dat u alle problemen oplost door de gaskraan zo snel mogelijk dicht te draaien? Op welke manier draagt het dichtdraaien van de kraan dan bij aan familieleven? Op welke wijze worden 10.000 mensen met gezondheidsproblemen geholpen met het dichtdraaien van de kraan?
Zie antwoord vraag 10.
Bent u het eens met de heer Van de Vernis uit het artikel van de Groninger Bodem Beweging, dat u onvoldoende doet om de rechten van Groningers te respecteren, beschermen en verwezenlijken?2 Zo nee, waar blijkt dan uit dat u die rechten wel respecteert, beschermt en verwezenlijkt?
Zoals ik in antwoord op vragen 1, 2, 3, 4 en 5 heb aangegeven geef ik de allerhoogste prioriteit aan het oplossen van de problemen met betrekking tot de gaswinning in Groningen.
Hoe beschermt u de rechten van Groningers, maar ook van alle andere Nederlanders, wanneer het gaat om milieuzaken waarbij bedrijven de rechten aantasten? Welke proactieve en preventieve maatregelen past u precies toe en heeft u daarmee uw totaal aantal maatregelen uitputtend benut?
Voor de uitzonderlijke situatie van Groningen heb ik, zoals eerder in deze vragen aangegeven, enkele uitzonderlijke stappen gezet. Ik kan alleen in algemene zin ingaan op de vragen omtrent andere milieuzaken waarbij mensenrechten op het spel zouden staan. De rechtstaat in Nederland borgt de bescherming van mensenrechten. Via het stelsel van inspecties en toezichthouders wordt bescherming van de mensenrechten gehandhaafd.
Daarnaast verwacht het kabinet van de Nederlandse bedrijven dat zij de OESO richtlijnen en de UNGPs onderschrijven, zoals ook in de verschillende Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (MVO) brieven van de Minister van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking en Staatssecretaris van EZK te lezen is. MVO houdt in dat bedrijven rekening houden met de effecten van hun bedrijfsvoering op mens, milieu en maatschappij in aanvulling op waartoe zij wettelijk verplicht zijn. Het kabinet stimuleert bedrijven met MVO aan de slag te gaan met beleid dat stuurt op goede besluitvorming bij bedrijven; welk issue een bedrijf aanpakt en met welke maatregelen is uiteindelijk een keuze van het bedrijf zelf.
Kunt u aangeven wanneer de laatste twee jaar er mensenrechten op het spel hebben gestaan doordat bedrijven zich onvoldoende aan de regels hielden? Kunt u daarbij aangeven hoe de overheid hiertegen is opgetreden? Was dit in uw ogen adequaat optreden? Zo nee, hoe zou het anders moeten?
Zie antwoord vraag 14.
Hoe vindt u dat u om zou moeten gaan met de aanbevelingen van het Mensenrechtencomité van de VN? Gaat u dat ook zo doen?
Zoals aangegeven kom ik voor een belangrijk deel tegemoet aan de aanbevelingen van de VN. Samen met de Minister van BZK zet ik mij in voor de situatie in Groningen. We blijven daarbij zoeken naar mogelijkheden om de gaswinning uit het Groningenveld nog sneller volledig te beëindigen. Daarnaast gaan we door met het op afstand plaatsen van de NAM bij schade en versterkingen. In het meest recente vaststellingsbesluit heb ik aangegeven dat gaswinning tot maatschappelijke ontwrichting leidt. Mede daarom moet de gaswinning zo snel mogelijk stoppen. Daarnaast zetten we alles op alles om schadeafhandeling en versterkingsoperatie te versnellen.
De actieve handel in privégegevens uit het kentekenregister |
|
Roy van Aalst (PVV) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel «Actieve handel in privégegevens uit kentekenregister: Schokkend en gevaarlijk» van 23 juli 2019?1
Ja.
Deelt u de mening dat deze gang van zaken totaal onacceptabel is?
Ondanks dat nog niet is vastgesteld dat er daadwerkelijk persoonsgegevens rechtstreeks uit het kentekenregister illegaal worden verhandeld neem ik de berichtgeving, net als de RDW, zeer serieus. De RDW heeft aangifte gedaan bij de politie die samen met de RDW (en het Landelijk Informatiecentrum Voertuigcriminaliteit (LIV)) een onderzoek naar een mogelijk datalek is gestart. Dit onderzoek is in volle gang. Daarnaast is de Autoriteit Persoonsgegevens uiteraard op de hoogte gesteld.
Bent u bereid een grootschalig onderzoek naar vermeende corruptie te houden, aangezien verkopers van deze gegevens stellen hun informatie van medewerkers van de Rijksdienst voor het Wegverkeer (RDW) te krijgen en deze personen te betalen?
De RDW heeft aangifte gedaan bij de politie die daarop in samenwerking met de RDW (en het LIV) een onderzoek is gestart. De politie leidt dit onderzoek. Afhankelijk van de bevindingen zal ik met alle betrokkenen, bezien of, en zo ja, welke maatregelen er getroffen moeten worden en of verder onderzoek noodzakelijk is. Daarnaast hebben de directie en de raad van toezicht van de RDW besloten om een externe partij de opdracht te geven tot een onderzoek naar de structurele maatregelen van de RDW om het kentekenregister nog veiliger te laten raadplegen door eigen medewerkers, andere overheidsdiensten en overige beroepsbeoefenaren. Ik heb de RDW gevraagd mij over de uitkomsten hiervan te informeren.
Bent u bereid dit onderzoek door een andere partij dan de RDW uit te laten voeren om doofpotten en onvolledige informatie te voorkomen?
Zie antwoord vraag 3.
Het bericht ‘Alziend oog voor politie’ |
|
Kees Verhoeven (D66), Monica den Boer (D66) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Alziend oog voor politie»?1
Ja.
Was u op de hoogte van het gegeven dat de politie een particuliere stichting inzet om alle denkbare bewakingsbeelden van bijvoorbeeld gemeenten, NS-stations en bodycams van agenten aan elkaar te koppelen? Hoe beoordeelt u deze aanpak? Welke risico’s ziet u door de inzet van deze werkwijze?
Ik was op de hoogte van het bestaan van de regionale toezichtruimte in Nijmegen. Uw kamer werd geïnformeerd over het bestaan van regionale toezichtruimtes in diverse brieven en rapporten.2
Uit informatie van de politie over de reguliere werkwijze van de regionale toezichtruimte in Nijmegen komt naar voren dat de camerabeelden op grond van artikel 151c van de Gemeentewet worden verkregen ten behoeve van de handhaving van de openbare orde. De verwerking van de camerabeelden (o.a. het uitkijken van de beelden) vindt plaats onder verwerkingsverantwoordelijkheid van de korpschef en onder het regime van de Wet politiegegevens.3 De politie kijkt deze camerabeelden in de regionale toezichtruimte uit, hiervoor maakt zij soms gebruik van externe ingehuurde krachten, welke werkzaam zijn bij de stichting Regionaal Toezicht Ruimte (RTR-NL). Dit is weliswaar een privaatrechtelijke rechtspersoon, maar in de Raad van Toezicht zijn enkel overheden vertegenwoordigd, namelijk gemeenten en politie. Deze stichting fungeert als een verwerker in de zin van artikel 1, aanhef en onder i, van de Wet politiegegevens dat ten behoeve van de korpschef als verwerkingsverantwoordelijke, politiegegevens verwerkt.
Het systeem zoals in gebruik tijdens de Nijmeegse Vierdaagse is volgens de politie geen geautomatiseerd ICT-systeem, maar een zorgvuldig samengesteld proces. De beelden zijn niet aan elkaar gekoppeld, maar de beeldschermen zijn naast elkaar geplaatst, zodat een beter beeld van de openbare ruimte ontstond.
Tijdens de Vierdaagse werden naast de beelden van de camera’s ten behoeve van de handhaving van de openbare orde, ook de beelden van de NS en Rijkswaterstaat in de regionale toezichtruimte uitgekeken. Ook werden bodycams van de politie uitgekeken. Hierbij moet worden vermeld dat bij dit systeem, dat tijdens de Vierdaagse werd gebruikt, enkel politiemedewerkers worden ingezet. In dat kader is dan ook geen sprake van inzet van externe observanten.
Bent u van mening dat het verantwoord is de beoordeling van dergelijke gevoelige materie in de handen te leggen van een particuliere stichting? Zo ja, waarom? Zo nee, wat gaat u hieraan doen?
Conform artikel 151c van de Gemeentewet bepaalt de burgemeester, nadat hem deze bevoegdheid is verleend door de gemeenteraad, tot het inzetten van camera’s om toezicht te houden op een openbare plaats. Voor de uitvoering van dit besluit bedient de burgemeester zich van de onder zijn gezag staande politie. De politie heeft de operationele regie op het uitkijken van de beelden.
In de memorie van toelichting van artikel 151c van de Gemeentewet staat expliciet dat met het in handen geven van de operationele regie aan de politie geen dwingende eis is ontstaan dat de beelden uitsluitend door politiefunctionarissen mogen worden bekeken. Anderen dan politiefunctionarissen mogen de beelden bekijken, mits dit plaatsvindt onder regie van de politie. Vooropstaat dat de beslissing tot het inzetten van politiefunctionarissen naar aanleiding van de beelden slechts genomen kan worden door de politie zelf.4
Het is niet ongebruikelijk dat camerabeelden door camera-observanten zonder opsporingsbevoegdheid, onder operationele regie van de politie, worden uitgekeken. Al in de nulmeting cameratoezicht op openbare plaatsen uit 2006 staat dat in 11% van de onderzochte gemeentes de beelden worden uitgekeken door particuliere beveiligers. Vijf jaar later was dat zo bij 16% van de onderzochte gemeentes. Deze werkwijze wordt ook beschreven door de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) in haar «Beleidsregels Cameratoezicht».5
De beoordeling of de beelden voor de politie aanleiding zijn om op te treden en de aansturing van de politie bij dat ingrijpen worden uitgevoerd door een politiemedewerker van het Team Technisch Toezicht of door een medewerker van de meldkamer van de politie.
In algemene zin geldt dat het voorkomen van discriminatie en etnisch profileren bij de politie hoog in het vaandel staat. Dit is nodig voor het verwezenlijken van het vertrouwen in de rechtsstaat en zijn instituties zoals de politie. De aanpak van discriminatie door de politie heeft in de afgelopen jaren bijzondere aandacht gekregen via het project Proactieve politiecontroles. Dit alles geldt uiteraard ook voor het werk dat in de regionale toezichtruimte wordt verricht.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat door deze werkwijze binnenkomende beelden door burgers zonder opsporingsbevoegdheid worden beoordeeld en dat dit bovendien het risico op bijvoorbeeld etnisch profileren/discriminatie en privacyschending vergroot? Wat gaat u doen om dit te voorkomen? Bent u bereid de Nationale Politie hierop aan te spreken?
Zie antwoord vraag 3.
In hoeverre is deze praktijk in lijn met de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG)? Bent u bereid advies bij de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) in te winnen over deze werkwijze?
Op grond van artikel 151c, negende lid, van de Gemeentewet valt de verwerking van camerabeelden onder het regime van de Wet politiegegevens. Daaruit volgt dat de korpschef de verwerkingsverantwoordelijke is. Zie artikel 1, onderdeel f, onder 1°, van de Wet politiegegevens.
Zoals in antwoord op vraag 4 is aangegeven, is de AP bekend met de inzet van extern ingehuurde cameraobservanten door de politie en wordt deze ook beschreven in de «Beleidsregels Cameratoezicht» van de AP.
Wat doet de particuliere stichting Regionaal Toezicht Ruimte (RTR) met de data die wordt gegenereerd op basis van het beeldmateriaal, ook nadat deze zijn aangeleverd bij de politie of de veiligheidsregio? Hoe waarborgt u een zorgvuldige omgang met deze data?
De regionale toezichtruimte in Nijmegen wordt bemand door medewerkers van de stichting RTR-NL. Zoals aangegeven fungeert deze stichting als een verwerker in de zin van artikel 1, aanhef en onder i, van de Wet politiegegevens die politiegegevens verwerkt onder verwerkingsverantwoordelijkheid van de korpschef. De medewerkers hebben een geheimhoudingsverklaring getekend.
De camerabeelden ten behoeve van de handhaving van de openbare orde worden opgeslagen bij de politie en worden 7 dagen bewaard, waarna de beelden worden vernietigd. De beelden die zijn gemaakt tijdens de Vierdaagse zijn 28 dagen bewaard.
Kunt u aangeven hoe het digitale systeem dat door RTR is ontwikkeld, eruit ziet? Hoe worden de aan elkaar gekoppelde beelden beschermd? Welke apparatuur en software wordt voor deze aanpak gebruikt? Welke leveranciers leveren de apparatuur en de software? Is er een aanbestedingstraject? Zo ja, kunt u de Tweede Kamer informeren over deze aanbesteding? Zo ja, heeft het Bureau ICT-toetsing (BIT) deze aanbesteding getoetst? Wat was daarvan de uitkomst?
Het systeem waarmee wordt gewerkt in de regionale toezichtruimte heb ik beschreven onder vraag 2. Het gaat om het uitkijken van beelden op beeldschermen die naast elkaar zijn opgesteld. Daarvoor is geen bijzondere apparatuur nodig. Er was dan ook geen aanleiding voor een aanbesteding of een BIT-toets.
Welk soort screening krijgen de personeelsleden van RTR? Wat houdt de korte cursus in om verdachte situaties vooraf te herkennen? Hoe beoordeelt u dit opleidingstraject? Is het bewuste beoordelingstraject geaccrediteerd en, zo ja, door welke instantie?
De particuliere beveiligers die werkzaam zijn in de regionale toezichtruimte in Nijmegen beschikken over een beveiligingsdiploma en zijn voorzien van een Verklaring Omtrent Gedrag (VOG).
Camera-observanten worden altijd van tevoren door politiemedewerkers van het Team Technisch Toezicht geïnstrueerd en begeleid. Tijdens deze instructie wordt aandacht besteed aan de werkwijze en worden elementen uit de opleiding ProActief Surveilleren (PAS) gedoceerd. Naast de instructie worden de observanten voor de start van de dienst gebriefd over actuele aandachtspunten.
Zoals aangegeven worden de beoordeling of de beelden voor de politie aanleiding geven om op te treden en de aansturing van de politie bij dat optreden, uitgevoerd door een politiemedewerker van het Team Technisch Toezicht of door een medewerker van de meldkamer van de politie.
Deelt u de mening dat het een uiterst complexe en serieuze taak is om verdachte situaties te leren herkennen, de politie hier jarenlang op traint en dat dit niet door een korte cursus aan burgers zonder ervaring kan worden afgedaan? Bent u van plan de Nationale Politie hierop aan te spreken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Wat is het resultaat geweest van dit systeem, toen dit is ingezet bij de Nijmeegse Vierdaagse feesten in juli j.l.? Heeft er nadien ook een evaluatie plaatsgevonden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat waren hiervan de conclusies? In hoeverre kan worden bevestigd dat er op een correcte wijze en in lijn met de AVG is omgegaan met de beelden?
Voor een uitleg over het proces dat werd ingericht tijdens de Nijmeegse Vierdaagse verwijs ik u naar mijn antwoord op vraag 2.
Tijdens de Vierdaagse-periode is een SGBO (Staf Grootschalig en Bijzonder Optreden) actief. In die periode vervulden politieambtenaren de rol van camera-observant in de crowdcontrol-ruimte.
Zij bekeken naast de beelden in het kader van artikel 151c Gemeentewet, ook de camerabeelden van de NS, Rijkswaterstaat en bodycams die speciaal voor het evenement in de crowdcontrol-ruimte ontsloten waren.
De beelden van de NS en Rijkswaterstaat werden live uitgekeken en de beelden zijn gedurende 28 dagen bewaard. Die beelden zijn niet gekoppeld aan de camerabeelden ten behoeve van de handhaving van de openbare orde.
Zoals ieder jaar zal er een evaluatie plaatsvinden, in opdracht van de gemeente Nijmegen, naar de Vierdaagse waarbij verschillende aspecten worden meegenomen, waaronder openbare orde en veiligheid. In de nog uit te voeren evaluatie over de Vierdaagse 2019 zal het privacyaspect worden meegenomen.
Op welke wijze is de Nationale Politie van plan dit systeem verder te implementeren in haar werkwijze? Deelt u de mening dat eerst moet worden gegarandeerd dat deze aanpak in lijn is met de AVG en dat de mensen die de beeldmaterialen beoordelen, adequaat moeten zijn opgeleid, voordat dergelijke systemen mogen worden ingezet? Zo nee, waarom niet?
Ik deel uw mening dat het belangrijk is dat cameratoezicht geschiedt volgens het wettelijk kader. De politie besteedt veel aandacht aan het inrichten van werkprocessen in lijn met de Wet politiegegevens. Ook in de instructie aan medewerkers van de regionale toezichtruimte wordt hier aandacht aan besteed.
Voor het overige is hier, zoals ik al eerder aangaf, geen sprake van de ontwikkeling of inzet van een nieuw ICT-systeem door de politie.
Het bericht ‘Gezichtendatabase van politie bevat foto’s van 1,3 miljoen mensen’ |
|
Kees Verhoeven (D66) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Gezichtendatabase van politie bevat foto’s van 1,3 miljoen mensen»?1
Ja.
Wat is de wettelijke grondslag op basis waarvan deze foto’s worden bewaard?
Het genoemde artikel gaat over gelaatsvergelijking met het systeem Catch Strafrecht Verdachte en Veroordeelde (hierna te noemen Catch).
Veel politiebureaus beschikken over een zogenaamde identificatiezuil2 waarmee onder andere een (frontale) foto van het gezicht en een kopie van het identiteitsbewijs worden gemaakt. De bevoegdheid om deze gelaatsfoto's te nemen van verdachten is neergelegd in artikel 55c, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (WvSv), dat op 1 oktober 2010 in werking is getreden. Een deel van de bij de politie aanwezige foto’s is genomen vóór de inwerkingtreding van artikel 55c WvSv. De bevoegdheid tot het nemen van die (gelaats)foto’s was destijds neergelegd in artikel 61a WvSv. De politie maakt geen gebruik van scraping technieken om foto's te vergaren voor Catch.
De bij de identificatiezuil gemaakte foto en vingerafdrukken worden automatisch (gelijktijdig) zowel naar de Justitiële Informatiedienst (hierna: Justid) als naar de relevante politiesystemen gestuurd (HAVANK, Catch). De Foto Confrontatie Module (FCM) wordt gebruikt om slachtoffers en getuigen te confronteren met gelaatsfoto’s van verdachten. De FCM is al langer in gebruik dan de identificatiezuilen.
In het Besluit identiteitsvaststelling verdachten en veroordeelden (Bivv) zijn de bewaartermijnen voor foto’s die worden bewaard in de SKDB vastgelegd. De termijn varieert van 20 tot 80 jaar. De termijn voor het bewaren van politiegegevens is geregeld in de Wet politiegegevens (Wpg) Er zijn dus meerdere bewaartermijnen van toepassing op dezelfde foto. Dit leidt in de praktijk tot onduidelijkheid.
De onduidelijkheid over bewaartermijnen vind ik onwenselijk. Op dit moment is het beter om deze onvolkomenheid in de naleving van de wet te accepteren en genoegen te nemen met de maatregelen van de korpschef om de toegang tot de data te beperken tot het strikt noodzakelijke. Het alsnog voldoen aan de letter van de wet zou alleen kunnen via een grove selectiemethode waardoor ook gegevens worden vernietigd die kunnen bijdragen aan de opsporing in cold case zaken. Het oplossen van deze zaken zal hierdoor ernstig worden belemmerd. Wel hecht ik er belang aan dat er in de praktijk passende waarborgen zijn getroffen om de persoonlijke levenssfeer van betrokkenen te waarborgen3. Ik ga hier in het antwoord op vraag 11 nader op in.
Uit de evaluatie4 van de Wpg en de Wjsg in 2014 bleek al dat politie en justitie op onderdelen niet (kunnen) voldoen aan de wetgeving. Eén van de toentertijd geconstateerde gebreken was dat gegevens in de digitale tijd niet altijd tijdig kunnen worden vernietigd. In mijn aanbiedingsbrief bij die wetsevaluatie heeft mijn ambtsvoorganger al gemeld dat de Wpg (en ook de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens (Wjsg)) zal worden gemoderniseerd. Ik ben momenteel bezig met beleidsvorming ten aanzien van de integrale herziening van deze wetten. Minister Dekker en ik verwachten uw Kamer in het voorjaar van 2020 een brief te sturen met onze beleidsvoornemens op dit punt. Daarin wordt dit onderwerp meegenomen.
Is er een privacy audit uitgevoerd op de verwerking van deze foto’s conform artikel 33 van de wet politiegegevens? Zo ja, bent u bereid deze naar de Kamer te sturen?
Bij een audit zoals bedoeld in artikel 33 Wpg wordt gecontroleerd of de politie de Wpg uitvoert overeenkomstig de bij of krachtens deze wet gegeven regels. Tijdens zo’n audit wordt niet gekeken naar specifieke werkwijzen of systemen. De politie laat deze privacyaudit elke vier jaar uitvoeren door een externe onafhankelijke instantie, de Auditdienst Rijk (ADR). De uitkomst van de laatste afgeronde audit is in december 2015 aangeboden aan uw Kamer5. Ik verwacht dat ik de uitkomsten van de externe audit 2019 dit najaar aan uw Kamer kan aanbieden.
Hoe heeft de politie deze foto’s verworven? Gebruikt de politie «scraping»-technieken teneinde foto’s van onschuldige Nederlanders te vergaren?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u nader ingaan op het feit dat er van 1,3 miljoen Nederlanders foto’s worden bewaard door de politie? Klopt het, dat dit alleen foto’s zijn van mensen die zijn verdacht van een misdrijf waar minimaal 4 jaar celstraf op staat? Hoeveel van de 1,3 miljoen mensen zijn daadwerkelijk veroordeeld? Klopt het voorts dat er tussen deze 1,3 miljoen Nederlanders onschuldige mensen zitten die geen misdrijf hebben gepleegd? Om hoeveel onschuldige Nederlanders gaat het?
Er zijn foto’s opgenomen van 1,3 miljoen personen van verschillende nationaliteiten. Voor de wijze waarop de politie deze verkrijgt en opslaat, verwijs ik naar het antwoord op vraag 4.
De systemen bevatten in hoofdzaak foto’s van personen die – op het moment dat de foto werd genomen – werden verdacht van een misdrijf waarvoor voorlopige hechtenis mogelijk is. Een uitzondering hierop doet zich voor als er twijfel bestaat over de identiteit van een verdachte. Op bevel van de (hulp)officier van justitie mogen er dan ook voor lichtere vergrijpen vingerafdrukken en foto's worden genomen. Een tweede uitzondering hierop betreft de foto’s die zijn genomen vóór 2010. Die foto’s zijn destijds genomen op grond van artikel 61a WvSv. In tegenstelling tot artikel 55c WvSv noemt artikel 61a WvSv niet de voorwaarde dat de persoon minimaal moet worden verdacht van een misdrijf waarvoor voorlopige hechtenis mogelijk is.
Waarom worden foto’s van verdachten die onschuldig blijken, niet verwijderd?
Zie mijn antwoord op vraag 2.
Staan er Nederlanders in de database die nog nooit zijn verdacht van een misdrijf? Zo ja, wat is hier de reden voor?
Nee, op grond van artikel 55c WvSv (en vóór de inwerkingtreding van artikel 55c WvSv in 2010 op grond van artikel 61a WvSv) mogen alleen foto’s worden gemaakt van verdachten.
Kunt u een statistisch onderbouwde analyse naar de Kamer sturen over nut en noodzaak van deze database van miljoenen foto’s?
In het verleden zijn er vele maatregelen getroffen om identiteitsvaststelling in de strafrechtsketen te verbeteren. De Wet identiteitsvaststelling verdachten, veroordeelden en getuigen (Wivv) is daar een voorbeeld van. Uit de wetshistorie blijkt de noodzaak van het instellen van een centrale databank. In de memorie van toelichting6 wordt de noodzaak onderbouwd aan de hand van de toen beschikbare cijfers7. Uit cijfers van de politie blijkt dat onderzoek met Catch in 2018 in ruim 8% van de zaken een herkenning opleverde die heeft geleid tot een aanknopingspunt voor vervolgonderzoek.
Acht u het proportioneel om van onschuldige Nederlanders een database met foto’s aan te leggen?
De foto's die worden gemaakt op grond van artikel 55c WvSv (en vóór de inwerkingtreding van artikel 55c WvSv in 2010 op grond van artikel 61a WvSv), worden alleen gemaakt omdat de persoon in kwestie wordt verdacht van een strafbaar feit.
Waarom is gekozen voor een bewaartermijn van 20 tot 80 jaar? Acht u deze bewaartermijn proportioneel?
De bewaartermijn van 20 tot 80 jaar zijn geregeld in het Bivv en gelden voor de foto’s die zijn opgenomen in de SKDB.
Bij het bewaren van strafrechtelijke gegevens moet er een balans zijn tussen het profijt dat de opsporing en vervolging heeft van deze bewaring en het recht op bescherming van de persoonlijke levenssfeer zoals geregeld in art. 8 EVRM. Hierbij gelden de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit. Ik verwijs kortheidshalve naar de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel identiteitsvaststelling verdachten, veroordeelden en getuigen voor een nadere toelichting8.
Welke risico’s ziet u met betrekking tot de beveiliging van deze database? Wat voor gevolgen voorziet u bij het uitlekken van de database? Wat voor maatregelen zijn er getroffen teneinde dit te voorkomen?
Op grond van artikel 4a en artikel 5 Wpg is de politie verplicht om technische en organisatorische maatregelen te treffen om de gegevens te beschermen. De database is beveiligd volgens de gebruikelijke werkwijze van de politie. Een van de reeds getroffen maatregelen betreft de toegankelijkheid van het systeem Catch. Alleen de 30 geautoriseerde experts van het Centrum voor biometrie (onderdeel van het Landelijk Forensisch Service Centrum van de Landelijke eenheid van politie) hebben toegang tot het systeem Catch. Iedere aanvraag wordt in een registratiesysteem bijgehouden. Verder zijn de foto’s die de experts beoordelen geanonimiseerd. Omwille van vertrouwelijkheid kan ik geen specifieke uitspraken doen over de getroffen maatregelen.
Kunt u toelichten op welke manier Nederlandse opsporingsdiensten gezichtsherkenningssoftware gebruiken? Heeft de politie zelf software ontwikkeld of koopt de politie deze software in bij een bedrijf? Zo ja, welk bedrijf levert gezichtsherkenningssoftware aan de politie?
De politie en de bijzondere opsporingsdiensten kunnen een aanvraag doen voor het zoeken naar de identiteit van een onbekende persoon door middel van Catch. Catch zoekt op basis van een biometrisch profiel van de kenmerken van het gezicht naar overeenkomsten en genereert een kandidatenlijst van gezichten die technisch het meest op de gezochte afbeelding lijken. Een expert kijkt naar dit resultaat. Als deze expert er van overtuigd is dat er sprake is van voldoende overeenkomst met één van de kandidaten uit de lijst, wordt de match voorgelegd aan twee andere experts die de overeenkomst onafhankelijk van elkaar beoordelen. Als beide experts tot dezelfde conclusie komen, dan wordt die gezamenlijke conclusie als eindconclusie gerapporteerd. Bij een ongelijke conclusie wordt de meest conservatieve conclusie gerapporteerd. Deze rapportage wordt door de politie als aanknopingspunt gebruikt voor vervolgonderzoek.
De politie maakt gebruik van software van het bedrijf IDEMIA. IDEMIA publiceert regelmatig over de doorontwikkeling van deze software. De testresultaten zijn openbaar.
Hoe vaak wordt deze technologie toegepast? Hoe vindt goedkeuring van het gebruik van deze technologie plaats? Moet een rechter-commissaris toestemming geven voor het gebruik?
De politie heeft mij laten weten dat in 2018 door opsporingsinstanties ruim 1300 afbeeldingen ter vergelijking werden aangeboden. De aanvragen betreffen onderzoeken variërend van woninginbraken, overvallen, liquidatieonderzoeken tot aan terreurzaken. Een deel van de foto’s was ongeschikt. Bijvoorbeeld doordat de afbeelding onvoldoende scherp was of het gezicht niet goed in beeld was. De resterende afbeeldingen konden door de gelaatsvergelijkingssoftware worden gebruikt om te zoeken naar een match in de database. In het antwoord op vraag 12 gaf ik al aan dat de experts uiteindelijk tot een match komen, niet de software. Voor het gebruik is geen toestemming nodig van de rechter-commissaris.
De eisen waaraan de software moet voldoen betreffen onder andere functionaliteit, betrouwbaarheid, accuratesse en veiligheid.
Het gebrekkige toezicht op de data van patiënten |
|
John Kerstens (PvdA), Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht in NRC Handelsblad: «Patiëntendata hebben strenger toezicht nodig»?1
Ja.
Wat is uw reactie op dit bericht?
Ik hecht bij de verwerking van medische gegevens het grootste belang aan informatiebeveiliging en privacybescherming. Patiënten moeten kunnen vertrouwen op een veilige bescherming van hun gegevens zoals vastgelegd in wet- en regelgeving, waaronder de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) en de Wet op de geneeskundige behandelovereenkomst (Wgbo). De verantwoordelijkheid hiervoor ligt in de eerste plaats bij de zorgaanbieders. Zij moeten zorgen voor organisatorische en technische maatregelen om voldoende waarborgen te bieden bij het verwerken en opslaan van patiëntgegevens. Sinds 1 januari 2018 is het werken volgens en voldoen aan de NEN-normen 7510, 7512 en 7513 verplicht gesteld in het Besluit Elektronische Gegevensverwerking Zorgaanbieders. Het is goed dat zorgverleners zich daar bewust van zijn. Mijn doel is er aan bij te dragen dat de Nederlandse zorg, lerend van de praktijk, tot steeds betere uitkomsten kan komen met behoud van informatiebeveiliging en privacybescherming. Het anonimiseren van herleidbare persoonsgegevens tot geanonimiseerde niet herleidbare gegevens is één van de vele maatregelen die kunnen worden genomen om de privacy van de patiënt te beschermen. De AVG is dan niet meer van toepassing (Grond 26 van de AVG).
Ik zal uw Kamer op verschillende momenten informeren over het borgen van de persoonlijke levenssfeer van patiënten:
Deelt u de mening dat patiënten er zeker van moeten kunnen zijn dat hun gegevens beschermd worden? Welke verantwoordelijkheid heeft u ambtshalve in het beschermen van deze gegevens en welke maatregelen kunt u treffen?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u bevestigen dat het Amerikaanse bedrijf Epic, dat achter de patiëntenbeheer-software zit, toegang heeft tot geanonimiseerde patiëntendata? Hoe lang weet u dit al?
Naar aanleiding van het NRC artikel en uw vragen heb ik contact gezocht met het Amerikaanse bedrijf en het Amsterdam UMC. Het bedrijf geeft aan dat het systeem waarnaar in het NRC artikel wordt verwezen niet wordt aangeboden in Nederland. Het Amsterdam UMC geeft ook aan dat zij en de ziekenhuizen die met dezelfde software leverancier werken dit systeem niet gebruiken.
Ziekenhuizen dragen zelf de verantwoordelijkheid voor hun software voor patiëntenbeheer en hetgeen ze afspreken met de leveranciers in hun contracten. Uiteraard moeten zij hierbij voldoen aan de geldende wet- en regelgeving. Elk ziekenhuis gebruikt software van verschillende leveranciers, bijvoorbeeld voor de verwerking van dossiers, labuitslagen, genetica en beeldmateriaal. Het gaat dan ook te ver om die systemen individueel te benoemen.
Van welke software maken de overige ziekenhuizen in Nederland gebruik voor hun patiëntenbeheer? Geldt hiervoor eveneens dat het bedrijf achter de software de data van patiënten kan gebruiken?
Zie antwoord vraag 4.
Indien uw informatiepositie u niet in staat stelt vraag 3 en 4 diepgaand te beantwoorden, vindt u dan dat u hier onderzoek naar zou moeten doen om de persoonlijke levenssfeer van patiënten te garanderen?
Zie antwoord vraag 2.
Wat vindt u ervan dat patiëntendata voor digitale toepassingen minder goed beschermd worden dan patiëntendata die wordt gebruikt voor «analoge onderzoeken»?
De bescherming die de AVG biedt, maakt geen onderscheid tussen digitaal of analoog. Die is voor beide categorieën van toepassing.
Welke aanvullende maatregelen kunt u mogelijk treffen om patiëntendata voor digitale toepassingen beter te beschermen?
In de beantwoording van de vorige vragen heb ik aangegeven dat er al veel wettelijk geregeld is. Zoals eerder aangeven in de beantwoording van vraag 6 kom ik nog dit jaar bij u terug op de bescherming van patientendata voor digitale toepassingen.
Wat vindt u ervan dat patiënten er niet over worden geïnformeerd dat hun data voor grootschalig onderzoek worden gebruikt? Bent u van mening dat dit wel zou moeten en dat patiënten de keuze tot deelname voorgelegd zouden moeten krijgen?
In de situatie bij het Amsterdam UMC die u aanhaalt hebben betrokken partijen mij gemeld dat er geen sprake is van het delen van data.
Voor wetenschappelijk onderzoek moet voor zover mogelijk gebruik gemaakt worden van geanonimiseerde niet herleidbare gegevens of van toestemming van de betreffende patiënten. Bij geanonimiseerde data is de AVG niet van toepassing (Grond 26 van de AVG). De AVG en de WGBO bieden de mogelijkheid om onder strikte voorwaarden onderzoek te doen zonder toestemming. Hier hoort onder andere bij dat de gevraagde gegevens noodzakelijk en passend moeten zijn voor het doel waarvoor deze gevraagd worden, dat de patiënt geïnformeerd moet worden over het gebruik van de eigen data, en dat voldaan wordt aan andere voorwaarden die door wet- en regelgeving worden gesteld.
Welke mogelijke risico’s voor de toegankelijkheid tot de zorg ziet u indien enkele bedrijven in de toekomst een monopolie hebben op belangrijke digitale zorgtoepassingen?
Ik vind het belangrijk dat zorgaanbieders en hun toeleveranciers zich onderscheiden op toegevoegde waarde en slimme diensten voor de patiënt en niet op het bezit van data.
Ik vind het dan ook mooi om te zien dat het bedrijfsleven, patiënten, zorgverzekeraars en de zorgverleners de handen in een slaan om digitale gegevensuitwisseling in de zorg te bevorderen en het manifest Samen Vooruit: een ambitie voor gegevensuitwisseling in de zorg2 hebben opgesteld.
Verder heb ik in de derde brief elektronische gegevensuitwisseling in de zorg (Kamerstukken II, vergaderjaar 2018–2019, 27 529, nr. 189) aangegeven dat ik stap voor stap voor steeds meer gegevensuitwisselingen in de zorg wettelijk verplicht wil stellen dat deze digitaal plaatsvindt. Dit zal aangewezen zorgaanbieders verplichten om gezondheidsdata volgens een vast format te delen met anderen en daarmee zal het risico op een monopoliepositie worden verkleind.
Tot slot is in Nederland reeds de, op Europese wetgeving gebaseerde, Mededingingswet van kracht. Hierin is onder meer een verbod op misbruik van een economische machtspositie opgenomen. De ACM ziet hier als onafhankelijke toezichthouder op toe.
Vindt u dat de Nederlandse overheid beleid zou moeten maken om ervoor te zorgen dat van deze monopoliepositie geen misbruik kan worden gemaakt? Welke mogelijkheden ziet u daartoe?
Zie antwoord vraag 10.
Zijn er, naast een ambtsbericht van de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) of een (verstek)vonnis van de rechtbank, nog andere bronnen te bedenken waaruit de aansluiting bij een terroristische organisatie en de gedragingen van betrokkene kunnen worden afgeleid?1 Zo ja, hoe gaat u er voor zorgen dat er actief gezocht wordt naar en gebruik gemaakt wordt van alle denkbare bronnen?
Zoals ik schreef in de beantwoording van de Kamervragen over het bericht «Nederlanderschap afpakken van Syriëganger blijkt ondanks wet lastig» d.d. 25 juni 2019 kan een intrekking worden gebaseerd op een individueel ambtsbericht van de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst waarin staat dat iemand zich heeft aangesloten bij een terroristische organisatie, waaruit handelingen ten behoeve van deze organisatie blijken. Tevens kan een gerechtelijk vonnis in een strafzaak voldoende bruikbare informatie bevatten voor intrekking van het Nederlanderschap.
In aanvulling hierop kan ook beschikbare openbare informatie, bijvoorbeeld op het internet, gebruikt worden. Het is aan de Minister van Justitie en Veiligheid2 om deze informatie te wegen en te beoordelen of de informatie de intrekking van het Nederlanderschap kan dragen. Intrekking van het Nederlanderschap is een in beginsel onomkeerbare maatregel. Dientengevolge dienen de feitelijke gronden voor een intrekking uiteraard met voldoende zekerheid te kunnen worden aanvaard.
Hoe houdt u, naast het feit dat bij besluitvorming over de intrekking van het Nederlanderschap rekening wordt gehouden met het strafrechtelijke belang van opsporing, vervolging, berechting en de mogelijkheid van tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf, rekening met het feit dat de inzet van strafrecht niet kan voorkomen dat een uitreiziger die geoefend is in het gebruik van geweld of het gebruik van geweld heeft gefaciliteerd, terugkeert naar Nederland? Zou het belang van het voorkomen van terugkeer ter bescherming van de nationale veiligheid niet moeten prevaleren?
Tegen alle personen waarvan bekend is dat zij vanuit Nederland zijn uitgereisd naar de strijdgebieden in Syrië en Irak loopt een strafrechtelijk onderzoek. Het OM heeft hen wereldwijd gesignaleerd met het oog op aanhouding en uit- of overlevering aan Nederland.
Het recht van een verdachte om bij de behandeling van zijn of haar strafzaak aanwezig te zijn, is een fundamenteel recht voor iedere verdachte en ligt besloten in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), het recht op een eerlijk proces. Op grond van bestaande jurisprudentie zal een strafzaak in beginsel niet inhoudelijk worden behandeld indien de verdachte heeft aangegeven van zijn of haar aanwezigheidsrecht gebruik te willen maken. Het aanwezigheidsrecht is echter niet absoluut. Dit recht van de verdachte moet door de rechter worden afgewogen tegen het belang dat de samenleving heeft bij een doeltreffende en spoedige berechting. Deze afweging zal in iedere afzonderlijke strafzaak gemaakt dienen te worden.
In gevallen waarin de verblijfplaats van een uitreiziger bekend is en/of waarin de uitreiziger heeft aangegeven bij de behandeling van zijn of haar strafzaak aanwezig te willen zijn, bestaat er een handelingsperspectief voor de Nederlandse overheid ter effectuering van het aanwezigheidsrecht. In dergelijke gevallen zal, gelet op het aanwezigheidsrecht en de bestaande mogelijkheden ter effectuering daarvan, het Openbaar Ministerie (OM) niet tot een verstekvervolging overgaan. Aanwezigheid bij de behandeling van de strafzaak brengt in dat geval dan ook (tijdelijke) toegang tot het Nederlands grondgebied met zich.
Een in dit verband mogelijk noodzakelijk verzoek om tijdelijke opheffing van de ongewenstverklaring van een persoon van wie het Nederlanderschap in het belang van de nationale veiligheid is ingetrokken zal ter beoordeling aan de Minister en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid worden voorgelegd.
Waarom wijst de wet die intrekking van het Nederlanderschap mogelijk maakt er expliciet op dat het bezwaarlijk is om te wachten met intrekken van het Nederlanderschap totdat betrokkene is teruggekeerd naar het Koninkrijk en strafrechtelijk is vervolgd en veroordeeld, juist vanwege de onmiddellijke bedreiging van de nationale veiligheid?2 Hoe zorgt u ervoor dat het strafrechtelijk belang van opsporing, vervolging en berechting niet in de weg komt te staan aan het voorkomen van terugkeer en daarmee aan de bescherming van de nationale veiligheid?
De aanpak van personen die zich buiten Nederland hebben aangesloten bij een terroristische organisatie is erop gericht de nationale veiligheid zo effectief mogelijk te beschermen. Het is echter de basis van onze rechtsstaat dat mensen zich voor hun misdaden moeten verantwoorden ten overstaan van een rechter. Dat geldt ook voor deze categorie personen. Waar mogelijk wordt ingezet op strafrechtelijke vervolging; wanneer dit niet mogelijk of niet opportuun is, kan intrekking van het Nederlanderschap een maatregel zijn die in het belang van bescherming van de nationale veiligheid noodzakelijk is. Van geval tot geval zal het belang dat wordt gediend met de intrekking van het Nederlanderschap (het beschermen van de nationale veiligheid) moeten worden afgewogen tegen onder meer het belang van strafrechtelijke vervolging. Het belang van strafrechtelijke vervolging zal bijvoorbeeld kunnen prevaleren indien bij het OM al een omvangrijk dossier is voorbereid en er sprake is van een reële verwachting dat betrokkene op korte termijn aangehouden kan worden, effectief vervolgd kan worden en een opgelegde (gevangenis)straf daadwerkelijk kan worden geëxecuteerd4.
Kunt u verklaren waarom u schrijft dat de schatting is dat 100 personen mogelijk nog in aanmerking komen voor het uitbrengen van een ambtsbericht? Waarom is dit niet al gebeurd in de ruime periode na de inwerkingtreding van de wet? En hoe lang duurt het nog voordat dit wel gebeurd?
In de brief aan uw Kamer van 15 juli 2019 heb ik aangegeven dat het aantal intrekkingen beperkt blijft tot enkele nieuwe gevallen. De betrokken organisaties, waaronder de IND, het OM en de AIVD, zijn binnen de voor hen geldende wettelijke kaders betrokken rond de uitvoering van artikel 14, vierde lid, Rijkswet op Nederlanderschap (RWN). Zowel het OM als de AIVD hebben ten aanzien van de RWN geen eigenstandige taak. Op 2 april 2019 is in uw Kamer de motie van de leden Laan-Geselschap (VVD) en Van Toorenburg (CDA) aangenomen waarin de regering wordt verzocht om uiterlijk voor het zomerreces 2019 actief de dossiers van alle onderkende Nederlandse uitreizigers, man of vrouw, te beoordelen op de mogelijkheid van het intrekken van het Nederlanderschap in het belang van de nationale veiligheid, en de Kamer hierover te informeren. Aan deze motie wordt nu in samenwerking tussen betrokken diensten uitvoering gegeven. Op dit moment worden alle dossiers van Nederlandse uitreizigers door de AIVD bekeken en bezien of er informatie beschikbaar is die (mede) als grondslag kan dienen voor het intrekken van een Nederlanderschap.
Is, indien is aangetoond dat iemand zich heeft aangesloten bij een terroristische organisatie, daarmee niet sowieso al boven redelijke twijfel verheven dat de betrokkene de door de terroristische organisatie nagestreefde doelen onderschrijft?
Aansluiting is een sterk feitelijk begrip dat afhangt van de individuele feitelijke omstandigheden, zoals gedragingen of handelingen, en intentie. Er wordt aangenomen dat sprake is van aansluiting in de zin van de Rijkswet op het Nederlanderschap indien op basis van de gedragingen van een betrokkene kan worden vastgesteld dat boven redelijke twijfel is verheven dat hij of zij de doelen van de terroristische organisatie onderschrijft en de intentie heeft om zich daarbij aan te sluiten, en tevens feitelijke handelingen voor of ten behoeve van de terroristische organisatie verricht. Met de voorwaarde dat de betrokkene de doelen van de terroristische organisatie onderschrijft en de intentie heeft om zich daarbij aan te sluiten, wordt gegarandeerd dat er altijd sprake is van vrijwillige, en dus geen gedwongen, aansluiting voordat intrekking van het Nederlanderschap aan de orde kan zijn.
Het gaat dus om concrete feitelijke informatie over de activiteiten die de betrokkene buiten Nederland heeft verricht. Omdat het gaat om activiteiten die zich in Syrië en Irak hebben voltrokken betreft dit informatie die niet eenvoudig toegankelijk is.
Waarom geeft u aan dat het niet altijd mogelijk is om relevante informatie vanuit de inlichtingendiensten op te nemen in een ambtsbericht aan de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND), vanwege de noodzaak tot geheimhouding van bronnen en de veiligheid van personen. Hoe verhoudt dit zich tot het feit dat in de wet al is aangegeven dat wanneer de informatie op grond waarvan de intrekking plaatsvindt informatie van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten betreft, deze informatie niet in alle gevallen (volledig) openbaar zal mogen worden gemaakt of zelfs kunnen worden verstrekt aan de verdediging in het kader van beroep tegen een besluit van de rechtbank?
De Wet op de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten 2017 bevat een zogenoemd verstrekkingsregime. Er kunnen redenen zijn waarom informatie niet verstrekt kan worden. Dit is informatie waarvan verstrekking kan leiden tot een gevaar voor veiligheid van de bronnen of personen of op langere termijn, tot een ernstige belemmering van de werkzaamheden van de veiligheidsdiensten. Ook geheimhouding van bronnen kan een reden zijn. Indien informatie wel verstrekt kan worden, wordt dit in vorm van een ambtsbericht gedaan. Een ambtsbericht is altijd gebaseerd op onderliggende gegevens5. Deze gegevens zijn desgewenst door de rechter in te zien bij een eventueel (hoger) beroep tegen een genomen besluit dat mede is gebaseerd op het ambtsbericht.
Hoe verhoudt het gestelde dat het OM kan verzoeken een ongewenstverklaring tijdelijk op te heffen, omdat betrokkene het recht heeft om bij zijn of haar strafproces aanwezig te zijn, zich tot het feit dat de intrekking van het Nederlanderschap juist tot doel heeft iemand uit te sluiten van het Nederlanderschap met alle rechten en verplichtingen, waaronder het recht op toegang tot Nederlands grondgebied?
Zie antwoord vraag 2.
In hoeverre wordt er rekening gehouden met het feit dat het aanwezigheidsrecht niet absoluut is aangezien de IND een verzoek kan inwilligen om de ongewenstverklaring tijdelijk op te heffen als de komst van de vreemdeling naar Nederland noodzakelijk is in verband met een eigen rechtszaak? De Nederlandse praktijk van berechting van vermeende jihadisten bij verstek is immers toch ook zelden in strijd met het aanwezigheidsrecht in art. 6 Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) gebleken? Is het OM om die reden ook terughoudend in zijn verzoeken een ongewenstverklaring tijdelijk op te heffen of zou het dat volgens u moeten zijn?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe zorgt u ervoor dat daadwerkelijk al het mogelijke wordt gedaan om, zoals als volgt in de wet beschreven, dat «al het mogelijke dient te worden gedaan om terugkeer naar Nederland te voorkomen, indien betrokkene een bedreiging is voor de nationale veiligheid»? En hoe zorgt ook het OM dat uitvoering kan worden gegeven aan dit beleid? Heeft u aanwijzingen dat het OM niet meewerkt aan de uitvoering van dit beleid of dit beleid zelfs tegenwerkt?
De wettelijke taak van het OM is de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde. De intrekking van het Nederlanderschap is een bestuurlijke maatregel van de Minister van Justitie en Veiligheid waaraan uitvoering wordt gegeven door de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND). Een prioriteitstelling binnen het OM gericht op intrekking van het Nederlanderschap is derhalve niet aan de orde, het OM heeft hierin immers geen taak. Onderdeel van de procedure tot intrekking van het Nederlanderschap op grond van artikel 14, vierde lid, RWN is dat het OM desgevraagd aangeeft of met de intrekking van het Nederlanderschap het belang van strafrechtelijke vervolging op onaanvaardbare wijze wordt geschaad zodat dit in de besluitvorming kan worden betrokken.
Het bericht dat partijen open staan voor illegale donaties |
|
Ronald van Raak (SP) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
|
|
|
Welk gedrag van de in dit artikel genoemde politieke partijen is volgens u strafbaar? Hoe worden deze partijen daarvoor vervolgd?1
De Telegraaf heeft onderzoek verricht naar de bereidheid van politieke partijen om een anonieme gift vanaf 15.000 euro te ontvangen. Blijkens het artikel lijkt een aantal politieke partijen bereid te zijn om de grenzen van de in de Wet financiering politieke partijen (Wfpp) geschetste kaders op te zoeken, of hier in een enkel geval mogelijk zelfs overheen te gaan. Er heeft echter geen daadwerkelijke transactie plaatsgevonden. Derhalve is er geen sprake van overtreding van de Wfpp.
Welk gedrag is volgens u in strijd met de «geest van de wet»? Hoe gaat u de wet aanpassen om dit te voorkomen?
In de Wfpp is bepaald dat giften aan politieke partijen en hun neveninstellingen vanaf € 4.500 per donateur per jaar openbaar moeten worden gemaakt. De grens voor openbaarmaking is op dit bedrag gesteld zodat de herkomst van donaties van substantiële omvang openbaar – en daarmee voor eenieder inzichtelijk wordt.
Dat een aantal politieke partijen bereid is om potentiële donateurs suggesties te doen om de regels voor openbaarmaking van giften te omzeilen en zodoende in strijd met de geest van de wet lijken te handelen baart mij zorgen. Klaarblijkelijk achten politieke partijen het toelaatbaar om mee te werken aan constructies die ingaan tegen de geest van de Wfpp. De oplossing voor deze problematiek ligt daarom niet bij het aanpassen van de wet, maar in handelen naar de intentie van de wetgever.
Ik ga hierover met de betrokken politieke partijen in gesprek en heb hierin reeds de eerste stappen gezet. Ambtelijk is reeds met vertegenwoordigers van enkele partijen gesproken. Alle partijen zal ik schriftelijk wijzen op de geldende regels voor openbaarmaking van giften. Ik zal er hierbij ook op aandringen dat zij maatregelen gaan treffen om te voorkomen dat in de toekomst wederom het beeld kan ontstaan dat zij bereid zijn om mee te werken aan constructies die ingaan tegen de intentie van de wetgever.
Deelt u de mening dat doneren via een stichting nog steeds zorgt voor gebrek aan transparantie over giften? Hoe gaat u – los van toekomstige wetswijziging – deze route per direct alsnog onmogelijk maken?
De organisaties van politieke partijen bestaan doorgaans uit meerdere rechtspersonen. Naast de partijorganisatie hebben de meeste politieke partijen een politiek-wetenschappelijk instituut, een politieke jongerenvereniging, een instelling voor buitenlandse activiteiten en één of meerdere andere rechtspersonen. Deze rechtspersonen hebben belangrijke taken in de politieke partijen en het moet daarom mogelijk blijven om deze rechtspersonen financieel te ondersteunen.
Evenals bij de politieke partijen zelf moet wel duidelijk zijn van wie giften vanaf € 4.500 per donateur per jaar afkomstig zijn. Daarom is in de Wfpp bepaald dat een rechtspersoon die «uitsluitend of in hoofdzaak erop is gericht stelselmatig of structureel ten bate van een politieke partij activiteiten of werkzaamheden te verrichten en de partij daar kennelijk voordeel bij heeft», wordt aangewezen als neveninstelling van de partij. Politieke partijen moeten jaarlijks een overzicht van giften en schulden boven de drempelbedragen van de aan hen gelieerde neveninstellingen aanleveren bij de toezichthouder, die deze vervolgens openbaar maakt. Giften aan deze neveninstellingen worden derhalve op dezelfde wijze en hetzelfde moment openbaar gemaakt als giften aan politieke partijen zelf.
De Evaluatie- en Adviescommissie Wet financiering politieke partijen (de commissie-Veling) zag bij de evaluatie van de Wfpp geen aanleiding om te adviseren de Wfpp op dit punt aan te passen. Ik heb dit advies van de commissie-Veling overgenomen.
Ook neem ik de aanbeveling van de commissie-Veling over om bij giften van rechtspersonen duidelijker in beeld te brengen wie de natuurlijke personen achter deze rechtspersonen zijn. In het voorstel tot aanpassing van de Wfpp, dat ik na de zomer in procedure ga brengen, zal ik hier een voorstel voor doen.
Voorts werk ik aan de uitvoering van de motie-Van der Molen.2 Deze motie roept de regering op om «maatregelen te nemen zodat donaties ook effectief zichtbaar zijn als zij via één of meer tussenschakels aan een partij of politicus gegeven worden en verplichte transparantie van deze tussenschakels aan een partij of politicus gegeven worden en verplichte transparantie van deze tussenschakels als een effectieve voorwaarde op te nemen in de wet». Ik bezie op welke wijze deze motie kan worden uitgevoerd. Met deze maatregelen wordt de transparantie over giften van rechtspersonen verder vergroot. Ik acht het vooralsnog niet nodig hier nog andere maatregelen te nemen.
Het berechten van Nederlandse Syrië-gangers door de Koerdische autoriteiten in Noord-Syrië |
|
Sven Koopmans (VVD), Antoinette Laan-Geselschap (VVD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Les Kurdes de Syrie prêts à juger les djihadistes français»?1
Ja.
Zult u, conform de motie Laan-Geselschap c.s.2, alles in het werk stellen om ervoor te zorgen dat (ook) Nederlandse jihadisten daar worden berecht waar zij hun afgrijselijke misdaden hebben begaan?
Ja. Uitreizigers moeten verantwoording afleggen voor misdrijven die zij hebben gepleegd en hiervoor worden berecht. Bij voorkeur in de regio waar de misdaden hebben plaatsgevonden. Om die reden onderzoekt Nederland met internationale partners de mogelijkheden voor een vorm van berechting in de regio.
Zult u daartoe in overleg treden met de Koerdische autoriteiten in Noord-Syrië om te zien wat zij nodig hebben om hun aanbod van lokale berechting gestand te doen?
In de huidige situatie is onvoldoende sprake van een duidelijke langetermijnstrategie voor de regio. Het kabinet is terughoudend met het maken van afspraken of samenwerken met niet-statelijke entiteiten die feitelijk gezag uitoefenen over een gebied waar de betreffende regering effectief geen gezag meer uitoefent. Dit vanwege de invloed die deze afspraken of samenwerking kunnen hebben op het aanzien van deze niet-statelijke entiteiten en op de relaties met andere actoren en landen in de regio.
Is het kabinet bereid om de benodigde financiële en juridische ondersteuning te bieden om dit mogelijk te maken, al dan niet samen met andere relevante partners?
Nederland zet in op vervolging en berechting van ISIS-strijders en richt zich daarbij op de benadering die nodig is om hiertoe te komen. Dit heeft tot nu toe geresulteerd in een brede inzet, waarbij ook het belang van bewijsvergaring, detentie, rehabilitatie en re-integratie in Irak en Syrië in acht worden genomen. Nederland draagt hier al op diverse manieren aan bij, bijvoorbeeld door het steunen van bewijsvergaringsmechanismen in Irak (UNITAD) en Syrië (IIIM). Samen met internationale partners wordt bekeken welke steun verder nodig zal zijn.
Overlegt u met de Franse regering en andere westerse regeringen om te komen tot een gezamenlijke ondersteuning van de geboden rechtsgang, opdat deze ten minste kan voldoen aan de minimumvoorwaarden van een eerlijk proces?
Nederland is met diverse Europese en internationale partners, waaronder Frankrijk, in overleg over de opties die er zijn om tot vervolging en berechting van ISIS-strijders te komen. Leidend zijn naleving van internationale mensenrechtenstandaarden en de beginselen van goede procesorde, waaronder het recht op een eerlijk proces. Daarbij is Nederland tegen de doodstraf en zal daar dus ook niet aan mee werken.
Is het kabinet bereid om, met relevante partners, te investeren in lokale detentiecentra voor (Nederlandse) jihadisten?
Het kabinet voorziet geen steun aan detentiecentra in de Koerdische regio.
Het bericht dat de Kamerbrief over letselschade foute cijfers bevat |
|
Renske Leijten (SP), Helma Lodders (VVD) |
|
Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
|
|
|
Kunt u verklaren hoe het komt dat na een gedegen studie vraagtekens worden gezet bij de cijfers die gebruikt zijn in de Kamerbrief over de uitvoering van de motie Leijten/Lodders over letselschade?1 2
Op welke wijze zijn letselschade-experts betrokken geweest bij het onderzoek naar de omvang van letselschade in de vermogensrendementsheffing? Kunt u uw antwoord toelichten?
Is het mogelijk om snel duidelijkheid te krijgen over de cijfers? Zo ja, wanneer kan die duidelijkheid gegeven worden?
Beïnvloedt de discussie over de juistheid van de cijfers de besluitvorming – voorzien met Prinsjesdag – aangaande het meerekenen van letselschadevergoedingen als eigen vermogen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het artikel ‘Zorgfraudeurs hebben vaak al een strafblad’ |
|
Arno Rutte (VVD), Sophie Hermans (VVD) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel «Zorgfraudeurs hebben vaak al een strafblad»?1
Ja.
Hoe kijkt u naar de resultaten van het onderzoek van het Informatie Knooppunt Zorgfraude (IKZ), die lijken te suggereren dat er sprake is van een verband tussen frauderen in de zorg en de aanwezigheid van strafrechtelijke antecedenten? Deelt u de mening dat het onderzoek waardevol is voor het verbeteren van de kwaliteit van de zorg voor kwetsbare mensen? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?
Ik vind het waardevol dat het IKZ heeft onderzocht of fraudeurs in de zorg ook een strafblad hebben. Het is schokkend om te lezen dat er een verband lijkt te zijn tussen bestuurders die frauderen met geld dat bedoeld is voor zorg aan kwetsbare mensen en de aanwezigheid van strafrechtelijke antecedenten. Er zijn personen die willens en wetens misbruik maken van zorggelden en frauderen. Dit dupeert patiënten, verzekerden en de belastingbetaler en zet de solidariteit en betaalbaarheid van het zorgstelsel onder druk. Wij zien het vervolgonderzoek van het IKZ dan ook graag tegemoet.
Hoe spelen strafrechtelijke antecedenten van zorgbestuurders op dit moment een rol bij de vergunningsprocedure voor nieuwe zorgaanbieders? Brengt de invoering van de Wet toetreding zorgaanbieders (Wtza) daar verandering in? Geven de resultaten van het IKZ onderzoek aanleiding om de Wtza verder aan te scherpen? Zo ja, waarom en hoe? Zo nee, waarom niet?
Bij de huidige WTZi-toelating spelen strafrechtelijke antecedenten van zorgbestuurders geen rol. Met de invoering van de Wtza bestaat de mogelijkheid de Wtza-vergunning te weigeren of in te trekken als de bestuurder na een verzoek geen VOG kan verstrekken. Deze mogelijkheid tezamen met de mogelijkheid om de vergunning te weigeren of in te trekken op basis van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur (Wet Bibob), voorkomen dat door het verlenen van vergunningen fraude wordt gefaciliteerd. De resultaten van het IKZ-onderzoek geven geen aanleiding om de Wtza aan te scherpen.
Zoals aangegeven in de brief van 9 juli 20192 zullen we de vergunningplicht in de Wtza in de toekomst wel verder uitbreiden. Gezien de complexiteit en impact pakken we dit op in een apart traject dat moet uitmonden in een nieuw aanvullend wetsvoorstel dat voortbouwt op de Wtza. Bij deze verdere uitbreiding en inrichting is van belang een goede balans te vinden tussen regeldruk en uitvoeringslasten en de effectiviteit van de vergunningplicht.
Hoe spelen strafrechtelijke antecedenten van zorgbestuurders een rol bij de bestrijding van fraude met PGB’s? Mag de inspectie SZW om strafrechtelijke antecedenten vragen? Zo nee, waarom niet?
De bestrijding van fraude met Pgb’s vindt in eerste aanleg plaats door verstrekkers (gemeenten, zorgkantoren en zorgverzekeraars). Het Pgb kenmerkt zich door het feit dat de cliënt een overeenkomst sluit met een zorgaanbieder. De verstrekker is geen partij bij deze overeenkomst. Indien er sprake is van fraude waarbij de cliënt het slachtoffer is van de zorgaanbieder kan de verstrekker een civielrechtelijke procedure starten teneinde het geld dat niet is besteed aan zorg terug te vorderen van de zorgaanbieder. De ISZW verricht strafrechtelijk onderzoek onder gezag van het Functioneel Parket van het Openbaar Ministerie (OM). Het OM kan een strafrechtelijke procedure starten als de cliënt of zorgaanbieder strafbare feiten heeft gepleegd, zoals valsheid in geschrifte, oplichting, witwassen, fiscale delicten. Daarbij kunnen door de ISZW strafrechtelijke antecedenten worden opgevraagd.
Hoe worden zorgbestuurders die eerder bewezen zorgfraude hebben gepleegd gecontroleerd als zij elders in de zorg opnieuw aan de slag willen bij een bestaande zorgorganisatie of een nog op te richten zorgorganisatie? Indien die controle niet plaatsvindt, deelt u dan de mening dat dit wel zou moeten? Vindt u dat het mogelijk moet zijn om mensen die zijn veroordeeld voor bepaalde delicten te verbieden om een zorgbedrijf te starten? Kunt u uitleggen waarom wel of niet?
De raad van toezicht van een zorginstelling dient op basis van de Governancecode Zorg 2017 zich voorafgaand aan de benoeming van een bestuurder te vergewissen van het werkverleden van de bestuurder, diens integriteit, kwaliteit en geschiktheid voor de functie. Zoals in het antwoord op vraag 3 is toegelicht, is in de Wtza de mogelijkheid opgenomen de Wtza-vergunning te weigeren of in te trekken als de bestuurder na een verzoek geen VOG kan verstrekken. Deze wet biedt tevens de mogelijkheid om een onderzoek te starten op grond van de Wet Bibob, waarna ook op basis van die bevindingen tot weigering of intrekking van een vergunning kan worden overgegaan. Daarnaast geldt onder de Wet kwaliteit, klachten geschillen zorg (Wkkgz) een vergewisplicht voor zorgaanbieders. Zij dienen zich ervan te vergewissen dat de wijze waarop zorgverleners in het verleden hebben gefunctioneerd niet in de weg staat aan het inzetten van de zorgverleners bij het verlenen van zorg. Tot slot moeten zorgaanbieders op grond van de Wkkgz een VOG overleggen voor alle zorgverleners en andere personen die met cliënten in contact kunnen komen, indien zij langdurige zorg leveren of ggz zorg verlenen in een instelling waar mensen ook ’s nachts kunnen verblijven.
Hoe kan de Wet Bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur (Bibob) bijdragen aan de aanpak van zorgfraude? Wat kan de zorg daarbij leren van het onderwijs als het gaat om het inzetten van de Wet Bibob, waar het instrument onlangs is ingezet (in geval van het Haga lyceum) maar wel als ongebruikelijk werd gezien?
Met het wetsvoorstel Wtza en bijbehorend wetsvoorstel Aanpassingswet Wet toetreding zorgaanbieders wordt de Wet Bibob van toepassing op de vergunningverlening voor het leveren van zorg (artikel 5, tweede lid Wtza). Daarnaast wordt het met het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet Bibob mogelijk om de Wet Bibob toe te passen op alle overheidsopdrachten, waaronder ook die in de zorgsector.3 Dit wetsvoorstel is op 4 maart 2019 aan uw Kamer verzonden. De toepassing van de Wet Bibob geeft bestuursorganen de mogelijkheid om haar eigen integriteit te beschermen door te voorkomen dat zij ongewild criminele activiteiten faciliteert. Een Bibob-onderzoek kan gestart worden wanneer een bestuursorgaan een vermoeden heeft dat er een risico bestaat op misbruik van een vergunning of een subsidie, een overheidsopdracht of een vastgoedtransactie. Als er een ernstig gevaar dreigt dat bijvoorbeeld een vergunning wordt misbruikt, kan het bevoegde bestuursorgaan de aanvraag weigeren of de afgegeven vergunning intrekken. Het toepassen van de Wet Bibob is een discretionaire bevoegdheid van bestuursorganen en geeft hen ruimte om in concrete individuele gevallen naar eigen inzicht een besluit te nemen.
Wat betreft het leren van de inzet van de Wet Bibob op andere domeinen kan ik in algemene zin opmerken dat bestuursorganen zich hierbij kunnen laten voorlichten, adviseren en/of ondersteunen door het Landelijk Bureau Bibob (LBB). Het LBB heeft een belangrijke rol in het bewaken en waarborgen van een uniforme toepassing van de Wet Bibob en de kwaliteit van het onderzoek door bestuursorganen en heeft daarmee in de loop der tijd veel kennis, expertise en ervaring opgebouwd. Voorts valt ook onderwijsbekostiging onder de reikwijdte van de Wet Bibob. Met het voorliggende voorstel tot wijziging van de Wet Bibob wordt dit voor de rechtszekerheid geëxpliciteerd.4
Neemt u de aanbevelingen van het IKZ over vervolgonderzoek over? Zo ja, hoe gaat dit vervolgonderzoek er uit zien en wanneer kunnen we de publicatie hiervan verwachten? Zo nee, waarom niet?
Ik neem de aanbevelingen van het IKZ over een vervolgonderzoek over. Het IKZ beslist echter zelf wanneer en in welke vorm zij tot publicatie van dit vervolgonderzoek zullen overgaan.
Desgevraagd heeft het IKZ aangegeven dat zij ernaar streven om deze zomer een voorstel voor een vervolgonderzoek uit te werken en dat dit voorstel in het najaar van 2019 aan haar partners zal worden voorgelegd. Zodra de uitkomsten van dit vervolgonderzoek bekend zijn, zullen wij dit delen met uw Kamer.
De brief van de minister van Justitie en Veiligheid 'Zaak Julio Poch' |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bereid de reisverslagen van januari 2008 en mei 2008 openbaar te maken? Zo nee, bent u dan wel bereid de reisverslagen ter vertrouwelijke inzage bij de Kamer te leggen?
Zoals ik mijn brief aan uw Kamer van 3 juli 20191 heb aangegeven, beschik ik sinds 24 juni 2019 alleen over het reisverslag van de tweede dienstreis in mei 2008. Zoals ik ook in die brief heb aangegeven is bij de beslissing op het Wob-verzoek over de mate van openbaarheid van dit document beslist. Dit besluit ontvangt u heden per apart schrijven.
Zoals ik eerder aan uw Kamer heb bericht2 heb ik dhr. Machielse gevraagd onafhankelijk onderzoek te verrichten naar het dossier. Het betreffende reisverslag van mei 2008 is ten behoeve van dit onderzoek aan hem verstrekt. Zoals ik toen ook heb aangegeven zal ik uw Kamer te gelegener tijd informeren over de resultaten van zijn onderzoek.3
Mocht in het kader van het in de kamerbrief genoemde WOB-verzoek een gelakte versie van het reisverslag van mei 2008 openbaar worden gemaakt, bent u dan bereid een niet-gelakte versie ter vertrouwelijke inzage bij de Kamer te leggen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Heeft u, gelet op uw opvatting dat «waarheidsvinding [..] in een reeds lang lopende zaak als de onderhavige dermate belangrijk [is] dat een uiterste inspanning hiertoe op zijn plaats is»1, de politie en het openbaar ministerie verzocht alle documenten met betrekking tot de zaak van de heer Poch aan u toe te doen komen? Zo ja, wanneer heeft u dit gedaan? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom waren de reisverslagen dan niet eerder bij u bekend?
Ik heb dhr. Machielse gevraagd onafhankelijk onderzoek te verrichten naar het dossier. Het openbaar ministerie (hierna: OM) is op 27 mei 2019 verzocht de benodigde maatregelen te treffen om ervoor te zorgen dat dhr. Machielse over alle stukken van OM en politie kan beschikken.
Ik heb het betreffende reisverslag niet eerder dan 24 juni 2019 ontvangen, de beslissing over het verstrekken hiervan lag bij het OM.
Zijn de reisverslagen van de dienstreizen in 2008 eerder aan u toegekomen? Zo nee, waarom is dit niet gebeurd?
Zie antwoord vraag 3.
Sluit u uit dat er nieuwe documenten gevonden worden die nieuwe feiten in deze zaak aan het licht kunnen brengen?
Nee. Zoals ik mijn brief aan uw Kamer van 18 januari 2019 heb aangegeven, hecht ik eraan dat er duidelijkheid is over de feiten in deze zaak. Om die reden heb ik opdracht gegeven tot het instellen van een onafhankelijk onderzoek naar het dossier.
Herinnert u zich uw antwoorden op vragen van de leden Sjoerdsma en Groothuizen van 1 december 20172, en uw antwoorden op vragen van dezelfde leden van 14 maart 2018?3 Klopt het, dat de vertegenwoordiger van het Argentijnse Ministerie van Justitie en Mensenrechten in mei 2008, dus vóór afronding van hun eigen onderzoek, vóór het horen van de Nederlandse getuigen in december 20084, en vóórdat de Argentijnse onderzoeksrechter in maart 2009 de aanhouding van de heer Poch beval5, al een «expliciete voorkeur heeft uitgesproken voor uitlevering van de heer Poch aan Argentinië»?6 Klopt het dus, dat er over uitlevering is gesproken vóórdat Argentinië zelf onderzoek had verricht naar deze zaak, en dat dit enkel was gebaseerd op informatie vanuit Nederland? Bent u het in het licht van deze nieuwe informatie nog steeds van mening dat deze gang van zaken «niet ongeoorloofd» is?7
Ja, die herinner ik mij. Zoals ik in mijn brief van 3 juli 2019 hierover heb aangegeven blijkt dat sprake is geweest van verkennende gesprekken waarin met verschillende Argentijnse gesprekspartners is gesproken over mogelijkheden van rechtshulp, de mogelijkheden met betrekking tot uitlevering daaronder begrepen.
Ook heb ik hierbij aangegeven dat uit het verslag blijkt dat een vertegenwoordiger van het Argentijnse Ministerie van Justitie en Mensenrechten richting de Nederlandse delegatie een expliciete voorkeur zou hebben uitgesproken voor uitlevering aan Argentinië ter fine van vervolging aldaar. Daarbij werd tevens door deze Argentijnse vertegenwoordiger aangegeven dat er geen bezwaar bestond als dhr. Poch in Nederland zou worden vervolgd.
Op grond van de mij bekende feiten ben ik nog steeds van mening dat deze gang van zaken niet ongeoorloofd is.
Waarom werd er in mei 2008 gesproken over rechtshulp én over uitlevering nog voordat een onderzoek was ingesteld door de Argentijnse autoriteiten? Op wiens initiatief werd over de uitlevering gesproken?
Zie antwoord vraag 6.
Herinnert u zich uw antwoord op de vraag of door het bezoek in mei 2008, dat buiten de officiële routes om plaatsvond, de waarborgen die verdachten door middel van een reguliere uitleveringsprocedure konden worden gegarandeerd, en uw antwoord daarop: «De gesprekken in Argentinië hadden geen betrekking op uitlevering, maar stonden in het teken van een verkenning van mogelijkheden om samen te werken in het opsporingsonderzoek. Deze werkbezoeken vonden plaats in overeenstemming met de instructie opsporingshandelingen in het buitenland en vormden voor een complexe zaak als deze geen ongebruikelijke gang van zaken.»?8 Bent u een andere mening toegedaan na het lezen en het beoordelen van de gespreksverslagen, waaruit blijkt dat er wel degelijk gesproken is over uitlevering? Zo ja, welke mening? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u uitsluiten of tijdens de dienstreis in januari 2008 óók gesproken is over uitlevering aan Argentinië?
Zoals ik eerder aan uw Kamer heb bericht strekte het werkbezoek in januari 2008 tot voorbereiding voor de latere dienstreis in mei van datzelfde jaar ter verkenning van de mogelijkheden voor samenwerking.12 Wat exact tijdens de dienstreis in januari 2008 is besproken, is mij niet bekend.
Hoe heeft u gereageerd op de gesprekken zoals die hebben plaatsgevonden tijdens de dienstreis in mei 2008, specifiek op de voorkeur van Argentijnse kant tot uitlevering?
Ik heb het reisverslag ten behoeve van zijn onderzoek aan dhr. Machielse verstrekt en uw Kamer erover geïnformeerd.
Welke acties zijn in de periode na mei 2008 door u ondernomen teneinde aan deze voorkeur te voldoen?
Nederland heeft in deze zaak na mei 2008 diverse inkomende rechtshulpverzoeken behandeld. Zodoende heeft Nederland in het kader van deze rechtshulpverzoeken op verschillende manieren medewerking verleend aan het Argentijnse onderzoek. Tegelijkertijd liep ook het Nederlandse strafrechtelijk onderzoek.
Wanneer verwacht u dat het onderzoek van de heer Machielse afgerond is? Zal dit onderzoeksrapport na afronding per direct naar de Kamer worden gestuurd?
Het onderzoek van de heer Machielse is niet aan een termijn gebonden. Over zijn bevindingen zal ik uw Kamer informeren. Tevens zal ik uw Kamer blijven informeren wanneer ik op andere wijze relevante nieuwe feiten over deze zaak verneem.
Het bericht 'Liegen over je studieschuld lastiger: DUO komt met schuldverklaring' |
|
Harry van der Molen (CDA), Frank Futselaar (SP) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
|
|
|
Kunt u aangeven wat de extra werkzaamheden voor DUO bedragen indien er een schuldverklaring wordt ingevoerd en hoeveel dit kost?1
DUO werkt samen met andere organisaties als de VNG sinds 2018 aan de ontwikkeling van de «Blauwe Knop»: een persoonlijk overzicht van gegevens bij verschillende overheidsorganisaties. Het doel hiervan is dat mensen betere regie krijgen op hun gegevens, bijvoorbeeld voor een effectievere schuldhulpverlening. De Blauwe Knop maakt het makkelijker om gegevens online te vinden en bij verschillende organisaties met dezelfde herkenbare knop te downloaden. Opdrachtgever is het Overheidsbreed Beleidsoverleg Digitale Overheid (OBDO) en de opdracht is gepaard gegaan met financiering vanuit het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Op grond van de aangenomen motie van Van Meenen c.s.2 waarin de regering wordt verzocht om af te zien van de ontwikkeling van een afzonderlijke schuldverklaring, zijn de werkzaamheden rondom de Blauwe Knop bij DUO inmiddels stopgezet. Het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zal tijdens het Platform hypotheken over dit onderwerp in gesprek gaan met het veld.
Kunt u aangeven wat de reden is dat als de commissie voor Onderwijs Cultuur en Wetenschap een aanpassing bij DUO wil, dit zowel vanwege organisatorische als financiële redenen niet kan en als Minister Ollongren een aanpassing bij DUO wil, dit wel kan?
Zowel financieel als organisatorisch was het een relatief klein project dat in geen verhouding staat tot andere beleidstrajecten waarbij processen en systemen moeten worden aangepast. Dit komt omdat de gegevens reeds aanwezig waren bij DUO en de techniek waarmee een echtheidskenmerk aan een bestand wordt toegevoegd reeds bekend was bij DUO vanwege het diplomaregister. Ook is dit traject al gestart voordat de DUO-verkenning is uitgevoerd, waarna is besloten om de komende tijd prioriteit te geven aan onderhoud en vervanging. De opdracht tot het ontwikkelen van de Blauwe Knop is gepaard gegaan met financiering vanuit het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.
Kunt u aangeven of er naast de schuldverklaring vanuit het Ministerie van Binnenlandse Zaken nog andere ministeries bezig zijn om hun wensen bij DUO neer te leggen? Zoja om welke projecten van welke ministeries gaat dit?
DUO werkt voor meerdere opdrachtgevers. Naast onder meer onderwijsbekostiging, studiefinanciering en examinering voor OCW, voert DUO bijvoorbeeld werkzaamheden uit in het kader van de Wet Inburgering en voor het Landelijk Register Kinderopvang in opdracht van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Voor het Ministerie van Financiën voert DUO werkzaamheden uit op het gebied van examens in het kader van de Wet op het financieel toezicht en voor het Ministerie van Justitie en Veiligheid werkzaamheden voor het Centraal Justitieel Incassobureau. Voor alle beleidswijzigingen geldt momenteel dat de komende tijd onderhoud en vervanging prioriteit heeft.
Het Nederlandse kind Duncan en de Spaanse Kinderbescherming |
|
Bram van Ojik (GL), Kees van der Staaij (SGP), Martijn van Helvert (CDA), Lilianne Ploumen (PvdA), Sadet Karabulut (SP), Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u op de hoogte van de brief van de Stichting Nederlanders Buiten Nederland inzake de situatie van het Nederlandse kind Duncan bij de Spaanse kinderbescherming?
Ja.
Is het in het belang van het kind, dat het syndroom van Down heeft, dat hij zo snel mogelijk met zijn moeder wordt herenigd?
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft de expertise noch de bevoegdheid te oordelen over een dergelijke vraag. Het is aan de bevoegde en gespecialiseerde instantie in Spanje om volledig in het belang van het betreffende kind te handelen en zich te buigen over de vraag of het in het belang van het kind is om zo spoedig mogelijk met zijn moeder herenigd te worden. Die verantwoordelijkheid is de betreffende instantie bekend, en deze handelt daarnaar.
Is het een normale gang van zaken dat een Nederlands kind, zonder andere nationaliteiten, van Nederlandse ouders, zonder andere nationaliteiten, op dit moment onder de verplichte zorg valt van de Spaanse kinderbescherming?
Ja, wereldwijd geldt dat die verantwoordelijkheid toevalt aan de autoriteiten waar betrokkenen woonachtig zijn. De Spaanse kinderbescherming heeft in dergelijke gevallen dus de verantwoordelijkheid om de rechten van alle kinderen die woonachtig zijn in Spanje, ongeacht hun nationaliteit, te waarborgen.
Is er contact met de Nederlandse kinderbescherming over deze zaak?
Voor zover mij bekend, is er over deze zaak recent geen contact geweest met de Nederlandse kinderbescherming.
Bent u op de hoogte van de redenen van de Spaanse kinderbescherming om het kind nog niet te laten herenigen met de moeder? Zo ja, wat zijn die redenen?
Net als in Nederland grijpt de kinderbescherming in Spanje in als de ontwikkeling van een kind wordt bedreigd en verplichte hulp en onderzoek nodig lijkt. Omwille van persoonsgegevensbescherming kan ik uw Kamer geen details geven over de individuele casus.
Welke acties heeft u tot nu toe ondernomen?
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft contact met de moeder en de Spaanse kinderbescherming en heeft bemiddeld bij het leggen van contact.
Welke acties bent u van plan te gaan ondernemen?
De situatie van het betreffende kind ligt thans in handen van de bevoegde en gespecialiseerde Spaanse instantie. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken blijft de situatie en ontwikkelingen volgen en informeert daarover betrokken partijen.
Zijn er aanwijzingen dat de rechten van het kind worden geschonden op enigerlei wijze?
Thans is het betreffende kind in goede handen en zorg. Zie mijn antwoord op vraag 2 en 7.
Kunt u deze vragen zo snel mogelijk en één voor één beantwoorden of de Kamer hierover (indien nodig vertrouwelijk) anderszins informeren?
Ja.
Het vreemde onderscheid tussen de burgerlijke staten ‘ongehuwd’, ‘gescheiden’ en ‘gehuwd’ |
|
Vera Bergkamp (D66) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Herinnert u zich de antwoorden op de Kamervragen over het bericht «Twintigers en dertigers trouwen minder»?1
Ja.
Kunt u toelichten wanneer een persoon in aanraking komt met de burgerlijke stand waarbij de burgerlijke staat van belang is, buiten de grote gebeurtenissen in het leven zoals de geboorte, het huwelijk of geregistreerd partnerschap?
Buiten de geboorte, het huwelijk of het geregistreerd partnerschap, kan iemand ook in contact treden met de burgerlijke stand bij bijvoorbeeld de wijziging van de geslachtsregistratie door transgender personen en het laten opmaken van een akte van erkenning, met inbegrip van het doen van naamskeuze.
Klopt het dat werkgevers soms vragen naar de burgerlijke staat? Kunt u toelichten waarom zij dit doen? Welke andere groepen vragen mensen naar hun burgerlijke staat en met welk doel?
Het kan voorkomen dat werkgevers vragen naar de burgerlijke staat van sollicitanten. Vragen hierover hoeven niet beantwoord te worden. In de Algemene Wet Gelijke Behandeling is opgenomen dat het verboden is om onderscheid te maken op basis van de burgerlijke staat van personen (art. 1, lid 1, sub b, AWGB, dat art. 1 Grondwet concretiseert). In de praktijk wordt soms ook door anderen gevraagd naar de burgerlijke staat, bijvoorbeeld door kredietverstrekkers ter beoordeling van risico. Er is geen integraal overzicht beschikbaar over bevraging naar de burgerlijke staat in de private sector.
Voor de overheid worden in de Basisregistratie Personen (BRP) gegevens over de burgerlijke staat opgenomen (art. 2.7, lid, 1, sub a, onder 1, Wet basisregistratie personen en art. 33, lid 1, sub a, Besluit basisregistratie personen). Overheidsorganen die gegevens over de burgerlijke staat nodig hebben voor de goede vervulling van hun wettelijke taken, krijgen deze gegevens verstrekt uit de BRP. Burgers hoeven hierdoor niet bevraagd te worden over deze gegevens.
Begrijpt u dat, aangezien de burgerlijke staat «gescheiden» een negatieve associatie oproept bij mensen, het vragen naar burgerlijke staat door mensen als belastend kan worden ervaren?
Hoewel ik het denkbaar acht dat het gebruik van de notie «gescheiden» incidenteel als belastend kan worden ervaren, heb ik niet de indruk dat deze notie bij voorbaat en in algemene zin een negatieve associatie oproept. Voor het overige verwijs ik naar het antwoord op vraag 3.
Kunt u toelichten welke juridische consequenties bedoeld worden in antwoord op vraag zeven van de eerder gestelde Kamervragen?
De burgerlijke staat «ongehuwd» brengt op zich geen rechtsgevolgen met zich jegens een partner. De burgerlijke staat «gescheiden» brengt wel juridische gevolgen mee. Deze gevolgen betreffen zowel de relatie met de eerdere echtgenoot of echtgenote, als de relatie met instanties, zoals de Belastingdienst en een eventueel pensioenfonds. Zo stopt bijvoorbeeld bij echtscheiding de opbouw van het partnerpensioen.
Kunt u toelichten waarom het voor deze juridische consequenties van belang is om onderscheid te blijven maken tussen «ongehuwd» en «gescheiden»?
Het onderscheid is van belang omdat vastgesteld moet kunnen worden dat er een huwelijk heeft bestaan waaraan de echtgenoten rechten en plichten ontleenden, die ook consequenties kunnen hebben voor de periode na ontbinding van het huwelijk, zoals alimentatieverplichtingen, het gezag over kinderen en pensioenverevening.
Klopt het dat wanneer een gescheiden persoon hertrouwt, deze persoon de burgerlijke staat «gehuwd» verkrijgt?
Ja.
Deelt u de mening dat het onnodig is om onderscheid te maken tussen de burgerlijke staten «ongehuwd» en «gescheiden», omdat bij hertrouwen de burgerlijke staat «gescheiden» wijzigt naar «gehuwd», terwijl nog wel juridische consequenties verbonden zijn aan de ontbinding van het eerdere huwelijk, zoals eventuele alimentatieverplichtingen? Zo ja, op welke wijze gaat u er zorg voor dragen dat dit onderscheid, dat onnodige associaties oproept, verdwijnt? Zo nee, waarom niet?
Ik deel de mening dat het onnodig is om onderscheid te maken tussen de burgerlijke staten «ongehuwd» en «gescheiden» niet. De burgerlijke staat van personen wordt rechtstreeks ontleend aan de akten van de burgerlijke stand. De waarde van de burgerlijke stand is juist gelegen in het feit dat het systeem de belangrijkste gebeurtenissen in een mensenleven vastlegt op een wijze die waarborgt dat het verloop van die gebeurtenissen -de historie- te allen tijde kan worden nagegaan.2 Daardoor wordt voorkomen dat er onduidelijkheid kan ontstaan over de staat van een persoon.
Bovendien worden de noties «ongehuwd» en «gescheiden» ook gebruikt
in EU-regelgeving en internationale verdragen.3
Deelt u daarnaast de mening dat de burgerlijke staat «ongehuwd» voor alleengaande personen het huwelijk als uitgangspunt neemt? Zo ja, hoe beoordeelt u dit uitgangspunt in het licht van het feit dat steeds minder mensen trouwen en er bijvoorbeeld al sinds 1998 andere wettelijke opties zijn voor het aangaan van een verbintenis?2, 3 Zo nee, waarom niet?
Ik deel de mening dat het huwelijk als uitgangspunt geldt niet.
De wet kent de opties huwelijk en geregistreerd partnerschap voor het aangaan van een verbintenis. Voor alleengaande personen betekent dit dat er meerdere mogelijkheden ten aanzien van hun burgerlijke staat zijn dan «ongehuwd» of «gescheiden». Zo kan er ook sprake zijn van «geen geregistreerd partnerschap», «gescheiden geregistreerd partner», «weduwe» of «weduwnaar».
Bent u derhalve ook van mening dat de burgerlijke staat «ongehuwd» dient te worden veranderd in «alleengaand»?
In het voorgaande ligt besloten dat ik deze mening niet deel.
Bent u bereid deze vragen apart te beantwoorden?
Ja.
Het werkbezoek School en Veiligheid (Oost-Brabant) |
|
Madeleine van Toorenburg (CDA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
|
|
|
Klopt het dat het de gebruikelijke werkwijze is dat geringe vergrijpen, gepleegd door minderjarigen, kunnen worden doorgezet naar Halt zonder dat daarvoor eerst uitvoerig proces-verbaal moet worden opgemaakt? Herkent u de werkwijze dat dan met een mutatie kan worden volstaan? Zo nee, waarom niet?
De hierboven genoemde werkwijze is alleen van toepassing op Halt-feiten die overtredingen betreffen. Afhankelijk van lokale afspraken verlopen verwijzingen naar Halt voor overtredingen via een mutatie of eenvoudig proces-verbaal.
Herkent u de beperking dat deze werkwijze niet kan worden gevolgd bij het aantreffen van softdrugs, waarvoor een proces-verbaal moet worden opgemaakt en contact moet worden gelegd met de Officier van Justitie (contact ZSM)? Zo nee, wat is dan de werkwijze bij het aantreffen van softdrugs?
Als sprake is van een strafbaar feit, zoals aangewezen in de Opiumwet (art. 10 of art. 11), kan de zaak in beginsel alleen met toestemming van de Officier van Justitie (OvJ) worden verwezen naar Halt. De strafbare feiten uit de Opiumwet staan namelijk niet als zodanig genoemd in het Besluit aanwijzing Halt-feiten (art. 2 Besluit aanwijzing Halt-feiten). Opzettelijk gepleegde strafbare feiten uit de Opiumwet worden aangemerkt als misdrijven. De Opiumwet verbiedt onder andere het produceren, vervoeren, handelen in en aanwezig hebben van drugs. Het aanwezig hebben van softdrugs, is derhalve een misdrijf. Het uitgangspunt is dat misdrijven via ZSM worden afgedaan. De opmaak van een proces-verbaal door de politie, alsmede toestemming van de OvJ is zodoende noodzakelijk voor verwijzing naar Halt. Daarbij is het van belang te benadrukken dat het gedoogbeleid (niet vervolgen bij aanwezig hebben van hoeveelheden t/m 5 gram), niet geldt voor minderjarigen.
Overigens heeft de gemeente ’s-Hertogenbosch, waar het convenant School en Veiligheid is gesloten, het openlijk gebruik van drugs strafbaar gesteld in de APV (artikel 2:27). De ratio van deze lokale strafbaarstelling is vooral het handhaven van de openbare orde. Dat is een andere insteek dan de Opiumwet.
Minderjarigen die in de gemeente ’s-Hertogenbosch drugs gebruiken, en daarmee aanwezig hebben, kunnen zich dus schuldig maken aan (bepalingen uit) zowel de Opiumwet als de APV. Afhankelijk van de omstandigheden van het geval kunnen keuzes worden gemaakt in de afdoening (maatwerk).1 De keuze kan resulteren in een verwijzing naar Halt door de politie, middels een zogenaamde mutatie of eenvoudig PV, vanwege overtreden van de APV. Ook is een verwijzing via de ZSM-OvJ mogelijk vanwege overtreding van de Opiumwet. In dat geval dient proces-verbaal te worden opgemaakt.
Bent u ermee bekend dat functionarissen binnen School en Veiligheid er de voorkeur aan zouden geven om lichte vergrijpen met betrekking tot softdrugs te kunnen doorgeleiden naar Halt ten behoeve van de snelheid van het proces, nu de huidige werkwijze stroperig is en veelal spaak loopt (ook wegens andere prioriteiten)? Kunt u aangeven waar de beperking precies in gelegen is waardoor de aan softdrug-gerelateerde vergrijpen niet vlot naar Halt kunnen worden doorgezet? Is dat lokaal beleid (lokale driehoek) of vormen richtlijnen de belemmering? Indien de beperking veroorzaakt wordt door wet- en of regelgeving, bent u dan bereid met een voorstel te komen om deze wet- en regelgeving te wijzigen? Zo nee, waarom niet? Indien de beperking niet uit wet- of regelgeving voortvloeit, maar gebaseerd is op afspraken, kunt u deze werkwijze ter discussie stellen in het belang van kinderen om hen sneller met hun gedrag te kunnen confronteren?
Ik ben hiermee bekend. Deze voorkeur wordt niet volledig onderschreven door de politie-eenheid Brabant-Oost, Halt of het OM.
Sinds 2018 is Halt aangesloten als ZSM-partner en neemt zij deel aan het afstemmingsoverleg op ZSM. Het ZSM-proces is gericht op een snelle en betekenisvolle afdoening. Voordelen van het ZSM-proces zijn onder meer dat er direct een check wordt gedaan op relevante contextinformatie bij de verschillende partners, zodat een goede keuze gemaakt kan worden voor een passende afdoening. Maar ook dat het proces van een negatieve terugmelding goed geregeld is, waardoor er sprake is van snelle en juiste opvolging op het moment dat een jongere zich niet aan de afspraken houdt.
In de praktijk verschillen processen echter nog wel per regio. In het najaar vindt besluitvorming plaats over een landelijk uniform ZSM-proces Halt. Hierbij wordt een onderscheid gemaakt tussen reguliere Halt-zaken (Besluit aanwijzing Halt-feiten) en Halt-zaken waarbij toestemming van de OvJ noodzakelijk is voor verwijzing naar Halt. Op basis daarvan zal ook in de eenheid Brabant-Oost worden bezien hoe lichte vergrijpen snel en efficiënt kunnen worden doorgeleid naar Halt.