Het bericht 'E.U. Border Agency Considers Pulling Out of Greece Over Migrant Abuses' |
|
Marieke Koekkoek (D66) |
|
Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Wanneer wordt er in Raadsverband gesproken over het rapport van de Frontex Fundamental Rights Officer en de geadviseerde stappen voor de aanwezigheid van Frontex in Griekenland?1
Het artikel waarnaar wordt verwezen betreft de bespreking van een vast onderdeel van de agenda van de Raad van Bestuur van Frontex.2 De grondrechtenfunctionaris van het Agentschap deelt met de leden van de Raad van Bestuur (vertegenwoordigers van de lidstaten + Europese Commissie) een stand van zaken-rapport over de naleving van fundamentele rechten bij activiteiten waarbij Frontex was betrokken. Tijdens de laatste bijeenkomst van de Raad van Bestuur d.d. 20 en 21 juni 2023, waar het artikel melding van maakt, wees een aantal lidstaten op het belang van verbetering van de situatie zoals geschetst door de grondrechtenfunctionaris. Daarbij werd door een aantal lidstaten benoemd dat Griekenland opening van zaken moet geven. Het kabinet deelt deze positie.
Het besluit om activiteiten van Frontex in een lidstaat (tijdelijk) op te schorten of te beëindigen is op grond van de Europese Grens- en Kustwachtverordening (hierna: EGKW-Vo) voorbehouden aan de uitvoerend directeur van Frontex.3 Hij kan hiertoe overgaan na raadpleging van de grondrechtenfunctionaris en als hij van oordeel is dat er in verband met de betrokken activiteit sprake is van schendingen van de grondrechten die ernstig zijn of waarschijnlijk zullen voortduren. Daarvoor is geen formele instemming van de lidstaten nodig. Wel dient hij de Raad van Bestuur op de hoogte te brengen van een dergelijk besluit. Bij het nemen van een dergelijk besluit dient de uitvoerend directeur op grond van de EGKW-Vo rekening te houden met relevante beschikbare informatie, zoals het aantal en de inhoud van geregistreerde klachten. Het behoeft verder geen betoog dat het nemen van een dergelijk besluit een zorgvuldig proces betreft, waarbij er wat het kabinet betreft ook oog moet zijn voor de gevolgen van de afwezigheid van Frontex langs een gedeelte van de buitengrens waar de migratiedruk hoog is. Het kabinet is van mening dat buitengrensbeheer altijd in lijn moet zijn met fundamentele rechten en internationale verplichtingen op het gebied van bescherming. De Europese Commissie dient hier – waar het EU-regelgeving betreft – op toe te zien.
Momenteel werkt Frontex samen met Griekenland aan het verbeteren van de situatie en de samenwerking. Dat gebeurt op basis van een in 2022 overeengekomen actieplan tussen Frontex en Griekenland. Het kabinet verwelkomt dit plan en de uitvoering daarvan ter harte. Het bezoek medio juli van een hoge vertegenwoordiger van de Commissie samen met de uitvoerend directeur van Frontex aan Griekenland voor een structurele dialoog met de Griekse autoriteiten, stemt positief. De uitvoerend directeur gaf aan daar de duidelijke boodschap te hebben afgegeven verder te willen samenwerken aan de voortdurende naleving van Europese en internationale regelgeving.
Ook spreekt de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid voortdurend met verschillende collega’s en de Europese Commissie over bovenstaande problematiek.
Kunt u een indicatie geven van het krachtenveld in de Raad omtrent het terugtrekken van Frontex uit Griekenland?
Zie antwoord vraag 1.
Welke positie zal Nederland innemen met betrekking tot het terugtrekken van Frontex uit Griekenland omwille van de mensenrechtenschendingen aan de Griekse grens?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u van mening dat het terugtrekken van Frontex uit Griekenland, danwel het stopzetten of verminderen van ondersteunende financiering zal bijdragen aan het voorkomen van mensenrechtenschendingen? Zo ja, zijn er daarnaast nog flankerende maatregelen nodig om ervoor te zorgen dat de Griekse autoriteiten asielzoekers rechtmatig behandelen? Zo nee, welke maatregelen zijn er dan nodig? Welke rol ziet u hiervoor weggelegd voor Nederland? En welke rol ziet u hiervoor weggelegd voor de Europese Commissie?
Zoals aangegeven in het voorgaande antwoord is het voorbehouden aan de uitvoerend directeur van Frontex om te besluiten Frontex uit een lidstaat terug te trekken. Als dit aan de orde is, informeert de uitvoerend directeur de leden van de Raad van Bestuur hierover en motiveert hij dit besluit. Hij houdt hierbij rekening met relevante informatie, zoals het aantal en de inhoud van geregistreerde klachten. Aan het nemen van een dergelijk besluit gaat dus een zorgvuldig proces vooraf. Wat het kabinet betreft dient hierin ook de omstandigheid te worden meegewogen dat de aanwezigheid van Frontex bijdraagt aan de monitoring van fundamentele rechten. Zonder de aanwezigheid van Frontex kan de grondrechtenfunctionaris van het Agentschap geen toezicht houden. In dat licht heeft het kabinet begrip voor de opmerking van de grondrechtenfunctionaris om de aanwezigheid van Frontex in geval van mensenrechtenschendingen te vergroten. Tegelijkertijd hecht het kabinet waarde aan de mogelijkheid die artikel 46 EGKW-Vo biedt om als laatste redmiddel te besluiten Frontex uit een lidstaat terug te trekken.
Zoals eerder aan uw Kamer aangegeven bepalen Europese regels dat de fondsen voor grensbeheer moeten worden uitgevoerd met volledige inachtneming van fundamentele rechten. De Commissie moet daarop toezien, en kan daar consequenties aan verbinden, bijvoorbeeld door uitbetaling van tranches in te houden in geval van tekortkomingen. De Commissie maakt reeds gebruik van deze mogelijkheden. Daar steunt het kabinet de Commissie in.
Hoe staat u tegenover het voorstel van de Frontex Fundamental Rights Officer om de aanwezigheid en betrokkenheid van Frontex in Griekenland juist te vergroten om zo verdere mensenrechtenschendingen te voorkomen? Zal Nederland hier in Raadsverband voor pleiten?
Zie antwoord vraag 4.
Welke instrumenten en welk mandaat heeft Frontex om mensenrechtenschendingen in EU-lidstaten te voorkomen?
Op grond van de EGKW-Vo is één van de taken van Frontex het toezien op de eerbiediging van de grondrechten bij al zijn activiteiten aan de buitengrenzen en bij terugkeeroperaties.4 Hiervoor is een grondrechtenfunctionaris aangesteld. Zijn kerntaak is het adviseren van het Agentschap. De grondrechtenfunctionaris noch de uitvoerend directeur van Frontex beschikt over andere instrumenten om mensenrechtenschendingen in EU-lidstaten te voorkomen. De primaire verantwoordelijkheid van de bewaking van de buitengrenzen ligt bij de individuele lidstaten zelf. Zoals reeds eerder opgemerkt moet dat te allen tijde worden uitgevoerd conform de geldende bepalingen uit het Europees en internationaal recht. De Europese Commissie dient hier – waar het EU-regelgeving betreft – bij de uitvoering op toe te zien. Daarnaast blijft het kabinet voorstander van onafhankelijke monitoringsmechanismen en zal het belang hiervan blijven benoemen. Een dergelijk mechanisme is opgenomen in het voorstel voor een verordening inzake screening van derdelanders aan de buitengrenzen, dat onderdeel uitmaakt van het asiel- en migratiepact.
Welke maatregelen kan de Europese Commissie nemen om Griekenland tot de orde te roepen wat betreft de mensenrechtenschendingen aan de grens met betrekking tot asielzoekers? Zal u de Europese Commissie ertoe oproepen om alles op alles te zetten Griekenland ertoe te bewegen de mensenrechtenschendingen te stoppen en hiervoor ook publiek te pleiten?
De Commissie dient er, als hoedster van de EU-verdragen, op toe te zien dat de uitvoering van het grensbeheer altijd in lijn is met Europees recht. Indien zij meent dat een lidstaat zijn verplichtingen op grond van het Europees recht niet nakomt, kan de Commissie de inbreukprocedure van artikel 258 VWEU starten.
Deze procedure kent een (A) administratieve fase waarin de Commissie de lidstaat (1) schriftelijk om duidelijkheid vraagt, (2) aanmaant om de situatie te herstellen en vervolgens (3) een met redenen omkleed advies uitbrengt, en (B) een contentieuze fase waarin de Commissie bij het EU-Hof van Justitie in Luxemburg een zaak aanhangig maakt en verzoekt om de lidstaat te veroordelen wegens het niet nakomen van bovengenoemde verplichtingen.
Dit kan uiteindelijk resulteren in een veroordeling van de betrokken lidstaat door het EU-Hof van Justitie. Bij niet nakoming van het een uitspraak van het Hof kan de Commissie een boete en/of dwangsom eisen.
Verder wordt verwezen naar het antwoord op de vragen 1, 2 en 3 over de recente acties en bezoeken van de Commissie en Frontex. Het kabinet ziet dit als een positieve ontwikkeling en moedigt de Commissie en Frontex aan samen met de Griekse autoriteiten deze structurele dialoog voort te zetten.
Zal u in Raadsverband, in samenspraak met andere lidstaten, Griekenland tot de orde roepen over de mensenrechtenschendingen aan de grens? Welke middelen kan de Raad inzetten om mensenrechtenschendingen in Griekenland te voorkomen? Zal u hiervoor pleiten?
Het kabinet onderstreept veelvuldig tijdens bijeenkomsten van de Raad en in bilaterale ontmoetingen het belang van de eerbiediging van mensenrechten bij de bewaking van de buitengrenzen. Naast de beschikbare middelen en instrumenten zoals in voorgaande antwoorden aangegeven, beschikt de Raad niet over nog additionele middelen om mensenrechtenschendingen te voorkomen. Het is primair de verantwoordelijkheid van de Commissie om hierop toe te zien.
De positieve resultaten van de evaluatie Huizen van het Recht en de vervolgplannen van het Kabinet |
|
Michiel van Nispen (SP) |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
![]() |
Heeft u inhoudelijk kennisgenomen van de positieve resultaten die genoemd staan in de evaluatie van de Pilot Huizen van het Recht in Heerlen? Wat is uw uitgebreide beleidsreactie hierop? (Kamerstuk 31 753, nr. 270).
Ja, ik heb inhoudelijk kennisgenomen van de evaluatie van de pilot Huis van het Recht. Het evaluatierapport heb ik, als bijlage bij de laatste voortgangsrapportage over de stelselvernieuwing rechtsbijstand, naar uw Kamer gestuurd.1 Hier kunt u lezen dat ik het Huis van het Recht beschouw als een waardevolle pilot. Ook benoem ik dat de werkwijze aansluit bij mijn doelstelling om het sociale en het juridische domein beter te verbinden en daarvoor bouwstenen én inspiratie aanreikt. De betrokken partijen zijn positief over de meerwaarde voor rechtzoekenden en gaan door met de werkwijze. Een uitgebreide beleidsreactie op dit specifieke evaluatierapport vind ik niet opportuun. Het WODC voert op dit moment een overkoepelende analyse uit naar alle pilots die in het kader van de stelselvernieuwing rechtsbijstand werden uitgevoerd. Ik wil niet vooruitlopen op de bevindingen en conclusies die hieruit zullen volgen.
Wat vindt u van de bevinding uit het onderzoek dat het Huis van het Recht de toegankelijkheid van het recht vergroot en daarmee schadelijke gevolgen voor de omgeving van de rechtzoekende vermindert in emotionele, financiële en sociale zin?
Het verrast mij niet dat de onderzoekers aangeven dat de werkwijze van het Huis van het Recht de toegang tot het recht vergroot en schadelijke gevolgen vermindert. De werkwijze is immers gericht op het (zo vroegtijdig mogelijk) herkennen, adresseren en oplossen van (juridische) problemen, waarbij samenwerking tussen professionals uit het juridische en het sociale domein essentieel is. De bevinding sluit aan bij mijn visie op de stelselvernieuwing rechtsbijstand, zoals verwoord in de achtste voortgangsrapportage van het programma stelselvernieuwing rechtsbijstand.2
Wat vindt u van de bevindingen dat het Huis van het Recht juridische kosten voor de burgers en de overheid kan terugbrengen, dat het er aan kan bijdragen dat de rechtzoekende beter wordt bediend en de rechterlijke macht kan worden ontlast?
In mijn visie op het stelsel van rechtsbijstand ga ik reeds uit van laagdrempelige toegang tot informatie, adviezen en (waar nodig) hulp voor het oplossen van juridische problemen. Het ontlasten van de rechterlijke macht is daarbij geen doel op zich. Het belang van toegang tot laagdrempelige, duurzame en passende oplossingen voor juridische problemen en geschillen benadruk ik ook in mijn brief over de versterking van de toegang tot het recht.3
Ziet u ook de grote potentie van het Huis van het Recht om bij te dragen aan een verbeterde toegang tot het recht in brede zin, mits deze lessen uit de evaluatie worden geleerd en verbeterpunten worden meegenomen?
Net als de onderzoekers zie ik grote potentie in (intensivering van de) samenwerking tussen professionals uit het juridische en het sociale domein. Naast het Huis van het Recht zijn er meer initiatieven die hier vorm aan geven.
De Raad voor de rechtspraak signaleerde eerder al dat de pilot Huis van het Recht mensen helpt de juiste weg te vinden naar de hulpverlenende organisaties en dat door hulp en advies op maat verdere escalatie van de problemen wordt voorkomen.4 Dit staat ook bij andere initiatieven van de Rechtspraak centraal, zoals wijkrechtspraak. Ook daar wordt er samengewerkt met professionals uit het sociale domein om te voorkomen dat problemen zich (blijven) opstapelen. In mijn brief van 28 juni 2023 over innovatie en maatschappelijk effectieve rechtspraak reflecteer ik op het bredere scala aan initiatieven binnen de Rechtspraak.5
Ook in mijn brief over de versterking van de toegang tot het recht van 27 juli jl. heb ik het belang van samenwerking met partijen die een plek hebben in het rechtsbestel of op een andere manier te maken hebben met de toegang tot het recht benadrukt.6 Daarnaast heb ik aangegeven het belangrijk te vinden dat de behoeften van de hulp- en/of rechtzoekende centraal staan en dat ik hier zoveel mogelijk op inzet. Beide zijn dan ook belangrijke elementen in de aanpak voor de versterking van de toegang tot het recht.
Zoals eerder aangegeven, wacht ik nu eerst de overkoepelende analyse van alle pilots die in het kader van de stelselvernieuwing rechtsbijstand hebben plaatsgevonden van het WODC af.
Kunt u aangeven op welke manier u het vervolg van het Huis van het Recht gaat vormgeven en uitbreiden en wanneer de Kamer hierover gaat worden geïnformeerd?
Ik zal uw Kamer informeren over het landelijke vervolg van (werkzame elementen van) het Huis van het Recht nadat de uitkomsten van de overkoepelende WODC-evaluatie beschikbaar zijn gekomen. Ik verwacht dat het WODC begin 2024 het eindrapport gereed heeft en zal uw Kamer via de voortgangsrapportages stelselvernieuwing rechtsbijstand informeren. Overigens verwacht ik dat de vormgeving van samenwerking altijd aangepast zal moeten worden aan de lokale en regionale situatie. De werkwijze van het Huis van het Recht is immers in een specifieke regio en met lokale partijen ontwikkeld en uitgevoerd. De organisatie van het sociaal domein kent bijvoorbeeld al veel diversiteit en ontwikkelingen. De uitgangspunten van het Huis van het Recht kunnen wel als leidraad dienen. Mogelijk kan ook aangesloten worden bij andere ontwikkelingen, zoals wijkrechtspraak.
Het bericht ‘Omstreden moskee-infiltrant gaat bij politie aan de slag met discriminatie en uitsluiting: ‘Zorgwekkend’’ |
|
Farid Azarkan (DENK) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht van het Algemeen Dagblad op 1 juni 2023: «Omstreden moskee-infiltrant gaat bij politie aan de slag met discriminatie en uitsluiting: «Zorgwekkend»»1?
Ja.
Wat is uw reactie op dit bericht?
Ik heb kennisgenomen van de berichtgeving omtrent de externe inhuur van de betrokken persoon als programmamanager voor de realisatie van het plan uitsluiting, discriminatie en racisme bij de politie. In oktober 20212 heeft mijn voorganger uw Kamer bij brief geïnformeerd over de aanpak van radicalisering, extremisme en terrorisme en de ondersteuning van gemeenten daarin. Ook is het punt inzake de situatie en werkwijze van het particuliere bureau Nuance door Training en Advies (NTA), waar betrokkene directeur van is, hierin toegelicht. Nadien zijn er gesprekken geweest met de islamitische gemeenschap, is in verschillende debatten3 gesproken over de situatie en werkwijze, zijn er binnen gemeenten verschillende onderzoeken gedaan en hebben de betrokken burgemeesters verantwoording afgelegd aan hun gemeenteraad. Naar het oordeel van de korpsleiding bestaat er geen beletsel voor de externe inhuur van betrokkene als programmamanager voor de realisatie van het plan uitsluiting, discriminatie en racisme bij de politie.
Bent u van mening dat iemand die zich schuldig heeft gemaakt aan illegaal infiltreren bij moskeeën kan werken aan een landelijke aanpak voor racisme en discriminatie in de politieorganisatie? Kunt u dit toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u ervan op de hoogte dat deze persoon jarenlang illegaal heeft geïnfiltreerd bij moskeeën en heimelijke onderzoeken heeft laten uitvoeren en hier nooit voor is gestraft of zijn excuses heeft aangeboden? Wat is uw mening hierover?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat deze persoon niet geschikt is om programma manager racisme, discriminatie en uitsluiting te worden bij de politie? Kunt u dit toelichten?
De korpsleiding heeft mij bericht dat de combinatie van de kennis van de politieorganisatie en de ervaring op het gebied van diversiteit en inclusie maakt dat betrokkene is ingehuurd voor de rol van programmamanager. Het werk dat betrokkene tot nu toe als extern projectleider heeft verricht in de eenheid Oost-Nederland voor het bevorderen van diversiteit en inclusie heeft opgeleverd, wordt als waardevol beoordeeld.
In hoeverre is de aanstelling van deze omstreden moskee-infiltrant in lijn met uw uitspraak dat u wilt dat mensen vertrouwen kunnen hebben in de bescherming die de rechtsstaat biedt? Begrijpt u dat de bezoekers van de moskeeën waar deze persoon illegaal heeft geïnfiltreerd, waar hij vertrouwensbanden heeft opgebouwd, nu hun vertrouwen in de rechtsstaat verliezen? Wat is uw reactie naar deze mensen toe?
Het vertrouwen van burgers in de overheid en rechtstaat vormt de basis voor onze democratie. Als er sprake is van verlies van vertrouwen doen wij er alles aan om dit vertrouwen te herstellen. Om die reden hebben gemeentelijke opdrachtgevers verantwoording afgelegd aan betrokkenen en de gemeenteraden. Tevens hebben gesprekken plaatsgevonden met de islamitische gemeenschap.
Wat verwacht u dat de aanstelling van deze omstreden moskee-infiltrant doet met het vertrouwen van moskeeën en hun bezoekers in de overheid? Is de aanstelling bevorderlijk voor hun vertrouwen?
Zie antwoord vraag 6.
Deelt u de mening dat het een zorgwekkende ontwikkeling is dat iemand die juist de specifieke functie van programmamanager racisme, discriminatie en uitsluiting gaat bekleden, directeur is geweest van een organisatie waar vanuit islamitische gemeenschappen veel weerstand en wantrouwen tegen is? Zo nee, waarom niet?
Zie beantwoording vraag 2.
Deelt u de mening dat iemand die eerder de verbinding tussen overheid en de islamitische gemeenschap heeft bemoeilijkt, niet in staat is om een functie uit te oefenen waarin een van zijn hoofdtaken zich inzetten voor verbinding tussen politie en de samenleving is? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Deelt u de mening dat het leed van de slachtoffers niet erkend wordt door met deze benoeming het illegaal handelen van de moskee-infiltrant goed te keuren en zelfs te belonen? Kunt u dit toelichten?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u bereid om te kijken wat u kunt doen om de benoeming van deze omstreden moskee-infiltrant terug te draaien? Zo nee, waarom niet?
De politie geeft, binnen de kaders van de regelgeving op het gebied van arbeidsvoorwaarden en rechtspositie, invulling aan de werving, selectie en aanstelling van personeel. De Korpsleiding verantwoordt zich tegenover mij over het gevoerde beleid. Het is daarbij niet aan mij om te treden in individuele gevallen. Ik ben op de hoogte gebracht van de inhuur en taken van betrokkene na besluitvorming daaromtrent door de korpsleiding.
Algemeen Dagblad, 1 juli 2023, Omstreden moskee-infiltrant gaat bij politie aan slag met discriminatie en uitsluiting: «Zorgwekkend» (www.ad.nl/binnenland/omstreden-moskee-infiltrant-gaat-bij-politie-aan-slag-met-discriminatie-en-uitsluiting-zorgwekkend~ae6f4529/).
Bent u uit hoofde van uw functie verantwoordelijk voor het aanstellen van personen binnen de politieorganisatie? Zo nee, op welke manier wordt er verantwoording afgelegd over het personeelsbeleid van de politie?
Zie antwoord vraag 11.
Legt de politie verantwoording af over het personeelsbeleid? Zo ja, hoe wordt dit dan gedaan?
Zie antwoord vraag 11.
Wanneer bent u op de hoogte gebracht van de aanstelling? Wat was uw eerste reactie hierop?
Zie antwoord vraag 11.
De schokkende adoptiemisstanden in Chili en het verhaal van de geadopteerde Mirjam Hunze |
|
Michiel van Nispen (SP) |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het verhaal omtrent de grote betrokkenheid van de omstreden «adoptienon» bij het ontvoeren van bijna honderd Chileense kinderen van wie ook de geadopteerde Mirjam Hunze slachtoffer was?1
Ik ben ermee bekend dat een Nederlandse non in de jaren 70 in Chili actief is geweest op het gebied van adoptie.
Bent u bekend met de podcastserie die Trouw-journalist Petra Visser hieromtrent maakt waarbij het tragische verhaal van Mirjam Hunze naar voren komt?2
Ook hiermee ben ik bekend.
Wat vindt u van het verhaal van Mirjam Hunze, waarin haar twintig jaar lang is wijsgemaakt dat zij een familie had in Chili, die helemaal niet haar familie bleek te zijn door de vrouw die zich voordeed als non?
Zoals de Commissie Joustra heeft geconstateerd, hebben er veel adoptiemisstanden plaatsgevonden. Veel geadopteerden hebben vragen over hun afkomst en identiteit. Vragen die niet eenvoudig en misschien nooit beantwoord kunnen worden. Ik heb veel van deze verhalen gehoord en die raken mij. Elk van deze verhalen stimuleert mij ons stelsel voor adoptie beter te maken. Bijvoorbeeld met de komst van het expertisecentrum interlandelijk adoptie – Inea –, waar geadopteerden in Nederland één loket hebben om hulp, zorg en ondersteuning te krijgen bij hun zoektocht naar antwoorden en informatie.
Hoe kan het volgens u dat de «adoptienon» zo lang op deze wijze geadopteerden op het verkeerde spoor heeft kunnen zetten en hier tot aan haar dood mee weg is gekomen?
Uit onderzoek zal moeten blijken wat er precies heeft plaatsgevonden. Door de Nederlandse ambassade in Chili is bevestigd dat er een strafrechtelijk onderzoek in Chili loopt naar meerdere gevallen van vermeende illegale adoptiepraktijken.
Hoe is het mogelijk dat er zo weinig oog was voor de adoptienon die, zoals het er nu op lijkt, betrokken was bij de ontvoering van ongeveer 100 van de 200 kinderen heeft die naar Nederland zijn ontvoerd?
Zie ook antwoord op vraag 4. Er is sprake van een lopend strafrechtelijk onderzoek en ik kan hier niet op de zaken vooruitlopen.
Hoe komt het dat bij het Fiom dossiers missen uit de jaren 70 hieromtrent?
In de jaren ’70 had Fiom geen betrokkenheid bij adoptiezaken uit Chili en derhalve bezit Fiom dus geen dossiers uit deze periode.
Kunt u reflecteren op de rol van Wereldkinderen in het helpen van Chileens geadopteerden om informatie naar boven te krijgen de afgelopen jaren over zowel de adoptiedossiers als de Roots zoekdossiers?
Wereldkinderen heeft mij bevestigd er alles aan toe doen om Chileense geadopteerden van informatie te voorzien. Op de website van Wereldkinderen is de werkwijze beschikbaar van hoe een geadopteerde een afschrift kan krijgen van het adoptiedossier. Vanwege de zorgen die er zijn, heeft Wereldkinderen gesproken met belangengroepen en individuele personen van Chileens geadopteerden en hun vragen zo goed als mogelijk beantwoord.
Kunt u reflecteren op de rol die het ministerie zelf heeft gehad in deze kwestie en of deze zorgelijke verhalen wel genoeg de aandacht hebben gehad in het verleden als wel de afgelopen jaren?
De commissie Joustra deed duidelijke uitspraken: er hebben zich ernstige misstanden voorgedaan die vrijwel permanent en structureel probleem vormden bij interlandelijke adoptie. Dat blijkt ook in Chili het geval te zijn geweest. Nu zitten veel mensen met vragen over hun afkomst, hun identiteit en adoptie. Vragen die niet eenvoudig en misschien nooit beantwoord kunnen worden. Als Minister heb ik veel van deze verhalen gehoord. Ik wil van de misstanden leren en ik kijk met spijt naar het verleden. Het kabinet heeft ook excuses gemaakt voor de opstelling van de overheid destijds.
De afgelopen periode is er hard gewerkt aan de herziening van het gehele systeem, aan het versterken van het toezicht hierop, aan de vormgeving van een nieuwe centrale bemiddelingsorganisatie en onder welke voorwaarden interlandelijke adoptie nog kan plaatsvinden: interlandelijk adoptie is alleen nog een optie als het kind echt geen goed thuis kan krijgen in het eigen land. Ook wordt de adoptieprocedure met meer waarborgen omkleed.
Kunt u ingaan op de zorg van Stichting Geadopteerden Chili Nederland dat er per ongeluk informatie zal verdwijnen via de erven van de inmiddels overleden adoptienon?
Vanuit het expertisecentrum voor interlandelijke adoptie – Inea – is er direct na overlijden contact gelegd met de erven van de Nederlandse non. In goed overleg hebben de erven informatie overgedragen aan Inea. De overhandigde stukken worden momenteel geïnventariseerd. Wat betreft de waarde van de inhoud kan ik nog geen conclusies trekken. Indien een geadopteerde vermoedt dat er gegevens van hem of haar bij zitten, kan er actief contact worden opgenomen met Inea.
Kunt u gehoor geven aan de oproep van Stichting Geadopteerden Chili Nederland om hierin de onderste steen boven te halen door de regie te nemen in het onderzoek naar de misstanden?
In Chili loopt al een strafrechtelijk onderzoek naar vermeende illegale adoptiepraktijken. Ik heb er vertrouwen in dat de Chileense rechtsstaat dit gedegen uitzoekt.
Bent u hiervoor bereid om in gesprek te gaan met een groep Chileens geadopteerden die slachtoffer zijn hiervan om te luisteren naar hun verhaal?
Ik sta open voor een gesprek met de Chileens geadopteerden om te luisteren naar hun verhaal. Daarnaast wil ik hen graag ook verwijzen naar www.inea.nl. Alle Chileens geadopteerden kunnen hier terecht met hun verhaal.
Het bericht 'Cliënten ggz stappen boos uit overleg: ‘Plan dataverzameling schendt privacy’' |
|
Jimmy Dijk (SP), Lisa Westerveld (GL) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het artikel Cliënten ggz stappen boos uit overleg: «Plan dataverzameling schendt privacy» van 21 juni 2023?1
Ja, ik ben bekend met het bericht.
Wat is uw reactie op het nieuws dat ggz-cliëntenplatform MIND uit de adviescommissie zorgvraagtypering is gestapt?
De adviescommissie zorgvraagtypering is in 2022 opgericht met het doel om de zorgvraagtypering goed te laten werken en waar mogelijk door te ontwikkelen. Hierbij is bij de start bepaald dat de focus in de jaren 2022 en 2023 zou liggen op het verzamelen van data en het stimuleren van de juiste toepassing. Zowel de adviescommissie zorgvraagtypering als de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) hebben aangegeven verrast te zijn door de keuze van MIND om uit de adviescommissie zorgvraagtypering te stappen. De NZa heeft inmiddels met MIND afgesproken dat ze de komende periode in gesprek gaan om gezamenlijk vooruit te blikken. Dit vind ik belangrijk, want samenwerking tussen alle betrokken partijen is naar mijn opvatting het beste voor de cliënten en hun naasten.
Wat is de reden dat de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) graag met terugwerkende kracht via een opt-out de HoNOS+-uitkomsten van alle ggz-patiënten en -cliënten wil uitvragen en analyseren? Waarom wordt er niet gekozen voor een opt-in systeem, waarbij de cliënt vooraf toestemming moet geven? Hoe kijkt u hier naar?
De NZa vraagt informatie uit bij zorgaanbieders om te zorgen voor een toegankelijke en betaalbare geestelijke gezondheidszorg (ggz) in Nederland. Het zorgprestatiemodel draagt in combinatie met de zorgvraagtypering bij aan een beter toegankelijke ggz. Voor de (door-) ontwikkeling van de zorgvraagtypering is goede informatie nodig. Bij beantwoording van eerdere vragen van uw Kamer en per brief ben ik daar uitgebreid op in gegaan.2 Daarbij heb ik toen ook aangegeven dat de NZa voornemens was om de verplichting om de DSM hoofdgroepdiagnose op de factuur te laten vermelden per 2024 los te laten, waarna de DSM dus geen rol meer zou hebben in de bekostiging.3 De NZa is over dit voornemen met partijen in gesprek gegaan en, omdat de declaratiedatastroom in het zorgprestatiemodel laat op gang is gekomen, heeft de NZa besloten om de transitieperiode met 1 jaar te verlengen en in 2024 de DSM nog op de factuur te zetten. Dit onder voorbehoud van instemming door de Autoriteit Persoonsgegevens (AP).
De NZa geeft aan dat een opt out systeem leidt tot kwalitatief betere dataverzameling en lagere administratieve lasten dan een opt in systeem. De NZa is wettelijk gelegitimeerd om de benodigde data op te vragen. De Wet marktordening gezondheidszorg (Wmg) regelt namelijk dat de NZa de wettelijke taak heeft om markttoezicht en marktontwikkeling uit te voeren en biedt de NZa de bevoegdheid om informatie op te vragen die van belang is voor de uitvoering van haar wettelijke taken. Omdat de NZa zich kan baseren op een wettelijke regeling is AVG-technisch het vragen van toestemming, zoals bij een opt-in ook niet nodig. Ik hecht er – zoals eerder ook aangegeven aan – dat de NZa hier handelt in overeenstemming met de wet en in lijn met het advies van de AP van 14 december 2022.4
Deelt u de mening dat het hier gaat om kwetsbare mensen die niet altijd in staat zijn of ruimte in hun hoofd hebben om zelf actief bezwaar maken en dat het daarom van belang is dat de cliënt proactief en in begrijpelijke taal om toestemming wordt gevraagd?
Ik vind het belangrijk dat data zorgvuldig en proportioneel worden gebruikt voor iedereen in Nederland, ook voor kwetsbare mensen. Verzamelen van data kan dan ook alleen plaatsvinden als hiervoor een de noodzakelijke wettelijke vereisten is voldaan.
Ik wijs er daarnaast graag op dat cliënten zonder spoedeisende zorgvraag altijd de mogelijkheid hebben om via een privacyverklaring bij hun zorgverlener aan te geven dat zij bezwaar hebben tegen het aanleveren van informatie. Als de behoefte ontstaat om de gegevens niet te delen, kan op initiatief van de cliënt en zorgaanbieder gezamenlijk de eerdergenoemde privacyverklaring worden opgesteld en ondertekend. Hierdoor kunnen informatieverplichtingen zoals gesteld door de NZa buiten toepassing blijven. Om cliënten zo goed mogelijk en in begrijpelijke taal hierover te informeren heeft de NZa onlangs een patiëntenfolder gepubliceerd.5 Deze patiëntenfolder wordt door de NZa actief gedeeld met zorgaanbieders zodat zij deze kunnen delen met patiënten.
Begrijpt u dat deze manier van uitvragen (opnieuw) zorgt voor onrust bij cliënten en behandelaren? Zo ja, wat is uw boodschap aan cliënten en behandelaren?
Ik begrijp dat mensen zorgen kunnen hebben over zorgvuldig datagebruik, maar ik zou willen benadrukken naar iedereen die deze zorgen heeft dat de NZa data verzamelt binnen de gestelde wettelijke kaders van het AP-advies, in lijn met de motie van de leden Hijink (SP) en Westerveld (GroenLinks) en met aandacht voor zorgvuldig en proportioneel gebruik van persoonlijke data.6
Is het in uw ogen nog verantwoord om 1 juli met deze verplichte aanlevering van deze ggz-data door te gaan nu de vertegenwoordiger van cliënten en naasten zich teruggetrokken heeft uit het dit overleg? Deelt u de mening dat het van groot belang is dat cliëntenvertegenwoordiging aan tafel zit en adviseert over het plan? Zo ja, wat gaat u doen om de stem van de cliënt mee te nemen in deze adviescommissie zorgvraagtypering?
Ja dit is in mijn ogen verantwoord. De NZa handelt, zoals in mijn vorige antwoord aangegeven, namelijk binnen de gestelde wettelijke kaders van het AP-advies en in lijn met de motie van de leden Hijink (SP) en Westerveld (GroenLinks) en met aandacht voor zorgvuldig en proportioneel gebruik van persoonlijke data.
Tevens vind ik het belangrijk dat de NZa inmiddels met MIND heeft afgesproken dat ze de komende periode in gesprek gaan om gezamenlijk vooruit te blikken, want samenwerking tussen alle betrokken partijen is naar mijn opvatting het beste voor de cliënten en hun naasten.
Hoe kijkt u naar de vraag van MIND om een maatschappelijk debat over het delen van gegevens van cliënten in de ggz?
Mijn inzet is erop gericht dat er goede toegankelijke en betaalbare zorg is voor iedereen in Nederland die haar nodig heeft, ook voor ggz-cliënten. Om dit goed te kunnen organiseren is het onder meer nodig dat data worden verzameld. Dat moet altijd op een zorgvuldige manier gebeuren en dat hebben we daarom in Nederland in wet- en regelgeving vastgelegd: of en welke data verzameld mogen worden en met welke privacy waarborgen (bijvoorbeeld pseudonimisering) zulke dataverzameling omkleed moet zijn.
Als het gaat om de ggz heeft niet alleen de NZa data nodig (zie het antwoord op vraag 3), maar bijvoorbeeld ook het Zorginstituut om de risicoverevening goed uit te voeren. Een goede risicoverevening dient een publiek doel want deze zorgt voor de solidariteit van gezonde verzekerden met chronisch zieke verzekerden, waaronder chronisch zieke ggz-cliënten. In de risicoverevening is de DSM-informatie nog tot en met 2027 nodig voor een statistisch zorgvuldige overgang naar een verevening op grond van zorgvraagtypering. De DSM-informatie hoeft voor de risicoverevening niet «op de factuur» zichtbaar te staan; wat voor de risicoverevening wel nodig is, is dat de DSM-informatie in deze periode ten behoeve van het maken van een statistisch zorgvuldige overgang beschikbaar is.
Dit wordt geregeld via de Regeling Zorgverzekering en voorgelegd aan de AP. Uiteraard moeten alle privacy waarborgen op orde zijn. Een van de belangrijkste maatregelen daartoe is dat enkel met gepseudonimiseerde gegevens wordt gewerkt, waarbij een zogenaamde Trusted Third Party de encryptie uitvoert.
Breder hebben we in het Integraal Zorg Akkoord (IZA) met partijen afspraken gemaakt over het gebruik van data die nodig is om nu en in de toekomst passende zorg te kunnen borgen. We hebben afgesproken dat data digitaal, eenduidig en gestandaardiseerd worden geregistreerd in het zorgproces en beschikbaar worden gesteld voor diverse secundaire doelen. Secundaire doelen zijn onder andere wetenschappelijk toepast onderzoek, zorginkoop, zorgcoördinatie, kwaliteitsevaluatie, procesverbeteringen, gepersonaliseerde zorg, management- en stuurinformatie, (medtech) innovaties in de breedste zin van het woord (waaronder AI-toepassingen).7 Om hergebruik voor secundaire doelen van gegevens te ondersteunen, worden bestaande knelpunten waar mogelijk weggenomen, met behoud van bescherming van de data van de burger en de zeggenschap daarover en rekening houdend met proportionaliteit en doelbinding.
Dit jaar bekijk ik samen met stakeholders welke communicatieve, technologische en functionele acties zorgverleners, cliënten en patiënten het beste zouden kunnen helpen om gegevensuitwisseling zorgbreed te verbeteren en tegelijkertijd de privacy te blijven beschermen.8Ik informeer u begin 2024 over de voortgang.
Zijn de data in de vorm van deze HoNOS+ vragenlijsten wel doelmatig en doeltreffend als het gaat om het verbeteren van de zorgvraagtypering? Wat is de onderbouwing van de NZa dat deze ingevulde vragenlijsten geschikt zijn om de prestaties van zorgverleners onderling te vergelijken?
De NZa heeft mij laten weten dat in het programma zorgprestatiemodel met partijen is onderzocht wat het beste alternatief is om de zorgvraagtypering te bepalen. Hierbij is geen beter alternatief naar voren gekomen dan de Honos+ vragenlijsten voor de doorontwikkeling van zorgvraagtypering. De AP heeft ook geconstateerd dat de NZa de geschiktheid van verwerking van de Honos+ gegevens van alle ggz-patiënten ten behoeve van het verbeteren van de zorgvraagtypering aannemelijk heeft gemaakt.
Bent u bereid om deze vragen één voor één en vóór 1 juli te beantwoorden, aangezien de NZa dan met het verzamelen van data wil beginnen?
Ja, ik ben bereid om dat te doen.
De grote toegevoegde waarde die rechtswinkels hebben voor eerstelijns rechtshulpverlening |
|
Michiel van Nispen (SP) |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Rechtswinkels: een blinde vlek in het landschap van rechtshulpverlening» gepubliceerd in het Nederlands Juristenblad?1
Ja, van dit artikel heb ik kennisgenomen.
Wat vindt u van de conclusie van de schrijvers dat er echt een verbeterslag mogelijk is in de verbinding tussen de rechtswinkels en de sociaal advocatuur als rechtswinkels beter worden ondersteund in de professionalisering?
Ik deel de conclusie van de schrijvers dat samenwerking met de (sociale) advocatuur belangrijk is voor de professionalisering van rechtswinkels. Dit draagt bij aan de kwaliteit van de advisering en adequate doorverwijzing naar een (sociaal) advocaat. In het kader van mijn plan van aanpak voor de sociale advocatuur2 noem ik daarom dat advocatenkantoren ondersteuning zouden kunnen bieden aan rechtswinkels.
Ziet u ook deze «blinde vlek» zoals omschreven door de schrijvers, voor de belangrijke rol die rechtswinkels kunnen innemen waarbij met de juiste investeringen het gehele rechtsproces kan worden ontlast?
Ik begrijp de conclusie van de schrijvers vanwege het werk dat de rechtswinkels verrichten als het gaat om laagdrempelig geven van advies en ondersteuning bij juridische problemen. Dat is zeker van meerwaarde en de rechtswinkel kan daarmee een aanvulling zijn op andere eerstelijnsvoorzieningen. Vooralsnog is niet aangetoond dat het rechtsproces hierdoor wordt ontlast.
Ik zie niet zozeer een «blinde vlek» als wel dat er behoefte is aan meer informatie over de werkzaamheden en opbrengsten van de rechtswinkels. Het is goed dat de Nederlandse Vereniging voor Rechtswinkels zich hiervoor inzet.
Wat vindt u van de bevinding van de schrijvers dat er in Drenthe en Zeeland helemaal geen rechtswinkels te vinden zijn?
Het rechtswinkelveld heeft zich in de loop der jaren organisch ontwikkeld op basis van lokaal initiatief waardoor er in sommige regio’s geen en in andere regio’s juist veel rechtswinkels zijn. Het Ministerie van Justitie en Veiligheid is niet verantwoordelijk voor de landelijke spreiding van rechtswinkels.
Wel hecht ik er aan beter zicht te krijgen op het totale aanbod van eerstelijnsvoorzieningen in Nederland. Daarom is Divosa gevraagd om een inventariserend onderzoek naar de onafhankelijke eerstelijnsvoorzieningen in alle gemeenten in Nederland te doen. Ook de rechtswinkels worden in dit overzicht meegenomen. Naar verwachting is dit overzicht in oktober 2023 gereed. In de volgende voortgangsrapportage die eind 2023 naar uw Kamer wordt verstuurd informeer ik uw Kamer hierover.
Wat vindt u van de bevinding dat veel van de rechtswinkels het moeten doen met een behoorlijk klein budget en veel vrijwilligers?
Van oudsher is de rechtswinkel een gemakkelijk toegankelijke en bescheiden voorziening gerund door studenten die op vrijwillige basis burgers kosteloos helpen met uiteenlopende juridische vragen en problemen. Vaak worden zij ondersteund door universiteiten die de rechtswinkels helpen met huisvesting, technische en kwalitatieve ondersteuning. Ook dragen gemeenten in een aantal gevallen bij aan de ondersteuning van de rechtswinkels.
Ik zie het belang van de rechtswinkels, daarom is er ook een subsidieregeling die wordt uitgevoerd door de Raad voor Rechtsbijstand. Met deze regeling worden jaarlijks circa 30 rechtswinkels ondersteund met een algemene bijdrage. De hoogte van de subsidie verschilt per rechtswinkel. In 2022 kwamen alleen rechtswinkels in aanmerking voor subsidie als zij deze ook in 2020 of in 2021 ontvangen hebben. Nieuwe rechtswinkels en nieuwe initiatieven van bestaande rechtswinkels komen niet voor (extra) subsidie in aanmerking. Op termijn wil ik onderzoeken of deze regeling aangepast zou moeten worden, waarbij het huidige financiële kader leidend is.
Ziet u het nut van een investering in de rechtswinkels en in de verdere professionalisering als een maatregel die in positieve zin kan bijdragen om het rechtsbestel houdbaar en toegankelijk te houden voor iedereen?
De rechtswinkels dragen met hun activiteiten op lokaal niveau bij aan de laagdrempelige toegang tot het recht. Daarom vind ik het belangrijk dat de rechtswinkels mee worden genomen in het overzicht van het onderzoek dat Divosa doet naar de eerstelijnsvoorzieningen in alle gemeenten in Nederland (zie antwoord op vraag 4). Gesprekken over eventuele investeringen in rechtswinkels zouden daarom in eerste instantie in een lokale context moeten plaatsvinden.
Ziet u ook dat rechtswinkels van belang zijn voor rechtenstudenten om praktijkervaring op te doen in het oplossen van concrete problemen wat weer kan bijdragen aan een snellere keuze van de student voor de sociaal advocatuur?
Ja, dat zie ik zeker. Studenten maken kennis met het werken binnen het sociaal recht en leren juridische problemen oplossen in de praktijk. In de menukaart die als bijlage is meegestuurd met de Kamerbrief met het plan van aanpak sociale advocatuur van 20 april 20233 wijs ik op verschillende initiatieven die de jonge aanwas voor de sociale advocatuur kunnen versterken. Het betrokken zijn van (sociaal) advocaten bij de rechtswinkels door het geven van advies bij ingewikkelde zaken, het laten meelopen van advocaat-stagiaires en ondersteuning door (bijvoorbeeld) het geven van cursussen kunnen hieraan bijdragen.
Bent u bereid te onderzoeken wat de potentie is van een investering in rechtswinkels door onder andere investeringen in scholingen, naamsbekendheid, digitalisering en het versterken van de band met tolken en de sociaal advocatuur?
Zoals ik hierboven (antwoord vraag 4) al aangeef breng ik momenteel in beeld wat de rol en positie van de rechtswinkels is binnen het totale aanbod van eerstelijnsvoorzieningen. Onderwijsinstellingen, (sociale) advocatuur en gemeenten zijn de belangrijkste gesprekspartners voor de rechtswinkels als het gaat om (het investeren in de) professionalisering. Bij de antwoorden op vraag 2 en 9 ga ik in op (het versterken van) de band met de sociale advocatuur.
Bent u bereid met onderwijsinstellingen in gesprek te gaan om te bevorderen dat ook zij de nodige investeringen doen in rechtswinkels in het belang van de eigen studenten, aangezien ook veel studenten hier werkzaam zijn?
Ik ben reeds in gesprek met het onderwijsveld en de rol die onderwijsinstellingen kunnen spelen bij het (beter) onder de aandacht brengen van de sociale advocatuur (zie ook de menukaart, bijlage bij het plan van aanpak sociale advocatuur waar ik al eerder naar verwees). Het bijdragen aan de professionalisering van de rechtswinkels en aan de ontwikkeling van vaardigheden voor de medewerkers zijn thema’s die in dit gesprek aan de orde komen.
Bent u bereid om in gesprek te gaan met de nieuw opgerichte Vereniging van rechtswinkels om te praten over de benodigde investeringen om verder te professionaliseren?
Door middel van een startsubsidie heeft mijn ministerie het samen met de Stichting Allemansrecht mogelijk gemaakt om de Nederlandse Vereniging van Rechtswinkels (NVvR) op te richten en voor twee jaar te financieren. Het is de bedoeling dat de NVvR zich daarna zelf kan bedruipen. Deze subsidie vormt een belangrijke stap in het stimuleren van de professionalisering van de rechtswinkels. Het doel van de NVvR is om rechtswinkels te verenigen, de dienstverlening van de rechtswinkels verder te professionaliseren en een volwaardige gesprekspartner voor de landelijke politiek en beleidsmakers te worden.
Mijn ministerie is geïnteresseerd hoe de NVvR zich ontwikkelt en onderhoudt periodiek contact.
Bent u bereid om te onderzoeken hoe het mogelijk zou kunnen zijn om rechtswinkels op te richten op de plekken waar weinig of geen rechtswinkels zijn?
Het Ministerie van Justitie en Veiligheid focust op een goed functionerend en landelijk dekkend stelsel van eerstelijnsvoorzieningen. Rechtswinkels kunnen hier deel van uit maken. Het is niet aan het ministerie om nieuwe rechtswinkels op te richten.
Het hoger beroep van moeders die gedwongen hun kind moesten afstaan in de periode 1956 tot en met 1984 |
|
Michiel van Nispen (SP) |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
![]() |
Herinnert u zich de eerdere vragen die ik heb gesteld over het hoger beroep van moeders die gedwongen hun kind moesten afstaan in de periode 1956 tot en met 1984?1
Ja.
Kunt u aangeven waarom u, blijkens de beantwoording op deze vragen, het verzoek om bij rechtszaken die draaien om binnenlandse adopties uit het verleden geen beroep meer te doen op eventuele verjaringstermijnen, van de motie-Van Nispen/Van der Staaij (Kamerstuk 35 925 nr. 62), in feite niet uitvoert?
In de eerdere beantwoording van hierboven genoemde Kamervragen van 15 juni 2023 heb ik aangegeven hoe ik als Minister voor Rechtsbescherming invulling geef aan de oproep van de motie. Tegelijkertijd kan ik niet onverkort uitvoering geven aan de letterlijke tekst van de motie. Het kunnen doen van een beroep op verjaring in een juridische procedure is mijns inziens essentieel voor een evenwichtige omgang met het verleden en voor het goed functioneren van de rechtsstaat. Staat u mij toe om dit grondig toe te lichten.
Verjaring dient in algemene zin het belang van de rechtszekerheid. De samenleving moet er na verloop van tijd op kunnen vertrouwen verder te kunnen gaan, zonder rekening te hoeven houden met vorderingen. Het illustreert ook een grens tussen wanneer een juridische procedure nog wel geschikt is om het verleden te beoordelen en wanneer dat in de regel niet meer het geval is.
Juridische procedures die zien op het vaststellen van aansprakelijkheid en schade, zijn naar hun aard niet goed geschikt om te oordelen over de geschiedenis. In rechtszaken over een verder verleden draait het om de beoordeling van handelen of nalaten op basis van het recht van toen, in het licht van de normen, waarden en maatschappelijke opvattingen uit die tijd. Het verloop van de tijd laat evenwel onherroepelijk zijn sporen na. Het kleurt essentiële elementen van de rechtsvinding. Zoals ik eerder heb toegelicht is een evenwichtige feitenvaststelling niet alleen uiterst weerbarstig, ook de duiding en beoordeling van die feiten is veelal niet goed mogelijk in het licht van de situatie toentertijd. Normen en gebruiken van die tijd kunnen onvoldoende worden afgeleid uit vastlegging in oude dossiers, zo die al voorhanden zijn. Daarvoor is meer nodig.
Herinneringen en belevingen van hoe dingen in het verleden gingen zijn essentieel om feiten vast te stellen en om vastgestelde feiten te kunnen beoordelen op volledigheid, betekenis en implicaties. Dit is met name van belang bij het beoordelen van kwesties waarover gedurende de generaties de opvattingen zich sterk hebben ontwikkeld. Hetgeen ook evident het geval is bij afstand en adoptie. De menselijke geest is echter, zo heeft wetenschappelijk onderzoek aangetoond, niet in staat naar het verleden te kijken, zonder te zijn beïnvloed door alles wat het in de tussenliggende tijd heeft opgedaan en hoe het zich op basis daarvan verder heeft ontwikkeld.
Wanneer geen beroep op verjaring zou kunnen worden gedaan, wordt de rechter in de positie gebracht zich in het heden een oordeel over een ver verleden te vormen, ondanks genoemde inherente beperkingen. De rechter kan de belangen van verjaring immers niet zelf, ambtshalve, toetsen. Het is aan de rechter om – aan de hand van het gevoerde verweer – de verjaring te beoordelen en te bepalen of en in welke mate nog kan worden toegekomen aan een inhoudelijke behandeling.
Naast een verjaringsverweer voert de Staat in procedures, waar mogelijk en naar beste kunnen, ook een inhoudelijk verweer. Een inhoudelijke behandeling kan echter ook tot teleurstellende uitkomsten leiden. De bewijslast en daarmee ook de eventuele bewijsnood, komt in de regel voor rekening van eiser. Dat kan ondanks de ervaringen, herinneringen en gevoelens een afwijzing van vorderingen tot gevolg hebben. Dat kan – naast de belasting van de procedure zelf – leiden tot leed bovenop het leed voor eisers door een gevoel van miskenning van hun verdriet, terwijl maatschappelijke erkenning van hun gevoelens juist heel belangrijk is. De rechtbank wijst hier ook op in de uitspraak in de zaak die hieronder in vraag 5 wordt aangehaald. Ook de rechtbank heeft er expliciet op gewezen dat de beoordeling juridisch van aard is en in die zin beperkt.
Met categoriaal uitsluiten van een beroep op verjaring wordt de rechter verantwoordelijk gemaakt voor het geven van een oordeel over vermeend historisch onrecht en beslissingen over eventuele (vormen van) schadevergoeding. Naast dat een juridische procedure daarbij aanmerkelijke beperkingen kent, behoren dergelijke oordelen en beslissingen, over hoe tegen perioden van onze nationale geschiedenis moet worden aangekeken ook met het oog op een evenwichtige verdeling van algemene middelen, juist primair tot de taak van regering en parlement. Het biedt namelijk ook gelegenheid meer algemeen te bezien waar de prioriteiten behoren te liggen, ook met het oog op de belangen van degenen die zich niet met claims tot de overheid wenden.
Dit alles neemt niet weg dat de overheid verantwoordelijkheid moet en wil nemen voor feiten die zich in het verleden hebben voorgedaan. Zoals ik eerder in mijn brief van 2 november 2022 heb uiteengezet voel ik die verantwoordelijkheid sterk en geef ik daaraan ook invulling.2 De rechtbank onderstreept in eerder genoemde zaak het belang van het buitengerechtelijke traject. Ik ben dat volledig met de rechtbank eens. Ik laat daarom eerst gedegen en onafhankelijk onderzoek doen om de gebeurtenissen van destijds te achterhalen en in een zo breed mogelijk perspectief te plaatsen. Iets wat in een juridische procedure niet mogelijk is. Uit dit onderzoek naar het verleden kunnen lessen worden getrokken. Hierover kan vervolgens – in het licht van de huidige tijdsgeest – rekenschap worden afgelegd. Zo kan aan alle betrokkenen recht worden gedaan. Daarbij behoren de gevoelens en herinneringen van de betrokkenen onverkort een plek te krijgen. Die gevoelens en herinneringen zijn er; ze zijn reëel en verdienen daarom serieuze aandacht. Die wil ik ze ook geven. Aan de uitkomsten van het onafhankelijk onderzoek van de Commissie Onderzoek naar binnenlandse afstand en adoptie in de periode 1956–1984 zal ik passende gevolgen verbinden. Daarover zal ik uw Kamer informeren naar aanleiding van de uitkomsten van het onderzoek, naar verwachting eind 2024, zodat wij hierover met elkaar in debat kunnen gaan.
Bent u, met mij, van mening dat «de Staat laten beoordelen of het voeren van een verjaringsverweer aan de orde is» iets heel anders is dan het heldere verzoek in de aangenomen motie-Van Nispen/Van der Staaij (Kamerstuk 35 925 nr. 62) om in geen enkel geval bij binnenlandse adopties uit het verleden een beroep te doen op de verjaringstermijn?
In het antwoord op vraag 2 heb ik uiteengezet waarom ik een beroep op de verjaringstermijn voor dergelijke zaken niet categorisch uitsluit.
Waarom kiest u ervoor deze motie zeer selectief te interpreteren door het enkel te interpreteren als het «niet weglopen voor de verantwoordelijkheid met betrekking tot de maatschappelijke impact van binnenlandse afstand en adoptie in het verleden», terwijl het verzoek zeer duidelijk is: het stoppen met een beroep op de verjaringstermijn?
Met de interpretatie van de motie beoog ik tegemoet te komen aan zowel de belangen van de betrokkenen bij binnenlandse afstand en adoptie als aan het belang van een evenwichtige omgang met het verleden en het goed functioneren van de rechtstaat. Ik vind dat geen selectieve interpretatie. Voor het overige verwijs ik naar het antwoord op vraag 2.
Bent u van plan om deze motie wél volledig uit te voeren door af te zien van de verjaringstermijn in binnenlandse adoptiezaken uit het verleden, zo ook bij de zaken van Trudy Scheele-Gertsen en Bureau Clara Wichmann in hoger beroep? Zo nee, waarom niet?
Ik verwijs u hieromtrent naar het antwoord op vraag 2.
Bent u het met mij eens dat de vraag of de Staat in de juridische procedure van Trudy Scheele-Gertsen en Bureau Clara Wichmann een beroep doet op een verjaringsverweer, niet alleen een strikt juridische vraag is maar ook betrekking heeft op de visie van de Staat ten aanzien van haar eigen rol bij de gedwongen afstand van duizenden kinderen?
Nee, die mening deel ik niet. Uw vraag lijkt te suggereren dat het opbrengen van verjaring bedoeld is om weg te lopen voor verantwoordelijkheid, dan wel om het brengen van duidelijkheid over het verleden te belemmeren. Mijn inspanningen op dit dossier tonen naar mijn mening het tegendeel aan. De eerder genoemde onafhankelijke commissie onderzoekt de geschiedenis van binnenlandse afstand en adoptie, inclusief de rol die de overheid daarbij heeft gespeeld. Aan de uitkomsten van het onafhankelijk onderzoek zal ik passende gevolgen verbinden en het debat daarover met u kunnen voeren.
Bent u, blijkens uw antwoord op mijn vragen, «dat de feiten moeten worden beoordeeld aan de hand van het recht en in het licht van de normen en gebruiken van toen», van mening dat de tijdsgeest van toen betekent dat de Staat haar zorgplicht op grond daarvan opzij kan zetten?
Ik ben niet van mening dat de Staat plichten opzij zet. De eerder genoemde onafhankelijke commissie onderzoekt de geschiedenis van binnenlandse afstand en adoptie, inclusief de rol die de overheid daarbij heeft gespeeld. Aan de uitkomsten van het onafhankelijk onderzoek zal ik passende gevolgen verbinden en het debat daarover met u kunnen voeren. Verder is de vraag of en in welke mate een dergelijke plicht bestond, centraal gesteld in de thans lopende procedure. Op de uitkomsten van die procedure kan ik ook nog niet vooruit lopen.
Hoe oordeelt u over informatie uit het Utrechts Archief, waar alle dossiers van na 1956 lijken te zijn vernietigd met uitzondering van de dossiers eindigend op nummer 1, in het licht van uw uitspraak dat «Het vaststellen van de feiten, moeilijker wordt naarmate die verder in het verleden liggen.»?2
Het kunnen vaststellen van feiten hangt af van meerdere factoren dan alleen de beschikbaarheid van dossiers. Voor de verantwoording van de archiefbewerking (bewaren of vernietigen) destijds, van de archieven bij het Utrechts Archief, verwijs ik u naar de website van het Utrechts Archief («verantwoording van de bewerking»).
Bent u, met mij van mening dat er op basis van documenten zoals de zwartboeken «Zwartboek adoptie» en «Afstandsmoeders» al een voldoende feitelijke basis ligt om te concluderen dat deze vrouwen en hun kinderen onrecht is aangedaan?
Nee, daarvoor is meer nodig. Ik heb de Commissie binnenlandse afstand en adoptie opdracht gegeven om de gehele geschiedenis van binnenlandse afstand en adoptie tussen 1956 en 1984 gedegen te onderzoeken en in beeld te brengen. In dat onderzoek wordt ook de inhoud en het perspectief van zulke documenten meegenomen en gewogen. De commissie doet onderzoek naar de praktijk, de rol van de verschillende betrokkenen inclusief de overheid, en de sociale, culturele en maatschappelijk context van binnenlandse afstand en adoptie.
Wat weerhoudt u ervan om, zoals in Australië en Ierland reeds is gebeurd, in deze zaken te besluiten de verjaringstermijnen los te laten?
Ik verwijs u naar het antwoord op vraag 2.
De totstandkoming van de brief over de toekomst van interlandelijke adoptie |
|
Michiel van Nispen (SP) |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «D66 blokkeerde adoptieplan Weerwind» in het Nederlands Dagblad en de uitgebreide reconstructie van de totstandkoming van uw brief over de toekomst van interlandelijke adoptie? Wat is uw reactie hierop?1
Ja. Ik heb kennisgenomen van dit artikel. Voor een weloverwogen besluit over de toekomst van interlandelijke adoptie heb ik met verschillende partijen van gedachten gewisseld. Zowel met geadopteerde personen zelf, professionals uit de adoptieketen en andere experts, als ook met andere bewindspersonen en politieke partijen. Het artikel zelf bevat ook mijn reactie op de door Nederlands Dagblad aan mij gestelde vragen.
Klopt het dat u een maand voordat de uiteindelijk brief over het hervatten van adoptie naar de Kamer ging een hele andere brief klaar had liggen waarin stond dat adoptie juist zou moeten stoppen?
Mijn visie op interlandelijke adoptie is niet veranderd een maand voordat de uiteindelijke brief is verzonden, wel de wijze waarop ik hier uitvoering aan geef. Interlandelijke adoptie is in de ogen van dit kabinet geen duurzame oplossing meer om de belangen van kinderen te beschermen. Het belang van het kind is het beste gediend wanneer hij of zij veilig in eigen land, cultuur of regio kan worden opgevangen. Hoewel ik eerst het voornemen had om een termijn van vijf jaar te verbinden aan het definitief stopzetten van interlandelijke adopties, heb ik deze termijn uiteindelijk losgelaten. Het uiteindelijke doel is dat landen van herkomst zelf in staat zijn in passende opvang te voorzien, waarmee interlandelijke adoptie niet meer nodig is. Voor een aantal landen is hierin nog een weg te gaan is, waardoor een concrete (afbouw)termijn van vijf jaar niet haalbaar is. Voor die kinderen blijft interlandelijke adoptie voorlopig nog een mogelijkheid, wel in een strikter gereguleerd systeem.
Hoe is deze conceptbrief tot stand gekomen? Hoe en op basis waarvan kwam u tot het inzicht dat adoptie geen duurzaam instrument meer is om het belang van kinderen te beschermen en dat de kans op misstanden simpelweg niet kan worden weggenomen?
Na publicatie van het rapport van de Commissie onderzoek interlandelijke adoptie in het verleden (vanaf nu: de commissie) in februari 2021 heeft mijn voorganger een fundamentele herbezinning op de toekomst van interlandelijke adoptie aangekondigd en adoptieprocedures in de tussentijd opgeschort. Dit in navolging op één van de aanbevelingen van de commissie, die wees op inherente kwetsbaarheden in het systeem, waardoor de kans op misstanden ook vandaag de dag aanwezig is.
Ik heb verkend in hoeverre de kans op de misstanden kan worden weggenomen, onder andere door het adoptiesysteem publiekrechtelijk te organiseren. Hieruit is naar voren gekomen, zoals ook is gedeeld met uw Kamer, dat de kans op misstanden niet kan worden weggenomen, maar wel kan worden verkleind met extra waarborgen in het systeem.2 Naast deze verkenning heb ik meerdere gesprekken gevoerd met geadopteerde personen zelf en andere professionals en experts over de toekomst van interlandelijke adoptie. Het belang van het kind kan op individueel niveau, maar ook op systeemniveau worden gewogen. Ook met uw Kamer heb ik uitgebreid gesproken over de dilemma’s die hierbij spelen.3
Ik heb alles overwegend geconcludeerd dat de belangen van kinderen het beste zijn gediend wanneer zij in het eigen land, cultuur, dicht bij de biologische familie, veilig kunnen worden opgevangen. Interlandelijke adoptie wordt door het kabinet niet meer als een duurzame oplossing gezien om de belangen van kinderen te beschermen. Voor een aantal landen is tegelijkertijd nog een weg te gaan om zelf in passende opvang te voorzien. Daarom heb ik besloten, zolang minder ingrijpende alternatieven in landen van herkomst zijn uitgesloten en het ontwikkelperspectief van een kind daarmee is gediend, interlandelijke adoptie nog als mogelijkheid te behouden. Wel in een strikter gereguleerd systeem, met onder andere hogere eisen die worden gesteld aan de landen van herkomst.
Waardoor is dit inzicht uiteindelijk toch radicaal veranderd tot de uitkomst dat adoptie juist mogelijk blijft? Kunt u zeer gedetailleerd uiteenzetten hoe dat kon gebeuren? Welke argumenten waren daarbij voor u doorslaggevend?
Het vraagstuk over de toekomst van interlandelijke adoptie is een gevoelig thema en kent verschillende perspectieven en afwegingen. Hierover is meerdere keren met uw Kamer gecommuniceerd en gesproken. Na mijn aantreden heb ik deze verschillende perspectieven tot mij genomen, om zo tot een goed afgewogen oordeel te komen. Er was aan het einde van dit proces geen sprake van een radicale verandering, zoals in deze vraag wordt gesteld. Ik verwijs hiervoor naar mijn antwoord op vraag 2. Wel heeft mijn voorgenomen besluit over de toekomst van interlandelijke adoptie tot het moment van verzending van de Kamerbrief nog verdere invulling gekregen. Een belangrijke wijziging in dit proces betrof het opnemen van een termijn om definitief te stoppen met interlandelijke adoptie. Dit heb ik uiteindelijk losgelaten, met als belangrijkste reden dat het niet voor alle landen van herkomst haalbaar is om binnen die termijn zelf in passende opvang te voorzien. Daarmee is de termijn losgelaten, maar de uiteindelijke doelstelling niet, te weten dat interlandelijke adoptie geen duurzame oplossing meer is en landen van herkomst uiteindelijk zelf in passende opvang zouden moeten voorzien.
Erkent u dat de brief is aangepast na het overleg met bewindspersonen en de top van de Kamerfractie van D66, vanwege opmerkingen uit dit overleg met D66?2
Het klopt dat mijn voorgenomen besluit over de toekomst van interlandelijke adoptie tot op het moment van verzending van de Kamerbrief nog verdere inkleuring heeft gekregen. Omdat het een gevoelig onderwerp is en morele dilemma’s met zich meebrengt, zijn er vaker gesprekken gevoerd met verschillende betrokkenen, inclusief andere bewindspersonen en politieke partijen. De brief is hier tot het laatste moment op aangepast.
Waarom leidt een overleg achter gesloten deuren met bezwaren van slechts één coalitiepartij tot een totaal ander standpunt? Bent u zelf opeens van mening veranderd of was het voor u belangrijker om één van de coalitiepartijen (uw eigen partij) niet te trotseren?
De aannames in de vraag komen niet overeen met de wijze waarop mijn besluit over de toekomst van interlandelijke adoptie tot stand is gekomen. Graag verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 2, 4 en 5.
Deelt u de mening dat dit nou niet echt een mooi voorbeeld is van de beloofde nieuwe bestuurscultuur en dat dit soort achterkamertjespolitiek, waarbij politieke motieven belangrijker zijn dan de inhoud, niet bijdraagt aan meer vertrouwen in de politiek?
Nee, die mening deel ik niet. Bij een gevoelig onderwerp als de toekomst van interlandelijke adoptie staat de inhoud voorop. Gezien de vele perspectieven op interlandelijke adoptie heb ik ook met vele partijen gesproken, om tot een weloverwogen besluit te komen.
Waarom heeft u er niet voor gekozen uw oorspronkelijke standpunt, met daarin een belangenafweging op basis van het belang van het kind, aan de Kamer voor te leggen en in het openbare debat de democratie haar werk te laten doen? Was dit niet beter geweest, juist omdat het zo’n gevoelig onderwerp is met veel emotie en de belangen groot zijn?
Mijn ambtsvoorganger en ik hebben sinds de publicatie van het rapport van de commissie in februari 2021 meerdere keren met uw Kamer gecommuniceerd en gesproken over de verschillende perspectieven en dilemma’s die spelen bij de keuze om al dan niet definitief te stoppen met interlandelijke adoptie. Dit is met het oog op de sindsdien lopende opschorting van adoptieprocedures een langdurig maar ook zeer waardevol proces geweest om uiteindelijk in april 2022 tot een besluit te komen.
Wie houdt er nu eigenlijk de pen vast op uw ministerie, bent u dat (samen met uw deskundige ambtenaren) of is dat de Kamerfractie van D66?
Graag verwijs ik u naar mijn antwoorden op vraag 2, 4 en 5, waarin de totstandkoming van mijn standpunt over de toekomst van interlandelijke adoptie nader is toegelicht.
Gaat u vaker op deze wijze te werk? Zo ja, op welke dossiers nog meer?
Bij gevoelige en ingewikkelde vraagstukken vind ik het belangrijk om mij goed te laten informeren en ook voorlopige standpunten te toetsen bij betrokkenen. Dergelijke dossiers brengen vaak ook morele vraagstukken met zich mee, waarbij mijn eigen gedachtenvorming en besluitvorming een iteratief karakter heeft – met wikken en wegen en verschillende opties uitwerken en vergelijken. Daarbij is geen doorslaggevend moment of enkel gesprek aan te wijzen, dat is bij uitstek een doorlopend proces.
Wat betekent deze reconstructie en de onthulling dat uw ministerie eigenlijk vindt dat adoptie geen duurzaam instrument is om het belang van kinderen te beschermen en adoptie vatbaar is voor misstanden volgens u voor de discussie over adoptie?
Graag verwijs ik u naar mijn antwoorden op de vraag 2, 4 en 5, waarin de totstandkoming van mijn standpunt nader is toegelicht. Het proces ligt genuanceerder dan met deze vraag wordt gesuggereerd.
Bent u bereid alsnog een nieuw, op de inhoud gebaseerd, besluit zonder politieke inmenging vooraf voor te leggen aan de Tweede Kamer? Zo niet, waarom niet?
Daar zie ik geen aanleiding toe. Mijn besluit is na lange tijd van bezinning weloverwogen genomen. Over mijn besluit en de toekomst van interlandelijke adoptie heb ik ook op meerdere momenten met uw Kamer gesproken.
De petitie 'Een voldoende gebleken uiterste wil moet, ook zonder testament, worden gevolgd' |
|
Lisa van Ginneken (D66) |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de petitie «Een voldoende gebleken uiterste wil moet, ook zonder testament, worden gevolgd» die de Stichting Theo Niekus op 13 juni 2023 aan de Tweede Kamer heeft aangeboden?
Ja.
Vindt u het wenselijk dat de wet bepaalt dat een uiterste wil per definitie nietig is als de ondertekening door de erflater ontbreekt?
Het overlijden van een naaste is een droevige gebeurtenis. Daarbovenop is het verdrietig en moeilijk te verwerken als de erflater bezig was met zijn uiterste wil, maar door het plotselinge overlijden deze niet meer heeft kunnen ondertekenen waardoor het concepttestament geen juridische gelding heeft en nietig is.
Rechtshandelingen zijn in het vermogensrecht als hoofdregel vormvrij, maar de wet maakt hierop enkele uitzonderingen, bijvoorbeeld voor de uiterste wil. Voor de rechtsgeldigheid van een uiterste wil moet de akte waarin de uiterste wilsbeschikking is vervat, worden ondertekend door de erflater. Dit vormvoorschrift, dat op straffe van nietigheid is voorgeschreven, vind ik in het belang van de rechtszekerheid en voor de bescherming van de erflater wenselijk. Een uiterste wilsbeschikking is een eenzijdige, hoogstpersoonlijke rechtshandeling waarin een persoon (de toekomstig erflater) vastlegt aan wie hij welk deel van zijn vermogen wil nalaten.
Voordat de notaris de akte passeert waarin de uiterste wil van de erflater is vervat, kunnen een of meer concepttestamenten zijn opgesteld. De erflater kan zich hierop bezinnen, hij kan die eventueel met derden bespreken en (laten) aanpassen. De tussenkomst van de notaris waarborgt de vrije wilsvorming door de erflater bij het definitief vaststellen van zijn uiterste wil. Voorafgaand aan het passeren van de akte doet de notaris mededeling van de zakelijke inhoud van de akte en geeft hij daarop nog een toelichting. Hierbij heeft de notaris de plicht zich ervan te vergewissen dat wat in de akte is opgenomen op dat moment ook daadwerkelijk de uiterste wil van de erflater is en dat de erflater zich bewust is van wat hij ondertekent. De ondertekening van de uiterste wil door de erflater ten overstaan van de notaris biedt zo een belangrijke waarborg dat hetgeen in de akte is opgenomen de ware wil van de erflater weergeeft. Zolang deze ondertekening niet heeft plaatsgevonden en alleen een concept van een testament bestaat, bestaat geen zekerheid dat de uiterste wil van de erflater overeenstemt met het concept op het moment van diens overlijden. Juist bij een uiterste wil is deze rechtszekerheid van groot belang, omdat de uiterste wil pas werking krijgt op het moment dat de erflater zich daarover niet meer zelf kan uitlaten.
Deelt u de mening dat mogelijk zou moeten worden dat onder omstandigheden, bijvoorbeeld in een situatie zoals omschreven in de petitie, geen sprake is van nietigheid indien een concepttestament voldoende duidelijk maakt wat de wil van de erflater is?
Ik vind het van groot belang dat de uiterste wil wordt uitgevoerd overeenkomstig hetgeen de erflater werkelijk heeft gewild. Zo moet bij de uitleg van een uiterste wilsbeschikking worden gelet op de verhoudingen die de erflater met zijn uiterste wil kennelijk heeft willen regelen en op de omstandigheden waaronder de uiterste wil is gemaakt. Tot die omstandigheden kan worden begrepen de situatie dat de erflater vanwege zijn plotselinge overlijden het concept van een testament niet meer heeft kunnen ondertekenen en daarmee zijn uiterste wil niet meer rechtsgeldig heeft kunnen vastleggen. Het ontbreken van het formele passeermoment bij de notaris waarbij de erflater de akte ondertekent en daarmee zijn uiterste wil bevestigt, brengt echter mee dat niet de voor de uiterste wil vereiste zekerheid bestaat dat hetgeen in een concepttestament staat overeenstemt met wat de erflater daadwerkelijk heeft gewild.
Het is aan de rechter om in individuele gevallen te beslissen of onder de bijzondere omstandigheden van het gegeven geval aanleiding bestaat om voorbij te gaan aan het vereiste van ondertekening van de uiterste wil en de nalatenschap af te wikkelen overeenkomstig een concepttestament dat de erflater door zijn overlijden niet meer heeft kunnen ondertekenen. Een algemene regel die onder bepaalde omstandigheden afwijkt van het vereiste van ondertekening door de erflater en een concepttestament juridische gelding geeft, acht ik vanuit het oogpunt van de rechtszekerheid en de bescherming van de laatste wil van erflaters onwenselijk en praktisch onuitvoerbaar. De situatie dat de uiterste wil niet is ondertekend vergt een rechterlijke beoordeling van alle omstandigheden van het geval. Die beoordelingsruimte heeft de rechter reeds binnen het bestaande wettelijke kader.
Zijn er volgens u ook nog andere vormen van niet-geformaliseerde wilsverklaringen die een rechtsgeldige betekenis zouden moeten hebben?
Mijn antwoorden op de vragen 2 en 3 gaan uit van de uiterste wil in een notariële akte. Naast dit notarieel testament is het mogelijk om een onderhandse uiterste wil bij de notaris in bewaring te geven. Voor dit depot-testament stelt de wet eveneens de eis dat de uiterste wil door de erflater is ondertekend en aan een notaris ter hand wordt gesteld. Hierbij moet de erflater aan de notaris verklaren dat het aangeboden stuk zijn uiterste wil bevat en dat aan het vereiste van ondertekening is voldaan. Van de bewaargeving en de verklaringen van de erflater maakt de notaris een akte op die door de erflater en de notaris wordt ondertekend. Net als het notarieel testament blijft de onderhandse uiterste wil berusten bij de notaris die deze akte heeft ontvangen. Het notarieel testament en het depot-testament waarborgen dat de uiterste wil van de erflater duurzaam bewaard blijft (totdat deze door de erflater wordt herroepen) en pas bekend wordt na het overlijden van de erflater. Zoals ik hiervoor in mijn antwoord op vraag 2 heb vermeld, biedt de tussenkomst van de notaris daarnaast de waarborg dat de erflater in alle vrijheid kan beschikken over zijn vermogen na overlijden. Met de ondertekening van de akte en de daarin vervatte wilsverklaringen van de erflater bevestigt de erflater ten overstaan van de notaris zijn laatste wil.
Voor het maken van laatste wilsbeschikkingen van betrekkelijk gering vermogensrechtelijk belang en bepaalde beschikkingen zonder vermogensrechtelijk belang (een codicil) voorziet de wet in een uitzondering op de notariële tussenkomst. Wel stelt de wet hierbij de eis dat het onderhandse stuk geheel met de hand is geschreven en door de erflater gedagtekend en ondertekend is. Ook deze eisen zie ik als belangrijke waarborgen dat de erflater zich bewust is van wat hij aan wie nalaat. Daaraan wil ik dan ook vasthouden.
Bent u bereid te inventariseren/onderzoeken of de wettelijke regeling zou kunnen worden aangepast en wat de meest wenselijke vorm is waarin deze dan zou moeten worden gewijzigd?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 3 heb vermeld, zie ik geen reden om buiten de genoemde testamentsvormen en het codicil andere vormen van niet-geformaliseerde wilsverklaringen rechtsgeldigheid toe te kennen of de vormvoorschriften bij een uiterste wil los te laten. Hoezeer het ook voor de petitionaris te betreuren is dat de erflater het concepttestament niet meer in de vereiste vorm heeft kunnen opmaken, zonder het passeren van het testament bij de notaris kan niet met zekerheid worden vastgesteld dat het concept de werkelijke, vrije wil van de erflater weergeeft. Het zou bovendien afbreuk doen aan de rechtszekerheid en het ordelijk verloop van het rechtsverkeer als rechtsgevolgen kunnen worden verbonden aan concepten van wilsverklaringen en kunnen worden afgedwongen. In het belang van de rechtszekerheid behoort aan akten alleen rechtskracht en bewijskracht toe te komen als deze geschriften zijn ondertekend en, voor zover van toepassing, zijn opgemaakt in de wettelijk vereiste vorm. Dit geldt in het bijzonder voor de uiterste wil waarin iemand beschikt over zijn gehele vermogen na overlijden en die pas wordt geopenbaard en werking krijgt na het overlijden. Het is aan de rechter om te bezien of bijzondere omstandigheden aanleiding geven om hiervan in een specifiek geval af te wijken.
Het bericht 'Digitale identiteit voor burgers: doelen behaald, maar nog onduidelijkheid over toekomstige inlogmiddelen' |
|
Evert Jan Slootweg (CDA), Hawre Rahimi (VVD) |
|
Alexandra van Huffelen (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het rapport van de Algemene Rekenkamer «Digitale identiteit voor burgers: doelen behaald, maar nog onduidelijkheid over toekomstige inlogmiddelen» van de Algemene Rekenkamer van 29 maart 2023?1
Ja, ik ben bekend met het bericht en het betreffende rapport van de Algemene Rekenkamer.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat door strengere beveiligingsmaatregelen, die per 1 juli met de ingang van de Wet digitale overheid ingaan, een grote groep burgers, die normaal gebruik maakt van sms-codes om in te loggen bij DigiD, dit straks niet meer kunnen omdat het technisch aansluitpunt dat moet komen zodat uitvoerende organisaties zoals de UWV, de Belastingdienst en gemeenten slechts op één centraal punt aan hoeven te sluiten, er nog niet is?
Op 1 juli aanstaande zijn er nog geen directe gevolgen voor burgers en bedrijven voor de digitale toegang tot de overheidsdienstverlening op grond van de Wet Digitale Overheid (WDO). Inloggen met SMS blijft op 1 juli beschikbaar.
De Wet Digitale Overheid zal op 1 juli 2023 gefaseerd in werking treden. De wet vormt onder andere de juridische basis voor het nog in ontwikkeling zijnde stelsel Toegang. Het stelsel Toegang maakt het technisch mogelijk dat in de nabije toekomst kan worden ingelogd met zowel publieke inlogmiddelen, zoals DigiD, als met erkende private middelen. Deze middelen dienen te beschikken over de vereiste betrouwbaarheidsniveaus, conform de eIDAS-verordening, hetgeen nu in de wet is vastgelegd. De dienstverleners bepalen zelf op welk betrouwbaarheidsniveau een burger of bedrijf moet inloggen.
Hogere betrouwbaarheidsniveaus maken de dienstverlening veiliger en maken een nauwkeuriger identiteitsvaststelling mogelijk, maar vragen altijd nadrukkelijke aandacht voor digitale toegankelijkheid voor burgers. De afweging tussen veiligheid en toegankelijkheid staat daarom centraal bij de doorontwikkeling van inlogmiddelen en bij het onderzoek naar de toepassing van hogere betrouwbaarheidsniveaus.
Voor burgers kan het lastig zijn om volwaardig digitaal mee te doen. Er moet om die reden altijd een goed werkend en toegankelijk fysiek alternatief zijn om in contact te treden met publieke dienstverleners. Burgers kunnen bij digitale dienstverlening onder andere geholpen worden bij de Informatiepunten Digitale Overheid (IDO’s) en de helpdesk van DigiD en eHerkenning. Daarnaast ben ik bezig met het verder ontwikkelen van voorzieningen voor digitaal machtigen en vertegenwoordigen, zodat een burger ook aan iemand anders kan vragen iets voor hem of haar te regelen.
Het is belangrijk dat inloggen met DigiD bij de overheid en bij andere organisaties veilig, betrouwbaar en toegankelijk is en blijft. Voor veel overheidsdiensten loggen mensen nu in met de DigiD-app of een SMS-code naast hun gebruikersnaam en wachtwoord. Daarbij merk ik op, zoals ik eerder al aan uw Kamer heb gemeld2, dat de mogelijkheid om in te loggen via SMS-authenticatie vooralsnog behouden blijft. Ik heb aangegeven dat ik in overleg met uw Kamer zal treden voordat er wijzigingen plaatsvinden in dit beleidsuitgangspunt.
Deelt u de mening dat dat dit een potentieel maatschappelijk ontwrichtende werking heeft als dit aansluitpunt niet voor 1 juli 2023 gereed is en er niet meer ingelogd kan worden bij verschillende organisaties?
U geeft aan dat bij de ontwikkeling van het nieuwe stelsel een centraal aansluitpunt ontbreekt. In plaats van een centraal aansluitpunt wordt gewerkt aan een standaard koppelvlak waarop publieke dienstverleners kunnen aansluiten.
Er wordt momenteel gewerkt aan dit koppelvlak. Belangrijk is te benadrukken dat de aansluiting van publieke dienstverleners op het nieuwe stelsel Toegang niet in één keer, maar geleidelijk gaat. Dienstverleners sluiten na zorgvuldige voorbereiding geleidelijk aan op het stelsel Toegang. Deze geleidelijke aansluiting is voorzien in de periode 2024–2026 en zal worden vastgelegd in een aansluitschema.
Zolang een dienstverlener niet is aangesloten op het nieuwe technische stelsel zal de bestaande techniek met inloggen via DigiD en eHerkenning beschikbaar zijn.
Zo ja, wat gaat u doen om er voor te zorgen dat deze grote groep burgers wél gebruik kan (blijven) maken van de digitale faciliteiten van de overheid? Met andere woorden, wat gaat u doen om voor 1 juli 2023 dat aansluitpunt wel te regelen?
Zie de antwoorden op vraag 2 en 3.
In hoeverre is het niet nakomen van het organiseren van een ordentelijk aansluitpunt in strijd met de wet Markt en Overheid?
Zoals in vraag 3 geantwoord wordt momenteel gewerkt aan een standaard koppelvlak. Het aansluiten op het stelsel Toegang heeft zijn basis in de Wet Digitale Overheid.
Kunt u deze vragen voor het wetgevingsoverleg dat gepland staat op 13 juni a.s. over de Slotwet 2022, Jaarverslag 2022 en rapport resultaten verantwoordingsonderzoek 2022 ARK over het Ministerie van JenV, BZK en van EZK, voor zover het onderwerpen betreft die zien op digitalisering, beantwoorden?
Ja.
Het aan banden leggen van ChatGPT vanwege privacyzorgen |
|
Lammert van Raan (PvdD) |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66), Alexandra van Huffelen (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Kent u het artikel «Dat zijn toch gewoon ál onze artikelen?»1
Ja.
Kunt u bevestigen dat ChatGPT zijn taalmodel traint op basis van miljoenen onrechtmatig verkregen documenten van Docplayer.nl?
Ik beschik niet over informatie over de manier waarop ChatGPT gegevens verwerkt. Ik deel de zorg of gegevensverwerking door ChatGPT in overeenstemming met de regels van het gegevensbeschermingsrecht plaatsvindt. Ik vind het dan ook een goede zaak dat de Autoriteit Persoonsgegevens (AP), als toezichthouder op de naleving van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG), op 7 juni jl. bekend heeft gemaakt dat zij OpenAI per brief om opheldering heeft gevraagd over ChatGPT.2 De AP schrijft op haar website dat zij van OpenAI wil weten welke data worden gebruikt om het algoritme te trainen op welke manier dat gebeurt. Verder schrijft de AP zorgen te hebben omtrent informatie over mensen die GPT gebruikt. De gegenereerde inhoud kan onnauwkeurig zijn, verouderd, onjuist, ongepast, beledigend, of aanstootgevend en kan een eigen leven gaan leiden. Of en zo ja hoe OpenAI die gegevens kan rectificeren of verwijderen, vindt de AP nog onduidelijk, zo volgt uit haar bericht.
Klopt het dat die documenten vol staan met onder andere BSN-nummers, persoonlijke belastingaangiftes, curricula vitae en andere persoonsgegevens?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de stelling uit het artikel: «De persoonlijke informatie van docplayer.nl was op de website zélf al in strijd met de wet, laat staan wanneer die ook nog eens in chatbots wordt verwerkt»? Zo nee, waarom niet?
Er is mij onvoldoende bekend over docplayer.nl om hierover stelling in te nemen. Dat is ook niet de taak van het kabinet; de toezichthouder op de verwerking van persoonsgegevens dient dat in de eerste plaats te beoordelen, of het Openbaar Ministerie indien wordt vermoed dat sprake is van strafbare feiten.
Klopt het dat ChatGPT hiermee onrechtmatig en onwettig persoonsgegevens verwerkt?
Het kabinet deelt de zorgen van uw Kamer over de risico’s die generatieve AI-systemen, zoals ChatGPT, met zich mee kunnen brengen voor onder meer privacy, desinformatie en manipulatie. We zetten ons als kabinet vol in op het nemen van passende stappen op dit onderwerp.
Het kabinet werkt momenteel aan een visietraject over generatieve AI, zoals verzocht door uw Kamer middels de motie van de leden Dekker-Abdulaziz en Rajkowski. Deze visie wordt op een transparante wijze ontwikkeld en getoetst in diverse sectoren. U ontvangt deze visie voor het einde van het jaar. Over de voortgang is uw Kamer op 7 juli jl. al separaat geïnformeerd3. In deze visie formuleert het kabinet een standpunt over generatieve AI, waar ook een van de meest gebruikte generatieve AI-tools onder valt: ChatGPT. Ook wordt uiteengezet welk handelingsperspectief de Nederlandse overheid heeft om te waarborgen dat deze technologie op een verantwoorde manier in onze samenleving wordt ingebed.
Nederland speelt daarnaast een actieve rol in de onderhandelingen over zowel de AI-verordening van de EU als het AI-verdrag van de Raad van Europa. De AI-verordening stelt specifieke eisen aan de ontwikkelaars en gebruikers van hoog-risico AI-systemen, bijvoorbeeld als het gaat om transparantie en productveiligheid. Wij vinden het – net als het Europees Parlement – van belang dat er in deze wet speciale aandacht is voor foundation models en generatieve AI, zoals GPT en ChatGPT. Het kabinet zet zich ervoor in dat deze wet zo snel mogelijk wordt aangenomen.
De AP heeft mij geïnformeerd dat het samenwerkingsverband van Europese privacytoezichthouders (EDPB) op 13 april heeft besloten om, naar aanleiding van het Italiaanse optreden tegen OpenAI inzake ChatGPT, een taskforce in te stellen. Deze taskforce heeft tot doel de samenwerking en informatie-uitwisseling over mogelijke handhavingsmaatregelen te bevorderen. Alle Europese privacytoezichthouders zijn in dit samenwerkingsverband vertegenwoordigd, dus ook de AP. Generatieve AI, zoals het grote taalmodel artificiële intelligentie (AI) systeem ChatGPT, is een grensoverschrijdend fenomeen dat vraagt om een geharmoniseerde aanpak. Daarom hecht de AP grote waarde aan een effectief gezamenlijk optreden van de Europese privacytoezichthouders. Of ChatGPT rechtmatig persoonsgegevens verwerkt, is uiteindelijk ter beoordeling van de toezichthouders.
Hoe oordeelt u daarover? Wat gaat u er aan doen?
Zie antwoord vraag 5.
Klopt het dat ChatGPT voor zijn taalmodel ongeveer net zoveel geleerd heeft van de neonazistische website Stormfront als van de website van RTL Nieuws?2
Hoe oordeelt u daarover? Wat gaat u er aan doen?
Klopt het dat ChatGPT gebruik heeft gemaakt van onder andere 594.000 NRC artikelen en 162.000 Volkskrant artikelen?
Deelt u de mening dat ChatGPT hiermee inbreuk maakt op het auteursrecht?
Dat valt niet op voorhand te zeggen. Op grond van artikel 25a, derde lid, van de Auteurswet wordt onder tekst- en datamining verstaan een geautomatiseerde analysetechniek die gericht is op de ontleding van tekst en gegevens in digitale vorm om informatie te genereren zoals, maar niet uitsluitend, patronen, trends en onderlinge verbanden. De definitie is ruim en omspant waarschijnlijk ook het trainen van generatieve artificiële intelligentie zoals ChatGPT. In principe is voor iedere reproductie van een werk van letterkunde, wetenschap of kunst voorafgaande toestemming van de maker of zijn rechtverkrijgende nodig. Zonder die toestemming wordt inbreuk op het auteursrecht gemaakt. Artikel 15o van de Auteurswet voorziet echter in een uitzondering op het reproductierecht voor tekst- en datamining. Aan de inroepbaarheid van die uitzondering zijn twee voorwaarden verbonden. In de eerste plaats moet de degene die zich op de uitzondering beroept rechtmatig toegang hebben tot het werk dat wordt gekopieerd om tekst- en datamining mogelijk te maken. Van rechtmatige toegang tot het werk is uiteraard sprake als het werk voor het publiek online vrijelijk beschikbaar is gesteld. In de tweede plaats moet de maker van het werk of zijn rechtverkrijgende het recht om een reproductie te maken ten behoeve van tekst- en datamining niet op passende wijze hebben voorbehouden. Of daarvan sprake is bij de artikelen waaruit ChatGPT put, is mij niet bekend. Een reproductie mag blijkens het bepaalde in artikel 15o, tweede lid, van de Auteurswet worden bewaard zolang dit nodig is voor tekst- en datamining. Daarna moet de reproductie worden verwijderd. Anders is sprake van inbreuk op het auteursrecht. De regeling is geënt op artikel 4 van richtlijn (EU) 2019/790 van het Europees Parlement en de Raad van 17 april 2019 inzake auteursrechten en naburige rechten in de digitale eengemaakte markt en tot wijziging van Richtlijnen 96/9/EG en 2001/29/EG (PbEU 2019, L130/92). Het geven van een interpretatie is daarmee uiteindelijk aan het Hof van Justitie van de Europese Unie voorbehouden.
In de kabinetsvisie generatieve AI wordt een nadere analyse uitgevoerd van auteursrechtelijke vraagstukken gerelateerd aan generatieve AI, zoals ChatGPT. Daarnaast onderzoekt het Rathenau Instituut – in opdracht van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties – hoe huidig beleid en de bestaande wet- en regelgeving zich verhouden tot generatieve AI. Hierbij zal ook aandacht uitgaan naar (juridische) auteursrechtelijke kwesties betreffende generatieve AI.
Hoe oordeelt u daarover? Wat gaat u er aan doen?
Klopt het dat het «kwaliteitsfilter» is gebaseerd op drie bronnen waarvan er twee (Wikipedia en Reddit) een zeer sterke oververtegenwoordiging van mannelijke input kennen?3
Hoe oordeelt u daarover? Wat gaat u er aan doen?
Deelt u de mening dat de Autoriteit Persoonsgegevens zo snel mogelijk met een spoedoordeel moet komen over ChatGPT en het blokkeren ervan geen taboe is? Kunt u de Autoriteit Persoonsgegevens daartoe aansporen?
Graag verwijs ik naar het antwoord op de vragen 2 en 3, waaruit volgt dat de AP zelf reeds een stap heeft gezet.
Kunt u deze vragenset zo snel als mogelijk beantwoorden?
De vragen zijn zo spoedig mogelijk beantwoord.
Een uitspraak van de Hoge Raad over het uitzendbeding |
|
Barbara Kathmann (PvdA), Tom van der Lee (GL) |
|
Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met de uitspraak van de Hoge Raad op 17 maart 2023 met nummer 21/04342?1
Ja
Wat zijn de implicaties van de uitspraak van de Hoge Raad?
Uitzendbureaus kunnen voor de duur van de eerste periode van het uitzendregime, de zogenoemde fase A, nu via cao 52 weken, een uitzendbeding in de arbeidsovereenkomst opnemen. Het uitzendbeding houdt in dat de uitzendovereenkomst eindigt, als de inlenende onderneming de opdracht (tussentijds) beëindigt. In de cao voor uitzendkrachten was opgenomen dat een ziekmelding van een uitzendkracht werd gezien als een beroep op het uitzendbeding en daarmee werd de uitzendovereenkomst automatisch beëindigd. Dit wordt een «fictieve opzegging» genoemd. De uitspraak van de Hoge Raad ging over de vraag of deze cao-bepaling is toegestaan.
De Hoge Raad geeft aan dat het uitzendbeding ook in geval van ziekte van de uitzendkracht tot beëindiging van de uitzendovereenkomst kan leiden. Dat is niet in strijd met het ontslagverbod bij ziekte. Wel is in dat geval vereist dat de inlener daadwerkelijk een verzoek tot beëindiging doet. De Hoge Raad heeft aangegeven dat de zogenoemde fictieve opzegging niet is toegestaan.
In de praktijk betekent dit vooral een extra handeling aan de kant van de inlener en de uitzendonderneming. Als een uitzendkracht ziek wordt, dan wordt de uitzendovereenkomst niet langer automatisch, maar alleen ná een verzoek van de inlener beëindigd. Als de uitzendovereenkomst niet wordt beëindigd, heeft de uitzendkracht recht op loondoorbetaling bij ziekte door de werkgever. Als de uitzendovereenkomst wel wordt beëindigd, kan er recht ontstaan op een Ziektewetuitkering.
Het bovenstaande gold tot 1 juli aanstaande voor ABU en NBBU-leden. Vanaf dat moment geldt de nieuwe bepaling in de cao voor uitzendkrachten (ook wel de ABU-cao en de NBBU-cao), waarin staat dat de terbeschikkingstelling niet kan worden beëindigd wegens of tijdens ziekte. In het geval van een ziekmelding loopt de uitzendovereenkomst door tot de afgesproken einddatum (net zoals bij een reguliere arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd).
Klopt het dat de nieuwe collectieve arbeidsovereenkomst (cao) voor uitzendkrachten bepaalt dat uitzendovereenkomsten voor minimaal vier weken aangegaan kunnen worden?
In de cao voor uitzendkrachten, afgesloten door de ABU, FNV, CNV en de Unie (en gelijkluidende NBBU-cao) is een bepaling opgenomen die vanaf 1 juli 2023 geldt. In deze bepaling is opgenomen dat een uitzendovereenkomst die binnen één maand volgt op een eerdere uitzendovereenkomst bij dezelfde uitzendonderneming en dezelfde opdrachtgever, alleen kan worden aangegaan voor de minimale duur van vier weken. Tot 1 juli gold deze bepaling enkel voor uitzendovereenkomsten waar geen uitzendbeding in was opgenomen.
De eerste uitzendovereenkomst kan een andere duur hebben dan vier weken. Maar de uitzendovereenkomst die hierop binnen één maand volgt, dient een minimale duur te hebben van vier weken. Dit mag dus ook langer zijn.
Klopt het dat er door het inroepen van het uitzendbeding elke keer weer opnieuw contracten van vier weken aangeboden kunnen worden, oplopend tot wel dertien contracten (gegeven de voorgenomen duur van 52 weken voor fase A)?
Dat klopt. Dit is binnen de huidige wetgeving reeds mogelijk. Voor de eerste periode van het uitzendregime (fase A) geldt het zogenoemde verlichte arbeidsrechtelijk regime. Hierbij kan het uitzendbureau, indien dit is overeengekomen, een beroep doen op het uitzendbeding. Dan is de ketenbepaling niet van toepassing en kan een uitsluiting van de loondoorbetalingsverplichting worden overeengekomen.
De uitzondering op de ketenbepaling maakt dat voor de duur van fase A een onbeperkt aantal tijdelijke contracten kunnen worden overeengekomen. Dit betekent dat ook contracten voor de duur van een dag of week overeen kunnen worden gekomen. In de cao voor uitzendkrachten is fase A vastgesteld op 52 gewerkte weken. Overigens voorkomt de nieuwe minimale termijn van 4 weken juist ook dat er veelvuldig dag- en weekcontracten worden afgesloten. In die zin betekent deze nieuwe minimale termijn van 4 weken juist extra bescherming ten opzichte van de wettelijke regeling. Daarnaast zorgt deze minimale termijn ervoor dat het recht op loondoorbetaling bij ziekte niet voorkomen wordt door dag- en weekcontracten af te sluiten.
In de huidige wetgeving kan de eerste periode van uitzend (fase A) bij cao worden verlengd naar 78 weken. Wettelijk is de termijn 26 weken. Met het wetsvoorstel ter regulering van de flexcontracten dat rond de zomer voor internetconsultatie wordt aangeboden, wordt fase A wettelijk vastgesteld op 52 weken.
Zo ja, deelt u de opvatting dat dit door kwaadwillende inleners misbruikt kan worden om het uitbetalen van vakantiedagen of verloven te voorkomen? Of om arbeidsvoorwaarden bij een nieuw contract onopvallend te wijzigen? Wat vindt u daarvan?
Nee, zoals onder vraag 4 aangegeven is dit geen wijziging van de huidige praktijk. De cao voor uitzendkrachten heeft meer bescherming opgenomen ten opzichte van hetgeen wettelijk is geregeld voor de minimale duur van een opvolgend contract. Uitzendkrachten blijven gedurende hun dienstverband bij het uitzendbureau recht houden op vakantiedagen, vakantiegeld en ander betaald verlof. De wet en de Cao voor Uitzendkrachten bieden geen ruimte om aanspraken op vakantiedagen of verlof niet uit te betalen.
Zijn er signalen dat dit gebeurt? Welke signalen?
Ja, in de afgelopen jaren heeft de Nederlandse Arbeidsinspectie enkele meldingen ontvangen over het niet uitbetalen van verloven of vakantiedagen waarvan de melder meent dat er mogelijk een relatie is met misbruik van het uitzendbeding. De Arbeidsinspectie constateert soms ook zelf tijdens haar onderzoeken dat verloven of vakantiedagen niet worden uitbetaald. Op het niet uitbetalen van verloven en vakantiedagen wordt door de Arbeidsinspectie op grond van de Wet Minimumloon gehandhaafd. De Arbeidsinspectie is niet bevoegd om te onderzoeken of misbruik wordt gemaakt van het uitzendbeding. Indien een uitzendkracht meent dat misbruik wordt gemaakt van het uitzendbeding, kan dit via de civiele rechter worden aangekaart.
Zijn er signalen dat dit gebeurt ook als er geen sprake is van ziekte?
Ja, de Nederlandse Arbeidsinspectie ontvangt meldingen over misbruik van het uitzendbeding, zoals dat contracten worden beëindigd, waaronder in het geval van zwangerschap. De Arbeidsinspectie kan op basis van de huidige Arbeidswetten niet handhaven op beëindiging van een contract door ziekte of zwangerschap. De betrokken medewerker kan een civielrechtelijke procedure starten tegen de werkgever.
Zou de ketenbepaling niet ook van toepassing moeten zijn op contracten binnen fase A en op het uitzendbeding?
Nee. In de voortgangsbrief over het arbeidsmarktpakket van 3 april 2023 heb ik mijn plannen gepresenteerd over de hervorming van de arbeidsmarkt. Ook voor het uitzendregime zijn plannen opgenomen, waaronder de verkorting van de meest onzekere fases en het recht op ten minste gelijkwaardige arbeidsvoorwaarden voor uitzendkrachten, zoals loon en vakantiedagen. In dit pakket is opgenomen dat fase A wettelijk wordt verkort naar 52 weken. Binnen Fase A blijft de flexibiliteit echter in stand, vanwege de allocatiefunctie van uitzenden.
Zou de duur van vier weken niet langer moeten zijn?
Op basis van de wet geldt geen enkele verplichting voor de duur van een dergelijke afspraak. Sociale partners zijn een minimale termijn van 4 weken overeengekomen in hun cao. De lengte van die termijn is aan sociale partners.
Bent u bereid vragen 8 en 9 mee te nemen in uw verkenning naar dit onderwerp?
In de voortgangsbrief over de arbeidsmarkt van 3 april heb ik u mijn plannen uiteengezet. Zoals ik in het plenair debat van 1 juni heb aangegeven, vind ik de cao-bepalingen van de ABU en NBBU cao forse verbeteringen voor de rechtspositie van zieke uitzendkrachten. Deze bepalingen gelden per 1 juli voor leden en op het moment dat ze algemeen verbindend verklaard worden voor de hele branche. In hetzelfde debat heb ik aan de heer van Kent (SP) toegezegd een verkenning te starten. In deze verkenning staat de vraag centraal of het uitzendcontract bij ziekte beëindigd kan worden zo sterk afhankelijk moet zijn van cao-bepalingen of dat de huidige cao-bepalingen wettelijk geborgd moeten worden. Op dit moment zie ik geen aanleiding om vragen 8 en 9 mee te nemen in deze verkenning.
De Zuid-Afrikaanse plannen om de wet aan te passen zodat zij Poetin niet hoeven uit te leveren |
|
Laurens Dassen (Volt) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «South Africa plans law change over Putin ICC arrest warrant» van de BBC van 30 mei 2023?
Ja.
Bent u bekend met het feit dat in 2015 de Soedanese president Omar al-Bashir op bezoek was in Zuid-Afrika, niet werd gearresteerd en dat er geen consequentie volgde op deze beslissing?
Ja.
Verwacht u dat Poetin wordt gearresteerd als hij komende zomer in Zuid-Afrika deelneemt aan de BRICS-meeting?
Uit openbare bronnen is bekend dat er in Zuid-Afrika nog veel discussie is over de vraag hoe Zuid-Afrika om zou kunnen en moeten gaan met deze kwestie en er circuleren verschillende scenario’s. President Ramaphosa heeft een adviescommissie benoemd die de verschillende juridische (on)mogelijkheden in kaart zal brengen met betrekking tot de immuniteit van een staatshoofd van een staat die geen partij is bij het Statuut van Rome. Het kabinet vindt het niet gepast om vooruit te lopen op het mogelijke toekomstige handelen van de Zuid-Afrikaanse autoriteiten.
Wat verwacht u van het effect op de geloofwaardigheid van het Internationaal Strafhof (ICC) en het multilaterale systeem in het algemeen wanneer de Zuid-Afrikaanse regering besluit het arrestatiebevel te negeren?
Zoals bij het antwoord op vraag 3 is aangegeven, vindt het kabinet het niet gepast om vooruit te lopen op het mogelijke toekomstige handelen van de Zuid-Afrikaanse autoriteiten. Dat geldt temeer voor de te verwachten effecten van dat handelen, omdat het voor het moment ook niet bekend is op welke gronden Zuid-Afrika wel of geen gevolg zal geven aan het verzoek van het Internationaal Strafhof om president Poetin te arresteren en over te leveren.
Hoe kunnen we volgens u, als gastland van het Internationaal Strafhof, de geloofwaardigheid in het Internationaal Strafhof het beste beschermen en herstellen?
Als gastland draagt Nederland er zorg voor dat het Internationaal Strafhof in Nederland veilig, onafhankelijk en naar behoren zijn mandaat kan uitvoeren. Om dat te bewerkstelligen, faciliteert Nederland het werk van het Internationaal Strafhof zonder zich daar inhoudelijk in te mengen. Daarnaast is het Koninkrijk der Nederlanden ook één van de 123 partijen bij het Statuut van Rome. Ook in die hoedanigheid zal het kabinet het Internationaal Strafhof blijven steunen in de internationale strijd tegen straffeloosheid, onder meer door in het kader van de Assembly of States Parties van het Internationaal Strafhof alle partijen te blijven oproepen om de verplichtingen onder het Statuut van Rome na te komen en door in het kader van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties en in bilaterale contacten het belang van samenwerking met het Internationaal Strafhof te blijven benadrukken. In het kader van deAssembly of States Parties zet het kabinet daarnaast ook actief in op regio-overstijgende samenwerking bij het beschermen van het Strafhof, zijn functionarissen en zijn medewerkers en bij het steunen van de verdragspartijen die hun verplichtingen onder het Statuut nakomen.
Eén van de kritiekpunten op het Internationaal Strafhof is dat de VN Veiligheidsraad een zaak naar het Internationaal Strafhof mag doorverwijzen terwijl de meerderheid in de Verenigde Naties (VN) Veiligheidsraad (China, Rusland en de Verenigde Staten (VS)) het Internationaal Strafhof niet erkent, wat vindt u van deze kritiek?
Vooropgesteld staat dat het kabinet het betreurt dat drie van de vijf permanente leden van de VN-Veiligheidsraad geen partij zijn bij het Statuut van Rome. De VN-Veiligheidsraad beschikt op grond van hoofdstuk VII van het VN-Handvest over bijzondere bevoegdheden ten aanzien van de handhaving en het herstel van de internationale vrede en veiligheid. Op grond van deze bevoegdheden heeft de VN-Veiligheidsraad in de jaren ’90 onder meer de ad hoc-tribunalen voor het voormalige Joegoslavië en Rwanda opgericht. In het verlengde daarvan is in artikel 13, onder b, van het Statuut van Rome kort gezegd bepaald dat de VN-Veiligheidsraad de rechtsmacht van het Internationaal Strafhof kan uitbreiden door een situatie bij de Aanklager van het Internationaal Strafhof aan te geven. Aangezien het Internationaal Strafhof onafhankelijk is, is het Internationaal Strafhof na een dergelijke aangifte door de VN-Veiligheidsraad bevoegd – maar niet verplicht – om een onderzoek te openen. In het Statuut van Rome wordt op deze manier rekening gehouden met de reeds bestaande bevoegdheden van de VN-Veiligheidsraad, die door het VN-Handvest zijn toegekend. Het VN-Handvest heeft de uitoefening van deze bevoegdheden niet afhankelijk gemaakt van het feit of de afzonderlijke (permanente) leden van de VN-Veiligheidsraad partij zijn bij het Statuut van Rome of niet.
Bent u bekend met het artikel «Pentagon withholding evidence in Russia war crimes case: Senators» van Al Jazeera van 11 mei 2023?
Ja.
Wat vindt u ervan dat de Amerikaanse Minister van defensie weigert belangrijke informatie over Russische oorlogsmisdaden in Oekraïne te delen met de onderzoekers van het Internationaal Strafhof met als argument dat steun aan het Internationaal Strafhof de deur zou kunnen openen voor vervolging van Amerikaanse militairen of politieke leiders?
De Verenigde Staten is geen partij bij het Statuut van Rome en heeft zich niet gecommitteerd om samen te werken met het Internationaal Strafhof. Het kabinet roept echter alle staten op om waar mogelijk potentieel bewijsmateriaal ten aanzien van de internationale misdrijven die in Oekraïne zijn en worden gepleegd met het Internationaal Strafhof te delen, ongeacht of zij partij zijn bij het Statuut van Rome of niet. Het kabinet is in dat licht verheugd over het feit dat de Amerikaanse Ministeries van Justitie en Buitenlandse Zaken dat reeds doen en dat het Congres het Ministerie van Defensie heeft opgeroepen om dat ook te doen.
Het kabinet respecteert tegelijkertijd de onafhankelijkheid van het Internationaal Strafhof en mengt zich daarom niet in het vervolgingsbeleid van de Aanklager van het Internationaal Strafhof. Om die reden onthoudt het kabinet zich ook van uitspraken over de mogelijke gevolgen die het delen van potentieel bewijsmateriaal ten aanzien van het onderzoek naar de situatie in Oekraïne zou kunnen hebben voor de vervolgingsbeslissingen van de Aanklager van het Internationaal Strafhof ten aanzien van andere situaties.
Bent u bekend met het artikel «Why Isn’t the Pentagon Helping the International Court Prosecute Putin?» van Defense One van 23 mei 2023 en bent u het met deze gepensioneerde Amerikaanse generaals eens dat toetreding tot het Internationaal Strafhof de Amerikaanse oproep tot gerechtigheid veel geloofwaardiger en krachtiger zou maken?
Ja.
Hoe gaat u zich ervoor inzetten om de VS deelnemer te maken van de ICC nu er een momentum is waarin zowel Democratische als Republikeinse senatoren zich uitspreken voor een actievere rol van de VS in het ICC?
Het beleid van de Assembly of States Parties van het Internationaal Strafhof is gericht op het bereiken van de situatie waarin uiteindelijk alle staten partij zijn bij het Statuut van Rome. Het Koninkrijk der Nederlanden en Zuid-Korea spelen bij de uitvoering van dat beleid een bijzondere rol, omdat zij in het kader van de Assembly of States Parties zijn aangewezen als de «co-focal points»voor het bevorderen van de universaliteit van het Statuut van Rome. De regering laat daarom geen gelegenheid onbenut om in nauwe samenwerking met in het bijzonder Zuid-Korea, het Internationaal Strafhof, de EU en verschillende NGO’s, het belang van de ratificatie van – of de toetreding tot – het Statuut van Rome uit te dragen. Dit gebeurt onder meer tijdens speciaal georganiseerde bijeenkomsten, tijdens side eventsbij de Assembly of States Parties, tijdens toespraken in de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties en in het kader van bilaterale gesprekken. Bij veel van deze bijeenkomsten zijn ook vertegenwoordigers van de Verenigde Staten aanwezig en ook in bilaterale gesprekken met de Verenigde Staten wordt de ratificatie van het Statuut van Rome zowel door het Koninkrijk als door andere partijen bij het Statuut van Rome met enige regelmaat aangesneden. De positie van de Verenigde Staten ten aanzien van de mogelijke ratificatie van het Statuut van Rome is echter al jarenlang uitgekristalliseerd en bij alle partijen bekend. Het kabinet verwacht dan ook niet dat deze positie op korte termijn zal veranderen.
Het verbod op FATCA-doorgiftes op basis van de General Data Protection Legislation (GDPR) in België |
|
Steven van Weyenberg (D66), Alexander Hammelburg (D66) |
|
Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het verbod dat de Gegevenbeschermingsautoriteit (GBA) in België heeft ingesteld op de doorgifte van fiscale gegevens aan de Verenigde Staten?1
Ja, ik ben bekend met de beslissing van de Belgische Gegevensbeschermingsautoriteit van 24 mei 2023.
Welke verschillen zijn er tussen de Belgische implementatie van de GDPR in wetgeving en de Nederlandse implementatie van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG)?
Een verordening heeft rechtstreekse werking en behoeft daarom geen implementatie in nationale wetgeving. De Algemene Verordening Gegevensbescherming bevat veel open normen die nader ingevuld dienen te worden. In Nederland is de AVG uitgewerkt in onder andere de Uitvoeringswet Algemene verordening gegevensbescherming. In België is de AVG uitgewerkt onder andere door middel van de Gegevensbeschermingswet.
Wat zijn de gevolgen van deze uitspraak in België voor de bilaterale en Europese inspanningen om voor een oplossing voor toeval-Amerikanen te zorgen?
De beslissing van de Belgische Gegevensbeschermingsautoriteit heeft geen gevolgen voor mijn inspanningen – zowel bilateraal als in EU-verband – om een structurele oplossing voor alle toeval-Amerikanen te bewerkstelligen.
Voldoen de richtlijnen van de Verenigde Staten in het kader van de Foreign Account Tax Compliance Act (FATCA) aan de AVG? Zo ja, is er een gerechtelijke uitspraak bekend die dit bevestigt? Zo nee, op grond waarvan wisselen banken gegevens uit met de Verenigde Staten? Als u dit niet weet, bent u bereid een juridische toets te laten uitvoeren?
Onder het FATCA-verdrag dat Nederland met de VS heeft gesloten (Intergovernmental Agreement tussen Nederland en de VS, ofwel de NL IGA) verloopt de uitwisseling van bankrekeninggegevens via beide belastingdiensten. De rechtsvoorganger van de AP (het College bescherming persoonsgegevens, hierna: het Cbp) heeft, voorafgaand aan de inwerkingtreding, getoetst of met de NL IGA de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) wordt nageleefd. Op 30 mei 2013 heeft het Cbp advies uitgebracht waarin is aangegeven dat bij bestudering van het concept van de NL IGA en de toepasselijke wetgeving en verdragen niet is gebleken dat met de NL IGA de Wbp niet wordt nageleefd. Er zijn geen discrepanties met de Wbp en er is voldaan aan de vereisten van privacybescherming. Het Cbp zag dan ook geen aanleiding tot het maken van inhoudelijke opmerkingen.2 Daarnaast heeft de hoogste Franse bestuursrechter in een procedure in 2019 het aan de NL IGA vrijwel identieke FATCA-verdrag tussen Frankrijk en de VS getoetst of deze voldoet aan de eisen van de AVG. De hoogste Franse bestuursrechter heeft in deze procedure geoordeeld dat het FATCA-verdrag tussen Frankrijk en de VS aan de AVG voldoet. Verder heb ik op 29 augustus 2022 de Tweede Kamer geïnformeerd over de stand van zaken rondom FATCA in de Vierde voortgangsbrief FATCA. In deze brief en bij de beantwoording van het schriftelijk overleg over de Vijfde voortgangsbrief FATCA van 22 mei 2023 heb ik aangegeven dat er individuele procedures in behandeling zijn bij de AP die raken aan de waarborgen voor privacy met betrekking tot de uitwisseling van gegevens onder het FATCA-verdrag met de VS. Ook bij de Belastingdienst zijn individuele procedures in behandeling. Ik vind het belangrijk dat de AP de tijd krijgt voor oordeelsvorming en ik wil lopende procedures niet doorkruisen. Daarom heb ik in de brief van 29 augustus 2022 aangegeven het niet opportuun te vinden om de AP te verzoeken om een herbeoordeling van het eerdere advies over het FATCA-verdrag met de VS. De beslissing van de Belgische Gegevensbeschermingsautoriteit brengt hier geen verandering in. Ik wacht de uitkomst van de lopende procedures af. Hiermee wordt het doel bereikt dat borging van de privacyaspecten bij gegevensuitwisseling onder het FATCA-verdrag met de VS zal worden getoetst door de AP.
Heeft de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) de gevolgen van deze uitspraak in België voor toeval-Amerikanen reeds beoordeeld? Zo ja, wat was de uitkomst van deze beoordeling? Zo nee, ziet de AP aanleiding om deze gevolgen nader te onderzoeken?
Mij is niet bekend dat de AP de gevolgen van de beslissing van de Belgische Gegevensbeschermingsautoriteit reeds heeft beoordeeld. De AP is onafhankelijk. Of de AP aanleiding ziet om de gevolgen van de beslissing van de Belgische gegevensbeschermingsautoriteit nader te onderzoeken weet ik daarom ook niet.
Op welke manier worden Nederlandse toeval-Amerikanen geïnformeerd over de uitwisseling van hun gegevens met de Verenigde Staten en de gevolgen van deze uitspraak voor die gegevensuitwisseling?
Op de website van de rijksoverheid3is actuele informatie te vinden over de verplichtingen van toeval-Amerikanen en rapportageverplichtingen van banken onder Amerikaanse wetgeving. Daarnaast is op de website van de Nederlandse Vereniging van Banken ook actuele informatie over dit onderwerp te vinden. De beslissing van de Belgische Gegevensbeschermingsautoriteit heeft geen directe gevolgen voor de uitwisseling van gegevens onder het FATCA-verdrag dat Nederland met de VS heeft gesloten. In Nederland kan de AP en uiteindelijk de rechter oordelen over de rechtmatigheid van het FATCA-verdrag met de VS. De in Nederland lopende procedures hieromtrent volg ik nauwgezet.
Kunt u deze vragen uiterlijk op woensdag 14 juni 2023 beantwoorden (een week voor het commissiedebat Financiële markten)?
Ja.
Anoniem scheldpartijen en bedreigingen op sociale media |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Gunay Uslu (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met de stelling van de dag «Stop anoniem geschreeuw»?1
Wat is uw reactie op de uitslag dat 78 procent van de deelnemers wil dat de anonimiteit op sociale media wordt opgeheven?
Deelt u de mening dat iedereen zich eerst moet identificeren voordat er een account kan worden aangemaakt, bijvoorbeeld via DigiD? Kunt u uw antwoord gedetailleerd toelichten?
Wat wordt er op dit moment gedaan om (anonieme) bedreigers op sociale media aan te pakken? Kunt u uw antwoord gedetailleerd toelichten?
Bent u bekend met de brief die Kamervoorzitter Vera Bergkamp schreef aan Twitter?2
Wat is uw mening over de geschreven brief, gericht aan Twitter? Welke effect zal deze brief hebben? Kunt u uw antwoord gedetailleerd toelichten?
Wat voor maatregelen bent u bereid te nemen om anonieme bedreigingen op sociale media, zoals Twitter, tegen te gaan?
Bent u bereid om met andere landen samen ervoor te zorgen dat iedereen zich moet identificeren als zij een account willen aanmaken op een social media platform?
Het bericht 'Asielkinderen verwaarloosd in luxe hotel: ‘Criminelen staan gewoon voor de deur’' |
|
Tunahan Kuzu (DENK) |
|
Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de berichtgeving over asielkinderen, die verwaarloosd worden in luxe hotels waarbij criminelen gewoon voor de deur staan?1
Ik ben op de hoogte van de berichtgeving in kranten en op de radio.
Hoe beoordeelt u het feit dat zestig jongens tussen de 14 en 18 jaar in het GR8 Hotel in Oosterhout ongelofelijk slecht worden behandeld?
Helaas zijn er al enige tijd onvoldoende reguliere opvanglocaties beschikbaar. Zowel Nidos als COA hebben een acute behoefte aan opvangplekken voor alleenstaande minderjarige vreemdelingen (amv). Medeoverheden zijn nog altijd terughoudend met het realiseren van nieuwe opvangplekken voor amv. Hierdoor wordt ook een deel van de amv opgevangen op noodlocaties, zo ook in het hotel in Oosterhout. Dit heeft uiteraard niet de voorkeur, aangezien deze locaties afwijken van het reguliere kwaliteitsniveau. In algemene zin onderschrijft het Kabinet dat de kwaliteit van de opvang een punt van aandacht en, op onderdelen, zorg is. Medewerkers van het COA en Nidos en medeoverheden zetten zich aanhoudend in om iedereen van een opvangplek met de benodigde voorzieningen te voorzien. Dit geldt met name voor personen met specifieke behoeften zoals kinderen. Er wordt hard gewerkt om zo spoedig mogelijk terug te keren naar een situatie waarbij voldoende reguliere en duurzaam inzetbare opvangcapaciteit is.
Het is daarnaast zo dat zich op iedere opvanglocatie weleens incidenten voordoen, soms zijn die te relateren aan de beperkingen van noodlocaties. De afspraak is dat incidenten waarbij amv betrokken zijn, worden gemeld bij Nidos. Nidos meldt vervolgens de incidenten bij de IGJ, waardoor de IGJ de afweging kan maken of nader onderzoek naar het betreffende incident noodzakelijk is. Het COA wordt indien dat opportuun wordt geacht door de IGJ gevraagd om onderzoek te doen naar de feiten en omstandigheden op de betreffende locatie. De uitkomsten van dit onderzoek worden vervolgens beoordeeld door de IGJ en indien nodig wordt vervolgonderzoek ingesteld of worden maatregelen genomen.
Hoe beoordeelt u het feit dat een professional die werkzaam is in het noodopvangcentrum heeft aangegeven dat hij/zij EMDR-therapie gaat volgen om de trauma’s, die zij daar heeft opgelopen te verwerken?
Voor de betrokken medewerker en de naaste collega’s is de ontstane situatie zeer betreurenswaardig. De grote persoonlijke betrokkenheid van de begeleiders van een groep die bestaat uit – soms getraumatiseerde – jongeren maakt dat incidenten een forse impact kunnen hebben op de psychische gezondheid. Waardoor er in een uiterst geval helaas therapie nodig kan zijn om situaties te verwerken.
Als werkgever probeert het COA dit vanzelfsprekend te voorkomen. Zo wordt tijdens de werving en selectie getoetst of medewerkers in staat zijn om met dergelijke situaties om te gaan. Daarnaast worden medewerkers getraind op het gebied van BHV, agressie en methodische begeleiding en biedt het COA medewerkers ondersteuning op locatie, bijvoorbeeld met een gedragsdeskundige of leercoach.
Tot slot is ook ondersteuning beschikbaar van ervaren collega’s en deskundigen bij de begeleiding na incidenten. Bij traumatische gebeurtenissen kan HSK Trauma 24/7 ingezet worden voor medewerkers, zowel in groepsverband als individueel. HSK is een landelijke GGZ organisatie die gespecialiseerd is in werknemerszorg (werkgerichte behandeling).
Hoe beoordeelt u het gegeven dat de hoofdinspecteur Hans Faber stelt dat er sprake is van «normloosheid» bij de noodopvangcentra? Wat gaat u hiertegen doen?
Zoals gezegd heeft het plaatsen van kinderen op een noodopvanglocatie niet de voorkeur. In algemene zin onderschrijf ik dat de kwaliteit van de opvang een punt van aandacht en, op onderdelen zorg is. Maar dat sprake zou zijn van «normloosheid» herken ik niet. Alle medewerkers op amv-opvanglocaties zetten zich dagelijks, samen met de betrokken partijen, in om jongeren te begeleiden in een veilige omgeving. Tegelijkertijd verschilt de situatie per locatie, met name als het gaat om (crisis)noodopvanglocaties. Zo worden de leefomstandigheden van de kinderen onder meer bepaald door het soort gebouw waarin opvang wordt geboden, de kennis en ervaring van de medewerkers en de duur van het verblijf. De begeleiders van de jongeren signaleren eventuele onveiligheid en acteren hierop, al dan niet in samenwerking met Nidos en politie. Daarnaast gelden er gedragsregels die worden gehandhaafd en wordt, in geval van strafrechtelijke overtredingen of misdrijven, aangifte gedaan bij de politie.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat de Nederlandse noodopvangcentra te boek staan als faciliteiten waar bewoners te maken hebben met leefomstandigheden, waar de fysieke alsmede de geestelijke gezondheid voor kinderen niet kan worden gewaarborgd? Zo nee, waarom niet?
Zoals bekend ben ik samen met de migratieketen volop bezig om voldoende duurzame opvangplekken te realiseren zodat crisisnoodopvang en noodopvang op termijn niet meer hoeft te worden ingezet. Randvoorwaardelijke aspecten als samenwerking van gemeenten aan de realisatie van opvanglocaties, zoals de doelgroepbeperking en de doorlopende beschikbaarheid van voldoende personeel, waardoor minder wisseling of uitval van ervaren personeelsleden door werkdruk plaatsvindt, spelen daarbij mee.
Medewerkers van zowel COA als Nidos en medeoverheden zetten zich aanhoudend in om iedereen van een opvangplek met de benodigde voorzieningen te verzekeren. Dit geldt met name voor personen met specifieke opvangbehoeftes zoals kinderen. Zoals eerder aangegeven, verschilt de situatie per locatie. Omstandigheden waarin (geestelijke) gezondheid en fysieke veiligheid niet worden gewaarborgd, zijn vanzelfsprekend onacceptabel. Daarom wordt ook op deze locaties (toegang tot) gezondheidszorg georganiseerd en in kaart gebracht welke risico’s er zijn ten aanzien van de fysieke veiligheid zodat eventuele maatregelen kunnen worden getroffen.
Daarnaast wil het kabinet door middel van de spreidingswet komen tot een evenwichtigere verdeling van asielzoekers over gemeenten waardoor structureel voldoende opvangplaatsen kunnen worden gerealiseerd, waaronder plekken voor amv. Vanwege de demissionaire status van het kabinet en in afwachting van aanhangige voorstellen die de Kamer als controversieel beschouwt kan ik op dit moment geen uitspraken doen over de voortgang van de behandeling van de wet.
Voegt u zich bij de constatering dat het uitermate verontrustend is dat er medewerkers zijn betrapt op blowen tijdens de nachtdienst alsmede andere medewerkers die door tieners betrapt zijn op seks in een hotelkamer die is ingericht en fungeert als hun werkruimte? Welke maatregelen gaat u treffen om ervoor te zorgen dat kwetsbare jongeren beschermd worden tegen dermate verschrikkelijke gedragingen van medewerkers bij het noodopvangcentrum in Oosterhout? Kunt u dit uitvoerig toelichten?
Het is buitengewoon belangrijk dat medewerkers deskundig, integer en professioneel gedrag vertonen. Het COA werft hier intensief op en biedt uitgebreide interne trainingsprogramma’s aan ter bevordering van professionaliteit van medewerkers. Er worden ook voldoende SKJ geregistreerde medewerkers aangetrokken. Daarnaast worden locaties structureel getoetst en worden medewerkers begeleid in de uitoefening van hun taken.
De specifieke meldingen waarop u doelt, zijn door het COA ontvangen en hier is direct op geacteerd. Zo heeft COA hier nader onderzoek naar gedaan. De genoemde incidenten konden aan de hand van dit onderzoek niet worden vastgesteld, wel is gebleken dat er verstoorde werkrelaties waren op de bewuste locatie naar aanleiding waarvan overplaatsingen hebben plaatsgevonden. Daarnaast hebben vertrouwenspersonen workshops gegeven over gepast en ongepast gedrag.
Hoe oordeelt u over het gegeven dat Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA)-medewerkers lagen te slapen terwijl een angstige tiener lange tijd op de deur bonkte om hulp te vragen voor zijn kamergenoot die lijkbleek zag door armoede met kloven rond zijn mond? Deelt u de mening dat het uitermate onwenselijk is dat deze medewerkers van het COA dermate laks omgaan met de regels? Zo ja, wat gaat u hieraan doen? Zo nee, waarom niet?
Net als bij reguliere locaties is bij noodopvang van jongeren sprake van een continue bezetting door medewerkers, 24 uur per dag, 7 dagen in de week. Zichtbare aanwezigheid en beschikbaarheid van medewerkers en bewakers is immers van groot belang voor de begeleiding, ook in de nacht. Ik heb vertrouwen in de interne kwaliteitsprocedures van het COA om de rust, veiligheid en ontwikkeling van jongeren te bewaken.
Op welke manier gaat u zich inzetten om deze jongeren te beschermen die volgens klokkenluiders bijna dagelijks te maken hebben met het dreigen met boetes, overplaatsingen en negatieve gevolgen voor hun asielprocedure? Op welke manier gaat u deze jongeren concreet beschermen tegen het feit dat het verstrekken van voedsel tegen hen gebruikt wordt als machtsmiddel alsmede het feit dat er bijna dagelijks tegen de bewoners wordt geschreeuwd door verschillende medewerkers?
De begeleidingsmethodiek die het COA toepast is voor de bescherming en ontwikkeling van de jongeren. Het is hierbij soms noodzakelijk om een jongere tijdelijk over te plaatsen als een «time out», om tot rust te komen en de rust in de groep terug te krijgen. Dit is zowel in het belang van de jongere, als in het belang van de overige bewoners en de medewerkers. Intimiderend gedrag door medewerkers wordt niet geaccepteerd en vanzelfsprekend mag voedsel niet gebruikt worden als machtsmiddel.
Zoals aangegeven bij het antwoord op vraag 6 is naar aanleiding van dit signaal direct intern onderzoek gestart door COA, maar kon deze gebeurtenis niet worden vastgesteld.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat uitzendbureaus zoals Younited onervaren personeel met een MBO-diploma als ZZP’er in de opvang aannemen, zonder te vragen naar diploma’s, referenties en/of bewijs? Deelt u de mening dat kwetsbare vluchtelingen geen verdienmodel dienen te zijn waaraan onervaren personeel bij uitzendbureaus zoals Younited maar liefst zo’n 55 euro per uur kan verdienen?
Het COA werkt inderdaad samen met Younited, dit is geen uitzendleverancier, maar een bedrijf dat zorgdraagt voor zorgvuldige inhuur van zelfstandige ondernemers (ZZP’ers). Zo zorgt Younited namens het COA dat alle ZZP-ers die worden ingezet voldoen aan de gestelde eisen voor de opdracht. Bijvoorbeeld het controleren van behaalde diploma’s (met bewijs van DUO), certificaten en het uitzetten en controleren van een geldige VOG conform de screeningspunten. Voordat een ZZP-er kan starten, vindt een gesprek plaats met de manager van locatie om te toetsen of de ZZP-er passend is voor de opdracht die het COA heeft.
Hoewel het COA ernaar streeft zo min mogelijk met de inzet van ZZP’ers te werken, is ze hier gelet op de krapte op de arbeidsmarkt soms toe genoodzaakt. De uitbetaling van ZZP-ers is marktconform.
Bent u bereid om maatregelen te nemen bij het COA over het naleven van de wettelijke procedures rondom het werven en aanstellen van geschikt personeel? Zo nee, waarom niet?
Het COA heeft inmiddels in samenspraak met de uitzendbureaus de inhuur-procedures aangescherpt. Dit acht ik voldoende.
Bent u bereid om in gesprek te treden met het COA alsmede met de voogdijinstelling Nidos om zelf na te gaan wat deze instanties doen om de misstanden in Oosterhout in de toekomst te voorkomen? Bent u tevens bereid om de klachten van diverse medewerkers stuk voor stuk na te gaan en te bezien waar er verbeteringen moeten worden aangebracht in Oosterhout? Zo nee, waarom niet?
Zoals reeds aangegeven worden meldingen van incidenten of klachten altijd direct en zorgvuldig onderzocht. Indien er inderdaad sprake is van een incident wordt dit besproken met Nidos en door hen gerapporteerd aan de IGJ. Eventuele aanbevelingen om zaken te verbeteren worden door COA opgevolgd. De belangrijkste verbetering die we kunnen bewerkstelligen blijft echter het realiseren van voldoende reguliere opvanglocaties, ook voor AMV. Specifiek voor de opvang van amv geldt dat COA en Nidos 27 juni jl. een oproep aan gemeenten gedaan hebben om de realisatie van nieuwe opvangplekken voor amv te versnellen
Deelt u de constatering dat alleenstaande minderjarige vreemdelingen (amv'ers) in Oosterhout grote risico’s lopen om te worden geronseld voor prostitutie of criminele uitbuiting? Voegt u zich bij de constatering van verschillende experts op het gebied van mensenhandel dat deze jongeren zich in «ideale omstandigheden» bevinden voor misbruik van criminelen? Zo ja, wat gaat u hiertegen doen?
Het is een feit dat Jonge asielzoekers potentieel kwetsbaar zijn voor betrokkenheid bij misstanden. De begeleiding vanuit COA en de voogden vanuit Nidos zijn zich van dit risico zeer bewust. Daarom worden COA medewerkers getraind in het herkennen en melden van signalen van mensenhandel en is in de COA opvang voor amv 24 uur per dag begeleiding aanwezig en geldt een meldplicht op twee momenten per dag. Indien er signalen van mensenhandel zijn, worden deze via een beveiligd meldformulier en op basis van convenantafspraken aan het NVIK (nationaal vreemdelingen informatie knooppunt) van de politie en het IKP (informatieknooppunt) van de Kmar doorgegeven.
Daarnaast streeft COA ernaar om op iedere locatie minstens één contactpersoon mensenhandel en mensensmokkel te hebben die aanvullende training gevolgd heeft en collega’s kan begeleiden om met bewoners het gesprek aan te gaan over de risico’s van mensenhandel. Veiligheid op de locatie borgt het COA voorts door bewaking en toegangscontrole, zodat tenminste een uitnodiging en legitimatie nodig zijn om op de locatie toegang te verkrijgen, al valt dit bijvoorbeeld in hotels niet altijd te garanderen. Het zorgen voor een veilige leefomgeving van de jongeren heeft de hoogste prioriteit
Jongeren waarop voorhand een reëel vermoeden van slachtofferschap mensen handel is, worden in de Beschermde Opvang geplaatst, dit is een aparte opvanglocatie. Hiermee wordt de jongere uit een mogelijk onveilige netwerk gehaald en kan met de begeleiding aan weerbaarheid en zelfredzaamheid worden gewerkt. Binnen de beschermde opvang gelden beschermingsmaatregelen op maat, die worden ingezet op basis van een individuele risico-inschatting. Verder wordt de (plaatselijke) politie op de hoogte gesteld van eventuele extra risico´s.
Zowel de beschermde opvang als de reguliere kleinschalige opvang voor amv zijn echter geen gesloten setting. Dat betekent dat amv zich vrij kunnen bewegen en dus ook, ondanks inzet die door de medewerkers wordt gepleegd om dit te voorkomen, de opvang kunnen verlaten.
Deelt u de constatering dat de problematische omstandigheden bij de Nederlandse noodopvangcentra ertoe hebben geleid dat er dit jaar maar liefst 360 alleenstaande minderjarige vluchtelingen zijn verdwenen? Voelt u zich hier verantwoordelijk voor? Zo nee, waarom niet én wie is dan wél verantwoordelijk?
De cijfers van amv die met onbekende bestemming (mob) vertrekken, zijn in de afgelopen periode (waarin veel noodopvanglocaties worden gebruikt) niet significant hoger zijn dan voorgaande jaren zonder noodopvang. Zowel in absolute als in relatieve zin. De conclusie die u trekt vindt daarmee geen grond in de cijfers.
Het feit dat de reden voor het vertrek vaak onbekend is, maakt onderzoek naar de achtergronden moeilijk of zelfs onmogelijk en daarom bestaan hierover slechts vermoedens. Bijvoorbeeld het doorreizen naar een ander bestemmingsland of omdat bekend is dat de kans op verblijf in Nederland niet groot is. Het WODC verricht momenteel onderzoek om beter zicht te krijgen op de kenmerken van de doelgroep van rondreizende amv, de onderliggende redenen voor hun rondreisgedrag inzichtelijk te maken als ook de (multi)-problematiek die zij ondervinden, en om te verkennen welke maatregelen in andere Europese landen worden getroffen met betrekking tot de begeleiding en zorg voor deze doelgroep. Hier zal ik middels een beleidsreactie op reageren.
Op welke manier gaat u de medische en fysieke veiligheid van de noodopvangcentra op het gewenste niveau te brengen? Hoe gaat u dit waarborgen?
Zie het antwoord op vraag 5.
Is het luxehotel in Oosterhout representatief voor de wijze waarop noodopvangcentra opereren in Nederland? Kunt u uitsluiten dat dit in de rest van Nederland ook op dergelijke wijze plaatsvindt?
De knelpunten in de noodopvang zijn niet locatie specifiek. Een hotel is, in alle gevallen, geen optimale leefomgeving voor kwetsbare jongeren. Zo is er niet altijd voldoende ontspanningsruimte en kunnen jongeren zich minder goed voorbereiden op zelfstandigheid. Zoals gezegd worden dergelijke opvangplekken enkel als noodoplossing ingezet. Ik ben de gemeente Oosterhout buitengewoon erkentelijk dat zij een locatie voor deze jongeren beschikbaar hebben gesteld.
De huidige situatie is daarmee verre van ideaal. Toch heb ik alle waardering voor en vertrouwen in de deskundigheid van de medewerkers die zich tot het uiterste inzetten om in deze moeilijke omstandigheden wel kwalitatief goede begeleiding te bieden, zoals op deze locatie in Oosterhout.
Bent u bereid om de Kamer uitvoerig te informeren over het interne onderzoek dat is ingesteld door het COA naar aanleiding van de gemelde misstanden? Zo nee, waarom niet?
In bovenstaande beantwoording heeft u reeds de relevante informatie uit het onderzoek verkregen. Voor mij is het van belang dat het COA de meldingen direct serieus heeft genomen en onderzoek heeft ingesteld. De verdere uitkomsten van het onderzoekt betreft privacygevoelige informatie rond personen, zowel van jongeren in de opvang als van medewerkers. Dit is informatie die ik om die reden niet met u kan delen.
Het ontbreken van een keurmerk voor mediators |
|
Ulysse Ellian (VVD) |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Hoe Kim Stellingwerf (47) uit Hoogeveen door een scheiding alles kwijt was en nu pleit voor een keurmerk voor mediators»?1
Ja.
Wat vindt u van de situatie zoals beschreven in dit artikel en de roep van mevrouw Stellingwerf om een keurmerk voor mediators?
Ik heb geen zicht op alle feiten in deze concrete situatie. Bovendien is het niet aan mij om over individuele zaken uitspraken te doen.
Het is belangrijk dat mensen zich goed oriënteren op de wijzen waarop ze een geschil kunnen oplossen, bijvoorbeeld via het Juridisch Loket. Mediation is daarbij – zeker bij echtscheiding – een goede optie om te verkennen. Negatieve ervaringen met mediation zijn niet goed voor het vertrouwen in mediation. Mensen moeten terecht kunnen bij een kwalitatief goede mediator. Daarom werk ik momenteel aan de uitvoering van de in vraag 4 genoemde motie Ellian/Knops.
Wat gaat u doen om toezicht en kwaliteit ten aanzien van mediation te waarborgen?
In de motie wordt de regering verzocht te bevorderen dat één centraal mediatorsregister wordt (door)ontwikkeld, als uitgangspunt hiervoor Mediatorsfederatie Nederland te hanteren en dit register onder een lichte vorm van publiekrechtelijke regulering te brengen.
Ik heb de uitvoering van die motie ter hand genomen. Een belangrijke vraag is welke vorm een register onder lichte publiekrechtelijke regulering zou kunnen krijgen. Hierover voer ik nauw overleg met het werkveld. Ik heb mogelijke inrichtingsopties voor een centraal mediatorsregister verkend, waaronder die van een keurmerk, en ben de voorkeursoptie aan het uitwerken. De wijze waarop toezicht op en kwaliteit van mediation kan worden gewaarborgd maakt onderdeel uit van die verkenning. Ik zal uw Kamer daarover informeren. Mijn streven is om dat kort na het zomerreces te doen.
Hoe staat het met de uitvoering van de motie van de leden Ellian en Knops van 6 juli 2022 (Kamerstuk 29 279, nr. 724), die de regering verzoekt om één centraal mediatorsregister te ontwikkelen en mediation in enige mate te reguleren?2
Zie antwoord vraag 3.
Waarom neemt de uitvoering van deze motie zoveel tijd in beslag?
Zoals toegelicht in het antwoord op vragen 3 en 4, heeft het tijd gekost om de vragen en denkrichtingen inzichtelijk te krijgen, mede in het licht van de vele wetstrajecten die er al zijn ontplooid en de eindstreep niet hebben gehaald, en omdat het gaat om een complex onderwerp waarover in het veld verschillend wordt gedacht.
Wat vindt u van de discrepantie die momenteel bestaat tussen de regulering van de advocatuur en de regulering van mediators, terwijl zij een vergelijkbare rol hebben bij conflictbeslechting?
Mediators en advocaten spelen een belangrijke rol in de beslechting van geschillen en in dat opzicht vertonen hun rollen raakvlakken. De mediator begeleidt als een neutrale bemiddelingsdeskundige de onderhandelingen tussen de rechtzoekende en zijn wederpartij om tot gezamenlijk gedragen oplossingen te komen. Een advocaat treedt op als partijvertegenwoordiger en kan als partijen er onderling niet uitkomen het standpunt van de cliënt bij de rechter bepleiten. Voor bepaalde gerechtelijke procedures is inschakeling van een advocaat verplicht. Daarnaast is advocaat een beschermd beroep. Er is dus ook een wezenlijk verschil tussen de advocaat en de mediator. Zoals ik hiervoor al heb benadrukt moeten mensen die een conflict zoals een echtscheiding hebben, terecht kunnen bij een kwalitatief goede mediator. Een centraal mediatorsregister kan daarvoor waarborgen bieden. De vraag welke regulering voor mediation gewenst is, beantwoord ik in het kader van de uitvoering van de motie.
Het hoger beroep van moeders die gedwongen hun kind moesten afstaan in de periode 1956 tot en met 1984 |
|
Michiel van Nispen (SP) |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht dat er door Trudy Scheele-Gertsen en Bureau Clara Wichmann in hoger beroep wordt gegaan om erkenning van de Staat af te dwingen voor het onrecht dat veel moeders in de periode 1956 tot en met 1984 is aangedaan omdat zij gedwongen hun kind moesten afstaan enkel vanwege het feit dat zij ongehuwd waren?1 Vindt u het eigenlijk niet schrijnend dat geprocedeerd moet worden tegen de Staat om dit onrecht erkend te krijgen?
Vooropgesteld betreur ik ten zeerste het leed dat afstandsmoeders, hun kinderen en direct betrokkenen in het verleden hebben ervaren en de impact die dit nog steeds heeft op hun leven. Daarom vind ik het belangrijk dat er nu door een onafhankelijke commissie onderzoek wordt gedaan naar wat er in de periode 1956–1984 heeft plaatsgevonden met betrekking tot binnenlandse afstand en adoptie, inclusief de rol van de Nederlandse overheid daarbij. Dit onderzoek wordt naar verwachting eind 2024 afgerond.
Het staat mevrouw Scheele-Gertsen uiteraard vrij om in hoger beroep te gaan.
Wel ben ik van mening dat een juridische toets van een gebeurtenis die decennia geleden plaatsvond, zijn beperkingen kent. Het vaststellen van de feiten, wordt moeilijker naarmate die verder in het verleden liggen. Bovendien dienen de feiten te worden beoordeeld aan de hand van het (on)geschreven recht van toentertijd, in het licht van de normen en gebruiken van toen.
Ook het vonnis van de rechtbank Den Haag van 26 januari 2022 gaat in op deze beperkingen van een juridische toets. Zo biedt de juridische beoordeling zelf onvoldoende ruimte om aandacht te besteden aan de emotionele aspecten en de blijvende gevolgen van het doen van afstand van een kind. De rechtbank sluit niet uit dat haar beslissing leidt tot meer leed, dan het leed dat betrokkenen al is aangedaan. Een en ander onderstreept volgens de rechtbank het belang van gesprekken buiten de rechtelijke procedure. Tegen deze achtergrond is het belangrijk en waardevol dat een onafhankelijke commissie de gebeurtenissen uit het verleden onderzoekt. Met de uitkomsten van het onderzoek kunnen wij als samenleving met de belanghebbenden in gesprek gaan om waar mogelijk recht te doen aan het ervaren leed door de belanghebbenden.
Wat vindt u van het oordeel van de rechtbank Den Haag begin 2022 dat de Staat niet «structureel juridisch verwijtbaar» heeft gehandeld omdat het handelen toen in lijn was met de tijdsgeest?
Ik vind het nu vooral belangrijk dat de onafhankelijke commissie de rol van de Nederlandse overheid onderzoekt in het licht van de normen en waarden van destijds. Het oordeel van de rechtbank gaf de Staat geen aanleiding tot het instellen van hoger beroep. Nu eiseres in deze procedure wel in hoger beroep gaat, zal de Staat opnieuw verweer voeren en zal de zaak door het gerechtshof opnieuw worden beoordeeld.
Bent u het eens met de stelling van de strategisch juridisch adviseur bij Bureau Clara Wichmann, dat de Staat in de jaren ’50 tot en met ’80 een systeem van uitsluiting en onderdrukking in stand hield? Zo niet, waarom niet?
Ik kan niet vooruitlopen op de uitkomsten van de commissie.
Vindt u het ook stuitend dat de Raad voor de Kinderbescherming als centraal orgaan van de Staat in deze periode deze vrouwen juist had moeten beschermen tegen deze onrechtvaardigheden, maar uiteindelijk juist meewerkte aan het in stand houden hiervan, hetgeen traumatische impact heeft gehad en doorgewerkt heeft op meerdere generaties, moeders, kinderen en kleinkinderen?
Zie mijn antwoord op vraag 3.
Vindt u, mede gelet op al deze omstandigheden, een mogelijk beroep op verjaring door de Staat ook zeer ongepast?
Zoals ik eerder aan uw Kamer heb laten weten zal de Staat, zodra deze in een juridische procedure wordt betrokken, beoordelen of het voeren van een verjaringsverweer aan de orde is.2 Daarbij zal niet alleen naar het verstreken aantal jaren worden gekeken. Met het oog op de belangen van betrokkenen zal actief worden getoetst aan de criteria die in de jurisprudentie van de Hoge Raad zijn ontwikkeld ter beoordeling van de redelijkheid en billijkheid van het verjaringsverweer.
Bent u bereid er voor te zorgen dat vanuit de Staat geen verjaringsverweer gevoerd zal worden? Gaat u opvolging geven aan de motie van Nispen/van der Staaij om ook bij rechtszaken die draaien om binnenlandse adopties uit het verleden geen beroep meer te doen op mogelijke verjaringstermijnen? Zo nee, waarom niet?2
In de motie lees ik de oproep aan de Staat om niet weg te lopen voor zijn verantwoordelijkheid met betrekking tot de maatschappelijke impact van binnenlandse afstand en adoptie in het verleden. Die verantwoordelijkheid neem ik als Minister voor Rechtsbescherming ter harte. Daarom laat ik allereerst de feiten goed onderzoeken. Aan de uitkomsten van het onafhankelijke onderzoek zal ik passende gevolgen verbinden.
Wat gaat u zelf actief doen, bij voorkeur in plaats van dit soort rechtszaken tegen mensen waarbij de Staat tegenover hen staat, om recht te doen aan de belangen van alle betrokkenen in deze verdrietige geschiedenis?
Zoals aangekondigd in mijn brief van 2 november van 20224, wordt naast het onafhankelijk onderzoek van de commissie, in afstemming met belanghebbenden gewerkt aan de toekomst. Een en ander krijgt onder meer vorm in een tweetal projecten die inmiddels zijn opgestart:
Daarnaast worden de belangenbehartigers ondersteund om hun rol adequaat te vervullen en hun achterban te bereiken.
Hiermee hoop ik zo goed mogelijk recht te doen aan het ervaren leed van de belanghebbenden.
Het artikel ‘Ondertiteling voor slechthorenden ontbreekt vaak: Vorm van uitsluiting’ |
|
Daan de Kort (VVD), Pim van Strien (VVD) |
|
Gunay Uslu (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Ondertiteling voor slechthorenden ontbreekt vaak: Vorm van uitsluiting»?1
Ja.
Bent u ervan op de hoogte dat vijftien jaar geleden minimumnormen voor ondertiteling zijn vastgesteld en deze hierna nooit meer zijn aangescherpt? Zo ja, bent u van mening dat deze minimumnormen nog steeds actueel zijn?
Goede toegankelijkheid van programma’s is van belang voor alle bevolkingsgroepen van de Nederlandse samenleving. Dat geldt zeker ook voor kwetsbare groepen als personen met een auditieve of visuele beperking. Om dit te waarborgen zijn een aantal bepalingen verankerd in de Mediawet. Voor de landelijke publieke omroep geldt de verplichting om ten minste 95 procent van het Nederlandstalig media-aanbod te voorzien van ondertiteling voor personen met een auditieve beperking. Voor de commerciële omroepen is dit ten minste 50 procent.2
Ook dit kabinet streeft ernaar dat het media-aanbod zoveel mogelijk toegankelijk is voor personen met een auditieve of visuele beperking; zeker waar het gaat om het aanbod van de NPO.3 Dat laat onverlet dat waar aanleiding én ruimte is voor verbetering deze zal moeten worden opgepakt. In dat licht is per 1 juli 2022 in de Mediawet 2008 ook de verplichting verankerd om progressie te laten zien op toegankelijkheid en het Commissariaat voor de Media hierover jaarlijks te rapporteren.4 Deze bepaling geldt voor zowel de publieke omroepen als commerciële omroepen en streamingsdiensten die vallen onder de Nederlandse jurisdictie.
Ik verwacht dat de eerder in de wet opgenomen percentages voor ondertiteling én de verplichting voor zowel omroepen als streamingsdiensten om jaarlijks progressie te tonen, voldoen om te zorgen voor betere en toenemende toegankelijkheid van het media-aanbod. Het is aan het Commissariaat om hierop toe te zien. Dit laat onverlet dat ik de werking die uitgaat van de huidige wetgeving nauwlettend blijf volgen en zal bespreken met zowel de sector als organisaties die het belang van de personen met een auditieve en visuele beperking behartigen, zoals Ieder(in).
Voldoen de huidige minimumnormen in uw ogen nog aan de wens en behoefte van de hedendaagse samenleving en kunt u uitleggen waarom deze in uw ogen wel of niet voldoen?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u op de hoogte van het feit dat televisie, films en streamingdiensten nog altijd niet voldoen aan de (voor hen weliswaar niet dwingende) minimumnorm voor doven en slechthorenden in Nederland? Zo ja, wat is uw reactie hierop?
De lineaire publieke en commerciële omroepen, voldoen al jaren aan de wettelijk vastgestelde minimumnormen voor het ondertitelen van hun het Nederlandstalig media-aanbod dat op hun zenders wordt uitgezonden. Het Commissariaat rapporteert hier tweejaarlijks over op haar website.5
Voor streamingsdiensten geldt geen wettelijk minimum, maar vanaf 1 juli 2022 geldt wel een rapportageverplichting over toegankelijkheid van hun media-aanbod (zie antwoord op vraag 2 en 3).
Hoe apprecieert u de opvatting van Ieder(in) dat ook commerciële mediaanbieders een verplicht percentage van hun content moeten voorzien van Ondertiteling voor Doven en Slechthorenden (ODS)?
Het belang en urgentie van een adequate toegankelijkheid van media-aanbod voor iedereen en dus ook personen met een auditieve beperking, deel ik met Ieder(in). Voor lineaire commerciële omroepen geldt reeds een minimumnorm van 50 procent voor ondertiteling. Aanvullend hierop geldt sinds 1 juli 2022 voor alle commerciële media-aanbieders (zowel lineair als on demand) een rapportageverplichting waarbij een stijgende lijn moet worden aangetoond op toegankelijkheidsmaatregelen. Omdat deze wetswijziging pas sinds een jaar van kracht is, wil ik eerst de werking die daarvan uitgaat afwachten. Als blijkt dat de genomen toegankelijkheidsmaatregelen onvoldoende vorderingen laten zien zal ik alsnog normstellende wetgeving overwegen.
Bent u op hoogte van het feit dat het Commissariaat voor de Media enkel controleert of zenders «gewone» ondertiteling aanbieden? Kunt u inzicht geven in hoeveel tv-programma’s en -films voorzien zijn van ODS? Zo niet, ziet u mogelijkheid om ODS-registratie voor tv-programma’s in de toekomst mogelijk te maken zodat deze vorm van ondertiteling op nauwkeurige wijze gemonitord kan worden?
Deze constatering is juist. De Mediawet maakt geen onderscheid tussen «gewone» ondertiteling en ODS en spreekt uitsluitend van ondertiteling ten behoeve van personen met een auditieve beperking. Het Commissariaat maakt een dergelijk onderscheid dan ook niet en merkt elke vorm van Nederlandse ondertiteling bij Nederlands- en Friestalige programma’s aan als ondertiteling in de zin van artikel 2.123, Mediawet 2008. Dit betekent dat het Commissariaat niet in kaart brengt welk percentage van de ondertiteling bij Nederlandstalige films en programma’s bestaat uit ODS, of andere vormen van ondertiteling die specifiek zijn bedoeld voor mensen met een auditieve beperking.
Ik vind het belangrijk om een beter inzicht te krijgen in deze cijfers. Ik ga daarom met het Commissariaat bespreken hoe publieke omroepen, commerciële omroepen en streamingdiensten inzicht kunnen verschaffen in het percentage ODS-ondertiteling in hun Nederlandstalige programma’s en films. Mogelijk bieden de huidige bepalingen over ondertiteling ten behoeve van personen met een auditieve beperking, of de eerdergenoemde rapportageverplichting over toegankelijkheid hiertoe ruimte.
Bent u op de hoogte van het feit dat commerciële televisiezenders en streamingdiensten geen inzage willen geven in hun aanbod dat voorzien is van ODS? Wat is uw reactie hierop?
Het Commissariaat vraagt rapportages op over het aandeel ondertiteling van Nederlands- en Friestalige producties en doet dat ook bij de commerciële omroepen die vallen onder de Nederlandse jurisdictie. Het Commissariaat rapporteert over de uitkomsten hiervan via een tweejaarlijkse rapportage. Deze is te vinden op de website van het Commissariaat.
Voor mediadiensten die niet onder de Nederlandse jurisdictie vallen is er geen wettelijke grondslag om inzage in deze informatie te geven. Deze media-instellingen zijn onderworpen aan de wetgeving en het toezichthoudend orgaan van het desbetreffende land waar zij in juridische zin onder vallen.
Zoals vermeld in antwoord op vraag 4 geldt voor streamingsdiensten geen wettelijke minimumnorm. Streamingdiensten zijn dan ook niet verplicht om inzage te geven in het aandeel van hun media-aanbod dat is voorzien van ondertiteling.
Bent u bereid in gesprek te gaan met de commerciële televisiezenders en streamingdiensten om te onderzoeken of zij in de toekomst openheid kunnen geven over het percentage content dat voorzien is van ODS? Zo nee, waarom niet?
Ja. Tijdens het debat op 22 maart 2023 over het wetsvoorstel over de investeringsverplichting voor commerciële mediadiensten op aanvraag heeft uw Kamer aandacht gevraagd voor audiodescriptie bij streamingsdiensten. In reactie hierop heb ik uw Kamer toegezegd hierover het gesprek met hen aan te gaan. Ik zal het aandachtspunt over inzage in het aandeel dat is voorzien van ondertiteling ten behoeve van personen met een auditieve beperking daarin meenemen. Het gesprek met de streamingsdiensten zal ik in september voeren. Over de uitkomsten van dit gesprek en de vervolgstappen zal ik uw Kamer informeren.
De stappen die hij op korte termijn gaat nemen om de knelpunten in de sociaal advocatuur te verbeteren |
|
Michiel van Nispen (SP) |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met de reactie die de Vereniging Sociaal Advocatuur Nederland (VSAN) heeft opgesteld en naar de Kamer heeft gestuurd als reactie op de Kamerbrief die u op 20 april 2023 heeft gestuurd over het plan van aanpak betreffende de sociale advocatuur (Kamerstuk 31 753, nr. 269)?1
Ja.
Kunt u ingaan op de uitspraak van de VSAN dat de maatregelen uit uw brief «volstrekt onvoldoende» zijn om op korte termijn een verbetering te bewerkstelligen in de daling van het aantal sociaal advocaten?
De brief die ik in april 2023 aan uw Kamer heb gestuurd bestaat uit een overzicht van diverse oplossingsrichtingen om de sociale advocatuur te versterken, die de komende periode samen met de partners verder worden geconcretiseerd. Het plan van aanpak is een doorlopend initiatief waarop oplossingsrichtingen kunnen worden aangepast, met elkaar worden verbonden of toegevoegd. Ik kijk daarbij nadrukkelijk naar de korte, de middellange en de langer(re) termijn. Een voorbeeld van een oplossingsrichting waar ik direct mee aan de slag ben gegaan is het onderzoek door studenten dat afgelopen maand is gestart naar de doorstroom vanuit de studie naar de sociale advocatuur. In de 9e Voortgangsrapportage Stelselvernieuwing rechtsbijstand heb ik uw Kamer bovendien geïnformeerd over een aantal andere acties, waaronder de herijking van de vergoedingen.2
Bent u het eens met de stelling dat de recente Kamerbrief zich voornamelijk focust op oplossingen voor de lange termijn voor het tekort in de sociale advocatuur terwijl er ook op korte termijn maatregelen nodig zijn om dit tekort te verhelpen?
Nee, mijn plan van aanpak focust zich zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 2 op zowel korte, middellange en lange(re) termijn oplossingen. Voor een overzicht en verdere uitwerking van de verschillende oplossingsrichtingen verwijs ik naar de bijlage bij de Kamerbrief en de 9e Voortgangsrapportage Stelselvernieuwing rechtsbijstand. De VSAN is betrokken geweest bij de voorstellen en de genoemde Kamerbrief over de sociale advocatuur.
Wat kunnen volgens u de gevolgen zijn van het feit dat waar werknemers bij andere juridische beroepen zoals in de rechterlijke macht kunnen rekenen op een loonsverhoging van 7 procent, de gemiddelde verhoging van de vergoedingen in de sociaal advocatuur slechts 0,67 procent is?
In mijn plan van aanpak heb ik onder meer aangegeven dat ik ga onderzoeken hoe meer synergie kan worden gecreëerd tussen de verschillende partijen binnen het rechtsbestel. Dit is een traject van een lange adem. De genoemde beroepsgroepen kennen een andere wijze van financieren die niet één op éen met elkaar te vergelijken valt. Zie ook de antwoorden op vraag 6 en 7.
Ziet u hierbij ook het gevaar van een waterbedeffect waarin de scheefgroei in arbeidsvoorwaarden kan zorgen voor meer interesse in het ene toga-beroep ten koste van het andere toga-beroep?
Ik zie dat er een zekere wisselwerking kan bestaan tussen de verschillende togaberoepen. Tegelijkertijd zie ik echter ook verschillen tussen bijvoorbeeld de rechterlijke macht, het openbaar ministerie en de sociale advocatuur. Daardoor zie ik niet direct het gevaar van een waterbedeffect.
Bent u het eens met de constatering van de VSAN dat deze achterblijvende indexering ervoor zorgt dat de eerdere maatregelen van januari 2022 om de financiële positie in de sociaal advocatuur te verbeteren, teniet worden gedaan?
Nee, dat beeld deel ik niet. Met de invoering van scenario 1 van de commissie-Van der Meer zijn de vergoedingen voor toevoegingszaken weer in lijn gebracht met de gemiddelde tijdsbesteding voor die zaken. Voor de meeste zaaksoorten zijn hierdoor de vergoedingen verhoogd, voor een aantal zijn deze gelijk gebleven en voor enkele verlaagd. Gemiddeld genomen over alle toevoegingen zijn de vergoedingen door invoering van scenario 1 met meer dan 30% gestegen. Deze substantieel verhoogde vergoedingen vormen de basis voor verdere jaarlijkse indexeringen. Zie ook mijn antwoord op vraag 7.
Bent u bereid om te kijken naar het voorstel van de VSAN om de vergoedingen zo snel mogelijk wél te indexeren?
Ik houd vast aan het reguliere indexeringsmoment per 1 januari 2024. De wettelijke indexeringsregeling uit het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000 (Bvr) kent geen afwijkingsmogelijkheden. De indexering in het stelsel van gesubsidieerde rechtsbijstand is gebaseerd op de ontwikkeling van de CAO-lonen, de volumemutatie van de toegevoegde waarde en de ontwikkeling van de consumentenprijsindex, in de twee jaar voorafgaand aan het vaststellen van het indexeringspercentage. Het percentage voor 2023 is gebaseerd op de ontwikkeling van deze indices tussen 2020 en 2021. De hoge inflatie vanaf 2022 is hier dus niet in meegenomen, maar zal wel onderdeel zijn van de berekening van de indexering per 1 januari 2024. De hoogte van de indexering per 1 januari 2024 wordt, aan de hand van CBS-cijfers, in het najaar bepaald.
Bent u bereid om te kijken naar het idee van de VSAN om de voorschotregeling, zoals deze in het verleden ook van toepassing was, weer nieuw leven in te blazen?
Advocaten kunnen een voorschot per kwartaal ontvangen als zij voldoen aan een aantal voorwaarden. Deze staan vermeld in de artikelen 35, 36 en 37 van het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000. Ik bezie momenteel al of de voorschotregeling nieuw leven in kan worden geblazen.
Bent u het met de constatering van de VSAN eens dat de huidige subsidie voor de kosten voor de beroepsopleiding onvoldoende is om alle kosten te dekken die een kantoor moet maken voor het opleiden van een advocaat-stagiair?
Ja. De subsidie voor de beroepsopleiding dekt de kosten voor de beroepsopleiding advocatuur. De subsidie dekt geen andere kosten, zoals bijvoorbeeld loonkosten. De subsidieregeling is weer verlengd vanaf 1 maart 2023 (met terugwerkende kracht), zodat nogmaals 175 advocaat-stagiaires een beroep op de regeling kunnen doen.
Gaat u zich inzetten om middelen vrij te maken voor de sociaal advocatuur om op korte termijn plannen voor duurzame verbeteringen van de aanwas van sociaal advocaten te bewerkstelligen?
Per 1 januari 2022 is al structureel € 154 miljoen extra beschikbaar gesteld voor de sociale advocatuur. Op de korte termijn zijn daarbovenop geen extra financiële middelen beschikbaar.