Het vrijgeven van een medisch dossier in een strafrechtelijk onderzoek |
|
Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kunt u bevestigen of ontkennen dat in de zaak van psychiatrisch patiënt R.W. het Openbaar Ministerie (OM) besloten heeft alsnog een strafrechtelijk onderzoek te starten naar zijn behandelaars van R.W.? Kunt u uw antwoord toelichten?1
Het Openbaar Ministerie (OM) heeft mij meegedeeld dat het op dit moment een feitenonderzoek verricht. Aan de hand van de resultaten daarvan zal het OM beslissen of een strafrechtelijk onderzoek geïndiceerd is.
Is het waar dat het OM niet de beschikking krijgt over het dossier van Raymond ten behoeve van dit strafrechtelijk onderzoek? Zo nee, waarom niet?
Nu het OM nog geen besluit heeft genomen over de vraag of een strafrechtelijk onderzoek geïndiceerd is, is er nog geen sprake geweest van het al dan niet vorderen van een medisch dossier.
Welke regels gelden er ten aanzien van het afgeven van een medisch dossier ten behoeve van een strafrechtelijk onderzoek? Zijn deze regels afdoende? Zo nee, waar zitten de knelpunten en hoe moeten deze knelpunten worden opgelost?
Het medisch beroepsgeheim houdt in dat een hulpverlener geen gegevens van een patiënt aan anderen mag verstrekken die daarop geen recht hebben. Het medisch beroepsgeheim geldt ook na het overlijden van de patiënt.
Aan het verschoningsrecht voor geheimhouders uit artikel 218 Wetboek van Strafvordering ligt ten grondslag dat het maatschappelijk belang dat de waarheid aan het licht komt in beginsel moet wijken voor het maatschappelijk belang dat een ieder zich vrijelijk voor bijstand en advies tot een verschoningsgerechtigde moet kunnen wenden zonder vrees voor openbaarmaking van toevertrouwde gegevens en voor het individuele belang van de privacybescherming. Het medisch beroepsgeheim is echter niet absoluut. Er kunnen zich zeer uitzonderlijke omstandigheden voordoen waarbij het verschoningsrecht dient te wijken voor een hoger belang, zoals waarheidsvinding. Over het doorbreken van het medisch beroepsgeheim heeft de Koninklijke Nederlandsche Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst (KNMG) een richtlijn opgesteld («Beroepsgeheim arts jegens politie en justitie», richtlijn IX.11, www.knmg.artsennet.nl). Uit deze richtlijn en de jurisprudentie (Hoge Raad (HR) 21 oktober 2008, LJN BD7817 en HR 5 juli 2011, LJN BP6144) blijkt dat het beroepsgeheim bijvoorbeeld kan worden doorbroken als sprake is van (veronderstelde) toestemming van de patiënt óf een wettelijke plicht tot spreken óf een conflict van rechtsplichten. Van het laatstgenoemde is sprake als met het vrijgeven van informatie aan politie of het OM (mogelijk) acuut en direct gevaar voor de veiligheid of het leven van de patiënt of anderen kan worden voorkomen. Na de dood van de patiënt mag de arts het geheim alleen schenden als hij mag veronderstellen dat de overledene, als hij nog in leven was geweest, daarvoor toestemming zou hebben gegeven («veronderstelde toestemming»), óf als er na belangenafweging zwaarwegende argumenten zijn voor schending van het geheim.
Inbeslagneming van brieven en andere geschriften zoals dossiers, recepten en patiëntenadministratie bij een verschoningsgerechtigde arts is in principe niet toegestaan. Op deze regel bestaat een uitzondering als sprake is van «zeer uitzonderlijke omstandigheden». De Hoge Raad (LJN: BA5665 ) heeft bepaald dat hiervoor zware motiveringseisen gelden; de enkele omstandigheid dat een beroepsbeoefenaar wordt verdacht van een strafbaar feit is onvoldoende. Het moet gaan om een ernstig strafbaar feit, de gegevens uit het dossier moeten niet op een andere wijze kunnen worden verkregen en er moet sprake zijn van een zwaarwegend onderzoeksbelang. Daarnaast mag de inbreuk op het verschoningsrecht niet verder gaan dan strikt nodig is voor het aan het licht brengen van de waarheid ten aanzien van het desbetreffende feit.
Uit het voorgaande blijkt dat de wetgever heeft aanvaard dat er grenzen zijn aan de waarheidsvinding. De regels over doorbreking van het medisch beroepsgeheim zijn voldoende kenbaar.
Binnenkort zal dan het ministerie van VWS in samenwerking met V&J en SZW een onderzoek worden uitgevoerd naar het medisch beroepsgeheim in brede zin. Daarbij zal geïnventariseerd worden in hoeverre sprake is van knelpunten en onduidelijkheden ten aanzien van (de doorbreking van) het medisch beroepsgeheim. De resultaten van het onderzoek worden in de loop van 2012 verwacht.
Wat is de rol van de nabestaanden ten aanzien van het afgeven van een medisch dossier? Kunnen nabestaanden voorkomen dat een medisch dossier aan het OM wordt gegeven ten behoeve van een strafrechtelijk onderzoek? Zo ja, is dat wenselijk?
Nabestaanden kunnen niet in plaats van de overledene toestemming geven, maar kunnen wel een rol spelen bij het construeren van de veronderstelde toestemming van de overleden patiënt (zie het antwoord op vraag 3). Als een verschoningsgerechtigde zijn beroepsgeheim wil doorbreken, kunnen nabestaanden echter niet voorkomen dat een medisch dossier aan het OM wordt gegeven ten behoeve van een strafrechtelijk onderzoek. Zij kunnen evenmin verhinderen dat het OM beslag legt op het dossier.
Kan een verzoek om een medisch dossier af te geven, geweigerd worden met als argument dat de privacy van de gestorvene beschermd moet worden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ja, de privacybescherming van de patiënt is een van de belangen die het medisch beroepsgeheim beoogt te beschermen. Zoals ik heb aangegeven in mijn antwoord op vraag 3, biedt het medische beroepsgeheim geen absolute bescherming van een dergelijk belang.
Deelt u de mening dat het beroepsgeheim in geval een patiënt al is overleden er niet toe mag leiden dat een zorgverlener gegevens kan onthouden voor een strafrechtelijk onderzoek naar dood dan wel zwaar lichamelijk letsel door schuld? Zo ja, is het onder de huidige wet- en regelgeving nog wel mogelijk dat een zorgverlener op deze wijze kan handelen, en hoe dan? Zo nee, waarom niet?
Het medisch beroepsgeheim geldt ook na overlijden van de patiënt. Zou een dergelijke plicht zich niet uitstrekken tot na de dood van een patiënt dan zou de beroepsbeoefenaar een vertrouwelijke behandeling van medische gegevens niet kunnen waarborgen. Een onbelemmerde toegang tot en gegevensverstrekking aan hulpverleners zou daarmee onder druk komen te staan. Aan de andere kant vloeit uit artikel 2 EVRM (over het recht op leven) de verplichting voort voor de Staat om effectief en onafhankelijk onderzoek te doen. Er dient daarom ruimte te zijn om in zeer uitzonderlijke omstandigheden, als dat noodzakelijk is voor het verrichten van een dergelijk onderzoek, toegang te krijgen tot een medisch dossier van een overleden patiënt. In mijn antwoord op vraag 3 ben ik daarop ingegaan.
Deelt u de mening dat bij het beroepsgeheim het primair moet gaan om de bescherming de privacy van de patiënt of diens nabestaanden en niet om de bescherming van de zorgverlener? Zo ja, deelt u dan ook de mening dat in het geval de patiënt al is overleden en indien er zwaarwegende redenen zijn in verband met een strafrechtelijk onderzoek, dat het ook zonder expliciete toestemming van de nabestaanden het voor het OM mogelijk moet zijn om medische gegevens ter beschikking te krijgen? Zo nee, waarom niet en wiens belang wordt dan wel primair beschermd?
Ik deel de mening dat het beschermen van de privacy van de patiënt of diens nabestaanden voorop straat. Ik verwijs verder naar mijn antwoorden op vragen 4, 5 en 6.
Deelt u de mening dat uit het rapport van de Inspectie Gezondheidszorg (IGZ) over R.W. blijkt dat er fouten zijn gemaakt? Deelt u de mening dat herhaling moet worden voorkomen en dat een strafrechtelijk onderzoek of vervolging een krachtig signaal kan zijn aan de medische wereld?
Ja, ik deel de mening uit het rapport dat er fouten zijn gemaakt en dat herhaling moet worden voorkomen. De Inspectie voor de Gezondheidszorg heeft direct actie ondernomen om de samenwerking tussen beide betrokken instellingen te verbeteren om herhaling van het incident te voorkomen (zie ook mijn brief van 7 november 2011 aan uw Kamer met kenmerk 2011–360126). Hoewel de preventieve werking van vervolging primair is gericht op de verdachte, kan van vervolging ook een generaal preventieve werking uitgaan.
Kunt u de vragen beantwoorden voor het algemeen overleg over het overlijden van een psychiatrische patiënten op 15 december 2011?
Ja.
De nieuwe politie applicatie |
|
André Elissen (PVV), Hero Brinkman (PVV) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Nieuwe politie app STALKT u»?1
Ja.
Vindt u dat naast veiligheid en het opsporingsbelang het waarborgen van privacy ook zeer belangrijk is?
Ja.
Hoe beoordeelt u de uitgebreide mogelijkheden (machtigingen) die de applicatie lijkt te hebben om de gebruiker te bespioneren? Deelt u de mening dat het geen goede indruk wekt dat een eenvoudige applicatie als «De Politie zoekt» toegang tot een groot gedeelte van de telefoon van de gebruiker vraagt, waaronder de telefoonstatus en -identiteit? Kunt u uw antwoord motiveren?
Voorafgaand aan het downloaden moet de gebruiker, zoals bij andere applicaties, de applicatie machtigen om toegang te hebben tot telefoongegevens. Deze machtiging wordt gevraagd voor het goed functioneren van de applicatie. Van bespioneren van de gebruiker is geen sprake, en zeker niet op een wijze zoals in de berichtgeving wordt gesuggereerd.
De politie bewaart geen gegevens anders dan voor het optimaliseren van het onder vraag 2 genoemde doel. De politie bewaart: het IP-adres van de bezoeker van de website, informatie over de bezochte webpagina, de datum en het tijdstip van het bezoek en de gebruikte webbrowser.
Het is denkbaar dat IP-adressen in voorkomende gevallen gebruikt kunnen worden voor de opsporing. Dit is aan regels gebonden. Om een IP-adres te herleiden tot een individu kunnen opsporingsdiensten gegevens via het informatiesysteem van het Centraal Informatiepunt Onderzoek Telecommunicatie (CIOT) opvragen. Op deze informatie is het verstrekkingsregime van de Wet bescherming persoonsgegevens van toepassing. Dit betekent dat er alleen gegevens worden verstrekt als er een rechtmatige grondslag is om de privacy van betrokkene te schenden.
Deelt u de mening dat het principe «privacy-by-design», zoals bedoeld in de Kamerbreed aangenomen motie-Elissen c.s. Kamerstuk 26 643, nr. 209 hier niet wordt toegepast door een applicatie aan te bieden die in potentie mogelijkheden heeft om gegevens te verzamelen en op te slaan die niet strikt noodzakelijk zijn? Zo nee, waarom niet?
Voor de lancering van de website «dePolitiezoekt» is in 2008 onderzocht of de gegevens van de personen ten aanzien van wie de opsporing wordt verzocht, op deze wijze bekend mochten worden gemaakt. Voor de applicatie «dePolitie zoekt» gelden dezelfde regels. Ten aanzien van de privacy van de gebruikers van de applicatie werd een dergelijk onderzoek niet opportuun geacht omdat slechts de gegevens genoemd bij antwoord 3 worden vastgelegd. Met betrekking tot de vraag wat (technisch) «noodzakelijke gegevens» zijn ten behoeve van het functioneren van de applicatie in relatie tot de juridische mogelijkheid om gegevens als IP-adressen op te slaan en te verzamelen acht ik nader onderzoek gewenst. Thans ben ik in overleg met het korps Amsterdam-Amstelland over de inhoud van dit onderzoek. Maatregelen zullen genomen worden indien de uitkomst van het onderzoek daartoe aanleiding geeft.
Heeft u voor de lancering van de applicatie het College bescherming persoonsgegevens (Cbp) en/of andere privacydeskundigen geraadpleegd? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat waren de conclusies en/of adviezen van het Cbp en/of andere deskundigen?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u garanderen dat er geen gegevens van gebruikers worden opgeslagen en dat u het duidelijk via de applicatie naar gebruikers zult communiceren indien wél gegevens van gebruikers worden opgeslagen? Zo nee, waarom niet? Indien er gegevens van burgers worden opgeslagen, kunt u dan aangeven welke gegevens dit zijn, met welk doel dit gebeurt, hoe lang deze gegevens worden bewaard en hoe deze gegevens beveiligd worden?
De wettelijke voorschiften ten aanzien van de privacy bij het gebruik van de politie applicatie zullen worden nageleefd. Ik zal in het onderzoek genoemd in de beantwoording van vraag 4 en 5 meenemen of en zo ja, in hoeverre er sprake dient te zijn van een meldingsplicht aan de gebruiker bij de huidige praktijk.
Het registreren van routers |
|
André Elissen (PVV) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel: «5 misverstanden over Google's router opt-out»?1
Ja.
Deelt u de analyse van het College bescherming persoonsgegevens (Cbp) dat ten aanzien van het verzamelen van routerdata artikel 8 onder F, van de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) van toepassing is en dat dus krachtens de Nederlandse wet een «opt-out» volstaat? Zo nee, welke andere interpretatie is er volgens u mogelijk en kan hieruit de verplichting voor een opt-in blijken? Bent u bereid hier nader onderzoek naar te doen, te meer het op grote schaal verzamelen en aggregeren van gegevens die in potentie de privacy kunnen schaden steeds vaker voor komt?
Ja. Artikel 8 onder f van de Wbp biedt een grondslag voor het verzamelen en verwerken van routerdata. De onderzochte verwerking betreft de combinatie van het MAC-adres (het unieke nummer van de wifi-router) in combinatie met de berekende locatie van de wifi-router. Deze verwerking is van andere aard dan bijvoorbeeld de verwerking van gegevens over surfgedrag met behulp van cookies of de locatiegegevens van smartphones. Deze verwerking brengt derhalve in tegenstelling tot gegevens die informatie verschaffen over het gedrag van de betrokkene geen grote inbreuk op de persoonlijke levenssfeer met zich mee.
Bij de belangenafweging tussen enerzijds de persoonlijke levenssfeer van betrokkenen en anderzijds het belang van de verantwoordelijken die gegevens willen verwerken speelt de mate van gevoeligheid van de gegevens die de verantwoordelijke wil verwerken een rol, evenals de waarborgen die de verantwoordelijke heeft getroffen voor een zorgvuldig gebruik van de gegevens. Een belangrijke waarborg is transparantie, duidelijke informatie aan betrokkenen voor welk gerechtvaardigd doel hun persoonsgegevens worden verzameld en verwerkt. Een andere veelvoorkomende waarborg is de mogelijkheid van een opt-out.
Kunt u één of meer scenario’s schetsen waarbij het verzamelen en publiceren van Service Set Identifier (SSID)»s (in combinatie met samenhangende gegevens, zoals de locatie) resulteert in een aantasting van de privacy? Kunt u hierbij rekening houden met de mogelijkheid om deze gegevens met andere databestanden te combineren?
Het CBP heeft in zijn rapport van definitieve bevindingen als voorbeeld genoemd dat het MAC-adres van de wifi-router, eventueel samen met het SSID, in combinatie met de locatiegegevens gebruikt zou kunnen worden om een persoon te stalken. Het CBP heeft vastgesteld dat het verzamelen en verwerken van SSID’s niet noodzakelijk is voor het kunnen aanbieden van de geolocatiedienst, en heeft Google een last opgelegd om alle in Nederland verzamelde SSID’s te vernietigen.
Deelt u de mening dat een «opt-in» (in tegenstelling tot een «opt-out») een veel kleinere inbreuk op de privacy inhoudt en dat een «opt-in», door bijvoorbeeld het SSID op «_yesmap» te laten eindigen, vanuit privacyperspectief een betere optie is dan de door Google voorgestelde «_nomap»? Zo nee, waarom niet? Denkt u dat huidige regelgeving volstaat?
Vanuit het perspectief van betrokkenen is een opt-in (toestemming) vaak te verkiezen boven een opt-out (verzet). Echter, zoals uiteengezet in mijn antwoord op vraag 2 biedt de Wbp naast het toestemmingsvereiste ook de mogelijkheid om te volstaan met een opt-out constructie. Het gaat dan om diensten, waarbij het bedrijfsbelang van de verantwoordelijke in het algemeen opweegt tegen het recht op bescherming van persoonsgegevens en de persoonlijke levenssfeer. Aangezien ik met het CBP van mening ben dat met het verzamelen van routergegevens geen aanzienlijke inbreuk op de privacy wordt gemaakt deel ik de in uw vraag verwoorde mening niet. In de reeds toegezegde brief aan uw Kamer naar aanleiding van de Motie Van Toorenburg e.a. (Kamerstukken II 2011/12 32 761, nr. 12) zal ik hier nader op ingaan.
Deelt u de stelling uit het artikel dat bedrijven als Microsoft, Apple, Blackberry en Skyhook in overtreding zijn? Bent u bereid het Cbp te vragen dit te onderzoeken? Zo nee, bent u dan bereid een strafrechtelijk onderzoek in te stellen? Zo nee, waarom niet? Welke bedrijven zijn er nog meer in overtreding wanneer het gaat om het verzamelen van gegevens van routers? Wat bent u van plan hieraan te gaan doen?
Het oordeel of de in het artikel genoemde bedrijven in overtreding zijn is aan het CBP. Het CBP is een onafhankelijke toezichthouder die zelf kiest bij welke bedrijven en instellingen het onderzoek doet en die bovendien exclusief bevoegd is ten aanzien van de handhaving de Wbp. Er is geen aanknopingspunt voor strafrechtelijk optreden. Ik beschik niet over gegevens welke bedrijven gegevens van routers verzamelen.
Het bericht dat forensisch-medisch onderzoek belangrijk is bij de aanpak van kindermishandeling |
|
Nine Kooiman |
|
Wat is uw reactie op de TV-uitzending over «Hulp mishandelde kinderen schiet tekort?»1
Kindermishandeling is een groot probleem. De kinderombudsman heeft belangrijke aanbevelingen gedaan voor de aanpak van kindermishandeling. We zetten ons, samen met de betrokken overheden, uitvoeringsorganisaties en professionals, maximaal om deze problematiek te bestrijden. Hiervoor hebben we het Actieplan aanpak kindermishandeling opgesteld en op 28 november 2011 aan uw Kamer gepresenteerd. Hierin staan belangrijke opdrachten opgenomen voor de komende jaren. Dit Actieplan hebben wij op 15 december met de Tweede Kamer besproken.
Wat is uw reactie op het bericht dat de Forensische Polikliniek Kindermishandeling van de Van der Hoeven Stichting in Utrecht vreest dat zij deuren moet sluiten door de onverwachts grote toestroom van mogelijke slachtoffertjes? Wat gaat u doen om te voorkomen dat de Polikliniek, wegens succes, moet sluiten?
De Forensische Polikliniek Kindermishandeling (FPKM) levert belangrijke diensten om letsel bij kinderen te duiden. Sluiting van de FPKM is dan ook geen wenselijke situatie. In de brief van 14 december 2011, waarin wij het onderzoek «Vraag en aanbod forensisch-medische expertise bij de aanpak van kindermishandeling» aanbieden zijn we specifiek ingegaan op de financiering van de FPKM.
Is het zeker dat de Forensische Polikliniek Kindermishandeling door het ministerie van Veiligheid en Justitie een bedrag van € 500 000 is toegezegd voor 2012? Is dit geld structureel? Zo nee, waarom niet?2
Om forensisch-medisch onderzoek te verrichten in justitieel kader bestaat er naast de vraaggestuurde budgetten vanuit politie en Openbaar Ministerie sinds eind 2009 de mogelijkheid een beroep te doen op het budget vanuit de pilot inschakeling particuliere instituten. Deze pilot is gestart om vast te stellen of marktpartijen een rol kunnen spelen bij de vergroting van het aanbod voor forensisch onderzoek in justitieel kader. Het budget is beschikbaar voor politie en Openbaar Minister als deze particuliere onderzoeksinstituten willen inschakelen. De FPKM is één van de particuliere instituten die vanuit deze pilot gefinancierd kan worden. Recentelijk is besloten deze pilot nog met een half jaar te verlengen, hiervoor heeft de Minister van Veiligheid en Justitie nog eens 500 000 euro vrij gemaakt voor de eerste helft van 2012. De FPKM kan van dit budget gebruik maken voor zover het instituut wordt ingeschakeld door politie of Openbaar Ministerie.
De kennis en ervaring die deze pilot oplevert wordt in een begeleidend onderzoek geëvalueerd. Begin 2012 wordt het evaluatierapport verwacht. Daarna beslist de Minister van Veiligheid en Justitie over een eventuele structurele inschakeling van marktpartijen voor forensisch onderzoek. Uw kamer wordt hierover vóór de zomer van 2012 geïnformeerd.
Klopt het dat de toegezegde € 500 000 door het ministerie van Veiligheid en Justitie voor forensisch onderzoek niet enkel bestemd is voor de Forensische Polikliniek Kindermishandeling, maar dat ook andere instituten er gebruik van kunnen maken, zoals TMFI en Verilabs? Kunt u uw antwoord toelichten?
Dat klopt. Zie ons antwoord op vraag 3 over hoe de pilot werkt. Deze pilot is eind 2009 gestart om vast te stellen of marktpartijen een rol kunnen spelen bij de vergroting van het aanbod voor forensisch onderzoek in strafrechtelijk kader. De FPKM is één van de particuliere instituten. Andere instituten zijn bijvoorbeeld The Maastricht Forensic Institute, Verilabs en Independent Forensic Services.
Klopt het dat met de toezegging van € 500 000 door het ministerie van Veiligheid en Justitie alleen wordt gebruikt voor aanvragen door Openbaar Ministerie (OM), rechters en politie in het kader van strafrecht en dus niet voor de aanvragen van jeugdzorg, kinderopvang, (huis-)artsen enz., die de polikliniek kindermishandeling ook behandelt? Hoe gaat u ervoor zorgen dat die aanvragen gefinancierd worden vanuit het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport?
Dat klopt. Voor wat betreft de financiering van de diensten van het FPKM in het zorgkader verwijzen wij naar onze brief van 14 december 2011.
Bent u ervan op de hoogte dat volgens de prognoses van de Forensische Polikliniek Kindermishandeling de vraag naar onderzoek voor 60% uit de zorghoek komt en 40% van de vraag vanuit justitie en politie? Hoe gaat u ervoor zorgen dat de Forensische Polikliniek Kindermishandeling de groeiende vraag naar forensisch onderzoek in 2012 en de jaren daarna aan kan?
De FPKM heeft ons van deze verdeling op de hoogte gesteld. Met onze brief van 14 december 2012 heeft uw kamer het onderzoek «Vraag en aanbod van forensisch-medische expertise bij de aanpak van kindermishandeling» ontvangen. In deze brief gaan wij ook in op de vraag hoe wij omgaan met de financiering van de FPKM.
Bent u bereid ervoor te zorgen dat de Forensische Polikliniek Kindermishandeling een structurele financiering krijgt om kindermishandeling te voorkomen, op te sporen en aan te pakken? Zo ja, hoe gaat u hiervoor zorgen? Zo nee, waarom niet?
In onze brief van 14 december 2011, waarin wij het onderzoek «Vraag en aanbod forensisch-medische expertise bij de aanpak van kindermishandeling» aanbieden hebben wij aangegeven hoe wij omgaan met de financiering van de FPKM.
Bent u voornemens om de forensisch arts pediatrie een vast onderdeel te laten uitmaken van de multidisciplinaire aanpak kindermishandeling? Zo ja, op welke manier gaat u hiervoor zorgen? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangekondigd in het Actieplan aanpak kindermishandeling gaan wij een aantal regionale initiatieven voor een multidisciplinaire aanpak ondersteunen. Wij zullen het betrekken van forensische artsen bij de multidisciplinaire aanpak meenemen in de gespreken die we nog gaan voeren met de pilotregio’s.
Onderschrijft u de conclusie in het rapport van de Onderzoeksraad voor de Veiligheid dat professionals te weinig gebruik maken van forensisch-medische kennis, dat deze gespecialiseerde kennis in de praktijk onvoldoende beschikbaar is en dat professionals hierdoor soms een kans om letsel tijdig als indicatie van mogelijke onveiligheid te onderkennen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u dit verbeteren?3
Naar aanleiding van het rapport van de Onderzoeksraad voor de Veiligheid over de fysieke veiligheid van het jonge kind» hebben wij vier werkgroepen met vertegenwoordigers van relevante beroepsgroepen ingesteld die de aanbevelingen van de Raad verder uitwerken. Eén van deze is de werkgroep «Beter benutten forensische expertise». Net als de Onderzoeksraad zijn wij van mening dat in de gehele keten van de medische sector (waaronder huis- en jeugdartsen), de jeugdzorg tot en met de justitiële sector op een adequate manier gebruik gemaakt moet worden van forensisch-medische expertise. De werkgroep ontwikkelt een stroomschema dat het inschakelen van forensisch-medische expertise in deze sectoren moet gaan standaardiseren. Op de bevindingen van deze werkgroep alsook de uitkomsten van het onderzoeksrapport naar vraag en aanbod forensisch-medische expertise bij de aanpak van kindermishandeling zullen wij begin 2012 met een beleidsreactie komen.
Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat bij huis- en jeugdartsen de forensisch-medisch kennis wordt vergroot en dat zij forensisch-medische hulp van specialisten kunnen inschakelen wanneer dat nodig is?
Zie antwoord vraag 9.
Hoe gaat u de aangenomen moties Kooiman c.s., waar gevraagd wordt om ervoor te zorgen dat de drempel om forensisch onderzoek naar kindermishandeling te laten verrichten verlaagd wordt en ervoor te zorgen dat degenen die een specialistisch forensisch onderzoek kunnen aanvragen ook weten waar zij moeten zijn en hoe zij dit kunnen aanvragen, uitvoeren?4 en 5
Zoals aan uw Kamer gemeld in de voortgangsbrief jeugdzorg (TK, 31 839, nr. 124) werken we hier ten eerste aan in de werkgroep «beter benutten forensisch-medische expertise» die naar aanleiding van het rapport van de Onderzoeksraad voor Veiligheid is gestart. Deze werkgroep levert begin 2012 een stroomschema voor de gehele keten (medische, jeugdzorg, justitie) dat het inschakelen van forensisch-medische expertise in deze sectoren moet gaan standaardiseren.
Ten tweede heeft het onderzoek «Vraag en aanbod forensisch-medische expertise bij de aanpak van kindermishandeling» dat uw Kamer op 14 december 2011 heeft ontvangen een overzicht gegeven van het totale aanbod in Nederland. Dat vormt de basis voor een sociale kaart voor professionals, zodat zij weten waar zij terecht kunnen.
Bent u bereid deze vragen voor het algemeen overleg over kindermishandeling, dat nu gepland staat op 15 december 2011, te beantwoorden?
Dat is helaas niet gelukt. Tijdens het Algemeen Overleg is een aantal van deze vragen aan de orde geweest.
De staat van het vennootschapsrecht |
|
Gerard Schouw (D66) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Ondernemingsrecht, ondernemers paaien» van Martin van Olffen, Gerard van Solinge en Marco Nieuwe Weme (hoogleraar ondernemingsrecht in Nijmegen, tevens notaris, advocaat, respectievelijk raadsheer in de Ondernemingskamer)?1
Ja. Ik realiseer me dat de aangekondigde intrekking van de wetsvoorstellen 28 746 en 31 065 voor sommigen onverwacht is gekomen. Ik constateer dat de staat van het vennootschapsrecht voorwerp van discussie is. Dat is ook goed. Zonder discussie is er geen vooruitgang. Daarom ben ik blij met constructieve bijdragen die het vennootschapsrecht vooruit kunnen brengen.
Heeft u kennisgenomen van het artikel «De staat van ons vennootschapsrecht» geschreven door Jaap Winter (hoogleraar ondernemingsrecht in Amsterdam en advocaat)?2
Zie antwoord vraag 1.
Heeft u kennisgenomen van de weblogs van Bastiaan Assink (hoogleraar ondernemingsrecht in Rotterdam en advocaat) over de voorgenomen intrekking van de wetsvoorstellen vaststelling van artikel 7.13 (vennootschap) van het Burgerlijk Wetboek (Kamerstuk 28 746) en Aanpassing van de wetgeving aan en uitvoering van artikel 7.13 (vennootschap) van het Burgerlijk Wetboek (Kamerstuk 31 065)?3
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de opvatting van Van Olffen, Van Solinge en Nieuwe Weme dat de huidige wettelijke regeling voor de personenvennootschap, die dateert uit 1838 en die verspreid is over verschillende wetten, ondernemersonvriendelijk is, omdat zij dwingt tot lange en dure overeenkomsten met ingewikkelde bepalingen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u dit probleem aanpakken?
De huidige regeling van de maatschap is vervat in titel 9 van boek 7A van het Burgerlijk Wetboek. De vennootschap onder firma en de commanditaire vennootschap staan in titel 3 van het Wetboek van Koophandel. De wettelijke regelingen komen voort uit het Burgerlijk Wetboek respectievelijk het Wetboek van Koophandel van 1838. De regeling van de maatschap, de vennootschap onder firma en de commanditaire vennootschap laat ruimte aan partijen om hun samenwerkingsverband naar believen vorm te geven. Dit behoeft niet duur te zijn. Zo is op http://www.kvk.nl/ondernemen/contracten-en-algemene-voorwaarden/modelcontract-cv-en-vof/ een modelcontract voor de VOF gratis te downloaden. Ik heb van VNO-NCW en MKB Nederland, die ondernemers vertegenwoordigen, niet de indruk gekregen dat de huidige regeling voor deze doelgroep onvriendelijk is.
Deelt u de opvatting van Van Olffen, Van Solinge en Nieuwe Weme dat de huidige wettelijke regeling voor de personenvennootschap onleesbaar en onbegrijpelijk is en dat zij zonder kennisneming van handboeken en oude rechtspraak niet kenbaar is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u dit probleem aanpakken?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de opvatting van Van Olffen, Van Solinge en Nieuwe Weme dat ondernemend Nederland als gevolg van de intrekking van de bovengenoemde wetsvoorstellen ermee verbonden voordelen moet ontberen, waaronder beperkingen in aansprakelijkheid, vereenvoudiging van wisseling van vennoten, vereenvoudiging van omzetting naar BV of NV en fiscale voordelen in de overdrachtsbelasting? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u dit probleem aanpakken?
Ik heb geconstateerd dat er voor de wetsvoorstellen in hun huidige vorm onvoldoende draagvlak bestaat. Ook is er kritiek geuit op de wijze waarop de door de hoogleraren gesignaleerde voordelen in de wetsvoorstellen zijn uitgewerkt. Uit de reacties van VNO-NCW en MKB Nederland heb ik begrepen dat zij niet zodanige voordelen in de wetsvoorstellen zien dat daardoor de door hen gesignaleerde nadelen worden gecompenseerd. Ik ben tot de conclusie gekomen dat de primaire doelstelling van de wetgeving – het faciliteren van ondernemers – in beide wetsvoorstellen onvoldoende tot zijn recht komt. De Ministerraad heeft op 28 oktober 2011 besloten om Hare Majesteit de Koningin te verzoeken om machtiging tot intrekking van de wetsvoorstellen. De machtiging is inmiddels verleend.
Bent u bereid de intrekking van de bovengenoemde wetsvoorstellen te heroverwegen?
Zie antwoord vraag 6.
Indien het antwoord op de vorige vraag nee is, bent u dan bereid om op de kortst mogelijke termijn een commissie in het leven te roepen, bestaande uit vertegenwoordigers van VNO-NCW/MKB Nederland alsmede uit deskundigen afkomstig uit de wetenschap en de notariële, advocatuurlijke en belastingadvies-praktijk, teneinde uiterlijk eind 2012 een breed gedragen voorontwerp voor een nieuwe regeling voor personenvennootschappen op te stellen?
Voordat ik toekom aan de vraag op welke wijze een nieuwe regeling tot stand zou moeten worden gebracht, wil ik eerst weten tegen welke problemen de praktijk in de huidige regeling aanloopt, die nopen tot wetswijziging. Ook de vereenvoudiging en flexibilisering van het bv-recht kan van invloed zijn op de knelpunten die destijds aanleiding waren voor het wetsvoorstel. Ik heb begrepen dat de Commissie vennootschapsrecht voornemens is een inventarisatie te maken van de knelpunten in de huidige regeling. Ik ben graag bereid ook van anderen, zoals VNO-NCW, MKB Nederland, LTO Nederland, KNB en andere vertegenwoordigers van beroepsbeoefenaren, te vernemen wat de knelpunten uit de praktijk zijn. Afhankelijk van de aard van de gesignaleerde knelpunten, kan een breed samengestelde expertgroep een nuttig instrument zijn om bij te dragen aan de oplossing van deze knelpunten.
Indien u niet voornemens bent een dergelijke commissie in het leven te roepen, welke initiatieven gaat u dan ontplooien om de huidige wettelijke regeling voor de personenvennootschap te herzien?
Zie antwoord vraag 8.
Onderschrijft u de analyse van Jaap Winter dat het ondernemingsrecht steeds rommeliger, slordiger, minder consistent en voorspelbaar wordt? Zou u, voor zover u de door Winter gesignaleerde problemen onderkent, kunnen aangeven welke plannen u heeft om daaraan tegemoet te komen?
Ik zie een consistente lijn, zoals door mijn ambtsvoorganger neergelegd in de Nota modernisering ondernemingsrecht (kamerstukken II, vergaderjaar 2003–2004, 29 752, nr. 2): «Het streven is een concurrerend ondernemingsrecht door een juridische infrastructuur die:
Daarbij vinden ook maatschappelijke en Europese ontwikkelingen in boek 2 van het Burgerlijk Wetboek hun weerslag. Zoals ik in het wetgevingsoverleg over de invoeringswet vereenvoudiging en flexibilisering bv-recht op 26 september 2011 heb aangekondigd, zullen in 2012 de voorbereidingen worden gestart voor de modernisering van het NV-recht en de aanpassing van de geschillenregeling.
He verbieden van een rechtspersoon die zich bezighoudt met pedoseksualiteit en waarvan een bestuurder schuldig is aan kinderporno |
|
Khadija Arib (PvdA) |
|
![]() |
Herinnert u zich de drie eerdere Kamervragen over het verbieden van de stichting Martijn?1
Ja.
Kent u de inhoud van de uitzending van PowNews van 21 november 2011 waarin een bestuurslid van de stichting Martijn optreedt?
Zie antwoord vraag 1.
Kunnen de uitspraken die dit bestuurslid in de genoemde uitzending doet over handelingen, die aan te duiden zijn als seksueel misbruik van kinderen, strafbaar zijn? Zo ja, aan welke misdrijven denkt u en wordt daar inmiddels vervolging tegen ingesteld? Zo nee, deelt u dan de mening dat de gedane uitspraken zeer verwerpelijk zijn en eigenlijk strafbaar zouden moeten worden gemaakt?
Het desbetreffende bestuurslid van de vereniging Martijn heeft zich onder meer – aan de hand van hem voorgehouden casusposities – in algemene zin uitgelaten over de toelaatbaarheid van het door volwassenen met of in het bijzijn van kinderen verrichten van seksuele handelingen. Ik heb eerder al aangegeven dat ik het streven van deze vereniging en haar activiteiten ten zeerste afkeur. Dat geldt ook voor de genoemde uitspraken. Dergelijke algemene uitspraken, hoe verwerpelijk ook, vallen echter niet onder de werking van de strafwet.
Ik wijs er met nadruk op dat wanneer een persoon bij het doen van bepaalde uitspraken het opzet heeft op het daadwerkelijk bevorderen van het seksueel misbruiken van een kind, strafrechtelijk kan en zal worden opgetreden.
De Nederlandse strafwetgeving biedt ruime bescherming tegen seksuele uitbuiting en seksueel misbruik van kinderen en kinderpornografie. Deze wetgeving biedt de bescherming die het Verdrag van Lanzarote beoogt. Nederland voldoet dan ook ten volle aan zijn verdragsverplichtigen.
Ziet u mogelijkheden om in het Nederlands strafrecht uitingen die seksueel misbruik van kinderen kunnen bevorderen strafbaar te maken? Zo ja, gaat u desnoods de wet op dit punt aanpassen en in hoeverre biedt het Verdrag van Lanzarote de ruimte daartoe? Zo nee, waarom niet?
Het Openbaar Ministerie heeft gemotiveerd aangegeven waarom de vereniging Martijn thans niet strafrechtelijk wordt vervolgd. Ik heb uw Kamer daarover schriftelijk geïnformeerd2. Het Openbaar Ministerie blijft de vereniging onverminderd nauwlettend in de gaten houden. Wanneer blijkt dat de vereniging de grenzen van de strafwet overtreedt zal het OM vervolging instellen.
Deelt u de mening dat de stichting Martijn strafrechtelijk vervolgd zou moeten worden? Zo ja, wilt u dan het Openbaar Ministerie een aanwijzing daartoe geven? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u met deze vragen per ommegaande beantwoorden dit met het oog op een spoedig debat in de Tweede Kamer over deze materie?
De vragen zijn zo spoedig mogelijk beantwoord.
3500 gedwongen huwelijken die jaarlijks in Duitsland plaatsvinden |
|
André Elissen (PVV) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Elk jaar 3500 Duitse gedwongen huwelijken»?1
Ja.
Deelt u de mening dat een gedwongen huwelijk, ook als dat in Nederland gebeurt, een vorm van mensenhandel is? Zo nee, waarom niet? Kunt u bij de beantwoording rekening houden met hetgeen opgenomen is in het Aanvullend verdrag tot afschaffing van slavernij?
Huwelijksdwang kan strafrechtelijk worden aangepakt op grond van artikel 284 Wetboek van Strafrecht (Sr) (dwang). Indien zich dergelijke zaken voordoen zal het OM een bij het delict behorende straf eisen, waarbij rekening wordt gehouden met de omstandigheden waaronder het strafbare feit gepleegd is. Het in vraag 4 genoemde wetsvoorstel (32 840) bevat aanvullende maatregelen ter versterking van de strafrechtelijke aanpak van huwelijksdwang. Een van deze maatregelen betreft de verhoging van het wettelijke strafmaximum voor dwang naar twee jaar. Daarnaast kan tegen huwelijksdwang onder verzwarende omstandigheden worden opgetreden op basis van artikel 273f Sr (mensenhandel) indien de omstandigheden waaronder het gedwongen huwelijk is aangegaan zodanig zijn dat er sprake is van mensenhandel. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn als er sprake is van uitbuiting of financieel gewin. Van uitbuiting in de zin van artikel 273f Sr is ingevolge het tweede lid van dat artikel in ieder geval sprake wanneer het gaat om uitbuiting van een ander in de slavernij of met slavernij of dienstbaarheid te vergelijken praktijken, hetgeen aansluit bij het op 7 september 1956 tot stand gekomen Aanvullend Verdrag inzake de afschaffing van slavernij, de slavenhandel en met slavernij gelijk te stellen instellingen en praktijken. Indien een onderzoek naar een gedwongen huwelijk leidt tot de conclusie dat de omstandigheden waaronder dit heeft plaatsgevonden zodanig zijn dat sprake is van mensenhandel, zal de verdachte voor dit feit worden vervolgd en zal de te vorderen straf hierbij aansluiten.
Verder wordt op dit moment een wetsvoorstel voorbereid dat langdurig en mogelijk levenslang toezicht mogelijk maakt voor tbs-gestelden na een tbs-behandeling en voor zedendelinquenten na een gevangenisstraf. Het uitgangspunt daarbij is dat het langdurig toezicht ook van toepassing is op mensenhandel indien daarvoor tbs is opgelegd of als tevens sprake is van een zedendelict waarvoor gevangenisstraf is opgelegd. Het wetsvoorstel zal in de eerste helft 2012 bij uw Kamer worden ingediend.
Welke registratie bestaat er thans in Nederland ten aanzien van gedwongen huwelijken? Gaat u deze registratie uitbreiden? Zo nee, waarom niet? Waarom is Duitsland in staat om dit ernstige fenomeen relatief nauwkeurig te registreren terwijl Nederland hier niet in slaagt?
Huwelijksdwang wordt niet apart geregistreerd. Ik ben niet op de hoogte van de werking van de Duitse registratie, en kan daarover dus geen uitspraken doen.
Waarom heeft u in het wetsvoorstel tot wijziging van het wetboek van Strafrecht, het wetboek van Strafvordering en het wetboek van Strafrecht BES met het oog op de verruiming van de mogelijkheden tot strafechtelijke aanpak van huwelijksdwang, polygamie en vrouwelijke genitale verminking2 gekozen voor het uitgangspunt dwang? Waarom niet voor mensenhandel? Volstaat de maximumstraf van twee jaar in uw beleving? Zo nee, welke andere maatregelen gaat u op korte termijn treffen?
Kern van de strafbaarstelling van dwang in artikel 284 van het Wetboek van Strafrecht is het waarborgen van de psychische en fysieke vrijheid van mensen. De bepaling beoogt te voorkomen dat iemand op wederrechtelijke wijze in zijn vrijheid van handelen wordt beperkt of onder druk wordt gezet. Om die reden ligt het in de rede om het misdrijf dwang bij de strafrechtelijke bescherming tegen huwelijksdwang centraal te stellen.
Ik acht de voorgestelde strafbedreiging van twee jaren gevangenisstraf passend. Het betreft een aanzienlijke verhoging van de bestaande strafbedreiging voor het misdrijf dwang (van negen maanden naar twee jaar). Niettegenstaande het vorenstaande kan nog worden opgemerkt dat indien een feitencomplex ter zake huwelijksdwang als mensenhandel kan worden gekwalificeerd vanzelfsprekend – mede gelet op het hogere strafmaximum – voor dat feit een strafvervolging zal worden ingesteld.
Worden daders die zich schuldig maken of meewerken aan gedwongen huwelijken hard aangepakt en ook vervolgd wegens mensenhandel en worden deze mensen ook na een eventuele veroordeling permanent gevolgd? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht dat de Nederlandse politie nog nooit grote bendes koperdieven heeft opgespoord |
|
Jeroen Recourt (PvdA), Jacques Monasch (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat er nog nooit zo veel koperdiefstallen rondom het spoor waren, maar dat nog nooit grote bendes koperdieven zijn opgespoord?1
Ja.
Kloppen de in het artikel weergegeven feiten over de omvang van de koperdiefstal in Nederland en de opsporing van alleen kruimeldieven?
Op basis van de beschikbare informatie van onder meer ProRail lijkt sprake te zijn van een toename van het aantal koperdiefstallen. De in het artikel geciteerde uitspraken van de woordvoerder van het OM lijken te zijn gedaan in een interview naar aanleiding van het treinongeluk bij Zevenaar op 14 januari 2011. De uitspraken zijn dus bijna een jaar oud en moeten worden gezien in het licht van hetgeen toen bekend was. Uit een recente analyse van het KLPD van 1 780 verdachten van koperdiefstal die in de periode 1 januari 2009 tot 1 augustus 2011 zijn aangehouden, blijkt dat zowel individuele personen als georganiseerde samenwerkingsverbanden opgespoord worden.
Koperdiefstal kan leiden tot zeer onveilige situaties. In juni 2011 is mede daarom een convenant gesloten tussen politie, OM, ProRail en de metaalverwerkingsbranche. Het convenant Koperslag is bedoeld om de koperdiefstal harder aan te pakken, en bevat afspraken op het gebied van preventie, opsporing en vervolging die in uitvoering zijn genomen. Ten behoeve van de landelijke invoering van de legitimatieplicht wordt het uitvoeringsbesluit bij artikel 437 van het Wetboek van Strafrecht aangepast. Ook wordt er een richtlijn van het OM aangepast ten einde strafverzwarende factoren mee te wegen wanneer koperdiefstal tot indirecte schade of gevaar heeft geleid.
Zijn de maatregelen uit het actieplan Koperslag, waaronder invoering van een legitimatieplicht, al landelijk ingevoerd en feitelijk in werking?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening van het Openbaar Ministerie (OM) dat er in Nederland geen sprake is van koperdiefstal in georganiseerd verband? Zo ja, hoe verhoudt zich dat tot de elders in het artikel aangehaalde voorbeelden van georganiseerde koperdiefstal in Nederland? Is er alleen sprake van georganiseerde koperdiefstal in de ons omringende landen? Zo nee, wat gaat u hier aan doen?
Zie antwoord vraag 2.
Is er voldoende urgentie bij het OM, zelf deelnemer aan het actieplan dat Koperslag, voor de aanpak van georganiseerde koperdiefstal in het licht van de opmerking dat er in Nederland geen koperdiefstal in georganiseerd verband is?
Zie antwoord vraag 2.
Op welke wijze wordt koperdiefstal geregistreerd? In het geval er geen sprake is van een landelijke registratie, hoe kan deze potentieel gevaarlijke diefstal dan structureel en gecoördineerd worden bestreden?
De politie registreert aangiften van koperdiefstal in het bedrijfsprocessensysteem. Voor een goed zicht op de problematiek en een gerichte aanpak wordt bij aangiften van ProRail en in de Rotterdamse haven gewerkt met een aparte projectcode, zodat aangiften van koperdiefstal gemakkelijk terug te vinden zijn in de politieregistratie.
Angst om aangifte te doen tegen homohaters |
|
Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Buurt te bang voor homohaters»?1 Herinnert u zich de motie-Marcouch c.s. over het vergroten van de aangiftebereidheid bij haatcriminaliteit?2
Ja.
Deelt u de mening dat het onverteerbaar is dat mogelijke daders van misdrijven niet opgepakt worden omdat burgers te bang zijn om aangifte te doen? Zo ja, wat gaat u hieraan doen? Zo nee, waarom niet?
De genoemde situatie is aanleiding geweest voor het Stadsdeel West een bewonersavond te organiseren. Aan die bijeenkomst heeft ook de politie bijgedragen. Op die bijeenkomst is de (jongeren)overlast aan de orde geweest. Er bestaat bij enkele bewoners de zorg het mikpunt te worden van die overlast. In de media is de suggestie gewekt dat de buurtbewoners, zelfs anoniem, geen mededeling zouden durven doen over de identiteit van de afgebeelde verdachten, op door de politie gepubliceerde foto's. Dit is tijdens de buurtbijeenkomst niet bevestigd.
Politie en stadsdeel hebben op deze bijeenkomst in West het belang van het doen van aangifte nogmaals onderstreept. Ook de burgemeester heeft de bewoners uit West hier tijdens diverse bewonersbijeenkomsten toe opgeroepen. Om de meldings- en aangiftebereidheid te vergroten heeft het stadsdeel vervolgens samen met de politie actief bij de bewoners aangebeld om het belang uit te leggen van melding of aangifte van een strafbaar feit. Daarnaast hebben de bewoners een rechtstreeks nummer van de meldcentrale van de straatcoaches gekregen, zodat zij bij overlast, incidenten direct kunnen melden. Op de website van het stadsdeel en in de Westkrant is het belang van melding en/of aangifte eveneens benadrukt.
Alleen in uitzonderlijke, bedreigende situaties is het mogelijk anoniem aangifte te doen bij de politie. De politie moet hiervoor een verzoek indienen bij de rechter-commissaris. Hatecrimes kunnen wel altijd anoniem gemeld worden via de politie website www.hatecrimes.nl en bij M., de meldlijn van Meld Misdaad Anoniem. Voorts bestaat de mogelijkheid van domiciliekeuze bij aangifte. Als het niet mogelijk is anoniem aangifte te doen, kan er voor worden gekozen een briefadres (domicilieadres) in plaats van het woonadres op te geven. Dit betekent dat alleen dat adres in het dossier wordt opgenomen en dus niet het woonadres. Alle post wordt naar het briefadres gestuurd. De persoonlijke adresgegevens blijven dan anoniem, de naam niet. De rechter beslist in hoeverre deze vorm van anonimiteit tijdens het gehele strafproces kan worden voortgezet.
Kent u signalen waaruit blijkt dat bewoners van de betreffende buurt geen aangifte durven te doen tegen daders van bedreiging van islamitische homo’s? Zo ja, wat doet u in deze concrete zaak om mensen toch aan te zetten tot het doen van aangifte? Zo nee, hoe komt het dat u die signalen niet kent en de pers klaarblijkelijk wel?
Zie antwoord vraag 2.
Wat zegt het feit dat burgers geen aangifte durven te doen vanwege angst voor represailles over het gezag van en het vertrouwen in de politie?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het ook onverteerbaar is dat er klaarblijkelijk burgers zijn die kennis van de daders hebben, maar te bang zijn om aangifte te doen? Zo ja, hoe gaat u ervoor zorgen dat deze burgers wel aangifte doen? Welke mogelijkheden zijn er om anoniem melding dan wel aangifte te doen en vervolgens over te gaan tot opsporing van de daders? Gaat u die mogelijkheden actief stimuleren en dan gebruik van maken?
Zie antwoord vraag 2.
Welke inspanning heeft de politie in deze zaak verricht om de daders op te sporen? Zijn er bijvoorbeeld lokagenten ingezet? Hoeveel capaciteit heeft de politie ingezet om de daders op te sporen?
Na aangifte op 24 augustus 2011 is een opsporingsonderzoek gestart. In deze zaak is een aanhouding verricht op 8 november 2011. Een tweede verdachte is op 8 december gehoord. Het opsporingsmiddel waarmee op een «lokagent» wordt gedoeld is niet ingezet. Het is administratief zeer bewerkelijk de politiecapaciteit in kaart te brengen van de inzet in deze zaak. De reden hiervoor is dat verschillende politieonderdelen werkzaamheden hebben verricht als onderdeel van hun reguliere taakuitvoering en omdat werkzaamheden in het algemeen wel naar aard worden geregistreerd maar daarin niet herleidbaar zijn naar een specifieke aangifte.
Deelt u de mening dat het onvoldoende onderkennen van haatcriminaliteit jegens homo’s kan zorgen voor een ernstige wijze van vrijheidsberoving, waardoor mensen zichzelf niet authentiek kunnen gedragen op straat, hun huis niet uitdurven of geen bezoek meer durven ontvangen? Zo ja, hoe zorgt u er dan voor dat alles op alles wordt gezet om de daders op te pakken en verdere escalatie te voorkomen? Zo nee, waarom niet?
De aanpak van hatecrimes is een van de topprioriteiten van het Amsterdamse gemeentebestuur en van de driehoek. Aan de aangiftebereidheid inzake hatecrimes wordt nadrukkelijk aandacht besteed. Ik verwijs naar mijn antwoord op de vragen 2, 3, 4 en 5.
De aanhouding van actievoerders tijdens de intocht van Sinterklaas |
|
Ronald van Raak |
|
Kunt u uitleggen waarom actievoerders zaterdag in Dordrecht zijn gearresteerd? Op grond van welke verdenking of strafbaar feit? Waaraan hebben zij zich schuldig gemaakt?1
Op 12 november 2011 werden tijdens de landelijke intocht van Sinterklaas in Dordrecht op het Scheffersplein personen aangetroffen met een wit T-shirt met daarop de tekst «Zwarte Piet is racisme». Zij waren eveneens in het bezit van een spandoek met een eensluidende tekst daarop. De politie heeft de betrokkenen herhaaldelijk bevolen het Scheffersplein te verlaten. Omdat deze personen hieraan geen gevolg gaven, zijn zij aangehouden wegens het niet opvolgen van een ambtelijk bevel (artikel 184 Wetboek van Strafrecht).
In de driehoek zijn in de voorbereiding naar de intocht van Sinterklaas afspraken gemaakt over mogelijke verstoringen van, respectievelijk demonstraties tegen, dit feest. Afgesproken werd dat verstoring van de openbare orde niet zou worden getolereerd.
Gold op het moment van arrestatie een verbod op demonstreren of actievoeren?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe verhoudt deze arrestatie zich tot het demonstratierecht?
In opdracht van het Openbaar Ministerie is deze zaak in onderzoek. Om die reden kunnen op dit moment geen nadere mededelingen worden gedaan.
Deelt u mijn mening dat het dragen van een T-shirt met een boodschap onvoldoende reden kan zijn om iemand te arresteren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Wat is uw oordeel over de proportionaliteit van het handelen van de politie, ook gezien het feit dat veel kinderen getuigen waren van de arrestatie?
Zie antwoord vraag 3.
Het ontnemen van wederrechtelijk verkregen vermogen (“pluk ze”) |
|
Jeroen Recourt (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «De verruiming van de ontnemingsmaatregel is een feit. Maar per wanneer»? «En Overgangsrecht bij de wetswijziging per 1 juli 2011»?1 2
Ja.
Is het waar dat het Openbaar Ministerie (OM) ervan uit gaat dat de wijzigingen die per 1 juli 2011 in werking zijn getreden ten aanzien van de aanscherping van de ontneming van wederrechtelijk verkregen vermogen («pluk ze») grotendeels geen wijzigingen zijn die blijk geven van gewijzigd inzicht? Zo ja, is het dan inderdaad mogelijk om op basis van deze aangescherpte wetgeving met terugwerkende kracht te ontnemen? Zo nee, hoe moet het genoemde artikel in Boom-nieuws op dit punt dan wel worden gelezen?
In het algemeen geldt bij wijzigingen in de strafwetgeving dat onderscheid moet worden gemaakt tussen wetswijzigingen waarvoor uitdrukkelijk in overgangsrecht is voorzien, wetswijzigingen die procesrechtelijk van aard zijn en wijzigingen die vallen onder de werking van artikel 1, tweede lid, Wetboek van Strafrecht (Sr). Bij de op 1 juli 2011 doorgevoerde wijzigingen in de ontnemingswetgeving is geen bijzondere bepaling van overgangsrecht opgenomen. Ten aanzien van wijzigingen van procesrechtelijke aard geldt dat deze direct kunnen worden toegepast, óók in lopende zaken. Artikel 1, tweede lid, Sr tenslotte, regelt dat bij een verandering van wetgeving na het tijdstip waarop een feit is begaan, de voor de verdachte meest gunstige bepalingen moeten worden toegepast.
De vragen die de auteurs van de beide publicaties aan de orde stellen, kunnen een rol spelen in lopende zaken. Daarmee is een oordeel over de vraag welke van de gewijzigde wettelijke bepalingen in een concrete zaak onder de werking van artikel 1, tweede lid, Sr vallen aan de rechter voorbehouden. Het behoort bij deze stand van zaken niet tot de taak van de regering om daarover een standpunt in te nemen.
Deelt u de mening van het OM dat, hoewel de regeling in het Wetboek van Strafrecht is opgenomen, de invoering van een wettelijk bewijsvermoeden een strafvorderlijk beginsel betreft? Zo ja, kan de rechter dan inderdaad dit wettelijk bewijsvermoeden ook toepassen op zaken die betrekking hebben op feiten die gepleegd zijn voor het in werking treden van de aangescherpte pluk-ze-wetgeving (1 juli 2011)?
Zie antwoord vraag 2.
Is het voor het overgangsrecht ten aanzien van de genoemde aanscherping van de pluk-ze-wetgeving van belang of er sprake is van een straf of van een maatregel? Zo ja, waarom is dit van belang?
De rechtspraak van de Hoge Raad over de wijzigingen in het sanctierecht en de betekenis van artikel 1, tweede lid, Sr, geeft geen aanleiding om aan te nemen dat er bij het bepalen van de toepasbaarheid van wetswijzigingen een algemeen onderscheid zou moeten worden gemaakt tussen straffen en maatregelen. In dit verband wijs ik op het arrest van 12 juli 2011 (LJN BP 6 878, rechtsoverweging 3.6.1, post-Scoppola). Hierin wordt in algemene termen gesproken over «veranderingen in regels van sanctierecht». Daarbij wordt niet gedifferentieerd naar de aard van de sanctie of straffen of maatregelen.
Wat is uw oordeel over de mening van de auteurs in het genoemde artikel in Nederlands Juristenblad (NJB) van dat er geen sprake kan zijn van terugwerkende kracht?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat niet zowel het OM als de auteurs van het NJB-artikel gelijk kunnen hebben ten aanzien van de terugwerkende kracht? Zo ja, hoe dient de genoemde wetswijziging ten aanzien van terugwerkende kracht naar uw mening worden uitgelegd? Zo nee, hoe kunnen beide visies dan worden verenigd?
Zie antwoord vraag 2.
Wat zijn de gevolgen voor uw financiële doelstelling ten aanzien van pluk-ze als er inderdaad geen sprake kan zijn van de terugwerkende kracht waar het OM nog wel vanuit gaat?
Er is geen direct verband tussen de financiële doelstelling en de per 1 juli 2011 doorgevoerde wijzigingen ter verruiming van de mogelijkheden het voordeel te ontnemen. Het kabinet investeert vanaf dit jaar, oplopend tot een bedrag van € 20 miljoen vanaf 2013, in de strafrechtketen ten behoeve van het afpakken. Aan die investering is een financiële doelstelling gekoppeld in de zin van extra afpakopbrengsten oplopend tot ruim € 60 miljoen vanaf 2018. Deze ratio is vastgesteld op basis van ervaringscijfers uit het beleidsprogramma financieel-economische criminaliteit dat onder het vorige kabinet is uitgevoerd. Bij het vaststellen van die ratio is geen rekening gehouden met de wetswijziging, omdat deze wet op het moment van de investeringsbeslissing nog niet was aangenomen.
Het bericht: 'werkstraffen voor hooligans' |
|
Richard de Mos (PVV), Lilian Helder (PVV) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het bericht: «werkstraffen voor hooligans»?1
Ja.
Deelt u de mening dat onder de Nederlandse bevolking onvoldoende draagvlak is voor de taakstraf als sanctie bij strafbare feiten en bent u bereid de taakstraf als hoofdstraf, zoals genoemd in artikel 9, eerste lid, sub 3, uit het Wetboek van Strafrecht (Sr) te schrappen? Zo nee, waarom niet?
Een in onze opdracht uitgevoerd wetenschappelijk onderzoek naar het draagvlak onder de Nederlandse bevolking voor verschillende sancties, waaronder de werkstraf, is onlangs aan uw Kamer aangeboden (Kamerstukken II, 2011–2012, 29 279, nr. 127). Dit onderzoek wijst onder meer uit dat de werkstraf gedragen wordt door de Nederlandse bevolking. Bij veel delicten blijkt de werkstraf door de respondenten de vaakst gekozen straf te zijn. De steun voor de werkstraf neemt bovendien toe, wanneer burgers worden geïnformeerd over de recidivekansen na werkstraffen en na gevangenisstraffen. Wel wordt de werkstraf meer geschikt geacht voor minderjarige daders dan voor meerderjarige daders, terwijl voor de onvoorwaardelijke gevangenisstraf het omgekeerde geldt.
Het kabinet acht het behoud van de taakstraf in het sanctiestelsel van belang. Waar het gaat om het voorkomen van recidive is de taakstraf in verhouding een effectieve vorm van bestraffing. Uit wetenschappelijk onderzoek blijkt dat justitiabelen na een werkstraf significant minder recidiveren dan na een gevangenisstraf, zowel op korte als op lange termijn. Daarnaast maakt de taakgestrafte zich nuttig voor de samenleving die hij door zijn handelen schade heeft toegebracht.
Wel vindt het kabinet dat een taakstraf ongeschikt is voor de bestraffing van ernstige zeden- en geweldsmisdrijven. Het wetsvoorstel dat de mogelijkheden beperkt om een taakstraf op te leggen voor dergelijke misdrijven (Kamerstukken 32 169), is op 15 november jl. aanvaard door de Eerste Kamer en zal aan het begin van het nieuwe jaar in werking treden.
Wij merken in dit verband op dat aan het lid van de Eerste Kamer Van Bijsterveld is toegezegd dat bij de evaluatie van deze wetswijziging de vraag zal worden betrokken of de taakstraf, in plaats van een hoofdstraf, een bijkomende straf zou moeten worden.
Deelt u de mening dat in het kader van openlijke geweldpleging artikel 141 Wetboek van Strafrecht (Sr) groepsaansprakelijkheid de pakkans verhoogt, de bewijslast voor het Openbaar Ministerie verlaagt en een afschrikwekkende werking heeft op relschoppers? Zo nee, waarom niet?
Tijdens de behandeling van de begroting van het Ministerie van Veiligheid en Justitie op 2 november jl. hebben wij uw Kamer toegezegd in overleg te treden met vertegenwoordigers van het openbaar ministerie en de politie teneinde te bezien of artikel 141 van het Wetboek van Strafrecht nog steeds een adequate basis biedt voor strafrechtelijk optreden tegen openlijke geweldpleging. Dit overleg is thans gaande en wij zullen uw Kamer, zoals eveneens toegezegd, over de bevindingen ter zake in januari 2012 berichten.
Bent u bereid om, net als in Artikel 6:166 van het Burgerlijk Wetboek, groepsaansprakelijkheid te bewerkstelligen in artikel 141 Sr? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
De arrestatie van twee journalisten in Zuid-Sudan |
|
Sjoera Dikkers (PvdA), Frans Timmermans (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht dat de journalisten Dengdit Ayok en Ngor Garang recent gearresteerd zijn en zonder enige vorm van proces gevangen worden gehouden in het «National Security Services» hoofdkwartier in Juba?1
Ja.
Wat is uw opvatting over het gegeven dat deze twee personen langer dan 24 uur gevangen worden gehouden zonder een rechterlijke uitspraak en dat dit strijdig is met de constitutie van het land, waar expliciet in vermeld staat dat verdachten na 24 uur op borgtocht vrijgelaten moeten worden tenzij een rechterlijke uitspraak ten grondslag ligt aan de detentie?
De bepaling in de Zuid-Sudanese grondwet dat aangehouden personen behoudens een rechterlijke uitspraak na 24 uur op borgtocht vrijgelaten dienen te worden, heeft betrekking op aanhoudingen door de politie. In dit geval zijn de journalisten aangehouden door de nationale veiligheidsdienst. De taken en bevoegdheden van de nationale veiligheidsdienst zijn weliswaar in de grondwet opgenomen, maar de nadere uitwerking ervan is nog in ontwikkeling.
Deelt u de mening dat het een zorgwekkende ontwikkeling is dat ’s wereld nieuwste natie nu al bezig is met het onderdrukken van persvrijheid en de vrijheid van meningsuiting in eigen land door journalisten te arresteren en door bepaalde kranten – waaronder Destiny Newspaper – op te schorten?
De persvrijheid en vrijheid van meningsuiting in Zuid-Sudan hebben uitdrukkelijk mijn aandacht. Door het ontbreken van mediawetgeving en van wetgeving die de taken en bevoegdheden van de veiligheidsdienst regelt, is de positie van journalisten kwetsbaar. Dat is zorgwekkend.
Bent u bereid bilateraal en in EU-verband duidelijk protest aan te tekenen bij de Zuid-Sudanese autoriteiten over deze gang van zaken en de vrijlating van deze twee journalisten te bepleiten? Zo nee, waarom niet?
Hoewel betrokkenen zonder formele aanklacht op 18 november zijn vrijgelaten, zal Nederland de Zuid-Sudanese regering aanspreken op de gang van zaken. Daarnaast zal Nederland deze zaak ook in EU-verband aan de orde stellen.
Bent u bereid zowel in bilaterale contacten, als via de Europese Unie en de relevante VN-instrumenten, de Zuid- Sudanese autoriteiten blijvend aan te spreken op hun internationaalrechtelijke verplichtingen op het vlak van mensenrechten en in het bijzonder op het vlak van persvrijheid? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Het gebruik van Europese technologie bij mensenrechtenschendingen |
|
Alexander Pechtold (D66), Kees Verhoeven (D66) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op de rol die Europese bedrijven spelen bij het censureren van informatie, het opsporen van mensen, en het inbreken in privé communicatie in landen als Syrië, Iran, Bahrein en Egypte?1
Zoals ik ook heb aangegeven in de brief2 over mijn inzet op het gebied van internetvrijheid, acht ik het van het groot belang dat bedrijven hun verantwoordelijkheid nemen voor de bescherming van mensenrechten in het buitenland. Voor de bevordering van internetvrijheid geldt dat in het bijzonder voor bedrijven die technologie, hardware en software produceren die zowel goed- als kwaadschiks kan worden gebruikt door overheden.
Kunt u bevestigen dat het uitgesloten is dat Nederlandse bedrijven in de ICT, security software en Telecom-sector een rol spelen in het faciliteren van mensenrechtenschendingen in derde landen?
Nee. De meeste goederen die naast lawful interception ook voor dergelijke mensenrechtenschendingen gebruikt kunnen worden, kunnen zonder vergunning uitgevoerd worden. Hoewel het exacte eindgebruik dus onbekend is, is het onwaarschijnlijk dat Nederlandse internetbedrijven een rol spelen bij het faciliteren van mensenrechtenschendingen. Naar aanleiding van vragen van het lid El Fassed3 heeft een aantal vooraanstaande Nederlandse internetbedrijven bevestigd zorgvuldig te kijken naar het eindgebruik van hun technologie in derde landen, voordat wordt overgegaan tot leveren.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat Europese bedrijven in het algemeen en Nederlandse bedrijven in het bijzonder een faciliterende of zelfs directe rol spelen in het schenden van mensenrechten?
In gevallen waar bewijs bestaat dat Europese bedrijven betrokken zijn bij mensenrechtenschendingen, acht ik dat natuurlijk onwenselijk.
Kunt u toelichten hoe het kabinet op dit moment controleert dat er geen technologieën vanuit Nederland worden geëxporteerd naar overheden die deze technologie gebruiken voor het schenden van mensenrechten? In hoeverre werkt u hierin samen met Europese collega's?
Over welke instrumenten beschikt u om het handelen van Nederlandse bedrijven te monitoren op eventuele schendingen van sancties of het faciliteren van mensenrechtenschendingen?
Kunt u uiteenzetten hoe Nederlandse wetgeving ten aanzien van de export van goederen voor tweeërlei gebruik («dual-use items») zich verhoudt tot het Europese exportmechanisme voor deze goederen? Deelt u de mening dat er meer Europese samenwerking moet zijn om mensenrechtenschendingen door middel van Europese technologie te voorkomen?
Deelt u de mening dat het Nederlands bedrijfsleven een verantwoordelijkheid heeft om in haar bedrijfsvoering proactief rekening te houden met mensenrechten? Ondersteunt u de stelling dat meer transparantie door bedrijven ten aanzien van export en transacties met repressieve overheden noodzakelijk is?
Ja.
Zijn er situaties waarin het mogelijk dan wel wenselijk is om bedrijven (juridisch) aansprakelijk te stellen voor betrokkenheid bij mensenrechtenschendingen?
De juridische mogelijkheden om bedrijven strafrechtelijk aansprakelijk te stellen worden goed samengevat door professor Castermans en dr. Van der Weide in hun rapport van december 20094: «De Nederlandse wet kent geen uitputtende regeling van de aansprakelijkheid van bedrijven voor betrokkenheid bij schendingen van fundamentele, internationaal erkende rechten. Weliswaar is er een groot aantal regels uitgewerkt in het strafrecht – gebaseerd op verdragen – maar dit geldt vooral voor misdrijven gepleegd binnen de Nederlandse landsgrenzen. Hiervoor is alleen een uitzondering gemaakt voor ernstige misdrijven gericht tegen de menselijkheid, zoals genocide en slavernij, begaan door een natuurlijke persoon of bedrijf. Het bedrijf dat een dergelijke strafrechtelijke overtreding of misdrijf heeft begaan, kan ook voor de burgerlijke rechter door belanghebbenden worden aangesproken, om de schending te staken of om de schade van de slachtoffers te vergoeden.»
In algemene zin is de handhaving van strafrechtelijke aansprakelijkheid voor extraterritoriale handelingen van bedrijven nauwelijks waar te maken; het is een zwaar middel dat bovendien ingrijpt in de soevereiniteit van andere staten. Daarom is strafrechtelijke aansprakelijkheid slechts in de genoemde uitzonderlijke gevallen vastgelegd.
Aanvallen op Kachin in Birma |
|
Mariko Peters (GL) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de voortdurende mensenrechtenschendingen als gevolg van gevechten tussen het Birmese leger en de Kachin-minderheid in Noord-Birma, alsmede nieuwe legeroffensieven in Kachin?1
Ja.
Gelet op de verslechterende situatie in Kachin Staat, kunt u aangeven welke stappen de EU en Nederland hebben genomen om de humanitaire crisis aan de orde te stellen?
De EU vraagt mede op initiatief van Nederland regelmatig aandacht voor de humanitaire situatie in Birma. Recentelijk heeft de Eurocommissaris Georgieva, een bezoek gebracht aan Birma. Daar heeft zij de kwestie van humanitaire toegang en de slechte behandeling van minderheidsgroepen bij de Birmese autoriteiten aan de orde gesteld.
Bent u bereid om u in EU-verband in te spannen om, mede in het licht van de naderende winter, de humanitaire hulp aan vluchtelingen en ontheemden in Kachin op te voeren? Bent u bereid ook als Nederland zelfstandig humanitaire hulp aan Kachin vluchtelingen en ontheemden te verstrekken via bijvoorbeeld lokale humanitaire organisaties? Zo nee, waarom niet?
Via de jaarlijkse bijdrage aan de Europese Unie draagt Nederland bij aan de humanitaire hulp van de Europese Commissie aan Birma. Voorts kunnen hulporganisaties zoals UNHCR, WFP en het ICRC de jaarlijkse ongeoormerkte bijdragen van Nederland naar eigen inzicht besteden.
Een belangrijk knelpunt is dat in Kachin de toegang voor hulpverleners beperkt is. Daardoor is toezicht op de uitvoering van hulpactiviteiten moeilijk. Ook bestaan er onvoldoende garanties dat de middelen rechtmatig worden besteed en dat de hulp neutraal, onpartijdig en onafhankelijk wordt verleend. Dit geldt ook voor de lokale humanitaire organisaties. Een bijdrage aan deze organisaties ligt daarom nu niet voor de hand.
Bent u bereid om zowel bilateraal als in EU-verband op de aanstaande EU-China Top China aan te sporen om een constructieve rol te spelen om dit conflict te beëindigen, bijvoorbeeld door druk uit te oefenen op het Birmese leger om de aanvallen in Kachin Staat te stoppen en het Birmese regime aan te sporen tot een landelijk staakt het vuren akkoord en op landelijk niveau een dialoog aan te gaan met vertegenwoordigers van etnische minderheden verenigd in de United Nationalities Federal Council (UNFC)? Zo nee, waarom niet?
De EU-China Top is uitgesteld. Een nieuwe datum is nog niet bekend. Ik bepleit het bespreken van de ontwikkelingen in Birma tijdens de volgende EU-China top.
Bent u bekend met het rapport aan de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties (AVVN) in september 2011 van de Speciale VN-Rapporteur voor mensenrechten in Birma, Quintana, waarin hij refereert aan onder meer groepsverkrachtingen in Kachin Staat door het Birmese leger1? Bent u bereid om – al dan niet in EU-verband – u in te spannen om overheids- en legergeweld tegen vrouwen en meisjes in etnische minderheidsgebieden in Birma tegen te gaan? Zo ja, hoe?
Ja. Het rapport is de basis voor de jaarlijkse Birma resolutie van de AVVN. Net als in voorgaande jaren heeft NL zich ook dit jaar ingespannen in de resolutie een verwijzing te krijgen naar de hervatting van geweld tegen etnische bevolkingsgroepen. Nederland steunt vanuit het mensenrechtenfonds een NGO-project dat aandacht vraagt voor de etnische conflicten in Birma.
Een rapport van twee Israëlische mensenrechtenorganisaties |
|
Frans Timmermans (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het rapport van twee mensenrechtenorganisaties waaruit zou blijken dat Israëlische artsen medeplichtig zijn aan martelingen van Palestijnse gevangenen door de Israëlische geheime dienst Shin Bet?
Ja.
Klopt het dat artsen verwondingen die Palestijnen tijdens verhoren hebben opgelopen niet documenteren en dat zij geen aangifte doen bij de politie? Deelt u voorts de goed gedocumenteerde conclusie dat artsen Palestijnen terugsturen naar hun verhoor ook als zij eerder gewond zijn geraakt?
Ik kan niet beoordelen in hoeverre de bevindingen van het rapport correct zijn. Het is in eerste instantie aan de Israëlische autoriteiten om een reactie daarop te geven.
Zo ja, bent u bereid deze gedragingen in duidelijke termen te veroordelen, aangezien Israel hiermee niet alleen in strijd handelt met eigen wetten, maar ook met een reeks internationale verdragen die door de staat Israel zijn ondertekend en geratificeerd? Zo nee, waarom niet?
Israël is als ondertekenaar van het VN-verdrag tegen Foltering en andere Wrede, Onmenselijke of Onterende Behandeling of Bestraffing (1984) gehouden de verplichtingen uit dit verdrag na te komen en hierover regelmatig rapport uit te brengen aan het VN-Comité tegen Foltering. Nederland meent dat de discussie met Israël waartoe dit rapport aanleiding kan geven, in eerste instantie via dit Comité moet plaatsvinden.
Bent u bereid uw Israelische collega hierop rechtstreeks aan te spreken en hem erop te wijzen dat deze gedragingen een duidelijke schending zijn van fundamentele mensenrechten? Zo ja, hoe gaat u dit doen? Zo nee, waarom niet?
Nederland voert bilateraal en via de EU een mensenrechtendialoog met Israël, onder meer over de naleving van de verplichtingen die het is aangegaan in het kader van internationale mensenrechtenverdragen. In die context kan de nakoming van internationale verplichtingen met betrekking tot detinering en verhoor van gevangenen aan de orde komen. Zie ook mijn antwoorden op de vragen 2 en 3.
De alarmerende situatie van mensenrechtenverdedigers in de Democratische Republiek Congo (DRC) |
|
Frans Timmermans (PvdA), Sjoera Dikkers (PvdA) |
|
![]() |
Kunt u toelichten of er inmiddels overleg is geweest met EU-partners over het monitoren van de vijf mensenrechtenverdedigers, M. Dismas Kitenge Singa, Me Justin Bahirwe, Jonas Tsiombela, Jean Claude Katende en Kizito Mushizi Nfunkiko? Indien ja, welke afspraken zijn er gemaakt tussen de EU-partners? Welke toezeggingen heeft Nederland precies gedaan?
Met de EU-partners in Kinshasa is afgesproken dat Nederland het monitoren van de situatie van Jean Claude Katende op zich zal nemen. Nederland onderhoudt daartoe contact met hem en met relevante organisaties in de DRC en in Europa. Duitsland heeft Katende in 2010 een visum voor langere termijn gegeven. Rond de verkiezingen was hij in Europa en werd in Nederland door het ministerie van Buitenlandse Zaken ontvangen.
De situatie van de overige mensenrechtenwerkers wordt door de lokale EU werkgroep gevolgd, waarbij Justin Bahirwe en Dismas Kitenge Singa in de afgelopen periode van respectievelijk Italië en Frankrijk visa hebben gekregen om naar Europa te kunnen reizen.
Wat is uw opvatting over het Duitse aanbod dat aan mensenrechtenverdediger Jean Claude Katende is gedaan, waaruit blijkt dat hij direct een noodvisum heeft gekregen toen de situatie te alarmerend werd in Congo? Bent u bereid om dit voorbeeld te volgen en dit ook aan te bieden aan de in vraag 1 genoemde Congolese mensenrechtenverdedigers? Indien nee, waarom niet?
Zoals ik heb gemeld in mijn antwoord van 21 oktober jl. op uw eerdere vragen (uw referentie 2011Z18817) en in de brief die ik mede namens mijn ambtgenoot van Immigratie en Asiel op 2 mei jl. aan de Kamer stuurde, bestaat de mogelijkheid om visa te verstrekken aan mensenrechtenverdedigers die in acute nood verkeren en die niet in hun eigen land of in de regio kunnen worden opgevangen. Geen van de genoemde mensenrechtenverdedigers heeft tot op heden om een dergelijk noodvisum verzocht.
Deelt u de mening dat het wenselijk zou zijn om afstemming tussen EU-partners over noodvisa van mensenrechtenverdedigers te bewerkerstelligen, gezien het gegeven dat deze mensenrechtenverdedigers vaak in de meest zorgwekkende omstandigheden – waar voor hen mogelijke bedreigingen, martelingen en ontvoeringen aan de orde van de dag zijn – hun werk moeten verrichten en een noodvisum in een EU-land een preventieve veiligheidsmaatregel kan zijn? Indien nee, waarom niet?
Mensenrechtenverdedigers kunnen zelf een visumaanvraag indienen en wenden zich daartoe veelal tot een bepaalde EU-ambassade vanwege banden met organisaties in dat land of met het land zelf. Nederland geeft een dergelijk visum alleen af in geval van een acute noodsituatie en niet als preventieve maatregel.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de conferentie die belegd zou worden in het kader van het verspreiden van «best practices» op het gebied van het Shelter-City initiative? Wat is de stand van zaken met betrekking tot het instellen van een aanspreekpunt (focal point) voor dit initiatief?
De Europese Commissie laat momenteel een onderzoek uitvoeren naar de reeds bestaande initiatieven op het gebied van Shelter Cities. Zodra dit afgerond is zal door de Commissie een bijeenkomst belegd worden ter bespreking van de best practices. Vragen over een aanspreekpunt worden daarin meegenomen.
Deelt u de mening dat het juist wel wenselijk zou zijn om EU-Hoge Vertegenwoordiger Ashton aan te sporen om de situatie van deze mensenrechtenverdedigers als prioriteit op de agenda te plaatsen voor overleg met uw EU-collega’s, gezien het gegeven dat het mandaat voor een Speciale Gazant Grote Meren nog steeds onduidelijk is en de nationale verkiezingen op 28 november a.s in Congo zullen plaatsvinden? Indien nee, waarom niet?
Zoals ik in mijn brief van 21 oktober heb aangegeven is deze problematiek in de DRC op dit moment naar behoren aan de orde bij de EU. Ik zie dan ook geen aanleiding tot nader overleg met de Hoge Vertegenwoordiger van de EU.
Het discrimineren van Turken, Marokkanen en Surinamers door uitzendbureaus |
|
Mariëtte Hamer (PvdA), Martijn van Dam (PvdA), Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
|
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het bericht dat ruim driekwart van de Nederlandse uitzendbureaus zich schuldig maakt aan discriminatie?1
Deelt u de mening dat het schandalig is dat ruim driekwart van de bureaus verzoeken van werkgevers inwilligt om geen Turken, Marokkanen of Surinamers te leveren voor vacatures? Wat gaat u aan deze discriminatie doen?
Wat vindt u er van dat uitzendbureaus voorstellen een namenlijst met de uitzendkrachten voor te leggen, zodat de werkgever zelf de Marokkaans, Turks of Surinaams klinkende namen kan schrappen? Indien dit gebeurt, zijn uitzendbureau en werkgever dan strafbaar?
Wat vindt u er van dat de uitzendbureaus aangeven te weten dat discriminatie wettelijk verboden is, in strijd met de Wet algemene behandeling, maar desondanks het verzoek toch inwilligen? Wat gaat u hier tegen doen?
In hoeverre draagt de discriminatie door uitzendbureaus bij aan de structureel hogere (jeugd)werkloosheid onder allochtonen? Als deze onderzoekresultaten op nationaal niveau worden doorgetrokken, hoeveel banen/vacatures lopen Marokkanen, Turken en Surinamers dan jaarlijks mis?
Wat vindt u van de conclusie van het Sociaal Cultureel Planbureau dat de onderzoeksresultaten niet zo veel verschillen van studies uit 1991,wat impliceert dat discriminatie in de afgelopen twintig jaar nauwelijks is afgenomen?
Welke maatregelen neemt u om de discriminatie op de arbeidsmarkt terug te dringen? Zijn er bijvoorbeeld boetes of intrekkingen van vergunning mogelijk om deze discriminatie van uitzendbureaus tegen te gaan?
Verzekeraars en onderzoeksbureaus |
|
Ewout Irrgang |
|
Jan Kees de Jager (minister financiën) (CDA) |
|
Beschouwt u de in de uitzending van Tros Radar1 getoonde praktijken, waarin verzekeraars en de door hen ingehuurde onderzoeksbureaus er alles aan doen om niet uit te keren bij schade, net als uw voorganger naar aanleiding van een uitzending van Zembla2, als incidenten? Zo ja, waarom en bij hoeveel «incidenten» is er volgens u sprake van een trend?
Iedere klacht over een schadeafhandeling is er in mijn ogen één teveel. Ik vind dat er bij een schademelding, in het belang van de klant, snel, betrouwbaar en efficiënt moet worden gehandeld door de verzekeraar. In de Radar uitzending wordt op basis van enkele individuele zaken de indruk gewekt dat verzekeraars op grote schaal proberen om niet uit te keren bij schades door eigen onderzoeksbureaus in te schakelen. Deze individuele zaken kunnen natuurlijk het topje van de ijsberg zijn maar daar heb ik geen aanwijzigingen voor gevonden.
Ik heb bij het Klachteninstituut Financiële Dienstverlening (Kifid), waar een consument een klacht over een financieel product of een financiële dienst kan indienen, navraag gedaan over het aantal klachten bij schade-uitkeringen. Volgens Kifid betreft het hier slechts enkele klachten per jaar, die tot nu toe ook nog allen ongegrond bleken te zijn. In voorgaande jaren heeft Kifid hier ook nauwelijks klachten over ontvangen. Uit navraag bij de Consumentenbond blijkt dat hier ook geen klachten over zijn binnengekomen gedurende het afgelopen jaar. Ik vind dat iedere klacht serieuze aandacht verdient maar op basis van de gegevens van Kifid en de Consumentenbond heb ik tot nu toe niet de indruk dat er sprake is van een trend. Op internetfora circuleren wel meerdere klachten over de afhandeling van schades, onduidelijk is echter in hoeverre deze klachten specifiek betrekking hebben op de inschakeling van onderzoeksbureaus door verzekeraars bij het afhandelen van schade. De komende weken zal ik dit verder onderzoeken.
Verzekeraars dienen altijd, niet alleen in hun eigen belang maar ook in dat van de overige verzekerden, ingediende schadeclaims te toetsen. In ieder geval dient te worden nagegaan wat de oorzaak van de schade is, of de schade het gevolg is van een gedekt evenement en wat de omvang van de schade is.
Verzekeraars die lid zijn van het Verbond van Verzekeraars (die in Nederland een marktaandeel van meer dan 95% hebben) en onderzoeksbureaus die werken in opdracht van deze verzekeraars hebben zich onderworpen aan de Gedragscode Persoonlijk Onderzoek en de Gedragscode Expertiseorganisaties.
De Gedragscode Persoonlijk Onderzoek beschrijft de uitgangspunten voor het instellen van een persoonlijk onderzoek en geeft aan welke beginselen hierbij door de verzekeraar in acht zullen worden genomen. Zo dient de verzekeraar steeds een zorgvuldige afweging te maken tussen de diverse belangen en de mate waarin er sprake van kan zijn dat de persoonlijke levenssfeer van de betrokkene wordt geraakt.
Het doel van de Gedragscode Expertiseorganisaties is een kader te formuleren waarbinnen expertiseorganisaties invulling geven aan het streven om deze ondernemingen op een kwalitatief aanvaardbaar niveau te laten functioneren. Daarnaast is het doel van de code te streven naar transparantie, goede onderlinge verhoudingen en professionaliteit in de expertisebranche. In deze gedragscode zijn basisregels opgenomen over betrouwbaarheid, professionaliteit, helderheid en integriteit van expertise organisaties.
Bent u bereid onafhankelijk onderzoek te (laten) doen naar de in de hierboven vermeldde uitzendingen getoonde praktijken van verzekeraars en onderzoeksbureaus? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat wanneer een verzekerde schade heeft en met een onderzoeksbureau te maken krijgt, de verzekerde er zonder meer vanuit moet kunnen gaan dat het onderzoeksbureau onafhankelijk is van de verzekeraar die het bureau ingehuurd heeft? Zo nee, waarom niet?
Ik kan mij voorstellen dat een verzekeraar de schadeafhandeling in eigen beheer wil uitvoeren en vind dat dit niet per definitie verkeerd is. Dat kan wel bijdragen aan een efficiënt proces en daarmee betaalbare premies. Ik vind het wel belangrijk dat hierbij duidelijk wordt gecommuniceerd naar de klant welk belang het schadebureau vertegenwoordigt zodat de klant een correcte indruk heeft van de «onafhankelijkheid» van het onderzoeksbureau. Daarnaast dient de klant goede mogelijkheden te hebben om bezwaar aan te tekenen. Verzekeraars lijken zich hier ook van bewust. Ik heb hen aangesproken op het feit om hierbij zoveel mogelijk in het belang van de klant te handelen. Het Verbond van Verzekeraars heeft aangegeven in de komende periode de gedragscodes op dit punt nader te bestuderen en daar waar nodig aan te passen en mij daarvan op de hoogte te houden. Het is ook van belang dat consumenten met een klacht duidelijk worden gewezen op de mogelijkheden de klacht voor te leggen aan het Kifid. Ik zal de verzekeraars daar ook op aanspreken. Daarnaast is het Kifid, met de nieuwe organisatiestructuur, nu nog beter uitgerust om de afhandeling van financiële klachten in goede banen te leiden.
De meeste verzekeraars hebben overigens in hun polisvoorwaarden opgenomen dat een verzekerde het recht heeft een eigen expert (contra-expert) in te schakelen, wiens kosten in redelijkheid door de verzekeraar worden vergoed. Ik vind het belangrijk dat verzekeraars klanten wijzen op de mogelijkheid om een eigen schade-expert in te schakelen en zal hierover de komende weken in gesprek gaan met het Verbond van Verzekeraars.
Deelt u de mening dat door financiële en/of juridische banden tussen onderzoeksbureau en verzekeraar in ieder geval een schijn van partijdigheid ontstaat die niet wenselijk is? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik al eerder aangaf vind ik het van belang dat de klant altijd gewezen wordt op de belangen die het onderzoeksbureau vertegenwoordigt. Als onderzoeksbureaus en verzekeraars de eerder beschreven gedragscodes naleven dan hoeven deze financiële en/of juridische banden een betrouwbare en deskundige vaststelling van de oorzaak en/of omvang van de schade niet in de weg te staan.
Bent u van mening dat het inschakelen van een onderzoeksbureau dat onderdeel is van het concern van de verzekeraar voor het doen van een persoonlijk onderzoek in strijd is met de letter en de geest van de Gedragscode persoonlijk onderzoek?
Nee, maar de Gedragscode Persoonlijk Onderzoek moet op dit punt wel verduidelijkt worden. Het Verbond van Verzekeraars heeft zelf al aangegeven dat men voornemens is om deze gedragscode te herzien en mij hiervan op de hoogte te houden. Belangrijk is wel dat het bureau moet beschikken over alle vereiste wettelijke voorgeschreven vergunningen.
Hoe beschouwt u de optie om de verzekerde het onderzoeksbureau dat de verzekeraar in wil huren te laten kiezen om zo de in ieder geval de schijn van partijdigheid te voorkomen en de werking van de verzekeringsmarkt te bevorderen?
Ik constateer dat de meeste verzekeraars deze optie al in hun polisvoorwaarden hebben opgenomen. De meeste verzekeraars vergoeden deze contra-expertise ook. Het is een manier voor verzekeraars om zich positief te onderscheiden. Het biedt de consument de mogelijkheid om een eigen onafhankelijk onderzoeksbureau in te schakelen als zij hier behoefte aan hebben.
Zoals ik in antwoord op vraag 3 al stelde vind ik het belangrijk dat verzekeraars klanten wijzen op de mogelijkheid om een eigen schade-expert in te schakelen en zal hierover de komende weken in gesprek gaan met het Verbond van Verzekeraars.
De Pakistaanse wetgeving omtrent godslastering |
|
Joël Voordewind (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel in de Pakistani Herald1 van oktober 2011 over het vervolgen van mensen met psychische klachten en een verstandelijke beperking wegens godslastering in Pakistan? Zo ja, wat is uw reactie op dit artikel?
Ja. Het artikel is een illustratie van de negatieve uitwerking van de blasfemiewetgeving in Pakistan.
Bent u bereid om bij de Pakistaanse regering, zowel bilateraal als via de EU, erop aan te dringen alle burgers te beschermen, in het bijzonder de meeste kwetsbare groepen?
Zoals ik u eerder informeerde, stelt Nederland de kwestie rond de blasfemiewetten in Pakistan aan de orde zowel in bilateraal als in EU-verband. Meest recent gebeurde dit tijdens de Benelux-Pakistan consultaties op 19 oktober jl. te Islamabad.
Hoe duidt u de inhoud en uitvoering van de Pakistaanse godslasteringswetgeving? Deelt u de conclusie dat zowel de inhoud als de uitvoering van deze wetgeving indruist tegen internationale mensenrechtenstandaarden? Bent u bereid in bilateraal, in EU-verband en via andere relevante internationale organen Pakistan ertoe te bewegen deze discriminerende wetgeving in te trekken? Bent u tevens bereid de Pakistaanse regering te verzoeken een onafhankelijk onderzoek in te stellen naar de uitvoering van de wetgeving, met specifieke aandacht voor de leefomstandigheden en rechtsgang van deze veroordeelden? Zo nee, waarom niet?
De blasfemiewetgeving baart mij zorgen. Zowel de formulering van de bepalingen als de bewijsvoering maakt de wetgeving uiterst gevoelig voor misbruik. Op verschillende blasfemie-vergrijpen staat de doodstraf en de blasfemiewetgeving staat op onderdelen op gespannen voet met de internationale mensenrechtenstandaarden.
Er zijn verschillende rapporten verschenen over de blasfemiewetgeving en de gevolgen die deze heeft voor de mensenrechten. Nederland wijst zowel in bilaterale als in multilaterale context de Pakistaanse autoriteiten op de negatieve uitwerking van de wetgeving en vraagt aandacht voor de noodzaak van een eerlijke rechtsgang en correcte behandeling van veroordeelden.