Het bericht dat het internationaal Strafhof hard geraakt is door de sancties. |
|
Sarah Dobbe (SP), Kati Piri (PvdA), Christine Teunissen (PvdD) |
|
Caspar Veldkamp (minister ) (NSC) |
|
![]() ![]() ![]() |
Tijdens het mondelinge vragenuur op 20 mei gaf u aan dat de inzet van het kabinet om het Internationaal Strafhof te steunen effectief is, terwijl de praktijk laat zien dat het werk van het Internationaal Strafhof nagenoeg stilligt; hoe kijkt u terug op deze kwalificatie van effectiviteit? Op welke manier is het handelen van het kabinet effectief geweest?
Heeft u hierover contact gehad met functionarissen van het Strafhof? Zo ja, kunnen zij deze berichtgeving bevestigen? Zo nee, waarom niet?
Tijdens de mondelinge vragen gaf Minister Brekelmans aan de berichtgeving over dat het werk van het strafhof nagenoeg stilligt niet te herkennen; welke informatie heeft het kabinet om te beoordelen dat deze berichtgeving niet klopt?
Heeft u bij de Amerikaanse regering gericht aangedrongen op het intrekken van de sancties tegen het Internationaal Strafhof, ook in uw recente gesprek met uw Amerikaanse ambtsgenoot? Zo ja, hoe heeft u dat gedaan? Zo nee, waarom niet?
Kunt u toezeggen dat u op nationaal niveau en in Europese Unie (EU)-verband alles in het werk zult stellen om het functioneren en voortbestaan van het Internationaal Strafhof te waarborgen? Zo nee, waarom niet?
Deelt u de mening dat Nederland, als gastland van het internationaal Strafhof, een bijzondere verantwoordelijkheid draagt om het Internationaal Strafhof en het werk dat daar gedaan wordt te beschermen? Zo nee, waarom niet?
Deelt u de mening dat het internationaal Strafhof een cruciale rol speelt in het internationale recht en het tegengaan van straffeloosheid? Zo nee, waarom niet?
Bent u bereid om deze sancties publiekelijk te veroordelen? En ook met het woord «veroordelen»? Zo nee, waarom niet?
Heeft u concrete maatregelen genomen om de toegang van Hoofdaanklager Karim Khan tot voorzieningen te garanderen, die voor diens werk en functioneren van vitaal belang zijn, waaronder IT- en bancaire voorzieningen?
Herinnert u zich het bezoek dat de president van het Internationaal Strafhof, rechter Tomoko Akane, op 19 maart jl. aan Brussel heeft gebracht, waarin zij de EU dringend heeft opgeroepen om onmiddellijk het blokkeringsstatuut in te zetten, om het internationaal Strafhof tegen de Amerikaanse sancties te beschermen?
Heeft u dat specifieke verzoek van president Akane ondersteund richting de EU en andere EU-lidstaten, conform de motie Piri c.s. (Kamerstuk 21 501-02, nr. 3019? Zo ja, en op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Waarom is het Internationaal Strafhof tot op heden nog niet binnen het bereik van het blokkeringsstatuut gebracht, c.q. geactiveerd? Welke obstakels en weerstanden liggen hieraan ten grondslag?
Heeft u juridische, financiële en/of andere steun verleend aan Ngo’s, gericht op voortzetting van hun samenwerking met het Internationaal Strafhof? Zo ja, welke concrete steun heeft u hiervoor geboden? Zo nee, waarom niet?
Is het kabinet in principe bereid politiek asiel aan te bieden c.q. te verlenen aan (voormalige) Amerikaanse medewerkers van het Internationaal Strafhof, indien zij het risico lopen in hun land van herkomst gearresteerd te worden vanwege hun werkzaamheden in het verleden of heden voor het Strafhof? Zo nee, waarom niet?
Heeft u kennisgenomen van de uitspraak van advocaat Geert-Jan Knoops dat Nederland «op grond van Europese wetgeving garanties [kan] geven aan banken dat ze worden gevrijwaard van claims»?
Is het kabinet bereid dergelijke garanties aan banken te geven, die door de Amerikaanse sancties (dreigen te) worden belemmerd c.q. bedreigd? Zo nee, waarom niet?
Kunt u gedetailleerd en uitvoerig toelichten hoe u opvolging heeft gegeven aan de aangenomen motie Piri c.s. (Kamerstuk 21 501-02, nr. 3019)? Kunt u een overzicht geven van de concrete stappen en maatregelen die u in dat verband heeft genomen, op nationaal niveau en in EU-verband?
Vindt u het gedrag van deze Amerikaanse regering richting het Strafhof en Nederland het gedrag dat je van een bondgenoot mag verwachten? Zo nee, wat betekent dit voor het bondgenootschap tussen Nederland en de Verenigde Staten?
Tijdens het mondelinge vragenuur op dinsdag 20 mei 2025 stelde Minister Brekelmans dat Poetin als oorlogsmisdadiger gezocht werd door het internationaal Strafhof. Bent u inmiddels bereid om Benyamin Netanyahu en Yoav Gallant ook als oorlogsmisdadigers te omschrijven omdat zij, net als Poetin, door het ICC worden gezocht? Zo nee, waarom niet?
Wilt u deze vragen elk afzonderlijk en vanwege de hoge urgentie binnen 14 dagen na indiening beantwoorden?
Het bericht ‘Daders lopen mogelijk vrij rond door fout met naam in 867 zaken’ |
|
Willem Koops (NSC) |
|
David van Weel (minister , minister ) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Daders lopen mogelijk vrij rond door fout met naam in 867 zaken»?1
Ja.
Klopt het dat de administratie van de overheid zo’n bende is dat daardoor de administratie in 867 strafzaken niet klopt? Klopt dit aantal van 867?
Justid heeft sinds 2014 van 867 zaken bijgehouden waarin een aanwijzing bestaat dat de tenaamstelling mogelijk niet juist is. Het betreft zaken waarin sprake is van een onherroepelijk vonnis. Inmiddels loopt een analyse van deze zaken om nader inzicht te krijgen en de prioriteit te bepalen voor een verdere aanpak.
Klopt het dat van deze 867 zaken maar liefs 141 zaken ernstige zedendelicten en geweldsmisdrijven zijn?
Het klopt dat de Algemene Rekenkamer 141 zaken aangeduid heeft als ernstige zaken.
Ieder strafbaar feit kent een code op basis waarvan het in systemen wordt geregistreerd. Via deze codes zijn deze zaken geselecteerd.
Hierbij moet worden opgemerkt dat bij deze zaken de ernst van feiten en de strafoplegging in zaken varieert. Naast gevangenisstraffen komen ook geldboetes voor. Bij de analyse van de 867 zaken wordt ook nagegaan of de codes corresponderen met de delicten waarvoor verdachten zijn veroordeeld.
Hoeveel van de 867 zaken zijn terreurzaken en moordzaken?
Tot de 141 zaken behoren, naar eerste analyseresultaten aangeven, 5 zaken die betrekking hebben op (poging) tot moord, 2 zaken op (poging) tot doodslag en 2 zaken op terrorisme en 6 zedenzaken. Op 1 geval na is in deze zaken de straf geheel of gedeeltelijk uitgevoerd.
Hoeveel van de 867 zaken waarvan de administratie niet klopt hebben ertoe geleid dat verdachten vrijuit zijn gegaan?
Hier wordt onderzoek naar gedaan. Ik kan op dit moment niet vooruitlopen op de uitkomsten van het onderzoek.
Hoeveel van de 867 zaken waarvan de administratie niet klopt hebben ertoe geleid dat een onschuldige burger onterecht is gestraft? En in hoeveel gevallen is er verzocht om herziening of gratie?
Dit wordt onderzocht. Uit de eerste analyse van de 141 zwaardere zaken is gebleken dat er 1 onschuldige burger gesignaleerd stond door persoonsverwisseling. Daarop is onmiddellijk actie ondernomen om die signalering te stoppen. Het is nog niet bekend of in deze zaak door de schuldige een straf is ontlopen. Ik rapporteer hierover in september.
Is er schadeloosstelling uitgekeerd aan burgers die onterecht een veroordeling achter hun naam hebben?
Bij de Justitiële Informatiedienst zijn sinds 2014 geen situaties bekend waarbij schadevergoeding is uitgekeerd aan mensen die ten onrechte gedetineerd zaten als gevolg van een onjuiste tenaamstelling van een vonnis. Er zijn indicaties dat er vóór 2014 in een beperkt aantal gevallen schadevergoedingen zijn betaald.
Hoe kan het dat ambtenaren sinds 2005 op de hoogte waren van dit probleem, dat de ambtelijke top van het ministerie in 2012 hierover is ingelicht en dat de Minister pas in januari 2025 hiervan op de hoogte was?
Dit vormt onderwerp van de evaluatie naar de gang van zaken die ik zal laten uitvoeren. De Tweede Kamer wordt nader geïnformeerd hoe deze evaluatie vorm zal krijgen en wie deze zal uitvoeren.
Wanneer is het verbeterplan dat wordt opgesteld door het ministerie gereed en geïmplementeerd?
Zoals in de beleidsreactie van 2 mei jongstleden op het rapport van de Algemene Rekenkamer is aangegeven, maak ik sinds januari werk van het aanpakken van de problematiek. Momenteel wordt al uitvoering gegeven aan mijn plan van aanpak. Zo verwacht ik dat begin juli er een eerste versie van het toetsings- en handelingskader ligt. Dan kan begonnen worden met de herbeoordeling van individuele zaken. Daarbij wordt op basis van de analyse van zaken die nu loopt geprioriteerd. Ik verwacht dat voor het einde van dit jaar alle zaken zijn beoordeeld en, waar dat aan de orde is, in de strafrechtketen individueel in behandeling kunnen worden genomen.
Het plan van aanpak ziet op drie prioriteiten: het ontwikkelen van het toetsings- en handelingskader, de concrete aanpak van de geconstateerde zaken en het zoveel mogelijk voorkomen van fouten in de identiteitsvaststelling in de strafrechtketen dat ziet op de totstandkoming van het toetsings- en handelingskader. Dit plan wordt al deels uitgevoerd en wordt de komende weken afgemaakt. Omdat de uitvoering van het plan en de daarop volgende afwikkeling van individuele zaken in de strafrechtketen de betrokkenheid van de Nationale Politie, het Openbaar Ministerie en de Raad voor de rechtspraak vraagt, zal ik hun bij de vaststelling betrekken.
Kan de Minister aangeven op welke aspecten wordt ingegaan in dit verbeterplan?
Zie het antwoord op vraag 9. Daarnaast heb ik een programmadirecteur aangesteld om dit traject in goede banen te leiden. Voor meer details over deze inspanningen verwijs ik naar de brief die ik aan de Kamer heb gestuurd.
Om wat voor fouten gaat het hier: onjuiste tenaamstellingen in vonnissen of onjuiste verwerkingen daarvan in de administratie?
Het komt soms voor dat pas na het onherroepelijk worden van het vonnis nieuwe identiteitsinformatie beschikbaar komt over de gevonniste personen. Dit kan diverse oorzaken hebben, zoals:
Kunt u deze vragen één voor één, zo snel mogelijk, maar in ieder geval binnen drie weken beantwoorden?
Ja.
Het gelijktrekken van de regels voor jeugdstrafzittingen binnen het Koninkrijk der Nederlanden |
|
Don Ceder (CU) |
|
Zsolt Szabó (VVD), Struycken |
|
![]() |
Bent u bekend met het feit dat jeugdstrafzaken in Europees Nederland tegen minderjarigen tot 18 jaar standaard achter gesloten deuren worden behandeld, conform artikel 495b van het Wetboek van Strafvordering (Sv)?
Klopt het dat op de BES-eilanden, alsmede in andere Caribische delen van het Koninkrijk zoals Curaçao, in beginsel een openbare strafzitting geldt voor jongeren vanaf 16 jaar (onder andere artikel 488 Sv BES)? Zo ja, wat is de juridische en praktische onderbouwing voor dit verschil?
Acht u het wenselijk dat jongeren van 16 en 17 jaar, die juridisch als minderjarig worden beschouwd en vaak nog volop in ontwikkeling zijn, in delen van het Koninkrijk wel publiekelijk terecht kunnen staan, terwijl zij in Europees Nederland beschermd worden door besloten zittingen?
Hoe verhoudt dit verschil zich volgens u tot het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK), dat stelt dat alle kinderen onder de 18 jaar recht hebben op bescherming van hun privacy in het strafproces?
Kunt u aangeven of – en hoe – in de huidige situatie rekening wordt gehouden met kwetsbare jongeren met bijvoorbeeld een licht verstandelijke beperking, die extra risico lopen op stigmatisering en psychische schade bij openbare zittingen?
Zou u het wenselijk vinden als er meer uniformiteit zou zijn binnen het koninkrijk op het gebied van beslotenheid van jeugdstrafzittingen tot 18 jaar? Waarom wel of waarom niet?
Hoe zou zo’n uniforme norm zich verhouden tot de autonomie van de landen binnen het Koninkrijk? Bent u bereid hierover het gesprek aan te gaan met de verantwoordelijke Ministers van Justitie van Aruba, Curaçao en Sint Maarten, met respect voor hun eigenstandigheid?
Bent u bereid om – in samenwerking met de landen en de ketenpartners – te verkennen hoe dit onderwerp op korte termijn gezamenlijk kan worden opgepakt, zodat jeugdigen binnen het gehele Koninkrijk kunnen rekenen op gelijke bescherming? Zo ja, op welke termijn en wijze wilt u dit aanpakken?
Het bericht ‘Wake-up call: Microsoft sluit e-mail ICC zonder pardon af’ |
|
Harmen Krul (CDA), Derk Boswijk (CDA), Henri Bontenbal (CDA) |
|
Caspar Veldkamp (minister ) (NSC), Zsolt Szabó (VVD) |
|
![]() |
Klopt het dat de toegang tot de e-mail van de hoofdaanklager van het Internationaal Strafhof (ICC) op bevel van de Amerikaanse overheid door Microsoft is afgesloten? Zo ja, wat vindt u hiervan?1
Heeft Microsoft stappen ondernomen om zich tegen dit bevel van de Amerikaanse overheid te verzetten? Zo ja, welke? Zo nee, wat vindt u hiervan?
Welke stappen onderneemt u richting Microsoft en de Amerikaanse overheid om de toegang voor het Internationaal Strafhof tot diensten zoals e-mail te herstellen? Bent u bereid om hierover zowel met Microsoft als de Amerikaanse overheid in gesprek te gaan?
Welke verantwoordelijkheid draagt u als gastheer van het Internationaal Strafhof om de onafhankelijkheid en het effectief functioneren van het Internationaal Strafhof te beschermen?
Klopt het dat deze maatregel in de praktijk betekent dat elke (overheids)organisatie die gebruikmaakt van Amerikaanse digitale diensten, zoals ministeries en de Tweede Kamer, de toegang hiertoe op elk moment kan verliezen, zonder enige vorm van checks & balances zoals tussenkomst van een rechter?
Zo ja, deelt u dat dit een ernstige uitholling van de democratie en haar instituties betekent?
Welke maatregelen neemt u om de digitale soevereiniteit van Nederland en de Europese Unie (EU) te verhogen, door de afhankelijkheid van Amerikaanse digitale diensten af te bouwen? Bent u bereid om hiervoor een concrete agenda met de Kamer te delen?
Het bericht 'Universiteit Maastricht verbiedt lezing van Joodse student; pro-Palestijnse activiteiten gaan wel door' |
|
Joost Eerdmans (EénNL) |
|
Eppo Bruins (minister ) (NSC), David van Weel (minister , minister ) |
|
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Universiteit Maastricht verbiedt lezing van Joodse student; pro-Palestijnse activiteiten gaan wel door»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de situatie waarbij een lezing wordt verboden vanwege «het politieke karakter»? Bent u van mening dat het verbieden van de lezing de academische vrijheid op de Universiteit Maastricht schaadt? Zo ja, waarom wel? Zo nee, waarom niet?
De Universiteit Maastricht (hierna: UM) laat weten het ongelofelijk triest te vinden dat zij een lezing op 12 maart vroegtijdig moest annuleren. De UM wenst ruim baan te geven aan open debat, dat voldoet aan academische waarden. Dat hoort bij een universiteit. Daarbij is het uitgangspunt dat aanwezigen zich houden aan de huisregels en gedragscode van de UM. Bij het faciliteren of organiseren van bijeenkomsten zal steeds in overleg met betrokken partijen de afweging moeten worden gemaakt tussen het faciliteren van het open debat en de veiligheid van aanwezigen.
De UM geeft aan in die afweging zowel het belang van academische vrijheid alsook het belang van de veiligheid van de aanwezigen mee te nemen (zie ook mijn antwoord op vraag 5 en2. Ik vertrouw op de afweging die de Universiteit Maastricht hierin maakt. Het is de verantwoordelijkheid van de instellingen om af te wegen of zij een bijeenkomst wel of niet door laten gaan. Het beoordelen van de risico's van lezingen, het nemen van veiligheidsmaatregelen en het daarbij waar nodig inschakelen van daartoe bevoegde partijen, is de verantwoordelijkheid van de instelling in samenspraak met de lokale driehoek.
Heeft u contact gehad met de Universiteit Maastricht over deze lezing? Zo ja, wat is daar besproken?
Conform de motie Martens-America3 informeer ik uw Kamer indien er verstoringen van het onderwijs plaatsvinden. Ik heb daarom contact opgenomen met de UM. Het blijkt dat daarvan in dit geval geen sprake is geweest.
Wat is de huidige stand van zaken van het rapport van de Universiteit Maastricht, dat wordt opgesteld naar aanleiding van de ongeregeldheden van de lezing van vredesactiviste Rawan Osman?
Zoals aangegeven in mijn antwoorden op Kamervragen van de PVV met kenmerk 2025Z04507 heeft de UM aangegeven naar aanleiding van de verstoring van de lezing op 12 maart jl. een extern onderzoek te starten.4 Dit onderzoek betreft een reconstructie van de protesten en moet leiden tot inzicht in o.a. welke partijen een bijdrage hebben geleverd aan de verstoringen. Daarnaast wil de UM de uitkomsten uit het onderzoek gebruiken om belangrijke lessen te trekken ter voorkoming van een dergelijk scenario en om inzicht te geven op welke wijze de UM bijeenkomsten over het Israëlisch-Palestijnse conflict kan organiseren zodat er voldoende zekerheid is dat een open en veilig academisch debat kan plaatsvinden. Het is aan de instelling, verantwoordelijk voor een veilige leer- en werkomgeving, om deze beoordeling te maken. Ik vertrouw op de afweging die de UM hierin maakt.
Klopt het dat deze lezing verboden is, terwijl er wel bijeenkomsten plaatsvinden van pro-Palestijnse aard? Kunt u inzichtelijk maken welke bijeenkomsten op de Universiteit Maastricht wel en niet mogen doorgaan en op basis waarvan dit besloten is?
Op 15 mei heeft de UM een bericht gepubliceerd waarin zij stelt de komende tijd zeer terughoudend te zijn in het toelaten en/of faciliteren van bijeenkomsten met een sterk politiek karakter en met externe sprekers over de situatie in Gaza/Israël.5 Zij wacht eerst de uitkomsten af van het onderzoek naar de gang van zaken rond de vroegtijdig beëindigde bijeenkomst op 12 maart. De UM betracht terughoudendheid zolang er wordt gewacht op de uitkomsten van het onderzoek en deze zijn geïmplementeerd. De UM kan het zich immers niet veroorloven dat zij de veiligheid van (zowel interne als externe) aanwezigen niet kan borgen.
De UM geeft aan dat bij een aanvraag om een UM-ruimte beschikbaar te stellen voor een lezing door de heer Kestenbaum op 19 mei die terughoudendheid niet is gehonoreerd. Bijeenkomsten van de Joodse Studentenvereniging IJAR kunnen, zonder externe sprekers op het thema Gaza/Israël, doorgang vinden. Dat geldt voor alle studentenverenigingen. De bijeenkomst waarnaar het lid Eerdmans in zijn vraag refereert, stond gepland op 19 mei en kon bij de UM inderdaad niet doorgaan vanwege te grote veiligheidsrisico’s. De UM heeft haar beoordeling mede gebaseerd op de ervaringen die zij heeft gehad met een eerder door IJAR georganiseerde lezing van Rawan Osman op 12 maart jl. De bijeenkomsten die sindsdien wel zijn doorgegaan, zo zegt de UM, waren bijeenkomsten zonder externe sprekers of zonder sterk politiek profiel en bijeenkomsten die onderdeel zijn van het academisch programma van één of meer faculteiten. Zo vond er een bijeenkomst plaats met een spreker die, met financiering van de UM, deelneemt aan het NIAS Safe Haven Fellowship Program.
Kunt u uitleggen waarom de bijeenkomst georganiseerd door de Joodse Studentenvereniging IJAR-Maastricht geen doorgang mag vinden, terwijl er wel pro-Palestijnse bijeenkomsten georganiseerd mogen worden?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u van mening dat het verbieden van lezingen als deze bijdraagt aan een onveilig studieklimaat voor Joodse studenten? Zo ja, waarom wel? Zo nee, waarom niet?
Ik vind het betreurenswaardig dat er situaties zijn waarbij de veiligheid van studenten en genodigden dusdanig onvoldoende gegarandeerd kan worden, dat een bijeenkomst geannuleerd moet worden. Ik kan mij voorstellen dat het annuleren van een bijeenkomst voor Joodse studenten een gevoel van oneerlijke behandeling en een gevoel van onveiligheid geeft. Het is de verantwoordelijkheid van de instellingen dat de randvoorwaarden voor bijeenkomsten en de veiligheid van de aanwezigen voldoende geborgd zijn. Indien de risico’s voor de veiligheid te groot zijn, kan het zo zijn dat bijeenkomsten geen doorgang kunnen vinden.
Erkent u dat na alle ongeregeldheden op universiteiten de veiligheid van Joodse studenten op universiteiten nog steeds niet gewaarborgd kan worden? Zo niet, waarom niet?
Instellingen spannen zich in voor een veilige leer- en werkomgeving. Helaas zijn ongeregeldheden tijdens demonstraties niet altijd op voorhand te voorkomen, en lukt het door ongeregeldheden niet altijd om het primaire proces van onderwijs en wetenschap door te laten gaan. Mijn beeld is wel dat er meer grip is dan in de beginperiode van de acties, doordat er heldere afspraken binnen de sector zijn gemaakt over hoe te handelen en doordat het contact met de lokale driehoek over het algemeen goed verloopt.
Momenteel spreek ik met de bestuurders van universiteiten en hogescholen over de inrichting van hun veiligheidsbeleid in het kader van een aantal moties en toezeggingen die voortkomen uit het plenair debat van 23 januari jl. over de veiligheid op instellingen. Dit betreft onder meer de meldpuntvoorzieningen, het verhogen van de aangiftebereidheid, het ontwikkelen van een veiligheidsprotocol en de regie inzake sturing op veiligheid. Zoals toegezegd, zal ik uw Kamer over de uitkomsten van deze besprekingen voor het zomerreces informeren.
Daarnaast werk ik met de integrale aanpak sociale veiligheid, die samen met het veld is opgesteld, aan het bevorderen van een veilige leer- en werkomgeving op alle instellingen, onder meer aan door het realiseren van een wettelijke zorgplicht voor de sociale veiligheid en een onderzoek naar klacht- en meldprocedures. Over de uitkomsten van dit onderzoek zal ik uw Kamer voor het zomerreces informeren. Verder worden vanuit het kabinet en verschillende ministeries, waaronder het mijne, diverse maatregelen ter bestrijding van antisemitisme genomen. Zo heeft het kabinet afgelopen najaar de strategie bestrijding antisemitisme aan uw Kamer gezonden en per 1 februari jl. de Taskforce antisemitismebestrijding ingesteld. De Taskforce gaat aan de slag met het doen van gerichte voorstellen voor de maatregelen ten behoeve van de veiligheid van Joden, in het bijzonder de veiligheid van Joodse studenten op hogescholen en universiteiten en het weren van antisemitische sprekers op hogescholen en universiteiten. Ik werk daarnaast aan een handreiking voor vertrouwenspersonen, die voor de zomer klaar is. Deze handreiking gaat over het herkennen van en omgaan met antisemitisme. Hiervoor heeft onlangs een gesprek plaatsgevonden waar mijn ministerie, samen met het bureau van de Nationaal Coördinator Antisemitismebestrijding (NCAB), heeft gesproken met vertrouwenspersonen en andere functionarissen sociale veiligheid, en met Joodse studenten en medewerkers.
Kunt u inzichtelijk maken hoeveel andere Joodse bijeenkomsten geen doorgang mochten of konden vinden de afgelopen maanden op andere universiteiten in Nederland?
Nee, ik vind het ongepast om bijeenkomsten als «Joodse bijeenkomsten» te administreren. Dit wordt door de universiteiten ook niet als zodanig bijgehouden.
Kunt u deze vragen voorafgaand aan het commissiedebat Academische vrijheid op 3 juni beantwoorden?2
Het commissiedebat is uitgesteld.
De uitspraak van het gerechtshof Amsterdam |
|
Faith Bruyning (NSC) |
|
Struycken |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel uit het advocatenblad uit het jaar 2022 waarin een advocaat stelt dat er een project is gestart met de naam «Regie bij de Ouders»?1 Indien u niet bekend bent met dit artikel kunt u dan dit artikel alsnog lezen?
Kunt u gedetailleerd uitleggen wat het traject «Regie bij de ouders» precies inhoudt? Welke mensen zijn betrokken bij dit project?
Klopt het dat er voor dit project zoals de advocaat stelt in het artikel uit het advocatenblad2 twee miljoen euro is vrij gegeven? Zo, ja kunt u gedetailleerd beschrijven hoe deze twee miljoen euro is besteed?
Kunt u aangeven of dit het traject is wat benoemd is destijds in de brief van de Minister voor rechtsbescherming3 waarin de Minister naar initiatief Van Raan-Peters verwijst, waarin het volgende beschreven staat: «Het lid van Raan (Partij voor de Dieren), in dezen opgevolgd door het lid Peters(CDA), heeft samen met een advocaat het initiatief genomen om met behulp van onafhankelijke deskundigen voor deze specifieke doelgroep onafhankelijk contra-expertise te organiseren»?4
Kunt u uitleggen waarom, indien het traject «Regie bij de ouders» het initiatief is waar de Minister naar verwijst in zijn brief5, nimmer een nadere update is gegeven omtrent de stand van zaken aan de kamer?
Bent u bekend met de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam (ECLI:NL:GHAMS:2024:3286)6 en dan specifiek r.o. 4.13? Zo nee, kunt u deze uitspraak dan alsnog lezen?
Kunt u een reactie geven op het feit dat het Gerechtshof7 zich afvraagt of het rapport en de wijze van onderzoek dat gefinancierd is door het Ministerie van Justitie en Veiligheid in het kader van de toeslagenaffaire (in voldoende mate) voldoen aan de in de acht te nemen richtlijnen en standaarden welke voor een dergelijk onderzoek gelden? Kan de Staatssecretaris aangeven wat het kostenplaatje is geweest van het onderzoek dat gefinancierd is door het Ministerie van Justitie en Veiligheid?
Kunt u aangeven of de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam8 (ECLI:NL:GHAMS:2024:3286) het proefproces betreft dat beschreven staat in het artikel van het advocatenblad9 en beschreven in de brief van de Minister10 die verwijst naar een proefproces met een advocaat? Indien deze uitspraak van het Gerechtshof onderdeel is van het traject «Regie bij de ouders», waarom is de Kamer hier niet over geïnformeerd? Wat is de stand van zaken nu met betrekking tot dit traject?
Bent u bekend met het artikel van het NOS uit het jaar 2023 met de titel: «Kamer: binnen half jaar herbeoordelingen uithuisplaatsing toeslagenkinderen»? Zo niet, kan de Staatssecretaris dit artikel lezen?11
Bent u bekend met de motie van Omtzigt en Marijnissen (Kamerstuk 31 839, nr. 850) om de regering te verzoeken binnen een half jaar voor ouders en kinderen een herziening af te ronden?12
Kunt u gedetailleerd beschrijven welke stappen er gezet zijn voor de herbeoordelingen, nadat de motie van Omtzigt en Marijnissen13 is aangenomen?
Bent u bekend met de noodkreet van de toeslagenouders dat zij een herbeoordeling willen van hun dossier onder leiding van Bart Tromp om te bezien of er nog mogelijkheden zijn voor gezinshereniging?14
Bent u bekend met het artikel uit het Dagblad van het Noorden waarin Tromp opmerkt dat door het verstrijken van de tijd de kans klein kan zijn dat ouders en kinderen herenigd worden?15 Hoe kijkt u tegen de situatie aan dat de Universiteit 3 jaar geleden klaarstond voor al deze ouders en kinderen om hen eventueel te kunnen herenigen en tegen het feit dat de kans nu nog kleiner is op gezinshereniging gezien het tijdsbestek?
Bent u van mening dat deze ouders na 3 jaar alsnog zo snel mogelijk een multidisciplinaire analyse van hun dossiers kunnen laten maken hetgeen zou kunnen leiden tot een herbeoordeling en een mogelijke gezinshereniging? Kunt u uw mening nader toelichten?
Het lekken van persoonsgegevens door ambtenaren aan criminelen |
|
Songül Mutluer (PvdA) |
|
David van Weel (minister ) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht in De Telegraaf van 13 mei jl.1, waarin opnieuw een ambtenaar van de gemeente Amsterdam wordt verdacht van het lekken van persoonsgegevens aan criminelen?
Deelt u de zorgen over het feit dat gevoelige informatie zoals adresgegevens, rijbewijsdata en kentekens waar ambtenaren (vrij) toegang toe hebben terecht kan komen bij de georganiseerde misdaad, met ernstige gevolgen voor de veiligheid van burgers?
Kunt u aangeven in hoeveel gemeenten in de afgelopen vijf jaar ambtenaren zijn aangehouden of gestraft wegens het ongeoorloofd opvragen of delen van persoonsgegevens aan criminelen? En welke acties gemeenten nemen om dit te voorkomen?
In hoeverre worden gemeenten ondersteund met kennis of richtlijnen vanuit het Rijk om datalekken en corruptie van binnenuit te voorkomen?
Welke rol speelt de Autoriteit Persoonsgegevens in die gevallen waarbij overheidsinformatie voor criminele doeleinden wordt gedeeld? Wordt er handhavend opgetreden? Zo ja, hoe vaak en op welke wijze?
Bent u bereid om samen met de VNG in kaart te brengen hoe groot de kwetsbaarheid is van gemeentelijke systemen voor misbruik door eigen ambtenaren, mede in het licht van toenemende ondermijning en infiltratie door de georganiseerde criminaliteit?
Hoe verhouden deze incidenten zich tot de bredere dreiging van ondermijning binnen overheidsinstellingen, en welke aanvullende maatregelen acht u noodzakelijk?
Welke acties gaat u – gelet op de prioritering van deze Minister – op korte termijn nemen om de risico’s van corruptie binnen overheden integraal aan te pakken?
Het bericht ‘Autoriteit Persoonsgegevens: maak nu bezwaar als je niet wil dat Meta AI traint met jouw data’ |
|
Hanneke van der Werf (D66) |
|
Zsolt Szabó (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Autoriteit Persoonsgegevens: maak nu bezwaar als je niet wil dat Meta AI traint met jouw data»1?
Ja.
Klopt het dat er zonder ingrijpen voor miljoenen Nederlanders ongemerkt foto's en berichten gebruikt gaan worden voor het trainen van de AI van Meta?
Meta heeft inderdaad het voornemen bekend gemaakt om, wanneer daartegen geen bezwaar wordt gemaakt, openbare data van volwassen gebruikers aan te wenden om Meta AI te trainen. Dit heeft de aandacht van de Europese gegevensbeschermingsautoriteiten. De Ierse toezichthouder (DPC) is hierin leidend, omdat de Europese hoofdvestiging van Meta en veel andere techbedrijven in Ierland zijn gevestigd. In verband met de inzet van gebruikersdata voor Artificiele Intelligentie (AI) training door Meta, heeft de DPC op 21 mei 2025 een verklaring afgelegd over de plannen van Meta om publieke content van volwassen gebruikers op Facebook en Instagram in de Europese Unie (EU) en de Europese Economische Ruimte (EER) te gebruiken voor het trainen van generatieve AI- modellen. De DPC heeft eerder in juni 2024 zorgen geuit over deze plannen en heeft Meta verzocht de training van het model te pauzeren. Meta heeft hierop gereageerd door de training uit te stellen en aanvullende maatregelen te nemen, waaronder verbeterde transparantie voor gebruikers, een vereenvoudigd bezwaarformulier en technische waarborgen zoals de-identificatie en filtering van datasets. De DPC blijft, als leidende toezichthoudende autoriteit, de situatie nauwlettend volgen en heeft Meta verzocht een rapport op te stellen met een bijgewerkte evaluatie over de effectiviteit en passendheid van de genomen maatregelen en waarborgen bij de verwerking van persoonsgegevens. Het rapport wordt verwacht in oktober 2025.2
Deelt u de grote zorgen van de Autoriteit Persoonsgegevens over de plannen van Meta om zonder enige toestemming AI te trainen met data van gebruikers?
Met de Europese toezichthouders, waaronder de AP, deel ik de zienswijze dat een zorgvuldige en rechtmatige omgang met persoonsgegevens van groot belang is. Ik vind het dan ook belangrijk dat de toezichthouders de ontwikkelingen nauwlettend volgen en waar nodig bijsturen.
Op welke wijze moet Meta gebruikers hierover informeren en hoe kunnen gebruikers terughalen wat er is gebeurd met hun data?
Zoals gemeld in antwoord 2 heeft Meta op verzoek van de Ierse toezichthouder een aantal maatregelen en aanpassingen doorgevoerd. Dit betreft onder meer verbeterde transparantie, een gebruiksvriendelijker bezwaarformulier, opties voor gebruikers om alle gepubliceerde berichten van openbaar naar privé te wijzigen (zodat training voor het model wordt vermeden) en bijgewerkte maatregelen ter bescherming van betrokkenen. Het is aan de toezichthouders om te beoordelen of deze maatregelen voldoende zijn.
Waarom staat u het toe dat data van Nederlandse gebruikers zonder toestemming gebruikt worden voor het trainen van AI? Vindt u dit in lijn met de privacywetgeving en voldoet dit aan Europese afspraken hierover?
Het is niet aan mij om dit toe te staan of te verbieden. De taken en bevoegdheden om op te treden tegen overtredingen van de AVG zijn toegekend aan de toezichthoudende autoriteiten. Zij kunnen daartoe handhaven, advies verstrekken, samenwerken met andere toezichthoudende autoriteiten en klachten behandelen over een inbreuk op de bescherming van persoonsgegevens. Zij toetsen of sprake is van strijdigheid met de Europese gegevensbeschermingsregels.
Wat gaat u eraan doen om ervoor te zorgen dat gebruikers expliciet toestemming moeten geven, in plaats van bezwaar moeten maken?
Ook op dit punt heb ik geen rol. De voorwaarden waaronder persoonsgegevens mogen worden verwerkt volgen uit de AVG. De EDPB heeft op 17 december 20243 een advies aangenomen over het gebruik van persoonsgegevens bij het ontwikkelen en in gebruik nemen van AI-modellen. De AVG biedt ruimte om ook zonder toestemming van de betrokkene op basis van de verwerkingsgrondslag «gerechtvaardigd belang» persoonsgegevens te verwerken (artikel 6, eerste lid onder f AVG). Nadat een verwerkingsverantwoordelijke een gerechtvaardigd belang heeft geïdentificeerd, dient aan twee verdere voorwaarden te zijn voldaan: de beoogde verwerking van persoonsgegevens is noodzakelijk ter behartiging van het bovengenoemde gerechtvaardigde belang en de belangen of fundamentele rechten en vrijheden van betrokkenen die door de verwerking van persoonsgegevens worden geraakt, wegen niet zwaarder dan het gerechtvaardigde belang dat met de verwerking wordt gediend. Hoe een belangenafweging in concrete situaties uitvalt, wordt bepaald door de omstandigheden van het geval. Daaruit zal moeten blijken dat het gebruik van persoonsgegevens echt nodig is en dat hetzelfde doel niet kan worden bereikt met bijvoorbeeld geanonimiseerde gegevens. In deze afweging spelen de «redelijke verwachtingen» van de betrokkenen een belangrijke rol. Bij het vaststellen daarvan dient onder meer rekening te worden gehouden met de context van de verwerking en de informatie die de verwerkingsverantwoordelijke aan de betrokkene aanbiedt. De verwerkingsverantwoordelijke kan daarbij op de concrete omstandigheden van het geval toegespitste maatregelen nemen om de impact van de verwerking op de belangen van betrokkenen te mitigeren. Dit is een onderdeel van het toetsingskader van de Europese toezichthouders.
Bent u bekend met de berichten «Eigenaren zonnepanelen behouden recht op salderen stroom ondanks einde regeling»1 en «Experts: Salderingsrecht blijft overeind voor zonnepaneeleigenaar»2?
Ja.
Klopt het dat consumenten niet alleen vanwege de wettelijke salderingsregeling maar ook vanwege contractuele afspraken met energieleveranciers recht hebben op het tegen elkaar wegstrepen terug van geleverde en teruggeleverde stroom?
In artikel 31c, eerste en tweede lid, van de Elektriciteitswet is vastgelegd dat leveranciers voor afnemers die duurzame elektriciteit invoeden op het net het verbruik ten behoeve van de facturering en inning van de leveringskosten berekenen door de aan het net onttrokken elektriciteit te verminderen met de op het net ingevoede elektriciteit, waarbij de vermindering maximaal de hoeveelheid aan het net onttrokken elektriciteit bedraagt. Dat is een wettelijke verplichting.
Vanaf 1 januari 2027 treedt de Wet beëindiging salderingsregeling in werking. De bepalingen over het salderen van elektriciteit, die vanaf 1 januari 2026 in de Energiewet geregeld wordt, komen dan te vervallen. Er bestaat vanaf 1 januari 2027 dus geen wettelijke plicht meer voor leveranciers om de ingevoede en onttrokken elektriciteit met elkaar te verrekenen voor het bepalen van de in rekening te brengen leveringskosten. De wet regelt niet hoe leveranciers na het vervallen van deze wettelijke verplichting de kosten voor de aan een eindafnemer geleverde elektriciteit in rekening moeten brengen, noch of, en zo ja hoe, zij hun contractvoorwaarden daarop aan moeten passen. Dat is aan de contractpartijen, omdat het een afspraak betreft die onderdeel vormt van de overeenkomst tussen de leverancier en de eindafnemer. Het kabinet roept leveranciers op richting klanten helder te zijn over de inhoud van de voorwaarden en eventuele wijzigingen duidelijk te communiceren.
Voor wat betreft het fiscale deel geldt dat artikel 50, tweede lid van de Wet belastingen op milieugrondslag door de Wet beëindiging salderingsregeling vervalt. Daarin is bepaald dat over gesaldeerde elektriciteit geen energiebelasting wordt geheven. Met andere woorden: vanaf de inwerkingtreding van de Wet beëindiging salderingsregeling geldt er geen vrijstelling van belastingen meer voor geleverde elektriciteit die wordt gesaldeerd. Leveranciers zijn vanaf 1 januari 2027 dus verplicht deze belastingen door te berekenen.
Klopt het tevens dat energieleveranciers niet zomaar van deze contractuele salderingsafspraak die zij met consumenten hebben gemaakt af kunnen?
Zoals aangegeven bij het antwoord op de vorige vraag regelt de wet niet of, en zo ja hoe, de leveringsovereenkomsten en daarbij geldende voorwaarden kunnen of moeten worden aangepast. Dit betreft de privaatrechtelijke verhouding tussen de klant en een energieleverancier en zal afhankelijk zijn van de specifieke inhoud van de voorwaarden en omstandigheden van het geval.
Hoeveel huishoudens met zonnepanelen hebben momenteel in hun energiecontract en/of de algemene voorwaarden bij hun contract staan dat zij recht hebben op salderen?
De Wet beëindiging salderingsregeling is op 17 december 2024 aangenomen in de Eerste Kamer. Het aantal afgesloten overeenkomsten tussen een leverancier en een klant dat doorloopt tot ná 1 januari 2027 en waarin geen afspraken zijn gemaakt over de voorziene beëindiging van de salderingsregeling per 1 januari 2027, zal daarom beperkt zijn. In nieuw afgesloten leveringsovereenkomsten van na 17 december 2024 hebben leveranciers doorgaans opgenomen dat het salderen van verbruikte en ingevoede elektriciteit voor het in rekening brengen van de leveringskosten per 1 januari 2027 vervalt.
Hoe kijkt u aan tegen de uitspraken van experts dat de praktijk van het met elkaar verrekenen van geleverde en teruggeleverde stroom juridisch bindend blijft ook als de wettelijke salderingsregeling op 1 januari 2027 stopt?
Zoals aangegeven in de antwoorden op voorgaande vragen betreft dit de privaatrechtelijke verhouding tussen de klant en een energieleverancier en zal dit afhankelijk zijn van de specifieke inhoud van de voorwaarden en omstandigheden van het geval. Het kabinet roept leveranciers op richting klanten helder te zijn over de inhoud van de voorwaarden en eventuele wijzigingen duidelijk te communiceren. Als consumenten het niet eens zijn met de wijziging van de overeenkomst, kunnen zij in eerste instantie in contact treden met hun leverancier. Mochten zij er met hun leverancier niet uitkomen, dan hebben consumenten ook de mogelijkheid om een klacht in te dienen bij de Geschillencommissie of zich tot de burgerlijke rechter te wenden.
Klopt het dat deze praktijk in energiecontracten en algemene voorwaarden wordt genoemd en het vervallen van een wettelijke regeling geen gevolgen heeft voor privaatrechtelijke contracten van de energieleveranciers met de consumenten?
Zie het antwoord op de vragen 2 tot en met 4.
Hoe verhoudt deze situatie zich tot de recente uitspraak van het gerechtshof Amsterdam in de rechtszaak tegen Vattenfall, waarin werd gesteld dat het eenzijdig aanpassen van tarieven door de leverancier via algemene voorwaarden onrechtmatig was? Klopt het dat pogingen van energieleveranciers om het salderingsrecht met soortgelijke clausules te schrappen juridisch ondeugdelijk (zouden) zijn?
De wetgever laat zich slechts gedurende de voorbereiding van wetgeving uit over de interpretatie van regels, en voorziet deze waar nodig van een nadere toelichting. Na inwerkingtreding van een wet is dit voorbehouden aan de rechter, die wetgeving uitlegt en het recht toepast in een concreet geval.
Hoe kijkt u naar het feit dat juridisch adviseurs consumenten aanraden om alert te zijn bij overstappen naar een nieuwe leverancier of contractvorm omdat zij daarmee het contractuele recht op saldering kunnen verliezen?
Vanaf 2027 komt er een plicht om voor alle geleverde elektriciteit energiebelasting in rekening te brengen. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 regelt de wet niet of, en zo ja hoe, de leveringsovereenkomsten en daarbij geldende voorwaarden kunnen of moeten worden aangepast. Dit betreft de privaatrechtelijke verhouding tussen de klant en een energieleverancier en zal afhankelijk zijn van de specifieke inhoud van de voorwaarden en omstandigheden van het geval. Het is daarom extra verstandig als consumenten zich goed informeren als zij overwegen over te stappen naar een andere leverancier en/of een ander contract.
Acht u het wenselijk dat consumenten hiermee min of meer zelf verantwoordelijk worden voor het al dan niet verliezen van het recht op salderen en de financiële gevolgen die dat met zich mee kan brengen?
De Wet beëindiging salderingsregeling is helder voor wat betreft (i) het vervallen van de verplichting voor leveranciers om verbruikte en ingevoede elektriciteit te salderen bij het in rekening brengen van de kosten voor levering en (ii) de verplichting om energiebelasting in rekening te brengen over alle door hen geleverde elektriciteit (dus zonder salderen). Het is aan leveranciers om de voorwaarden van hun leveringsovereenkomsten hier zo nodig op aan te passen. Consumenten zijn zelf verantwoordelijk voor het kiezen van een energiecontract en het eventueel overstappen naar een andere leverancier en/of een ander contract.
Overigens regelt het amendement Postma dat de opzegvergoeding die een consument moet betalen bij voortijdige beëindiging van een leveringsovereenkomst achterwege blijft als die overeenkomst is afgesloten voorafgaand aan de bekendmaking van de Wet beëindiging salderingsregeling in het Staatsblad (29 januari 2025) en de leverancier die overeenkomst wegens het in werking treden van deze wet eenzijdig wijzigt.
Hoe groot acht u het risico dat er grote ongelijkheden zullen ontstaan tussen consumenten met zonnepanelen die wel een nieuw energiecontract hebben getekend waarin het recht op salderen vervalt en consumenten die dat niet hebben gedaan en voor wie, indien de in de artikelen aangehaalde experts gelijk hebben, het recht op salderen blijft bestaan? Welke mogelijkheden ziet u om een dergelijk situatie te voorkomen?
Zoals in het vorige antwoord is aangegeven, is de Wet beëindiging salderingsregeling helder ten aanzien van de wettelijke rechten en verplichtingen.
De verwachting is dat er weinig contracten zijn die zijn afgesloten voordat de Wet beëindiging salderingsregeling is aangenomen en bekend is gemaakt en doorlopen tot na 1 januari 2027. Voor contracten die na bekendmaking van die wet zijn afgesloten of worden verlengd en doorlopen tot na 1 januari 2027 zal gelden dat leverancier hun voorwaarden hier zo nodig op hebben aangepast. Het kabinet kan niet treden in de beoordeling van de privaatrechtelijk verhouding tussen consumenten en leveranciers noch een inschatting maken van de uitkomst van privaatrechtelijke geschillen over contractvoorwaarden. Bovendien zal dit ook sterk afhankelijk zijn van de context en specifieke omstandigheden van ieder geval. Zie ook het antwoord op vraag 4.
Het bericht van NOS 'Hindoeraad: zorgelijke toename hindoediscriminatie in Nederland' |
|
Derk Boswijk (CDA), Inge van Dijk (CDA) |
|
Judith Uitermark (minister ) (NSC) |
|
![]() |
Zou u willen reageren op de toename van hindoediscriminatie zoals geconstateerd door de Hindoeraad?1
Wat vindt u ervan dat een buitenlands conflict zorgt voor spanningen in onze samenleving, waardoor leden van deze geloofsgemeenschap te maken krijgen met discriminatie vanwege hun geloof?
Deelt u de opvatting dat hindoediscriminatie hard aangepakt zou moeten worden en dat het van belang is dat wordt ingezet op het voorkomen van hindoediscriminatie? Zo ja, welke maatregelen gaat u treffen?
Zou u willen toelichten welke rol er in die aanpak is weggelegd voor de Nationaal Coördinator tegen Discriminatie en Racisme (NCDR)?
Zou u willen toelichten waarom er tot nu toe geen specifieke cijfers van hindoediscriminatie in Nederland zijn bijgehouden?
Deelt u de opvatting dat het goed zou zijn als deze cijfers wel worden bijgehouden?
Hoe werkt u samen met organisaties als de Hindoeraad Nederland en het Contactorgaan Moslims en Overheid (CMO) bij de aanpak van hindoediscriminatie en de inzet om interreligieuze spanningen te verminderen?
Hoe gaat u hindoeïstische geloofsgemeenschappen en betrokken maatschappelijke en levensbeschouwelijke organisaties, evenals de vele vrijwilligers die hiervoor actief zijn, betrekken bij de aanpak van hindoediscriminatie?
Zou u in overleg willen treden met gemeenten, in het bijzonder met gemeenten met een grote hindoegemeenschap, over of en hoe het Rijk gemeenten kan helpen bij het ruimte bieden aan hindoes voor uitoefening van hun geloof in Nederland en daarbij behorende tradities en gebruiken, zoals de mogelijkheid tot uitstrooien van as en bloemen bij uitvaarten?
Zou u voorgaande vraag over het in overleg treden met gemeenten ook willen beantwoorden met oog op de vele maatschappelijke activiteiten die leden van hindoeïstische geloofsgemeenschappen uitoefenen middels maatschappelijke en levensbeschouwelijke organisaties en daarbij in samenwerking met gemeenten (bijvoorbeeld in samenwerking met de Vereniging Nederlandse Gemeenten, de VNG) een verkenning willen voeren naar mogelijke knelpunten?
Hoe gaat u in samenwerking met deze gemeenten en de VNG het uitwisselen van goede voorbeelden, best practices en lessons learned stimuleren?
Structureel falen van GI Stichting Samen Veilig Midden-Nederland (SAVE), rechterlijke ongehoorzaamheid en schending van Europees recht |
|
Faith Bruyning (NSC) |
|
Karremans , Struycken |
|
![]() |
Bent u bekend met de uitspraak van het gerechtshof van 27 maart 2025, onder nummer ECLI:NL:GHARL:2025:1818, waarin wordt vastgesteld dat Gecertificeerde Instelling (GI) SAVE in strijd met Europese regelgeving een minderjarige in Spanje heeft geplaatst zonder toestemming van de Spaanse autoriteiten?1
Hoe beoordeelt u het feit dat SAVE verklaarde «niet op de hoogte» te zijn van de goedkeuringsprocedure onder artikel 82 van de Brussel II-ter Verordening? Kunt u uitleggen wat voor impact dat heeft op kinderen die geplaatst zijn buiten de lidstaat zonder deze goedkeuringsprocedure?
Kunt u uitleggen hoe het komt dat de rechters blijkbaar in zaken van deze GI niet eerder gewezen hebben op de goedkeuringsprocedure? Begrijpt u dat wij hieruit de conclusie trekken dat (ook) rechters onvoldoende op de hoogte zijn omtrent de regels in dergelijke goedkeuringsprocedures? Hoe kijkt u tegen deze kwestie aan? Welke conclusie kan er getrokken worden als de GI aangeeft niet op de hoogte te zijn dat deze goedkeuringsprocedure gevolgd dient te worden?
Kan het dus zo zijn dat minderjarigen zonder deze goedkeuringsprocedure naar Spanje of in een ander land zijn geplaatst zonder dat deze procedure is gevolgd? Zo ja, hoe vaak is dit gebeurd en is de IGJ hiervan op de hoogte gesteld?
Kunt u aangeven of deze situatie ook voorkomt bij andere GI’s? Hoe vaak komt het voor dat een kinderbeschermingsmaatregel in het buitenland ten uitvoer wordt gebracht?
Bent u bekend met de uitspraak van 31 oktober 2023, onder nummer ECLI:NL:GHARL:2023:9166 waarin het hof constateert dat SAVE bewust geen uitvoering gaf aan een door het hof opgelegde omgangsregeling?2
Hoe beoordeelt u deze opstelling van SAVE, die neerkomt op openlijke rechterlijke ongehoorzaamheid?
Komt het vaker voor dat deze gecertificeerde instelling gerechtelijke uitspraken naast zich neerlegt? En hoe zit dit bij andere gecertificeerde instellingen? Wat vindt u van de opstelling van jeugdbeschermers en gebiedsmanagers van GI’s die in gesprekken stellen dat zij niet gehouden zijn aan uitvoering te geven aan de uitspraken van rechters? Bent u het ermee eens dat jeugdbeschermers die uitspraken van rechters niet uitvoeren tuchtrechtelijk moeten worden aangesproken met minimaal een formele berisping?
Bent u het met het hof eens dat het niet uitvoeren van rechterlijke beslissingen door een GI rechtsbescherming van ouders en kinderen ondermijnt?
Welke signalen over SAVE heeft de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) in de afgelopen jaren ontvangen als het gaat over het niet naleven van de wet en uitvoeren van gerechtelijke uitspraken? En hoe zit dit met de andere GI’s?
Is de IGJ naar aanleiding van deze uitspraken een onderzoek gestart of bent u voornemens dit alsnog te doen? Bent u bereid om de IGJ opdracht te geven om het naleven van beschikkingen een vast onderdeel te laten zijn van het toezicht en hier actief op te controleren?
Acht u het passend dat bestuurders van een GI hoofdelijk aansprakelijk kunnen worden gesteld bij stelselmatig rechtsstatelijk falen?
Welke structurele verbetermaatregelen acht u, naast verbeterd toezicht, verder nodig om te voorkomen dat GI’s zich onttrekken aan rechterlijke toetsing en Europese regelgeving? Welke structurele verbetermaatregelen acht u, naast verbeterd toezicht, verder nodig om te voorkomen dat GI’s zich onttrekken aan het uitvoeren van gerechtelijke uitspraken?
Het aankomend verbod op gezichtsbedekking tijdens demonstraties |
|
Esmah Lahlah (GroenLinks-PvdA) |
|
David van Weel (minister ) , Judith Uitermark (minister ) (NSC) |
|
![]() |
Klopt het dat de Wet openbare manifestaties (Wom) wordt aangepast zodat er een verbod komt op het dragen van gezichtsbedekkende kleding tijdens demonstraties, zoals u aangaf in WNL Op Zondag op 11 mei 2025?1
Wordt een verbod op het dragen van gezichtsbedekkende kleding meegenomen in het WODC-onderzoek over het demonstratierecht? Kunt u toelichten waarom u kiest voor deze timing, terwijl het WODC-onderzoek nog loopt?
Acht u het juridisch haalbaar dat een algemeen verbod op gezichtsbedekking bij demonstraties standhoudt voor het Europees Hof voor de Rechten van de Mens, gelet op artikel 10 en 11 Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM)? Waarom wel of niet?
Hoe verhoudt het verbod zich volgens u tot de uitspraak van de rechtbank in Den Haag, die onlangs oordeelde dat de burgemeester te veel eisen had opgelegd aan een demonstratie van Kick Out Zwarte Piet en dat een verbod op gezichtsbedekkende kleding alleen mag als dit noodzakelijk is om wanordelijkheden te voorkomen?2
Deelt u de lezing van de Wom dat burgemeesters met de huidige wet al voldoende mogelijkheden hebben om wanordelijkheden tijdens demonstraties aan te pakken? Zo nee, waarom niet en waar schiet de Wom wat u betreft momenteel tekort?
Deelt u de mening dat ingrijpen bij demonstraties alleen mag wanneer dat strikt noodzakelijk is, bijvoorbeeld wanneer strafbare feiten plaatsvinden? Zo ja, hoe past een algemeen verbod op het dragen van gezichtsbedekkende kleding daar volgens u in?
Hoe schat u een mogelijk «chilling effect» van een verbod op gezichtsbedekkende kleding in op de bereidheid om te demonstreren?
Deelt u de zorgen over de veiligheid van demonstranten die risico lopen wanneer zij herkenbaar demonstreren, bijvoorbeeld bij demonstraties tegen autoritaire regimes? Erkent u dat zij belang hebben bij anonimiteit of gezichtsbedekking? Hoe weegt u dit belang ten opzichte van het voorgestelde verbod?
Deelt u de inschatting dat een verbod op gezichtsbedekking vooral demonstranten treft die bescherming zoeken tegen buitenlandse repressie, en dat dit hun bereidheid om te demonstreren ernstig kan inperken? Acht u een discretionaire bevoegdheid voor burgemeesters tot ontheffing toereikend om dit effect te ondervangen? Kunt u toelichten waarom wel of niet?
Kunt u garanderen dat een verbod op gezichtsbedekkende kleding niet leidt tot meer politie-inzet, doordat zij hier in de toekomst op moeten handhaven, ook bij demonstranten die vreedzaam demonstreren? Deelt u de mening dat dit niet bij de de-escalerende rol van de politie tijdens demonstraties past?
Kunt u bovenstaande vragen los van elkaar beantwoorden?
De verjaring van schadeclaims bij invaren van pensioenen |
|
Pieter Omtzigt (NSC), Agnes Joseph (NSC) |
|
Eddy van Hijum (minister ) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de uitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant van 10 april 2025, waaruit blijkt dat schadeclaims wegens fouten van pensioenfondsen in beginsel na 20 jaar verjaren?1
Deelt u de opvatting dat, gelet op deze uitspraak en het algemene verjaringsleerstuk uit Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek, geconcludeerd kan worden dat een rechtsvordering tot schadevergoeding wegens rekenfouten bij het invaren, dan wel schade als gevolg van het invaren ten opzichte van de situatie waarin niet zou zijn ingevaren, in beginsel na uiterlijk 20 jaar verjaart?
Acht u het in dat licht niet problematisch dat deelnemers in veel gevallen – bijvoorbeeld jongere deelnemers zoals veertigers – pas over circa 25 jaar kunnen vaststellen wat hun feitelijk pensioenresultaat is, terwijl zij bovendien niet zelfstandig kunnen nagaan of hun transitieaanspraak correct is berekend en geen inzicht hebben in de verjaringsproblematiek?
Deelt u de zorg dat dit des te problematischer is nu deelnemers geen bezwaarrecht hebben bij het invaren, omdat het bezwaarrecht op grond van artikel 83 Pensioenwet (Pw) door artikel 150l Wet toekomst pensioenen (Wtp) buiten toepassing is verklaard?
Hoe verhoudt deze uitspraak van de Rechtbank zich tot uw antwoord op eerdere Kamervragen2 waarin aangegeven wordt dat niet gegarandeerd kan worden dat er op een later moment na invaren nog fouten in administraties aan het licht kunnen komen?
Bent u bereid om een lex specialis op te nemen in de Pensioenwet waarin wordt bepaald dat de absolute verjaringstermijn in geval van schade door invaren wordt verlengd naar 30 jaar, dan wel dat de aanvang van de absolute verjaringstermijn niet begint bij het schadeveroorzakende moment, maar bij het moment waarop de deelnemer daadwerkelijk bekend is geworden met het schadeveroorzakend feit?
Bent u het eens met de conclusie in dit geval niet kan worden aangesloten bij artikel 59 Pw, aangezien het hier een toekenningsvordering en geen uitkeringsvordering betreft?
Indien u niet bereid bent deze aanvullende rechtsbescherming te bieden, welke concrete en realistische maatregelen bent u dan wél bereid te steunen om de rechtspositie van deelnemers in dit opzicht te versterken?
Bent u het ermee eens dat deelnemers hun pensioenopbouw niet zelfstandig kunnen berekenen door gebrek aan toegang tot fondsspecifieke gegevens zoals sterftetafels, omrekentabellen en wisselende loon- en franchisewijzigingen?
Bent u daarom bereid te regelen dat pensioenfondsen verplicht worden om aan deelnemers een rechtsgeldig en begrijpelijk document te verstrekken – anders dan het pensioenreglement – waaraan deelnemers – in tegenstelling tot het uniform pensioenoverzicht (UPO) – wél rechten kunnen ontlenen?
Bent u ook bereid om pensioenfondsen te verplichten een disclaimer op te nemen in het UPO, waarin expliciet wordt gewezen op de toepasselijke verjaringstermijn en de mogelijke consequenties hiervan voor de rechtspositie van deelnemers?
Kunt u de vragen één voor één beantwoorden binnen 3 weken?
Het bericht dat een topambtenaar kinderpornografisch materiaal verspreidde onder werktijd |
|
Ismail El Abassi (DENK) |
|
David van Weel (minister ) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het nieuwsbericht in het AD van 24 april 2025 met als kop «Topambtenaar verspreidde gruwelijke kinderporno onder werktijd, ministerie wist nergens van»?1
Kunt u bevestigen dat het gaat om een (voormalig) topambtenaar die werkzaam was op een ministerie? Zo ja, op welk ministerie en in welke functie? Zo niet, kunt u toelichten hoe dergelijke misstanden in het algemeen worden geregistreerd en gecommuniceerd binnen de rijksoverheid?
Op welke wijze zijn ambtenaren in vergelijkbare functies bij aanstelling gescreend? Hoe wordt geborgd dat personen met toegang tot vertrouwelijke informatie en systemen voldoen aan de hoogste integriteitsnormen?
Hoe is het mogelijk dat deze topambtenaar jarenlang ongestoord dit soort ernstig strafbaar gedrag kon vertonen onder werktijd, zonder dat dit opviel bij leidinggevenden of collega’s?
Kunt u bevestigen dat het ministerie «nergens van wist», zoals in het artikel wordt gesteld? Wat zegt dit over het interne toezicht en integriteitsborging binnen ministeries?
In hoeverre zijn ICT-systemen van het ministerie in staat om dergelijk misbruik op te sporen of te signaleren? Zijn er in uw opzicht verbetermaatregelen nodig op dit gebied?
Heeft deze zaak geleid tot herziening van interne integriteitsprotocollen, meldstructuren of digitale toezichtsystemen binnen de betrokken overheidsdiensten? Zo nee, waarom niet?
Zijn er gevolgen voor leidinggevenden, HR of vertrouwenspersonen die mogelijk signalen gemist hebben? Zo ja, op welke wijze wordt daaruit lering getrokken? Zo nee, waarom niet?
Deelt u de opvatting dat ambtenaren een voorbeeldfunctie vervullen en dat het vertrouwen in de overheid ernstig wordt geschaad als dit soort zaken jarenlang verborgen blijft? Wat gaat u doen om het vertrouwen te herstellen?
Bent u bereid tot een breed en onafhankelijk onderzoek naar de lessen uit deze zaak, met name gericht op het functioneren van toezicht, meldstructuren en cultuur binnen de rijksoverheid?
De overdracht van persoonsgegevens van Europese burgers aan Israël |
|
Ismail El Abassi (DENK) |
|
David van Weel (minister , minister ) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel in Follow the Money van 1 mei 2025 getiteld «Europese persoonsgegevens belanden in Israël: zorgen om surveillance en mensenrechtenschendingen»?1
Ja.
Klopt het dat de Europese Commissie Israël heeft aangewezen als «veilige bestemming» voor persoonsgegevens van Europese burgers, waardoor bedrijven gegevens mogen doorgeven aan Israël zonder aanvullende waarborgen?
De Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) bepaalt dat doorgifte van persoonsgegevens aan derde landen, waaronder Israël, alleen onder bepaalde voorwaarden is toegestaan.2 Doorgifte van persoonsgegevens zonder aanvullende waarborgen naar een derde land mag plaatsvinden als de Europese Commissie (EC), in een zogenoemd adequaatheidsbesluit, heeft besloten dat dit derde land voor doorgifte van persoonsgegevens een passend en met EU wetgeving vergelijkbaar beschermingsniveau biedt.3 De Europese Commissie heeft op 31 januari 2011, op grond van artikel 25, zesde lid, van de destijds geldende gegevensbeschermingsrichtlijn 95/46/EG, een adequaatheidsbesluit genomen voor Israël.4 In dit besluit werd geoordeeld dat Israël een passend beschermingsniveau biedt voor doorgifte van persoonsgegevens die vanuit de Europese Unie worden doorgegeven naar Israël.5 Met het in werking treden van de AVG op 25 mei 2018 bleven de adequaatheidsbesluiten die op grond van de richtlijn waren vastgesteld, waaronder het adequaatheidsbesluit voor Israël, van kracht. De AVG verduidelijkt dat adequaatheidsbesluiten levende instrumenten zijn, en dat de Commissie doorlopend toezicht dient te houden op ontwikkelingen in derde landen die mogelijk gevolgen hebben voor het functioneren van bestaande adequaatheidsbesluiten.6
Artikel 97 AVG vereist daarnaast dat de Commissie deze besluiten om de vier jaar evalueert om te bepalen of de landen en gebieden waarvoor een passend beschermingsniveau is vastgesteld nog steeds een passend beschermingsniveau voor persoonsgegevens bieden.7 De Europese Commissie heeft op 15 januari 2024 haar eerste evaluatie afgerond van 11 adequaatheidsbesluiten die onder de gegevensbeschermingsrichtlijn (95/46/EG) waren genomen, waaronder ook het adequaatheidsbesluit voor Israël.
In het verslag van de Commissie aan het Europees parlement en de Raad is vastgesteld dat Israël een passend niveau van gegevensbescherming blijft waarborgen, en dat er voor de doorgifte van gegevens naar Israël geen aanvullende waarborgen nodig zijn. Op grond van artikel 45, vierde lid, AVG, dient de Commissie doorlopend toezicht te houden op ontwikkelingen in derde landen die mogelijk gevolgen hebben voor het functioneren van een adequaatheidsbesluit.8 In het antwoord op vraag 6 ga ik nader in op de bevoegdheden die de Commissie terzake heeft.9
Kunt u aangeven om welke soorten persoonsgegevens het hier gaat en welke Nederlandse bedrijven of organisaties momenteel gegevens delen met Israëlische partijen?
De Europese Commissie beperkt in het adequaatheidsbesluit niet expliciet de soorten persoonsgegevens die mogen worden doorgegeven. Onder het adequaatheidsbesluit kunnen dus in beginsel alle persoonsgegevens worden gedeeld met Israëlische partijen. Artikel 30 AVG schrijft voor dat de Europese verwerkingsverantwoordelijke en in voorkomend geval de vertegenwoordiger van de verwerkingsverantwoordelijke, een register bijhoudt van de verwerkingsactiviteit die onder hun verantwoordelijkheid plaatsvindt. Het register dient onder meer een beschrijving te bevatten van de categorieën van betrokkenen en de categorieën persoonsgegevens, en de categorieën van ontvangers aan wie de persoonsgegevens zijn of zullen worden verstrekt, onder meer ontvangers in derde landen of internationale organisaties.10 Het valt onder de verantwoordingsplicht in de AVG, dat individuele verwerkingsverantwoordelijken zelf kunnen aantonen dat zij voldoen aan de AVG.11 Het is aan de Autoriteit Persoonsgegevens als onafhankelijke toezichthouder om te beoordelen of organisaties handelen in overeenstemming met de AVG, en om op te treden indien dit niet het geval is.
Het bijhouden of, en zo ja welke, soorten persoonsgegevens Nederlandse bedrijven of organisaties doorgeven aan Israëlische partijen, is – zo dat al doenlijk is – geen taak van het kabinet.
Hoe beoordeelt u het feit dat persoonsgegevens van Nederlanders terecht kunnen komen bij partijen in een land waar ernstige zorgen bestaan over massasurveillance, mensenrechten en het ontbreken van onafhankelijk toezicht op privacybescherming?
Zoals ik schreef in het antwoord op vraag 2, waarborgt Israël naar het oordeel van de Europese Commissie een niveau van persoonsgegevensbescherming dat vergelijkbaar is met het niveau dat in de EU wordt verzekerd.12 In dit kader is vorig jaar bij de evaluatie van het adequaatheidsbesluit gekeken naar de privacybescherming in Israël, het onafhankelijk toezicht daarop en de toegang tot het recht.13
Is er toezicht op wat er met de gedeelde gegevens gebeurt zodra deze Israël bereiken? Zo ja, hoe is dit toezicht geregeld en wie voert het uit?
De toepassing van de rechtsnormen voor gegevensbescherming in Israël wordt, blijkens het adequaatheidsbesluit voor Israël, gewaarborgd door bestuurlijke rechtsmiddelen en toezicht door een toezichthoudende autoriteit.14 De Israëlische privacytoezichthouder, de Privacy Protection Authority (PPA) heeft (zoals ook in de evaluatie van het adequaatheidsbesluit wordt vastgesteld15) de bevoegdheid om onderzoek te verrichten en in te grijpen, en treedt onafhankelijk op.16
In hoeverre acht u het wenselijk dat de Europese Commissie deze beslissing heeft genomen, terwijl landen als Frankrijk en Duitsland en mensenrechtenorganisaties daar kritiek op hebben?2
Op grond van artikel 45 AVG komt de bevoegdheid tot het nemen van de genoemde beslissing de Europese Commissie toe. Op grond van artikel 45, vierde lid, AVG, houdt de Commissie doorlopend toezicht op ontwikkelingen in derde landen die mogelijk gevolgen hebben voor het functioneren van een adequaatheidsbesluit.18 Op grond van het vijfde lid gaat de Commissie, indien na toetsing blijkt dat een derde land niet langer over een passend beschermingsniveau beschikt, bij uitvoeringshandeling over tot het intrekken, wijzigen of schorsen van een adequaatheidsbesluit.19 Zij betrekt daarbij de zienswijzen van de lidstaten maar ook die van (internationale) organisaties. De Europese Commissie heeft in de evaluatie, en ook nadien naar aanleiding van vragen van het Europees parlement,20 benadrukt de revelante ontwikkelingen in Israël nauwlettend te volgen. In het geval ontwikkelingen in een land of gebied met een passend beschermingsniveau een negatieve invloed zouden hebben op het vastgestelde beschermingsniveau, kan de Europese Commissie gebruik maken van haar bevoegdheden op grond van artikel 45, lid 5, AVG om een adequaatheidsbesluit op te schorten, te wijzigen of in te trekken.
Wat betekent deze beslissing concreet voor de bescherming van de persoonsgegevens van Nederlanders, met name van mensen die gebruikmaken van apps als Waze, MyHeritage en FaceTune?
Onder het adequaatheidsbesluit kunnen persoonsgegevens vanuit de Europese Unie aan Israëlische organisaties worden doorgegeven, omdat een met EU recht vergelijkbaar niveau van rechtsbescherming geldt.
Bent u bereid in Europees verband bezwaar te maken tegen deze aanwijzing van Israël als «veilige bestemming» voor persoonsgegevens? Zo nee, waarom niet?
Daartoe zie ik geen aanleiding. Het nemen van een adequaatheidsbesluit op grond van artikel 45 AVG is een bevoegdheid van de Europese Commissie. Dat wil niet zeggen dat de verschillende lidstaten hierover niets in te brengen hebben; zij hebben bij de voorbereiding van zo’n besluit een adviserende rol via de op artikel 93 AVG gebaseerde comitéprocedure.21
Zoals hiervoor beschreven, is het bestaande EU-adequaatheidsbesluit voor Israël op 15 januari 2024 positief geëvalueerd door de Europese Commissie èn heeft de Europese Commissie de bevoegdheid het besluit op te schorten of in te trekken. Nederland volgt de ontwikkelingen nauwlettend.
Bent u bereid te onderzoeken of Nederlandse burgers geïnformeerd kunnen worden wanneer hun persoonsgegevens met Israël worden gedeeld? Kunt u toezeggen dat mensen tenminste de mogelijkheid krijgen hier bezwaar tegen te maken?
De AVG verplicht verwerkingsverantwoordelijken reeds om betrokkenen te informeren bij het voornemen persoonsgegevens door te geven aan een derde land of een internationale organisatie.22 Ook hebben betrokkenen al het recht om onder bepaalde voorwaarden bezwaar te maken tegen die verwerking, zoals vastgelegd in artikel 21 AVG. De verwerkingsverantwoordelijke is verantwoordelijk voor de naleving van de AVG, en dient naleving van de AVG aan te kunnen tonen. Het is aan de Autoriteit Persoonsgegevens, als onafhankelijke toezichthouder, om toe te zien op de naleving van de AVG en waar nodig handhavend op te treden.
Deze vereisten uit de AVG gelden, op grond van artikel 3, tweede lid, AVG, ook onder bepaalde voorwaarden voor organisaties buiten de EU die persoonsgegevens van in de EU verblijvende betrokkenen verwerken. De AVG heeft daarmee een extra territoriale werkingssfeer. Artikel 27, eerste lid, AVG, bepaalt tevens dat de verwerkingsverantwoordelijke zoals hiervoor genoemd, schriftelijk een vertegenwoordiger in de Europese Unie dient aan te wijzen. Om te waarborgen dat de verordening wordt nageleefd, wordt de vertegenwoordiger gemachtigd door de verwerkingsverantwoordelijke of de verwerker, om naast hem of in zijn plaats te worden benaderd in verband met de verwerking van persoonsgegevens, in het bijzonder door toezichthouders, Een betrokkene in Nederland kan, op grond van artikel 77 AVG, een klacht indienen bij de Autoriteit Persoonsgegevens.
Deelt u de opvatting dat privacy een grondwettelijk recht is dat niet ondergeschikt mag zijn aan economische en/of diplomatieke belangen? Hoe gaat u de privacygegevens van Nederlandse burgers beschermen bij het delen daarvan met Israël?
De vraag suggereert dat sprake is van een spanningsveld waarin (door de Europese Commissie) een keuze is gemaakt voor het een ten koste van het ander. Dat is evenwel niet het geval. Zoals ik schreef in het antwoord op de vragen 2 en 4, waarborgt Israël naar het oordeel van de Europese Commissie een niveau van persoonsgegevensbescherming dat vergelijkbaar is met het niveau dat in de EU wordt verzekerd. Er is dus geen sprake van dat het grondrecht wordt geschonden wanneer persoonsgegevens aan Israël worden doorgegeven.
De uitspraak van de rechter dat achterafbetaaldienst Klarna verdient aan incassokosten |
|
Merlien Welzijn (NSC) |
|
Struycken , Eelco Heinen (minister ) (VVD) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van de uitspraak van de rechter dat de achterafbetaaldienst Klarna verdient aan incassokosten?1
Ja.
Heeft u tevens kennisgenomen van het oordeel van de rechter dat de buy now pay later-constructie die Klarna hanteert, gezien moet worden als een consumentenkrediet, waarvoor speciale regels gelden en dat hierop moet worden toegezien en gecontroleerd?
De twee uitspraken van de rechtbank Midden-Nederland gaan over zaken waarbij een consument een online aankoop had gedaan en daarbij gebruik had gemaakt van de mogelijkheid tot uitgestelde betaling (Buy Now, Pay Later, BNPL), aangeboden door Klarna. Ondanks de ontvangen aanmaning, had de betreffende consument de koopprijs niet betaald. De (vermeende) vordering van Klarna op de consument heeft Klarna aan Alektum Capital II AG (hierna: Alektum) verkocht, die betaling van het openstaande bedrag vervolgens bij de rechtbank heeft gevorderd.
In de uitspraken heeft de rechtbank bepaald dat Alektum niet heeft aangetoond dat de bedongen rente, aanmanings- en incassokosten geen deel uitmaken van het verdienmodel.2 Dat deze kosten geen deel uitmaken van het verdienmodel, is noodzakelijk om te voldoen aan de voorwaarden voor de uitzondering van de kredietregels, namelijk dat bij kredietovereenkomsten die binnen drie maanden moeten worden terugbetaald er geen rente en «slechts onbetekenende kosten» mogen worden gerekend (zie artikel 7:58 lid 2 sub 2 van het Burgerlijk Wetboek). Omdat Alektum in dit geval niet had aangetoond dat de incassokosten geen deel uitmaken van het verdienmodel, heeft de rechtbank aangenomen dat dit wel zo is, en dat er dus sprake was van meer dan slechts onbetekenende kosten. Als gevolg hiervan heeft de rechtbank geoordeeld dat Klarna in dit geval een consumentenkredietovereenkomst heeft verstrekt waarop de kredietregels van toepassing (hadden moeten) zijn. De rechtbank heeft dus niet geoordeeld dat Klarna in alle gevallen consumentenkredietovereenkomsten verstrekt, maar dat Alektum in deze gevallen het tegendeel niet heeft aangetoond.
Wij het vinden het een zorgelijk signaal dat, zoals de rechter in deze procedure heeft geoordeeld, door Alektum niet is aangetoond dat de bedongen rente, aanmanings- en incassokosten geen deel uitmaken van het verdienmodel van Klarna. Tegelijkertijd hebben de uitspraken in een civiele procedure tegen Alektum niet tot gevolg dat dat de BNPL-overeenkomsten van Klarna vanaf heden allemaal onder publiekrechtelijk toezicht van de toezichthouder Autoriteit Financiële Markten (AFM) vallen. Het is aan de AFM om te beoordelen of deze uitspraak gevolgen heeft voor het toezicht.
Wat is uw reactie op de uitspraak van de rechter?
BNPL-aanbieders horen geen verdienmodel te maken van aanmanings- en incassokosten. In twee andere recente uitspraken in procedures tegen andere BNPL-aanbieders heeft de rechtbank geconcludeerd dat de aanbieders in kwestie wél hebben kunnen aantonen dat de aanmanings- en incassokosten geen onderdeel uitmaken van hun verdienmodel.3 4
Wij verwachten dat deze uitspraken aanleiding zijn voor alle BNPL-aanbieders om hun verdienmodel kritisch tegen het licht te houden en deze te herzien als zij concluderen dat de aanmanings- en incassokosten die zij consumenten rekenen meer dan alleen kostendekkend zijn.
Welke maatregelen gaat u nemen om ervoor te zorgen dat Klarna zich aan de regels voor consumentenkrediet houdt?
Aanbieders van BNPL-betaaldiensten komen uiterlijk november 2026 te vallen onder de herziene Europese Richtlijn consumentenkrediet (CCDII).5 Vanaf dan moeten de aanbieders van BNPL-betaaldiensten aan dezelfde, strenge regels voldoen als de aanbieders van consumptief krediet. Ook komen deze aanbieders vanaf dat moment onder toezicht van de AFM.
De BNPL-gedragscode is kortgeleden aangepast met betrekking tot het verdienmodel; aangesloten partijen mogen niet verdienen aan incasso- en overige kosten. Ook Klarna is bij deze gedragscode aangesloten. Wij zullen met Klarna in gesprek gaan over deze uitspraak, of zij hun verdienmodel hebben aangepast op grond van de gedragscode en/of gerechtelijke uitspraak en of de incasso- en overige kosten die Klarna rekent meer dan kostendekkend zijn.
Deelt u de mening dat achterafbetaaldiensten, zoals Klarna, ongewenst zijn in Nederland, omdat zij met name jongeren aanzetten tot het aangaan van schulden?
Wij constateren dat het gebruik van BNPL risico’s met zich meebrengt voor mensen in een kwetsbare situatie, zoals jongeren. Hier maken wij ons zorgen over. Daarom treden wij al enige tijd, gezamenlijk met de Staatssecretaris voor Participatie en Integratie, op om deze risico’s te beperken.
Zoals gezegd, komen aanbieders van BNPL-betaaldiensten uiterlijk november 2026 te vallen onder CCDII. Vanaf dan moeten ook de aanbieders van BNPL-betaaldiensten aan dezelfde, strenge regels voldoen als de aanbieders van consumptief krediet. In de praktijk betekent dit dat de aanbieders onder andere een krediettoets moeten gaan uitvoeren (waaronder een BKR-toets) en moeten voldoen aan regels ten aanzien van informatieverstrekking en reclame-uitingen. De richtlijn creëert, samengevat, de randvoorwaarden waarmee consumenten op verantwoorde wijze gebruik kunnen maken van BNPL. Een krediettoets is bijvoorbeeld een goed instrument om te voorkomen dat consumenten door de uitgestelde betaling in de problemen komen (overkreditering).
Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen, in afwachting van de reeds voorgenomen en toegezegde wetgeving, om deze praktijken op korte termijn tegen te gaan?
Door vier aanbieders van BNPL-betaaldiensten (Klarna, Riverty, in3 en Billink) is een gedragscode opgesteld die op 30 oktober 2023 in werking is getreden. De betrokken ministeries zijn doorlopend met de BNPL-aanbieders in gesprek om deze gedragscode aan te blijven scherpen naar een beschermingsniveau dat verder in lijn komt met de regelgeving uit de CCDII.
Inzet op de preventie van schulden is daarnaast van belang, door ervoor te zorgen dat we mensen met beginnende geldzorgen en/of dreigende schuldenproblematiek zo vroeg mogelijk bereiken en door inzet op financiële educatie voor kinderen en jongeren. Het platform Wijzer in Geldzaken, waarin het Ministerie van Financiën samenwerkt met publieke en private partners uit de financiële sector, werkt op verschillende manieren aan het vergroten van het financiële bewustzijn en de financiële competenties waaronder kennis en vaardigheden. Zo dient de jaarlijkse Week van het Geld als belangrijke aanjager voor het structureel stimuleren van financiële vaardigheden van kinderen en jongeren in de klas. Tijdens deze week is er veel aandacht voor onderwerpen zoals financiële verleidingen (waaronder BNPL) en financieel zelfstandig worden. Wijzer in Geldzaken moedigt scholen aan om ook in de rest van het jaar aandacht te besteden aan leren omgaan met geld. In samenwerking met het Ministerie van Financiën ontwikkelde het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid daarnaast de voorlichtings- en bewustwordingscampagne «Je Geld de Baas» over de risico’s en gevolgen van financiële verleidingen, waaronder BNPL. De subsidieregeling «Financiële Educatie voor onderwijsinstellingen» van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid is tot slot een maatregel die als doel heeft het creëren, ontwikkelen en bevorderen van structurele aandacht voor financiële educatie op middelbare scholen en op mbo-scholen.6 De subsidie biedt scholen onder meer de mogelijkheid om voor een periode van maximaal drie jaar docenten te trainen en medewerkers vrij te tellen om financiële educatie een structurele plek te geven in het onderwijsprogramma.7
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden voor het commissiedebat Armoede en schulden van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid, dat is gepland op 22 mei 2025?
Ja.
Het niet beboeten van ernstig dierenleed door botbreuken, bloedingen en ontwrichtingen bij miljoenen kippen, eenden en kalkoenen |
|
Ines Kostić (PvdD) |
|
Rummenie , Femke Wiersma (minister ) (BBB) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het persbericht van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) waarin zij grote zorgen uiten omdat ze niet kunnen handhaven bij het ernstige dierenleed dat ontstaat doordat kippen, eenden en kalkoenen hardhandig worden gevangen en in kratten worden gepropt?1
Ja, ik heb kennisgenomen van het persbericht waar u op doelt.
Onderschrijft u de uitspraak van de NVWA dat miljoenen dieren per jaar gewond raken en pijn lijden als ze worden gevangen en op transport naar het slachthuis worden gezet? Zo nee, waarom niet en op welke wetenschappelijke rapporten baseert u dat precies?
Bij het vangen en vervoeren van pluimvee kunnen dieren gewond raken. De sector heeft de afgelopen jaren laten zien dat ze dit letsel sterk kan verminderen en ik vertrouw erop dat ze deze trend door zal zetten.
Kunt u bevestigen dat er tot dusverre alleen handhavend werd opgetreden als bij meer dan 1% van de dieren vangletsel is geconstateerd?2 Kunt u bevestigen dat hiermee wordt gedoogd dat jaarlijks meer dan vijf miljoen dieren (ernstige) verwondingen oplopen? Zo nee, waar baseert u dat dan op?
Ik kan bevestigen dat, met het doel vangletsel steeds verder terug te dringen, er sinds 2024 handhavend werd opgetreden als bij meer dan 1% van een koppel vangletsel werd geconstateerd in het slachthuis. Daarvoor werd er handhavend opgetreden als meer dan 2% van een koppel vangletsel liet zien. Het percentage vangletsel is verminderd in de afgelopen jaren. Ook is het aantal overschrijdingen van de handhavingsgrens gedaald. De NVWA wil de bedrijven die zelf verantwoordelijk zijn voor het welzijn van de dieren, aansporen om voldoende tijd te nemen voor het vangproces.
Wat vindt u ervan dat er een veehouderijsysteem is opgetuigd waarin het normaal wordt gevonden dat binnen één sector meer dan vijf miljoen dieren per jaar ernstige verwondingen oplopen?
Uiteraard vind ik dat moet worden voorkomen dat dieren gewond raken en pijn lijden. De pluimveesector in Nederland is een verantwoordelijke en innovatieve sector die hard bezig is om het vangproces met het oog op dierenwelzijn te verbeteren. De vorig jaar gepubliceerde rapportage van de publiek-private samenwerking naar verschillende methoden van vangen biedt handvatten voor de sector om het letsel verder terug te dringen.3
Deelt u de zorgen dat nu de NVWA niet meer handhavend kan optreden, het aantal dieren dat gewond raakt flink kan gaan oplopen? Zo nee, waarom niet?
Ik wil voorop stellen dat de rechterlijke uitspraak gaat over de onderbouwing van de methode waarmee de NVWA vangletsel vaststelt.. De NVWA onderzoekt naar aanleiding van deze uitspraak wat er nodig is om de pluimveesector in gezamenlijkheid de verantwoordelijkheid op te laten pakken zodat het welzijn van pluimvee in de gehele keten ook in de toekomst geborgd blijft. De sector heeft de afgelopen jaren laten zien gemotiveerd te zijn om vangletsel te verminderen en is daar ook in geslaagd. Ik vertrouw erop dat de sector haar uiterste best doet het percentage vangletsel te blijven verminderen.
Bent u ermee bekend dat de Tweede Kamer schande spreekt over de structurele dierenmishandeling bij het vangen van pluimvee?3 Deelt u de mening dat moet worden voorkomen dat pluimveehouderijen en vangploegen zonder gevolgen ernstig dierenleed veroorzaken?
Ik deel de mening dat moet worden voorkomen dat pluimveehouderijen en vangploegen, maar ook andere schakels in de keten, dierenleed veroorzaken.
Deelt u de mening dat nu de NVWA vangletsel niet meer kan beboeten vanuit slachthuizen, het noodzakelijk is dat er ook structureel toezicht komt bij het vangen van dieren in stallen? Zo nee, waarom niet?
De NVWA zal de uitspraak van de rechter goed bestuderen en daarbij komen tot de meest effectieve oplossing om toezicht te houden op het vang-, laad- en transportproces en waar nodig passende handhaving toe te passen. Mijn departement zal daarbij kijken wat er vanuit beleid nodig is om dit mogelijk te maken.
Bent u bereid om op zeer korte termijn te zorgen voor structureel toezicht bij het vangen van dieren in stallen? Zo nee, waarom niet?
Zie mijn antwoord op vraag 7.
Kunt u bevestigen dat – als de NVWA niet structureel bij het vangen van pluimvee in stallen aanwezig kan zijn, en vangletsel niet meer beboet mag worden door controles in slachthuizen – pluimveehouders en vangploegen kunnen wegkomen met dierenmishandeling? Wat vindt u hiervan?
Zie mijn antwoord op vraag 7.
Bent u bereid om via fokbeperkingen het aantal kippen, eenden en kalkoenen in Nederland op zeer korte termijn te verlagen, zodat er genoeg toezichtcapaciteit is om deze dierenmishandeling te constateren en te kunnen handhaven? Zo nee, waarom niet en hoe gaat u dan op korte termijn voorkomen dat dit dierenleed structureel blijft optreden?
Daartoe ben ik niet bereid. Het instellen van een fokbeperking is een zeer ingrijpende maatregel waarvoor de onderbouwing ontbreekt. Bovendien zet de NVWA, zoals toegelicht in het antwoord op vraag 7, stappen om gegeven de rechterlijke uitspraak tot een adequate aanpak te komen. Instellen van een fokbeperking is daarmee niet aan de orde.
Indien u hier niet toe bereid bent, bent u dan bereid om in het kader van transparantie op zeer korte termijn bij de consument van vlees en eieren bekend te maken dat er niet kan worden opgetreden tegen ernstige dierenmishandeling van pluimvee, waardoor de kans zeer groot is dat het stukje vlees of het ei op hun bord afkomstig is van een dier dat ernstig heeft geleden door botbreuken, bloedingen en/of ontwrichtingen? Zo ja, op welke manier gaat u ervoor zorgen dat dit breed in de samenleving bekend wordt? Zo nee, waarom niet?
Hiertoe ben ik niet bereid. Een dergelijke vorm van communicatie gaat eraan voorbij dat het overgrote deel van de sector zorgvuldig te werk gaat om onnodig lijden en letsel bij dieren te voorkomen en dat de NVWA, gegeven de rechterlijke uitspraak, hierop toezicht zal houden en zonodig handhavend zal optreden.
Kunt u bevestigen dat het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb) in juni 2024 oordeelde dat het vangen van kippen aan de poten verboden is op grond van Europese wetgeving, en de toenmalige Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit vervolgens liet weten dat er per augustus 2024 zou worden opgetreden?4
Het CBb vindt (uitspraak 4 juni), net als de rechtbank Rotterdam, dat het vangen van pluimvee door het aan de poten op te tillen een overtreding is van de Transportverordening en dat de NVWA hierop moet handhaven. De wijze waarop de NVWA gaat handhaven moet recht doen aan het belang van het welzijn van de dieren, maar ook aan het belang van de sector en het Europese speelveld. Op basis van deze uitspraak heeft de NVWA zorgvuldig onderzoek gedaan en hierbij is gebruik gemaakt van recente wetenschappelijke rapporten van de WUR en EFSA. De NVWA zal tot het van kracht worden van de nieuwe Transportverordening niet handhaven indien de dieren worden gevangen en opgetild op de wijze die door EFSA en in de concept-Transportverordening is weergegeven. Dit betekent dat pluimvee nog wel aan de poten kan worden opgetild maar dan onder aanvullende voorwaarden zoals het optillen aan beide poten met extra ondersteuning van het lichaam. De bedrijven krijgen vanaf 14 mei 2025 6 maanden de tijd om op een andere vangmethode over te gaan.
Kunt u bevestigen dat dit zou moeten betekenen dat inmiddels alle pluimveebedrijven en vangploegen zijn gestopt met het vangen van dieren aan hun poten? Kunt aangeven of dit inmiddels ook het geval is? Zo ja, waar baseert u dat op? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik in het antwoord op vraag 12 heb uitgelegd heeft de sector vanaf 14 mei 2025 nog 6 maanden de tijd om op een ander wijze van vangen van pluimvee over te schakelen.
Kunt u bevestigen dat de NVWA, op basis van de uitspraak van het CBb, inmiddels dan ook handhavend optreedt tegen het vangen aan poten? Zo ja, hoe vaak wordt er gecontroleerd, hoeveel overtredingen van het verbod zijn geconstateerd, hoeveel waarschuwingen zijn er gegeven en hoeveel boetes zijn er opgelegd?
Zie mijn antwoord op vraag 13.
Bent u ermee bekend dat de Tweede Kamer wil dat deze afschuwelijke vangpraktijk verboden blijft?5 Kunt u toezeggen dat u zich er conform deze aangenomen motie actief voor inzet dat deze praktijk verboden blijft? Zo ja, op welke manier doet u dit?
Ik ben bekend met de motie van het lid Ouwehand (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1651). Het kabinet zet zich bij de onderhandelingen over het voorstel voor de herziening van de transportverordening in conform de eerder met de Kamer gedeelde lijn.
Kunt u deze vragen één voor één en met spoed, binnen een week, beantwoorden?
Ik heb deze vragen zo spoedig mogelijk beantwoord.
Het bericht ‘Verdachte die biddende moslim doodstak in Zuid-Frankrijk, meldt zich op Italiaans politiebureau’ |
|
Ismail El Abassi (DENK) |
|
David van Weel (minister ) |
|
![]() |
Bent u bekend met de aanval op de 22-jarige Aboubakar Cissé in een moskee in Frankrijk, waarbij het slachtoffer vijftig keer werd neergestoken terwijl hij aan het bidden was?1
Bent u er ook mee bekend dat de kritiek in Frankrijk ook op de overheid is gericht vanwege het aanjagen van een «islamofoob klimaat» in Frankrijk, onder andere vanwege uitspraken van bewindspersonen als «weg met de hoofddoek»?
Zou u zich aangesproken voelen vanwege het aanjagen van een islamofoob klimaat in Nederland vanwege uitspraken die bewindspersonen in Nederland hebben gedaan, onder andere over de hoofddoek van moslimvrouwen? Zo nee, waarom niet?
Denkt u dat er in Nederland een serieus probleem van moslimhaat bestaat, zeker gezien meerdere islamofobe terroristen verwijzing hebben gemaakt naar bepaalde politici in Nederland die hen in hun moslimhaat geïnspireerd zouden hebben?
Deelt u dat het tragisch is dat de Franse koepelorganisatie van moslims zegt dat een grote meerderheid van moslims in Frankrijk het gevoel heeft dat moslimhaat niet even serieus wordt genomen als andere vormen van haat?
Hoort u eenzelfde soort verwijt ook van de moslimgemeenschap in Nederland, namelijk dat discriminatie en haat tegen haar niet even serieus genomen wordt als tegen andere gemeenschappen?
Kunt u opsommen hoe vaak de regering signalen heeft ontvangen van ofwel individuen of islamitische organisaties waarin ze hun zorg uitspreken over hun veiligheid?
Heeft u naar uw gevoel de zorgen van de moslimgemeenschap wél serieus genomen? Zo ja, waarom denkt u dat Nederlandse moslims dat niet zo hebben ervaren?
Kunt u opnoemen hoeveel contactmomenten ervanuit de regering zijn geweest met gebedshuizen om hun zorgen omtrent hun veiligheid aan te horen? Kunt u de data uitsplitsen naar geloofsgemeenschap?
Bent u bereid om als preventieve maatregel de beveiliging van moskeeën in Nederland structureel te verhogen? Zouden de best practices daarin meegenomen kunnen worden van de maatregelen die op dit moment voor synagoges in Nederland worden getroffen? Zo ja, welke maatregelen kunnen op korte termijn ook voor moskeeën worden ingezet? Zo nee, waarom niet?
Bent u bereid aanvullende maatregelen te treffen om moslimhaat en islamofobie in Nederland actief te bestrijden, onder andere door bijvoorbeeld een nationale bewustwordingscampagne of een Rijksbrede aanpak tegen moslimhaat?
De mensenrechtensituatie in Libië |
|
Kati Piri (PvdA) |
|
Caspar Veldkamp (minister ) (NSC) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht dat de Libische Internal Security Agency (ISA) tien internationale humanitaire ngo’s heeft opgedragen te stoppen met hun werk?1
Dit bericht heeft mij bereikt.
Bent u bekend met de aantijgingen van de ISA dat deze ngo’s bijdragen aan de omvolking van Libië? Zo ja, wat vindt u van deze aantijging?
Ik ben bekend met de publicatie van de persverklaring van de ISA, waarin zij onder meer stellen dat ngo’s omvolking tot doel hebben. Deze opvatting deel ik niet. Daarnaast draagt deze aantijging bij tot het inperken van de humanitaire ruimte en verergert deze de moeilijkheden waarin de internationale humanitaire ngo’s zich reeds bevinden. Het hoofd van ISA is sinds de publicatie van dit bericht gearresteerd.
In onze communicatie richting Libiërs blijf ik het belang van bescherming van migranten benadrukken, alsmede de belangrijke rol die ngo’s spelen in het migratiemanagement in Libië. Voortzetting van het werk van deze ngo’s is daarmee ook in het directe Libische belang.
Wat vindt u ervan dat de Libische autoriteiten, met wie de Europese Unie (EU) nauw samenwerkt op het gebied van migratiebeheer, belangrijke internationale mensenrechtenorganisaties criminaliseren?
Internationale mensenrechtenorganisaties doen belangrijk werk in Libië. Zij leveren essentiële diensten aan migranten en vluchtelingen in Libië, mede gefinancierd door Nederland en de Europese Unie. Het is dan ook zeer zorgelijk dat de Libische autoriteiten hun werk en inzet criminaliseren. Ik verwerp deze typering door de Libische autoriteiten. Deze organisaties hebben de volledige steun van Nederland om hun werk voort te zetten.
Welke stappen bent u bereid in bilateraal en in EU-verband te nemen om de Libische autoriteiten dit besluit te laten terugdraaien?
Nederland is in contact met ngo’s die door de maatregelen getroffen zijn. De ambassade in Tripoli brengt de situatie op in alle mogelijke gesprekken met de Libische autoriteiten.
Daarnaast heeft Nederland een brief medeondertekend die op initiatief van de VN-missie in Libië UNSMIL is gericht aan de Libische autoriteiten. In deze brief worden ernstige zorgen geuit over de situatie van de ngo’s en de migranten die zij helpen.
De Nederlandse ambassade in Tripoli heeft over dit onderwerp gesprekken gevoerd met de relevante Libische autoriteiten, waaronder de Minister van Buitenlandse Zaken en de Minister van Binnenlandse Zaken. In deze ontmoetingen zijn bovengenoemde zorgen overgebracht.
Welke steun verleent Nederland op dit moment aan het werk van internationale mensenrechtenorganisaties in Libië?
Nederland financiert momenteel enkele mensenrechtenorganisaties vanuit het Mensenrechtenfonds en het Shiraka programma. Dit zijn zowel Libische als niet-Libische organisaties. Deze steun is onderdeel van de brede mensenrechtenagenda die Nederland wereldwijd heeft.
Daarnaast is Nederland, samen met Zwitserland en UNSMIL, covoorzitter van de internationale werkgroep mensenrechten en internationaal humanitair recht. Deze werkgroep is onderdeel van het in het 2019 opgerichte Berlijn-proces. Vanuit deze rol kaart Nederland mensenrechtenschendingen aan en verleent steun waar dat kan aan mensenrechtenverdedigers en -organisaties. Dit is via openbare verklaringen en via diplomatie achter de schermen.
Bent u bereid om aanvullende steun te verlenen aan deze organisaties, zoals diplomatieke steun, relocatie van personeel of financiering van juridische bijstand? Zo nee, waarom niet?
In overleg met de getroffen ngo’s is het verzoek om druk te blijven houden op de Libische autoriteiten. Dit zal Nederland niet nalaten. Waar mogelijk stelt Nederland zich beschikbaar op voor hulpverzoeken en bescherming.
Bent u ook bekend met het bericht dat Rusland haar inzet op mensensmokkel in Libië heeft vergroot?2
Dit bericht heeft mij bereikt. Rusland breidt zijn bestaande activiteiten en invloed in Libië al langere tijd gestaag uit. Deze ontwikkeling lijkt sinds de val van het Assad-regime in Syrië door te zetten. De smokkelroutes van wapens, drugs en mensen zijn complex en ondoorzichtig, maar kunnen door deze geïntensiveerde Russische inzet worden versterkt. Nederland blijft de situatie nauwgezet monitoren.
Met al het voorgaande in het achterhoofd, staat u daadwerkelijk nog achter uw besluit om de ambassade in Tripoli te sluiten? Zo ja, vindt u de actuele ontwikkelingen dan niet bijzonder zorgwekkend?
Het kabinet heeft, in lijn met de bredere bezuinigingsmaatregelen op het postennet, besloten om de ambassade in Libië te sluiten. Dit zware besluit is genomen na zorgvuldige afweging van verschillende factoren, waaronder de operationele kosten van de ambassade inclusief de hoge kosten voor beveiligingsmaatregelen ter bescherming van ons personeel.
De situatie in Libië op het gebied van migratie en veiligheid blijft voor Nederland van groot belang. Het kabinet erkent bovendien de zorgen over de mensenrechtensituatie in het land. Hoewel de diplomatieke aanwezigheid in Libië wordt beëindigd, behoudt Nederland de diplomatieke betrekkingen en samenwerking, en blijven we ons ook zonder permanente diplomatieke presentie in Tripoli inzetten om Nederlandse belangen te behartigen en zorgen te adresseren. De precieze invulling van deze samenwerking wordt op dit moment verder uitgewerkt.
Het nieuws dat de directieleden van Damen Shipyards vervolgd worden voor omkoping, valsheid in geschriften, witwassen en sanctieontwijking |
|
Jimme Nordkamp (PvdA) |
|
Ruben Brekelmans (minister ) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «OM vervolgt scheepsbouwer Damen wegens corruptie en overtreden sancties tegen Rusland» in de Volkskrant?1
Ja.
Vindt u dat bedrijven die sancties ontwijken de Nederlandse veiligheidsbelangen schaden?
Sancties zijn een belangrijk instrument binnen het Gemeenschappelijk Buitenlands- en Veiligheidsbeleid van de EU.
Het kabinet gaat niet in op individuele gevallen. Het kabinet hecht er waarde aan dat alle bedrijven en (rechts)personen zich aan de Europese sancties houden, daartoe zijn ze ook verplicht. Het overtreden van sancties is verboden.
Wat is het staande overheidsbeleid betreft het aangaan van contracten met bedrijven die door het OM vervolgd worden voor onder andere omkoping, valsheid in geschriften, witwassen en sanctieontwijking?
Defensie houdt zich aan de Europese aanbestedingsregelgeving waarin is geregeld dat partijen behoren te worden uitgesloten van deelname aan Europese aanbestedingen indien zij onherroepelijk zijn veroordeeld zijn door de strafrechter. De bekendheid van Defensie met de vervolgingsbeslissing van het OM heeft op dit moment nog geen gevolgen voor de lopende of toekomstige contracten tussen Defensie en Damen Shipyards.
Welke gevolgen heeft het besluit van het OM om Damen Shipyards te vervolgen voor onder meer omkoping, witwassen en het overtreden van sancties tegen Rusland voor lopende contracten ter waarde van circa 5 miljard euro tussen Defensie en Damen Shipyards?
Zie antwoord vraag 3.
Welke gevolgen heeft het besluit van het OM om Damen Shipyards te vervolgen voor onder meer omkoping, witwassen en het overtreden van sancties tegen Rusland voor de totstandkoming van toekomstige contracten tussen Defensie en Damen Shipyards?
Zie antwoord vraag 3.
Heeft Defensie gedurende de periode van zeven jaar dat het FIOD onderzoek deed naar Damen Shipyards rekening gehouden met de mogelijkheid dat het OM tot vervolging van Damen Shipyards zou overgaan? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u aangeven hoe hier in het aanbestedingsproces rekening mee is gehouden? Kunt u ook aangeven hoe er rekening is gehouden met de toekomstige afhankelijkheden van Damen Shipyards binnen de Koninklijke Marine?
Zoals hierboven toegelicht, vormt een vervolging – of de mogelijkheid ervan – geen in de wet genoemde uitsluitingsgrond voor deelname aan de aanbestedingen bij Defensie. Bekendheid met de mogelijkheid dat Damen in de toekomst vervolgd zou kunnen worden, was en is voor Defensie op zichzelf dus geen aanleiding reeds consequenties te verbinden aan de bestaande en toekomstige samenwerking met Damen Shipyards.
Damen Shipyards is een belangrijke leverancier voor de Koninklijke Marine. Defensie stimuleert ook de bredere ontwikkeling van de zelfscheppende scheepsbouwindustrie, d.w.z. industrie die haar eigen producten ontwerpt en fabriceert, in Nederland via de sectoragenda Maritieme Maakindustrie.2 Ook mitigeert de Koninklijke Marine haar afhankelijkheden van externe maritieme leveranciers door, onder andere, zelf regie te houden op het onderhoud van haar materieel.
Hoe beoordeelt u de uitspraak «integriteit is een luxe die we ons niet kunnen veroorloven» die door medewerkers van Damen Shipyards zou zijn gedaan?
Defensie is niet in de positie om hierover te kunnen oordelen.
Hoe beoordeelt u de tegenwerking vanuit de top van Damen Shipyards die de «compliance officers» hebben ervaren?
Zie antwoord vraag 7.
Welke standaarden van maatschappelijk verantwoord ondernemen verwacht u van bedrijven die het vertrouwen van Defensie en de samenleving krijgen om bij te dragen aan de Nederlandse veiligheid?
Het kabinet verwacht van Nederlandse bedrijven die internationaal opereren dat zij de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen inzake maatschappelijk verantwoord ondernemen toepassen. De bestrijding van corruptie is hier onderdeel van.
Kunt u deze vragen allen afzonderlijk beantwoorden?
Vanwege de samenhang zijn vragen 3, 4, 5 en 7, 8 gebundeld beantwoord.