De staat van lhbti-acceptatie in het onderwijs en scherper toezicht daarop |
|
Ilana Rooderkerk (D66), Annemarie Heite (NSC), Thom van Campen , Lisa Westerveld (GL) |
|
Mariëlle Paul |
|
|
|
|
Klopt het dat het laatste thematische onderzoek van de Onderwijsinspectie naar seksuele diversiteit en seksuele voorlichting uit 2020 stamt? Wat is sindsdien gedaan om deze thematiek te monitoren?
Het themaonderzoek «Burgerschapsonderwijs en het omgaan met verschil in morele opvattingen» uit 2020 is een onderzoek van de Inspectie van het Onderwijs (hierna: inspectie) en geeft een aanvullend stelselbeeld op het scholentoezicht. Het onderzoek richtte zich op de vraag hoe duidelijk de ruimte is die onderwijsvrijheid geeft om eigen visies op maatschappelijke thema’s uit te dragen en waar de grenzen daarvan liggen. Seksuele diversiteit was één van de onderwerpen die aan bod kwamen. De uitkomsten gaven destijds geen aanleiding tot nader onderzoek. Het huidige toezicht op scholen en het accent daarin op burgerschap en sociale veiligheid geeft een goed beeld van de stand van zaken van de naleving van wettelijke eisen betreffende seksuele diversiteit.
Sinds 2020 zijn er verschillende onderzoeken uitgevoerd die betrekking hebben op seksuele diversiteit op scholen. Eén daarvan is de Landelijke Veiligheidsmonitor, die periodiek de sociale veiligheid op scholen in kaart brengt in opdracht van mijn ministerie.1 Dit onderzoek monitort de veiligheid van lhbt leerlingen in het funderend onderwijs. Daarnaast biedt het rapport «Opvattingen over seksuele en genderdiversiteit in Nederland en Europa 2022» van het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP) inzicht in de opvattingen over homo- en biseksualiteit in Nederland.2 Het onderzoek «Seks onder je 25e» van Rutgers en Soa Aids Nederland geeft een landelijk beeld van de opvattingen over homoseksualiteit onder jongeren.3
Bent u bereid om het themaonderzoek uit 2020 te herhalen, gezien de dalende acceptatie van lhbti-personen onder jongeren?1
In 2026 heeft de inspectie verdiepend onderzoek geprogrammeerd naar de wijze waarop scholen omgaan met risico’s en uitingen in strijd met basiswaarden, zoals voor wat betreft respectvolle omgang met seksuele diversiteit en andere uitingen van onverdraagzaamheid. Dit gebeurt aanvullend op het reguliere toezicht door de inspectie waarin respectvolle omgang met seksuele diversiteit één van de vaste aandachtspunten is. Het herhalen van dit precieze onderzoek uit 2020 is daarom niet nodig.
Bent u bereid te onderzoeken of scholen voldoen aan hun verplichtingen inzake respectvolle omgang met seksuele diversiteit en of er sprake is van structurele tekortkomingen?
Indien de inspectie constateert dat een school op één of meer van de wettelijke verplichtingen (wettelijke burgerschapsopdracht, kerndoelen en wettelijke zorgplicht sociale veiligheid) nalatig is, geeft de inspectie een herstelopdracht. De inspectie ziet toe op de naleving daarvan. In de regel volgt er een bekostigingssanctie als uit het herstelonderzoek blijkt dat niet aan de herstelopdracht is voldaan.
Het toezicht van de inspectie is met ingang van schooljaar 2025/26 verder aangescherpt: per 1 augustus 2025 beoordeelt de inspectie de kwaliteitsstandaard basisvaardigheden, waarbij een oordeel is verbonden aan geconstateerde tekortkomingen. Onderdeel daarvan is de bevordering van burgerschap, met aandacht voor basiswaarden (zoals gelijkwaardigheid, non-discriminatie en autonomie) en het tegengaan van risico’s omtrent en strijdigheid met basiswaarden. Waar eerst sprake was van enkel een herstelopdracht voor een school die in gebreke blijft, is met ingang van dit schooljaar tevens sprake van een beoordeling van de standaard als (on)voldoende.
Hoe wordt er op dit moment systematisch toezicht gehouden op hoe scholen invulling geven aan hun wettelijke burgerschapsopdracht met betrekking tot seksuele diversiteit en lhbti-acceptatie?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u aangeven hoeveel scholen in de afgelopen vijf jaar van de Onderwijsinspectie een aanwijzing, waarschuwing of onvoldoende beoordeling hebben gekregen vanwege gebrekkige aandacht voor seksuele diversiteit of lhbti-onderwerpen?
Op 1 augustus 2021 is de Wet verduidelijking burgerschapsopdracht ingevoerd. In het eerste schooljaar 2021/22 was er sprake van een stimulerende aanpak om scholen voldoende tijd te geven aan de nieuwe wettelijke eisen te voldoen. Met ingang van het schooljaar 2022/23 is sprake van nalevingstoezicht. Gerekend over deze periode was in het basisonderwijs, voortgezet onderwijs en gespecialiseerd onderwijs sprake van herstelopdrachten voor burgerschap voor respectievelijk 54, 64 en 47 procent van de in deze sectoren onderzochte scholen.
De inspectie heeft een beeld van de tekortkomingen per aspect van de burgerschapsopdracht. De wettelijke eisen rond respectvolle omgang met seksuele diversiteit worden beoordeeld als onderdeel van het toezicht op het bevorderen van basiswaarden en kerndoelen. De percentages scholen in het basisonderwijs, voortgezet onderwijs en gespecialiseerd onderwijs die in het laatste schooljaar (2024–2025) een herstelopdracht kregen vanwege tekorten in de bevordering van basiswaarden, bedroegen respectievelijk 2, 5 en 10 procent. Daarnaast zijn herstelopdrachten gegeven omdat onvoldoende sprake was van afstemming van het burgerschapsonderwijs op mogelijke risico’s in de leerlingenpopulatie. Dit gold voor respectievelijk 43, 48 en 39 procent van de scholen.
Bent u bereid een representatieve steekproef te (laten) uitvoeren onder scholen naar de wijze waarop seksuele vorming en lhbti-acceptatie in het onderwijs gestalte krijgt?
De inspectie heeft als wettelijke taak om toezicht te houden op de naleving van de wet- en regelgeving op scholen, waaronder eisen die verband houden met seksuele vorming. Zie het antwoord op vragen 3 en 4. In dat kader ziet de inspectie erop toe dat het onderwijs in lijn is met de basiswaarden van de democratische rechtsstaat en dat leerlingen leren om respectvol om te gaan met seksuele diversiteit. Het reguliere toezicht van de inspectie geeft een beeld van de naleving van wettelijke voorschriften, ook op dit terrein. De resultaten van het toezicht laten dan ook zien of het onderwijs in ons land voldoet aan de eisen die de wet daaraan stelt.
Erkent u dat uit diverse signalen blijkt dat op een deel van de religieuze scholen geen of zeer beperkte aandacht is voor seksuele diversiteit? Zo ja, deelt u de zorg dat hiermee de burgerschapsopdracht en wettelijke vereisten niet worden nageleefd?
De inspectie geeft aan dat de aandacht voor bevordering van basiswaarden zoals verdraagzaamheid en non-discriminatie vanwege zorgen rond afnemende tolerantie jegens seksuele diversiteit over de hele breedte van het onderwijs aandacht vraagt. De inspectie heeft geen aanwijzingen dat het thema op bijzondere scholen met een godsdienstige grondslag vaker speelt dan elders. Voor zover het gaat om tekorten rond bevordering van burgerschap en sociale veiligheid, ziet de inspectie geen grote verschillen tussen scholen van uiteenlopende denominaties. Ook het genoemde themaonderzoek van de inspectie uit 2020 liet een dergelijk beeld niet zien. De burgerschapswet verplicht scholen de basiswaarden, waaronder gelijkwaardigheid en non-discriminatie, te bevorderen. Indien de inspectie constateert dat een school zich niet aan deze wettelijke verplichting houdt, geeft de inspectie een herstelopdracht.
Wordt bij het inspectietoezicht specifiek gecontroleerd op de invulling van lhbti-onderwerpen bij scholen? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?
Ja, het thema seksuele diversiteit is onderdeel van het toezicht van de inspectie op de bevordering van burgerschap (inclusief basiswaarden, zie het antwoord op vraag 7), de kerndoelen en op de borging van de sociale veiligheid van alle leerlingen.
Welke beleidsmaatregelen zijn sinds 2016 genomen om lhbti-acceptatie in het funderend en voortgezet onderwijs te versterken? Acht u deze maatregelen afdoende, gezien de recente daling in acceptatie?
Het kabinet vindt het belangrijk dat iedere leerling zichzelf kan zijn en zich veilig voelt op school. Scholen in het funderend onderwijs hebben een zorgplicht voor een (sociaal) veilig schoolklimaat. Voor de zomer van 2025 heeft uw Kamer het wetsvoorstel Vrij en veilig onderwijs ontvangen. Met dit wetsvoorstel introduceer ik een meldplicht voor ernstige incidenten. De al bestaande meld-, overleg- en aangifteplicht voor seksuele misdrijven wordt verduidelijkt en uitgebreid. Het wetsvoorstel verplicht scholen in het funderend onderwijs vertrouwenspersonen te hebben en verbetert hun positie en professionaliteit. Tevens moeten scholen zich aansluiten bij een landelijke klachtencommissie die kan adviseren over een klachtenbehandeling. Ten slotte moeten scholen hun veiligheidsbeleid jaarlijks gaan evalueren. De planning is erop gericht dat de wet per 1 augustus 2026 in werking treedt.
Daarnaast is het belangrijk dat kinderen vanaf jonge leeftijd leren hoe je respectvol met elkaar omgaat en hoe je wensen en grenzen kunt aangeven.
Scholen in het funderend onderwijs hebben de verplichting leerlingen te leren respectvol om te gaan met (seksuele) diversiteit binnen de samenleving. Dat volgt uit de wettelijk verplichte kerndoelen, maar ook uit de wettelijke burgerschapsopdracht. Scholen bepalen zelf hoe ze invulling geven aan de kerndoelen en met welk lesmateriaal ze dat willen doen. Op 1 september 2025 heeft Stichting Leerplan Ontwikkeling (SLO) de definitieve conceptkerndoelen van het leergebied burgerschap opgeleverd voor het primair onderwijs en de onderbouw van het voortgezet onderwijs.5 Met deze kerndoelen wordt voor scholen een verdere uitwerking geven aan het onderwijsinhoudelijke deel van de wettelijke burgerschapsopdracht en krijgen scholen meer richting en houvast bij de invulling van hun burgerschapsonderwijs. Ook in de conceptkerndoelen voor het leergebied Mens en Maatschappij wordt ingegaan op respectvolle omgang, onder andere met seksualiteit en seksuele diversiteit. De definitieve conceptkerndoelen voor het leergebied Mens en Maatschappij worden later dit najaar opgeleverd. Naar verwachting zullen deze kerndoelen vanaf 1 augustus 2027 gelden, maar scholen kunnen zich er nu al door laten inspireren.
Bent u bereid om de Onderwijsinspectie expliciet opdracht te geven om binnen het reguliere toezicht scherper te letten op de naleving van de burgerschapsopdracht op het gebied van seksuele en genderdiversiteit?
Deze opdracht heeft de inspectie al.
Kunt u toezeggen om binnen een jaar te komen met een geactualiseerd beeld van de staat van lhbti-acceptatie en seksuele voorlichting op Nederlandse scholen, onder jongeren met een niet-Westerse achtergrond en wat de invloed is van de online manosphere met figuren als Andrew Tate?
Op dit moment laat ik een onderzoek uitvoeren naar de opvattingen van jongeren over lhbtiq+ personen. Dit onderzoek wordt uitgevoerd door de Universiteit van Amsterdam en het eerste deelrapport is voor de zomer gepubliceerd.6 Het tweede deelrapport volgt dit najaar.
Voor cijfers over de staat van lhbti-acceptatie onder Nederlandse jongeren verwijs ik u naar het periodieke onderzoek «Seks onder je 25e» van Rutgers en Soa Aids Nederland en de periodieke Gezondheidsmonitor Jeugd7. Het onderzoek «Seks onder je 25e» biedt inzichten in de opvattingen van Nederlandse jongeren rondom seksualiteit, waaronder seksuele diversiteit. Dit onderzoek wordt eens per vijf jaar uitgevoerd in opdracht van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Daarnaast bevat een aantal regionale vragenlijsten van de Gezondheidsmonitor Jeugd vragen over de opvattingen van scholieren in het voortgezet onderwijs over homoseksualiteit. Deze monitor wordt eens per vier jaar uitgevoerd in opdracht van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport.
Wat heeft u specifiek gedaan om scholen te ondersteunen zodat ze zorg kunnen dragen voor een omgeving waarin leerlingen en personeel zich veilig en geaccepteerd weten, zoals specifiek van hen wordt gevraagd bij de in 2021 aangescherpte wettelijke eisen omtrent het burgerschapsonderwijs?
Op verschillende manieren stimuleer ik initiatieven die scholen ondersteunen bij het bevorderen van een veilig schoolklimaat voor alle leerlingen. Zo verleen ik een instellingssubsidie aan Stichting School & Veiligheid (SSV), de landelijke expertise-organisatie voor sociale veiligheid op school. Zij ondersteunen scholen met actuele informatie en deskundig advies. Zo heeft SSV aanbod voor docenten voor het bespreekbaar maken van gevoelige thema’s in de klas op een veilige manier. Ook onderhoudt SSV de website www.gendi.nl met inspiratie, (les)materialen en kennis voor docenten op het gebied van gender- en seksuele diversiteit. Dit najaar publiceert SSV een handreiking voor schoolleiders over het creëren van een veilig schoolklimaat voor lhbtiq+ leerlingen. In samenwerking met het Landelijke Aktie Komitee Scholieren (LAKS) lanceert SSV dit najaar een leidraad voor het voeren van een veilig gesprek in de klas over onderwerpen die als polariserend worden ervaren. Tot slot beschikt SSV over een adviespunt voor scholen en organiseert SSV jaarlijks de Week tegen pesten en de conferentie Met alle respect!.
Daarnaast ondersteun ik initiatieven van COC Nederland die scholen ondersteunt bij het bespreekbaar maken van gender- en seksuele diversiteit. Bijvoorbeeld bij het jaarlijks organiseren van Paarse Vrijdag, waarvan het aantal deelnemende scholen blijft groeien. Ook faciliteert COC een netwerk van Gender and Sexuality Alliances (GSA’s). Dit is een groep die leerlingen kunnen oprichten die dient als sociaal netwerk waarin leerlingen (h)erkenning ervaren en solidariteit tonen met lhbtiq+ leerlingen. Ten slotte bouwt het COC aan een GSA-docentennetwerk, waarin docenten ideeën en good practices kunnen uitwisselen om de acceptatie van lhbtiq+ leerlingen en docenten op school te verbeteren.
Bovendien is vanuit het amendement Ceder c.s. € 250.000 beschikbaar gesteld om scholen te helpen bij het ondersteunen van leerkrachten in het bespreekbaar maken van het thema gender- en seksuele diversiteit.8
De AI-explosie van kinderporno |
|
Diederik van Dijk (SGP) |
|
David van Weel (minister justitie en veiligheid, minister asiel en migratie) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht waaruit blijkt dat het aantal meldingen van kinderporno schrikbarend is gestegen, onder meer door Artificiële Intelligentie (AI) en de opkomst van versleutelde chatapplicaties?1
Ja.
Herkent u de in het artikel gedane waarschuwende waarnemingen, onder meer met betrekking tot het feit dat voor het trainen van AI-modellen daadwerkelijk materiaal van echte kinderen wordt gebruikt, maar ook de glijdende schaal in de ernstigheid van het gebruik? Wat is uw reflectie hierop?
Ik herken de waarnemingen in het artikel waarin wordt aangegeven dat AI-modellen mogelijk worden getraind met materiaal van echte kinderen. Specifiek baart het mogelijke gebruik van echt kindermisbruikmateriaal voor het trainen van AI-modellen grote zorgen, omdat dit niet alleen het leed van de slachtoffers ontkent, maar ook ethische en juridische grenzen overschrijdt.
Uit onderzoek blijkt dat het kijken naar materiaal van seksueel kindermisbruik niet alleen bijdraagt aan het in stand houden en verspreiden van seksueel misbruik, maar ook kan leiden tot een glijdende schaal naar ernstiger vormen van (online) seksueel misbruik. Zo laat het rapport Maak het bespreekbaar van de Nationaal Rapporteur Mensenhandel en Seksueel Geweld tegen Kinderen en Stop it Now uit 2023 zien dat onder jonge (potentiële) daders regelmatig sprake is van escalatie in pornogebruik.2 Dit kan ertoe leiden dat steeds extremere beelden worden opgezocht om dezelfde mate van opwinding en spanning te ervaren. Daarnaast blijkt dat een groot deel van de (potentiële) daders lijkt te kampen met psychische problematiek en dat seksuele grenzen hierdoor kunnen verschuiven. Het rapport waarschuwt dat dit kan bijdragen aan het vergroten van het risico op grensoverschrijdend gedrag en het opzoeken of vervaardigen van extremer materiaal. Deze ontwikkeling is zeer zorgwekkend.
Dit afglijden wordt toegeschreven aan een vermindering van het opwindingsniveau met betrekking tot dezelfde stimuli bij herhaaldelijke blootstelling aan deze stimuli: afstomping. Dat is een zorgelijke ontwikkeling. Het Ministerie van Justitie en Veiligheid acht preventie en hulpverlening daartoe de meest geschikte instrumenten. Daarom heeft mijn ministerie in het verleden een aanvullende subsidie aan Offlimits verstrekt om het plaatsen van banners op pornowebsites door het programma «Stop it Now» uit te breiden. Bij Stop it Now kunnen mensen anoniem hulp krijgen wanneer zij zich zorgen maken over hun kijkgedrag of pedofiele gevoelens. Deze banners worden getoond wanneer iemand zorgwekkende zoektermen gebruikt met de boodschap dat iemand mogelijk zoekt naar strafbaar materiaal en dat het mogelijk is om hulp te zoeken voor verontrustend kijkgedrag bij Stop it Now. Online aanbieders zoals pornowebsites of zoekmachines zouden hier ook een eigen verantwoordelijkheid in moeten nemen door zelf proactief naar Stop it Now te verwijzen wanneer mensen zoekresultaten gebruiken die mogelijk verwijzen naar strafrechtelijk verboden materiaal. Google verwijst naar het Meldpunt Kinderporno, en bij doorklikken op «meer informatie» naar Stop it Now, indien een internetgebruiker zoekt op «kinderporno». Dergelijke sectorinitiatieven onderschrijf ik ten zeerste.
Welke extra inzet staat u voor ogen om genoemde verschrikkelijke praktijken, die blijkbaar in omvang en ernst toenemen, in te dammen? Is hier sprake van een groeiende inzet (opsporing etc.) die recht doet aan ernst en omvang van kinderporno, mede in relatie tot AI?
De aanpak van beeldmateriaal van seksueel kindermisbruik bij de politie wordt uitgevoerd door de Teams ter Bestrijding van Kinderpornografie en Kindersekstoerisme (TBKK). De afgelopen jaren is er geïnvesteerd in de aanpak waardoor de capaciteit van de TBKK’s met 26 fte is uitgebreid. Ook dit kabinet investeert in de aanpak van online seksueel kindermisbruik door de politie en reageert daarmee op de toename van meldingen, en daarmee van data, en het steeds complexer worden van opsporingsonderzoeken (bijvoorbeeld door de toename van het gebruik van Artificial Intelligence en end-to-end encryptie). Het streven is de capaciteit van de TBKK’s vanaf dit jaar verder uit te breiden met specialistische zij-instromers. Met behulp van deze extra capaciteit wordt het opsporingsvermogen versterkt via onder andere de ontwikkeling van specifieke tooling en de inzet van artificiële intelligentie. Dit neemt niet weg dat de hoeveelheid beeldmateriaal nog altijd de politiecapaciteit overstijgt en prioritering noodzakelijk is. Ook is het nodig om naast de strafrechtelijke aanpak te blijven inzetten op alternatieve interventies of verstoringsacties, zoals het voeren van stopgesprekken, gerichte acties op het darkweb, het ontoegankelijk maken van fora waar beeldmateriaal gedownload kan worden of het doorgeleiden naar hulpverlening.
Daarnaast is het belangrijk te blijven inzetten op internationale samenwerking. De Nederlandse politie werkt samen met Europol en opsporingsdiensten van over de hele wereld. Via de Virtual Global Taskforce is er bovendien een goede samenwerking met de grootste AI-bedrijven. De samenwerking richt zich op gezamenlijke opsporingsactiviteiten, maar bijvoorbeeld ook op de ontwikkeling van tools om AI-gegenereerd beeldmateriaal te detecteren.
Het voorgaande laat onverlet dat er primair een verantwoordelijkheid bij bedrijven ligt om safety by design te doordenken voordat een product op de markt wordt gebracht.
Wat zijn de voornaamste knelpunten om dit fenomeen daadwerkelijk aan te pakken? Hoe staat het met personele capaciteit, benodigde expertise, hoogwaardige opsporingstechniek, toereikende financiën en prioritering? Op welke vlakken is intensivering geboden?
De voornaamste knelpunten in de aanpak van dit fenomeen liggen in de snelle technologische ontwikkelingen, de moeilijkheid om AI-gegenereerde beelden van echte beelden te onderscheiden en de beperkte capaciteit en middelen bij handhavende instanties afgezet tegen de massale omvang van deze misdrijven.
Met betrekking tot de opsporingscapaciteit is er een voortdurende behoefte aan specialisten, vooral vanwege de snelheid waarmee AI-technologie zich ontwikkelt. Zoals in het antwoord op vraag 3 aangegeven, investeert dit kabinet in de aanpak van online seksueel kindermisbruik door de politie. Dit neemt niet weg dat zowel het toenemende gebruik van AI en technologieën als end-to-end encryptie extra druk op de opsporing zal blijven zetten. Hierdoor moeten er, zoals nu ook al gebeurt, scherpe keuzes gemaakt worden in de prioritering van zaken en zullen extra investeringen in de Informatievoorziening (tooling) nodig blijven.
Naast politie en OM zijn ook andere handhavende instanties en toezichthouders bij de aanpak betrokken, zodat verschillende betrokken partijen hun inspanningen op elkaar kunnen afstemmen.
Hoe verloopt de samenwerking met uw partners op EU-niveau om deze praktijken doeltreffend aan te pakken? Wat zijn hier de belangrijkste obstakels en hoe wordt daarop geacteerd? Met welke resultaten?
Nederland werkt nauw samen met diverse Europese partners om online seksueel kindermisbruik effectief te bestrijden. Zo heeft Europol begin dit jaar voor het eerst een grootschalige operatie gecoördineerd die specifiek gericht was op AI-gegenereerde kindermisbruikbeelden (operatie Cumberland). Hierbij werden 25 verdachten in 19 landen opgepakt, waaronder enkele Nederlanders. De Nederlandse politie was bij deze operatie betrokken. Verder ondersteunt Eurojust lidstaten door grensoverschrijdende juridische samenwerking te faciliteren en de afstemming tussen nationale autoriteiten te verbeteren. Het Nederlandse Meldpunt Kinderporno maakt deel uit van het internationale INHOPE-netwerk, waardoor meldingen snel worden doorgestuurd naar de landen waar de autoriteiten bevoegd zijn om actie te ondernemen, zodat illegaal materiaal sneller kan worden verwijderd.
Belangrijke obstakels zijn de enorme hoeveelheid meldingen en de moeilijkheid om vast te stellen of beelden echt of AI-gegenereerd zijn, zoals het Team Bestrijding Kinderpornografie en Kindersekstoerisme meldt. Voor deze complexe zaken is gecoördineerde internationale actie noodzakelijk om de verspreiding van materiaal tegen te gaan.
Nederland zet zich ten slotte op Europees niveau actief in voor wetgeving tegen seksueel kindermisbruik door deel te nemen aan de onderhandelingen over de herziening van de EU-richtlijn ter bestrijding van seksueel misbruik en seksuele uitbuiting van kinderen en kinderpornografie (de CSA-richtlijn) en de totstandkoming van de nieuwe EU-verordening ter voorkoming en bestrijding van seksueel kindermisbruik (de CSAM-verordening).
Wat kunt u zeggen over pakkans en effectiviteit van opsporing door politie en justitie? Hoe vaak worden er concreet straffen opgelegd in dit soort zaken?
Er wordt gewerkt, zoals hierboven al genoemd, aan steeds verbeterde technologieën om verdachte online platformen sneller te detecteren en de verspreiding van illegale inhoud tegen te gaan. Dit betekent helaas niet automatisch dat de pakkans evenredig toeneemt.
De toestroom van zaken van beeldmateriaal van seksueel kindermisbruik komt uit verschillende instanties dan wel bronnen. Een deel van de meldingen komt vanuit het Amerikaanse NCMEC (National Center for Missing and Exploited Children), een deel via de zedenafdelingen of andere afdelingen van de Nederlandse en/of buitenlandse politie, via eigen onderzoek van de politie op bijvoorbeeld darkweb omgevingen en een deel vanuit Offlimits. De meldingenstroom wordt door specialisten bezien en beoordeeld op prioriteit naar ernst en bekendheid van het materiaal, waarbij niet elke melding vraagt om ingrijpen door de politie. Zo vragen sommige meldingen bijvoorbeeld om doorzenden aan buitenlandse autoriteiten of enkel om het verwijderen van materiaal gezien het reeds bekend materiaal betreft (en dus geen slachtoffer in een acute misbruiksituatie betreft). Er wordt niet bijgehouden per melding wat de achterliggende reden is om wel of niet tot vervolging over te gaan en daarom is het lastig om exacte cijfers te geven over het concreet opleggen van straffen.
Welke samenwerking heeft u met bedrijven die actief zijn in het genereren van AI om dit misbruik ervan tegen te gaan? Werken bedrijven voldoende mee en wat levert dit op?
Het is van belang dat grote technologiebedrijven zich houden aan geldende wet- en regelgeving. In eerste instantie zijn toezichthouders aan zet om bedrijven op hun verantwoordelijkheden te wijzen en eventueel te handhaven wanneer zij handelen in strijd met geldende wet- en regelgeving.
Daarnaast geldt dat veel techbedrijven reeds hun verantwoordelijkheid nemen om mensen te beschermen tegen online grensoverschrijdend gedrag. Er wordt op verschillende manieren samengewerkt met techbedrijven om ervoor te zorgen dat schadelijk of illegaal materiaal zo snel mogelijk wordt verwijderd of ontoegankelijk wordt gemaakt. Zo is er sprake van een constructieve relatie met techbedrijven waarbij regelmatig overleg plaatsvindt wanneer er zorgen zijn of voorstellen worden gedaan om de aanpak te verbeteren. Om de bredere dialoog over online content te ondersteunen, is in 2023 – onder neutraal voorzitterschap van ECP3 – een overlegplatform opgericht waarin publieke en private partijen uitdagingen en ontwikkelingen op het gebied online content moderatie uitwisselen. Verder ondersteunt het Ministerie van Justitie en Veiligheid het meldpunt Helpwanted van stichting Offlimits, om het voor burgers eenvoudiger te maken om hulp te zoeken en melding te doen van illegale content met als doel om dit verwijderd te krijgen. Offlimits onderhoudt goede contacten met platformen en heeft op 15 juli jl. de status van betrouwbare flagger toegewezen gekregen door de Autoriteit Consument en Markt (ACM). Hiermee is haar rol in het signaleren en melden van illegale inhoud geformaliseerd onder de DSA.
Wat is bekend omtrent de bewustwording van burgers omtrent ernst en consequenties – drempelverlagend voor werkelijk misbruik, normalisatie onder jonge kinderen e.d., zoals benoemd in het betreffende artikel – van het kijken naar kinderporno, al dan niet met gebruikmaking van AI? Hoe kan die bewustwording worden vergroot onder jong en oud? Bent u bereid hierover advies in te winnen bij op dit terrein deskundige (communicatie)experts?
Er zijn verschillende initiatieven die gericht zijn op concrete gedragsverandering, zoals het kijken van beeldmateriaal van seksueel misbruik van kinderen, al dan niet met gebruikmaking van AI. Uit gedragswetenschappelijk onderzoek, waaronder de zogenoemde intention-behavior gap en het WRR-rapport Weten is nog geen doen (2017),4 blijkt dat bewustwording slechts één aspect is voor gedragsverandering. Alleen bewustwording is daarmee vaak onvoldoende om daadwerkelijk gedrag te veranderen. Daarom is inzicht in de achterliggende drijfveren en motieven van de doelgroep cruciaal voor het ontwikkelen van effectieve interventies.
De verschillende initiatieven die al lopen richten zich daarom op meer dan bewustwording. Een belangrijk voorbeeld hiervan is de hulplijn Stop it Now van Stichting Offlimits, die ondersteuning biedt aan mensen die worstelen met dergelijk gedrag, of mensen in hun omgeving en zo bijdraagt aan het voorkomen van seksueel misbruik.
Eén manier om bewustwording te creëren is door publiekscampagnes. Het is daarbij belangrijk dat deze campagnes aansluiten bij gedragsinzichten, ze zijn immers uiteindelijk gericht op gedragsverandering. Het gedragsteam van het Ministerie van Algemene Zaken, Dienst Publiek en Communicatie (DPC) ondersteunt, de ontwikkeling van publiekscampagnes met de zogenoemde CASI-methodiek. Deze standaardaanpak helpt om campagnes te ontwikkelen en te toetsen vanuit gedragswetenschappelijk perspectief.
Bewustwording creëren middels publiekscampagnes moet met grote zorgvuldigheid worden bekeken, omdat publiekscampagnes mogelijke onbedoelde effecten teweeg kunnen brengen, zoals normalisering of zogenoemde «boemerangeffecten».5, 6, 7 In dit geval zou het mensen die niet eerder een interesse hebben gehad in seksuele beelden van kinderen, AI-gegeneerd dan wel echt materiaal, mogelijk juist aanzetten om er na een campagne naar op zoek te gaan.
Daarom kan bewustwording het meest effectief worden vergroot via gerichtere communicatiekanalen die aansluiten bij specifieke doelgroepen waarvan de gedragsverandering verwacht wordt, zoals onderwijs en online platforms voor jongeren, en via gespecialiseerde hulpverlening voor volwassenen. Deskundige communicatie-experts worden hierbij al betrokken, zodat bestaande initiatieven verder kunnen worden versterkt en beter kunnen aansluiten bij de doelgroep.
Welke mogelijkheden ziet u om via publiekscampagnes mensen ervan te doordringen dat ook achter het bekijken van namaakbeelden écht misbruikmateriaal van échte kinderen schuilt? Ziet u hierin meerwaarde om deze campagnes uit te breiden en zo ja, hoe?
Zoals toegelicht in het antwoord op de vorige vraag wordt in bestaande initiatieven al nadrukkelijk meegenomen dat ook achter namaakbeelden daadwerkelijk misbruik van kinderen kan schuilgaan. Gezien de risico’s van onbedoelde negatieve effecten, zoals de hierboven genoemde normalisering en «boemerang-effecten», zie ik op dit moment geen meerwaarde in het uitbreiden van publiekscampagnes over dit onderwerp.
Het bericht “Kabinet wil extra maatregelen tegen Israël en roept ambassadeur op matje” |
|
Eric van der Burg |
|
Caspar Veldkamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (NSC) |
|
Kan het kabinet bevestigen dat de inzet nog steeds een staakt-het-vuren is en vrijlating van de gijzelaars?1
Ja. De oorlog in de Gazastrook moet stoppen, er moet een staakt-het-vuren worden bereikt en alle gijzelaars moeten worden vrijgelaten door Hamas. Daar is de Nederlandse inzet op gericht.
Hoe uit zich deze inzet?
Het kabinet betreurt dat de onderhandelingen tussen Israël en Hamas zijn vastgelopen en roept de partijen op terug te keren naar de onderhandelingstafel. Het kabinet ziet dat Hamas forse (mede-)verantwoordelijkheid toekomt voor het uitblijven van het staakt-het-vuren. Daarom blijft Nederland voortrekker voor aanvullende EU-sancties tegen Hamas en Palestinian Islamic Jihad. Een onmiddellijk staakt-het-vuren is noodzakelijk voor het vrij krijgen van de gijzelaars die zijn ontvoerd door Hamas; voor het realiseren van de noodzakelijke hulp voor de noodlijdende bevolking van de Gazastrook en om tot een duurzame oplossing te komen, waarbij voor het kabinet de tweestatenoplossing het uitgangspunt is. Over de ontwikkelingen rond het staakt-het-vuren staat het kabinet in nauw contact met partners die een bemiddelende rol spelen in de onderhandelingen, waaronder Qatar, Egypte en de Verenigde Staten.
In mei jl. heeft Nederland de Hoge Vertegenwoordiger van de EU verzocht een evaluatie te starten van Israëls naleving van artikel 2 van het EU-Israël Associatieakkoord. Sindsdien zet Nederland zich ook via deze procedure in om de druk op Israël te verhogen met als doel een staakt-het-vuren te bereiken zodat ook alle gijzelaars worden vrijgelaten, de humanitaire blokkade van de Gazastrook volledig en onvoorwaardelijk op te heffen en geen verdere stappen te zetten die ons verder verwijderen van de tweestatenoplossing. Het kabinet blijft deze druk waar nodig opvoeren, onder meer door het zetten van nationale en Europese stappen zoals beschreven in de Kamerbrief van 28 juli jl.
Wat zijn momenteel de knelpunten wat betreft het toeleveren van hulp in Gaza? Welke rol spelen Israël, de Arabische landen en hulporganisaties hierin?
De humanitaire blokkade zorgt voor grote problemen bij de hulpverlening in de Gazastrook. Bovendien zijn er kwantitatieve en kwalitatieve beperkingen op de hulp die binnenkomt. Het tekort aan voedsel en andere essentiële goederen zorgt voor wanhopige menigtes, en leidt tot plunderingen van hulpgoederen. Het kabinet ziet deze situatie als het gevolg van de aanhoudende humanitaire blokkade, alsmede de aanhoudende restricties op invoer en distributie van humanitaire hulp. Deze situatie, vormt een belemmering voor de deugdelijke distributie van hulp. Mitigerende maatregelen, zoals meer gepantserde voertuigen en veiligheidsuitrusting voor hulporganisaties alsook toestemming voor het gebruik van alternatieve routes om menigtes en risico’s te vermijden, worden niet of nauwelijks genomen door Israël. De aanwezigheid van terroristische organisaties, zoals Hamas en daarnaast criminele bendes, vormt een extra complicatie voor de veilige, ordentelijke distributie van hulp. Daarnaast kampen hulporganisaties met veiligheidsuitdagingen en logistieke problemen door het aanhoudende oorlogsgeweld.
Deelt het kabinet dat alle actoren in het conflict er alles aan moeten doen om te zorgen dat de juiste hulp bij de juiste mensen in Gaza terecht komt? Is het kabinet bekend met meldingen dat terreurorganisatie Hamas een kwalijke rol speelt bij de distributie van hulpgoederen? Wat is de rol van de terreurorganisatie Hamas bij het tekort aan voedsel en andere hulp in Gaza?
Het kabinet deelt dat alle actoren in het conflict zich moeten inzetten om ervoor te zorgen dat humanitaire hulp effectief, veilig en ordentelijk wordt gedistribueerd. In de huidige chaotische situatie is dergelijke ordentelijke distributie uiterst complex. Daarnaast verrijkt Hamas zich met onder andere humanitaire hulp.
Hoe zorgt het kabinet ervoor dat het kritisch blijft kijken naar de rol van alle actoren in het conflict wat betreft het tekort aan hulpgoederen in Gaza?
Het kabinet monitort de situatie en het ernstig tekort aan hulpgoederen nauwgezet en blijft kritisch en alert ten aanzien van de rol van alle actoren in het conflict, waaronder zowel Israël als Hamas. Nederland maakt gebruik van diplomatieke kanalen en samenwerking met (internationale) partners, waaronder de VN, de Rode Kruis- en Rode Halve Maanbeweging en Dutch Relief Alliance, om informatie te verzamelen en te beoordelen over de distributie en belemmeringen van humanitaire hulp.
In welk geval zal worden geconcludeerd dat Israël onvoldoende heeft gedaan voor meer humanitaire hulp in Gaza? Hoe wordt dit bepaald?
Het kabinet vindt dat Israël de humanitaire blokkade van de Gazastrook volledig en onvoorwaardelijk moet opheffen. Het kabinet zag het akkoord tussen de EU en Israël over de toegang van humanitaire hulp als een stap in de goede richting, maar heeft hierbij aangegeven dat het zo snel mogelijk zou moeten worden geïmplementeerd en dat het cruciaal is dat Israël de met de EU gemaakte afspraken nakomt. Bovenal zal Israël meer stappen moeten zetten om de hulpverlening te faciliteren, zoals door het openen van alle grensovergangen en het wegnemen van belemmeringen voor distributie van hulp door professionele, gemandateerde hulporganisaties. De Europese Dienst voor Extern Optreden (EDEO) monitort de implementatie van het humanitaire akkoord onder andere via medewerkers van het Directoraat-Generaal voor Europese Civiele Bescherming en Humanitaire Hulp (ECHO) van de Commissie die ter plaatse in Israël aanwezig zijn, en op basis van rapportages van partnerorganisaties zoals het Bureau voor de Coördinatie van Humanitaire Aangelegenheden van de Verenigde Naties. Op 23 en 29 juli jl. rapporteerde EDEO en de Commissie over de voortgang van de implementatie van het akkoord. Hieruit werd geconcludeerd dat Israël de gemaakte afspraken onvoldoende nakomt.
Kan het kabinet een overzicht sturen van alle mogelijke maatregelen die momenteel worden overwogen, Europees en nationaal?
De door de Commissie opgestelde lijst met potentiële maatregelen is in vertrouwen gedeeld met de lidstaten. Delen daarvan zou het vertrouwen in Nederland en daarmee de Nederlandse diplomatieke slagkracht ondermijnen. Zoals aangekondigd in de Kamerbrief van 28 juli jl. heeft het kabinet besloten over te gaan tot nationale en Europese maatregelen.
Hoe reflecteert het kabinet op het telefoongesprek tussen Premier Schoof en President Herzog?
De Minister-President heeft tijdens het telefoongesprek met de Israëlische president Herzog de Nederlandse zorgen overgebracht en met klem benadrukt dat Nederland de regering-Netanyahu oproept een andere koers in te slaan. Minister-President Schoof heeft in het gesprek tevens benadrukt dat Nederland significante stappen, zowel in EU-verband als nationaal, zal voorstaan indien de situatie in de Gazastrook niet spoedig verbetert en de humanitaire afspraken tussen de EU en Israël niet geïmplementeerd worden. Inmiddels heeft het kabinet besloten maatregelen te nemen op nationaal en Europees vlak. De Minister-President heeft ook benadrukt dat de veiligheid van Israël en het lot van de gegijzelden topprioriteit blijven voor Nederland en dat Hamas een aanhoudend gevaar is en geen rol kan spelen in de toekomst van Gaza.
Hoe kijkt het kabinet naar het bericht van President Herzog op X als reactie op Premier Schoof?
President Herzog gaat over zijn eigen woorden.
Is het kabinet het eens dat Israël nog steeds als een belangrijke bondgenoot tegen terreur en het Iraanse regime moet worden gezien? Steunt het kabinet nog steeds Israël in zijn strijd om zijn bestaansrecht, terwijl het ook aandacht vraagt voor de humanitaire situatie in Gaza? Blijft het kabinet dit uitdragen op Europees niveau?
Ja. Nederland steunt het bestaansrecht en het recht op veiligheid van de staat Israël en verzet zich tegen de ontkenning en bedreiging hiervan, met name door Iran. Tegelijkertijd hecht het kabinet aan het internationaal recht en aan de bescherming van burgers in conflictgebieden.
Erkent het kabinet dat lange termijn vrede alleen mogelijk is als Hamas is uitgeschakeld?
Het kabinet koestert geen illusies over de intenties en het optreden van Hamas. Hamas is een terroristische organisatie die al jarenlang zijn eigen bevolking onderdrukt, mensenrechten schendt en door zijn gruwelijke daden van 7 oktober 2023 een spiraal van geweld ontketende. Hamas gebruikt Gazanen als menselijk schild en houdt momenteel nog altijd vijftig gegijzelden vast in de Gazastrook, van wie nog minstens twintig in leven zouden zijn. Het kabinet blijft onderstrepen dat Hamas onmiddellijk de gijzelaars moet vrijlaten en de wapens moet opgeven. Er is geen plaats voor Hamas in de toekomst van de Gazastrook. Het kabinet blijft dit benadrukken, ook in EU-verband.
Deelt het kabinet dat we moeten toewerken naar een tweestatenoplossing zonder Hamas?
Zie antwoord vraag 11.
Blijft het kabinet benadrukken op billateraal niveau en op Europese Unie (EU)-niveau dat het huidige conflict is gestart op 7 oktober door de barbaarse terreuraanval van Hamas?
Zie antwoord vraag 11.
Hoe kijkt het kabinet naar mogelijke desinformatie (door Hamas) in de oorlog in Gaza? Kan er spraken zijn van meer toegang voor onafhankelijke journalisten in Gaza?
Ondanks de gevaren, zijn er nog steeds onafhankelijke journalisten actief in de Gazastrook. Nederland roept Israël op om hen in veiligheid hun werk te laten uitvoeren en om internationale journalisten toegang te geven tot het gebied, ook met het oog op het tegengaan van mogelijke desinformatie van Hamas. Veilige toegang voor journalisten tot de Gazastrook is ook bij de ontbieding van de Israëlische ambassadeur op 29 juli aan de orde gesteld. Nederland blijft zich hiervoor ook publiekelijk uitspreken.
Deelt het kabinet dat, indien maatregelen tegen Israël genomen worden, nog steeds EU-maatregelen tegen Israël het meest effectief zijn?
Het heeft de voorkeur van het kabinet om zo veel mogelijk in Europees verband op te treden. Hiermee wordt namelijk een krachtig signaal afgegeven. Tegelijkertijd blijft, bij uitblijven van consensus in EU-verband, het noodzakelijk om druk te houden door stappen op nationaal niveau te zetten.
Op welke manier vindt er momenteel coördinatie plaats tussen de Verenigde Staten (VS) en de EU wat betreft de oorlog in Gaza?
Er vindt bilaterale contact plaats tussen de Verenigde Staten en de Europese Unie over de oorlog in de Gazastrook, op verschillende niveaus en locaties. Medewerkers van de EU-delegaties staan in regelmatig contact met functionarissen van het Amerikaanse Ministerie van Buitenlandse Zaken en de Nationale Veiligheidsraad, onder andere in Washington D.C. en Jeruzalem. Daarnaast zijn er ook contacten met Amerikaanse diplomaten die zijn gestationeerd bij de Amerikaanse missie bij de EU. Daarnaast vindt ook coördinatie plaats binnen het kader van de G7.
Zal het kabinet aansluiten bij de verklaring van Arabische en Europese landen dat Hamas oproept om zijn wapens in te leveren en te vertrekken uit Gaza?
Nederland was vertegenwoordigd bij de conferentie waarin deze verklaring is opgesteld. Nederland verwelkomt elementen uit de verklaring, waaronder de veroordeling van de terroristische aanvallen door Hamas van 7 oktober 2023, de oproep tot ontwapening van Hamas, en het belang van het beëindigen van de onrechtmatige bezetting van de Palestijnse Gebieden door Israël en de noodzaak tot verbetering van de humanitaire situatie in de Gazastrook. Nederland heeft een positieve grondhouding ten aanzien van het steunen van de verklaring. De verklaring maakt onderdeel uit van een groter outcome document. Het outcome document bestaat uit een politieke verklaring en een annex met mogelijke actiepunten. Nederland heeft tot 5 september om te bepalen of we deze verklaring kunnen steunen.
Kunnen deze vragen voor het debat over de oorlog in Gaza worden behandeld?
Ja.
De schriftelijke vragen van 18 april 2025 (2025Z07899) over Mohammed B. |
|
Geert Wilders (PVV), Emiel van Dijk (PVV) |
|
David van Weel (minister justitie en veiligheid, minister asiel en migratie) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de schriftelijke vragen die de PVV op 18 april 2025 heeft ingediend naar aanleiding van het bericht dat Mohammed B. weer op vrije voeten is en aanwezig was bij een sit-in?1
Ja, daar ben ik bekend mee.
Waarom heeft u deze vragen na 102 dagen nog steeds niet beantwoord?
De beantwoording van de Kamervragen is vertraagd doordat er afstemming nodig was met verschillende (keten)partners. Dit was noodzakelijk om tot een volledige beantwoording van de vragen te komen. De afstemming vergde meer tijd dan vooraf was ingeschat, waardoor de beantwoording later is verstuurd dan de gebruikelijke termijn.
Bent u bekend met de uitspraak van de rechter in de Jodenjacht-zaak, waarin Mohammed B. is veroordeeld en waarbij hij 19 dagen voorwaardelijk opgelegd heeft gekregen?2
Ja, ik ben bekend met deze uitspraak.
Deelt u de mening dat het openlijk verheerlijken van de terroristische organisatie Hamas met leuzen en een zichtbaar «Hamas-beweging»-embleem, het herhaaldelijk deelnemen aan illegale demonstraties en het aanvallen van de aanhoudingseenheid van de politie op 27 juli 2025 in Amsterdam wél degelijk strafbare feiten zijn, en dat hij dus per direct opgepakt dient te worden, vervolgd moet worden en onmiddellijk zijn voorwaardelijke straf moet uitzitten? Zo nee, waarom niet?3 4 5 6
Het is aan het Openbaar Ministerie om eventuele strafbare feiten te onderzoeken en te bepalen of verdachten worden vervolgd. Daarna is het aan de rechter om te oordelen over de zaak. In algemene zin is het kabinet voornemens om het openlijk betuigen van steun aan terroristische organisaties en het verheerlijken van terrorisme strafbaar te stellen, beide met een hoog strafmaximum. Het wetsvoorstel hiertoe is in openbare consultatie gegeven, die inmiddels is gesloten. Nadat de consultatieadviezen zijn verwerkt, zal het wetsvoorstel voor advies worden voorgelegd aan de Raad van State.
Wanneer stelt u paal en perk aan antisemitisch geweld en wordt deze Syriër met Palestijnse achtergrond het Nederlandse paspoort of verblijfstitel afgenomen en het land uitgezet?
In algemene zin veroordeelt het kabinet alle vormen van antisemitisme en antisemitisch geweld in de samenleving. Mede daarom heeft het kabinet de strategie bestrijding antisemitisme opgesteld, die op 22 november 2024 naar uw Kamer is verzonden.7 In de strategie wordt een breed pakket van maatregelen aangekondigd om antisemitisme te bestrijden op alle terreinen waar het zich voordoet. Op 4 juli jl. heeft uw Kamer een voortgangsbrief ontvangen over de stand van zaken van deze maatregelen.
Kunt u deze vragen en de vragen van 18 april 2025 zo spoedig mogelijk beantwoorden, en in elk geval vóór eind augustus?
De vragen zijn binnen de reguliere termijn beantwoord.
Een lijst met mogelijke sanctiemaatregelen tegen Israël |
|
Jan Paternotte (D66), Derk Boswijk (CDA), Kati Piri (PvdA) |
|
Dick Schoof (minister-president ) (INDEP), Caspar Veldkamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (NSC) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de inzage van interne stukken over mogelijke sanctiemaatregelen tegen Israël door De Telegraaf, d.d. 29 juli 2025?1
Ja.
Hebben deelnemers aan het spoedberaad van het kabinet op maandag 28 juli een lijst met beoogde maatregelen ontvangen?
Ja.
Klopt het dat er meerdere opties op tafel lagen voor hardere sanctiemaatregelen, waaronder op het gebied van wapenleveranties? Zo ja, wat is de reden dat het kabinet hier niet voor heeft gekozen?
Het kabinet laat zich breed adviseren over verschillende mogelijkheden. De uiteindelijke uitkomst van de beslissing om maatregelen in te stellen is gedeeld in de Kamerbrief van 28 juli jl.2 Het kabinet zal de opgestelde notitie voor het bewindspersonen overleg niet met de Kamer delen en beroept zich daarbij op de bescherming van de eenheid van kabinetsbeleid en de bescherming van diplomatieke belangen.
Waarom heeft het kabinet de maandelijkse rapportage over de uitvoer van militaire goederen na 31 maart 2025 niet meer geactualiseerd?
Het kabinet hanteert een grote mate van transparantie over de uit- en doorvoer van strategische goederen en loopt hiermee internationaal voorop. Het kabinet publiceert regelmatig kerngegevens over alle afgegeven vergunningen voor de uitvoer van militaire en dual-use goederen, evenals kerngegevens over de doorvoer van militaire goederen over Nederlands grondgebied.
Het streven is publicatie binnen twee maanden.
Door zware belasting bij exportcontrole bij Douane en het Ministerie van Buitenlandse Zaken als gevolg van de Ruslandsancties en de oorlog in de Gazastrook is de publicatie vertraagd. Het kabinet doet zijn uiterste best om de achterstanden in te lopen en inmiddels zijn de kerngegevens voor uitvoer van militaire goederen tot en met 31 mei 2025 gepubliceerd.3
Zijn er nu nog vergunningen geldig op basis waarvan doorvoer en uitvoer van militaire en dual-use goederen naar Israël mogelijk is? Zo ja, kunt u heel specifiek voor elke vergunning aangeven welke goederen en welke waarde het betreft?
Voor militaire goederen zijn er op dit moment zeven vergunningen geldig waarmee door- en uitvoer naar Israël mogelijk is. Het gaat hier om goederen als communicatiesystemen, technologie voor radarsystemen, delen voor onbemande voertuigen, elektronica voor vliegerhelmen, programmatuur voor observatiesystemen en delen voor geleide projectielen.
Voor de uitvoer van delen voor radarsystemen geldt dat dit radaronderdelen betreffen ten behoeve van het Iron Dome-luchtafweersysteem, waarmee inkomende dreigingen gedetecteerd en uitgeschakeld kunnen worden.
Met uitzondering van de delen voor radarsystemen ten bate van het Iron Dome-luchtafweersysteem, conform de motie Kahraman4, geldt dat er bij alle geldige vergunningen sprake is van (tijdelijke) uitvoer ten behoeve van verdere productontwikkeling of reparatie- en/of onderhoudsdoeleinden in Israël waarbij er geen sprake is van eindgebruik in Israël.
Voor de verleende dual-use vergunningen tot en met juni 2025, inclusief informatie over de geldigheid, omschrijving en waarde ervan, verwijst het kabinet naar het document «Rapportage uitvoer dual-use goederen geactualiseerd tot en met juni 20255». In de periode 1 juli 2025 tot 1 augustus 2025 zijn na zorgvuldige toetsing aan de Europese exportcontrolekaders vijf dual-use vergunningen aan civiele bedrijven in Israël verleend.
De verleende vergunningen zijn uitsluitend voor transacties met medisch of civiel eindgebruik. In geen van deze gevallen is sprake van eindgebruik door de Israëlische krijgsmacht of andere eindgebruikers met een geweldsmandaat. In één geval betrof het de definitieve uitvoer van meetsystemen ter waarde van circa 31 miljoen euro. Eenmaal betrof het de definitieve uitvoer van technologie voor infraroodcamera’s ter waarde van circa 25 duizend euro. Tweemaal betrof het de definitieve uitvoer van gestuurde vonkbruggen ter waarde van circa 16 duizend, respectievelijk circa 19 duizend euro. De laatste vergunning betrof de tijdelijke uitvoer van traagheidsnavigatiesystemen ter waarde van circa 24 miljoen euro. De verleende vergunningen hebben een geldigheid van één jaar.
Kunt u vóór het aanstaande commissiedebat over Gaza de maandelijkse rapportage actualiseren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Klopt het dat een nationale boycot voor producten uit illegale nederzettingen op de lijst stond? Zo ja, waarom is hier niet voor gekozen?
Zie antwoord vraag 3.
Waarom heeft het kabinet er niet voor gekozen om met een nationale boycot voor te sorteren op het scenario dat er onvoldoende steun voor een Europese boycot is?
Zoals is vermeld in de Kamerbrief van 28 juli jl. heeft het kabinet besloten in samenwerking met gelijkgestemde partners zich in te spannen voor handelspolitieke maatregelen ten aanzien van goederenimport uit de door illegale nederzettingen, conform de motie van Campen en Boswijk.6 Als lidstaat van de Europese Unie is Nederland onderdeel van de interne markt, waarin vrij verkeer van goederen geldt. Een eventuele maatregel gericht op het weren van producten uit illegale nederzettingen is effectiever als deze op niveau van de Unie wordt genomen, ook met oog op de eventuele handhaving van een dergelijke maatregel.
Bent u bereid om de lijst, op basis van artikel 68 van de Grondwet, vóór het commissiedebat met de Tweede Kamer te delen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u deze vragen elk afzonderlijk en vóór het commissiedebat beantwoorden?
De vragen zijn zoveel mogelijk separaat beantwoord en voor het debat verstuurd.
Het bericht dat een Joods echtpaar met jonge kinderen in de omgeving van Arnhem is afgeperst door een crimineel die eerder optrad als kroongetuige in moordzaken |
|
Geert Wilders (PVV), Emiel van Dijk (PVV) |
|
David van Weel (minister justitie en veiligheid, minister asiel en migratie) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Oud-kroongetuige perst Joods gezin af: «Betalen of mannen uit shishalounge doen jullie wat aan»»?1
Ja.
Deelt de u de mening dat deze antisemitische daders, zowel de crimineel die het gezin heeft afgeperst en bedreigd, als de mannen die van plan waren het Joodse gezin met bommen te bestoken, onmiddellijk opgepakt, vervolgd en voor jaren opgesloten moeten worden en indien er sprake is van een dubbele nationaliteit, ook de Nederlandse nationaliteit dienen te verliezen? Zo nee, waarom niet?
Het is niet aan mij als Minister om in individuele zaken te treden.
Heeft u al contact gehad met de slachtoffers van het zoveelste voorval van Jodenhaat?
Het kabinet staat in goed contact met de Joodse gemeenschap, onder andere over het toenemende antisemitisme.
Tijdens uw ministerschap zien we in Nederland een enorm grote toename van antisemitisme en antisemitisch gemotiveerd bedreigingen, geweld en aanslagen; waar blijft uw concrete aanpak van dit gigantische probleem?
Ik deel de zorgen over antisemitisme. Daarvoor kan en mag geen plaats zijn in Nederland. Het kabinet heeft daarom op 22 november vorig jaar de Strategie Bestrijding Antisemitisme 2024–2030 aan uw Kamer gestuurd en is, in nauwe samenwerking met de Nationaal Coördinator Antisemitismebestrijding (NCAB), gestart met de uitvoering hiervan. Deze inspanning komt deels bovenop de al bestaande inspanningen die vanuit het Rijk en gemeenten worden gedaan als het gaat om veiligheid in het publieke domein en maatregelen ter bestrijding van antisemitisme, discriminatie en racisme.
Hoeveel paspoorten heeft u tijdens uw termijn laten afpakken van daders van antisemitisch geweld?
De door u gevraagde cijfers zijn niet te genereren uit het datawarehouse (Metis) van de IND, maar voor zover na te gaan heeft dit niet plaatsgevonden. De Staatssecretaris van JenV kan krachtens artikel 14 lid 2 van de Rijkswet op het Nederlanderschap alleen het Nederlanderschap intrekken van de persoon die onherroepelijk is veroordeeld voor een gelimiteerd aantal misdrijven. De misdrijven waar het om gaat, zijn genoemd in dat artikel.
Bent u het eens met de stelling dat het voornoemde incident de betreffende crimineel totaal ongeloofwaardig maakt als kroongetuige in meerdere moordzaken, zo nee waarom niet?
Zoals bij het antwoord op vraag 2 reeds aangegeven, ga ik niet in op individuele strafzaken.
In het algemeen kan ik opmerken dat kroongetuigen verdachten of veroordeelden zijn die bereid zijn een getuigenverklaring af te leggen in de strafzaak tegen een andere verdachte in ruil voor de toezegging dat bij de vervolging in hun eigen strafzaak strafvermindering zal worden gevorderd of dat bij een verzoek om gratie een positief advies tot strafvermindering zal worden uitgebracht. Het Openbaar Ministerie meldt de rechter-commissaris dat men voornemens is een afspraak met een getuige te maken. De rechter-commissaris toetst vervolgens de rechtmatigheid (Wetboek van Strafvordering 226g en 226h). De rechter beoordeelt de geloofwaardigheid door de verklaringen te toetsen aan bewijs en andere omstandigheden, en kan een deskundige inschakelen om de psychische geschiktheid te beoordelen. De beoordeling van de geloofwaardigheid van kroongetuigen is dus aan de rechter, en niet aan mij.
Deelt het kabinet dat, gegeven de hoge leeftijd en kwetsbaarheid van mogelijke rechthebbenden, het zaak is voortvarend uitvoering te geven aan de wens van de Kamer om de regeling voor Indische slachtoffers lokaal bekend te maken en claims af te handelen?
Ja. Het kabinet is van mening dat het belangrijk is om snel uitvoering te geven aan het verzoek van de Kamer om de regeling voor Indonesische slachtoffers lokaal bekend te maken en de claims af te handelen.
Kunt u toelichten welke acties het kabinet precies heeft ondernomen in de twee jaren sinds het aannemen van de motie-Sjoerdsma c.s. (Kamerstuk 26 049, nr. 101), en specifiek toelichten waarom sindsdien nog geen (delen van) de namenlijst met slachtoffers van het Nederlands Insituut voor Militaire Historie (NIMH) lokaal bekend zijn gemaakt?
Sinds het aannemen van bovengenoemde motie, waarin het kabinet is verzocht dit gegevensoverzicht «proactief lokaal bekend te stellen [...] binnen de juridische kaders zoals de privacywetgeving», heeft het kabinet verschillende acties ondernomen. In de uitvoering van de motie zet het kabinet in op een persoonlijke en lokale aanpak.
Zoals eerder ook is aangegeven in de Kamerbrief inzake uitvoering motie-Sjoerdsma c.s. over o.a. het gegevensoverzicht van het NIMH d.d. 17 juni 2025 (uw referentie: 26 049, nr. 101/2025D16328), is in de geest van de motie door het Ministerie van Buitenlandse Zaken in 2024 een financiële bijdrage verstrekt aan een Indonesische stichting die als doel heeft de schadevergoedingsregeling onder nabestaanden breder bekend te stellen en, voor zover door betrokkenen gewenst, hen te ondersteunen bij het indienen van een schadeclaim. Met behulp van deze bijdrage heeft de stichting verschillende plekken in Indonesië bezocht waar mogelijke nabestaanden zich bevinden. Dit heeft geleid tot een stijging in het aantal claims dat met tussenkomst van de stichting is ingediend. Ook in 2025 zal een bijdrage aan de stichting worden verstrekt. De Nederlandse ambassade in Jakarta onderhoudt goed en regelmatig contact met de stichting. De Nederlandse ambassadeur in Indonesië heeft in 2024 in Zuid-Sulawesi nabestaanden bezocht die onder de regeling een claim hebben ingediend.
Dat er sinds het aannemen van de motie nog geen (delen van) het gegevensoverzicht van het Nederlands Instituut voor Militaire Historie lokaal bekend zijn gemaakt, heeft te maken met het feit dat het overzicht bijzondere persoonsgegevens bevat in de zin van de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG). Dit betreft informatie over mogelijke slachtoffers van standrechtelijke executies en mogelijke slachtoffers van martelingen en verkrachtingen. Aan het verwerken van dergelijke informatie zijn op grond van de AVG strenge voorwaarden verbonden. In geval sprake is van het delen van informatie aan een organisatie buiten de Europese Unie moeten er privacy-assessments worden uitgevoerd en moeten partijen privacy-afspraken in contracten vastleggen. Dit zijn zorgvuldige en langdurige processen.
Het kabinet heeft de landsadvocaat gevraagd te adviseren over de privacy- en archiefrechtelijke aspecten van verdere openbaarmaking van het gegevensoverzicht en/of onderdelen daarvan. Dit advies is in januari 2024 ontvangen. Op basis van dit advies is in het voorjaar van 2024 een Data Transfer Impact Assessment (DTIA) uitgevoerd. De DTIA is aan de Functionarissen Gegevensbescherming (FG’s) van respectievelijk de Ministeries van Defensie en Buitenlandse Zaken voorgelegd.
De FG’s adviseerden een aantal maatregelen waaraan de afgelopen periode is gewerkt, zoals het uitvoeren van een Data Protection Impact Assessment (DPIA)1, het opstellen van afspraken tussen het Ministerie van Defensie en het Ministerie van Buitenlandse Zaken over de verschillende verantwoordelijkheden en rollen in het proces, en het opstellen van zogeheten Standard Contractual Clauses.
De bovengenoemde documenten zijn opnieuw voor advies voorgelegd aan de betrokken FG’s. Dit advies wordt na de zomer verwacht. Eventuele verdere maatregelen die door de FG’s worden geadviseerd zullen met urgentie worden opgevolgd.
Het kabinet vindt het vervelend dat het doorlopen van alle benodigde stappen volgens de AVG veel tijd in beslag heeft genomen, ook gezien de hoge leeftijd van de personen die een claim zouden kunnen indienen. Het kabinet zet zich in voor een zo spoedig mogelijke afronding van de laatste stappen in dit proces.
Naar verwachting kan het gegevensoverzicht dit najaar worden gedeeld met de Indonesische stichting.
Waarom heeft het kabinet er niet voor gekozen om voorlopige of tussentijdse stappen te nemen richting slachtoffers en nabestaanden?
Zie antwoord vraag 2.
Wanneer verwacht u nu dat de eerste concrete acties, zoals het daadwerkelijk delen van de namenlijst met de Indonesische stichting en het benaderen van nabestaanden, gaan plaatsvinden?
Zie antwoord vraag 2.
Herinnert u zich dat u op 29 december 2023 de Kamer meldde dat het kabinet een advies had gevraagd aan de landsadvocaat over het lokaal beschikbaar stellen van de namenlijst? Kunt u aangeven of en wanneer het advies van de landsadvocaat is ontvangen?
Zie antwoord vraag 2.
Waarom is nog niet begonnen met de namenlijst proactief te gebruiken, terwijl u wel aangeeft dat dit onderdeel zou uitmaken van de uitvoering van te motie? Wanneer wordt dit alsnog opgepakt?
Om de namenlijst proactief te kunnen gebruiken moeten verschillende privacy gerelateerde stappen worden gezet en maatregelen worden genomen zoals geschetst in het antwoord op vraag 2, 3, 4 en 5.
Kunt u bevestigen of op de namenlijst ook slachtoffers uit kampongs in andere delen van Indonesië (naast Zuid-Sulawesi en Rawagede) voorkomen?
Ja, het gegevensoverzicht bevat ook gegevens van mogelijke slachtoffers uit andere delen van Indonesië.
Is onderzocht of er ook slachtoffers in andere regio’s of op andere lijsten staan die in dit proces moeten worden meegenomen?
De stichting heeft zich bij haar activiteiten in eerste instantie gericht op een beperkt aantal delen van Indonesië. De stichting zou zich ook op andere gebieden in Indonesië kunnen richten. Dit zal worden betrokken in de gesprekken met de stichting over de vervolgstappen zoals genoemd in het antwoord op vraag 4.
Ziet u kansen om de Indonesische autoriteiten meer te gaan betrekken bij de Nederlandse inzet om zo de afhandeling te versoepelen? Welke mogelijkheden worden hiervoor benut?
Het kabinet geeft voorkeur aan een persoonlijke en lokale aanpak boven brede publicatie van het gegevensoverzicht of het betrekken van de Indonesische autoriteiten, zodat rekening wordt gehouden met de via digitale middelen beperkte bereikbaarheid van de (hoog)bejaarde doelgroep, en de verwachting dat dit voor de nabestaanden een emotioneel beladen onderwerp is.
Hoe beoordeelt u de constatering dat tot op heden nog geen claims over marteling of verkrachting zijn ingediend, ondanks dat het kabinet heeft aangegeven deze in behandeling te zullen nemen? Ziet u drempels voor betrokkenen om dergelijke claims in te dienen, en zo ja, welke?
Het is juist dat er tot op heden geen claims over marteling of verkrachting zijn ingediend.
Waarom deze claims tot op heden niet zijn ingediend is onduidelijk. Hierbij zou een rol kunnen spelen dat de nog levende slachtoffers inmiddels op hoge leeftijd zijn. Ook schaamte zou een rol kunnen spelen.
Het kabinet benadrukt nogmaals dat als een claim over marteling of verkrachting wordt ingediend deze wordt behandeld en beoordeeld met inachtneming van de eerdere rechterlijke uitspraken en met het uitgangspunt dat het belangrijk is dat aan alle slachtoffers recht moet worden gedaan.
De vervolging van Eternit door het Openbaar Ministerie |
|
Bart van Kent (SP) |
|
Eddy van Hijum (minister sociale zaken en werkgelegenheid, minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Thierry Aartsen |
|
|
|
|
Wat is uw reactie op het bericht dat het Openbaar Ministerie Eternit vervolgt wegens doodslag?1
Er is kennisgenomen van het bericht dat het Openbaar Ministerie Eternit strafrechtelijk vervolgt. Het is aan de rechter om in deze zaak te oordelen. Voor nabestaanden van asbestslachtoffers kan een dergelijke procedure bijdragen aan erkenning van hun leed.
Deelt u de mening dat het belangrijk is dat het bedrijf Eternit en zijn leidinggevenden strafrechtelijk vervolgd worden, zodat het leed van de nabestaanden van de talrijke asbestslachtoffers eindelijk erkenning krijgt?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de opvatting van het Comité Asbestslachtoffers dat het al 25 jaar door de overheid gefinancierde Instituut Asbestslachtoffers (IAS) structureel faalt, gezien het feit dat van de ongeveer 550 mesothelioomslachtoffers per jaar slechts circa 15 procent daadwerkelijk een schadevergoeding van de werkgever ontvangt, terwijl het overgrote deel van de slachtoffers genoegen moet nemen met een karige tegemoetkoming van de overheid?
Nee, de opvatting van het Comité Asbestslachtoffers (CAS) wordt niet gedeeld. Integendeel, het IAS levert een waardevolle bijdrage aan de erkenning en ondersteuning van asbestslachtoffers en het verminderen van de juridische lijdensweg van deze slachtoffers.
Wanneer mensen ernstig ziek worden na in contact te zijn geweest met asbest (al of niet op het werk), dan heeft dat grote gevolgen voor zowel het slachtoffer zelf als voor de nabestaanden. De rijksoverheid heeft het leed van deze mensen willen erkennen door het instellen van de Regeling TAS (voor werknemers) en de Regeling TNS (niet-werknemers). Op grond van een van deze regelingen krijgt het asbestslachtoffer of de nabestaanden een eenmalige financiële tegemoetkoming van ruim € 25.600. Het IAS speelt hierin een uiterst belangrijke rol.
In de afgelopen 25 jaar hebben zich meer dan 13.500 asbestslachtoffers met maligne mesothelioom of asbestose bij het IAS gemeld. Aan ruim 9.500 van hen is een financiële tegemoetkoming (TAS of TNS) uitgekeerd. Ruim 3.500 slachtoffers, die ziek zijn geworden tijdens het werk in loondienst, hebben door bemiddeling van het IAS een schadevergoeding van de (ex)werkgever of diens verzekeraar ontvangen. Zo hebben bijvoorbeeld in 2024 362 mensen met mesothelioom zich bij het IAS gemeld, waarvan de blootstelling door het werk is veroorzaakt. Bij 120 personen is bemiddeling voor een schadevergoeding niet mogelijk omdat de werkgever niet meer bestaat. Bij 242 mensen heeft het IAS een bemiddeling gestart. Dit heeft voor 84 mensen (33%) tot een schadevergoeding geleid (IAS jaarverslag 2024). Het IAS geeft overigens wel aan dat het aantal geslaagde bemiddelingen onder druk staat. Dit komt door een complex van factoren, waarbij de lange tijd tussen blootstelling en het openbaren van de ziekte van grote invloed is. Het IAS neemt op dit moment initiatieven om het aantal geslaagde bemiddelingen op peil te houden. Daarnaast onderzoekt het IAS de mogelijkheden om het bereik (nu ongeveer 85% van de asbestslachtoffers) te verhogen.
Ook uit de jaarlijkse klanttevredenheids- of belevingsonderzoeken die het IAS onder de asbestslachtoffers en hun families/nabestaanden uitvoert, blijkt dat de overgrote meerderheid van hen positief is over de uitvoering en bejegening door het IAS.
Bent u, gelet op dit slechte resultaat van het IAS, bereid om als verantwoordelijke overheid te komen tot een wettelijk asbestfonds, dat voorziet in een volledige schadevergoeding voor alle asbestslachtoffers?
Zoals in het antwoord op vraag 3 aangeven, is er geen sprake van een slecht resultaat van het IAS. Er is dan ook geen aanleiding alsnog een wettelijk asbestfonds in te stellen.
Hoe beoordeelt u de tijdslijn geschetst door dagblad Trouw, waarin duidelijk wordt gemaakt dat het asbestbedrijf Eternit jarenlang met succes gelobbyd heeft bij de overheid, waardoor het enorme risico van de blootstelling aan asbest decennialang werd genegeerd en onderschat?2
De tijdslijn in Trouw is een journalistieke reconstructie die deels samenvalt met feiten die ook in openbare bronnen en gerechtelijke procedures zijn beschreven. Het is echter aan de rechter om te oordelen over de juistheid van alle daarin genoemde gebeurtenissen en over eventuele verantwoordelijkheden.
Wat vaststaat, is dat asbest zeer schadelijk kan zijn voor de gezondheid en dat het beleid in de afgelopen decennia ingrijpend is aangescherpt, met als resultaat het verbod op het gebruik van asbest in 1993. Als overheid blijven wij alert op signalen over gevaarlijke stoffen, en handelen wij waar nodig tijdig en onafhankelijk, zodat de volksgezondheid en veiligheid van burgers voorop blijven staan.
Bent u, gelet op het feit dat er in ons land inmiddels in totaal al bijna 20.000 mesothelioomslachtoffers zijn gevallen en het jaarlijkse aantal slachtoffers op circa 550 ligt, bereid de wijziging van de Wet Milieubeheer uit 2016, die het gebruik van asbest en asbesthoudende producten met ingang van 1 januari 2024 wilde verbieden, maar op 4 januari 2019 door de Eerste Kamer is verworpen, zo spoedig mogelijk opnieuw in te dienen?
Uit RIVM-onderzoek (2017) blijkt dat het merendeel van deze gevallen is terug te voeren op blootstelling aan asbest op of via het werk, veelal tientallen jaren geleden.3 Tegen deze achtergrond is het belangrijk om op te merken dat een verbod op asbest(daken) per 2024, zoals voorgesteld in de wijziging van de Wet milieubeheer, naar verwachting slechts beperkt invloed zou hebben op het aantal nieuwe gevallen van mesothelioom. De gezondheidswinst van een dergelijk verbod zou met name op de lange termijn liggen.
Het bedoelde wetsvoorstel bood een grondslag om bij algemene maatregel van bestuur regels te stellen over het gebruik van asbest of asbesthoudende producten. Het beleidsdoel van het wetsvoorstel was concreet gericht op een verbod op asbestdaken per 1 januari 2024.
Het wetsvoorstel werd op 4 juni 2019 door de Eerste Kamer verworpen.
Gezien het feit dat er in de Eerste Kamer geen meerderheid was voor het ontwerpverbod is destijds gekozen voor een uitgebreide en doelgroep-specifieke communicatiestrategie om de bestaande aanpak van asbestdaken verder te ondersteunen. Uw Kamer is hierover al eerder geïnformeerd.4 Met deze communicatiestrategie wordt samen met provincies en gemeenten gewerkt aan de vrijwillige sanering van asbestdaken. Dit wordt verder ondersteund met het asbestleenfonds. Hiermee is gekozen voor maatwerk en specifieke ondersteuning, in plaats van een algemeen verbod.
Daarnaast geldt binnen de Europese Unie een verbod op het vervaardigen, in de handel brengen en gebruiken van asbest en asbesthoudende producten op grond van de REACH-verordening.5 Hierbij geldt een uitzondering voor het blijven gebruiken van voorwerpen die voor 1 januari 2005 in gebruik waren. Dit verbod is sinds 2005 van kracht en biedt een breed juridisch kader voor het reguleren van asbest op Europees niveau.
Gezien deze bestaande (internationale) regelgeving en de ingezette nationale aanpak is er op dit moment geen aanleiding om het ontwerpasbestverbod opnieuw in te dienen.
Het aangevraagde CAVV-advies inzake de verplichting van het voorkomen van genocide |
|
Sarah Dobbe |
|
Caspar Veldkamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (NSC) |
|
Heeft u het advies van de Commissie van advies inzake volkenrechtelijke vraagstukken (CAVV) inzake de verplichting van het voorkomen van genocide, waarvan u verzocht heeft het voor 30 juni 2025 te ontvangen, inmiddels gekregen?
Ja, het kabinet heeft het advies van de Commissie van advies inzake volkenrechtelijke vraagstukken (CAVV) over de verplichting van derde staten om genocide te voorkomen op 4 augustus jl. ontvangen. Het kabinet laat dit advies nu zorgvuldig door zijn juristen bestuderen en komt zo snel als dat redelijkerwijs kan met zijn reactie daarop.
Indien u het heeft ontvangen, zou u dit advies binnen twee weken na het stellen van deze vragen aan de Kamer willen doen toekomen? Zo nee, waarom niet?
De CAVV heeft dit advies uit eigen beweging opgesteld en zelf openbaar gemaakt. Het kabinet stuurt dit CAVV advies tezamen met een kabinetsreactie aan de Kamer.
Klachten tegen kritische rechters binnen de jeugdsector |
|
Faith Bruyning (NSC) |
|
Struycken , Nicki Pouw-Verweij (BBB) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de Kamervragen van het lid Bruyning (Nieuw Sociaal Contract onder nummer 2025Z14673 ingezonden op 14 juli 2025?1 Zou u deze onderstaande vragen aanvullend aan deze eerdere vragen en gelijktijdig willen beantwoorden?
Ja
Bent u bekend met het artikel in het Dagblad van het Noorden van 15 juli 2025 van de journalisten Erik Bloem en Bas van Sluis waarin wordt beschreven dat Jeugdbescherming Noord (JBN) een klacht heeft ingediend tegen een kinderrechter en tweemaal in gesprek is gegaan met het bestuur van de Rechtbank Noord-Nederland?2
Ja
Is in de zaak waarover gepubliceerd is door het Dagblad van het Noorden de klachtenregeling Rechtbank Noord Nederland3, zoals gepubliceerd in de Staatscourant van 27 januari 2025, volledig, tijdig en correct gevolgd? Zo nee, waarom niet?
Het is aan de rechtbank zelf om een oordeel te geven over de klachtenregeling Rechtbank Noord Nederland.
Wat is uw oordeel over het feit dat een Gecertificeerde Instelling (GI) als JBN gesprekken eist met het gerechtsbestuur vanwege onvrede over rechterlijke uitspraken? Past dit binnen het karakter van een onafhankelijke rechtspraak? En had JBN niet de normale procesgang moeten volgen door het indienen van een hoger beroep bij het Gerechtshof?
Van eisen is geen sprake. Er heeft een gesprek plaatsgevonden tussen een bestuurslid van de Rechtbank Noord-Nederland en de bestuurder van Jeugdbescherming Noord, in aanwezigheid van een vertegenwoordiger van de advocatuur. Dit gesprek was bedoeld als kennismaking en om de situatie binnen Jeugdbescherming Noord toe te lichten. Daarnaast heeft Jeugdbescherming Noord gebruik gemaakt van de formele klachtenregeling van de rechtbank. Dit betrof een klacht over de wijze van bejegening richting medewerkers van Jeugdbescherming Noord. Naar aanleiding daarvan heeft nog een gesprek plaatsgevonden met de president van de rechtbank en de klachtenfunctionaris. Dit gesprek heeft ertoe geleid dat de klacht is ingetrokken. De gesprekken hadden geen betrekking op de inhoudelijke beoordeling van zaken, daar staat het hoger beroep voor open.
Klopt het dat één van deze gesprekken pas is bevestigd nadat journalisten van het Dagblad van het Noorden hier navraag naar deden? Acht u deze gang van zaken transparant en in lijn met democratische controle op de rechtspraak?
De rechtspraak is onafhankelijk. De gerechten bepalen zelf met wie zij gesprekken voeren. In het belang van transparantie wordt bij dergelijke gesprekken, indien passend, een vertegenwoordiger van de advocatuur uitgenodigd. Dat is ook hier gebeurd.
Bent u het ermee eens dat het zorgelijk is dat de Rechtbank Noord-Nederland JBN uitnodigt terwijl andere procespartijen dit voorrecht niet hebben?
De rechtbank geeft aan vaker overleg te voeren met externe organisaties, net als andere gerechten. Gerechten hebben dit recht en het is niet aan mij om hierover te oordelen. Rechtbank Noord-Nederland en JBN hebben aangegeven dat het gesprek op 2 juni jl. ging om een kennismakingsgesprek met de nieuwe bestuurder van JBN. Het gesprek op 20 juni heeft plaatsgevonden naar aanleiding van de klacht die JBN heeft ingediend over de wijze van bejegening richting medewerkers van JBN. JBN heeft deze klacht ingediend conform de klachtenregeling. Het horen van een klager kan een onderdeel zijn van de klachtprocedure.
Wat is uw reactie op het feit dat JBN intern op intranet een klacht tegen een specifieke rechter heeft geplaatst? Acht u dit handelen in lijn met professioneel en zorgvuldig bestuursbeleid? Wordt hiermee niet bewust het risico genomen dat het gezag van de betreffende rechter(s) wordt ondermijnd?
Ik ga niet over de interne organisatie van een GI en heb daarom ook geen oordeel over wat een GI wel of niet intern plaatst op intranet.
Deelt u de zorg dat wanneer bestuurders van een gecertificeerde instelling zich publiekelijk of intern expliciet afzetten tegen de rechtspraak – zoals in het geval van JBN – dit een signaalfunctie heeft richting jeugdbeschermers, waardoor het risico ontstaat dat rechterlijke uitspraken genegeerd of onvoldoende serieus genomen worden? Hoe voorkomt u dat ouders en kinderen, die gelijk krijgen van een rechter, desondanks in de praktijk worden geconfronteerd met onwil of passief verzet van uitvoerende professionals? Acht u het reëel dat dit ertoe kan leiden dat jeugdbeschermers opdrachten of beschikkingen van rechters bewust niet (meer) uitvoeren, omdat zij zich gesterkt voelen door het bestuurlijke standpunt?
Een gecertificeerde instelling kan, net als andere procespartijen, een klacht indienen, zolang deze niet gaat over de inhoud van de uitspraak. Indien het gaat om de wijze van bejegening richting de medewerkers staat het een partij dus vrij om hierover een klacht in te dienen volgens de klachtenregeling van de rechtbank.
GI’s moeten altijd uitvoering geven aan rechterlijke uitspraken, ook als de GI het niet eens is met de uitspraak. Indien de GI het niet eens is met de uitspraak van een rechter kan zij daartoe in hoger beroep.
Hoe beoordeelt u het risico dat medewerkers van JBN hierdoor worden aangemoedigd om rechters tijdens zittingen uit te dagen of provoceren om zo klachten te kunnen onderbouwen?
Zie antwoord vraag 8.
Vindt u dat deze gang van zaken duidt op een zorgelijke bestuurscultuur binnen JBN? Acht u deze instelling, mede op basis hiervan, nog geschikt om kinderbeschermingsmaatregelen aan de rechter voor te leggen en vervolgens uit te voeren?
Met betrekking tot het functioneren en de kwaliteit van een jeugdbeschermingsorganisatie is bij wet een aantal waarborgen geregeld; met een certificering moeten ze voldoen aan vastgestelde, strenge kwaliteitseisen wat betreft processen en werkwijzen van de instellingen. De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) houdt toezicht op de kwaliteit. De inspecties hebben een verdiepend toezicht uitgevoerd naar de kwaliteit van de taakuitvoering van jeugdbescherming en jeugdreclassering bij JBN.4 Zij hebben naar aanleiding van de uitkomsten verscherpt toezicht ingesteld bij JBN. De inspecties hebben in dit toezicht ook gekeken naar de bestuurlijke verantwoordelijkheid voor de kwaliteit en tijdigheid van de uitvoering. JBN heeft tot medio januari 2026 de tijd om de noodzakelijke verbeteringen door te voeren.
Daarnaast moet de GI voldoen aan het certificeringskader jeugdbescherming en jeugdreclassering. Het Keurmerkinstituut – als onafhankelijke certificeringsinstelling – is verantwoordelijk voor de toetsing van gecertificeerde instellingen op basis van de normen uit het certificeringskader. Het KMI heeft in december jl. een overbruggingscertificaat afgegeven aan JBN. Hiermee heeft JBN 9 maanden de tijd (met een mogelijke verlenging van 3 maanden) om verbeteringen door te voeren. Als het KMI hierna voldoende vertrouwen heeft in JBN, ontvangen zij wederom een regulier certificaat.
Daarnaast is de Raad van Toezicht van de GI verantwoordelijk voor het toezicht op het beleid en de algemene gang van zaken van een GI.
Wordt binnen de procedure van certificering van GI's getoetst of de instelling een rechtsstatelijk verantwoorde houding heeft ten opzichte van de rechterlijke macht? Zo nee, bent u bereid deze toets met de grootst mogelijke spoed toe te voegen?
Nee en ik ben ook niet van plan om dit toe te voegen aan het normenkader JB en JR. In dit normenkader staan eisen waaraan GI’s moeten voldoen om een certificaat te krijgen. Dit normenkader is bedoeld om landelijke kwaliteitsnormen vast te stellen voor de uitvoering van kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering.
Wat zegt dit incident over de feitelijke machtsverhoudingen in de jeugdzorg? Begrijpt u dat dit voorbeeld het beeld bij ouders, kinderen en advocaten oproept dat GI’s – in tegenstelling tot ouders, kinderen en advocaten – direct bestuurlijk kunnen interveniëren bij rechtbanken? Wat vindt u hiervan? Moet dit beeld niet direct publiekelijk worden rechtgezet door bijvoorbeeld publiekelijk uit te spreken dat dit niet passend is bij de taakvervulling van een GI?
In de eerste plaats staat het elke organisatie vrij om een gesprek met een rechtbank aan te vragen of een klacht in te dienen. Dit geldt ook voor GI’s. Er heeft een kennismakingsgesprek plaatsgevonden waarbij een vertegenwoordiger van de advocatuur aanwezig was. Daarnaast is een gesprek naar aanleiding van een klacht over de bejegening richting medewerkers van JBN. Het horen van de klacht is onderdeel van de klachtenprocedure.
JBN heeft aangegeven dat de gesprekken geen betrekking hadden op de inhoudelijke beoordeling van zaken. Ook de Rechtbank Noord-Nederland heeft aangegeven dat het gesprek niet ging over individuele zaken. Het is aan JBN en de rechtbank zelf om, indien een ander beeld is ontstaan, hierop te reageren. Dat is niet aan mij.
Deelt u de opvatting dat dit incident de noodzaak onderstreept om het ketenpartnerschap structureel te herzien, waarbij GI’s geen toegang meer hebben tot gerechtsbesturen voor klachten over individuele rechters?
Zie antwoord vraag 12.
Acht u het wenselijk dat de rechterlijke macht gesprekken voert met uitvoerende instellingen als JBN over de inhoud van uitspraken, zonder dat daarbij wederhoor of openbaarheid is gewaarborgd?
Zie antwoord vraag 12.
Hoe ziet u de rol van het ministerie als toezichthouder op GI's in het licht van deze situatie? Vindt u dat hier sprake is van overschrijding van grenzen die ingrijpen of sancties rechtvaardigen? Bent u bereid de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd en de Inspectie Justitie en Veiligheid onderzoek te laten doen naar het handelen van de bestuurder van JBN en te onderzoeken of dit handelen past bij haar taakvervulling? Bent u voornemens om de bestuurder hierover te ontbieden en te bevragen over haar handelen?
Het toezicht op de GI’s is belegd bij de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd en de Inspectie Justitie en Veiligheid. De inspecties houden onafhankelijk toezicht op de kwaliteit van de uitvoering en kunnen ingrijpen indien zij dit nodig achten. De inspecties voeren thans bij JBN toezicht uit naar de kwaliteit van de taakuitvoering van jeugdbescherming en jeugdreclassering. De inspecties kijken in hun onderzoek ook naar de wijze waarop de bestuurder verantwoordelijkheid neemt als de organisatie de kwaliteit van de uitvoering onvoldoende kan waarmaken. Wanneer de bestuurder hier niet in slaagt, verwachten de inspecties dat bestuurders transparant zijn over de onwenselijke gevolgen hiervan voor jeugdigen en hun gezinnen. Het rapport over het verdiepend toezicht bij JBN is op 24 juli jongsleden door de inspecties openbaar gemaakt. De inspecties hebben naar aanleiding van de uitkomsten verscherpt toezicht ingesteld bij JBN. Zie verder het antwoord op vraag 8 en 9 en het antwoord vraag 12, 13 en 14.
Bent u voornemens om samen met de Raad voor de rechtspraak afspraken te maken over wat wel en niet behoort tot de taken van de gecertificeerde instellingen en richtlijnen op te stellen dat dergelijke (geheime) gesprekken en afspraken tussen partijen niet meer voor kunnen komen?
Nee. Zie verder het antwoord op vraag 4 en 6.
Overweegt u in het licht van dit incident om de certificering van JBN te laten her beoordelen of in te trekken?
Nee. Het is niet aan mij maar aan het Keurmerkinstituut (hierna KMI) – als zelfstandig bestuursorgaan – om te oordelen over de certificaten inzake jeugdbescherming en jeugdreclassering. Indien het KMI constateert dat GI’s niet op alle onderdelen voldoen aan het normenkader Jeugdbescherming- en Jeugdreclassering kan geen regulier certificaat worden verleend. Er kan dan een overbruggingscertificaat voor de duur van negen maanden worden afgegeven, mits voor het KMI voldoende aannemelijk is dat de veiligheid van jeugdigen niet in het geding is en er geen sprake is van fundamentele tekortkomingen bij de GI. In december heeft het KMI het certificaat van Jeugdbescherming Noord geschorst en is een tijdelijk overbruggingscertificaat afgegeven.
Bent u het ermee eens dat wat hier is gebeurd het vertrouwen in de rechtsstaat ernstig kan schaden en dat dit niet helpend is in het herstel van vertrouwen in de toch al broze staat waar de rechtsstaat in verkeert?
Alle schijn van onder drukzetting van de rechtspraak kan het vertrouwen in de rechtsstaat schaden. Op basis van de gesprekken die ik heb gevoerd met JBN en de Rechtbank Noord-Nederland (zie vraag 4 en 6), ben ik van mening dat hier in dit geval geen sprake van is en bestaande procedures zijn gevolgd.
Het is aan de rechtspraak zelf om te reflecteren op haar keuzes wie wel en wie niet te spreken en hoe dit het vertrouwen in haar onafhankelijkheid beïnvloedt.
Het RSJ-advies over het stemrecht van gedetineerden |
|
Michiel van Nispen , Willem Koops (NSC) |
|
Struycken , Judith Uitermark (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (NSC) |
|
|
|
|
Heeft u kennis genomen van het advies van de Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming (RSJ) over het stemrecht van ingesloten justitiabelen?1
Ja.
Erkent u dat stemmen een fundamenteel grondrecht is en ook ingesloten justitiabelen het recht hebben om te stemmen, maar dat dit in de praktijk erg lastig is voor deze groep?
Stemmen is een fundamenteel recht en ook ingesloten justitiabelen hebben het recht om te stemmen. Dit recht is neergelegd in artikel 4 van de Grondwet.
Iedereen die het recht heeft om te stemmen, moet dat recht zo goed mogelijk kunnen uitoefenen. Het kiesrecht van justitiabelen is in de Kieswet gewaarborgd. De Kieswet (artikel B 6) bepaalt dat personen wier vrijheid is ontnomen, bij volmacht stemmen. Op die manier hebben justitiabelen dezelfde mogelijkheid om te stemmen als andere mensen die niet in staat zijn hun stem uit te brengen in een stemlokaal. Een uitzondering hierop zijn personen die op de dag van stemming verlof hebben of op basis van het regime waarin zij verblijven genoeg bewegingsvrijheid hebben om in persoon aan de stemming te kunnen deelnemen.
De RSJ heeft in het advies aangegeven dat er voor ingesloten justitiabelen verschillende belemmeringen zijn om hun stemrecht daadwerkelijk uit te oefenen. De volmachtprocedures lijken voor een deel van de ingesloten justitiabelen om verschillende redenen ingewikkeld, onder meer vanwege de benodigde administratieve handelingen en de afhankelijkheid van het hebben van een positief sociaal netwerk dat nodig is om iemand te volmachtigen. Daarnaast benoemt de RSJ belemmeringen op het gebied van informatievoorziening richting justitiabelen over de volmachtprocedures. Verder hebben justitiabelen in beginsel geen vrije en zelfstandige toegang tot het internet en print- en kopieerfaciliteiten voor het administratieve proces. Dat bemoeilijkt ook de toegang tot onafhankelijke informatie over verkiezingsprogramma’s en standpunten van politieke partijen.
Het is uiteraard van belang dat justitiabelen zo min mogelijk belemmeringen ervaren bij het uitoefenen van stemrecht. Waar uitvoerbaar en juridisch mogelijk, worden de aanbevelingen van de RSJ daarom overgenomen. In de beleidsreactie die op 19 september aan uw Kamer is verzonden is toegelicht hoe opvolging wordt gegeven aan de aanbevelingen van de RSJ.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat door diverse belemmeringen, waardoor mensen die ingesloten zijn moeilijk gebruik kunnen maken van hun stemrecht, veel stemmen verloren gaan? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het is onvermijdelijk dat ingesloten justitiabelen belemmeringen ervaren bij de uitoefening van hun stemrecht. Dat is namelijk inherent aan het ingesloten zijn; zij kunnen niet zoals mensen in de vrije maatschappij naar het stemlokaal. Daarom is bepaald dat zij stemmen bij volmacht. Tegelijkertijd is stemmen een fundamenteel recht. Er zijn geen landelijke cijfers bekend over de uitoefening van het stemrecht van justitiabele, maar elke stem telt en het is onwenselijk dat mensen die hun stem willen uitbrengen daar niet in slagen vanwege praktische hobbels. Zoals aangegeven, worden de aanbevelingen van de RSJ daarom, waar uitvoerbaar en juridisch mogelijk, overgenomen.
Welke belemmeringen zouden naar uw mening verminderd kunnen en moeten worden om meer gedetineerden in staat te stellen effectief gebruik te laten maken van hun stemrecht?
In de beleidsreactie wordt nader ingegaan op welke maatregelen worden genomen om deze belemmeringen weg te nemen. Zo wordt er gewerkt aan het verder verduidelijken van het informatiemateriaal over de volmachtprocedure. Ook zal de mogelijkheid tot hulp van medewerkers van DJI bij de volmachtprocedure proactief onder de aandacht worden gebracht. Daarnaast zorgt DJI ervoor dat de benodigde volmachtformulieren tijdig beschikbaar zijn voor justitiabelen. Bij wijze van pilot beziet DJI momenteel in één PI of voor de aanstaande Tweede Kamerverkiezing een (mobiel) stembureau ingericht kan worden dat voldoet aan de Kieswet, de veiligheidseisen van DJI en uitvoerbaar is. Dit doet DJI in samenwerking met de betreffende gemeente. Verder zet DJI zich in aanloop naar de aankomende verkiezingen in om justitiabelen die dat willen de mogelijkheid te bieden een stemhulp (Stemwijzer of Kieskompas) te gebruiken (voor zover dit niet wordt verhinderd door opgelegde beperkingen en veiligheidsmaatregelen).
Bent u bereid puntsgewijs te reageren op de aanbevelingen van de RSJ en heel serieus te bezien wat er met de concrete voorstellen gedaan kan worden, zoals bijvoorbeeld het inrichten van mobiele stembureaus en het verbeteren van de onderhandse en schriftelijke volmachtprocedure?
Voor een uitgebreide reactie op het RSJ-advies, met een reactie per aanbeveling van de RSJ, wordt naar de beleidsreactie verwezen.
Bent u bereid te bezien wat u al bij de komende verkiezingen kunt verbeteren, zodat meer ingeslotenen gebruik kunnen maken van hun stemrecht? Zo niet, waarom niet?
Een groot gedeelte van de verbeteringen, die zijn aangekondigd in de eerdergenoemde beleidsreactie, zijn óf al uitgevoerd of worden nog voor de komende Tweede Kamerverkiezing uitgevoerd. Ik verwijs hiervoor naar de eerder genoemde beleidsreactie.
Het wetsvoorstel van het lid Ouwehand |
|
Doğukan Ergin (DENK) |
|
Femke Wiersma (minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (BBB) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het wetsvoorstel van het lid Ouwehand (PvdD) tot wijziging van de Wet dieren en de Wet op de economische delicten (Kamerstuk 36 769), dat reeds is genotificeerd bij de Europese Commissie (EC) (2025/0319/NL)?
Ja.
Klopt het dat er geen meerderheid in de Kamer is geweest die zich vóór dit voorstel heeft uitgesproken?
Zoals u weet, is dit een initiatiefvoorstel vanuit uw Kamer. Het proces van behandeling daarvan is uiteraard ook aan uw Kamer.
Kunt u bevestigen dat een notificatie bij de EC geen politieke steun vanuit het kabinet impliceert en dat uw ministerie op dit moment niet achter dit voorstel staat?
Ja. Het gaat hier immers om een initiatiefwetsvoorstel. Eerst later in het proces zal de regering haar oordeel over het wetsvoorstel bepalen. Notificatie bij de Europese Commissie is een procedurele verplichting onder de Richtlijn (EU) 2015/1535.1 Die richtlijn schrijft voor dat lidstaten ontwerpen van technische voorschriften notificeren bij de Europese Commissie. Aangezien Nederland als lidstaat van de EU wordt vertegenwoordigd door de regering, kan de notificatie alleen door haar worden gedaan en dus niet door een Kamerlid of het parlement. Hetzelfde geldt overigens voor de in kennisstelling van de Europese Commissie van het initiatiefwetsvoorstel ter uitvoering van artikel 26, derde lid, van verordening 1099/2009.2 Die bepaling verplicht lidstaten daartoe als zij voornemens zijn maatregelen te nemen die strekken tot een uitgebreidere bescherming van dieren bij het doden met betrekking tot de in de verordening voorgeschreven bedwelmingsmethoden. Deze procedurele handelingen impliceren in dit geval dus in geen enkel opzicht politieke steun of inhoudelijke betrokkenheid van het kabinet.
Heeft uw ministerie inspanningen verricht ten aanzien van de notificering? Zo ja, kunt u aangeven welke inspanningen u heeft verricht?
Ja, het doorgeleiden van het initiatiefwetsvoorstel naar de Europese Commissie via de gebruikelijke procedure. Zie ook het antwoord op vraag 3.
Klopt het dat de Europese Verordening ((EG) 1099/2009) inzake de bescherming van dieren bij het doden ruimte laat voor religieuze slacht zonder voorafgaande bedwelming, mits dit onder strikte voorwaarden in slachthuizen plaatsvindt?
Ja. Artikel 4, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1099/2009 stelt als uitgangspunt dat dieren alleen mogen worden gedood na een bedwelming. Echter, lid 4 van hetzelfde artikel bevat een uitzondering voor rituele slacht:
«De lidstaten kunnen afwijken van het bepaalde in lid 1 ten aanzien van dieren die worden geslacht in het kader van religieuze riten, mits de slacht plaatsvindt in een slachthuis.»
Erkent u dat het voorstel verder gaat dan de Europese minimumnormen en daarmee een nationale kop op Europees beleid vormt?
Het initiatiefwetsvoorstel bevat bepalingen die verder reiken dan de Europese minimumnormen. Niet voor niets is de Europese Commissie ter uitvoering van artikel 26, derde lid, van verordening 2009/1099 via de regering in kennis gesteld van het initiatiefwetsvoorstel (zie het antwoord op vraag 3).
In het algemeen geldt dat als Nederland verdergaande regelgeving toepast bij de uitvoering van Europese regelgeving dan strikt noodzakelijk is op basis van die Europese regelgeving, dat een «nationale kop» kan worden genoemd.
Kunt u toelichten hoe dit voorstel zich verhoudt tot de herhaaldelijk uitgesproken wens van zowel de Kamer als het kabinet om te streven naar een gelijk Europees speelveld en het voorkomen van nationale koppen op EU-wetgeving?
Het streven naar een gelijk Europees speelveld en het voorkomen van nationale koppen is een algemeen kabinetsuitgangspunt. Zoals gemeld in het antwoord op vraag 3 zal het kabinet later in het proces haar oordeel over dit wetsvoorstel bepalen.
Deelt u de opvatting dat dit wetsvoorstel ingrijpt in de godsdienstvrijheid van moslims en joden in Nederland, en daarmee raakt aan de kern van artikel 6 van onze Grondwet?
De beoordeling of een wetsvoorstel in overeenstemming is met grondrechten, zoals de vrijheid van godsdienst (artikel 6 Grondwet), is nu onderdeel van de advisering door de Afdeling advisering van de Raad van State en straks aan het parlement. In dit stadium is een inhoudelijk oordeel over het initiatiefwetsvoorstel van het kabinet niet aan de orde. Dat zal pas gebeuren bij de parlementaire behandeling.
Mogelijke consequenties van strafbaarstelling illegaliteit |
|
Diederik van Dijk (SGP) |
|
David van Weel (minister justitie en veiligheid, minister asiel en migratie) |
|
|
|
|
Bent u bereid spoedadvies te vragen aan de Raad van State over de vraag of een aanmerkelijke kans bestaat dat ook individuele gedragingen uit medemenselijkheid of humanitaire hulp strafbaar zullen zijn in samenhang met artikel 108a van de Asielnoodmaatregelenwet?
Ik heb vandaag in uw Kamer aangegeven dat het kabinet als de asielnoodmaatregelenwet wordt aangenomen aan de slag zal gaan met strafbaarstelling illegaliteit en daarbij de handhavingspraktijk zal vragen prioriteit te geven aan criminele en overlastgevende asielzoekers. Daarmee ligt niet voor de hand dat zaken als hulp via kerken en het leger des Heils door dit artikel geraakt worden.
Wat ik als Minister echter niet kan, in het kader van de trias politica, is definitief uitsluitsel geven over de vraag hoe het OM en de rechtspraak het artikel zullen interpreteren.
U vraagt mij, omdat u op dit punt juridisch advies wil van de Raad van State, om het artikel over de strafbaarstelling van illegaliteit van de Asielnoodmaatregelenwet (108a) niet in werking te laten treden voordat advies verkregen is en daarmee op dit punt gebruik te maken van de bestaande mogelijkheid die deze wet biedt voor een artikelsgewijze inwerkingtreding.
Ik ben daartoe bereid zodat uw Kamer vandaag in meerderheid voor het wetsvoorstel kan stemmen en we geen tijd verliezen om het asielbeleid strenger te maken.
Ik zal zodra het wetsvoorstel in de Tweede Kamer is aangenomen de Raad van State vragen te adviseren over de vraag of een aanmerkelijke kans bestaat dat ook individuele gedragingen uit menselijkheid of humanitaire hulp onder dit artikel vallen. Dit mede naar aanleiding van berichtgeving vandaag dat dit in landen als België, Italië en Duitsland zou zijn uitgesloten van vervolging.
Na ommekomst van het advies van de Raad van State wil ik met uw Kamers beraadslagen over de consequenties van het zwaarwegende advies van de Raad van State, alvorens dit artikel in werking te laten treden.
Bent u bereid het desbetreffende artikel niet in werking te laten treden totdat u met de Tweede Kamer heeft beraadslaagd over de consequenties van het zwaarwegende advies van de Raad van State?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden nog voor de aanvang van eindstemmingen in de Tweede Kamer op 3 juli 2025?
Ja.
Het rapport van de WODC over huwelijksdwang, achterlating en vrouwelijke genitale verminking |
|
Sarah Dobbe |
|
David van Weel (minister justitie en veiligheid, minister asiel en migratie) , Daniëlle Jansen (NSC) |
|
Heeft u kennisgenomen van het rapport «Over Grenzen» van de WODC over huwelijksdwang, achterlating en vrouwelijke genitale verminking?1
Ja.
Deelt u de conclusie uit het rapport waarin wordt geconstateerd dat de huidige aanpak tegen schadelijke praktijken in Nederland «tekortschiet»? Zo nee, waarom niet?
Ik vind het belangrijk om de conclusies en aanbevelingen van het rapport «Over grenzen – Een rechtsvergelijkend onderzoek naar preventieve beschermingsbevelen bij huwelijksdwang, achterlating en vrouwelijke genitale verminking» in onderlinge samenhang te bestuderen en daar op te reageren. Het rapport is als bijlage bij de brief voortgang aanpak femicide2 op 10 juli aan uw Kamer aangeboden. In deze brief is toegezegd dat de beleidsreactie op het rapport dit jaar naar uw Kamer wordt gezonden. In deze beleidsreactie zal op alle conclusies en aanbevelingen nader worden ingaan.
Gaat u de aanbevelingen van dit rapport overnemen en in beleid omzetten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Neemt u de eerste aanbeveling over, waarin wordt gevraagd om te investeren in signalering, risico-inschatting en ketensamenwerking? Gaat u hier ook middelen voor beschikbaar stellen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Neemt u de aanbeveling over om civielrechtelijke beschermingsbevelen in te voeren naar Brits voorbeeld? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Gaat u de aanbeveling over het verbeteren van het kader voor ondersteuning, bescherming en handhaving opvolgen? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Op welke manier gaat u invulling geven aan de aanbeveling om uitsluiting, wantrouwen en discriminatie door maatregelen tegen schadelijke praktijken tegen te gaan?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid het oproepen tot of verheerlijken van vrouwelijke genitale verminking expliciet strafbaar te stellen in het wetboek van strafrecht? Zo nee, waarom niet?
Vrouwelijke genitale verminking is in Nederland strafbaar als (zware) mishandeling. Het in het openbaar oproepen tot en verheerlijken van vrouwelijke genitale verminking is op dit moment in voorkomende gevallen eveneens al strafbaar, namelijk als anderen daarmee worden aangespoord tot het toebrengen van zulke genitale verminking. In dat geval kan immers sprake zijn van opruiing (artikel 131 van het Wetboek van Strafrecht (Sr)) of het aanzetten tot geweld tegen vrouwen wegens hun geslacht (artikel 137d Sr). Verder is het dwingen van vrouwen en meisjes om genitale verminking te ondergaan strafbaar (artikel 284 Sr). Momenteel wordt gewerkt aan een implementatiewetsvoorstel ter uitvoering van de EU-richtlijn ter bestrijding van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld (Richtlijn EU 2024/1385). Met dat wetsvoorstel zal onder meer de verplichting uit die richtlijn om degene die een vrouw of meisje ertoe dwingt of beweegt om vrouwelijke genitale verminking te ondergaan (of daar een poging toe doet) strafbaar te stellen, worden geïmplementeerd. Daarmee wordt eveneens uitvoering gegeven aan de door Uw Kamer aangenomen motie-Eerdmans om verheerlijking en propaganda van vrouwelijke genitale verminking strafbaar te stellen (Kamerstukken II 2024/25, 29 279, nr. 961 en Handelingen II 2024/25, nr. 89, item 3, p. 9). Hierdoor worden ook degenen die vrouwen of meisjes – ook zonder dat sprake is van dwang – (proberen) over te halen om zich te onderwerpen aan vrouwelijke genitale verminking, strafbaar.
Bent u inmiddels wel bereid uitvoering te geven aan de aangenomen motie Dobbe c.s. om hersteloperaties voor vrouwelijke genitale mutilatie uit te zonderen van het eigen risico?2 Zo nee waarom niet?
In de beantwoording op eerdere Kamervragen van 7 februari 20254 heeft de toenmalige Minister van VWS aangegeven dat de motie samenhangt met de uitvoering van het amendement van de leden Raemakers en Bergkamp. In dit amendement zijn eenmalig middelen beschikbaar gesteld om – bij wijze van pilot – vrouwen die een hersteloperatie ondergaan in het geval van genitale verminking, uit te zonderen van het eigen risico.
Op dit moment lopen de gesprekken om een bestaand onderzoek naar de veiligheid en effectiviteit van hersteloperaties bij genitale verminking uit te breiden. Hierbij zullen vrouwen die een hersteloperatie ondergaan worden uitgezonderd van het eigen risico, om zo inzichtelijk te krijgen of en in hoeverre het eigen risico, maar ook andere factoren zoals schaamte- en schuldgevoelens een drempel vormen om een hersteloperatie te ondergaan. Met de opgedane inzichten kunnen vervolgens gepaste maatregelen worden getroffen om te zorgen dat deze vrouwen indien gewenst deze zorg kunnen krijgen.
De verwachting is dat dit onderzoek tot in 2027 doorloopt. Daarmee wordt vooralsnog uitvoering aan de motie gegeven. De resultaten van het onderzoek kunnen vervolgens worden benut voor een definitieve oplossing.
Het bericht 'Pijnlijk: Terwijl homoacceptatie vrijwel overal groeit, daalt die in ‘gaycapital’ Amsterdam’' |
|
Marieke Wijen-Nas (BBB) |
|
David van Weel (minister justitie en veiligheid, minister asiel en migratie) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel over «Pijnlijk: Terwijl homoacceptatie vrijwel overal groeit, daalt die in «gaycapital» Amsterdam»?1
Ja.
Hoe kijkt u aan tegen het feit dat uit het onderzoek van de Universiteit van Amsterdam (UvA) blijkt dat jongeren met een migratieachtergrond of een etnische minderheidsstatus gemiddeld minder positieve opvattingen hebben over homoseksuele personen dan jongeren zonder deze kenmerken?
Deze literatuurstudie is een eerste deel van het onderzoek naar de opvattingen over lhbtiq+ personen onder jongeren. Dit onderzoek wordt uitgevoerd in opdracht van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. De tweede deelstudie volgt later dit najaar. De onderzoekers concluderen in dit deel van het onderzoek dat verschillen in de opvattingen van jongeren over homoseksualiteit samenhangen met een complex samenspel van factoren, waarvan niet één factor als enige aanwijsbaar is. Zo spelen gender, leeftijd, leerweg, religie en de sociale omgeving van jongeren een significante rol. De onderzoekers schrijven dat jongeren met een migratieachtergrond of etnische minderheidsstatus gemiddeld minder positieve opvattingen rapporteren over homoseksuele personen dan jongeren zonder deze kenmerken. Zij benadrukken daarbij ook dat hieruit geen eenduidige conclusies kunnen worden getrokken. Daarnaast dienen deze indicaties «met de nodige voorzichtigheid te worden geïnterpreteerd, gezien het beperkte aantal studies en het ontbreken van bredere empirische onderbouwing».
Hoe kijkt u ertegenaan dat dit in eerste instantie werd ontkend door het Amsterdamse stadbestuur?
Dit is aan het Amsterdamse stadsbestuur.
Kunt daarbij ook aangeven hoe u denkt dat het mogelijk is dat de acceptatie toeneemt, behalve in Amsterdam?
Acceptatie is overal in Nederland belangrijk, niet alleen in Amsterdam en ook niet alleen in de grote steden. De Gezondheidsmonitor Jeugd 2023 bevatte een vraag over opvattingen van jongeren over homoseksualiteit in de vragenlijst van acht GGD-regio’s: Gooi en Vechtstreek, Noord-Holland Noord, Gelderland-Zuid, Noord- en Oost-Gelderland, Twente, Zaanstreek-Waterland, Utrecht en Amsterdam.
De onderzoekers van de Universiteit van Amsterdam stellen in hun rapport dat er wetenschappelijk gezien «minimaal drie meetmomenten nodig» zijn om te kunnen spreken van een trend. Voor de drie eerstgenoemde GGD-regio’s is dat het geval. In deze drie regio’s is van 2015 naar 2019 een stijging te zien van het percentage jongeren dat homoseksualiteit normaal vindt, maar tussen 2019 en 2023 een afname tot onder het percentage van 2015. Het gaat in deze regio’s dus om een regionale trend. Vier andere regio’s, waaronder GGD-regio Amsterdam, beschikken slechts over twee meetmomenten van dataverzameling over acceptatie. Hoewel we hierdoor niet kunnen spreken van een regionale trend, is in al deze regio’s het percentage jongeren dat homoseksualiteit normaal vindt in 2023 lager dan dat in de eerdere meting. Van één regio, Noord- en Oost-Gelderland, is er uitsluitend een meting uit 2023.
Het onderzoek van de Universiteit van Amsterdam concludeert daarnaast op basis van meerdere landelijke onderzoeken sinds 2010 dat de homoacceptatie onder Nederlandse jongeren is toegenomen. De toenemende acceptatie betreft dus een landelijke en langjarige trend, terwijl het bij de afnemende acceptatie in drie GGD-regio’s om een regionale trend gaat en er in andere GGD-regio’s waaronder Amsterdam (nog) niet van een trend gesproken kan worden. De onderzoekers van de Universiteit van Amsterdam stellen daarom op landelijk niveau: «Van een structurele dalende trend is echter (nog) geen sprake». Daarom stellen zij dat aanvullende meetmomenten noodzakelijk zijn, om te kunnen beoordelen of deze recente daling een blijvende en landelijke ontwikkeling markeert.
Kunt u aangeven wat de strafeisen en vonnissen zijn in zaken waarbij sprake is van discriminatie en/of geweld waar geaardheid een rol speelt?
Er is geen overzicht voorhanden van strafeisen en vonnissen waarbij sprake is van discriminatie en/of geweld waar geaardheid een rol speelt. Uit het rapport Strafbare Discriminatie in beeld 2024 blijkt dat het Openbaar Ministerie in 2024 160 specifieke discriminatiefeiten geregistreerd. Dit heeft in 57 gevallen geleid tot een veroordeling. Er zijn 523 commune feiten met een discriminatieaspect geregistreerd. Zoals gezegd is het uitgangspunt dat hierbij een hogere strafeis wordt gehanteerd.
In algemene zin geldt voor de strafrechtelijke aanpak van discriminatie – óók daar waar discriminatie en/of geweld heeft plaatsgehad en waarbij geaardheid (of beter: seksuele gerichtheid) een factor van belang is gebleken – dat het strafvorderingsbeleid is neergelegd in de Aanwijzing kader strafvordering meerderjarigen (2019A003) en de Strafvorderingsrichtlijn discriminatie. (2015R001). Dit zijn voor de strafeisen de relevante kaders voor respectievelijk zaken waarin het gaat om commune delicten waarin discriminatie een rol heeft gespeeld (tot voor kort de «codis-feiten») en de specifieke discriminatiefeiten. Deze laatste staan opgenomen in de artikelen 137c, 137d, 137, 137f en 429quater van het Wetboek van Strafrecht. Bij codis-feiten spreekt het Openbaar Ministerie in beginsel een 100% hogere strafeis uit dan bij het basisdelict (bijvoorbeeld mishandeling) gebruikelijk is. Het is vervolgens aan de rechter om in een zaak een straf toe te kennen op basis van de omstandigheden van het specifieke geval. Rechters houden bij het bepalen van de straf rekening met de effecten daarvan op de verdachte en de samenleving. Daarbij betrekken zij een veelheid aan relevante factoren zoals de speciale en generale preventie die van de straf kan uitgaan, alsmede de mate van recidive en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Ook houden zij rekening met de belangen van eventuele slachtoffers en nabestaanden. De rechters leveren derhalve maatwerk bij het bepalen van de vorm en de hoogte van de straf. Welke factoren de rechter laat meewegen bij de strafoplegging is geheel aan de rechter gelaten en kan per casus verschillen.
Kunt u daarbij ook uitleggen in hoeveel van die gevallen de strafverzwaringsgrond die mogelijk is wordt toegepast?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid om een onderzoek te starten naar de homo-acceptatie in specifieke wijken in Amsterdam en hier vervolgens wijkgericht beleid op te voeren?
In opdracht van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap wordt er momenteel onderzoek uitgevoerd naar de opvattingen over lhbtiq+ personen onder jongeren, zoals vermeld in het antwoord op vraag 2. Het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap gaat in gesprek met de gemeente Amsterdam over de aanpak die de gemeente hanteert voor het bevorderen van acceptatie onder jongeren. Het ontwikkelen van een lokale en wijkgerichte aanpak is aan de gemeente Amsterdam. Desgevraagd heeft de Amsterdamse gemeenteraad recent een brief gedeeld over de inzet van het college op het bevorderen van lhbtiq+-acceptatie onder jongeren.2
Bent u bereid om met het Amsterdamse stadsbestuur in gesprek te gaan hoe zij deze problematiek gaan aanpakken?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u bereid om met het Openbaar Ministerie in gesprek te gaan om strafvorderingsrichtlijnen te verhogen wanneer er sprake is van discriminatie en/of geweld waar geaardheid een rol speelt?
Ik zie momenteel geen aanleiding tot het voeren van dergelijke gesprekken. Zoals toegelicht bij het antwoord op vragen 5 en 6, hanteert het Openbaar Ministerie het beleid dat een discriminatie-aspect als strafverzwarende omstandigheid in de strafeis moet worden betrokken, waarbij een strafverzwaring van 100% (verdubbeling) ten opzichte van het uitgangspunt in de richtlijn voor het betreffende feit als vertrekpunt geldt. Bovendien is op 1 juli jl., als gevolg van de Wet discriminatoir aspect als strafverzwaringsgrond, artikel 44bis aan het Wetboek van Strafrecht toegevoegd, waarmee voornoemd beleid van het Openbaar Ministerie nu ook in de wet verankerd is. Zoals toegezegd tijdens de plenaire behandeling van het Initiatiefvoorstel-Timmermans en Bikker Invoering van het discriminatoir aspect als strafverzwaringsgrond op 18 december 2024 zal bij het toesturen van de jaarlijkse discriminatiecijfers door de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties in 2026 worden ingaan op de eventuele knelpunten uit de praktijk rond dit nieuwe strafrechtartikel.
Bent u bereid om met de raad voor de rechtspraak in gesprek te gaan om oriëntatiepunten in de straftoemeting te verhogen?
Zie antwoord vraag 9.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor aanvang van het commissiedebat over politie?
Dat is helaas niet gelukt.
Het artikel ‘Ondernemingsstrafrecht zonder klassenjustitie’ |
|
Michiel van Nispen |
|
David van Weel (minister justitie en veiligheid, minister asiel en migratie) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Ondernemingsstrafrecht zonder klassenjustitie. Van megaschikkingen naar megastrafbeschikkingen»?1
Ja.
Erkent u dat het nooit de bedoeling is geweest van de wetgever om de OM-transacties op te rekken naar een afkooppraktijk van schikkingen van honderden miljoenen voor banken en andere multinationals die de wet overtreden? Begrijpt u de kritiek op deze uitruil, het betalen van een geldbedrag ter voorkoming van strafvervolging, in ruil waarvoor strafvervolging en schuldvaststelling en schuldbekentenis achterwege blijft?
Ik begrijp dat bij sommigen het beeld kan ontstaan dat dat sprake is van een afkooppraktijk voor banken en andere grote ondernemingen. Hiervan is echter geen sprake, zoals ik in de antwoorden op uw vragen zal toelichten.
Aan de officier van justitie staan verschillende afdoeningsmodaliteiten ter beschikking. Naast dagvaarden of het al dan niet voorwaardelijk seponeren zijn dat de OM-strafbeschikking (artt. 257a-257h Wetboek van Strafvordering) en de transactie (art. 74 Wetboek van Strafrecht). Het OM kiest altijd – in lijn met het opportuniteitsbeginsel – voor de meest passende afdoeningswijze. Het klopt dat bij een transactie geen sprake is van strafvervolging en schuldvaststelling en dit wordt bij de beoordeling dan ook nadrukkelijk meegenomen (zie ook het antwoord op vraag2.
De officier van justitie kan er voor kiezen de verdachte onder voorwaarden een transactie aan te bieden om strafvervolging te voorkomen. Het is van belang hierbij onderscheid te maken tussen een reguliere transactie en een hoge transactie. Het begrip «hoge transactie» is nader afgebakend en omvat alle transacties waarbij betaling van een geldsom aan de Staat met een boetecomponent van € 200.000 of meer aan de orde is en transacties met een totale transactiewaarde van € 1.000.000 of meer (zie de Aanwijzing hoge transacties, Stct. 2020, 46166). Een hoge transactie wordt alleen aangeboden in het geval3 van strafbare feiten waarop een gevangenisstraf van niet meer dan zes jaar is gesteld4 wanneer zowel bewijstechnisch als beleidsmatig voldoende grond aanwezig is om tot dagvaarding te kunnen overgaan en5 de feitelijke gedragingen die grond zijn voor de transactie door de verdachte worden erkend, verdachte zijn handelen erkent en laat zien veranderingen in de bedrijfsvoering aan te willen brengen. In de regel worden hoge transacties alleen aan rechtspersonen aangeboden. Dat houdt onder meer verband met de omstandigheid dat aan een rechtspersoon meestal geen andere straf kan worden opgelegd dan een geldboete.
Bij de beslissing om een transactie aan te bieden worden door het OM elementen meegewogen zoals de proceshouding van de verdachte, of de verdachte de slachtoffers en/of eventuele nabestaanden heeft gecompenseerd, de maatregelen die verdachte neemt ter voorkoming van herhaling van strafbare gedragingen en de rol van de verdachte bij het aan het licht brengen van de strafbare feiten. Bovendien vormt recidive een contra-indicatie voor het aanbieden van een hoge transactie. Voor delicten die publieke verontrusting hebben veroorzaakt, geldt dat alleen een transactie wordt aangeboden indien daar een zeer goede reden voor is.
Voor hoge transacties kent het OM een speciale procedure met een onafhankelijke toetsingscommissie. Wanneer de officier van justitie overweegt een strafzaak af te doen door middel van het aanbieden van een hoge transactie, legt hij dit voornemen voor aan de hoofdofficier van justitie van zijn parket. Het transactievoorstel wordt ter goedkeuring voorgelegd aan het College van procureurs-generaal, dat vervolgens advies vraagt aan de Toetsingscommissie hoge transacties. Na een positief advies van de Toetsingscommissie beslist het College van procureurs-generaal met inachtneming van dat advies, of het transactievoorstel aan de verdachte wordt aangeboden. Indien wordt besloten tot een hoge transactie dan maakt het OM dat in beginsel bekend door middel van een uitgebreid persbericht, waarmee het OM publieke verantwoording aflegt over de afdoening van de zaak.
In de Eerste aanvullingswet bij het nieuwe Wetboek van Strafvordering wordt voorgesteld de toetsing van hoge transacties door de onafhankelijke commissie te vervangen door rechterlijke toetsing.
Voor wat betreft de strafmaat wordt de verdachte niet bevoordeeld als de zaak wordt afgedaan met een transactie. De Aanwijzing hoge transacties geeft als criterium voor het aanbieden van een hoge transactie dat het delict waarvoor de transactie wordt aangeboden, indien de zaak aan de rechter zou worden voorgelegd, naar redelijkerwijs te verwachten is met een vermogensrechtelijke sanctie zal worden afgedaan. Voor het bepalen van de hoogte van het transactiebedrag noemt de Aanwijzing expliciet als aspect van belang: straffen die de rechter in soortgelijke gevallen heeft opgelegd. Het transactiebedrag komt overeen met de eis die een officier van justitie zou hebben uitgesproken als de zaak via een dagvaarding voor de rechter zou zijn gebracht. Ook is het van belang te vermelden dat in de transactieovereenkomst een ontnemingscomponent kan worden opgenomen waarmee het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt ontnomen. De transactie betekent dus niet dat een lichtere straf of maatregel (in vergelijking met afdoening door een rechter) wordt opgelegd en dus ook niet dat sprake is van klassenjustitie.
Vindt u ook dat deze transactiepraktijk kenmerken van klassenjustitie vertoont, mede omdat niet iedere verdachte de middelen heeft om strafvervolging af te kopen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke?
Zoals in het antwoord bij vraag 2 is toegelicht hangt het aanbieden van een hoge transactie af van een aantal omstandigheden, zoals erkenning van de gedragingen en de toegezegde of getroffen maatregelen ter voorkoming van verdere strafbare feiten, af of een transactie wordt opgelegd. Deze omstandigheden zijn slechts beperkt afhankelijk van beschikbare middelen bij de betrokken rechtspersoon.
Wat vindt u van de constatering in het artikel dat een OM-strafbeschikking als voordeel heeft dat hier tenminste wél sprake is van schuldvaststelling, waardoor grote bedrijven en hun advocaten liever aansturen op de OM-transactie, met als gevolg dat deze afkoop van strafvervolging een privilege dreigt te worden van de 1 procent grootste ondernemingen?
Strafvervolging en schuldvaststelling blijven inderdaad bij een transactie achterwege. Bij een strafbeschikking is hiervan wel sprake. Op grond van de Aanwijzing OM-strafbeschikking (Stcrt. 2022, 9133) van het College van Procureurs-Generaal is het uitvaardigen van een strafbeschikking het uitgangspunt (bij feiten waarvoor dat wettelijk mogelijk is en als de strafzaak zich ervoor leent) en kan alleen bij wijze van uitzondering nog gebruik worden gemaakt van de transactie als afdoeningsmodaliteit (zie de inleiding op paragraaf 2 van deze Aanwijzing). Bij de keuze voor de meest passende afdoeningsmodaliteit, zoals toegelicht in het antwoord op vraag 2, wordt het feit dat bij een transactie geen sprake is van strafvervolging en schuldvaststelling nadrukkelijk meegenomen.
Kunt u bevestigen dat uit onderzoeken blijkt dat afkoop van strafvervolging door multinationals niet bijdraagt aan ethisch gedrag en recidivepreventie?
In het artikel wordt verwezen naar onderzoeken die zich vooral richten op de Verenigde Staten en onderzoek naar banken wereldwijd. De wijze van het afdoen van strafzaken in Nederland, waaronder het aanbieden van transacties zoals ook toegelicht in de antwoorden op vraag 2, 3 en 4 is hiermee niet goed vergelijkbaar. Er zijn ook verschillende voorbeelden van zaken waarbij het OM ervoor heeft gekozen om banken of grote ondernemingen een strafbeschikking op te leggen dan wel te dagvaarden:
De afdoening van deze strafzaken heeft het OM via persberichten bekend gemaakt.
Wat is uw reactie op de conclusie dat het, voor een ondernemingsstrafrecht zonder klassenjustitie, noodzakelijk is dat we afscheid nemen van de huidige (Amerikaanse) afkooppraktijken?
Zoals ik in het voorgaande heb toegelicht is er geen sprake van afkooppraktijken.
Bent u het er mee eens dat vervolgens gekozen kan worden voor de OM-strafbeschikking of zo mogelijk voor het reguliere strafrecht, en dat hiermee een einde kan worden gemaakt aan deze vorm van klassenjustitie?
Ik ben het met u eens dat indien de zaak zich hiervoor leent de strafbeschikking de voorkeur heeft boven de transactie. Dit is ook het beleid van het OM, zoals toegelicht in het antwoord op vraag 4.
Herhaalde antisemitisme en oproepen tot geweld door Radboud-docent Harry Pettit |
|
Maikel Boon (PVV), Patrick van der Hoeff (PVV) |
|
Eppo Bruins (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (NSC) |
|
|
|
|
Hoe beoordeelt u de uitspraken van Radboud-docent Harry Pettit, waarin hij zionisten vergelijkt met nazi’s en oproept tot het «uitroeien van het zionisme»?1
Ik vind de uitspraken abject. Of deze strafbaar zijn is niet aan mij om vast te stellen. Zoals aangegeven tijdens het debat met uw Kamer op 23 januari jl. over de veiligheid op Nederlandse universiteiten roep ik alle universiteiten en hogescholen op om altijd aangifte te doen bij vermoedens van strafbare feiten. De instellingen hebben aangegeven dat ook te doen. Opruiing en (het aanzetten tot) discriminatie zijn bij wet strafbaar gesteld. Het is aan de Radboud Universiteit om, als werkgever, zo nodig maatregelen te nemen richting haar medewerkers. In het onderwijs, onderzoek en bij verschillende activiteiten die op instellingen georganiseerd worden mag van docenten worden verwacht dat zij zich bewust zijn van hun voorbeeldfunctie en dat zij zorgen voor ruimte voor diversiteit aan inzichten. Ik verwacht dat instellingen hun verantwoordelijkheid nemen in de zorg voor een veilige leer- en werkomgeving voor studenten en medewerkers en hierbij het reguliere instrumentarium inzetten dat zij hiervoor beschikbaar hebben, variërend van aanspreken, berispen tot en met ontslag en aangifte. De inzet en proportionaliteit van de maatregelen hangt af van de aard en ernst van de situatie, dit ter beoordeling door de instelling als werkgever.
Acht u dit, gezien zijn functie, grensoverschrijdend, antisemitisch en/of een oproep tot geweld en bent u bereid hierover aangifte te doen of het OM in te schakelen?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat Harry Pettit, met zijn antisemitische uitingen, oproepen tot geweld en deelname aan gewelddadige verstoringen, in strijd handelt met de gedragscode van de Radboud Universiteit en dat dit buiten de grenzen van de academische vrijheid valt?
Het is aan de instelling om na te gaan of er is gehandeld in strijd met de geldende gedragscode. De gedragscodes en huisregels van de instellingen beogen correct gedrag en de goede gang van zaken in de gebouwen en terreinen van de instelling. Ik verwacht van instellingen dat zij de naleving van hun huis- en gedragsregels bevorderen en ook handhaven, en wanneer dit niet lukt, maatregelen treffen.
Klopt het dat de Radboud Universiteit op het antisemitisme en de geweldsoproepen van Harry Pettit slechts reageerde met één «kritisch gesprek» en deelt u de mening dat dit volstrekt onvoldoende is en dat het College van Bestuur op deze slappe houding moet worden aangesproken?
Zoals aangegeven in antwoord op Kamervragen van de leden Stoffer (SGP) en Martens-America (VVD) zijn gesprekken tussen werknemer en werkgever vertrouwelijk.2 Zoals eerder aangegeven is het aan de Radboud Universiteit om, als werkgever, zo nodig maatregelen te nemen richting haar medewerkers. In algemene zin zie ik dat de instellingen, waaronder de Radboud Universiteit, hun verantwoordelijkheid nemen in de zorg voor een veilige leer- en werkomgeving voor studenten en medewerkers en zich hiervoor ten volle inzetten. In de brief over veiligheid op universiteiten en hogescholen die ik uw Kamer voor de zomer heb gestuurd ga ik in op de interventiemogelijkheden wanneer de veiligheid op instellingen in het geding komt.3 Zoals in de brief aangegeven, is het aan het CvB om te zorgen voor een veilige leer- en werkomgeving voor studenten en medewerkers. Vanuit haar verantwoordelijkheid als werkgever en toezichthouder op het CvB, dient vervolgens de Raad van Toezicht (hierna: RvT) op te treden in situaties dat het CvB de zorg voor een veilige leer- en werkomgeving niet naar behoren heeft ingevuld. Indien nodig voer ik het gesprek met een RvT om mij ervan te verzekeren dat zij haar verantwoordelijkheid neemt. De Inspectie van het Onderwijs (hierna: inspectie) kan op basis van signalen onderzoek doen en indien nodig herstelopdrachten geven aan het bestuur van een instelling. Wanneer de inspectie na gedegen onderzoek tot de conclusie komt dat er sprake is van wanbeheer in de zin van de WHW, kan ik overgaan tot het geven van een aanwijzing aan de RvT.
Wat vindt u ervan dat Alexandra van Huffelen en José Sanders weigerden te reageren op vragen van De Telegraaf over de gedragscode en volstonden met de boodschap dat «sociale veiligheid ons aan het hart gaat» en «het debat soms kan schuren»?2
Zoals ik ook in beantwoording op Kamervragen van de leden Ceder (CU) en Martens-America (VVD) over gedragscodes op universiteiten aangeef zijn universiteiten bij uitstek een plek voor een open dialoog en debat.5 Het mag schuren, maar er moet wel altijd sprake zijn van een veilige leer- en werkomgeving. Daarbij is het aan instellingen om ervoor te zorgen dat het primaire proces van onderwijs en onderzoek ordelijk en volgens de regels verloopt. Over de stappen die ik en de instellingen nemen om de veiligheid op de instellingen te borgen, informeer ik uw Kamer in een brief die ik voor de zomer met uw Kamer heb gedeeld.6 Het is verder niet aan mij om een oordeel te vellen over de communicatie van de Radboud Universiteit naar de media.
Deelt u de mening dat deze ontwijkende houding toont dat de universiteitsleiding de ernst van het antisemitisme niet begrijpt en haar morele gezag ondermijnt?
Nee. Koepelorganisaties Universiteiten van Nederland (UNL) en Vereniging Hogescholen (VH) hebben onlangs een brief opgesteld, bijgevoegd bij mijn Kamerbrief over veiligheid op universiteiten, waarin de Colleges van Bestuur van hogescholen en universiteiten gezamenlijk aangeven alle vormen van discriminatie, waaronder antisemitisme, te verafschuwen. Daarnaast gaan de instellingen in hun brief in op antisemitismebestrijding en welke acties ze nemen om te zorgen voor een veilige leer- en werkomgeving voor alle studenten en medewerkers. Ook zien de instellingen de uitkomsten van de Taskforce Bestrijding Antisemitisme, die gerichte voorstellen gaat doen om de veiligheid van Joodse studenten op universiteiten te bevorderen en antisemitische sprekers op hogescholen en universiteiten te weren, met belangstelling tegemoet. Uit deze brief en de gesprekken die ik voer met bestuurders van instellingen constateer ik dat zij de veiligheid voor Joodse studenten en medewerkers en het bestrijden van antisemitisme serieus nemen.
Deelt u de mening dat het een schande is dat deze activist, Harry Pettit – een buitenlandse docent met herhaalde antisemitische uitlatingen en oproepen tot geweld – nog steeds niet is ontslagen door de Radboud Universiteit?
Het is niet aan mij als Minister om te oordelen over mogelijk ontslag van een medewerker op een onderwijsinstelling. Zoals ik in mijn antwoord op vragen 1 en 2 heb aangegeven, zijn de instellingen ervoor verantwoordelijk om te zorgen voor een veilige leer- en werkomgeving voor studenten en medewerkers en hierbij het instrumentarium in te zetten dat hiervoor beschikbaar is, variërend van aanspreken, berispen tot en met ontslag en aangifte. De inzet en proportionaliteit van de maatregelen hangt af van de aard en ernst van de situatie, dit ter beoordeling door de instelling als werkgever.
Bent u bereid zich ervoor in te zetten dat hij per direct wordt ontslagen en het land uit wordt gezet?
Zie antwoord vraag 7.
Hulpverlening aan Nederlanders die vastzitten in Israël |
|
Eric van der Burg |
|
Caspar Veldkamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (NSC) |
|
Herkent u signalen dat er Nederlanders vast zitten in Israël die niet weten hoe ze terug moeten komen en weinig duidelijkheid van de Nederlandse ambassade in Israël ervaren?
Nederlanders die zich in Israël en elders bevinden, worden sinds aanvang van het gewapende conflict tussen Israël en Iran opgeroepen zich te registreren bij de Informatieservice van het Ministerie van Buitenlandse Zaken. Via deze centrale Informatieservice ontvangen zij regelmatig veiligheidsupdates en actueel advies over uitreismogelijkheden.
Hoeveel Nederlanders zitten er volgens de informatie waarover u beschikt momenteel vast in Israël sinds het luchtruim boven Israël is gesloten als gevolg van de onderlinge aanvallen tussen Israël en Iran?
Gestrande Nederlanders in Israël woonachtig in Nederland konden zich van 21 t/m 25 juni jl. aanmelden voor hulp bij het Ministerie van Buitenlandse Zaken middels het Crisis Contactformulier. Daaruit is gebleken dat in totaal ca. 200 personen tot de doelgroep van gestrande Nederlanders behoren. Een aantal van deze personen heeft om uiteenlopende redenen ervoor gekozen van repatriëring af te zien, bijvoorbeeld omdat het vertrekmoment hen niet goed uitkwam.
Welke hulp wordt op dit moment geboden aan deze Nederlanders, bijvoorbeeld op het gebied van onderdak, informatievoorziening of consulaire bijstand?
Reeds vanaf het begin van het gewapende conflict tussen Israël op Iran op 13 juni jl. ontvangen Nederlanders in Israël (en andere landen in het conflictgebied) die zich hebben geregistreerd bij de Informatieservice van het Ministerie van Buitenlandse Zaken regelmatig veiligheidsupdates en actueel advies over uitreismogelijkheden.
Gestrande Nederlanders in Israël konden zich tussen 21–25 juni jl. aanmelden voor hulp bij het Ministerie van Buitenlandse Zaken. Op 22 juni jl. is voorts besloten over te gaan tot georganiseerd vertrek voor gestrande Nederlandse reizigers in Israël. Op 24 juni jl. zijn drie bussen met gestrande Nederlandse reizigers en hun kerngezinsleden vanuit Tel Aviv en Jeruzalem vertrokken richting Egypte. Op woensdag 25 juni zijn deze reizigers met een chartervlucht vanaf Sharm el-Sheikh aangekomen in Eindhoven. In totaal zijn met deze operatie ruim 100 Nederlandse reizigers gerepatrieerd.
Op dit moment is het voor Nederlanders nog niet mogelijk om Israël zelfstandig met het vliegtuig te verlaten. Later deze week wordt daarom een tweede door het ministerie georganiseerde uitreis gepland waarmee de overige repatrianten die zich hebben aangemeld, en zulks eventueel nog wensen, uit Israël kunnen vertrekken. Deze repatriëring zal eveneens bestaan uit busvervoer vanuit Israël naar Egypte zodat de gestrande reizigers vanuit daar naar Nederland kunnen vliegen.
Voorts kunnen Nederlanders die problemen verwachten of ervaren bij hun uitreis via Egypte of Jordanië zich 24/7 melden bij het Ministerie van Buitenlandse Zaken via het Contact Center van NederlandWereldwijd (NWW). Waar extra consulaire ondersteuning nodig is, verleent een speciaal hiervoor ingesteld Crisis Contact Team van het ministerie in samenwerking met de betrokken posten consulaire bijstand op maat.
Constaterende dat het Ministerie van Buitenlandse Zaken aangeeft dat reizen via Jordanië of Egypte wel mogelijk is, in hoeverre ondersteunt of begeleidt Nederland deze Nederlanders bij het veilig bereiken van de grensovergangen en bij het organiseren van vervoer naar bijvoorbeeld Amman?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u actief in contact met buurlanden zoals Jordanië en Egypte om de grensovergangen open te houden of versoepelde doorgang mogelijk te maken voor Nederlanders?
Het is op dit moment mogelijk de landsgrenzen met Egypte en Jordanië te passeren. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken monitort de situatie aan de grenzen, mede op basis van informatie van de autoriteiten van Israël en de buurlanden. Indien nodig schakelt het ministerie met deze autoriteiten om consulaire bijstand te kunnen verlenen.
Zijn er voldoende middelen beschikbaar, zoals personeel van ambassades of consulaire posten, om Nederlanders in deze situatie effectief bij te staan op alternatieve routes?
Op dit moment zijn in verhouding tot het relatief beperkte aantal hulpverzoeken voldoende middelen beschikbaar en kan naar omstandigheden adequaat door onze posten in Israël (en in de bredere regio) consulaire hulp worden geboden. Waar nodig worden de betrokken posten ondersteund door het snel consulair ondersteuningsteam (SCOT) van het Ministerie van Buitenlandse Zaken.
Op welke termijn verwacht u dat de Nederlanders die vastzitten in Israël op veilige wijze kunnen terugkeren naar Nederland?
Zie het antwoord op vraag 3 en 4.
Nederlanders in het crisisgebied kunnen ook na het sluiten van het Crisis Contactformulier een beroep blijven doen op hulp van het Ministerie van Buitenlandse Zaken. NederlandWereldwijd is 24/7 bereikbaar. Daarnaast blijven we aangemelde Nederlanders via de BZ informatieservice en de reisadviezen op de hoogte houden van de actuele situatie.
Reizen naar de VS als trans- of non-binair persoon |
|
Lisa Westerveld (GL) |
|
Caspar Veldkamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (NSC) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de aflevering «Aperol drinken of je verzetten tegen het grootkapitaal?» van Radio BOOS?1
Ja.
Hoe reflecteert u op het feit dat Transgender Netwerk Nederlandse transpersonen afraadt om naar de Verenigde Staten (VS) te reizen?
In het reisadvies van het Ministerie van Buitenlandse Zaken voor de Verenigde Staten (VS) staat onder andere informatie en advies over reizen naar de VS als lhbtiq+ persoon. Op 25 maart jl. heeft het Ministerie van Buitenlandse Zaken het reisadvies aangepast om Nederlanders onder andere te informeren over het feit dat wetten en gebruiken in de VS tegenover lhbtiq+ personen kunnen afwijken van die in Nederland. Dan gaat het bijvoorbeeld om het besluit van de Amerikaanse overheid om alleen een M of V (male of female) als geslachtsvermelding te accepteren bij visum- of Electronic System for Travel Authorization (ESTA)-aanvragen. Zoals aangegeven in de beantwoording van Kamervragen van het lid Dassen (Volt)2 en van Kamervragen van het lid Piri (GL-PvdA)3 van 7 april jl., vind ik dat spijtig en een stap achteruit.
Herkent u de zorgen van Nederlandse trans- en non-binaire personen die voor het aantreden van president Trump een reis naar de VS hebben geboekt en momenteel in grote onzekerheid leven of zij wel deze reis nog veilig kunnen maken?
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken is op de hoogte van de algemene zorgen die leven onder Nederlandse lhbtiq+ personen over reizen naar de VS. Het ministerie is tot op heden niet bekend met gevallen van Nederlandse lhbtiq+ personen die in de problemen zijn gekomen bij het reizen naar of in de VS in 2025.
Het ministerie speelt geen rol in het omboeken of annuleren van reizen. Daarvoor kunnen Nederlanders contact opnemen met hun reisorganisatie of reisverzekeringsmaatschappij.
Geldt er momenteel een protocol voor trans- of non-binaire personen die hun reis naar de VS graag zouden willen omboeken of annuleren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, om welk protocol gaat dit?
Zie antwoord vraag 3.
Geldt er momenteel een protocol voor trans- of non-binaire personen die naar de VS reizen, maar onverhoopt toch tegen problemen aanlopen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke concrete wijze worden zij geholpen?
Nederlanders die bij het reizen naar of in de VS in de problemen komen, kunnen rekenen op consulaire bijstand. De vorm van consulaire bijstand hangt af van de specifieke omstandigheden.
Klopt het dat er momenteel voor de VS een groen reisadvies geldt waarbij geen bijzondere veiligheidsrisico’s worden aangemerkt? Hoe rijmt dit met de veiligheidsrisico’s voor trans- en non-binaire personen? Gelet op de veiligheidsrisico’s voor lhbtiqia+ personen, bent u bereid dit advies te herzien?
De kleurcode van het reisadvies voor de VS is groen. Dat betekent: u kunt erheen reizen, maar lees welke veiligheidsrisico’s er zijn. In het reisadvies voor de VS is daarbij specifieke informatie en advies voor lhbitq+ reizigers opgenomen. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft op 25 maart jl. het reisadvies aangepast om Nederlanders onder andere te informeren over het feit dat wetten en gebruiken in de VS tegenover lhbtiq+ personen kunnen afwijken van die in Nederland.
Op welke concrete manieren zet de regering zich in om de veiligheid van trans- en non-binaire personen die naar de VS reizen te garanderen en te beschermen?
Waar kunnen lhbtiqia+ personen met vragen omtrent veilig reizen terecht?
De detentie van mensenrechtenverdediger Inés Estela Pérez Arregoces |
|
Daniëlle Hirsch (GL), Christine Teunissen (PvdD) |
|
David van Weel (minister justitie en veiligheid, minister asiel en migratie) |
|
|
|
|
Is het u bekend dat de Colombiaanse mensenrechtenverdediger Inés Estela Pérez Arregoces woensdag 11 juni bij aankomst op Schiphol meer dan 20 uur is vastgehouden door de Nederlandse grensautoriteiten, en op donderdag 12 juni op een vliegtuig is uitgezet?
Ja, ik ben bekend met deze individuele casus.
Is het u bekend dat mevrouw Pérez Arregoces in Nederland was om te spreken op de Universiteiten van Utrecht en Wageningen en dat zij onderweg was naar Genève om daar te spreken bij de Verenigde Naties (VN) over mensenrechtenschendingen en milieuschade?
Ik kan, ook in verband met privacyoverwegingen, niet ingaan op de individuele omstandigheden van dit geval. In algemene zin kan ik aangeven dat iedere onderdaan van een derdeland die Nederland en daarmee het Schengengebied tracht in te reizen, moet voldoen aan de voorwaarden van artikel 6 van de Schengengrenscode. Deze zijn onder meer het helder kunnen aantonen van het reisdoel, en het beschikken over voldoende middelen van bestaan voor de duur en het doel van de reis. Indien naar het oordeel van de Koninklijke Marechaussee een vreemdeling niet aan deze voorwaarden voldoet, kan de vreemdeling de toegang geweigerd worden. Een vreemdeling kan in bezwaar gaan tegen de toegangsweigering.
Het is aan de rechter om te oordelen over de rechtmatigheid van de weigering en de individuele omstandigheden van het geval. Ook kan een spoedvoorziening worden aangevraagd. Daarnaast hecht ik eraan te verhelderen dat een toegangsweigering op grond van artikel 6 van de Schengengrenscode geen aanhouding betreft.
Op welke juridische gronden is mevrouw Pérez Arregoces aangehouden? Klopt het dat mevrouw Pérez Arregoces reisde met een geldig paspoort en officiële uitnodigingen, maar dat zij bij aankomst in Amsterdam desondanks werd onderworpen aan langdurige grenscontrole, fouillering en ondervraging, en vervolgens is vastgehouden op basis van twijfel over haar financiële draagkracht, terwijl zij dit kon weerleggen met een officiële brief waarin werd bevestigd dat alle kosten werden gedekt door Europese niet-gouvernementele organisatie (ngo's)?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe verhoudt de aanhouding van een mensenrechtenverdediger op basis van een verdenking dat hij of zij zich niet financieel kan onderhouden, zich tot internationale verplichtingen rondom bescherming van mensenrechtenverdedigers?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat zij meer dan 20 uur vast is gehouden, en vele uren moest wachten voordat er een tolk of juridische bijstand werd aangeboden? Klopt het dat zij is onderworpen aan intimidatie en schendingen van privacy, zoals het ontzeggen van de mogelijkheid om de toiletdeur te sluiten?
Ook bij de beantwoording van deze vragen geldt dat ik niet in kan gaan op de individuele omstandigheden van een geval. In algemene zin geldt dat bij mogelijke grensweigeringen het streven is dat de grenswachter dit proces binnen een termijn van 6 uur volledig afrondt. Er kan enige tijd overheen gaan tot de Koninklijke Marechaussee een weloverwogen besluit neemt, want de vreemdeling wordt gehoord – indien nodig middels een tolk –, gewezen op zijn of haar rechten en plichten, en krijgt meerdere kansen om aan te tonen dat hij of zij aan de voorwaarden van artikel 6 van de Schengengrenscode voldoet.
Als wordt besloten om een persoon aan de grens te weigeren, dan wordt vervolgens ingezet op een zo spoedig mogelijke terugkeer van de vreemdeling. Op luchthaven Schiphol geldt dat de vreemdeling tot aan vertrek wordt geacht in de internationale lounge te verblijven. De vreemdeling kan zich binnen de internationale lounge vrij bewegen, en heeft toegang tot de aanwezige faciliteiten. In de meeste gevallen volstaat een beschikking in de internationale lounge, in bijzonder als het vertrek snel gerealiseerd kan worden. Indien dit niet het geval is, dan kan de vreemdeling op grond van artikel 6, lid 1 of artikel 6 lid 1 en 2 van de Schengengrenscode in grensdetentie worden geplaatst.
In het geval dat een individu niet tijdig wordt geholpen met vertaling en juridische bijstand, hoe rijmt dat met de rechten die een individu heeft onder nationale wetgeving en het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM)?
Zie antwoord vraag 5.
In het geval dat een individu niet toegestaan wordt zijn of haar toiletdeur te sluiten, hoe rijmt dat met de rechten die een individu heeft onder de Schengengrenscode dat «grenscontroles moeten worden uitgevoerd met volledige eerbiediging van de menselijke waardigheid»?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe zorgt uw ministerie ervoor dat grenscontroles bij Schiphol proportioneel, transparant en met respect voor fysieke integriteit, privacy en fundamentele rechten van mensenrechtenverdedigers verlopen, zeker bij internationale bijeenkomsten zoals de VN-conferentie in Genève?
Er gelden op grond van de Schengengrenscode geen andere toegangsvoorwaarden voor onderdanen van derdelanders die zich inzetten voor de verdediging van mensenrechten. Een vreemdeling kan in bezwaar tegen de toegangsweigering. Het is dan aan de rechter om te oordelen over de rechtmatigheid van de toegangsweigering en de individuele omstandigheden van het proces om tot die weigering te komen.
Welke concrete maatregelen neemt u om te waarborgen dat buitenlandse mensenrechtenverdedigers die Nederland bezoeken in het kader van hun werk tijdig toegang krijgen tot juridische bijstand, tolkdiensten en heldere informatie over hun rechten tijdens grenscontroles en detentie, zodat zij hun werk niet onnodig worden belemmerd?
Ik zie geen aanleiding om tot beleidswijzigingen of gewijzigde werkinstructies over te gaan. Ik heb er het volste vertrouwen in dat de Koninklijke Marechaussee in staat is om op rechtmatige en professionele wijze het proces van een toegangsweigering kan volbrengen, waarin iedere vreemdeling – ongeacht de specifieke inhoud van het reisdoel – middels een tolk in zijn of haar eigen taal gehoord wordt en zowel mondeling als middels een toegankelijke folder gewezen wordt op zijn of haar rechten en plichten. Een vreemdeling kan een toegangsweigering aanvechten bij de rechter. Het is dan aan de rechter om te oordelen over de rechtmatigheid van de beslissing en de individuele omstandigheden van het proces.
Kunt u deze vragen met spoed beantwoorden?
Ik heb deze vragen zo spoedig mogelijk beantwoord.