Het bericht ‘Autoriteit Persoonsgegevens: maak nu bezwaar als je niet wil dat Meta AI traint met jouw data’ |
|
Hanneke van der Werf (D66) |
|
Zsolt Szabó (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Autoriteit Persoonsgegevens: maak nu bezwaar als je niet wil dat Meta AI traint met jouw data»1?
Klopt het dat er zonder ingrijpen voor miljoenen Nederlanders ongemerkt foto's en berichten gebruikt gaan worden voor het trainen van de AI van Meta?
Deelt u de grote zorgen van de Autoriteit Persoonsgegevens over de plannen van Meta om zonder enige toestemming AI te trainen met data van gebruikers?
Op welke wijze moet Meta gebruikers hierover informeren en hoe kunnen gebruikers terughalen wat er is gebeurd met hun data?
Waarom staat u het toe dat data van Nederlandse gebruikers zonder toestemming gebruikt worden voor het trainen van AI? Vindt u dit in lijn met de privacywetgeving en voldoet dit aan Europese afspraken hierover?
Wat gaat u eraan doen om ervoor te zorgen dat gebruikers expliciet toestemming moeten geven, in plaats van bezwaar moeten maken?
Het bericht dat miljoenen zonnepaneelhouders ook na het vervallen van de wettelijke salderingsregeling in 2027 recht blijven hebben op salderen |
|
Henri Bontenbal (CDA) |
|
Sophie Hermans (minister ) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichten «Eigenaren zonnepanelen behouden recht op salderen stroom ondanks einde regeling»1 en «Experts: Salderingsrecht blijft overeind voor zonnepaneeleigenaar»2?
Klopt het dat consumenten niet alleen vanwege de wettelijke salderingsregeling maar ook vanwege contractuele afspraken met energieleveranciers recht hebben op het tegen elkaar wegstrepen terug van geleverde en teruggeleverde stroom?
Klopt het tevens dat energieleveranciers niet zomaar van deze contractuele salderingsafspraak die zij met consumenten hebben gemaakt af kunnen?
Hoeveel huishoudens met zonnepanelen hebben momenteel in hun energiecontract en/of de algemene voorwaarden bij hun contract staan dat zij recht hebben op salderen?
Hoe kijkt u aan tegen de uitspraken van experts dat de praktijk van het met elkaar verrekenen van geleverde en teruggeleverde stroom juridisch bindend blijft ook als de wettelijke salderingsregeling op 1 januari 2027 stopt?
Klopt het dat deze praktijk in energiecontracten en algemene voorwaarden wordt genoemd en het vervallen van een wettelijke regeling geen gevolgen heeft voor privaatrechtelijke contracten van de energieleveranciers met de consumenten?
Hoe verhoudt deze situatie zich tot de recente uitspraak van het gerechtshof Amsterdam in de rechtszaak tegen Vattenfall, waarin werd gesteld dat het eenzijdig aanpassen van tarieven door de leverancier via algemene voorwaarden onrechtmatig was? Klopt het dat pogingen van energieleveranciers om het salderingsrecht met soortgelijke clausules te schrappen juridisch ondeugdelijk (zouden) zijn?
Hoe kijkt u naar het feit dat juridisch adviseurs consumenten aanraden om alert te zijn bij overstappen naar een nieuwe leverancier of contractvorm omdat zij daarmee het contractuele recht op saldering kunnen verliezen?
Acht u het wenselijk dat consumenten hiermee min of meer zelf verantwoordelijk worden voor het al dan niet verliezen van het recht op salderen en de financiële gevolgen die dat met zich mee kan brengen?
Hoe groot acht u het risico dat er grote ongelijkheden zullen ontstaan tussen consumenten met zonnepanelen die wel een nieuw energiecontract hebben getekend waarin het recht op salderen vervalt en consumenten die dat niet hebben gedaan en voor wie, indien de in de artikelen aangehaalde experts gelijk hebben, het recht op salderen blijft bestaan? Welke mogelijkheden ziet u om een dergelijk situatie te voorkomen?
Het aankomend verbod op gezichtsbedekking tijdens demonstraties |
|
Esmah Lahlah (GroenLinks-PvdA) |
|
Judith Uitermark (minister ) (NSC), David van Weel (minister ) |
|
![]() |
Klopt het dat de Wet openbare manifestaties (Wom) wordt aangepast zodat er een verbod komt op het dragen van gezichtsbedekkende kleding tijdens demonstraties, zoals u aangaf in WNL Op Zondag op 11 mei 2025?1
Wordt een verbod op het dragen van gezichtsbedekkende kleding meegenomen in het WODC-onderzoek over het demonstratierecht? Kunt u toelichten waarom u kiest voor deze timing, terwijl het WODC-onderzoek nog loopt?
Acht u het juridisch haalbaar dat een algemeen verbod op gezichtsbedekking bij demonstraties standhoudt voor het Europees Hof voor de Rechten van de Mens, gelet op artikel 10 en 11 Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM)? Waarom wel of niet?
Hoe verhoudt het verbod zich volgens u tot de uitspraak van de rechtbank in Den Haag, die onlangs oordeelde dat de burgemeester te veel eisen had opgelegd aan een demonstratie van Kick Out Zwarte Piet en dat een verbod op gezichtsbedekkende kleding alleen mag als dit noodzakelijk is om wanordelijkheden te voorkomen?2
Deelt u de lezing van de Wom dat burgemeesters met de huidige wet al voldoende mogelijkheden hebben om wanordelijkheden tijdens demonstraties aan te pakken? Zo nee, waarom niet en waar schiet de Wom wat u betreft momenteel tekort?
Deelt u de mening dat ingrijpen bij demonstraties alleen mag wanneer dat strikt noodzakelijk is, bijvoorbeeld wanneer strafbare feiten plaatsvinden? Zo ja, hoe past een algemeen verbod op het dragen van gezichtsbedekkende kleding daar volgens u in?
Hoe schat u een mogelijk «chilling effect» van een verbod op gezichtsbedekkende kleding in op de bereidheid om te demonstreren?
Deelt u de zorgen over de veiligheid van demonstranten die risico lopen wanneer zij herkenbaar demonstreren, bijvoorbeeld bij demonstraties tegen autoritaire regimes? Erkent u dat zij belang hebben bij anonimiteit of gezichtsbedekking? Hoe weegt u dit belang ten opzichte van het voorgestelde verbod?
Deelt u de inschatting dat een verbod op gezichtsbedekking vooral demonstranten treft die bescherming zoeken tegen buitenlandse repressie, en dat dit hun bereidheid om te demonstreren ernstig kan inperken? Acht u een discretionaire bevoegdheid voor burgemeesters tot ontheffing toereikend om dit effect te ondervangen? Kunt u toelichten waarom wel of niet?
Kunt u garanderen dat een verbod op gezichtsbedekkende kleding niet leidt tot meer politie-inzet, doordat zij hier in de toekomst op moeten handhaven, ook bij demonstranten die vreedzaam demonstreren? Deelt u de mening dat dit niet bij de de-escalerende rol van de politie tijdens demonstraties past?
Kunt u bovenstaande vragen los van elkaar beantwoorden?
Structureel falen van GI Stichting Samen Veilig Midden-Nederland (SAVE), rechterlijke ongehoorzaamheid en schending van Europees recht |
|
Faith Bruyning (NSC) |
|
Struycken , Karremans |
|
![]() |
Bent u bekend met de uitspraak van het gerechtshof van 27 maart 2025, onder nummer ECLI:NL:GHARL:2025:1818, waarin wordt vastgesteld dat Gecertificeerde Instelling (GI) SAVE in strijd met Europese regelgeving een minderjarige in Spanje heeft geplaatst zonder toestemming van de Spaanse autoriteiten?1
Hoe beoordeelt u het feit dat SAVE verklaarde «niet op de hoogte» te zijn van de goedkeuringsprocedure onder artikel 82 van de Brussel II-ter Verordening? Kunt u uitleggen wat voor impact dat heeft op kinderen die geplaatst zijn buiten de lidstaat zonder deze goedkeuringsprocedure?
Kunt u uitleggen hoe het komt dat de rechters blijkbaar in zaken van deze GI niet eerder gewezen hebben op de goedkeuringsprocedure? Begrijpt u dat wij hieruit de conclusie trekken dat (ook) rechters onvoldoende op de hoogte zijn omtrent de regels in dergelijke goedkeuringsprocedures? Hoe kijkt u tegen deze kwestie aan? Welke conclusie kan er getrokken worden als de GI aangeeft niet op de hoogte te zijn dat deze goedkeuringsprocedure gevolgd dient te worden?
Kan het dus zo zijn dat minderjarigen zonder deze goedkeuringsprocedure naar Spanje of in een ander land zijn geplaatst zonder dat deze procedure is gevolgd? Zo ja, hoe vaak is dit gebeurd en is de IGJ hiervan op de hoogte gesteld?
Kunt u aangeven of deze situatie ook voorkomt bij andere GI’s? Hoe vaak komt het voor dat een kinderbeschermingsmaatregel in het buitenland ten uitvoer wordt gebracht?
Bent u bekend met de uitspraak van 31 oktober 2023, onder nummer ECLI:NL:GHARL:2023:9166 waarin het hof constateert dat SAVE bewust geen uitvoering gaf aan een door het hof opgelegde omgangsregeling?2
Hoe beoordeelt u deze opstelling van SAVE, die neerkomt op openlijke rechterlijke ongehoorzaamheid?
Komt het vaker voor dat deze gecertificeerde instelling gerechtelijke uitspraken naast zich neerlegt? En hoe zit dit bij andere gecertificeerde instellingen? Wat vindt u van de opstelling van jeugdbeschermers en gebiedsmanagers van GI’s die in gesprekken stellen dat zij niet gehouden zijn aan uitvoering te geven aan de uitspraken van rechters? Bent u het ermee eens dat jeugdbeschermers die uitspraken van rechters niet uitvoeren tuchtrechtelijk moeten worden aangesproken met minimaal een formele berisping?
Bent u het met het hof eens dat het niet uitvoeren van rechterlijke beslissingen door een GI rechtsbescherming van ouders en kinderen ondermijnt?
Welke signalen over SAVE heeft de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) in de afgelopen jaren ontvangen als het gaat over het niet naleven van de wet en uitvoeren van gerechtelijke uitspraken? En hoe zit dit met de andere GI’s?
Is de IGJ naar aanleiding van deze uitspraken een onderzoek gestart of bent u voornemens dit alsnog te doen? Bent u bereid om de IGJ opdracht te geven om het naleven van beschikkingen een vast onderdeel te laten zijn van het toezicht en hier actief op te controleren?
Acht u het passend dat bestuurders van een GI hoofdelijk aansprakelijk kunnen worden gesteld bij stelselmatig rechtsstatelijk falen?
Welke structurele verbetermaatregelen acht u, naast verbeterd toezicht, verder nodig om te voorkomen dat GI’s zich onttrekken aan rechterlijke toetsing en Europese regelgeving? Welke structurele verbetermaatregelen acht u, naast verbeterd toezicht, verder nodig om te voorkomen dat GI’s zich onttrekken aan het uitvoeren van gerechtelijke uitspraken?
De verjaring van schadeclaims bij invaren van pensioenen |
|
Pieter Omtzigt (NSC), Agnes Joseph (NSC) |
|
Eddy van Hijum (minister ) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de uitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant van 10 april 2025, waaruit blijkt dat schadeclaims wegens fouten van pensioenfondsen in beginsel na 20 jaar verjaren?1
Deelt u de opvatting dat, gelet op deze uitspraak en het algemene verjaringsleerstuk uit Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek, geconcludeerd kan worden dat een rechtsvordering tot schadevergoeding wegens rekenfouten bij het invaren, dan wel schade als gevolg van het invaren ten opzichte van de situatie waarin niet zou zijn ingevaren, in beginsel na uiterlijk 20 jaar verjaart?
Acht u het in dat licht niet problematisch dat deelnemers in veel gevallen – bijvoorbeeld jongere deelnemers zoals veertigers – pas over circa 25 jaar kunnen vaststellen wat hun feitelijk pensioenresultaat is, terwijl zij bovendien niet zelfstandig kunnen nagaan of hun transitieaanspraak correct is berekend en geen inzicht hebben in de verjaringsproblematiek?
Deelt u de zorg dat dit des te problematischer is nu deelnemers geen bezwaarrecht hebben bij het invaren, omdat het bezwaarrecht op grond van artikel 83 Pensioenwet (Pw) door artikel 150l Wet toekomst pensioenen (Wtp) buiten toepassing is verklaard?
Hoe verhoudt deze uitspraak van de Rechtbank zich tot uw antwoord op eerdere Kamervragen2 waarin aangegeven wordt dat niet gegarandeerd kan worden dat er op een later moment na invaren nog fouten in administraties aan het licht kunnen komen?
Bent u bereid om een lex specialis op te nemen in de Pensioenwet waarin wordt bepaald dat de absolute verjaringstermijn in geval van schade door invaren wordt verlengd naar 30 jaar, dan wel dat de aanvang van de absolute verjaringstermijn niet begint bij het schadeveroorzakende moment, maar bij het moment waarop de deelnemer daadwerkelijk bekend is geworden met het schadeveroorzakend feit?
Bent u het eens met de conclusie in dit geval niet kan worden aangesloten bij artikel 59 Pw, aangezien het hier een toekenningsvordering en geen uitkeringsvordering betreft?
Indien u niet bereid bent deze aanvullende rechtsbescherming te bieden, welke concrete en realistische maatregelen bent u dan wél bereid te steunen om de rechtspositie van deelnemers in dit opzicht te versterken?
Bent u het ermee eens dat deelnemers hun pensioenopbouw niet zelfstandig kunnen berekenen door gebrek aan toegang tot fondsspecifieke gegevens zoals sterftetafels, omrekentabellen en wisselende loon- en franchisewijzigingen?
Bent u daarom bereid te regelen dat pensioenfondsen verplicht worden om aan deelnemers een rechtsgeldig en begrijpelijk document te verstrekken – anders dan het pensioenreglement – waaraan deelnemers – in tegenstelling tot het uniform pensioenoverzicht (UPO) – wél rechten kunnen ontlenen?
Bent u ook bereid om pensioenfondsen te verplichten een disclaimer op te nemen in het UPO, waarin expliciet wordt gewezen op de toepasselijke verjaringstermijn en de mogelijke consequenties hiervan voor de rechtspositie van deelnemers?
Kunt u de vragen één voor één beantwoorden binnen 3 weken?
Het bericht dat een topambtenaar kinderpornografisch materiaal verspreidde onder werktijd |
|
Ismail El Abassi (DENK) |
|
David van Weel (minister ) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het nieuwsbericht in het AD van 24 april 2025 met als kop «Topambtenaar verspreidde gruwelijke kinderporno onder werktijd, ministerie wist nergens van»?1
Kunt u bevestigen dat het gaat om een (voormalig) topambtenaar die werkzaam was op een ministerie? Zo ja, op welk ministerie en in welke functie? Zo niet, kunt u toelichten hoe dergelijke misstanden in het algemeen worden geregistreerd en gecommuniceerd binnen de rijksoverheid?
Op welke wijze zijn ambtenaren in vergelijkbare functies bij aanstelling gescreend? Hoe wordt geborgd dat personen met toegang tot vertrouwelijke informatie en systemen voldoen aan de hoogste integriteitsnormen?
Hoe is het mogelijk dat deze topambtenaar jarenlang ongestoord dit soort ernstig strafbaar gedrag kon vertonen onder werktijd, zonder dat dit opviel bij leidinggevenden of collega’s?
Kunt u bevestigen dat het ministerie «nergens van wist», zoals in het artikel wordt gesteld? Wat zegt dit over het interne toezicht en integriteitsborging binnen ministeries?
In hoeverre zijn ICT-systemen van het ministerie in staat om dergelijk misbruik op te sporen of te signaleren? Zijn er in uw opzicht verbetermaatregelen nodig op dit gebied?
Heeft deze zaak geleid tot herziening van interne integriteitsprotocollen, meldstructuren of digitale toezichtsystemen binnen de betrokken overheidsdiensten? Zo nee, waarom niet?
Zijn er gevolgen voor leidinggevenden, HR of vertrouwenspersonen die mogelijk signalen gemist hebben? Zo ja, op welke wijze wordt daaruit lering getrokken? Zo nee, waarom niet?
Deelt u de opvatting dat ambtenaren een voorbeeldfunctie vervullen en dat het vertrouwen in de overheid ernstig wordt geschaad als dit soort zaken jarenlang verborgen blijft? Wat gaat u doen om het vertrouwen te herstellen?
Bent u bereid tot een breed en onafhankelijk onderzoek naar de lessen uit deze zaak, met name gericht op het functioneren van toezicht, meldstructuren en cultuur binnen de rijksoverheid?
De overdracht van persoonsgegevens van Europese burgers aan Israël |
|
Ismail El Abassi (DENK) |
|
David van Weel (minister ) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel in Follow the Money van 1 mei 2025 getiteld «Europese persoonsgegevens belanden in Israël: zorgen om surveillance en mensenrechtenschendingen»?1
Klopt het dat de Europese Commissie Israël heeft aangewezen als «veilige bestemming» voor persoonsgegevens van Europese burgers, waardoor bedrijven gegevens mogen doorgeven aan Israël zonder aanvullende waarborgen?
Kunt u aangeven om welke soorten persoonsgegevens het hier gaat en welke Nederlandse bedrijven of organisaties momenteel gegevens delen met Israëlische partijen?
Hoe beoordeelt u het feit dat persoonsgegevens van Nederlanders terecht kunnen komen bij partijen in een land waar ernstige zorgen bestaan over massasurveillance, mensenrechten en het ontbreken van onafhankelijk toezicht op privacybescherming?
Is er toezicht op wat er met de gedeelde gegevens gebeurt zodra deze Israël bereiken? Zo ja, hoe is dit toezicht geregeld en wie voert het uit?
In hoeverre acht u het wenselijk dat de Europese Commissie deze beslissing heeft genomen, terwijl landen als Frankrijk en Duitsland en mensenrechtenorganisaties daar kritiek op hebben?2
Wat betekent deze beslissing concreet voor de bescherming van de persoonsgegevens van Nederlanders, met name van mensen die gebruikmaken van apps als Waze, MyHeritage en FaceTune?
Bent u bereid in Europees verband bezwaar te maken tegen deze aanwijzing van Israël als «veilige bestemming» voor persoonsgegevens? Zo nee, waarom niet?
Bent u bereid te onderzoeken of Nederlandse burgers geïnformeerd kunnen worden wanneer hun persoonsgegevens met Israël worden gedeeld? Kunt u toezeggen dat mensen tenminste de mogelijkheid krijgen hier bezwaar tegen te maken?
Deelt u de opvatting dat privacy een grondwettelijk recht is dat niet ondergeschikt mag zijn aan economische en/of diplomatieke belangen? Hoe gaat u de privacygegevens van Nederlandse burgers beschermen bij het delen daarvan met Israël?
De uitspraak van de rechter dat achterafbetaaldienst Klarna verdient aan incassokosten |
|
Merlien Welzijn (NSC) |
|
Struycken , Eelco Heinen (minister ) (VVD) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van de uitspraak van de rechter dat de achterafbetaaldienst Klarna verdient aan incassokosten?1
Ja.
Heeft u tevens kennisgenomen van het oordeel van de rechter dat de buy now pay later-constructie die Klarna hanteert, gezien moet worden als een consumentenkrediet, waarvoor speciale regels gelden en dat hierop moet worden toegezien en gecontroleerd?
De twee uitspraken van de rechtbank Midden-Nederland gaan over zaken waarbij een consument een online aankoop had gedaan en daarbij gebruik had gemaakt van de mogelijkheid tot uitgestelde betaling (Buy Now, Pay Later, BNPL), aangeboden door Klarna. Ondanks de ontvangen aanmaning, had de betreffende consument de koopprijs niet betaald. De (vermeende) vordering van Klarna op de consument heeft Klarna aan Alektum Capital II AG (hierna: Alektum) verkocht, die betaling van het openstaande bedrag vervolgens bij de rechtbank heeft gevorderd.
In de uitspraken heeft de rechtbank bepaald dat Alektum niet heeft aangetoond dat de bedongen rente, aanmanings- en incassokosten geen deel uitmaken van het verdienmodel.2 Dat deze kosten geen deel uitmaken van het verdienmodel, is noodzakelijk om te voldoen aan de voorwaarden voor de uitzondering van de kredietregels, namelijk dat bij kredietovereenkomsten die binnen drie maanden moeten worden terugbetaald er geen rente en «slechts onbetekenende kosten» mogen worden gerekend (zie artikel 7:58 lid 2 sub 2 van het Burgerlijk Wetboek). Omdat Alektum in dit geval niet had aangetoond dat de incassokosten geen deel uitmaken van het verdienmodel, heeft de rechtbank aangenomen dat dit wel zo is, en dat er dus sprake was van meer dan slechts onbetekenende kosten. Als gevolg hiervan heeft de rechtbank geoordeeld dat Klarna in dit geval een consumentenkredietovereenkomst heeft verstrekt waarop de kredietregels van toepassing (hadden moeten) zijn. De rechtbank heeft dus niet geoordeeld dat Klarna in alle gevallen consumentenkredietovereenkomsten verstrekt, maar dat Alektum in deze gevallen het tegendeel niet heeft aangetoond.
Wij het vinden het een zorgelijk signaal dat, zoals de rechter in deze procedure heeft geoordeeld, door Alektum niet is aangetoond dat de bedongen rente, aanmanings- en incassokosten geen deel uitmaken van het verdienmodel van Klarna. Tegelijkertijd hebben de uitspraken in een civiele procedure tegen Alektum niet tot gevolg dat dat de BNPL-overeenkomsten van Klarna vanaf heden allemaal onder publiekrechtelijk toezicht van de toezichthouder Autoriteit Financiële Markten (AFM) vallen. Het is aan de AFM om te beoordelen of deze uitspraak gevolgen heeft voor het toezicht.
Wat is uw reactie op de uitspraak van de rechter?
BNPL-aanbieders horen geen verdienmodel te maken van aanmanings- en incassokosten. In twee andere recente uitspraken in procedures tegen andere BNPL-aanbieders heeft de rechtbank geconcludeerd dat de aanbieders in kwestie wél hebben kunnen aantonen dat de aanmanings- en incassokosten geen onderdeel uitmaken van hun verdienmodel.3 4
Wij verwachten dat deze uitspraken aanleiding zijn voor alle BNPL-aanbieders om hun verdienmodel kritisch tegen het licht te houden en deze te herzien als zij concluderen dat de aanmanings- en incassokosten die zij consumenten rekenen meer dan alleen kostendekkend zijn.
Welke maatregelen gaat u nemen om ervoor te zorgen dat Klarna zich aan de regels voor consumentenkrediet houdt?
Aanbieders van BNPL-betaaldiensten komen uiterlijk november 2026 te vallen onder de herziene Europese Richtlijn consumentenkrediet (CCDII).5 Vanaf dan moeten de aanbieders van BNPL-betaaldiensten aan dezelfde, strenge regels voldoen als de aanbieders van consumptief krediet. Ook komen deze aanbieders vanaf dat moment onder toezicht van de AFM.
De BNPL-gedragscode is kortgeleden aangepast met betrekking tot het verdienmodel; aangesloten partijen mogen niet verdienen aan incasso- en overige kosten. Ook Klarna is bij deze gedragscode aangesloten. Wij zullen met Klarna in gesprek gaan over deze uitspraak, of zij hun verdienmodel hebben aangepast op grond van de gedragscode en/of gerechtelijke uitspraak en of de incasso- en overige kosten die Klarna rekent meer dan kostendekkend zijn.
Deelt u de mening dat achterafbetaaldiensten, zoals Klarna, ongewenst zijn in Nederland, omdat zij met name jongeren aanzetten tot het aangaan van schulden?
Wij constateren dat het gebruik van BNPL risico’s met zich meebrengt voor mensen in een kwetsbare situatie, zoals jongeren. Hier maken wij ons zorgen over. Daarom treden wij al enige tijd, gezamenlijk met de Staatssecretaris voor Participatie en Integratie, op om deze risico’s te beperken.
Zoals gezegd, komen aanbieders van BNPL-betaaldiensten uiterlijk november 2026 te vallen onder CCDII. Vanaf dan moeten ook de aanbieders van BNPL-betaaldiensten aan dezelfde, strenge regels voldoen als de aanbieders van consumptief krediet. In de praktijk betekent dit dat de aanbieders onder andere een krediettoets moeten gaan uitvoeren (waaronder een BKR-toets) en moeten voldoen aan regels ten aanzien van informatieverstrekking en reclame-uitingen. De richtlijn creëert, samengevat, de randvoorwaarden waarmee consumenten op verantwoorde wijze gebruik kunnen maken van BNPL. Een krediettoets is bijvoorbeeld een goed instrument om te voorkomen dat consumenten door de uitgestelde betaling in de problemen komen (overkreditering).
Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen, in afwachting van de reeds voorgenomen en toegezegde wetgeving, om deze praktijken op korte termijn tegen te gaan?
Door vier aanbieders van BNPL-betaaldiensten (Klarna, Riverty, in3 en Billink) is een gedragscode opgesteld die op 30 oktober 2023 in werking is getreden. De betrokken ministeries zijn doorlopend met de BNPL-aanbieders in gesprek om deze gedragscode aan te blijven scherpen naar een beschermingsniveau dat verder in lijn komt met de regelgeving uit de CCDII.
Inzet op de preventie van schulden is daarnaast van belang, door ervoor te zorgen dat we mensen met beginnende geldzorgen en/of dreigende schuldenproblematiek zo vroeg mogelijk bereiken en door inzet op financiële educatie voor kinderen en jongeren. Het platform Wijzer in Geldzaken, waarin het Ministerie van Financiën samenwerkt met publieke en private partners uit de financiële sector, werkt op verschillende manieren aan het vergroten van het financiële bewustzijn en de financiële competenties waaronder kennis en vaardigheden. Zo dient de jaarlijkse Week van het Geld als belangrijke aanjager voor het structureel stimuleren van financiële vaardigheden van kinderen en jongeren in de klas. Tijdens deze week is er veel aandacht voor onderwerpen zoals financiële verleidingen (waaronder BNPL) en financieel zelfstandig worden. Wijzer in Geldzaken moedigt scholen aan om ook in de rest van het jaar aandacht te besteden aan leren omgaan met geld. In samenwerking met het Ministerie van Financiën ontwikkelde het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid daarnaast de voorlichtings- en bewustwordingscampagne «Je Geld de Baas» over de risico’s en gevolgen van financiële verleidingen, waaronder BNPL. De subsidieregeling «Financiële Educatie voor onderwijsinstellingen» van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid is tot slot een maatregel die als doel heeft het creëren, ontwikkelen en bevorderen van structurele aandacht voor financiële educatie op middelbare scholen en op mbo-scholen.6 De subsidie biedt scholen onder meer de mogelijkheid om voor een periode van maximaal drie jaar docenten te trainen en medewerkers vrij te tellen om financiële educatie een structurele plek te geven in het onderwijsprogramma.7
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden voor het commissiedebat Armoede en schulden van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid, dat is gepland op 22 mei 2025?
Ja.
Het niet beboeten van ernstig dierenleed door botbreuken, bloedingen en ontwrichtingen bij miljoenen kippen, eenden en kalkoenen |
|
Ines Kostić (PvdD) |
|
Femke Wiersma (minister ) (BBB), Rummenie |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het persbericht van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) waarin zij grote zorgen uiten omdat ze niet kunnen handhaven bij het ernstige dierenleed dat ontstaat doordat kippen, eenden en kalkoenen hardhandig worden gevangen en in kratten worden gepropt?1
Onderschrijft u de uitspraak van de NVWA dat miljoenen dieren per jaar gewond raken en pijn lijden als ze worden gevangen en op transport naar het slachthuis worden gezet? Zo nee, waarom niet en op welke wetenschappelijke rapporten baseert u dat precies?
Kunt u bevestigen dat er tot dusverre alleen handhavend werd opgetreden als bij meer dan 1% van de dieren vangletsel is geconstateerd?2 Kunt u bevestigen dat hiermee wordt gedoogd dat jaarlijks meer dan vijf miljoen dieren (ernstige) verwondingen oplopen? Zo nee, waar baseert u dat dan op?
Wat vindt u ervan dat er een veehouderijsysteem is opgetuigd waarin het normaal wordt gevonden dat binnen één sector meer dan vijf miljoen dieren per jaar ernstige verwondingen oplopen?
Deelt u de zorgen dat nu de NVWA niet meer handhavend kan optreden, het aantal dieren dat gewond raakt flink kan gaan oplopen? Zo nee, waarom niet?
Bent u ermee bekend dat de Tweede Kamer schande spreekt over de structurele dierenmishandeling bij het vangen van pluimvee?3 Deelt u de mening dat moet worden voorkomen dat pluimveehouderijen en vangploegen zonder gevolgen ernstig dierenleed veroorzaken?
Deelt u de mening dat nu de NVWA vangletsel niet meer kan beboeten vanuit slachthuizen, het noodzakelijk is dat er ook structureel toezicht komt bij het vangen van dieren in stallen? Zo nee, waarom niet?
Bent u bereid om op zeer korte termijn te zorgen voor structureel toezicht bij het vangen van dieren in stallen? Zo nee, waarom niet?
Kunt u bevestigen dat – als de NVWA niet structureel bij het vangen van pluimvee in stallen aanwezig kan zijn, en vangletsel niet meer beboet mag worden door controles in slachthuizen – pluimveehouders en vangploegen kunnen wegkomen met dierenmishandeling? Wat vindt u hiervan?
Bent u bereid om via fokbeperkingen het aantal kippen, eenden en kalkoenen in Nederland op zeer korte termijn te verlagen, zodat er genoeg toezichtcapaciteit is om deze dierenmishandeling te constateren en te kunnen handhaven? Zo nee, waarom niet en hoe gaat u dan op korte termijn voorkomen dat dit dierenleed structureel blijft optreden?
Indien u hier niet toe bereid bent, bent u dan bereid om in het kader van transparantie op zeer korte termijn bij de consument van vlees en eieren bekend te maken dat er niet kan worden opgetreden tegen ernstige dierenmishandeling van pluimvee, waardoor de kans zeer groot is dat het stukje vlees of het ei op hun bord afkomstig is van een dier dat ernstig heeft geleden door botbreuken, bloedingen en/of ontwrichtingen? Zo ja, op welke manier gaat u ervoor zorgen dat dit breed in de samenleving bekend wordt? Zo nee, waarom niet?
Kunt u bevestigen dat het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb) in juni 2024 oordeelde dat het vangen van kippen aan de poten verboden is op grond van Europese wetgeving, en de toenmalige Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit vervolgens liet weten dat er per augustus 2024 zou worden opgetreden?4
Kunt u bevestigen dat dit zou moeten betekenen dat inmiddels alle pluimveebedrijven en vangploegen zijn gestopt met het vangen van dieren aan hun poten? Kunt aangeven of dit inmiddels ook het geval is? Zo ja, waar baseert u dat op? Zo nee, waarom niet?
Kunt u bevestigen dat de NVWA, op basis van de uitspraak van het CBb, inmiddels dan ook handhavend optreedt tegen het vangen aan poten? Zo ja, hoe vaak wordt er gecontroleerd, hoeveel overtredingen van het verbod zijn geconstateerd, hoeveel waarschuwingen zijn er gegeven en hoeveel boetes zijn er opgelegd?
Bent u ermee bekend dat de Tweede Kamer wil dat deze afschuwelijke vangpraktijk verboden blijft?5 Kunt u toezeggen dat u zich er conform deze aangenomen motie actief voor inzet dat deze praktijk verboden blijft? Zo ja, op welke manier doet u dit?
Kunt u deze vragen één voor één en met spoed, binnen een week, beantwoorden?
Het bericht ‘Verdachte die biddende moslim doodstak in Zuid-Frankrijk, meldt zich op Italiaans politiebureau’ |
|
Ismail El Abassi (DENK) |
|
David van Weel (minister ) |
|
![]() |
Bent u bekend met de aanval op de 22-jarige Aboubakar Cissé in een moskee in Frankrijk, waarbij het slachtoffer vijftig keer werd neergestoken terwijl hij aan het bidden was?1
Bent u er ook mee bekend dat de kritiek in Frankrijk ook op de overheid is gericht vanwege het aanjagen van een «islamofoob klimaat» in Frankrijk, onder andere vanwege uitspraken van bewindspersonen als «weg met de hoofddoek»?
Zou u zich aangesproken voelen vanwege het aanjagen van een islamofoob klimaat in Nederland vanwege uitspraken die bewindspersonen in Nederland hebben gedaan, onder andere over de hoofddoek van moslimvrouwen? Zo nee, waarom niet?
Denkt u dat er in Nederland een serieus probleem van moslimhaat bestaat, zeker gezien meerdere islamofobe terroristen verwijzing hebben gemaakt naar bepaalde politici in Nederland die hen in hun moslimhaat geïnspireerd zouden hebben?
Deelt u dat het tragisch is dat de Franse koepelorganisatie van moslims zegt dat een grote meerderheid van moslims in Frankrijk het gevoel heeft dat moslimhaat niet even serieus wordt genomen als andere vormen van haat?
Hoort u eenzelfde soort verwijt ook van de moslimgemeenschap in Nederland, namelijk dat discriminatie en haat tegen haar niet even serieus genomen wordt als tegen andere gemeenschappen?
Kunt u opsommen hoe vaak de regering signalen heeft ontvangen van ofwel individuen of islamitische organisaties waarin ze hun zorg uitspreken over hun veiligheid?
Heeft u naar uw gevoel de zorgen van de moslimgemeenschap wél serieus genomen? Zo ja, waarom denkt u dat Nederlandse moslims dat niet zo hebben ervaren?
Kunt u opnoemen hoeveel contactmomenten ervanuit de regering zijn geweest met gebedshuizen om hun zorgen omtrent hun veiligheid aan te horen? Kunt u de data uitsplitsen naar geloofsgemeenschap?
Bent u bereid om als preventieve maatregel de beveiliging van moskeeën in Nederland structureel te verhogen? Zouden de best practices daarin meegenomen kunnen worden van de maatregelen die op dit moment voor synagoges in Nederland worden getroffen? Zo ja, welke maatregelen kunnen op korte termijn ook voor moskeeën worden ingezet? Zo nee, waarom niet?
Bent u bereid aanvullende maatregelen te treffen om moslimhaat en islamofobie in Nederland actief te bestrijden, onder andere door bijvoorbeeld een nationale bewustwordingscampagne of een Rijksbrede aanpak tegen moslimhaat?
Het nieuws dat de directieleden van Damen Shipyards vervolgd worden voor omkoping, valsheid in geschriften, witwassen en sanctieontwijking |
|
Jimme Nordkamp (PvdA) |
|
Ruben Brekelmans (minister ) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «OM vervolgt scheepsbouwer Damen wegens corruptie en overtreden sancties tegen Rusland» in de Volkskrant?1
Ja.
Vindt u dat bedrijven die sancties ontwijken de Nederlandse veiligheidsbelangen schaden?
Sancties zijn een belangrijk instrument binnen het Gemeenschappelijk Buitenlands- en Veiligheidsbeleid van de EU.
Het kabinet gaat niet in op individuele gevallen. Het kabinet hecht er waarde aan dat alle bedrijven en (rechts)personen zich aan de Europese sancties houden, daartoe zijn ze ook verplicht. Het overtreden van sancties is verboden.
Wat is het staande overheidsbeleid betreft het aangaan van contracten met bedrijven die door het OM vervolgd worden voor onder andere omkoping, valsheid in geschriften, witwassen en sanctieontwijking?
Defensie houdt zich aan de Europese aanbestedingsregelgeving waarin is geregeld dat partijen behoren te worden uitgesloten van deelname aan Europese aanbestedingen indien zij onherroepelijk zijn veroordeeld zijn door de strafrechter. De bekendheid van Defensie met de vervolgingsbeslissing van het OM heeft op dit moment nog geen gevolgen voor de lopende of toekomstige contracten tussen Defensie en Damen Shipyards.
Welke gevolgen heeft het besluit van het OM om Damen Shipyards te vervolgen voor onder meer omkoping, witwassen en het overtreden van sancties tegen Rusland voor lopende contracten ter waarde van circa 5 miljard euro tussen Defensie en Damen Shipyards?
Zie antwoord vraag 3.
Welke gevolgen heeft het besluit van het OM om Damen Shipyards te vervolgen voor onder meer omkoping, witwassen en het overtreden van sancties tegen Rusland voor de totstandkoming van toekomstige contracten tussen Defensie en Damen Shipyards?
Zie antwoord vraag 3.
Heeft Defensie gedurende de periode van zeven jaar dat het FIOD onderzoek deed naar Damen Shipyards rekening gehouden met de mogelijkheid dat het OM tot vervolging van Damen Shipyards zou overgaan? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u aangeven hoe hier in het aanbestedingsproces rekening mee is gehouden? Kunt u ook aangeven hoe er rekening is gehouden met de toekomstige afhankelijkheden van Damen Shipyards binnen de Koninklijke Marine?
Zoals hierboven toegelicht, vormt een vervolging – of de mogelijkheid ervan – geen in de wet genoemde uitsluitingsgrond voor deelname aan de aanbestedingen bij Defensie. Bekendheid met de mogelijkheid dat Damen in de toekomst vervolgd zou kunnen worden, was en is voor Defensie op zichzelf dus geen aanleiding reeds consequenties te verbinden aan de bestaande en toekomstige samenwerking met Damen Shipyards.
Damen Shipyards is een belangrijke leverancier voor de Koninklijke Marine. Defensie stimuleert ook de bredere ontwikkeling van de zelfscheppende scheepsbouwindustrie, d.w.z. industrie die haar eigen producten ontwerpt en fabriceert, in Nederland via de sectoragenda Maritieme Maakindustrie.2 Ook mitigeert de Koninklijke Marine haar afhankelijkheden van externe maritieme leveranciers door, onder andere, zelf regie te houden op het onderhoud van haar materieel.
Hoe beoordeelt u de uitspraak «integriteit is een luxe die we ons niet kunnen veroorloven» die door medewerkers van Damen Shipyards zou zijn gedaan?
Defensie is niet in de positie om hierover te kunnen oordelen.
Hoe beoordeelt u de tegenwerking vanuit de top van Damen Shipyards die de «compliance officers» hebben ervaren?
Zie antwoord vraag 7.
Welke standaarden van maatschappelijk verantwoord ondernemen verwacht u van bedrijven die het vertrouwen van Defensie en de samenleving krijgen om bij te dragen aan de Nederlandse veiligheid?
Het kabinet verwacht van Nederlandse bedrijven die internationaal opereren dat zij de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen inzake maatschappelijk verantwoord ondernemen toepassen. De bestrijding van corruptie is hier onderdeel van.
Kunt u deze vragen allen afzonderlijk beantwoorden?
Vanwege de samenhang zijn vragen 3, 4, 5 en 7, 8 gebundeld beantwoord.
De mensenrechtensituatie in Libië |
|
Kati Piri (PvdA) |
|
Caspar Veldkamp (minister ) (NSC) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht dat de Libische Internal Security Agency (ISA) tien internationale humanitaire ngo’s heeft opgedragen te stoppen met hun werk?1
Dit bericht heeft mij bereikt.
Bent u bekend met de aantijgingen van de ISA dat deze ngo’s bijdragen aan de omvolking van Libië? Zo ja, wat vindt u van deze aantijging?
Ik ben bekend met de publicatie van de persverklaring van de ISA, waarin zij onder meer stellen dat ngo’s omvolking tot doel hebben. Deze opvatting deel ik niet. Daarnaast draagt deze aantijging bij tot het inperken van de humanitaire ruimte en verergert deze de moeilijkheden waarin de internationale humanitaire ngo’s zich reeds bevinden. Het hoofd van ISA is sinds de publicatie van dit bericht gearresteerd.
In onze communicatie richting Libiërs blijf ik het belang van bescherming van migranten benadrukken, alsmede de belangrijke rol die ngo’s spelen in het migratiemanagement in Libië. Voortzetting van het werk van deze ngo’s is daarmee ook in het directe Libische belang.
Wat vindt u ervan dat de Libische autoriteiten, met wie de Europese Unie (EU) nauw samenwerkt op het gebied van migratiebeheer, belangrijke internationale mensenrechtenorganisaties criminaliseren?
Internationale mensenrechtenorganisaties doen belangrijk werk in Libië. Zij leveren essentiële diensten aan migranten en vluchtelingen in Libië, mede gefinancierd door Nederland en de Europese Unie. Het is dan ook zeer zorgelijk dat de Libische autoriteiten hun werk en inzet criminaliseren. Ik verwerp deze typering door de Libische autoriteiten. Deze organisaties hebben de volledige steun van Nederland om hun werk voort te zetten.
Welke stappen bent u bereid in bilateraal en in EU-verband te nemen om de Libische autoriteiten dit besluit te laten terugdraaien?
Nederland is in contact met ngo’s die door de maatregelen getroffen zijn. De ambassade in Tripoli brengt de situatie op in alle mogelijke gesprekken met de Libische autoriteiten.
Daarnaast heeft Nederland een brief medeondertekend die op initiatief van de VN-missie in Libië UNSMIL is gericht aan de Libische autoriteiten. In deze brief worden ernstige zorgen geuit over de situatie van de ngo’s en de migranten die zij helpen.
De Nederlandse ambassade in Tripoli heeft over dit onderwerp gesprekken gevoerd met de relevante Libische autoriteiten, waaronder de Minister van Buitenlandse Zaken en de Minister van Binnenlandse Zaken. In deze ontmoetingen zijn bovengenoemde zorgen overgebracht.
Welke steun verleent Nederland op dit moment aan het werk van internationale mensenrechtenorganisaties in Libië?
Nederland financiert momenteel enkele mensenrechtenorganisaties vanuit het Mensenrechtenfonds en het Shiraka programma. Dit zijn zowel Libische als niet-Libische organisaties. Deze steun is onderdeel van de brede mensenrechtenagenda die Nederland wereldwijd heeft.
Daarnaast is Nederland, samen met Zwitserland en UNSMIL, covoorzitter van de internationale werkgroep mensenrechten en internationaal humanitair recht. Deze werkgroep is onderdeel van het in het 2019 opgerichte Berlijn-proces. Vanuit deze rol kaart Nederland mensenrechtenschendingen aan en verleent steun waar dat kan aan mensenrechtenverdedigers en -organisaties. Dit is via openbare verklaringen en via diplomatie achter de schermen.
Bent u bereid om aanvullende steun te verlenen aan deze organisaties, zoals diplomatieke steun, relocatie van personeel of financiering van juridische bijstand? Zo nee, waarom niet?
In overleg met de getroffen ngo’s is het verzoek om druk te blijven houden op de Libische autoriteiten. Dit zal Nederland niet nalaten. Waar mogelijk stelt Nederland zich beschikbaar op voor hulpverzoeken en bescherming.
Bent u ook bekend met het bericht dat Rusland haar inzet op mensensmokkel in Libië heeft vergroot?2
Dit bericht heeft mij bereikt. Rusland breidt zijn bestaande activiteiten en invloed in Libië al langere tijd gestaag uit. Deze ontwikkeling lijkt sinds de val van het Assad-regime in Syrië door te zetten. De smokkelroutes van wapens, drugs en mensen zijn complex en ondoorzichtig, maar kunnen door deze geïntensiveerde Russische inzet worden versterkt. Nederland blijft de situatie nauwgezet monitoren.
Met al het voorgaande in het achterhoofd, staat u daadwerkelijk nog achter uw besluit om de ambassade in Tripoli te sluiten? Zo ja, vindt u de actuele ontwikkelingen dan niet bijzonder zorgwekkend?
Het kabinet heeft, in lijn met de bredere bezuinigingsmaatregelen op het postennet, besloten om de ambassade in Libië te sluiten. Dit zware besluit is genomen na zorgvuldige afweging van verschillende factoren, waaronder de operationele kosten van de ambassade inclusief de hoge kosten voor beveiligingsmaatregelen ter bescherming van ons personeel.
De situatie in Libië op het gebied van migratie en veiligheid blijft voor Nederland van groot belang. Het kabinet erkent bovendien de zorgen over de mensenrechtensituatie in het land. Hoewel de diplomatieke aanwezigheid in Libië wordt beëindigd, behoudt Nederland de diplomatieke betrekkingen en samenwerking, en blijven we ons ook zonder permanente diplomatieke presentie in Tripoli inzetten om Nederlandse belangen te behartigen en zorgen te adresseren. De precieze invulling van deze samenwerking wordt op dit moment verder uitgewerkt.
Consumentenbescherming bij erfpacht |
|
Eline Vedder (CDA), Inge van Dijk (CDA) |
|
Mona Keijzer (minister ) (BBB) |
|
![]() |
Zou u kennis willen nemen van het rapport «Te hoge kosten voor erfpacht door onredelijk hoge kosten voor risico's en administratie in het canonpercentage» van CDA Amsterdam, en hierop willen reageren?1
Deelt u de zorg dat een privaatrechtelijke overeenkomst zoals erfpacht niet eenzijdig gewijzigd zou moeten worden, zeker niet wanneer dit leidt tot 64,8 procent hogere kosten voor erfpachters?
Deelt u de zorgen over dat adviesrapporten van hoogleraren mogelijk niet onafhankelijk tot stand zijn gekomen en dat deze experts hun advies later hebben ingetrokken/herzien zonder dat dit aan het college en de gemeenteraad van Amsterdam is gemeld?
Bent u het ermee eens dat voor een gemiddelde woning met een grondwaarde van 100.000 euro een onterechte meerprijs van 940 euro per jaar (80 euro per maand) een onredelijke financiële last vormt voor huishoudens?
Welke vormen van consumentenbescherming zijn er momenteel voor erfpachters en acht u deze toereikend gezien de bevindingen in dit rapport?
Bent u bereid te onderzoeken of erfpachters in Nederland, net als bij hypotheken, beter beschermd moeten worden tegen onredelijke wijzigingen in bestaande overeenkomsten?
Zou u in kaart willen brengen welke mogelijkheden het Rijk heeft om bij te dragen aan transparantere en eerlijkere erfpachtvoorwaarden bij gemeenten?
Heeft u inzicht in hoe vergelijkbare situaties in andere gemeenten met erfpacht worden aangepakt en welke lessen hieruit getrokken kunnen worden?
Deelt u de mening dat privaatrechtelijk handelen van de overheid altijd moet voldoen aan de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, in het bijzonder het zorgvuldigheidsbeginsel?
Bent u bereid in gesprek te gaan met de gemeente Amsterdam over de in het rapport beschreven situatie, en over betere consumentenbescherming bij erfpacht?
Het emancipatiebeleid van Nederland en de rol van digitalisering |
|
Barbara Kathmann (PvdA), Lisa Westerveld (GL) |
|
Zsolt Szabó (VVD), Mariëlle Paul (VVD) |
|
![]() ![]() |
Welke concrete kansen en risico’s ziet u vanuit emancipatieperspectief met betrekking tot het ontwikkelen en gebruiken van AI en algoritmen in zowel individuele als publieke- en private toepassingen?
Deelt u de verwachting dat AI-systemen in Nederland genderbias en discriminatie kunnen versterken?
Hoe ziet u er op toe dat het toenemende gebruik van AI-toepassingen en algoritmes bij publieke- en private organisaties genderbias en discriminatie niet versterken en kunt u dwingend optreden als dit wel het geval is?
Welke lessen omtrent genderbias en discriminatie neemt u concreet mee uit eerdere toepassingen van AI-systemen?
Hoe worden deze lessen betrokken bij de beleidsontwikkeling op het gebied van AI-gebruik binnen de overheid?
Hoe zorgt u ervoor dat de kennis over de impliciete discriminatoire werking van AI-toepassingen en algoritmen binnen de overheid blijft groeien?
Op welke wijze worden de adviezen van de expertgroep Kunstmatige Intelligentie (2019) meegenomen in de huidige en toekomstige werkwijze en beleidsontwikkeling van het kabinet? Kunt u dit per advies toelichten?
Welke concrete maatregelen kunt u nemen om de kwaliteit en representativiteit van trainingsdata voor AI te doen toenemen en bent u van plan dit te normeren en reguleren?
Op welke manier gaat u zich inzetten om ongelijkheden bij het gebruik van AI-systemen te voorkomen en wat vraagt dit van de samenwerking van Nederland met de andere EU-lidstaten?
Wat is de rol van Nederland in het ontwikkelen van ethische en niet-discriminatoire AI-systemen en hoe gaat u hier richting aan geven bij de ontwikkelingen rondom de nationale AI-fabriek?
Welke expertise betrekt u bij de ontwikkeling van de nationale AI-fabriek om te waarborgen dat Nederlandse AI-modellen voldoen aan wettelijke en ethische kaders en welke wettelijke en ethische kaders stelt u daaraan?
Stelt de overheid zelf proactief betrouwbare en representatieve data beschikbaar voor het ontwikkelen van ethische AI-toepassingen door Nederlandse en Europese leveranciers? Zo ja, kunt u toelichten om welke data het gaat?
Op welke manier bent u van plan om de Routekaart voor Vrouwenrechten toe te passen in het nationaal beleid?
Hoe rijmen de voorgenomen bezuinigingen op het gebied van emancipatie met de groeiende uitdagingen met betrekking tot vrouwenrechten en rechten van lhtbiqia+ personen?
Op welke manier verwacht u dat de Routekaart voor Vrouwenrechten gaat bijdragen aan gendergelijkheid in de Europese lidstaten die achterlopen op het Europees gemiddelde?
Deelt u de zorgen dat gendergelijkheid in enkele EU-lidstaten, waaronder Hongarije en Polen, steeds verder achterop raakt?
Bent u het ermee eens dat de situatie van Roma in de EU zorgwekkend is?
Zou u nader kunnen toelichten in hoeverre de huidige beleidsmaatregelen ter bevordering van de gelijkheid, inclusie en participatie van de Roma en Sinti effectief is gebleken?
Zou u tevens nader kunnen toelichten in hoeverre verdere inspanningen vereist zijn ter bevordering van de gelijkheid, inclusie en participatie van de Roma en Sinti?
Zou u nader kunnen toelichten welke concrete maatregelen u neemt om de weerbaarheid van jonge mannen te vergroten met betrekking tot desinformatie en schadelijke wereldbeelden, zoals die gedeeld worden in de «manosphere»?
Welke bewezen effectieve methoden zijn er om online radicalisering te voorkomen?
Met welke publieke- en private partners werkt u samen om deze methoden toe te passen en jonge mannen handvatten te bieden in de online wereld?
Kunt u deze vragen afzonderlijk van elkaar beantwoorden?
Kindverhoor naar aanleiding van de podcast “Scheidszaken” van het NOS Jeugdjournaal |
|
Faith Bruyning (NSC) |
|
Struycken |
|
![]() |
Herinnert u zich de vragen van het lid Bruyning van 22 juli 2024 over kindgesprekken van kinderen bij rechters, naar aanleiding van de podcast «Scheidszaken» van het Jeugdjournaal?1
Heeft u nog kennis van uw beantwoording op deze vragen, die aan de Kamer is verzonden op 30 augustus 2024?2
Herinnert u zich de aanvullende vragen van het lid Bruyning over kindgesprekken van kinderen bij rechters, naar aanleiding van de podcast «Scheidszaken» van het Jeugdjournaal, ingestuurd op 18 februari 2025?3
Heeft u nog kennis van uw beantwoording op deze vragen, die aan de Kamer is verzonden op 2 april 2025?4
Staat u nog steeds achter de beantwoording, dat volgens het VN-Kinderrechtencomité kinderen gehoord dienen te worden in een omgeving die niet intimiderend of vijandig is en waarin rekening wordt gehouden met de leeftijd van het kind?
Kunt u specifiek aangeven in welke gerechten kindvriendelijke ruimtes (nog) niet beschikbaar zijn? Kunt u aangeven wanneer kindvriendelijke ruimtes wel overal bij elk gerecht beschikbaar zijn en daadwerkelijk worden gebruikt en hoeveel er dan per gerecht beschikbaar zijn? Kunt u aangeven waarom vraag 7 van de hiervoor genoemde aanvullende vragen5 niet volledig is beantwoord?
Kunt u gespecificeerd aangeven welke gerechten kinderen een andere dag oproepen voor het kinderverhoor en dus niet dezelfde dag als de ouders? Kunt u aangeven welke gerechten kinderen nog horen op dezelfde dag als dat ouders een zitting hebben? Kunt u ook aangeven welke afwegingen de gerechten maken als zij kinderen wel voorafgaand aan de zitting willen horen, met het risico op mogelijke onwenselijke confrontaties? Hebben ouders zelf invloed op het laten horen voorafgaand aan de zitting?
Kunt u aangeven waarom er onderscheid gemaakt is in civiele jeugdrechtzaken en gezag- en omgangszaken voor de planning van een kindverhoor? Vindt u dit onderscheid niet vreemd, omdat een kind in zowel een civiele jeugdrechtzaak als een gezags- en omgangszaak opgeroepen kan worden en de minderjarige de ene keer dus wel op een juiste wijze gehoord wordt en de andere keer niet?
Klopt het dat u ondanks meerdere toezeggingen nog altijd niet in gesprek geweest bent met de initiatiefnemers van de in de aanvullende vragen6 vermelde brandbrief van 2 september 2024 over het participatierecht van kinderen en het kindgesprek bij de rechters? Hoe kijkt u aan tegen het feit dat er meer dan een halfjaar later nog altijd geen gesprek is geweest met de initiatiefnemers over een brandbrief?
De uit de hand gelopen bijeenkomst op 22 april in Lelystad |
|
Joost Eerdmans (EénNL), Mirjam Bikker (CU), André Flach (SGP), Diederik van Dijk (SGP) |
|
David van Weel (minister ) , Judith Uitermark (minister ) (NSC) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met een bijeenkomst van «Christenen voor Israël» op 22 april in Lelystad waarbij genodigden en aanwezigen drie kwartier langer moesten binnen blijven vanwege hun veiligheid en niet konden vertrekken op advies van de politie door een tegendemonstratie?1
Is deze tegendemonstratie vooraf aangekondigd? Zo ja, is er door de burgemeester een vergunning verleend om op de desbetreffende plek te demonstreren?
Zijn de organisatoren van de bijeenkomst vooraf ingelicht over een tegendemonstratie?
Welke ondersteuning biedt u aan gemeenten die situaties willen voorkomen zoals de belaging in Zaltbommel en nu de opsluiting van onschuldige bezoekers in Lelystad?
Hoe gaat u nu de veiligheid voor toekomstige bijeenkomsten van «Christenen voor Israël» waarborgen? Bent u bereid bij volgende bijeenkomsten extra veiligheidsmaatregelen te treffen?
In hoeverre vindt u het toelaatbaar dat bezoekers niet meer naar een bijeenkomst durven omdat er bij binnenkomst een grote groep demonstranten staat waarbij demonstranten op slechts twee meter van de bijeenkomst zijn gekomen?
In hoeverre was de tegendemonstratie volgens u in strijd met artikel 146 Wetboek van Strafrecht?
De veroordeling van Nederland door het Europees Hof voor de Rechten van de Mens inzake de zaak Van Slooten (zaaknummer 45644/18) |
|
Faith Bruyning (NSC) |
|
Struycken |
|
![]() |
Bent u bekend met het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) van 15 april 2025 in de zaak Van Slooten tegen Nederland, waarin het EHRM oordeelt dat Nederland het recht op gezinsleven (artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM)) heeft geschonden?1
Hoe beoordeelt u de conclusie van het EHRM, dat er onvoldoende inspanningen zijn geleverd om gezinshereniging mogelijk te maken en dat het uiteindelijke doel van gezinshereniging al na vier maanden werd losgelaten? Acht u de conclusie die het EHRM trekt, in lijn met het Nederlands jeugdbeschermingsbeleid? Of stelt u zich op het standpunt dat deze uitspraak een eenmalig incident is? Kunt u dit nader toelichten?
Erkent u dat het stopzetten van de inspanningen voor gezinshereniging na vier maanden, zonder een diepgaand en onafhankelijk onderzoek naar de opvoedcapaciteiten van de moeder, in strijd is met de waarborgen van artikel 8 van het EVRM zoals bevestigd in het arrest Strand Lobben? Zo nee, kunt u dat dan toelichten?
Herkent u het beeld van het EHRM, dat de kinderrechter en jeugdbeschermingsinstanties het concept van «aanvaardbare termijn» rigide toepasten, zonder voldoende individuele afweging van de situatie? Bent u bereid te onderzoeken of deze systematische werkwijze in meer zaken heeft geleid tot onrechtmatige beëindiging van ouderlijk gezag, nu het EHRM heeft geconcludeerd dat de kinderrechters het niet goed gedaan hebben?
Bent u het ermee eens dat de kans groot is dat met de oude richtlijn die een strikte termijn hanteerde voor de aanvaardbare termijn, voor vele ouders en kinderen te snel het perspectief is bepaald?
Wat kunt u zeggen over onze kwaliteit van de rechtspraak in het licht van deze uitspraak van het EHRM? Kan met deze uitspraak een conclusie worden getrokken dat er niet afdoende wordt getoetst door kinderrechters aan het EVRM? Kunnen ouders nog vertrouwen hebben in de kinderrechters, nu het blijkt dat het drastisch fout is gegaan bij deze kinderrechters?
Hoe kijkt u naar aanleiding van deze uitspraak naar de kwaliteit van de onderzoeken van de Raad voor de Kinderbescherming en de gecertificeerde instellingen (GI)? En ziet u aanleiding om de kwaliteit en diepgang van de raadsonderzoeken en de verzoeken van de GI te verbeteren? Zo ja, hoe? En, zo nee, waarom niet?
Bent u bekend met het artikel uit Trouw met de titel «Terwijl ze wachten op jeugdzorg, groeien ouders en uit huis geplaatst kind uit elkaar»?2 Zo, nee kunt u dit artikel lezen?
Wat vindt u van de constatering uit het artikel van Trouw dat zes van de tien uit huis geplaatste kinderen niet terugkeren naar hun ouders, een conclusie die ook getrokken werd in het WODC-rapport «Terugplaatsing na gedwongen uithuisplaatsing»3? Kunt u uw antwoord toelichten?
Deelt u de zorgen met betrekking tot de wachtlijstproblematiek zoals de advocaat in het artikel4 benoemt en het terugplaatsingstraject van een kind in het licht van zijn of haar hechting aan pleegouders? Hoe verhoudt deze wachtlijstproblematiek zich tot het feit dat de staat alles op alles moet zetten om een kind thuis te plaatsen, verwijzend naar de jurisprudentie van het EHRM?
Bent u bekend met het artikel in Trouw met de titel «Nederland krijgt boete van Europees Hof: staat pakte gezag moeder over haar kind te snel af»?5
Herkent u het beeld dat in het artikel wordt beschreven en door meerdere advocaten wordt onderschreven, dat rechters nog te weinig een contra-expertise ex artikel 810a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering toewijzen?
Klopt het dat zo’n onderzoek betaald wordt vanuit de Rijkskas? Zo ja, kunt u aangeven of dit soort onderzoeken ongelimiteerd toegewezen kunnen worden of heeft de rechtspraak een limiet met het toewijzen van zulke kostbare onderzoeken? Kunt u uw antwoord motiveren?
Wat betekent deze uitspraak van het EHRM volgens u voor de rechtspositie van ouders in afgehandelde, lopende en toekomstige jeugdzorgzaken?
Ziet u het verschil tussen de focus op gezinshereniging zoals het EHRM die voor ogen heeft, en zoals die in de Nederlandse praktijk is?
Ziet u in de uitspraak aanleiding om in de wet meer handvatten te geven om kritischer te kunnen toetsen?
Bent u het ermee eens dat deze uitspraak geen uniek incident is, maar een voorbeeld is van een langdurig en diepgeworteld probleem in de praktijk in Nederland en, zo ja, welke consequenties verbindt u hieraan?
De zichtbaarheid van huiselijk geweld in het familierecht |
|
Michiel van Nispen (SP) |
|
Struycken , Coenradie |
|
![]() |
Bent u bekend met de bevindingen van het Verwey-Jonker Instituut uit het recent gepubliceerde rapport «Waar geweld uit beeld raakt»?1 Wat is uw algemene reactie hierop?
Ja, wij zijn bekend met het onderzoek en de bevindingen. Wij vinden het belangrijk dat onderzoek is gedaan naar de zichtbaarheid van huiselijk geweld in het familierecht, en zien het belang van de uitkomsten van dit onderzoek voor de beleidsopgaven die er op dit terrein zijn. Zoals toegezegd wordt de Tweede Kamer voor de zomer in de voortgangsbrief over het plan van aanpak «Stop Femicide!» nader geïnformeerd over de uitkomsten van dit onderzoek. Wij zullen de Kamer in deze brief ook informeren over welk gevolg wij zullen geven aan de uitkomsten van het onderzoek.
Wat is uw reactie op de bevinding dat het niet vanzelfsprekend is dat huiselijk geweld naar voren wordt gebracht in beslissingen omtrent zorgregelingen, omgang en gezag, waardoor de rechter te weinig rekening houdt/kan houden met huiselijk geweld en veiligheid bij zaken rond complexe scheidingen?
Wij hechten er belang aan dat er meer aandacht komt voor huiselijk geweld in familierechtzaken, in het belang van zowel het kind als de betreffende slachtofferouder.
Wat vindt u van de conclusie dat risicoscreeningsinstrumenten, die helpen om een inschatting te maken van de aard en ernst van het huiselijk geweld, nauwelijks worden gebruikt in dit soort procedures?
De beantwoording van deze vragen zullen wij meenemen in de toegezegde beleidsreactie.
Bent u het met de onderzoekers eens dat het belang van de ouder die slachtoffer is van huiselijk geweld of dwingende controle, niet voldoende gewaarborgd lijkt in de huidige rechtsgang?
Zie antwoord vraag 3.
Wat is uw reactie op de aanbevelingen van het Verwey-Jonker Instituut die gaan over het vergroten van de kennis bij alle juridische professionals en hulpverleners door scholing over (de signalering van) huiselijk geweld?
Wij delen met de onderzoekers dat het vergroten van de kennis bij de betrokken professionals en het ontwikkelen van een toetsingskader belangrijke instrumenten zijn om de aandacht voor huiselijk geweld in familierechtzaken te vergroten. In de beleidsreactie zullen wij toelichten hoe gevolg wordt gegeven aan de aanbevelingen van de onderzoekers.
Wat is uw reactie op de aanbevelingen over een beter toetsingskader waarmee risico’s en geweld beter kunnen worden vastgesteld, meer aandacht voor ouderschapsvaardigheden in de afweging over zorg- en omgangsregelingen en verbeteren van de uitwisseling van strafrechtelijke informatie bij familierechtelijke procedures? Bent u bereid hierover ook overleg te voeren met de rechtspraak?
Zie antwoord vraag 5.
Wat is de stand van zaken van de eerder aangenomen motie-Temmink/Mutluer, waaruit bleek dat dit toetsingskader al een duidelijke wens is van de Kamer?2
In de toegezegde beleidsreactie zullen wij de Kamer nader informeren over de stand van zaken van deze motie en hoe gevolg wordt gegeven aan de aanbevelingen van de onderzoekers.
Wat gaat u doen om uitvoering te geven aan deze motie en welk gevolg zal gegeven worden aan de aanbevelingen uit dit onderzoek?
Zie antwoord vraag 7.
De vertraging bij de versterking en problemen met de schadeafhandeling en de psychosociale problemen als gevolg daarvan |
|
Julian Bushoff (PvdA), Sandra Beckerman (SP) |
|
van Marum |
|
![]() ![]() |
Kent u het bericht «Veiligheid in Groningen blijft zorgelijk ondanks stoppen gaswinning»?1
Ja.
Herkent u zich in de uitspraak van de inspecteur-generaal van het Staatstoezicht op de Mijnen (SodM): «Ik maak mij zorgen om de gezondheid en het welzijn van de mensen in Groningen. Het lange wachten sloopt mensen. Het is nu niet de tijd om achterover te leunen omdat de gaswinning gestopt is»? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik onderschrijf dat het niet de tijd is om achterover te leunen. Dit heb ik ook steeds benadrukt in de verschillende brieven die ik naar uw kamer verstuurd heb. Mijn Kamerbrief van 22 april jl. over de Staat van de veiligheid van Groningen 20242 is daar het meest recente voorbeeld van. Ik heb uw Kamer op 26 maart jl. ook geïnformeerd over de actualisatie van de diepteanalyse van de Nationaal Coördinator Groningen (NCG).3 Deze geeft een actueel beeld van het verloop van de versterkingsopgave. Daarbij houd ik oog voor een goede balans tussen de snelheid van de versterkingsoperatie en de kwaliteit die bewoners geboden kan worden.
Ook ik zie wat het lange wachten met mensen doet. Zoals ik eerder richting uw Kamer en in interviews heb aangegeven, heb ik de NCG gevraagd om prioriteit te geven aan de versterking van woningen van bewoners die te lang in het proces zijn blijven zitten. In mijn Kamerbrief van 22 april jl. heb ik nogmaals bevestigd dat ik aandacht heb voor deze bewoners.4
Het SodM concludeert wederom dat de versterkingsoperatie achterloopt op schema en dat versnelling noodzakelijk is, deelt u deze conclusie?
Ik deel de conclusie dat versnelling noodzakelijk is. De actualisatie van de diepteanalyse laat zien dat de NCG met name tussen 2026 en 2028 het tempo verwacht te kunnen opschalen, daarbij blijf ik aandacht houden voor de balans tussen snelheid en de kwaliteit die bewoners geboden kan worden. De NCG zal de diepteanalyse jaarlijks actualiseren en ik zal uw Kamer hierover ook jaarlijks informeren.
Zoals ik in mijn Kamerbrief van 22 april heb aangegeven, zijn ruim 1.200 gebouwen versterkt in 2024.5 Dit is minder dan het doel en tegelijkertijd wel meer dan het aantal dat in 2023 is gerealiseerd. Voor de komende jaren stuur ik op de jaarplannen van de NCG en op de actualisaties van de diepteanalyse. Ik wil ervoor zorgen dat het tempo van de versterkingsoperatie binnen de bandbreedtes uit de diepteanalyse blijft.
Is de conclusie van het SodM juist dat op het huidige tempo de versterking nog tot 2034 duurt?
Deze uitspraak van SodM is gebaseerd op het lineair doortrekken van het aantal opgeleverde versterkte gebouwen in 2024. Op basis van de diepteanalyse die ik u recent heb toegestuurd, zie ik nu geen redenen om ervan uit te gaan dat de versterking tot 2034 blijft doorlopen. Zowel het jaarplan van de NCG voor 2025, als de actualisatie van de diepteanalyse schetsen duidelijk een andere verwachting. Dat is waar ik op vertrouw en waar ik op stuur.
Hoe strookt dat met de voorspelling van de Nationaal Coördinator Groningen (NCG) dat de versterkingsoperatie in 2028 grotendeels afgerond zou zijn?
Zie ook mijn antwoord op vraag 4. Ik heb uw Kamer op 26 maart jl. geïnformeerd over de actualisatie van de diepteanalyse van de NCG.6 Ik heb mijn verwachting nogmaals uitgesproken in mijn brief van 22 april jl. Op basis van de geactualiseerde diepteanalyse is mijn verwachting nog steeds dat de versterkingsoperatie in 2028 grotendeels afgerond kan zijn. Ik blijf met de NCG zoeken naar manieren om het gewenste tempo van de versterkingsoperatie te bereiken, zonder de kwaliteit voor de bewoner uit het oog te verliezen.
Erkent u dat de doorlooptijd voor bewoners in de versterking toeneemt? Onderschrijft u de conclusie van het SodM dat de doorlooptijd is opgelopen naar 6,3 jaar? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik erken dat de gemiddelde doorlooptijd van de versterking is toegenomen. Hierover heb ik uw Kamer ook geïnformeerd op 22 april jl.7 Tegelijkertijd vereist deze constatering ook context. De toename in doorlooptijden is onder andere het gevolg van initiatieven die de kwaliteit van de versterking voor bewoners verbeteren. Een andere verklaring is het doel om huizen zo snel als mogelijk te beoordelen, en zo bewoners snel duidelijkheid te geven of hun huis wel of niet versterkt moet worden. De capaciteit van de NCG en ingenieursbureaus is daarmee (tijdelijk) met name in de beoordelingen gaan zitten. Hierdoor is minder capaciteit beschikbaar geweest voor de overige fasen van de versterking, waardoor de doorlooptijden toegenomen zijn.
Het SodM komt met vier aanbevelingen, kunt u per aanbeveling aangeven of en hoe u deze overneemt?
Ik waardeer het SodM als onafhankelijk adviseur voor de versterkingsoperatie. Ik onderschrijf het merendeel van haar adviezen, zoals het belang van voortvarendheid in de versterkingsoperatie, realistische en concrete planningen en een open communicatie daarover. In mijn brief van 22 april jl. heb ik uw Kamer geïnformeerd over mijn opvolging van deze adviezen.8
Erkent u de conclusie van «Gronings perspectief» dat «het hebben van meerdere keren schade over de hele linie een punt van zorg blijft»? Neemt u de aanbeveling van de onderzoekers over om bij de afhandeling mensen met meervoudige schade voorrang te geven en passende ondersteuning te bieden?2
Het onderzoek van Gronings Perspectief bevestigt nogmaals de grote impact die het herhaaldelijk geconfronteerd worden met schade kan hebben op mensen. Mede daarom wordt in de schadeafhandeling met duurzaam herstel ingezet op het voorkomen van terugkerende mijnbouwschade bij woningen. Dit gebeurt door onderliggende constructieve gebreken aan te pakken. Denk bijvoorbeeld aan het uitvoeren van funderingsherstel, zodat bij een volgende beving niet gelijk nieuwe scheuren in muren ontstaan. Door deze aanpak worden stress en overlast waar bewoners door terugkerende schade mee geconfronteerd worden, verminderd. Wanneer er sprake is van samenloop met de versterking, krijgen bewoners waar mogelijk de keuze voor een integrale oplossing, onder coördinatie van de NCG. Inmiddels zitten ruim 600 woningen in het traject om duurzaam hersteld te worden.
Ook in de bredere schadeafhandeling houdt het IMG rekening met de impact van terugkerende schadeproblematiek. Zo begint het IMG bij de implementatie van nieuwe schaderegelingen steevast in de kern van het aardbevingsgebied, omdat hier het grootste risico op (terugkerende) schade bestaat. Daarnaast werkt het IMG aan de uitwerking van maatregel 5 en 7 uit Nij Begun, een vaste vergoeding en verhoogde overlastvergoeding bij herhaalschade. Zo kunnen bewoners met herhaalschade bij een nieuwe bodembeweging sneller en eenvoudiger geholpen worden. Met deze vergoedingen wil het kabinet erkenning geven voor de zwaardere psychosociale belasting bij meervoudige schademeldingen.
Wanneer psychosociale problemen zich voordoen hebben gemeenten verschillende maatregelen om die aan te pakken. Zo ontvangen gemeenten 55,8 miljoen euro extra voor het programma Sociaal en Gezondheid. Dit zijn middelen die door aardbevingsgemeenten ingezet kunnen worden ten behoeve van de aanpak en preventie van psychosociale problematiek. Bijvoorbeeld in de vorm van aardbevingscoaches en welzijnswerkers. Daarnaast ondersteunt het ministerie ook de geestelijk verzorgers in het aardbevingsgebied. Tot slot komen vanuit de Sociale Agenda middelen beschikbaar om in te zetten op het langere termijnperspectief in de hele regio.
Het herstel van vertrouwen bij bewoners is een grote opgave en kost tijd. Dat kan niet met mooie woorden, maar alleen met concrete daden. De combinatie van de hierboven genoemde maatregelen moet hier op termijn aan bijdragen.
Wilt u, overwegende dat de groep respondenten met meerdere keren schade een chronische gezondheidsachterstand heeft, gezondheid prioriteren en de gezondheidsschade terugdringen? Zo ja, welke stappen wilt u hiervoor zetten?
Zie antwoord vraag 8.
De conclusie van de onderzoekers is, opnieuw, dat de groep met meervoudige schade structureel minder vertrouwen heeft in instanties, welke stappen wilt u zetten om dit tegen te gaan?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u bereid de aanbeveling van «Gronings Perspectief» over te nemen om «al vroeg in het versterkingstraject te voorzien in een vast aanspreekpunt, aangezien dit bepalend is voor de mate waarin mensen zich voldoende ondersteund voelen»?
Ik ben het ermee eens dat het van belang is dat bewoners al vroeg in het versterkingsproces een vast aanspreekpunt moeten krijgen. Iedere bewoner waarvoor het versterkingstraject start, krijgt een bewonersbegeleider voor persoonlijke ondersteuning en begeleiding. De bewonersbegeleider is ook het vaste aanspreekpunt.
Deelt u de conclusie van «Gronings Perspectief» dat «de versterkingsoperatie een ontwrichtend effect op de sociale samenhang: 27 procent van de respondenten die met versterking te maken heeft ervaart meer conflicten in de eigen buurt; 40 procent geeft zelfs aan dat het mensen in hun dorp of buurt uit elkaar drijft»?
Ik zie de effecten van de versterkingsoperatie op bewoners en de sociale samenhang. Het belang hiervan heb ik ook genoemd in mijn beleidsbrief versterken van 24 januari jl.10 Daarom investeren de NCG en gemeenten ook in het versterken van de leefbaarheid en sociale cohesie in het gebied, waarbij de primaire verantwoordelijkheid bij gemeenten ligt.
Trekt u het zich aan dat respondenten overwegend negatief oordelen over het huidige kabinet en minder vertrouwen hebben in de afhandeling van schade en versterking sinds de komst van het kabinet? Kunt u uw antwoord toelichten en daarbij ingaan op maatregelen die u wilt nemen om dit vertrouwen te herwinnen?
Bewoners beoordelen een kabinet primair op de resultaten van beleid. Bij de afhandeling van schade en versterking zijn die deels nog onvoldoende zichtbaar en laten die deels nog op zich wachten. Tegelijkertijd zie ik dat bij de schadeafhandeling en versterking de resultaten van de veranderingen die met Nij Begun zijn doorgevoerd inmiddels geleidelijk merkbaar worden. De Staat van Groningen en Noord-Drenthe 2025 laat zien dat dit nog niet voor iedereen geldt. Daarom wil ik koers houden, en blijf ik kijken waar de uitvoering en het beleid beter kunnen. In mijn brief over de voortgang in de schadeafhandeling van 24 januari jl.11 en mijn beleidsbrief over de versterking van diezelfde dag12 heb ik uiteengezet langs welke lijnen ik dit wil doen.
Bent u geschrokken van de conclusie van hoogleraar Tom Postmes dat het aantal mensen met psychische problemen stijgt? Deelt u zijn conclusie dat er wel aandacht is voor preventie, hulp en ondersteuning, maar te weinig voor zorg?3
Het onderzoek van hoogleraar Postmes laat zien dat een grote groep bewoners in Groningen psychische en mentale problemen ervaart. Dat de aantallen hoog en de effecten groot zijn, is duidelijk. In de afgelopen periode zijn veel plannen gepresenteerd. Zo hebben gemeenten verschillende maatregelen om aardbevingsgerelateerde psychosociale problematiek aan te pakken. Zij ontvangen € 55,8 miljoen extra voor het programma Sociaal en Gezondheid. Dit zijn middelen die door de aardbevingsgemeenten ingezet kunnen worden ten behoeve van de aanpak en preventie van psychosociale problematiek. Bijvoorbeeld in de vorm van aardbevingscoaches en welzijnswerkers. Daarnaast ondersteunt het ministerie ook de geestelijk verzorgers in het aardbevingsgebied. Ik wil eerst de effecten van de inzet van gemeenten en andere organisaties afwachten om te bepalen of er extra plannen moeten komen. Ik kan de oproep van hoogleraar Postmes om te komen met een coherent plan van alle betrokken partijen van harte ondersteunen. Om zo in het brede aanbod van hulp samenhang te krijgen. Tot slot komen vanuit de Sociale Agenda middelen beschikbaar om in te zetten op het langere termijnperspectief in de hele regio. Eén van de maatregelen is bijvoorbeeld Welzijn op Recept. Mensen met zorgen kunnen op een laagdrempelige manier terecht bij hun huisarts. Dit kan grotere psychische problemen voorkomen. De suggestie van hoogleraar Postmes dat er te weinig aandacht is voor zorg is daarom naar mijn idee niet terecht.
Neemt u het advies van hoogleraar Postmes over om Nij Begun op dit punt te herzien zodat er, aanvullend op de bestaande punten, meer aandacht komt voor zorg?
Zie antwoord vraag 14.
Kent u het bericht «Het huis van Guido veranderde door de versterking in een ruïne: «Mijn woning is een stortplaats»?4
Ja, ik ken dit bericht. Ik kan echter niet ingaan op individuele meldingen.
Hoe kan het dat de versterking van deze woning al een jaar stilligt door een conflict van de NCG met de aannemer? Hoe kan het dat er niet wordt geluisterd naar de bewoner en zijn advocaat en de door hen aangedragen oplossingen? Klopt het dat het hele proces nu opnieuw moet beginnen?
In zijn algemeenheid betreur ik dat de versterking helaas niet in alle gevallen goed gaat en/of is gelopen. Bij ieder signaal daarover treed ik in overleg met de NCG om tot een oplossing te komen. Dat heb ik uiteraard ook gedaan naar aanleiding van deze melding. Ik kan niet ingaan op de precieze situatie en de oplossing waar aan wordt gewerkt.
Hoe vaak komt het voor dat er conflicten zijn tussen de NCG en aannemers waardoor de bouw stil komt te liggen? Wie kan in zo’n situatie knopen doorhakken zodat gedupeerden hier niet de dupe van worden?
Ik herken niet dat er vaak sprake is van conflicten tussen de NCG en aannemers over de uitvoering van de versterking. Ook niet dat daarmee de versterking stil komt te liggen of dat het proces opnieuw moet beginnen. In ieder geval mag de bewoner niet de dupe worden van eventuele conflicten tussen de NCG en aannemers. In dergelijke situaties komt de NCG met de aannemer tot een oplossing. Als er niet tot een oplossing wordt gekomen, kan de NCG in het uiterste geval de aannemer van het werk halen.
Welke stappen heeft u gezet om de aangenomen motie-Beckerman c.s. over bouwfouten voorkomen en aanpakken uit te voeren?5
Zoals ik in mijn brief van 20 januari jl.16 heb aangegeven licht de NCG intern haar werkprocessen door om de kwaliteitsborging binnen haar processen verder te verbeteren. Dit moet er mede toe leiden dat bouwfouten zo veel mogelijk worden voorkomen en worden aangepakt. Ook ben ik naar aanleiding van deze motie in gesprek met de NCG en gemeenten. Ik informeer uw Kamer voor de zomer nader over de verbeteringen die in de processen van de NCG kunnen worden aangebracht. Verder werk ik met NCG, IMG en de Raad voor Rechtsbijstand aan de uitwerking van het amendement Beckerman17 in lagere regelgeving, waaronder de subsidieregeling rechtsbijstand. Eigenaren kunnen daarmee ook juridische hulp inschakelen in civiele geschillen over bouwfouten, na afloop van de versterking of schadeafhandeling.
Herkent u dat Damsters in zogenaamde pilotwoningen in Opwierde-Zuid, waar steenstrips zijn aangebracht die ondeugdelijk blijken, al jaren in ellende zitten en nu alsnog jaren dreigen te moeten wachten? Wat gaat u, mede in het licht van voornoemde motie, voor hen doen?6
Ik ben bekend met deze problematiek. Ik ben met de woningbouwcorporatie op zoek naar een oplossing. Dit gaat de goede kant op. Ik hoop de bewoners en uw Kamer voor het zomerreces duidelijkheid te kunnen bieden.
Herkent u de conclusie van SodM dat «de kwaliteitsborging van NCG nog onvoldoende op orde is doordat de benodigde procesmatige kwaliteitscontrole voor enkele processen nog niet bestaat, niet goed is opgezet of dat de werking daarvan onbekend of onvoldoende is»?7
De kwaliteitscontroles zijn voor het merendeel geborgd in de processen van de NCG en ik deel de conclusie dat verbeteringen nodig zijn bij de interne kwaliteitscontrole. Voor de processen waarbij kwaliteitsborging nog niet goed is opgezet kijk ik naar aanleiding van het advies van SodM welke acties al in gang zijn gezet en welke aanvullende acties nog nodig zijn. Dit doe ik met oog voor de balans tussen snelheid van de versterkingsoperatie en voldoende kwaliteit voor de bewoners. Hierover ben ik reeds in gesprek met de NCG en SodM. Ik heb uw Kamer hierover geïnformeerd op 13 maart20 en 22 april jl.21
Herkent u dat gedupeerden zorgen en twijfels hebben over of het Besluit versterking gebouwen Groningen, dat tussen 2019 en 2023 van kracht was, wel juist is opgevolgd en uitgevoerd? Kunt u garanderen dat de uitvoering altijd juist en overeenkomstig het bepaalde in het Besluit versterking gebouwen Groningen en de Tijdelijke wet Groningen (artikel 21) heeft plaatsgevonden?
Het is mij bekend dat een enkele gedupeerde vragen heeft over de uitvoering van het Besluit versterking gebouwen Groningen, het besluit dat inmiddels is ingetrokken (zie ook antwoord onder vraag 23 t/m 26). In het besluit stonden, vooruitlopend op wetgeving, de regels voor de uitvoering van de versterking van gebouwen onder de verantwoordelijkheid van de Minister van Economische Zaken en Klimaat (EZK). Voor het merendeel zijn deze regels zonder problemen opgevolgd en in uitvoering gebracht dan wel nader uitgewerkt in latere wijzigingen van de regelgeving. Voor wat betreft de uitvoering is een verbetering doorgevoerd. Het idee was bij het opstellen van het besluit om verschillende organisaties een rol te geven in de versterking; naast de bestaande uitvoeringsorganisatie (NCG) ook diverse andere commissies onder een andere organisatie. Doordat de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) de verantwoordelijkheid voor versterking van gebouwen in het verleden van de Minister van EZK heeft overgenomen, en de stakeholders in de regio hadden aangedrongen op het in één hand brengen van de keten van versterken, is destijds ervoor gekozen niet meerdere organisaties verantwoordelijk te maken voor de verschillende stappen in de uitvoering van de versterking. Deze wijziging in de publieke uitvoering van de versterking is bij het opstellen van de TwG als wettelijk kader nader uitgewerkt en toegelicht. Overigens ziet artikel 21 op schadeherstel.
Kunt u aangeven via welk(e) besluit(en) de deelcommissies zoals genoemd in artikel 15, eerste lid, onder a en b van het Besluit versterking gebouwen Groningen zijn vastgesteld en/of ingesteld?
Kunt u aangeven wanneer, door wie en op welke wijze de leden van de commissies als genoemd in de vorige vraag zijn benoemd (zoals beschreven in artikel 16 van het Besluit) en in functie zijn getreden?
Kunt u aangeven hoe de onafhankelijkheid en/of de benodigde expertise van de leden van de in vraag 24 genoemde commissies kan worden aangetoond en is geborgd?
Hebben deze deelcommissies altijd alle hen toebedeelde taken en activiteiten (waaronder werkwijze en vaststellingen) naast de te nemen besluiten zoals ge- en benoemd in het Besluit versterking gebouwen Groningen uitgevoerd respectievelijk genomen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Erkent u dat gedupeerden een «wachtbrief» krijgen wanneer ze een nieuwe schademelding doen wanneer er nog een schademelding loopt bij het Instituut Mijnbouwschade Groningen (IMG)?
Als een aanvrager een nieuwe melding doet voor fysieke schade terwijl een eerdere melding nog in behandeling is, stuurt het IMG een brief waarin wordt aangegeven dat de nieuwe melding in behandeling wordt genomen als de eerdere melding is afgerond. Het IMG doet dit om te voorkomen dat dezelfde schades tegelijkertijd in verschillende meldingen worden behandeld. Dit kan leiden tot fouten, zoals dubbele beoordelingen en vergoedingen. Pas als de eerdere aanvraag is afgerond, kan het IMG beoordelen of de nieuwe schade die wordt gemeld niet eerder is behandeld en in behandeling kan worden genomen.
Mede omdat er geen juridische grondslag is, heeft het IMG gezocht naar een nieuwe manier om nieuwe aanvragen toch sneller op te kunnen pakken. De werkwijze wordt hierop aangepast. Dat betekent dat de aanvraag niet volledig hoeft te zijn afgerond, maar dat de bewoner al wel een adviesrapport moet hebben ontvangen. Op basis daarvan kan worden beoordeeld of de nieuwe melding in behandeling kan worden genomen, hierdoor worden nieuwe aanvragen sneller worden opgepakt. Bovendien kijkt het IMG of de nieuwe melding meegenomen kan worden in de eerdere melding, zodat de schade zo snel en compleet mogelijk wordt afgehandeld. Dat houdt in dat bewoners de brief (op termijn) niet meer zullen ontvangen.
Erkent u dat er geen juridische grondslag is om de beslistermijn niet te laten beginnen? Welke stappen wilt u zetten om te voorkomen dat gedupeerden niet op deze manier hun recht wordt ontzegd?
Zie antwoord vraag 27.
De Tweede Kamer heeft via aangenomen moties vaak gevraagd om de trillingstool niet in te zetten in individuele schadezaken; kunt u garanderen dat deze trillingstool in geen enkele individuele zaak meer wordt ingezet?
Zoals aangegeven in mijn brief van januari jl.24 heb ik goed gekeken naar het schrappen van de trillingstool, maar ben ik tot de conclusie gekomen dat de trillingstool in het overgrote deel van de gevallen juist ten gunste is van de gedupeerden bij maatwerkbeoordelingen. Schrappen van de trillingstool kan die maatwerkbeoordelingen onder druk zetten. Signalen dat de trillingstool toch ten nadele van de bewoner zou worden ingezet, neem ik serieus en blijf ik volgen. Als dat het geval is, ga ik kijken of ik daar oplossingen voor kan vinden.
Bij daadwerkelijk herstel en de vaste vergoeding wordt de trillingsstool niet meer gebruikt. Alleen als de bewoner voor een maatwerkprocedure kiest, en er gekeken wordt (met toepassing van het bewijsvermoeden) of sprake is van een autonome andere oorzaak, zijn trillingssnelheden noodzakelijk voor de beoordeling van schades. De trillingstool wordt dan enkel aanvullend ingezet voor toekenning van schades en kan daarbij nooit leiden tot een afwijzing van een individuele schade of een lager schadebedrag. Daarnaast worden trillingssnelheden nog gebruikt voor de afbakening van het effectgebied.
In uw brief van 24 januari jl. geeft u aan dat de trillingstool nooit meer kan leiden tot het afwijzen van schades, waarom blijft u deze tool dan, tegen de wens van de Tweede Kamer in, nog wel inzetten?8
Zie antwoord vraag 29.
Deelt u de mening dat het voor gedupeerden een ongelijke strijd wordt wanneer het IMG een lange reeks deskundigen kan inzetten? Kent u verhalen van gedupeerden die meer dan vijf keer inspectie krijgen en waar een nog groter aantal deskundigen wordt ingezet?
Ik ben bekend met de zorgen over de inzet van meerdere deskundigen door het IMG. Het is voor mij belangrijk dat de inzet van meerdere deskundigen goed te verantwoorden is. Zo kan de inzet van extra deskundigen samenhangen met toepassing van het vier-ogenprincipe, een belangrijke waarborg in de kwaliteitsbewaking. Ook kan informatie in de bezwaarfase of de uitspraak in een beroepszaak waarbij door de rechter om nader onderzoek wordt gevraagd, aanleiding zijn een andere deskundige onderzoek uit te laten voeren. Verder werk ik met NCG, IMG en de Raad voor Rechtsbijstand aan de uitwerking van het amendement Beckerman26 in lagere regelgeving. Eigenaren kunnen daarmee, naast advocaten en bouwkundigen, ook bodemkundigen, hydrologen en ecologen inschakelen. Desalniettemin heb ook ik zorgen doorgekregen over de inzet van meerdere deskundigen en heb ik het IMG gevraagd, met inachtneming van bovenstaande, hier aandacht voor te hebben.
Indien een gedupeerde meer deskundigheid nodig heeft om zijn of haar zaak tegen het IMG of de NCG te onderbouwen, kan hij of zij kosteloos meer rechtsbijstand en/of een bouwkundige of financiële adviseur aanvragen.
Welke stappen heeft u gezet om de met algemene stemmen aangenomen motie-Beckerman/Bushoff over in gesprek gaan met het IMG om terughoudendheid te betrachten bij het inzetten van deskundigen tegen gedupeerden uit te voeren?9
Zie antwoord vraag 31.
Deelt u de mening dat het uiterst onwenselijk is dat, nu – na jaren wachten – schades rondom de gasopslagen bij Norg en Grijpskerk eindelijk afgehandeld zouden worden, het IMG weer schades op onterechte gronden afwijst? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik deel de mening dat het onwenselijk zou zijn als het IMG op onterechte gronden schades zou afwijzen, in welk gebied dan ook. De stelling dat hier sprake van is deel ik niet, zoals toegelicht in mijn brief van 31 maart jl.27
Staat u nog achter uw uitspraak in het commissiedebat Herstel Groningen van 19 maart jl., waarbij u over schades als gevolg van diepe bodemdaling zei: «bij de beoordeling van deze schades wordt überhaupt niet naar het bouwjaar gekeken»?
Ja, zoals ook toegelicht in mijn brief van 31 maart jl.28
Herkent u dat uw uitspraak haaks staat op het beleid van het IMG dat schades uitsluit wanneer woningen gebouwd zijn na 2012? Welke stappen gaat u zetten om te zorgen dat het IMG de schades rondom gasopslagen wel allemaal netjes afhandelt?
Nee. Het IMG kijkt bij de schadeafhandeling naar het bouwjaar van het pand om te bepalen of er sinds de bouw van de woning nog een aardbeving heeft plaatsgevonden. Voor de meeste woningen gaat het om de zwaarste aardbeving van Huizinge in 2012.
In de gebieden waar een risico bestaat op schade door aan de gaswinning gerelateerde bodemdaling (preciezer: de indirecte effecten van diepe bodemdaling, afgekort IEDB) wordt niet naar het bouwjaar gekeken om te bepalen of het bewijsvermoeden van toepassing is. Diepe bodemdaling is namelijk een doorlopend proces, dat niet op één moment is vast te pinnen. Belangrijk om te markeren is dat slechts een beperkt deel van de omgeving van Norg in een gebied ligt met risico op schade door bodemdaling.29 In de schadebesluiten van het IMG staat altijd vermeld of een adres zich in zo’n risicogebied bevindt.
Specifiek in tweegebieden, waar geen trillingen hebben plaatsgevonden die tot schade hebben kunnen leiden maar waar wel op basis van de algemene maatregel van bestuur (AMvB) door het IMG schade wordt afgehandeld, wordt om onwenselijke verschillen in de schadeafhandeling te voorkomen dezelfde werkwijze gehanteerd als in de rest van het effectgebied. Dit betekent dat ook hier het bouwjaar van de woning onderdeel is van de toets of het bewijsvermoeden van toepassing is.
Het rapportcijfer dat het IMG krijgt voor de beoordeling van immateriële schade is gemiddeld een 4,9; erkent u dat het zeer pijnlijk is dat een regeling bedoeld als erkenning voor het aangedane leed niet voelt als erkenning?
Het is lastig om een erkenning voor ernstig verdriet of lijden als gevolg van de gaswinning vorm te geven in een generieke schaderegeling, juist omdat leed voor iedereen zo persoonlijk is. Het IMG ziet een mogelijke verklaring voor de lage waardering dat het voor iedereen mogelijk is om een schadeaanvraag voor immateriële schade te doen, los van het feit of je binnen het effectgebied woont of schade hebt gemeld. Een afwijzing van een aanvraag kan als een ontkenning van het persoonlijke leed worden ervaren, bewoners met een afwijzing scoren de regeling dan ook veel lager dan bewoners die een toewijzing hebben ontvangen. Over 2024 scoort de immateriële schadevergoeding een 5,5, aanvragers die de vergoeding wel hebben ontvangen geven de regeling een 7,6.
Om bewoners te helpen een inschatting te maken of zij recht hebben op een immateriële schadevergoeding heeft het IMG sinds kort een QuickScan op de website staan, hiermee kan de bewoner snel zien of het zin heeft om een aanvraag te doen.
Deelt u de mening dat het erkennen van immateriële schade te vaak zeer juridisch wordt bekeken, waardoor het voor gedupeerden niet als erkenning voelt? Zo ja, wat wilt u hieraan doen? Zo nee, waarom niet?
Zoals hierboven ook benoemd is het lastig om een erkenning voor ernstig verdriet of lijden als gevolg van de gaswinning vorm te geven in een generieke schaderegeling, juist omdat leed voor iedereen zo persoonlijk is. Daarom krijgen alle bewoners bij de aanvraag van de immateriële schadevergoeding de mogelijkheid om via een vragenlijst de persoonlijke impact extra tot uitdrukking te brengen, deze vragenlijst kan aanleiding geven om de schadevergoeding op basis van objectieve criteria naar boven bij te stellen. Als de gestandaardiseerde methode niet passend is voor de individuele situatie, kan het IMG eventueel ook met maatwerk en persoonlijke gesprekken de schadevergoeding vaststellen.
Naar aanleiding van Nij Begun zijn er ook verschillende verruimingen doorgevoerd om te bewerkstelligen dat meer bewoners de immateriële schadevergoeding daadwerkelijk als een erkenning voor ernstig leed of verdriet ervaren. Zo krijgen bewoners die te maken hebben met versterking of sloop/nieuwbouw vanwege een onveilige woning automatisch de maximale immateriële schadevergoeding. Ook heeft het IMG verschillen binnen huishoudens gelijkgetrokken, inclusief kinderen en jongeren. Momenteel is het IMG bezig met het gelijktrekken van de beoordeling van immateriële schadevergoeding van huurders en eigenaren. Daarnaast zijn er automatische aanvullingsrondes voor immateriële schadevergoeding geweest. In deze aanvullingsrondes wordt gekeken of er vanwege veranderende omstandigheden een hoger bedrag moet worden toegekend. Als dat zo is, dan wordt het bedrag automatisch aangevuld.
Erkent u dat er onrecht bestaat doordat de Nederlandse Aardoliemaatschappij (NAM) te weinig of niet betaalde voor schades en onveiligheid die wel het gevolg zijn van mijnbouw? Deelt u de mening dat we dit onrecht alsnog moeten aanpakken?
Zoals mijn voorganger aan uw Kamer heeft laten weten in zijn brief van 22 januari 2024,32 is in navolging van de motie Beckerman/Nijboer een verkenning uitgevoerd over de omgang met de schades die de NAM heeft afgewezen. Deze verkenning had als doel de problematiek en mogelijke oplossingen rondom deze schades verder in kaart te brengen. De conclusie van deze verkenning was dat een eenvoudige, of generieke oplossing simpelweg niet voorhanden is. Veel denkbare maatregelen brengen dilemma’s met zich mee over het creëren van weer nieuwe, moeilijk uitlegbare verschillen tussen gedupeerden. Dat laat onverlet dat ik het ontzettend goed begrijp dat bewoners met afgewezen NAM-schades zich benadeeld voelen. Zij hebben soms noodgedwongen en via moeizame procedures schade door de NAM of het CVW laten behandelen omdat er op dat moment geen alternatief was. Ik herken het gevoel van onrechtvaardigheid dat daar het onvermijdelijke gevolg van is.
Tegelijkertijd is het belangrijk om eerlijk en open te zijn over het feit dat het niet mogelijk is om alles wat in het verleden niet goed is gegaan alsnog recht te zetten of om alle verschillen weg te nemen. Daarvoor is de omvang en complexiteit simpelweg te groot. Ik wil daarom prioriteit geven aan de zwaarst gedupeerde bewoners. Ik richt me daarbij op de zwaarst gedupeerde bewoners die na al die jaren nog steeds niet verder kunnen met het leven in hun huis, als gevolg van grote schades die destijds door de NAM of het CVW zijn afgewezen en daarom later niet in aanmerking kwamen om hersteld te worden. Ik verwacht de Kamer voor de zomer hierover verder te kunnen informeren.
Een belangrijk deel van de groep bewoners met afgewezen NAM/CVW-schades kunnen met bestaande schadevergoedingsmaatregelen geholpen worden. Onder andere via de Aanvullende Vaste Vergoeding, waarbij gedupeerden per adres hun schadevergoeding aan kunnen laten vullen tot € 10.000. Daarnaast worden bij de nieuwe schaderegelingen daadwerkelijk herstel en duurzaam herstel onder bepaalde voorwaarden oude schades meegenomen als dit noodzakelijk is voor het herstel van de toegekende schades. Ook wanneer scheuren verergerd zijn kunnen deze opnieuw behandeld worden. Tot slot kunnen voor de meest complexe gevallen de Commissie Bijzonder Situaties en het Interventieteam maatwerkoplossingen bieden.
Wilt u alsnog de motie-Beckerman/Nijboer volledig uitvoeren en door de NAM onterecht afgewezen B- en C-schades herzien?10 Kunt u deze vraag met een simpel ja of nee beantwoorden?
Zie antwoord vraag 38.
U heeft eerder aangegeven niet alle schades bedoeld in de motie-Beckerman/Nijboer te willen rechtzetten, klopt dit nog steeds?11 Welk deel wel en welk deel niet?
Zie antwoord vraag 38.
Wanneer en hoe wilt u starten met het rechtzetten van dit historische onrecht? Hoeveel budget is daarvoor beschikbaar?
Zoals toegezegd in het debat van 29 januari jl. verwacht ik voor de zomer uw Kamer hier verder over te kunnen informeren.
Erkent u dat gedupeerden die een vaststellingsovereenkomst (VOK) met de NAM tekenden nu vaak structureel uitgesloten worden van verschillende IMG- en NCG-regelingen, waardoor het onrecht verder wordt vergroot? Zo ja, wat wilt u hieraan doen? Zo nee, waarom niet?
Het klopt dat de NCG en IMG in principe niet bevoegd zijn bij zaken waar bewoners een vaststellingsovereenkomst met de NAM hebben getekend. Ik zie ook dat deze overeenkomsten soms voorwaarden kennen die in de praktijk knellend zijn en/of voor bewoners onrechtvaardig aanvoelen. Ik wil nagaan wat de mogelijkheden zijn om bewoners die in dit soort gevallen vastzitten en niet meer verder kunnen alsnog te kunnen laten helpen door de NCG en het IMG.
Kunnen gedupeerden die eerder een VOK met de NAM sloten gebruikmaken van de regelingen voor juridische, technische en financiële bijstand? Zo nee, wat wilt u hieraan doen? Zo ja, wilt u zorgen dat deze gedupeerden ook weten dat ze deze ondersteuning kunnen krijgen?
De genoemde regelingen voor bijstand (zie antwoord vraag 31 en 32) hebben betrekking op schadeafhandeling door het IMG of versterking op grond van de Tijdelijke wet Groningen (door de NCG of in eigen beheer). Dat betekent dat eigenaren die eerder met NAM een vaststellingsovereenkomst sloten en nu in een nieuw traject op basis van de Tijdelijke wet Groningen zitten, daarvoor gebruik kunnen maken van die regelingen. De regelingen gelden niet voor situaties waarin NAM nog zaken afhandelt, of situaties waarin de zaak al via een vaststellingsovereenkomst met NAM is afgehandeld en er geen nieuwe behandeling aan de orde is.
Klopt het dat er vertraging is ontstaan bij de uitbetaling van de huurders in nieuwe postcodes die € 750,– krijgen? Wanneer zal deze vergoeding wel uitbetaald worden?
De uitbetaling dient wettelijk in 2025 plaats te vinden. Huurders van particuliere eigenaren kunnen sinds 21 januari jl. zelf een aanvraag doen via SNN. Huurders van woningbouwcorporaties krijgen het geld via hun corporatie, en ik had graag gezien dat dit sneller was verlopen. Het geld is door juridisch-financiële complexiteit nog niet aan de woningbouwcorporaties overgemaakt. Ik streef ernaar de betaling aan de woningbouwcorporaties in mei plaats te laten vinden, waarna zij het geld aan hun huurders kunnen overmaken.
Klopt het dat er vertraging is ontstaan bij de uitbetaling van de compensatie voor het lange wachten? Deelt u de mening dat een regeling, bedoeld ter compensatie voor lang wachten, die weer lang op zich laat wachten een triest symbool is voor de bureaucratische stroperigheid?
Maatregel 16 voor de compensatie van het lange wachten is deels al in uitvoering bij de NCG voor de adressen die in de versterking onder regie van de NCG zitten. Voor maatregel 16 geldt dat de scope, mede op verzoek van uw Kamer, is uitgebreid ten opzichte van de oorspronkelijke scope van de maatregel uit Nij Begun. Voor de uitbreiding van de scope met ca. 6.000 adressen geldt dat eerst financiële dekking gevonden moest worden voordat de regelingen aangepast kunnen worden. Begin mei kan dat formele besluit over de financiële dekking genomen worden en zal de wijziging van de regeling van de Tijdelijke wet Groningen worden voorbereid.
Wanneer zal deze vergoeding wel uitbetaald worden? Kunt u hiervoor een harde datum noemen en aangeven of u hiervoor op schema ligt?
Zoals aangegeven is een deel van de vergoeding al uitbetaald of wordt deze binnenkort uitbetaald voor de adressen onder regie van de NCG. Voor de adressen die vallen onder de uitbreiding van de scope geldt dat de uitkering van de vergoeding pas kan plaatsvinden nadat de regeling is aangepast en er afspraken zijn gemaakt met de gemeenten en de woningcorporaties over het uitkeren van de vergoedingen aan adressen uit batch 1588 en aan de huurders van een woning van de woningcorporatie. Naar verwachting zal de uitkering van de vergoeding daarmee plaatsvinden in Q4 van 2025 en Q1 van 2026.
Met Nij Begun zijn er nog meer regelingen gekomen om gedupeerden te compenseren, klopt het dat nog meer van die regelingen zijn vertraagd? Kunt u per vertraagde regeling aangeven wanneer alle gedupeerden die er recht op hebben de compensatie ook gehad zullen hebben?
De implementatie van Nij Begun is de grootste en belangrijkste veranderopgave in het bestaan van het IMG. Het klopt dat we daarin niet altijd zo veel snelheid kunnen maken als we vooraf hadden gehoopt. De vereiste zorgvuldigheid bij de introductie van nieuwe maatregelen leidt ertoe dat het nog niet gelukt is alle aangekondigde maatregelen al te implementeren. Tegelijkertijd is een groot deel van de maatregelen in 2024 wel degelijk geïmplementeerd. Voor de afhandeling van fysieke schade betreft dat onder andere de verhoging van de vaste eenmalige vergoeding en daadwerkelijk herstel. Het jaar 2025 staat in het teken van het verder uitrollen en optimaliseren van hetgeen in 2024 is geïmplementeerd.
Het IMG verwacht in het najaar van 2025 de resterende maatregelen te kunnen implementeren. Het gaat dan om de mogelijkheid te kiezen voor de vaste vergoeding bij een herhaalschade (maatregel 5 uit Nij Begun) en de invoering van verhoogde overlastvergoeding van 1.200 euro bij een herhaalschade (maatregel 7), waarbij ook de vergoeding bij overschrijding van beslistermijnen wordt meegenomen (maatregel 9). Tot slot verwacht het IMG dit najaar het verschil bij de vergoeding voor immateriële schade tussen bewoners en huurders op te heffen (maatregel 8). Naast de regelingen voor uitvoering van maatregel 12b, die in uitvoering is, en maatregel 16 (zie hiervoor vragen 45 en 46) zijn er geen andere regelingen van de NCG uit Nij Begun voor de compensatie van gedupeerden.
Erkent u dat met nieuwe regelingen ook nieuwe onuitlegbare verschillen ontstaan? Klopt het dat bewoners die moeten thuisblijven voor een opname bij de versterking daar compensatie voor krijgen, maar diezelfde compensatie er niet is als je thuis moet blijven voor een opname bij duurzaam herstel? Kunt u dit uitleggen? Kunt u dit gelijktrekken en zorgen dat gedupeerden altijd gecompenseerd worden als ze thuis moeten blijven?
Beleidswijzigingen en nieuwe regelingen dragen inderdaad altijd het risico op nieuwe onwenselijke verschillen met zich mee. Mede daarom heeft de Commissie Van Geel geadviseerd om nieuwe wijzigingen in de schadeafhandeling zoveel mogelijk te voorkomen. Ik ben het daar mee eens.
Voor duurzaam herstel geldt dat, wanneer bewoners dit gedurende een lopende schademelding aangeboden krijgen, zij reeds een vaste overlastvergoeding van € 2.000 ontvangen. Deze vergoeding dient dan voor het reguliere schadeherstel dat gelijktijdig met de duurzaam herstelmaatregelen wordt uitgevoerd. Naast deze lopende schademeldingen bekijkt het IMG ook of dossiers uit het verleden mogelijk ook geholpen kunnen worden met duurzaam herstel. Wanneer dit het geval is worden deze bewoners hier proactief voor benaderd. Omdat het bij deze laatste groep meestal om afgeronde schadedossiers gaat, krijgen bewoners dan niet opnieuw een overlastvergoeding.
Hierbij speelt mee dat duurzaam herstel op zichzelf al een aanvullende tegemoetkoming is, die een stuk verder gaat dan normaal schadeherstel. Met duurzaam herstel krijgen bewoners de mogelijkheid om reeds bestaande constructieve gebreken – die zelf niet door de gaswinning zijn veroorzaakt – kosteloos te laten verhelpen, om zo de kans op toekomstige mijnbouwschade te verkleinen. Dit gaat regelmatig om zeer kostbare maatregelen zoals aanpassing of herstel van de fundering. Duurzaam herstel heeft daarmee een wezenlijk andere aanleiding dan de versterking. Ik vind het dan ook goed uitlegbaar dat voor duurzaam herstel geen aparte overlastvergoeding geldt. Ook dit is in lijn met de bevindingen van de Commissie Van Geel, die constateerde dat verschillen soms logisch en gewenst zijn, juist omdat situaties verschillen.
Maatregel 1 van Nij Begun is «het kabinet legt jaarlijks verantwoording af over de Staat van Groningen»; waarom kiest u ervoor om dit op een moment te doen waarop Tweede Kamerleden niet aanwezig kunnen zijn?
Vorig jaar is uw Kamer in de brief over de Staat van Groningen 2024 geïnformeerd dat de Staat van Groningen en Noord-Drenthe vanaf 2025 jaarlijks op de vierde dinsdag van april zou verschijnen.33 Ook Nij Begun verscheen in 2023 op de vierde dinsdag van april. In overleg met de regionale overheden en maatschappelijke partijen is dit jaar ervoor gekozen om het onderzoeksbureau de resultaten op de derde (in plaats van de vierde) dinsdag van april te laten presenteren, om het samenvallen met de meivakantie te voorkomen, om zoveel mogelijk bewoners en professionals uit de regio de gelegenheid te bieden erbij aanwezig te kunnen zijn. De presentatie van de Staat van Groningen en Noord-Drenthe door het onderzoeksbureau op 15 april was bedoeld voor de mensen in de regio, en niet als verantwoordingsmoment van het kabinet aan de Kamer.
Ik heb uw Kamer op 15 april jl. per brief geïnformeerd over het verschijnen van de Staat van Groningen en Noord-Drenthe.34 In deze brief heb ik ook aangegeven dat ik, voordat het kabinet inhoudelijk reageert, in gesprek ga met bewoners, maatschappelijke organisaties en vertegenwoordigers van de decentrale overheden om de resultaten en mogelijke vervolgacties te bespreken. Uw Kamer ontvangt deze kabinetsreactie medio juni. Het kabinet gaat hierover graag met uw Kamer in gesprek in een Kamerdebat.
Kunt u deze vragen binnen de daarvoor gestelde termijn van drie weken beantwoorden?
Ja.
Het artikel ‘ACM nagelt elf dure energieleveranciers aan de schandpaal’ |
|
Wytske de Pater-Postma (CDA), Pieter Omtzigt (NSC) |
|
Dirk Beljaarts (minister ) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met de berichtgeving in De Telegraaf van 9 april 2025 over het feit dat elf energieleveranciers volgens de ACM (Autoriteit Consument en Markt) structureel aanzienlijk hogere tarieven rekenen dan andere aanbieders, en dat overstappen consumenten tot wel € 900 per jaar kan schelen?1
Ja.
Klopt het dat deze aanbieders ondanks een verplicht modelcontract met een variabel tarief, systematisch fors duurder zijn dan andere aanbieders met exact dezelfde levering en vergelijkbare inkoopkosten?
Nee, het gaat bij de voorbeelden in de publicatie van de contracten die aangeboden worden door deze aanbieders om een indicatie van de prijsverschillen tussen contracten, waarbij de uiteindelijke prijs voor de consument lager kan zijn door bijvoorbeeld kortingen.
Bij de vergelijking van de prijzen is per contracttype (variabel, kort vast en lang vast) gekeken naar de laagst en hoogst geprijsde contracten. Daarnaast betreft het hier een momentopname waarbij is gekeken naar de prijzen van verschillende typen contracten die vergeleken zijn met elkaar.
Vergunninghoudende leveranciers zijn verplicht om een modelcontract met variabele tarieven voor onbepaalde tijd aan te bieden. Bij de inwerkingtreding van de Energiewet moeten alle vergunninghoudende leveranciers daarnaast een modelcontract met vaste tarieven voor bepaalde tijd (ten minste twaalf maanden) gaan aanbieden. Modelcontracten zijn standaardcontracten, waarbij de voorwaarden worden vastgesteld door de ACM. De opzet en voorwaarden zijn voor alle leveranciers gelijk. Dit biedt consumenten de mogelijkheid om bij iedere leverancier een contract met variabele tarieven voor onbepaalde tijd en een contract met vaste tarieven voor bepaalde tijd (ten minste twaalf maanden) voor de levering van gas en elektriciteit af te sluiten. Doordat de voorwaarden bij alle leveranciers voor deze contracten gelijk zijn, kunnen klanten verschillende modelcontracten direct met elkaar vergelijken.
Het is aannemelijk dat het aanbieden van het modelcontract specifieke kosten meebrengt voor energieleveranciers die zich toeleggen op dynamische contracten, omdat het niet goed aansluit op hun bedrijfsmodel en systemen. Dit verklaart waarom de kosten van het modelcontract van deze leveranciers relatief hoog kunnen uitvallen. De ACM houdt toezicht op de redelijkheid van tarieven en kan ingrijpen als er sprake is van onredelijk hoge tarieven. De ACM richt haar toezicht risico-gestuurd in, waarbij zij kijkt naar waar haar toezicht de meeste impact heeft.
Naast het modelcontract mogen leveranciers uiteraard ook andere contracten aanbieden. Zij mogen zelf de voorwaarden van deze contracten bepalen. Leveranciers kunnen daarom deze contracten vaak goedkoper aanbieden dan het modelcontract.
Kunt u uitsluiten dat hier sprake is van misbruik van marktmacht of informatie-asymmetrie ten nadele van consumenten?
Misbruik van marktmacht ligt in de huidige markt met veel verschillende aanbieders niet voor de hand, al blijft alertheid geboden. Informatie-asymmetrie kan wel voorkomen, omdat energieproducten complex zijn. Zo kan het voor consumenten lastig zijn om energiecontracten te vergelijken. Daarbij vraagt de keuze voor een energiecontract ook een inschatting van toekomstige ontwikkelingen, zoals prijsfluctuaties. Bij modelcontracten is de vergelijkbaarheid gemakkelijker, omdat de contractvoorwaarden van alle modelcontracten gelijk zijn, alleen de prijzen variëren.
Hoe verklaart u dat consumenten blijkbaar geen effectieve bescherming hebben tegen zulke prijsverschillen, zelfs binnen modelcontracten die juist bedoeld zijn als «basiscontract»?
Consumenten kunnen de hoge tarieven vermijden door voor een ander contract te kiezen. Daarnaast houdt de ACM risico-gestuurd toezicht op de redelijkheid van tarieven. In de energiemarkt geldt het principe van vrije prijsvorming voor energieleveranciers. Leveranciers kunnen op prijs concurreren en hebben bijvoorbeeld verschillend inkoopbeleid, wat leidt tot verschil in tarieven. Bij het modelcontract zijn de contractvoorwaarden gelijk, maar de prijsvorming is vrij. Zeker bij het modelcontract kunnen de prijzen erg verschillend zijn, onder meer omdat bij dynamische leveranciers het modelcontract niet aansluit bij hun bedrijfsmodel.
Acht u het wenselijk dat dergelijke prijsverschillen tussen modelcontracten van leveranciers überhaupt mogelijk zijn? Acht u aanvullende regulering van modelcontracten nodig?
De kosten die leveranciers maken, waaronder de inkoopkosten, kunnen onderling verschillen. Daarnaast sluit het modelcontract niet goed aan bij het bedrijfsmodel van leveranciers die uitsluitend dynamische contracten aanbieden, daardoor maken zij relatief hogere kosten. Het is daarom logisch dat de prijzen op de markt ook kunnen verschillen. Er is immers sprake van vrije prijsvorming op grond van Europese regelgeving. Gelet op de prijsverschillen loont het voor consumenten om contracten goed te vergelijken, bijvoorbeeld via een prijsvergelijker, en over te stappen. Wel is het wenselijk dat er toezicht is om onredelijke prijzen te kunnen voorkomen. Daartoe kan de ACM onderzoek doen en zo nodig handhaven, op basis van de wettelijke bepalingen.
De wettelijke bepalingen op grond waarvan de ACM toeziet op redelijkheid van de tarieven en voorwaarden gelden voor alle contracten die aangeboden worden door vergunninghoudende leveranciers en dus ook het modelcontract. Daarom acht het Kabinet aanvullende regulering van modelcontracten niet nodig.
Herkent u het beeld dat in energiecontracten, net als in internetabonnementen en bankproducten, prijsvergelijking door consumenten bemoeilijkt wordt door complexe voorwaarden, verborgen kosten en ondoorzichtige prijspagina’s?
Het kabinet erkent dat het lastig kan zijn om energiecontracten te vergelijken voor consumenten. Mede daarom gelden voor de energiemarkt specifieke regels ter bescherming van de consument, die zien op de vergelijkbaarheid van contracten. Het kabinet acht het van groot belang dat energiecontracten transparant en vergelijkbaar zijn.
In de nieuwe Energiewet, die vorig jaar door beide Kamers is aangenomen, wordt consumentenbescherming bij de levering van elektriciteit en gas aan huishoudens en micro-ondernemingen vanaf 1 januari 2026 steviger wettelijk verankerd. Specifiek ten aanzien van transparantie geldt dat in de Energiewet is opgenomen dat energieleveranciers elektriciteit en gas aan deze consumenten moeten leveren tegen transparante en redelijke prijzen en onder transparante en redelijke voorwaarden. Een energieleverancier die elektriciteit of gas levert aan een consument moet bovendien zijn prijzen en voorwaarden zo presenteren dat consumenten voor het sluiten van een overeenkomst prijzen en voorwaarden van verschillende leveranciers onderling kunnen vergelijken.
Ook wordt het belang van transparantie en vergelijkbaarheid van energiecontracten steviger verankerd in het recht voor huishoudelijke eindafnemers en micro-ondernemingen, waaronder consumenten, op kosteloze toegang tot ten minste één onafhankelijk vergelijkingsinstrument dat de gehele markt bestrijkt, of meerdere vergelijkingsinstrumenten die in voldoende mate de markt bestrijken.
In het kader van betere vergelijkbaarheid van energiecontracten is in de AMvB onder de Energiewet tevens een nieuwe bepaling opgenomen die voorschrijft dat bonussen enkel in geldelijke vorm mogen worden gegeven door energieleveranciers. Dit zorgt ervoor dat energiecontracten beter vergelijkbaar worden en voor consumenten duidelijker is hoeveel zij voor hun energiecontract gaan betalen.
Bij elkaar wordt hiermee met de komst van de nieuwe Energiewet van leveranciers vereist dat zij een transparant aanbod aan contracten op de markt brengen. Ook wordt verzekerd dat iedere consument de mogelijkheid heeft om dit aanbod onderling te vergelijken om een bewuste keuze te kunnen te maken die past bij zijn of haar voorkeuren en situatie.
Deelt u de analyse uit de initiatiefnota «Minder inflatie, meer bestaanszekerheid» dat disfunctionele markten, een gebrek aan transparantie en onvoldoende concurrentie leiden tot structureel hogere prijzen voor essentiële diensten zoals energie?2
De hogere prijzen hebben vooral te maken met geopolitieke ontwikkelingen waardoor hogere inkoopkosten en grotere inkooprisico’s zijn ontstaan voor leveranciers.
Sinds 2021 zien we een forse toename in de groothandelsprijs van energie die is aangewakkerd door geopolitieke ontwikkelingen. De ACM heeft zes energieleveranciers onderzocht die tussen januari 2021 tot en met juni 2023 geen hogere brutomarge bleken te verdienen dan gebruikelijk en waarbij de prijzen redelijk bleken te zijn ondanks de hoogte hiervan.3 Door de ACM is in het najaar van 2024 ook onderzoek gedaan om de vraag te beantwoorden of het fenomeen van rockets & feathers zich voordoet op de Nederlandse energiemarkt, waarbij bedrijven kostenstijgingen sneller aan de klant doorberekenen dan kostendalingen.4 Uit dit onderzoek is gebleken dat prijzen meebewegen met de groothandelsmarkt en dat prijzen vooral zijn gestegen door toename in risico’s voor leveranciers.
Wel kan het zo zijn dat individuele leveranciers hogere prijzen hanteren, gezien leveranciers verschillende bedrijfsmodellen hebben en ook verschillende contracten aanbieden. Daarom loont het voor consumenten om contracten goed te vergelijken, bijvoorbeeld via een prijsvergelijker, en over te stappen.
Waarom zijn energieleveranciers op dit moment niet verplicht om hun prijsopbouw en gemiddelde marges per contractvorm transparant te publiceren in een gestandaardiseerd format, zoals in de initiatiefnota wordt voorgesteld?
Gedetailleerde prijsopbouw en marges betreft concurrentiegevoelige informatie. Als deze informatie publiek wordt, neemt het risico op (prijs)afstemming toe. Daarom is een dergelijke publicatieverplichting niet wenselijk. Wel kan de ACM bij het huidige tarieventoezicht toezien op verschillende componenten van het gehanteerde tarief. Zo krijgt zij maandelijks informatie over de inkoopkosten, de risicopremies en de brutomarge van energieleveranciers. De tarieven van leveranciers kunnen om verschillende redenen afwijken, het is aan de onafhankelijke toezichthouder ACM om erop toe te zien dat er geen onredelijke tarieven worden gehanteerd.
De Energiewet verplicht leveranciers om de relevante informatie aan te leveren wanneer een tarief wijzigt of er een nieuw product wordt aangeboden, opdat de ACM haar wettelijke taak zorgvuldig kan uitvoeren. Zoals hiervoor benoemd, geldt bovendien dat in de Energiewet is opgenomen dat een energieleverancier die elektriciteit of gas levert aan een consument zijn prijzen en voorwaarden op een dusdanige wijze moet presenteren dat consumenten in staat zijn om voor het sluiten van een overeenkomst prijzen en voorwaarden van verschillende leveranciers onderling te vergelijken. Deze grondslagen zorgen er tezamen voor dat transparantie over prijsopbouw voldoende geborgd is in de Energiewet.
Bent u bereid om alsnog over te gaan tot een wettelijke verplichting tot periodieke transparantie over prijsopbouw en marges voor energieleveranciers, vergelijkbaar met het voorstel uit de initiatiefnota (beslispunt3?
Zie antwoord vraag 8.
Wat doet de ACM momenteel met de constateringen over deze dure leveranciers? Wordt hierop gehandhaafd, en zo ja, op welke wijze?
Het uitgangspunt van de regelgeving en het toezicht van de ACM is dat energieleveranciers de kosten die zij maken, mogen doorberekenen aan hun klanten. Zij mogen hierbij zelf hun prijs bepalen, mits deze redelijk is. De ACM kan handhavend optreden bij onredelijke tarieven, daartoe kan de ACM verschillende instrumenten inzetten, zoals een bindende aanwijzing of een boete. Hierbij speelt mede een rol hoeveel klanten op een bepaald contract zitten.
Bent u bereid een maximale marge of prijsplafond te overwegen voor modelcontracten in de energiemarkt, gezien het gebrek aan transparantie en het maatschappelijke belang van toegang tot betaalbare energie?
Het principe van de introductie van het modelcontract, dat door alle vergunninghoudende energieleveranciers aan kleinverbruikers wordt aangeboden, is dat er voor consumenten een basis in de markt is aan vergelijkbare energiecontracten. Transparantie staat daarbij voorop: het modelcontract bevat voor elke leverancier dezelfde voorwaarden. Omdat in de modelcontracten geen ruimte is voor energieleveranciers voor eigen invulling, bijvoorbeeld ten aanzien van frequentie van tariefwijzigingen, biedt deze contractvorm minder kansen ten aanzien van concurrentie tussen energieleveranciers, waardoor de tarieven hoger kunnen uitvallen. Net als bij alle andere contractvormen, ziet de ACM erop toe of de tarieven in de modelcontracten redelijk zijn.
Het opleggen van een maximale marge of prijsplafond is strijdig met de Europese regelgeving over energiemarkten gezien dit niet passend is binnen het principe van vrije prijsvorming.
Bent u voornemens om structureel maandelijks een overzicht te publiceren van deze prijsverschillen, niet alleen ter vergelijking, maar met vermelding van gemiddelde marges en beleidsaanbevelingen? Zo nee, waarom niet?
De maandelijkse Energiemonitor van de ACM voorziet hier reeds in. In deze maandelijkse Energiemonitor worden maandelijks diverse marktontwikkelingen gepresenteerd, zoals prijsverschillen tussen energiecontracten, maar ook de kostenopbouw van energiecontracten.