Het Didam-arrest. |
|
Inge van Dijk (CDA) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Kunt u een nadere toelichting geven op uw brief van 19 december 2023 over de uitspraak van 22 maart 2023 van de rechtbank Midden-Nederland over de terugwerkende kracht van het Didam-arrest en de motie van de leden Bontenbal en Stoffer van 21 september 2023 inzake het Didam-arrest (Kamerstuk 36 410, nr. 27)?1
Ja, dit doe ik aan de hand van de beantwoording van uw onderstaande vragen.
Is de juridische ruimte voor gemeenten om plannen te selecteren met maatschappelijke meerwaarde door het Didam-arrest groter geworden, kleiner geworden of gelijk gebleven?
De juridische ruimte is naar mijn mening gelijk gebleven. In het Didam-arrest heeft de Hoge Raad overwogen dat overheidslichamen ook bij het aangaan en uitvoeren van privaatrechtelijke overeenkomsten de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, waaronder het gelijkheidsbeginsel, in acht moeten nemen.2 Zoals de rechtbank Midden-Nederland in zijn uitspraak van 22 maart 2023 heeft overwogen3 gaat het bij het Didam-arrest niet om nieuwe regelgeving, maar om een logische invulling van bestaand recht. Ook vóór het Didam-arrest moesten overheidslichamen zich bij het sluiten van privaatrechtelijke overeenkomsten al aan het gelijkheidsbeginsel – het bieden van gelijke kansen – houden. Dit gold ook voor plannen met een maatschappelijke meerwaarde.
Wel heeft het arrest voor veel onduidelijkheid gezorgd bij veel gemeenten en andere betrokken partijen en ook heeft het arrest directe gevolgen voor de bestaande gehanteerde praktijk gehad. Het arrest werpt een ander licht op de eisen die worden gesteld aan het privaatrechtelijk handelen van overheden bij onroerend goed transacties dan gebruikelijk was. Gemeenten en marktpartijen gingen er tot het Didam-arrest vanuit dat een «een-op-een» selectie zonder enige vorm van transparantie mogelijk was zonder dat er een motivering gegeven hoefde te worden aan derden waarom er met die ene partij in zee werd gegaan. Ten gevolge van het Didam-arrest moesten gemeenten in veel gevallen hun gehanteerde werkwijze en selectieproces bij verkoop van onroerende zaken4 aanpassen aan de eisen zoals die in het arrest waren benoemd. Uitgangspunt daarbij is dat bij verkoop van onroerende zaken door een overheidslichaam een selectieprocedure zal moeten worden gevolgd, tenzij door het overheidslichaam kan worden aangenomen dat er slechts één serieuze gegadigde is. Dit dient te worden vastgesteld op grond van objectieve, toetsbare en redelijke criteria. Met andere woorden; er dient een objectieve motivering te zijn, beschikbaar voor derden voordat de overeenkomst wordt aangegaan, waarom er met die ene gegadigde een overeenkomst wordt gesloten.
Ik heb om de ontstane onduidelijkheid weg te nemen een (juridische) factsheet gepubliceerd, met vragen en antwoorden over dit arrest.5 Daarnaast is de Handreiking «implementatie van het arrest Didam in het gemeentelijke grond(uitgifte) beleid ten behoeve van vastgoed en gebiedsontwikkeling» uitgebracht.6 Bij het Expertteam Woningbouw kunnen gemeenten advies en ondersteuning vragen over diverse vraagstukken rond gebiedsontwikkeling.
Is alles wat vroeger na een eerlijk politiek proces voorwerp kon worden van een één-op-één-overeenkomst, na het Didam-arrest juridisch nog altijd mogelijk, via slimme selectiecriteria of via de uitzonderingsmogelijkheid?
Ja. In de brief van 19 december 2023 heb ik beschreven dat het Didam-arrest niet in de weg staat dat gemeenten bij de verkoop van gronden ruimte hebben om plannen te selecteren waarmee een maatschappelijke meerwaarde kan worden bereikt. Aan gemeenten komt de vrijheid toe om selectiebeleid- en -criteria vast te stellen.7 Hierbij moet het gaan om objectieve, toetsbare en redelijke criteria. Deze selectiecriteria kunnen behalve op criteria als prijs, loting, «first come, first served» en planning ook bestaan uit kwalitatieve criteria, zoals het in staat zijn om het desbetreffende plan overeenkomstig de door de gemeente gewenste vorm van planuitvoering te realiseren, duurzaamheid, beoogde integraliteit, het behalen van bepaalde maatschappelijke doelen, als ook de aard, hoedanigheid en bekwaamheid van de beoogde contractspartij.
Als bij voorbaat vaststaat óf redelijkerwijs mag worden aangenomen dat slechts één serieuze gegadigde in aanmerking komt voor de aankoop van de betreffende onroerende zaak, hoeft de mededingingsruimte niet te worden geboden. Ook dit dient te worden vastgesteld op grond van objectieve, toetsbare en redelijke criteria en daar moet, voordat de overeenkomst wordt aangegaan, bekendheid aan worden gegeven.
Als er juridisch minder mogelijk is: wat dan? En is alles wat nu niet meer mogelijk is in uw ogen ook terecht niet meer mogelijk?
Zie allereerst vraag 2. Ik ben van mening dat het toepassen van een openbare selectieprocedure voordelen biedt, namelijk transparantie en het bieden van gelijke kansen, waarmee ook het risico van bevoordelen en willekeur wordt verkleind en de waarde voor de samenleving wordt geoptimaliseerd. Het is een belangrijk uitgangspunt dat het handelen van de overheid zo transparant en openbaar mogelijk is.
Wat betreft het realiseren van plannen met een maatschappelijke meerwaarde ben ik van mening dat deze plannen nog evenzeer mogelijk zijn als voor het Didam-arrest, mits dit in objectieve, redelijke en toetsbare criteria is te vatten. Dit komt de kwaliteit van plannen ten goede.
Is het nog altijd mogelijk dat een gemeente – bijvoorbeeld – een bepaalde locatie aan een bepaalde lokale welzijnsinstelling kan uitgeven ondanks dat een commerciële partij van elders ook belangstelling heeft getoond, of bestaat na Didam de kans dat het niet mogelijk blijkt om selectiecriteria te bedenken die én voldoende specifiek zijn om de beoogde instelling als enige uit het proces te laten komen én voldoende algemeen blijven om de door de Hoge Raad gewenste mededingingsruimte mogelijk te maken? Of vindt u een transparante politieke keuze voor een bepaalde, lokaal gewortelde welzijnsaanbieder nu juist het «favoritisme» waar we van af moeten willen?
Gemeenten hebben beleidsruimte bij het opstellen van selectiecriteria aan de hand waarvan de uiteindelijke koper wordt geselecteerd. Gemeenten zullen naar aanleiding van het Didam-arrest daarbij een transparante selectieprocedure, met objectieve, toetsbare en redelijke criteria moeten hanteren. Bij de beantwoording van vraag 3 heb ik aangegeven dat dergelijke selectiecriteria ook kunnen bestaan uit kwalitatieve criteria, zoals het in staat zijn om het desbetreffende plan overeenkomstig de door de gemeente gewenste vorm van planuitvoering te realiseren, duurzaamheid, beoogde integraliteit, het behalen van bepaalde maatschappelijke doelen, als ook de aard, hoedanigheid en bekwaamheid van de beoogde contractspartij. Hiermee hebben gemeenten de mogelijkheid om voor een gewenste ontwikkeling op een locatie de nadruk te leggen op criteria als maatschappelijke meerwaarde van een initiatief, alsook op de hoedanigheid en geschiktheid van de partij of een lokale binding. Daarbij blijft vereist dat deze criteria kunnen worden gekwalificeerd als objectief, toetsbaar en redelijk.
De selectiecriteria moeten niet tot doel hebben om naar een op voorhand favoriete partij met uitsluiting van andere partijen, toe te schrijven.
Als op grond van de selectiecriteria, vastgesteld door het gemeentebestuur, op voorhand vaststaat dat een lokale welzijnsinstelling de enig serieuze gegadigde is die het gewenste plan kan realiseren, blijft een één-op-één selectie mogelijk.
Indien er meerdere partijen zijn die aan de selectiecriteria voldoen, dan zullen deze alle in de gelegenheid moeten worden gesteld om mee te dingen in een selectieprocedure.
Ik ben van mening dat een transparante selectieprocedure op basis van objectieve, redelijke en toetsbare criteria de maatschappelijke meerwaarde ten goede komt.
Als er juridisch niets is veranderd aan het aantal mogelijke uitkomsten: hoe taxeert u de toevoegde waarde van het Didam-arrest?
Het Didam-arrest heeft verduidelijkt dat gemeenten bij het aangaan en uitvoeren van privaatrechtelijke overeenkomsten de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, waaronder het gelijkheidsbeginsel, in acht moeten nemen en (potentiële) kopers van deze onroerende zaak, een gelijke kans moet bieden. Dit arrest en de door de Hoge Raad nu uitgeschreven lijn bevordert transparantie en het bieden van gelijke kansen bij het verkopen van onroerende goederen8 verrichten van privaatrechtelijke rechtshandelingen, zoals onder meer verkoop van onroerende goederen door overheidslichamen. Bevoordelen en willekeur worden voorkomen.
Is het – los van de juridische mogelijkheden – voor gemeenten in praktische zin makkelijker of moeilijker geworden om plannen te selecteren waarmee maatschappelijke meerwaarde wordt bereikt, denk daarbij aan onduidelijkheid over het recht, aan de administratieve lasten van selectieprocedures en aan de inschatting van de extra juridische risico’s die door het Didam-arrest zijn ontstaan?
Gemeenten zullen naar aanleiding van het Didam-arrest een transparante selectieprocedure moeten hanteren. Dat betekent dat het maatschappelijke doel en de eisen aan het plan voordat er een partij wordt geselecteerd objectief beschreven moeten worden. Dat levert aan de voorkant in sommige gevallen wellicht meer werk op dan voor het Didam-arrest. Voordeel is dat na selectie er minder discussie kan ontstaan met de geselecteerde partij over het gewenste plan. Dat helpt het planproces ná de selectie. Per saldo denk ik dat er op termijn geen maatschappelijk nadeel is vanwege de te volgen selectieprocedure.
Als het in de praktijk minder makkelijk is geworden om plannen te selecteren waarmee maatschappelijke meerwaarde wordt bereikt, heeft u enig idee hoeveel van dergelijke plannen om praktische redenen inmiddels niet zijn doorgegaan?2 Als u dat niet heeft: wat heeft u gedaan om daar inzicht in te krijgen? En wat wilt u nog doen?
Ik heb geen concrete cijfers in hoeverre het Didam-arrest in de praktijk ertoe heeft geleid dat plannen niet zijn doorgaan. Overigens hebben dergelijke signalen mij ook niet bereikt. Wel is het zo dat selectieprocedures in sommige gevallen opnieuw moesten of opnieuw moesten worden vormgegeven. Met het opstellen van het factsheet Gronduitgifte overheden (arrest Didam) 10 en de Handreiking implementatie van het arrest Didam in het gemeentelijke grond(uitgifte)beleid ten behoeve van vastgoed- en gebiedsontwikkeling11 heb ik eraan bijgedragen dat gemeenten handvatten hebben hoe selectieprocedures vorm te geven zodat deze voldoen aan de eisen als gevolg van het Didam-arrest. Op die manier kan worden voorkomen dat plannen niet doorgaan. Gezien de signalen die mij bereiken heb ik de indruk dat elke selectie kan worden vormgegeven conform de criteria van het Didam-arrest en inmiddels breed bekend is hoe om te gaan met het Didam-arrest.
Wie denkt u dat het meest content is met het Didam-arrest: de commerciële advocatuur en grote projectontwikkelaars of de bewonersinitiatieven zoals een Knarrenhof?
Ik heb geen onderzoek gedaan naar welke partijen het meest content zijn met het Didam-arrest. Ik acht een dergelijk onderzoek ook weinig zinvol. Gemeenten moeten het plan, en de objectieve maatschappelijke doelen die zij met een plan wensen te bereiken, vooropstellen en niet zo zeer de partij die het plan realiseert. Daar is de maatschappij in zijn algemeenheid bij gebaat. Ik denk daarom dat de maatschappij in zijn algemeenheid content mag zijn met het Didam-arrest.
Acht u het juridisch überhaupt denkbaar dat de formele wetgever de toepasselijkheid van het Didam-arrest op de gemeentelijke praktijk op enigerlei wijze beperkt?3
Deze vraag beantwoord ik samen met vraag 11.
Hoeveel juridische ruimte om plannen met maatschappelijke meerwaarde te mogen selecteren moet er worden beperkt en/of hoe groot moeten de praktische consequenties van het Didam-arrest worden, voordat u de mogelijkheid gaat onderzoeken of de toepasselijkheid van het arrest beperkt kan worden?
Allereerst hoeft, zoals in het bovenstaande bij de beantwoording van vraag 3 is vermeld, het Didam-arrest voor gemeenten niet in de weg te staan aan de verkoop van gronden ten behoeve van plannen waarmee een maatschappelijke meerwaarde kan worden bereikt. Het idee dat de toepasselijkheid van een arrest zou moeten worden beperkt als doelstelling is bovendien een vreemde stelling. Dit gaat uit van het idee dat transparantie van selectieprocedures weer zou moeten worden ingeperkt. Ik onderschrijf juist het belang van transparantie en het bieden van gelijke kansen bij het aangaan en uitvoeren van privaatrechtelijke overeenkomsten door overheidslichamen.
De veroordeling van Nobelprijswinnaar Muhammad Yunus in Bangladesh |
|
Christine Teunissen (PvdD) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het feit dat in Bangladesh op 1 januari de 83-jarige Muhammad Yunus, die in 2006 de Nobelprijs voor de Vrede won vanwege zijn werk ten behoeve van de allerarmsten van zijn land, is veroordeeld tot een celstraf van zes maanden na beschuldigingen van het overtreden van arbeidswetten?1
Ja.
Bent u bekend met het feit dat in augustus 2023 een groep van 180 wereldleiders, onder wie 108 Nobelprijswinnaars, inclusief Barack Obama, voormalig secretaris-generaal van de VN Ban Ki-moon en vele (voormalig) leiders van Europese landen, in een open brief aan de Minister-President van Bangladesh hun zorg hebben uitgesproken over de vervolging van Yunus?2 Zo ja, wat vindt u ervan dat hier geen gehoor aan is gegeven?
Ja, ik ben bekend met de inhoud van deze brief. Het kabinet onderschrijft het belang van ruimte voor het maatschappelijk middenveld en de bescherming van mensenrechtenverdedigers, in het bijzonder voor duurzame en inclusieve groei in Bangladesh. Daarnaast heeft Nederland zich meerdere malen uitgesproken voor eerlijke en vrije verkiezingen. De EU heeft hierover verschillende verklaringen3 4 gepubliceerd. Het kabinet steunt deze verklaringen.
Deelt u de zorg die in de open brief wordt beschreven ten aanzien van de bedreigingen voor de democratie en de mensenrechten die in Bangladesh zijn waargenomen? Zo nee, waarop baseert u dit inzicht? Zo ja, in hoeverre heeft u vertrouwen dat de aankomende nationale verkiezingen van 7 januari wel op een vrije en eerlijke manier zullen verlopen?
Nederland monitort de ontwikkelingen op het gebied van mensenrechten en ruimte voor het maatschappelijk middenveld in Bangladesh nauwgezet. Nederland spreekt hier zowel bilateraal als in EU verband over met de Bangladeshi autoriteiten. De EU spreekt zich ook kritisch uit over de situatie in Bangladesh, zoals ook recentelijk over het verloop van de verkiezingen middels een verklaring van EU Hoge Vertegenwoordiger Borrell. Daarnaast ondersteunt Nederland verscheidene maatschappelijke organisaties in Bangladesh.
Ten aanzien van de nationale verkiezingen op 7 januari in Bangladesh heeft Nederland zich op meerdere niveaus uitgesproken voor vrije en eerlijke verkiezingen en het belang van een vrij maatschappelijk middenveld benadrukt. Dit is besproken tijdens onder andere de politieke consultaties met Bangladesh in mei 2023 en tijdens een bilateraal gesprek tussen mijn collega Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking en de Bangladeshi Minister van Buitenlandse Zaken tijdens de AVVN 2023 in New York.
Bent u het eens met organisaties als Amnesty International die beschrijven dat de meer dan 150 rechtszaken tegen Muhammad Yunus gezien moeten worden als een misbruik van de arbeidswetten en het rechtssysteem en een vorm van politieke vergelding voor zijn werk en afwijkende meningen?3 Zo nee, waarop baseert u deze inzichten?
Nederland intervenieert niet in de rechtsgang van andere landen. Nederland heeft wel op verschillende niveaus zorgen geuit over de scherpe toename van het aantal arrestaties van critici van de zittende regering.
Heeft de Nederlandse overheid zich al publiekelijk uitgesproken tegen de veroordeling van Muhammad Yunus? Zo ja, wanneer en met welke woorden? Zo nee, deelt u de mening dat dit zo snel mogelijk moet gebeuren, het liefst nog voor de nationale verkiezingen van 7 januari?
Nederland intervenieert niet in de rechtsgang van andere landen en heeft zich dus niet publiekelijk uitgesproken tegen de veroordeling van Muhammad Yunus.
De Kamerbrief over de inzet voor de jaarlijkse Vergadering van verdragspartijen van het Statuut van Rome. |
|
Ruben Brekelmans (VVD) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Welke stappen bent u wanneer van plan te zetten om te beoordelen of het zinvol is een amendementsvoorstel rond het misdrijf agressie in te dienen, zoals beschreven in de Kamerbrief over de inzet voor de jaarlijkse Vergadering van verdragspartijen van het Statuut van Rome?1
Met het oog op de Herzieningsconferentie, die ten behoeve van de in 2010 in Kampala aangenomen amendementen inzake het misdrijf agressie zal worden georganiseerd in 2025, zal in de komende maanden de discussie over de Kampala-amendementen in diverse gremia worden gevoerd.
Het Nederlandse standpunt in deze discussie is ongewijzigd: vanaf het begin van de onderhandelingen over het Statuut van Rome in de jaren ’90 heeft het Koninkrijk der Nederlanden zich een voorstander betoond van het toekennen van dezelfde rechtsmacht aan het Internationaal Strafhof (ISH) over het misdrijf agressie als over de overige drie in het Statuut opgenomen kernmisdrijven (genocide, misdrijven tegen de menselijkheid en oorlogsmisdrijven). Het kabinet blijft dit standpunt zowel in bilateraal als in multilateraal verband uitdragen. Zie in dit verband ook de kabinetsreactie op het CAVV advies «rechtsmacht en immuniteiten bij het berechten van het misdrijf agressie».2
In de appreciatie3 van de aangehouden motie van het lid Sjoerdsma4 – die op 19 januari 2023 werd ingediend bij het tweeminutendebat Raad Buitenlandse Zaken en waarin de regering werd verzocht om het Statuut van Rome te amenderen op artikel 15 bis – heeft het kabinet aangegeven de ontwikkeling van het internationale draagvlak voor het amenderen van het Statuut van Rome op dit punt nader te zullen onderzoeken, om vervolgens in de loop van 2024 te beoordelen of het zinvol is om met gelijkgezinde partners een amendementsvoorstel in te dienen dat tijdens de Herzieningsconferentie kan worden behandeld. In dat kader neemt Nederland deel aan de door Duitsland opgerichte Group of Friends for the Strengthening of the ICC’s Jurisdiction over the Crime of Aggression. Deelname aan deze Group of Friends biedt de gelegenheid om een beeld te vormen van het internationale krachtenveld en van de reikwijdte van de inhoudelijke discussies die worden gevoerd over een eventueel amendementsvoorstel.
Bent u van plan zelf stappen te zetten of initiatieven te ontplooien om draagvlak onder andere landen te zoeken voor de indiening van een dergelijk voorstel? Zo ja, welke zijn dit?
Duitsland heeft in dit verband het initiatief genomen door het oprichten van de Group of Friends. In lijn met staand beleid en met de reactie op de hierboven genoemde motie van het lid Sjoerdsma steunt Nederland dit initiatief. Naast deelname aan de Group of Friends, is het kabinet op dit moment echter niet van plan om zelf verdere stappen te zetten of initiatieven te ontplooien, omdat deze Group of Friends voldoende gelegenheid biedt om met alle relevante partijen een inhoudelijke discussie te voeren en om een beeld te vormen van het internationale krachtenveld.
Klopt het dat dit amendementsvoorstel erover zou gaan het Statuut van Rome te amenderen op artikel 15bis?
De discussies over een eventueel amendementsvoorstel spitsen zich inderdaad primair toe op artikel 15 bis van het Statuut van Rome. Deze bepaling heeft betrekking op de voorwaarden voor de uitoefening van rechtsmacht door het ISH over het misdrijf agressie, in de gevallen waarin een situatie door een staat die partij is bij het Statuut bij de Aanklager wordt aangegeven (State Party referral), of in de gevallen waarin de Aanklager uit eigen beweging een onderzoek opent (proprio motu).
Hoe verhoudt het mogelijk alsnog nemen van actie zich tot het ontraden van de aangehouden motie-Sjoerdsma (21 501-02, nr. 2588) die Nederland verzocht zich in te zetten voor amendering van het Statuur van Rome op artikel 15bis?2
Het standpunt van het kabinet is ongewijzigd. In de appreciatie van de aangehouden motie van het lid Sjoerdsma heeft het kabinet aangegeven het opportuun te achten om in de loop van 2024 te beoordelen of het, gelet op de ontwikkeling van het internationale draagvlak, zinvol is om met gelijkgezinde partners een amendementsvoorstel in te dienen dat tijdens de Herzieningsconferentie kan worden behandeld. De motie is slechts ontraden voor zover deze moest worden gelezen als een verzoek aan de regering om reeds voor een dergelijke beoordeling een voorstel tot wijziging van artikel 15 bis van het Statuut van Rome aan de depositaris van het Statuut voor te leggen.
Hoe beoordeelt u de risico’s van negatieve effecten op relaties met voor de Nederlandse veiligheid belangrijke bondgenoten die geen partij zijn bij het Strafhof, zoals de Verenigde Staten, als artikel 15bis in werking zou treden?
Het opstarten van een procedure die gericht is op het wijzigen van artikel 15 bis van het Statuut van Rome zou zowel bij staten die partij zijn bij dit Statuut, als bij staten die geen partij zijn bij dit Statuut – zoals de Verenigde Staten – tot weerstand kunnen leiden. Hoewel het ongewis is of een dergelijke procedure uiteindelijk succesvol zal zijn, zou reeds het opstarten daarvan al op korte termijn het ongewenste effect kunnen hebben dat de verbeterde relatie tussen het ISH en de Verenigde Staten onder druk komt te staan. Dergelijke risico’s zullen door het kabinet worden meegewogen bij de uiteindelijke beoordeling van de opportuniteit van (het steunen van) het indienen van een amendementsvoorstel.
Deelt u de mening dat het draagvlak voor het Strafhof nog verder onder druk komt te staan wanneer artikel 15bis wordt uitgebreid? Zo nee, waarom niet?
De huidige regeling in artikel 15 bis van het Statuut van Rome is een moeizaam bereikt compromis en tegen die achtergrond moet rekening worden gehouden met het feit dat de inzet voor een amendering van artikel 15 bis niet door alle verdragspartijen en derde staten zal worden verwelkomd.
Tegelijkertijd is er onder de verdragspartijen ook steun om de huidige regeling inzake de rechtsmacht van het ISH over het misdrijf agressie gelijk te trekken met de rechtsmacht over de andere kernmisdrijven. Zo wordt door meerdere staten betreurd dat het ISH door de huidige regeling geen rechtsmacht kan uitoefenen over het misdrijf agressie dat in en tegen Oekraïne wordt gepleegd door onderdanen van de Russische Federatie. Daarnaast zijn verschillende staten van mening dat er überhaupt geen overtuigende inhoudelijke argumenten kunnen worden aangevoerd ter rechtvaardiging van het feit dat de rechtsmacht van het ISH over het misdrijf agressie aanzienlijk beperkter is dan de rechtsmacht van het ISH over de overige in het Statuut van Rome opgenomen kernmisdrijven. Zij streven daarom vanuit het oogpunt van accountability naar het gelijktrekken van de regeling inzake de rechtsmacht over het misdrijf agressie met de regeling inzake de rechtsmacht over de overige kernmisdrijven, waardoor ook verwijten van selectiviteit en dubbele standaarden minder kracht zullen krijgen.
Welke gevolgen de uitbreiding van de rechtsmacht van het ISH over het misdrijf agressie onder het huidige gesternte zal hebben voor het draagvlak voor het Strafhof zal in de komende maanden nader worden onderzocht.
Deelt u de mening dat het Strafhof de bestaande taken beter zou kunnen uitvoeren in plaats van de bevoegdheden van het Strafhof verder uit te breiden? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet hecht grote waarde aan de bevordering van de ontwikkeling van de internationale rechtsorde, conform de in artikel 90 van de Grondwet neergelegde opdracht. Het bestrijden van straffeloosheid voor internationale misdrijven en het bijdragen aan goed functionerende internationale hoven en tribunalen die de daders van dergelijke misdrijven aansprakelijk kunnen stellen, zijn belangrijke prioriteiten van het Nederlandse buitenland- en mensenrechtenbeleid, zoals ook neergelegd in de beleidsnota Mensenrechten, Democratie en Internationale Rechtsorde. Het ISH is een cruciale organisatie in deze strijd tegen straffeloosheid en daarom blijft het kabinet zich actief inzetten voor het uitbreiden van het aantal partijen bij het Statuut van Rome en voor het vullen van de lacunes in de rechtsmacht van het Strafhof.
Hoe beoordeelt u werking van artikel 15bis in combinatie met artikel 8bis lid 2 (f)?
Volgens het Statuut van Rome kan er uitsluitend sprake zijn van het misdrijf agressie (begaan door een individu) als er tevens sprake is van een daad van agressie (begaan door een staat). Door middel van de Kampala-amendementen uit 2010 is in het eerste lid van artikel 8 bis een definitie van het misdrijf agressie toegevoegd aan het Statuut van Rome. Voor de toepassing van deze definitie in het eerste lid, wordt in het tweede lid van artikel 8 bis aangegeven wat er wordt verstaan onder een «daad van agressie».
In artikel 8 bis, tweede lid, sub f, wordt «het feit dat een Staat toestaat dat zijn grondgebied, dat hij aan een andere Staat ter beschikking heeft gesteld, door die andere Staat wordt gebruikt om een daad van agressie te plegen tegen een derde Staat» als een opzichzelfstaande «daad van agressie» aangemerkt. Of deze daad van agressie (begaan door een Staat) ook het misdrijf agressie (begaan door een individu) oplevert, zal in het licht van de concrete omstandigheden van het geval door het ISH moeten worden beoordeeld op basis van de definitie die is neergelegd in het eerste lid van artikel 8 bis. Zo moet er volgens het eerste lid onder meer sprake zijn van een daad van agressie «die door zijn aard, ernst en schaal een onmiskenbare schending (manifest violation) vormt van het Handvest van de Verenigde Naties».
Door middel van de Kampala-amendementen zijn daarnaast de artikelen 15 bis en 15 ter aan het Statuut toegevoegd, waarin wordt aangegeven onder welke voorwaarden het ISH rechtsmacht kan uitoefenen over het misdrijf agressie. Dat is op grond van deze artikelen enkel het geval indien zowel de slachtofferstaat als de agressorstaat de rechtsmacht van het ISH over het misdrijf agressie hebben aanvaard, of indien de situatie waarin dit misdrijf lijkt te zijn begaan door de VN-Veiligheidsraad – handelend onder hoofdstuk VII van het VN-Handvest – wordt verwezen naar de Aanklager van het ISH.
Zou bovenstaande combinatie kunnen betekenen dat Europese NAVO-bondgenoten, zoals Nederland of Duitsland, in beeld kunnen komen als «medeplichtige» aan het misdrijf agressie, indien bijvoorbeeld de Verenigde Staten een militaire operatie uitvoeren die volgens het Strafhof geen volkenrechtelijk mandaat heeft en zij daarbij mogelijk gebruiken maken van in Europa opgeslagen wapens en reservedelen of militaire bases in Europa, zoals bijvoorbeeld vliegbasis Ramstein?
Voor de omstandigheden waaronder staten medeplichtig kunnen zijn aan een internationaal onrechtmatige daad, zoals een daad van agressie, verwijs ik naar de Kamerbrief van 12 januari 2024 houdende de zienswijze van het kabinet op het concept van medeplichtigheid.6
Staten kunnen niet strafrechtelijk aansprakelijk gesteld worden op basis van het internationaal recht en het strafrechtelijke concept van medeplichtigheid geldt dus niet tussen staten. Zoals hierboven al aangegeven, ziet artikel 8 bis, tweede lid, sub f, niet op medeplichtigheid, maar op de vraag of een staat een daad van agressie heeft gepleegd.
In hoeverre kunnen activiteiten van staten worden aangemerkt als agressie als ze voortkomen uit de Responsibility to Protect?
De handelingen van staten kunnen volgens het Statuut van Rome worden aangemerkt als daad van agressie wanneer deze voldoen aan de voorwaarden die zijn neergelegd in artikel 8 bis, tweede lid, waarin ook een lijst met concrete gedragingen is opgenomen. In algemene zin gaat het om het gebruik van wapengeweld door een staat tegen de soevereiniteit, territoriale integriteit of politieke onafhankelijkheid van een andere staat, of op enige andere wijze die onverenigbaar is met het VN-Handvest.
Volgens het kabinet bestaan er drie mogelijke rechtsgronden voor het gebruik van geweld door staten. Dit zijn het recht op zelfverdediging op basis van artikel 51 van het VN-Handvest, een mandaat verleend in een resolutie van de VN-Veiligheidsraad of een uitnodiging of toestemming van de staat waar geweld gebruikt wordt. Zoals toegelicht in de kabinetsreactie op het eindrapport van de Expertgroep inzake humanitaire interventie7, is het kabinet van mening dat humanitaire interventie, dan wel geweldgebruik op basis van de Responsibility to Protect-doctrine, op dit moment geen uitzondering vormen op het interstatelijk geweldverbod.
Volgens het kabinet is geweldgebruik in het kader van de‘Responsibiliy to Protect alleen mogelijk met een mandaat van de VN-Veiligheidsraad. Dit is ook opgenomen in het einddocument van de VN-wereldtop in 2005 en verschillende resoluties van de Algemene Vergadering van de VN.
In hoeverre betekent (het voorbereiden van) een amendementsvoorstel rondom het misdrijf agressie dat een groot beslag zal worden gelegd op de beschikbare financiën van het Strafhof, die daardoor niet voor andere zaken kunnen worden ingezet?
Een eventuele amenderingsprocedure zal niet of nauwelijks een beslag leggen op de beschikbare financiën van het Strafhof. Krachtens het besluit van de in 2010 in Kampala georganiseerde Herzieningsconferentie zal uiterlijk op 17 juli 2025 – zeven jaar na de activering van de (beperkte) rechtsmacht van het ISH over het misdrijf agressie – een Herzieningsconferentie moeten worden georganiseerd waar de Kampala-amendementen worden geëvalueerd, ongeacht de vraag of er tijdens die evaluatie ook een amendement op het Statuut zal worden behandeld. Het behandelen, aannemen en ratificeren van amendementen is daarnaast een kwestie voor de verdragspartijen en niet voor het Strafhof.
Mocht een eventueel amendement op het Statuut in 2025 worden aangenomen, dan zal vervolgens de inwerkingtreding van dat amendement naar alle waarschijnlijk nog jarenlang op zich laten wachten. Pas op het moment dat het Strafhof na de inwerkingtreding van het amendement een (voorbereidend) onderzoek opent naar een vermeend misdrijf van agressie waar het op basis van het amendement rechtsmacht over heeft, zullen er daadwerkelijk kosten worden gemaakt. Het Strafhof mag namelijk uitsluitend budget aanvragen voor daadwerkelijke onderzoeken en strafzaken.
Hoe beoordeelt u het risico dat een hernieuwde poging om de Russische agressie tegen Oekraïne via het Strafhof in plaats van via een ad-hoc tribunaal (conform de oproepen van onder andere Oekraïne zelf en de Parlementaire Assemblee van de Raad van Europa) te berechten, kan zorgen voor verdeeldheid onder Westerse landen, omdat bijvoorbeeld het VK en Frankrijk de toevoeging van het misdrijf agressie aan het Statuut van Rome niet gesteund hebben en dus waarschijnlijk niet open zullen staan voor een nog verdere uitbreiding hiervan via artikel 15bis?
Het kabinet ziet een eventuele amendering van het Statuut van Rome niet als een hernieuwde poging om de Russische agressie tegen Oekraïne via het ISH te berechten. Het is immers nog ongewis of er voldoende internationaal draagvlak voor een dergelijke amendering zal bestaan en bovendien zal de inwerkingtreding daarvan veel tijd in beslag nemen. Een eventuele amendering van het Statuut van Rome is bedoeld om op (middel)lange termijn een lacune in de rechtsmacht van het ISH te vullen, zodat er in de toekomst geen sprake hoeft te zijn van de oprichting van mogelijke ad hoc agressietribunalen.
In de komende maanden zal worden geïnventariseerd hoe het internationale draagvlak voor een amendering van het Statuut van Rome zich sinds de Herzieningsconferentie in Kampala heeft ontwikkeld en of de steun van staten voor de oprichting van een ad hoc agressietribunaal voor de Russische agressie tegen Oekraïne ook zal leiden tot steun voor het op termijn uitbreiden van de rechtsmacht van het ISH over het misdrijf agressie.
Kunt u toezeggen, mede gelet op de demissionaire status van het kabinet, geen vervolgstappen te zetten inzake de amendering van artikel 15bis of andere artikelen van het Statuut van Rome, zoals Nederland diplomatiek verbinden aan de indiening van een amendementsvoorstel of het organiseren van initiatieven om actief draagvlak te creëren voor amendering, zonder dat de Kamer voorafgaand over de Nederlandse inzet nader is geïnformeerd en hierover een debat heeft plaatsgevonden?
Ja. Als het kabinet het initiatief wil nemen om een amendementsvoorstel in te dienen voor behandeling tijdens de Herzieningsconferentie in 2025 – of als het kabinet zich diplomatiek wil verbinden aan de indiening van een dergelijk amendementsvoorstel – dan zal het kabinet de Kamer daarover tijdig informeren, zodat de Kamer kan besluiten of daarover een debat moet worden gevoerd.
Het artikel 'Kritiek rechters op uitstel celstraffen: ‘Tast gezag rechtspraak aan’' |
|
Joost Eerdmans (EénNL) |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
|
Bent u bekend met het bericht «Kritiek rechters op uitstel celstraffen: «Tast gezag rechtspraak aan»»?1
Ja.
Hoe vindt u het uit te leggen dat een rechter heeft geoordeeld dat iemand de gevangenis in gaat, maar dit in de praktijk dus soms niet zal gebeuren?
Een persoon die door de rechter is veroordeeld tot een gevangenisstraf zal in beginsel altijd daadwerkelijk detentie ondergaan. Het niet opnemen van zelfmelders is een tijdelijke noodmaatregel als gevolg van personeelstekort bij DJI waardoor niet alle cellen inzetbaar zijn. De maatregel heeft daarmee geen structureel effect maar een opschortende werking. Door zelfmelders tijdelijk niet op te roepen ontstaat wel ruimte om andere maatregelen, die wel structureel effect sorteren, verder uit te werken. Ik beoog met aanvullende maatregelen er voor te zorgen dat zelfmelders zo spoedig mogelijk weer opgeroepen kunnen worden.
In hoeverre vindt u het uit te leggen aan slachtoffers en de samenleving dat gedetineerden eerder, met een enkelband, vrijgelaten kunnen worden of soms niet de gevangenis in gaan?
Zoals hierboven aangegeven zal een persoon die door de rechter is veroordeeld tot een gevangenisstraf in beginsel altijd daadwerkelijk detentie ondergaan. In mijn brief van 30 november jl. heb ik aangekondigd aanvullende maatregelen te verkennen, waaronder de inzet van elektronische monitoring. Bij de verkenning van dit voorstel worden passende voorwaarden verkend die erop moeten toezien dat alleen gedetineerden in aanmerking komen die goed gedrag vertonen en bij wie de veiligheidsrisico’s kunnen worden beperkt. Ook het borgen van de slachtofferbelangen is een belangrijk aandachtspunt in het vervolgproces. Bij de uitwerking van dit voorstel wordt de inzet van elektronische monitoring aan het einde van de detentie overwogen voor gedetineerden met een straf tot maximaal een jaar. Gedetineerden die veroordeeld zijn voor een zwaar delict komen niet in aanmerking voor deze mogelijkheid. Ik streef er naar uw Kamer op korte termijn nader te informeren over de eventuele inzet van deze maatregel.
Waarom kiest u ervoor om gedetineerden tegemoet te komen met verlichtende maatregelen voor hen, maar niet om gedetineerden een soberder bestaan te laten leiden, bijvoorbeeld door ze minder te laten luchten?
Inrichtingen die te maken hebben met personele krapte hebben maatregelen, die binnen de wettelijke kaders (zoals minimaal één uur luchten per dag) mogelijk zijn, al genomen. Zo is er op veel plaatsen al geruime tijd sprake van significante beperkingen in het dagprogramma.
De DJI en ik vinden een verdere versobering van de dagprogramma’s ten zeerste af te raden. Het leefklimaat en daarmee het effect op de orde en veiligheid in de inrichtingen zou zwaar onder druk komen te staan. Dit heeft een negatieve effect op het personeel. Daarmee beïnvloedt het ook de aantrekkelijkheid van DJI als werkgever en het aantrekken van nieuw personeel.
Waarom zijn de maatregelen die u heeft aangekondigd allemaal ten faveure van gedetineerden?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u het met de stelling eens dat een tekort aan capaciteit aan personeel of cellen nooit ten koste mag gaan van de veiligheid van en in Nederland?
Ja, ik ben het eens met deze stelling. De veiligheid van het personeel, de gedetineerden en de samenleving staat voor mij voorop.
Bent u het eens met Henk Naves, de voorzitter van de Raad voor de rechtspraak, dat het kabinet met deze maatregelen het gezag en de geloofwaardigheid van de rechtspraak aantast? Zo nee, waarom niet?
Rechters gaan over veroordelingen en het is belangrijk dat hun vonnissen worden uitgevoerd. Met de aangekondigde maatregelen probeer ik samen met de ketenpartners er juist voor te zorgen dat de straffen die zijn opgelegd door de rechtspraak zo adequaat mogelijk ten uitvoer worden gelegd binnen de beschikbare capaciteit.
In hoeverre bent u het eens met Henk Naves, die vreest voor rechtsongelijkheid, omdat het kabinet een plan zou hebben om mensen niet langer op te sluiten als ze boetes van een bepaalde omvang niet betalen?
Samen met de ketenpartners heb ik diverse maatregelen besproken. Ik heb vooralsnog niet besloten om vervangende hechtenis bij geldboetes niet te executeren, omdat ik het belangrijk vind dat gevangenisstraffen daadwerkelijk ten uitvoer worden gelegd.
In hoeverre geeft u de Dienst Justitiële Inrichting (DJI) meer speelruimte zodat zij zelf kunnen bepalen hoe straffen moeten worden uitgevoerd?
DJI houdt zich bij de tenuitvoerlegging van straffen aan het vonnis van de rechtelijke macht en wettelijke bepalingen en richtlijnen, zoals vastgelegd in onder andere de Penitentiaire beginselenwet. Het besluit om mannelijke volwassen zelfmelders tijdelijk niet meer op te roepen en de verkenning van aanvullende maatregelen gebeurt in nauwe samenwerking met DJI en de ketenpartners.
In hoeverre bent u het eens met Richard Korver die namens de vereniging voor slachtofferadvocaten (NVSSA) stelt dat we niet meer in een rechtsstaat leven waarin de rechter degene is die rechtspreekt?
Zoals bij antwoord 8 aangegeven, rechters gaan over veroordelingen en het is belangrijk dat hun vonnissen worden uitgevoerd. Met de aangekondigde maatregelen probeer ik samen met de ketenpartners er juist voor te zorgen dat de straffen die zijn opgelegd door de rechtspraak zo adequaat mogelijk ten uitvoer worden gelegd binnen de beschikbare capaciteit.
Afgelopen zomer werden de criteria voor de zogenoemde Beperkt Beveiligde Afdeling versoepelt, waardoor gedetineerden op die afdeling in de laatste fase buiten de gevangenis aan het werk mogen; kunt u inzichtelijk maken om hoeveel gedetineerden het gaat?
De verruiming van de criteria voor de Beperkt Beveiligde Afdeling (BBA) die in de zomer heeft plaatsgevonden zag op het uitbreiden van de definitie «leer-/werkplek» met «zinvolle dagbesteding bij een (niet-)betalende organisatie». Eind juli 2023 verbleven 56 mannen en 2 vrouwen in de BBA. In de eerste week van 2024 zitten er 86 mannen en 9 vrouwen in de BBA. In zes maanden is de bezetting van de BBA dus gestegen met 30 mannen en 7 vrouwen. Het is niet bekend welke gedeelte van deze stijging in de bezetting het gevolg is van versoepeling van de criteria voor de BBA. Ook andere redenen kunnen er aan hebben bijgedragen dat er vaker gedetineerden die aan de criteria voor de BBA voldoen, doorstromen naar de BBA.
Kunt u meer duidelijkheid geven hoe u van plan bent, samen met het Openbaar Ministerie (OM) en de politie, om de instroom van gevangenen te beperken? Bent u van plan om nog meer maatregelen te nemen waardoor gedetineerden nog meer voordelen kunnen genieten?
Ik werk momenteel samen met de ketenpartners een pakket van maatregelen uit om de druk op de capaciteit te verlagen. Maatregelen om de instroom tijdelijk te verlagen kunnen daar onderdeel van zijn. Ik zal u zo spoedig mogelijk uitgebreider informeren over de uitwerking daarvan.
Kunt u de Kamer halfjaarlijks op de hoogte houden hoeveel gedetineerden geprofiteerd hebben van de versoepelde maatregelen? Zo nee, waarom niet?
Bij de voortgangsbrief «Recht doen, kansen bieden» zal ik u informeren over de ontwikkeling van de capaciteit bij DJI en de voortgang van de maatregelen.
De demonstratie door Extinction Rebellion op de Ring A10 bij Amsterdam. |
|
Joost Eerdmans (EénNL) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
Bent u bekend met het voornemen van Extinction Rebellion (XR) om op 30 december 2023 de Ring A10 bij Amsterdam te blokkeren?1
Ja. Deze blokkade heeft inmiddels plaatsgevonden.
Deelt u de mening dat een snelweg bedoeld is voor gemotoriseerd verkeer en geen geschikte locatie is om te demonstreren? Zo nee, waarom niet?
Het is op grond van artikel 5 van de Wet openbare manifestaties aan de burgemeester om al dan niet voorschriften en beperkingen te stellen ten aanzien van een aangekondigde demonstratie ter bescherming van de gezondheid, in het belang van het verkeer of ter bestrijding of voorkoming van wanordelijkheden.
Deze beoordeling is niet aan mij.
De burgemeester van Amsterdam heeft de demonstratie op de A10 verboden ter voorkoming van wanordelijkheden, in het belang van het verkeer en ter bescherming van de gezondheid. Daarbij is een alternatieve locatie aangewezen.
Aangegeven is dat de driehoek zich grote zorgen maakte over de veiligheid van demonstranten en weggebruikers en over doorgang voor nood- en hulpdiensten richting de locatie VUmc van Amsterdam UMC. Ook zou het verkeer in de stad Amsterdam en omgeving te veel ontregeld raken.
Bent u op de hoogte van de uitspraken van XR dat zij van de Nationale Politie verwachten dat deze de snelweg voor hen afsluit om deze demonstratie te faciliteren?2
Met deze uitspraken, waar ik kennis van heb genomen, wordt voorbij gegaan aan het feit dat de burgemeester de demonstratie heeft verboden op die plek.
Om die reden was het faciliteren van deze demonstratie niet aan de orde.
Zoals de burgemeester van Amsterdam heeft aangegeven in antwoord op vragen van de gemeenteraad, was het doel van de driehoek dan ook om de demonstratie te ontbinden en de blokkade op te heffen. Dit is gefaseerd en zo zorgvuldig mogelijk gedaan. Ik verwijs u naar deze antwoorden die u kunt terugvinden op de website van de gemeente Amsterdam3.
Bent u op de hoogte van de zorgen die burgemeester Halsema geuit heeft over deze demonstratie in reactie op vragen van het raadslid Van Berkel (JA21) in de commissievergadering Algemene Zaken van de gemeenteraad van Amsterdam op 14 december 2023?3
Ja.
Deelt u de mening dat het houden van een demonstratie op deze locatie niet toegestaan is? Deelt u de mening dat op deze wijze de weg blokkeren een strafbaar feit is? Zo nee, waarom niet?
Ja, die mening deel ik, gezien het feit dat de burgemeester van Amsterdam een beperking heeft opgelegd in de zin dat de demonstratie van XR niet op de A10 mocht plaatsvinden. Daarbij is een alternatieve locatie aangewezen.
Het blokkeren van de A10 was in strijd met deze beperking van de burgemeester en geldt daarom als overtreding van artikel 11 van de Wet openbare manifestaties.
Deelt u de mening dat het onbestaanbaar zou zijn indien de politie deze strafbare feiten niet alleen zou toestaan, maar ook nog eens actief zou faciliteren? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven bij de beantwoording van vraag 3 is dit niet aan de orde.
Kunt u toezeggen dat de politie geen medewerking zal verlenen en dus de A10 niet afsluit voor deze mensen? Zo nee, waarom niet?
Deze toezeggingen kan en zal ik niet doen omdat de burgemeester en de officier van justitie verantwoordelijk zijn voor het politieoptreden.
Het is niet aan mij als Minister van Justitie en Veiligheid om daar in te treden.
Kunt u toezeggen dat de politie direct in zal grijpen door demonstranten te weren als zij toch de A10 op dreigen te lopen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Burgemeester Halsema heeft aangegeven dat de capaciteit van de politie rond oud en nieuw ernstig onder druk staat. Kunt u toezeggen in overleg met de burgemeester extra capaciteit vrij te maken om de A10 klimaatactivistvrij te houden op 30 december? Zo nee, waarom niet?
Het lokaal gezag is eveneens verantwoordelijk voor het prioriteren van de politie inzet in het licht van de schaarse capaciteit. Ook hierin heb ik dan ook geen rol.
Kunt u deze vragen uiterlijk op 29 december 2023 beantwoorden?
Deze vragen zijn binnen de reguliere termijn beantwoord.
Het systematisch volgen van holocaustoverlevenden door de BVD. |
|
Jesse Six Dijkstra (NSC) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Hoe lang bent u al bekend met het feit dat de Binnenlandse Veiligheidsdienst (BVD) jarenlang Joodse Nederlanders volgde die na de Tweede Wereldoorlog herdenkingsbijeenkomsten hielden in concentratiekampen?1
Onderzoeken van de BVD vonden plaats onder verantwoordelijkheid van de Minister van Binnenlandse Zaken. Het onderzoek naar een aantal leden van het Nederlands Auschwitz Comité moet worden gezien tegen de achtergrond van de dreiging die in de tijd van de Koude Oorlog uitging van het communisme, waarbij het Comité in zijn vroege jaren door de BVD en door anderen werd gezien als een dekmantelorganisatie van de Communistische Partij van Nederland (CPN).2
Deze afwegingen zijn toentertijd gemaakt door de voorganger van de AIVD op basis van de destijds geldende juridische en politiek-bestuurlijke kaders.
Begrijpt u dat (nabestaanden van) leden van het Nationaal Auschwitz Comité geschrokken zijn van de berichtgeving dat het comité jarenlang geïnfiltreerd is geweest door de BVD?
Gegeven het onvoorstelbare leed dat slachtoffers van de Holocaust hebben moeten doorstaan, begrijp ik de emoties die de berichtgeving heeft losgemaakt en snap ik dat dit vragen oproept. Ik hecht er daarom waarde aan om te benadrukken dat de onderzoeken van de BVD naar een aantal leden van het Comité in de historische context geplaatst moeten worden. Communisme werd in de tijd van de Koude Oorlog gezien als een gevaar voor de nationale veiligheid en het Comité in zijn vroegere jaren werd gezien als een dekmantelorganisatie van de CPN. In zijn algemeenheid geldt dat als de BVD onderzoek deed naar leden van een organisatie, dit niet per definitie betekende dat dit onderzoek zich richtte op iedereen die aan die organisatie verbonden was.
De belangrijkste reden voor het overbrengen van alle persoonsdossiers uit de periode 1946–1998 is het openbaar maken van toenmalig onderzoek door de Centrale Veiligheidsdienst (CVD) en de BVD, ook wanneer dit (zoals in het geval van het Nederlands Auschwitz Comité) al eerder bekend was uit onder meer eerder openbaar gemaakte stukken van de BVD en onderzoek door het NIOD.3
Kunt u opheldering geven over de opdracht achter het onderzoek naar het Nationaal Auschwitz Comité en naar holocaustoverlevenden, en over of deze opdracht politiek gestuurd was?
Zie antwoord vraag 1.
Is uit inlichtingenonderzoek van de BVD gebleken dat er vanuit het Nationaal Auschwitz Comité daadwerkelijk een (communistische) dreiging uitging? Zo ja, was deze dreiging dusdanig dat voortdurende infiltratie van deze mate en duur gerechtvaardigd was in uw ogen?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid om, gezien de reactie van de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) waarin zij stelt dat «de periode toen» in geen enkel opzicht «te vergelijken is met de werkwijze van de dienst nu», de resterende dossiers rondom deze kwestie integraal te derubriceren en openbaar te maken en zo volledige openheid te bieden aan betrokkenen en nabestaanden?
Alle persoonsdossiers aangelegd door de CVD en BVD in de periode 1946–1998 zijn in augustus 2022 in het kader van openbaarheid overgebracht naar het Nationaal Archief. Deze dossiers zijn overgebracht met een deels beperkte toegankelijkheid op grond van de persoonlijke levenssfeer.4 Dit is gedaan omdat de inhoud van de persoonsdossiers de belangen van nog levende personen kunnen raken. Dit betekent dat wanneer een verzoeker inzage vraagt in een persoonsdossier dat betrekking heeft op hem of haarzelf de desbetreffende archiefbescheiden door verzoeker kunnen worden geraadpleegd.
Voor wie archiefstukken of dossiers wil inzien waarin bijzondere persoonsgegevens, onder andere seksuele geaardheid, religieuze overtuiging, medische en strafrechtelijke gegevens zitten, gelden additionele voorwaarden. Hiervoor moet een schriftelijk gemotiveerd verzoek worden gedaan, waarin men aantoont dat degene wiens bijzondere persoonsgegevens men wil raadplegen is overleden, de uitdrukkelijke toestemming van de betrokkene heeft, raadpleging noodzakelijk is als juridisch bewijsstuk, raadpleging noodzakelijk is ter voldoening aan een volkenrechtelijke verplichting, of raadpleging plaatsvindt ten behoeve van wetenschappelijk onderzoek of statistiek.
In dit laatste geval gelden er ook voorwaarden waaraan de aanvrager moet
voldoen:
Al eerder, in 2002, 2014 en 2016, heeft de AIVD dossiers van zijn voorgangers
overgebracht naar het Nationaal Archief. Ook die dossiers zijn aldaar, beperkt,
raadpleegbaar.
Archieven die voor bewaring in aanmerking komen worden in overleg met het Nationaal Archief in gereedheid gebracht voor overbrengen. Over de openbaarheid en raadpleegbaarheid van dossiers wordt vooraf advies gevraagd aan het Nationaal Archief en de AIVD volgt dit advies altijd op. Dossiers worden volledig openbaar, dus zonder de hierboven genoemde voorwaarden, 75 jaar na sluiting van een dossier.
Zoals aangeven in de reactie die de AIVD op de eigen website heeft geplaatst deed de «BVD in de tijd van de Koude Oorlog onderzoek naar communisme. Dat was destijds de grootste dreiging tegen de nationale veiligheid.» Over de naar het Nationaal Archief overgebrachte archiefstukken van de BVD stelt de AIVD in dezelfde reactie: «Zij geven een inkijk in het onderzoek zoals de BVD dat destijds deed.»5
Het gevangenschap van en de rechtszaak tegen journalist en uitgever Jimmy Lai in Hongkong |
|
Jan Paternotte (D66), Tom van der Lee (GL) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van de berichten «VS en VK roepen op tot vrijlating Hongkongse mediamagnaat Jimmy Lai» en «Hong Kong court upholds media mogul Jimmy Lai’s sedition charge in national security trial» van 22 december jl.?1 2
Ja.
Deelt u de mening dat het hele proces tegen Jimmy Lai door de Chinese autoriteiten, dat sinds 2019 gaande is, een regelrechte aanval is op vrijheid van meningsuiting en indruist tegen fundamentele beginselen van persvrijheid?
Samen met 23 andere landen heeft Nederland in het kader van de Media Freedom Coalition grote zorgen uitgesproken over de voortgaande aanvallen op de persvrijheid in Hongkong en de onderdrukking van onafhankelijke lokale media (verklaring d.d. 29 december 2023).3 Ook de EU heeft via X verklaard de aanklachten tegen Jimmy Lai en andere journalisten te betreuren (bericht d.d. 18 dec). Nederland, de EU en de Media Freedom Coalition hebben eerder al hun grote zorgen uitgesproken over de gedwongen sluiting van de krant Apple Daily en de arrestatie van eigenaar Jimmy Lai en staf en journalisten van de krant en andere mediaorganisaties.
Deelt u ook de mening dat het proces tegen Jimmy Lai een schending is van het verdrag «Sino-Britse gezamenlijke declaratie» uit 1984 inzake de situatie van Hongkong, waarbij de Chinese autoriteiten beloofden burgerrechten en democratie in Hongkong te respecteren en tot 2047 geen verandering aan te brengen in het beleid van de centrale regering in Beijing ten aanzien van het autonome Hongkong? Zo ja, welke stappen bent u, op Europees niveau en met uw Britse ambtsgenoot, bereid te ondernemen om China te committeren aan deze internationale afspraak?
De rechtszaak tegen Jimmy Lai maakt onderdeel uit van een bredere campagne van onderdrukking van vrijheid van meningsuiting in Hongkong. Met het gebruik van de nationale veiligheidswetgeving wordt de autonomie van Hongkong en de rechten en vrijheden zoals die zijn beloofd aan de inwoners van Hongkong in de Chinees-Britse gezamenlijke verklaring van 1984 ondermijnd. Nederland zal zich hierover blijven uitspreken en maakt deel uit van een groep van landen die de rechtszaken bijwoont en monitort die op grond van de nationale veiligheidswetgeving in Hongkong worden gevoerd.
Bent u bereid om zich achter de VS en het Verenigd Koninkrijk te scharen en publiekelijk op te roepen tot vrijlating van Jimmy Lai en sepot van de rechtszaak jegens hem?
In de Media Freedom Coalition verklaring van 29 december 2023, ondertekend door Nederland en 23 andere landen, worden de aanklachten tegen Jimmy Lai en andere journalisten veroordeeld en worden de Hongkongse autoriteiten opgeroepen zich aan hun internationale verplichtingen, waaronder bescherming van mensenrechten, te houden. Nederland zal hier in samenwerking met deze coalitie van gelijkgezinde landen, waaronder de VS en het VK, aandacht voor blijven vragen.
De berichten ‘Affaires, ruzies, gesprekken met de psychiater: Amsterdamse politici decennialang bespioneerd door de veiligheidsdienst’, ‘Leden van het Nederlands Auschwitz Comité jarenlang vervolgd door de veiligheidsdienst' |
|
Michiel van Nispen |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Kunt u ingaan op de recente artikelen van Het Parool en het NRC waaruit blijkt dat honderden politici van de CPN, PSP en PvdA, activisten en belangenbehartigers decennialang zijn bespioneerd door de Binnenlandse Veiligheidsdienst (BVD)? Waren de acties van de BVD wettelijk toegestaan?1 2 3
In algemene zin kan ik stellen dat de onderzoeken die de BVD uitvoerde tijdens de in de artikelen beschreven perioden plaatsvonden binnen een ander wettelijk kader dan het huidige. Ook de dreigingscontexten waren toen anders dan nu. Over het juridische kader waarbinnen de BVD toentertijd onderzoeken verrichtte kan ik u het volgende meedelen.
Het wettelijk kader dat gold voor de BVD werd achtereenvolgens gevormd door een koninklijk besluit van 8 augustus 1949 over de oprichting van de BVD, diverse daaropvolgende wijzigingen en een koninklijk besluit van 5 augustus 1972. In het laatstgenoemd koninklijk besluit waren de taken en bevoegdheden van niet alleen de BVD maar ook de andere Nederlandse inlichtingen- en veiligheidsdiensten vastgelegd. Het koninklijk besluit van 1972 werd later vervangen door de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten van 1987. Net als de voorgaande Koninklijke Besluiten ging de Wet uit 1987 over de taken van (onder meer) de BVD maar nauwelijks over de bevoegdheden.
In lid 1 van artikel III van het koninklijk besluit van augustus 1972 staat dat de BVD tot taak had onderzoek te doen naar «organisaties, groeperingen en personen ten aanzien waarvan, gezien hun doelstellingen of feitelijke werkzaamheden, ernstige vermoedens bestaan dat zij een gevaar vormen voor het voorbestaan van de democratische rechtsorde of dat van hen schade te duchten is voor de veiligheid of andere gewichtige belangen van de Staat.» Het betreft hier een taak die ook in de opeenvolgende wetten (de Wiv 1987, de Wiv 2002 en de Wiv 2017) terug te vinden is (de zogeheten a-taak of dreigingsgerelateerde taak).
Het hierboven geschetste wettelijk kader was de grondslag voor het onderzoek dat in de tijd van de Koude Oorlog door de BVD werd gedaan naar communisme, dat destijds werd gezien als grootste dreiging tegen de nationale veiligheid. De afwegingen zijn toentertijd gemaakt door de voorganger van de AIVD op basis van de destijds geldende juridische en politiek-bestuurlijke kaders. De over deze casus beschikbare informatie die is vervat in de persoonsdossiers is door de AIVD, in het kader van openbaarheid, overgebracht naar het Nationaal Archief.
Vindt u het rechtvaardig dat intieme persoonlijke details over politici en hun vrienden en familie tot in detail zijn bijgehouden? Was het voor de BVD echt nodig om te weten en bij te houden welke politici homoseksueel waren? Dit is toch simpelweg misbruik van macht?
Zie antwoord vraag 1.
Is het te verantwoorden dat de BVD zo massaal gegevens verzamelde over leden van de CPN en hun activiteiten? Vindt u dat de BVD hierin proportioneel handelde?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u van mening dat de BVD proportioneel handelde ten opzichte van de inbreuk op het privéleven van burgers? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
In hoeverre hadden de BVD en zijn voorgangers toegang tot informatie bij de Belastingdienst en zijn voorgangers? Kunt u dit uitsplitsen in de periode tot en met 1986 enerzijds en na 1987 anderzijds? In hoeveel van de ruim 71.000 persoonsdossiers die bij het Nationaal Archief liggen zit informatie die afkomstig is van de Belastingdienst of zijn voorgangers?
Zoals ik stel in mijn antwoorden op uw vragen 1, 2, 3, 4, 7, 11 en 12 waren de bevoegdheden van de BVD en diens voorganger de Centrale Veiligheidsdienst (CVD) slechts zeer summier wettelijk vastgelegd. Dit gold zowel voor de in dat antwoord genoemde Koninklijke Besluiten als voor de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten van 1987.
Als uit de naar het Nationaal Archief overgebrachte persoonsdossiers aangelegd door de CVD en BVD informatie van de Belastingdienst en diens voorgangers is opgenomen, betekent dit dat deze diensten toegang hadden tot deze informatie. De CVD en BVD hielden geen overzicht bij van de door u gevraagde aantallen informatieverstrekkingen door de Belastingdienst en weigeringen van paspoortverstrekkingen. Ik kan u hierdoor geen inschatting geven, ook niet bij benadering.
Hoeveel Nederlanders zijn met een beroep op deze instructie de verstrekking van een paspoort met reguliere geldigheidsduur geweigerd?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe kijkt u erop terug dat kritiek van activisten, politici en journalisten op de BVD door de dienst werd gemonitord?
Zie antwoord vraag 1.
Vindt u dat het een taak was van de BVD om Kamervragen over het functioneren van de veiligheidsdienst bij te houden in individuele persoonsdossiers van Tweede Kamerleden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals ik in mijn antwoord op uw vragen 1, 2, 3, 4, 7, 11 en 12 aangeef is de over deze casus beschikbare informatie die vervat is in de persoonsdossiers door de AIVD overgebracht naar het Nationaal Archief, en zijn de afwegingen in de jaren vijftig, zestig en zeventig door de voorganger van de AIVD op basis van de destijds geldende juridische en politiek-bestuurlijke kaders gemaakt. Ik verwijs u graag naar de antwoorden op uw eerdere vragen aan mijn ambtsvoorganger.5 De berichten die u aanhaalt behandelen verschillende soorten onderzoek door de BVD in verschillende tijdvakken. Voor al deze onderzoeken geldt dat zij in de context van toenmalige bedreigingen van de nationale veiligheid moeten worden begrepen.
In lijn met het antwoord dat mijn ambtsvoorganger gaf op de vragen die u en lid Leijten eerder stelden wil ik benadrukken dat het niet passend is om historische situaties te wegen met de kennis van latere ontwikkelingen en zo onderzoeken door de BVD uit die tijd te kwalificeren als «het zich buiten de democratische rechtsorde plaatsen». De rechtsontwikkeling heeft een forse stap gemaakt met betrekking tot de rechtsstatelijke waarborgen in het voor de inlichtingen- en veiligheidsdiensten geldende juridische kader.
Vindt u dat de BVD hiermee schade heeft toegebracht aan het democratische debat over het functioneren van de veiligheidsdienst? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u het ermee eens dat monitoring van publiek debat over de veiligheidsdienst kan leiden tot een chilling effect en dat de dienst zich hiermee buiten de democratische rechtsorde plaatste? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 8.
Klopt het dat de BVD in een intern document uit 1966 heeft geschreven dat de dienst «niet gericht [is] op de PSP als zodanig, doch op de activiteiten van bepaalde extremistische elementen in die partij»? Waarom ging de BVD nog jarenlang door met het verzamelen van informatie over de PSP en haar leden?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe kijkt u erop terug dat de BVD zich niet aan haar eigen richtlijnen hield?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u van mening dat er in de periode voor de Wet inlichtingen- en veiligheidsdiensten 1987 (Wiv) politieke controle was op de dienst? Zo ja, waarom heeft de verantwoordelijke Minister niet ingegrepen toen de dienst in strijd met zijn eigen richtlijnen handelde?
Zie antwoord vraag 8.
Uit het BVD-dossier van voormalig Tweede Kamerlid Fred van de Spek blijkt dat de BVD in 1985 op de hoogte was van (de strekking van) Kamervragen die Van der Spek ging stellen voordat ze waren ingediend; hoe kijkt u hierop terug? Werd hiermee de controlefunctie van de Tweede Kamer ondermijnd? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Op basis van welke wet- of regelgeving gaven lokale politiekorpsen tot en met de jaren tachtig demonstratieaanvragen door aan de BVD, zoals blijkt uit meerdere persoonsdossiers, waaronder dat van Sietse Bosgra? Vindt u dat het doorgeven van demonstratieaanvragen op gespannen voet staat met de vrijheid van demonstratie? Zo nee, waarom niet?
Kritiek, protest en demonstraties, inclusief acties waar men de grenzen van de wet op zoekt, zijn volgens de inlichtingen- en veiligheidsdiensten essentieel voor het goed functioneren van de democratische rechtsorde in Nederland waarvan grondrechten als de vrijheid van meningsuiting en de vrijheid van vereniging een fundament vormen. De diensten hebben de taak om personen en groeperingen te onderzoeken waarvan een ernstig vermoeden bestaat dat zij een gevaar vormen voor het voortbestaan van de democratische rechtsorde, dan wel voor de veiligheid of voor andere gewichtige belangen van de staat. Vanuit deze taakstelling kan het voorkomen dat een betrokkene bij een demonstratie naar voren komt in een onderzoek van de diensten.
Ik kan in het openbaar niet ingaan op door de AIVD in specifieke gevallen ontvangen en gedocumenteerde informatie. In zijn algemeenheid geldt dat de AIVD op grond van artikel 91 Wiv 2017 de aldaar genoemde ambtenaren en aangewezen ondergeschikten kan inschakelen bij de uitvoering van zijn werkzaamheden. Hieronder vallen onder andere de korpschef, de politiechef van een landelijke eenheid en de politiechef van een regionale eenheid, en de op grond van artikel 91 Wiv 2017 aangewezen ambtenaren. Daarnaast is de AIVD op grond van artikel 39 Wiv 2017 bevoegd om zich bij de uitvoering van zijn wettelijke taak te wenden tot (onder andere) bestuursorganen, waaronder gemeentes. Volgens artikel 94 Wiv 2017 doen de ambtenaren van politie, KMar en Rijksbelastingdienst desgevraagd dan wel uit eigen beweging onverwijld mededeling van gegevens die voor een dienst van belang kunnen zijn. Voor het wettelijk kader waarbinnen de BVD onderzoek deed verwijs ik naar het antwoord op uw vragen 1, 2, 3, 4, 7, 11 en 12.
Bent u het ermee eens dat het doorgeven van demonstratieaanvragen een chilling effect heeft? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 15.
Geven gemeentes en/of politie tegenwoordig demonstratieaanmeldingen door aan de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD)? Zo ja, op welke wettelijke basis? Hoeveel demonstratieaanvragen zijn sinds 1 januari 2018 gedocumenteerd door de AIVD? Wat heeft de AIVD met deze informatie gedaan?
Zie antwoord vraag 15.
Waarom heeft de BVD een dossier aangelegd over Amnesty International? Hoe kijkt u erop terug dat een belangrijke internationale organisatie ter promotie van mensenrechten door de BVD in de gaten werd gehouden?
Zie antwoord vraag 8.
Deelt u de visie dat vrijheid van vereniging een groot goed is in een democratische samenleving en dat veiligheidsdiensten dus terughoudend moeten zijn bij het monitoren van verenigingen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 15.
Bent u van mening dat deze terughoudendheid door de BVD en zijn voorgangers is toegepast, in de periode 1945–1986 enerzijds, en 1987 en later anderzijds? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 8.
Heeft u enige inzage in wat andere landen waar de BVD veelvuldig informatie met inlichtingen- en veiligheidsdiensten mee deelde, zoals onder meer de Verenigde Staten, het Verenigd Koninkrijk, de Bondsrepubliek Duitsland, België en Frankrijk, hebben gedaan met deze gegevens?
Het klopt dat de BVD veelvuldig informatie deelde met inlichtingen- en veiligheidsdiensten uit andere landen, waaronder de landen die u noemt. De BVD hield geen overzicht bij van wat er door die diensten met de door hen ontvangen informatie werd gedaan. Ik heb derhalve niet het door u gevraagde zicht.
Kunt u het besluit om leden van het Nederlands Auschwitz Comité te volgen rechtvaardigen, gelet op hoofdreden om het Nederlands Auschwitz Comité te onderzoeken was dat de BVD het een communistische mantelorganisatie vond, maar de BVD op basis van bronnen wist dat het Comité dat niet was? Waarom was de BVD van mening dat deze groep een dreiging voor de Nederlandse democratie was?
Zie antwoord vraag 8.
Wat vindt u ervan dat de BVD namen noteerde van bezoekers van Auschwitzherdenkingen in Nederland en in Polen?
Zie antwoord vraag 8.
Wanneer stopte de BVD met verzamelen van informatie over bestuursleden van het Nederlands Auschwitz Comité en het comité zelf? Waarom op dat moment?
Zie antwoord vraag 8.
Kunt u reflecteren op een uitspraak van oud-voorzitter van het Nederlands Auschwitz Comité Jacques Grishaver: «Al die namen die je leest, dat zijn mensen die zo veel hebben meegemaakt. Ze hebben bijna allemaal hun familie verloren. En dan vervolgens werden ze als vijand van de staat in de gaten gehouden»?
Gegeven het onvoorstelbare leed dat slachtoffers van de Holocaust hebben moeten doorstaan, begrijp ik de emoties die de berichtgeving heeft losgemaakt en snap ik dat dit vragen oproept. Ik hecht er daarom waarde aan om te benadrukken dat de onderzoeken van de BVD naar een aantal leden van het Comité in de historische context geplaatst moeten worden. Communisme werd in de tijd van de Koude Oorlog gezien als een gevaar voor de nationale veiligheid en het Comité in zijn vroegere jaren werd gezien als een dekmantelorganisatie van de Communistische Partij Nederland (CPN). In zijn algemeenheid geldt dat als de BVD onderzoek deed naar leden van een organisatie, dit niet per definitie betekende dat dit onderzoek zich richtte op iedereen die aan die organisatie verbonden was.
Deelt u de schrik en woede van familieleden en vrienden over de werkwijze van de BVD? Kunt u deze werkwijze verantwoorden? Wat gaat u doen om nabestaanden gerust te stellen? Is het op zijn plaats om excuses aan te bieden?
Zie antwoord vraag 25.
Waarom zijn deze stukken uit het Nationaal Archief slechts deels openbaar? Welke documenten uit de periode 1945 tot 1998 van de BVD en zijn voorgangers zijn nog niet overgedragen aan het Nationaal Archief? Wanneer worden deze documenten overgedragen? Wie kan toegang krijgen tot deze stukken? Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat alle stukken openbaar worden gemaakt? Kunt u een tijdsplan met de Kamer delen waarin u per categorie documenten aangeeft of en wanneer ze openbaar worden?
Alle persoonsdossiers aangelegd door de CVD en BVD in de periode 1946–1998 zijn in augustus 2022 in het kader van openbaarheid overgebracht naar het Nationaal Archief. Deze dossiers zijn overgebracht met een deels beperkte toegankelijkheid op grond van de persoonlijke levenssfeer.6 Dit is gedaan omdat de inhoud van de persoonsdossiers de belangen van nog levende personen kunnen raken. Dit betekent dat wanneer een verzoeker inzage vraagt in een persoonsdossier dat betrekking heeft op hem of haarzelf de desbetreffende archiefbescheiden door verzoeker kunnen worden geraadpleegd. Voor wie archiefstukken of dossiers wil inzien waarin bijzondere persoonsgegevens, onder andere seksuele geaardheid, religieuze overtuiging, medische en strafrechtelijke gegevens zitten, gelden additionele voorwaarden. Hiervoor moet een schriftelijk gemotiveerd verzoek worden gedaan, waarin men aantoont dat degene wiens bijzondere persoonsgegevens men wil raadplegen is overleden, de uitdrukkelijke toestemming van de betrokkene heeft, raadpleging noodzakelijk is als juridisch bewijsstuk, raadpleging noodzakelijk is ter voldoening aan een volkenrechtelijke verplichting, of raadpleging plaatsvindt ten behoeve van wetenschappelijk onderzoek of statistiek.
In dit laatste geval gelden er ook voorwaarden waaraan de aanvrager moet
voldoen:
Al eerder, in 2002, 2014 en 2016, heeft de AIVD dossiers van zijn voorgangers overgebracht naar het Nationaal Archief. Ook die dossiers zijn aldaar, beperkt, raadpleegbaar. Sinds 2016 is de AIVD bezig met het selecteren en waarderen van zijn archieven. Archieven die voor bewaring in aanmerking komen worden in overleg met het Nationaal Archief in gereedheid gebracht voor overbrengen. Over de openbaarheid en raadpleegbaarheid van dossiers wordt vooraf advies gevraagd aan het Nationaal Archief en de AIVD volgt dit advies altijd op. Dossiers worden volledig openbaar, dus zonder de hierboven genoemde voorwaarden, 75 jaar na sluiting van een dossier. Een tijdplan over de bewerking en de toekomstige overbrenging is niet te geven.
Kunt u een inventarislijst delen met organisatiedossiers van verenigingen die in de periode 1945–1998 door de BVD zijn gevolgd, en waarvan de dossiers voor 1998 zijn gesloten? Zo nee, waarom niet?
Nee, dit is niet mogelijk. Een inventaris wordt pas opgesteld voor een archiefbestand dat voor overbrenging in gereedheid wordt gebracht. Het is daarnaast mogelijk dat dossiers van in de periode 1946–1998 door de CVD en BVD in onderzoek genomen organisaties, niet voor bewaring in aanmerking komen en conform de Archiefwet 1995 dienen te worden vernietigd.
Bent u het ermee eens, gezien de leeftijd van nabestaanden en slachtoffers van surveillance door de BVD, dat er haast geboden is bij het openbaar maken van de volledige archieven van de Binnenlandse Veiligheidsdienst? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 27.
Herinnert u zich de vragen van de leden Leijten en Van Nispen aan u over het nieuws dat de BVD jarenlang illegaal advocaten en academici bespioneerde?4 Bent u het met de indieners eens dat deze artikelen een schokkend verhaal over de BVD vertonen? Hoe beoordeelt u deze periode van spionage van de BVD? Kunt u garanderen dat dit soort zaken nooit meer zullen gebeuren, en dat u toe zal werken aan een betrouwbare inlichtingen- en veiligheidsdienst?
Zie antwoord vraag 8.
Het uitleveringsverdrag dat Nederland heeft gesloten met Marokko |
|
Kati Piri (PvdA), Songül Mutluer (PvdA) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Wat is het doel van het recent getekende uitleveringsverdrag tussen Marokko en Nederland?
Het doel van bilaterale uitleveringsverdragen is het vestigen van een rechtsgrondslag voor de uitlevering van personen tussen de verdragsluitende partijen om de vervolging en de tenuitvoerlegging van opgelegde vrijheidsstraffen mogelijk te maken. Het recent ondertekende uitleveringsverdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en het Koninkrijk Marokko (Trb. 2024, 1) sluit daarbij aan bij andere uitleveringsverdragen.
Wat is de directe aanleiding voor het uitleveringsverdrag?
Er zijn verschillende aanleidingen voor het sluiten van een bilateraal uitleveringsverdrag met Marokko. De bestrijding van grensoverschrijdende ernstige ondermijnende criminaliteit vergt dat het Koninkrijk der Nederlanden verdragen op het gebied van de strafrechtelijke samenwerking sluit met derde landen die voor het welslagen van die bestrijding belangrijke bijdragen kunnen leveren. Marokko behoort tot die landen. Het Koninkrijk heeft met Marokko in het verleden al verdragen gesloten over de wederzijdse rechtshulp en de overdracht van gevonniste personen. Een uitleveringsverdrag past daarbij. In het bij brief van de Minister van Buitenlandse Zaken van 29 november 2022 aangeboden Actieplan Marokko (Kamerstukken II 2022/23, 36 200 V, nr. 64) zijn beide landen overeengekomen over een uitleveringsverdrag te gaan onderhandelen. Verbetering van de onderlinge betrekkingen is hierbij ook van belang geweest.
Klopt het dat ook verdachten straks makkelijker uitgeleverd kunnen worden aan het Marokkaanse regime? Kunt u een voorbeeld geven van een situatie waarin dit zich zou kunnen voordoen? Over welke misdrijven gaat het?
Het verdrag maakt, behoudens enkele uitzonderingen, uitlevering mogelijk voor alle strafbare feiten waarvoor krachtens het recht van beide staten een gevangenisstraf van een jaar of een langere duur kan worden opgelegd, of als het gaat om tenuitvoerlegging van een straf, het strafrestant ten minste zes maanden bedraagt. De uitleveringsrelatie met Marokko was voorheen alleen gebaseerd op multilaterale verdragen die uitleveringsbepalingen bevatten. Deze bepalingen beperken de uitlevering tot specifieke strafbare feiten die in het desbetreffende verdrag regeling vinden, zoals drugssmokkel, corruptie of georganiseerde criminaliteit. Delicten waarbij geen verband is met de onderwerpen waarin multilaterale verdragen voorzien, zoals drugssmokkel, corruptie of georganiseerde criminaliteit, kunnen thans geen aanleiding geven tot uitlevering. Het betreft een groot aantal categorieën strafbare feiten, variërend van levensdelicten tot vermogenscriminaliteit. Ook bevat het verdrag op maat gemaakte afspraken over de formaliteiten rondom uitlevering, zoals termijnen en wijze van aanlevering van documenten. Het verdrag heeft geen gevolgen voor de geldende uitleveringsprocedures in het Koninkrijk, zoals die in het geval van Nederland zijn neergelegd in de Uitleveringswet.
Wat is uw opvatting over de werking van de Marokkaanse rechtspraak? Zijn de standaarden van de Marokkaanse rechtspraak op hetzelfde niveau als de Nederlandse rechtspraak? Indien dit niet het geval is, vindt u het dan verstandig om een dergelijk uitleveringsverdrag te sluiten?
Ik onthoud mij van een oordeel over de Marokkaanse rechtspraak. Bij het sluiten van uitleveringsverdragen is geen sprake van een algemeen geldende minimumstandaard. Tevoren wordt geïnventariseerd welke strafrechtelijke samenwerking er met de betrokken staat is, hoe deze samenwerking loopt, en hoe deze zich wat het Koninkrijk der Nederlanden betreft zou moeten ontwikkelen. Bezien wordt bij welke multilaterale verdragen voor strafrechtelijke samenwerking de desbetreffende staat partij is, en of er uit de samenwerking op die grondslag tekortkomingen voortvloeien die kunnen worden ondervangen met een bilateraal verdrag. Vervolgens wordt bezien bij welke internationale mensenrechtelijke verdragen de desbetreffende staat partij is, en of er sprake is van voortdurende structurele schendingen van de rechten van verdachten. Ten aanzien van Marokko heeft het Koninkrijk toepassing gegeven aan dit beleid. In de memorie van toelichting op het voorstel van rijkswet tot goedkeuring van het verdrag zal in detail over al deze punten verantwoording worden afgelegd.
Heeft u in de gesprekken met uw Marokkaanse ambtsgenoot uw zorgen geuit over het Marokkaanse rechtssysteem en de onterechte veroordeling van mensenrechtenactivisten en journalisten? Zo ja, wat heeft u gezegd? Zo nee, waarom niet?
Het gesprek met mijn Marokkaanse ambtgenoot heb ik, gezien de bijzondere aanleiding voor het bezoek aan Marokko, benut om het wederzijdse belang van de verdere ontwikkeling van de strafrechtelijke samenwerking en de directe ondermijning door drugscriminaliteit van onze rechtsstaat te onderstrepen.
Heeft u de gesprekken met uw Marokkaanse ambtsgenoot benut om zich uit te spreken over de onterechte veroordeling van journalist Omar Radi? Heeft u de aantijging ontkracht dat Radi een spion van Nederland zou zijn?
Ik verwijs de leden allereerst graag naar mijn antwoord op vraag 5. Wat de zaak van heer Radi betreft, verwijs ik de leden graag naar hetgeen de Minister van Buitenlandse Zaken daarover, mede namens mij, heeft medegedeeld in het schriftelijk overleg met de Tweede Kamer over het Actieplan Marokko (Kamerstukken II 2022/23, 36 200 V, nr. 78).
Heeft de Minister garanties afgedwongen zodat Nederlandse activisten zich geen zorgen hoeven maken om gevangen genomen te worden op basis van hun kritiek op de Marokkaanse overheid als zij naar Marokko afreizen, gelet op eerdere voorbeelden zoals de zaak Saïd Chaou?
Dergelijke garanties kunnen in elk geval niet in algemene zin een plaats krijgen in een uitleveringsverdrag, ongeacht de staat die het betreft. Een uitleveringsverdrag bevat immers enkel afspraken over de uitlevering van personen tussen staten. In algemene zin is het zo dat indien de uitlevering moet worden geweigerd omdat er naar het oordeel van de Nederlandse autoriteiten sprake is van een politiek delict, of een daarmee samenhangend delict, die weigering niet wegneemt dat de autoriteiten van de verzoekende staat de opgeëiste persoon kunnen blijven vervolgen en ook aanhouden, wanneer deze persoon op vrijwillige basis naar het verzoekende land afreist.
Is het onder dit verdrag mogelijk om mensen die worden verdacht van – of veroordeeld zijn voor – kritiek op het Marokkaanse regime aan Marokko uit te leveren? Kunt u uw antwoord toelichten?
Hoe gaat u verzekeren dat er geen onterecht veroordeelde Marokkaanse journalisten of activisten die zich hebben uitgesproken tegen het Marokkaanse regime worden uitgeleverd en een onterechte gevangenisstraf moeten uitzitten?
Ik verwijs de leden graag naar het antwoord op vraag 8.
Het artikel 'Rijksambtenaren Buitenlandse Zaken demonstreren tegen Nederlands Israëlbeleid' |
|
Gijs Tuinman (BBB), Don Ceder (CU), Chris Stoffer (SGP) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() ![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Rijksambtenaren Buitenlandse Zaken demonstreren tegen Nederlands Israëlbeleid»?1
Ja.
Hoe taxeert u de deelname van uw ambtenaren aan deze demonstratie tijdens werktijd?
De wekelijkse demonstraties vinden plaats tussen 12:00 uur en 12:30 uur en vallen dus in de lunchpauze van de ambtenaren.
Klopt het dat de eis van de ambtenaren voor een staakt-het-vuren strijdig is met kabinetsbeleid?
Nederland maakt zich zeer ernstige zorgen over de schrijnende humanitaire situatie in Gaza en roept op tot snelle en ongehinderde toegang voor humanitaire hulp. Voor structurele humanitaire hulp zijn direct maatregelen nodig, zoals een onmiddellijk tijdelijk humanitair staakt-het-vuren. Het door een groep ambtenaren ingenomen standpunt voor een permanent staakt-het-vuren vormt geen kabinetsbeleid.
Klopt het dat de genoemde eenstaatsoplossing van de initiatiefneemster voor de demonstratie strijdig is met het kabinetsbeleid?
Nederland blijft inzetten op een tweestatenoplossing, waarbij een veilig Israël en een levensvatbare Palestijnse staat in vrede naast elkaar bestaan. Dit standpunt staat los van de ingenomen standpunten van de initiatiefneemster van de demonstraties.
Erkent u dat in de staat Israël al Joden en Arabieren samen wonen, en Israël juist uit Gaza haar eigen burgers en militairen heeft teruggetrokken in 2005?
Het klopt dat er in Israël zowel een Joodse als Arabische bevolking woonachtig is. In augustus 2005 heeft Israël zich teruggetrokken uit de Gazastrook, daarbij werden ook Israëlische kolonisten uit de Gazastrook geëvacueerd.
Schuurt de werkwijze van deze ambtenaren dan niet met artikel 10.1 van de Ambtenarenwet 2017? Zo ja, wat wil u eraan doen om dit in het vervolg te voorkomen en welke consequenties heeft deze demonstratie?
Ambtenaren kennen net als alle andere burgers de vrijheid van meningsuiting. Artikel 10 van de Ambtenarenwet 2017 stelt hieraan de beperking dat ambtenaren zich dienen te onthouden van het openbaren van gedachten of gevoelens of van de uitoefening van het recht tot vereniging, tot vergadering en tot betoging, indien door de uitoefening van deze rechten de goede vervulling van zijn functie of de goede functionering van de openbare dienst, voor zover deze in verband staat met zijn functievervulling, niet in redelijkheid zou zijn verzekerd.
Of hiervan sprake is, kan per situatie verschillen. Allerlei factoren kunnen meespelen, zoals maatschappelijke gevoeligheid van het onderwerp, de betrokkenheid van de ambtenaar bij het onderwerp, en het moment en de manier waarop ambtenaren opvattingen kenbaar maken.
Het is in eerste instantie de verantwoordelijkheid van de ambtenaar zelf om hierin een afweging te maken. Achteraf zal de ambtenaar zich jegens de werkgever moeten kunnen verantwoorden. Vervolgens is het aan de werkgever om, gelet op alle omstandigheden, zorgvuldig te beoordelen of in een concreet geval door de ambtenaar een grens is overschreden. Dit is afhankelijk van de concrete omstandigheden van de individuele handeling.
Beaamt u dat het aan parlementariërs en kabinetsleden is om openlijk politieke uitspraken te doen over politiek gevoelige zaken?
Zoals is aangegeven in de beantwoording van de vragen van het lid Stoffer (kenmerk 2023Z18329), onderschrijft het kabinet dat het staatsrechtelijk gezien aan parlementariërs en leden van het kabinet is om openlijk politieke uitspraken te doen. Dit laat onverlet dat ambtenaren persoonlijke meningen en voorkeuren kunnen hebben en daar, binnen de in wet- en regelgeving gestelde grenzen, uiting aan kunnen geven.
Kent u andere voorbeelden waar er door ambtenaren van een departement werd gedemonstreerd tegen het beleid van het eigen ministerie? Zo ja, hoe werd daarna gehandeld?
Het ministerie heeft geen weet van demonstraties door ambtenaren bij andere ministeries. De rijksoverheid registreert het gedrag van ambtenaren ook niet als dusdanig.
Bent u het eens dat ambtenaren op persoonlijke titel mogen demonstreren maar dat dit onder werktijd, net buiten hun werkplaats en met beroep op de leus «civil servants demand ceasefire» onwenselijk is?
Zie het antwoord op vraag 2 en vraag 6.
Welke acties en gesprekken zijn er geweest op het departement van Buitenlandse Zaken na de petitie van 25 oktober die door diverse ambtenaren in functie werd ondertekend?
Sinds de aanval van Hamas op Israël op 7 oktober 2023 en het daarop volgende conflict tussen Israël en Hamas zijn er binnen de organisatie van het Ministerie van Buitenlandse Zaken meerdere acties ontvouwd. Zo is de thematiek meermaals besproken in de bestuursraad en in verschillende bijeenkomsten met afdelingsdirecteuren. Daarbij is opgeroepen om binnen de afdelingen en teams gesprekken te voeren, eventueel met gespreksbegeleiding vanuit het team voor organisatieontwikkeling.
De centrale lijn daarbij is altijd geweest om enerzijds te normeren dat verschillen in opvatting niet ten koste moesten gaan van de ambtelijke professionaliteit en een respectvolle omgang met collega’s. Anderzijds zijn er meerdere interne mogelijkheden gecreëerd om met elkaar van gedachten te wisselen en verschillende perspectieven in te brengen. Vanuit bestuurlijk niveau wordt de boodschap uitgedragen dat er binnen het departement altijd ruimte is voor andere inzichten en interne tegenspraak. De Gids ambtelijk vakmanschap en de Handreiking Ambtenaar en grondrechten van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zijn actief onder ieders aandacht gebracht.
Houden ambtenaren die nu bij de demonstratie betrokken zijn zich aan de geest en de conclusies van gesprekken die na 25 oktober gevoerd zijn?
Net als iedereen heeft een ambtenaar grondrechten als vrijheid van meningsuiting en recht op demonstratie. De demonstraties zijn niet direct een uitkomst van de binnen Buitenlandse Zaken intern gevoerde dialoog. Die dialoog is permanent en het overgrote deel van de medewerkers maakt gebruik van de geboden mogelijkheden om hun zorgen bespreekbaar te maken.
Het rapport van Don’t Buy into Occupation (DBIO) aangaande investeringen in nederzettingen op de Westelijke Jordaanoever |
|
Jan Paternotte (D66), Kati Piri (PvdA) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het rapport van DBIO ««European Financial Institutions» Continued Complicity in the Illegal Israeli Settlement Enterprise» waaruit blijkt dat 776 Europese financiële instellingen actief zijn in illegale nederzettingen op bezet Palestijns gebied?1
Ja.
Wat vindt u van het feit dat veertien Nederlandse financiële instellingen door middel van investeringen bijdragen aan de bouw en uitbreiding van illegale nederzettingen in bezet Palestijns gebied?
Het standpunt van het kabinet ten aanzien van Israëlische nederzettingen in bezet gebied is bekend. Nederland beschouwt Israëlische nederzettingen in bezet gebied als strijdig met internationaal recht en een obstakel voor het bereiken van een twee-statenoplossing. Bedrijfsactiviteiten die bijdragen aan het ontwikkelen of bestendigen van nederzettingen beschouwt het kabinet dan ook als onwenselijk. Dit geldt ook voor financiële instellingen.
Wat doet Nederland op dit moment om de in het rapport genoemde Nederlandse bedrijven (waaronder booking.com) te ontmoedigen activiteiten in nederzettingen te ondernemen? Is dit bekend bij uw ministerie?
Nederland kent sinds 2006 een ontmoedigingsbeleid ten aanzien van economische activiteiten van Nederlandse bedrijven in nederzettingen. Conform dit beleid ondersteunt de Nederlandse overheid geen activiteiten van bedrijven die direct bijdragen aan de aanleg en instandhouding van nederzettingen, of deze direct faciliteren. Het gaat om activiteiten in nederzettingen, activiteiten van bedrijven gevestigd in nederzettingen en activiteiten buiten nederzettingen die ten gunste komen aan nederzettingen en kolonisten.
Ook voert Nederland EU-wetgeving met betrekking tot juiste en niet-misleidende herkomstaanduiding uit. Dat betekent dat de herkomstaanduiding duidelijk moet maken wanneer een product afkomstig is uit een Israëlische nederzetting in door Israël bezet gebied. Op grond van het Associatieakkoord tussen de EU en Israël kunnen producten uit Israël, binnen de grenzen van 1967, in aanmerking komen voor een preferentiële tariefbehandeling. Producten die zijn geproduceerd in Israëlische nederzettingen in de sinds juni 1967 door Israël bezette gebieden, komen hiervoor niet in aanmerking en vallen buiten het territoriale toepassingsgebied van het akkoord.
Het ontmoedigingsbeleid bestaat in aanvulling op de eigen maatschappelijke verantwoordelijkheid die bedrijven hebben om mensenrechten te respecteren. Van de zijde van het bedrijfsleven verwacht het kabinet dat zij zaken doen in lijn met de OESO-richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen over Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen. In de dienstverlening van Nederlandse ambassades worden ondernemers gewezen op mogelijke risico’s, waaronder mensenrechtenterrein, zodat bedrijven hierin een zorgvuldige afweging kunnen maken.
Deelt u de mening dat het zeer onwenselijk is dat Nederlandse bedrijven investeren of actief zijn in, onder internationaal recht, illegale nederzettingen? Hoe kan het dat zij dit blijken te doen?
Het kabinet beschouwt bedrijfsactiviteiten die bijdragen aan de ontwikkeling of bestendiging van illegale nederzettingen in bezet gebied inderdaad als onwenselijk. Daarnaast verwacht het kabinet van alle Nederlandse bedrijven dat zij internationaal maatschappelijk verantwoord opereren door invulling te geven aan internationale normen zoals vastgelegd in de bovengenoemde OESO-richtlijnen. Het is vervolgens aan Nederlandse bedrijven zelf om te bepalen welke activiteiten zij ontplooien en met welke partners zij samenwerken en hierover op de gebruikelijke wijze verantwoording af te leggen.
Was u ervan op de hoogte dat Nederlandse bedrijven investeren en actief zijn in illegale nederzettingen op de Westelijke Jordaanoever?
Het is mij bekend dat er zorgen en rapporten zijn met betrekking tot de betrokkenheid van Nederlandse bedrijven bij illegale Israëlische nederzettingen op de Westelijke Jordaanoever.
Hoe verhoudt dit zich tot het ontmoedigingsbeleid dat het kabinet voert?
Het Nederlandse ontmoedigingsbeleid blijft onverkort van toepassing. Indien Nederlandse bedrijven zich wenden tot de overheid, worden zij over dit beleid geïnformeerd. De Nederlandse overheid verleent geen diensten aan bedrijven waar het gaat om activiteiten die zij ontplooien in of ten behoeve van Israëlische nederzettingen in bezet gebied. Zoals gezegd beschouwt het kabinet dergelijke activiteiten als onwenselijk.
Deelt u de constatering dat het ontmoedigingsbeleid niet functioneert? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 4.
Wat gaat u eraan doen om ervoor te zorgen dat het ontmoedigingsbeleid wel effectief wordt?
Zoals in het antwoord op vraag 3 aangegeven, bestaat het ontmoedigingsbeleid in aanvulling op de eigen maatschappelijke verantwoordelijkheid die bedrijven hebben om mensenrechten te respecteren. Het kabinet verwacht dat Nederlandse bedrijven zaken doen in lijn met de OESO-richtlijnen voor internationaal maatschappelijk ondernemen. Het kabinet zal het ontmoedigingsbeleid blijven uitdragen door bedrijven, ondernemers en vertegenwoordigers van brancheorganisaties wanneer nodig over het vigerende beleid ten aanzien van Israëlische nederzettingen te informeren.
Bent u bereid in overleg te treden met de in het rapport genoemde Nederlandse financiële instellingen en om aan te moedigen om investeringen terug te trekken als bedrijven betrokken blijven bij activiteiten in de illegale nederzettingen? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet is bereid de desbetreffende Nederlandse financiële instellingen te benaderen en een toelichting te geven op het ontmoedigingsbeleid dat het kabinet toepast.
Kunt u reflecteren op de aanbevelingen die worden gegeven in het rapport? Bent u bereid deze uit te voeren?
Het kabinet zal de aanbevelingen in het rapport zorgvuldig bestuderen. Veel van de genoemde ontwerpen zijn reeds onderdeel van reguliere beleidsdialoog in relevante internationale gremia.
Waarom is booking.com niet actief benaderd toen de activiteiten van dit bedrijf in de nederzettingen aan het licht kwamen?2
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken is al geruime tijd met Booking.com in gesprek. In een recent gesprek wees het ministerie Booking.com op de eigen verantwoordelijkheid om internationaal maatschappelijk verantwoord te ondernemen en is het ontmoedigingsbeleid ten aanzien van de bezette Palestijnse Gebieden onderstreept. Booking.com nam niet deel aan de missie naar Israël en de Palestijnse Gebieden in 2020 (gepland voor 2019).
Hoe kan het dat booking.com toch mee is genomen op handelsmissie naar Israël, terwijl er in 2019 in interne memo’s bij het Ministerie van Buitenlandse Zaken zorgen zijn geuit over de activiteiten van dat bedrijf in illegale nederzettingen?
Zie antwoord vraag 11.
Wat is het ontmoedigingsbeleid van het kabinet wanneer er wordt gezocht naar een Nederlands bedrijf voor de aanbestedingsprocedure voor een project in een illegale nederzetting op de Westelijke Jordaanoever? Zijn er richtlijnen die de Nederlandse ambassade dient te volgen wanneer zij worden benaderd voor advies over een aanbesteding in een Israëlische nederzetting?
Zie het antwoord op vraag 3.
Hoe kan het dat de Nederlandse ambassade Nederlandse bedrijven in contact brengt met Israëlische bedrijven over projecten in illegale nederzettingen, terwijl in een juridisch advies van het Ministerie van Buitenlandse Zaken staat dat «strafrechtelijke aansprakelijkheid van bedrijven die investeren in of exporteren naar Israëlische nederzettingen of op andere wijze werkzaamheden uitvoeren actief zijn in nederzettingen [...] niet [kan] worden uitgesloten»?
Het ontmoedigingsbeleid geldt eveneens voor aanbestedingsprocedures en projecten. De Nederlandse overheid levert geen diensten aan bedrijven waar het gaat om activiteiten die zij ontplooien in of ten behoeve van Israëlische nederzettingen in bezet gebied. De Nederlandse ambassade faciliteert dan ook geen aanbestedingsprocedures voor projecten in illegale nederzettingen en brengt dus ook geen Nederlandse bedrijven in contact met Israëlische bedrijven.
Het bericht ‘Belastingdienst blijft wet overtreden met mogelijk discriminerende fraude-algoritmen’ |
|
Jimmy Dijk |
|
Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66), Aukje de Vries (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Waarom is ervoor gekozen om algoritmes die niet voldoen aan de algemene verordening gegevensbescherming (AVG) nog steeds te gebruiken bij de Belastingdienst, zelfs na de blootlegging van het toeslagenschandaal? Klopt het dat de risicomodellen OBCF, ABN en OB Negatief op 20 januari 2021 tijdelijk zijn stopgezet, maar dat er na een interne discussie over het belang van het gebruik van deze algoritmes deze weer aan zijn gezet?1
Het klopt dat de risicomodellen OBCF, ABN en OB Negatief op 20 januari 2021 tijdelijk zijn uitgezet, omdat de modellen mogelijk niet voldeden aan de vereisten vanuit de AVG. De Belastingdienst heeft vervolgens een risico-afweging gemaakt bij het gebruik van deze modellen, waarin verschillende belangen zijn gewogen. De privacy van de burger en bedrijven, de dienstverlening aan hen en het toezicht op hen. Die weging is zo uitgevallen, dat de modellen weer in gebruik zijn genomen en risico’s die zich daarbij kunnen voordoen geaccepteerd worden. In die weging is ook betrokken op welke punten niet werd voldaan aan de AVG, namelijk het ontbreken van een gegevensbeschermingseffectbeoordeling (GEB) en transparantie. Het model OB Negatief wordt voorzien van een GEB en van de modellen wordt voorzien dat zij in het algoritmeregister van de Belastingdienst worden opgenomen ter bevordering van de transparantie.
De geautomatiseerde selectietechnieken die worden aangehaald in de Kamerbrief voortgang wetstraject Wet waarborgen gegevensverwerking Belastingdienst, Toeslagen en Douane2 hebben ook betrekking op ABN en OB Negatief. De vervolgstappen die volgen naar aanleiding van de analyse naar de grondslagen voor geautomatiseerde analyse van aangiften en het geautomatiseerd opleggen van aanslagen die hieruit voortkomen zijn dan ook relevant voor deze modellen.
Nu dat de risicomodellen OBCF en ABN gewijzigd zijn, voldoen zij nu volledig aan de AVG? Bent u ook van plan om de risicomodellen te toetsen op discriminatie? Is OB Negatief ook in gebruik? Zo ja, voldoet deze volledig aan de AVG? Als OB Negatief niet voldoet aan de AVG, gaat u het gebruik van dit algoritme onmiddellijk stopzetten? Zijn er andere algoritmes of datasets in gebruik die in strijd zijn met de AVG? Gaat u gebruik van deze algoritmes en datasets onmiddellijk stopzetten?
In het kader van het voldoen aan de AVG wordt een risicoafweging van relevante belangen gemaakt en vervolgens op managementniveau gekeken of restrisico’s geaccepteerd kunnen worden. Sinds het op 27 januari 2021 genomen besluit om de modellen weer aan te zetten, heeft de Belastingdienst aanpassingen doorgevoerd:
In het jaarplan 20243 van de Belastingdienst heb ik uw Kamer meegenomen in de ethiek rondom analytics. In 2024 bouwt de Belastingdienst voort op de al ingezette sporen rondom ethische aspecten. Zo implementeert de Belastingdienst de normen van de IAMA (Impact assessment voor Mensenrechten bij de inzet van Algoritmes), gaat de Belastingdienst verder met bias en fairnesstoetsing (controleren of de algoritmes niet (onbewust) discrimineren) en wordt het algoritmeregister gevuld. In dit landelijk overheidsregister4 neemt de Belastingdienst haar hoog risico algoritmen op. Op de eigen website geeft die Belastingdienst hier ook inzicht in5.
Ook wordt van alle bedrijfsprocessen van de Belastingdienst (waaronder die van de OB) getoetst of die voldoen aan de vereisten van AVG, BIO en archiefwet. Tot slot is een waarborgenkader opgesteld om de rechtmatigheid en transparantie van risicoselectie en algoritmen te garanderen. Het ontwikkelde waarborgenkader selectie-instrumenten, kan hier ondersteuning aan bieden
Heeft u niets geleerd van de analyse risicoclassificatiemodel toeslagen van 21 april 2022, waaruit blijkt dat de hoogste risicoscores worden gegeven aan mensen met een laag inkomen, alleenstaande ouders en mensen met een andere nationaliteit? Vindt u het acceptabel dat gelijkwaardige data nog steeds gebruikt wordt bij de Belastingdienst? Dit is toch simpelweg klassenjustitie?2
Ik ben het niet eens met de vraagstelling dat er niets is geleerd. Het gebruik van het Risicoclassificatiemodel Toeslagen is in juli 2020 stopgezet. De Belastingdienst gaat ontoelaatbaar onderscheid op meerdere wijzen tegen. Dit doet de Belastingdienst door hier in de ontwikkeling van modellen aandacht aan te besteden, bijvoorbeeld door het uitsluiten van gevoelige variabelen. Na de ontwikkeling vindt monitoring plaats op de algoritmes. Indien er een aanwijzing is van indirect ongewenst en ontoelaatbaar onderscheid worden maatregelen getroffen.
Worden alle algoritmes en datasets in gebruik bij de Belastingdienst meegenomen in het onderzoek over vervuilde data naar aanleiding van de motie-Marijnissen c.s.?3
De aanpak voor de motie Marijnissen c.s. is opgenomen in mijn brief van 30 mei 20228 en bijbehorende rapportage Herstellen, Verbeteren, Borgen. Voor datasets en algoritmen van destijds geldt dat processen die mogelijk ongelijk uitwerken zijn geïdentificeerd. In oktober 2020 is bij medewerkers van de Belastingdienst geïnventariseerd welke lijsten er bestaan op het gebied van nationaliteit en/of risico- of fraudesignalen. Er zijn 119 lijsten gevonden, waar vervolgonderzoek naar verricht wordt. Ook heeft onderzoek plaatsgevonden naar 969 applicaties binnen de Belastingdienst op het gebruik van bijzondere typen persoonsgegevens binnen deze applicaties. Dit onderzoek is afgerond.
Wat denkt u dat dit soort nieuws doet met het vertrouwen van mensen in de overheid, wat nu al zo laag is? Heeft u en het kabinet niets geleerd heeft van de eigen fouten in het toeslagenschandaal?
Van de fouten die gemaakt zijn in de toeslagenaffaire is nadrukkelijk geleerd. Het bewustzijn voor algoritmen met onbedoelde effecten is enorm toegenomen. Daarnaast worden diverse verbetermaatregelen genomen. Zo toetst de Belastingdienst alle bedrijfsprocessen aan de vereisten van de AVG, BIO en archiefwet en wordt gewerkt aan de implementatie van het waarborgenkader selectie-instrumenten. Ook is er een kwaliteitsframework dat alle afspraken, beschrijvingen, processen, templates, standaarden en richtlijnen omvat die moeten garanderen dat de kwaliteit van analytische toepassingen kunnen worden bepaald, beheerst en verbeterd. Daarmee krijgt de juiste werking van deze bedrijfsprocessen meer aandacht dan tevoren. De Belastingdienst moet structureel laten zien dat wordt gewerkt aan verbeteringen om de processen op orde te brengen om het vertrouwen van burgers en ondernemers in de Belastingdienst te herstellen, waarbij ik besef dat dit vertrouwen niet van de één op de andere dag terug te winnen is.
Deelt u de mening dat inwoners altijd moeten kunnen zien waar en op welke manier hun persoonsgegevens en data gebruikt worden door de overheid, en dat als een besluit over een persoon (deels) wordt genomen door een algoritme, dat die persoon daarover geïnformeerd moet worden? Zo ja, wat gaat u doen om daarvoor te zorgen?
Ja, ik deel de mening dat burgers moeten kunnen zien waar hun persoonsgegevens worden gebruikt. De Belastingdienst werkt hier op meerdere manieren aan. Van algoritmen wordt getoetst of uitlegbaar is op welke manier selectie plaatsvindt. Het ontwikkelde waarborgenkader selectie-instrumenten, kan hier ondersteuning aan bieden.
De conclusies van het inspectierapport ‘vernietiging adoptiedossiers’ en de rechtsbescherming van geadopteerden |
|
Michiel van Nispen |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
Deelt u de mening dat de vernietiging van dossiers onzorgvuldig, gebrekkig en onwettig was, zoals ook is omschreven in het inspectierapport «vernietiging adoptiedossiers»?1
Graag verwijs ik u naar mijn beleidsreactie van 2 oktober 2023, waarin ik reageer op het rapport van de Inspectie Overheidsinformatie en Erfgoed over de vernietiging van adoptiedossiers.
Onderschrijft u dat u als Minister niet voor een geadopteerd persoon kunt bepalen welke informatie over diens adoptiegeschiedenis wel of niet relevant is en onderschrijft u dat voor veel geadopteerden hun papieren geschiedenis het enige bestaansbewijs is voordat zij in Nederland aankwamen?
Of informatie uit een adoptiedossier wel of niet van waarde is voor een geadopteerde, is een vraag die alleen de betrokken geadopteerde zelf kan beantwoorden. Ik zie het als mijn taak om ervoor te zorgen dat wettelijke kaders rondom het beheer van dossiers worden nageleefd en waar nodig bijgesteld. Daarbij ben ik me bewust van de waarde van de afstammingsinformatie voor geadopteerden. In mijn beleidskeuzes over dossiervorming en -beheer staat het belang van geadopteerden hierin voorop.
Erkent u dat het vaststellen van een selectielijst in 2006 voor een langere bewaring van adoptiedossiers schuurt met het principe dat «het belang van het kind prevaleert»?
Volgens de Selectielijst van 2006, en volgens de huidige Selectielijst van 2021 is sprake van het blijvend bewaren van documentatie. Deze bewaartermijn dient het belang van het kind. Vooruitlopend op de komst van deze lijst zijn er in de praktijk, zoals eerder aan uw Kamer gemeld, al vanaf 2000 geen dossiers meer vernietigd waarin een adoptie is voltooid.2
Bent u zich ervan bewust dat de diensten die via het expertisecentrum interlandelijke adoptie (INEA) worden aangeboden voor juist de eerste (’67–’79), tweede (’80-’89) en derde (’90-’98) generatie geadopteerden te laat komt?
Het expertisecentrum interlandelijke adoptie is opgericht in navolging op de aanbevelingen van commissie Joustra uit 2021. Eén van de aanbevelingen van de commissie was om zorg te dragen voor een onafhankelijk landelijk expertisecentrum waarin de kennis op het gebied van identiteitsvragen, zoektochten en nazorg zijn gebundeld. Op die manier kunnen alle geadopteerden, ongeacht de adoptieperiode, gefaciliteerd worden bij de toegang tot hun dossiers, de zoektocht naar hun geboorteouders, het vinden van passende psychosociale hulp en juridische ondersteuning. Met de komst van INEA, het expertisecentrum interlandelijke adoptie, is het ondersteuningsaanbod in Nederland versterkt en verwacht ik dat geadopteerden beter geholpen worden bij vragen over hun adoptie of afkomst. Ik ben mij tegelijkertijd bewust dat omstandigheden kunnen maken dat antwoorden te laat komen, bijvoorbeeld wanneer de biologische familie inmiddels is overleden of wanneer verdere informatie over de afkomst van de geadopteerde ontbreekt. Het expertisecentrum kan geadopteerden desgewenst ook begeleiden in dit vaak emotionele proces.
Onderkent u dat verwerking en herstel voor geadopteerden een zeer individueel proces is waarbij maatwerk nodig is en dat niet iedere geadopteerde zich veilig en comfortabel voelt bij groepsreizen en dat daarom de regelingen die nu worden aangeboden via INEA in veel gevallen niet aansluiten bij de behoeften van geadopteerden?
Persoonlijke ervaringen en ondersteuningsbehoeften van geadopteerden verschillen en vragen om maatwerk in de ondersteuningsmogelijkheden. INEA en de (landenspecifieke) belangenorganisaties interlandelijke adoptie bieden zoveel mogelijk maatwerk. Daarnaast heb ik een subsidieregeling ingesteld die ruimte biedt aan de belangenorganisaties om ondersteuning op maat te ontwikkelen. De subsidie is bedoeld voor versterking van zowel de belangenorganisaties als het ondersteuningsaanbod dat deze organisaties bieden, waaronder ook zoektochten en rootsreizen vallen waar ten minste vijf geadopteerden aan deelnemen.
Het jaar 2023 was het eerste volle jaar waarin de subsidieregeling van kracht was. Desalniettemin hebben er al verschillende rootsreizen plaatsgevonden. De ervaringen van de belangenorganisaties en de geadopteerden die hieraan hebben deelgenomen waren veelal positief. Geadopteerden hebben ervaren dat zij steun aan elkaar hebben in het gezamenlijk maken van de rootsreis. Dat neemt niet weg dat elke geadopteerde zijn eigen proces loopt en voor sommige geadopteerden een groepsreis niet aansluit bij zijn of haar behoefte. Enkele stichtingen kiezen er daarom voor om binnen de subsidiemogelijkheden een ondersteuningsaanbod in de landen van herkomst zelf te creëren, zoals tolken, veldwerkers et cetera, waar meerdere geadopteerden een beroep op kunnen doen. Ik vind het van belang om de ervaringen met de regeling te monitoren. In september 2023 heb ik in samenwerking met het expertisecentrum INEAeen bijeenkomst georganiseerd om de ervaringen van de belangenorganisaties met de subsidieregeling te delen. Het uitwisselen van de ervaringen tussen stichtingen bevordert het goed benutten van de subsidieregeling.
Onderschrijft u dat het doel van adoptie is dat juridisch familierechtelijke betrekkingen worden vastgesteld tussen adoptant(en) en minderjarige die geboren is uit andere ouders en dat met de adoptie de persoonlijke informatie van de adoptant(en) daarmee afstammingsinformatie wordt van de geadopteerde?
Door adoptie worden juridisch familierechtelijke betrekkingen vastgesteld tussen de adoptiefouder(s) en de geadopteerde. Door deze juridische relatie raakt de persoonlijke informatie van de adoptiefouder(s) aan de afstammingsinformatie van de geadopteerde.
Het is belangrijk dat een geadopteerde zijn of haar persoonlijke informatie kan inzien. Het is echter niet in alle gevallen zo dat de complete adoptiedossiers toegankelijk zijn voor geadopteerden, omdat deze dossiers ook informatie van anderen kunnen bevatten, bijvoorbeeld medische gegevens van de adoptieouders. Hiervoor gelden de regels van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG). Zoals ik al heb aangegeven in mijn antwoorden Kamervragen van 26 juni 2023, betekent dit dat er altijd een afweging moet plaatsvinden tussen de verschillende belangen van betrokkenen van wie persoonsgegevens in het dossier zijn opgenomen. Het recht op afstammingsinformatie weegt zwaar: dit is erkend en afgebakend in nationale en internationale jurisprudentie. Inzage kan in sommige gevallen worden geweigerd als de belangen van anderen worden geschaad.3 In de nieuwe adoptiewet die op dit moment in ontwikkeling is zal het recht op afstammingsinformatie expliciete aandacht krijgen.
Beseft u dat ook (volwassen) geadopteerden mogelijk klachten kunnen hebben over de handelwijze van vergunninghouders, zoals bijvoorbeeld over de inzage van hun adoptiedossier in tegenstelling tot de antwoorden die u geeft op eerdere Kamervragen hierover?2
Het is inderdaad mogelijk dat geadopteerden klachten hebben over de handelwijze van vergunninghouders. Deze geadopteerden kunnen in dat geval met hun klacht terecht bij de Klachtencommissie Vergunninghouders Interlandelijke Adoptie.
Waarom moeten klagers die het niet eens zijn met de beslissingen van de Klachtencommissie Vergunninghouders Interlandelijke Adoptie (KVIA) direct naar de rechter en waarom kunnen zij hierover niet klagen bij het Ministerie van Justitie en Veiligheid?
Geadopteerden kunnen, net als adoptiefouders en aspirant-adoptiefouders, bij de Klachtencommissie Vergunninghouders Interlandelijke Adoptie klagen wanneer zij niet tevreden zijn over de dienstverlening van een vergunninghouder. Bij de totstandkoming van het Besluit klachtencommissie vergunninghouders interlandelijke adoptie is expliciet overwogen dat het ministerie klachten niet in tweede instantie kan behandelen.5 De rechtsrelatie tussen de klagers en de vergunninghouders waar zij zich hebben ingeschreven voor bemiddeling, wordt beheerst door het civiele recht. Er is sprake van een civielrechtelijke dienstverleningsovereenkomst tussen de (aspirant-)adoptiefouder en de vergunninghouder. Het ministerie is daarbij geen partij en heeft ook geen directe rol als er op casusniveau een klacht is van een aspirant-adoptiefouder. Als een (aspirant-)adoptiefouder ontevreden is over de geleverde diensten of de behandeling, is de gang naar de civiele rechter daarom de aangewezen route.
Bent u op de hoogte van de signalen dat geadopteerden door vergunninghouder Wereldkinderen ernstig belemmerd worden in de uitoefening van hun recht op toegang tot hun adoptiedossier en vindt u dat een instantie zoals een vergunninghouder dezelfde werkwijze en regels dient te hanteren als overheidsinstanties zoals de Raad voor de Kinderbescherming?
Ik ben niet op de hoogte van individuele casuïstiek ten aanzien van inzageprocedures bij stichting Wereldkinderen. In zijn algemeenheid geldt dat vergunninghouders bij het verlenen van toegang tot dossiers gebonden zijn aan de wettelijke kaders, zoals neergelegd in de Wet opneming buitenlandse kinderen ter adoptie (Wobka),6 maar ook in de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG). Dat houdt in dat niet alleen de privacy van de geadopteerden, maar ook die van de adoptiefouders wordt beschermd. Dit kan in de praktijk als belemmerend worden ervaren. Ook Stichting Wereldkinderen is aan de regels van de Wobka en de AVG gebonden bij het bieden van inzage en geeft hier uitvoering aan.
Signalen dat de huidige wettelijke kaders niet zouden volstaan en dat dit als belemmerend wordt ervaren neem ik natuurlijk serieus en verneem ik graag om te betrekken in de voorbereiding van de nieuwe adoptiewet. De waarborgen rond het recht op informatie over afstamming en identiteit zal hierin een nadrukkelijke plek krijgen. In de voorbereiding spreek ik zowel met partners in de adoptieketen als met (de belangenorganisatie voor) interlandelijk geadopteerden zelf.
Onderschrijft u dat dit een hiaat is in het huidige systeem nu duidelijk is dat de vergunninghouders niet onder de Archiefwet vallen, waarmee het toezicht op de wijze van archiveren, bewaren, vernietigen en inzageprocedures niet is gereguleerd voor geadopteerden en houdt de nieuwe Stichting Interlandelijke Adoptie Nederland dit niet in stand?
Vergunninghouders zijn private partijen en vallen om die reden niet onder de Archiefwet. Wel stellen de Wobka en de AVG regels op het gebied van het archiveren en bewaren van en inzage in adoptiedossiers. Zie daarvoor ook het antwoord op vraag 9. Zoals aangegeven verken ik in de voorbereiding van de nieuwe adoptiewet op welke punten in de Wobka verbeteringen nodig en mogelijk zijn, waarbij het van belang is te leren van het verleden. De beschikbaarheid van afstammingsinformatie is een onderwerp dat in het licht van de misstanden bij interlandelijke adoptie in het verleden mijn uitdrukkelijke aandacht heeft en wat ik zorgvuldig uitwerk in gesprek met partners in de adoptieketen en geadopteerden zelf.
Onderschrijft u dat de Staat verantwoordelijk blijft voor een correct en foutloos verloop van adopties uit het buitenland en alles in het werk dient te stellen om te voorkomen dat misstanden en illegale adopties plaatsvinden?
De Staat moet voorzien in een adoptiestelsel waarin misstanden en illegale adopties zoveel mogelijk worden voorkomen. Zoals ik eerder aan uw Kamer heb aangegeven ben ik bezig om het nieuwe adoptiestelsel van waarborgen te voorzien die maken dat de kans op risico’s zo klein mogelijk is. Daarbij wordt het systeem onder meer strenger gereguleerd met versterkt toezicht en meer overheidsgezag bij de uitvoering van adoptieprocedures.7
Mijn besluit om interlandelijke adoptie als mogelijkheid te behouden in april 2022 ging samen met maatregelen om het systeem voor interlandelijke adoptie strikter te reguleren. Een belangrijke maatregel met het oog op het buitenland betrof een heroverweging van de samenwerkingsrelaties met de landen van herkomst, om zo de belangen van kinderen die ter adoptie worden afgestaan beter te beschermen en misstanden zoveel als mogelijk te voorkomen. Daartoe heeft de Centrale autoriteit voor internationale kinderaangelegenheden een landenanalyse uitgevoerd, die op 2 november 2022 aan uw Kamer is toegezonden. Als gevolg van deze landenanalyse wordt de samenwerking met in ieder geval acht van de zestien landen van herkomst afgebouwd. Deze landenanalyse zal periodiek worden herhaald. Ook blijven de samenwerkingsrelaties met de landen van herkomst gemonitord worden, onder andere door middel van werkbezoeken van de Centrale autoriteit. Hierbij worden ook NGO’s betrokken die kennis hebben van de feitelijke situatie in de landen van herkomst.
Ook de nieuwe centrale bemiddelingsorganisatie die momenteel wordt opgericht, zal bij de dagelijkse werkzaamheden in nauw contact met de partners in de landen van herkomst staan en zal zicht houden en alert zijn op het verloop van de procedure aldaar.
Kunt u toezeggen dat in het nieuwe systeem en in de nieuwe wet een toezichthoudende taak bij de Inspectie Justitie en Veiligheid (zoals beschreven in uw brief van 20 oktober 2023) wordt geborgd daar waar het gaat om zowel de werkwijze in de buitenlanden als ook de werkwijze in Nederland als ook het dossierbeheer en de inzage door (volwassen) geadopteerden?3
Het toezicht in de keten voor interlandelijke adoptie zal zoals eerder aan uw Kamer is gemeld worden vereenvoudigd en versterkt. Momenteel worden gesprekken gevoerd met de Inspectie Justitie en Veiligheid over de invulling van haar toezichthoudende taak. Ik houd uw Kamer vanzelfsprekend op de hoogte van de ontwikkelingen.
Bent u zich ervan bewust dat, wanneer adoptiedossiers van de vier nu nog bestaande vergunninghouders overgebracht worden naar een nieuw/ander particulier archief, voor de overdracht van ieder afzonderlijk dossier conform van Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) de toestemming vereist is van alle betrokkenen wiens persoonsgegevens zijn verwerkt/opgenomen in de dossiers en dat zonder deze toestemming de overdracht (deels) niet mag plaatsvinden?
Met de komst van de centrale bemiddelingsorganisatie en de afbouw van de huidige vergunninghouders moet zorgvuldig worden gekeken naar de overdracht van adoptiedossiers. Het adviesbureau Andersson Elffers en Felix heeft bij het opstellen van het transitieplan, dat is meegezonden bij mijn laatste voortgangsbrief over de transformatie van het interlandelijk adoptiesysteem van 20 oktober 2023, een eerste verkenning naar de behoeften en mogelijkheden verricht. Dit werk ik de komende periode samen met de betrokken partners nader uit tot een voorstel voor overdracht en een proces dat moet worden doorlopen. Daarbij geef ik vanzelfsprekend rekenschap aan de eisen die de wet daaraan stelt. Ik houd uw Kamer op de hoogte van de voortgang.
Kunt u aangeven of er momenteel sprake is van de digitalisering van adoptiedossiers en, zo nee, of er überhaupt sprake is van plannen om de adoptiedossiers, weliswaar veilig, te digitaliseren op de korte termijn?
De focus ligt in eerste instantie op het overdragen van afgesloten dossiers naar een passende, nader te bepalen plek en van lopende dossiers naar IAN. Digitalisering van dossiers is op dit moment (nog) niet aan de orde.
Ben u zich ervan bewust dat een archief waarin informatie te vinden is over de adoptie, voor veel geadopteerden momenteel totaal buiten zicht is omdat het onder ander door verschillende particuliere initiatieven wordt bijgehouden?
Adoptiedossiers kunnen lastig vindbaar kunnen zijn, omdat dergelijke dossiers op verschillende plekken liggen. INEA heeft om die reden op haar website een overzicht geplaatst met overheidsinstanties en organisaties die geadopteerden kunnen helpen bij het verkrijgen van cruciale informatie over hun adopties. Ik verwijs u daarvoor naar de volgende webpagina: Zoek- en vindplaatsen van adoptiedossiers in Nederland – INEA.
Wanneer de Centrale autoriteit een inzageverzoek van een geadopteerde ontvangt, wordt de geadopteerde ook altijd gewezen op de andere instanties waar nog meer informatie over diens adoptie opgevraagd zou kunnen worden.
Bent u bereid zich in te zetten voor een onafhankelijk onderzoek naar de voorgeschiedenis van het adoptiesysteem in Nederland en het bijhouden van de adoptiedossiers waarin ook de bemiddelaars bij adopties en de toegang tot dossiers voor geadopteerden in beeld wordt gebracht?
Naar aanleiding van het rapport van de commissie Joustra wil ik me op dit moment te richten op het zo goed mogelijk inrichten van het nieuwe adoptiesysteem, in combinatie met de ontwikkeling van de nieuwe adoptiewet. Het bijhouden, beheren en inzien van dossiers is hier een belangrijk onderdeel van.
Zou u voorstander zijn van een onafhankelijk meldpunt voor adoptiemisstanden waarbij geadopteerden zich kunnen melden?
Met de komst van INEA is er een centraal loket ingericht waar geadopteerden met allerhande vragen rondom hun adoptie terecht kunnen, ook wanneer er sprake is van misstanden. INEA kan geadopteerden verder op weg helpen in de vragen en behoeften die zij hebben, onder meer met juridisch advies, maar ook met ondersteuning bij het vinden van dossiers en afstammingsinformatie en met psychosociale ondersteuning. Ook heeft INEA een signalerende taak, waarbij de ideeën, zorgen en klachten vanuit het veld en van geadopteerden die zich tot INEA wenden worden verzameld en kunnen worden gedeeld met de betrokken partijen, organisatie of instantie. Ik zie daarom geen meerwaarde in een onafhankelijk meldpunt.
Het doorprocederen tegen geadopteerden |
|
Michiel van Nispen |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
Herinnert u zich de zaak van de heer Noordoven, die als geadopteerde door de rechter in het gelijk is gesteld maar waar uw ministerie tegen blijft procederen?
Ja. De rechtbank te Den Haag heeft in haar uitspraak van 24 november 2021 de heer Noordoven gedeeltelijk in het gelijk gesteld. De Staat heeft hoger beroep tegen dit vonnis ingesteld.
Waarom gaat u vooralsnog niet zo snel als mogelijk met de heer Noordoven in gesprek, zoals al zo vaak aan u is gevraagd? Hoe verhoudt zich dit tot uw uitspraken in het artikel in het Algemeen Dagblad dat u altijd bereid bent geadopteerden een persoonlijke toelichting te geven op uw besluit om tegen hen door te procederen?1
Ik ben graag bereid om de heer Noordoven de redenen voor het hoger beroep van de Staat toe te lichten en dat heb ik zijn advocaat laten weten.
Waarom wacht u al sinds de zomer met het verstrekken van de 700 overheidsdocumenten die u moet verstrekken, terwijl het hoger beroep al over twee maanden dient? Hoe verhoudt zich dat tot het beginsel van equality of arms dat bij elke procedure het uitgangspunt behoort te zijn?
Het ingediende Woo-verzoek is omvangrijk en de nodige zorgvuldigheid wordt verlangd. Daarom is de behandeling van het Woo-verzoek op dit moment nog niet afgerond, hoewel het hoge prioriteit heeft. Het is dus niet zo dat wordt gewacht met het verstrekken van documenten. De termijnen waarbinnen een Woo-verzoek moet worden afgehandeld, staan in de Wet open overheid. Niet bepalend daarbij is of een verzoeker deze documenten nodig heeft voor een andere juridische procedure. De Woo beoogt niet enkel het dienen van het belang van verzoeker, maar beoogt ook openbaarheid voor eenieder. De advocaat van de heer Noordoven wordt regelmatig geïnformeerd over de laatste stand van zaken.
De inhoud van het Woo-verzoek van de heer Noordoven ziet overigens op relatief recente informatie, die geen betrekking heeft op de gang van zaken rondom zijn illegale adoptie. Daarmee heeft het WOO-verzoek een andere strekking dan de civiele procedure, die in de kern gaat om de vraag of de Staat aansprakelijk kan worden gehouden in verband met de illegale adoptie van de heer Noordoven vanuit Brazilië in het jaar 1980. In dit licht zie ik niet dat de heer Noordoven zou worden benadeeld in zijn procespositie in de civiele procedure als het Woo-verzoek nog niet is afgehandeld ten tijde van de zitting in het hoger beroep. Er is dus geen sprake van spanning met het beginsel van equality of arms.
Hoeveel aansprakelijkstellingen zijn ontvangen die betrekking hebben op verduistering van staat in Brazilië (waarbij het kind na de geboorte in strijd met de waarheid is aangegeven als eigen biologisch kind)?
De aansprakelijkstelling van de heer Noordoven is de enige ontvangen aansprakelijkstelling in verband met verduistering van staat vanuit Brazilië.
Wanneer stopt u met tijdrovende en peperdure procedures tegen illegaal geadopteerden? Realiseert u zich dat dit voor de mensen die het betreft emotioneel uiterst belastend is en hen op hoge kosten jaagt? Waarom maakt u het mensen zo moeilijk of zelfs onmogelijk om hun recht te halen?
Ik ben me als verantwoordelijk Minister mij er zeer van bewust dat het besluit om hoger beroep of cassatie in te stellen zwaar valt bij de betrokken geadopteerden. Dat laat mij niet onberoerd. Tegelijkertijd ziet de Staat zich geconfronteerd met uitspraken waarmee het zich op onderdelen niet kan verenigen op juridisch inhoudelijke gronden. Duidelijkheid over de openliggende rechtsvragen is nodig om toekomstige zaken te kunnen beoordelen. Hiermee wordt de gelijke behandeling gewaarborgd, wat ten goede komt aan de rechtszekerheid en de rechtsgelijkheid.2
Bent u tenminste bereid hen de kosten te vergoeden? Zo nee, waarom niet? Waarom vindt u het wel acceptabel om meer dan 6 ton uit te geven aan de Landsadvocaat voor dit soort procedures maar niet de kosten te vergoeden van deze mensen, of beter nog, er met hen uit te komen en schadevergoeding te betalen?
Zoals aangegeven tijdens het tweeminutendebat van 7 december 20223 over het «cassatieberoep procedure adoptie Sri Lanka», is met de advocaat van zowel mevrouw Butink als de heer Noordoven in gesprek gegaan over een tegemoetkoming. Ik kan geen mededelingen doen over de uitkomst van deze gesprekken.
Wat is de stand van zaken van de uitvoering van de aangenomen motie van de leden Leijten en Ellian over de rol van de Staat als procespartij? Waarom maakt u nu nog steeds geen afspraken met mensen over de vergoeding van proceskosten zoals u in antwoorden op Kamervragen ook heeft toegezegd?2 en 3
In mijn brief van 20 december 20236 heb ik uw Kamer geïnformeerd over de stand van zaken ten aanzien van de uitvoering van de motie Leijten/Ellian. Ik heb daarbij aangegeven dat het streven is om de Kamer hierover in februari 2024 te informeren.
Zoals ik heb aangegeven bij de beantwoording van eerdere Kamervragen, geeft het kader «Behoorlijk omgaan met schadeclaims»7 aan dat in geval van een proefproces in het algemeen belang de overheid een afspraak maakt met de betrokken burger over de vergoeding door het Ministerie van diens proceskosten.8 Als een dergelijk proefproces in het algemeen belang aan de orde is, wordt vanuit de ministeries bezien of betrokkenen tegemoet kunnen worden gekomen. Voor het antwoord op de vraag hoe ik daar toepassing aan heb gegeven in de zaken van mevrouw Butink als de heer Noordoven, verwijs ik naar het antwoord op vraag 6.
Bent u bereid deze vragen zo spoedig mogelijk te beantwoorden?
Ja.
Het maken van procesafspraken met criminele kopstukken |
|
Ulysse Ellian (VVD) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Justitie sluit deal met zeer invloedrijke drugssmokelaar»?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat met een crimineel kopstuk zoals Edin G., volgens de Drug Enforcement Agency een van de vijftig invloedrijkste ter wereld, procesafspraken worden gemaakt?
Criminele kopstukken moeten hard worden aangepakt. Het Openbaar Ministerie spant zich tot het uiterste in om dit te doen. Het Openbaar Ministerie heeft geoordeeld dat dit in deze zaak het meest effectief met behulp van procesafspraken kan. Bij het maken van procesafspraken neemt het Openbaar Ministerie altijd de aard en ernst van het strafbare feit en de persoon van de verdachte mee.
In hoeverre zijn bij de totstandkoming van deze procesafspraken alle voorschriften gevolgd uit de Aanwijzing procesafspraken in strafzaken van het Openbaar Ministerie?
Ten tijde van deze procesafspraken was de aanwijzing omtrent procesafspraken nog niet van kracht, maar het Openbaar Ministerie heeft destijds wel in de geest van deze aanwijzing gehandeld.
In hoeverre acht u het wenselijk dat het Openbaar Ministerie procesafspraken maakt met personen die op de sanctielijst van de OFAC (Office of Foreign Assets Control) zijn geplaatst?
Zie ook het antwoord op vraag 2. Of een verdachte op deze lijst staat hoeft niet zondermeer een reden te zijn om van procesafspraken af te zien.
In hoeverre is het volgens u wenselijk om met criminele kopstukken procesafspraken te maken?
Procesafspraken kunnen een wezenlijke bijdrage leveren aan de effectiviteit en voortvarendheid van het strafproces, met name in omvangrijke of complexe zaken. Door de totstandkoming van een door de officier van justitie en de verdachte gedragen voorstel voor een bepaalde afdoening van de zaak, zal de desbetreffende zaak daarna in eerste aanleg doorgaans minder zittingstijd vergen en sneller door de rechtbank kunnen worden afgedaan. Daarnaast kunnen procesafspraken bevorderen dat de procespartijen afzien van het instellen van hoger beroep, zodat de desbetreffende zaak in dat geval in één instantie wordt afgedaan. Een en ander kan bijdragen aan een verkorting van doorlooptijden, de werklast en capaciteitsinzet in omvangrijke of complexe strafzaken beperken en bij een veroordeling de tenuitvoerlegging van de opgelegde straf vergemakkelijken.
Iedere strafzaak is anders. Afhankelijk van onder meer de aard en omvang van de zaak en de ernst van de gepleegde strafbare feiten maakt het Openbaar Ministerie een afweging hoe de verdachte het meest effectief kan worden vervolgd.
Zoals toegelicht in de brief van 26 oktober 20222 wordt voor het nieuwe Wetboek van Strafvordering een wettelijke regeling voor procesafspraken voorbereid, in samenspraak met het Openbaar Ministerie, de rechtspraak en de advocatuur. De ervaringen met procesafspraken die onder het huidige recht zijn en worden opgedaan, worden betrokken bij het opstellen van die regeling.Daarbij zal ook nadrukkelijk de vraag onder ogen worden gezien of de mogelijkheid om procesafspraken te maken bij bepaalde strafbare feiten moet worden uitgesloten. De verwachting is dat een regeling van procesafspraken als onderdeel van een meeromvattend wetsvoorstel (de zogeheten eerste aanvullingswet bij het nieuwe Wetboek van Strafvordering) in april 2024 in formele consultatie kan worden gegeven.
Welk maatschappelijk doel is gediend met het maken van procesafspraken met een crimineel kopstuk?
Procesafspraken kunnen een bijdrage leveren aan de effectiviteit en voortvarendheid van het strafproces. Dit betekent bijvoorbeeld dat een zaak sneller kan worden afgedaan en daardoor ook meer capaciteit beschikbaar blijft om andere strafzaken op te pakken.
In hoeverre is het volgens u wenselijk dat procesafspraken worden gemaakt indien onduidelijk is of de opgelegde gevangenisstraf daadwerkelijk ten uitvoer zal kunnen worden gelegd?
Uiteraard moeten gevangenisstraffen die door de rechter zijn opgelegd, te allen tijde worden uitgevoerd. Het maakt hierbij niet uit of het vonnis is gebaseerd op procesafspraken.
Welk belang hecht u aan het voorkomen van voortgezet crimineel handelen vanuit detentie indien procesafspraken gemaakt kunnen worden met criminelen waarvan onduidelijk is waar en onder welk regime zij hun detentie zullen ondergaan?
Dit kabinet hecht een groot belang aan het voorkomen van voortgezet crimineel handelen vanuit detentie.3 De totstandkoming van procesafspraken en van het vonnis staan los van de tenuitvoerlegging van straffen. Bij het maken van afspraken omtrent het strafproces ter zitting, is het toepasselijke detentieregime geen onderwerp van gesprek. Zo is dat ook opgenomen in de Aanwijzing procesafspraken in strafzaken van het Openbaar Ministerie.
Wat vindt u ervan dat een lagere gevangenisstraf via procesafspraken met het Openbaar Ministerie verkregen kan worden, indien daar een hoge geldboete tegenover staat?
Het is in concrete gevallen aan het Openbaar Ministerie om te beoordelen welke strafeis naar zijn oordeel passend is. Deze strafeis wordt vervolgens aan de rechter voorgelegd. De rechter beoordeelt uiteindelijk onafhankelijk of deze straf passend is voor de bewezenverklaarde feiten. Het past mij niet om te oordelen over de meest toepasselijke straf in individuele zaken.
Acht u een wettelijke begrenzing ten aanzien van de aard van het strafbare feit en de criminele positie van de verdachte bij procesafspraken wenselijk? Zo ja, bent u bereid een begrenzing mee te nemen in het nog te ontwikkelen wettelijk kader? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 5.
Indien uw antwoord op vraag 10 bevestigend luidt, bent u bereid in gesprek met het Openbaar Ministerie te bezien of het nog langer wenselijk is vooruitlopend op het wettelijke kader procesafspraken te maken waarbij de aard van het strafbare feit en de criminele positie van een verdachte niet zichtbaar en inzichtelijk worden meegewogen?
Zie allereerst het antwoord op de vragen 2 en 5. In elke zaak neemt het Openbaar Ministerie de aard en ernst van het strafbare feit en de persoon van de verdachte mee bij de keuze of het Openbaar Ministerie al dan niet procesafspraken maakt met de verdachte. Indien procesafspraken zijn gemaakt dan wordt dit op de zitting ter sprake gebracht. De rechter heeft een zelfstandige verantwoordelijkheid voor de uitkomst van de strafzaak. Dit brengt mee dat de rechter toetst of de gemaakte procesafspraken toelaatbaar zijn en dat hij beslissingen kan nemen die afwijken van die procesafspraken. Het eindoordeel van de rechter over de zaak en de onderbouwing daarvan worden opgenomen in het vonnis. Ik zie vooralsnog geen aanleiding om met het Openbaar Ministerie in gesprek te gaan over de in deze vraag genoemde punten.
De NPO Radio 1-podcast ‘Het Misdaadbureau’ van Omroep WNL over gerechtelijke dwalingen |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de uitzending van Radio 1-podcast «Het Misdaadbureau» van vrijdag 8 december 2023?1
Ja.
Bent u bekend met het nieuwe internationale platform EUREX-project?
Ja.
Bent u bekend met de cijfers van de onderzoekers waaruit blijkt dat ze 110 gerechtelijke dwalingen in Europa in kaart hebben gebracht, waarvan 12 gerechtelijke dwalingen in Nederland?
Daar heb ik kennis van genomen. Deze cijfers zijn afkomstig uit onderzoek van de Universiteit Leiden en Universiteit Maastricht, waarin een analyse is gemaakt van het aantal vastgestelde onterechte veroordelingen in Europa sinds 1970.
Hoe kijkt u naar de analyse van topadvocaat Knoops die denkt dat deze 12 gerechtelijke dwalingen enkel het topje van de ijsberg zijn?
Iedere onterechte veroordeling is er een te veel. Onterechte veroordelingen hebben zeer ingrijpende gevolgen voor de direct betrokken personen en zijn daarnaast schadelijk voor het vertrouwen van burgers in de rechtsbescherming die een rechtsstaat aan haar burgers wordt geacht te bieden.
De inzet van alle in de strafrechtspleging betrokken actoren is er daarom op gericht de kans op onterechte veroordelingen te minimaliseren. Hier is ook expliciete aandacht voor in de opleiding voor rechercheurs, officieren van justitie en rechters. Naar aanleiding van de Schiedammer Parkmoordzaak zijn sinds 2005 met het Programma Versterking Opsporing en Vervolging tal van maatregelen genomen bij de politie, het Openbaar Ministerie en de rechtspraak om het risico op tunnelvisie en onjuiste veroordelingen verder te minimaliseren. Zo is er veel aandacht in de opleidingen voor de problematiek van tunnelvisie en verbeterde verhoormethoden.
Gelukkig komen onterechte veroordelingen in Nederland slechts zeer zelden voor. De kwaliteit van de Nederlandse strafrechtspleging is hoog. Dit blijkt ook uit de cijfers van het project van EUREX, waarbij het gaat om 12 vastgestelde onterechte veroordelingen in een periode van ruim 50 jaar. Opsporing, vervolging en berechting van strafbare feiten vinden plaats met uiterst grote zorgvuldigheid. Hoezeer iedere onterechte veroordeling te betreuren valt, is er geen aanleiding tot zorg over de Nederlandse strafrechtspleging in algemene zin.
Bent u het eens met de stelling dat we er alles aan moeten doen om gerechtelijke dwalingen te voorkomen, ofwel voorkomen dat burgers onterecht veroordeeld worden en in de gevangenis terecht komen?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u het met de stelling eens dat de huidige voorwaarden om een herzieningsprocedure te kunnen starten te streng zijn? Zo nee, waarom niet? Hebt u in die overweging meegenomen dat vanwege die (te) strenge voorwaarden gerechtelijke dwalingen onder de radar blijven?
Ik ben het er niet mee eens dat de voorwaarden in de huidige Nederlandse herzieningsprocedure te streng zijn. De regeling met betrekking tot herziening ten voordele is met de Wet hervorming herziening ten voordele in 2012 op verschillende punten gewijzigd en ook verruimd. Een belangrijk onderdeel daarvan is de verruiming van het novumcriterium. Hiermee is meer ruimte geboden aan nieuwe wetenschappelijke ontwikkelingen op het gebied van forensisch bewijs en gedragswetenschappelijk onderzoek. De verruiming houdt kort gezegd in dat ook een nieuw gegeven dat niet van feitelijke aard is (bijvoorbeeld een nieuw of gewijzigd inzicht van een deskundige) een grond voor herziening kan opleveren. Daarnaast zijn de mogelijkheden om onderzoek te doen naar een potentieel novum verruimd (zie het antwoord op de vragen 8 en 9 voor een uitgebreidere toelichting hierop). De wijzigingen die met de Wet hervorming herziening ten voordele zijn doorgevoerd, zijn in 2018 geëvalueerd (bijlage bij Kamerstukken II 2018/19, 29 279, nr. 495). De onderzoekers hebben daarbij geconcludeerd dat de herzieningsregeling per saldo ruimer is geworden en dat met de huidige regeling een goede balans bestaat tussen aan de ene kant rechtsbescherming voor degene die meent ten onrechte te zijn veroordeeld, en aan de andere kant de rechtszekerheid die erbij gebaat is dat er op een gegeven moment een einde komt aan een strafzaak.
In de afgelopen jaren hebben mijn ambtsvoorganger en ik in een uitvoerige discussie met uw Kamer over dit onderwerp aangegeven waarom een verdere verruiming van het novumcriterium onwenselijk is. In Nederland kunnen strafzaken in drie instanties worden beoordeeld. Daarbij wordt uitgebreid en zorgvuldig stilgestaan bij de feiten in het dossier en de beslissingen worden uitvoerig gemotiveerd. Een verdere uitbreiding van het novumcriterium doet geen recht aan het uitzonderlijke karakter van het buitengewoon rechtsmiddel herziening en zou feitelijk betekenen dat een vierde beroepsinstantie wordt gecreëerd. Van buitengewoon rechtsmiddel zou de herzieningsprocedure in de praktijk een gewoon rechtsmiddel worden.
Het behoort tot de taak van de rechter om ook in complexe zaken een beslissing te nemen waarbij de procespartijen – wanneer de gewone rechtsmiddelen zijn uitgeput – zich zullen moeten neerleggen. Als de onherroepelijke beslissing van de rechter telkens – ook zonder dat sprake is van nieuwe omstandigheden die een ander licht op de zaak werpen – weer ter discussie kan worden gesteld, is het risico dat het gezag van rechterlijke uitspraken wordt verminderd. Aan rechtszaken komt dan, ook nadat alle gewone rechtsmiddelen zijn aangewend, potentieel nimmer een einde omdat in een aanzienlijk aantal zaken altijd discussie kan en zal blijven bestaan. De rechter heeft juist tot taak om in die discussie definitief een knoop door te hakken.
Voor een uitgebreidere toelichting op dit punt verwijs ik naar de brief van mijn ambtsvoorganger aan uw Kamer van 6 april 2020 (Kamerstukken II 2019/20, 29 279, nr. 582). De daarin genoemde argumenten zijn nog steeds van toepassing.
Wanneer u wel van mening bent dat de huidige voorwaarden (te) streng zijn, bent u bereid om in kaart te brengen hoe de eisen voor een herzieningsprocedure versoepeld kunnen worden en deze resultaten te delen met de Kamer?
Zie antwoord vraag 6.
Hoe kijkt u naar de situatie in de Verenigde Staten waar sprake is van onderzoeksteams van aanklagers en verdedigers die samenwerken in zaken waar twijfel over bestaat?
Er zijn grote verschillen tussen de strafrechtsystemen van Nederland en de Verenigde Staten. Dat geldt ook voor de mate waarin onterechte veroordelingen voorkomen. In dit kader kan worden gewezen op onderzoek van de Universiteit Californië en de Universiteit Michigan, waaruit blijkt dat in de Verenigde Staten in het jaar 2022 ten aanzien van 249 personen is vastgesteld dat zij onterecht zijn veroordeeld.2 Hoewel iedere onterechte veroordeling er een te veel is, laat dit zien dat de problematiek ten aanzien van onterechte veroordelingen in de Verenigde Staten verschilt van de Nederlandse situatie. Ook na correctie naar rato van de bevolkingsaantallen in Nederland en de Verenigde Staten gaat het daar om aanzienlijk meer gevallen van onterechte veroordelingen dan in Nederland. De maatregelen die in de Verenigde Staten worden genomen om onterechte veroordelingen tegen te gaan, zijn daarmee niet zonder meer geschikt en noodzakelijk voor het tegengaan van onterechte veroordelingen in Nederland.
De mogelijkheden van het doen van onderzoek op grond van de Nederlandse herzieningsprocedure vertonen op onderdelen echter wel gelijkenissen met de genoemde onderzoeksteams in de Verenigde Staten. Zo kan de gewezen verdachte die wegens een zeer ernstig strafbaar feit is veroordeeld al voorafgaand aan het indienen van een herzieningsverzoek de procureur-generaal bij de Hoge Raad (hierna: de PG HR) verzoeken een nader onderzoek in te stellen naar de aanwezigheid van een novum indien er aanwijzingen zijn dat er mogelijkerwijs sprake is van een grond tot herziening (artikel 461 van het Wetboek van Strafvordering, hierna: Sv). Het betreft de situatie dat aanwijzingen bestaan dat zich mogelijk een novum zou kunnen voordoen, maar er nog niet voldoende materiaal beschikbaar is om dit goed te kunnen beoordelen. De PG HR kan bij de beoordeling van een verzoek tot instelling van een nader onderzoek advies inwinnen van de Adviescommissie afgesloten strafzaken (ACAS) en is daartoe zelfs verplicht wanneer de gewezen verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes jaar of meer (artikel 462, eerste en tweede lid, Sv). De ACAS bestaat uit experts uit verschillende disciplines en beschikt over diverse bevoegdheden. Zo heeft de ACAS de mogelijkheid om kennis te nemen van alle processtukken van de afgesloten strafzaak, personen die bij de betreffende strafzaak betrokken zijn geweest te horen en externe deskundigen in te schakelen om onderzoek te verrichten. De ACAS heeft sinds haar instelling laten zien altijd met open vizier naar de zaken te kijken en zich doorgaans niet te laten beperken tot hetgeen door de verdediging wordt aangevoerd. Voor het initiëren van nader onderzoek naar een mogelijke herzieningsgrond is een daartoe strekkend verzoek van de gewezen verdachte of advies van de ACAS overigens niet vereist; de PG HR kan ook ambtshalve tot de instelling van een nader onderzoek besluiten.
Bij de uitvoering van het nader onderzoek kan de PG HR zich laten bijstaan door een onderzoeksteam dat wordt samengesteld uit opsporingsambtenaren, leden van het Openbaar Ministerie of deskundigen die niet eerder bij de strafzaak betrokken zijn geweest (artikel 463 Sv). Tijdens het nader onderzoek kan de PG HR het onderzoek laten uitvoeren dat hij nodig acht voor de beoordeling of een herzieningsgrond aanwezig is.
De huidige Nederlandse wettelijke herzieningsregeling bevat hiermee al verschillende, ruime mogelijkheden om voorafgaand aan de indiening van een herzieningsverzoek onderzoek te (laten) doen naar de mogelijke aanwezigheid van een herzieningsgrond. Zoals aangegeven, kan daarbij ook op verschillende manieren gebruik worden gemaakt van expertise uit de opsporing. Een verdere uitbreiding van de wettelijke onderzoeksmogelijkheden tot het doen van aanvullend onderzoek naar Amerikaans model wordt daarom niet nodig geacht.
Ziet u er iets in om dit ook in Nederland mogelijk te maken, al dan niet op pilotbasis? Zo niet, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Beïnvloeding van en door de overheid op social media mbt de Tweede Kamerverkiezingen van 22 november 2023 |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Alexandra van Huffelen (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Is er contact geweest tussen overheidsorganen en sociale media platforms voorafgaand aan en tijdens de campagneperiode voor de Tweede Kamerverkiezingen van 22 november 2023? Zo ja, met welke platforms is er contact geweest door wie en/of welk departement van de Rijksoverheid en wat heeft dit contact behelst? Betrof dit contact (ook) specifiek de verkiezingen van 22 november zo ja, op welke manier?
Het Ministerie van BZK heeft voorafgaand aan de verkiezingen op ambtelijk niveau gesproken met vertegenwoordigers van Google, Meta, Microsoft, Snapchat, TikTok en X. Het doel van deze gesprekken was om te begrijpen hoe de platformen de risico’s van hun systemen rondom de verkiezingen beoordelen en om inzicht te krijgen in de mitigerende maatregelen die de platformen nemen en de effectiviteit daarvan. Tijdens deze gesprekken is bijvoorbeeld het beleid van platformen besproken, zoals vastgelegd in de eigen gebruikersvoorwaarden, om des- en misinformatie rondom de verkiezingen tegen te gaan.
Ook is er in het kader van de opkomstbevorderende campagne «Elke Stem Telt» van het Ministerie van BZK op Google, Meta en Snapchat geadverteerd met als doel kiesgerechtigden te attenderen op de verkiezing en hen te motiveren om te gaan stemmen. Over het effect van de campagne wordt gerapporteerd in de evaluatie van de Tweede Kamer verkiezing. Daarnaast hebben Google, Meta en Snapchat op eigen initiatief op hun platformen de verkiezingen gepromoot. Dit hebben zij ter kennisgeving voorafgaand aan de verkiezingen bij het Ministerie van BZK gemeld. Het initiatief hiervoor kwam van de platformen.
In de ochtend van 15 november heeft het Ministerie van BZK telefonisch contact opgenomen met een vertegenwoordiger van Meta. Reden hiervoor was de melding die gebruikers van Facebook kregen waarin stond «vandaag zijn de verkiezingen». Daarmee was het sociale medium een week te vroeg. Twee uur na dit telefonisch contact was het bericht op Facebook aangepast.
Op 22 november heeft het Ministerie van BZK éénmaal gebruik gemaakt van een «trusted flagger status». Dit betrof een melding bij X, gedaan via het Urgent Escalation Channel, over een bericht waarin werd opgeroepen tot het inkleuren van twee vakjes op het stembiljet. Dit leidt tot een ongeldige stem. Een rapportage over deze melding en een afschrift van de melding zelf en de reactie van X zal volgens staand protocol worden meegezonden met de evaluatie van de Tweede Kamer verkiezing. Deze wordt dit voorjaar aan uw Kamer verzonden.
Zijn er afspraken gemaakt met deze social media platforms over aan de verkiezingen gerelateerde content, de personen van wie deze content afkomstig was en de inhoud van deze content? Zo ja, welke afspraken zijn hierover gemaakt, door wie en op basis van welke overwegingen? Kunt u deze afspraken gespecificeerd inzichtelijk maken?
Nee, dergelijke afspraken zijn niet gemaakt.
Is er door de overheid met social media platforms gesproken over het beperken van het bereik van bepaalde accounts/personen? Zo ja, wat is hierover besproken, om welke personen/accounts is dit exact gegaan, op basis van welke overwegingen?
Nee, daar is niet over gesproken.
Is er aan de verkiezingen van 22 november gerelateerde informatie/content onderdrukt door social media platforms en zo ja, is dit in overleg/op aandringen/advies van de overheid gebeurd en op basis van welke overwegingen en rechtvaardiging?
Waar het gaat over content van platformen zelf, heeft het Ministerie van BZK één keer contact opgenomen met een platform en wel op 15 november met Meta en geadviseerd de melding die gebruikers van Facebook kregen waarin stond «vandaag zijn de verkiezingen», aan te passen. Dit omdat het van belang is dat burgers juist geïnformeerd worden over de correcte datum van de verkiezingen, ook door platformen.
Waar het gaat om content van gebruikers van platformen, kan het Ministerie van BZK via haar trusted flagger status een melding doen van mogelijke des- of misinformatie over het verkiezingsproces. De bedrijven waarbij een melding wordt gedaan maken vervolgens een eigen onafhankelijke afweging of er sprake is van een overtreding van hun gebruikersvoorwaarden en bepalen op basis daarvan of verwijdering, labelen of een andere actie noodzakelijk is. Over de inzet van de trusted flager status is uw Kamer eerder geïnformeerd.1
Is er op social media platforms gebruik gemaakt van specifieke algoritmen om aan de verkiezingen van 22 november 2023 gerelateerde content niet/minder/wel/vaker te laten zien?
Waar het gaat om de advertenties voor de opkomstbevorderende campagne heeft het Ministerie van BZK bij de inkoop ingezet op advertenties voor de volgende doelgroepen:
Het Ministerie van BZK heeft geen inzicht in de algoritmen die platformen gebruiken om deze doelgroepen te bereiken en geen zicht op algoritmen die door platformen al dan niet worden ingezet om content gerelateerd aan de verkiezing niet/minder/wel/vaker te laten zien. Over het effect van de campagne wordt gerapporteerd in de evaluatie van de Tweede Kamer verkiezing.
Hadden ambtenaren via portals toegang tot sociale media escalatie-channels of andere methodes en kanalen? Zo ja, kunt u uiteenzetten welke methodes en kanalen dat waren en wat de reden was dat ambtenaren hierop actief waren?
Ja. Zoals eerder gecommuniceerd aan uw Kamer heeft het Ministerie van BZK de status van «trusted flagger» bij Meta, Google, TikTok en Snapchat. Voor X wordt sinds deze verkiezingen gebruik gemaakt van een Urgent Escalation Channel. Het Ministerie van BZK hanteert voor dit kanaal dezelfde standaard werkwijze als bij vergelijkbare trusted flagger statussen bij andere sociale media platformen. Voor informatie over de werkwijze, de verschillende kanalen en de redenen dat ambtenaren hierop actief zijn verwijs ik u graag naar de antwoorden op eerdere Kamervragen en de Kamerbrieven die ik hierover aan de Kamer heb verzonden.2
Is dergelijke inmenging van de overheid en het beïnvloeden van de berichtgeving op social media volgens u te verenigen met het uitgangspunt van eerlijke verkiezingen? Zo ja, kunt u dit uitgebreid uitleggen?
Er vindt geen beïnvloeding of inmenging door de overheid plaats. Het Ministerie van BZK zet de trusted flagger status zeer terughoudend in, en alleen wanneer er een risico bestaat voor de organisatie, uitvoering en integriteit van het verkiezingsproces. Het ministerie kijkt niet naar, en doet geen uitspraken over, andere onderwerpen gerelateerd aan de verkiezingen. De bedrijven waarbij het ministerie een melding doet over mogelijke des- of misinformatie over het verkiezingsproces maken vervolgens hun eigen onafhankelijke afweging of er sprake is van een overtreding van de gebruikersvoorwaarden en bepalen op basis daarvan of verwijdering, labelen of een andere actie gerechtvaardigd is.
Op welke manier waren de verkiezingen van 22 november een onderdeel van de werkbezoeken van de Staatssecretaris aan het Caribisch gebied? Kunt u vertellen welke afspraken met welke personen er tijdens die werkbezoeken hebben plaatsgevonden die te maken hadden en/of op enige manier gerelateerd waren aan de verkiezingen van 22 november en wat deze afspraken hebben behelsd?
Het onderwerp verkiezingen stond bij de bezoeken dit najaar niet op de agenda.
Strijd tegen Islamofobie |
|
Hind Dekker-Abdulaziz (D66), Fonda Sahla (D66) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de toename van islamofobie in Nederland, zoals beschreven in verschillende artikelen in het Parool1, NOS2 en Trouw3?
Registraties van discriminatie, waaronder moslimdiscriminatie, worden door de verschillende meldingsinstanties in Nederland jaarlijks bijeengebracht in de rapportage Discriminatiecijfers. Deze rapportage bevat de cijfers van de politie, de antidiscriminatievoorzieningen, het College voor de Rechten van de Mens, Meld.Online Discriminatie, de Nationale ombudsman en de Kinderombudsman. De cijfers over 2023 zullen in april 2024 worden gepubliceerd en aan uw Kamer worden aangeboden. Er kunnen dus nog geen uitspraken over een mogelijke toename in 2023 ten opzichte van 2022 worden gedaan.
Dat neemt niet weg dat het een ernstige zaak is dat Stichting Meld Islamofobie meldt dat zij tientallen meldingen per week binnen krijgt, en dat er onder moslims en moskeebesturen in Nederland angst en gevoelens van onveiligheid leven.
Wat is uw reactie op de specifieke incidenten van islamofobie genoemd in deze artikelen?
De artikelen laten zien dat het wegzetten van groepen als «de ander» een grote impact op het leven van mensen kan hebben. Het artikel in Trouw laat zien hoe diepgeworteld bij sommige mensen in onze samenleving negatieve denkbeelden over moslims kunnen zijn en hoe vooroordelen uit het verleden over groepen mensen doorwerken in hedendaagse stereotypen, vooroordelen en discriminerend gedrag. Discriminatie en racisme, haat zaaien en mensen wegzetten als de «ander», dat is niet onze samenleving. Aandacht voor diversiteit en inclusie in het kabinetsbeleid en gelijke behandeling als fundamenteel grondrecht zijn cruciaal voor een gelijkwaardige en eerlijke samenleving.
Voor wat betreft mijn reactie op het NOS-artikel «Problemen op het werk door uitspraken over Gaza-Israël, soms zelfs ontslag» verwijs ik u graag naar de antwoorden op Kamervragen van de leden El Abassi en Ergin (beiden DENK) aan de Ministers van Justitie en Veiligheid en van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over het NOS-bericht «Problemen op werk door uitspraken over Gaza-Israël, soms zelfs ontslag».4
Ik vind het ten slotte verontrustend om te horen dat mede door de uitslag van de verkiezingen moslims in Nederland zich onveilig kunnen voelen, zoals het Parool beschrijft. Een klimaat van haat en intimidatie richting mensen met een islamitisch geloof, of elke andere grond, is altijd volstrekt onacceptabel.
Deelt u de mening dat in een samenleving waar diversiteit en inclusie als fundamentele waarden worden gekoesterd, het van cruciaal belang is om aandacht te besteden aan kwesties zoals islamofobie, die de harmonie en gelijkheid binnen onze gemeenschap kunnen ondermijnen?
Ja.
Zijn er gevallen bekend waarbij islamitische instellingen hun beveiliging hebben verhoogd vanwege een verhoogde dreiging?
De verantwoordelijkheid van de beveiliging van religieuze instellingen in Nederland ligt in de eerste plaats bij die instellingen zelf. Ik heb geen volledig zicht op de mate waarin islamitische instellingen zelf hun beveiliging hebben verhoogd.
Daar waar nodig kunnen er aanvullende beveiligingsmaatregelen worden getroffen bij religieuze instellingen. De verantwoordelijkheid hiervoor ligt bij het lokaal bevoegd gezag, in samenspraak met de lokale driehoek. De NCTV kan de lokaal bevoegde gezagen hierbij desgevraagd van advies voorzien en heeft dit in voorkomende gevallen ook gedaan.
Zo ja, is de toegenomen beveiliging van islamitische instellingen het resultaat van ontoereikende capaciteit bij de beveiligingsdiensten?
De beslissing om een persoon of object vanuit de overheid aanvullend te beveiligen wordt altijd gemaakt op basis van actuele dreigingsinformatie van de politie en/of inlichtingen- en veiligheidsdiensten. De genomen beveiligingsmaatregelen bieden het niveau van weerstand dat nodig wordt geacht op basis van de dreigingsinformatie. Daarin is de op dat moment beschikbare capaciteit niet bepalend.
Hoe verhoudt de huidige situatie zich tot de eerdere beloften van de overheid om islamitische gemeenschappen extra te beveiligen?
Deze belofte blijft onverminderd in stand, daar waar de situatie er om vraagt. Zoals hierboven beschreven worden beslissingen over beveiligingsmaatregelen gemaakt op basis van actuele dreigingsinformatie. In het geval van islamitische instellingen is er op dit moment geen aanleiding om extra algemene beveiligingsmaatregelen in te stellen. Daar waar nodig op basis van specifieke informatie zal het lokaal bevoegd gezag altijd maatregelen treffen. Wel kan gemeld worden dat verschillende gemeenten reeds extra maatregelen hebben getroffen in het kader van openbare orde. Dit zijn zichtbare en onzichtbare maatregelen. Over de invulling van deze veiligheidsmaatregelen worden nooit uitspraken in het openbaar gedaan.
Aanvullend heeft de NCTV op 7 oktober en 17 november 2023 in brieven het lokaal bevoegd gezag ook geadviseerd om preventief en proactief extra alert te zijn op veiligheidsrisico’s gerelateerd aan de situatie in Israël en de Palestijnse gebieden.
Hebben veiligheidsdiensten een duidelijk beeld van de bronnen van dreigingen tegen islamitische gemeenschappen? Zo ja? Bent u bereid de Kamer hierover te informeren?
De recente ontwikkelingen in het binnen- en buitenland en de eventuele uitstraling daarvan in Nederland hebben vanzelfsprekend de aandacht van de NCTV, de politie en de inlichtingen- en veiligheidsdiensten. Zij zijn alert op eventuele veiligheidsrisico’s die hieruit voortkomen.
Zoals u weet worden geen uitspraken in het openbaar gedaan over de werkwijze en informatie van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten.
Welke maatregelen zijn genomen voor begeleiding en nazorg voor degenen die getroffen zijn door islamofobie?
Discriminatie kan een grote impact op iemands leven hebben. Iedereen in Nederland kan daarom terecht bij een gemeentelijke antidiscriminatievoorziening (ADV). Bij deze ADV’s werken professionele consulenten die expert zijn in het behandelen van discriminatieklachten. Zij bieden niet alleen een luisterend oor voor melders, maar staan hen ook bij in het oplossen van een discriminatieklacht. Zo kan een ADV een hoor- en wederhoorprocedure opstarten, bemiddelingsgesprekken initiëren of een melder bijstaan bij een procedure bij het College voor de Rechten van de Mens of bij het doen van aangifte bij de politie. De rol van de ADV’s bij de aanpak van discriminatie is groot, het is daarom dat ik de ADV’s wil versterken. Tijdens mijn werkbezoek op 9 januari jl. aan een ADV heb ik de nieuwe naam en het landelijk telefoonnummer 0800-0880 gelanceerd. Alle ADV’s die lid zijn van de branchevereniging Discriminatie.nl (meer dan 90% van het land) werken nu ook onder de naam Discriminatie.nl. Dit draagt eraan bij om het melden van discriminatie makkelijker te maken.
Daarnaast werk ik momenteel aan een stelselvernieuwing voor de ADV’s. Hierover zal ik voor de zomer een hoofdlijnennotitie naar uw Kamer sturen. Ik zal daarbij nagaan in hoeverre het mogelijk is om in het nieuwe ADV-stelsel, al dan niet in samenwerking met andere (maatschappelijke) organisaties aan mensen met discriminatie- en/of racisme-ervaringen actief nazorg te bieden die aansluit bij hun achtergrond en behoefte5.
Indien er sprake is van een strafbaar feit kan een ieder aangifte doen bij de politie in Nederland. Slachtoffers van strafbare feiten kunnen voor emotionele steun, hulp in het strafproces en ondersteuning bij het vergoed krijgen van de schade terecht bij Slachtofferhulp Nederland. Deze hulp is gratis. Slachtofferhulp Nederland heeft goede netwerkcontacten met antidiscriminatievoorzieningen en andere belangenorganisaties.
De ADV’s, de politie en het Openbaar Ministerie vormen gezamenlijk ook een Regionaal Discriminatie Overleg (RDO). Deze RDO’s zijn per politie-eenheid georganiseerd en hebben als doel om tot een betekenisvolle afdoening te komen bij een discriminatiemelding, incident of aangifte. Dat vereist interventies die zichtbaar, merkbaar en herkenbaar zijn voor slachtoffers, daders en hun omgeving.
Vindt u het acceptabel dat in Nederland angst bestaat voor aanvallen op islamitische instellingen, gezien de recente gebeurtenissen in Israël en Palestina?
Ik vind het verontrustend om te horen dat sinds de recente gebeurtenissen in Israël en de Palestijnse gebieden meer moslims in Nederland zich onveilig voelen. Een klimaat van haat en intimidatie richting moslims, of andere gelovigen, is volstrekt onacceptabel. De Minister van Justitie en Veiligheid en ik zullen ons er dus ook hard voor blijven maken om zoveel mogelijk zorgen over veiligheid onder moslims en moskeeën weg te nemen. Daarbij vertrouw ik er ook op dat het lokaal bevoegd gezag maatregelen zal treffen daar waar nodig.
Bent u bereid om maatregelen te treffen om islamofobie sneller en strenger aan te pakken?
Zowel in het demissionair kabinet als in uw Kamer en in de samenleving wordt de noodzaak gevoeld om de huidige aanpak van discriminatie en racisme te versterken. Op 15 december 2023 heeft de Nationaal Coördinator tegen Discriminatie en Racisme (NCDR) het tweede Nationaal Programma tegen discriminatie en racisme aan uw Kamer verzonden.6 Het Nationaal Programma geeft een overzicht van nieuwe en lopende versterkingen. Deze versterkingen zijn generieke maatregelen, die gericht zijn op alle discriminatiegronden, aangevuld met specifieke maatregelen, die gericht zijn op de aanpak van discriminatie van een bepaalde groep of op een bepaald terrein. Moslimdiscriminatie heeft nadrukkelijk de aandacht van de NCDR. Dat is hard nodig. 55% van de moslims in Nederland ervaart op dagelijkse basis discriminatie.7
In opdracht van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid voeren het onderzoeksbureau Regioplan en de Universiteit Utrecht momenteel een nationaal onderzoek naar moslimdiscriminatie uit. Dit onderzoek verdiept zich in de vraag of we in de aanpak van moslimdiscriminatie de juiste dingen doen of dat we nog mogelijkheden onbenut laten. Vooruitlopend hierop wordt momenteel, eveneens in opdracht van het Ministerie van SZW, een verdiepend onderzoek afgerond door de Radboud Universiteit naar discriminatie van vrouwen met een hoofddoek op de arbeidsmarkt. Deze onderzoeken zijn van belang om in kaart te brengen of, en zo ja waar en hoe, versterkende maatregelen tegen moslimdiscriminatie noodzakelijk zijn.
Wanneer strafbare feiten gepleegd zijn, kan een strafrechtelijk onderzoek worden ingesteld naar een verdachte. Dit is het sluitstuk in de aanpak van discriminatie en gericht op individuele strafzaken. Een strafrechtelijk onderzoek naar een verdachte kan aan de orde zijn wanneer het bijvoorbeeld gaat om het aanzetten tot haat, geweld of discriminatie of om groepsbelediging. Dit zijn voorbeelden van specifieke discriminatiedelicten. Bij commune delicten, zoals vernieling, mishandeling of bedreiging, is bij de politie en het Openbaar Ministerie ook oog voor een eventueel discriminatoir aspect. Bij commune delicten met een discriminatieaspect (codis-delicten) gaat het om delicten waarbij een discriminatieaspect als motief of aanleiding heeft gespeeld om het delict te plegen, of als het is gebruikt om het delict indringender te plegen. Bij ingrijpende codis-delicten is het uitgangspunt dat een strafverzwaring van 100% wordt toegepast door het Openbaar Ministerie.
Wat is uw reactie op de pro-Palestijnse demonstraties in Nederland, waarbij melding wordt gemaakt van islamofobische uitingen?
Het recht op demonstratie en de vrijheid van meningsuiting zijn fundamentele grondrechten. Op het moment dat tijdens een demonstratie (mogelijke) strafbare uitingen worden gepleegd, zoals opruiing, groepsbelediging of het aanzetten tot haat, discriminatie of geweld, kan altijd worden opgetreden door de politie en het Openbaar Ministerie. Ook wanneer een bepaalde uiting binnen de grenzen van de (straf)wet blijft, kan deze door anderen als kwetsend of onfatsoenlijk worden ervaren. Uit respect voor elkaars – soms botsende – meningen benadruk ik het belang van een open en tolerante houding naar elkaar en het voeren van de dialoog. Dat zijn wezenlijke elementen in een pluriforme samenleving om met de spanningen en verschillen om te gaan.
Bent u bekend met situaties in andere landen waar pro-Palestijnse demonstraties verboden zijn vanwege de risico's van verstoring van de openbare orde?
Ja, daar ben ik mee bekend.
Hoe wordt in Nederland de aanpak van islamofobie bij demonstraties gehandhaafd en gemonitord?
Het faciliteren en reguleren van demonstraties is een lokale verantwoordelijkheid. Tegen strafbare feiten gepleegd tijdens een demonstratie kan (ter plaatse of achteraf) worden opgetreden door de politie en het Openbaar Ministerie.
Heeft u vertrouwen in de huidige strategieën om islamofobie tijdens demonstraties te voorkomen?
Ik heb geen reden om aan te nemen dat het bevoegde gezag op lokaal niveau onvoldoende aandacht heeft voor de aanpak van moslimdiscriminatie. Bij mijn weten zet dat gezag zich blijvend en alert in tegen moslimdiscriminatie.
Hoe waarborgt u dat de overheid zich blijft inzetten voor de veiligheid van islamitische gemeenschappen en het bestrijden van islamofobie?
Voor moslimdiscriminatie, noch voor andere vormen van discriminatie, racisme of uitsluiting, is absoluut geen plaats in Nederland. Het is belangrijk dat iedereen zichzelf kan zijn, ongeacht iemands religie- of levensovertuiging, seksuele gerichtheid, afkomst, of welke grond dan ook. Zoals hierboven aangegeven wordt vanuit het kabinet op verschillende manieren ingezet om moslimdiscriminatie tegen te gaan. Als het gaat om de veiligheid van moskeeën en de islamitische gemeenschap treft het lokaal bevoegd gezag altijd daar waar nodig aanvullende maatregelen. Zoals bij vraag 6 genoemd zijn er in verschillende gemeenten reeds extra maatregelen getroffen in het kader van de openbare orde.
Waarom is er tot op heden geen Nationaal Coördinator Islamofobie aangesteld in Nederland, gezien de gemelde toename van islamofobie incidenten en de behoefte aan een gecoördineerde aanpak om deze vorm van discriminatie te bestrijden?
De Nationaal Coördinator tegen Discriminatie en Racisme gaat over alle gronden en domeinen, waaronder moslimdiscriminatie. De aanpak van moslimdiscriminatie is nadrukkelijk onderdeel van het tweede Nationaal Programma tegen Discriminatie en Racisme, dat op 15 december 2023 aan uw Kamer is verzonden.8
Ziet u een relatie tussen het registreren van «niet-westerse migratieachtergrond» van Nederlanders die hier geboren zijn en de toename van discriminatie en islamofobie?
Nee, ik zie daar geen relatie tussen. Voor zover hier wordt gedoeld op het onderscheid naar herkomst van mensen met een migratieachtergrond in onderzoeken van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) wijs ik er bovendien op dat het onderscheid «Westers» en «niet-Westers» niet meer door het CBS wordt gemaakt.
De wenselijkheid van politieke peilingen vlak voor verkiezingen |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Hoe reflecteert u op de invloed die de verschillende politieke peilingen in de aanloop naar de verkiezingen van 22 november 2023 op de betreffende verkiezingen hebben gehad? Kunt u een tijdlijn en een impactanalyse geven met betrekking tot de invloed van de peilingen op de afgelopen verkiezingen, de maatschappelijk en politieke dynamiek in de samenleving en de daarbij behorende uiteenzetting van de gevolgtrekkingen die daaruit kunnen voortvloeien?
Het staat peilbureaus vrij om peilingen uit te voeren in de aanloop naar een verkiezing en media staat het vrij om daarover te berichten. In Nederland kennen we geen wettelijke regulering van peilingen of berichtgeving daarover. Er is bij het kabinet geen onderzoek bekend naar de invloed van peilingen op de recente Tweede Kamerverkiezing van 22 november 2023.
De impactanalyse en tijdlijn die worden gevraagd zijn met de beschikbare gegevens niet te geven door het kabinet.
Welke invloed denkt u dat de plotselinge stijging van zetels voor de PVV in de peilingen heeft gehad op de publieke beeldvorming en het stemgedrag van de kiezers in Nederland in de laatste dagen voor de verkiezingen? Erkent u dat politieke peilingen en plotselinge verschuivingen in de peildata kiezers ertoe kunnen bewegen om hun stemkeuze aan te passen en/of «strategisch» te stemmen op de partij waarvan de peilingen aangeven dat die de grootste zal worden?
Er wordt zowel in Nederland als internationaal wetenschappelijk onderzoek gedaan naar de relatie tussen peilingen en stemgedrag. Uit dat onderzoek zijn er een aantal effecten waar te nemen. In de eerste plaats het bandwagon effect. Dat houdt in dat kiezers vaker op een partij stemmen die in peilingen op winst staat. Door dit effect kunnen peilingen zichzelf bevestigen. Het bandwagon effect is lastig te meten, maar volgens een experimenteel onderzoek uit 2013 kwamen onderzoekers uit op een verschil van 2 tot 3 zetels bij een partij op basis van het bandwagon effect.1 Het is echter moeilijk te bepalen of er een effect is geweest bij de afgelopen verkiezing en zo ja hoe groot het effect is geweest. Daarnaast identificeert de literatuur ook het horse race effect. Daarbij stemmen kiezers strategisch op wie de grootste partij kan worden om zo samenstelling van coalitie en keuze Minister-President te beïnvloeden. Het strategisch stemmen dat voortkomt uit het horse race effect is aanzienlijk groter. Zo bleek uit de Ipsos exit poll dat 17% van de deelnemers aan de Tweede Kamerverkiezingen 2023 strategisch hadden gestemd.2 Het is echter niet te bepalen of dit specifiek door peilingen komt, of andere factoren meespelen. In de literatuur is wel ook aandacht voor het mogelijk positieve belang van peilingen als kennisinstrument voor kiezers om zich te informeren bij de oriëntatie van hun keuze. Peilingen maken daarmee onderdeel uit van het landschap van nieuwsgaring en nieuwsverstrekking voor kiezers. De verantwoordelijkheid hiervoor berust bij de media zelf en is geen taak van de overheid. Het is aan de kiezer zelf om te bepalen op welke wijze en op basis van welke informatiebronnen zij tot hun keuze komen.
Deelt u de mening dat politieke peilingen grote invloed uitoefenen op de maatschappelijke beeldvorming en daarmee samenhangend met het stemgedrag van kiezers, het zogenaamde «bandwagon-effect», omdat zij zich laten leiden door het beeld dat in de politieke peilingen wordt geschetst, maar dat dat beeld niet noodzakelijkerwijs representatief is voor het echte politieke speelveld in de maatschappij en bovendien vaak ook niet onafhankelijk en op ondoorzichtige wijze tot stand komt?
De Rijksoverheid heeft geen zicht op de wijze waarop peilingen tot stand komen aangezien dat een aangelegenheid van de peilbureaus zelf is. Het is de rol van de media, en niet van de overheid, om te wegen of de peilingen methodologisch juist zijn. Echter moet er op vertrouwd worden dat de peilbureaus en de media op een zorgvuldige wijze omgaan met het maken van en berichten over peilingen.
Zo ja, is het dan wat u betreft wenselijk dat er vlak voor verkiezingen nog politieke peilingen worden gehouden, aangezien dit de onafhankelijkheid van het stemgedrag en daarmee de vrije keuze van de kiezer in gevaar brengt? En is het überhaupt wenselijk dat er in tijden van verkiezingen politieke peilingen worden gehouden, die onvermijdelijk leiden tot beïnvloeding van de bevolking?
Er zijn geen voornemens om peilingen te reguleren. Het kabinet heeft er vertrouwen in dat kiezers zelf in staat zijn om een afweging te maken over waar ze op gaan stemmen. Daarbij kunnen zij zich op meerdere manier laten informeren. Bijvoorbeeld door middel van het kijken van debatten, het lezen van verkiezingsprogramma’s of het bekijken van peilingen.
Worden de peilmethodes en de uitslagen van de politieke peilingen op enigerlei wijze aan een bepaalde vorm van toetsing en controle onderworpen, om te bepalen hoe accuraat de methodieken en de uitslag van deze peilingen zijn en indien dat niet het geval is, hoe kunnen kiezers dan beoordelen of zij zich terecht of onterecht hebben laten beïnvloeden en/of adviseren?
De Rijksoverheid heeft geen taak bij het beoordelen of toetsen van politieke peilingen. Het is aan de peilbureaus zelf om te komen tot een methodiek. Dat past ook bij de vrijheid van pers zoals we die in Nederland kennen. Kiezers kunnen zich bij het uitbrengen van de hun stem baseren op veel verschillende kanalen. Bijvoorbeeld debatten, het lezen van verkiezingsprogramma’s en het bekijken van peilingen. Het vervolgens aan de kiezer zelf om een keuze te maken om de partij te kiezen die het dichtst bij de eigen ideeën staat.
Bent u zich ervan bewust dat het in verschillende Europese landen, waaronder Luxemburg, Frankrijk, Italië en Cyprus verboden is om vlak voor verkiezingen nog peilingen te doen, teneinde ervoor te zorgen dat kiezers een echt onafhankelijke keuze kunnen maken? Waarom is dit in Nederland niet het geval en zou een dergelijke maatregel in ons land niet ook moeten worden ingevoerd? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet is ervan op de hoogte dat er landen zijn die anders omgaan met politieke peilingen. Tegelijkertijd zijn er natuurlijk ook landen die net als Nederland geen beperkingen aan peilingen stellen. Het kabinet heeft geen voornemens een dergelijke maatregel in te voeren. Het is aan de peilbureaus om de afweging te maken om peilingen uit te voeren en deze te publiceren. Het is vervolgens aan de media om te beoordelen of ze hierover berichten. Daarnaast kan de kiezer uiteraard zelf de afweging maken of hij zijn stem (mede) baseert op deze peilingen.
Is er data en/of zijn er analyses beschikbaar over de invloed van politieke peilingen op verkiezingsuitslagen, van de afgelopen tien jaar? Zo ja, welke trends zijn er zichtbaar en welke conclusies kunnen daaruit worden getrokken?
Er wordt zowel in Nederland als internationaal wetenschappelijk onderzoek gedaan naar de relatie tussen peilingen en stemgedrag. In de literatuur is aandacht voor: de aard, omvang en mogelijke gevolgen van veronderstelde effecten. De veel gesignaleerde trends heb ik beschreven in het antwoord op vraag 2. Uit het wetenschappelijk onderzoek komt geen eenduidig positief of negatief beeld naar voren. Ook omdat het in de praktijk nauwelijks mogelijk is om de invloed van peilingen te isoleren van persoonlijke kenmerken en het gebruik van andere informatiebronnen waarmee de kiezer uiteindelijk tot zijn of haar autonome keuze komt.
Op welke manier zijn de politieke peilingen de afgelopen tien jaar veranderd en wat is daarvan de invloed geweest op verkiezingen en de uitslagen daarvan?
Er is bij het kabinet geen onderzoek bekend naar de veranderingen in en invloed op de verkiezingsuitslag van politieke peilingen in de laatste tien jaar. Daarnaast heeft het Ministerie van BZK ook geen analyse gedaan van de politieke peilingen en de effecten daarvan in afgelopen tien jaar. Derhalve kan hier geen analyse van worden gegeven.
Is bekend welke politieke peiling het meeste invloed heeft gehad op de Tweede Kamerverkiezingen van 22 november 2023 en wat hiervan de oorzaak was? Zo nee, gaat u dit in kaart brengen?
Er is bij het kabinet geen analyse bekend over de invloed van specifieke peilingen of peilingen in het algemeen bij de Tweede Kamerverkiezing op 22 november 2023. De regering ziet ook geen aanleiding om hier nader onderzoek naar te verrichten. Dat is er in gelegen dat er geen voornemens zijn om peilingen te reguleren.
Is van alle peilbureaus bekend of en welke connecties er zijn met politieke partijen en/of organisaties gelieerd aan en/of betrokken bij de politiek en op welke manier die invloed uitoefenen op de peilingen van specifieke verkiezingen?
Zoals geantwoord op eerdere vragen van het lid Van Haga, ingezonden op 23 oktober 2023, met kenmerk 2023Z18066, is de peiling van Ipsos/EenVandaag van publieke omroep AVROTROS de enige peiling die vanuit de Rijksoverheid bekostigd wordt. De Rijksoverheid oefent geen enkele invloed op uit op de peilingen van Ipsos/EenVandaag, in bredere zin op de programma’s van de publieke omroep of op andere peilingen.
Hoe reflecteert u op de impact van politieke peilingen vlak voor verkiezingen op het gelijke speelveld voor grote en kleine politieke partijen? Erkent u dat kleine en/of nieuwe partijen makkelijk benadeeld raken door peilingen vlak voor de verkiezingen, omdat deze veel kiezers richting grotere/bekende partijen met een hoog voorspeld aantal zetels zullen doen bewegen?
Er is naar mening van het kabinet een gelijk speelveld voor alle partijen. Het staat media vrij te berichten over de verkiezingen en de standpunten van de verschillende partijen. Het is te zien dat bepaalde partijen meer aandacht krijgen in het publieke debat in aanloop naar een verkiezing. Echter betekent dat niet dat andere grote of kleinere partijen geen gelijk speelveld meer hebben. Er zijn verschillende manieren om als politieke partij kiezers te informeren over de standpunten van een partij, bijvoorbeeld ook via social media of flyeren in het land.
Erkent u dan ook dat politieke peilingen vlak voor de verkiezingen kunnen worden ingezet om kleinere partijen uit de race te prijzen en hoe wordt erop toegezien dat politieke peilingen hiervoor niet worden gebruikt door belangengroepen?
Zie antwoord 11. De Minister van BZK heeft geen invloed op de wijze waarop peilingen tot stand komen en de Rijksoverheid heeft geen taak bij het beoordelen of toetsen van politieke peilingen. Het is aan de peilbureaus om te komen tot een methodiek. Dat past ook bij de vrijheid van pers zoals we die in Nederland kennen. Ik ben ervan overtuigd dat de peilbureaus daar zorgvuldige keuzes in maken en er niet op uit zijn om politieke partijen te bevoordelen danwel benadelen door middel van hun peiling.
Kunt u in kaart brengen op welke manier de politieke peilingen voor de Tweede Kamerverkiezingen van 22 november 2023 de media hebben beïnvloed, die vervolgens in hun uitingen een bias ontwikkelden voor partijen die hoog stonden in de peilingen, of juist partijen die in de peilingen op een gering aantal zetels stonden negatief hebben belicht en daarmee het stemgedrag van de kiezers hebben beïnvloed? Kunt u ook een analyse geven van de manier waarop politieke peilingen de afgelopen tien jaar de media hebben beïnvloed, de banden van de media met peilbureaus en wat de impact daarvan was op verkiezingsuitslagen? Indien een dergelijke analyse er niet is, bent u dan bereid dit te gaan onderzoeken?
Er is bij het kabinet geen analyse bekend over de exacte invloed van specifieke peilingen of peilingen in het algemeen bij de Tweede Kamerverkiezing van 22 november 2023. De regering ziet ook geen aanleiding om hier onderzoek naar te verrichten. Het kabinet hecht eraan dat peilbureaus en media zelf kunnen bepalen op welke wijze zij verslag doen van een verkiezing.
Bent u voornemens om, nu de Tweede Kamerverkiezingen van 22 november 2023 de invloed van politieke peilingen op de verkiezingsuitslag onomstotelijk duidelijk hebben gemaakt, na te gaan denken over politieke maatregelen om politieke peilingen in verkiezingstijd te reguleren, aan banden te leggen, of wellicht zelfs helemaal te verbieden?
Het kabinet heeft geen voornemens om een voorstel voor het reguleren van peilingen in te dienen.
Het persbericht ‘Griffierechten verlaagd’ om een verhoging van de griffierechten aan te kondigen |
|
Michiel van Nispen |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
Waarom probeert u een lichte verhoging (indexering) van de griffierechten in een nieuwsbericht van de rijksoverheid («Griffierechten verlaagd») te verkopen als een verlaging van de griffierechten?1
De griffierechten worden in 2023 niet geïndexeerd en in 2024 voor een klein deel (met circa 1,83%). De reguliere indexering voor 2023 en 2024 zou anders bij elkaar 15,33% zijn geweest. Hiermee zijn de griffierechten circa 13,5% lager dan dat ze waren geweest als de indexeringen over 2023 en 2024 wel volledig zouden worden doorgevoerd. Hiervoor wordt structureel € 27 miljoen ingezet.
Het is toch zo dat de beloofde verlaging van de griffierechten met 25% al niet door zou gaan, louter vanwege financiële redenen; omdat er geld nodig was op het Ministerie van JenV en er andere keuzes zijn gemaakt dan het verbeteren van de toegang tot het recht door het «toegangskaartje» tot de rechtszaal betaalbaarder te maken? Is nu de beperkte indexatie (verhoging) en het intrekken van het wetsvoorstel tot verlaging van de griffierechten de reden van dit persbericht en Kamerbrief?
In mijn brief van 27 juni jl. heb ik uw Kamer geïnformeerd dat het bedrag dat beschikbaar is voor het verlagen van de griffierechten, en daarmee het percentage waarmee de griffierechten kunnen worden verlaagd, naar aanleiding van de voorjaarsnota is verlaagd en dat de manier waarop het beste uitvoering kon worden gegeven aan de verlaging van de griffierechten, ook gelet op de tussentijdse indexeringen, nog werd bekeken. In mijn Kamerbrief van 1 december jl. geef ik aan hoe ik hier uitvoering aan geef.2 Er is voor gekozen om ook de samenleving door middel van het persbericht hierover actief te informeren. Alhoewel de verlaging minder groot is dan oorspronkelijk beoogd, zijn de tarieven voor rechtzoekenden circa 13,5% lager dan dat ze anders waren geweest. Dit is een aanzienlijk verschil.
Wie heeft dit persbericht geschreven? Hoe vindt u zelf dat deze gekozen communicatielijn («Griffierechten verlaagd») te kenschetsen is? Toont dit niet wederom aan dat er te veel communicatiemedewerkers op uw ministerie zijn, die soms meer bezig zijn met beeldvorming dan met feiten delen?
In het persbericht wordt beoogd op een kernachtige wijze de technische systematiek toe te lichten van de verlaging van de griffierechten via de indexering van de griffierechten en de achtergrond hiervan, zoals in de brief van 1 december jl. aan uw Kamer uiteengezet.
Vindt u dat u met deze demping van de indexering (dus een lichte verhoging) van de griffierechten voldoende heeft bijgedragen aan het betaalbaarder en toegankelijker maken van de rechtsgang? Zo niet, welke maatregelen kunnen we nog verwachten? Kunt u in ieder geval scenario’s of doorgerekende alternatieven met de Kamer delen zodat dat betrokken kan worden in de besluitvorming?
Met de jaarlijkse indexering worden de tarieven van de griffierechten aangepast aan de ontwikkeling van het prijspeil (uitgedrukt als de wijziging van de consumentenprijsindex). Het niet indexeren voor 2023 en het gedeeltelijk doorvoeren van de indexering voor 2024 betekent voor rechtzoekenden dat de griffierechten structureel circa 13,5% lager uitkomen – en daarmee beter betaalbaar zijn – dan wanneer de indexeringen (volledig) waren doorgevoerd. Hiervoor wordt structureel € 27 miljoen uitgetrokken.
In mijn brief van 1 december jl. heb ik uitgelegd dat wanneer deze financiële middelen waren aangewend om via een wetsvoorstel de griffierechten met 13,5% te verlagen, de indexeringen voor 2023 en 2024 alsnog volledig zouden moeten worden doorgevoerd. Het uiteindelijke effect voor rechtzoekenden zou voor beide opties, 13,5% verlagen via het (gedeeltelijk) afzien van indexeren of via een wetsvoorstel, hetzelfde zijn.
De verlaging van de griffierechten is één van de maatregelen om toegang tot het recht te versterken. Daarnaast heb ik een aanpak versterking toegang tot het recht ontwikkeld die breder is dan de verlaging van de griffierechten. De inzet is erop gericht de toegang tot het recht te versterken langs drie pijlers (1. informatie, 2. advies en ondersteuning en 3. beslissing van een neutrale instantie). De aanpak bestaat uit het nemen van concrete maatregelen om de toegang tot het recht te versterken en de ontwikkeling van een lange termijn aanpak en visie op toegang tot het recht. Naast het verlagen van de griffierechten door het (gedeeltelijk) afzien van de indexering van de griffierechten voor 2023 en 2024, zien nieuwe maatregelen onder andere op een betere informatievoorziening, het structureel maken van de startbijdrage mediation, een verkenning naar het vereenvoudigen van procesregels en procedures en aanvullende financiering voor herstelrecht en de Stichting Geschillencommissies voor Consumentenzaken (SGC). Er wordt, naast de structureel € 27 miljoen die wordt ingezet voor de verlaging van de griffierechten, structureel € 3 miljoen ingezet voor de aanpak versterking toegang tot het recht, waaruit ook de hiervoor genoemde maatregelen worden gefinancierd. Voor een uitgebreide toelichting op de aanpak en een financiële onderbouwing verwijs ik naar mijn brief van 27 juni jl. over toegang tot het recht3 en de brief voortgangsbrief toegang tot het recht van 20 december jl.4
Bij de totstandkoming van het wetsvoorstel verlaging griffierechten is een aantal scenario’s aan de orde geweest, namelijk om: