Hatecrimes |
|
Ahmed Marcouch (PvdA), Martijn van Dam (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de cijfers van de antidiscriminatiebureaus en enkel politiekorpsen over 158 gevallen dit jaar waarbij mensen zijn weggepest om wie zij zijn?1
Ja.
Onderschrijft u het standpunt dat buurtbewoners, collega’s etc. niet weggepest mogen worden en dat de daders van intimidatie, haat (en andere vormen van haatcriminaliteit) en geweld hard aangepakt moeten worden? Zo ja, hoe gaat u daarvoor zorgen? Zo nee, waarom niet?
In de discriminatiebrief (Kamerstukken II, vergaderjaar 2010–2011, 30 950, nr. 34) wordt een groot aantal maatregelen tegen haatcriminaliteit opgesomd, waaronder maatregelen gericht op het verbeteren van de registratie van discriminatie, het vergroten van de aangiftebereidheid, het beter trainen van agenten om aangiften op te nemen en hatecrimes aan te pakken, en het op diverse manieren onder gemeenten verspreiden van best practices in de strijd tegen discriminatie. Voor een gedetailleerd antwoord op uw vragen verwijs ik naar deze brief, die op 7 juli 2011 aan uw Kamer is verzonden.
Deelt u de mening dat 158 gevallen van wegpesten slechts het topje van de ijsberg zijn en dat de aangiftebereidheid in geval van haatcriminaliteit niet hoog is omdat de daders vaak niet aangepakt worden? Zo ja, wat gaat u doen om de aangiftebereidheid te vergroten, specifiek onder mensen die omwille van hun geaardheid, ras, geloof of andere reden worden bedreigd, geïntimideerd en weggepest?
Zie antwoord vraag 2.
Wat vindt u van het voorstel om anoniem aangifte in geval van haatcriminaliteit mogelijk te maken?
Alleen in uitzonderlijke, bedreigende situaties is het mogelijk anoniem aangifte te doen bij de politie. De politie moet hiervoor een verzoek indienen bij de rechter-commissaris. Haatcriminaliteit kan wel altijd anoniem gemeld worden via de politie website www.hatecrimes.nl en bij M., de meldlijn van Meld Misdaad Anoniem.
Wat vindt u van het voorstel om een afdeling «hatecrimes» op te richten bij de politie voor aangiften van haatcriminaliteit, waar agenten worden opgeleid om bij dit soort gevallen aangifte op te nemen?
Zie antwoord vraag 2.
Wat gaat u doen om de registratie van hatecrimes te verbeteren? Hoe gaat u erop toezien dat politieagenten beter opgeleid en getraind worden om hatecrimes aan te pakken? Wat gaat u doen om de kennis en expertise over hatecrimes bij gemeenten, Openbaar Ministerie en politie te bevorderen?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid om een offensief tegen haatcriminaliteit te starten, zoals bij huiselijk geweld het geval is? Waarom bent u wel/niet bereid om haatcriminaliteit met dezelfde ambitie aan te pakken zoals bij huiselijk geweld?
Uit de eerdergenoemde discriminatiebrief blijkt dat het kabinet de aanpak van haatcriminaliteit serieus neemt.
Wanneer kan de Kamer de toegezegde rapportage over de voortgang van het homo-emancipatiebeleid verwachten, waarin de uitvoering van de motie-Marcouch (27 017, nr. 86) over het ontwikkelen van een gezamenlijke aanpak van «hatecrimes» teruggekoppeld zal worden aan de Kamer?
Mijn ambtgenoot van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap zal uw Kamer de voortgangsrapportage homo-emancipatiebeleid voorafgaand aan de OCW-begrotingsbehandeling aanbieden. Ter gelegenheid van het Algemeen Overleg van 21 december aanstaande over de aanscherping van de maatregelen in het actieprogramma «bestrijding van discriminatie» zal ik nader ingaan op de uitvoering van de motie.
De wijze waarop Nederland invulling geeft aan de levenslange gevangenisstraf |
|
Gerard Schouw (D66) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het Forum Levenslang, bestaande uit personen afkomstig uit de strafrechtspleging, wetenschap, gezondheidszorg en levensbeschouwing, dat pleit voor een meer menselijke uitvoering van de levenslange gevangenisstraf?
Ja.
Bent u bekend met het voorstel van het Forum waarin wordt gepleit voor de mogelijkheid van voorwaardelijke invrijheidstelling van levenslanggestraften?
Zie antwoord vraag 1.
Hoeveel levenslang gestraften kent Nederland op dit moment?
Op 25 oktober 2011 waren 32 personen onherroepelijk veroordeeld tot een levenslange gevangenisstraf.
Bent u van mening dat een levenslange gevangenisstraf daadwerkelijk levenslang moet zijn? Zo ja, kunt u toelichten op grond van welke feiten en omstandigheden u dit gerechtvaardigd acht? Zo nee, kunt u toelichten wat uw opvatting hierover is en op welke feiten en omstandigheden uw opvatting gebaseerd is?
Het opleggen van een levenslange gevangenisstraf is in ons rechtssysteem alleen mogelijk voor de ernstigste misdrijven, zoals moord, terroristische misdrijven en misdrijven tegen de veiligheid van de staat. In de zaken waarin levenslange gevangenisstraf in de afgelopen decennia is opgelegd, gaat het steeds om gevallen waarin een of meer personen van hun leven zijn beroofd. Dat is niet alleen blijvend en onherstelbaar voor het slachtoffer, maar ook de nabestaanden wordt blijvend en levenslang leed aangedaan. Het opleggen van een levenslange gevangenisstraf aan de dader is daarmee in evenwicht.
Het is aan de rechter om een keuze te maken over het opleggen van een tijdelijke gevangenisstraf of een levenslange gevangenisstraf. Voor de misdrijven waarop in het Wetboek van Strafrecht levenslange gevangenisstraf is gesteld, kan de rechter ook de maximale tijdelijke gevangenisstraf opleggen. Die maximale tijdelijke gevangenisstraf is in 2006 nog verhoogd naar dertig jaar. Op deze wijze is gewaarborgd dat de rechter de afweging maakt of de ernst van de feiten en omstandigheden rechtvaardigen dat de hoogste straf die ons rechtssysteem kent, wordt opgelegd.
Uitgangspunt bij het opleggen door de rechter van een levenslange gevangenisstraf is dat de veroordeelde niet meer terugkomt in de maatschappij. Soms is een misdrijf zo ernstig en is het risico dat de veroordeelde na invrijheidsstelling opnieuw een ernstig gevaar voor de samenleving zal vormen zo groot, dat blijvende uitsluiting uit de maatschappij noodzakelijk is. Dan is de levenslange gevangenisstraf gepast. Dat de rechter soms kiest voor blijvende uitsluiting uit de maatschappij door het opleggen van een levenslange gevangenisstraf, betekent niet dat de veroordeelde nooit meer vrij kan komen. Ook voor levenslanggestraften bestaat de mogelijkheid van gratie.
Deelt u de mening dat een grondige beoordeling van delictgevaarlijkheid met de mogelijkheid van resocialisatie in het kader van voorwaardelijke invrijheidstelling na twintig jaar wenselijker is dan een tijdelijke gevangenisstraf van dertig jaar, die ook eindigt wanneer er bij de dader geen enkele verandering heeft plaatsgevonden? Op grond van welke overwegingen?
Ik ben van mening dat in alle gevallen dat een veroordeelde na een lange detentie weer zal terugkeren in de samenleving een grondige beoordeling van delictgevaarlijkheid noodzakelijk is. Voor tijdelijke gevangenisstraffen vormt de voorwaardelijke invrijheidstelling het kader waarbinnen deze beoordeling kan plaatsvinden. Door middel van bijzondere voorwaarden en reclasseringstoezicht kan het risico op het opnieuw plegen van misdrijven worden ingeperkt. Voor veroordeelden tot levenslange gevangenisstraf vindt de beoordeling van delictgevaarlijkheid plaats in het kader van de gratieprocedure. Het gevaar dat een levenslanggestrafte vormt voor de samenleving is voor de beslissing om al dan niet gratie te verlenen een doorslaggevend punt van afweging. Indien gratie wordt verleend, kan ook hier worden voorzien in bijzondere voorwaarden en reclasseringstoezicht, hetzij doordat de gratie wordt verleend onder voorwaarden, hetzij doordat bij het gratiebesluit de levenslange gevangenisstraf wordt omgezet in een tijdelijke gevangenisstraf, waarop de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling van toepassing is.
Hoe verhoudt volgens u het resocialisatiebeginsel van artikel 2, tweede lid van de Penitentiaire Beginselenwet, zich tot de levenslange gevangenisstraf?
In artikel 2, tweede lid, van de Penitentiaire Beginselenwet is bepaald dat met de handhaving van het karakter van de vrijheidsstraf of vrijheidsbenemende maatregel de tenuitvoerlegging hiervan zo veel mogelijk dienstbaar wordt gemaakt aan de voorbereiding van de terugkeer van de betrokkene in de maatschappij. Zowel uit het zinsdeel «met de handhaving van het karakter van de vrijheidsstraf», als uit het zinsdeel «zo veel mogelijk» moet worden afgeleid dat de aard van de levenslange gevangenisstraf zich verzet tegen de voorbereiding van de terugkeer in de samenleving op een wijze zoals die bij tijdelijke gevangenisstraffen mogelijk is. Dit neemt evenwel niet weg dat daar waar het verlenen van gratie zou worden overwogen, de invrijheidstelling van de levenslanggestrafte niet zonder een deugdelijke voorbereiding op de terugkeer in de samenleving kan plaatsvinden.
Klopt het dat Nederland als enige EU-land geen wettelijke regeling kent voor verkorting van de levenslange gevangenisstraf? Hoe verhoudt de afwezigheid van een wettelijke regeling zich in uw optiek tot artikel 3 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM)?
Nee, dit klopt niet. Door de in de Gratiewet voorziene mogelijkheid van gratie kent ook Nederland een wettelijke regeling als gevolg waarvan een door de rechter opgelegd levenslange gevangenisstraf kan worden verkort. Door het inwilligen van een gratieverzoek kan de levenslange gevangenisstraf worden omgezet in een tijdelijke gevangenisstraf.
De Hoge Raad heeft op 16 juni 2009 bepaald dat het Nederlandse beleid ten aanzien van de levenslange gevangenisstraf niet in strijd is met het EVRM. De Hoge Raad oordeelde dat aan de EHRM-jurisprudentie niet valt te ontlenen dat een voorziening ter verkorting van de levenslange gevangenisstraf dient te bestaan uit een wettelijk voorgeschreven periodieke herbeoordeling van de straf door een rechter. Het enkele feit dat de duur van de straf in een concreet geval ook de facto levenslang is, brengt niet met zich mee dat de straf in dat geval als «irreducible» heeft te gelden en niet met artikel 3 EVRM zou te zijn verenigen. Volgens het EHRM is «for the purposes of article 3» voldoende dat de duur van de straf de iure en de facto te eniger tijd kan worden verkort.
Kunt u toelichten op welke wijze het gratieverzoek op dit moment ten aanzien van levenslanggestraften in de praktijk wordt toegepast en welke factoren worden meegewogen bij de beoordeling van het verzoek?
De gronden voor gratie zijn neergelegd in de Gratiewet. Gratie kan krachtens artikel 2 van de Gratiewet worden verleend als:
Gratieverzoeken worden conform de door de Gratiewet voorgeschreven procedure afgehandeld. Voor gratieverzoeken van levenslanggestraften wordt de rechter die de straf heeft opgelegd en het openbaar ministerie om advies gevraagd. Zij kunnen desgewenst bij de advisering op het gratieverzoek om een psychiatrisch rapport verzoeken. Aan de hand van de adviezen wordt vervolgens op basis van de individuele omstandigheden van de levenslanggestrafte en met inachtneming van maatschappelijke belangen en de belangen van slachtoffers en nabestaanden op het gratieverzoek beslist. Naast de vergeldingscomponent en de ernst van het delict kunnen ook andere aspecten een rol spelen, zoals de leeftijd van een levenslanggestrafte en zijn of haar medische- en psychiatrische toestand. Het gevaar dat een levenslanggestrafte vormt voor de samenleving is voor de beslissing om al dan niet gratie te verlenen uiteraard een doorslaggevend punt van afweging.
Wat vindt u van het voorstel van het Forum om na minimaal twintig jaar gevangenisstraf op verzoek van de gedetineerde of op vordering van het Openbaar Ministerie en door middel van een rechterlijke toets een voorwaardelijke invrijheidstelling mogelijk te maken?
Ik deel de mening van het Forum dat levenslanggestraften niet ieder perspectief op vrijlating mag worden ontnomen. Met de mogelijkheid van gratie die we in Nederland kennen, is dat perspectief er.
Verder zie ook ik het belang van rechterlijke betrokkenheid. In de gratieprocedure is daarin reeds voorzien, aangezien naast het openbaar ministerie als ook de rechter die de levenslange gevangenisstraf heeft opgelegd, over het gratieverzoek adviseert. Het voorstel van het Forum leidt daarom niet tot een wijziging van mijn beleid ten aanzien van de levenslange gevangenisstraf. Bovendien heeft, zoals ik bij de beantwoording van vraag 4 reeds heb aangegeven, de Hoge Raad bepaald dat het Nederlandse beleid ten aanzien van de levenslange gevangenisstraf niet in strijd is met artikel 3 EVRM.
De toenmalige Minister en Staatssecretaris van Justitie hebben in de brief van 16 oktober 2009 aan de Tweede Kamer over wijzigingen in de tenuitvoerlegging van de levenslange gevangenisstraf en het gratiebeleid opgenomen dat het voornemen bestaat om een procedure, gelijk aan de volgprocedure, in het leven te roepen, waarbij minimaal één keer in de vijf jaar een levenslanggestrafte de gelegenheid wordt aangeboden om onderzoek te laten doen gericht op diagnostiek en risicotaxatie. Ik acht een dergelijke procedure echter niet noodzakelijk. Ten behoeve van mijn voornemen (levens)langgestraften samen te plaatsen wordt een zorgvuldig advies opgesteld waarbij zowel de zorgbehoefte als het noodzakelijke beveiligingsniveau van iedere levenslanggestrafte in kaart wordt gebracht. Daarnaast wordt voor iedere gedetineerde, ook voor de levenslanggestrafte, in het kader van de persoonsgerichte aanpak van Modernisering Gevangeniswezen een persoonlijk detentieplan opgesteld. Tevens worden de levenslanggestraften periodiek in het Psycho Medisch Overleg besproken. De detentiesituatie en het welbevinden van de levenslanggestrafte worden op deze wijze reeds goed in beeld gebracht en gemonitord.
Bent u het met het Forum eens dat een rechterlijke toetsing de meest geëigende weg is om invulling te geven aan de verdragseisen van het EVRM? Zo nee, wat zijn uw bezwaren tegen de voorgestelde rechterlijke toetsing?
Zie antwoord vraag 9.
Klopt het dat Duitsland in verband met het Kaderbesluit wederzijdse erkenning strafvonnissen (2008/909) aan Nederland heeft gevraagd om een rechterlijke toetsing in te voeren? Zo ja, wat was uw reactie op dit verzoek?
Een dergelijk verzoek is mij niet bekend.
Hoe verhoudt het Kaderbesluit wederzijdse erkenning strafvonnissen (2008/909) zich tot het Nederlands recht inzake levenslange gevangenisstraf dat als enige dan wel een van de weinige rechtstelsels binnen de Europese Unie geen voorwaardelijke of vervroegde invrijheidstelling kent?
Bij Koninklijke boodschap van 7 september jl. is bij uw Kamer het wetsvoorstel dat (mede) strekt tot implementatie van het kaderbesluit 2008/909/JBZ (Kamerstukken II 2010–2011, 32 885, nr. 2) ingediend. In de memorie van toelichting is ingegaan op de situatie dat de tenuitvoerlegging van een in het buitenland opgelegde levenslange gevangenisstraf door Nederland wordt overgenomen en is aangegeven welke mogelijkheden van aanpassing er dan bestaan. Ik verwijs naar de toelichting bij artikel 2:11 van het wetsvoorstel.
Ik merk hierbij overigens nog op dat het kaderbesluit 2008/909/JBZ betrekking heeft op de wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging van vrijheidsstraffen en vrijheidsbenemende maatregelen en niet voorziet in de harmonisatie van nationale regelingen inzake vervroegde of voorwaardelijke invrijheidstelling.
Welke procedure(s) acht u aangewezen om te voorkomen dat een verzwaring van een levenslange gevangenisstraf plaatsvindt in de situatie waarin een opgelegde levenslange gevangenisstraf uit een ander EU-land wordt overgenomen voor executie in Nederland zonder dat deze straf door de Nederlandse rechter is aangepast in lijn met artikel 8 lid 3 van het Kaderbesluit? Welke procedurele garanties zijn daarbij van toepassing om te waarborgen dat de straf inderdaad niet in strijd met het Kaderbesluit wordt verzwaard?
Zie antwoord vraag 12.
Hoeveel keer is sinds de inwerkingtreding van de Wet overdracht tenuitvoerlegging strafvonnissen (WOTS) in 1986 een verzoek aan Nederland gedaan om de tenuitvoerlegging van een levenslange gevangenisstraf over te nemen? Hoeveel van die verzoeken zijn ingewilligd? Op welke wijze is rekeninggehouden met buitenlandse regelingen voor voorwaardelijke en vervroegde invrijheidstelling?
Sinds de inwerkingtreding van de WOTS is slechts in enkele gevallen aan Nederland verzocht om de verdere tenuitvoerlegging van een levenslange gevangenisstraf. Een exact aantal is niet aan te geven omdat niet op strafmaat wordt geregistreerd.
Voor zover ik dat heb kunnen nagaan, is er één zaak geweest waarin een in het buitenland opgelegde levenslange gevangenisstaf ook als levenslange gevangenisstraf in Nederland ten uitvoer is gelegd. Het gaat in deze zaak om een veroordeling in Duitsland, waarvan de tenuitvoerlegging door Nederland is overgenomen. Aan deze veroordeelde is in de zomer van 2009 gratie verleend in verband met zijn gezondheidstoestand. Hij is enige maanden daarna overleden.
Voorts is het voorgekomen dat de tenuitvoerlegging van een in het buitenland opgelegde levenslange gevangenisstraf door Nederland is overgenomen, maar dat daarbij de straf is omgezet naar een tijdelijke gevangenisstraf. In de omzettingsprocedure op grond van de WOTS moet volgens jurisprudentie van de Hoge Raad worden onderzocht of in de overdragende staat sprake is van een vervroegde of voorwaardelijke invrijheidstelling waartoe – als de tenuitvoerlegging in die staat zou zijn voortgezet – zeker of met grote mate van waarschijnlijkheid zou zijn overgegaan. Bij de Nederlandse rechterlijke uitspraak waarbij verlof wordt verleend tot tenuitvoerlegging van de buitenlandse straf, wordt de buitenlandse v.i.-datum dan ook betrokken. Een goed voorbeeld hiervan is een andere zaak betreffende een in Duitsland opgelegde levenslange gevangenisstraf. De Nederlandse rechter legde in het kader van de omzettingsprocedure aan de veroordeelde een gevangenisstraf op van achttien jaren. De rechtbank baseerde zich daarbij op de ernst van de feiten en alle overige omstandigheden van het geval, waaronder de verminderde toerekeningsvatbaarheid van de veroordeelde. Voorts overwoog de rechtbank daarbij ook dat de veroordeelde in Duitsland in aanmerking zou kunnen komen voor (voorwaardelijke) invrijheidstelling na tenminste vijftien jaar van zijn straf te hebben ondergaan (Hoge Raad 18 mei 2004, LJN: AO6410).
Bent u bereid om het voorstel van het Forum Levenslang in overweging te nemen, dan wel in ieder geval te reageren op het voorstel en daarbij uw overwegingen te noemen die voor u van belang zijn bij beoordeling van dit voorstel?
Zie antwoord vraag 9.
De aanpak van jeugdbendes |
|
Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Keiharde aanpak jeugdbendes»?
Ja.
Wat is uw mening over het initiatief om broertjes en zusjes van notoire Haagse jeugdbendeleden uit huis te doen plaatsen als de ouders hun kinderen niet op het rechte pad houden? Past dit bij uw aangekondigd beleid om de nu bekende criminele jeugdgroepen van de straat te halen?
Zoals u weet zet het kabinet in op het terugdringen van grensoverschrijdend gedrag van risicojongeren, individueel en in groepen. Daarover is het Regeerakkoord helder. Om straten, buurten en wijken veiliger te maken worden veel maatregelen genomen. Gemeenten, politie en OM kunnen reeds bestaande instrumenten inzetten tegen overlast, geweld en criminaliteit door jongeren. Naast de aanpak van de risicojongeren die zelf grensoverschrijdend gedrag vertonen, is er in mijn beleid aandacht voor preventieve maatregelen gericht op het voorkomen dat bijvoorbeeld broertjes en zusjes worden meegenomen in het gedrag van betrokkene. Waar mogelijk gebeurt dit via opvoedingsondersteuning aan de ouders. Maar als dat onvoldoende resultaat oplevert kan als uiterste middel de uithuisplaatsing worden ingezet.
Deelt u de mening dat het in eerste instantie meer voor de hand ligt om een crimineel of overlastgevend kind uit huis te plaatsen, dan zijn broers of zusters? Zo ja, hoe verhoudt zich dat tot bovengenoemd initiatief?
Ik richt de aanpak in de eerste plaats op degene die de problemen veroorzaakt. Met de aanpak van de jeugdgroepen wordt ook primair de criminele of overlastgevende jongere aangepakt. Afhankelijk van het individuele geval wordt bezien of gedragsverandering binnen het gezin kan plaatsvinden of daarbuiten. Niet in alle gevallen zal bij de aanpak een civielrechtelijke uithuisplaatsing aan de orde zijn. Ook in strafrechtelijk kader bestaan mogelijkheden om de jongere uit zijn leefomgeving te halen. De aanpak is er een waarin de criminele jeugdige wordt aangepakt. Vanuit preventief oogpunt wordt ook naar beïnvloedbare broertjes en zusjes gekeken en wordt – op maat – actie ondernomen. Dat sluit goed op elkaar aan.
Welke mogelijkheden bestaan er om te zorgen dat de ouders wel betrokken worden bij het corrigeren van grensoverschrijdend gedrag van hun kinderen? Hoe beoordeelt u in dit verband de mogelijkheden van een sociaal verhoor zoals verwoord in de motie Marcouch c.s. (32 500 VI, nr. 62)?
Het snel betrekken van ouders bij het strafrechtelijke traject van hun minderjarige kind is belangrijk en wordt door mij en de verschillende partners in de uitvoering actief bevorderd. De politie, de Raad voor de Kinderbescherming, de jeugdreclassering en de justitiële jeugdinrichtingen leggen contact met de ouders van minderjarige delinquenten. Deze instanties hebben een belangrijke taak in het detecteren van achterliggende gezinsproblematiek en de toeleiding tot de benodigde hulpverlening of opvoedingsondersteuning, of een civielrechtelijke of strafrechtelijke maatregel in het gedwongen kader. In mijn brief van 1 maart 2011 (Kamerstukken II, 2010/11, 32 500 VI, nr. 84) is uitvoerig belicht hoe op deze wijze uitvoering wordt gegeven aan het gesprek met de ouders (sociaal verhoor) dat de motie-Marcouch beoogt. Sinds 1 januari 2011 zijn de ouders verplicht om aanwezig te zijn bij de terechtzitting van hun minderjarige kind. Deze zogenaamde verschijningsplicht beoogt eveneens de betrokkenheid van ouders bij de opvoeding te vergroten en daardoor de recidive bij de jeugdige delinquent te verminderen.
Wat is het juridisch kader waarbinnen het initiatief plaatsvindt? Voldoen de bestaande mogelijkheden die de wet nu kent om kinderen uit huis te plaatsen aan de behoefte om niet-criminele kinderen uit een gezin te plaatsen, omdat de gezinssituatie vanwege de criminele achtergrond van andere gezinsleden daar aanleiding toe geeft?
Het juridisch kader om broertjes en zusjes van notoire jeugdgroepleden uit huis te doen plaatsen is dat van de jeugdbescherming. De bepalingen in de kinderbeschermingswetgeving over ondertoezichtstelling van een minderjarige en zo nodig uithuisplaatsing berusten op twee belangrijke vereisten:
In die situatie kan in het gedwongen kader een kinderbeschermingsmaatregel worden opgelegd door de kinderrechter. De rechter dient in ieder individueel geval een afzonderlijke beoordeling van alle feiten en omstandigheden te maken.
Wordt bovengenoemd initiatief ook overwogen in andere regio’s dan Haaglanden? Zo ja, welke regio’s? Zo nee, waarom niet?
Naast de aandacht voor de individuele jongeren die tot een criminele jeugdgroep behoren, gaat de aandacht in de andere regio’s ook uit naar de broertjes en zusjes van criminele jongeren. Dit heb ik in mijn brief van 18 mei jl. (TK 2010–2011 nr. 28684–320 actieprogramma criminele jeugdgroepen) aangegeven. Hoe de zorg aan de broertjes en zusjes in de specifieke situatie wordt vormgegeven is afhankelijk van de voorliggende problematiek binnen het gezin (zie antwoord 3 en 5).
In hoeverre is u bekend of gezinsleden van personen die voor criminaliteit en buurtoverlast zorgen eerder geneigd zijn ook van het rechte pad af te dwalen dan gezinsleden uit gezinnen waar dat niet gebeurt, ook? Kunt u dit antwoord met cijfers onderbouwen?
Uit onderzoek is gebleken dat ouders of broers en zussen met probleemgedrag (criminaliteit) een risicofactor tot probleemgedrag (criminaliteit) vormen bij jonge kinderen1. Ouders die zelf een lagere standaard aan normen en waarden hanteren, zullen hun kind minder snel corrigeren bij ongewenst gedrag. Bovendien kan er sprake zijn van een leereffect waarbij kinderen het probleemgedrag van zijn ouders en/of broers en zussen overnemen.
Specifiek voor problematische jeugdgroepen is dat van de hinderlijke en overlastgevende groepen er in iets minder dan een derde van de gevallen sprake is van familierelaties binnen de groep. Bij de criminele jeugdgroepen stijgt dit tot ruim over de helft (60%)2. Ook uit internationaal onderzoek is gebleken dat binnen bepaalde criminele jeugdgroepen met name jonge broertjes worden gerekruteerd3. Mede hierom wordt aandacht besteed aan het voorkomen dat jonge broertjes en zusjes doorstromen naar criminele jeugdgroepen.
In de Veiligheidshuizen bespreken de deelnemers uit de bestuurlijke, strafrechtelijke en zorgketen over de aanpak van het individu en zijn/haar omgeving (gezinsleden). Het vroegsignaleringsinstrument van de politie, genaamd Prokid, is eveneens bedoeld om risicojongeren onder de twaalf vroeg op het spoor te komen en tijdig te helpen. Prokid is een methodiek waarmee het risico op een (gewelddadige) criminele carrière kan worden vastgesteld en signalen door de politie kunnen worden doorgezet naar Bureau Jeugdzorg. Omdat ProKid signalen op woonadres genereert, komt de rest van het gezin tevens in beeld.
Burgemeesters en officieren van justitie beschikken voor de aanpak over een breed palet aan bevoegdheden om vroegtijdig in te grijpen in de criminele carrière van jongeren en het gezin.
Is er een relatie tussen het veroorzaken van buurtoverlast of het tonen van crimineel gedrag en familie- of gezinsverbanden? Zo ja, acht u dan meer dan tot nu toe het geval is een aanpak op families of gezinnen noodzakelijk en welke aanpak staat u daarbij voor ogen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Moet uit het feit dat in deze maar ook andere berichtgeving in het kader van buurtoverlast steeds vaker sprake is van bendes de conclusie worden getrokken dat jeugdgroepen die overlast veroorzaken vaker met een georganiseerd structuur optreden? Is een verschil tussen jeugdbendes en de door u gesignaleerde criminele jeugdgroepen? Zo ja, wat betekent dat voor uw aanpak van dit probleem? Zo nee, waarom wordt er dan wel de term bende genoemd?
Sinds eind 2009 registreren alle korpsen de jeugdgroepen op identieke wijze en is het mogelijk om op basis hiervan een inschatting te maken van de jeugdgroepen die problematisch van aard zijn. Driekwart van alle jeugdcriminaliteit in Nederland wordt gepleegd in groepsverband of vloeit voort uit groepsdynamische processen.
Het landelijk beeld van eind 2010, op basis van de uitvoering van de shortlist op wijkniveau, heeft aangetoond dat er 89 criminele jeugdgroepen zijn. Uit onderzoek is bekend dat de jeugdgroepen fluïde van aard zijn; er lijkt geen sprake van een toename van het optreden in een georganiseerde structuur.
De jeugdbendes vormen de zwaarste categorie binnen de criminele jeugdgroepen. Kenmerken van deze jeugdbendes zijn de hechte organisatie en de grote mate van hiërarchie. De motieven voor het plegen van delicten ligt bij deze groepen vooral in de financiële opbrengsten. De voorkeur van deze groepen gaat dan ook uit naar vormen van criminaliteit met een geringer risico en een groot rendement. De veronderstelling is dat deze groepen minder openlijk aan de weg timmeren2 en derhalve zoveel mogelijk uit het zicht van de politie en de media willen blijven. Deze groepen zullen overeenkomstig de aanpak als beschreven in mijn brief van 18 mei jl. worden aangepakt.
Het bericht dat bewakingsbeelden zonder tussenkomst van politie en justitie openbaar gemaakt worden |
|
Magda Berndsen (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Dieven aan de schandpaal»?1 Wat is uw reactie hierop?
Ja. Wat mij betreft blijft de koninklijke weg dat particulieren zelfvervaardigde camerabeelden van strafbare feiten ter beschikking stellen aan politie en Openbaar Ministerie, in combinatie met het doen van aangifte. Niettemin kan ik mij voorstellen dat onder omstandigheden een particulier rechtmatig gegevens op internet kan zetten. Voorwaarde is dat het opsporingsbelang ermee gediend is en dat geen ongerechtvaardigde inbreuk wordt gemaakt op de persoonlijke levenssfeer.
In hoeverre verwacht u dat er een wildgroei van vergelijkbare particuliere initiatieven zullen ontstaan?
Ik zie geen aanleiding om een wildgroei van vergelijkbare particuliere initiatieven te verwachten.
Deelt u de zorg dat de kans op het tonen van beelden van onschuldigen groter is wanneer deze zonder tussenkomst van de politie openbaar worden gemaakt?
Ja, die zorg deel ik. Ik ben mede om die reden van mening dat het beter is als politie en justitie beelden selecteren die ten behoeve van opsporing en vervolging openbaar kunnen worden gemaakt. Momenteel geeft de Aanwijzing opsporingsberichtgeving van het College van procureurs-generaal de mogelijkheid om opsporingsberichten te verspreiden via internet. Die weg is ook bruikbaar om camerabeelden van particulieren op internet te plaatsen. Dat heeft het voordeel dat er in zo’n geval een grondige afweging gemaakt kan worden van alle in het geding zijnde belangen met aan de ene kant de belangen van opsporing en vervolging en aan de andere kant de privacybelangen van betrokken: een voorafgaande toets op bruikbaarheid, proportionaliteit en subsidiariteit en met mogelijkheden voor gecontroleerde verwijdering. Voor particulieren is deze belangenafweging lastig te maken. De publicatie mag ook niet leiden tot leedtoevoeging. Wanneer daarvan sprake is, of wanneer onschuldigen worden getoond, kan onder omstandigheden sprake zijn van overtreding van de Wet bescherming persoonsgegevens.
Hoe verhoudt openbaarmaking door particulieren zich met het recht op privacy van de personen van wie beelden worden vertoond?
Indien geen ongerechtvaardigde inbreuk wordt gemaakt op de persoonlijke levenssfeer kan een particulier onder omstandigheden rechtmatig gegevens op het internet zetten.
Deelt u de mening dat dergelijke beelden in het kader van de opsporing alleen door de politie en justitie openbaar gemaakt kunnen worden? Zo ja, op welke wijze gaat u hiervoor zorgdragen? Zo nee, waarom niet?
Zie mijn antwoord op vraag 1. Zoals ik heb gemeld in het algemeen overleg met de Vaste Commissie voor Veiligheid en Justitie van uw Kamer op 15 september 2011 oriënteer ik mij op de mogelijkheid om in de Wet bescherming persoonsgegevens een betere regeling op te nemen voor het gebruik van camerabeelden afkomstig van particulieren. In dat algemeen overleg heb ik een brief aangekondigd. In die brief zal ik nader op deze mogelijkheid ingaan.
Het bericht “Meisje van 5 jaar loopt geslachtsziekte op” |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Meisje van 5 jaar loopt geslachtsziekte op?»1
Ja.
Bent u bereid om voor de situaties waarin sprake is van een minderjarig slachtoffer de lijst met ernstige ziektes uit te breiden, zodat in deze gevallen een verdachte ook gevraagd kan worden celmateriaal af te staan?2 Zo ja, bent u bereid dit met een nota van wijziging bij genoemd wetsvoorstel te regelen? Zo nee, waarom niet?
Het voorstel van wet verplichte medewerking aan een bloedtest in strafzaken waaraan in deze vraag wordt gerefereerd, is eind november 2009 wet geworden (Stb. 2009, 475) en op 1 juli 2010 in werking getreden (Stb. 2010, 151). Ten behoeve van de waarheidsvinding en in het belang van het slachtoffer kan de verdachte die niet vrijwillig zijn bloed of ander celmateriaal wil afstaan, daartoe worden gedwongen om te kunnen vaststellen of hij drager is van dezelfde (geslachts)ziekte als het slachtoffer en de veroorzaker is van die ziekte. In het op die wet gebaseerde Besluit bloedtest in strafzaken zijn in artikel 2 drie ernstige besmettelijke ziekten aangewezen, te weten human immunodeficiency virus, hepatitis B en hepatitis C. Ik acht het gewenst om te bevorderen dat aan deze ziekten, drie geslachtsziekten worden toegevoegd, te weten syfilis, chlamydia en gonorroe. De wetenschap dat zowel de verdachte als het slachtoffer besmet is met een of meer van deze ziekten, kan een bijdrage leveren aan het bewijs van seksueel misbruik.
De WOTS-procedure en de voortgezette tenuitvoerlegging |
|
Sharon Gesthuizen (SP) |
|
![]() |
Herinnert u zich uw antwoorden op eerdere vragen over het beleid omtrent de Wet Overdracht Tenuitvoerlegging Strafvonnissen (WOTS)?1 Hoe vaak komt het voor dat de trage afhandeling van het WOTS-verzoek in het buitenland ertoe leidt dat er onvoldoende straf resteert om nog in Nederland ten uitvoer te kunnen leggen?
Ja. Jaarlijks worden enkele tientallen verzoeken afgewezen wegens het ontbreken van een strafrestant. Een strafrestant kan om verschillende redenen ontbreken. Een daarvan is dat de (totale) WOTS-procedure meer tijd in beslag neemt dan er nog aan straf ten uitvoer te leggen valt.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat Nederlandse gedetineerden als gevolg van een trage afhandeling in het andere land niet kunnen worden voorbereid op hun terugkeer in de samenleving, met alle negatieve mogelijke gevolgen, zoals verhoogd recidiverisico, van dien? Welke mogelijkheden ziet u om te overleggen met die landen waar WOTS-verzoeken traag afgehandeld worden?
Vanzelfsprekend is het wenselijk dat Nederlandse gedetineerden goed op hun terugkeer in de samenleving worden voorbereid. Dit doel wordt echter niet bereikt door WOTS-verzoeken toe te wijzen als een strafrestant ontbreekt. Reclasseringsprogramma’s ter voorbereiding op terugkeer in de samenleving worden immers vanuit detentie verzorgd. Is na overbrenging naar Nederland geen sprake meer van detentie, dan kan de genoemde voorbereiding niet worden geboden.
Een zekere behandelduur van WOTS-verzoeken valt niet te voorkomen. De wijze en duur van de behandeling behoort tot de autonomie van de betrokken landen en hangt direct samen met de wijze waarop het bestuur en de rechtsgang in een land zijn geregeld. Ook in Nederland vergt de afdoening van een WOTS-verzoek vaak de nodige tijd. Ik ben dan ook terughoudend om andere landen hierop aan te spreken.
Waarom wordt van Nederlandse gedetineerden in Venezuela het WOTS-verzoek afgewezen met de motivering dat tussen Nederland en Venezuela alleen de omzettingsprocedure wordt toegepast? Waarom kan van voortgezette tenuitvoerlegging geen sprake zijn? Wanneer is er sprake van bijzonder klemmende omstandigheden op grond waarvan hiervan kan worden afgeweken?2
De omzettingsprocedure geniet sinds de totstandkoming van de WOTS de voorkeur en is in de systematiek van de WOTS ook leidend. Waar mogelijk past Nederland, met instemming van uw Kamer, dan ook sinds jaar en dag deze procedure toe. Veroordeelden in een land waarmee Nederland de omzettingsprocedure toepast, kunnen in voorkomende gevallen op grond van klemmende omstandigheden worden overgebracht overeenkomstig de procedure van voortgezette tenuitvoerlegging. Van klemmende omstandigheden kan bijvoorbeeld sprake zijn bij een jeugdige leeftijd, hoge ouderdom of een slechte gezondheidstoestand. Dit komt sporadisch (naar schatting minder dan tien keer per jaar) voor.
Verwacht u dat een toegewezen verzoek om de buitenlandse straf om te zetten naar Nederlandse maatstaven zal worden afgewezen als Nederland toch voornemens is de gehele buitenlandse straf ten uitvoer te leggen? Zo ja, op grond waarvan? Is niet eerder de verwachting gerechtvaardigd dat een land wél kan instemmen met voortgezette tenuitvoerlegging, zeker wanneer het verzoek om de straf om te zetten reeds is toegewezen?
Tegen toepassing van de procedure van voortgezette tenuitvoerlegging vallen geen bezwaren te verwachten door het land van veroordeling.
Kunt u een omschrijving geven van de huidige situatie in de gevangenis in Caracas? Is het waar dat het ambassadepersoneel geen toestemming meer krijgt op bezoek te gaan en de Nederlandse gedetineerden dus niet meer ziet en spreekt? Wat vindt u hiervan?
De situatie in de gevangenissen van Venezuela is in het algemeen zorgwekkend. De voorzieningen zijn beperkt en de cellen zijn vaak overvol. Er vinden regelmatig schietpartijen plaats waarbij doden en gewonden vallen.
Bezoeken van de ambassade of het honorair consulaat worden regelmatig op aanwijzing van de Venezolaanse autoriteiten afgelast in verband met de veiligheid. In zulke situaties tracht de ambassade via andere kanalen contact te houden met of informatie te krijgen over de Nederlandse gedetineerden.
Het is niet juist dat het ambassadepersoneel geen gedetineerden meer mag bezoeken. Recent werd het bezoekbeleid onaangekondigd gewijzigd door de lokale autoriteiten waardoor bezoeken in de periode mei tot en met augustus geen doorgang konden vinden. De bezoeken zijn inmiddels geleidelijk hervat.
Wat gaat u eraan doen om ervoor te zorgen dat ook Nederlandse gedetineerden in Venezuela de zorg krijgen die zij nodig hebben, zeker als het gaat om het eveneens in de Venezuelaanse gevangenis verblijvende kleine kind van een Nederlandse gedetineerde vrouw? Welke mogelijkheden ziet u deze gedetineerden toch op grond van de WOTS-procedure hun strafrestant in Nederland uit te laten zitten? Bent u bereid hiertoe zo nodig te overleggen met de autoriteiten in Venezuela? Zo nee, waarom niet?
Het is in de eerste plaats de verantwoordelijkheid van de Venezolaanse autoriteiten om zorg te dragen voor het welzijn van gedetineerden. Ook in Venezuela steunt Nederland gedetineerden met de gebruikelijke consulaire bijstand (gift, bezoeken, attenties). Kinderen die geboren worden in gevangenschap hebben uiteraard de aandacht van de ambassade, maar ook in die gevallen zijn de Venezolaanse autoriteiten primair verantwoordelijk, samen met de ouders van het kind.
Voor de mogelijkheden om het strafrestant in Nederland uit te zitten verwijs ik naar mijn antwoorden op de voorgaande vragen. Indien een veroordeelde niet voldoet aan de criteria om voor overbrenging in aanmerking te komen, kan worden bezien of daarop een uitzondering mogelijk is. Het betreft hier een individuele en geen categorale toetsing.
De strafbaarstelling van illegaliteit |
|
Gerard Schouw (D66), Tofik Dibi (GL) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het antwoord van de Europese Commissie op de vraag van het lid van het Europees Parlement Judith Sargentini, met als titel «strafbaarstelling illegaliteit in Nederland»?1
Ja.
Deelt u de mening van de Europese Commissie dat met inachtneming van de uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie in de zaak «El-Dridi» van 28/04/2011(C-61 / 11 PPU), artikel 15 en 16 van richtlijn 2008/115/EC (Terugkeerrichtlijn) uitsluiten dat lidstaten wetgeving mogen hebben die het mogelijk maakt vrijheidsbeperkende maatregelen op te leggen aan illegale derdelanders enkel omdat zij illegaal verblijven in een lidstaat? Zo nee, waarom niet?
Bent u zich bewust van het feit dat, zolang de vrijheidsbeperkende maatregel niet wordt opgelegd met het oog op terugkeer, elke vorm van (vervangende) hechtenis in strijd is met de Terugkeerrichtlijn?
Kunt u aangeven welke maatregel u wil laten opleggen in het geval een illegale derdelander een aan hem of haar, in het kader van zijn of haar illegaal verblijf in Nederland, opgelegde geldelijke boete niet kan of wil voldoen?
Kunt u uitleggen in hoeverre u nog het kabinetsplan om illegaliteit strafbaar te stellen praktisch uitvoerbaar acht, in ogenschouw nemend dat het niet aannemelijk is dat in het merendeel van de gevallen een opgelegde geldelijke boete voor illegaal verblijf kan of zal worden voldaan?
Kunt u aangeven waarom de Terugkeerrichtlijn nog steeds niet volledig is geïmplementeerd in de Nederlandse wet?
Het wetsvoorstel tot implementatie van de Terugkeerrichtlijn is door mijn ambtsvoorganger, de toenmalige minister van Justitie, op 17 juni 2010 aan de Tweede Kamer aangeboden. Na mijn aantreden als minister voor Immigratie en Asiel heb ik op 6 december 2010 een tweede nota van wijziging ingediend. Dit was voor de algemene commissie voor Immigratie en Asiel reden om op 28 januari 2011 een nader verslag uit te brengen2 dat ik binnen twee maanden, bij nota van 23 maart 2011, heb beantwoord3. Vervolgens heeft de algemene commissie besloten voorlichting te vragen aan de Afdeling advisering van de Raad van State. Deze voorlichting is op 10 juni 2011 uitgebracht4. Op 22 juni 2011 heeft de algemene commissie voor Immigratie en Asiel besloten het wetsvoorstel aan te melden voor plenaire behandeling. De plenaire behandeling heeft nog niet plaatsgevonden.
De pilot voor forensisch onderzoek |
|
Ard van der Steur (VVD) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de pilot die in de afgelopen jaren gehouden is waarbij concurrenten van het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) de gelegenheid kregen om naast het NFI ook in opdracht van de overheid forensisch onderzoek te verrichten?
Ja.
Kunt u al mededelingen doen over de uitkomsten van de evaluatie van deze pilot? Zo nee, wanneer verwacht u die uitkomsten aan de Kamer te kunnen aanbieden?
Nee. De pilot is in het najaar van 2009 gestart en wordt eind 2011 afgerond. Doel is inzicht te krijgen in het effect van de inschakeling van particuliere forensische onderzoeksbureaus op de strafrechtketen en op de kwaliteit, veiligheid van informatie en continuïteit van beschikbaarheid van forensische dienstverlening. De kennis en ervaring die de pilot oplevert worden in een begeleidend WODC-onderzoek geëvalueerd. Ik verwacht het evaluatierapport begin 2012 te ontvangen.
Zult u voor het begin van 2012 deze pilot omzetten in vast beleid, zodat er meerdere aanbieders zijn op de markt voor forensisch onderzoek? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze wordt dat dan uitgevoerd?
Nee, zie het antwoord op vraag 2. Ik zal u voor de zomer van 2012 informeren over de eventuele structurele inschakeling van particuliere aanbieders voor forensisch onderzoek. Voor de periode tussen het einde van de pilot in december 2011 en mijn standpunt inzake een eventuele structurele inschakeling van particuliere aanbieders voor forensisch onderzoek, zal ik een tijdelijke regeling treffen. Deze regeling houdt in dat ik voor de eerste helft van 2012 het Openbaar Ministerie maximaal 500 000 euro beschikbaar stel voor de voortgezette inschakeling van particuliere aanbieders voor forensisch onderzoek.
Wat ziet u als voor- en nadelen van meer marktwerking op deze markt?
In de brief van 29 juni 2009 (Kamerstukken II, vergaderjaar 2008–2009, 31 700 VI, nr. 150), heeft de toenmalige Minister van Justitie de achtergronden van de pilot en de verwachtingen over de effecten van meer marktwerking uiteengezet. In mijn standpunt, dat ik zal innemen nadat ik de evaluatie heb ontvangen, zullen de voor- en nadelen van marktwerking in het forensisch onderzoek aan de orde komen.
Het bericht dat agenten minder bekeuringen dreigen uit te schrijven |
|
Magda Berndsen (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Agent vindt boetes te hoog»?1 Wat is uw reactie op de gevoelens die er onder politieagenten leven?
Ik ben bekend met dit bericht. Zie mijn antwoord op eerdere vragen van het lid Van der Staaij (SGP) over de hoogte van verkeersboetes in relatie tot andere boetes (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2010–2011, nr. 1756). Bij het inrichten van het sanctiestelsel moet rekening worden gehouden met de omstandigheden van het geval, de consistentie in de opgelegde sancties, en de efficiënte afdoening van lichte verkeersovertredingen. Binnen de systematiek van de Wet Mulder is gekozen voor vaste boetetarieven, die overigens met instemming van de Tweede Kamer worden vastgesteld. Het doel blijft om het aantal overtredingen terug te dringen en de verkeersveiligheid te verbeteren.
Op welke manier wordt de verhouding tussen de hoogte van de verkeersboete en de zwaarte van de overtreding vastgesteld?
Naar aanleiding van de motie Oplaat c.s. (Kamerstukken II, vergaderjaar 2002–2003, 28 600 XII, nr. 45, waarin de regering onder meer werd verzocht om een sterk glijdende beboetingsschaal in te voeren voor snelheidsovertredingen, is in 2006 het zogenaamde tarievenhuis ingesteld. Het tarievenhuis is een uniform beoordelingskader voor de tarieven van lichte (verkeers)overtredingen. Overtredingen zijn ingedeeld in verschillende rubrieken waarbij het motto geldt: hoe gevaarlijker, hoe duurder. Aanvullende weegfactoren zorgen er daarnaast voor dat overtredingen op gevaarlijke plekken, zoals bij wegwerkzaamheden, of overtredingen die worden begaan met grotere voertuigen, extra zwaar worden bestraft. In mijn brieven over de manier waarop ik uitvoering geef aan de motie van der Staaij c.s. (Kamerstukken II, vergaderjaar 2010–2011, 29 398, nr. 259 en nr. 285) ben ik nader ingegaan op de manier waarop boetetarieven tot stand komen.
In hoeverre wordt er in het onderhavige voorstel rekening wordt gehouden met de hoogte van de verkeersboete en de zwaarte van de overtreding?
Zie antwoord vraag 2.
In hoeverre bent u bereid tegemoet te komen aan de kritiek van de politieagenten op de verhouding tussen de hoogte van de verkeersboetes en de zwaarte van de overtreding?
Zie antwoord vraag 1.
Het bericht “Archiefstukken homostel Hans en Ton vernietigd |
|
Hero Brinkman (PVV), Joram van Klaveren (PVV) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Archiefstukken homostel Hans en Ton vernietigd»?1
Ja.
Klopt de berichtgeving dat alle archiefstukken van het driehoeksoverleg uit 2009 over het weggepeste homostel zijn vernietigd, terwijl er duidelijk een «belang» aanwezig was voor het intact houden van deze archiefstukken?
De burgemeester van Utrecht heeft tijdens de raadsvergadering van 8 september 2011 uitleg gegeven over de handelwijze met betrekking tot bepaalde archiefstukken en de gevolgen daarvan. Wat betreft de vernietiging van stukken kwam de uitleg van de burgemeester in essentie op het volgende neer.
De stukken van het driehoeksoverleg uit het jaar 2009 zijn begin 2011 vernietigd. Deze categorie stukken mag volgens de geldende gemeentelijke selectielijst (paragraaf 3.10.1) worden vernietigd «1 jaar na vervallen belang». Door Het Utrechts Archief is in 2002 een doorlopende machtiging voor vernietiging van stukken van de secretarie verleend op basis van de toen geldende gemeentelijke vernietigingslijst 1983. Die doorlopende machtiging is met de vaststelling van de nieuwe gemeentelijke selectielijst in het jaar 2006 komen te vervallen. Dit betekent dat voor de vernietiging van de stukken uit 2008 en 2009 een machtiging had moeten worden aangevraagd bij Het Utrechts Archief. Deze machtiging is voor de jaren 2008 en 2009 niet gevraagd en dus ook niet verleend. Het «vervallen van het belang» is daardoor niet getoetst. Dat de betreffende doorlopende machtiging was vervallen, was kennelijk onvoldoende duidelijk voor de medewerkers die belast zijn met het beheer van de stukken.
Kunt u aangeven of deze vernietiging bewust of onbewust is gepleegd in het kader van de lankmoedige houding en aanpak van de burgemeester tegenover de straatterroristen? Zo nee, vindt u dat de Rijksrecherche moet worden ingeschakeld, teneinde vast te stellen of er sprake is van een strafbaar feit, of een strafbare nalatigheid?
De context waarin de stukken zijn vernietigd is toegelicht in het antwoord op vraag 2.
Voor het doen van onderzoek door de Rijksrecherche is in eerste instantie vereist dat sprake is van gedragingen waaraan een strafrechtelijk of strafvorderlijk aspect kleeft, dat wil zeggen een (begin van een) vermoeden van schuld aan enig strafbaar feit. Op basis van de thans voorhanden zijnde informatie is het Openbaar Ministerie van mening dat daarvan op dit moment geen sprake is. Er is derhalve geen aanleiding voor het inschakelen van de Rijksrecherche.
Deelt u de mening dat, indien deze archiefstukken inderdaad zijn vernietigd, er moet worden bewerkstelligd dat de eindverantwoordelijke, zijnde de burgemeester, op staande voet wordt ontslagen, ongeacht het mogelijke aanwezige vertrouwen van de gemeenteraad? Zo nee, waarom niet?
Burgemeester Wolfsen heeft in een raadsvergadering van de gemeente Utrecht opheldering gegeven over deze kwestie en daar verantwoording afgelegd.
Het is in de eerste plaats aan de gemeenteraad van Utrecht om de handelwijze van burgemeester Wolfsen te beoordelen.
De ontwikkelingen rond het bijstaan van slachtoffers in een strafproces |
|
Nine Kooiman (SP), Sharon Gesthuizen (SP) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Klopt het dat sinds enige tijd de regels voor het al dan niet verstrekken van een toevoeging aan benadeelde partijen in een strafproces zijn veranderd dan wel dat deze regels sinds kort strenger gehandhaafd worden en dat dit de facto een verslechtering voor de positie van het slachtoffer betekend?1 Kunt u uw antwoord toelichten?
De regels voor het verstrekken van toevoegingen aan een benadeelde partij in het strafproces zijn niet veranderd. Het beleid omtrent het verstrekken van de toevoeging is voor alle regiokantoren geharmoniseerd.
De Raad voor Rechtsbijstand hanteert de werkwijze dat geen toevoeging wordt verstrekt als sprake is van lichamelijk letsel dat door het Schadefonds Geweldsmisdrijven in categorie 1 van de letsellijst2 is ingedeeld. In beginsel kan Slachtofferhulp Nederland namelijk een slachtoffer met zogenaamd «licht» letsel bijstaan. Slachtofferhulp Nederland heeft ook de primaire rol in deze zaken, zoals ook blijkt uit de wetsgeschiedenis bij de totstandkoming van artikel 44 lid 5 (thans lid 4) van de Wet op de rechtsbijstand, en ook bij de wijziging van het Wetboek van strafvordering, het Wetboek van strafrecht en de Wet schadefonds geweldsmisdrijven ter versterking van de positie van het slachtoffer in het strafproces.
De Raad voor Rechtsbijstand maakt een uitzondering op deze regel als het om een complexe vordering/schade gaat of als Slachtofferhulp Nederland geen hulp kan verlenen. Dat laatste speelt bijvoorbeeld wanneer iemand categorie 1 letsel heeft opgelopen, maar waarbij bovendien sprake is van juridische complicaties. Hierbij is de toelichting van de advocaat van groot belang.
Acht u het redelijk dat iemand die mishandeld is en daardoor een gebroken neus, een hersenschudding heeft opgelopen of een of meerdere tanden heeft verloren geen recht (meer) heeft op bijstand van zijn of haar advocaat? Is het wenselijk dat de Raad voor Rechtsbijstand moet beoordelen of psychische schade voldoende is voor toevoeging? Zijn de medewerkers van de Raad voor Rechtsbijstand daar voldoende voor toegerust? Kunt u uw antwoord toelichten?
Slachtofferhulp Nederland is in staat om slachtoffers van misdrijven informatie te verschaffen over de strafrechtelijke procedure en uitleg te geven over de rechten van slachtoffers. Slachtofferhulp Nederland kan slachtoffers ook ondersteunen bij de voeging in het strafproces, het opstellen van een schriftelijke slachtofferverklaring en het uitoefenen van het spreekrecht. Het is daarom op zich niet nodig voor slachtoffers om in een dergelijke situatie over een advocaat te beschikken.
Dit is anders wanneer juridische complicaties spelen. De rechtsbijstandverlener dient de aanvraag van een toevoeging goed te motiveren. Bij de beoordeling maakt de Raad gebruik van de eerdergenoemde letsellijst die het Schadefonds Geweldsmisdrijven hanteert. Dit is een objectieve toetsing. De Raad toetst de vraag of sprake is van psychische schade op basis van de motivering van de advocaat.
Is dit de verbetering van de positie van het slachtoffer waarover u hoog opgeeft sinds het opstellen van het regeerakkoord?2
Zoals hierboven bij het antwoord op vraag 1 al is aangegeven, is het beleid voor het verstrekken van toevoegingen aan een benadeelde partij in het strafproces niet veranderd. Evenwel is met de invoering van de Wet versterking positie slachtoffers per 1 januari 2011 veel verbeterd voor de positie van het slachtoffer. Zo zijn onder andere de voorschotregeling en een betere informatieverstrekking ingevoerd. Daarboven zullen binnenkort twee wetsvoorstellen naar de Kamer gestuurd worden, namelijk de uitbreiding van het spreekrecht en de invoering van conservatoir beslag ten behoeve van slachtoffers. Wat betreft de rechtsbijstand in het strafproces komen directe nabestaanden ook in aanmerking voor gratis rechtsbijstand. Tevens is in de wijziging op de Wet schadefonds geweldsmisdrijven, die per 1 januari 2012 ingaat, opgenomen dat een bredere kring van nabestaanden in aanmerking kan komen voor een tegemoetkoming in de immateriële- en materiële schade.
Bent u het eens met de advocaat die in haar email3 schrijft dat slachtoffers met deze nieuwe regels worden benadeeld? Deelt u de mening dat zodoende hun positie dus niet wordt versterkt maar verzwakt? Deelt u de mening dat dit voor slachtoffer een inbreuk betekent op hun rechten en bovendien een mogelijk groot financieel nadeel voor hen kan vormen?
Zoals ik bij de beantwoording van vraag 1 al heb aangegeven is er geen sprake van nieuwe regels voor het verstrekken van toevoegingen aan een benadeelde partij in een strafproces.
Erkent u dat het voor bijvoorbeeld slachtoffers van huiselijk geweld van het allergrootste belang is dat zij bijgestaan worden door een partij die alle juridische aspecten van de zaak kent en de mogelijkheid heeft om van het begin van de zaak bij alle aspecten daarvan betrokken te zijn om er bijvoorbeeld voor te zorgen dat het slachtoffer niet te laat is voor een vergoeding van het schadefonds geweldsmisdrijven? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u er voor zorgen dat deze juridische bijstand voor slachtoffers verzekerd is?
Ik erken dat het voor alle slachtoffers (ongeacht van welk misdrijf) van belang is dat zij, indien gewenst, worden bijgestaan door een partij die de juridische aspecten van een zaak kent. Dit kan Slachtofferhulp Nederland zijn of een advocaat, afhankelijk van de aard en ernst van het misdrijf. De politie verwijst slachtoffers automatisch naar Slachtofferhulp Nederland. Indien de zaak te complex is, zal Slachtofferhulp Nederland het slachtoffer doorverwijzen naar een advocaat.
Wat betreft de indiening van een aanvraag bij het Schadefonds Geweldsmisdrijven: slachtoffers en nabestaanden kunnen tot 3 jaar na het gepleegde geweldsmisdrijf een aanvraag indienen. Indien het geweldsmisdrijf daarvoor heeft plaatsgevonden en het slachtoffer/de nabestaanden heeft een verschoonbare reden waarom de aanvraag «te laat» is ingediend, wordt de aanvraag alsnog in behandeling genomen.
Het bericht "Vrouw in rolstoel mishandeld" |
|
Lilian Helder (PVV), Geert Wilders (PVV) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Vrouw in rolstoel mishandeld»?1
Ja.
In hoeverre deelt u de mening dat het mishandelen van een gehandicapte vrouw en haar hulphond een meer dan laffe en kwaadaardige daad is?
Iedere mishandeling is onaanvaardbaar.
Bent u bereid om in overleg met het Openbaar Ministerie de betreffende strafvorderingsrichtlijn aan te passen, in die zin dat in dergelijke situaties een hogere straf kan worden gevorderd en dat de betreffende daad kan worden aangemerkt als zwaar commune misdrijf? Zo nee, waarom niet?Zo ja, deelt u de mening dat een drie keer zo hoge straf dan nu geldt voor een dergelijk misdrijf gevorderd moet kunnen worden?
Anders dan de berichtgeving in de media wellicht doet vermoeden, is de Richtlijn voor strafvordering mishandeling van het Openbaar Ministerie niet op de onderhavige zaak van toepassing. Het betreft hier een diefstal met geweld op de openbare weg in vereniging gepleegd. Dat is een zwaar misdrijf, waarbij artikel 312, lid 2 sub 1 en 2 van het Wetboek van Strafrecht ten laste wordt gelegd. Het Openbaar Ministerie heeft geen strafvorderingsrichtlijn voor dit soort zaken, omdat het formuleren van de strafeis maatwerk is, waarbij de officier van justitie rekening zal houden met alle omstandigheden van het geval. In de door u aangehaalde casus kan zodoende ook de omstandigheid dat het slachtoffer in een rolstoel zit een passend gewicht krijgen bij het formuleren van de strafeis.
Een straatroof als de onderhavige wordt aangebracht bij de meervoudige kamer van de rechtbank. Omdat het een feit is waarop maximaal twaalf jaar gevangenisstraf staat, wordt in de regel voorlopige hechtenis gevorderd, zodat de daders in afwachting van hun vonnis gedetineerd blijven.
Het onderzoek naar een hoger aantal sterfgevallen in katholieke instellingen voor verstandelijk gehandicapte kinderen |
|
Khadija Arib (PvdA) |
|
![]() |
Herinnert u zich de Kamervragen over het onderzoek naar een hoger aantal sterfgevallen in katholieke instellingen voor verstandelijk gehandicapte kinderen?1 Zo ja, kunt u bij de beantwoording van die vragen onderstaande vragen betrekken?
Ja.
Kent u het bericht «Broeder doodde 20 jongens in Sint Joseph»?2
Ja.
Hoe kunnen personen met informatie over deze zaak zich tot het Openbaar Ministerie (OM) wenden?
Via een speciaal voor dit onderzoek opengesteld telefoonnummer en e-mailadres, kunnen mensen zich wenden tot het onderzoekteam van de politie3. Deze contactgegevens zijn op 16 augustus jongstleden in de media bekendgemaakt en verspreid. De gegevens zijn onder andere te vinden op de internetsite van het Openbaar Ministerie.
Hebben zich naar aanleiding van de publiciteit rond het aantal sterfgevallen in de zwakzinnigeninstelling Sint Joseph in Heel meer personen gemeld met informatie over deze zaak?
Ja.
Acht u het, ook mede in het licht van de genoemde berichtgeving, mogelijk dat meerdere personen of autoriteiten, waaronder het OM of andere onderdelen van de rechterlijke macht, eerder kennis hebben gedragen van onverklaarbare of zelfs verdachte overlijdens van jongens in de zwakzinnigeninstelling? Zo ja, waaraan ontleent u die vermoedens? Zo nee, waarom niet?
Het trachten te beantwoorden van de vraag of en zo ja wie/welke instanties eerder kennis hebben gedragen van de mogelijk verdachte sterfgevallen is een van de doelen van het lopende onderzoek.
Deelt u de mening dat in geval personen of autoriteiten, waaronder het OM of andere onderdelen van de rechterlijke macht, eerder kennis van de genoemde overlijdens hadden, dit hen zal kunnen belemmeren in het doen van een onafhankelijk onderzoek? Zo ja, deelt u dan de mening dat naast het onderzoek van het OM er een onafhankelijk onderzoek nodig is? Zo nee, waarom niet?
Nee. Ik acht het – gelet op het tijdsverloop – zeer onwaarschijnlijk dat degenen die thans bij het onderzoek betrokken zijn op enigerlei wijze belemmerd zijn in hun onafhankelijkheid.
Het Zwitsers saldo van Bruinsma |
|
Coşkun Çörüz (CDA) |
|
![]() |
Kunt u uitleggen wat wordt bedoeld met de woorden «het OM kan geen zicht krijgen op enigerlei Zwitsers saldo van Bruinsma»?
Ik verwijs hiervoor naar mijn antwoord op de vragen van het lid Gesthuizen (Aanhangsel Handelingen, nr. 779, vergaderjaar 2011–2012).
Hoe verhoudt dit zich met eerdere berichten dat de Fiscale Inlichtingen- en Opsporing dienst (FIOD) uitvoerig onderzoek heeft gedaan naar een bankrekening?
Zie antwoord vraag 1.
Als er geen geld (en geen zicht) is, waarop heeft de Zwitserse justitie in 1995 dan beslag gelegd?
Het Zwitserse Openbaar Ministerie heeft een eigen strafrechtelijk onderzoek uitgevoerd naar de betreffende bankrekening, en in dat kader beslag gelegd op die rekening. Het Nederlandse Openbaar Ministerie is niet op de hoogte van de resultaten van dit onderzoek en de overwegingen van het Zwitserse Openbaar Ministerie die hebben geleid tot beslaglegging, en was ook niet betrokken bij deze beslaglegging. Daardoor kan ik uw vraag niet beantwoorden.
Herinnert u zich uw antwoord op eerdere Kamervragen, waarin u schrijft dat dit onderzoek in Nederland heeft geresulteerd in een fiscale afdoening? Wat was de aanleiding en waar bestond deze afdoening uit?1
Ja. Gelet op de geheimhoudingsplicht van artikel 67 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen kan de Belastingdienst geen mededelingen doen over de fiscale behandeling van individuele belastingplichtigen.
De WOTS-procedure |
|
Sharon Gesthuizen (SP) |
|
![]() |
Is het nog steeds het uitgangspunt van het Nederlandse beleid omtrent de Wet Overdracht Tenuitvoerlegging Strafvonnissen (WOTS) dat bij de toepassing van de omzettingsprocedure WOTS-verzoeken door Nederland worden geweigerd wanneer het te verwachten strafrestant bij overbrenging naar Nederland na omzetting onvoldoende is? Wanneer precies wordt het strafrestant als onvoldoende beoordeeld? Op welke wijze vindt deze beoordeling plaats?
Het vereiste dat na overbrenging een straf resteert, is beleid sinds 2007 en vloeit voort uit het «Beleidskader inzake de overdracht van de tenuitvoerlegging van buitenlandse strafvonnissen»1, waarover op 13 februari 2008 overleg is gevoerd met uw Kamer. Wanneer voorzienbaar is dat in een lopende procedure geen straf meer ten uitvoer te leggen valt, wordt het verzoek in beginsel door Nederland geweigerd en de procedure beëindigd. Dit uitgangspunt geldt zowel voor de omzettingsprocedure als voor de procedure van voortgezette tenuitvoerlegging. De WOTS is immers bedoeld om een buitenlandse straf verder in Nederland ten uitvoer te leggen, zodat de veroordeelde vanuit Nederlandse detentie kan worden voorbereid op terugkeer in de samenleving. Als na overbrenging van de veroordeelde naar Nederland geen sprake meer zal zijn van enig strafrestant, is het doel van de WOTS niet gediend. Het verzoek wordt dan afgewezen.
De toetsing of na overbrenging een straf resteert, wordt na ontvangst van het buitenlandse verzoek gedaan. In het geval van de omzettingsprocedure vraag ik het Openbaar Ministerie welke straf zal worden geëist ter omzetting van de buitenlandse veroordeling. Aan de hand hiervan wordt vervolgens bezien of de WOTS-procedure wordt voortgezet of dat deze wordt gestaakt.
Bent u bekend met het feit dat het in sommige landen (zoals Venezuela) bijzonder lang duurt voordat een WOTS-verzoek samengesteld, vertaald, behandeld, inhoudelijk beoordeeld en goedgekeurd is? Wat is uw mening over het feit dat als gevolg hiervan het strafrestant te laag is voor Nederland om de straf over te nemen, met als gevolg dat de volledige straf in Venezuela moet worden uitgezeten?
De duur van de procedure in het land van veroordeling kan ertoe bijdragen dat een strafrestant ontbreekt na overbrenging naar Nederland. Dat kan voor betrokkene wrang zijn, maar dit leidt er op zichzelf niet toe dat deze gevallen anders moeten worden beoordeeld dan gevallen waarin om een andere reden geen straf resteert. De WOTS is een instrument van internationale samenwerking en strekt tot verdere tenuitvoerlegging van strafvonnissen. Onmiddellijke invrijheidstelling van een veroordeelde na diens overbrenging past daar niet bij. Een dergelijke overbrenging bevordert bovendien het resocialiseren in de Nederlandse samenleving niet, aangezien reclasseringsprogramma’s vanuit detentie worden verzorgd. In zulke gevallen gaat Nederland niet akkoord met de overbrenging van een gedetineerde. Het gevolg daarvan is dat de straf in het land van veroordeling dient te worden ondergaan.
Deelt u de mening dat het wrang is dat de WOTS-procedure stuk loopt op een trage behandeling in het andere land? Deelt u de mening dat in dergelijke gevallen de Nederlandse gedetineerde alsnog het strafrestant in Nederland uit zou moeten kunnen zitten en dat Nederland soepeler om zou kunnen gaan met het uitgangspunt dat er voldoende strafrestant moet zijn om te resocialiseren in Nederland?
Zie antwoord vraag 2.
Is het waar dat, als gevolg van gewijzigd beleid,1 lopende WOTS-procedures in Europese landen (zoals Spanje) waarin verzocht wordt de straf om te zetten naar Nederlandse maatstaven, worden afgebroken? Geldt dit zelfs voor Nederlandse gedetineerden ten aanzien van wie de Spaanse autoriteiten reeds hebben ingestemd met het verzoek tot omzetting van de straf?
Op verzoeken, afkomstig uit EU-landen, wordt per 1 oktober 2011 de procedure van voortgezette tenuitvoerlegging toegepast. In mijn brief van 27 juni 2011 (Kamerstukken II, vergaderjaar 2010–2011, 32 500 VI, nr. 113) heb ik uw Kamer daarover geïnformeerd. Dit geldt alleen voor omzettingsverzoeken die op of na 1 oktober 2011 worden ingediend. Omzettingsverzoeken van eerdere datum worden op de oude manier afgehandeld. Er is dan ook geen sprake van het afbreken van deze oudere verzoeken of van vertraging die door de nieuwe benadering wordt veroorzaakt.
Waarom worden dergelijke lopende verzoeken niet omgezet in een verzoek tot voortgezette tenuitvoerlegging van de straf, zodat kan worden voorkomen dat de WOTS-verzoeken onnodige vertraging oplopen dan wel helemaal niet meer kunnen worden voltooid? Waarom wordt niet eens geprobeerd dergelijke verzoeken aan het andere land (in casu Spanje) om te zetten? De verwachting is toch niet dat een land wel kan instemmen met omzetting van de straf, maar niet met voortgezette tenuitvoerlegging? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat het niet in het belang van de Nederlandse samenleving is wanneer Nederlandse gedetineerden niet resocialiseren in Nederland maar om bureaucratische redenen onnodig lang vast zitten in ondermeer Venezuela en Spanje, terwijl de bestaande mogelijkheden tot omzetting of overname van de straf onbenut blijven? Zo ja, wat gaat u hieraan doen?
Zie antwoord vraag 2.
Op welk moment wordt aan Nederlandse advocaten in WOTS-procedures een toevoeging in het kader van gefinancierde rechtshulp verstrekt? Vindt u het rechtvaardig dat advocaten niet betaald krijgen als de WOTS-procedure niet voltooid wordt, bijvoorbeeld vanwege de lange behandelingsduur in het andere land, met als gevolg dat de rechtsbijstand voor Nederlandse gedetineerden in het buitenland ernstig in de knel komt?
Ik zie geen reden om het toevoegingsbeleid in WOTS-zaken te verruimen. Het beleid is gestoeld op een in de internationale verdragen verankerd uitgangspunt dat rechtsbijstandvoorzieningen steeds getroffen dienen te worden in het land waar de zaak dient. Daar komt bij dat de voorfase van een WOTS-aanvraag een procedure is tussen twee staten, waarin niet is voorzien in een rol voor advocaten. Pas als de overbrenging heeft plaatsgevonden en daarbij ook strafomzetting aan de orde komt, is dat anders. Vanaf dat moment kan een toevoeging worden verleend voor werkzaamheden die dan in Nederland moeten worden gedaan. De daadwerkelijke omzetting gebeurt voor de rechtbank van de woonplaats van de rechtzoekende. Er komt een zitting waarop de rechtzoekende aanwezig is. De Raad voor Rechtsbijstand verstrekt voor die procedure een toevoeging. Het is gezien het voorgaande dan ook niet juist om te stellen dat een advocaat niet wordt betaald omdat een procedure in het buitenland lang duurt. Werkzaamheden die de advocaat verricht terwijl de veroordeelde zich buiten Nederland bevindt vallen buiten het bestek van een nog te verlenen toevoeging. Overigens betreffen dit (groten)deels activiteiten die de veroordeelde zelf kan uitvoeren.
Bent u bereid het criterium voor rechtsbijstand uit te breiden of ruimer uit te leggen, zodat ook werkzaamheden in de voorfase van het WOTS-verzoek voor vergoeding in aanmerking kunnen komen? Zo nee, bent u dan in ieder geval bereid om in individuele gevallen af te wijken van de algemene regel dat er pas toegevoegd kan worden wanneer er een procedure is bij een Nederlandse rechter?
Zie antwoord vraag 7.
Het bericht dat nepvuurwapens grootschalig worden gebruikt voor het begaan van misdrijven |
|
Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Honderden misdrijven met nepvuurwapens»?1
Ja.
Is het waar dat slechts één derde van het aantal politiekorpsen meewerkt aan het registreren van nepvuurwapens die bij misdrijven worden gebruikt? Zo ja, waarom en hoe gaat u dit verbeteren? Zo nee, wat is de situatie ten aanzien van de registratie van deze wapens dan wel?
Politiekorpsen gaan op dit moment zeer verschillend om met de registratie van wapens. Dit zal bij de inrichting van de informatiehuishouding van de politie in het nationale bestel worden verbeterd.
Wat is uw mening over de mogelijkheid en wenselijkheid van een algeheel importverbod van natuurgetrouwe kopieën van echte vuurwapens? Biedt de huidige Wet wapens en munitie al een grond om dergelijke wapens uit Nederland te weren?
Natuurgetrouwe kopieën van echte vuurwapens zijn al verboden in Nederland. In artikel 3 van de Regeling wapens en munitie is bepaald dat dergelijke wapens behoren tot categorie I van de wet Wapens en munitie en in artikel 13 van de Wet wapens en munitie is een algeheel verbod op categorie I wapens geregeld.
Bevinden zich onder de nepvuurwapens waarmee misdrijven zijn gepleegd ook daadwerkelijk functionerende en niet of nauwelijks van echte vuurwapens te onderscheiden wapens? Zo ja, kunt u een indicatie geven hoe vaak dit het geval is en wat zegt dit over de wenselijkheid van een verbod op luchtdrukwapens?
In het proces verbaal wordt alleen geregistreerd tot welke categorie het wapen behoort. Op echte wapens gelijkende nepvuurwapens en op echte wapens gelijkende luchtdrukwapens horen beide tot categorie I. Daardoor is het niet mogelijk om te specificeren hoe vaak er bij misdrijven gebruik is gemaakt van op echt gelijkende luchtdrukwapens. Voor de wenselijkheid van een verbod op luchtdrukwapens verwijs ik u naar mijn antwoord op de vragen 5 en 6.
Uit welke overwegingen heeft de wetgever toentertijd gemeend dat luchtdrukwapens niet verboden moesten worden, maar onder categorie IV van de Wet wapens en munitie dienden te vallen? Gelden die overwegingen naar uw mening nu nog? Zo nee, op welke punten niet meer?
Onder categorie IV vallen de relatief ongevaarlijke (hand)wapens, niet zijnde vuurwapens, waarover in beginsel vrijelijk beschikt mag worden, maar waarvan het dragen op openbare plaatsen verboden is, waaronder de luchtdrukwapens. De wetgever was toentertijd van mening dat luchtdrukwapens relatief ongevaarlijk zijn, behoudens voor zover zij op vuurwapens lijken.
Zoals de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie tijdens het plenaire debat Messenverbod op 16 februari jongst leden heeft toegezegd, wordt de regelgeving over luchtdrukwapens eind van dit jaar bezien (Handelingen 2010–2011, nr. 53, item 9.
Acht u het wenselijk om ook luchtdrukwapens onder een strenger regime binnen de Wet Wapens en Munitie te brengen en voor deze wapens een vergunningensysteem op te zetten met een daaraan gekoppelde beperking ten aanzien van de verkoop van deze luchtdrukwapens?
Zie antwoord vraag 5.
Het vrijlaten van een terreurverdachte |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Terreurverdachte Almere vrijgelaten»?1
Ja.
Deelt u de mening dat verdachten van terrorisme altijd in voorlopige hechtenis dienen te worden genomen en gehouden vanwege de ernst van het misdrijf waarvan ze verdacht worden en vanwege het vluchtgevaar dat in dergelijke situaties zeer groot is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid artikel 67a van het Wetboek van Strafvordening aan te passen door het toevoegen van een nieuwe grond voor voorlopige hechtenis inhoudende het verdacht worden van (betrokkenheid bij) een terroristisch misdrijf?
Deze mening deel ik niet. Bij het opleggen van voorlopige hechtenis is het van belang dat steeds per geval wordt beoordeeld of daartoe noodzaak bestaat. De factoren aan de hand waarvan de rechter die afweging maakt, zijn in de wet opgenomen. Ik acht het van belang dat de wet de rechter voldoende mogelijkheden geeft verdachten in voorlopige hechtenis te doen plaatsen en houden, indien dat in de desbetreffende zaak aangewezen is. Naar mijn mening biedt de wet daarvoor thans voldoende mogelijkheden. Hoe deze factoren in individuele gevallen worden gewogen, is aan de rechter.
Het hoge aantal vrijspraken in zaken tegen (vermeende) loverboys |
|
Khadija Arib (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het artikel «de bewijsproblematiek van loverboypraktijken»?1
Ja.
Deelt u de mening en kwantitatieve analyse dat verdachten van loverboypraktijken relatief vaak worden vrijgesproken? Zo nee, waarin is in deze mening en analyse dan niet waar?
Ja, zie verder ook het antwoord op vraag 7.
Hoe komt het dat het aantal vrijspraken bij het nieuwe artikel 273a/f van het Wetboek van Strafrecht (Sr) relatief hoger ligt dan ten opzichte van het vorige oude artikel 250av Sr? Acht u het mogelijk dat doordat in het nieuwe artikel andere vormen van uitbuiting dan seksuele vormen van uitbuiting zijn opgenomen, het artikel te onoverzichtelijk is geworden en dat dit nadelig uitwerkt voor een correcte tenlastelegging?
Als een van de mogelijke redenen voor het relatief toegenomen aantal vrijspraken op basis van art. 273a/f Sr. in vergelijking met art. 250 av Sr. in loverboy-zaken noemt de auteur de complexiteit van het eerstgenoemde artikel. Uit haar onderzoek blijkt overigens niet dat er als zodanig iets mis is met de strafbaarstelling van art. 273a/f Sr. Ook de Nationaal Rapporteur Mensenhandel (NRM) constateert in haar zevende rapportage (2009) dat het een complex artikel betreft. Zij stelt dat het onderscheid tussen de aard van verschillende soorten werk c.q. dienstverlening, en tussen meerderjarige en minderjarige slachtoffers, maakt dat er een groot aantal subonderdelen nodig was om alle strafbaar te stellen gedragingen te beschrijven. Derhalve meent de NRM dat het artikel niet eenvoudig te doorgronden is, hetgeen volgens haar mede het gevolg is van het gebruik van een aantal termen – afkomstig uit internationale regelingen die ten grondslag liggen aan de mensenhandelbepaling – die niet nader zijn uitgelegd.
Dit behoeft evenwel geen belemmering voor succesvolle vervolging te zijn. Wel vergt het bijzondere aandacht. Zo is het van belang dat mensenhandelzaken – niet alleen loverboy-zaken – worden behandeld door functionarissen met voldoende (specialistische) kennis en expertise. De toenmalige Minister van Justitie is daarop al ingegaan in zijn reactie op bovengenoemde 7de rapportage van de NRM (5630171/10). Bij het Openbaar Ministerie is in iedere regio een specialistische mensenhandelofficier aangesteld. Het Openbaar Ministerie heeft mij bericht in cursussen ook specifieke aandacht te besteden aan het opstellen van tenlasteleggingen in mensenhandelzaken.
Juist vanwege de complexiteit van het artikel wordt door de specialistische officieren voortdurend gewerkt aan het verhogen van de kwaliteit van het requisitoir met het oog op het sorteren van maximaal rendement op de zitting. Belangrijk is het goed uiteenrafelen en interpreteren van het artikel, het maken van gerichte keuzes bij de opsporing en vervolging, mede met het oog op een goede en verantwoorde uitleg ter zitting.
De Raad voor de rechtspraak heeft mij bericht dat, zoals reeds is aangegeven in het (op rechtspraak.nl gepubliceerde) advies van de Raad over het wetsvoorstel Herziening gerechtelijke kaart van 18 februari 2011, de Raad van mening is dat, aangezien het gaat om ongeveer 150 zaken per jaar met een zeer specialistisch karakter, het voor de hand ligt dat zaken op het gebied van mensenhandel voorlopig ressortelijk geconcentreerd worden. Dat wil zeggen in eerste aanleg bij de rechtbanken Rotterdam, Oost-Nederland, Amsterdam en Oost-Brabant en in tweede aanleg bij de gerechtshoven 's-Gravenhage en Arnhem-Leeuwarden.
Is het waar dat er vrijspraken zijn geweest vanwege onjuiste, niet volledige en/of opmerkelijke tenlasteleggingen? Zo ja, hoe vaak hebben rechters vanwege een dergelijke tenlastelegging verdachten vrijgesproken en wat zegt dit over de kennis van de desbetreffende officier van justitie? Zo nee, wat is er op dit punt dan niet waar aan het in het artikel gestelde?
Het is lastig te zeggen in welke mate er sprake is geweest van fouten in tenlasteleggingen en in welke mate eventuele fouten en/of niet volledige tenlasteleggingen hebben geleid tot vrijspraken. Immers, soms waardeert een rechter een tenlastelegging anders dan het Openbaar Ministerie. Daarmee is niet perse sprake van een fout. Ook is niet altijd duidelijk of een andere waardering steeds de (enige) reden voor een vrijspraak is. Verder verwijs ik u naar het antwoord op vraag 3.
Hoe oordeelt u over de in het artikel geconstateerde problemen bij het bewijzen dat slachtoffers zich daadwerkelijk onvrijwillig beschikbaar hebben moeten stellen voor prostitutie?
Uit de hiervoor genoemde rapportage van de NRM blijkt dat de aangiftes en belastende verklaringen ten aanzien van verdachte(n) van slachtoffers van mensenhandel in het algemeen een belangrijke rol als bewijsmiddel spelen in mensenhandelzaken. Gebleken is dat slachtoffers vaak tijdens het opsporingsonderzoek, in tegenstelling tot slachtoffers van andersoortige delicten, nog op één of andere manier onder invloed zijn van de vermeende daders waarbij liefdes- of angstgevoelens vaak nog lange tijd een rol spelen. De NRM meent dan ook dat dit problemen kan opleveren voor het vergaren van bewijs, aangezien het slachtoffers ervan kan weerhouden aangifte te doen of anderszins een belastende verklaring af te willen leggen.
Is het waar dat rechters de instemming van een slachtoffer met de prostitutie regelmatig als een serieuze instemming lijken aan te merken en daarmee voorbij lijken te gaan aan de listige werkwijzen van loverboys en de daarmee samenhangende problematiek van liefdes- en/of angstgevoelens van de slachtoffers? Zo ja, heeft dit te maken met een gebrek aan goede en volledige kennis omtrent de daarmee samenhangende problematiek van liefdes- en /of angstgevoelens van de slachtoffers? Zo ja, hoe gaat u bewerkstelligen dat deze kennis wordt verbeterd? Zo nee, waarom niet?
Mij past geen oordeel over de wijze waarop rechters individuele zaken beoordelen en de beslissingen die daarin worden genomen. Wel constateer ik dat de auteur van het in vraag 1 genoemde artikel in enkele gevallen het oordeel van de rechter niet lijkt te delen. Onderbouwing voor die twijfel aan de beoordeling van de rechters in die zaken, wordt niet gegeven. Hierbij dient ook in ogenschouw te worden genomen dat de rechter bij de beoordeling van een zaak, in hoge mate afhankelijk is van de bewijsmiddelen die hem worden gepresenteerd. Die middelen zullen toegesneden dienen te zijn op het maken van een afweging op het lastige terrein van de relatie tussen het (vermoedelijke) slachtoffer en de verdachte. Dat vergt ook bij de politie en het Openbaar Ministerie een specialistische aanpak. Ik verwijs u daaromtrent naar het antwoord op vraag 3.
In hoeverre komen de bevindingen in het genoemde artikel overeen met de bevindingen van de Nationaal Rapporteur Mensenhandel in haar laatste rapportage en in hoeverre niet?
Als gezegd bevestigt de NRM de complexiteit van artikel 273f Sr. Daarnaast deelt de NRM het beeld dat het percentage volledige vrijspraken voor mensenhandel in het algemeen, in vergelijking met het percentage vrijspraken voor het delict verkrachting relatief hoog ligt. Tevensconstateert de NRM dat (zware) geweld- en zedendelicten het meest frequent naast mensenhandel ten laste zijn gelegd en deze zware delicten daarmee ook als dwangmiddelen van een mensenhandelfeit beschouwd kunnen worden. Voorts meent de NRM dat door de bewijsproblematiek (zie het antwoord op vraag 5), verklaringen van slachtoffers, en met name consistentie daarin, een belangrijke rol spelen bij de beoordeling van het bewijs.
Gratis vechtsportlessen voor overlastgevend tuig in Gouda |
|
Geert Wilders (PVV), Joram van Klaveren (PVV), Louis Bontes (PVV) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Gouda leert Marokkaanse probleemjongeren karate»?1
Ja.
Deelt u de visie dat het belonen van agressief en overlastgevend gedrag door Marokkaans straattuig blijk geeft van totale gekte bij de gemeente Gouda?
Ik deel deze visie niet. Er is geen sprake van beloning van slecht gedrag. Bij dit project in Gouda gaat het om een preventieve aanpak voor jongeren die beginnend probleemgedrag laten zien. Het is niet bedoeld voor criminele of ernstig overlastgevende jongeren.
Welke maatregelen bent u van plan te treffen ten einde projecten stop te zetten die haaks staan op de afspraak uit het regeerakkoord geen doelgroepenbeleid meer te voeren?
Er is geen sprake van doelgroepenbeleid. Het project richt zich in eerste instantie op deskundigheidsbevordering bij de betrokken sportscholen. Deze zijn daarna in staat om jongeren die beginnend probleemgedrag vertonen te begeleiden in het sporten.
Het treffen van maatregelen is derhalve niet aan de orde.
De totale eenmalige kosten van het project bedragen € 36 618,00. De inzet van de middelen vindt plaats binnen het gemeentelijk programma gericht op de aanpak van overlast en onveiligheid.
Welke kosten zijn gemoeid met dit zoveelste nutteloze project? Bent u van mening dat de gemaakte kosten gekort dienen te worden op het gemeentefonds?
Zie antwoord vraag 3.
In hoeverre deelt u de mening dat het beter is agressief en overlastgevend tuig keihard te straffen en waar mogelijk de Nederlandse nationaliteit af te nemen en uit te zetten in plaats van gratis vechtsportlessen aan te bieden?
Jongeren die overlast veroorzaken moeten worden aangepakt. Als daarbij bovendien sprake is van strafbare feiten dan is het aan het OM om te beoordelen welke straf passend is, gelet op het delict, de persoon van de dader(s) en het aangedane leed.
De intrekking van de Nederlandse nationaliteit wegens een veroordeling voor commune misdrijven is niet mogelijk. Met landen die partij zijn bij het Europees Verdrag inzake nationaliteit wordt wel gesproken over mogelijkheden om de grenzen die het Verdrag aangeeft voor de intrekking van nationaliteit zo te interpreteren of verdragsrechtelijk aan te vullen dat ook de veroordeling voor bepaalde zware commune misdrijven in de toekomst aanleiding kan zijn tot intrekking van de nationaliteit.
Het bericht ‘Verkrachter vlucht na fout van justitie’ |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht: «Verkrachter vlucht na fout van justitie»?1
Ja.
Klopt het dat door een enorme blunder van Justitie een Antilliaanse overvaller en verkrachter tijdens een proefverlof de benen heeft genomen? Klopt het dat de gevangenis in eerste instantie niet eens heeft gemeld dat deze misdadiger weer op vrije voeten was, terwijl hij al twee weken spoorloos was? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen om ervoor te zorgen dat dit in de toekomst niet meer zal gebeuren?
Conform de procedures in de Regeling Tijdelijk verlaten van de inrichting is aan de desbetreffende gedetineerde verlof verleend. Toen bleek dat betrokkene niet was teruggekeerd van verlof, heeft de penitentiaire inrichting conform de voorgeschreven procedure het CJIB geïnformeerd. Vervolgens heeft het CJIB zowel de politie Brabant Noord als de politie Brabant Zuid-Oost over de onttrekking bericht.
Door een miscommunicatie tussen het CJIB en het Openbaar Ministerie is het slachtoffer niet direct over de onttrekking geïnformeerd. Dit valt te betreuren. Betrokken organisaties bezien op welke wijze zij het proces met betrekking tot het uitwisselen van informatie kunnen verbeteren.
Deelt u de mening dat dit totaal niet past bij de harde aanpak en het opsluiten van criminelen, zoals u dat voorstaat? Zo nee, waarom niet?
Ik sta voor een consequente en stevige aanpak. Personen die een strafbaar feit hebben gepleegd dienen daarvoor gestraft te worden, zonodig met een vrijheidsstraf. Deze personen komen echter op termijn weer terug in de samenleving. Daarom wordt ingezet op de reïntegratie van gedetineerden. Het verlenen van verlof vormt daarvan een onderdeel. Het verlenen van verlof is steeds een afweging, waarbij uiteraard de veiligheid van de samenleving en de belangen van het slachtoffer gewaarborgd dienen te zijn.
Klopt het dat deze misdadiger helemaal nog geen recht op proefverlof had, maar zijn aanvraag door Justitie toch werd goedgekeurd? Zo ja, wat waren daarbij de overwegingen? Wanneer wordt de rechterlijke macht eindelijk eens een keer wakker en denkt zij aan de slachtoffers en samenleving?
Nee, dit klopt niet. De desbetreffende gedetineerde kwam conform de regelgeving in aanmerking voor verlof. Het betrof hier geen beslissing van de rechterlijke macht, maar een beslissing van de minister2. Voorafgaand aan deze beslissing is advies gevraagd aan de advocaat-generaal bij het ressortsparket Den Bosch en aan de politie te Valkenswaard. Deze instanties gaven aan geen bezwaar te hebben tegen de verlofverlening. Aan de verlening van het verlof zijn voorts voorwaarden verbonden, zoals een verbod zich te begeven in de woonplaats van het slachtoffer en een contactverbod.
Deelt u de mening dat een regel moet worden ingevoerd welke inhoudt dat een gevangene in het geval van onttrekking of een ontsnapping tijdens verlof gedurende een jaar geen recht meer heeft op verlof, net als dit bij de tbs succesvol is ingevoerd? Zo nee, waarom niet? Zo ja, per wanneer bent u voornemens dit in te voeren?
In de Penitentiaire Beginselwet is opgenomen dat bij een onttrekking een disciplinaire sanctie kan worden opgelegd: het weigeren, intrekken of beperken van het eerstvolgende verlof3. Er bestaat dus nu al de mogelijkheid om iemand na een onttrekking uit te sluiten van verlof. Tevens heeft de directeur van de penitentiaire inrichting op grond van artikel 10 Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting de mogelijkheid om de gedetineerde intern over te plaatsen of overplaatsing naar een andere afdeling of penitentiaire inrichting te adviseren. Daarnaast kan bij (een poging tot) ontsnapping of onttrekking tijdens detentie de voorwaardelijke invrijheidstelling worden uitgesteld of achterwege worden gelaten.
Het OM heeft mij in casu bericht dat het een vordering tot uitstel van de voorwaardelijke invrijheidstelling bij de rechtbank heeft ingediend.
Deelt u de mening dat deze (in deze zaak zoveelste) blunder van Justitie niet is uit te leggen aan slachtoffers en de samenleving? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Welke maatregelen gaat u nemen om ervoor te zorgen dat deze misdadiger per direct achter slot en grendel wordt gezet, ook in het geval hij al lang en breed in het buitenland zit?
Op dit moment vindt er actief opsporing plaats, onder andere door het Team Executie Strafvonnissen.