Het bericht: ‘Meer seksueel grensoverschrijdend gedrag door zorgverleners dan gedacht’ |
|
Judith Tielen (VVD) |
|
Fleur Agema (minister ) (PVV) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht: «Meer seksueel grensoverschrijdend gedrag door zorgverleners dan gedacht»?1
Bent u geschrokken van de genoemde cijfers in de zorg? Deelt u de mening dat met zulke cijfers over seksueel wangedrag het basisvertrouwen in de zorg wordt aangetast? Zo nee, hoe duidt u deze cijfers dan?
Onderschrijft u de uitspraak van de inspecteur van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) dat deze cijfers slechts «een hele voorzichtige schatting' zijn? Zo ja, wat zegt dat volgens u over de manier waarop er in de zorg wordt omgegaan met seksueel grensoverschrijdend gedrag door zorgverleners? En wat zegt dat over de cultuur in (delen van) de zorg, waar patiënten sowieso afhankelijk zijn van zorgverleners?
Hoe verklaart u de verschillen in meldings- en aangiftebereidheid tussen de zorgdomeinen zoals terug te zien is in de cijfers van de IGJ?2
Bij hoeveel meldpunten kunnen patiënten en zorgvragers seksueel grensoverschrijdend gedrag in de zorg melden? Wat bent u bereid te doen om de drempel voor het doen van een melding te verlagen en de bekendheid van de meldpunten te vergroten?
Bent u bereid om verantwoordelijkheid en initiatief te nemen om samen met zorgprofessionals en zorgaanbieders seksueel grensoverschrijdend gedrag in de zorg te bestrijden? Zo ja, wat gaat u doen? Zo nee, waarom niet?
Bent u bereid om in gesprek te gaan met zorgaanbieders, zorgprofessionals en slachtoffers over het tegengaan van seksueel grensoverschrijdend gedrag in de zorg en samen met hen tot acties te komen? Zo nee, waarom niet?
Waar ligt wat u betreft het zwaartepunt als het gaat om vervolging en sanctionering; in het tucht- of in het strafrecht? Hoe geeft u vervolging en sanctionering een plek in de aanpak tegen seksueel grensoverschrijdend gedrag in de zorg?
Is al eens uitgezocht of en hoe er een correlatie is tussen seksueel grensoverschrijdend gedrag, diplomafraude, valse VOG's en fraude? Zo ja, wat zijn daarvan de inzichten? Zo nee, bent u bereid hier nader onderzoek naar te laten doen?
Welke acties zijn de afgelopen jaren ondernomen vanuit het Ministerie van VWS om seksueel wangedrag te voorkomen en te bestrijden? Bent u bereid om te komen met een (verstevigd) actieplan op basis van de input vanuit onder andere de IGJ?3 Zo ja, kunt u de Kamer voor de zomer van dit jaar hierover informeren?
Het rapport van Coptic Solidarity ‘Hidden Crimes, Public Deception’ |
|
Don Ceder (CU) |
|
Caspar Veldkamp (minister ) (NSC) |
|
![]() |
Hoe luidt uw reactie op het rapport «Hidden Crimes, Public Deception» van Coptic Solidarity?1
Ja, ik ben bekend met het rapport. De Nederlandse ambassade heeft via de media kennis genomen van deze aanvallen en staat in contact met organisaties die zich richten op de Koptische gemeenschap. De Egyptische regering neemt stappen om religieuze minderheden te beschermen. Zo heeft zij onder meer in haar Nationale Mensenrechtenstrategie (2021–2026) doelen gesteld op het gebied van vrijheid van religie en levensovertuiging en vrouwenrechten, waaronder het tegengaan van alle vormen van geweld tegen vrouwen. Nederland brengt het belang van implementatie hiervan geregeld onder de aandacht bij de Egyptische autoriteiten.
Bent u bekend met de berichten van de verdwijning en/of vermissing van Koptische vrouwen en meisjes in Egypte die gepaard gaan met gedwongen bekering tot de islam, gedwongen huwelijken en seksueel geweld, zoals beschreven in het rapport? Wat weet u van pogingen van de Egyptische regering om deze groep te beschermen?
Zie antwoord vraag 1.
Wat doet Nederland om op te komen voor de rechten van deze vrouwen en meisjes uit een specifiek etnisch-religieuze groep?
Zowel vrijheid van religie en levensovertuiging als het streven naar gelijke rechten voor vrouwen en meisjes zijn prioriteiten in het Nederlandse mensenrechtenbeleid. Ook in Egypte zet Nederland zich hier voor in. De Nederlandse ambassade onderhoudt nauw contact met zowel Egyptische autoriteiten als het maatschappelijk middenveld om een bijdrage te kunnen leveren aan het verbeteren van de situatie en rechten van vrouwen en meisjes in Egypte, onafhankelijk tot welke etnisch-religieuze groep ze behoren. Zo werkt Nederland samen met UNODC en de Egyptische autoriteiten aan het tegengaan van online criminaliteit tegen vrouwen en het bevorderen van juridische procedures. Daarnaast is eind vorig jaar in het kader van «de 16 dagen van activisme tegen gendergeweld» samen met EU-landen een event georganiseerd om aandacht te vragen voor wraakacties d.m.v. aanvallen met zuur.
Bent u bereid om contact te leggen met de Egyptische autoriteiten over dit genderspecifiek religieus geweld en aan te dringen op vervolging van de daders? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Ziet u hierbij ook een rol voor de geloofsgezant? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Vrijheid van religie en levensovertuiging wordt door het kabinet op verschillende niveaus en in gesprekken met Egyptische autoriteiten besproken. Zowel de Mensenrechtenambassadeur als de Speciaal Gezant Religie en Levensovertuiging hebben zorgen over de mensenrechtensituatie in Egypte, waaronder de situatie van christelijke minderheden in Egypte, in gesprekken met Egyptische autoriteiten overgebracht tijdens bezoeken aan Egypte en in een dialoog met de Egyptische ambassadeur.
Hoe is de opvang van vrouwen en meisjes die terug worden gevonden? In hoeverre is deze opvang vergelijkbaar met andere landen en zijn er best practices ten aanzien van goede opvang bekend? Ziet u mogelijkheden om er bij de Egyptische autoriteiten op aan te dringen de veiligheid van teruggevonden vrouwen en hun families te garanderen?
In Egypte zijn opvangplekken beschikbaar voor vrouwen die met geweld te maken hebben gehad. Zoals ook in het rapport aangegeven zijn er wel zorgen over de toegankelijkheid van deze opvanglocaties voor Koptische vrouwen. Het Global Programme to End Child Marriage van UNICEF en UNFPA dat Nederland financiert, heeft in een aantal andere programmalanden opvanglocaties. Een best practice van goede opvang is het aanbieden van een breed pakket aan ondersteunende diensten, waar begeleiding, medische zorg, trainingen en het bieden van een veilige opvang samen komen. Een andere best practice, in het geval van minderjarige slachtoffers, is het creëren van mogelijkheden tot herintegratie in het onderwijs. De Nederlandse ambassade zal deze best practices in gesprekken met Egyptische autoriteiten delen.
Bent u op de hoogte van de moeilijkheden die Koptische vrouwen ervaren bij het doen van aangifte tegen geweld, zoals het rapport benoemd? Ziet u mogelijkheden om ook dit punt aan te kaarten bij de Egyptische autoriteiten om ervoor te zorgen dat Koptische vrouwen, meisjes, en hun familie, op geen enkele manier verhinderd worden in het aangifte of melding doen bij politie en justitie?
Ja, ik ben bekend met de uitdagingen die vrouwen, onder wie Koptische vrouwen, kunnen ervaren bij het doen van aangifte tegen geweld in Egypte. Een van de doelstellingen van het Nederlandse mensenrechtenbeleid is het tegengaan van geweld tegen vrouwen en meisjes. Ook hierover spreken we met Egyptische autoriteiten. Nederland zet zich in Egypte ook in voor het bevorderen van de toegang tot juridische ondersteuning voor vrouwen, bijvoorbeeld bij huwelijken en echtscheidingen.
Bent u op de hoogte van wraakacties en aanslagen die gepleegd worden op Kopten, waarbij de Koptische gemeenschap niet of nauwelijks wordt beschermd, zoals omschreven in het rapport? Hoeveel Kopten zijn de afgelopen jaren overleden als gevolg van specifieke aanslagen/wraakacties gericht tegen deze groep? Bent u van mening dat er voldoende wordt gedaan om deze groep te beschermen? Zo nee, welke stappen wilt u hierop zetten?
Ja, daar ben ik van op de hoogte. Ik beschik niet over informatie over aantallen Kopten die de afgelopen jaren zijn overleden als gevolg van specifieke aanslagen of wraakacties. De Nederlandse ambassade brengt zorgen rondom mensenrechtenschendingen regelmatig op in dialoog met de Egyptische autoriteiten. De Egyptische regering neemt stappen om religieuze minderheden te beschermen. Zo heeft zij onder andere in haar Nationale Mensenrechtenstrategie (2021–2026) doelen gesteld op het gebied van vrijheid van religie en levensovertuiging en vrouwenrechten, waaronder het tegengaan van alle vormen van geweld tegen vrouwen. Nederland brengt het belang van implementatie hiervan geregeld onder de aandacht bij de Egyptische autoriteiten.
Bent u bereid om bij de Egyptische autoriteiten aan te dringen op het ongedaan maken van bekeringen tot de islam en huwelijken wanneer deze onder dwang hebben plaatsgevonden? Ziet u dit probleem ook in andere landen? Zijn er best practices bekend hoe hiermee om te gaan? Welke rol zou Nederland kunnen spelen om dit probleem en mogelijke best practices breder bekend te maken?
In bilaterale contacten met de Egyptische autoriteiten staan mensenrechten op de agenda, waaronder vrijheid van religie en levensovertuiging en het voorkomen van kindhuwelijken en huwelijksdwang. Kindhuwelijken komen in verschillende landen voor, ook in Egypte maar met name in sub-Sahara Afrika en Zuid-Azië. Best practices hangen af van de context waarin kindhuwelijken plaatsvinden. Een effectieve aanpak is in ieder geval gebaat bij goede kennis van lokale normen en gebruiken. Daarnaast is medewerking van autoriteiten en leiders van gemeenschappen belangrijk om tot normverandering te kunnen komen. Nederland zet zich via diplomatie en via programma’s in kindhuwelijken tegen te gaan. Zo was Nederland in 2023 penvoerder van de Child-, Early- and Forced Marriage Resolutie in de Mensenrechtenraad die zich in dat jaar specifiek richtte op het voorkomen van gedwongen huwelijken. Deze resolutie is belangrijk omdat ze de aandacht van landen vestigt op de omvang van dit probleem en de noodzaak het tegen te gaan. Ook steunt Nederland sinds 2016 het Global Programme to End Child Marriage van UNICEF en UNFPA. Dit programma werkt in 12 landen waar kindhuwelijken veel voorkomen en zet het thema mondiaal op de agenda.
Het bericht ‘Journalisten die verslag deden onder de ruim 1.100 gearresteerden in Turkije’ |
|
Jan Paternotte (D66) |
|
Caspar Veldkamp (minister ) (NSC) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Journalisten die verslag deden onder de ruim 1.100 gearresteerden in Turkije»?1 En bent u bekend met het geweld gericht tegen deze journalisten en hun apparatuur, terwijl zij identificeerbaar waren als journalist?
Ik ben bekend met berichtgeving dat journalisten zijn gearresteerd bij de protesten in Turkije, alsmede berichtgeving dat er geweld is gebruikt tegen journalisten.
Bent u daarnaast bekend met opgelegde maatregelen onder de internetwet waardoor meer dan 700 Turkse accounts op social media zijn geblokkeerd, waaronder accounts van nieuwsorganisaties en journalisten?
Het is mij bekend dat de Turkse autoriteiten rondom de protesten sociale media-accounts hebben geblokkeerd, waaronder die van journalisten en burgers die opriepen tot protest.
Deelt u de zorgen over de persvrijheid en de vrijheid van meningsuiting die op deze manier zwaar onder druk komt te staan?
Ja. Persvrijheid en vrijheid van meningsuiting kunnen niet bestaan als journalisten hun werk niet veilig kunnen uitvoeren. Ik acht het dan ook van groot belang dat de Turkse autoriteiten de persvrijheid en vrijheid van meningsuiting in Turkije waarborgen. Dit zijn twee integrale elementen van de rechtstaat en daarmee cruciaal voor de relatie van Turkije met Europese partners.
Heeft u deze zorgen reeds gedeeld met uw Turkse collega en duidelijk gemaakt dat de gearresteerde journalisten zo snel mogelijk vrij moeten komen en dat er geen sprake mag zijn van censuur? Zo nee, bent u bereid dit alsnog te doen? Zo nee, waarom niet?
Ik heb, en marge van de NAVO Ministeriële van 3–4 april jl., het belang van persvrijheid en vrijheid van meningsuiting bij mijn Turkse collega Fidan onderstreept. Ook in eerdere contacten met de Turkse autoriteiten, waaronder mijn telefoongesprek met Minister Fidan op 19 maart jl., heb ik het belang van de rechtsstaat benadrukt.
Zijn deze zorgen reeds onderwerp van gesprek binnen de Media Freedom Coalition? Zo nee, bent u bereid dit binnen deze coalitie te agenderen en te pleiten voor actie zoals een gezamenlijk statement gericht op de Turkse regering of concrete steun aan de gearresteerde journalisten?
Binnen de Media Freedom Coalition is niet gesproken over de protesten in Turkije. Binnen de Raad van Europa heeft Nederland in het Comité van Ministers zorgen uitgesproken over berichtgeving dat journalisten zijn gehinderd in hun werkzaamheden bij verslaglegging van de protesten in Turkije; onderstreept dat journalisten veilig en in vrijheid hun werk moeten kunnen doen en de Turkse autoriteiten opgeroepen gearresteerde journalisten vrij te laten.
Welke inzet pleegt de Nederlandse ambassade in Ankara momenteel om de persvrijheid in Turkije te bevorderen? Bent u bereid deze inzet te intensiveren, bijvoorbeeld door geld uit het Mensenrechtenfonds beschikbaar te stellen voor juridische bijstand en beschermingsmateriaal zodat journalisten veilig hun werk kunnen doen?
Het Nederlands postennet in Turkije, bestaande uit de ambassade in Ankara en het consulaat-generaal in Istanbul, zet zich actief in voor het bevorderen van mediavrijheid door regulier contact te onderhouden met verschillende onafhankelijke mediaorganisaties en het belang van dit onderwerp onder de aandacht te brengen van diverse gesprekspartners. Zo onderstreepte de Nederlandse ambassadeur in een gesprek met de Turkse Vice-President Yilmaz, daags na de arrestatie van burgemeester İmamoğlu en anderen op 19 maart jl. het belang van de rechtsstaat. Middelen uit het decentrale Mensenrechtenfonds en MATRA-programma worden reeds aangewend voor verschillende projecten op het gebied van pers- en mediavrijheid.
Bent u bereid Turkse journalisten in acuut gevaar een veilige plek in Nederland te bieden, bijvoorbeeld door de uitgifte van noodvisa? Zo nee, waarom niet?
Zoals eerder aan uw Kamer gemeld2 is het mogelijk om, binnen de bestaande beleidskaders en getoetst aan de Visumcode, in uitzonderlijke gevallen visa te verstrekken als daar zwaarwegende of humanitaire redenen voor zijn. Dat geldt ook voor journalisten. Nederland zal conform de Visumcode iedere aanvraag individueel beoordelen, waaronder de geldigheidsduur en het type visum waarvoor de aanvrager in aanmerking komt. Van de voorwaarde dat het voornemen moet bestaan om het grondgebied van de lidstaten tijdig te verlaten, kan echter op grond van de Visumcode niet worden afgeweken. Ik verwijs u voorts naar Kamerbrief d.d. 23-08-2021.
Nederland financiert hiernaast vanuit het Safety for Voices-subsidiekader (2023–2027) twee consortia die zich inzetten voor de veiligheid van journalisten in acute nood, wereldwijd. Deze partnerschappen bieden noodhulp in de vorm van tijdelijke relocatie, juridische bijstand, digitale ondersteuning en psychosociale steun.
Kunt u deze vragen elk afzonderlijk beantwoorden voorafgaand aan het debat over de Raad Buitenlandse Zaken op 10 april?
Dat laatste is helaas niet gelukt.
Het bericht 'Hoe Nederlands geld naar radicale kolonisten gaat. 'De Palestijnen hebben geen macht'' |
|
Eric van der Burg (VVD), Bente Becker (VVD) |
|
Caspar Veldkamp (minister ) (NSC) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Hoe Nederlands geld naar radicale kolonisten gaat. «De Palestijnen hebben geen macht»»?1
Ja.
Klopt de bewering uit het artikel dat middelen van de organisatie Christenen voor Israël, waarbij door Nederlandse burgers geld gedoneerd is aan een noodfonds, deels feitelijk zouden terechtkomen bij kolonisten die zich op illegale wijze vestigen op de Westelijke Jordaanoever en zelfs zouden worden ingezet voor wapens?
Het kabinet beschikt niet over de benodigde informatie om deze bewering te bevestigen. Het kabinet houdt geen algemeen toezicht op financieringsstromen richting het buitenland. Mocht er met financiering echter bestaande wet- en regelgeving zijn overtreden, dan kan hier per geval tegen worden opgetreden na verder onderzoek. Dat zou bijvoorbeeld kunnen als een betaling is verricht aan een persoon of organisatie die op een sanctielijst staat. In dat geval kan er strafrechtelijk worden gehandhaafd.
Heeft u contact met de organisatie over deze aantijgingen en bent u bereid te onderzoeken of deze juist zijn?
Het kabinet gaat niet in op individuele gevallen. In zijn algemeenheid is het niet aan het Ministerie van Buitenlandse Zaken om onderzoek te doen naar mogelijke strafrechtelijke overtredingen. Eventuele strafrechtelijke vervolging is aan het Openbaar Ministerie.
Acht u deze praktijken, als zij inderdaad aan de orde blijken, verenigbaar met het Nederlandse beleid, waarin het «ontmoedigingsbeleid» ten aanzien van economische activiteiten in illegale nederzettingen geldt, en waarin expliciet is gesteld dat deze illegale nederzettingen niet erkend worden door Nederland en de Europese Unie?
In overeenstemming met het advies van het Internationaal Gerechtshof van 19 juli 2024, erkent het kabinet dat de Israëlische bezetting van de Palestijnse Gebieden onrechtmatig is. Dit komt overeen met de reeds jarenlang bestaande kabinetspositie dat de nederzettingen en de uitbreiding daarvan, vernielingen of uithuisplaatsingen in de bezette gebieden in strijd zijn met internationaal recht. Nederland acht het onwenselijk dat individuen of organisaties bijdragen aan nederzettingen, maar het is Nederlandse private partijen niet verboden om (ondersteunende) relaties aan te gaan met partijen uit Israëlische nederzettingen. In het advies wordt geen uitspraak gedaan over de reikwijdte van de verantwoordelijkheid van derde staten voor de activiteiten van private partijen.
De Nederlandse overheid ontmoedigt economische relaties met bedrijven in Israëlische nederzettingen in de bezette gebieden. Dit beleid is van toepassing op activiteiten van Nederlandse bedrijven als die direct bijdragen aan de aanleg en instandhouding van nederzettingen of die de aanleg of instandhouding direct faciliteren. Het gaat om activiteiten in nederzettingen, activiteiten met bedrijven gevestigd in nederzettingen, en activiteiten buiten nederzettingen die ten gunste komen aan nederzettingen. Indien Nederlandse bedrijven zich melden bij de overheid, worden zij over het ontmoedigingsbeleid geïnformeerd. De Nederlandse overheid verleent ook geen diensten aan Nederlandse bedrijven waar het gaat om activiteiten die zij ontplooien in of ten behoeve van Israëlische nederzettingen in bezet gebied. Het ontmoedigingsbeleid is een aanvulling op de eigen maatschappelijke verantwoordelijkheid van bedrijven om mensenrechten te respecteren. Het is uiteindelijk de verantwoordelijkheid van Nederlandse bedrijven – en stichtingen – zelf om beslissingen te maken binnen de kaders van de wet.
Christenen voor Israël valt als stichting echter buiten bovenstaande kaders van het ontmoedigingsbeleid. Gezien de Nederlandse positie over de onrechtmatigheid van de Israëlische bezetting echter, en vanuit de geest van het ontmoedigingsbeleid, achten wij bijdragen aan nederzettingen, of aan de instandhouding van nederzettingen, onwenselijk en niet in lijn met het kabinetsbeleid op dit punt.
Bestaan er op dit moment mogelijkheden om particuliere financiering van (de uitbreiding van) illegale nederzettingen te ontmoedigen of te beëindigen? Zo ja, bent u bereid van deze instrumenten gebruik te maken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Zijn bij u andere gevallen bekend van Nederlandse particuliere financiering van verboden activiteiten in het buitenland? Hoe staat het met mogelijke financiering vanuit Nederlandse organisaties richting Hamas?
Het kabinet houdt geen algemeen toezicht op financieringsstromen richting het buitenland. Wat betreft de Wet ter voorkoming van witwassen en het financieren van terrorisme (Wwft) geldt dat deze wet van toepassing is op poortwachters zoals financiële instellingen, juridische beroepsgroepen en bepaalde handelaren in goederen. De wet legt verplichtingen op aan deze instellingen om witwassen en het financieren van terrorisme te voorkomen. Zo moeten poortwachters op grond van de Wwft cliëntonderzoek uitvoeren en transacties monitoren. De Wwft bevat geen specifieke bepalingen voor stichtingen ten aanzien van het vormgeven of verzenden van transacties. Dit neemt niet weg dat er andere regelgeving van toepassing kan zijn, zoals de sanctieregelgeving.
Hamas werd in 2003 op de Europese sanctielijst terrorisme (GS931) geplaatst. Ook aan Hamas gelieerde organisaties als Islamic Jihad en Al Qassem brigades staan op deze sanctielijst. De tegoeden van organisaties (en individuen) op de Europese sanctielijst terrorisme zijn in de gehele EU bevroren en er bestaat een verbod op het aan hen ter beschikking stellen van tegoeden, financiële activa of economische middelen. In 2003 is ook de aan Hamas gelieerde Nederlandse stichting Al Aqsa op onze nationale sanctielijst terrorisme geplaatst.
Bent u bereid te onderzoeken of betrokken organisaties met een ANBI-status mogelijk in strijd met de eisen aan die status handelen wanneer zij financiële middelen inzetten voor doelen die binnen of buiten Israël door de autoriteiten zelf als illegaal of onwettig zijn bestempeld?
De bevoegdheid om een ANBI-status in te trekken ligt bij de inspecteur van de Belastingdienst. Deze beslissing is gebonden aan een limitatief aantal gronden. Op grond van de fiscale geheimhoudingsplicht van artikel 67 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen kan geen nadere informatie worden verstrekt over individuele instellingen. Om die reden kan ook niets gezegd worden over het al dan niet starten van een onderzoek door de Belastingdienst.
Is het organisaties met een ANBI-status toegestaan om in strijd met Nederlands buitenlandbeleid en internationaal recht te handelen?
Nederland erkent in lijn met de uitspraak van het Internationaal Gerechtshof van 19 juli 2024 dat de Israëlische bezetting van de Westelijke Jordaanoever onrechtmatig is. Het kabinet acht het in dit kader onwenselijk dat individuen of organisaties bijdragen aan nederzettingen of de instandhouding hiervan, maar het is Nederlandse private partijen niet verboden om (ondersteunende) relaties aan te gaan met partijen uit Israëlische nederzettingen. Dit geldt uiteraard ook voor ANBI’s.
Afgezien van het feit dat ook ANBI’s zich te houden hebben aan het internationaal recht, kan de inspecteur van de Belastingdienst op grond van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) een ANBI-status bij beschikking intrekken, indien niet wordt voldaan aan de voorwaarden van een ANBI-status, waaronder de voorwaarde van het beogen van algemeen nut en de zogenoemde integriteitstoets.
De eerstgenoemde voorwaarde houdt in dat op grond van de Algemene wet inzake rijksbelastingen een instelling op verzoek aangemerkt kan worden als een ANBI, indien de instelling (onder meer) uitsluitend of nagenoeg uitsluitend (ten minste 90%) het algemeen nut beoogt. Het begrip «algemeen nut» is in de AWR neutraal vormgegeven en wordt, zoals ook uit de jurisprudentie blijkt, neutraal getoetst. De Belastingdienst kan een ANBI-status ook bij beschikking intrekken (of een aanvraag weigeren) indien niet wordt voldaan aan de hiervoor genoemde voorwaarde van de «integriteitstoets». Kortgezegd houdt deze integriteitstoets in dat de ANBI-status door de inspecteur wordt ingetrokken als het hem kenbaar is dat de instelling of een bestuurder, feitelijk leidinggever of gezichtsbepalend persoon van die instelling onherroepelijk is veroordeeld wegens het opzettelijk plegen van een in de ANBI-regelgeving genoemd misdrijf. De Belastingdienst verkrijgt die informatie niet automatisch, maar is daarvoor afhankelijk van partijen zoals de FIOD. Ook wordt de ANBI-status ingetrokken als de inspecteur gerede twijfel heeft over de integriteit van de instelling of van bovengenoemde betrokken personen én de instelling of persoon ondanks een verzoek daartoe van de inspecteur niet binnen zestien weken een verklaring omtrent gedrag (VOG) kan overleggen.
Neemt u stappen om te voorkomen dat Nederlands (belastingvrij) geld bijdraagt aan illegale activiteiten in het Midden Oosten? Zo ja, welke?
Zie antwoord op vraag 2, 4 en 5.
Bent u bekend met de signalen uit het artikel dat sommige donateurs niet op de hoogte waren dat hun geld in illegale nederzettingen terechtkomt? Vindt u dat voorlichting en transparantie over de besteding van donaties voldoende is? Zo nee, hoe wilt u dit bevorderen?
Ja. Het kabinet vindt het in algemene zin wenselijk dat bij geldstromen zo duidelijk mogelijk is wie de afzender is en wie de daadwerkelijke ontvanger is. De Wwft bevat echter geen specifieke bepalingen voor stichtingen over het vormgeven of verzenden van transacties.
Kunt u uiteenzetten hoe u de balans ziet tussen de vrijheid van (religieuze) organisaties om donaties te werven enerzijds en de verantwoordelijkheid van de Nederlandse overheid om te voorkomen dat deze donaties illegaal of gewelddadig gebruik ondersteunen anderzijds?
Uiteraard geldt als uitgangspunt dat organisaties op grond van hun vrijheid van meningsuiting, vrijheid van religie en vrijheid van vereniging vrij zijn om activiteiten te ontplooien vanuit hun eigen gedachtegoed. Tegelijkertijd staat het financiële instellingen als private ondernemingen vrij om in het kader van de contractvrijheid grenzen te stellen aan wat zij toelaatbaar gebruik van hun diensten vinden. Zie verder het antwoord op vraag 6.
Hoe is de financiering vanuit deze organisatie te verenigen met de Nederlandse positie ten aanzien van de tweestatenoplossing?
In overeenstemming met het advies van het Internationaal Gerechtshof van 19 juli 2024, erkent het kabinet dat de Israëlische bezetting van de Palestijnse Gebieden onrechtmatig is. Dit komt overeen met de reeds jarenlang bestaande kabinetspositie dat de nederzettingen en het uitbreiden daarvan, vernielingen of uithuisplaatsingen in de bezette gebieden in strijd zijn met internationaal recht en een duurzame en vreedzame tweestatenoplossing verder op afstand zetten. Financiering van organisaties die hieraan bijdragen is dan ook onwenselijk.
Huisbezoeken aan demonstranten en de gegevensverwerking van demonstranten |
|
Barbara Kathmann (PvdA), Esmah Lahlah (GroenLinks-PvdA) |
|
Struycken , David van Weel (minister ) , Zsolt Szabó (VVD) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met de kritische reacties op het huisbezoek van de politie aan een demonstrant in Amersfoort, waaronder die van korpschef Janny Knol?1
Ja.
Deelt u de mening van de korpschef dat dit nooit op deze manier had mogen gebeuren en het iedere inwoner van Nederland volledig vrijstaat voor zijn of haar mening uit te komen en deel te nemen aan demonstraties?
Het staat iedere inwoner van Nederland vrij om voor zijn of haar mening uit te komen en deel te nemen aan demonstraties, binnen de grenzen van de wet. Tegelijkertijd vormt contact zoeken met mensen de basis van politiewerk. In dat kader is het staande praktijk dat de politie bij burgers langs gaat om het gesprek aan te gaan. Dit kan om talloze redenen zijn, bijvoorbeeld voor buurtonderzoeken of stopgesprekken om personen te wijzen op de strafbaarheid van bepaalde voorgenomen gedragingen.
Wat vindt u ervan dat de Nationale ombudsman zich genoodzaakt voelt een onderzoek in te stellen naar de huisbezoeken?2 Bent u bereid de resultaten hiervan, naast de resultaten van het Wetenschappelijk Onderzoek- en Datacentrum (WODC)-onderzoek over het demonstratierecht dat momenteel wordt uitgevoerd, mee te nemen in uw plannen om «hardere grenzen» te stellen aan het demonstratierecht? Zo ja, hoe gaat u hiervoor zorgen? Zo nee, waarom niet?
De Nationale ombudsman heeft in 2018 eerder onderzoek gedaan naar de demonstratiepraktijk3. Dit wordt nu herhaald. Oplevering van het onderzoek door de Nationale ombudsman is voorzien voor het eerste kwartaal van 2026. Zowel op het onderzoek door het WODC als het onderzoek van de Nationale ombudsman zal het kabinet een beleidsreactie geven.
Wat is uw reactie op onderzoek van Amnesty International3 waaruit blijkt dat er onvoldoende toezicht is op politiedatabanken, waarin grootschalige verwerking van gevoelige persoonsgegevens plaatsvindt van demonstranten? Klopt het dat dit in strijd is met mensenrechten?
In de briefing Toezicht Gezocht: Amnesty roept op tot controle op politiedatabanken van maart 2025 van Amnesty International wordt verwezen naar het rapport Ongecontroleerde macht: ID-controles en gegevensverzameling van vreedzame demonstranten in Nederland van 2023. Dit rapport heeft betrekking op de uitvoering van identiteitscontroles rondom demonstraties en gegevensverwerking in dit kader. Voor mijn reactie op dit rapport en de vraag met betrekking tot mensenrechten verwijs ik naar de brief van mijn voorganger van 12 december 2023 met daarin de beleidsreactie.
Toezicht op de gegevensverwerking door de politie vindt plaats door de Autoriteit Persoonsgegevens. Het is daarbij niet aan mij als Minister van Justitie en Veiligheid om mij uit te laten over de aanbevelingen die zijn gedaan richting de Autoriteit Persoonsgegevens, omdat de uitoefening van het toezicht onafhankelijk geschiedt.
Welke gesloten en open bronnen raadpleegt de politie in een onderzoek naar demonstranten? Op basis waarvan besluit de politie om over te gaan tot het verwerken van gevoelige persoonsgegevens?
Als Minister van Justitie en Veiligheid is het niet aan mij om in te gaan op de specifieke bronnen welke politie raadpleegt. Dit is afhankelijk van de operationele noodzaak tot informatie die politie heeft en die afweging maakt politie per geval.
In algemene zin kan ik zeggen dat de politie in het kader van openbare-ordehandhaving op basis van artikel 3 Politiewet informatie kan vergaren. De grens hiervan is dat met de informatievergaring niet een min of meer compleet beeld ontstaat van delen van iemands leven. Ten behoeve van de openbare-ordehandhaving raadpleegt de politie publiek toegankelijke online bronnen.
Momenteel wordt gewerkt aan een wetsvoorstel waarin bij een aanwijzing voor een ernstige verstoring van de openbare orde de politie stelselmatig informatie mag vergaren ten behoeve van de taakuitvoering. Dit betekent dat met de informatievergaring wel een beeld mag ontstaan van delen van iemands leven (zoals online al snel het geval is). Zoals toegezegd aan uw Kamer kunt u dit wetsvoorstel tegemoet zien. Het streven is om het wetsvoorstel voor de zomer in consultatie te laten gaan.
Op basis van welke wettelijke grondslag verwerkt de politie persoonsgegevens van demonstranten? Hoe is het verzamelen, verwerken en delen van deze gegevens begrensd?
Om invulling te geven aan haar taak om de openbare orde te handhaven vergaart de politie informatie, ook online. De grondslag van deze informatievergaring ligt in artikel 3 Politiewet. Op grond van dit wetsartikel mag de politie informatie vergaren ten behoeve van de taakuitvoering zolang hiermee niet een volledig beeld ontstaat van delen van iemands persoonlijke leven. Ook in publiek toegankelijke bronnen online wordt informatie vergaard. Deze informatievergaring heeft als doel de politie in staat te stellen keuzes te maken over de inzet van politiecapaciteit, het gezag te informeren en eventueel mitigerende maatregelen te kunnen treffen. Kortom, deze informatievergaring is noodzakelijk om invulling te geven aan de daadwerkelijke uitvoering van de taak om de openbare orde te handhaven.
De grondslag voor de verwerking van politiegegevens zit in de Wet politiegegevens (Wpg). Elke verwerking dient te berusten op een wettelijke grondslag en vindt slechts plaats indien dit noodzakelijk is voor bij of krachtens die wet geformuleerde doeleinden (zie artikel 3 Wpg).
Zijn er interne protocollen die kaders stellen aan het verzamelen, verwerken en delen van persoonsgegevens van demonstranten? Zo ja, kunt u deze delen met de Kamer? Zo nee, hoe zorgt u er voor dat de privacy van demonstranten voldoende is beschermd?
Persoonsgegevens kunnen worden verwerkt voor zover dat noodzakelijk is voor de uitvoering van de politietaak, zo ook de persoonsgegevens van demonstranten. De politie heeft beleidskaders en interne protocollen met betrekking tot de verwerking van politiegegevens. Het algemene interne handelingskader demonstraties van de politie is onlangs aangevuld met een onderdeel «Contacten met burgers ter voorbereiding op een demonstraties». Hierin is opgenomen dat enkel het deelnemen aan een demonstratie nooit aanleiding kan zijn om contact met burgers op te nemen. De vorm van contact met een burger ten behoeve van de informatievergaring over een demonstratie moet evenredig zijn en passen bij de situatie. Indien bijvoorbeeld kan worden volstaan met telefonisch contact, wordt daarvoor gekozen.
Wat zijn de mogelijke gevolgen voor demonstranten wanneer hun persoonsgegevens worden opgenomen in politiedatabanken? Hoe lang blijven hun gegevens bewaard? Worden deze altijd binnen de wettelijk toegestane bewaartermijn vernietigd?
Verwerking van politiegegevens kan diverse gevolgen hebben voor betrokkenen. Politiegegevens kunnen vergeleken worden met andere politiegegevens, verrijkt worden met andere gegevens en verstrekt worden aan organisaties die bij of krachtens de Wet politiegegevens (Wpg) genoemd zijn indien dat noodzakelijk is voor de uitvoering van de taak van de ontvanger.
Politiegegevens die verzameld worden op basis van de ID-controles bij demonstranten worden doorgaans verwerkt voor de dagelijkse politietaak. Deze worden in beginsel vijf jaar verwerkt en daarna verwijderd. Verwijderde politiegegevens worden nog gedurende vijf jaar bewaard met het oog op de afhandeling van klachten en de verantwoording van verrichtingen en is alleen toegankelijk voor poortwachters (artikel 14 Wpg).
In 2019 heeft de toenmalig korpschef besloten politiegegevens niet te vernietigen na overschrijding van de bewaartermijn van artikel 14 Wpg. Mijn ambtsvoorganger heeft de korpschef daarin gesteund en uw Kamer daar destijds over geïnformeerd. De gegevens zijn ondanks dat ze niet op grote schaal worden vernietigd absoluut niet breed toegankelijk. Zo hebben alleen poortwachters toegang tot deze afgeschermde politiegegevens en zijn de gegevens alleen toegankelijk met toestemming van het gezag. In het commissiedebat politie van 16 april jl. heb ik toegezegd5 een ultieme poging te doen om de opties voor verlenging van de bewaartermijn politiegegevens te verkennen en tussentijds geen gegevens te vernietigen.
Hoe vaak startten demonstranten de afgelopen twee jaar een klachtenprocedure bij de politie omdat zij zich zorgen maakten om de verwerking van hun gevoelige persoonsgegevens? In hoeveel van de gevallen bleek dat de gegevensverwerking onrechtmatig was?
Sinds 1 januari 2023 zijn er landelijk twintig klachten naar aanleiding van demonstraties ingediend die betrekking hebben op (het vragen naar) identificatie (volgens W.I.D.) en/of het vastleggen of verantwoorden van gegevens.
In zes van deze twintig klachtdossiers is om een oordeel van de politiechef gevraagd. Een klacht is alsnog ingetrokken en twee klachten zijn nog in behandeling. In drie klachtdossiers is een oordeel gegeven door een politiechef. In twee van die dossiers was het oordeel dat de klacht over de identificatie (volgens W.I.D.) gegrond was en in een van deze dossiers was ook de klacht over het vastleggen of verantwoorden gegrond. In het derde klachtdossier was de klacht ongegrond.
Klopt het dat de politie registraties niet verwijdert wanneer blijkt dat de gegevensverwerking onrechtmatig is verlopen? Zo ja, deelt u de mening dat betrokkenen hierdoor geen rechtsherstel krijgen? Waarom wel of niet?
Indien vaststaat dat een verwerking van politiegegevens onrechtmatig plaatsvindt, dan dient de verwerking te worden beëindigd. De korpschef is de verwerkingsverantwoordelijke en is gehouden aan de beginselen van de Wet politiegegevens. De wet schrijft voor dat alle verwerkingen noodzakelijk, rechtmatig, doelgebonden, juist, nauwkeurig en volledig dienen te zijn. De verwerkingsverantwoordelijke treft de nodige maatregelen om politiegegevens te verwijderen of vernietigen zodra de gegevens niet meer noodzakelijk zijn voor het doel waarvoor deze zijn verwerkt (artikel 4, tweede lid, Wpg).
De betrokkene heeft diverse mogelijkheden om rechtsherstel te bewerkstelligen. De betrokkene heeft het recht om inzage te krijgen in de hem of haar betreffende politiegegevens, recht op rectificatie van feitelijke onjuistheden en vernietiging van onrechtmatig verwerkte politiegegevens (artikelen 25 en 28 Wpg). Besluiten die hierop door de korpschef worden genomen zijn besluiten in de zin van de Algemene wet bestuursrecht waartegen beroep bij de bestuursrechter openstaat. Ook kan aan de Autoriteit Persoonsgegevens gevraagd worden te bemiddelen of adviseren in het geschil met de korpschef (artikel 29, tweede lid, Wpg). Daarnaast heeft de betrokkene de mogelijkheid om een klacht in te dienen bij de korpschef en bij de Autoriteit Persoonsgegevens en de mogelijkheid om schadevergoeding te vorderen (artikel 31a Wpg). Tot slot heeft de betrokkene het recht om een handhavingsverzoek in te dienen bij de Autoriteit Persoonsgegevens. De Autoriteit Persoonsgegevens is bevoegd om handhavingsmaatregelen te treffen, zoals een last onder bestuursdwang, last onder dwangsom en een boete.
Indien de politie persoonsgegevens verzamelt of verwerkt op een manier die achteraf onrechtmatig blijkt, worden de betrokkenen daar dan actief over geïnformeerd? Bent u het met de indiener(s) eens dat mensen het recht hebben om dit te weten?
De politie heeft geen algemene notificatieplicht om betrokkenen te informeren over een wijziging of vernietiging van de hem of haar betreffende politiegegevens. Bij datalekken worden betrokkenen geïnformeerd als deze inbreuk waarschijnlijk een hoog risico voor de rechten en vrijheden van personen met zich meebrengt (zie artikel 33a, vijfde lid, Wpg).
Wat vindt u van de oproep van Amnesty International aan de Nationale ombudsman en de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) om het toezicht op registraties in politiedatabanken te versterken? Bent u bereid de Ombudsman en AP te ondersteunen in de opvolging hiervan op het gebied van rechtsherstel, de oprichting van een laagdrempelig loket en de mogelijkheden om klachten op nationaal niveau te delen en evalueren? Kunt u daarbij apart ingaan op iedere aanbeveling?
Ten aanzien van de aanbeveling om te onderzoeken hoe de politie haar beleid en praktijk beter in lijn kan brengen, verwijs ik in eerste instantie naar de eigen verwerkingsverantwoordelijkheid van de korpschef en naar de Autoriteit Persoonsgegevens die toezicht houdt op de verwerkingen van politiegegevens door de politie.
Ten aanzien van de mogelijkheden tot rechtsherstel verwijs ik kortheidshalve naar het antwoord op vraag 10. De geschetste mogelijkheden acht ik laagdrempelig. Een oprichting van een additioneel loket acht ik niet doeltreffend en maakt het stelsel nog diffuser.
Ten aanzien van de mogelijkheid om klachten op nationaal niveau te delen en te evalueren geldt dat dit in beginsel aan de gemeentelijke Ombudsmannen en de politie is om als verwerkingsverantwoordelijke te beslissen of een verstrekking van persoonsgegevens voor dit doel verenigbaar is met het aanvankelijke doel waarvoor de gegevens zijn verzameld binnen de kaders van de AVG, en geanonimiseerde klachtoordelen en evaluaties openbaar te maken conform de Wet open overheid (Woo).
Kunt u deze vragen afzonderlijk van elkaar beantwoorden?
Het is niet gelukt om deze vragen eerder te beantwoorden.
De werkwijze van de Raad voor de Kinderbescherming in de regio Den Haag |
|
Faith Bruyning (NSC) |
|
Struycken |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel in het NRC van 26 maart 2025 met de titel «Raad voor de Kinderbescherming komt in regio Den Haag al jaren onvoorbereid bij de rechter»?
Ja, ik heb kennis genomen van dit artikel.
Kunt u bevestigen dat de Raad voor de Kinderbescherming in de regio Den Haag zich voorafgaand aan zittingen niet inleest in de dossiers maar desondanks adviezen verstrekt aan de rechtbank over zaken betreffende ouderlijk gezag, omgangsregelingen en zelfs ingrijpende besluiten als een ondertoezichtstelling of een uithuisplaatsing?
De wijze en mate van voorbereiding kan verschillen afhankelijk van welke taak wordt uitgeoefend. De Raad heeft drie taken: de consulttaak, de adviestaak en tot slot nog de onafhankelijke adviserende taak op basis van eigen onderzoek.1
Bij de consulttaak fungeert de Raad voor de Kinderbescherming als wegwijzer in het hulplandschap. De Raad geeft een algemeen pedagogisch-juridisch advies waarmee de consultvrager, in dit geval de rechter, verder kan. Dit advies is op basis van algemene gegevens over de ontwikkeling van een kind en gericht op de inzet van een hulptraject. Hiertoe ontvangt de Raad voor de Kinderbescherming, gezien de aard van deze taak, geen uitgebreide inhoudelijke informatie over een specifieke casus.
Specifiek in Den Haag komt de Raad voor de Kinderbescherming op verzoek van de rechtbank naar zitting voor het uitoefenen van deze taak. Deze werkwijze, waarbij de Raad voor de Kinderbescherming voor de uitoefening van de consulttaak naar de zitting kom, betreft een afspraak tussen de Raad voor de Kinderbescherming, de rechtbank Den Haag en de gemeenten in het arrondissement van de rechtbank Den Haag.
Zoals ook aangegeven in de Kamerbrief van 26 mei 2025, heeft deze werkwijze geleid tot rolonduidelijkheid van onderzoekers van de Raad voor de Kinderbescherming op zittingen in de rechtbank Den Haag. Dit heeft bij de Raad voor de Kinderbescherming geleid tot herbezinning van deze afspraken. Als gevolg daarvan hebben de Raad voor de Kinderbescherming en de rechtbank Den Haag hun werkwijze aangepast. Sinds 1 mei 2025 ontvangt de Raad voor de Kinderbescherming voorafgaand aan iedere zitting de relevante stukken.
De adviestaak is gericht op een advies over het belang van het kind ten opzichte van de door ouders ingebrachte beslispunten bij gezag- en omgangszaken. De Raad voor de Kinderbescherming adviseert in deze gevallen inhoudelijk over de inzet van een raadsonderzoek. De Raad voor de Kinderbescherming ontvangt daartoe alle beschikbare relevante informatie.
Daarnaast heeft de Raad voor de Kinderbescherming ook een onafhankelijke, adviserende taak aan de rechter op basis van het door de Raad verrichte onafhankelijke onderzoek. Dit behelst vanzelfsprekend ook inhoudelijke verdieping in de specifieke situatie.
In het geval van zittingen aangaande ondertoezichtstellingen of uithuisplaatsingen verschijnt de Raad voor de Kinderbescherming altijd goed voorbereid op de zitting.
Klopt het aantal van enkele honderden zaken, waar in het artikel over gesproken wordt, wel als we beseffen dat dit al zes jaar zou spelen?
De Raad voor de Kinderbescherming heeft aangegeven dat er geen exacte cijfers van het aantal zaken zijn, maar dat het naar schatting gaat om enkele honderden zaken die in het kader van de consulttaak zijn behandeld sinds aanvang van het Uniform Hulpaanbod in regio Den Haag. Dit zijn dus enkele honderden zaken sinds 2019 tot mei 2025.
Klopt het dat het hier om onderlinge afspraken gaat tussen de Raad voor de Kinderbescherming en de Rechtbank Den Haag?
Ja, dat klopt. Het betreft hier een afspraak tussen de Raad voor de Kinderbescherming, de rechtbank Den Haag en de gemeenten in het arrondissement van de rechtbank Den Haag.
Deze afspraak moet bezien worden in het licht van het Uniforme Hulpaanbod. Het Uniforme Hulpaanbod is een samenwerking tussen de rechtbanken en gemeenten. Het voorzien in passende en tijdige hulp voor ouders en kinderen is een verantwoordelijkheid die decentraal, bij gemeenten, is belegd. Iedere gemeente maakt eigen keuzes in de wijze waarop zij hun taak uitvoeren in de vrijwillige jeugdhulpverlening op basis van de Jeugdwet. Dit heeft geleid tot verschillen tussen de arrondissementen in de manier waarop de rechter de ouders en kinderen kan verwijzen naar een hulpverleningstraject dat door de gemeenten moet worden gefinancierd. In Den Haag hebben de rechtbank Den Haag, de Raad voor de Kinderbescherming en de gemeenten in het arrondissement van de rechtbank Den Haag in gezamenlijkheid besloten dat de Raad voor alle zittingen uitgenodigd zou worden waar sprake kan zijn van een doorverwijzing naar het Uniforme Hulpaanbod.
De Raad voor de Kinderbescherming kan dan op zitting informeren en adviseren over de verwijzing naar hulpverlening binnen het Uniforme Hulpaanbod. Hiervan is alleen sprake in het geval van gezag- en omgangszaken bij de initiële zitting.
Hoe verhoudt deze werkwijze zich tot de wettelijke verplichtingen en kwaliteitsnormen die gelden voor de Raad voor de Kinderbescherming?
De Raad voor de Kinderbescherming heeft mij verzekerd altijd inhoudelijk voorbereid naar zittingen aangaande ondertoezichtstelling, een uithuisplaatsing of een onderzoek in het kader van gezag- en omgangzaken te komen. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2, kunnen de wijze en mate van voorbereiding verschillen afhankelijk van welke taak wordt uitgeoefend. De advisering van de Raad voldoet in deze zaken aan de wettelijke verplichtingen en het eigen kwaliteitskader.2
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 2 heb aangegeven, ontving de Raad voor de Kinderbescherming, in het specifieke geval dat de rechtbank Den Haag een algemeen pedagogisch-juridisch advies vraagt, vooraf geen uitgebreide informatie voor het uitvoeren van de consulttaak. Omdat dit voor de uitvoering van deze taak niet nodig is, is deze werkwijze niet strijdig met de wettelijke verplichtingen die gelden voor de Raad voor de Kinderbescherming. Evenmin is dit strijdig met het kwaliteitskader van de Raad voor de Kinderbescherming. Desondanks heeft de Raad voor de Kinderbescherming zich herbezonnen over deze werkwijze en is in overleg met de rechtbank Den Haag de werkwijze per 1 mei jl. aangepast.
Hoe beoordeelt u deze werkwijze van de Raad voor de Kinderbescherming in het licht van de rechtsbescherming van kinderen en ouders? Deelt u de mening dat dit het vertrouwen in een eerlijks rechtsgang, en daarmee dus ook de rechtsbescherming, zoals vastgelegd in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), in gevaar brengt?
In het geval van de consulttaak bij de rechtbank Den Haag geeft de Raad voor de Kinderbescherming een algemeen pedagogisch-juridisch advies waarmee de consultvrager verder kan. Hiertoe ontving de Raad voor de Kinderbescherming tot voor kort, gezien de aard van deze taak, geen uitgebreide inhoudelijke informatie. Ik betreur dat dit heeft geleid tot de indruk dat het advies van de Raad voor de Kinderbescherming onzorgvuldig is. Vanwege de onduidelijkheid over de rol van de raadsonderzoekers op zittingen in de rechtbank Den Haag hebben de Raad voor de Kinderbescherming en de rechtbank Den Haag besloten om de werkwijze van de Raad in de regio Den Haag per 1 mei jl. is herzien, zoals ook aangegeven in de Kamerbrief van 26 mei 2025.
Hoe wordt met deze werkwijze gewaarborgd dat de adviezen van de Raad voor de Kinderbescherming in lijn zijn met de belangen van het kind, zoals vastgelegd in het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind?
De belangen van het kind staan altijd voorop in het werk en de adviezen van de Raad voor de Kinderbescherming. Dit blijkt onder andere uit het Kwaliteitskader van de Raad, waarin is vastgelegd dat het belang van het kind doorslaggevend is.3 Dit maakt dat het pedagogisch-juridisch advies van de Raad voor de Kinderbescherming toeziet op het belang van het kind bij de zorg die nodig is voor het welzijn van het kind. De Raad voor de Kinderbescherming heeft aangegeven dat zij bij het geven van pedagogisch-juridisch advies rekening houdt met de rechten en belangen van het kind, zoals belastbaarheid (gezondheid), schoolgang en contact met familie om enkele voorbeelden te noemen.
Hoe wordt de kwaliteit van de adviezen van de Raad voor de Kinderbescherming momenteel gemonitord en geëvalueerd? Zijn er recente evaluaties uitgevoerd naar de effectiviteit en betrouwbaarheid van deze adviezen?
Er zijn geen evaluaties uitgevoerd naar de effectiviteit en betrouwbaarheid van de adviezen van de Raad voor de Kinderbescherming. In de verschillende regio’s zijn er samenwerkingsafspraken tussen de Raad voor de Kinderbescherming en de rechtbanken waarin de kwaliteit van de adviezen wordt besproken. Daarnaast leert de Raad voor de Kinderbescherming van klachten, ketenpartners, jurisprudentie en bijvoorbeeld inspectierapporten. Ook wordt met het Ministerie van Justitie en Veiligheid gesproken over de kwaliteit van het werk van de Raad voor de Kinderbescherming. Daarnaast houden de Inspectie Justitie en Veiligheid en de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd toezicht op de Raad voor de Kinderbescherming.
Op welke wijze worden kinderen en ouders geïnformeerd over de rol en werkwijze van de Raad voor de Kinderbescherming tijdens juridische procedures? Wordt hierbij expliciet vermeld hoe de Raad zich (niet) voorbereidt op zittingen en op basis waarvan verstrekkende adviezen worden uitgebracht?
Vooropgesteld dient te worden dat de Raad voor de Kinderbescherming bij uithuisplaatsingen en ondertoezichtstellingen te allen tijde voorbereid naar de zitting komt.
In het geval van algemeen juridisch-pedagogisch advies (consulttaak) kwam de Raad tot 1 mei 2025 zonder voorbereiding naar de zitting. Vanuit de Rechtspraak is aangegeven dat de rechtbank Den Haag deze werkwijze bij de invoering van het Uniforme hulpaanbod in 2019 en ook daarna herhaaldelijk en uitgebreid heeft besproken met de advocatuur. In de rechtbank Den Haag legt de rechter op de zitting in het geval van een zaak waarin de Raad een consulttaak verricht aan de ouders uit wat de rol van de Raad voor de Kinderbescherming is op de zitting en dat de Raad voor de Kinderbescherming geen advies zal geven over wat ter beslissing voorligt, maar een algemeen pedagogisch-juridisch advies zal geven.
Naar aanleiding van de eerder aangegeven onduidelijkheid, zijn de vereniging van Familierecht Advocaten Scheidingsmediators, Raad voor de Kinderbescherming en de rechtbank Den Haag hierover in gesprek gegaan. De afspraak is gemaakt dat de familierechters op de zitting duidelijker de rol van de raadsmedewerker zouden benoemen en daarbij duidelijk maken dat de Raad voor de Kinderbescherming op de zitting geen specifiek advies kan geven over wat ter beslissing voorligt. Desondanks bleef deze werkwijze voor rolonduidelijkheid zorgen, waardoor inmiddels is besloten om de werkwijze aanpassen. De werkwijze is per 1 mei 2025 aangepast (zie antwoord op vraag 6).
Bent u bereid een onafhankelijk onderzoek in te stellen naar de werkwijze van de Raad voor de Kinderbescherming in de regio Den Haag en de mogelijke gevolgen hiervan voor de rechtsbescherming van kinderen en ouders?
De Raad voor de Kinderbescherming en de rechtbank Den Haag hebben de gemaakte afspraken over de werkwijze herzien. Per 1 mei 2025 is het werkproces omtrent het Uniforme Hulpaanbod aangepast. Dat houdt in dat de Raad voor de Kinderbescherming voortaan ook voor zittingen die de Raad specifiek in Den Haag bijwoont vanuit de consulttaak de relevante stukken ontvangt en bestudeert. Ik acht het daarom niet nodig om een onafhankelijk onderzoek in te stellen naar de werkwijze van de Raad in relatie tot de rechtbank Den Haag.
Zijn er signalen dat deze werkwijze ook in andere regio's voorkomt? Zo ja, welke stappen worden ondernomen om dit landelijk te adresseren?
Nee, die signalen zijn er niet. Deze werkwijze betreft een afspraak tussen de Raad voor de Kinderbescherming en de rechtbank Den Haag, die per 1 mei 2025 in overleg tussen de Raad voor de Kinderbescherming en de rechtbank Den Haag is herzien.
Welke maatregelen bent u voornemens te nemen om ervoor te zorgen dat de Raad voor de Kinderbescherming in de regio Den Haag zich voortaan adequaat voorbereidt op zittingen, conform de geldende kwaliteitsnormen?
Hierover hebben reeds gesprekken tussen de Raad voor de Kinderbescherming en de rechtbank Den Haag plaatsgevonden. Deze gesprekken hebben ertoe geleid dat de werkwijze per 1 mei 2025 zodanig is aangepast dat de Raad voor de Kinderbescherming voortaan ook voor zittingen die de Raad specifiek in Den Haag bijwoont vanuit de consulttaak alle relevante stukken ontvangt en bestudeert. Het is van belang dat voor betrokkenen duidelijk is wat de rol van de Raad voor de Kinderbescherming is, zodat het vertrouwen van betrokkenen in hun procedure wordt versterkt.
Welke stappen worden ondernomen om de transparantie en verantwoording van de Raad voor de Kinderbescherming richting betrokkenen te verbeteren, zodat het vertrouwen in de jeugdzorg en de rechtsbescherming van kinderen en ouders wordt versterkt?
Zie antwoord vraag 12.
Bent u bereid om in overleg te treden met de Raad voor de Kinderbescherming en de Rechtspraak om te waarborgen dat de voorbereiding en advisering door de Raad in de toekomst op een adequate en uniforme wijze plaatsvinden?
Zie antwoord vraag 12.
Hoe beoordeelt u de uitspraak van de Raad dat het «ondoenlijk» en ook «niet nodig» is om in al die zaken het dossier te lezen; «Naar die zittingen komt de Raad ongeïnformeerd.»? Bent u het met deze uitspraak eens?
Deze uitspraak uit het betreffende artikel in het NRC van 26 maart 2025 heeft betrekking op de zaken waarin de Raad voor de Kinderbescherming zijn consulttaak uitvoert bij de rechtbank Den Haag. In mijn antwoord op vraag 2 heb ik aangegeven wat deze taak inhoudt. Van belang hierbij is dat de consulttaak over de inzet van het Uniforme Hulpaanbod een wezenlijk andere is dan een adviserende taak vanuit een raadsonderzoek of een eerste advies over een inhoudelijke rechtsvraag.
Hoe beoordeelt u de uitspraak van de woordvoerder van de Raad voor de Kinderbescherming: «Desgevraagd zegt de Raad dat indien zulke zware zaken, bijv. Huiselijk Geweld, ex-partner, geweld en stalking, in eerste instantie bij de rechtbank niet naar boven komen, ze later alsnog bij de rechter en Raad zullen terugkeren omdat zal blijken dat het ingezette hulpverleningstraject ongeschikt is»? Is deze uitspraak in uw ogen correct? Is het niet zo dat als de Raad voor de Kinderbescherming in beeld komt dat dan juist alle zaken aan bod moeten komen, ook in de eerste zitting, zodat direct juist passende hulp kan worden ingezet in het belang van het kind?
Helaas ontstaat niet altijd direct duidelijkheid over de vraag of er sprake is van onveiligheid. Wanneer informatie hierover door geen van de partijen kenbaar gemaakt wordt, is het (zonder nadere hulp of zonder nader onderzoek) vaak niet mogelijk hier ter zitting zicht op te krijgen. Hier is binnen een hulpverleningstraject eerder ruimte en gelegenheid voor, waardoor op een volgende rechtszitting meer passende keuzes en beslissingen kunnen worden genomen. Echter, als bekend is dat dergelijke onderwerpen spelen, worden deze onderwerpen op de eerste zitting door de rechter met de ouders in aanwezigheid van de Raad voor de Kinderbescherming besproken. Als op basis van de stukken en hetgeen ter zitting is besproken ernstige zorgen zijn, kan de rechter de Raad voor de Kinderbescherming direct vragen onderzoek te doen en zijn bevindingen aan de rechter te rapporteren en te adviseren over de voorliggende geschilpunten.
Deelt u de mening dat het niet aan de Raad voor de Kinderbescherming en de Rechtspraak is om hier onderling afspraken over te maken omdat beiden een andere rol hebben in deze procesgang? Deelt u de mening dat de wet leidend moet zijn en niet eventueel onderling gemaakte ketenafspraken?
In voorgaande antwoorden is reeds toegelicht dat de afspraak voortkomt uit een samenspraak tussen de Raad voor de Kinderbescherming, de rechtbank Den Haag en de gemeenten in het arrondissement van de rechtbank Den Haag om uitvoering te geven aan het Uniforme Hulpaanbod. De intentie was het zo efficiënt mogelijk ter zitting bespreken van enkel het Uniforme Hulpaanbod om zo goed mogelijk maatwerk van hulp voor de betrokkenen te leveren. Deze samenwerking is vanuit dit uitgangspunt tijdens evaluaties door alle ketenpartners als positief ervaren. Bovendien hebben de Raad voor de Kinderbescherming en de rechtbank Den Haag met het maken en uitvoeren van deze afspraak niet in strijd met de wet gehandeld. Ik heb over de rol van rechtbank Den Haag in deze afspraken daarom geen negatieve mening.
Hoe verhoudt deze afspraak die gemaakt is zich tot bijvoorbeeld het kwaliteitskader waar elke medewerker op basis van zijn SKJ-registratie aan moet voldoen? Kan het zo zijn dat een zittingsvertegenwoordiger, die zich niet voorbereidt op een zitting en daar adviezen geeft, al dan niet juist, tuchtrechtelijk aansprakelijk is? Is dat in uw ogen fair als een werkgever afspraken maakt waar een medewerker mee moet werken maar dat deze medewerker, bij het volgen van de werkinstructies van de werkgever, tuchtrechtelijk op aangesproken kan worden?
Het geven van algemeen-pedagogische adviezen past binnen de wettelijke taken van de Raad en is op geen enkele wijze strijdig met beroepsregels en de SKJ-registratieregels. Ik heb geen aanleiding om aan te nemen dat een medewerker tuchtrechtelijk aansprakelijk gesteld kan worden voor het volgen van deze werkwijze. In het algemeen geldt overigens dat het volgen van werkinstructies van de werkgever niet snel tot tuchtrechtelijke aansprakelijkheid zal leiden als professionals zorgvuldige afwegingen maken en die goed onderbouwen.
Hoe beoordeelt u de rol van de Rechtbank Den Haag als zij ingestemd heeft met deze werkwijze van de Raad voor de Kinderbescherming?
Zie antwoord vraag 17.
Bent u voornemens om met de Rechtbank Den Haag in gesprek te gaan hierover? En welke boodschap heeft u dan voor de rechtbank?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 14 reeds heb aangegeven, heb ik van de Raad voor de Kinderbescherming vernomen dat de Raad en de rechtbank Den Haag per 1 mei jl. hun werkwijze hebben aangepast.
Kent u de berichten «Toegang tot het recht krimpt, terwijl maatwerk faalt»1 en «Maatregelen regeerprogramma inkomenszekerheid: waarom de gemeente aan zet blijft»2?
Ik ben bekend met deze berichten en ik vind het belangrijk dat de overheid voor iedereen toegankelijk is, ongeacht woonplaats of achtergrond. Daarom zet het kabinet zich in voor een toegankelijke en makkelijk bereikbare overheid. De rol van gemeenten hierbij is essentieel. Dit vraagt om investeringen in toegankelijke, begrijpelijke en samenhangende dienstverlening zodat mensen niet verdwalen en op tijd de ondersteuning krijgen die past bij hun persoonlijke situatie.
Deelt u de mening dat als kwetsbare burgers niet in staat zijn om de overheidsdienstverlening of uitkering te krijgen waar zij recht op hebben dat dat ook een signaal is dat het recht niet voor iedereen even toegankelijk is? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Uit diverse onderzoeken blijkt dat de overheid niet voor iedereen even toegankelijk is. Sommige mensen ervaren barrières, bijvoorbeeld door ingewikkelde regels, digitale drempels of doordat ze niet goed weten waar ze moeten zijn. Hiermee kan niet iedereen goed gebruik maken van overheidsdienstverlening. Als het gaat om de toegang tot recht heeft mijn collega, de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, uw Kamer in de brief van december over de voortgang van de aanpak versterking toegang tot het recht aangegeven dat informatie, advies en ondersteuning beschikbaar moeten zijn. Zoals ook in de Kabinetsreactie op het PEFD-rapport3 staat, is er een grote verscheidenheid aan sociaal juridische dienstverlening. Het is echter niet duidelijk waar problematische «witte vlekken» in het aanbod zijn. Ter uitvoering van de motie Van Nispen/Palmen4 wordt voor de zomer een kwartiermaker benoemd (J&V, BZK, SZW) die verkent hoe een landelijk dekkend netwerk van sociaaljuridische dienstverlening het best vormgegeven kan worden.
Deelt u de mening van de in het eerste bericht genoemde ombudsvrouw dat als overheden naast burgers gaan staan en niet tegenover dat dan rechtshulp veel minder nodig zou zijn? Zo ja, waarom en wat heeft u gedaan om hier zorg voor te dragen? Zo nee, waarom niet?
Publieke dienstverlening moet in de basis menselijk, voor iedereen toegankelijk en begrijpelijk zijn. We werken aan deze basis van de dienstverlening en richten ons specifiek op de transformatie van overheidsorganisaties naar organisaties die dienstverlening ontwikkelen en verbeteren vanuit de leefwereld van mensen. Daarnaast zorgen we dat de feedback vanuit burgers en ondernemers op de goede plek terecht komt, zodat de dienstverlening verbeterd wordt vanuit de leefwereld van mensen en werken we aan begrijpelijke en gebruikersvriendelijke overheidscommunicatie en dienstverlening. Ik ben ervan overtuigd dat een toegankelijke, responsieve en proactieve overheid zorgt dat mensen de dienstverlening van de overheid ervaren als passend bij hun persoonlijke situatie en merken dat ze goed geholpen en ondersteund worden.
Deelt u de mening van de ombudsvrouw dat «mensen nog steeds van het kastje naar de muur [worden] gestuurd. Echt integraal werken is nog niet wijdverspreid binnen de overheid»? Zo ja, hoe verhoudt zich dat tot het voornemen uit uw Regeerprogramma om «de bereikbaarheid en toegankelijkheid van overheidsorganisaties voor burgers [te verbeteren]» en «het maakt geen verschil bij welk loket de vraag wordt gesteld. De overheid zorgt achter het loket gezamenlijk voor een antwoord op de vraag of een oplossing voor de problemen»? Zo nee, waarom deelt u die mening niet en waaruit blijkt het tegendeel?
Overheidsbreed samenwerken is een complex en langdurig veranderproces. Desalniettemin is er de afgelopen jaren een stevig fundament gelegd en zijn er concrete stappen gezet die invulling geven aan overheidsbreed samenwerken en het principe van «altijd de juiste deur». Uitgangspunt is dat het niet zou moeten uitmaken bij welke instantie of organisatie iemand aanklopt, de overheid werkt collectief aan de oplossing vanuit de beleving van mensen, ongeacht hoe de overheid zelf is georganiseerd. Door mensen direct te helpen of door warm door te verwijzen.
Onder coördinatie van de Staatssecretaris van Digitalisering en Koninkrijksrelaties werken we aan overheidsbrede toegankelijkheid en bereikbaarheid van dienstverlening, gezamenlijk met alle publieke dienstverleners, departementen en medeoverheden. Daarmee streven we naar dienstverlening die door mensen wordt ervaren als ware het één-overheid is (de zogenaamde één-overheidsbeleving).
Het aantal lokale praktijkinitiatieven waar integraal wordt samengewerkt door gemeenten en landelijke uitvoeringsorganisaties is dit jaar uitgebreid naar 25. Bij deze zogenoemde overheidsbrede loketten hebben overheidsdienstverleners op locatie contact met de burger en kunnen zij gebruikmaken van directe lijnen met andere overheidsorganisaties, zodat mensen direct geholpen worden met hun vragen aan de overheid – hoe complex die ook zijn – of warm worden doorverwezen naar een organisatie die hen beter kan helpen. Daarnaast werken de publieke dienstverleners zelf aan een betere bereikbaarheid, toegankelijkheid en nabijheid. Zodat mensen met vragen direct gericht aan de betreffende organisatie daar terecht kunnen.
Van belang is dat dienstverlening wordt aangeboden op plekken die voor mensen logisch en dichtbij voelen. De Staatssecretaris van Digitalisering en Koninkrijksrelaties presenteert voor de zomer zijn visie hierop aan de Kamer. In deze visie is een grote rol voor (het versterken van) het lokale ecosysteem en de inbedding daarin van overheidsbrede dienstverlening evenals voor informele helpers en sleutelpersonen. Informele helpers en sleutelpersonen vervullen een betekenisvolle functie voor inwoners, zijn goed verbonden met de lokale gemeenschap en zijn in staat om groepen te bereiken die voor gemeenten en bekende (gevestigde) uitvoeringsorganisaties soms lastig toegankelijk zijn.
Ook werken we aan het proactiever aanbieden van dienstverlening. Het wetsvoorstel proactieve dienstverlening SZW beoogt mogelijk te maken dat UWV, SVB en gemeenten proactieve dienstverlening kunnen inzetten. Dit betekent dat zij mogen onderzoeken wie mogelijk recht heeft op een uitkering of een andere voorziening gericht op inkomensondersteuning, maar daar geen gebruik van maakt. Zij mogen dan contact opnemen met deze mensen en hen ondersteunen als zij een aanvraag voor een uitkering of een voorziening willen doen.
Vanuit mijn departement wordt, samen met het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW), de mogelijkheid onderzocht van een Persoonlijk Digitaal Regelingenoverzicht (PDR). Een PDR beoogt mensen een gepersonaliseerd overzicht te geven van de regelingen waarop zij mogelijk recht hebben en vergemakkelijkt het komen tot een aanvraag ervan.
Wat is er tot nu toe gedaan om de in het Regeerprogramma genoemde doelstellingen om er voor te zorgen dat «de afstand tussen de burger en de overheid zo klein mogelijk is en de overheid menselijk, toegankelijk en nabij is» en «de bereikbaarheid en toegankelijkheid van overheidsorganisaties voor burgers» verbeterd wordt?
Zie antwoord vraag 4.
Is daardoor de afstand tot de burger kleiner geworden en de bereikbaarheid en toegankelijkheid van de overheid verbeterd? Zo ja, waar blijkt dat uit? Kunt u dat onderbouwen aan de hand van onderzoeken of cijfermateriaal? Zo nee, hoe kan dat?
Uit kwalitatief onderzoek – gesprekken die gevoerd zijn met bezoekers – blijkt dat mensen in overgrote mate blij zijn met de overheidsbrede dienstverlening zoals geboden vanuit de overheidsbrede loketten. De beleving loopt uiteen van «tevreden» tot het gevoel dat men echt gered is doordat men contact heeft gehad met een medewerker die echt oog had voor hun probleem. De dienstverlening voorziet in drie basisbehoeften van bezoekers, namelijk contact met iemand die:
Herkent u het beeld dat mensen die in armoede leven vaak niet meer in staat zijn om goede keuzes te maken, waardoor zelfs het aanvragen van een toeslag of ondersteuning niet meer lukt? Zo ja, gaat het Wetsvoorstel proactieve dienstverlening SZW waarmee het niet-gebruik van regelingen teruggedrongen moet worden hier verbetering in aanbrengen? En wat is de stand van zaken van deze wet? Zo nee, wat herkent u dan niet?
Het aanvragen van een toeslag of ondersteuning kan voor mensen een onoverkomelijke drempel zijn. Het wetsvoorstel proactieve dienstverlening SZW wil de toegang tot de sociale zekerheid laagdrempeliger maken. Het doel is dat UWV, de SVB en gemeenten mensen actief wijzen waarop zij recht hebben en helpen bij het aanvragen. De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid streeft ernaar het wetsvoorstel in de loop van 2025 bij de Kamer in te dienen.5
Onaangekondigde huisbezoeken bij demonstranten door de politie |
|
Ismail El Abassi (DENK) |
|
David van Weel (minister ) |
|
![]() |
Bent u bekend met het incident waarbij de politie een onaangekondigd huisbezoek aflegde bij een anti-genocide demonstrant1?
Ja.
Bent u ook bekend met het rapport «Ongecontroleerde Macht» van Amnesty International over politieoptreden bij demonstraties, waarin wordt gewezen op onrechtmatige ID-controles, intimidatie en onduidelijke surveillance-methoden2?
Daar ben ik mee bekend. Mijn voorganger heeft op het rapport gereageerd, mede namens de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Uw Kamer heeft op 12 december 2023 deze reactie ontvangen.3
Hoe beoordeelt u de constatering van Amnesty International dat vreedzame demonstranten regelmatig te maken krijgen met onrechtmatige ID-controles, onaangekondigde huisbezoeken, social media monitoring en andere vormen van surveillance door de politie?
Zoals aangegeven in bovengenoemde beleidsreactie, heeft de politie op grond van haar wettelijke taak een belangrijke rol bij het in goede banen leiden van demonstraties en het waarborgen van de veiligheid van alle aanwezigen. In dat kader kan sprake zijn van een noodzaak om informatie te verzamelen. Dit gebeurt in ondergeschiktheid aan het lokaal gezag en in overeenstemming met de geldende rechtsregels.
In vraag 5 ga ik nader in op het juridisch kader.
Bent u ermee bekend dat politieagenten onaangekondigd huisbezoeken afleggen bij demonstranten om vragen te stellen over hun motivatie en toekomstige deelname aan demonstraties? Hoe beoordeelt u dit optreden?
Ik ben hiermee bekend.
Het staat iedere inwoner van Nederland vrij om voor zijn of haar mening uit te komen en deel te nemen aan demonstraties, binnen de grenzen van de wet.
Tegelijkertijd vormt contact zoeken met mensen de basis van politiewerk. In dat kader is het staande praktijk dat de politie bij burgers langs gaat om het gesprek aan te gaan. Dit kan om talloze redenen zijn, bijvoorbeeld voor buurtonderzoeken of stopgesprekken om personen te wijzen op de strafbaarheid van bepaalde voorgenomen gedragingen.
Op grond van welke wettelijke bevoegdheden worden demonstranten thuis bezocht en hoe verhoudt zich dit volgens u tot het recht op privacy en demonstratievrijheid?
Artikel 3 van de Politiewet 2012 biedt een algemene grondslag voor politieoptreden in ondergeschiktheid aan het bevoegd gezag en in overeenstemming met de geldende rechtsregels. Het kan hierbij ook gaan om huisbezoeken. Huisbezoeken kunnen leiden tot een (beperkte) inbreuk op de persoonlijke levenssfeer. Deze inbreuk is gerechtvaardigd als daarvoor een wettelijke grondslag bestaat, met het huisbezoek een legitiem doel wordt nagestreefd en het huisbezoek een noodzakelijk en proportioneel middel is om dat doel te bereiken.
Voor zover bij een huisbezoek sprake zou zijn van daadwerkelijk binnentreden van een woning, gelden de waarborgen krachtens de Algemene wet op het binnentreden. Dit houdt in dat de persoon die binnentreedt, verplicht is zich voorafgaand te legitimeren en mededeling te doen van het doel van het binnentreden. Voor het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner is een schriftelijke machtiging vereist.
Als het huisbezoek verband houdt met de handhaving van de openbare orde en het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten rondom demonstraties, kan het huisbezoek ook raken aan het demonstratierecht. Overheidsoptreden rondom demonstraties is niet gericht op het ontmoedigen van deelname aan demonstraties.
Huisbezoeken die verband houden met de uitoefening van de politietaak rondom demonstraties moeten noodzakelijk zijn om het daarmee nagestreefde doel, zoals het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, te bereiken en in ieder concreet geval moet worden afgewogen of er minder ingrijpende middelen beschikbaar zijn om het beoogde doel te bereiken.
Hoe beoordeelt u het feit dat vermoedelijk een wijkagent persoonlijke informatie van social media gebruikt (zoals een geplande verhuizing) om gesprekken met demonstranten thuis aan te gaan?
Het is niet aan mij als Minister om in te gaan op individuele zaken. Voor een meer algemene duiding verwijs ik u naar de beantwoording van de volgende vragen.
Bent u bereid een onderzoek te starten naar het gebruik van social media door politie om burgers te benaderen, mede gezien het potentieel intimiderende effect op demonstranten en het demonstratierecht?
Om invulling te geven aan haar taak om de openbare orde te handhaven vergaart de politie informatie, ook online. De grondslag van deze informatievergaring ligt in artikel 3 Politiewet. Op grond van dit wetsartikel mag de politie informatie vergaren ten behoeve van de taakuitvoering zolang hiermee niet een volledig beeld ontstaat van delen van iemands persoonlijke leven. Deze informatie wordt ook online vergaard en heeft als doel de politie in staat te stellen keuzes te maken over de inzet van politiecapaciteit, het gezag te informeren en eventueel mitigerende maatregelen te kunnen treffen. Kortom, deze informatievergaring is noodzakelijk om invulling te geven aan de daadwerkelijke uitvoering van de taak om de openbare orde te handhaven.
Momenteel wordt gewerkt aan een wetsvoorstel waarin bij een aanwijzing voor een ernstige verstoring van de openbare orde de politie stelselmatig informatie mag vergaren ten behoeve van de taakuitvoering. Dit betekent dat met de informatievergaring wel een beeld mag ontstaan van delen van iemands leven (zoals online al snel het geval is). Zoals toegezegd aan uw Kamer kunt u dit wetsvoorstel tegemoet zien. Het streven is om het wetsvoorstel voor de zomer in consultatie te laten gaan.
Zoals ik al eerder aan uw Kamer heb bericht, heeft de politie intern op basis van de huidige wet en jurisprudentie een vernieuwd handelingskader ontwikkeld voor de online gegevensvergaring. Zo wordt voor de werkvloer meer duidelijkheid gecreëerd over de bestaande bevoegdheden in de online wereld en de grenzen hiervan.4 Momenteel bereidt de politie de implementatie van dit vernieuwde handelingskader voor.
Hoe beoordeelt u de constatering dat dergelijke huisbezoeken door demonstranten als intimiderend worden ervaren en mogelijk een afschrikwekkend effect hebben op het recht om vrij te demonstreren?
Overheidsoptreden rondom demonstraties is niet gericht op het ontmoedigen van deelname aan demonstraties.
Huisbezoeken die verband houden met de uitoefening van de politietaak rondom demonstraties moeten noodzakelijk zijn om het daarmee nagestreefde doel, zoals het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, te bereiken en in ieder concreet geval moet worden afgewogen of er minder ingrijpende middelen beschikbaar zijn om het beoogde doel te bereiken.
Welke richtlijnen bestaan er momenteel binnen de politie omtrent het monitoren van social media van demonstranten en hoe wordt geborgd dat dit gebeurt binnen de grenzen van privacywetgeving?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u bereid om te onderzoeken of het optreden van wijkagenten bij demonstranten thuis en het gebruik van persoonsgegevens via social media overeenkomt met geldende wet- en regelgeving?
Zie antwoord vraag 7.
Welke maatregelen gaat u nemen om ervoor te zorgen dat het optreden van politie bij demonstraties beter aansluit bij het faciliteren van demonstraties in plaats van intimidatie en controle?
Ik heb op 15 mei een rapport van de Inspectie Justitie en Veiligheid over de rol van de politie bij demonstraties naar uw Kamer gestuurd, voorzien van een beleidsreactie, waar ik u graag naar verwijs.5 Daarnaast is het WODC bezig met een onderzoek naar het demonstratierecht met als doel het bestendigen van het wettelijk kader en het verbeteren van het handelingsperspectief van het lokaal gezag.
Heeft u sinds het verschijnen van het Amnesty-rapport (meer dan een jaar geleden) concrete stappen gezet om de politiepraktijken rondom demonstraties aan te passen? Zo ja, welke stappen waren dit en wat was het resultaat? Zo nee, waarom niet?
In de beleidsreactie van 12 december 2023 op dit rapport is aangegeven dat de bevindingen van Amnesty International aanleiding voor de politie waren om naar de huidige processen rondom demonstraties te kijken en te bezien of de huidige instructies beter bekend moeten worden gemaakt onder politiemedewerkers.
Er zijn interne kwaliteitstrajecten opgericht op systeemvaardigheid en op het bewustzijn van politiemedewerkers met betrekking tot het omgaan met persoonsgegevens en demonstraties. Zoals hieronder nader wordt toegelicht, zal ook een gegevensbeschermingseffectbeoordeling worden uitgevoerd.
Bent u bereid duidelijke nieuwe richtlijnen op te stellen waarin exact staat omschreven onder welke omstandigheden ID-controles, huisbezoeken en social media-monitoring bij demonstranten toegestaan zijn, en hoe toezicht daarop geregeld wordt? Zo ja, binnen welke termijn? Zo nee, waarom niet?
In de bovengenoemde beleidsreactie is ten aanzien van identiteitscontroles verwezen naar de parlementaire geschiedenis en een reeds bestaande instructie van de korpschef. Hieruit blijkt dat voor de uitvoering van identiteitscontroles sprake moet zijn van een concrete aanleiding in relatie tot de politietaak en een afweging door de betreffende politiemedewerker op basis van de omstandigheden van het geval.
Bij de beantwoording van vragen 7, 9 en 10 heb ik reeds aangegeven dat de politie werkt aan een handelingskader voor de verduidelijking van de bestaande bevoegdheden in de online wereld en de grenzen hiervan.6
Huisbezoeken aan demonstranten |
|
Esmah Lahlah (GroenLinks-PvdA) |
|
David van Weel (minister ) |
|
![]() |
Bent u bekend met eerdere berichtgeving1 en recente voorbeelden, onder andere via videoverslagen op Instagram2, over onaangekondigde huisbezoeken door de politie aan mensen die overwegen te demonstreren?
Ja.
Hoe vaak en in welke situaties worden deze onaangekondigde huisbezoeken ingezet? Kunt u een overzicht geven van het aantal bezoeken in de afgelopen drie jaar, uitgesplitst per regio?
Er zijn uiteenlopende redenen voor de politie om bij mensen thuis langs te gaan, aangekondigd en onaangekondigd. Het is een onlosmakelijk onderdeel van verbindend politiewerk. U kunt daarbij denken aan: de wijkagent die de verbinding met de wijk wil vergroten, een buurtonderzoek na een inbraak, het opvolgen van een melding over burenoverlast of over een mogelijk onveilige situatie bij de buren, een zogenaamd stopgesprek om bepaalde strafbare gedragingen en uitlatingen te bespreken en stoppen.
Thuis langsgaan bij mensen is derhalve deel van het reguliere politiewerk en wordt op verschillende wijze geregistreerd. Daarom is het niet mogelijk om het gevraagde overzicht te geven.
Deelt u de mening dat dergelijke huisbezoeken als zeer intimiderend kunnen worden ervaren door mensen die overwegen te demonstreren? Waarom wel of niet? Kunt u hierbij ingaan op de zorgen over een mogelijk «chilling effect», waarbij demonstranten ontmoedigd worden om gebruik te maken van hun demonstratierecht?
Ik kan mij voorstellen dat een huisbezoek door politie indruk kan maken. In het kader van demonstraties kunnen huisbezoeken worden afgelegd door politie. De politie kan informatie over de aard en omvang van een demonstratie proberen te verzamelen. Juist om de demonstratie goed te kunnen begeleiden. Overheidsoptreden rondom demonstraties is niet gericht op het ontmoedigen van deelname aan demonstraties.
Kunt u toelichten wat de wettelijke grondslag is voor deze bezoeken en welke (juridische) criteria worden gebruikt bij de beslissing om onaangekondigd bij mogelijke demonstranten thuis langs te gaan?
Artikel 3 van de Politiewet 2012 biedt een algemene grondslag voor politieoptreden in ondergeschiktheid aan het bevoegd gezag en in overeenstemming met de geldende rechtsregels. Het kan hierbij ook gaan om huisbezoeken. Huisbezoeken kunnen leiden tot een (beperkte) inbreuk op de persoonlijke levenssfeer. Deze inbreuk is gerechtvaardigd als daarvoor een wettelijke grondslag bestaat, met het huisbezoek een legitiem doel wordt nagestreefd en het huisbezoek een noodzakelijk en proportioneel middel is om dat doel te bereiken.
Voor zover bij een huisbezoek sprake zou zijn van daadwerkelijk binnentreden van een woning, gelden de waarborgen krachtens de Algemene wet op het binnentreden. Dit houdt in dat de persoon die binnentreedt, verplicht is zich voorafgaand te legitimeren en mededeling te doen van het doel van het binnentreden. Voor het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner is een schriftelijke machtiging vereist.
In hoeverre zijn deze huisbezoeken in lijn met het grondwettelijke recht op demonstreren en de internationale mensenrechtenverplichtingen van Nederland?
Contact zoeken met mensen vormt de basis van politiewerk. In dat kader is het staande praktijk dat de politie bij burgers langs gaat om het gesprek aan te gaan. Dit kan om talloze redenen zijn, bijvoorbeeld voor buurtonderzoeken of stopgesprekken om personen te wijzen op de strafbaarheid van bepaalde voorgenomen gedragingen.
Overheidsoptreden rondom demonstraties is niet gericht op het ontmoedigen van deelname aan demonstraties en zoveel mogelijk wordt voorkomen dat daarvan in de praktijk sprake is. Dat houdt in dat huisbezoeken die verband houden met de uitoefening van de politietaak noodzakelijk zijn om het daarmee nagestreefde doel – zoals het voorkomen van wanordelijkheden – te bereiken en in ieder concreet geval wordt afgewogen of er minder ingrijpende middelen beschikbaar zijn om het beoogde doel te bereiken. Alleen iemands aanwezigheid bij demonstraties is geen reden voor een huisbezoek.
Kunt u bevestigen of bij deze huisbezoeken mensen worden gewaarschuwd voor deelname aan (vreedzame) demonstraties? Zo ja, hoe beoordeelt u de signaalwerking en het risico op ontmoediging van burgerparticipatie?
Het staat iedere inwoner van Nederland vrij om voor zijn of haar mening uit te komen en deel te nemen aan demonstraties, binnen de grenzen van de wet. Tegelijkertijd vormt contact zoeken met mensen de basis van politiewerk. In dat kader is het staande praktijk dat de politie bij burgers langs gaat om het gesprek aan te gaan. Dit kan om talloze redenen zijn, bijvoorbeeld voor buurtonderzoeken of stopgesprekken om personen te wijzen op de strafbaarheid van bepaalde voorgenomen gedragingen.
Welke protocollen of instructies bestaan er binnen de politie en het Openbaar Ministerie (OM) voor het afleggen van onaangekondigde huisbezoeken aan potentiële demonstranten? Bent u bereid deze protocollen/instructies met de Kamer te delen?
Het Openbaar Ministerie kent dergelijke protocollen en instructies niet. Voor de politie geldt dat het algemene interne handelingskader demonstraties onlangs is aangevuld met een onderdeel «Contacten met burgers ter voorbereiding op demonstraties». Hierin is opgenomen dat enkel het deelnemen aan een demonstratie nooit aanleiding kan zijn om contact met burgers op te nemen. De vorm van contact met een burger ten behoeve van de informatievergaring over een demonstratie moet evenredig zijn en passen bij de situatie. Indien bijvoorbeeld kan worden volstaan met telefonisch contact, wordt daarvoor gekozen.
Hoe wordt de proportionaliteit van deze maatregel beoordeeld? Wat zijn de afwegingen tussen het handhaven van de openbare orde enerzijds en de inperking van het recht op demonstratie anderzijds?
De overheid dient de uitoefening van het demonstratierecht te faciliteren. De politie levert hieraan een belangrijke bijdrage door in het kader van de politietaak demonstraties in goede banen te leiden en de veiligheid van alle aanwezigen te waarborgen. In dit kader kunnen ook huisbezoeken worden afgelegd door politie, bijvoorbeeld om informatie te verzamelen over een demonstratie. Huisbezoeken die verband houden met de uitoefening van de politietaak rondom demonstraties moeten noodzakelijk zijn om het daarmee nagestreefde doel – zoals het voorkomen van wanordelijkheden – te bereiken en in ieder concreet geval moet worden afgewogen of er minder ingrijpende middelen beschikbaar zijn om het beoogde doel te bereiken.
Afwegingen over de politie-inzet rondom demonstraties worden gemaakt in afstemming met het bevoegd gezag op basis van kennis van de lokale omstandigheden. In het algemeen is dialoog en de-escalatie hierbij het uitgangspunt.
Bestaan er bij de politie en/of het OM specifieke trainingen of richtlijnen over hoe om te gaan met demonstranten om misverstanden of onnodige intimidatie te voorkomen, zowel vooraf, tijdens als achteraf bij demonstraties? Zo nee, waarom niet en deelt u de mening dat deze er wel zouden moeten komen? Zo ja, kunt u deze toelichten?
Binnen het Openbaar Ministerie bestaan er geen specifieke trainingen of richtlijnen. Het demonstratierecht is een belangrijk grondrecht en beperking ervan, in de breedste zin, dient conform de wet en de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit plaats te vinden. Het Openbaar Ministerie hecht veel waarde aan deze uitgangspunten en zal zich er altijd van vergewissen haar handelen hieraan te laten voldoen, gelet op het belang van het demonstratierecht voor de samenleving.
De politie besteedt in de ME-opleiding en SGBO (Staf Grootschalig en Bijzonder Optreden)-opleiding aandacht aan het demonstratierecht en de omgang met demonstranten. Bij de beantwoording van vraag 7 ben ik ook reeds ingegaan op het interne handelingskader demonstraties van de politie dat onlangs is aangevuld.
Bent u van mening dat deze vorm van preventief optreden bijdraagt aan het vertrouwen in de politie en de overheid? Hoe waarborgt u dat burgers niet worden afgeschrikt om gebruik te maken van hun demonstratierecht?
Van de overheid mag worden verwacht dat het demonstratierecht wordt gefaciliteerd en er daarmee ook voldoende ruimte is om te demonstreren, maar ook dat dat op een veilige manier gebeurt. Daarom is het belangrijk dat wanneer het in het kader van de politietaak noodzakelijk is om contact te leggen in ieder concreet geval moet worden afgewogen of er minder ingrijpende middelen beschikbaar zijn om het beoogde doel te bereiken.
Bent u voornemens maatregelen te treffen om deze vorm van huisbezoeken aan (mogelijke) demonstranten te beperken of beter te reguleren? Zo ja, kunt u de Kamer informeren over uw voornemens en de tijdsplanning? Zo nee, waarom niet?
Nee. Huisbezoeken zijn en blijven onderdeel van het werk van politie. Contact zoeken met burgers vormt de basis van politiewerk. In dat kader is het staande praktijk dat de politie bij burgers langs gaat om het gesprek aan te gaan.
Kunt u deze vragen los van elkaar en binnen de gebruikelijke termijn beantwoorden?
Het is niet gelukt om deze vragen eerder te beantwoorden.
De stand van zaken van de aanpak van femicide |
|
Hanneke van der Werf (D66), Songül Mutluer (PvdA), Bente Becker (VVD) |
|
Coenradie |
|
![]() ![]() ![]() |
Herinnert u zich nog het laatste debat over femicide waarbij u een aantal toezeggingen heeft gedaan?
Ja.
Bent u het met ons eens dat, nu nog steeds iedere acht dagen een vrouw wordt vermoord, meestal door haar (ex)partner, het cruciaal is dat het voorkomen van femicide niet alleen een ambitie is op papier, maar snel leidt tot actie in de praktijk?
Ja.
Hoe staat het momenteel met de implementatie van het plan van aanpak femicide? Kunt u per punt schetsen welke concrete acties zijn ingevoerd?
Ik kan op dit moment niet per punt in detail aangeven hoe het staat met de implementatie van het plan van aanpak «Stop femicide!». De Staatssecretaris Langdurige en Maatschappelijke Zorg, de Staatssecretaris Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en ik zullen uw Kamer hierover in juni informeren, zoals door de Staatssecretaris Langdurige en Maatschappelijk Zorg en mij toegezegd in de Verzamelbrief van 19 november 2024 naar aanleiding van het commissiedebat over Zeden en (on)veiligheid van vrouwen.1
Wanneer kan de Kamer wetgeving tegemoet zien waarmee psychisch geweld wordt strafbaar gesteld, zoals toegezegd in het laatste debat? Bent u bereid voor het mei-reces wetgeving in consultatie te doen? Kunt u met de Kamer het tijdspad delen dat u voor zich ziet voor dit wetgevingsproces?
Zoals toegezegd zal ik, samen met de Minister van Justitie en Veiligheid, een wetsvoorstel indienen voor de aparte strafbaarstelling van psychisch geweld en uw Kamer voor de zomer van 2025 informeren over de contouren van dit wetsvoorstel. Hiervoor voeren wij momenteel gesprekken met diverse organisaties en experts. De contouren zullen worden opgenomen in bovengenoemde brief over de voortgang van de prioriteiten uit het plan van aanpak «Stop femicide!». In diezelfde brief zal ik uw Kamer informeren over het beoogde tijdspad van het wetsvoorstel. Momenteel worden er ook twee onderzoeken (een internationale rechtsvergelijking en een onderzoek naar de strafrechtelijke aanpak van psychisch geweld in de praktijk) en een pilot (ter verbetering van de dossiervorming) uitgevoerd, waarvan we de bevindingen meenemen in het wetgevingstraject. De resultaten van deze onderzoeken en pilot worden al in de loop van dit jaar verwacht.
Hoe staat het met het inrichten van het laagdrempelig meldpunt ter voorkoming van femicide uit de motie Van der Werf-Becker (Kamerstuk 29 279, nr. 890)? Welke acties heeft u sinds het aannemen van de motie ondernomen om uitvoering te geven aan de motie?
Ik verwijs u naar de brief van 1 april jl. van de Staatssecretaris Langdurige en Maatschappelijke Zorg en mij over de verkenning van een 24/7 bereikbaar meldpunt femicide en het verbeteren van de bereikbaarheid en toegankelijkheid van Veilig Thuis, met tevens een reactie op de initiatiefnota van het lid Mutluer.2
Hoe worden de middelen uit het amendement Mutluer (Kamerstuk 36 600 VI, nr. 34), waarbij 10 miljoen euro is vrijgemaakt voor de aanpak van femicide, ingezet?
De middelen worden onder meer besteed aan een brede publiekscampagne die kennis en bewustwording over femicide in de samenleving moet bevorderen. Deze publiekscampagne zal dit jaar nog starten. Daarnaast zet ik in op de inzet van extra officieren van justitie die gespecialiseerd zijn in huiselijk geweld. Ook zal de expertise binnen de politie over dit onderwerp worden vergroot door het verbeteren van de bestaande leermiddelen binnen de politieorganisatie. Verder laat ik een femicide-monitor ontwikkelen en zal ik – in lijn met de aandacht die de initiatiefnota Mutluer hiervoor vraagt – een onderzoek financieren dat forensisch-medisch onderzoek en samenwerking bij (vermoedens van) niet-fatale verwurging moet verbeteren, onder meer door een concrete handreiking te ontwikkelen voor alle betrokken organisaties.
Hoe staat het met het implementeren van meer kennis over de rode vlaggen voor femicide in de opleiding van de politie en hulpverleners? Welke concrete stappen worden gezet?
In opdracht van de Staatssecretaris Langdurige en Maatschappelijke Zorg zal in samenspraak met het veld een strategie worden ontwikkeld voor deskundigheidsbevordering over de rode vlaggen van femicide bij diverse beroepsgroepen. De totstandkoming van deze strategie wordt vanuit het Rijk gefaciliteerd en gefinancierd. Omdat gemeenten en de betrokken organisaties primair verantwoordelijk zijn voor de scholing en de deskundigheid van hun professionals, zullen organisaties zoals Veilig Thuis, wijkteams, vrouwenopvang, jeugdhulp, gecertificeerde instellingen, politie en justitieorganisaties en gemeenten hier zelf verdere invulling aan geven. Dit gaat om een groot en complex traject waarbij goed moet worden gekeken welke partij dit goed kan vormgeven met alle betrokken organisaties. Het duidelijk formuleren van de opdracht, in samenspraak met alle betrokken organisaties, is nu in de afrondende fase. De opdracht zal naar verwachting in april 2025 worden uitgezet en we verwachten eind 2025 meer te kunnen zeggen over de wijze waarop gemeenten en de organisaties vorm zullen geven aan de deskundigheidsbevordering met betrekking tot femicide en de bijbehorende rode vlaggen.
Hoe staat het met de implementatie van de Richtlijn die landen verplicht een zogenaamd «rape center» ingericht te hebben? Welke rol speelt het Centrum Seksueel Geweld hierbij?
De Centra Seksueel Geweld bieden in Nederland gespecialiseerde ondersteuning aan slachtoffers van seksueel geweld. Daarmee voldoet Nederland op dit punt aan de verplichting uit de EU-richtlijn ter bestrijding van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld. Aan de voorbereiding van de implementatie van deze EU-richtlijn, inclusief de waarborging van deze rol van de Centra Seksueel Geweld en de eventuele aanvullende maatregelen die nodig zijn, wordt momenteel gewerkt. Tijdens het commissiedebat Zeden en (on)veiligheid van vrouwen op 16 oktober 2024 heb ik aangegeven het wetsvoorstel voor implementatie in september 2025 met uw Kamer te kunnen delen. Gezien de omvang en impact van de EU-Richtlijn is echter meer tijd nodig voor de voorbereiding. Op dit moment is de verwachting dat uw Kamer het wetsvoorstel begin 2026 wordt aangeboden. Ik begrijp de belangstelling van uw Kamer en de behoefte aan duidelijkheid over de voortgang. Voor de zomer zal ik in de brief over de voortgang van het plan van aanpak «Stop Femicide!» ook een nadere toelichting geven op de stand van zaken rondom de implementatie van de EU-richtlijn.
Hoe staat het met de inzet om daders en potentiële daders sneller in de hulpverlening te trekken, door het inzetten van snelrecht en het sneller verplichten van een zogenaamd BORG-traject?
De BORG-gedragstraining van de reclassering wordt momenteel doorontwikkeld voor inzet in het strafrechtelijk kader. De theoretische onderbouwing is recent afgerond, momenteel wordt de training hierop aangepast. Deze nieuwe opzet is naar verwachting voor deze zomer gereed, waarna deze zal worden getest. Daarnaast zal naar verwachting na de zomer dit jaar een WODC-verkenning starten naar de mogelijkheden voor de inzet van deze doorontwikkelde BORG-training ook buitenhet strafrechtelijk kader, bijvoorbeeld bij een bestuursrechtelijk tijdelijk huisverbod.
Met betrekking tot de inzet van het snelrecht verwijs ik u naar de Verzamelbrief Zeden en (on)veiligheid van vrouwen van 19 november 2024: het Openbaar Ministerie bepaalt (in samenspraak met politie en Rechtspraak) welke zaken via het snelrecht worden afgedaan. Dat kan in principe ook bij huiselijk geweld. In zijn algemeenheid geldt daarvoor dat het moet gaan om zaken die eenvoudig van aard zijn, waar het bewijsrechtelijk gemakkelijk is en/of waar de verdachte bekent. Juist bij ernstige vormen van huiselijk geweld is vaak meer nodig. Een advies van de reclassering bijvoorbeeld over welke bijzondere voorwaarden er nodig zijn voor de dader. Een ander belangrijk aspect om in acht te nemen is dat de snelrechter (politierechter) geen gevangenisstraf hoger dan één jaar kan opleggen. Zeker bij huiselijk geweld is het van belang dat de verdachte een passende straf krijgt. Snelrecht systematisch inzetten bij ernstige vormen van huiselijk geweld is dus niet per se wenselijk.
Hoe staat het met de implementatie van de adviezen die zijn gegeven na de moord op Humeyra voor de aanpak van stalking?
In het vervolgonderzoek Gestalkt. Gezien. Gehoord? De aanpak van (ex-)partnerstalking uit 2024 beschrijft de Inspectie Justitie en Veiligheid op welke wijze en in welke mate de adviezen die zijn gegeven na de moord op Hümeyra zijn opgevolgd door de betrokken organisaties en welke verdere verbeteringen nog nodig zijn. De Tweede Kamer is op 25 april 2024 door de toenmalige Minster van Justitie en Veiligheid en de toenmalige Minister voor Rechtsbescherming geïnformeerd over de beleidsreactie op dit vervolgonderzoek.
Voor wat betreft de voortgang sinds april 2024 verwijs ik u naar de Verzamelbrief Zeden en (on)veiligheid van vrouwen van 19 november 2024.3
Wie implementeert momenteel het protocol dat Regioplan heeft opgesteld voor een meer uniforme aanpak van stalking en wanneer is de implementatie gereed?
Regioplan heeft in opdracht van het Ministerie van VWS samen met alle betrokken partners de Handreiking aanpak stalking opgesteld. Deze handreiking is in april 2024 gelanceerd met een webinar voor professionals en gemeenten. De handreiking is nu te gebruiken voor alle gemeenten in hun lokale inrichting van de aanpak van stalking.4 De inzet op stalking wordt daarnaast ook meegenomen in meerdere lopende trajecten ter verbetering van de aanpak van huiselijk geweld en kindermishandeling, zoals de inzet op deskundigheidsbevordering, de verbetering van de veiligheids- en risicobeoordeling en de verbetering van het inzetten van het tijdelijk huisverbod.
Is er al een interne casusregisseur binnen de politie beschikbaar voor de aanpak van stalking en zo nee, waarom niet?
Zoals in de Verzamelbrief Zeden en (on)veiligheid van vrouwen van 19 november 2024 is aangegeven verkent de politie momenteel hoe regievoering er binnen een eenheid uit kan zien.5 Alle eenheden hebben de opdracht om na te gaan wat passend is om regie te borgen en hier ook een plan op te maken. Uw Kamer wordt in juni 2025 over de stand van zaken geïnformeerd in de brief over de voortgang van het plan van aanpak «Stop femicide!».
Hoe staat het binnen de politie met het verbeteren van de kwaliteit van het invullen van het specifieke screeningsinstrument SASH en het waarborgen dat deze ook wordt ingevuld door een medewerker die daarin is getraind?
De politie ziet er op toe dat de SASH-formulieren door goed opgeleide medewerkers worden ingevuld. Deze formulieren worden ingevuld door politiemedewerkers die een e-learning gevolgd moeten hebben om de gestelde vragen goed te kunnen interpreteren. Daarnaast stuurt de politie op het zorgvuldig invullen van de SASH op basis van nieuwe informatie die de politie binnenkrijgt.
Eén van de tien prioriteiten in het plan van aanpak «Stop femicide!» is het verbeteren van de veiligheids- en risicotaxatie. Het is belangrijk dat we hierbij niet alleen kijken naar het SASH-instrument van de politie. In samenwerking met een aantal van de voornaamste organisaties die een veiligheids- en/of risicobeoordeling uitvoeren wordt onderzocht hoe instrumenten voor veiligheids- en risicobeoordeling (waaronder de SASH) beter in samenhang kunnen worden ingezet en wat ervoor nodig is om deze te verbeteren, zodat rode vlaggen sneller worden herkend. Ook over dit onderwerp zal u verder worden geïnformeerd in de brief over de voortgang van de prioriteiten van het plan van aanpak «Stop femicide!».
Hoe staat het met het verbeteren van de communicatie met slachtoffers en eventueel nabestaanden door het Openbaart Ministerie en de politie? Is de verkenning al afgerond naar de vraag of er één aanspreekpunt bij de politie kan komen?
Zoals in de Verzamelbrief Zeden en (on)veiligheid van vrouwen van 19 november 2024 is aangegeven, hebben de betrokken organisaties – politie, Openbaar Ministerie, reclassering, Raad voor de Kinderbescherming, Veilig Thuis, samen met de slachtofferadvocatuur en Slachtofferhulp Nederland – gezamenlijk geconcludeerd dat al deze organisaties een verantwoordelijkheid hebben om ervoor te zorgen dat het contact met een slachtoffer van stalking tijdens het volledige traject goed verloopt.6 De manier waarop en hoe de organisaties dat in samenhang met elkaar doen, werk ik op dit moment samen met hen verder uit. Over de stand van zaken wordt uw Kamer in juni 2025 geïnformeerd in de brief over de voortgang van de prioriteiten uit het plan van aanpak «Stop femicide!».
Bent u bereid een specifieke verkenning te doen naar de rol van kinderen rond femicide-zaken en het feit dat minderjarige kinderen na de moord dikwijls verplicht omgang moeten hebben met de dader, terwijl lang niet altijd het kind zelf gehoord is door de rechter of de Raad voor de Kinderbescherming? Bent u bereid te voorkomen dat te snel wordt geconcludeerd dat contact met de dader in het belang van het kind is?
Het recht op contact of omgang van de ouder met zijn of haar kind is een fundamenteel recht dat wordt beschermd door verschillende mensenrechtenverdragen. Dit betekent dat bij partnerdoding contact en omgang van de ouder met het kind op dit moment niet automatisch kan worden ontnomen. Daarvoor zal altijd door de kinderrechter een zorgvuldige afweging worden gemaakt over of contact of omgang in het belang van het kind is. Uit de recente evaluatie van de Wet clausulering recht op contact of omgang na partnerdoding blijkt dat die zorgvuldige afweging ook plaatsvindt.7 Ook blijkt uit deze evaluatie dat in verreweg de meeste gevallen door de Raad voor de Kinderbescherming op basis van haar onderzoek wordt verzocht om een beëindiging van het gezag van de (gedetineerde) ouder, en dat de kinderrechter dan vrijwel altijd ook hiermee instemt.
Het belang van het kind is leidend. Tegelijkertijd begrijp ik heel goed dat het voor nabestaanden vaak zeer moeilijk en pijnlijk is om een omgangsregeling met de pleger na partnerdoding te moeten bespreken of accepteren. Ik zal hierover in gesprek gaan met de Staatssecretaris van Rechtsbescherming, ook het perspectief en de ervaringen van nabestaanden expliciet daarin betrekken en op dit onderwerp in juni 2025 terugkomen in de toegezegde brief over de voortgang van de prioriteiten uit het plan van aanpak «Stop femicide!».
Bent u bereid deze vragen een voor een te beantwoorden voor het commissiedebat over zeden en (on)veiligheid van vrouwen op 3 april 2025?
Ja.
De uitvoering van jeugdbeschermingsmaatregelen en falen van gecertificeerde instellingen |
|
Faith Bruyning (NSC) |
|
Struycken |
|
![]() |
Bent u bekend met de beschikkingen van de Rechtbank Noord-Nederland (ECLI:NL:RBNNE:2025:10431 en ECLI:NL:RBNNE:2025:10312) waarin ernstige tekortkomingen in de uitvoering van jeugdbeschermingsmaatregelen worden geconstateerd door de kinderrechter Bart Tromp? Zo nee, kunt u dan alsnog deze twee uitspraken lezen?
Ja.
Kunt u deze twee uitspraken duiden voor ons?
In de beschikking ECLI:NL:RBNNE:2025:1043 heeft de kinderrechter het verzoek van de gecertificeerde instelling (hierna GI) tot verlenging van de ondertoezichtstelling afgewezen. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de minderjarige nog steeds in haar ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, maar niet is komen vast te staan dat ouders de zorg niet of niet voldoende accepteren of kunnen benutten. Daarnaast heeft de kinderrechter geoordeeld dat de ondertoezichtstelling inhouds- en doelloos is als er geen jeugdbeschermer is gekoppeld aan het kind en haar ouders.
In de beschikking ECLI:NL:RBNNE:2025:1031 heeft de kinderrechter de maatregelen van ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing verleend voor de duur van zes weken. De Raad voor de Kinderbescherming (hierna RvdK) en GI hebben bij herhaling niet adequaat gereageerd op verzoeken van de kinderrechter om nadere informatie, waardoor de wettelijke grondslag voor de kinderbeschermingsmaatregelen niet goed kan worden onderzocht en de noodzaak hiervan niet kan worden vastgesteld. De GI wordt op verzoek van de RvdK vervangen door een andere GI wegens het onvoldoende uitvoering geven aan haar taken, waaronder aanstelling van een vaste jeugdbeschermer.
In beide zaken heeft de kinderrechter geoordeeld dat de GI en de RvdK in onvoldoende mate uitvoering hebben gegeven aan hun taken.
Hoeveel kinderen met een ondertoezichtstelling (OTS) hebben momenteel geen vaste jeugdbeschermer toegewezen gekregen? Kunt u garanderen dat in alle gevallen een jeugdbeschermer beschikbaar is? Zo nee, wat gaat u er aan doen dat alle kinderen met een kinderbeschermingsmaatregelen wel een vaste jeugdbeschermer krijgen?
Op peildatum 1 oktober 2024 wachtten 1.496 kinderen op een vaste jeugdbeschermer of jeugdreclasseerder. Dit kunnen kinderen zijn die wachten in het kader van een OTS, een voogdij of jeugdreclassering. Dit zijn zowel kinderen die wachten bij de start van de kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering (589), als kinderen die door personeelsverloop en ziekteverzuim nog geen nieuwe vaste jeugdbeschermer hebben (907). In dat laatste geval is de noodzakelijke (jeugd)hulp veelal al ingezet.
Op 14 september 2022 is uw Kamer geïnformeerd over het pakket aan maatregelen dat samen met GI en gemeenten is opgesteld om de problematiek in de jeugdbescherming aan te pakken.3 Eén van de belangrijkste problemen was de hoge werkdruk in de jeugdbescherming, een belangrijke oorzaak voor het ontstaan van wachtlijsten. Op 24 oktober 2023 is uw Kamer geïnformeerd over de bestuurlijke afspraken die met gemeenten gemaakt zijn over landelijke tarieven die het mogelijk maakte om de werkdruk aanzienlijk te verlagen.4 De gemiddelde workload van alle GI’s is gedaald van 17,1 kinderen (1 december 2022) naar 12,6 kinderen per medewerker (1 oktober 2024) en is daarmee op het beoogde niveau van werkdrukverlaging5. Deze daling van de workload moet nu verder bestendigd worden binnen de verschillende GI’s. Dit blijft gegeven de tekorten op de arbeidsmarkt een grote opgave voor de GI’s. Bij enkele GI’s is na de daling van het aantal cliënten in de afgelopen jaren weer sprake van een stijging van het aantal cliënten. Dit legt additionele druk op het werven van personeel in deze krappe arbeidsmarkt.
De GI’s hebben aangegeven dat nu de beoogde werkdrukverlaging over het geheel genomen gerealiseerd is, ze hun aandacht meer kunnen richten op het omlaag brengen van de wachtlijst voor een vaste jeugdbeschermer. Dat zal in de komende periode gestalte moeten krijgen. Wij blijven dat met de GI’s nauwgezet volgen. In de brief ten behoeve van het commissiedebat over de jeugdbescherming in juni informeren we u over het aantal jeugdigen die wachten op een vaste jeugdbeschermer per peildatum 1 april 2025.
Voor alle kinderen die wachten op een vaste jeugdbeschermer, geldt dat de GI zicht houdt op de veiligheid van het kind. Hiertoe voeren de GI’s risico- en veiligheidstaxaties uit, handelen direct wanneer dat nodig is en maken zij afspraken met het lokale veld en zorgaanbieders over het inzetten en het continueren van jeugdhulp.
Hoeveel van de 3.300 kinderen bij de William Schrikker Stichting (WSS), waar u naar verwijst in de beantwoording van de Kamervragen3 van het lid Bruyning van 24 februari 2025 (vraag 3 en 4), hebben geen vaste jeugdbeschermer?
WSS heeft destijds naar aanleiding van de casus van het meisje in Vlaardingen een toets uitgevoerd op de 3.300 kind-dossiers binnen de WSS waarin sprake is van plaatsing in een pleeggezin of gezinshuis.
Het is mij niet bekend hoeveel van deze kinderen geen vaste jeugdbeschermer hebben. Wij informeren de Kamer periodiek over de stand van zaken bij de Gecertificeerde Instellingen op basis van de «monitor GI’s». In deze monitor wordt gerapporteerd over alle kinderen die wachten op een vaste jeugdbeschermer zonder onderscheid naar welke hulp (zoals b.v. pleegzorg of gezinshuis) de kinderen ontvangen.
Deelt u de mening dat, indachtig art. 4.2.2 besluit jeugdwet – die stelt datBinnen vijf werkdagen nadat de gecertificeerde instelling is belast met de uitvoering van de ondertoezichtstelling en zij hiervan in kennis is gesteld, wijst de gecertificeerde instelling een gezinsvoogdijwerker aan, en wie hem vervangt, en vindt het eerste contact plaats tussen de gezinsvoogdijwerker en de minderjarige en de met het gezag belaste ouder of voogd – een OTS niet kan worden uitgevoerd als er geen vaste medewerker en vervanger zijn aangewezen? Zo nee, waarom niet?
Helaas zijn er nog altijd kinderen die moeten wachten op een vaste jeugdbeschermer. Dat moet beter. Het gegeven dat er (nog) geen vaste jeugdbeschermer is voor het kind, betekent echter niet dat de veiligheid van het kind niet in de gaten wordt gehouden, dan wel dat er niet wordt gehandeld als daar aanleiding toe is. In 2022 stelden GI’s gezamenlijk het «Handelingsperspectief en veldnorm bij onderbezetting Gecertificeerde Instellingen» op. Het is een werkwijze voor wachtlijstbeheer in geval van onvoldoende personele capaciteit. De GI’s werken met het handelingsperspectief als een «minimumvariant» – een basisrichtlijn – in situaties van personele onderbezetting. In de praktijk doen de meeste GI’s meer dan deze basisrichtlijn of hoeven ze de werkwijze niet (meer) in te zetten.
Bent u het met de kinderrechter eens dat een OTS zonder vaste jeugdbeschermer dan ook inhoudsloos en doelloos is? Kunt u uw antwoord toelichten?
Artikel 8 EVRM bevat het recht op bescherming van het familie- en gezinsleven. De staat moet zich onthouden van ingrijpen in het gezinsleven, tenzij dit ingrijpen voorzienbaar is bij wet, een legitiem doel dient en noodzakelijk is in een democratische rechtsorde. Het doel van het overheidsingrijpen bij kinderbeschermingsmaatregelen is het bieden van bescherming aan minderjarigen.
Daarmee is niet meteen voldaan aan het vereiste van doelmatigheid, er zal bij iedere maatregel moeten worden afgewogen of de maatregel wel het doel dient waarvoor het wordt ingezet. De noodzakelijkheidstoets houdt in dat de maatregel proportioneel moet zijn, en dat minder ingrijpende maatregelen moeten zijn uitgeput. Het ontbreken van een vaste jeugdbeschermer kan een schending van artikel 8 EVRM opleveren, als de GI haar taak niet voldoende uitvoert.
Als de GI de minderjarige niet adequaat kan beschermen, dient de kinderbeschermingsmaatregel geen doel (meer) en ontbreekt daardoor de grond voor overheidsingrijpen en daarmee voor een kinderbeschermingsmaatregel.
Vindt u dat bij het ontbreken van een vaste jeugdbeschermer een schending van artikel 8 lid 2 EVRM kan opleveren? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u aangeven in hoeveel gevallen kinderrechters op verzoek van de gecertificeerde instellingen(GI’s) een OTS verlengen zonder dat er daadwerkelijk hulp is of kan worden geboden? Indien u niet kan aangeven hoeveel gevallen dit zijn kunt u dan ook uitleggen waarom u dit niet kan aangeven?
Nee, dit kan ik niet aangeven. Dit wordt niet geregistreerd.
Wat gaat u doen om te voorkomen dat rechters een OTS verlengen en de GI’s een verzoek verlenging OTS verzoeken zonder dat er daadwerkelijk hulp ingezet wordt zoals beschreven in de twee uitspraken in vraag 1 en 2 van de kinderrechter Bart Tromp?
Het is aan de kinderrechter om zorgvuldig te toetsen of een kinderbeschermingsmaatregel noodzakelijk en proportioneel is. Het is niet passend om als bewindspersoon te treden in afwegingen die rechters maken in jeugdbeschermingscasuïstiek. Verder verwijzen we u naar het antwoord op vraag 3 voor de maatregelen die zijn genomen om te zorgen dat kinderen wel direct een vaste jeugdbeschermer krijgen.
Hoe vaak komt het voor dat een kinderrechter de GI, in dit geval Jeugdbescherming Noord en Veilig Thuis, ontslaat wegens disfunctioneren en vervangt door een andere instelling?
Dat weet ik niet. Dit wordt niet geregistreerd.
Wat zegt dit ontslag over de kwaliteit van toezicht op GI’s? Is er een vast toezicht protocol bij de Inspecties op dit punt? Overweegt u het toezicht uit te breiden naar aanleiding van deze uitspraak? Overweegt u verscherpt toezicht op te leggen aan slecht functionerende instellingen?
De Inspecties hanteren bij het toezicht een toetsingskader. Het toetsingskader bestaat uit een aantal normen en daarbij behorende toetsingscriteria. Deze zijn gebaseerd op wet- en regelgeving, veldnormen en richtlijnen die beroepsorganisaties van zorgverleners hebben opgesteld.
De inspecties voeren in 2025 een breed toezicht uit op de kwaliteit en de werkwijze bij de jeugdbescherming en jeugdreclassering. Het toezicht is gericht op de kwaliteit van de taakuitvoering, ook in situaties dat er geen vaste jeugdbeschermer aan de jeugdige is gekoppeld. Bij vijf GI’s wordt verdiepend toezicht uitgevoerd, waaronder Jeugdbescherming Noord. Over elk van deze GI’s zal een afzonderlijk rapport verschijnen. Als verdiepend toezicht of andere signalen daartoe aanleiding geven kunnen de inspecties verscherpt toezicht opleggen.
Bent u bereid om een evaluatie te laten uitvoeren naar de prestaties van GI’s en te onderzoeken of structurele tekorten aan personeel leiden tot onrechtmatige OTS-besluiten?
Ik zie geen aanleiding om de voorgestelde evaluatie naar de prestaties van de GI te laten uitvoeren. Zoals in antwoord op vraag 3 beschreven hebben we samen met GI’s en gemeenten maatregelen genomen om de problematiek in de jeugdbescherming aan te pakken, waaronder de verlaging van de werkdruk, extra middelen en de regeling voor zij-instromers. Met ingang van 1 december 2022 informeren we uw Kamer – mede n.a.v. de motie Hijink7 – periodiek over de voortgang van de verbetermaatregelen, zoals de werkdruk/workload, de wachtlijsten, aantal jeugdbeschermers, ziekteverzuim en personeelsverloop. In de jeugdbeschermingsbrief van 2 december 20248 hebben we uw Kamer voor het laatst geïnformeerd over de stand van zaken en de vorderingen die sinds 1 december 2022 gemaakt zijn. Er is een aanzienlijke daling van de workload/werkdruk. In deze periode zijn ook de wachtlijsten voor een vaste jeugdbeschermer gedaald en is ook het personeelsverloop gedaald. Het kan en moet op onderdelen nog beter, maar de ontwikkeling is positief. We zullen u in de brief ten behoeve van het commissiedebat over de jeugdbescherming in juni informeren over de stand van zaken per 1 april 2025.
In de afgelopen periode is door de inspecties onafhankelijk toezicht uitgevoerd bij de GI’s en zijn diverse signalementen door de inspecties uitgebracht. De inspecties voeren – op basis van de uitvraag van de stand van zaken bij de GI’s op peildatum 1 oktober 2024 – op dit moment verdiepend toezicht uit bij vijf gecertificeerde instellingen. Over elke GI verschijnt een afzonderlijk rapport. Daarnaast verschijnt een overkoepelende publicatie met rode draden uit het toezicht bij de onderzochte GI’s.
Komt het vaker voor dat kinderrechters constateren, zoals hier in de twee genoemde uitspraken van de kinderrechter Bart Tromp, dat de Raad voor de Kinderbescherming en de GI cruciale informatie hebben achtergehouden en rechterlijke bevelen niet hebben opgevolgd? Heeft de kinderrechter gelijk als hij stelt dat hierdoor geen eerlijke rechtsgang mogelijk is?
Ja, het komt vaker voor dat kinderrechters oordelen dat de RvdK of GI’s in onvoldoende mate uitvoering geven aan hun taken.
Het achterhouden van cruciale informatie is in strijd met artikel 3.3 van de Jeugdwet, waarin is bepaald dat de RvdK en de GI verplicht zijn om in rapportages of verzoekschriften de van belang zijnde feiten volledig en naar waarheid aan te voeren. Een eerlijke rechtsgang voor de burger kan worden belemmerd als het achterhouden van cruciale informatie ertoe leidt dat de rechter een beslissing neemt op basis van onvolledige informatie met verstrekkende (nadelige) gevolgen voor de burger, en de burger door het ontbreken van informatie bovendien niet effectief kon deelnemen aan het proces.
Daarnaast belemmert het niet opvolgen van rechterlijke bevelen door organisaties die onderdeel zijn van de overheid of wettelijke taken uitvoeren, een eerlijke rechtsgang in die zin dat het de rechtspraak ondermijnt en afbreuk doet aan het vertrouwen in en de legitimiteit van het handelen door de overheid.
Deelt u de mening van de kinderrechter dat het onacceptabel is dat overheidsinstanties rechterlijke bevelen negeren? Welke sancties staan er op het niet naleven van rechterlijke uitspraken door de Raad en GI’s?
Rechterlijke bevelen in kinderbeschermingsprocedures dienen te worden opgevolgd. Wanneer een GI niet adequaat reageert op een verzoek van de kinderrechter, in dit geval om nadere informatie, kan de rechter, op verzoek van de RvdK, ouder of minderjarige van twaalf jaar en ouder, de GI vervangen voor een andere GI. Daarnaast kan de kinderrechter de Raad en GI’s op grond van artikel 611 Rv een dwangsom opleggen.
Bent u bereid te onderzoeken of de rechtsbescherming van ouders en kinderen in jeugdzorgzaken voldoende is gewaarborgd, gelet op deze problematiek van het niet naleven van rechterlijke uitspraken?
Diverse rapporten en adviezen hebben de afgelopen jaren reeds uitgewezen dat de rechtsbescherming in de jeugdbescherming tekortschiet. Met het wetsvoorstel «Wet versterking rechtsbescherming in de jeugdbescherming» wil ik de rechtsbescherming daarom verbeteren.
Wat is uw visie op het feit dat een maatregel als een OTS geld kost maar de maatregel niet wordt uitgevoerd door een gezinsbeschermer? Wat gebeurt er met de financiering van deze maatregel wanneer de OTS niet uitgevoerd wordt? Krijgt de GI alsnog een bedrag voor de niet uitgevoerde maatregel? En als blijkt dat de GI onterecht geld heeft ontvangen wordt dit dan teruggevorderd? Kunt u duidelijkheid verschaffen wat de kosten zijn van het opleggen van een beschermingsmaatregel meer specifiek in dit geval een OTS, alsmede een OTS met een uithuisplaatsing en wat de consequenties zijn als deze maatregelen niet worden uitgevoerd? Kunt u uw antwoord motiveren?
Het gegeven dat een maatregel niet volledig conform alle wettelijke vereisten uitgevoerd kan worden, betekent niet dat een GI géén kosten maakt om zo snel mogelijk een vaste jeugdbeschermer voor het kind te realiseren. Nieuwe jeugdbeschermers moeten geworven en ook nog door de GI opgeleid worden om alle taken die een jeugdbeschermer moet uitvoeren goed onder de knie te krijgen. Een nieuwe jeugdbeschermer is voorts niet vanaf de eerste dag volledig productief en kan dus niet meteen een volledige workload van kinderen begeleiden. Daarnaast worden door de GI ook kosten gemaakt om de kinderen die nog wachten op een vaste jeugdbeschermer minimaal conform het door de GI’s opgesteld handelingskader te begeleiden.
Als de maatregel niet wordt bekostigd door de gemeente, betekent dat dat de GI niet de financiële middelen heeft die er juist voor moeten zorgdragen dat er wel zo snel als mogelijk een vaste jeugdbeschermer beschikbaar is en om de veiligheid te borgen in situaties dat er geen vaste jeugdbeschermer is. Dat is uiteraard niet wenselijk.
Het gemiddelde tarief dat een GI ontvangt voor de uitvoering van een OTS conform de «Handreiking Landelijk Tarief en bekostiging JBJR» bedraagt in 2025 € 14.189,22 per jaar. Dit is een gemiddeld tarief voor de uitvoering van een OTS waarbij geen onderscheid wordt gemaakt tussen wel of niet uithuisgeplaatste kinderen. Een OTS duurt gemiddeld 2,6 jaar.
Bent u bekend met het amendement-Van der Burg/Bergkamp (Kamerstuk 33 684, nr. 32) van 8 oktober 2013 en die op 17 oktober 2013 is aangenomen door de Tweede Kamer?
Ja. Ik wijs u in dit verband op artikel 3.3 van de Jeugdwet waarin is neergelegd dat de RvdK en de GI verplicht zijn in rapportages of verzoekschriften de van belang zijnde feiten volledig en naar waarheid aan te voeren.
Bent u bekend met het feit dat sinds het aannemen van het amendement er meerdere pogingen zijn gedaan om het feitenonderzoek te borgen binnen de jeugdbescherming en de raad voor de kinderbescherming? En dat er sinds september 2024 weer een nieuw onderzoek loopt, nu bij BMC, onder de titel Vervolg verbetering feitenonderzoek jeugdbescherming? Kunt u ons informeren over de stand van dit onderzoek?
Ja, ik ben hiermee bekend. Voor de beantwoording van deze vraag verwijs ik verder naar mijn brief van 2 december 20249 waarin ik ben ingegaan op het project Vervolg verbetering feitenonderzoek jeugdbescherming. In volgende jeugd(beschermings)brieven wordt uw Kamer periodiek over de voortgang geïnformeerd.
Hoe kan het dat bijna 12 jaar nadat het amendement-Van der Burg/Bergkamp is aangenomen professionele organisaties binnen de veiligheidsketen nog altijd niet in staat zijn om heldere richtlijnen en protocollen vast te stellen om uitvoering te geven art. 21rv en art. 3.3 JW? Bent u het met ons eens dat dit zorgen moet baren? Bent u het ook met ons eens dat een niet deugdelijk feitenonderzoek kan leiden tot onjuiste besluitvorming met zeer ernstige gevolgen?
Uiteraard onderschrijf ik het belang van goede dossiervoering. Het is uitermate belangrijk dat ingrijpende besluiten worden genomen op basis van een zorgvuldige voorbereiding.
Naast de wettelijke verplichting voor de Raad voor de Kinderbescherming en de Gecertificeerde Instellingen om van belang zijnde feiten volledig en naar waarheid aan te voeren, zijn er voor professionals van Veilig Thuis, GI’s en RvdK richtlijnen, privacyprotocollen en kwaliteitskaders met een nadere toelichting hoe hiermee moet worden omgegaan.
De praktijk is echter weerbarstig en complex. Zoals ik in mijn brief van 2 december 2024 heb aangegeven, gaat het niet alleen om het scheiden van feiten en meningen, wat door verschillen van inzicht tussen cliënten en organisaties of tussen cliënten onderling al ingewikkeld kan zijn. Het gaat er ook om dat professionals kinderen en ouders goed betrekken bij het besluitvormingsproces, dat zij hoor en wederhoor toepassen en dat een dossier en besluitvorming op transparante en navolgbare wijze tot stand komt. Het onderwerp vergt en krijgt daarom structureel aandacht van de betrokken organisaties in de jeugdbescherming. In de genoemde brief heb ik bovendien aangegeven dat in het kader van het Toekomstscenario kind- en gezinsbescherming een handelingskader wordt ontwikkeld, dat een uniform richtinggevend kader voor professionals wordt, waarin nadrukkelijk aandacht is voor de kwaliteit van de besluitvorming.
Wordt het in uw ogen niet tijd dat, nu de sector het al 12 jaar niet voor elkaar krijgt, ook niet met commerciële consultancy organisaties, dat het ministerie met rechters, wetenschappers en deskundigen zelf gaat vaststellen hoe het feitenonderzoek vorm gegeven moet gaan worden en de veiligheidssector verplicht zich hieraan te conformeren? Zo nee, waarom niet? En zo ja, hoe gaat u dit vorm geven?
Zie antwoord vraag 19.
In een van de zaken (ECLI:NL:RBNNE:2025:1031) wordt een kind mogelijk onterecht als minderjarige behandeld. Hoeveel zaken zijn er waarbij twijfel bestaat over de leeftijd van een kind in jeugdbeschermingsprocedures?
Dat weet ik niet. Dit wordt niet geregistreerd.
Bent u bekend met wat de kinderrechter beschrijft dat de mogelijkheid aanwezig is dat jeugdbeschermingsmaatregelen worden ingezet bij vreemdelingenzaken om verblijf te verkrijgen? Hoe wordt voorkomen dat kinderbeschermingsmaatregelen misbruikt worden voor vreemdelingenrechtelijke doeleinden?
Het toelatingsbeleid kent sedert 2019 een verblijfskader waarin de mogelijkheid is opgenomen om een tijdelijke verblijfsvergunning te verlenen aan een kind met een ondertoezichtstelling, dat niet in aanmerking komt voor enig ander verblijfsrecht. Een voorwaarde voor de vergunning is dat de maatregel niet overgedragen kan worden aan het land van herkomst.
Dit verblijfrecht heeft dus als doel de opgelegde maatregel in Nederland te kunnen uitvoeren. Dit beleidskader is in 2022 geëvalueerd.
In deze evaluatie zijn geen signalen van misbruik gebleken. Er werden in de periode van de evaluatie ongeveer 50 vergunningen verleend per jaar. Sedertdien loopt het aantal terug.
Bent u bereid om per direct maatregelen te nemen om te waarborgen dat geen enkele OTS wordt uitgesproken of verlengd zonder dat er een beschikbare jeugdbeschermer is?
Zoals bij vraag 3 uiteen is gezet, zijn diverse maatregelen genomen om zorg te dragen dat er snel een jeugdbeschermer beschikbaar is en dat zonder wachtlijsten kan worden gewerkt. De GI’s werken er hard aan om dit te realiseren. De GI’s hebben aangegeven dat nu de noodzakelijke werkdrukverlaging gerealiseerd is, ze hun aandacht kunnen richten op het wegwerken van de wachtlijst. Dat zal in de komende periode gestalte moeten krijgen. Als er niet direct een vaste jeugdbeschermer is, betekent dat niet dat er niets in de uitvoering gebeurt. De GI’s dragen – als er nog geen vaste jeugdbeschermer is – in ieder geval zorg voor de veiligheid van het kind, zorgen voor (continuïteit) van hulp en grijpen direct in als dat noodzakelijk is.
Welke stappen gaat u zetten om de informatievoorziening vanuit de Raad voor de Kinderbescherming en GI’s naar de rechter te verbeteren?
Ik verwijs u hiervoor Kamerbrief jeugdbescherming van 2 december 2024 waarin ik onder meer ben ingegaan op het verbeteren van het feitenonderzoek.
Kunt u toezeggen dat de Kamer binnen drie maanden een plan van aanpak ontvangt over hoe u de uitvoering van jeugdbeschermingsmaatregelen en het functioneren van GI’s gaat verbeteren zodat kinderen en gezinnen, maar ook kinderrechters niet meer geconfronteerd worden met onjuiste en onvolledige dossiers maar ook dat kinderrechters niet meer tegengewerkt worden waardoor rechters niet meer kunnen instaan voor juiste toepassing van de wet?
Er wordt op verschillende manieren reeds gewerkt aan verbetering van de (rechtsbescherming in de) jeugdbescherming. Ik verwijs u hiervoor onder andere naar de Kamerbrief jeugdbescherming van 2 december 2024, de brief van 18 november 202410 over het verbeteren van de rechtsbescherming in de jeugdbescherming en de voortgangsbrief Jeugd van 5 november 202411 die onder meer inging op het Toekomstscenario kind- en gezinsbescherming en de Hervormingsagenda Jeugd. Ik zie daarom geen meerwaarde in een nieuw en separaat plan van aanpak.
Bent u het met kinderrechter eens dat, als gevolg van het onvoldoende onderbouwen en niet volledig informeren, ergo informatie achterhouden, door de raad en de GI van de kans op – in dit geval eer gerelateerd geweld – het risico volledig voor rekening van de GI legt? Zo nee waarom niet?
Op grond van artikel 21 RV heeft de kinderrechter in een tussenbeschikking gelast dat de beschikbare informatie met hem wordt gedeeld. De kinderrechter stelt in zijn beschikking dat de betrokken autoriteiten (RvdK en GI) weigerachtig zijn deze informatie te verstrekken. Op grond van deze informatie kan ik de redenering van de kinderrechter volgen dat wanneer de gevraagde informatie niet wordt aangeleverd, de GI het risico draagt dat de kinderrechter genoodzaakt is het verzoek tot het treffen van een kinderbeschermingsmaatregel af te wijzen, omdat de concrete onderbouwing voor het veiligheidsrisico ontbreekt.
Bent u bekend met procedure rondom het beëindigingscertificaat wat is afgegeven aan de voormalige GI Briedis? Klopt het dat het beëindigingscertificaat voor Briedis mede is afgegeven omdat Briedis niet voldeed aan de wettelijke eisen voor jeugdbescherming?
Ja, daar ben ik mee bekend. Het certificaat van Briedis is beëindigd omdat de certificerende instelling constateerde dat Briedis op acht kritische punten niet kon voldoen aan de eisen die in het zogenaamde «normenkader» zijn gesteld. Deze eisen – die in een ministeriële regeling zijn vastgelegd – zijn noodzakelijk om een certificaat te kunnen krijgen. Het normenkader beschrijft de kwaliteitseisen waaraan een gecertificeerde instelling moet voldoen en is gebaseerd op de in diverse wetten opgenomen kwaliteitseisen en op de normen – branchecodes, methodes en programma’s – die voorgaande aan de invoering van de jeugdwet werden toegepast bij de uitvoering van de kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering en die hun waarde bewezen hebben of veelbelovend zijn.
Deelt u de mening dat de Rechtbank Noord-Nederland in de beschikking van 18 maart 2025 heeft vastgesteld dat Jeugdbescherming Noord en Veilig Thuis structureel tekortschiet en zelfs rechterlijke bevelen negeert en daarmee niet voldoet aan de wettelijk eisen die aan GI’s gesteld mogen worden?
De kinderrechter heeft in ECLI:NL:RBNNE:2025:1043 en ECLI:NL:RBNNE:2025:1031 geoordeeld dat de GI in deze gevallen onvoldoende uitvoering geeft aan haar taken.
Ziet u parallellen tussen de situatie bij Briedis en bij Jeugdbescherming Noord en Veilig Thuis? Zo nee, waarom niet?
Het grote verschil tussen de situatie bij Briedis en de situatie bij Jeugdbescherming Noord is dat de certificerende instelling bij Briedis een beëindigingscertificaat en bij jeugdbescherming Noord een overbruggingscertificaat heeft opgelegd. Een overbruggingscertificaat wordt alleen opgelegd als de certificerende instelling het voldoende aannemelijk vindt dat de gecertificeerde instelling binnen de daarvoor geldende periode (na verstrekking van het overbruggingscertificaat) alsnog kan voldoen aan de vereisten voor een nieuw certificaat. Briedis voldeed volgens de certificerende instellingen niet aan de eisen voor het verstrekken van een overbruggingscertificaat. Er is bij jeugdbescherming Noord dan ook sprake van een andere situatie dan bij Briedis.
Bent u bereid de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) een onderzoek te laten instellen naar Jeugdbescherming Noord en Veilig Thuis en, indien dezelfde structurele tekortkomingen als bij Briedis worden geconstateerd, over te gaan tot een aanwijzing om over te gaan tot intrekking van de certificering? Zo nee, waarom niet?
Het Keurmerkinstituut (hierna KMI) is de aangewezen certificerende instelling die de certificaten inzake jeugdbescherming en jeugdreclassering afgeeft. Indien het KMI constateert dat gecertificeerde instellingen (GI’s) niet op alle onderdelen voldoen aan het normenkader Jeugdbescherming- en Jeugdreclassering kan geen regulier certificaat worden verleend. Er kan dan een overbruggingscertificaat voor de duur van negen maanden worden afgegeven, mits voor het KMI voldoende aannemelijk is dat de veiligheid van jeugdigen niet in het geding is en er geen sprake is van fundamentele tekortkomingen bij de GI. Het KMI houdt actief toezicht door middel van tussentijdse toetsingen, die aanvullend plaatsvinden op de reguliere audits om de voortgang van verbetermaatregelen te volgen.
In december heeft het KMI het certificaat van Jeugdbescherming Noord geschorst en is een tijdelijk overbruggingscertificaat afgegeven. Zoals ook bij vraag 29 is aangegeven is de situatie bij Jeugdbescherming Noord niet vergelijkbaar met de situatie bij Briedis. Bij Briedis werd door de certificerende instelling een beëindigingscertificaat afgegeven. Dat is bij Jeugdbescherming Noord niet het geval.
De Inspecties zijn over de situatie bij Jeugdbescherming Noord door het KMI geïnformeerd. De Inspecties houden vanuit hun eigen rol en taken toezicht op de kwaliteit van de uitvoering en kunnen ingrijpen indien zij dit nodig achten. De Inspecties gaan verdiepend onderzoek uitvoeren naar de kwaliteit van de taakuitvoering van jeugdbescherming en jeugdreclassering bij Jeugdbescherming Noord. De Inspecties hebben geen bevoegdheid tot intrekken van het certificaat, dat is voorbehouden aan de certificerende instelling.
De bescherming van persoonsgegevens van militairen op apps |
|
Barbara Kathmann (PvdA), Jimme Nordkamp (PvdA) |
|
Ruben Brekelmans (minister ) (VVD), Zsolt Szabó (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Persoonsgegevens honderden militairen zichtbaar via sportapp Strava»?1
Ja.
Hoe lang bent u al op de hoogte dat apps zoals Strava de veiligheid van Nederlandse militairen in gevaar brengen?
In 2018 heeft Defensie haar beleid voor het gebruik van dergelijke applicaties aangescherpt nadat een bedrijf een wereldwijde heatmap publiceerde waarop ook activiteiten van Defensie zichtbaar waren. Hierop waren onder meer de locaties van militaire bases zichtbaar.
Met hoeveel zekerheid kunt u zeggen dat er al sprake is van het combineren van openbare of gelekte informatie over militairen door kwaadwillenden? Op welke schaal vindt dit plaats?
In brede zin is het aannemelijk dat locatiegegevens van militairen in handen zijn van andere partijen. Uit het Dreigingsbeeld Statelijke Actoren2 van november 2022 (bijlage bij Kamerbrief 4341330) blijkt dat statelijke actoren, waaronder China, op grote schaal persoonsgegevens verzamelen. Deze gegevens komen zowel uit open bronnen (zoals sociale media) als gesloten bronnen (door hacks). Ook in Nederland is deze vergaring van informatie waargenomen. Dat is een zorgelijke ontwikkeling waar ik me bewust van ben. Daarom zet ik me in om het cyberbewustzijn en de cyberveiligheid te vergroten.
Deelt u de mening dat privacybescherming van militairen in direct verband staat met hun persoonlijke veiligheid en de nationale veiligheid?
Ja. Militairen vormen een doelgroep waarvan privégegevens en locatiegegevens waardevol zijn voor (vooral) statelijke actoren. Het onbewust delen van deze gegevens door militairen in een operatiegebied kan risico’s opleveren voor zowel de eigen veiligheid, als de operationele veiligheid. Daarom worden militairen die op uitzending gaan vooraf en tijdens de missie gewezen op de risico’s daarvan. Mede vanwege deze risico’s zijn vele applicaties, waaronder fitness-applicaties, niet togestaan op defensieapparatuur. De applicaties kunnen echter wel op de privéapparatuur worden geïnstalleerd, hetgeen door Defensie niet kan worden verboden. Het gebruik van privéapparatuur is in sommige situaties dan ook aan restricties onderhevig. Defensie besteedt verder veel aandacht aan de bewustwording van de risico’s.
Deelt u de mening dat, vanuit het veiligheidsperspectief voor Nederlandse militairen, maximale privacybescherming op online platforms noodzakelijk is?
Ja. Defensie heeft echter geen zeggenschap over privéapparatuur en het privégebruik van het Internet. Defensie richt zich hierbij dus vooral op advisering en voorlichting.
Op welke manier doet u aan advisering en voorlichting voor militairen over online veiligheid? Welke regels gelden er voor zowel werk- als privé telefoongebruik? Verschilt dit tussen militairen in Nederland en uitgezonden militairen?
Defensie informeert en traint militairen actief over (cyber)veiligheid van het gebruik van mobiele apparatuur. Elke militair doorloopt jaarlijks een training inzake militaire basisvaardigheden (MBV) en sinds twee jaar is aan die training een module cyberveiligheid toegevoegd.
Daarnaast is een Handboek Cyberveilig Gedrag uitgebracht, dat regels en aanbevelingen uiteen zet voor het gebruik van zowel privé als defensietelefoons. Een speciale cyberapplicatie is eveneens geïntroduceerd om militairen te informeren over cyberveiligheid. Elke defensiemedewerker heeft toegang tot deze applicatie.
Defensie heeft controle over de werktelefoons en kan daardoor bepaalde applicaties weren. Voor privételefoons is deze controle niet mogelijk, tenzij een militair op missie wordt gestuurd. In dat geval worden militairen geïnformeerd over de specifieke regels en risico's van telefoongebruik in het operatiegebied. Bovendien kunnen er tijdens een inzet aanvullende beveiligingseisen en restricties gelden voor zowel defensie- als privéapparatuur, om de veiligheid te waarborgen.
Bent u bereid tot meer dwingende maatregelen, zoals het verbieden van sportapps en andere apps die de privacy van militairen schaden op militair terrein? Zo nee, waarom niet?
Op Defensieapparatuur zijn reeds bepaalde applicaties verboden waardoor deze niet geïnstalleerd en gebruikt kunnen worden. Om de digitale veiligheid van militairen te blijven waarborgen, monitort en analyseert Defensie continu de nieuwste technologische ontwikkelingen om eventuele risico's te identificeren. Wanneer nodig worden mitigerende maatregelen getroffen en worden de veiligheidsprotocollen bijgesteld en verbeterd.
Op apparaten die niet beheerd worden door Defensie is het stellen van dwingende maatregelen niet mogelijk. Zoals aangegeven werkt Defensie via training en opleiding aan het veiligheidsbewustzijn van haar medewerkers.
Welke acties heeft u ondernomen om de online veiligheid van militairen beter te beschermen, ook na eerdere berichtgeving en Kamervragen over de privacygevolgen van datingapps en sportapps?2 3
Naar aanleiding van de eerdere berichtgeving en Kamervragen rondom het gebruik van dergelijke applicaties (2018), is het beleid aangescherpt. Bepaalde applicaties kunnen niet worden geïnstalleerd op defensieapparatuur. Voor de overige maatregelen verwijs ik naar de antwoorden op vragen 6 en 7.
Hebben de acties die u heeft genomen om de online veiligheid van militairen beter te beschermen effect gehad? Kunt u dit onderbouwen?
Kenmerkend van het nemen van maatregelen ter verhoging van de informatiebeveiliging en de cybersecurity is, dat het lastig is om de effectiviteit te bepalen. Het is daarom van groot belang om constant alert te zijn op bestaande en nieuwe kwetsbaarheden en dreigingen, en op basis van risicoanalyses gepaste maatregelen te treffen.
Bent u bekend met het onderzoek van de KU Leuven uit 2022, waaruit blijkt dat eerdere oplossingen van Strava vooral tot schijnveiligheid leiden?4
Ja. Het onderzoek onderstreept het belang van de door Defensie getroffen maatregelen.
Welke technische mogelijkheden ziet u om de veiligheid van militairen beter te beschermen bij het gebruik van sportapps, datingapps of andere apps die hun data verzamelen?
Indien wordt gesignaleerd dat een bepaalde applicatie een risico vormt voor Defensie, wordt beoordeeld of deze applicatie beschikbaar gesteld kan worden. Op defensieapparatuur zijn maatregelen getroffen dat, indien een applicatie niet toegestaan is en de applicatie toch wordt geïnstalleerd, de defensieomgeving wordt geblokkeerd. Privéapparatuur is niet in beheer van Defensie en door Defensie kan dan ook technisch niet worden afgedwongen welke applicaties worden gebruikt en welke websites worden bezocht. Om risico’s op dit gebied toch te mitigeren, besteedt Defensie aandacht aan het veiligheidsbewustzijn van de defensiemedewerkers.
Is het mogelijk om te achterhalen, al dan niet in overleg met Strava, of de openbare profielen van militairen mogelijk door kwaadwillenden zijn bekeken?
Juridisch gezien is dit niet mogelijk omdat Defensie geen grond heeft om deze persoonsgegevens op te vragen. De gegevens zijn vanaf privéapparatuur gegenereerd en volgens de AVG niet in te zien door Defensie. Daarnaast is het praktisch onuitvoerbaar om logbestanden van bezoeken op openbare profielen van militairen te onderzoeken op een bezichtiging van dat profiel door een mogelijk kwaadwillende actor.
In hoeverre zijn militairen die een gesloten account hebben echt veilig? Welke derde partijen hebben toegang tot de informatie die Strava verzamelt, ook als een account gesloten is? Waaruit blijkt dit?
Defensie beschikt niet over deze gegevens. De applicatie mag niet op defensieapparatuur worden geïnstalleerd. Indien de militair een dergelijke applicatie toch wil installeren, volgt een waarschuwing om de applicatie te verwijderen. Indien dat niet gebeurt, zal de telefoon voor de defensieomgeving worden geblokkeerd.
Ziet u gezien de onvoorspelbare geopolitieke situatie aanleiding om het beleid rondom het gebruik van Amerikaanse apps door militairen te heroverwegen en aan te scherpen?
De onvoorspelbare geopolitieke situatie biedt aanleiding om scherp te zijn op alle factoren die een potentieel risico vormen voor nationale, operationele en persoonlijke veiligheid. Dit beperkt zich niet tot apps afkomstig uit landen met een offensief cyberprogramma. De maatregelen die nu gelden voor gebruik van externe apps blijven van kracht. Indien blijkt dat een app een risico vormt voor Defensie dan kan de app worden geweerd. Dit is niet gebonden aan een specifiek land.
Kunt u deze vragen afzonderlijk en uiterlijk drie dagen vóór het commissiedebat «Hybride dreigingen en maatschappelijke weerbaarheid» beantwoorden?
Nee, zoals gemeld in het uitstelbericht welke verzonden is op 8 april6, is in verband met de omvang en complexiteit van de vragen dit niet mogelijk gebleken.
De arrestatie van burgemeester van Istanbul Imamoglu, rivaal van president Erdogan |
|
Eric van der Burg (VVD) |
|
Caspar Veldkamp (minister ) (NSC) |
|
![]() |
Bent u het ermee eens dat de arrestatie van burgemeester van Istanbul Imamoglu en honderden anderen door de Turkse autoriteiten zorgelijk en onwettig is?
Ik heb grote zorgen over de arrestatie van burgemeester İmamoğlu en anderen, waaronder burgemeesters uit deelgemeenten van Istanbul en journalisten. De rechtsstaat en een sterk maatschappelijk middenveld zijn cruciaal voor de relatie van Turkije met Europese partners. Deze boodschap heb ik op de dag van de arrestaties ook telefonisch overgebracht aan mijn Turkse collega, Minister Fidan. De Nederlandse ambassadeur in Turkije heeft dat daags na de arrestaties ook gedaan bij de Turkse Vice-President Yilmaz.
Deelt u de analyse dat zijn arrestatie politiek gemotiveerd is?
In een verklaring op 19 maart hebben Eurocommissaris Kos en Hoge Vertegenwoordiger Kallas erop gewezen dat van Turkije verwacht wordt dat het land de hoogste standaarden op het gebied van democratische principes naleeft, en dat de arrestatie van burgemeester İmamoğlu en anderen vragen oproept over de naleving daarvan.1 Ik ondersteun deze verklaring.
Herkent u een patroon aan politiek gemotiveerde onderzoeken in de omstandigheden die geleid hebben tot zijn arrestatie?
Zie antwoord vraag 2.
Ziet u het intrekken van zijn diploma als een mogelijke zet om hem niet gekozen te laten worden als leider van de grootste oppositiepartij CHP en hem daarmee uit te schakelen voor het presidentschap?
De strekking van bovengenoemde verklaring van Eurocommissaris Kos en Hoge Vertegenwoordiger Kallas met betrekking tot de arrestatie van burgemeester İmamoğlu en anderen, is wat mij betreft ook van toepassing op het besluit van de Universiteit van Istanbul om het diploma van burgemeester İmamoğlu in te trekken.
Ziet u de restricties opgelegd na de arrestatie door de Turkse autoriteiten, waaronder de restricties op sociale media en de ban om te protesteren, als het beperken van de vrijheid van meningsuiting?
Vrijheid van meningsuiting en het demonstratierecht zijn integrale elementen van de rechtstaat en daarmee cruciaal voor de relatie van Turkije met Europese partners. Ik acht het van groot belang dat de Turkse autoriteiten deze elementen waarborgen.
Hoe kijkt u naar de arrestatie en de opgelegde restricties binnen de staat van democratie in Turkije? Bent u het ermee eens dat dit acties zijn die bij een autocratie passen?
Ik verwijs u graag naar mijn antwoord op vraag 2, vraag 3 en vraag 5.
Bent u het ermee eens dat inperkingen van vrijheid en mogelijke onwettige arrestaties niet onbestraft kunnen blijven?
Zoals hierboven aan u gemeld, heb ik mijn zorgen over de arrestatie van burgemeester İmamoğlu en anderen op 19 maart jl. telefonisch overgebracht aan mijn Turkse collega, Minister Fidan, hebben Eurocommissaris Kos en Hoge Vertegenwoordiger Kallas diezelfde dag namens de EU een verklaring uitgebracht en heeft de Nederlandse ambassadeur in Turkije een dag later deze boodschap herhaald tegenover de Turkse Vice-President Yilmaz.
De Europese Unie heeft, in verband met de arrestaties, thematische consultaties met Turkije op het gebied van contraterrorisme en het Gemeenschappelijk Veiligheids- en Defensiebeleid uitgesteld. Deze consultaties stonden gepland voor de week van 24 maart. In reactie daarop hebben de Turkse autoriteiten een EU-Turkije overleg over de Zwarte Zee uitgesteld. Aansluitend bij de Nederlandse zorgen volgt de EU de ontwikkelingen nauwgezet en zal nader bezien in welke mate aanvullende maatregelen passend zijn.
Wat gaat Nederland in bilateraal en Europees verband doen om burgemeester Imamoglu vrij te krijgen en duidelijk te maken aan Turkije dat het opsluiten van oppositieleden niet onbestraft kan blijven?
Zie antwoord vraag 7.
Wat gaat Nederland in bilateraal en Europees verband doen om Turkije te bewegen naar meer politieke vrijheden? Welke instrumenten zullen hiervoor worden ingezet?
Middels, onder andere, het MATRA-programma zet Nederland zich in voor de versterking van de rechtstaat, de naleving van mensenrechten en het belang van een sterk maatschappelijk middenveld in Turkije. Deze elementen zijn zowel in bilateraal als Europees verband ook een integraal onderdeel van de dialoog met Turkije. Dat zal zo blijven.
De IOB-evaluatie van het Nederlandse mensenrechtenbeleid |
|
Daniëlle Hirsch (GL), Kati Piri (PvdA) |
|
Caspar Veldkamp (minister ) (NSC), Reinette Klever (minister zonder portefeuille ) (PVV) |
|
![]() ![]() |
Bent u het ermee eens dat om negatieve effecten te vermijden, de mensenrechtensituatie in een land ook moet worden meegewogen bij de beoordeling van een exportkredietverzekeringsaanvraag? Zo nee, waarom niet?
Bij een aanvraag voor een exportkredietverzekering (ekv) worden altijd de risico's voor mens, dier en milieu zorgvuldig in kaart gebracht. Daarbij worden ook mensenrechten in de specifieke context van het project meegewogen, conform internationale standaarden.1
Geeft u navolging aan de aanbeveling van de directie Internationaal Onderzoek en Beleidsevaluatie (IOB) om aanvullende middelen ter beschikking te stellen aan ambassades in hoogrisicolanden waar de overheid via het handelsinstrumentarium betrokken raakt bij omvangrijke economische projecten? Zo niet, waarom niet? Zo ja, hoe?
De bezuinigingen op de ODA en non-ODA begrotingen raken ook de beschikbare middelen voor ambassades. Daarnaast raakt de bezuinigingsopdracht waaraan dit kabinet invulling geeft de uitvoering van het mensenrechtenbeleid. De taakstelling op apparaatskosten zal bovendien een weerslag hebben op de op posten beschikbare capaciteit. Nederland kan niet hetzelfde blijven doen met minder mensen en middelen.
Zoals aangekondigd in de kabinetsreactie op het IOB-rapport2, is het kabinet voornemens de opzet van het decentrale mensenrechtenfonds aan te passen, op basis van de IOB-aanbeveling om geografische focus aan te brengen en het aantal partnerlanden te beperken. Uw Kamer zal geïnformeerd worden over de voortgang van deze uitwerking tijdens het jaarlijkse debat over mensenrechten.
Zoals in de kabinetsreactie uiteengezet wordt, geldt voor projecten die gebruikmaken van publieke handelsinstrumenten, reeds dat bedrijven moeten voldoen aan IMVO-voorwaarden, waarbij mensenrechten een integraal onderdeel zijn. Het kabinet hecht belang aan het beschermen van de rechten van mensen die in een projectgebied wonen en/of werken. In lijn met het Nationaal Actieplan Bedrijfsleven en Mensenrechten zet het kabinet daarom in op het vormgeven van dialoog tussen ambassades, uitvoerders van het handelsinstrumentarium, Nederlands bedrijfsleven en mensenrechtenverdedigers om milieu, sociale en veiligheidsrisico’s beter in kaart te brengen om deze vroegtijdig te kunnen adresseren. Ook kunnen ambassades een veilige ontmoetingsplek bieden aan mensenrechtenverdedigers en het belang van naleving van mensenrechten adresseren bij de overheden in landen waar Nederland betrokken is bij omvangrijke economische projecten.
Klopt het dat projecten die in de eerste instantie niet aan de door Atradius Dutch State Business (ADSB) gehanteerde standaarden voldoen nog steeds exportkredietverzekering toegekend kunnen krijgen als er een actieplan is om wel aan standaarden te voldoen? Welke overwegingen maakt ADSB hierbij? Welke middelen heeft ADSB tot zijn beschikking om concrete acties af te dwingen? Zijn er casussen waarbij dit nodig bleek te zijn? Zo ja, welke en waarom? Wat zijn de gevolgen als opvolging van het actieplan uitblijft? Zijn er gevallen geweest waarin de Nederlandse overheid bedrijven extra ondersteuning heeft gegeven om hun actieplan uit te voeren? Zo ja, welke en op welke manier is die uitvoering gesteund?
ADSB beoordeelt of projecten voldoen aan internationale standaarden, waaronder de IFC Performance Standards. Projecten die niet volledig voldoen aan deze standaarden komen alleen in aanmerking voor een ekv als er een concreet en overtuigend actieplan ligt om aan deze standaarden te gaan voldoen. ADSB beoordeelt hierbij de haalbaarheid van het plan en monitort de uitvoering. Als het actieplan onvoldoende wordt nageleefd dan zal Nederland in eerste instantie altijd kiezen voor een dialoog met betrokkenen om verbeteringen te realiseren. Mocht hiermee niet het gewenste resultaat behaald worden dan kan dit in het uiterste geval gevolgen hebben voor het recht op schade-uitkering onder de polis of trekkingen onder de verzekerde lening. Er zijn geen gevallen waarin de Nederlandse overheid aanvullende financiële steun heeft geboden voor de uitvoering van een actieplan; naleving ervan ligt bij de projecteigenaren.
Geeft u navolging aan de aanbeveling van de IOB om de juridische mogelijkheden om de mensenrechten-effectanalyses en de plannen om deze risico’s aan te pakken, openbaar te maken voor projecten in hoogrisicolanden die de overheid ondersteunt met een exportkredietverzekering?
Het kabinet erkent het belang van transparantie bij exportkredietverzekeringen en benadrukt dat bedrijven moeten voldoen aan internationale richtlijnen op dit vlak. Voor de exportkredietverzekeringen zijn de OESO Common Approaches leidend op het terrein van standaarden voor transparantie. Uit een externe evaluatie blijkt dat het Nederlandse ekv-beleid aan deze standaarden voldoet en dat ADSB verder gaat dan veel andere exportkredietverzekeraars.3 Het kabinet en ADSB moedigen projecteigenaren en exporteurs actief aan tot transparantie en het openbaar maken van mensenrechten-effectanalyses, rekening houdend met vertrouwelijkheid en eigendomsrechten. Omdat deze analyses doorgaans eigendom zijn van buitenlandse projecteigenaren, ligt de beslissing hierover echter primair bij hen. Nederland zet zich actief in binnen de OESO voor het opnemen van een inspanningsverplichting voor projecteigenaren om transparantie te bevorderen.4
Welk signaal geeft Nederland volgens u af door handelsmissies uit te voeren naar landen die mensenrechtenverdragen structureel en grootschalig met de voeten treden?
Zoals aangegeven in de kabinetsreactie is het Nederlandse handelsbeleid gebaseerd op balans: het gaat om de versterking van ons internationale verdienvermogen en tegelijkertijd om blijvend te engageren met landen in een brede bilaterale relatie. Mensenrechten en handel sluiten elkaar niet uit, maar kunnen juist elkaar aanvullen. Keuzes voor prioritaire markten en de economische relaties die hieruit voortvloeien bieden mogelijkheden om binnen deze brede bilaterale relatie het gesprek te voeren over onderwerpen zoals mensenrechten en internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen (IMVO). In relatie tot deze onderwerpen verwacht de Nederlandse overheid van alle Nederlandse bedrijven die internationaal (gaan) ondernemen dat zij de OESO richtlijnen voor multinationale ondernemingen en de UN Guiding Principles on Business and Human Rights toepassen. De overheid ondersteunt en informeert bedrijven hierbij, o.a. via het MVO steunpunt. Ook tijdens missies wordt er regelmatig aandacht besteed aan IMVO, bijvoorbeeld via briefings. Tevens organiseert mijn ministerie twee keer per jaar een Breed Mensenrechten Overleg met Nederlandse mensenrechtenorganisaties om aandacht voor mensenrechten in het Nederlands buitenlandbeleid, zo ook missies, te bevorderen.
Ziet u een rol voor handelsmissies in het bevorderen van mensenrechten, bijvoorbeeld door (potentiële) handelspartners te wijzen op het niet naleven van mensenrechtenverdragen? Zo ja, op welke wijze adresseert u mensenrechten risico’s in de aanloop naar en tijdens de handelsmissies zelf?
Zie antwoord vraag 5.
Waarom ontbreken mensenrechten vaak op de agenda tijdens bilaterale consultaties, met name met landen waarbij er sprake is van strategische afhankelijkheden, zoals uit de IOB-evaluatie blijkt?
In bilaterale economische consultaties is IMVO, waarin mensenrechten een belangrijk thema vormen, onderwerp van het gesprek. Deze samenhang tussen mensenrechten en handel past bij de integrale landensturing waar het Ministerie van Buitenlandse Zaken op inzet om de effectiviteit van het buitenlandbeleid te vergroten en wordt breed gedragen. Inzake economische consultaties met landen waar sprake is van hoge mensenrechtenrisico’s zal er in lijn met het advies, daar waar relevant, aandacht zijn voor mensenrechten.
Bent u het ermee eens dat mensenrechtenbevordering niet afhankelijk mag zijn van andere belangen? Zo ja, hoe gaat u ervoor zorgen dat in de toekomst mensenrechten vaker op de agenda staan tijdens gesprekken met handelspartners? Zo nee, waarom niet?
Zoals geschetst in de kabinetsreactie, zullen zich in de huidige geopolitieke situatie vaker spanningen voordoen in de driehoek van waarden, welvaart en weerbaarheid. De tijd dat Nederland en gelijkgezinde partners relatief comfortabel economisch belang, veiligheid en waarden konden combineren is voorbij. Het feit dat belangen vaker zullen botsen en het opkomen voor mensenrechten niet in isolement kan gebeuren, is ook een constatering van de IOB. Mensenrechten en internationale rechtsorde blijven van belang. Vanuit de grondwettelijke opdracht (artikel 90), internationaalrechtelijke verplichtingen maar zeker ook vanuit geopolitiek en veiligheidsbelang, blijft Nederland daarom werken aan mogelijkheden om ongewenste ontwikkelingen met gelijkgezinde partners tegen te gaan.
Geeft u navolging aan de aanbeveling van de IOB om meer uitgebreide voorlichting over de mensenrechtensituatie en de risico’s op mensenrechtenschendingen te geven aan bedrijven die deelnemen aan handelsmissies naar hoogrisicolanden? En bent u bereid om daarbij meer gebruik te maken van de expertise van maatschappelijke organisaties en andere externe deskundigen? Zo nee, waarom niet?
Het Kabinet erkent dat bij handelsmissies naar hoog-risico landen adequate voorlichting gegeven moet worden. Het afgelopen jaar zijn extra inspanningen geleverd om de inzet op voorlichting en ondersteuning daar te verhogen waar de risico’s potentieel het hoogst zijn. Deze inzet zal in lijn met deze aanbeveling gecontinueerd worden. Zo zijn er IMVO «gesprekstechniek» trainingen ontwikkeld voor het postennetwerk zodat zij ook preventief de juiste vragen kunnen stellen en bedrijven nog beter kunnen informeren over hun zorgplicht. Op de RVO-landenpagina’s is informatie opgenomen over vaak voorkomende lokale IMVO-risico’s en daarnaast kunnen bedrijven voor ondersteuning terecht bij het MVO steunpunt van RVO. In specifieke gevallen, bijvoorbeeld bij handelsmissies naar hoog-risico landen, zet het postennet in samenwerking met BZ in op proactieve voorlichting aan het bedrijfsleven en is het maatschappelijk middenveld betrokken geweest. Zo hebben we bij eerdere handelsmissies naar China en Hong Kong een briefing van Amnesty International gedeeld met missiedeelnemers en zijn er lokale partijen uitgenodigd om bedrijven te informeren over lokale risico’s en bijbehorende mitigerende maatregelen.
Maatschappelijke organisaties hebben tijdens bestaande overlegstructuren zoals het Breed Mensenrechten Overleg en het brede handelsberaad reeds de gelegenheid om input te leveren op uitgaande handelsmissies. Recent is overeengekomen dat de input van maatschappelijke organisaties en andere externe deskundigen kan worden meegenomen door de mensenrechtenambassadeur (MRA) in de voorlichting aan bedrijven, in geval van hoog risico. Deze informatie wordt gebruikt om middels handelsmissies de aandacht voor mensenrechten in het Nederlands buitenlandbeleid te bevorderen.
Geeft u navolging aan de aanbeveling van de IOB om de openbaarmaking van de MVO-zelfscan als voorwaarde te stellen voor deelname aan handelsmissies naar hoog-risicolanden? Zo nee, waarom niet?
De «MVO-zelfscan» die wordt uitgevraagd bij handelsmissies bestaat uit een zelf-assessment over het toepassen van gepaste zorgvuldigheid. De zelfscan is het startpunt van een proces gericht op bewustwording en verbetering waarin de overheid bedrijven proactief helpt bij maatschappelijk verantwoord ondernemen. Het vroegtijdig openbaar maken van de «MVO-zelfscan» kan dit proces bemoeilijken, omdat een voorwaarde voor openbaarmaking kan beïnvloeden hoe bedrijven de scan invullen en daarmee mogelijk ook de dienstverlening en de beoogde verbeterafspraken die RVO in gang kan zetten. Het kabinet zal openbaarmaking van de «MVO-zelfscan» van individuele bedrijven dus niet als voorwaarde voor deelname aan handelsmissies naar hoog-risicolanden stellen. Zolang een bedrijf zich houdt aan de toepasselijke wet- en regelgeving (zoals de CSRD) is de mate van transparantie een keuze van het bedrijf zelf.
Wanneer verwacht u de kabinetsreactie op het volledige IOB-rapport met de Kamer te kunnen delen?
De kabinetsreactie is op 21 maart jl. met uw Kamer gedeeld.
Het bericht 'Opkomst gemeenteraadsverkiezingen naar dieptepunt' |
|
Joost Sneller (D66) |
|
Judith Uitermark (minister ) (NSC) |
|
![]() |
Hoe kijkt u naar het gegeven dat de opkomst bij gemeenteraadsverkiezingen nog nooit zo laag was als in 2022?1
De trend van de lage opkomst bij gemeenteraadsverkiezingen is een reden tot zorg. Er ligt een belangrijke taak bij de overheid en bij de politiek om ervoor te zorgen dat meer mensen gaan stemmen.
Deelt u de conclusie van de onderzoekers dat er geen sprake is van een incident maar dat er structurele oorzaken zijn voor de lage opkomst?
Ja, ik deel deze conclusie. Het onderzoek dat na de gemeenteraadsverkiezingen in 2022 naar de opkomst is gedaan2 toont aan dat de lage opkomst en het niet-stemmen bij de gemeenteraadsverkiezingen vooral bepaald wordt door structurele factoren. Uit dit onderzoek blijkt dat een gebrek aan vertrouwen in het functioneren van de overheid en de politiek een belangrijke factor is voor de lage opkomst.
Bent u van mening dat de overheid een taak heeft om deze structurele oorzaken te adresseren en stemgerechtigden te motiveren van hun stemrecht gebruik te maken en dat hiervoor, gezien de historisch lage opkomst in 2022, extra inzet nodig is?
Het is zorgelijk dat kiesgerechtigden zich niet goed gehoord voelen door de politiek en de overheid en daardoor de gang naar de stembus minder goed weten te vinden. Er zijn verschillende structurele redenen om niet te stemmen, zoals de mate van politieke interesse, kennis over de verkiezing en vertrouwen in de politiek. Hierdoor is er niet één ideale oplossing om de opkomst te verhogen. De politiek en de overheid hebben hierin beide een rol.
De overheid kan stemgerechtigden motiveren om gebruik te maken van hun stemrecht door het verstrekken van betere informatievoorziening over het belang van verkiezingen en het stemproces. Hier heb ik de afgelopen jaren al de nodige acties op ondernomen: zo heb ik informerende video’s over de verkiezingen gemaakt en gedeeld op sociale media en toegankelijke informatie voor verschillende doelgroepen en stakeholders verspreid. Ook heb ik de strategie van de publiekscampagne aangepast. Zie hierover meer in mijn antwoord op vraag 5.
Welke doelstelling heeft u zichzelf gesteld ten aanzien van de opkomst van de gemeenteraadsverkiezingen?
Zoals hierboven al benoemd heeft mijn ministerie in de afgelopen jaren al veel actie ondernomen ter bevordering van de opkomst bij verkiezingen. Ook voor de gemeenteraadsverkiezingen worden acties voorbereid om de opkomst te verhogen. Het is niet mogelijk om hier een specifieke doelstelling aan te koppelen, maar het streven is dat tijdens de gemeenteraadsverkiezingen van 18 maart 2026 meer kiesgerechtigden hun stem uitbrengen dan tijdens de verkiezingen in 2022.
Welke acties heeft u ondernomen om de opkomst bij de aankomende gemeenteraadsverkiezingen te verhogen en op welke wijze heeft udaarbij gebruik gemaakt van de bevindingen van het onderzoekDe lokale niet-stemmer. Een analyse van de lage opkomst bij de gemeenteraadsverkiezingen van 2022?2
Sinds de gemeenteraadsverkiezingen van 2022 is de strategie van de publiekscampagne van het Ministerie van BZK veranderd van een informerende naar een motiverende campagne. Eerder lag de focus op het delen van procesinformatie over de verkiezing (bijvoorbeeld: waar en wanneer). Sinds de Provinciale Staten- en waterschapsverkiezingen van 2023 ligt de nadruk op het overbrengen van het belang van de verkiezing en op het motiveren van kiesgerechtigden om te gaan stemmen.
Sinds het uitkomen van het onderzoek waaraan u refereert is de campagne zich voornamelijk op de groep situationele niet-stemmers gaan richten. De situationele niet-stemmer is een kiezer die bij sommige verkiezingen wel stemt, en bij sommige verkiezingen niet. Hierbij wordt extra aandacht geschonken aan de relevante gedragsbepalers van deze groep, zoals het vergroten van kennis over de verkiezing en de ervaring dat stemmen ertoe doet. Om in komende campagnes nog beter te kunnen inspelen op deze gedragsbepalers wordt op dit moment verdiepend gedragsonderzoek uitgevoerd naar de situationele niet-stemmer. De resultaten hiervan worden meegenomen in de campagneaanpak van de publiekscampagne in aanloop naar de gemeenteraadsverkiezingen van maart 2026.
In aanloop naar de komende verkiezingen blijft het Ministerie van BZK gemeenten en belangenorganisaties4 faciliteren in de communicatie over verkiezingen richting hun inwoners en achterban. Hiervoor stelt het ministerie een toolkit met communicatiemiddelen beschikbaar. Gemeenten en belangenorganisaties kunnen deze middelen zelf nog aanpassen aan hun eigen (lokale) context en gebruiken in uitingen aan inwoners of achterban. Richting de aankomende gemeenteraadsverkiezingen worden hiervoor vernieuwde communicatiemiddelen ontwikkeld.
Het doel van deze maatwerkcommunicatie is informerend en richt zich op inhoudelijke- en procesinformatie over de verkiezing. Zoals informatie over waar kiezers kunnen stemmen, welke documenten kiezers moeten meenemen en wanneer een stem geldig is. Ook worden campagnemiddelen aangeboden die op lokaal niveau kunnen worden ingezet ter bevordering van de opkomst.
Ik ben het met de onderzoekers eens dat streven naar een betere relatie tussen kiesgerechtigden en de politiek een beter doel is dan een hogere opkomst alleen. In het versterken van deze band tussen de kiezer en de gekozene, en het vergroten van het vertrouwen ligt ook een belangrijke taak voor volksvertegenwoordigers. Het is belangrijk dat lokale politici zich niet alleen in aanloop naar een verkiezing laten zien, maar gedurende de vier jaar geregeld de gemeenten in gaan, naar bewoners luisteren en beloftes concreet maken. Dit geldt natuurlijk niet alleen voor de lokale politiek. Daarom vind ik het ook de verantwoordelijkheid van politieke partijen om campagne te voeren en om daarmee de opkomst proberen te verhogen.
Een van de redenen die in het lokale kiezersonderzoek worden gegeven voor niet-stemmen is dat kiesgerechtigden niet altijd goed weten wat er decentrale volksvertegenwoordigingen gebeurt. Dit zorgt voor een minder sterke band tussen kiezers en gekozenen. Daarnaast blijkt uit het onderzoek dat bepaalde groepen kiesgerechtigden, zoals vrouwen, mensen met een migratieachtergrond en lager opgeleiden minder vaak hun stem uitbrengen. Deze groepen zijn ook structureel ondervertegenwoordigd in de politiek en het bestuur. Het Ministerie van BZK zet zich in voor betere vertegenwoordiging door het wegnemen van verschillende drempels voor deze groepen, zoals het moderniseren van de verlof- en vervangingsregeling, en ze te motiveren politiek actief te worden. Dit kan de herkenbaarheid van de politiek en het bestuur vergroten, wat kan zorgen voor meer verbinding tussen kiezers en gekozenen.
Tot slot zet ik mij voortdurend in voor de versterking van het decentraal bestuur. Dat gebeurt onder meer via de Actieagenda Sterk Bestuur en via de inzet op de versterking van decentrale volksvertegenwoordigers. Zo werk ik aan het versterken van de kwaliteit van het bestuur, wat bijdraagt aan de betrouwbaarheid van de overheid. De verwachting hierbij is dat als het openbaar bestuur doet wat het belooft om de opgaven van inwoners aan te pakken, dit bijdraagt aan het herstel van vertrouwen.
Welke acties heeft u ingezet of gaat u inzetten om in het bijzonder jonge kiesgerechtigden te bereiken en te investeren in het politieke bewustzijn en vertrouwen van de jeugd?
De doelgroep jongeren (18–25 jaar) heeft in de communicatiestrategie voor verkiezingen speciale aandacht. Door jongeren vroegtijdig bij verkiezingen te betrekken is de verwachting dat stemmen een gewoonte wordt en ze bij de volgende verkiezingen ook weer gaan stemmen. Hiervoor zijn de afgelopen verkiezingen campagne- en communicatiemiddelen gemaakt die specifiek gericht zijn op jongeren. Ook zijn de afgelopen verkiezingen samenwerkingen aangegaan met mediapartners met een groot bereik onder jongeren, zoals bijvoorbeeld Snapchat, VICE, ParraTV, de Kiesmannen en verschillende podcasts en influencers. Via de toolkit die we aanbieden aan gemeenten zijn communicatiemiddelen gedeeld die gebruikt kunnen worden in de communicatie richting jongeren. Denk hierbij aan sociale media-uitingen en een ansichtkaart voor kiezers die net 18 zijn geworden.
Daarnaast zet ik mij in om jongeren te informeren over verkiezingen via het burgerschapsonderwijs. Hierin werk ik nauw samen met ProDemos om scholieren kennis en vaardigheden te geven en wegwijs te maken in onze democratische rechtsstaat. In aanloop naar de gemeenteraadsverkiezingen organiseert ProDemos in samenwerking met de Nationale Jeugdraad tien verkiezingsfestivals op MBO-instellingen verspreid door het land. Ook organiseren zij in het voortgezet onderwijs en op het MBO gastlessen over verkiezingen.
In aanloop naar de Europees Parlementsverkiezing van 2024 zijn ook extra projecten ingezet om de opkomst onder jongeren te bevorderen. Zo heeft het Ministerie van BZK subsidie gegeven voor de «Alles=Politiek»-campagne van de Nationale Jeugdraad. Deze campagne was speciaal gericht op het informeren van jongeren over deze verkiezing, waarmee 1 miljoen jongeren zijn bereikt. Ook is vanuit het Ministerie van BZK meegewerkt aan een programma van MBO-talent waarin studenten van het MBO gedurende verschillende sessies meedachten over hoe meer (MBO) jongeren naar de stembus te krijgen.
Welke strategie heeft u ontwikkeld om met name de doelgroepen te bereiken waar de opkomst lager uitvalt, zoals jongeren met een praktische opleiding?
Op welke wijze heeft ubest practices, instrumenten en financiële middelen ter beschikking gesteld aan gemeenten om hun opkomstbevordering goed vorm te geven?
Het Ministerie van BZK ondersteunt gemeenten met een uitgebreide toolkit aan campagne- en communicatiemiddelen die zij lokaal kunnen aanpassen en verspreiden. Zie mijn antwoord op vraag 5 voor meer informatie over deze toolkit.
Bent u bereid om gemeenten – financieel en anderszins – te ondersteunen bij het organiseren van activiteiten en/of campagnes om de opkomst bij de aankomende gemeenteraadsverkiezingen te verhogen?
Het Ministerie van BZK is voornemens om in aanloop naar de gemeenteraadsverkiezingen in 2026 samenwerking met de ketenpartners een webinar te organiseren over opkomstbevordering. Het idee is dat tijdens deze bijeenkomst verschillende overheden hun best practices over opkomstbevordering op lokaal niveau delen met de rest van de gemeenten. Bovendien biedt het ministerie in de toolkit communicatie- en campagnematerialen aan, waarmee gemeenten aan de slag kunnen. Gemeenten weten zelf het beste hoe zij hun inwoners kunnen bereiken en welke lokale thema’s spelen tijdens deze verkiezing.
Het bericht ‘Despair Haunts Ramadan for Palestinians Displaced in West Bank’ |
|
Don Ceder (CU) |
|
Caspar Veldkamp (minister ) (NSC), Reinette Klever (minister zonder portefeuille ) (PVV) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Despair Haunts Ramadan for Palestinians Displaced in West Bank» (New York Times, 11 maart 2025)?1
Ja.
Hoe kijkt het kabinet naar de huidige situatie in het noorden van de Westelijke Jordaanoever? Deelt u de zorgen over de ontheemding en burgerslachtoffers? Op welke manier zet het kabinet zich in voor het handhaven van het internationaal (humanitair) oorlogsrecht, ook als het gaat om militaire operaties daar?
Het kabinet maakt zich zorgen over de verslechterende situatie op de Westelijke Jordaanoever, onder meer door Israëlische militaire operaties en het toenemende kolonistengeweld. Stabiliteit op de bezette Westelijke Jordaanoever is cruciaal voor zowel de veiligheid van Israël als die van Palestijnen. Verdere escalatie zet een tweestatenoplossing verder op afstand. Het kabinet roept Israël op tot terughoudendheid en om te handelen binnen de kaders van het internationaal recht. Dit heeft het kabinet onder andere gedaan tijdens de EU-Israël Associatieraad, waaronder in de gezamenlijke verklaring van de EU.2 Daarnaast onderstreept Nederland dit consistent in bilaterale contacten met Israël.
Hoe verhoudt de huidige militaire operatie tot de acties van de Palestijnse Autoriteit (PA) van eind dit jaar en begin vorig jaar onder de naam «Operatie bescherm het Vaderland» uitgevoerd in Jenin?2 Welke formele rol heeft de PA in Jenin (mede op grond van de Oslo-akkkoorden) en specifiek als het gaat om het uitschakelen van Hamas en de Islamitische Jihad in Jenin? Welke feitelijke rol pakt de PA nu bij de militaire operatie van Israël? Waarom heeft niet de PA maar het Israëlische leger nu de leiding en is er de operatie nog in overeenstemming met de PA?
In de Oslo-akkoorden is overeengekomen dat zowel de stad Jenin als Jenin-vluchtelingenkamp, in «Area A» liggen en daarmee onder volledig bestuurlijk en veiligheidsgezag van de Palestijnse Autoriteit (PA) staan. De PA is daarmee ook primair verantwoordelijk voor het adresseren van eventuele veiligheidsproblemen, zoals de aanwezigheid van militante groeperingen. Met de «Operatie bescherm het Vaderland» spant de PA zich in om militante groeperingen te ontwapenen en zijn veiligheidsmonopolie te herstellen. Israëlische autoriteiten mogen geen operaties uitvoeren in Area A, behalve als Israël dit in uitzonderlijke gevallen noodzakelijk acht, bijvoorbeeld bij terrorisme. Volgens Israël heeft de huidige veiligheidsoperatie als doel het bestrijden van terrorisme op de bezette Westelijke Jordaanoever.
De Israëlische en Palestijnse veiligheidsoperaties richten zich grotendeels op dezelfde regio’s op de Westelijke Jordaanoever en tegen dezelfde militante groepen, maar zijn niet gecoördineerd. De PA vervult geen rol in de uitvoering van de Israëlische veiligheidsoperatie op de Westelijke Jordaanoever, en deze operatie is niet in overeenstemming met de PA tot stand gekomen. De PA roept Israël dan ook op om de operatie te staken en zich terug te trekken uit Area A gebieden op de bezette Westelijke Jordaanoever.
Uit berichtgeving blijkt dat 40.000 mensen inmiddels zijn ontheemd als gevolg van het conflict; hoe beoordeelt het kabinet deze cijfers? Hoeveel Palestijnen hebben er in totaal sinds het begin van «operatie bescherm het Vaderland» moeten vertrekken uit hun huizen? En hoeveel na de Israëlische operatie? En hoeveel zijn er sindsdien al teruggekeerd? Deelt u de zorgen dat deze ontheemding lange tijd kan duren?
Het kabinet beoordeelt deze cijfers als betrouwbaar. De cijfers worden onder meer door de VN en het Israëlische Ministerie van Defensie bevestigd. Deze ontheemding is het gevolg van de Israëlische veiligheidsoperatie en van de evacuatiebevelen die door Israël zijn afgegeven voor meerdere vluchtelingenkampen. Het is onduidelijk hoeveel Palestijnen door de PA «Operatie bescherm het Vaderland» zijn ontheemd. Volgens onofficiële cijfers zou het om enkele duizenden mensen gaan.
Op dit moment is grootschalige terugkeer niet mogelijk omdat het Israëlische leger verschillende kampen nog steeds bezet houdt. Bovendien is een groot deel van de civiele infrastructuur in het noorden van de Westelijke Jordaanoever beschadigd.
Welke voorzieningen zijn er voor deze groep ontheemden getroffen? Is er voldoende hulp aanwezig? Zo nee, bent u bereid om de Israëlische regering daarop aan te spreken? Wat kan Nederland betekenen in het leveren van noodzakelijke essentiële basisvoorzieningen?
Een deel van de vluchtelingen is tijdelijk in huis genomen door lokale gemeenschappen in omliggende dorpen en steden. Verschillende VN-organisaties, programma’s, en (inter)nationale organisaties verlenen hulp aan de ontheemden. Ook het door Nederland gesteunde West Bank Protection Consortium is hierbij betrokken. De noden in de Palestijnse Gebieden zijn veel hoger dan de financiering die beschikbaar kan worden gesteld.
Wat doet Nederland (bijvoorbeeld in Europese Unie (EU)-verband) op internationaal gebied om te voorkomen dat terrorisme op de Westbank broeit en specifiek in en rond Jenin; en daarmee een gevaar vormt voor de veiligheid en stabiliteit van de Westelijke Jordaanoever, Israël en de omliggende regio?
Nederland steunt de PA in de belangrijke rol die het speelt in het tegengaan van terroristische groeperingen, waaronder Hamas en Palestijnse Islamitische Jihad. Het kabinet ondersteunt daarom het versterken van de Palestijnse veiligheidssector. In 2024 heeft het kabinet met oog op verdere veiligheidssamenwerking het partnerschap tussen het Palestijnse Ministerie van Binnenlandse Zaken en het Nederlandse Ministerie van Defensie geformaliseerd door de ondertekening van een Memorandum of Understanding (MoU). Nederland draagt daarnaast met personeel bij aan The Office for Security Coordinator for Israel and the Palestinian Authority (OSC) en The EU Coordinating Office for Palestinian Police Support (EUPOL COPPS). Beide missies zijn erop gericht bij te dragen aan het versterken van de Palestijnse veiligheidssector in algemene zin, zoals de bevordering van de samenwerking tussen Israëlische en Palestijnse veiligheidsdiensten (OSC) en bijvoorbeeld de versterking van de justitiële keten in de Palestijnse gebieden (EUPOL COPPS).
Welke duidelijkheid is er inmiddels ten aanzien van de terugkeer van de Palestijnen? Op welke manier komt de situatie rond ontheemde Palestijnen aan de orde van de gesprekken die de Nederlandse regering heeft met de Israëlische regering? Welke stappen gaat u nog zetten?
De Israëlische Minister van Defensie heeft gezegd dat de ontheemde Palestijnen het komende jaar niet terug mogen keren naar de vluchtelingenkampen Nur Shams (Tulkarem), Tulkarem en Jenin die op dit moment door het Israëlische leger worden bezet. Het kabinet roept Israël op tot terughoudendheid en om te handelen binnen de kaders van het internationaal recht. Belangrijk dat ontheemde Palestijnen kunnen terugkeren.
Het alarm slaan van de ombudsman over de gebrekkige postbezorging door de overheid |
|
Sander van Waveren (NSC), Folkert Idsinga (VVD) |
|
Judith Uitermark (minister ) (NSC), Dirk Beljaarts (minister ) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het artikel «burgers in de problemen door te late bezorging brieven overheid, ombudsman wil actie»?1
Ja.
Sinds wanneer bent u op de hoogte van problemen met postbezorging door overheidsinstanties? Welke signalen heeft u hierover ontvangen en van wie?
De postmarkt in den brede bevindt zich al enige tijd in moeilijk vaarwater. De klachten die over langer dan normale overkomstduur bij het Ministerie van Economische Zaken binnenkomen richten zich voornamelijk op post die binnen de universele postdienst (UPD) wordt verstuurd. Omdat zakelijke post, zoals van de overheid, en UPD-post door hetzelfde netwerk gaan, gaan deze problemen ook de bezorging van overheidspost niet voorbij. De beantwoording van vraag 4, 5 en 6 gaat verder in op de ontvangen klachten.
Gelet op de brede scope van de vragen benoem ik graag de rolverdeling tussen de verschillende departementen. Het Ministerie van Economische zaken is verantwoordelijk voor het wettelijk kader rondom de UPD. Voor zakelijke post geldt geen wettelijk kader. Het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heeft een overkoepelende verantwoordelijkheid voor goed functionerend openbaar bestuur. Het Ministerie van Financiën is verantwoordelijk voor de gebundelde inkoop van goederen en diensten voor de overheid, waaronder het Rijksbrede postcontract voor circa 140 (rijks)organisaties. Het Ministerie van Justitie en Veiligheid is verantwoordelijk voor de rechtsorde en in het verlengde hiervan procesrechtelijke wetgeving over zorgvuldige communicatie tussen rechtspraak en rechtszoekenden.
Zijn er binnen uw ministeries interne meldingen gedaan over klachten van overheidsinstanties met betrekking tot postbezorging? Zo ja, welke meldingen zijn er in de afgelopen vijf jaar vanuit overheidsinstanties ontvangen over problemen met de postbezorging en gebrekkige klachtafhandeling en hoe zijn deze signalen opgevolgd?
Er is binnen het Ministerie van Economische Zaken en het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties geen registratie waarin dergelijke interne meldingen staan.
Houdt het Rijk (of departementen of diensten binnen het Rijk) bij hoe verzonden post bezorgd wordt en of daar klachten over zijn? Kunt u aangeven of, en zo ja, bij welke departementen of overheidsinstanties problemen met postbezorging structureel meer voorkomen dan bij andere departementen of overheidsinstanties?
Ik heb hiervoor navraag gedaan bij het Ministerie van Financiën dat verantwoordelijk is voor de gebundelde inkoop van goederen en diensten voor de overheid. De Rijksoverheid heeft hiervoor 22 verschillende categorieën opgesteld. Eén van deze categorieën is de categorie Logistiek. Het Ministerie van Financiën (categorie Logistiek) beheert o.a. het Rijksbrede postcontract en is opdrachtgever voor de aanbesteding van postdienstverlening. Circa 140 (rijks)organisaties zijn aangesloten bij dit Rijksbrede postcontract. Denk hierbij aan de departementen, de Belastingdienst, CJIB, maar ook organisaties zoals het UWV, de rechtbanken en de Politie. Decentrale overheden vallen niet onder het Rijksbrede postcontract. Jaarlijks worden circa 255 miljoen poststukken onder dit contract verstuurd.
Vanuit deze rol houdt het Ministerie van Financiën sinds 2021 bij hoeveel klachten er zijn gemeld bij PostNL. Dit kunnen klachten zijn vanuit overheidsinstanties zelf of klachten die door een burger worden gemeld bij een deelnemende organisatie en die vervolgens bij PostNL gerapporteerd worden. PostNL registreert de ontvangen klachten en bespreekt deze elk kwartaal met het Ministerie van Financiën. De klachten worden bijgehouden voor het totaalpakket aan post dat binnen de aanbesteding valt en wordt niet per overheidsinstantie bijgehouden. Daarom kan hierin geen onderscheid gemaakt worden.
Klopt het dat voordat een klacht bij de Nationale ombudsman terecht komt, die eerst al bij het bestuursorgaan ingediend zou moeten zijn waar de klacht betrekking op heeft? Kunt u per departement een overzicht verstrekken van de afgelopen vijf jaar met daarin het aantal klachten of meldingen over niet of te laat bezorgde post? Kunt u (op hoofdlijnen) aangeven op welke wijze op deze klachten is gereageerd? Zijn brieven opnieuw verstuurd? Zijn termijnen opgeschort? Of zijn klachten afgewezen?
Voordat iemand de Nationale ombudsman kan verzoeken om een onderzoek te doen naar een gedraging van een bestuursorgaan, moet deze persoon inderdaad eerst een klacht indienen bij het betrokken bestuursorgaan, tenzij dit redelijkerwijs niet van die persoon kan worden gevergd (artikel 9:20, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht).
Zoals in de beantwoording van de vorige vraag aangegeven, worden klachten op Rijksbreed niveau bijgehouden. Op deze manier kan zicht worden gehouden op de afspraken die onder de aanbesteding gelden. Er is geen overzicht per departement van het aantal klachten of meldingen over niet of te laat bezorgde post van de laatste vijf jaar. Het is de verantwoordelijkheid van de departementen zelf om deze af te handelen, mede omdat de aard van het probleem per klacht en instantie kan verschillen. Er is wel een overzicht van het totale aantal klachten dat bij PostNL door alle organisaties die deelnemen aan het Rijksbrede postcontract geregistreerd wordt. In de beantwoording van de volgende vraag wordt hier een overzicht van gegeven.
Kunt u een overzicht verstrekken van de afgelopen vijf jaar met daarin de hoeveelheid klachten over gebrekkige postbezorging die door de overheid zijn afgehandeld met een doorverwijzing naar PostNL?
Hieronder volgt een zo volledig mogelijk overzicht van het aantal en soort klachten over bezorging van overheidspost, zoals dat wordt bijgehouden door Categorie Logistiek van het Ministerie van Financiën.
1844
1663
2363
1977
distributie / bezorging1
1087
822
1327
861
serviceproducten en diensten2
561
557
763
773
digitale bestelomgeving3
57
115
75
122
administratief4
98
90
144
0
991
724
1202
728
zending niet ontvangen
682
488
830
391
geen kennisgeving ontvangen
38
55
47
81
onbeheerd achtergelaten
16
22
21
50
zonder handtekening uitgereikt
17
12
17
26
onterecht in brievenbus
0
25
0
21
Vertraagd
110
37
129
0
gedrag medewerker
25
7
0
0
onterecht retour gestuurd
16
6
0
0
Totaal aantal reguliere poststukken
276.494.581
262.234.202
250.630.092
254.686.249
Totaal aantal aangetekende poststukken
747.191
746.691
727.628
739.001
Distributie/ bezorging: bezorging op verkeerd huisnummer, gedrag medewerker, poststuk niet of te laat bezorgd, poststuk onterecht retour gestuurd
Serviceproducten en diensten: klachten over haal-en brengritten. Bezorgers die te laat zijn om post te bezorgen of ophalen (let op dit betreft locaties van de deelnemende organisaties, niet van burgers)
Digitale bestelomgeving: storingen in online omgeving, orders die online geplaatst worden en online niet goed verwerkt
Administratief: klachten over facturatie van deelnemende organisaties
Om de bovenstaande cijfers in perspectief te plaatsen geeft de klachtenratio de verhouding tussen het totale volume poststukken en de ontvangen klachten weer. Deze ratio was in 2024 voor aangetekende post ~0.1% en voor reguliere post ~0.0008%.
Bent u het eens met de stelling van de Nationale ombudsman dat de overheid verantwoordelijk blijft voor de postbezorging, ook wanneer ze dit door PostNL laat uitvoeren? Welke verantwoordelijkheid heeft de overheid zelf om ervoor te zorgen dat overheidspost tijdig en correct wordt bezorgd?
De overheid is verantwoordelijk voor het toezicht op de naleving van de eisen die in relevante wetgeving worden gesteld aan postvoorziening. Dit toezicht is belegd bij de ACM. Voor de UPD zie ik hierbij een verantwoordelijkheid om mij in te zetten voor een wettelijk kader dat aansluit bij de marktomstandigheden en de behoeftes van gebruikers, zoals de Nederlandse consument maar ook overheidsinstanties die post versturen. Op deze manier worden hun belangen geborgd.
Ook los van het toezicht op de naleving van wettelijke verplichtingen zijn de Minister van BZK en ik van oordeel dat, als overheidsinstanties per post communiceren met burgers, de kwaliteit van postbezorging een aangelegen punt is. Het is immers belangrijk dat een stuk de geadresseerde ook daadwerkelijk bereikt. Dat is te meer het geval indien het gaat om stukken die voor de geadresseerde belangrijke (rechts)gevolgen hebben. Ons rechtsbestel voorziet op dit punt op meerdere manieren in waarborgen om de rechtspositie van de burger te beschermen. Zo is het vaste rechtspraak van de hoogste bestuursrechters2 dat, in het geval van niet-aangetekende verzending van een stuk, het verzendende bestuursorgaan aannemelijk moet maken dat het desbetreffende stuk is verzonden. Het bestuursorgaan kan daarbij in eerste instantie volstaan met het aannemelijk maken van verzending naar het juiste adres. Daarvoor is in elk geval vereist dat het desbetreffende stuk is voorzien van de juiste adressering en een verzenddatum en dat sprake is van een deugdelijke verzendadministratie. Als het bestuursorgaan de verzending aannemelijk heeft gemaakt, ligt het vervolgens op de weg van de geadresseerde om feiten en omstandigheden aan te voeren op grond waarvan de ontvangst van het stuk redelijkerwijs kan worden betwijfeld. Voor aangetekende verzending van een stuk is het vaste rechtspraak van de hoogste bestuursrechters dat moet worden onderzocht of het stuk door PostNL op regelmatige wijze op het adres van de geadresseerde is aangeboden. Als een stuk volgens gegevens van PostNL op het juiste adres is uitgereikt of als daar een zogenoemd afhaalbericht is achtergelaten, rechtvaardigt dat het vermoeden dat het stuk op regelmatige wijze op dat adres is aangeboden. Wanneer PostNL bij aanbieding van het stuk niemand thuis treft en daarom een afhaalbericht in de brievenbus achterlaat, komt het niet ophalen van dat stuk voor risico van de belanghebbende. Stelt de geadresseerde dat hij geen afhaalbericht heeft ontvangen, dan ligt het op zijn weg om het aan de gegevens van PostNL ontleende vermoeden te ontzenuwen. Hiertoe is voldoende is dat hij feiten en omstandigheden aanvoert op grond waarvan de ontvangst of de aanbieding van het stuk, in weerwil van de gegevens van PostNL, redelijkerwijs kan worden betwijfeld. Voor zowel niet-aangetekend als aangetekend verzonden stukken geldt dat niet is vereist de geadresseerde aannemelijk maakt dat het stuk niet is ontvangen of aangeboden. Op grond van deze jurisprudentie is het risico dat een stuk niet of niet tijdig wordt bezorgd dus niet per definitie voor rekening van de geadresseerde. Deze jurisprudentie biedt ook ruimte om rekening te houden met concrete problemen met postbezorging die zich op het desbetreffende adres in andere gevallen hebben voorgedaan.3 Dat neemt niet weg dat het wat de bewijsvoering betreft lastig kan zijn om feiten en omstandigheden aan te dragen op grond waarvan de ontvangst of aanbieding van een stuk redelijkerwijs kan worden betwijfeld. Dat bevestigt dat het ook voor post die de overheid verzendt belangrijk is dat de bezorging ervan een hoge mate van betrouwbaarheid kent.
Hoeveel klachten heeft de overheid in de afgelopen vijf jaar bij PostNL of andere bezorgdiensten ingediend over problemen met bezorging? Zijn hier gesprekken over gevoerd?
Het Ministerie van Financiën bespreekt elk kwartaal de binnengekomen klachten met PostNL. Indien er een significante toename van het aantal klachten is te zien, wordt dit apart besproken. Zo was er bijvoorbeeld in 2023 sprake van een significante toename van het aantal klachten over aangetekende post (zie tabel bij vraag 6). Hierover is een apart gesprek gevoerd met PostNL en dit heeft geleid tot een aangepaste werkwijze.
Zijn er bijzondere afspraken met PostNL over bezorging van post van de overheid of overheidsdiensten? Zo ja, welke?
Ja, er is in het Rijksbrede postcontract afgesproken dat minimaal 95% van de poststukken van de (rijks)organisaties die onderdeel zijn van dit contract, op de afgesproken dag bezorgd moet worden. Ook is er afgesproken dat 99% van de poststukken op de afgesproken dag of de eerstvolgende bezorgdag bezorgd moet worden. De norm van 95% wordt structureel niet behaald, de consequentie hiervan is dat er maandelijks een boete wordt opgelegd door het Ministerie van Financiën. Deze boete bedraagt voor tijdkritische post 3% van de omzet van de desbetreffende maand, voor niet-tijdkritische post is dit 2%. Dit komt neer op een maandelijkse totale boete van circa € 100.000 tot € 160.000 per maand, afhankelijk van de omzet.
Klopt het dat de Autoriteit Consument en Markt (ACM) toezicht houdt op de postmarkt van consumenten, maar niet op de zakelijke markt en dat PostNL zich daarom, volgens de ombudsman, nauwelijks aan regels hoeft te houden wat betreft bezorging van overheidspost? Zijn u meer signalen bekend over gebrekkige postbezorging op de zakelijke postmarkt? Zo ja, bent u van mening dat hier sprake is van marktfalen en welke maatregelen overweegt u om dit op te lossen?
ACM houdt toezicht op de eisen die ten aanzien van de UPD vastgelegd zijn. Denk hierbij onder andere aan de overkomstduur van brieven en de bereikbaarheid van brievenbussen. De kwaliteit van de zakelijke postmarkt is niet gereguleerd door middel van wetgeving. Dat betekent echter niet dat PostNL zich niet aan regels zou hoeven te houden. Voor wat betreft bezorging van post door overheidsorganen die onder het Rijksbrede postcontract vallen, gelden namelijk de voorwaarden en eisen die daarin zijn vastgelegd (zie het antwoord op vraag 9).
Via belangenorganisaties van verzendende zakelijke partijen zijn de afgelopen jaren ook signalen binnengekomen over afnemende kwaliteit van de postbezorging en stijgende tarieven. Deze signalen worden momenteel meegenomen in het lopende onderzoek van de ACM over de toekomst van de postmarkt.
Welke stappen onderneemt u om te garanderen dat de ACM beter toezicht kan houden op de betrouwbaarheid van de zakelijke markt, inclusief overheidspost, nu uit signaleren blijkt dat marktfalen kan optreden? Bent u bereid aanvullende regulering te overwegen?
Gelet op ontwikkelingen zoals de toenemende digitalisering, de dalende omvang van de postmarkt en de veranderende behoeften van gebruikers ben ik terughoudend in het opzetten van sectorspecifieke regulering voor de zakelijke postmarkt. De ACM doet momenteel op verzoek van mijn voorganger onderzoek naar de toekomst van de postmarkt. Het vervolgproces is dat ik na de oplevering van het ACM-onderzoek aan uw Kamer een appreciatie wil sturen van het ACM-onderzoek samen met de nota van wijziging. Deze appreciatie kan door uw Kamer worden betrokken bij de behandeling van de wijziging van de Postwet4.
Welke klachtprocedures bestaan er momenteel voor burgers die hinder ondervinden van gebrekkige bezorging van overheidspost?
Klachten over niet ontvangen of te laat bezorgde post kunnen door de geadresseerde worden gemeld bij de verzender. De verzender kan vervolgens actie ondernemen, bijvoorbeeld door een klacht in te dienen bij PostNL, door de betreffende zending opnieuw te versturen of door een andere verzend- of communicatiemethode te kiezen. Ook de Geschillencommissie Post kan een rol spelen bij het beslechten van geschillen tussen consumenten en PostNL met betrekking tot de dienstverlening van PostNL.
Bent u het met de stelling in het voorbeeld van de Nationale ombudsman eens dat «niet-ontvangen post geen gegronde reden is voor een klacht» bij een waterschap? Zo ja, hoe verhoudt dit zich tot het uitgangspunt dat de overheid betrouwbaar en toegankelijk moet zijn voor burgers? Zo nee, bent u dan van mening dat de betreffende overheidsinstanties onjuist hebben gehandeld? Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat een afwijzing van een klacht op deze grond niet meer voorkomt?
Ik onderstreep het belang van een betrouwbare en toegankelijke overheid en vanuit dat oogpunt vind ik dat zij secuur richting haar burgers moet communiceren. Wat de precieze juridische gevolgen zijn van het niet ontvangen van post, in dit geval een aanmaning, is afhankelijk van de context. De feiten en omstandigheden van het geval waar de door de Nationale ombudsman bedoelde klacht over ging, zijn mij niet bekend. Daarom kan ik geen uitspraak doen over de juistheid van zijn stelling en over de vraag of de desbetreffende overheidsinstanties juist hebben gehandeld.
Zoals ook bij vraag 7 aangegeven ligt het risico van verzending volgens de in de jurisprudentie ontwikkelde hoofdregel bij de verzender. Dit brengt mee dat, wanneer de geadresseerde stelt dat een stuk niet is ontvangen, het op de weg van de verzender ligt om de verzending aannemelijk te maken. Als de verzender de verzending aannemelijk maakt, ligt het vervolgens op de weg van de geadresseerde om feiten en omstandigheden aan te voeren op grond waarvan de ontvangst van het bericht redelijkerwijs kan worden betwijfeld.
Zijn er situaties bij overheidsinstanties bekend waarbij burgers door gebrekkige postbezorging bezwaar- of beroepstermijnen hebben gemist? Zo ja, kunt u aangeven bij welke overheidsinstanties dit heeft plaatsgevonden en daarbij ook expliciet aan te geven hoe deze situaties door de desbetreffende instantie zijn opgevolgd?
Er is geen overzicht van gevallen waarin burgers door gebrekkige postbezorging bezwaar- of beroepstermijnen hebben gemist. Wel is duidelijk, bijvoorbeeld op basis van de genoemde rechterlijke uitspraken, dat zich zulke gevallen voordoen. In het antwoord op vraag 7 is uiteengezet bij wie het risico van verzending en ontvangst van overheidspost berust.
Welke maatregelen gaat u nemen om te garanderen dat burgers niet juridisch benadeeld worden door fouten in de postbezorging van overheidsinstanties?
Indien duidelijk is dat een fout in het proces van postbezorging er de oorzaak van is dat een stuk niet of niet tijdig door een burger is ontvangen, biedt de huidige wetgeving verschillende mogelijkheden om de negatieve gevolgen daarvan niet voor rekening van burgers te laten komen. Zie de beantwoording van vraag 7 voor een nadere toelichting.
Deelt u de mening dat, ondanks dat overheidscommunicatie steeds meer via digitale wegen gebeurt, er geen concessies gedaan mogen worden aan de bezorging van fysieke post? Zo ja, welke voorstellen gaat u doen om tegemoet te komen aan de zorgen van de Nationale ombudsman?
Ik deel de zorgen vanuit de Kamer en de Nationale ombudsman en vind dat, wanneer overheidsorganisaties of burgers kiezen voor communicatie per fysieke post, zij daar ook op moeten kunnen rekenen. Bij vraag 7 is aangegeven welke verantwoordelijkheid ik daarbij heb voor de postbezorging die wettelijk is geregeld. Zoals eerder aangegeven doet de ACM momenteel onderzoek naar de toekomst van de postmarkt. Ik zal na de oplevering daarvan aan uw Kamer een appreciatie sturen samen met de nota van wijziging. Deze appreciatie kan door uw Kamer worden betrokken bij de behandeling van de wijziging van de Postwet.
Acht u naar aanleiding van deze problematiek aanpassing van de Postwet nodig om te garanderen dat burgers niet langer de dupe zijn van gebrekkige postbezorging? Zo ja, welke wijzigingen overweegt u? Zo nee, welke stappen onderneemt u wel om de situatie te verbeteren?
Dit vraagstuk is onderdeel van het onderzoek naar postmarkt dat de ACM momenteel uitvoert en waarover ik u op korte termijn nader zal berichten. Na het versturen van mijn appreciatie van het ACM onderzoek ga ik graag snel met uw Kamer in gesprek over de toekomst van de postmarkt.
Vormen de voorgestelde bevoegdheden in de asielnoodmaatregelenwet een onwenselijk groot risico, aangezien lidstaten volgens de Procedurerichtlijn een asielaanvraag als ongegrond mogen afhandelen in drie situaties waarin een vreemdeling zijn verzoek om internationale bescherming impliciet heeft ingetrokken of ervan heeft afgezien, waaronder bij weigering om te verschijnen voor een gehoor na een behoorlijke uitnodiging? Deelt u de zorg dat dit risico extra groot is vanwege de bekende problemen met gebrekkige postbezorging? Zo ja, wat betekent dit voor de toepassing van deze bevoegdheid in de voorgestelde asielnoodmaatregelenwet? En kunt u specifiek ingaan op de rechtsgevolgen van deze bevoegdheid?
Deze zorg deel ik niet. De Asielnoodmaatregelenwet brengt geen wijziging aan in de gronden waarop de IND een asielaanvraag als impliciet ingetrokken kan beschouwen. Wel verandert het de afdoening van de asielaanvraag in deze gevallen. Het in uw vraag genoemde niet verschijnen bij een gehoor is een voorbeeld van een situatie waarin de asielzoeker niet aan zijn samenwerkingsplicht voldoet. Tijdens de asielprocedure heeft de asielzoeker immers de plicht om zich beschikbaar te houden. De IND betrekt echter ook of er sprake is van verschoonbare redenen voor het niet verschijnen. Bij niet verschijnen op het gehoor neemt de IND dan ook contact op met de vreemdeling of diens gemachtigde om navraag te doen naar de redenen voor het niet verschijnen. Wanneer sprake zou zijn van aantoonbare problemen rondom de bezorging van de uitnodiging, zou het gaan om een verschoonbare reden. Indien de vreemdeling niet bereikbaar is en/of diens verblijfsplaats niet bekend is, dan voldoet de asielzoeker niet aan zijn plichten en kan de aanvraag vanaf inwerkingtreding van de Asielnoodmaatregelenwet als ongegrond worden afgedaan.
Kunt u tevens separaat ingaan op de rechtsgevolgen van niet-ontvangen of vertraagde post bij de volgende instanties: de Immigratie- en Naturalisatiedient, de rechtbanken, het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen, de Belastingdienst en de Dienst Toeslagen?
Wat de (rechts)gevolgen zijn van het niet of niet tijdig ontvangen van een stuk van de genoemde instanties, is afhankelijk van de inhoud van het stuk. Is het stuk slechts informerend, dan zal het niet of niet tijdig ontvangen ervan veelal geen (directe) gevolgen hebben. Wordt in een brief een termijn gesteld of een actie van de geadresseerde gevraagd, dan zal dat doorgaans anders zijn. Voor zover het gaat om stukken die de genoemde bestuursorganen per post versturen, geldt in algemene zin dat – zoals in het antwoord op vraag 7 is uiteengezet – het betrokken bestuursorgaan de verzending van het stuk aannemelijk moet maken, waarna het aan de geadresseerde is om feiten en omstandigheden aan te voeren op grond waarvan de ontvangst of aanbieding van het stuk redelijkerwijs kan worden betwijfeld. Slaagt diegene daarin, dan zullen de gevolgen van het niet of niet tijdig ontvangen van het stuk in beginsel niet voor rekening van die persoon komen. Indien bijvoorbeeld door het niet tijdig ontvangen van een besluit de daarin gestelde bezwaar- of beroepstermijn is verstreken, dan moet een bezwaar of beroep in elk geval alsnog inhoudelijk worden behandeld indien het bezwaar- of beroepschrift is ingediend binnen zes weken (of een afwijkende wettelijke termijn) nadat betrokkene alsnog van het besluit op de hoogte is geraakt. Eenzelfde lijn geldt voor stukken die door rechtbanken worden verzonden. Ook rechtbanken zijn zich bewust van het belang van een correcte en tijdige bezorging van poststukken. Daarom wordt vanuit de rechtspraak ook overleg gevoerd met PostNL om tot verbetering van de postbezorging te komen. Verder komt in verschillende uitspraken5 duidelijk tot uitdrukking dat de rechtspraak bij beantwoording van de vraag of de ontvangst of aanbieding van een stuk redelijkerwijs kan worden betwijfeld, rekening houdt met het feit dat bekend is dat zich al langere tijd problemen voordoen met postbezorging.
Kunt u de vragen één voor één beantwoorden?
Ja.
Het artikel 'Zonnestroom is in 2027 geen cent meer waard, dus paneelbezitters zijn de dupe' |
|
Wytske de Pater-Postma (CDA) |
|
Sophie Hermans (minister ) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Zonnestroom is in 2027 geen cent meer waard, dus paneelbezitters zijn de dupe»?1
Ja.
Bent u het eens dat het onwenselijk is dat energiebedrijven voor zonnestroom (in de eerste bekendmakingen van tarieven) maar € 0,25 cent per kilowattuur bieden?
Het is begrijpelijk dat veel zonnepaneelbezitters teleurgesteld zijn dat de salderingsregeling wordt beëindigd en dat de door hun aan het net teruggeleverde elektriciteit vanaf 2027 minder oplevert. Leveranciers zijn verplicht teruggeleverde elektriciteit af te nemen van klanten met zonnepanelen en moeten daar een redelijke vergoeding voor geven. Wat redelijk is, is met name afhankelijk van de waarde van de door de klant teruggeleverde elektriciteit op het moment van teruglevering. Deze wordt onder andere bepaald door de prijzen op de groothandelsmarkt voor elektriciteit op dat moment. Deze prijs zal op zonnige momenten doorgaans laag of zelfs negatief zijn. De vergoeding die een leverancier aanbiedt moet voldoen aan de wettelijke eisen en mag niet negatief zijn. Verder is het aan marktpartijen hoe ze hun aanbod op de markt vormgeven en vormt concurrentie een prikkel om een voor klanten aantrekkelijk aanbod in de markt te zetten.
Mensen die recent geïnvesteerd hebben in zonnepanelen zullen in sommige gevallen rekening hebben gehouden met een kortere terugverdientijd. Het kabinet voorziet echter dat het ook met een lage terugleververgoeding rendabel blijft om te investeren in zonnepanelen. Door het eigen verbruik kunnen mensen met zonnepanelen de afname van elektriciteit verminderen en zo tot enkele honderden euro’s voordeel per jaar behalen uit zonnepanelen.
Overigens betreft de € 0,25 cent niet de terugleververgoeding, maar het saldo na aftrek van de terugleverkosten. De terugleververgoeding bedraagt afgerond € 5,4 cent.
Kunt u verklaren hoe het kan dat een dergelijke vergoeding in geen enkele verhouding staat tot wat ingekochte zonnestroom hetzelfde huishouden kost?
Het leveringstarief dat een huishouden betaalt voor de afname van elektriciteit is doorgaans niet maatgevend voor de actuele waarde van de zonnestroom die aan het net wordt teruggeleverd. Dit heeft vooral te maken met de momenten op de dag en in het jaar waarop elektriciteit wordt afgenomen en elektriciteit wordt teruggeleverd. Afname vindt voor een groot deel ook plaats in de winter of in de ochtend- en avonduren wanneer zonnepanelen weinig tot geen elektriciteit produceren. Teruglevering vindt voornamelijk plaats op zonnige momenten overdag in de lente, zomer en herfst. De prijs van elektriciteit op de groothandelsmarkt kan aanzienlijk verschillen tussen die periodes, waarbij de prijs voor elektriciteit tijdens zonnige periodes met veel zonnestroomproductie doorgaans lager ligt dan tijdens de momenten met minder productie waarop meer elektriciteit van het net wordt afgenomen.
Bent u het eens dat het strijdig is met het aangenomen amendement 26 611 nr. 19 van lid Postma dat leveranciers na 1 januari 2027 een overstapboete in rekening brengen, zoals in het artikel gesuggereerd wordt?
Het amendement Postma2 regelt dat voor lopende overeenkomsten, waarbij een opzegvergoeding in rekening gebracht kan worden, de opzegvergoeding achterwege blijft indien de overeenkomst is afgesloten voorafgaand aan de bekendmaking van de Wet beëindiging salderingsregeling en de leverancier die overeenkomst wegens het in werking treden van deze wet eenzijdig wijzigt.
Voor contracten die zijn afgesloten na de bekendmaking van deze wet en die doorlopen na de datum van inwerkingtreding van de wet – en die niet al aangepast zijn op de nieuwe wetgeving – gelden de gewone regels voor aanpassingen gedurende de looptijd van een contract. Tussentijdse wijziging kan alleen als leveranciers in hun eigen contracten met kleinverbruikers een redelijk en transparant wijzigingsbeding hebben opgenomen. Daarnaast moet aan de kleinverbruiker de reële mogelijkheid worden geboden om de overeenkomst te beëindigen wanneer de leverancier de leveringstarieven eenzijdig aanpast.
Bent u het eens dat het wijzigen van de kilowattuurprijs voor levering en teruglevering ook een wijziging is van de voorwaarden, en dat na het in werking treden van de wet Beëindiging salderingsregeling, het contract zonder overstapstapboete opgezegd moet kunnen worden?
Of en wanneer een prijs gewijzigd kan worden hangt af van de bepalingen van het contract. Ook los van de bepaling uit de Wet beëindiging salderingsregeling over het opzeggen van reeds lopende contracten gelden hiervoor regels ingevolge de Elektriciteitswet 1998 en de Energiewet. Zie ook het antwoord op vraag 4.
Hoe wilt u voorkomen dat woningeigenaren/ huurders zonnepanelen zullen verwijderen of uitzetten?
Voor woningeigenaren is er geen reden om hun zonnepanelen te verwijderen of uit te zetten. Met het eigen verbruik van zelfopgewekte zonnestroom kunnen woningeigenaren nog altijd enkele honderden euro’s op jaarbasis besparen. Daarbij is er een ruim aanbod aan contracten voor zonnepaneelbezitters waarbij er een positief bedrag overblijft voor de teruggeleverde elektriciteit. In alle gevallen is het advies aan ieder huishouden om goed te kijken naar de contractvoorwaarden die de leveranciers bieden en het contract te kiezen dat het beste past bij diens situatie.
Voor wat betreft de gevolgen voor huurders wordt een onderzoek uitgevoerd in samenwerking met Aedes en Woonbond. De Kamer wordt op korte termijn geïnformeerd over de uitkomsten.
Ziet u een oplossing in opslag van zonne-energie? Zo ja, hoe wilt u de opslag van zonne-energie stimuleren (subsidie thuisbatterij, buurtbatterij)?
Batterijen kunnen mogelijk een uitkomst bieden voor het verhogen van eigen gebruik, door het opslaan van zonne-energie. Met de huidige salderingsregeling en een vast nettarief voor alle huishoudens is de inzet van thuis- en buurtbatterijen voor eigen gebruik echter nog niet voldoende aantrekkelijk. Batterijen worden op dit moment voornamelijk ingezet voor handel op de elektriciteitsmarkten, waaronder de onbalansmarkt, waardoor netcongestie kan toenemen. Om die reden is het belangrijk zo snel mogelijk randvoorwaarden te creëren die verergering van netcongestie voorkomen. Hierover worden gesprekken gevoerd met de sector en netbeheerders. Het doel is om voor de zomer deze gesprekken afgerond te hebben en de randvoorwaarden te hebben bepaald. Daarna kan worden onderzocht of stimulering van thuisbatterijen wenselijk of nodig is.
De gaten in de Nederlandse rechtsbescherming en het effect daarvan op het vertrouwen in de overheid |
|
Esmah Lahlah (GroenLinks-PvdA) |
|
Struycken |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Het hele land door voor je burgerrecht»?1
Ja.
Hoe beziet u de bevindingen uit het artikel in het licht van de conclusies van commissie Van der Meer II?
Ik ben bekend met de signalen dat het aanbod van sociaal advocaten in sommige regio’s en op specifieke rechtsgebieden knelt. De signalen zijn zorgelijk, maar niet nieuw. De commissie-Van der Meer II beveelt onder meer aan om de Raad voor Rechtsbijstand het aanbod aan sociaal advocaten per regio en rechtsgebied te laten monitoren zodat gerichte maatregelen kunnen worden getroffen.2 Het Kenniscentrum Stelsel Gesubsidieerde Rechtsbijstand houdt al gegevens bij over de ontwikkeling in het aantal sociaal advocaten in de afgelopen vijf jaar. Ik heb het Kenniscentrum gevraagd nader onderzoek te doen naar de ontwikkeling van het aanbod van sociaal advocaten en daarbij onder meer te differentiëren naar rechtsgebied en regio. Dit onderzoek zal op korte termijn van start gaan. Naast nader onderzoek naar de aanbodkant zal er in het kader van het onderzoek voor de periodieke geschilbeslechtingsdelta gekeken worden of er ook per provincie meer inzicht verkregen kan worden in welke mate burgers juridische problemen ervaren en of zij daar oplossingen voor kunnen vinden. Ik verwacht de volgende geschilbeslechtingsdelta eind dit jaar. Wanneer de onderzoeksresultaten van voorgenoemde onderzoeken bekend zijn kan bekeken worden of en zo ja welke (gerichte) maatregelen getroffen moeten worden. Daarnaast zijn met het plan van aanpak sociale advocatuur, aan uw Kamer toegezonden bij brief van 20 april 2023,3 al de nodige maatregelen in gang gezet om de aanwas van sociaal advocaten te stimuleren, waarover in de halfjaarlijkse voortgangsrapportages telkens de laatste stand zaken is geschetst.4 Ik werk bovendien op dit moment samen met onder meer de Raad voor Rechtsbijstand, Nederlandse orde van advocaten en de Vereniging Sociaal Advocatuur Nederland aan een visie op de toekomst van de sociale advocatuur. Daaraan worden concrete doelen en maatregelen gekoppeld. In mijn brief van 27 maart jl. heb ik u nader geïnformeerd over dit traject en mijn vervolgstappen naar aanleiding van de conclusies uit het rapport van de commissie-Van der Meer II.
Deelt u de mening dat iemands postcode geen invloed zou mogen hebben op diens toegang tot rechtsbijstand?
Ja.
Hoe beoordeelt u de uitspraak van Nationale ombudsman Reinier van Zutphen dat de regionale verschillen in de toegang tot rechtsbijstand veel te groot zijn geworden, en dat veel burgers een overheid tegenover zich zien die hun problemen niet oplost? Zo ja, wat gaat u hieraan doen? Zo nee, hoe duidt u het feit dat een sociaal advocaat in de Achterhoek zes keer zoveel mensen moet bedienen als een sociaal advocaat in regio Amsterdam?
Zie het antwoord bij vraag 2.
Wat vindt u ervan dat mensen die afhankelijk zijn van sociaal advocaten, een groep die minder te besteden heeft dan gemiddeld en soms afhankelijk is van een bijstandsuitkering of Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo)-ondersteuning, vaak verder moet reizen voor een sociaal advocaat waardoor ze daar meer ov- of benzinekosten aan kwijt zijn? Deelt u de zorgen dat de kosten of bereikbaarheid voor sommigen een reden zijn om niet te gaan en ouderen of zieken überhaupt buitenspel zet? Bent u bereid hier iets aan te doen, bijvoorbeeld middels een reiskostenvergoeding?
Ik deel de zorgen over de afname van het aanbod aan sociaal advocaten. De toegang tot rechtsbijstand moet voor iedereen in Nederland gewaarborgd zijn; reistijd mag hierin geen belemmering zijn. Een vergoeding van reiskosten is mijns inziens echter niet de oplossing. Ik richt mij op het tegengaan en keren van het dalende aanbod aan sociaal advocaten zodat voor iedereen, waar ook in Nederland, een sociaal advocaat altijd beschikbaar en bereikbaar is. Zoals in mijn brief van 27 maart jl. heb aangegeven zie ik twee wegen waarlangs de versterking van de sociale advocatuur verder moet worden bevorderd: een redelijke vergoeding per zaak en toekomstbestendigheid voor sociaal advocaten. Ik acht het van belang om hierop in te zetten om het tij te keren.
Hoe beoordeelt u de bevindingen van Hogeschool Utrecht dat in gemeenten waar inwoners armer zijn minder laagdrempelige rechtshulp beschikbaar is, evenals in gemeenten waar relatief veel gedupeerden van de toeslagenaffaire wonen? Deelt u de mening dat laagdrempelige toegang tot sociale rechtsbijstand juist voor deze groep van groot belang is? Zo ja, wat gaat u eraan doen om dit te veranderen? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik in mijn antwoorden op eerdere Kamervragen van het lid Van Nispen (SP) schreef, vind ik het belangrijk dat iedereen met sociaaljuridische problemen op een laagdrempelige manier ergens terecht kan en goed geholpen wordt.5
Specifiek vanuit mijn verantwoordelijkheid voor het stelsel van gesubsidieerde rechtsbijstand zet ik in op goede toegang tot en versterking van de dienstverlening door het Juridisch Loket en op samenwerking tussen het juridische en het sociale domein in regio’s. De recente motie van Van Nispen (SP) en Palmen (NSC)6 is aanleiding om concreet te laten verkennen hoe een landelijk dekkend netwerk sociaaljuridische hulp tot stand zou kunnen komen, met specifieke aandacht voor de gebieden waar het aanbod beperkt is. Dit vraagstuk reikt verder dan het stelsel van gesubsidieerde rechtsbijstand. De uitvoering van de motie pak ik samen met de Ministeries van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (programma Armoede en Schulden) en Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties (programma overheidsbrede loketten) op. Ook betrek ik het Ministerie van Financiën, de VNG en Divosa bij het vraagstuk hoe Rijk en gemeenten op dit punt beter kunnen samenwerken. Het is mijn streven dat vóór de zomer een kwartiermaker aangesteld wordt.
Deelt u de zorg dat het aanstaande «Ravijnjaar» en de bezuinigingen op gemeenten er mogelijk toe bijdragen dat in nog meer gemeenten sociale raadslieden zullen verdwijnen?
Gemeentelijke inzet op gebied van lokale rechtsbescherming, bijvoorbeeld via sociaal raadsliedenwerk, is erg belangrijk. Vanuit mijn verantwoordelijkheid voor het stelsel van gesubsidieerde rechtsbijstand kan ik echter geen invloed uitoefenen op de keuzes die gemeenten hierin maken. Wel zie ik een rol voor de in het antwoord op vraag 6 genoemde kwartiermaker om hierover het gesprek met gemeenten aan te gaan.
Hoe verklaart u de tegenstelling dat het kabinet (beperkt) investeert in laagdrempelige juridische hulp, maar opnieuw bezuinigt op de sociale advocatuur, waar 12% op gekort wordt?
Er is geen tegenstelling, aangezien er geen sprake is van een korting van 12% op de sociale advocatuur.
Deelt u de grote zorg over de schatting van de Raad voor Rechtsbijstand dat 2500 van de 4400 sociaal advocaten in Nederland op hun pensioen afkoersen? Hoe verhoudt zich dit volgens u tot de uitstroom van jonge advocaten, die massaal de sociale advocatuur verlaten?
Ja, ik deel deze zorg. Ik zie de gevolgen die de vergrijzing, de beperkte jonge aanwas en de uitstroom van jonge sociaal advocaten heeft voor het totale aanbod van sociaal advocaten.
De afgelopen jaren zijn al verschillende maatregelen genomen om de sociaal advocatuur te versterken. Deze zijn toegelicht in de brief aan uw Kamer van 20 april 2023 en de halfjaarlijkse voortgangsrapportages.7, 8 In mijn brief van 27 maart jl. ben ik ingegaan op hoe ik, voortbordurend op de al in gang gezette maatregelen de versterking van de sociaal advocatuur verder wil bevorderen, langs de lijnen van toekomstbestendigheid en een redelijke vergoeding. Met deze maatregelen wil ik onder andere de instroom van (jonge) sociaal advocaten in het stelsel stimuleren en de uitstroom van jonge sociaal advocaten uit het stelsel verder voorkomen.
Erkent u de gevolgen voor rechtszoekenden van het afwijzen van zaken door sociaal advocaten, die door overweldigende drukte steeds kritischer worden op zaken die ze accepteren en daardoor bijvoorbeeld toeslagenherstelzaken afwijzen?
Het is zorgwekkend als rechtzoekenden hun toegang tot het recht niet kunnen effectueren.
Artikel 13 Advocatenwet biedt, in uitzonderlijke gevallen en wanneer er aan de voorwaarden is voldaan, bescherming aan de rechtzoekende op dit punt. Wanneer een rechtzoekende niet of niet tijdig een advocaat bereid vindt de rechtzoekende zijn diensten te verlenen in een zaak waarin vertegenwoordiging door een advocaat noodzakelijk is, kan deze zich wenden tot de deken van de orde van advocaten met het verzoek een advocaat aan te wijzen. Daarnaast acht ik het van groot belang om de sociale advocatuur te versterken en de instroom van (jonge) sociaal advocaten te bevorderen zodat de werklast beter kan worden gespreid.
Deelt u de mening dat het stelsel ernstig onder druk wordt gezet doordat toevoegingen die sociaal advocaten krijgen niet meer gecorrigeerd worden voor inflatie? Zo nee, waarom niet en hoe verklaart u dan de conclusies van commissie Van der Meer II en de grote uitstroom van sociaal advocaten? Zo ja, wat gaat u hieraan doen en op welke termijn? Bent u bereid hier extra geld voor vrij te maken, bijvoorbeeld bij de Voorjaarsnota?
Ik erken dat het stelsel onder druk staat, maar dit komt niet doordat de vergoedingen niet meer gecorrigeerd worden voor de inflatie. Op grond van artikel 3 tweede lid Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000 worden de vergoedingen ieder jaar geïndexeerd. Met die indexering wordt de vergoeding onder andere gecorrigeerd voor de ontwikkeling van de consumentenprijsindex (de inflatie). De indexering is in de periode van 1 februari 2015 tot en met 31 december 2018 tijdelijk stopgezet, maar vanaf 2019 wordt deze weer jaarlijks toegepast.
Voor de maatregelen die ik tref voor de versterking van de sociale advocatuur en de inhoudelijke reactie op de conclusies van de commissie-Van der Meer II, verwijs ik u verder naar mijn brief van 27 maart jl.
Bent u van mening dat de aanbeveling van de Staatscommissie rechtsstaat in het rapport «De gebroken belofte van de rechtsstaat» naar aanleiding van het Groninger gasschandaal en de toeslagenaffaire om fors te investeren in de verbetering van rechtsbescherming, is opgevolgd? Waarom wel of niet?
Voor wat betreft de opvolging van de aanbeveling van de Staatscommissie rechtsstaat over het investeren in de rechtsbescherming verwijs ik naar de kabinetsreactie op het adviesrapport van de staatscommissie die voor het zomerreces van 2025 wordt verwacht. Ik wil daar hier niet op vooruit lopen.
Voor wat betreft investering in de sociale advocatuur het volgende. De afgelopen jaren zijn al verschillende maatregelen genomen om de sociale advocatuur te versterken.9 Zo is met de invoering van scenario 1 van de commissie-Van der Meer I per 1 januari 2022 structureel geïnvesteerd in de sociale advocatuur en in december 2023 is een eenmalige compensatie van in totaal 26 miljoen euro uitgekeerd aan rechtsbijstandverleners werkzaam in het stelsel.
Recentelijk is de commissie-Van der Meer II met haar aanbevelingen gekomen, voor de inhoudelijke reactie daarop verwijs ik u naar mijn brief van 27 maart jl.
Deelt u de zorg van de Nationale ombudsman dat de afname in het aantal beroepszaken van burgers tegen de overheid deels komt doordat burgers niet meer kunnen procederen omdat ze niemand kunnen vinden of ze het niet meer kunnen betalen?
Waar de afname van het aantal beroepszaken dat burgers tegen de overheid voeren precies vandaan komt is niet bekend. Ik wil niet over de oorzaak speculeren. Wat vast staat is dat we de sociale advocatuur moeten versterken zoals in mijn vorige antwoorden toegelicht.
Aanvullend merk ik op dat de laatste jaren overheidsbreed een groot aantal initiatieven in gang zijn gezet die burgergericht werken van de overheid bevorderen. Deze initiatieven dragen eraan bij dat problemen en bezwaren van burgers zoveel mogelijk al vóór de beroepsprocedure worden erkend en opgelost. Denk aan programma’s zoals Werk aan Uitvoering en het deelprogramma Burgergerichte overheid van het programma Stelselvernieuwing Rechtsbijstand. Dit laatste deelprogramma had het voorkomen van onnodige procedures in het bestuursrecht expliciet als doel.
Klopt het dat nooit gedefinieerd is wat voldoende aanbod van rechtsbijstand zou moeten behelzen? Hoe kijkt u naar de opmerking van de Raad voor Rechtsbijstand dat die definitie niet gemaakt zou moeten worden door de Raad zelf, maar door het Ministerie van Justitie en Veiligheid? Bent u bereid een dergelijke definitie op te stellen?
Een dergelijke definitie bestaat op dit moment inderdaad niet. Ik ben met de Nederlandse orde van advocaten, de Raad voor Rechtsbijstand en de Vereniging Sociaal Advocatuur Nederland een visietraject voor de sociale advocatuur gestart. Het doel is om een vernieuwende, concrete visie te vormen, met alle betrokken partijen in het veld, voor een duurzaam aanbod van sociaal advocaten. Het gaat om het ontwikkelen van fundamentele ideeën over waar we over 5–10 jaar willen staan. Mijns inziens valt uw vraag over de wenselijkheid van een definitie van voldoende aanbod van rechtsbijstand ook onder deze visie en ik neem deze vraag mee in dit traject.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het commissiedebat over gesubsidieerde rechtsbijstand op 1 april?
Ja.
Het bericht ‘Ombudsman onderzoekt perikelen pgb’ |
|
Mariëtte Patijn (GroenLinks-PvdA) |
|
Eddy van Hijum (minister ) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Ombudsman onderzoekt perikelen pgb»?1
Bent u bekend met de in het artikel omschreven problematiek, namelijk dat een groot aantal zorgverleners in januari geen geld heeft ontvangen van de Sociale Verzekeringsbank (SVB) vanwege administratieve problemen? Hoe reflecteert u hier op?
Hoe reflecteert u op de uitspraak van de Ombudsman dat de problemen met uitbetaling niet op korte termijn zijn opgelost, en de SVB kampt met slechte bereikbaarheid en een overbelast informatiesysteem?
Heeft u contact met gemeenten om te kijken hoe zij hun rol in het nieuwe systeem kunnen verbeteren?
Welke maatregelen bent u bereid te nemen om deze problemen zo snel mogelijk op te lossen?
Hoe beziet u deze problematiek in het licht van de voorgenomen bezuinigingen op de SVB die voortvloeien uit het amendement Bontenbal c.s. ingediend tijdens de onderwijsbegroting? Deelt u de mening dat bezuinigen op een uitvoeringsorganisatie die nu al slecht bereikbaar is en te kampen heeft met een overbelast systeem, een slecht idee is?
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het volgende commissiedebat Uitvoering sociale zekerheid?