Het bericht ‘Koop nu, baal later: hoe Klarna-klanten vastlopen in dubieuze incassotrajecten |
|
Sarath Hamstra (CDA), Inge van Dijk (CDA) |
|
Mariëlle Paul (VVD), Eelco Heinen (minister financiën, minister economische zaken) (VVD) |
|
|
|
|
In hoeverre gaat u de regels voor de «Buy now pay later»-bedrijven aanscherpen in het kader van consumentenbescherming?1
Klopt het dat hierbij geen rekening gehouden wordt met de praktijk van het doorverkopen van openstaande facturen en het nieuwe risico dat vervolgens ontstaat in het kader van consumentenbescherming?
Waarom is hier niet integraal voor oplossingen gekozen, maar enkel voor het stukje dat de betaaldiensten direct raakt?
Herkent u de strategie van bedrijven als Alektum, namelijk zo veel mogelijk niet-betalende klanten opzadelen met juridische procedures nadat hun facturen vermeerderd zijn met rente en incassokosten? Oftewel: hoe meer bulk het bedrijf verstuurt, hoe groter de kans dat er wel iemand betaalt?
Bent u bekend met de grote hoeveelheid zaken die Alektum aanhangig heeft gemaakt enerzijds versus de uitspraken die een aaneenschakeling tonen van fouten, slordigheden en zelfs misbruik van procesrecht en het feit dat Alektum opvallend vaak juridische procedures verliest anderzijds?
Alektum is lid van de Nederlandse Vereniging van gecertificeerde incasso-ondernemingen (NVI) en draagt ook dat kwaliteitskeurmerk. Wat gaat de NVI doen met deze signalen en wanneer is «de maat vol» en wordt een keurmerk ingetrokken zodat een keurmerk ook waarde blijft houden?
Wie controleert of de NVI kritisch genoeg is richting haar deelnemers?
Hoe kijkt u naar het verbieden van het gebruikmaken door betaaldiensten van incassobedrijven die dit keurmerk niet hebben?
Het bericht ‘Koop nu, baal later: hoe Klarna-klanten vastlopen in dubieuze incassotrajecten’ |
|
Don Ceder (CU) |
|
Arno Rutte (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de werkwijze van incassobedrijven, zoals Alektum (aan wie BNPL-bedrijf (Buy Now Pay Later) Klarna vorderingen heeft overgedragen), die duizenden rechtszaken aanhangig maken, vaak zonder deugdelijke onderbouwing, niet verschijnen bij de rechtbank en schuldenaren confronteren met torenhoge rente- en incassokosten?1
Hoe beoordeelt u deze handelwijze in het licht van de beginselen van een behoorlijke procesorde en de bescherming van schuldenaren? In hoeverre is hier volgens u sprake van (structureel) misbruik van procesrecht?
Kunt u toelichten welke maatregelen momenteel bestaan om te voorkomen dat incassobureaus op dergelijke wijze misbruik maken van het rechtssysteem?
Op welke wijze heeft u de aangenomen motie Ceder c.s. (Kamerstuk 35 915, nr. 27) afgedaan? Acht u de genomen maatregelen afdoende om het doorverkopen van schulden als verdienmodel te hebben bestreden? Zo nee, welke maatregelen bent u voornemens te nemen en/of te laten onderzoeken?
Bent u bekend met de algemene consumentenvoorwaarden van Klarna, waarin staat dat de vordering van de (web)winkel op de consument wordt overgedragen aan Klarna Bank AB? Deelt u dat een dergelijke overdracht van een vordering valt onder de reikwijdte van artikel 2, sub b, van de Wet kwaliteit incassodienstverlening?2
Bent u van mening dat de activiteiten van Klarna onder de Wet kwaliteit incassodienstverlening vallen? Zo ja, voldoet het bedrijf, naar uw oordeel, aan de verplichtingen die de wet stelt? Is het juist dat Klarna niet geregistreerd staat in het register van incassodienstverleners?
Bent u bekend met het feit dat Klarna, in het kader van haar BNPL-activiteiten, aan consumenten betalingsherinneringen en aanmaningen verstuurt wanneer facturen onbetaald blijven? Deelt u de opvatting dat het versturen van herinneringen en aanmaningen moet worden aangemerkt als het verrichten van «buitengerechtelijke incassowerkzaamheden» in de zin van artikel 1 van de Wet kwaliteit incassodienstverlening?
Is het correct dat de reikwijdte van de wet gebaseerd is op de feitelijke uitvoering van buitengerechtelijke incassowerkzaamheden richting natuurlijke personen, ongeacht door wie deze worden uitgevoerd? Zijn er organisaties uitgezonderd van de reikwijdte van deze wet?
Klopt het, zoals in het artikel gepubliceerd door Follow the Money staat, dat u in gesprek bent met het bedrijf Klarna over de naleving van de Wet kwaliteit incassodienstverlening?
Wat is de reden voor dit overleg? Is het gebruikelijk en wenselijk dat er overleg plaatsvindt tussen u en een bedrijf over naleving van de wet? Wat is hierin de rol van de Inspectie Justitie en Veiligheid? Is de Inspectie (al dan niet op handhavende wijze) betrokken bij dit overleg?
Kunt u aangeven waarom met Klarna wordt «overlegd» terwijl in het nieuwsbericht van de Inspectie Justitie en Veiligheid staat dat «incassodienstverleners die niet zijn geregistreerd hun werkzaamheden met onmiddellijke ingang [moeten] staken en gestaakt houden»?3
Klopt het dat het overtreden van de registratieplicht in het incassoregister wordt aangemerkt als een economisch delict in de zin van de Wet op de economische delicten (WED)? Kunnen burgers in dit geval zelf aangifte doen van een vermoedelijke overtreding van deze registratieplicht door een incassodienstverlener?
Op welke wijze wordt er gehandhaafd op de Wet kwaliteit incassodienstverlening? Kunt u cijfers delen van de hoeveelheid boetes et cetera die zijn opgelegd?
Heeft de Inspectie Justitie en Veiligheid volgens u voldoende instrumenten en capaciteit om adequaat te kunnen handhaven om een afschrikwekkende werking te hebben waardoor bedrijven zich genoodzaakt voelen om te voldoen aan de wet?
Wat vindt u van de suggestie die gedaan wordt in het artikel om de wetgeving aan te scherpen ten aanzien van de wijze waarop zogeheten BNPL-bedrijven mogen samenwerken met incassobureaus? Bent u bereid te onderzoeken of aanvullende regelgeving of toezicht nodig is om consumenten beter te beschermen tegen agressieve incassopraktijken in deze sector?
De pilot ‘gratis advocaat’ bij uithuisplaatsing en gezagsbeëindiging |
|
Faith Bruyning (NSC) |
|
Arno Rutte (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel «Proef met betere rechtsbijstand in jeugdzorg werkt averechts: vertrouwde advocaat uit beeld» van 9 juni 2023 in het Algemeen Dagblad? Zo nee, kunt u dit lezen?1
Kunt u de Kamer nogmaals kort uitleggen wat het beoogde doel is van de pilot kosteloze rechtsbijstand voor ouders bij (spoed)uithuisplaatsingen en gezagsbeëindigingen en hoe de «verbeterde rechtsbescherming» daarin concreet wordt gemeten?
Kunt u leggen hoe de pilot moet worden uitgevoerd/toegepast?
Klopt het dat rechtbanken in het kader van de pilot zelf een advocaat aanwijzen voor ouders «die zo snel mogelijk contact opneemt»? Zo ja, hoe verhoudt dit zich tot het recht op vrije advocaatkeuze?
Hoe is geborgd dat de pilot niet leidt tot verdringing van reeds betrokken of door ouders gekozen advocaten? Welke instructies zijn hierover aan de rechtbanken verstrekt? Kunt u deze instructies delen met de Kamer?
Herkent u de signalen dat ouders zich overvallen voelen door een aangewezen advocaat en ervaren dat hun voorkeursadvocaat buitenspel komt te staan? Wat is daarop uw reactie?
Welke waarborgen bestaan er dat – zodra een ouder een voorkeursadvocaat meldt – de rechtbank die keuze honoreert, ook binnen de pilot?
Kan het zijn dat de uitvoering van de pilot, zoals wordt gemeld, in de verschillende arrondissementen anders of verschillend geïnterpreteerd of uitgevoerd worden? Zo ja, kunt u per arrondissement de werkwijze schetsen en verschillen duiden? Kunt u de Kamer hier een overzichtstabel van toesturen?
Deelt u de mening dat als de arrondissementen de pilot inderdaad verschillend toepassen dat dit impact op heeft op rechtsgelijkheid?
Deelt u de mening dat ouders zelf capabel genoeg zijn om een keuze te maken voor een advocaat? En deelt u de mening dat ouders eerst zelf akkoord moeten geven voordat de advocaat definitief gekoppeld wordt?
Hoe wordt in alle communicatie aan ouders zichtbaar en begrijpelijk gemaakt dat zij zelf een advocaat mogen kiezen en hoe zij dat praktisch regelen binnen de pilot? Kunt u de Kamer inzicht geven in hoe dit nu gecommuniceerd aan ouders?
Hoe waarborgt u dat bij spoed (art. 800 Rv) de aanwijzing/toegang tot eigen advocaat niet illusoir wordt? Welke termijnvereisten en praktische voorzieningen (bijvoorbeeld de piketregeling jeugdrecht) gelden hiervoor?
Deelt u de mening dat het een goed voorstel is om ouders eerst zelf de tijd te geven een voorkeursadvocaat te kiezen en als dat als er bijvoorbeeld 10 dagen voor de zitting nog geen advocaat is, de rechtbank alsnog een advocaat aanwijst?
Bent u bekend met het feit dat als de rechtbanken een advocaat aanwijzen en ouders hebben al een advocaat of willen een eigen voorkeursadvocaat kiezen, de aangewezen advocaat vaak al in bezit is van het dossier en vervolgens overnamepunten vraagt voor overname van het dossier? Wat is uw mening hierover en vindt u dit wenselijk? Deelt u de mening dat hierdoor de kosten onnodig verhoogd worden?
Bent u bekend met het feit dat de rechtbanken de dossiers al versturen aan de toegewezen advocaten nog voordat ouders akkoord gaan met de gekoppelde advocaat? Wat is hiervoor de juridische grondslag volgens u? En hoe verhoudt dit zich tot bijvoorbeeld met de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG)? Vindt u het überhaupt wenselijk dat rechtbanken dossiers vol vertrouwelijk informatie delen met een advocaat zonder dat ouders daar toestemming voor hebben verleend? En deelt u de mening dat als een dossier verzonden wordt aan een advocaat zonder toestemming van de ouders er sprake is van een datalek en dat hiervan melding gemaakt moet worden bij de AVG?
Acht u het proportioneel en noodzakelijk om zonder uitdrukkelijke toestemming dossiers aan een niet-gekozen advocaat te verstrekken, gelet op het minimale-gegevens-principe en het vertrouwensbeginsel? Zo ja, kunt u uw antwoord toelichten?
Herkent u de signalen dat de Raad voor de Kinderbescherming (RvdK) voor zitting met betrekking tot een verzoek voor een kinderbeschermingsmaatregel de dossiers of (delen van) informatie deelt met een gecertificeerde instelling (GI)? Past dit binnen de AVG/het wettelijk kader? Kunt u dit duiden met een verwijzing naar de juridische grondslagen?
Hoe borgen u en de RvdK dat in verzoeken die met de GI gedeeld worden geen gevoelige persoonsgegevens bevatten (art. 9 AVG) en dat betreft niet alleen over NAW-gegevens en BSN-nummers, maar ook persoonskenmerken die toezien op gedragingen of informatie uit het verleden waarvan niet vaststaat of die relevant is om te delen? Hoe borgt u dat kwaliteitskaders en werkprocessen van RvdK conform de AVG zijn en niet feitelijk (prejudiciële) dossierdeling normaliseren? Wat vindt u van het feit dat de kwaliteitskaders van de RvdK al voorzien in het feit dat zij op voorhand al informatie naar de GI sturen, terwijl de GI nog geen belanghebbende is en dus geen recht heeft op de gegevens maar wel al die kennis heeft? En is het geen risico dat als er geen ondertoezichtstelling wordt uitgesproken er toch persoonlijke en vertrouwelijke informatie die onder de AVG valt al gedeeld is met andere procespartijen? Bent u van mening dat hier dan sprake is van een datalek? Zo nee, waarom niet?
Bent u bereid om – indien nodig – het kwaliteitskader van de RvdK te (laten) herzien wanneer bepalingen/werkpraktijken de AVG of het procesrecht doorkruisen? Zo ja, op welke termijn denkt u dit te gaan doen?
Kunt u een landelijke uitvoeringsinstructie publiceren met heldere normen over vrije advocaatkeuze, toestemming voor dossierdeling en communicatie aan ouders – en toezien op naleving door rechtbanken en ketenpartners? Tegen welke datum?
Bent u bereid op korte termijn in gesprek te gaan met o.a. jeugdrechtadvocaten Mieke Krol en Richard Korver, die herhaaldelijk publiekelijk op knelpunten hebben gewezen (vrije keuze, dossierdeling, procedurele waarborgen)? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wilt u de Tweede Kamer informeren over de uitkomst van dat gesprek en welke procesaanpassingen u daaruit laat volgen?
Indien blijkt dat dossiers onrechtmatig zijn gedeeld, bent u dan bereid ouders te informeren, incidenten te melden bij de Autoriteit Persoonsgegevens en – waar passend – herstelmaatregelen (inclusief vernietiging/herstel van procespositie) te treffen?
Bent u bekend met het feit dat ook minderjarige kinderen vaak volledige procesdossiers ontvangen vanuit de rechtbank? Vindt u het wenselijk dat het kind het gehele procesdossier krijgt en zo bijvoorbeeld de gehele strijd tussen ouders kan lezen? En indien u van mening dat kinderen het volledige dossier moeten ontvangen, zou het dan niet wenselijker zijn dit in een meer kindvriendelijke vorm te doen?
Bent u bekend met de uitspraak van de Rechtbank Rotterdam1, waarin advocaat de kinderrechter tijdens de zitting een geluidsfragment heeft voorgelegd waarop een pleegmoeder zich op schokkende en vernederende wijze uitlaat tegen een kind die aan haar zorg was toevertrouwd?
Wat doet het met u als stelselverantwoordelijke bewindspersoon dat een kinderrechter de kwalificatie gebruikt dat de uitlatingen van de pleegmoeder «alle grenzen van fatsoen overschreden» en dat «dit niet is hoe de opvang van een kwetsbaar kind mag gaan»? Welke gevolgen zou een dergelijke constatering volgens u moeten hebben binnen de pleegzorgketen en de positie van een pleegzorgouder die zich zo opstelt naar een kind?
Deelt u de mening dat het zorgelijk is dat kinderen of ouders zich genoodzaakt voelen opnames te maken om gehoord te worden door jeugdbeschermers, raadsonderzoekers of de rechter? En dat het in deze zaak een geluidsfragment van het kind zelf was dat leidde tot erkenning van de misstanden, terwijl eerdere signalen van het kind kennelijk niet serieus zijn genomen? Zo nee, waarom niet?
Bent u ermee bekend dat ook advocaten soms vastlopen als zij zorgen hebben over de situatie binnen een kinderbeschermingsmaatregel en dat ook zij niet gehoord of serieus genomen worden door de gecertificeerde instelling (GI) of de Raad voor de Kinderbescherming omdat zij gezien worden als een verlengstuk van ouders en/of kinderen? Deelt u de mening dat dit geen recht doet aan de neutrale positie die advocaten innemen en de gedragsregels waar advocaten zich aan dienen te houden? Waar kunnen advocaten zich volgens u melden als zich zo’n situatie zich voordoet?
Bent u ervan op de hoogte dat kinderen, ouders of pleegouders in sommige gevallen worden berispt of gesanctioneerd als zij dergelijke opnames maken en willen inbrengen in de procedure om zo gehoord te worden? Vindt u dit in lijn met artikel 12 van het VN-Kinderrechtenverdrag (IVRK) dat bepaalt dat kinderen het recht hebben hun mening vrijelijk te uiten en dat daaraan passend belang moet worden gehecht?
Hoe beoordeelt u het verschil tussen rechtbanken waar kinderen wel of niet de mogelijkheid krijgen om via geluidsfragmenten hun stem te laten horen? Vindt u dat wenselijk? Kunt u uw antwoorden toelichten?
Bent u ervan op de hoogte dat sommige rechtbanken, waaronder de Rechtbank Den Haag2, 3, dergelijke geluidsfragmenten niet accepteren als onderdeel van het dossier omdat zij als onrechtmatig worden beschouwd? En bent u ervan op de hoogte dat en het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden4 het niet per definitie als onrechtmatig beschouwd maar dat er wel terughoudendheid betracht moet worden? Deelt u de mening dat dergelijke geluidsfragmenten niet als onrechtmatig beschouwd moeten worden en dat die terughoudendheid niet wenselijk is nu blijkt dat het vaak misgaat en dat juist de geluidsopnames kunnen bijdragen aan het gehoor geven aan de stem en de ervaringen van het kind, zoals vastgelegd in artikel 12 van het IVRK?
Deelt u de mening dat dit verschil in interpretaties in de rechtspraak als een vorm van rechtsongelijkheid kan worden ervaren? En bent u het eens met dit standpunt van de rechtbank Den Haag dat hiervan het gevolg is dat de stem van het kind niet of onvoldoende gehoord wordt of dat de ervaringen van kinderen buiten beeld blijven?
Bent u bereid met de Raad voor de Rechtspraak te verkennen of er een uniform toetsingskader kan komen voor de omgang met geluidsopnamen in civiele jeugdrechtzaken, zodat kinderen in gelijke omstandigheden ook gelijke rechtsbescherming genieten?
In hoeverre beschikken jeugdbeschermingsinstellingen en pleegzorgaanbieders over duidelijke protocollen over hoe om te gaan met geluids- of beeldmateriaal dat door kinderen wordt ingebracht als bewijsmiddel van onveiligheid of mishandeling? Wat bent u van plan te doen als hierin vermeld wordt dat dergelijke opnames niet als bewijs mogen dienen, ook wanneer zij aantoonbare misstanden laten zien?
Klopt het dat er geen landelijke richtlijn of toezichtkader bestaat dat regelt hoe dergelijke opnames moeten worden gewogen in (familie)rechtszaken of interne klachtenprocedures? Zo ja, bent u bereid zo’n richtlijn op te laten stellen?
Bent u ermee bekend dat veel kinderen en ouders geen klachten durven in te dienen tegen pleegouders of jeugdbeschermers als er sprake is van dergelijk grensoverschrijdend gedrag omdat zij zich door het gedrag zelf al niet veilig voelen en daarnaast bang zijn voor repercussies zoals het afzeggen van omgang of het verlengen van een maatregel? Welke mogelijkheden hebben kinderen of ouders momenteel om anders dan bij de eigen pleegzorgorganisatie veilig melding te doen van grensoverschrijdend gedrag binnen pleegzorg, buiten de instelling of GI om?
Bent u bereid om te (laten) onderzoeken hoeveel meldingen er de afgelopen vijf jaar zijn gedaan van onveiligheid of emotioneel geweld binnen pleegzorg en in hoeveel van die gevallen de stem van het kind doorslaggevend is geweest?
Herkent u het bredere signaal dat kinderen en ouders binnen de jeugdbescherming zich vaak niet gehoord of geloofd voelen, ook wanneer zij herhaaldelijk melding maken van misstanden? Wat zegt dit volgens u over de rechtspositie van gezinnen in het jeugdbeschermingsstelsel?
Acht u het wenselijk dat kinderen of jongeren procesrechtelijke bijstand krijgen bij het inbrengen van eigen bewijs of geluidsopnames, zodat zij dit op rechtmatige wijze kunnen doen zonder afhankelijk te zijn van toestemming van hun jeugdbeschermer of pleegzorgaanbieder?
Ziet u aanleiding om, samen met de Raad voor de Rechtspraak en de Inspecties, een landelijke evaluatie te laten uitvoeren naar de omgang met kind signalen en geluidsopnamen in jeugdbeschermingszaken, met bijzondere aandacht voor de uiteenlopende rechtspraak in Den Haag en Rotterdam?
Hoe waarborgt u dat in toekomstige jeugdbeschermingsprocedures de stem van het kind niet afhankelijk is van een opname, maar vanzelfsprekend wordt gehoord, serieus genomen en gewogen?
De Veiligheid van procespartijen en rechtsgelijkheid bij jeugdbeschermingsprocedures |
|
Faith Bruyning (NSC) |
|
Judith Tielen (VVD), Arno Rutte (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de uitspraak van de Rechtbank Rotterdam van 15 juli 2025 (ECLI:NL:RBROT:2025:10004)1, waarin de meervoudige kamer expliciet stelt dat de rechtbank geen taak of wettelijke bevoegdheid heeft om tijdens of na een zitting de veiligheid van procespartijen te waarborgen?
Komt het standpunt van de meervoudige kamer overeen met formeel beleid van de gerechten of de raad voor de rechtspraak?
Deelt u de mening dat deze uitspraak feitelijk betekent dat procespartijen – waaronder ouders, kinderen, advocaten, medewerkers van de gecertificeerde instelling (GI), de Raad voor de Kinderbescherming en zelfs rechters – tijdens de zitting en na afloop van de zitting zonder enige bescherming het gerechtsgebouw verlaten, ook als er sprake is van expliciete bedreigingen?
Acht u het wenselijk dat een rechterlijke instantie die op de hoogte is van een concrete bedreiging, zeker als die in de zitting wordt uitgesproken, zich beperkt tot de constatering dat er «geen wettelijke bevoegdheid» bestaat om maatregelen te treffen?
Worden deze bedreigingen ook geregistreerd waardoor het zichtbaar is hoe vaak dit voor komt? Is er bijvoorbeeld bekend hoe vaak rechters of griffiers bedreigt worden? Of andere procesdeelnemers? Zo ja, kunt u deze cijfers met de Kamer delen? Zo nee, overweegt u om dit vast te laten leggen waardoor er niet alleen een preventieve werking van uit gaat, maar ook dat er onderzoek kan worden gedaan naar de herkomst en omstandigheden waar dit vandaan komt?
Wordt er ook geregistreerd wat de bedreigingen zijn, waar ze vandaan komen zodat niet alleen inzichtelijk is hoe vaak het voorkomt maar ook wat de achtergronden en of er mogelijk een patroon of recidive is van bepaalde ouders?
Hoe wordt in de praktijk bepaald of een dergelijke dreiging wordt beschouwd als een strafrechtelijke of veiligheidskwestie en wie neemt daartoe het initiatief – de rechtbank, de griffier, de Raad, de GI of de politie?
Bestaat er een protocol voor de veiligheid van procespartijen bij familierechtelijke of jeugdbeschermingszittingen waarbij sprake is van (potentieel) gevaar of agressie? Zo ja, kunt u de kamer dit protocol toezenden?
Indien het antwoord op vraag 8 nee is, kunt u aangeven welk protocol er wél geldt, wie dit handhaaft en hoe vaak dit wordt toegepast?
Hoe wordt de veiligheid van de betrokken rechters, advocaten en hulpverleners gewaarborgd bij vertrek uit de zittingszaal of het gerechtsgebouw, zeker wanneer er sprake is van een emotioneel beladen jeugdzorgzaak waar dergelijk bedreigingen zijn geuit?
Hoe vaak komt het voor dat rechters bedreigd worden in zittingen of daarbuiten via bijvoorbeeld mail of sociale media? Hoe gaat de rechtspraak ermee om als rechters bedreigd worden? Hoe wordt dan de veiligheid van de rechters gewaarborgd? Welke maatregelen neemt de rechtbank dan in het belang van de veiligheid van de rechters? Waar kunnen rechters terecht als zij bedreigd worden en hoe verhoudt zich dat weer ten aanzien van de geheimhoudingsplicht die rechters hebben in het kader van de beslotenheid van jeugd- en familierechtszaken?
Wordt er in dergelijke situaties overleg gevoerd tussen rechtbanken en lokale politie of het Openbaar Ministerie om acute dreiging te beoordelen en maatregelen te treffen? Zo ja, hoe vaak gebeurt dat en hoe is die samenwerking geborgd?
Acht u het wenselijk dat de verantwoordelijkheid voor de veiligheid van procespartijen in dit soort zaken niet bij één instantie is belegd, waardoor iedereen op elkaar wacht en feitelijk niemand handelt?
Bent u bereid te onderzoeken of de huidige taakafbakening tussen rechtbank, GI, Raad en politie leidt tot rechtsongelijkheid en veiligheidsrisico’s voor partijen die deelnemen aan jeugdbeschermingsprocedures?
Hoe beoordeelt u het risico dat slachtoffers van bedreiging (zoals de moeder in deze zaak, maar ook de advocaat van moeder en de bijzonder curator) zich niet vrij voelen om hun standpunt te uiten en dat dit de kern van een eerlijk proces ondermijnt (artikel 6 EVRM)? Deelt u de mening dat hiermee ook de belangen van de minderjarige in het geding komen? En daarmee het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind niet kan worden nageleefd?
Kunt u toelichten hoe dit zich verhoudt tot de zorgplicht van de overheid om veiligheid te waarborgen binnen door de overheid georganiseerde procedures, waaronder kinderbeschermingszaken?
Bent u bereid in overleg met de Raad voor de rechtspraak, de Nederlandse orde van advocaten, de Raad voor de Kinderbescherming, de gecertificeerde instellingen en alle andere belanghebbenden om te komen tot een goede borgingsafspraken en indien nodig landelijk veiligheidsprotocol voor jeugdbeschermingszittingen en regiezittingen?
Kunt u garanderen dat los van het eventuele beleid concrete stappen worden gezet om de veiligheid van rechters en andere professionals binnen de rechtsgebouwen, wanneer er concrete aanwijzingen zijn voor hun onveiligheid, worden beschermd?
Zo ja, op welke termijn verwacht u dit te kunnen realiseren en bent u bereid de Kamer hierover voor het einde van het eerste kwartaal van 2026 te informeren?
Ernstig dierenleed bij transporten van honderdduizenden zieke en kwetsbare biggetjes naar Zuid-Europa |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Femke Wiersma (minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (BBB) |
|
|
|
|
Heeft u de uitzending van Nieuwsuur gezien en de beelden die zijn gemaakt door Stichting Eyes on Animals, waarin transporten van zieke en kwetsbare biggetjes van Nederland naar Zuid-Europa zijn gevolgd – een lot dat jaarlijks honderdduizenden biggetjes moeten ondergaan alleen maar omdat het goedkoper is om de dieren daar te slachten?1
Hoe beoordeelt u deze beelden?
Wat vindt u ervan dat kwetsbare biggetjes met afwijkingen, zoals breuken, groeiproblemen, aangebeten oren of abcessen, vanwege economische belangen op jonge leeftijd op transport worden gezet naar slachthuizen in Kroatië, Italië en Spanje?
Bent u ermee bekend dat deze transporten 18 tot 24 uur duren, de zieke en kwetsbare biggetjes gedurende de hele reis in overvolle vrachtwagens verblijven en geen toegang hebben tot voedsel en geen of zeer beperkte toegang tot water?
Heeft u ervan kennisgenomen dat de onderzoekers van Eyes on Animals hebben waargenomen dat biggetjes in de vrachtwagens wanhopig naar water zoeken, zoveel honger hebben dat ze het zaagsel eten en over elkaar heen lopen? Wat vindt u hiervan?
Bent u ermee bekend dat de voorzitter van de Productenorganisatie Varkenshouderij (POV) in reactie op de beelden liet weten «niets schokkends» te hebben gezien?
Heeft u kennisgenomen dat de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) juist stelt dat op de beelden overtredingen te zien zijn, zoals dat varkens met grote abcessen in overvolle transportwagens worden getransporteerd, met het risico dat andere varkens op deze abcessen trappen of liggen, wat voor het dier zelf zeer pijnlijk is?
Hoe verklaart u dat de varkenssector zelf zegt niets schokkends op de beelden te zien en daarmee aangeeft dat de praktijken op deze beelden normaal zijn, terwijl de NVWA juist aangeeft dat er sprake is van overtredingen van de transportwetgeving?
Bent u bereid om de varkenssector te corrigeren en erop te wijzen dat er wel degelijk schokkende en onacceptabele praktijken te zien zijn op de beelden? Zo nee, waarom niet?
Heeft u gezien dat de NVWA, vanwege gebrek aan capaciteit, de varkenssector zelf heeft gevraagd om een goede voorselectie te doen van de biggen die op transport worden gezet?
Vindt u dit een verstandig besluit, aangezien de sector zelf aangeeft van mening te zijn dat dit dierenleed niet schokkend is, en dit weinig vertrouwen schept dat zij zelf streng zullen toezien op dierenwelzijn?
Kunt u aangeven welke sancties of maatregelen de NVWA heeft opgelegd aan de transportbedrijven en varkenshouderijen naar aanleiding van de overtredingen die in beeld zijn gebracht door Eyes on Animals?
Hoe verklaart u dat ondanks het toezicht en de regelmatige berichtgeving over het structurele dierenleed bij diertransporten, ernstige overtredingen blijven plaatsvinden?
Bent u bereid om de omvang van de varkenssector aan te passen op de toezichtcapaciteit van de NVWA, zodat de NVWA wel ordentelijk toezicht kan houden op het welzijn van dieren en daarmee kan voorkomen dat dit ernstige lijden blijft plaatsvinden? Zo nee, waarom niet?
Wat vindt u ervan dat Nederland actief een systeem in stand houdt waarin jonge dieren die ziek en kwetsbaar zijn honderden of zelfs duizenden kilometers worden vervoerd om te worden geslacht in andere landen omdat dit daar iets goedkoper is, met grote gevolgen voor het welzijn van de dieren zelf?
Kunt u bevestigen dat de Kamer de regering al jarenlang oproept om diertransporten drastisch in te perken, waaronder een verbod op transporten die langer dan zes uur duren, een forse daling van het aantal diertransporten, geen diertransporten naar landen buiten Europa, een verlaging van de maximumtemperatuur en een einde aan transporten op zee (Kamerstuk 36 755, nr. 31, Kamerstuk 28 286, nr. 1348, Kamerstuk 21 501-32, nr. 1605 en Kamerstuk 21 501-32, nr. 1507)?
Klopt het dat het hoogst onzeker is dat de herziening van de Europese Transportverordening gaat voldoen aan de kaders die zijn gesteld door de Kamer, zoals verwoord in deze verschillende aangenomen moties, en dieren op transport naar verwachting ernstig zullen blijven lijden?
Bent u bereid om deze beelden persoonlijk aan de Europese Commissie en de landbouwministers van andere lidstaten te laten zien met daarbij de klemmende oproep om dergelijke transporten te verbieden? Zo nee, waarom niet?
Deelt u de mening dat het de taak is van de Minister die verantwoordelijk is voor dierenwelzijn om maatregelen te treffen als blijkt dat dieren in de veehouderij structureel lijden en de huidige wetgeving en handhaving onvoldoende is om hier een einde aan te maken? Zo nee, waarom niet?
Wat gaat u zelf op de korte termijn doen om een einde te maken aan het lijden van deze biggetjes, aangezien we weten dat wachten op wetgeving vanuit de Europese Unie naar alle waarschijnlijkheid niet gaat leiden tot een fatsoenlijke bescherming van dieren en een einde aan dit structurele leed?
Kunt u deze vragen één voor één en binnen de daarvoor gestelde termijn beantwoorden?
Seksueel misbruik in de Gehandicaptenzorg |
|
Lisa Westerveld (GL) |
|
Nicki Pouw-Verweij (BBB) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het item van Pointer van 1 november jl. over een veroordeelde zedendelinquent die toch zijn beroep als verpleegkundige kon blijven uitoefenen?1 Wat is uw reactie op deze uitzending?
Deelt u de mening dat het zeer zorgwekkend is dat iemand die tijdens zijn opleiding tot verpleegkundige een persoon met een beperking seksueel heeft misbruikt, waarna door de Inspectie Gezondheidzorg en Jeugd (IGJ) is geconstateerd dat er sprake is van een situatie die voor de veiligheid van patiënten of de zorg een ernstige bedreiging kan betekenen, toch het beroep kan blijven uitoefenen?
Deelt u de mening dat het zeer zorgwekkend is dat er wettelijke mogelijkheden bestaan voor personen die zedendelicten hebben gepleegd, in het bijzonder zedendelicten waarbij personen in een kwetsbare positie zijn betrokken, om vervolgens aan de slag te gaan in sectoren zoals de gehandicaptenzorg, waarbij zij verantwoordelijk zijn voor de zorg van vaak kwetsbare mensen?
Hoe reflecteert u op het feit dat het tuchtcollege geen mogelijkheden heeft voor het opleggen van een beroepsverbod indien het zedendelict heeft plaatsgevonden voor de BIG-registratie?
Bent u bereid om dit gat in de huidige wet- en regelgeving te dichten? Zo ja, welke mogelijkheden ziet u hiervoor? Zo nee, waarom niet?
Hoe reflecteert u op de oproep van meerdere zorgopleidingen om de Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) te verplichten in de hele zorgsector?
Herkent u het beeld dat iedere opleiding anders omgaat met verdenkingen en veroordelingen van studenten? Zo ja, welke mogelijkheden ziet u om hierbij heldere richtlijnen te creëren? Wie is daar volgens u voor verantwoordelijk?
Welke waarborgen bestaan er momenteel om erop toe te zien dat er tijdig wordt ingegrepen bij (vermoedens van) misbruik binnen de gehandicaptenzorg?
Kunt u een recent overzicht geven van de meldingen die in de afgelopen jaren zijn gedaan bij de IGJ over (seksueel) misbruik binnen de verschillende zorgsectoren?
Wat is er sinds 2023 gedaan om de motie Westerveld uit te voeren waarin wordt gevraagd om gespecialiseerde vertrouwenspersonen vaker langs te laten gaan bij mensen met een beperking?2 Hoeveel extra personen zijn er opgeleid?
Bent u bereid om eindelijk de motie Westerveld c.s.3 uit 2023 uit te voeren waarin de regering wordt verzocht om het aantal inspecteurs voor de gehandicaptenzorg uit te breiden, eventueel door een herprioritering binnen de IGJ, zodat er proactief toezicht gehouden kan worden op alle intramurale gehandicaptenzorg en pgb-wooninitiatieven?
Het bericht dat als je bij de geheime dienst solliciteert, Google dat als eerste weet |
|
Derk Boswijk (CDA) |
|
Rijkaart , Ruben Brekelmans (minister defensie) (VVD) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht van Follow the Money waarin onderbouwd wordt dat sollicitatiegegevens van kandidaten voor de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) en Militaire Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (MIVD) via werkenvoornederland.nl automatisch terechtkomen bij Amerikaanse techbedrijven zoals Google, Amazon en Cloudflare?1
Ja.
Herinnert u zich de antwoorden van uw ambtsvoorganger op eerder gestelde schriftelijke vragen over dit onderwerp, waarin juist beweerd werd dat er geen gegevens van sollicitanten bij de AIVD en MIVD gedeeld worden met Google?2
De beantwoording van de eerder gestelde Kamervragen over dit onderwerp is mij bekend.
Hoe verklaart u het verschil tussen die eerdere antwoorden en de uitkomsten van het onderzoek van Follow the Money? Deelt u de mening dat dit verschil niet afgedaan kan worden met verwijzen naar «definitiekwesties» over wanneer iemand wel of niet een sollicitant is? Zo nee, waarom niet?
Ik begrijp dat eerdere beantwoording niet toereikend is. Ik zal hier proberen om eventuele onduidelijkheden weg te nemen. In de beantwoording van de Kamervragen in februari 2025 is verschil gemaakt tussen een sollicitant en een geïnteresseerde bezoeker van werkenvoornederland.nl. Op het moment dat een geïnteresseerde de website werkenvoornederland.nl bezoekt, gebruikt BZK/Organisatie & Personeel Rijk (O&P Rijk) inderdaad Google Analytics. Overigens wordt er momenteel gewerkt aan de uitfasering van Google Analytics plaats en de overstap naar een Europees alternatief, en gebruiken we Google Analytics niet meer voor de vacaturepagina’s van de AIVD en MIVD op werkenvoornederland.nl.
Zodra een geïnteresseerde bezoeker een motivatie en persoonlijke gegevens achter laat om te solliciteren, gebeurt dit in een aparte omgeving. In deze aparte omgeving wordt Google Analytics niet gebruikt. De persoonlijke gegevens van een sollicitant komen dan ook niet bij Google Analytics terecht. Hetzelfde geldt voor het selectieproces, dat offline plaatsvindt.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat sollicitanten worden gewaarschuwd om «geen informatie over hun sollicitatie te delen», terwijl de overheid zelf informatie over de interesse in een sollicitatie bij de inlichtingen- en veiligheidsdiensten (onbedoeld) deelt met buitenlandse partijen? Zo nee, waarom niet?
Het actief delen van een (lopende) sollicitatie bij de inlichtingen- en veiligheidsdiensten in je eigen omgeving en het vermelden daarvan op sociale media brengt bepaalde risico's met zich mee. Afgezien van zeer beperkte data van geïnteresseerde bezoekers (zie beantwoording vragen 5 en 7) worden er geen persoonlijke gegevens van sollicitanten gedeeld. De kans dat digitaal gedrag op een website als werkenvoornederland.nl tot dezelfde risico's leidt is daarom kleiner.
Deelt u de zorg van experts dat dit gegevenslek de veiligheid van sollicitanten én daarmee de nationale veiligheid in gevaar kan brengen, met name wanneer deze data via Amerikaanse wetgeving opgevraagd kan worden door Amerikaanse inlichtingendiensten? Zo nee, waarom niet?
Ik deel de mening dat het belangrijk is om zorgvuldig met dergelijke data om te gaan. Het verwerken van gegevens door Google ten behoeve van het gebruik van de analyse functionaliteit van Google Analytics is tot een minimum beperkt. De data die verwerkt worden door middel van Google Analytics, worden conform de Google Analytics 4 (GA4) voorwaarden verwerkt. Indien het noodzakelijk is persoonsgegevens te verwerken, worden deze door Google geaggregeerd, voordat deze onmiddellijk volgens de gestelde voorwaarden verwijderd worden. Er is geen indicatie dat er sprake is of was van een gegevenslek.
Op welke wijze worden gegevens van sollicitanten momenteel verwerkt bij sollicitaties voor de AIVD en MIVD? Kunt u toelichten welke gegevens worden gedeeld, met welke (buitenlandse) partijen en op basis van welke verwerkersovereenkomsten?
Iemand kan solliciteren door een online formulier in te vullen. Deze informatie wordt gebundeld door een Nederlands bedrijf, waarna de AIVD en de MIVD de informatie in hun eigen systemen zetten. De informatie wordt kort hierna verwijderd uit het oorspronkelijke systeem. De diensten doen geen uitspraken over de wijze van verwerking van de gegevens van sollicitanten op de eigen beveiligde systemen.
Klopt het dat bij het klikken op de knop «solliciteren» op werkenvoornederland.nl gegevens van de sollicitant, zoals IP-adres, browsergegevens en klikgedrag, automatisch worden doorgestuurd naar techbedrijven? Zo ja, hoe rijmt u dit met het beveiligingsniveau dat bij sollicitaties voor de inlichtingen- en veiligheidsdiensten vereist is?
O&P-Rijk maakt voor werkenvoornederland.nl gebruik van GA4 dienstverlening van Google. Het IP-adres, de browsergegevens en het klikgedrag van een geïnteresseerde bezoeker wordt verwerkt door Google, conform de Google Analytics 4 (GA4) voorwaarden. Zoals bij vraag 5 aangegeven, betekent dit dat het verwerken van gegevens door Google tot een minimum beperkt is. De diensten maken door middel van publicatie van vacatures op werkenvoornederland.nl gebruik van het platform van BZK/O&P Rijk.
Deze website valt onder het beleid van BZK en er wordt doorlopend gekeken naar – waar nodig – verbeteringen in de processen en informatiebeveiliging.
In hoeverre is de privacy- en cybersecurityrisicoanalyse van de site werkenvoornederland.nl toegespitst op functies bij de AIVD en MIVD? Zijn hier aanvullende maatregelen genomen? Zo nee, waarom niet?
De privacy- en cybersecurityanalyses van de website werkenvoornederland.nl zijn niet toegespitst op de vacatures van de AIVD en de MIVD. BZK/O&P Rijk levert met deze website een generieke dienstverlening en volgt hier het beleid rondom websites bij BZK, het Ministerie van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening (VRO), de Baseline Informatiebeveiliging Overheid (BIO) en de verplichte richtlijnen websites en andere online middelen van het Forum Standaardisatie.
Het solliciteren op functies bij de AIVD en de MIVD gebeurt in een aparte omgeving, wat een aanvullende (beveiligings)maatregel is.
Waarom is er niet gekozen voor een beveiligd, intern sollicitatieportaal voor functies bij de inlichtingen- en veiligheidsdiensten, los van het generieke Rijksportaal?
Onze inlichtingen- en veiligheidsdiensten zijn continu op zoek naar experts en professionals. Een toegankelijk en makkelijk vindbaar portaal, zoals via werkenvoornederland.nl, is noodzakelijk om de juiste doelgroepen te bereiken. Dit is tevens onderdeel van de rijksbrede afspraak dat vacatures altijd worden gepubliceerd op werkenvoornederland.nl. Deze website is als het ware een etalage voor vacatures, waaronder voor de inlichtingen- en veiligheidsdiensten. Wanneer iemand solliciteert, worden gegevens verwerkt in een apart sollicitatieportaal. Zie ook het antwoord op vraag 3.
Bent u bereid om het sollicitatieproces voor functies bij de AIVD en MIVD onmiddellijk te herzien, zodat gegevens niet (meer) toegankelijk zijn voor partijen buiten de Nederlandse overheid? Zo nee, waarom niet?
Ik hecht veel waarde aan de veiligheid van geïnteresseerden die overwegen te solliciteren bij de diensten en personen die daadwerkelijk solliciteren. Vooralsnog is er geen aanleiding om het sollicitatieproces onmiddellijk te herzien. Er wordt voortdurend bekeken hoe de processen en informatiebeveiliging verbeterd kunnen worden.
Is het wat u betreft denkbaar dat Google weet wie er de afgelopen veertien jaar bij de diensten hebben gesolliciteerd? Zo nee, kunt u onderbouwen waarom dat volgens u niet denkbaar zou zijn?
Die kans is klein, omdat wat via Google Analytics (zowel in het verleden via Universal Analytics als nu via GA4) werd gemeten, zich beperkt tot geaggregeerde webstatistieken van bezoekers van werkenvoornederland.nl. Het gebruik van gegevens is tot een minimum beperkt en wordt door Google enkel in geaggregeerde vorm verwerkt.
Wat betekent dit voor reeds lopende sollicitatieprocedures? Worden sollicitanten achteraf geïnformeerd dat hun gegevens mogelijk bij derden terecht zijn gekomen? Zo nee, waarom niet?
Zoals bij vraag 3 en 6 aangegeven, gebeurt solliciteren in een aparte omgeving. Google heeft geen zicht op deze fase van het sollicitatieproces en daarmee is de impact op lopende sollicitatieprocedures minimaal.
Hoe staat het inmiddels met het onderzoek van de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) naar het gebruik van Google Analytics 4 en het mogelijke verbod op het gebruik hiervan?
De Autoriteit Persoonsgegevens (AP) is in 2022 een onderzoek gestart naar het gebruik van Google Analytics versie 3 (Universal Analytics). Hierover heeft de AP geen besluit gepubliceerd, omdat dit heeft geresulteerd in een berisping voor de partij die Google Analytics in gebruik had genomen. Berispingen worden, conform het openbaarmakingsbeleid van de AP, niet openbaar gemaakt. In het onderzoek ging het om doorgifte van persoonsgegevens naar de VS, wat in strijd kan zijn met de AVG. Nu geldt echter een adequaatheidsbesluit voor de VS (Data Privacy Framework). Hierdoor voldoet doorgifte naar de VS, voor zover er is voldaan aan het DPF, ook aan de eisen van de AVG die gelden voor doorgifte. Het onderzoek naar Google Analytics versie 3 is daarmee ook niet één op één door te trekken naar het gebruik van Google Analytics op dit moment.
Een totaalverbod op Google Analytics opgelegd door de AP ligt nu niet voor de hand. Het is niet aan de AP een oordeel te vellen over de diensten die door Google geleverd worden, aangezien het Europese hoofdkantoor van Google in Ierland is gevestigd. Ook vanuit cookiewetgeving (artikel 11.7a Telecommunicatiewet) is dit niet aan de AP, omdat de Autoriteit Consument & Markt (ACM) de bevoegde toezichthouder is. De AP heeft in overleg met de ACM aan de Minister van Economische Zaken voorgesteld om dit toezicht bij de AP te beleggen. In het kader van toezicht op cookies en online tracking is de AP wel aan het onderzoeken in hoeverre zij wat kan zeggen over welke cookies wel en niet onder de uitzondering van de cookiebepaling kunnen vallen. Wanneer zij daar uitsluitsel over kan geven, ligt onder andere aan het verschuiven van de bevoegdheid op de cookiebepaling.
Hoe oordeelt u over de conclusie van de geraadpleegde experts in het artikel van Follow The Money, dat het gebruik van Google Analytics op werkenvoornederland.nl sowieso niet conform de AVG is, omdat er sprake kan zijn van het verzamelen van identificeerbare persoonsgegevens, maar hier geen toestemming voor gevraagd wordt?
Er worden enkel analytische cookies en geen tracking cookies geplaatst. Dit is, conform regelgeving, opgenomen in het cookie-statement van werkenvoornederland.nl (Cookies - Werken voor Nederland).
Welke maatregelen gaat u nemen om dit lek zo spoedig mogelijk te voorkomen en het vertrouwen in de veiligheid van werken bij de overheid te herstellen?
Zoals ook bij vraag 5 aangegeven, is er geen indicatie dat er sprake is of was van een gegevenslek. Voor de vacaturepagina's van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten die gelezen worden door geïnteresseerden is het gebruik van Google Analytics, inmiddels uitgezet na een nieuwe afweging in het kader van dienstverlening.
Wat is uw reactie op het bericht «Geen hulp voor ex-vuurwerkramprechercheur: Kamerleden ontstemd over besluit Staatssecretaris»1?
Kunt u toelichten op welke gronden het verzoek om coulance in de zaak van de heer Paalman is afgewezen?
Is er een intern advies, rapport of toetsingsdocument opgesteld over de redelijkheid en billijkheid van het verzoek? Zo ja, kunt u dit (desnoods vertrouwelijk) met de Kamer delen?
Welke beleidsregels of richtlijnen zijn toegepast bij de beoordeling van dit specifieke verzoek?
In hoeverre is bij de oorspronkelijke regeling rekening gehouden met de status van de heer Paalman als klokkenluider of melder van misstanden binnen het politieonderzoek naar de vuurwerkramp?
Erkent u dat er een groot maatschappelijk belang is dat klokkenluiders beschermd worden en geen negatieve gevolgen ondervinden van het onthullen van een maatschappelijke misstand? Hoe kijkt u met die blik naar de zaak van de heer Paalman?
Zijn er andere gevallen bekend waarin ambtenaren of medewerkers die misstanden aan de kaak stelden een vergelijkbare afkoopregeling troffen? Wat was in die situaties de handelwijze van het ministerie en/of de politieorganisatie?
Heeft destijds enige vorm van onafhankelijke toetsing of juridische begeleiding plaatsgevonden bij de totstandkoming van de regeling, gelet op de machtsverhouding tussen overheid en werknemer?
Op welke wettelijke basis is de Belastingdienst gerechtigd om (een deel van) de destijds ontvangen afkoopsom terug te vorderen?
In welke mate is binnen die regeling rekening gehouden met persoonlijke omstandigheden, zoals financiële draagkracht en gezinssituatie?
Bestaan binnen de huidige wet- en regelgeving mogelijkheden voor kwijtschelding, aanpassing of opschorting van terugvorderingen in schrijnende of uitzonderlijke situaties zoals deze?
Onder welke voorwaarden kan in individuele gevallen coulance of maatwerk worden toegepast buiten bestaande standaardregelingen?
Bent u bereid de zaak van de heer Paalman opnieuw te bezien met oog voor redelijkheid, billijkheid en de bijzondere context waarin de regeling destijds tot stand kwam?
De huidige staat en de toekomst van de sociaal advocatuur |
|
Michiel van Nispen (SP) |
|
Arno Rutte (VVD) |
|
|
|
|
Hoe beoordeelt u de huidige staat van de sociaal advocatuur? Hoe ernstig is volgens u het tekort aan sociaal advocaten, die in verschillende regio’s in het land op uiteenlopende rechtsgebieden de niet rijke inwoners van ons land zouden moeten kunnen bijstaan bij juridische problemen?
Klopt het dat er in sommige gebieden nog maar één sociaal advocaat op 25.000 mensen beschikbaar is?1
Klopt het feit ook dat ongeveer één op de drie sociaal advocaten binnen afzienbare tijd met pensioen gaat?2
Welke plannen en voorstellen van u gaan daar op korte termijn iets aan doen? Zijn uw maatregelen volgens u voldoende om de problemen op te lossen of is er meer nodig? Wie is er aan zet, wiens verantwoordelijkheid is dat?
Deelt u de mening dat in ieder geval gewerkt moet worden aan het laten toenemen van de instroom, de jonge aanwas van bevlogen juristen, en dat er op de rechtenopleidingen al meer gedaan kan worden om de bekendheid van het belang van de sociaal advocatuur te laten toenemen?
Wat is nu de stand van zaken met initiatieven in rechtenopleidingen om de aandacht voor de sociaal advocatuur te versterken? Kunt u een overzicht geven van alle initiatieven? Volstaan deze volgens u? Hoe vrijblijvend zijn deze?
Vindt u ook dat eigenlijk van alle rechtenopleidingen gevraagd en verwacht mag worden in het curriculum rechtsgeleerdheid permanente aandacht aan sociale advocatuur te besteden? Zo nee, waarom niet?
Hoe kijkt u naar het voorstel om via een (al dan niet verplichte) stage bij een rechtswinkel of een sociaal advocatenkantoor dit belang onder de aandacht te brengen?
Bent u het met hoogleraar Wibier eens, die vindt dat studenten onderwijzen over de toegang tot het recht en sociale advocatuur «misschien zelfs wel een van de kerntaken van een rechtenfaculteit» is, omdat: «iedereen ongeacht de omvang van de portemonnee recht op rechtsbijstand [heeft]. De sociale advocatuur speelt daarbij een onmisbare rol en is een van de fundamenten van onze rechtsstaat. Het is aan rechtenfaculteiten, die grotendeels met publiek geld zijn gefinancierd, om bij te dragen aan de oplossing van het probleem dat nog steeds te veel mensen het zonder behoorlijke rechtsbijstand moeten doen. Een probleem dat erger wordt wanneer er onvoldoende studenten kiezen voor de sociale advocatuur»?3 Kunt u hier een uitgebreide reactie op geven?
Bij wie ligt het initiatief voor het laten toenemen van de aandacht voor de sociaal advocatuur bij rechtenopleidingen? Zijn we daarbij enkel afhankelijk van de opstelling van enkele universiteiten? Wat is uw rol hierin, wat kunt en gaat u doen om dit te benadrukken? Wat is uw ideaal (op middellange of lange termijn) hierin en hoe gaat u dat bereiken?
Wat is uw oordeel over de kwaliteit van de huidige beroepsopleiding en bent u bekend met de initiatieven vanuit de advocatuur om deze te laten toenemen? Hoe beoordeelt u die?
Hoe gaat u ervoor zorgen dat de huidige sociaal advocaten behouden blijven door het vak aantrekkelijker te maken?
In hoeverre wordt toegewerkt naar een garantiefonds voor de advocaat-stagiair ondernemer omdat deze juist van groot belang zijn in de regio’s, waar geen kantoren zijn die de stagiairs in loondienst kunnen opleiden?
Hoe staat u tegenover een eerdere aanbeveling van de Vereniging Sociale Advocatuur Nederland om de subsidieregeling beroepsopleiding sociaal advocaten en de begeleidingsvergoeding patroon uit te breiden?
Wat is de stand van zaken met het voornemen om de voorschotregeling weer terug te laten keren?
Kunt u toelichting geven op de 30 miljoen euro die in het kader van de commissie-Van der Meer II wordt vrijgemaakt in 2027: wat zien we hiervan al terug in 2026 (zoals beloofd) en hoe is dat te lezen in de begroting?
Heeft u het idee dat de maximaal 1.200 declarabele uren een barrière kan zijn voor sociaal advocaten? Is het niet apart om deze norm te hanteren waar dit in een commercieel kantoor niet gemaximeerd is?4
Bent u bekend met de kritiek op de inschrijvingseisen/deskundigheidseisen/specialisatie- en opleidingseisen waar sociaal advocaten nu aan moeten voldoen om in rechtsgebieden werkzaam te mogen zijn om vergoeding te mogen ontvangen via de Raad voor rechtsbijstand? Is het, met alle goede bedoelingen uit het verleden om de kwaliteit te waarborgen, in de huidige tijd nog wel haalbaar om aan sociaal advocaten zulke vergaande eisen te stellen waardoor er steeds meer afhaken en er witte vlekken zijn ontstaan in dorpen en regio’s waar geen advocaten meer zijn of bepaalde rechtsgebieden niet meer worden gedaan?
Vindt u het redelijk dat advocaten van volledig zelf betalende cliënten niet aan bepaalde eisen moeten voldoen terwijl sociaal advocaten (die op toevoegingsbasis werken) voor dezelfde type zaken wél aan zware kwaliteitseisen moeten voldoen?
Bent u bereid hierover in gesprek te gaan met de Raad voor rechtsbijstand en vertegenwoordigers uit de advocatuur om te bezien of, als onderdeel van een noodplan sociaal advocatuur, bepaalde eisen versoepeld kunnen worden om meer advocaten op meer rechtsgebieden actief te laten worden in het stelsel, of hen in ieder geval te behouden?
Geweld en intimidatie jegens christelijke asielzoekers in azc in Goes |
|
Diederik van Dijk (SGP) |
|
David van Weel (minister justitie en veiligheid, minister asiel en migratie) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Syrische christen in azc bang na bedreiging door moslims: «Hij zat bevend en trillend bij me»» in het Reformatorisch Dagblad van 30 oktober jl. en het bericht «Christelijk gezin in azc van Goes voelt zich niet veilig» in BN de Stem van 30 oktober jl.?1, 2
Ja.
Hoe reageert u op de berichten dat christelijke asielzoekers worden geïntimideerd in een asielzoekerscentrum in Goes door islamitische asielzoekers?
Discriminatie en geweld tegen asielzoekers is te allen tijde onacceptabel. Dat geldt ook als dit gericht is tegen de christelijke achtergrond van iemand. Tegen incidenten moet krachtig worden opgetreden en dat doet het COA ook. Het COA herkent op de locatie in Goes geen structurele, georganiseerde incidenten jegens christelijke asielzoekers. En als die er wel zijn, nemen het COA en ik die zeer serieus.
Welke (aanvullende) maatregelen zijn genomen of worden genomen naar aanleiding van deze berichten in dit concrete geval, aangezien er nog altijd sprake is van dreiging van geweld en intimidatie en u in beantwoording van eerdere schriftelijke vragen hebt aangegeven het standpunt te delen dat discriminatie en geweld tegen christelijke asielzoekers onacceptabel is en dat hier krachtig tegen moet worden opgetreden?3
Recent heb ik uw Kamer toegelicht welke maatregelen ik neem naar aanleiding van signalen over agressie en geweld tegen specifieke groepen in de opvang, waaronder christelijke asielzoekers.4 Uitgangspunt is dat asielzoekers zich (sociaal) veilig moeten weten op de COA-locatie. Het COA is religieus en politiek neutraal en zet zich maximaal in voor veilige opvang voor iedereen. Als bewoners huisregels overtreden, zoals het discrimineren van medebewoners, kan het COA volgens het COA maatregelenbeleid, een passende maatregel opleggen. Slachtoffers van discriminatie maken zelf de keuze of zij aangifte of melding doen bij de politie (bij vermoedelijk strafbare feiten) en/of een melding maken bij het meldpunt discriminatie. Hoewel slachtoffers niet kan worden verplicht om aangifte te doen, stimuleert en ondersteunt COA slachtoffers zoveel als mogelijk om wel aangifte te doen, of doet het COA zelf aangifte.
Hoe wilt u stimuleren dat geïntimideerde asielzoekers geweld en intimidatie melden bij het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA) en aangifte daarvan doen, gelet op de vrees dat een klacht negatieve gevolgen kan hebben voor de veiligheid of de asielprocedure? Bent u bereid hierover met COA in gesprek te gaan? Bent u daarbij bereid de mogelijke drempels die hiervoor worden ervaren door betreffende asielzoekers in kaart te brengen en weg te nemen?
Bewoners die slachtoffer worden van een strafbaar feit worden door COA-medewerkers met toegankelijke informatie gewezen op de mogelijkheid om aangifte te doen. Het COA stimuleert het doen van aangifte als mogelijk sprake is van een strafbaar feit. Als een bewoner aangeeft dat hij geen aangifte durft te doen, zal het COA in voorkomende gevallen ook zelf aangifte doen of melding maken. Dit onderwerp heeft onze permanente aandacht in de contacten met het COA
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat de oplossing wordt gezocht in het verwijderen van geïntimideerde asielzoekers in plaats van het verwijderen van de desbetreffende overlastplegers?
U verwijst in dit verband naar de beslissing van het COA om een bewoner na incidenten op locatie over te plaatsen naar een andere COA-locatie. Vooropgesteld: uitgangspunt is altijd dat het gedrag van de dader genormeerd wordt. Daartoe voert het COA het maatregelenbeleid uit. Waar nodig neemt het COA contact op met politie zodat ook strafrechtelijke opvolging kan plaatsvinden.
Tegelijkertijd is het COA er alles aan gelegen om de (sociale) veiligheid van haar bewoners te waarborgen. Dat kan een reden zijn om personen die zich schuldig maken aan agressie of geweld, (tijdelijk) te verplaatsen naar een andere COA-locatie of een vrijheidsbeperkende maatregel op te leggen.
In sommige situaties kan het COA na overleg met en op verzoek van het slachtoffer overgaan tot overplaatsing van het slachtoffer.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat een christelijke azc-bewoner wordt verplicht te accepteren een kamer te delen met islamitische asielzoekers, terwijl hij zich onveilig voelt?
Het COA maakt in het plaatsingsbeleid geen onderscheid op basis van religie. In de praktijk komt het dus voor dat asielzoekers met een verschillende religieuze achtergrond een wooneenheid delen. Dat laat onverlet dat het COA op basis van signalen passende maatregelen neemt. Het COA erkent dat het risico op een kwetsbare positie voor een aantal groepen in de opvang groter is, waaronder religieuze minderheden en bekeerlingen. COA-medewerkers zijn getraind om de bewoner goed in beeld hebben, waarbij eventuele kwetsbaarheid aan bod komt. Als een bewoner zich (sociaal) onveilig voelt in zijn eigen wooneenheid, kan het COA verschillende acties ondernemen. Denk bijvoorbeeld aan het intensiveren van de begeleiding of een kamerwissel.
Hoe beoordeelt u de toename van discriminatie, bedreiging, intimidatie of geweld jegens christelijke asielzoekers, zoals blijkt uit het toegenomen aantal meldingen bij het meldpunt van stichting Gave?
Ik verwijs in dit verband naar mijn recente beantwoording hierover.5
Bent u bereid zich in te spannen voor een convenant om de positie en het welzijn van christelijke bewoners in de opvang te verbeteren, vergelijkbaar met het recent vernieuwde convenant voor lhbti-asielzoekers?
Zonder me op dit punt te willen committeren aan de vorm van een convenant, ben ik uiteraard bereid om mij in te blijven spannen om in de samenwerking met betrokken partners signalen over onveiligheid van christelijke asielzoekers te bespreken. Het COA heeft (periodiek) contact met organisaties die expertise hebben op dit thema, zoals Stichting Gave. Het COA blijft met hen in gesprek en neemt signalen serieus.
Bent u bereid in het toegezegde onderzoek naar aanscherping van de glijdende schaal tevens te bezien of en hoe de asielaanvraag kan worden afgewezen bij intimidatie en geweld door asielzoekers of zwaarder negatief kan worden meegewogen bij de beoordeling van de aanvraag, zodat hij of zij (eerder) in aanmerking komt voor afwijzing?
De criteria voor intrekking of afwijzing van een asielvergunning volgen uit de kwalificatierichtlijn. Dit kan dus niet worden aangescherpt door middel van een nationale maatregel als de glijdende schaal en dit maakt daarom ook geen onderdeel uit van het onderzoek. Veroordelingen voor ernstige misdrijven, kunnen leiden tot intrekking of afwijzing.
De demonstratie van TFP Student Action Europe |
|
Sarah Dobbe |
|
Bruijn , Becking |
|
Bent u bekend met de demonstratie van TFP Student Action Europe voor de deur bij het Leiden University College The Hague op 24 september jl.?
Ja, ik ben bekend met de demonstratie van TFP Student Action Europe. Ook ben ik bekend met de flyer die deze organisatie heeft verspreid. De bij de demonstratie verspreide flyer is inhoudelijk nagenoeg gelijk aan de flyer die op de website van deze organisatie is gepubliceerd.1
Bent u bekend met de folder die zij bij deze demonstratie hebben verspreid, waarin zij beweren dat abortus de kans op kanker verhoogd?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat dit nepnieuws betreft? Zo nee, waarom niet?
Ja, de flyer bevat onjuiste informatie. In de flyer staat bijvoorbeeld dat abortus onveilig is en de kans op borstkanker vergroot. Dat klopt niet. Het Nederlands Genootschap van Abortusartsen heeft aan mij bevestigd dat de informatie in de folder geenszins in overeenstemming is met de huidige medisch-wetenschappelijke consensus. Uit verschillende onderzoeken blijkt dat een legale zwangerschapsafbreking een veilige procedure is.2 Ook het vermeende verband tussen abortus en borstkanker wordt niet door recente betrouwbare studies ondersteund.3
Wat vindt u van de beschrijving van «oorlog» in relatie tot het abortusrecht van vrouwen zoals die door deze organisatie wordt gebruikt?
De vergelijking van abortus met oorlog slaat nergens op en vind ik absoluut ongepast en onwenselijk. Een dergelijke woordkeuze demoniseert vrouwen die kiezen voor een abortus, evenals de professionals die in de abortuszorg werkzaam zijn.
Welke actie gaat u ondernemen tegen het verspreiden van nepnieuws door TFP Student Action Europe?
Het is zorgelijk en onwenselijk dat er onjuiste gezondheidsinformatie over abortus wordt verspreid. Ik wil de negatieve gevolgen van onjuiste informatie over onbedoelde en/of ongewenste zwangerschap, abortus en anticonceptie bestrijden. Als onderdeel van de Aanpak onbedoelde en/of ongewenste zwangerschap heb ik Fiom en Rutgers gevraagd om effectieve methodes daartoe te onderzoeken en hiermee te experimenteren. Eind 2026 leveren Fiom en Rutgers een overzicht op van geëvalueerde interventies en communicatiestrategieën. Deze interventies en strategieën kunnen vervolgens worden toegepast door Fiom, Rutgers en door andere partijen die over abortus communiceren.
Onjuiste gezondheidsinformatie is een complex probleem dat speelt bij verschillende onderwerpen. Om hier grip op te krijgen heeft het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties hier eind vorig jaar een onderzoek naar laten uitvoeren. Op 19 juni 2025 heeft mijn ambtsvoorganger dit onderzoek naar uw Kamer gestuurd.4 Ik verwijs ook naar de brief van 18 november aangaande de strategie voor de aanpak van onjuiste gezondheidsinformatie.
Bent u het met ons eens dat het recht op abortus een belangrijk verworven recht is en abortus belangrijke zorg is voor vrouwen?
Ja, ik sta pal voor het recht op veilige en toegankelijke abortuszorg.
Bent u bereid tot het opzetten van een publiekscampagne om nepnieuws te bestrijden en betrouwbare informatie over abortus en vrouwenrechten te verstrekken? Zo nee, waarom niet?
Het tegengaan van onjuiste gezondheidsinformatie en het verstrekken van betrouwbare informatie zijn belangrijke onderdelen van de Aanpak onbedoelde en/of ongewenste zwangerschap waar ik vanaf 2026 nog nadrukkelijker op in zal zetten. Dit illustreer ik met twee voorbeelden:
Ik verwijs ook naar de brief van 18 november aangaande de strategie voor de aanpak van onjuiste gezondheidsinformatie.
Is iets bekend over de financiering van deze organisatie?
Op de website van TFP Student Action staat dat de organisatie wordt gefinancierd door diverse donateurs die grote, middelgrote en kleine bijdragen geven. De organisatie geeft aan geen overheidsfinanciering te ontvangen.5
Hoe wilt u opvolging geven aan de aangenomen motie-Van Campen/Dobbe?1
De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) geeft uitvoering aan deze motie door aansluiting te zoeken bij de Rijksbrede strategie effectieve aanpak desinformatie7 en daarnaast door een aantal extra maatregelen te treffen om organisaties die opkomen voor vrouwen- en lhbtiq+- rechten te ondersteunen in het vergroten van hun weerbaarheid.
Zo wordt de handreiking Omgaan met misinformatie voor medeoverheden8 vertaald naar een handreiking die maatschappelijke organisaties in het emancipatiedomein helpt in het bijtijds en effectief reageren op des- en misinformatie. Ook ondersteunt de Staatssecretaris van OCW de ontwikkeling van een toolkit Veiligheid en weerbaarheid. Deze wordt binnenkort gepubliceerd. Om kennisuitwisseling en samenwerking te bevorderen, is een bijeenkomst georganiseerd met de emancipatieallianties over omgaan met weerstand en desinformatie. Tevens kunnen maatschappelijke organisaties gebruikmaken van de subsidieregeling gender- en lhbtiq+-gelijkheid 2022–2027. Deze regeling kan worden benut om de positie en daarbij de inzet van organisaties die zich hard maken voor de rechten van vrouwen en lhbtiq+ personen te versterken.
Daarnaast worden op dit moment de opties en mogelijkheden voor aanvullend onderzoek naar anti-emancipatoire invloeden in kaart gebracht.
Het Grevio rapport 'Building trust by delivering support, protection and justice Netherlands First thematic evaluation report' |
|
Bente Becker (VVD) |
|
Nicki Pouw-Verweij (BBB) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het GREVIO-rapport «Building trust by delivering support, protection and justice Netherlands First thematic evaluation report»?1
Ja, ik ben hiermee bekend.
Hoe ziet u de aanbeveling dat de definities en maatregelen die in Nederland worden gehanteerd om de problematiek te duiden en op te lossen zich volgens GREVIO te weinig toespitsen op vrouwen, aangezien deze groep onevenredig vaker wordt getroffen? Op welke manier gaat u deze aanbeveling concreet oppakken?
De aanbevelingen van GREVIO onderstrepen het belang van een gendersensitieve benadering van huiselijk geweld en geweld tegen vrouwen. Nederland besteedt hier in recente beleidsprogramma’s al bewust aandacht aan, zoals GREVIO ook opmerkt. Zo wordt nadrukkelijk het verband gelegd tussen genderongelijkheid en seksueel grensoverschrijdend gedrag en seksueel geweld in het nationaal actieprogramma Aanpak seksueel grensoverschrijdend gedrag en seksueel geweld (2023) en respectievelijk huiselijk geweld in het plan van aanpak Stop femicide! (2024). Bij beleidsvorming wordt rekening gehouden met specifieke behoeften van mannen en vrouwen, om zodanig te streven naar gelijke rechten en kansen.
Daarnaast bereid ik een verruiming voor van de huidige wettelijke definitie van huiselijk geweld in de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015. Het voornemen is om deze uit te breiden met de begrippen «geweld tegen vrouwen» en «economisch geweld». Hiermee beoog ik dat een meer gendersensitieve benadering bij de aanpak van geweld consequent wordt doorgevoerd op alle bestuurlijke niveaus. De wetswijziging is onderdeel van het implementatietraject van de Europese richtlijn ter bestrijding van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld, die medio 2027 in werking treedt.
Deelt u de mening dat het gebrek aan proactieve screening op geschiedenis van huiselijk geweld in scheidingsprocedures, dat wordt aangehaald in het rapport, beter moet? Hoe wordt er op dit moment gescreend op huiselijk geweld bij een scheidingsprocedure? Wordt er al gebruik gemaakt van voorbeelden uit andere landen die wel screenen op huiselijk geweld?
Ja, er is ruimte voor verbetering in de wijze waarop in scheidingsprocedures wordt gescreend op een geschiedenis van huiselijk geweld. GREVIO heeft Nederland aanbevolen om af te stappen van praktijken die neerkomen op verplichte bemiddeling in ouderlijke scheidingsprocedures zonder voorafgaande screening. Daarbij vraagt GREVIO nadrukkelijk aandacht voor de machtsongelijkheid die kan ontstaan door huiselijk geweld en het risico dat familierechtprocedures worden misbruikt voor post-scheidingsgeweld.
Mede naar aanleiding van het onderzoek Waar geweld uit beeld raakt (Verwey-Jonker Instituut, 2025) is een verbetertraject gestart met als doel dat, wanneer huiselijk geweld en/of kindermishandeling speelt, dit altijd moet worden meegewogen in de familierechtelijke procedure. Een belangrijk instrument dat hier onder meer aan kan bijdragen en is aanbevolen door het Verwey-Jonker Instituut is het ontwikkelen van een toetsingskader. Volgens de onderzoekers betekent dit onder meer dat risicotaxatie en screening van geweldspatronen aan het begin van de procedure plaatsvindt en de uitwisseling van strafrechtelijke informatie in de familierechtelijke procedure verbeterd wordt. Deze aanbeveling sluit aan op de aansporing van GREVIO om lopende zaken inzake voogdij en omgang te screenen op huiselijk geweld.
In het kader van dit verbetertraject worden gesprekken gevoerd met de Rechtspraak, de Raad voor de Kinderbescherming, het Verwey-Jonker Instituut en andere betrokken organisaties, zoals de advocatuur en Slachtofferhulp Nederland. De aanbevelingen van zowel GREVIO als het Verwey-Jonker Instituut worden hierin meegenomen. Binnen de Rechtspraak loopt daarnaast een projectgroep huiselijk geweld die onderzoekt hoe rechters binnen de bestaande wettelijke kaders beter inzicht kunnen krijgen in signalen van geweld. Steeds vaker wordt huiselijk geweld expliciet betrokken bij rechterlijke afwegingen, soms met verwijzing naar het Verdrag van Istanbul.
Een verwijzing naar civiele mediation vindt uitsluitend plaats op basis van vrijwilligheid. De verwijzende rechtbank beoordeelt vooraf de geschiktheid en veiligheid van mediation in een zaak en de mediationfunctionaris koppelt partijen aan een geschikte, MfN (Mediatorsfederatie Nederland) geregistreerde mediator. Deze mediators zijn opgeleid in het herkennen van machtsongelijkheid en conflictdynamieken.
Tot slot wordt bij de uitwerking van het verbetertraject ook gekeken naar buitenlandse voorbeelden, zoals Australië en Spanje, waar systematische screening op huiselijk geweld en gespecialiseerde familierechtprocedures al zijn ingebed.
Met deze initiatieven geeft Nederland opvolging aan de aanbevelingen van GREVIO om in scheidingsprocedures de veiligheid van slachtoffers en hun kinderen beter te waarborgen.
Hoe staat het met de uitvoering van Clare’s Law, naar aanleiding van de motie van het lid Van der Werf c.s. over onderzoek naar een Nederlandse variant van Clare’s Law? Hoe staat het met het onderzoek? Heeft u een tijdspad voor ogen van dit onderzoek en de invoering van de wet in Nederland? Deelt u de mening dat Clare’s Law een deel van de problemen die worden aangehaald in het rapport ook helpt oplossen?2
Zoals eerder aangegeven in de beantwoording van uw Kamervragen van 10 september jl., financiert het Ministerie van Justitie en Veiligheid momenteel een eerste juridische verkenning naar de mogelijkheden van een Nederlandse variant van Clare’s Law. Dit onderzoek wordt op initiatief van de Open Universiteit uitgevoerd, in samenwerking met onder andere de gemeente Rotterdam, de politie en Filomena Rotterdam, mede naar aanleiding van een werkbezoek van deze partijen aan het Verenigd Koninkrijk.
De verkenning richt zich op de juridische haalbaarheid, randvoorwaarden en mogelijke uitvoeringsvormen van een dergelijk instrument in de Nederlandse context. De resultaten worden naar verwachting in januari 2026 opgeleverd. Op basis van deze bevindingen zal worden bepaald of en hoe een vervolgfase kan worden vormgegeven. Daarvoor kan op dit moment nog geen concreet tijdpad voor invoering worden gegeven.
Hoewel GREVIO in haar aanbevelingen geen specifiek advies geeft over de invoering van Clare’s Law, sluit het onderliggende doel van dit instrument, namelijk het versterken van de informatiepositie van (potentiële) slachtoffers en het vroegtijdig signaleren van risico’s op huiselijk geweld, nauw aan bij de doelstellingen van het Verdrag van Istanbul, met name waar het gaat om de bescherming van slachtoffers en het voorkomen van herhaald geweld.
Kunt u reflecteren op de conclusie uit het rapport dat het in Nederland nog te vaak gezien als wederzijds conflict wordt gezien waarbij er onvoldoende aandacht is voor gendergerelateerde machtsverhoudingen in intiem partnergeweld? Welke maatregelen bent u van plan te ondernemen om dit aan te pakken?
De afgelopen jaren is de bewustwording toegenomen dat er bij conflicten niet altijd twee mensen «schuld» hebben, maar gendergerelateerde machtsverhoudingen een onevenredige rol hebben en van invloed kunnen zijn. Deze omslag in denken en daarmee handelen wordt verder gefaciliteerd door de deskundigheid van professionals op dit terrein verder te verstevigen. Vanuit de Ministeries van JenV en VWS wordt momenteel ingezet op het verder versterken van deskundigheid over gendergerelateerd geweld bij zorg- en veiligheidsorganisaties/-professionals. Zodat zij beter gendergerelateerd geweld kunnen herkennen, signaleren en adequaat handelen. De samenwerkende organisaties hebben ook de ambitie om deskundigheidsbevordering naar een hoger niveau te tillen.
GREVIO wijst ook in de context van het familierecht op de risico’s van een te sterke focus op zogenoemde «wederzijdse conflicten». Iedere gezags- en omgangszaak vraagt om maatwerk. Het is daarom van belang dat ketenpartners en rechters goed geïnformeerd en opgeleid zijn om deze situaties zorgvuldig te beoordelen. Dit aandachtspunt, in samenhang met dwingende controle en andere vormen van huiselijk geweld en kindermishandeling, wordt meegenomen in het verbetertraject dat is genoemd bij vraag 3.
Wat is het huidige aantal opvangplekken in Nederland voor slachtoffers die vluchten voor huiselijk geweld?
In 2025 is de monitor Veilige Opvang van Valente en de VNG gepubliceerd, met daarin cijfers over de landelijke en regionale capaciteit van de vrouwenopvang3. In 2023 had Nederland 1024 opvangplaatsen voor slachtoffers van huiselijk en seksueel geweld. Betrokken partijen als Valente signaleren dat momenteel een tekort aan veilige opvangplaatsen bestaat. Recentelijk heeft de Nederlandse regering structureel 12 miljoen extra vrijgemaakt voor het vergroten van de capaciteit van de vrouwenopvanginstellingen.
Hoe wilt u de aanbeveling uit het rapport oppakken dat er te weinig gebruikt wordt gemaakt van noodverboden zoals het contactverbod?
Het kabinet verkent momenteel samen met gemeenten en andere betrokken organisaties hoe het tijdelijk huisverbod voor plegers van huiselijk geweld en kindermishandeling vroegtijdiger en beter kan worden ingezet, ter bescherming van slachtoffers. Op basis van het rapport «Het tijdelijk huisverbod vanuit een nieuw perspectief»4 worden pilots voorbereid in vier regio’s waarin wordt onderzocht hoe de verschillende stadia van een huisverbodprocedure (het starten van een dergelijke procedure, het invullen van het risicotaxatie-instrument, het opleggen van het huisverbod, het uitvoeren van het huisverbod, de inzet van de benodigde zorg en hulpverlening en het handhaven van het huisverbod) verbeterd kunnen worden. De pilots zullen begin 2026 starten.
Het doel is om het tijdelijk huisverbod niet alleen in acute crisissituaties in te zetten, maar ook vroegtijdiger op basis van onderbouwde vermoedens van structurele onveiligheid. Naast de politie zouden ook meer partijen het initiatief moeten kunnen nemen om een verzoek tot huisverbod aan de burgemeester voor te leggen. Hoewel er enige vertraging is ontstaan is de inzet dat deze pilots in januari 2026 starten. Omdat bij de inzet van het tijdelijk huisverbod veel partijen zijn betrokken vergt dit een nauwkeurige voorbereiding met de betrokken gemeenten en uitvoeringsorganisaties, waaronder de politie, Veilig Thuis, crisisinterventieteams, de Raad voor de Kinderbescherming, het Openbaar Ministerie, de reclassering en de lokale zorg en hulpverlening.
Er wordt tot en met eind 2026 gewerkt aan een handreiking voor professionals voor een betere inzet van het tijdelijk huisverbod. Hierin worden achtergrondinformatie en tips vermeld, mede op basis van de bevindingen van de hierboven genoemde pilots, om binnen het bestaande wettelijke kader al beter aan de slag te kunnen. Tegelijkertijd kunnen de pilots inzicht en nadere onderbouwing opleveren voor wijziging van de Wet tijdelijk huisverbod en flankerende wetgeving. Ook verkent de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid of burgemeesters aanvullende bestuursrechtelijke bevoegdheden moeten krijgen, en zo ja welke, om slachtoffers van huiselijk geweld en kindermishandeling beter te kunnen beschermen en hoe burgemeesters hun bestaande bevoegdheden hiervoor beter kunnen benutten. Het is immers van belang dat slachtoffers zo nodig ook na afloop van een huisverbod, of als een huisverbod niet opportuun is, en ook voor een strafrechtelijke afdoening (bijvoorbeeld nog voordat een gedragsaanwijzingen op grond van artikel 509 hh Sv wordt opgelegd) adequaat kunnen worden beschermd en dat hierop kan worden gehandhaafd.
Deelt u de mening over de noodzaak van het aanstellen van een nationaal coördinator, zoals ook wordt aanbevolen in het rapport? Hoe staat het met de gesprekken hierover? Denkt u dat het gaat lukken om voor het einde van dit jaar een nationaal coördinator te hebben aangesteld die het beleid gaat aanjagen rondom de vier ministeries?
Zoals aangegeven in het nota overleg van 22 september j.l. deel ik de mening dat het goed is dat er een vorm van extern toezicht en monitoring op de aanpak komt. Welke vorm deze functie zou moeten hebben en wat het takenpakket van deze externe functie zou moeten zijn, wordt op dit moment met de desbetreffende departementen onderzocht. Er wordt parallel hieraan ook gewerkt aan een plan
om de coördinatie van beleid tussen de vier ministeries beter te organiseren. Dit is in lijn met de aanbevelingen van GREVIO: het organiseren van coördinatie tussen de verschillende programma’s rondom het thema geweld tegen vrouwen én het monitoren van de aanpak. De plannen vanuit het Kabinet zullen op korte termijn met een aantal leden van de Tweede Kamer worden besproken, zoals ook is toegezegd in het notaoverleg van 22 september j.l. De uitkomsten van de interne gesprekken en de gesprekken met de Kamerleden zullen worden gedeeld in de voortgangsbrief Huiselijk Geweld en Kindermishandeling die nog eind dit jaar naar de Tweede Kamer wordt verzonden.
Hoe staat het met de uitvoering van het 24/7 meldpunt, zoals ook gevraagd in de motie-Van der Werf/Becker en wordt aanbevolen in het rapport? Wordt er nog meer ondernomen om dit 24/7 meldpunt te realiseren dan de 24/7 chatfunctie van Veilig Thuis?3
Zoals ook in eerdere Kamerbrieven aangegeven, is op dit moment het standpunt dat er in Nederland verschillende meldpunten zijn waar vrouwen die slachtoffer worden van geweld terecht kunnen. Als het gaat om huiselijk geweld dat mogelijk kan escaleren, is Veilig Thuis het landelijke 24/7 meldpunt. Veilig Thuis heeft de wettelijke taak om te allen tijde bereikbaar en beschikbaar te zijn in situaties waarin onmiddellijk uitvoering van de wettelijke taken geboden is. Op dit vlak is er geen beleidsvrijheid voor gemeenten om hier van af te wijken. Veilig Thuis is daarmee in acute situaties altijd bereikbaar en beschikbaar. De chatfunctie is op dit moment alleen bereikbaar tussen 9 en 17 uur. Landelijk wordt er hard aan gewerkt om dit z.s.m. uit te breiden naar 24/7 bereikbaarheid. Daarnaast kunnen slachtoffers van seksueel geweld terecht bij de Centra voor Seksueel Geweld (CSG’s) en kan er bij acute onveiligheid contact op worden genomen met politie. Hiermee voldoet Nederland aan de verplichtingen vanuit de EU-richtlijn Geweld tegen Vrouwen en Huiselijk Geweld.
Gekoppeld aan het meldpunt Veilig Thuis zit ook de functie van adviespunt. Met de recente invoering van het digitale platform van Veilig Thuis is de informatie rondom het herkennen, signaleren en handelen als het gaat om intieme terreur en rode vlaggen voor femicide op één plek gebundeld. Vanuit het digitale platform kan direct per chat of telefonisch aanvullend advies worden gevraagd en, indien nodig, over gegaan worden tot een melding.
Als een vrouw in een onveilige situatie zit, moet zij te allen tijde daar aan kunnen kloppen waar het voor haar het meest veilig voelt. Het is dan zaak dat de relevante organisaties onderling goed samenwerken en zorgen dat zij met haar hulpvraag naar de juiste plek wordt begeleid. Hier is nog veel in te verbeteren en dit heeft de aandacht.
Bent u van plan om aan de slag te gaan met de aanbeveling om meer gegevens bij te houden van zowel het slachtoffer als de dader, zoals hun relatie, de geografische locatie van het delict, het type geweld dat is gebruikt tijdens het delict?
Als onderdeel van de implementatie van het Verdrag van Istanbul heeft Nederland in 2019 de Impactmonitor Huiselijk Geweld en Kindermishandeling ingericht. Deze monitor bevat gecombineerde data van onder meer de politie, justitieorganisaties, Veilig Thuis en het jeugddomein. GREVIO beveelt aan om de bestaande monitor uit te breiden met bijvoorbeeld de zorgsector. En om de data, gegevens en monitoring vanuit de aangesloten domeinen verder te harmoniseren.
Nederland heeft de afgelopen jaren stappen gezet in het verder verbeteren van dataverzameling over huiselijk geweld, kindermishandeling en geweld tegen vrouwen. Een belangrijke verbetering uit 2024 is het toevoegen van een wettelijke grondslag aan de Verzamelwet Gegevensverwerking VWS. Hierdoor ontstaat voor het Centraal Bureau voor de Statistiek (hierna: CBS) de mogelijkheid om data vanuit Veilig Thuis met behulp van het burgerservicenummer (hierna: bsn) op een veilige, niet tot personen herleidbare wijze te koppelen aan andere CBS-databestanden. Het CBS is hierdoor in staat om data van Veilig Thuis te verrijken. Zo kan het CBS meer inzicht krijgen in de achtergronden van slachtoffers en plegers van huiselijk geweld en kindermishandeling en de geleverde hulp, zorg en eventuele justitiële interventies. Dit is nodig om het beleid en de aanpak op de langere termijn te verbeteren. Momenteel wordt deze wetswijziging in de praktijk geïmplementeerd. Dit gebeurt met de hoogste zorgvuldigheid ten aanzien van privacy en dataveiligheid. De eisen hiervoor zijn vastgelegd in de Wet op het Centraal Bureau voor de Statistiek. Het CBS voldoet hiermee aan de geldende Europese standaarden ten aanzien van het anoniem verwerken van en rapporteren over de bij haar beschikbare data.
Daarnaast werkt het CBS samen met de aangesloten sectoren en betrokken ministeries aan de doorontwikkeling van de Impactmonitor. De belangrijkste verbeterpunten zijn het opschonen van dubbele data, om zo (technisch) ruimte te maken voor het toevoegen van nieuwe datacategorieën en heldere overzichtspagina’s. Een nieuw voornemen is het toevoegen van de geografische locatie van geweld en deze te koppelen aan bestaande data over huiselijk geweld. Een ander voornemen is het verrijken van bestaande gegevens met de woonsituatie en met de (vermoedelijke) relationele status van betrokkenen bij huiselijk geweld en geweld tegen vrouwen.
Een volgende stap is het verkrijgen van meer inzicht in hoe slachtoffers van geweld in het bredere zorgdomein worden geholpen. Dit is een complexe uitdaging, omdat het zorgdomein met alle publieke en private zorgverleners bestaat uit een zeer gevarieerde doelgroep met eigen registratiesystemen, indicatoren en rapportages die zich niet eenvoudig laten harmoniseren. Nederland kampt daarbij met grote personele uitdagingen in de zorg. Om deze hanteerbaar te houden hebben de zorgsectoren in het Integraal Zorg Akkoord afgesproken dat de uitvoeringspraktijk niet met meer bureaucratische eisen moet worden belast dan strikt noodzakelijk is. De betrokken ministeries voeren gesprekken met het CBS over hoe het zorgdomein meer kan worden betrokken bij de gegevensverzameling over huiselijk geweld, zonder dat dit leidt tot extra regeldruk.
Politieregistratie data bevatten reeds informatie over het geslacht en de leeftijd van vermoedelijke slachtoffers en verdachten, hun onderlinge relatie, de geografische locatie en het type geweld (delict, in combinatie met maatschappelijke classificaties voor huiselijk geweld en kindermishandeling). Registratiedata van het Openbaar Ministerie (hierna: OM) bevatten op zaaksniveau informatie over het geslacht en de leeftijd van verdachten of daders, de geografische locatie en het type geweld (delict, in combinatie met maatschappelijke classificaties voor huiselijk geweld en kindermishandeling). Ook registreert het OM vrouwelijk slachtofferschap bij geweldsdelicten. Met de politie, het OM en het CBS zal worden verkend op welke wijze deze data op geaggregeerd niveau verder inzichtelijk gemaakt kan worden voor huiselijk geweld, kindermishandeling en geweld tegen vrouwen, in lijn met de vereisten van het Verdrag van Istanbul en de EU-Richtlijn inzake de bestrijding van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld. Tevens zal worden verkend in hoeverre routes van
verdachten of daders en (vermoedelijke) slachtoffers in de zorg- en veiligheidsketen op geaggregeerd niveau in beeld gebracht kunnen worden, ten behoeve van verdiepend onderzoek en beleidsevaluatie.
Deelt u de mening dat in gevallen van huiselijk geweld het belang van kinderen voorop moet staan in tegenstelling tot het recht van ouders om zich te beroepen op hun ouder zijn voor bijvoorbeeld het aanvragen van visitatie, omgangsregelingen etc.
Ja. In alle gezags- en omgangszaken staat het belang van het kind centraal. Dit uitgangspunt is vastgelegd in het Burgerlijk Wetboek (artikel 1:253a BW) en het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (artikel 3 en 9). Het belangrijkste is dat naar een situatie wordt toegewerkt die het kind in staat stelt duurzaam veilig op te groeien en het meeste bijdraagt aan het welzijn van het kind. Daarbij heeft het bij vraag 3 genoemde verbetertraject tot doel ervoor te zorgen dat informatie over (een geschiedenis van) huiselijk geweld beter wordt betrokken bij de rechterlijke afweging over wat in het belang van het kind is.
Hoe bent u van plan om de aanbeveling om data beter te beschermen en te delen onder instanties concreet uit te voeren? Welke tools heeft u concreet tot uw beschikking om ervoor te zorgen dat slachtofferverklaringen en andere data beter kan worden gedeeld onderling tussen hulpinstanties zodat slachtoffers niet meerdere malen hun verhaal hoeven te doen?
Op dit moment is het samenwerken en het informatie uitwisselen tussen verschillende organisaties gebaseerd op diverse convenanten en per organisatie verschillende systemen waardoor een estafettemodel is ontstaan. Het uitgangspunt bij de systemen voor uitwisseling van informatie zijn de wettelijke taken, doelbinding (gegevens worden alleen verzameld en verwerkt voor een specifiek, vooraf bepaald en gerechtvaardigd doel) en behoeften van de diverse organisaties in de keten, zoals Veilig Thuis, de Raad voor de Kinderbescherming en de politie.
In 2023 is door diverse ketenorganisaties geconcludeerd dat men wil toewerken naar het doel dat professionals eenvoudiger toegang hebben tot informatie. Sinds 2024 wordt gewerkt aan het initiatief «Samen onder Handbereik – netwerksamenwerking onder de vingertoppen». Daarmee wordt een overstap gemaakt van estafettemodel naar netwerkmodel: professionals krijgen op termijn zicht op gebeurtenissen die rond een gezin spelen en kunnen inzage krijgen in meer gedetailleerde informatie bij de betreffende organisatie (de bronhouder) zelf. Het uitgangspunt is dat data niet worden gecentraliseerd op één plek, in één systeem, maar dat informatie vanuit de bron (de betreffende organisatie) toegankelijk is ter inzage. Hiervoor is een landelijk samenwerkproces ontwikkeld. Dit wordt momenteel stap voor stap gerealiseerd. Hierbij is uiteraard het uitgangspunt dat dit conform de privacyregels gebeurt.
De eerste resultaten van deze ontwikkeling «Samen onder Handbereik» zijn inmiddels bereikt. Zo is het mogelijk dat onder andere Veilig Thuis met één druk op de knop kan zien wie het wettelijk gezag heeft over een minderjarige. En vanaf 2026 kan elke Veilig Thuis organisatie digitaal checken of een of meer
netwerkpartners, zoals de Gecertificeerde Instellingen, de Raad voor de Kinderbescherming, de Zorg- en Veiligheidshuizen en later ook de politie, bekend zijn met een bepaalde persoon. Deze ontwikkelingen wordt stap voor stap uitgebreid met functionaliteiten en organisaties.
Bent u, gelet op de urgentie, bereid de vragen inhoudelijk te beantwoorden binnen een maand en niet te verwijzen naar een latere kabinetsreactie?
De Kamervragen zijn zo snel mogelijk inhoudelijk beantwoord.
Het voorkomen van massadonatie |
|
Elke Slagt-Tichelman (GroenLinks-PvdA), Lisa Westerveld (GL) |
|
Judith Tielen (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel «Donorkinderen geschokt door nieuwe misstanden: kliniek omzeilt verplichte registratie spermadonoren»?1
Ja.
Hoe wordt erop toegezien dat een donorkliniek alle donoren registreert en hoe wordt voorkomen dat klinieken de wet kunnen omzeilen?
Artsen en klinieken zijn gehouden aan de Wet donorgegevens kunstmatige bevruchting (Wdkb) waarin per 1 april 2025 is vastgelegd dat het sperma van één donor kan worden gebruikt bij maximaal 12 vrouwen. Dit betekent in de praktijk dat iedere donor een donorcode krijgt en dat hieraan maximaal 12 zogenoemde moedercodes gekoppeld kunnen worden. Een kliniek reserveert bij het College donorgegevens kunstmatige bevruchting (Cdkb) een moedercode voordat een behandeling gaat starten. Als de behandeling leidt tot een doorgaande zwangerschap2, is deze moedercode daarna niet meer beschikbaar. Als alle 12 moedercodes gebruikt zijn, mag het sperma van de donor in Nederland niet meer worden ingezet bij een behandeling. De kliniek hoeft de man niet te registreren als donor bij het Cdkb wanneer er tijdens de vruchtbaarheidsbehandeling gebruik wordt gemaakt van sperma van een echtgenoot, geregistreerd partner of levensgezel3, omdat het in dat geval geen kunstmatige donorbevruchting betreft zoals vastgelegd in de Wdkb. Deze wet geeft echter geen expliciete invulling aan het begrip «levensgezel». Binnen de beroepsgroep bestaat hierover ook geen eenduidig standpunt. De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) heeft dit bij mij en veldpartijen onder de aandacht gebracht.
De IGJ houdt toezicht op klinieken op basis van onder andere wettelijke voorschriften uit de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz), de Wdkb en de Wet veiligheid en kwaliteit lichaamsmateriaal (Wvkl). Onderdeel van dat toezicht is dat klinieken de donoren registreren bij het Cdkb. De IGJ heeft tijdens een routine-inspectie in het kader van de Wvkl4, opgemerkt dat de fertiliteitskliniek in een aantal gevallen de definitie «conceptiepartner» hanteert. Het woord «conceptiepartner» komt niet voor in de Wdkb. Uit gesprekken die ik met de kliniek heb gevoerd, blijkt dat zij de definitie conceptiepartner gebruikt voor een levensgezel. Het gaat hierbij om een behandeling met zaad van een man die als «co-ouder» juridische rechten en plichten heeft naar het toekomstige kind, en die tevens betrokken is bij de opvoeding. Daarom is hier volgens de kliniek geen sprake van een «donor» in de zin van de Wdkb. Om mogelijke onduidelijkheid te voorkomen is het een eis van de kliniek dat er in zo’n geval een notariële akte (een co-ouderschapscontract) door de wensouder(s) en co-ouder opgesteld is, waarin de verantwoordelijkheden van de wensouder(s) en co-ouder worden vastgelegd. In het notarieel contract worden afspraken gemaakt over ten minste de financiële verantwoordelijkheden van de ouders en de omgangsregeling met het kind. De biologische vader is als co-ouder géén donor in de zin van de Wdkb, en dus is er geen sprake van omzeiling van de wet.
Kunt u schetsen welke stappen er zijn genomen sinds de schriftelijke vragen van GroenLinks-PvdA uit april om massadonatie te voorkomen?2 Is volgens u de huidige wetgeving afdoende? Zo nee, welke gaten in de huidige wetgeving constateert u nog?
De herziene Wdkb is sinds 1 april 2025 in werking getreden. Daarin is vastgelegd dat het sperma van één donor kan worden gebruikt bij maximaal 12 vrouwen. Klinieken moeten een donorcode bij het Cdkb opvragen en pas als zij beschikken over een donor- en moedercode, kunnen zij de behandeling met gedoneerde geslachtscellen uitvoeren. Het is echter ook duidelijk dat het probleem van grote aantallen nakomelingen van een enkele donor niet volledig opgelost kan worden met (Nederlandse) wetgeving. Het Cdkb heeft alleen zicht op de behandelingen die in Nederlandse klinieken plaatsvinden, en niet op de behandelingen in het buitenland en op spermadonaties in de privésfeer. In een aantal fertiliteitsklinieken wordt gebruik gemaakt van gedoneerd zaad afkomstig uit het buitenland. Voor dat donorzaad gelden dezelfde voorwaarden als voor gebruik binnen Nederland. Het komt echter voor dat het donorzaad van diezelfde donor ook gebruikt wordt in andere landen, zodat er grotere aantallen nakomelingen kunnen ontstaan. Op dit specifieke punt biedt het Nederlandse register dus geen oplossing. Ik ben in gesprek met verschillende betrokken partijen over de mogelijkheden en wenselijkheid om nadere maatregelen te treffen tegen het gebruik van donorzaad dat in internationaal verband bij meer dan 12 vrouwen wordt ingezet. Nederland heeft eerder het probleem van «massadonatie» in Europa geagendeerd en zal dat blijven doen in diverse gremia. Met het in kaart brengen van mogelijke maatregelen geef ik opvolging aan de aangenomen motie van het lid Van Dijk (SGP) om massadonatie in woord en daad te ontmoedigen6. Ik zal uw Kamer hier in het eerste kwartaal van 2026 over informeren.
Op welke manier gaat een register bijdragen aan het voorkomen van massadonatie van gameten?
Zie antwoord vraag 3.
Op welke manier vindt er controle plaats dat er maar één registratienummer is voor één donor? Is deze controle volgens u voldoende en waarom?
Voordat een fertiliteitskliniek behandelingen met de geslachtscellen van een donor mag uitvoeren, moet de kliniek eerst een «donorcode» bij het Cdkb aanvragen. Deze code hoort bij één specifieke donor. Het Cdkb controleert aan de hand van BSN, volledige naam en geboortedatum of donorregistraties van klinieken dezelfde persoon betreffen en kent zo één centrale donorcode per persoon toe. De herziening van de Wdkb – met de huidige centrale registratie en het toekennen van unieke codes aan donoren en vrouwen – is een belangrijke verbetering.
Hiermee wordt o.a. voorkomen dat datzelfde donor in verschillende klinieken nakomelingen verwekt, zonder dat klinieken dat van elkaar weten. Het blijft essentieel dat klinieken en het Cdkb de registratie en controles zorgvuldig uitvoeren. De IGJ ziet hierop toe. De IGJ gaat in 2026 relevante klinieken bezoeken in het kader van de registratie van moeder- en donorcodes.
Op welke manier worden er waarborgen gecreëerd om massadonatie van gameten aan banden te leggen? Kunt u een afweging geven in de balans van het beschermen van mentaal welzijn van massa-donorkinderen en het aan de markt overlaten van najagen van winst in de miljardenindustrie van gametendonatie internationaal? In hoeverre moeten volgens de nationale wetgeving de winstmarges van deze bedrijven binnen altruïstische normen vallen?
Zoals aangegeven in antwoord op vraag 3 en 4 verken ik momenteel de mogelijkheden en wenselijkheid om nadere maatregelen te treffen tegen het gebruik van donorzaad dat in internationaal verband bij meer dan 12 vrouwen wordt ingezet. Laat ik vooropstellen dat het belang van (het psychosociale welzijn van) donorkinderen centraal heeft gestaan bij de totstandkoming van het huidige wettelijke kader in Nederland. Dat laat onverlet dat commerciële donorbanken die (vanuit het buitenland) donorzaad verkopen, winst mogen maken. Dit hoeft niet op gespannen voet te staan met altruïstische normen. Die norm geldt namelijk voor donoren. In Nederland is in de Embryowet geborgd dat zowel sperma- als eiceldonatie geen financieel voordeel mag opleveren7; enkel de gemaakte onkosten worden vergoed. Dit staat bekend als het «om niet» principe bij donatie.
Is volgens u voldoende bekend over de gevolgen voor het sociaal welbevinden van kinderen die zijn verwekt door een massadonor? Zo nee, bent u het eens dat hier oog voor moet zijn en bent u bereid om dit in kaart te brengen, zodat het belang van kinderen expliciet kan worden meegenomen in het afwegingskader voor toekomstige wetgeving?
Ik stel het belang van kinderen voorop in de vormgeving van maatregelen en wetgeving, dat is verplicht op grond van artikel 3, eerste lid van het Verdrag inzake de Rechten van het Kind. Ik vind het belangrijk dat maatregelen en wetgeving zijn gebaseerd op wetenschappelijke bevindingen. Fiom deed al eerder onderzoek naar het psychologische effect van het hebben van veel halfbroers en -zussen op donorkinderen8, 9, wat relevant is wanneer een donorkind is verwerkt met een (ongewilde) massadonor. Fiom start in 2026 met de voorbereidingen voor verder onderzoek naar grote verwantschapsnetwerken en het psychosociale effect hiervan op donorkinderen. Het verwekt zijn door een donor met 25 of meer nakomelingen maakt daar onderdeel van uit.
Kunt u toelichten of en zo ja in hoeverre er juridische grondslag is voor een mogelijkheid om als donorkind een massadonor aansprakelijk te stellen?
Allereerst, het is niet altijd door eigen toedoen dat een donor een «massadonor» is. Het woord «massadonor» kan stigmatiserend zijn voor donoren van wie het sperma zonder dat ze het weten bij te veel behandelingen is ingezet.
Zoals aangegeven in antwoord op vraag 3 en 4 is massadonatie door het nationale register niet meer mogelijk bij donaties die plaatsvinden binnen het kader van de Wdkb. Buiten dat wettelijke kader kan het donorzaad van één donor wel bij meer dan 12 moeders worden ingezet, namelijk in de privésfeer of in het buitenland. Indien de donor welbewust bij meer dan 12 gezinnen heeft gedoneerd, zijn de mogelijkheden om een donor aansprakelijk te stellen om een aantal redenen zeer beperkt. Ten eerste is donatie in de privésfeer niet wettelijk gereguleerd. Het stellen van een maximum aan het aantal zaadceldonaties in de privésfeer zou een vorm van geboortebeperking zijn die diep ingrijpt op de persoonlijke levenssfeer van betrokkenen. Naar mijn mening zijn er onvoldoende redenen voor een dergelijke ingrijpende maatregel. Als wensouders kiezen voor een eigen donor wordt geadviseerd om een donorcontract op te stellen. Afspraken kunnen dan privaatrechtelijk worden vastgelegd, zo nodig gecombineerd met een boetebeding. Op het moment dat wensouders erachter komen dat de donor de overeenkomst heeft geschonden, kunnen zij ervoor kiezen juridische stappen tegen de donor te ondernemen.
In het recente verleden zijn rechtszaken gevoerd tegen spermadonoren. In 2023 deed de voorzieningenrechter in Den Haag uitspraak in een kort geding van Stichting Donorkind en een moeder tegen een spermadonor met, voor zover bekend, honderden nakomelingen. De donor werd veroordeeld om te stoppen met het doneren van zijn sperma aan nieuwe wensouders. De voorzieningenrechter was van oordeel dat de belangen van de donorkinderen en hun ouders bij een verbod om nog langer sperma te doneren aan nieuwe wensouders zwaarder wegen dan het belang van de donor om daarmee door te gaan10. De rechtbank kwam tot deze uitspraak na een toetsing aan de hand van grondrechten die in het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens zijn vastgelegd.
Naast zaadceldonaties in de privésfeer kunnen grote verwantschapsnetwerken sinds de inwerkingtreding van de herziene Wdkb alleen nog ontstaan doordat donorzaad in verschillende landen wordt gebruikt. Dat is mogelijk, omdat elk land zijn eigen normen stelt voor een maximumaantal nakomelingen of gezinnen. In een dergelijk geval wordt de wet in de betreffende landen dus niet overtreden en kan de massadonor niet aansprakelijk worden gesteld.
Wat vindt u van het idee om massadonatie van gameten van meer dan een toegestaan aantal verwekte kinderen door donorzaad strafbaar te stellen en zo de aansprakelijkheid expliciet bij de donor te leggen?
Zie antwoord vraag 8.
Kunt u weergeven waar je als wensouder het register van donoren kunt checken? Als dit nog niet kan, hoe gaat u ervoor zorgen dat dit wel kan?
De Wdkb waarborgt het recht van kinderen om hun afstammingsinformatie (gegevens over de donor) te achterhalen. Wensouders hebben ten tijde van de behandeling in de fertiliteitskliniek toegang tot het donorpaspoort. Ook hebben wensouders totdat het kind 12 jaar is de mogelijkheid om, namens het kind,
de sociale en fysieke donorgegevens op te vragen bij het Ckdb. Dit recht van de ouders vervalt als het kind de leeftijd van 12 jaar bereikt en het kind zelf een aanvraag kan doen. De persoonsidentificerende gegevens van de donor kan alleen het kind zelf aanvragen vanaf 16-jarige leeftijd.
Bent u op de hoogte dat het voor een particulier persoon lastig is om een donorkind aan te melden in het register? Wat gaat u hieraan doen om dit makkelijker te maken?
De Wdkb ziet toe op medisch geassisteerde voortplanting en omvat dus alleen registraties van kunstmatige bevruchtingen die binnen Nederlandse klinieken hebben plaatsgevonden. De klinieken zijn verantwoordelijk voor het registreren van behandelingen bij het Cdkb.
Sommige wensouders besluiten om geen gebruik te maken van de behandelopties via de kliniek, maar om in de privésfeer een kind te verwekken. Zij hebben zelf de verantwoordelijkheid om hiervoor een geschikte partner te vinden en het recht op afstammingsinformatie te waarborgen voor het kind. De overheid speelt geen rol bij verwekkingen in de privésfeer. Het betrouwbaar registreren van deze zwangerschappen door de overheid is niet mogelijk, onder andere omdat de aangeleverde informatie door particulieren niet te controleren is op juistheid en volledigheid. Bovendien vind ik dit een onwenselijke inmenging in de privésfeer.
Welke stappen heeft u ondernomen afgelopen jaar om een Europees register op te richten, en welke stappen neemt u aankomend jaar hierin?
Nederland heeft in de afgelopen jaren het probleem van «massadonatie» in Europa geagendeerd. Zo is bij de onderhandelingen over de Europese Verordening lichaamsmateriaal geprobeerd om op Europees niveau afspraken te maken over een maximering van het aantal vrouwen/gezinnen per donor. Een maximering zal pas effectief zijn als er ook een gezamenlijk register komt. Er bleek echter onvoldoende draagvlak onder de lidstaten voor een dergelijke maximering. In sommige landen wordt een groot aantal nakomelingen per donor niet als een probleem ervaren. Hoewel deze ethische kwestie een nationale bevoegdheid is, zal ik me hard blijven maken voor een maximering op Europees niveau.
Wat gaat u doen om de expertise op dit onderwerp te bundelen? Bent u ervan op de hoogte dat kinderen, jongeren en jongvolwassenen soms specifieke vragen hebben hierover en het fijn is als ze bij een expert hulpverlener terecht kunnen? In hoeverre is dit nu al mogelijk? Wat gaat u doen om dit mogelijk te maken? Kan hier binnen de GGZ een benaderbaar gespecialiseerde plek voor komen?
Ik ben ervan op de hoogte dat kinderen, jongeren en jongvolwassenen soms specifieke vragen hebben met betrekking tot hun ontstaansgeschiedenis en afstammingsgegevens. Hulp en ondersteuning van een (expert) hulpverlener kan daarbij gewenst zijn. Donorkinderen, ouders, donoren en hun gezinnen, kunnen hiervoor terecht bij Fiom. Fiom is het onafhankelijk expertisecentrum op het terrein van ongewenste zwangerschap, verwantschapsvragen en adoptie.
Het Landelijk informatiepunt donorconceptie (LIDC) levert via Donorcenceptie.nl betrouwbare informatie voor donorkinderen, (wens)ouders en (aspirant)donoren. De informatie wordt vastgesteld door de redactieraad, die bestaat uit partijen die op verschillende manieren betrokken zijn bij donorconceptie, namelijk Stichting Meer dan Gewenst11, Stichting Donorkind, Fiom, de NVOG12 en POINT Netwerk13.
Het Cdkb heeft de wettelijke taak om zorg te dragen voor de begeleiding bij de verstrekking van de persoonsidentificerende gegevens van donoren aan donorkinderen. Het Cdkb heeft deze taak voor een deel neergelegd bij Fiom, dat ondersteuning en begeleiding biedt in de fase van informatieverstrekking van donorgegevens. Het Ministerie van VWS financiert deze begeleiding via de instellingssubsidie aan Fiom. Fiom faciliteert het contact tussen een donorkind en diens verwanten en biedt buiten het moment van informatieverstrekking kortdurende ondersteuning in de vorm van één of twee gesprekken. Desgewenst brengt Fiom hen in contact met ervaringsdeskundige professionals via Stichting Donorkind. Indien er behoefte blijkt aan langduriger ondersteuning, hulpverlening of behandeling, dan verwijst Fiom hiervoor door naar bijvoorbeeld hulpverlening in de buurt (jeugdhulp, wijkteam, huisarts) of de reguliere GGZ. Ik ben niet voornemens de dienstverlening van Fiom verder uit te breiden.
Welke stappen bent u bereid te nemen om nazorg voor deze kinderen/ jongeren/jongvolwassenen en eventueel ouders mogelijk te maken?
Zie antwoord vraag 13.
Het bericht 'Racisme en geweld na duel tussen Spakenburg en Kozakken Boys: El Azzouti en familie belaagd door fans' |
|
Ismail El Abassi (DENK) |
|
Foort van Oosten (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Racisme en geweld na duel tussen Spakenburg en Kozakken Boys: El Azzouti en familie belaagd door fans»?1
Hoe beoordeelt u het dat een speler en zijn familie op en rond een sportterrein zijn geconfronteerd met racistische beledigingen en fysiek geweld?
Acht u dit een incident of een symptoom van een breder probleem van racisme in het amateurvoetbal?
Heeft de politie opgetreden na de belaging van de familie El Azzouti? Zo ja, wat is de stand van het onderzoek?
Hoeveel meldingen van racisme of discriminatie in de sport (voetbal) zijn er de afgelopen drie jaar geregistreerd, en wat is ermee gebeurd?
Deelt u de mening dat racistische daders in het amateurvoetbal veel te vaak wegkomen met waarschuwingen of milde straffen? Bent u bereid om, in overleg met de Koninklijke Nederlandse Voetbalbond (KNVB), een richtlijn op te stellen voor minimumsancties bij racistische uitingen binnen bijvoorbeeld het amateurvoetbal?
Hoe wordt er binnen het nationaal actieplan tegen racisme en discriminatie aandacht besteed aan racisme in de sport, en acht u dat voldoende?
Wat doet u eraan om jonge sporters met een migratieachtergrond te beschermen tegen racistische bejegening?
Bent u bereid om, naar aanleiding van dit incident, met de KNVB te spreken over extra maatregelen zoals cameratoezicht, stadionverboden of educatieve trajecten?
Wat zegt dit incident volgens u over het maatschappelijk klimaat in Nederland, waarin mensen met een migratieachtergrond zelfs op sportvelden doelwit worden van racisme?
Bent u bereid om publiekelijk uit te spreken dat racisme in welke vorm dan ook onacceptabel is, ook op de amateurvelden?
Erkent u dat het gebrek aan harde maatregelen tegen racisme in de sport bijdraagt aan een klimaat waarin daders van dergelijke racistische uitingen zich onaantastbaar wanen en slachtoffers zich in de steek gelaten voelen?
Bent u bereid om vanuit het kabinet structureel geld vrij te maken voor racisme-bestrijding binnen sportclubs en dit niet langer afhankelijk te laten zijn van incidentele subsidies?
Bent u bereid met de KNVB te overleggen over een meldpunt dat onafhankelijk functioneert, zodat slachtoffers van racisme niet afhankelijk zijn van de bereidheid van een clubbestuur om actie te ondernemen?
Het bericht dat 4 op de 10 mensen met een lichamelijke beperking toegankelijkheidsproblemen ervaart wanneer ze gaan stemmen |
|
Sarah Dobbe , Michiel van Nispen (SP) |
|
Bruijn , Rijkaart |
|
|
|
|
Wat is uw reactie op het onderzoek van de Zonnebloem waaruit blijkt dat vier op de tien mensen met een lichamelijke beperking toegankelijkheidsproblemen ervaren wanneer ze gaan stemmen?1
Voor meer dan 2 miljoen Nederlanders is zelfstandig stemmen bij een verkiezing niet vanzelfsprekend. Mensen met een beperking en mensen met lage basisvaardigheden zijn minder positief over hun ervaring met verkiezingen dan mensen zonder een beperking of mensen die over meer basisvaardigheden beschikken. Het gaat bijvoorbeeld om iemand die in een rolstoel zit, blind is of moeite heeft met lezen.
Het is belangrijk dat iedereen zo zelfstandig mogelijk zijn stem kan uitbrengen. Daar moeten we mensen in ondersteunen. Daarom is op 6 mei 2025 door het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, de Kiesraad, de Nederlandse Vereniging voor Burgerzaken en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten het Actieplan toegankelijk stemmen gepresenteerd (hierna: Actieplan).2 Dit Actieplan is tot stand gekomen in nauwe samenwerking met belangenorganisaties en ervaringsdeskundigen.
Het doel van dit Actieplan is dat mensen met een beperking en mensen met lage basisvaardigheden in Nederland zo zelfstandig mogelijk moeten kunnen stemmen. De toegankelijkheid van stemlokalen voor mensen met een fysieke beperking is een belangrijk onderwerp uit het Actieplan.
Het is vervelend om te horen dat er ondanks de maatregelen die getroffen worden om stemlokalen toegankelijk te maken voor alle kiezers, nog een aanzienlijke groep is die toegankelijkheidsproblemen ervaart bij het stemmen.
Deelt u de mening dat mensen met een beperking zelfstandig moeten kunnen stemmen en dat daarvoor minimaal nodig is dat stemlokalen toegankelijk zijn?
Een toegankelijk verkiezingsproces betekent dat er zo min mogelijk belemmeringen zijn om zelfstandig een stem te kunnen uitbrengen. Het toegankelijk maken van stemlokalen is één van de onderdelen om eraan bij te dragen dat mensen zo zelfstandig mogelijk hun stem kunnen uitbrengen.
De Kieswet bepaalt dat burgemeester en wethouders ervoor zorgdragen dat alle in de gemeente aangewezen stemlokalen zodanig zijn gelegen en zo zijn ingericht en uitgerust dat kiezers met lichamelijke beperkingen zoveel mogelijk hun stem zelfstandig kunnen uitbrengen (artikel J 4, tweede lid). Het volledig toegankelijk maken van alle stemlokalen blijkt in de praktijk moeilijk. Landelijk kan er gestemd worden bij ongeveer 9.000 stemlocaties. Als uitsluitend locaties als stemlokaal zouden mogen worden gebruikt die volledig toegankelijk zijn, betekent dat dat er minder stemlokalen zouden zijn en de gemiddelde reisafstand naar de stemlokalen groter wordt. Gemeenten moeten daarom vaak een afweging maken tussen de toegankelijkheid van een gebouw en de bereikbaarheid van stemlokalen voor de kiezers.
Openbare gebouwen die als stemlokaal worden gebruikt zijn niet altijd toegankelijk (te maken). Bijvoorbeeld als de deuren te smal zijn voor iemand in een rolstoel. Of als er geen ruimte is om een (tijdelijke) helling aan te leggen bij een steile trap. Het komt ook voor dat het stemlokaal zelf wel toegankelijk is, maar de omgeving niet. Bijvoorbeeld doordat het stemlokaal op een heuvel ligt waardoor er sprake is van een te steile helling bij de ingang. Of doordat de route naar de entree van het stemlokaal te smal is. Dergelijke stemlokalen worden als niet toegankelijk aangemerkt. Om te zorgen voor voldoende stemlokalen worden vaak gebouwen als stemlokaal gebruikt die geen eigendom zijn van de gemeente. Ook deze gebouwen zijn niet altijd toegankelijk (te maken).
Als het voor één of meerdere locaties niet lukt om deze (volledig) toegankelijk te maken, moet het college van B&W de gemeenteraad informeren (Artikel J 4, derde lid, van de Kieswet) over de stemlokalen die niet voldoen aan de toegankelijkheidscriteria en daarbij toelichten waarom deze stemlokalen daar niet aan voldoen.
Hoe worden stemlokalen getoetst op toegankelijkheidscriteria?
De afgelopen jaren heeft het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties met steekproeven de toegankelijkheid van stemlokalen laten onderzoeken. Bij de Europees Parlementsverkiezing in 2024 voldeed 68% van de stemlokalen die door gemeenten als toegankelijk werden aangemerkt niet aan alle toegankelijkheidscriteria.3
Als onderdeel van de uitbreiding van zijn taken, wordt het onderzoek naar de toegankelijkheid van stemlokalen voortaan in opdracht van de Kiesraad uitgevoerd. Dit zal hij voor het eerst doen bij de gemeenteraadsverkiezingen in maart 2026.
Hoe houdt u als Minister zicht op de toegankelijkheid van stemlokalen?
Iedere verkiezing wordt na afloop geëvalueerd. Daarin wordt ook de toegankelijkheid van de verkiezing en dus de stemlokalen meegenomen. Belangenorganisaties worden bij de evaluatie betrokken. Het evaluatieadvies van de Kiesraad en de rapportages van belangenorganisatie Ieder(in), dat het meldpunt Onbeperkt Stemmen beheert, maken onderdeel uit van de evaluaties van verkiezingen.
Hoeveel stemlokalen voldoen niet aan de toegankelijkheidscriteria zoals die worden weergegeven op de website van de Zonnebloem?
Uit de steekproef bij de Europees Parlementsverkiezing in 2024 bleek dat 68% van de stemlokalen die door gemeenten als toegankelijk werden aangemerkt niet aan alle toegankelijkheidscriteria voldeden.4 Dit betekent niet dat deze stemlokalen in het geheel niet toegankelijk waren. Het kon ook gaan om maar één criterium waar niet aan kon worden voldaan. Dit is het continue dilemma waar gemeenten tegen aanlopen: als alleen stemlokalen gebruikt worden die volledig toegankelijk zijn, betekent dat dat er veel minder stemlokalen in gebruik zouden kunnen zijn.
Wat zijn de mogelijkheden om nog voor de aanstaande verkiezingen de toegankelijkheid van stemlokalen te verbeteren?
De tijd tussen de vervroegde Tweede Kamerverkiezing op 29 oktober 2025 en de lancering van het Actieplan Toegankelijk Stemmen was kort. Voor deze verkiezing is gekeken naar welke maatregelen binnen deze korte termijn al uitgevoerd konden worden. Andere maatregelen uit het Actieplan worden ook opgepakt, maar zullen op de langere termijn pas effect gaan hebben. Hieronder ziet u een overzicht van de maatregelen uit het Actieplan op het onderwerp toegankelijke stemlokalen die voor de vervroegde Tweede Kamerverkiezing zijn opgepakt:
Welke lange termijn maatregelen gaat u nemen voor de verkiezingen die daarna gaan volgen?
Met het oog op de verkiezingen ná de Tweede Kamerverkiezing wordt er een aantal onderzoeken voorzien om de bestaande criteria en de ondersteuning aan gemeenten te verbeteren. Daarmee wordt er op de langere termijn aan bijgedragen dat gemeenten en stembureauleden nog beter in staat worden gesteld om stemlokalen toegankelijk te maken voor mensen met een fysieke beperking.
Bent u bereid deze vragen met spoed te beantwoorden, gezien de termijn tot de aankomende verkiezingen?
Ja.
Het bericht 'Staatssecretaris wil demonstraties op spoor tegenhouden' |
|
Olger van Dijk (NSC) |
|
Foort van Oosten (VVD), Thierry Aartsen (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Staatssecretaris wil demonstraties op spoor tegenhouden»?1
Ja.
Wat is uw reactie op het feit dat woensdagavond 8 oktober toch meerdere activisten van Extinction Rebellion het spoor bij Amsterdam centraal zijn opgelopen waarna al het treinverkeer werd stilgelegd?
Ik vind het onacceptabel dat demonstranten het spoor betreden. De veiligheid van eenieder – reizigers, medewerkers en demonstranten zelf – wordt ermee in gevaar gebracht en het zorgt voor ernstige verstoringen van het treinverkeer. Het betreden van het spoor is ook strafbaar. Het demonstratierecht is een belangrijk grondrecht, maar men moet zich daarbij wel aan de wet houden.
Wat is ondernomen na de aankondiging van Pro-Palestijnse demonstranten van Extinction Rebellion (XR) om delen van het spoor te bezetten bij «een cruciaal station» als het kabinet niet voor woensdagmiddag een volledig economisch embargo tegen Israël zou instellen?
Door het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat (hierna: IenW) zijn intensieve contacten geweest met de landelijke eenheid van de politie, met het lokaal gezag, ProRail en NS. Inschatting van de aard van de demonstratie en de inzet van mensen en middelen is in dat contact besproken. Daarbij is de burgemeester verantwoordelijk voor het waar mogelijk faciliteren van een demonstratie en de beoordeling wat wel en niet nodig en mogelijk is aan (preventieve) maatregelen. Hierover vindt afstemming plaats in de lokale driehoek. In de lokale driehoek van Amsterdam, waar de demonstratie uiteindelijk plaatsvond, is in het kader van de aangekondigde actie een aantal maal overleg gevoerd. Dat de locatie niet bekend was, maakt de voorbereiding op een demonstratie moeilijk.
Hoe is het mogelijk geweest dat ondanks de ruime aanwezigheid van politie op Amsterdam Centraal en de vele uren eerdere aankondiging niet is voorkomen dat activisten op het spoor terechtkwamen?
Hoewel de actie vooraf was aangekondigd en er veel politie aanwezig was, blijft het gedrag van demonstranten deels onvoorspelbaar. Het volledig voorkomen dat demonstranten het spoor betreden blijkt in de praktijk uiterst complex. De eerdergenoemde partijen hadden zich voorbereid op meerdere scenario’s waarbij NS en ProRail ook waren aangesloten bij de Staf Grootschalig en Bijzonder optreden (hierna: SGBO). Dankzij deze voorbereiding kon op 8 oktober op Amsterdam Centraal snel en effectief worden ingegrepen, waardoor de demonstranten snel van het spoor konden worden verwijderd. De hinder voor reizigers bleef daardoor beperkt en het treinverkeer kon snel worden hervat.
Kan feitelijk worden aangegeven welke overleggen hebben plaatsgevonden na de aankondiging tussen het kabinet, het lokale gezag en de activisten, wat daarin is besproken en hoe NS en ProRail daarbij zijn betrokken?
Er is vrijwel dagelijks contact geweest tussen de Staatssecretaris van IenW, het lokaal gezag, NS en ProRail. Lokaal in Amsterdam is de driehoek meermaals bij elkaar gekomen en waren NS en ProRail aangesloten bij de SGBO. Deze overleggen richtten zich op het waarborgen van de veiligheid, maar ook op het laten continueren van de operatie met in achtneming van het demonstratierecht. Het is uiteindelijk de verantwoordelijkheid van de burgemeester en het Openbaar Ministerie om – binnen hun respectievelijke bevoegdheden op grond van de Wet openbare manifestaties en het strafrecht – waar nodig in te grijpen. Hoe in een concrete situatie een afweging gemaakt wordt, is aan het lokaal gezag.
Welke mogelijkheden zijn er om preventief activisten aan te houden als zij tevoren kenbaar maken strafbare feiten te willen plegen en is dat in deze situatie overwogen?
Een aanhouding kan enkel worden verricht in het geval er sprake is van een verdenking van een strafbaar feit. Het enkel kenbaar maken een strafbaar feit te willen plegen, volstaat hiertoe niet, omdat een intentie of gedachte op zichzelf geen (verdenking van een) strafbaar feit oplevert. Overigens kan er wel in de voorfase van een strafbaar feit worden gehandeld, bijvoorbeeld als er sprake is van een verdenking van strafbare voorbereidingshandelingen.
Wat gaat u ondernemen om in de toekomst het ontregelen door activisten van cruciale transportaders zoals spoorstations te voorkomen?
Zoals nu al het geval is, blijft het Ministerie van IenW nauw in overleg met NS en ProRail over de diverse preventieve maatregelen die er zijn en die NS en ProRail nu ook al toepassen. Denk hierbij aan operationele en communicatieve maatregelen, gericht op het zoveel mogelijk voorkomen van dit soort situaties in de toekomst.
Zoals ook gedeeld in de Kamerbrief van 5 november jl.2 is een handelingskader (en escalatieladder) opgesteld door ProRail en NS in samenwerking met JenV, BZK en IenW dat ziet op de verbetering van handhaving bij stationsdemonstraties. Het handelingskader kan gezien worden als richtlijn, want uiteindelijk is het lokaal gezag bepalend in het faciliteren van een demonstratie en het handhaven van de openbare orde en veiligheid. NS/ProRail en gemeenten voeren op basis van dit stuk gesprekken over preventieve maatregelen.
Hoe voert u de aangenomen motie Michon-Derksen (34 324, nr. 25) uit om wetgeving voor te bereiden met een aparte strafbaarstelling op het blokkeren van vitale infrastructuur?
Via het Wetenschappelijk Onderzoek- en Datacentrum is in opdracht van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en de Minister van Justitie en Veiligheid een onderzoek uitgezet naar in hoeverre het wettelijk kader en het handelingsperspectief toereikend zijn voor het lokaal bevoegd gezag om de balans te vinden tussen het demonstratierecht en een eventuele begrenzing daarvan. Als het onderzoek aanleiding geeft tot aanpassing van de wet- en regelgeving, zullen hiervoor de benodigde stappen worden gezet. Daar zal ook deze motie bij worden betrokken. Het onderzoek wordt nog dit jaar naar de Kamer gestuurd. Overigens is het blokkeren van een spoor of snelweg reeds strafbaar.
Hoe geeft u uitvoering aan de aangenomen motie Grinwis c.s. (29 984, nr. 1198) om samen met NS, ProRail en veiligheidsdriehoeken van gemeenten waar stationsdemonstraties hebben plaatsgevonden, te komen tot een gezamenlijk handelingskader en escalatieladder om handhaving bij stationsdemonstraties te verbeteren?
De Kamer is hierover reeds op 5 november jl. geïnformeerd.3 Zie tevens het antwoord op vraag 7.
Kunt u deze vragen voor woensdag 29 oktober beantwoorden?
Nee, de beantwoording van de vragen heeft helaas langer geduurd.
Het bericht ‘Nederland bezit grootste hoeveelheid kinderporno in Europa’ |
|
Diederik van Dijk (SGP) |
|
Foort van Oosten (VVD), van Marum |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Nederland bezit grootste hoeveelheid kinderporno in Europa»1
Wat is uw reactie op het onderzoek waaruit blijkt dat circa 60 procent van al het in Europa gehoste kinderseksmisbruikmateriaal zich in Nederland bevindt, en bijna een derde van het wereldwijde totaal? Hoe verklaart u dat Nederland in zo’n uitzonderlijke positie verkeert?
Welke wettelijke verplichtingen gelden op dit moment voor hostingbedrijven en internetproviders om kinderseksmisbruikmateriaal te detecteren, te melden en te verwijderen? Acht u deze verplichtingen toereikend, gezien de recente bevindingen? Kunt u hierbij ingaan op het toezichtkader en het ontbreken van afdwingbare meld- en verwijderverplichtingen?
Bent u bereid beleid te ontwikkelen zodat hostingbedrijven verplicht kunnen worden om proactieve detectiemethoden toe te passen, zoals hash-databanken of AI-gebaseerde beeldherkenning, teneinde het verspreiden van kinderseksmisbruikmateriaal sneller te stoppen?
Hoe verhoudt de Nederlandse wetgeving zich tot de voorgenomen Europese verordening inzake seksueel misbruik van kinderen, die lidstaten verplicht om hosting van dergelijk materiaal actiever te bestrijden? Welke voorbereidingen treft Nederland voor implementatie van deze verordening?
Hoeveel capaciteit is er binnen politie en Openbaar Ministerie beschikbaar voor digitale opsporing en handhaving op het gebied van kinderseksmisbruikmateriaal? Zijn er signalen dat het huidige capaciteitsniveau onvoldoende is om de omvang van het probleem aan te pakken?
Hoeveel tijd verstrijkt er gemiddeld tussen het moment dat kinderseksmisbruikmateriaal wordt gemeld en het moment dat het daadwerkelijk van Nederlandse servers is verwijderd? Zijn er streefwaarden of normen vastgesteld voor een maximale doorlooptijd? Zo ja, in hoeveel procent van de gevallen worden deze normen gehaald?
Hoe beoordeelt u de effectiviteit van de samenwerking tussen Nederland en internationale partners zoals Europol, INHOPE en NCMEC, om hosting en verspreiding van kinderseksmisbruikmateriaal grensoverschrijdend te bestrijden?
Bent u voornemens om krachtige, afdwingbare maatregelen, zoals strengere wetgeving die hostingbedrijven verplicht tot actieve detectie en snelle verwijdering van dergelijk materiaal, stevige handhaving bij overtredingen, en intensievere internationale samenwerking te nemen om te voorkomen dat Nederland het knooppunt blijft voor het hosten van kinderseksmisbruikmateriaal?
Welke mogelijkheden ziet u om extra financiële middelen en capaciteit beschikbaar te stellen om de digitale opsporing en handhaving te versterken, de verwijdering van kinderseksmisbruikmateriaal te versnellen en slachtoffers beter te identificeren en te ondersteunen?
Bent u voornemens om hostingbedrijven en datacenters wettelijk te verplichten tot transparante rapportage over het aantal meldingen, verwijderingen en handhavingsacties met betrekking tot kinderseksmisbruikmateriaal?
Bent u bereid om de Kamer jaarlijks te rapporteren over de omvang van kinderseksmisbruikmateriaal dat in Nederland wordt gehost, de resultaten van verwijderingen en de voortgang van beleid en handhaving?
De berichtgeving omtrent uitlatingen van de heer Wilders die door de politie zijn weersproken. |
|
Ismail El Abassi (DENK) |
|
Foort van Oosten (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht van NOS en de berichtgeving van Nieuwsuur waarin de politie vraagtekens plaatst bij het door de heer Wilders tijdens de Algemene Politieke Beschouwingen geschetste verhaal over een mishandelde vuilnisvrouw in Utrecht?1
Ja.
Klopt het dat de politie dit incident heeft gekwalificeerd als een verkeersruzie die uitmondde in een eenvoudige mishandeling, en dat daarbij geen sprake was van een «toeloop van twintig Marokkanen», zoals door de heer Wilders werd beweerd?
Ja.
Hoe beoordeelt u het dat een fractievoorzitter tijdens de Algemene Politieke Beschouwingen een incident aanhaalt, terwijl de politie dit beeld nadrukkelijk tegenspreekt? Acht u dit een vorm van misleiding van de Kamer?
Het staat Kamerleden vrij om hun eigen woorden te kiezen. Als Minister van Justitie en Veiligheid acht ik mij niet in de positie om te oordelen over uitspraken die in de Tweede Kamer door Kamerleden worden gedaan. Zij zijn daar zelf verantwoordelijk voor.
Vindt u dat volksvertegenwoordigers een bijzondere verantwoordelijkheid hebben om feiten juist en zorgvuldig weer te geven, zeker tijdens een belangrijk debat als de Algemene Politieke Beschouwingen? Zo ja, welke gevolgen verbindt u daaraan wanneer dat niet gebeurt?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de opvatting dat het onterecht framen van bevolkingsgroepen, in dit geval «Marokkanen», op basis van onjuiste of overdreven verhalen een negatieve impact heeft op het maatschappelijk vertrouwen en de sociale cohesie?
Zie antwoord vraag 3.
Welke mogelijkheden ziet u om te voorkomen dat dergelijke misleidende of onjuiste uitspraken door politici zoals de heer Wilders bijdragen aan stigmatisering en polarisatie in de samenleving?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid om in gesprek te gaan met de politie en het Openbaar Ministerie om te bezien of er aanvullende richtlijnen nodig zijn om misbruik of manipulatief gebruik van politie-informatie in politieke debatten tegen te gaan?
Nee. Het betrof geen politie-informatie, maar informatie die beschikbaar is in openbare publieke bronnen.
Klopt het dat de Utrechtse burgemeester Sharon Dijksma inmiddels in overleg met de betrokken vrouw heeft besloten dat er alsnog aangifte wordt gedaan? Zo ja, kunt u aangeven hoe dit traject verder wordt begeleid en welke juridische kwalificatie daarbij nu voorligt?
Ik laat mij niet uit over individuele casuïstiek.
Welke waarborgen zijn er dat de uitkomst van een dergelijke aangifte op objectieve wijze wordt beoordeeld, los van politieke framing of druk vanuit welke partij dan ook?
Ik vertrouw op een juiste afhandeling van deze aangifte door politie en het Openbaar Ministerie en heb geen aanwijzingen om daaraan te twijfelen.
Kunt u bevestigen dat dit incident van het verschaffen van valse informatie door de heer Wilders over strafrechtelijke zaken niet op zichzelf staat, aangezien de politie enkele weken eerder eveneens uitspraken van de heer Wilders over de zaak-Lisa publiekelijk moest corrigeren?
Zie antwoord vraag 3.
Acht u het zorgelijk dat er sprake lijkt van een patroon waarin dezelfde politicus onjuiste of overdreven beweringen doet die door de politie ontkracht worden, met het risico van onrust, stigmatisering en verlies van vertrouwen in instituties?
Zie antwoord vraag 3.
Het bericht ‘Palestijnse journalist Mustafa Ayash aangehouden op Schiphol’ |
|
Doğukan Ergin (DENK) |
|
Foort van Oosten (VVD), Moes |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Palestijnse journalist Mustafa Ayash aangehouden op Schiphol»?1
Ja.
Bent u het ermee eens dat Nederland in beginsel geen enkele medewerking dient te verlenen aan het uitleveren van journalisten tenzij er onomstotelijk bewijs is voor een ernstig misdrijf, gezien het risico dat niet alleen de persoonlijke vrijheid van de individu in kwestie, maar ook de persvrijheid ermee ingeperkt wordt?
Over eventuele lopende overleveringsverzoeken kan ik geen uitspraken doen.
In algemene zin kan ik het volgende opmerken.
Voor landen binnen de EU is overlevering van toepassing. In het Europees Aanhoudingsbevel (EAB) is daarover geregeld dat personen via een meer eenvoudige procedure kunnen worden overgeleverd van de ene EU-lidstaat aan de andere. Volgens het Kaderbesluit 2002/584/JBZ (hierna: Kaderbesluit EAB) moet op grond van het beginsel van wederzijdse erkenning elk Europees aanhoudingsbevel overeenkomstig de bepalingen van het kaderbesluit ten uitvoer worden gelegd. De tenuitvoerlegging van een EAB mag echter niet tot gevolg hebben dat fundamentele rechten worden geschonden.
Het Kaderbesluit EAB laat enige ruimte open om uitvoering van een EAB te schorsen en de overlevering te weigeren wanneer er sprake is van een ernstige en voortdurende schending van de grondrechten door een lidstaat. Het Kaderbesluit EAB is in Nederland geïmplementeerd in de Overleveringswet. Gronden voor weigering zijn opgenomen in Afdeling 1 van Hoofdstuk II van de Overleveringswet. Hierin staan gronden waarop een overlevering dient te worden geweigerd, alsook gronden waarop een overlevering kan worden geweigerd.
De Internationale Rechtshulpkamer (IRK) van de rechtbank Amsterdam beoordeelt en bepaalt in elk individueel geval of de overlevering dient te worden geweigerd. Overlevering kan alleen worden geweigerd als daar in het individuele geval gronden voor bestaan. Het EAB wordt dan, met inachtneming van de jurisprudentie van het Hof van Justitie van de EU, inhoudelijk door de IRK getoetst overeenkomstig de bepalingen van het Kaderbesluit EAB en de Overleveringswet. Bij de beoordeling van artikel 11 van de Overleveringswet wordt door de IRK de «tweestappentoets» uit jurisprudentie van het Europese Hof van Justitie toegepast, waarbij de overleveringsrechter eerst moet nagaan of er systeemproblemen ten aanzien van fundamentele rechten bestaan in een uitvaardigende lidstaat en, zo ja, of in het individuele geval een risico op schending van een grondrecht bestaat.
Overlevering gebeurt volgens het Kaderbesluit EAB, onder de algemene voorwaarde dat een opgeëiste persoon niet zal worden doorgeleverd aan een derde land zonder toestemming van het uitvoerende land (in dit geval Nederland).
Weet u of er een kans bestaat dat de betreffende Palestijnse journalist ook aan Israël uitgeleverd kan worden?
Zie antwoord vraag 2.
Zou het voor u acceptabel zijn dat een Palestijnse journalist aan Israël wordt uitgeleverd, wetende dat Israël een ongekend hoog aantal journalisten heeft vermoord en gevangengezet sinds 7 oktober 2023?
Zie antwoord vraag 2.
Zijn er uitzonderingsgronden binnen het systeem van de European Arrest Warrant om niet mee te werken aan uitleveringen? Zo ja, welke en zijn die uitzonderingsgronden overwogen door Nederland in de huidige zaak betreffende de Palestijnse journalist?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de kritiek van de advocate van de Palestijnse journalist die erop wijst dat Israël vaker humanitaire hulpverlening koppelt aan vermeende financiering van terrorisme?
Het kabinet is niet bekend met deze specifieke uitspraak. In het algemeen is het belangrijk dat humanitaire hulp geleverd kan worden in humanitaire crisissituaties, waaronder in de Palestijnse Gebieden. Hier dienen alle partijen zich voor in te spannen, waarbij plausibele aantijgingen van partijdigheid of oneigenlijk gebruik van hulpmiddelen uiteraard altijd goed moeten worden onderzocht.
Wat vindt u ervan dat Palestijnse journalisten in het Westen vaker aan hebben gegeven het slachtoffer te zijn geworden van lastercampagnes die vanuit Israël wordt aangestuurd?
Het kabinet kan deze aantijgingen van lastercampagnes niet eigenstandig verifiëren. Dat laat onverlet dat journalisten hun essentiële werk altijd in veiligheid en vrijheid moeten kunnen uitvoeren. Nederland vraagt hier consequent aandacht voor – ook bij Israël.
Wat doet de regering om te verzekeren dat de persvrijheid in Nederland geborgd blijft voor alle journalisten, en in het bijzonder journalisten van Palestijnse komaf die een duidelijk doelwit zijn geworden van Israël?
Het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap biedt financiële ondersteuning aan PersVeilig. PersVeilig versterkt de positie van journalisten tegen geweld en agressie op straat, op sociale media en tegen juridische claims. Journalisten die in Nederland te maken krijgen met vormen van intimidatie kunnen zich tot PersVeilig wenden.
Zijn er sinds 7 oktober ook mensen door de Koninklijke Marechaussee vastgehouden op verdenking van betrokkenheid bij internationale misdrijven die gepleegd zouden zijn door Israël?
De Koninklijke Marechaussee heeft, na raadpleging van de systemen en informatie van de betrokken afdelingen (peildatum 3 oktober 2025), geen aanwijzingen aangetroffen dat er sinds 7 oktober 2023 personen door de Marechaussee zijn vastgehouden op verdenking van betrokkenheid bij internationale misdrijven door Israël.
Zijn er uitleveringsverzoeken bij Nederland gedaan voor individuen die van betrokkenheid bij internationale misdrijven worden verdacht die gepleegd zouden zijn door Israël? Zo ja, hoe heeft Nederland daarop gereageerd?
Over individuele zaken kan ik geen uitspraken doen. In algemene zin merk ik op dat Nederland slechts personen kan uitleveren in geval van (een verdenking) van individuele strafrechtelijke aansprakelijkheid voor het plegen van (internationale) misdrijven. Verzoeken om uitlevering ter zake van internationale misdrijven worden – evenals uitleveringsverzoeken voor commune delicten – zorgvuldig behandeld volgens de kaders van de Wet overlevering inzake oorlogsmisdrijven.