Opnameapparatuur in gespreksruimtes |
|
Jeroen Recourt (PvdA), Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u de brief van advocaat R. Korver over de microfoon in advocatenkamer in gevangenissen ontvangen en bent u op de hoogte van de inhoud daarvan?1
Ja.
Klopt het dat in de ruimtes waar advocaten vertrouwelijk met hun cliënt spreken microfoons of camera’s kunnen hangen? Zo ja, is dat het geval in elke gevangenis of in enkele? Hoe zit dat bij gespreksruimtes op politiebureaus waar verdachten spreken met hun advocaten?
Ja, in verband met de orde en veiligheid in een penitentiaire inrichting kan er in een spreekkamer opnameapparatuur aanwezig zijn. Een spreekkamer in een penitentiaire inrichting wordt voor doeleinden gebruikt, onder andere voor gesprekken tussen advocaten en hun cliënten. Voor politiebureaus geldt dat gesprekken tussen advocaten en hun cliënten in principe niet plaatsvinden in ruimten waar opnameapparatuur aanwezig is. In incidentele gevallen, bijvoorbeeld bij kleine politiebureaus, kan het voorkomen dat deze gesprekken wel plaatsvinden in een ruimte met uitgeschakelde opnameapparatuur.
Deelt u de mening dat hier geen sprake is van een incident, maar toch meer van een structurele schending van het recht van een verdachte/veroordeelde om in alle beslotenheid met zijn advocaat te spreken? Zo nee, waarom niet?
Het gaat hier in zoverre om een incident dat ten onrechte aan de heer Korver is medegedeeld dat er geen opnameapparatuur in de spreekkamer aanwezig was, terwijl dit wel het geval was. Deze opnameapparatuur stond overigens uit.
Worden advocaten en hun cliënten voorafgaand aan het gesprek op de hoogte gesteld van de aanwezigheid van een microfoon in de gespreksruimte? Zo nee, waarom niet?
Inmiddels is over deze kwestie gesproken met de Nederlandse Orde van Advocaten. De Nederlandse Orde van Advocaten had bij de Dienst Justitiële Inrichtingen er op aangedrongen dat er in elke penitentiaire inrichting spreekkamers zijn zonder opnamemogelijkheden. Dit is vanwege organisatorische en logistieke redenen niet mogelijk. Daarom is aan de Orde voorgesteld om in het vervolg altijd duidelijk aan de advocaat te maken of er opnameapparatuur in een spreekkamer aanwezig is. Indien dit het geval is, kan aan de advocaat worden aangetoond dat deze apparatuur uitstaat. Dit voorstel wordt momenteel door de Dienst Justitiële Inrichtingen verder geconcretiseerd en zal verder worden besproken met de Orde.
Bent u van mening dat, als er opnamemogelijkheden in een gespreksruimte zijn, dit gecommuniceerd moet worden met de verdachte/gedetineerde en zijn advocaat? Zo nee, waarom niet? Zo ja, gebeurt dat ook altijd?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u zich voorstellen dat door de aanwezigheid van opnameapparatuur in een gespreksruimte waar advocaat en cliënt vertrouwelijk spreken, zij niet vrij zullen spreken vanwege de angst om afgeluisterd te worden ook al weten ze dat de opnames vernietigd zullen worden? Wat doet u eraan om dat te voorkomen?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u van mening dat gesprekken tussen cliënten en advocaten altijd in een ruimte moeten plaatsvinden waarin geen opnamemogelijkheden zijn?
Zie antwoord vraag 4.
De humanitaire situatie in de Ogaden en Somalië |
|
Ewout Irrgang |
|
Wat is uw reactie op het artikel «Ethiopia: Killing Civilians and Humanitarian Workers in the Ogaden: Unacceptable, Repugnant and Immoral»?1
De mensenrechten – en humanitaire situatie in de Somali regio (ook wel Ogaden genoemd) zijn zorgelijk. Nederland blijft, in samenwerking met andere donoren, de slechte humanitaire toegang in deze regio kritisch volgen en opbrengen in contacten met de Ethiopische overheid.
Is het waar dat het Internationale Rode Kruis (ICRC) (nog steeds) de toegang wordt ontzegd tot de Ogaden? Zo nee, hoe zit het dan wel?
In juli 2007 hebben de regionale autoriteiten van de Somali regio, gesteund door de federale overheid, het ICRC de toegang tot de Somali regio ontzegd. Aanleiding was de beschuldiging dat het ICRC het Ogaden National Liberation Front (ONLF) zou steunen met geld en communicatiemiddelen. Het ICRC ontkent dit. Op dit moment heeft het ICRC nog steeds geen toegang tot deze regio. ICRC heeft echter hoop dat het op korte termijn alsnog toegang zal krijgen tot detentiecentra in de regio.
Kunt u aangeven of het World Food Programma (WFP) en Artsen zonder Grenzen (MSF) inmiddels toegang hebben tot de Ogaden? Zo neen, waarom wordt hen deze toegang ontzegd? Kunt u aangeven welke (internationale) hulporganisaties wèl toegang hebben tot het gebied?
Als gevolg van de slechte veiligheidssituatie en het optreden van de Ethiopische veiligheidseenheden blijft de geringe humanitaire toegang een probleem in de Somali regio.Bovendien wordt humanitaire toegang gehinderd door bureaucratische procedures. Het WFP heeft als een van de weinige internationale hulporganisaties in principe toegang tot de meeste delen van de Somali regio. Voor zover het WFP geen toegang heeft, is dit het gevolg van de toepassing van de eigen veiligheidsregels. Artsen zonder Grenzen heeft een veldkantoor in de Somali regio, maar heeft slechts beperkt toegang tot de doelgroep. Verder krijgen onder andere de NGO’s Action Contre la Faim, Merlin, het International Rescue Committee en Mercy Corps op ad hoc basis toegang tot delen van het gebied.
Kunt u aangeven of (internationale) onafhankelijke media toegang hebben tot het gebied?
Het is voor (internationale) onafhankelijke media de facto heel moeilijk om toegang te krijgen tot het gebied. Er moet per bezoek een vergunning worden aangevraagd, maar deze wordt in de praktijk vrijwel nooit afgegeven.
Kunt u aangeven of u tijdens uw recente bezoek aan Ethiopië met premier Meles Zenawi heeft gesproken over de humanitaire situatie in en de toegang tot de Ogaden? Zo ja, wat was de uitkomst van dit gesprek? Zo neen, waarom niet?
Tijdens mijn recent bezoek aan Ethiopië heb ik met premier Meles Zenawi stilgestaan bij de humanitaire situatie in Ethiopië, die als gevolg van droogte en onregelmatige regenval verslechterd is, maar die ook los daarvan vragen oproept. Tijdens het gesprek is ingegaan op de inspanningen van Ethiopië om in de toekomst onafhankelijk te worden van voedselhulp. Ik heb bekend gemaakt dat Nederland dit jaar één miljoen extra aan het Humanitarian Response Fund zal bijdragen. Dit door VN OCHA beheerde fonds steunt ook humanitaire noodhulpactiviteiten in de Somali regio. Ook heb ik met Premier Meles Zenawi gesproken over voedselzekerheid, handel en investeringen en over de mensenrechten.
Wat is de huidige stand van zaken omtrent de bemiddeling in het conflict tussen de Ethiopische regering en het Ogaden National Liberation Front? Wat is de rol van de VS en de EU in dezen?
Op 12 oktober 2010 is een vredesakkoord getekend met één van de drie ONLF-facties. De onder meer door Nederland gesteunde Ethiopische Council of Elders is instrumenteel geweest in de totstandkoming van het akkoord in oktober 2010. De andere twee facties hebben echter aangegeven dit vredesakkoord niet te steunen. Mede als gevolg hiervan zijn de veiligheidssituatie en de humanitaire toegang sindsdien niet verbeterd. Ethiopië beschouwt de ONLF als een terroristische organisatie, wat een bemiddelende rol van de EU of de VS bemoeilijkt. Wel wordt in de dialoog met de autoriteiten veelvuldig aandacht besteed aan de noodzaak van verbetering van de humanitaire toegang.
Hoe staat u tegenover de suggestie van de Ogaden Human Rights Committee om een speciale rapporteur voor de Ogaden aan te stellen? Gaat u hiervoor pleiten? Zo neen, waarom niet? Zo ja, wanneer?
Nederland is hiervan geen voorstander. In dit stadium is het wellicht constructiever om te pleiten voor hernieuwde toegang van het ICRC en voor verruimde humanitaire toegang voor hulporganisaties. Tegelijkertijd verdienen pogingen om via stille diplomatie tot beëindiging van het conflict te komen steun.
Daarbij is tijdens de recent gehouden review van de Mensenrechtenraad bevestigd dat geen mensenrechtenrapporteurs voor regio’s worden ingesteld.
Wat is uw reactie op het bericht «Somalia food aid cut amid UN funding shortfall Somalia food aid cut amid UN funding shortfall» en «Aid groups warn of worsening food crisis in Somalia»?2
Ik maak mij ernstige zorgen over de gevolgen van de droogte waarmee landen in de Hoorn van Afrika, waaronder Somalië, worden geconfronteerd. De humanitaire situatie in Somalië is zorgwekkend: volgens schatting van de VN heeft nu ruim een kwart van de bevolking (2,5 miljoen Somaliërs) als gevolg van de voortdurende gewapende strijd en de droogte noodhulp nodig.
Kunt u aangeven of Nederland inmiddels is geconsulteerd door het WFP over het tekort aan fondsen voor noodhulp in Somalië? Zo ja, hoe is hierop door u gereageerd?
Ik heb nog geen verzoek van WFP ontvangen.
Kunt u aangeven hoeveel geld u voor 2011 heeft uitgetrokken voor humanitaire hulp in Somalië? Kunt u tevens aangeven hoe dit in verhouding staat tot de uitgaven aan de anti-piraterijmissies voor de kust van Somalië?
Voor 2011 is er 6 miljoen euro gereserveerd voor humanitaire hulp in Somalië. Dit is de op twee na grootste bijdrage uit de noodhulpbegroting voor een landensituatie. Het grootste deel van het bedrag komt ten gunste van het Gemeenschappelijke Humanitaire Fonds voor Somalië, waaruit activiteiten van zowel VN-organisaties als ngo’s kunnen worden gefinancierd. Tot op heden hebben donoren voor 2011 ongeveer 50 miljoen dollar bijgedragen. Het fonds wordt beheerd door de Humanitaire Coördinator voor Somalië, die op een snelle en gecoördineerde wijze leniging van de voorziene noden kan financieren. Het fonds kent ook een «noodloket» waaruit leniging van acute, plotseling opkomende noden kan worden gefinancierd. Dit noodloket heeft al 4,5 miljoen dollar uitgekeerd in reactie op de droogte. Ik volg de situatie nauwgezet en ben bereid om, indien daartoe aanleiding bestaat, een aanvullende bijdrage te overwegen.
Aanvoer van hulpgoederen aan Somalië geschiedt voornamelijk over zee, waarbij schepen worden geëscorteerd door eenheden van de EU-operatie Atalanta of de NAVO-operatie Ocean Shield. Hoewel deze missies humanitaire hulp in Somalië faciliteren, staan deze daar los van. De bijdrage aan humanitaire hulp wordt gebaseerd op de noden zoals weergegeven in het VN-hulpverzoek, en de beschikbare middelen voor humanitaire hulp wereldwijd.
Het stopzetten van de opslag van vingerafdrukken |
|
Gerard Schouw (D66) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Herinnert u zich uw bief van 26 april 2011 betreffende reisdocumenten?1
Ja.
Herinnert u zich tevens de volgende uitspraken tijdens het algemeen overleg van 27 april jl.2?:
Zie antwoord vraag 1.
Welke concrete stappen heeft u ondernomen om de opslag van vingerafdrukken in een decentrale reisdocumentenadministratie stop te zetten?
Ik heb in mijn brief van 19 mei 2011 (TK 25 764, nr. 48) aan de Kamer beschreven welke stappen ik ga zetten om de permanente opslag van de vingerafdrukken in de decentrale reisdocumentenadministratie te beëindigen. In aanvulling daarop kan ik u het volgende melden.
De gewijzigde ministeriële uitvoeringsregelingen zijn op 23 en 24 juni 2011 in werking getreden. De regelingen voorzien in de eerste plaats in een verkorting van de bewaartermijn van de vingerafdrukken die in het kader van een aanvraag voor een reisdocument worden opgenomen in de reisdocumentenadministratie. Geregeld wordt namelijk dat in tegenstelling tot de andere gegevens die in de reisdocumentenadministratie zijn opgenomen, waarvoor een bewaartermijn geldt van 11 jaar, de opgenomen vingerafdrukken worden bewaard tot het moment dat de uitreiking van het aangevraagde reisdocument, dan wel de reden voor het niet uitreiken daarvan, in het reisdocumentenstation is geregistreerd. Het beëindigen van de bewaartermijn betekent dat raadpleging of verstrekking van de desbetreffende vingerafdrukken niet meer aan de orde is.
Op 23 juni 2011 is bij de eerste vier uitgevende instanties de aangepaste programmatuur voor de reisdocumentenaanvraag- en archiefstations (RAAS) geïnstalleerd. De uitrol van de aangepaste programmatuur gaat geleidelijk. Nadat is geconstateerd dat de gewijzigde programmatuur goed werkt bij de eerste vier uitgevende instanties wordt de programmatuur geïnstalleerd bij 7 andere uitgevende instanties. Daarna volgen alle andere uitgevende instanties. De planning is dat eind juli 2011 de gewijzigde programmatuur bij alle uitgevende instanties zal zijn geïnstalleerd. De aangepaste programmatuur zorgt ervoor dat de vingerafdrukken die voor nieuwe aanvragen zijn opgenomen niet meer in de administratie kunnen worden geraadpleegd. Hiervoor wordt, zoals gemeld in mijn brief van 19 mei 2011, gebruik gemaakt van de zogenaamde standaard verwijder- functionaliteit. De gemeenten zijn over de wijzigingen die worden doorgevoerd geïnformeerd.
Het onderzoek naar de wijze waarop de volledige verwijdering van de vingerafdrukken (en de sporen daarvan) uit het RAAS moet gaan plaatsvinden is volop gaande. De verwachting is dat eind augustus 2011 duidelijk zal zijn hoe de (sporen van de) vingerafdrukken verwijderd kunnen worden en dat ook in een testomgeving is vastgesteld dat de methode werkt. Met dat resultaat kan dan vervolgens bepaald worden hoe de programmatuur van het RAAS moet worden aangepast, hoe lang het gaat duren om dat te ontwikkelen én hoe lang het gaat duren om de gewijzigde programmatuur uit te rollen. Ik verwacht dat de planning hiervoor er in september 2011 zal zijn. Ik zal dan de Kamer over de planning informeren.
Kunt u een tijdschema aan de Kamer zenden, waarin u uiteenzet welke stappen u op welk moment neemt, zowel wetstechnisch als uitvoerend, om de opslag van vingerafdrukken in een decentrale reisdocumentenadministratie stop te zetten?
Zie antwoord vraag 3.
Herinnert u zich uw uitspraak: «Ik zal zo snel mogelijk, per AMvB of als het kan per ministeriële regeling, de opslagtermijn van de vingerafdrukken terugbrengen tot de termijn die nodig is voor de afgifte van het paspoort. Daarmee verdwijnen alle gegevens als ze opgeslagen worden, evenals alle oude gegevens die opgeslagen zijn. Die zijn dan langer aangehouden dan de termijn.»?3 Per wanneer treedt de tijdelijke oplossing, om de opslagtermijn van vingerafdrukken in de decentrale opslag te stellen op de duur die nodig is om het paspoort te maken, in werking?
Zie antwoord vraag 3.
Welke mogelijkheden zijn er voor gewetensbezwaarden om een identiteitsbewijs aan te vragen in het licht van de door u en de Kamer vastgestelde twijfelachtige kwaliteit van de opslag van vingerafdrukken?
Zolang de Nederlandse identiteitskaart als een reisdocument in de Paspoortwet is opgenomen, is de Europese verordening van toepassing die voorschrijft dat in het document een chip is aangebracht met vingerafdrukken van de houder. De Europese verordening (en in navolging daarvan de Paspoortwet) kent geen uitzondering op deze verplichting ten behoeve van gewetensbezwaarden. De kwaliteit van de opgenomen vingerafdrukken maakt dit niet anders.
Bent u het eens dat, gezien de slechte kwaliteit van de vingerafdrukken en bijbehorende mogelijke gevolgen, haast geboden is bij het stopzetten van de opslag van vingerafdrukken in een decentrale reisdocumentenadministratie?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid deze vragen voor het zomerreces te beantwoorden?
Ja.
Het niet aanhouden van een verdachte in verband met noodweer |
|
Jeroen Recourt (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het artikel «De OM-aanwijzing inzake noodweer. Is de niet-aangehouden verdachte werkelijk beter af»?1
Ja.
Is er bij het tot stand komen van de Aanwijzing handelwijze bij beroep op noodweer nagedacht over de mogelijk nadelige gevolgen die het niet-aanhouden van zich verwerende burgers heeft? Zo ja, waar blijkt dat uit en wat waren daarbij de overwegingen? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik verwijs naar mijn antwoord op vragen 3 en 7. Zoals ik in mijn antwoorden op de overige vragen uiteen zet, ben ik van mening dat verder geen sprake is van nadelige gevolgen bij het niet aanhouden van deze categorie verdachten.
Deelt u de mening van de auteurs van het genoemde artikel dat in het geval van een invrijheid verkerende verdachte het opsporingsonderzoek minder effectief kan zijn omdat die verdachte in de gelegenheid is verklaringen af te stemmen of sporen te wissen? Zo ja, welke conclusie trekt u hieruit? Zo nee, waarom niet?
Ja, dit risico bestaat. Om die reden is in de Aanwijzing handelwijze bij beroep op noodweer (Stcrt. 21 december 2010, nr. 20474) opgenomen dat wanneer er op enig moment in het onderzoek aanwijzingen zijn dat de verdachte het opsporingsonderzoek tegenwerkt of de waarheidsvinding belemmert, alsnog tot aanhouding kan worden overgegaan.
Deelt u de mening dat het tegenstrijdig is dat onder het regime van de Aanwijzing de verdachte enerzijds alsnog kan worden aangehouden als er signalen zijn dat hij het onderzoek dwarsboomt (en dus niet meewerkt) en anderzijds gewezen wordt op zijn recht om te zwijgen en dat hij niet tot bepaalde medewerking verplicht is? Zo ja, hoe kan deze tegenstrijdigheid worden opgelost? Zo nee, waarom niet?
Naar mijn mening is er geen sprake van een tegenstrijdigheid. Deze personen krijgen door de politie uitgelegd dat zij verdachte zijn en vanwege – kort gezegd – een vermoedelijke noodweersituatie enerzijds op vrije voeten worden gelaten en dat anderzijds hun medewerking aan het opsporingsonderzoek wordt verwacht. Onder het laatste wordt onder andere verstaan het meewerken aan het onderzoek aan kleding en lichaam. Zij krijgen ook meegedeeld dat zij niet tot medewerking verplicht zijn en dat zich mogen beroepen op hun zwijgrecht. Als de verdachte – na een eerder beroep op en toekenning van de bijzondere positie – ervoor kiest om (verder) te zwijgen, kan dit er een reden voor zijn dat de bijzondere positie niet kan worden gehandhaafd. Dit is erin gelegen dat bij een zwijgende verdachte niet goed ingeschat kan worden of hij het onderzoek zal gaan tegenwerken of de waarheidsvinding zal gaan belemmeren. Van een automatische aanhouding is echter geen sprake. Of dit dwangmiddel alsnog ingezet moet worden, hangt af van het verloop van het onderzoek. Als de verdachte alsnog wordt aangehouden, gebeurt dat dus niet om hem tot verklaren te dwingen, maar om te voorkomen dat hij bijvoorbeeld het sporenonderzoek tegenwerkt of getuigen beïnvloedt. Om die reden is het al dan niet aanhouden ook geen pressiemiddel om verdachte te weerhouden van zijn zwijgrecht gebruik te maken. Overigens kan de verdachte, zoals in elke zaak, zich door een raadsman laten bijstaan bij het maken van de afwegingen of hij zich op zijn zwijgrecht zal beroepen of dat hij medewerking zal verlenen aan het opsporingsonderzoek.
Herkent u het dilemma van een niet- aangehouden verdachte, die nog het risico loopt om te worden aangehouden vanwege het niet verlenen van volledige medewerking aan het onderzoek, om zich enerzijds te beroepen op zijn zwijgrecht maar daar anderzijds vanwege de vrees van aanhouding toch vanaf meent te moeten zien? Zo ja, geeft dan het niet aanhouden van de verdachte niet juist een extra pressiemiddel in de handen van de verhorende ambtenaren en verzwakt dat de positie van de verdachte juist niet? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Is het waar dat de verdachte niet altijd recht heeft op rechtsbijstand voorafgaand aan het eerste verhoor in het geval hij niet is aangehouden? Zo ja, deelt u de mening dat bij ontbreken van een aanhouding, de verdachte in een nadeliger positie verkeerd dan wanneer hij wel zou zijn aangehouden? Deelt u de mening dat de Aanwijzing zou moeten worden gecorrigeerd en wel in de zin van dat de niet-aangehouden zich verwerende burger niet eerder mag worden verhoord dan nadat deze een raadman heeft kunnen consulteren? Zo nee, waarom niet?
De Salduz-jurisprudentie houdt in dat als een aangehouden verdachte niet, dan wel niet binnen redelijke grenzen, de gelegenheid is geboden om voorafgaand aan het eerste verhoor door de politie een advocaat te raadplegen, dat in beginsel een vormverzuim oplevert als bedoeld in art. 359a Sv. Dit vormverzuim dient na een daartoe strekkend verweer in de regel – behoudens enkele uitzonderingen – te leiden tot uitsluiting van het bewijs van de verklaringen van de verdachte die zijn afgelegd voordat hij een advocaat kon raadplegen (vergelijk Hoge Raad (HR) 30 juni 2009, LJN BH3079, NJ 2009/349). De HR heeft aangegeven (9 november 2010, LJN BN7727) dat de opvatting onjuist is dat uit de rechtspraak van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) voortvloeit dat deze regel zonder meer ook geldt als het gaat om een niet-aangehouden verdachte. De ratio daarachter is verwoord in een uitspraak van de rechtbank te Maastricht (8 februari 2011, LJN BQ0852): de niet-aangehouden verdachte heeft de vrijheid en de mogelijkheid om zich voorafgaand aan het verhoor, waartoe hij is uitgenodigd, zelfstandig tot een raadsman te wenden.
In de Aanwijzing Rechtsbijstand Politieverhoor (Stcrt. 16 maart 2010, nr. 4003) is opgenomen dat een niet-aangehouden verdachte die schriftelijk wordt uitgenodigd voor verhoor op een politiebureau, in de brief wordt gewezen op de mogelijkheid om voorafgaand aan het verhoor een raadsman te raadplegen. Ook als een op vrije voeten verkerende verdachte er niet voor heeft gekozen vooraf een raadsman te raadplegen, kan het eerste verhoor doorgang vinden en kunnen de door hem afgelegde verklaringen gebruikt worden voor het bewijs.
Er is naar mijn mening op dit vlak geen sprake van minder waarborgen voor of een nadeliger positie van een niet-aangehouden verdachte ten opzichte van een wel aangehouden verdachte. Wel wordt initiatief verwacht van een verdachte die op vrije voeten verkeert, juist omdat die de vrijheid en de mogelijkheid heeft zich zelfstandig tot een raadsman te wenden. Vanwege de vermoedelijke noodweersituatie wijst de politie deze verdachten op de mogelijkheid om een beroep te doen op slachtofferhulp. Slachtofferhulp Nederland kan hen terzijde staan en bijvoorbeeld doorverwijzen naar een advocaat.
Er bestaat derhalve geen aanleiding de Aanwijzing handelwijze bij beroep op noodweer aan te passen.
Is het waar dat de minvermogende niet-aangehouden zich verwerende burger geen recht heeft op gesubsidieerde rechtsbijstand, ook al wordt hij wel in de gelegenheid gesteld een advocaat voorafgaand aan het verhoor te consulteren? Zo ja, wat betekent dit voor de positie van die verdachte? Zo nee, waarom niet?
Zolang iemand verdachte is, heeft hij afhankelijk van zijn draagkracht recht op gefinancierde rechtsbijstand. In beginsel betaalt een niet-aangehouden verdachte daar wel een eigen bijdrage voor in tegenstelling tot aangehouden verdachten of personen die alleen als slachtoffer zijn aangemerkt. Ik acht het wenselijk dit verschil op te heffen voor niet-aangehouden verdachten in de zin van de Aanwijzing handelwijze bij beroep op noodweer. Een hiertoe strekkende wijziging van de Wet op de rechtsbijstand zal ik op enig moment bevorderen. Het betreft een uitbreiding van de regeling van artikel 44, vierde lid, van de Wet op de rechtsbijstand, welk voorziet in kosteloze rechtsbijstand aan een slachtoffer van een misdrijf tegen de zeden of een geweldsmisdrijf. Vooruitlopend hierop heb ik aan de Raad voor rechtsbijstand verzocht te bewerkstelligen dat in voorkomende gevallen aan deze categorie verdachten geen eigen bijdrage wordt opgelegd en zij op het geëigende moment op de mogelijkheid van rechtsbijstand worden gewezen.
Is het waar dat eventuele belastende verklaringen van de niet-aangehouden verdachte voor het bewijs kunnen worden gebruikt, ook als die verdachte voor of tijdens zijn verhoor geen bijstand van een advocaat heeft gehad? Zo ja, acht u dit wenselijk? Zo nee, wat klopt hier aan dan niet?
Zie antwoord vraag 6.
Deelt u de mening dat vanwege het niet verlenen van rechtsbijstand aan een op vrije voeten verblijvende verdachte, er minder waarborgen kunnen zijn waardoor de verdachte in een nadeliger positie terecht kan komen, dan wanneer hij wel aangehouden zou zijn? Zo ja, welke conclusie trekt u hieruit? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Deelt u de conclusie van de auteurs van het genoemde artikel dat de zich verwerende burger beter af is met een aanhouding dan zonder aanhouding? Zo ja, wat gaat u dan doen om de Aanwijzing aan te passen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Slachtoffers van mensenhandel die maar in de helft van de gevallen aangifte doen |
|
Lilian Helder (PVV), André Elissen (PVV) |
|
Kent u het bericht «Maar helft slachtoffers mensenhandel doet aangifte»?1
Ja.
Hoe komt het dat maar de helft van de slachtoffers van mensenhandel aangifte doet? Bent u bereid om hier, zoals CoMensha vraagt, nader onderzoek naar te doen?
Ik verwijs naar het antwoord op vragen 3 en 4 van het lid Arib (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2010–2011, nr. 3060).
Wat gaat u doen om het percentage slachtoffers dat aangifte doet te verhogen?
Zie antwoord vraag 2.
In welk percentage van de gevallen waarin géén aangifte is gedaan, is er overgegaan tot ambtshalve vervolging? Indien dit percentage lager is dan 100%, kunt u dan toelichten waarom er bij mensenhandel niet altijd vervolging wordt ingesteld?
Het Openbaar Ministerie heeft mij deze percentages niet kunnen geven, omdat deze gegevens niet centraal geregistreerd worden. Over de overwegingen om al dan niet tot vervolging over te gaan valt evenwel het volgende te zeggen. De verklaring van een slachtoffer (in de vorm van een aangifte of getuigeverklaring) draagt in belangrijke mate bij aan het bewijs. Het doen van aangifte is echter geen vereiste om tot vervolging over te gaan. Het bewijs dat sprake is van mensenhandel kan ook uit andere middelen blijken, zoals afgeluisterde telefoongesprekken en verklaringen van verdachten en getuigen. De aanpak van mensenhandel is reeds een aantal jaren een speerpunt van het Openbaar Ministerie, dat hierin ook in 2010 heeft geïnvesteerd. Waar mogelijk gaat het Openbaar Ministerie dan ook over tot vervolging van verdachten van mensenhandel, ook wanneer er geen aangifte is gedaan.
Het bericht dat slechts de helft van de slachtoffers van mensenhandel aangifte doet |
|
Khadija Arib (PvdA) |
|
Kent u het bericht dat de helft van de slachtoffers van mensenhandel aangifte doet? Herinnert u zich de eerdere schriftelijke vragen over de opvang van slachtoffers van mensenhandel?1 2
Ja.
Klopt het dat slachtoffers van mensenhandel maar in de helft van alle gevallen aangifte doen tegen hun uitbuiters? Zo ja, waar blijkt dat uit? Zo nee, wat klopt er dan niet?
Volgens cijfers van het Coördinatiecentrum Mensenhandel (CoMensha) deed vorig jaar 51% van de vrouwelijke en 53% van de mannelijke geregistreerde slachtoffers aangifte.
Kent u de oorzaken van de lage aangiftebereidheid bij slachtoffers van mensenhandel? Zo ja, maakt het daarbij uit in welke sector de slachtoffers zijn uitgebuit, of een slachtoffer man of vrouw is en of er cultureel bepaalde redenen zijn om geen aangifte te doen? Zo nee, bent u bereid een onderzoek in te stellen naar de oorzaak van de lage aangiftebereidheid en daarbij de hiervoor genoemde aspecten te betrekken?
In haar 7e rapportage constateert de Nationaal Rapporteur Mensenhandel dat slachtoffers van mensenhandel drempels ervaren voor het doen van aangifte, en dat deze meestal verband houden met vrees voor of juist gevoelens van verbondenheid met de dader, of met de (schijnbare) uitzichtloosheid van alternatieven voor de uitbuitingssituatie. Mij zijn geen gegevens bekend over een onderscheid naar sector of naar culturele achtergrond. De toenmalige Minister van Justitie heeft in reactie op de 7e rapportage gemeld dat de pilot categorale opvang slachtoffers van mensenhandel en het verbeteren van de rechtspositie van slachtoffers van mensenhandel er naar verwachting toe zullen leiden dat de aangiftebereidheid toeneemt (Kamerstukken II, vergaderjaar 2009–2010, 28 638, nr. 47). De pilot biedt slachtoffers de nodige rust, veiligheid en begeleiding en kan daardoor de drempel verlagen voor slachtoffers om aangifte te doen. Uit een rapportage uit maart 2011 van CoMensha over de stand van zaken met betrekking tot de pilot – die u per brief van 31 mei 2011 is toegezonden (Kamerstukken II, vergaderjaar 2010–2011, 28 638, nr. 53) – bleek dat 76 van de 112 cliënten uit de pilot al aangifte hadden gedaan. Daarnaast werkt de Task Force Aanpak Mensenhandel momenteel aan het verbeteren van de rechtspositie van slachtoffers, waaronder het beter informeren van slachtoffers over hun rechtspositie. Met deze maatregelen wordt dus reeds gewerkt aan het vergroten van de aangiftebereidheid. Ik zie thans geen reden voor nader onderzoek.
Deelt u de opvatting dat slachtoffers van mensenhandel recht hebben op bescherming door de overheid? Zo ja, welke maatregelen acht u wenselijk om het aantal aangiften tegen mensenhandelaren te laten stijgen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Is het waar dat mannelijke slachtoffers van mensenhandel problemen ondervinden met de traditionele opvangvoorzieningen die op vrouwen zijn ingesteld? Zo ja, welke gevolgen heeft dit voor de aangiftebereidheid en opvang van die mannen? Zo ja, bent u bereid op korte termijn te voorzien in opvang afgestemd op de behoeften van mannelijke slachtoffers van mensenhandel?
In de praktijk blijkt het vaak niet wenselijk dat mannelijke slachtoffers van mensenhandel worden geplaatst bij opvangvoorzieningen die vooral op vrouwen zijn ingesteld. Om deze reden zijn op dit moment al enkele opvangplekken specifiek voor mannen ter beschikking gesteld. In het kader van de pilot categorale opvang slachtoffers mensenhandel gaat het om tien opvangplekken specifiek voor mannelijke slachtoffers, en in het kader van de pilot mannenopvang om nog eens acht plekken. Op basis van de evaluatie van de pilot categorale opvang slachtoffers mensenhandel en de kabinetsreactie op het advies van de commissie «Stelselonderzoek Vrouwenopvang» zal ik een antwoord geven op de vraag hoe de opvang van slachtoffers van mensenhandel structureel moet worden georganiseerd.
Afname van DNA-materiaal bij jeugdigen |
|
Jeroen Recourt (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht over de DNA-databank?1 Herinnert u zich de vragen van het lid Heerts over DNA van kinderen in de DNA-bank?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de zorg van Defence for Children? Op welk punt deelt u de mening van Defence for Children en op welk punt niet?
Defence for Children is volgens het in vraag 1 genoemde bericht van 8 juni 2011 op hun website van mening dat de wettelijke mogelijkheid om DNA-materiaal standaard te laten afnemen als gevolg van een veroordeling voor een jeugddelict, in strijd is met het Internationaal verdrag inzake de rechten van het kind. Ten aanzien van iedere minderjarige veroordeelde die onder de reikwijdte van de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden valt, geeft de officier van justitie op grond van artikel 2, eerste lid, van die wet een bevel tot afname van celmateriaal, tenzij in het voorbereidend onderzoek van hem al een DNA-profiel in de DNA-databank voor strafzaken is verwerkt dan wel het redelijkerwijs aannemelijk is dat het bepalen en verwerken van zijn DNA-profiel, gelet op de aard van het misdrijf of de bijzondere omstandigheden waaronder het misdrijf is gepleegd, niet van betekenis zal kunnen zijn voor de voorkoming, opsporing, vervolging en berechting van strafbare feiten van betrokkene. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat in het door de wetgever beoogde systeem van de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden deze uitzonderingssituaties slechts beperkt uitgelegd kunnen worden en dat geen ruimte bestaat voor een generieke uitzondering voor minderjarigen (HR 13 mei 2008, NJ 2008, 627). Daarbij heeft de Hoge Raad aangegeven dat een generieke uitzondering voor minderjarigen ook niet aan het Internationaal verdrag inzake de rechten van het kind kan worden ontleend.
Ik verwijs verder naar mijn antwoorden op vragen 4, 7 en 8.
Is het waar dat het Openbaar Ministerie (OM) een achterstand heeft ten aanzien van het geven van bevelen tot DNA-afname? Zo ja, hoe groot is de achterstand? Hoe lang na het gepleegde misdrijf moeten jongeren gemiddeld wachten voordat zij een oproep van het OM krijgen?
Het Openbaar Ministerie heeft mij meegedeeld dat een aantal parketten een achterstand heeft bij het geven van bevelen voor DNA-afname bij veroordeelden. Deze achterstanden variëren van enkele weken tot enkele maanden per parket. Het Openbaar Ministerie registreert niet hoe lang het gemiddeld duurt voordat jongeren na het plegen van een misdrijf een bevel krijgen tot het afstaan van DNA-materiaal.
Bent u nog steeds van mening (antwoord op vraag 4 van bovengenoemde schriftelijke vragen) dat in het jeugdstrafrecht gedragsbeïnvloeding centraal staat en dat daarom uit pedagogische overwegingen eerder een taakstraf gegeven zal worden dan een geldboete en dat dit niet automatisch een opname in de DNA-databank betekent? Zo ja, hoe verhoudt zich dat tot de mogelijkheid die de officier van Justitie krijgt om door middel van een OM-afdoening zelf een taakstraf op te leggen? Zo nee, waarom niet?
Ik ben inderdaad van mening dat in het jeugdstrafrecht gedragsbeïnvloeding centraal staat en het daarom uit pedagogische overwegingen eerder aangewezen kan zijn een minderjarige een taakstraf op te leggen dan een geldboete.
Als aan een minderjarige door een rechter of een officier van justitie een taakstraf wordt opgelegd, volgt, zoals ik in het antwoord op vraag 2 heb aangegeven, op grond van artikel 2, eerste lid, van de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden in beginsel een bevel van de officier van justitie tot afname van celmateriaal. De officier van justitie kan, als zich een van de uitzonderingssituaties voordoet, in een concreet geval afzien van het geven van een dergelijk bevel. Nu uit de wet volgt dat de officier van justitie in beginsel verplicht is DNA-afname te bevelen, is het niet aan de orde dat de officier van justitie motiveert waarom hij uitvoering geeft aan deze plicht. In de wet is dan ook niet voorzien in een dergelijke motiveringsplicht. Dit doet niet af aan het feit dat een officier van justitie zijn handelingen altijd moet kunnen verantwoorden.
Op 23 juni 2011 heb ik uw Kamer mijn reactie toegezonden op het advies «Het jeugdstrafproces: toekomstbestendig!» van de Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming (RSJ). In deze reactie ben ik ingegaan op een mogelijke ongelijkheid in de behandeling van minderjarige en meerderjarige veroordeelden. Daar waar minderjarigen voor bepaalde misdrijven vanuit pedagogische overwegingen een taakstraf opgelegd zouden krijgen en op basis van de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden hun celmateriaal zouden moeten afstaan, zouden meerderjarigen voor dezelfde misdrijven een geldboete opgelegd krijgen en niet hun celmateriaal moeten laten afnemen. Taakgestraften vallen namelijk onder de reikwijdte van de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden, maar degenen die zijn veroordeeld tot alleen een geldboete niet. Bij de totstandkoming van deze wet is deze mogelijke ongelijkheid in behandeling tussen minderjarigen en meerderjarigen niet voorzien. Ik heb daarom in mijn reactie op het RSJ-advies aangegeven dat ik zal laten onderzoeken of dit – onbedoelde – effect van de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden zich in de praktijk voordoet. Indien dat inderdaad het geval is, zal ik vervolgens bezien welke consequenties daaraan dienen te worden verbonden.
Is het wenselijk dat jongeren lang na hun misdrijf nog een oproep krijgen om DNA-materiaal af te staan? Hoe reageren jongeren over het algemeen op deze oproep?
Op grond van de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden mag pas nadat een veroordeling in eerste aanleg heeft plaatsgevonden een bevel worden gegeven voor het afstaan van DNA-materiaal. Het is wenselijk dat vanaf het moment dat volgens de wet het afnemen van DNA-materiaal is toegestaan, dat bevel zo spoedig mogelijk wordt gegeven.
Het Openbaar Ministerie heeft mij meegedeeld dat het niet (centraal) bijhoudt hoe minderjarigen over het algemeen op een bevel reageren.
Hoe vaak worden bezwaren tegen het bewaren van het DNA-profiel gegrond verklaard? Hoe vaak maken jongeren bezwaar en hoe vaak worden die ongegrond verklaard?
Bezwaarschriften tegen het opmaken van het DNA-profiel worden slechts zelden gehonoreerd. In het eerste kwartaal van 2011 zijn ruim 7800 bevelen uitgevaardigd. In die periode zijn 203 bezwaarschriften ingediend waarvan er slechts 4 zijn gehonoreerd. Het Openbaar Ministerie houdt niet centraal bij hoe veel van deze bezwaarschriften van minderjarigen of van meerderjarigen afkomstig zijn.
Deelt u de mening dat bij minderjarigen de officier van justitie altijd zorgvuldig zou moeten motiveren waarom DNA-afname noodzakelijk is? Zo ja, gebeurt dit ook? Als dat niet het geval is, hoe gaat u er zorg voor dragen dat dit wel gebeurt? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat in de wet DNA-onderzoek bij veroordeelden een apart artikel voor minderjarigen moet worden opgenomen uitgaande van het principe dat in zaken van minderjarigen geen DNA wordt afgenomen, tenzij, waarbij rekening wordt gehouden met leeftijd, de aard en omstandigheden van het delict en het reële recidivegevaar? Zo ja, op welke termijn kunnen wij een wetsvoorstel verwachten? Zo nee, waarom niet?
Ik acht het niet noodzakelijk dat een afzonderlijk artikel van die strekking voor minderjarigen in de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden wordt opgenomen. Ik verwijs verder naar mijn antwoord op vraag 2 en naar het antwoord van de toenmalige Minister van Justitie op vraag 6 van het lid Heerts van uw Kamer (Aanhangsel Handelingen II 2009/10, nr. 1321).
Demonstraties in Marokko |
|
Tofik Dibi (GL), Mariko Peters (GL) |
|
Hoe beoordeelt u het optreden van de Marokkaanse autoriteiten op de demonstraties van de afgelopen maanden? Is er een verandering van de toegepaste aanpak waarneembaar?
De houding van de Marokkaanse overheid jegens verscheidene groepen die om uiteenlopende redenen staken of demonstreren is sinds enige tijd verhard. In juni zijn vreedzame demonstraties van diverse groeperingen, in verschillende steden in Marokko met geweld uiteengeslagen. De Europese Commissie heeft op 30 mei 2011 bij monde van de woordvoerder van Commissaris Füle publiekelijk haar bezorgdheid over de gang van zaken uitgesproken. De Marokkaanse regering is ook door diplomaten uit diverse landen op de gebeurtenissen aangesproken.
Klopt het dat eind van deze maand de koning met een voorstel tot hervormingen komt? Bent u bekend met de hervormingen die de koning van plan is door te voeren?
Inmiddels heeft de Marokkaanse overheid op 1 juli 2011 de tekst van een herziene grondwet met een referendum aan de bevolking is voorgelegd. 98,5% van de Marokkaanse bevolking heeft vóór de voorstellen gestemd. Naar verwachting worden dit najaar vervroegde parlementsverkiezingen gehouden.
Het is in eerste instantie aan de Marokkanen om de toekomst van hun land te bepalen. De herziene grondwet is een stap naar meer democratie en rechtsstatelijkheid in Marokko. De Nederlandse regering volgt de hervormingen in Marokko op de voet en zal rechtstreeks en via de EU de Marokkaanse regering blijven aanmoedigen stappen naar verdere democratisering te zetten.
Bent u in contact met de koning en/of de Marokkaanse autoriteiten over mogelijke hervormingen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid tijdens bilaterale contacten met de Marokkaanse autoriteiten te pleiten voor brede en grondige hervormingen op het gebied van democratisering en mensenrechten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe schat u het risico in dat na de bekendwording van de hervormingen door de koning massaal protest op gang komt? Dringt u bij de Marokkaanse autoriteiten aan op geweldloos optreden door de veiligheidstroepen?
De 20-Februari Beweging – die teleurgesteld is over de nieuwe concept-grondwet, omdat het voorstel in hun ogen niet ver genoeg in de richting van een parlementaire monarchie gaat – heeft na het bekend worden van de voorstellen in enkele grote steden demonstraties georganiseerd. Daarbij kwam het her en der tot lichte schermutselingen met pro-overheidsdemonstranten. De Marokkaanse autoriteiten traden, voor zover kon worden nagegaan, terughoudend op.
Is er in Marokko sprake van toename van repressie, bijvoorbeeld op het gebied van persvrijheid? Kunt u hier een beeld van schetsen?
Hierop is geen eenduidig antwoord te geven. Het was in de afgelopen periode mogelijk om publiekelijk de constitutionele positie van de Marokkaanse koning aan de orde te stellen, iets wat tot voor kort ondenkbaar was. Ook heeft de 20-Februari Beweging andere misstanden in de Marokkaanse samenleving publiekelijk kunnen benoemen. Op voorspraak van de nieuw opgerichte Conseil National des Droits Humains is een groep gevangenen vrijgelaten die op politieke gronden waren veroordeeld (onder wie een uit Noord-Marokko afkomstige mensenrechtenverdediger). Anderzijds heeft de Hoge Autoriteit voor de Audiovisuele Media een instructie verspreid onder Marokkaanse kranten en radiostations met een verbod om aandacht te besteden aan oproepen om het referendum te boycotten. Ook is enige tijd geleden een hoofdredacteur van een belangrijke mediagroep gearresteerd; hij is, binnen- en buitenlandse protesten ten spijt, begin juni veroordeeld tot een jaar gevangenisstraf en een geldboete.
Het opvragen van gegevens over derden bij GGZ Friesland |
|
Karen Gerbrands (PVV) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met het feit dat op de website van GGZ Friesland te lezen valt dat mensen een telefoonnummer kunnen bellen om na te gaan of mensen in hun naaste omgeving onder behandeling zijn bij een instelling voor geestelijke gezondheidszorg?1
Nee, maar ik heb inmiddels begrepen dat op de website van GGZ Friesland heeft gestaan dat mensen contact op kunnen nemen met het Meldpunt «Zorg en Overlast» om na te gaan of iemand in behandeling is bij een instelling voor geestelijke gezondheidszorg.
GGZ Friesland heeft aangegeven dat het om een fout gaat waardoor deze passage op de website van GGZ Friesland was opgenomen. De betreffende passage is inmiddels van de website verwijderd.
GGZ Friesland geeft aan de situatie bijzonder te betreuren en het beleid te hanteren dat gegevens over het al dan niet in behandeling zijn van personen bij GGZ Friesland nooit zonder toestemming aan derden worden verstrekt. Dus ook niet aan familie of andere naastbetrokkenen.
Wat is uw reactie op deze werkwijze van het Meldpunt «Zorg en Overlast» van GGZ Friesland?
GGZ Friesland is niet gelieerd aan en niet bekend met het Meldpunt «Zorg en Overlast». Het genoemde telefoonnummer is van een Meldpunt «Zorg, overlast en huiselijk geweld» van de GGD Zuid-Holland Zuid. Dit meldpunt biedt advies en ondersteuning. Ook dit meldpunt geeft geen informatie over het al dan niet in behandeling zijn van een persoon, zonder toestemming van betrokkene.
Deelt u de mening dat het nooit mogelijk mag zijn om doormiddel van een simpel telefoontje te achterhalen of iemand uit je omgeving zich onder behandeling heeft gesteld? Zo nee, waarom niet?
Het doen van mededelingen door een behandelaar over het in behandeling hebben van personen verdraagt zich niet met het medisch beroepsgeheim en de bepalingen inzake de geneeskundige behandelingsovereenkomst uit het Burgerlijk Wetboek. Toetsing door het College Bescherming Persoonsgegevens is niet nodig omdat duidelijk is dat het niet mag.
Is deze werkwijze getoetst door het College Bescherming Persoonsgegevens?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u aangeven of andere GGZ-instellingen deze werkwijze ook hanteren, en welke maatregelen u hiertegen gaat treffen?
Het is mij niet bekend dat andere instellingen deze werkwijze hanteren. GGZ Friesland heeft ook aangegeven dat niet gemeld wordt over cliënten of ze in behandeling zijn en dat deze tekst niet op de website had mogen staan.
Cliënten staan daarnaast diverse middelen ter beschikking om voor hun rechten op te komen, zo kan men zich tot klachtencommissie of rechter wenden. Voor zover het gewraakte handelen valt binnen het toezichtskader van de IGZ kan de IGZ optreden.
Het bericht: ‘Verkrachter half jaar eerder uit cel’ |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
Bent u op de hoogte van het bericht «Verkrachter half jaar eerder uit cel»?1
Ja.
Klopt het dat het proces tegen een serieverkrachter zo traag is afgehandeld dat de Hoge Raad daarom zijn gevangenisstraf met een half jaar heeft ingekort?
De Hoge Raad heeft in de betreffende zaak een strafkorting toegepast van zes maanden vanwege overschrijding van de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (EVRM).
Klopt het dat in 2009 en 2010 in grofweg 10% van de strafzaken bij het hoogste rechtscollege de wettelijke termijnen zijn overschreden?
Zaken waarin een strafkorting wordt toegepast vanwege het overschrijden van de redelijke termijn worden bij de Hoge Raad niet apart geregistreerd. De Hoge Raad heeft mij laten weten het genoemde percentage om die reden niet te kunnen bevestigen.
In hoeveel zaken wordt jaarlijks een korting op de straf gegeven wegens een overschrijding van de redelijke termijn? Om hoeveel korting gaat het in die zaken en hoe wordt de hoogte daarvan bepaald?
Zie ook het antwoord onder vraag 3. De strafkortingen die worden gegeven wegens het overschrijden van de redelijke termijn zijn vastgelegd in een uitspraak die de Hoge Raad heeft gedaan op 17 juni 2008 (LJN: BD2578). Voor een nauwkeurige beschrijving verwijs ik naar dit arrest. Kort gezegd komt het erop neer dat bij een overschrijding van de redelijke termijn met minder dan zes maanden een korting van 5% op de vrijheidsstraf, taakstraf of geldboete wordt gegeven, en bij een overschrijding tussen de zes en twaalf maanden een korting van 10%. Bij deze overschrijdingen bedraagt de korting nooit meer dan zes maanden vrijheidsstraf, 25 uur taakstraf of 2 500 euro bij een geldboete. Er wordt geen vermindering toegepast bij straffen die lager zijn dan bepaalde in het arrest genoemde drempels, en bij straffen die zich naar hun aard niet lenen voor vermindering (zoals het plaatsen in een inrichting).
Deelt u de mening dat een korting op de straf, welke het gevolg is van het overschrijden van de redelijke termijn, niet is uit te leggen aan slachtoffers, nabestaanden en de samenleving? Zo nee, waarom niet?
Ik begrijp heel goed dat het voor slachtoffers en nabestaanden wrang is als de dader een strafvermindering krijgt omdat de redelijke termijn is overschreden. Ik verwacht dan ook dat het Openbaar Ministerie en de rechtspraak er alles aan doen om te voorkomen dat het zo ver komt (zie hierover ook het antwoord op vraag 7). In gevallen waar een overschrijding van de termijn desondanks niet vermeden kon worden, vloeit uit het EVRM voort dat een strafkorting moet worden gegeven.
Hoe beoordeelt u de oorzaken voor de overschrijding welke door de geciteerde Leeuwardense strafsectorvoorzitter naar voren worden gebracht?
Het is niet aan mij om een oordeel te hebben over de handelswijze van een onafhankelijke rechter. Ik stel vast dat in het aangehaalde artikel uit de Volkskrant de strafsectorvoorzitter de vertraging die is ontstaan als onaanvaardbaar aanmerkt.
Welke maatregelen gaat u nemen om overschrijdingen van de redelijke termijn tegen te gaan, zodat strafvermindering wordt voorkomen?
Het voorkomen van overschrijdingen van de redelijke termijn vereist dat in de hele keten van opsporing, vervolging en berechting voortvarend wordt gewerkt. Het kabinet heeft zich ten doel gesteld de doorlooptijden in strafzaken aanzienlijk te bekorten. Hier wordt langs verschillende lijnen aan gewerkt. Politie en Openbaar Ministerie zijn gezamenlijk een initiatief gestart om te komen tot een snelle selectie en afdoening van eenvoudige strafzaken «aan de voorkant» (het zogeheten ZSM-traject). Dit traject loopt inmiddels in de G4 en in Den Bosch, en moet in 2012 leiden tot een uniforme landelijke werkwijze. Daarnaast is er een traject gestart gericht op verbetering en versnelling van de werkprocessen van de verschillende ketenpartners, van politie tot en met de Rechtspraak. Uitgangspunt daarbij is dat de professional zelf aan de slag gaat met verbetering en versnelling van de eigen werkprocessen. In maart 2011 is gestart in de regio’s Maastricht, Arnhem en Haarlem, en in 2012 moeten in alle regio’s verbetertrajecten lopen. Verder vindt er, om vertraging in de overdracht tussen de gerechtshoven en de Hoge Raad te voorkomen, sinds enige tijd structureel overleg plaats over de termijn waarbinnen de stukken ter cassatie worden aangeboden. Hiermee kunnen vertragingen zoals in de onderhavige casus worden voorkomen. Tot slot wijs ik op het wetsvoorstel versterking cassatierechtspraak, dat de Hoge Raad in staat moet stellen zich als cassatierechter op zijn kerntaken te concentreren.
Dit zal de werklast van de Hoge Raad helpen verlichten, doordat zaken die naar hun aard niet thuishoren bij de Hoge Raad, versneld en eenvoudig kunnen worden afgedaan.
Het bericht: ‘Wachtlijst PBC vertraagt zaak’ |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van het bericht «Wachtlijst PBC vertraagt zaak»?1
Ja.
Klopt het dat de rechtszaak tegen een vrouw, die verdacht wordt van moord op haar zoontje, grote vertraging oploopt door enorme wachtlijsten bij het Pieter Baan Centrum (PBC)?
De hier bedoelde rechtszaak kan op dit moment nog niet inhoudelijk door de rechtbank worden behandeld, omdat het nader gedragskundig onderzoek door het PBC nog niet is afgerond. Het verzoek tot nader gedragskundig onderzoek door het PBC is eerst tijdens de derde pro forma zitting door de advocaat van de verdachte gedaan. Dit, in combinatie met de opgelopen wachttijd voor klinische pro justitia-rapportages bij het PBC, is de reden dat deze zaak pas later inhoudelijk behandeld kan worden.
Hoeveel andere rechtszaken lopen vertraging op door deze wachtlijsten?
Op peildatum 19 juli 2011 stonden er met name vanwege de geringe beschikbaarheid van psychiaters bij het PBC 60 observandi op de wachtlijst, terwijl een wachtlijst van ongeveer 40 observandi gemiddeld is. Hierdoor lopen er op dit moment ongeveer 20 rechtszaken vertraging op.
Het NIFP heeft daarom maatregelen getroffen om dit aantal zoveel mogelijk terug te dringen. Met deze maatregelen wordt vooral beoogd de inzetbaarheid van psychiaters te verhogen. De psychiaters die in dienst zijn van het PBC worden daarom op dit moment zoveel mogelijk ingezet voor het opstellen van pro justitia-rapportages. Andere taken van deze psychiaters, zoals procesbegeleiding, zijn deels belegd bij andere deskundigen, niet-zijnde psychiaters. Daarnaast heeft het PBC meer freelance psychiaters aangetrokken.
Voorts heeft het NIFP besloten om vanuit de ambulante locaties psychiaters, die gekwalificeerd zijn voor het maken van pro justitia-rapportages, in te zetten in het PBC. Onderzocht wordt nog of het mogelijk is klinische onderzoeken ook op andere locaties te laten plaatsvinden, bijvoorbeeld in een Forensisch Psychiatrische Kliniek. Door een betere geografische spreiding kan de inzetbaarheid van freelance psychiaters worden verhoogd.
Het NIFP werkt in nauwe samenwerking met de Rechterlijke Macht en het Openbaar Ministerie aan een verbetering van de aard en diepgang van de onderzoeken die Pro Justitia dienen te worden uitgevoerd. Naar verwachting neemt hierdoor de vraag naar onderzoeken door het PBC af. Het streven is deze vernieuwde procedure in 2012 landelijk in te voeren.
Is het voorgekomen dat er een rechtszaak plaatsvond, terwijl er (nog) geen advies was van het PBC? Zo ja, hebt u enig idee over de omvang daarvan?
Het is van groot belang dat de rechter een zo volledig mogelijk beeld heeft van zowel de strafbare feiten die zich hebben afgespeeld, als de persoonlijkheid van de verdachte. Als het opsporingsonderzoek en het gedragskundig onderzoek niet zijn afgerond, kan de zaak in beginsel niet inhoudelijk door de rechtbank worden behandeld en wordt deze aangehouden.
In zaken waarin aanleiding is onderzoek te doen naar de persoonlijkheid van de verdachte met het oog op een mogelijke terbeschikkingstelling of plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis schrijft de wet voor dat twee gedragsdeskundigen van verschillende disciplines, waaronder een psychiater, betrokkene hebben onderzocht. Het is niet altijd noodzakelijk dat dit in de vorm van klinisch onderzoek bij het PBC gebeurt. Ook ambulant onderzoek door ten minste twee gedragsdeskundigen behoort tot de mogelijkheden. In de praktijk worden er meer ambulante dan klinische onderzoeken uitgevoerd.
In de overgrote meerderheid van het aantal aangevraagde gedragsonderzoeken gaat het overigens niet om een terbeschikkingstelling of plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis en volstaat onderzoek door één gedragsdeskundige.
Deelt u de mening dat het toch niet zo kan zijn dat rechtszaken vertraagd worden, omdat er (nog) geen advies is van het PBC, of nog erger, een rechtszaak zonder advies van het PBC plaatsvindt? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Welke maatregelen gaat u nemen om een einde te maken aan de wachtlijsten bij het PBC?
Zie antwoord vraag 3.
De dood van Haleh Sahabi, dochter van Ezzatollah Sahabi, vooraanstaand lid van de Iraanse oppositie |
|
Frans Timmermans (PvdA) |
|
Klopt het bericht dat Haleh Sahabi, dochter van een vooraanstaand Iraans oppositielid, op 1 juni jl. is overleden, nota bene terwijl zij de begrafenis van haar vader bijwoonde, als gevolg van ernstige mishandeling door de Iraanse politie in burger?1
Ik ben bekend met dit bericht, maar kan de inhoud ervan niet bevestigen.
Zo je, bent u bereid hierover omverwijld opheldering te vragen bij de Iraanse autoriteiten en rechtstreeks alsmede via de EU een krachtig protest te laten horen tegen deze zoveelste schanddaad van het Iraanse regime?
Nederland heeft er bij EU-partners voor gepleit de Iraanse autoriteiten om opheldering te vragen over deze zaak. Als de gang van zaken zoals weergegeven in berichten in de media blijkt te kloppen zal de EU daar scherp protest tegen aantekenen. Ik zal deze zaak ook opbrengen in bilaterale contacten.
Deelt u de mening dat het, in het licht van de nu wel zeer dramatische verslechtering van de mensenrechtensituatie in Iran, tijd wordt voor aanscherping van de EU sancties tegen het regime? Zo ja, welke stappen gaat u daartoe ondernemen? Zo nee, waarom niet?
De sancties tegen individuele Iraanse mensenrechtenschenders werden twee maanden geleden ingesteld. Nederland is voorstander van een geleidelijke uitbreiding van de huidige lijst, maar daaraan dient onderzoek vooraf te gaan en overeenstemming bereikt te worden met alle EU-lidstaten. Dat overleg is gaande.
Recente arrestaties in Irak |
|
Harry van Bommel |
|
Hebt u kennisgenomen van de arrestatie van een viertal jonge activisten in Irak op 27 mei jl., Jihad Jalil, Ali Abdul-Khaliq Al-Jaf, Mouayad Faisal Al-Tayyeb, Ahmed Alaa al-Baghdadi, en andere willekeurige arrestaties van politieke activisten?1
Ja.
Bent u bereid uw afkeuring te uiten bij de Iraakse autoriteiten tegen de repressieve houding tegenover de leiding van democratiseringsbeweging in Irak? Indien neen, waarom niet? Zo ja, op welke wijze?
De Nederlandse regering blijft de Iraakse autoriteiten zowel in bilateraal als in VN-verband wijzen op de verantwoordelijkheden die zij hebben ten aanzien van het waarborgen van de mensenrechten van het Iraakse volk, waaronder het recht vreedzaam te demonstreren en te vragen om democratische hervormingen. Bij een volgend gesprek van de Nederlandse ambassadeur met minister Zebari zal hij zijn zorg uitspreken over berichten over mensenrechtenschendingen inclusief marteling, en specifiek aandacht vragen voor bij hem bekende individuele gevallen.
Bent u bereid om in aansluiting op het gesprek van de Nederlandse ambassadeur in Irak op 10 maart jl. opnieuw contact op te laten nemen met de minister van Buitenlandse Zaken van Irak? Zo ja, op welke korte termijn? Indien neen, waarom niet?2 Bent u bereid daarbij ook de vele afzonderlijke gevallen die door Amnesty International zijn beschreven aan de orde te stellen?3
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het in dat gesprek nodig is de aanbevelingen van Amnesty International over te brengen? Indien neen, waarom niet en van welke aanbeveling wenst u afstand te nemen?4
Nederland zal gesprekspartners wijzen op het rapport en de aanbevelingen van Amnesty International, zoals dat ook gebeurt bij andere rapporten van internationale organisaties. Het is uiteindelijk aan de overheid zelf om opvolging te geven aan deze aanbevelingen. De inzet van Nederland is er uiteindelijk op gericht om de nationale juridische infrastructuur van het land te versterken. Dit standpunt draagt Nederland zowel bilateraal als in EU-verband uit.
Palestijnse kinderen in gevangenschap |
|
Harry van Bommel |
|
Deelt u de opvatting dat de Israëlische bezettingsmacht veelvuldig in strijd handelt met internationale wetgeving, zoals de Vierde Conventie van Geneve en het VN-verdrag tegen marteling, bij de arrestatie en detinering van jaarlijks ongeveer 700 Palestijnse kinderen in de leeftijd van 12 tot 17 jaar op de bezette Westelijke Jordaanoever? Indien neen, waarom niet? Kunt u dat toelichten?1
Deze opvatting deel ik niet. Het internationale recht verbiedt de arrestatie en detentie van minderjarigen niet, mits aan een aantal voorwaarden is voldaan, zoals met name neergelegd in het Kinderrechtenverdrag, waarbij Israël partij is.
Tegen niet nakomen van nationaal- of internationaalrechtelijke verplichtingen kan bezwaar worden gemaakt bij de nationale rechter.
Is het u bekend dat sinds het jaar 2000 ongeveer 7000 Palestijnse kinderen in arrest zijn genomen onder Militaire Order 1651? Indien neen, wat zijn dan de feiten? Is het tevens waar dat sinds de bezetting van de Westelijke Jordaanoever ongeveer 700 000 mensen (mannen, vrouwen en kinderen) in detentie zijn genomen op basis van Israëlisch militair bestuur? Indien neen, wat zijn dan de feiten?
Ik ben bekend met deze gegevens die – voor zover na te gaan – grosso modo correct zijn.
Deelt u de opvatting dat de militaire rechtbank voor de jeugd, die sinds 2009 bestaat, geen wezenlijke verbetering is omdat deze dezelfde faciliteiten en dezelfde staf gebruikt als militaire rechtbanken voor volwassenen? Deelt u derhalve de conclusie dat er in de praktijk geen verschil is en ook daarom dat er geen aparte militaire rechtbank voor de jeugd bestaat? Indien neen, wat is dan uw opvatting? Bent u bereid er bij de Israëlische autoriteiten op aan te dringen dit hof volledig te hervormen? Indien neen, waarom niet?
Op grond van het kinderrechtenverdrag moet de rechtbank voor de jeugd rekening houden met eigenwaarde en leeftijd van het kind en zorgen voor volledige herintegratie in de samenleving. Het VN-kinderrechtencomité heeft in 2010 aan Israël vragen gesteld over hechtenis van minderjarigen en de nieuwe jeugdrechtbank.2 Sindsdien heeft Israël op een aantal punten verbeteringen doorgevoerd. Zo worden rechters met training op het gebied van jeugdrecht aangesteld en worden kinderen onder de 16 in gewone in plaats van militaire gevangenissen gedetineerd. De conclusie dat er geen verschil tussen de jeugd- en volwassenenrechtbanken aan te wijzen is, deel ik niet.
Bent u bereid er bij de Israëlische autoriteiten op aan te dringen Militaire Order 1 651 in te trekken?2 Indien neen, waarom niet?
De Militaire Order 1651 bevat een codificatie van een grote hoeveelheid van strafrechtelijke en strafprocesrechtelijke bepalingen en kan daardoor in algemene zin bijdragen aan rechtszekerheid. Algehele afschaffing bevordert de rechtszekerheid niet. Nederland zal dit dan ook niet bepleiten.
Deelt u de opvatting dat geen enkel kind mag worden ondervraagd zonder de aanwezigheid van een advocaat naar keuze en in aanwezigheid van een familielid? Zo ja, bent u bereid dit de Israëlische autoriteiten mee te delen? Indien neen, waarom niet?
Israël is bereid de geldende regels en de toepassing daarvan aan te passen op basis van een open en constructieve dialoog. De regering bepleit voortzetting daarvan. Vragen die betrekking hebben op de toegang van kinderen tot rechtsbijstand worden in de reguliere EU-dialoog besproken.
Deelt u de opvatting dat ieder verhoor audiovisueel moet worden opgenomen? Zo ja, bent u bereid dit de Israëlische autoriteiten mee te delen? Indien neen, waarom niet?
Het is aan de Israëlische autoriteiten om te bepalen hoe zij aan hun plichten op grond van het Kinderrechtenverdrag invulling willen geven.
Bent u bereid er bij de Israëlische autoriteiten op aan te dringen dat bewijs dat is vergaard door middel van mishandeling of marteling moet worden afgewezen door de militaire rechtbanken? Indien neen, waarom niet?
Martelen van gevangenen is in strijd met Israëlische wetgeving. Bij (vermeende) schending van de wet is de Israelische rechtsgang de aangewezen weg.
Bent u bereid een onafhankelijk en diepgaand onderzoek te bepleiten naar meldingen van mishandeling en marteling van gedetineerde kinderen en bij gebleken misdaden de verdachten van mensenrechtenschendingen te doen vervolgen? Indien neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
De EU die 20 miljoen euro van haar mensenrechten budget uitgeeft om Amerikanen te doceren over linkse uitgangspunten |
|
Louis Bontes (PVV) |
|
Kent u het bericht «EU spendeert 20 miljoen aan promotie linkse standpunten in VS»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het mensenrechtenbudget bestemd is voor ontwikkelingslanden en bent u het verder met mij eens dat de Verenigde Staten geen ontwikkelingsland zijn, maar één van de rijkste en meest democratische landen in de wereld? Zo nee, waarom niet?
Het Europees Instrument voor Democratie en Mensenrechten is één van de instrumenten waarmee invulling wordt gegeven aan het Europees Mensenrechtenbeleid. De nadruk ligt daarbij op landen waar de uitdagingen op het terrein van democratie en mensenrechten het grootst zijn. Het merendeel van de middelen van dit programma wordt in deze landen uitgegeven.
Dit sluit een inzet in andere derde landen zoals de Verenigde Staten niet uit. Het betreft hier een instrument van het extern beleid van de Unie dat zich richt op alle landen buiten de Europese Unie. Ik ben het echter met u eens dat de prioriteiten van het Europees Instrument voor Democratisering en Mensenrechten elders zouden moeten liggen.
Deelt u voorts de mening dat dit wederom een schandalig voorbeeld is van misbruik van het EU-budget en dat dit pure geldverspilling is. Zo nee, waarom niet?
Nee, die mening deel ik niet. Het Europees Instrument voor Democratisering en Mensenrechten, het kleinste fonds van de EU, is een instrument dat activiteiten ondersteunt in de uitvoering van het Europees Mensenrechtenbeleid. Daaronder vallen ook activiteiten die kunnen bijdragen aan betere informatievoorziening en dialoog over standpunten en beleid van de Europese Unie.
Wat gaat u er aan doen om het misbruik van EU-budget en deze geldverspilling te stoppen?
Dit kabinet staat pal voor een effectieve en efficiënte inzet van Europese fondsen. Dat geldt voor de EU-inzet in ontwikkelingslanden en die in rijkere partnerlanden. Europese uitgaven worden onderworpen aan strenge regels. In het geval van de inzet van het Europees Instrument voor Democratie en Mensenrechten in de Verenigde Staten deel ik niet uw mening dat hier sprake is van misbruik van EU-middelen. Mocht het tegendeel blijken, dan zal ik de Europese Commissie hierop aanspreken. Ik zie nu geen aanleiding voor specifieke actie op het punt van effectieve besteding van EU-middelen naar aanleiding van het genoemde rapport. Dat doet overigens niets af aan het belang dat het kabinet hecht aan een meer rechtmatige, efficiënte, doelmatige en transparante besteding van Europese middelen, zoals benadrukt in de brief van 28 maart jl. over de kabinetsinzet voor de onderhandelingen over het Meerjarig Financieel Kader van de EU voor de periode vanaf 2014 (Kamerstuk 21 501-20, nr. 529).
De verwikkeling in een zaak van het Europees Arrestatiebevel |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat een Nederlandse man die werd overgeleverd aan Polen gedurende zijn anderhalve dag durende transport naar de Poolse gevangenis geen eten en geen drinken heeft gehad?1
Met het oog op de beantwoording van de vragen heb ik de Poolse autoriteiten om informatie gevraagd. Desgevraagd hebben de Poolse autoriteiten mij meegedeeld dat betrokkene op 27 mei 2011 is overgebracht naar Polen op een vlucht die rond 12.00 uur vanaf Schiphol vertrok en om 15.25 aan kwam in Minsk Mazowiecki, in de nabijheid van Warschau. De beoogde landing op het vliegveld van Warschau bleek niet mogelijk wegens de tijdelijke sluiting ervan in verband met de aankomst van de president van de Verenigde Staten van Amerika. Betrokkene werd vanuit Minsk per politieauto, bestemd voor gedetineerdentransport, overgebracht naar een detentiecentrum van de politie in Warschau, alwaar hij om rond 20.30 uur aan kwam. Gedurende de vlucht heeft betrokkene gegeten van het voedsel dat hij bij zich had in zijn bagage. In Warschau kreeg hij avondeten aangeboden. De volgende morgen werd betrokkene ontbijt aangeboden en om 10.45 uur werd hij, opnieuw per politieauto, overgebracht naar de afdeling voor voorlopig gehechten van de gevangenis van Zlotów, op een afstand van 400 km van Warschau.
Deelt u de mening dat, als het mogelijk is dat medegevangenen of bewakers medicijnen van een gevangene stelen die noodzakelijk zijn in verband met een levensgevaarlijke kwaal, de situatie wat betreft de zorg voor de gezondheid van Nederlanders die worden overgeleverd aan Polen zeer te wensen overlaat? Hoe oordeelt u over het feit dat de gevangene, toen hij klachten kreeg als gevolg van het ontbreken van medicatie, gedurende meer dan 48 uur geen toegang kreeg tot een arts?
Desgevraagd hebben de Poolse autoriteiten mij meegedeeld, dat betrokkene gedurende zijn overbrenging zijn medicijnen had en dat hij tijdens zijn overbrenging naar Polen en daarna binnen Polen, noch na aankomst in Zlotów heeft geklaagd over diefstal van zijn medicijnen. Betrokkene is op 29 mei om 10.00 ’s-ochtends door een arts medisch onderzocht, waarbij hij zijn gezondheidsproblemen heeft kenbaar gemaakt. Hij heeft daarop ook medicijnen ontvangen ter behandeling van deze problemen.
Wat is uw reactie op de verklaring van de advocaat van de Nederlander over de video-opnamen van het gesprek tussen de gevangene en de advocaten de vallen onder de categorie geheimhoudersgesprek?2 Deelt u de mening dat video-opnamen van geheimhoudersgesprekken strijdig zijn met de regels betreffende een eerlijk proces en dat dit tevens strijdig is met de vertrouwelijkheid die geldt tussen geheimhouder en cliënt?
Desgevraagd hebben de Poolse autoriteiten mij meegedeeld dat er geen sprake is geweest van het maken van video-opnamen van betrokkene en zijn raadsman. De detentie-eenheid waar het overleg tussen betrokkene en zijn raadsman heeft plaatsgehad, is voorzien van een veiligheidscamera. Deze registreert uitsluitend beeld en geen geluid. De beelden worden niet opgeslagen. De zichtbare camera is ter plaatse aangebracht naar aanleiding van incidenten, te weten het gebruik van geweld van gedetineerden tegen hun raadsman en het binnenbrengen van drugs door raadslieden van gedetineerden.
Wat is uw reactie op de verklaring van de advocaat over de situatie van overbevolking in de Poolse gevangenis die niet verbeterd zou zijn sinds 1997?
Voor de situatie in Poolse gevangenissen verwijs ik naar mijn brief van 17 februari 2011, Kamerstukken II 2010/2011, 32 317, nr. 41.
Wat is uw oordeel over de situatie waarin een Nederlander wordt overgeleverd aan Polen ter zake twee van de in het totaal zes aanklachten (het specialiteitbeginsel), maar de behandelend rechter voorafgaand aan de inhoudelijke behandeling van de zaak reeds de mededeling doet dat hij ter zake de vier overige feiten (op grond waarvan de overlevering niet was toegestaan) een nieuw Europees Arrestatiebevel (EAB) zal uitvaardigen, met als gevolg dat het reizen van de reeds overgeleverde persoon onmogelijk wordt gemaakt en hetgeen in strijd is met het vertrouwensbeginsel? Wat is uw reactie op de opstelling van een rechter die het drukmiddel van een hoge borgsom inzet om de verdachte te bewegen alsnog toe te staan dat overige feiten op grond waarvan overlevering niet was toegestaan alsnog betrokken worden bij de behandeling? Deelt u de mening dat het onrechtmatig is om zaken waarvoor Nederlanders niet overgeleverd (kunnen) worden, alsnog bij een proces te betrekken na de overlevering? Bent u bereid om uit te zoeken hoe de gang van zaken in dit proces precies is geweest? Zo nee, waarom niet?
Desgevraagd hebben de Poolse autoriteiten mij meegedeeld, dat er geen aanwijzingen bestaan dat het Poolse gerecht voornemens is een nieuw EAB uit te vaardigen terzake van de feiten waarvoor de overlevering door de rechtbank Amsterdam is geweigerd. Evenmin is er aanleiding te veronderstellen dat de rechterlijke autoriteit het betalen van een borgsom als voorwaarde heeft gesteld aan de in vrijheidsstelling van betrokkene in ruil voor diens instemming met een vervolging in Polen voor feiten waarvoor de overlevering door de rechtbank Amsterdam is geweigerd. De borgsom is uitsluitend als voorwaarde aan de invrijheidsstelling van betrokkene verbonden. Betrokkene werd op 31 mei in vrijheid gesteld onder het betalen van een borgsom van 20 000 Poolse Zloty (ongeveer 5 000 Euro). Dit gebeurde in het verleden ook al een keer.
Toenemend geweld bij demonstraties in Marokko |
|
Khadija Arib (PvdA), Frans Timmermans (PvdA) |
|
Kent u de berichten over het toenemende geweld bij demonstraties van de 20 Februari Beweging in Marokko? (www.liberation.ma)
Ja.
Zijn er inmiddels ook dodelijke slachtoffers te betreuren als gevolg van gewelddadig politie optreden tegen demonstranten van de 20 Februari Beweging?
Onlangs overleed in de stad Safi een lid van de 20-Februari Beweging, hoogstwaarschijnlijk aan zijn verwondingen ten gevolge van het harde overheidsoptreden. De Marokkaanse autoriteiten verrichten hiernaar momenteel nader onderzoek.
Zijn er aanwijzigen dat, zoals door de autoriteiten wordt beweerd, de 20 Februari Beweging, die tot nu toe steeds vreedzaam voor burgerrechten demonstreert, haar toevlucht tot geweld neemt? Zo ja, waaruit blijkt dat? Zo nee, komt het geweld dan eenzijdig van de politie en de ordediensten?
Er zijn voor zover bekend geen aanwijzingen dat de 20-Februari Beweging bij demonstraties haar toevlucht tot geweld neemt, al kunnen individuele gewelddadige handelingen niet worden uitgesloten. De houding van de overheid ten opzichte van allerlei groepen die om uiteenlopende redenen staken of demonstreren is sinds enige tijd verhard. In juni zijn vreedzame demonstraties van diverse groeperingen, in verschillende steden in Marokko, met geweld uiteengeslagen.
De Europese Commissie heeft op 30 mei 2011 bij monde van de woordvoerder van Commissaris Füle publiekelijk haar bezorgdheid over de gang van zaken uitgesproken. De Marokkaanse regering is ook door diplomaten uit diverse landen op de gebeurtenissen aangesproken. Mocht de situatie hiertoe wederom aanleiding geven, dan zal ik bij de Marokkaanse autoriteiten mijn ernstige zorg hierover uitspreken, rechtstreeks en via de EU.
Indien er sprake is van eenzijdig en toenemend geweld van de kant van de autoriteiten, bent u dan bereid uw zorgen hierover uit te spreken, zowel in rechtstreekse contacten met Marokko, alsmede via de EU, en de Marokkaanse autoriteiten te wijzen op hun verantwoordelijkheid vreedzame protesten toe te staan, zoals vastgelegd in hun eigen wetten en in internationale afspraken?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat er in Marokko behoefte is aan een dialoog tussen de autoriteiten en vertegenwoordigers van de 20 Februari Beweging, die kennelijk zeer breed gedragen wordt door de Marokkaanse bevolking?
Het is in eerste instantie aan de Marokkanen om de toekomst van hun land te bepalen. De 20-Februari Beweging is erin geslaagd misstanden publiekelijk aan de orde te stellen en de noodzaak tot hervormingen duidelijk naar voren te brengen. In reactie op deze ontwikkelingen heeft de Marokkaanse overheid op 1 juli 2011 de tekst van een herziene grondwet met een referendum aan de bevolking voorgelegd. 98,5% van de Marokkaanse bevolking heeft vóór de voorstellen gestemd. Naar verwachting worden dit najaar vervroegde parlementsverkiezingen gehouden.
Ziet u mogelijkheden voor de Nederlandse regering om rechtstreeks dan wel via en met de EU of een aantal gelijkgestemde lidstaten de totstandkoming van deze dialoog te bevorderen? Zo ja, op welke wijze zou dit kunnen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Frauderende bewindsvoerder(s) |
|
Jeroen Recourt (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Bewindvoerderskantoor dupeert zestig mensen»?1
Ja.
Hoe lang heeft het geduurd voordat het bij de gedupeerden bekend was dat zij bestolen waren? Waarom is dit niet eerder opgemerkt?
Blijkens het vonnis van de Rechtbank Assen (LJN: BQ7820) konden deze diefstallen in korte tijd op deze schaal gebeuren omdat de rekeningen van de slachtoffers gekoppeld waren aan de rekening van de bewindvoerder, de zogenaamde spilrekening. Bij deze rekening hoorde een pinpas waarover de dader als medewerker van het kantoor van de bewindvoerder de beschikking had. Via deze pas had hij toegang tot alle gekoppelde rekeningen.
Nadat de bewindvoerder op de hoogte raakte van de transacties heeft zij eerst een en ander zelf onderzocht, vervolgens de rekening geblokkeerd, haar medewerker bevraagd, en de diefstal gemeld bij de met het toezicht in deze schuldsaneringzaken belaste rechters-commissarissen. Tussen de ontdekking van de transacties door de bewindvoerder en haar melding zat een periode van 10 dagen.
Hoe komt het dat zo'n groot aantal personen slachtoffer is geworden van dit kantoor?
Zie antwoord vraag 2.
Heeft de controle op de bewindvoerder gefaald? Zo ja, op welke wijze? Hoe heeft dat kunnen gebeuren? Zo nee, hoe heeft de fraude kunnen gebeuren ondanks de controle?
De rechtbank in Rotterdam heeft in haar vonnis in kort geding van 7 oktober 2008 bepaald dat het de rechter-commissaris vrij staat om het toezicht op de betalingen van de bewindvoerder zo vorm te geven dat pas achteraf, bij sluiting van het dossier, controle op de feitelijke geldstromen plaatsvindt. Van belang is dat het misbruik van de rekeningen aan het licht is gekomen en daarop passende maatregelen tegen betrokkene zijn genomen.
Was het kantoor aangesloten bij een beroepsvereniging? Zo nee, zou dat wenselijk zijn geweest?
De ledenlijst van de enige branchevereniging van bewindvoerders Wsnp (BBW) is niet openbaar. De BBW toetst haar leden niet op kwaliteit. Die taak is bij algemene maatregel van bestuur toebedeeld aan de Raad voor Rechtsbijstand. Deze organisatie ontwikkelt in samenspraak met de sector en de rechterlijke macht kwaliteitscriteria en organiseert de toetsing. Zie hierover ook het antwoord op vraag 7. Ik heb daarom geen oordeel over de wenselijkheid van aansluiting bij de beroepsvereniging.
Op welke wijze worden de gedupeerden thans bijgestaan? Worden zij bijgestaan in het verhalen van hun schade? Hebben zij voortvarend een nieuwe bewindvoerder toegewezen gekregen?
De betreffende bewindvoerdersorganisatie is inmiddels failliet verklaard. Zij is door de opvolgende Wsnp-bewindvoerder namens de schuldeisers in die dossiers mede aansprakelijk gesteld voor de financiële schade die bij deze schuldeisers ligt.
De schuldenaren die aan het toezicht van de ontslagen bewindvoerder waren toevertrouwd ondervinden zelf geen financiële schade. Zij hebben namelijk aan hun verplichting voldaan door een deel van hun inkomen en/of vermogen aan de bewindvoerder beschikbaar te stellen. Voor het verloop of de uitkomst van hun schuldsanering heeft dit incident geen gevolg. Bij de beoordeling of de schuldenaar een schone lei verdient, is immers bepalend of een uiterste inspanning is geleverd om schuldeisers zo ver mogelijk tegemoet te komen. Het resultaat van die inspanningen is daarbij niet bepalend.
Op welke wijze wordt de kwaliteit van de professionele bewindvoerder geborgd?
De controle op de bewindvoerder is op drie niveaus georganiseerd. De Raad voor Rechtsbijstand toetst of een bewindvoerderorganisatie voldoet aan de kwaliteitsstandaard Wsnp2. Dit zijn criteria op het gebied van bedrijfsvoering, onafhankelijkheid en (financiële) continuïteit. Daaronder horen ook procedures voor het beheer van boedelrekeningen. Onafhankelijke auditoren beoordelen tijdens een bedrijfsbezoek of aan alle eisen voldaan is. Driejaarlijks vindt een her-audit plaats. Medewerkers van gecertificeerde organisaties kunnen worden ingeschreven in het bewindvoerdersregister van de Raad3. Kandidaat-bewindvoerders moeten een speciale beroepsopleiding met succes hebben doorlopen, een Verklaring omtrent gedrag overleggen, een aansprakelijkheidsverzekering hebben afgesloten en aan andere individuele eisen voldoen alvorens ingeschreven te kunnen worden. Ook op dit niveau vindt periodiek hertoetsing plaats.
Op dossierniveau controleert de rechter-commissaris of de bewindvoerder zijn wettelijke taken adequaat uitvoert. Dit gebeurt onder meer aan de hand van periodieke verslagen die de bewindvoerder uitbrengt over het verloop van iedere schuldsanering. In een aantal gevallen kunnen betalingen alleen worden verricht na goedkeuring van de rechtbank. Dit toezicht wordt deels uitgevoerd op basis van de wet en deels op basis van landelijke afspraken die de rechtbanken hebben gemaakt.4
Het opleggen van sancties aan gedetineerden en tbs-ers die spreken met journalisten |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Gevangenis Nieuwegein geeft loslippige gedetineerde straf»?1
Aan de betreffende gedetineerde is inderdaad een sanctie opgelegd. Bij een celinspectie die werd uitgevoerd omdat het vermoeden bestond dat de gedetineerde contact had opgenomen met RTV Utrecht, is een brief, gericht aan een fictief advocatenkantoor, gevonden. De inhoud van de brief heeft ertoe geleid dat de gedetineerde een maatregel is opgelegd. Het is aannemelijk dat betrokkene met deze brief voornemens was een poging te doen op ongeoorloofde wijze contact op te nemen met vertegenwoordigers van de pers.
Op basis waarvan heeft de gevangenisdirectie de gedetineerde een sanctie opgelegd? Was dat omdat hij geen toestemming vooraf heeft gevraagd voor zijn contact met media of omdat de inhoud van dit contact en de klachten van deze gedetineerde de gevangenisdirectie niet zinde?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u van mening dat de weigeringsgronden van artikel 40, eerste lid, Penitentiaire beginselenwet, waarin staat op welke gronden gesprekken tussen gedetineerden en journalisten door de gevangenisdirecteur geweigerd kunnen worden, zo ruim zijn dat gesprekken vrijwel steeds geweigerd kunnen worden? Kunt u uw antwoord toelichten?
De Grondwet bepaalt in artikel 15, vierde lid, dat een persoon aan wie de vrijheid rechtmatig is ontnomen, in de uitoefening van zijn grondrechten kan worden beperkt, voor zover deze zich niet met de vrijheidsontneming verdraagt. De grenzen van de vrijheid van meningsuiting van gedetineerden worden overschreden wanneer de rechten en vrijheden van anderen of bepaalde publieke belangen, zoals de openbare orde en veiligheid en het voorkomen of opsporen van strafbare feiten, geschaad kunnen worden. In artikel 40 van de Pbw zijn de gronden voor het weigeren van een gesprek tussen een gedetineerde en de media aangegeven. Deze weigeringsgronden zijn limitatief. Bij het overwegen van een verzoek om contact met de media dient telkens de afweging te worden gemaakt tussen het individuele recht van de gedetineerde op vrije meningsuiting en de genoemde criteria in artikel 40 Pbw. Zwaarwegende belangen van derden, zoals nabestaanden en slachtoffers, kunnen in het geding zijn.
Een eventuele beslissing van de directeur van de inrichting om een gesprek met een vertegenwoordiger van de media niet toe te staan, wordt steeds na een afweging van de betrokken belangen genomen. Indien een gedetineerde het niet eens is met de beslissing van de inrichtingsdirecteur, kan hij tegen deze beslissing in beklag gaan bij de beklagcommissie van de commissie van toezicht van de inrichting. Vervolgens kan de beslissing ook nog door de beroepscommissie van de Raad voor Strafrechttoepassing en Jeugdpreventie worden getoetst op de eisen van noodzakelijkheid en proportionaliteit.
Gelet op het bovenstaande ben ik van mening dat het beleid ten aanzien van contacten van gedetineerden met de media helder is. Ik zie dan ook geen reden om het beleid aan te passen.
Deelt u de mening dat het beperken van het recht op vrijheid van meningsuiting slechts in uitzonderlijke gevallen kan plaatsvinden, dat inperking vooral op zijn plaats is om de rechten van slachtoffers en eventuele nabestaanden te waarborgen, maar dat van de andere weigeringsgronden terughoudend gebruik moet worden gemaakt? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe wordt voorkomen dat iemand die voor de inrichting onwelgevallige informatie naar buiten wil brengen hiervoor geen toestemming krijgt vooraf en/of achteraf wordt gestraft? Bent u bereid om maatregelen te nemen om dit te voorkomen?
Bent u, in tegenstelling tot uw voorganger, wel bereid om directeuren van penitentiaire inrichtingen te wijzen op het beperkt toepassen van de redenen op grond waarvan het contact met de media geweigerd kan worden?2 Bent u bereid zo nodig de wet te wijzigen of regels op te stellen over de toepassing van de wet? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Politiegeweld tegen homo's in Moskou |
|
Frans Timmermans (PvdA) |
|
Kent u de berichten over politiegeweld tegen homo’s bij een demonstratie voor gelijke rechten in Moskou?1
Ja.
Deelt u de mening dat de Russische autoriteiten handelen in strijd met hun internationale verplichtingen, met name zoals aangegaan in de Raad van Europa, door vreedzame demonstranten met geweld uit elkaar te slaan en door de systematische discriminatie van homo's?
Ja, de Russische autoriteiten zijn door het Europese Hof voor de Rechten van de Mens ook verplicht om homo-demonstraties toe te staan.
Bent u bereid rechtstreeks en via de EU de Russische autoriteiten aan de spreken op hun internationale verplichtingen betreffende zowel het recht op demonstratie, alsmede de gelijkberechtiging van homo's?
Zowel bilateraal als in EU-verband dringt Nederland bij de Russische autoriteiten aan op het belang van de vrijheid van meningsuiting en het recht op demonstratie. Zolang de situatie in Rusland hier aanleiding toe geeft zal Nederland dit blijven doen. Daarbij zijn de internationale verplichtingen, zoals door Rusland onder andere aangegaan in het kader van de Raad van Europa, en de uitspraken van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens leidend.
De EU heeft tijdens de EU-Rusland mensenrechtendialoog op 4 mei jl. er bij de Russische zijde op aangedrongen een vergunning te verlenen voor het houden van de Gay Pride in Moskou.
Bent u tevens bereid een duidelijke veroordeling uit de spreken, wederom rechtstreeks en in EU-verband, van het optreden van de Russische politie? Zo nee, waarom niet?
Hoge Vertegenwoordiger Ashton heeft namens de EU op 11 mei jl. haar zorgen geuit m.b.t. de situatie van de LGBT-gemeenschap in Rusland2. Nederland steunt deze verklaring en voorgaande verklaringen die de Russische autoriteiten oproept het recht op demonstraties van minderheden te respecteren.
LGBT-rechten vormen voor mij een van de speerpunten in het mensenrechtenbeleid ten aanzien van Rusland. In dit kader steunen de Nederlandse Ambassade in Moskou en het Consulaat Generaal in Sint Petersburg op verschillende manieren (financieel en door aanwezigheid bij bijeenkomsten) organisaties die zich op constructieve wijze inzetten voor de rechten van de LGBT-gemeenschap.