Bent u bekend met het bericht waaruit blijkt dat de stekende tbs’er Malek F. meermaals onbegeleid verlof kreeg, dat de adviescommissie hierbij geen risico’s zag en dat meerdere waarschuwingen van slachtoffers daarbij zijn genegeerd?1
Ik ben bekend met het artikel waarnaar wordt verwezen in de voetnoot.
Kunt u tot in detail uitleggen waarom de adviescommissie groen licht gaf voor het verlof van deze terrorist, die zondag 6 april een man met een Joodse achtergrond met messteken ernstig verwondde?
Hoewel ik in principe geen uitspraken doe over individuele casussen, hecht ik eraan u in algemeenheid erover te informeren dat verschillende aannamen in het artikel niet op feiten berust zijn.
Los daarvan kan ik u ten aanzien van de procedure rondom de beoordeling van verlofaanvragen het volgende toelichten. De procedure voor het verlenen van verlof met steeds meer vrijheden is zeer zorgvuldig opgebouwd. De veiligheid van de samenleving is het belangrijkste uitgangspunt bij het toetsen of iemand op verlof mag. Een tbs gestelde gaat pas met verlof als vanuit risicotaxatie en professioneel oordeel van de behandelaars de kans op recidive of terugval beheersbaar wordt geacht. Bovendien worden verlofaanvragen getoetst door een onafhankelijk adviescollege. Verlof is een belangrijk onderdeel van de behandeling van een tbs-gestelde.
Kunt u aangeven wanneer u de goedkeuring voor het verlof van deze veroordeelde terrorist heeft gegeven?
Zie antwoord vraag 2.
Zijn na aanleiding van alle incidenten bij deze kliniek eerder dit jaar de verloven opnieuw geëvalueerd? Zo nee, waarom niet?
Zorgvuldige toetsing van verlofaanvragen door het Adviescollege Verloftoetsing tbs (AVT) moet het risico op incidenten tijdens verloven verkleinen. Helaas kan -ondanks deze zorgvuldige toetsing- nooit honderd procent voorkomen worden dat er een incident plaatsvindt. Incidenten tijdens verloven worden altijd geëvalueerd. Daarbij kan een incident gevolgen hebben voor de verlofmachtiging van een tbs-patiënt. Daarnaast wordt een incident ook betrokken bij de behandeling. Bij onttrekking aan het verlof (wanneer een patiënt langer dan 24 uur afwezig is) wordt de machtiging ingetrokken.
Hoe beoordeelt u het verlof in het licht van de constatering die de rechter in 2018 deed, namelijk dat deze terrorist «radicale en extremistische gedachten» had, hij tijdens een steekpartij in 2018 «Allahu akbar» riep en op Facebook schreef dat «alle ongelovigen moeten lijden»?
Ik verwijs naar mijn antwoord bij vragen 2 en 3.
Kunt u uitleggen waarom er niets is gedaan met de waarschuwingen van zijn slachtoffers, die stellen: «Wij wisten dat hij opnieuw zou toeslaan en hebben hiervoor gewaarschuwd»?
Ik ga niet in op individuele casussen en verwijs naar mijn antwoord bij vragen 2 en 3. Desalniettemin wil ik naar aanleiding van deze vraag toelichten dat het een vast onderdeel van het verlofproces en de verlofaanvraag is dat het belang en de veiligheid van de slachtoffers meegewogen worden. In gevallen kan ook sprake zijn van het opleggen van een contact- of gebiedsverbod ten behoeve van het slachtoffer als bijzondere voorwaarde bij het verlof.
Wie houdt u verantwoordelijk voor het falen van de adviescommissie?
Nogmaals: ik ga niet in op individuele gevallen. In algemene zin wil ik u meegeven dat tbs Nederland veiliger maakt, omdat het bijdraagt aan het voorkomen van recidive. In de tbs worden de moeilijkste patiënten van ons land behandeld. Patiënten die een ernstig strafbaar feit hebben gepleegd. Het eerlijke verhaal is: hoe zorgvuldig we ook omgaan met de veiligheid van de samenleving, er kan niet honderd procent worden uitgesloten dat sporadisch incidenten plaatsvinden met deze moeilijke groep. Indien het voorkomt dat een tbs-patiënt een delict pleegt tijdens de behandeling, wordt daar altijd aangifte van gedaan. Het is aan het OM om te beslissen over strafrechtelijke vervolging.
Deelt u de mening dat de aanslag in de Van Mesdagkliniek een terroristische daad is, dat Malek F. hiervoor vervolgd moet worden en levenslang in de cel moet verdwijnen?
Zie antwoord vraag 7.
Deelt u de mening dat terroristen zoals Malek F. nooit en te nimmer verlof mogen krijgen en vrij de straat op mogen worden gestuurd?
Ik verwijs naar mijn antwoord op vragen 2 en 3. Daarbij geldt dat het aan de rechter is om een straf te bepalen en dat het aan DJI is om deze uit te voeren. Bij een tbs-maatregel geldt dat verlof onderdeel is van de tbs-behandeling.
Bent u bereid om na dit eindeloos falen de verlofregeling op de schop te doen en te schrappen voor tbs’ers?
Daar ben ik niet toe bereid. Ik verwijs naar mijn antwoord op vraag 2, 3 en 7.
Het bericht 'Netanyahu ondanks arrestatiebevel van strafhof naar Orbán in Hongarije' |
|
Jan Paternotte (D66), Kati Piri (PvdA) |
|
Caspar Veldkamp (minister ) (NSC) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht «Netanyahu ondanks arrestatiebevel van strafhof naar Orbán in Hongarije»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat Hongarije als partij bij het Statuut van Rome de plicht heeft om arrestatiebevelen van het Internationaal Strafhof uit te voeren?
Zoals het kabinet reeds meldde in de Kamerbrief van 9 oktober 2024, zijn alle verdragspartijen bij het Statuut van Rome op basis van het Statuut verplicht om verzoeken tot samenwerking ten aanzien van de aanhouding en overlevering van verdachten aan het Internationaal Strafhof (ISH) in behandeling te nemen.2
Mocht Hongarije het Statuut van Rome binnenkort opzeggen door middel van een schriftelijke kennisgeving gericht aan de Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties – de depositaris van het Statuut – dan zal deze opzegging op zijn vroegst een jaar na de datum van ontvangst van de kennisgeving in werking treden (zie artikel 127, eerste lid, van het Statuut van Rome). Tot dat moment blijft Hongarije gebonden aan de verplichtingen onder het Statuut van Rome. Ook het Hongaarse argument dat deze internationale verplichtingen niet adequaat zouden zijn geïmplementeerd in hun nationale recht doet daar niets aan af.
Bent u bekend met de resolutie die tijdens de jaarlijkse Vergadering van verdragspartijen bij het Statuut van Rome is aangenomen waarin in paragraaf 7 is opgenomen dat staten die partij zijn bij het Statuut van Rome alle niet-noodzakelijke contacten moeten vermijden met personen tegen wie een arrestatiebevel loopt?2
Ja. Deze resolutie inzake de samenwerking met het Strafhof werd aangenomen in december 2023. In december 2024 heeft de Vergadering van verdragspartijen een vergelijkbare resolutie aangenomen.4 In deze resolutie staat de relevante passage in paragraaf 8. In beide resoluties zijn ook de zesde en zevende paragraaf van de preambule van belang voor het staande beleid van de Vergadering inzake het vermijden van niet-essentiële contacten met personen tegen wie het ISH een arrestatiebevel heeft uitgevaardigd.
Bent u van mening dat het gaat om een noodzakelijke ontmoeting? Zo ja, waar baseert u dat op?
In de resoluties inzake de samenwerking met het ISH die worden genoemd in het antwoord op vraag 3, wordt aangegeven dat het aan de individuele verdragspartijen zelf is om te beoordelen of een bepaald contact «essentieel» moet worden geacht. In december 2023 heeft de Vergadering van verdragspartijen, na een intensieve discussie, dit onderdeel van het beleid inzake het vermijden van niet-essentiële contacten nader geëxpliciteerd door de toevoeging van de zevende paragraaf aan de preambule. Daarin staat dat de Vergadering erkent dat dergelijke contacten essentieel kunnen worden geacht door de verdragspartij die het contact aangaat. Het is volgens dit beleid derhalve uitsluitend aan Hongarije – en niet aan de Vergadering van verdragspartijen of aan andere verdragspartijen dan Hongarije – om een oordeel te vellen over de vraag of dit contact tussen Hongarije en premier Netanyahu «essentieel» moet worden geacht in de zin van dit beleid.
Bent u bereid uw Hongaarse collega te vragen om opheldering over dit bezoek? Zo nee, waarom niet?
Nederland heeft reeds voorafgaande aan dit bezoek om opheldering gevraagd aan de Hongaarse ambassadeur en duidelijk aangegeven het Hongaarse besluit af te keuren. Hongarije heeft desgevraagd aangegeven dat het Statuut van Rome niet adequaat in het Hongaarse recht is geïmplementeerd, waardoor de nationale autoriteiten geen basis in het nationale recht zouden hebben om tot aanhouding over te gaan. Daarnaast heeft Hongarije aangegeven het contact als «essentieel» aan te merken in het licht van de nauwe historische, demografische en politieke banden tussen Hongarije en Israël.
Bent u bereid uw Hongaarse collega aan te spreken op het niet opvolgen van het arrestatiebevel, conform de motie Van Baarle/Piri (Kamerstuk 21 501-02, nr. 2960) en de motie Piri c.s. (Kamerstuk 36 600-V, nr. 21)?
Zoals het kabinet in december 2024 heeft aangegeven in de beantwoording van de schriftelijke vragen van het lid Paternotte5, draagt Nederland conform de motie van de leden Van Baarle en Piri in relevante gremia uit dat de bevelen en het beleid van het ISH niet bewust mogen worden ondermijnd.6 Nederland heeft dat recentelijk gedaan in onder andere de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties en, in EU-verband, in de Raad Buitenlandse Zaken, in het Politiek en Veiligheidscomité en in de Raadswerkgroep internationaal publiekrecht ISH (COJUR ICC). Nederland heeft ook tijdens het algemene debat van de jaarlijkse Vergadering van verdragspartijen bij het Statuut van Rome alle verdragspartijen, waaronder Hongarije, op het bovenstaande gewezen.7 Daarnaast heeft Nederland alle verdragspartijen opgeroepen om met het ISH samen te werken, ook voor wat betreft de nog openstaande arrestatiebevelen, in lijn met de motie van de leden Piri c.s.8 Nederland zal deze boodschap blijven uitdragen.
Welke consequentie bent u voornemens te verbinden aan het niet naleven van de verplichtingen volgend uit het Statuut van Rome?
Volgens artikel 87, zevende lid, van het Statuut van Rome is het nu aan de rechters van het Hof om een uitspraak te doen over de vraag of Hongarije in strijd met het Statuut heeft gehandeld. In het kader van die procedure kan het Hof ook eventuele juridische argumenten van Hongarije beoordelen. Indien het Hof vaststelt dat Hongarije in strijd met het Statuut heeft gehandeld, dan is het Hof vervolgens bevoegd om de zaak te verwijzen naar de Vergadering van verdragspartijen.9 Het Hof heeft zich nog niet uitgesproken over de kwestie. Nederland respecteert de onafhankelijkheid van het Hof en het kabinet gaat daarom niet op vooruitlopen op een eventuele uitspraak.
Bent u bekend met artikel 87 van het Statuut van Rome waarin staat beschreven dat «[w]anneer een Staat die Partij is nalaat te voldoen aan een rechtshulpverzoek in strijd met het in dit Statuut bepaalde, ten gevolge waarvan deze het Hof verhindert zijn taken en bevoegdheden krachtens dit Statuut uit te oefenen, het Hof bevoegd [is] een uitspraak te doen met die strekking en de zaak te verwijzen naar de Vergadering van Staten die Partij zijn.»?
Ja, zie ook het antwoord op vraag 7.
Bent u bereid met verwijzing naar dit artikel het Hof te vragen zich te buigen over deze kwestie? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet respecteert de onafhankelijkheid van de organen van het Internationaal Strafhof (ISH) en mengt zich derhalve niet in de procedures van het Hof. Het is overigens standaardpraktijk van het ISH dat de procedure van artikel 87, zevende lid, wordt gevolgd wanneer een verdragspartij nalaat te voldoen aan een rechtshulpverzoek. Het ISH heeft deze procedure op 16 april gestart.10
Bent u bereid de Hongaarse ambassadeur te ontbieden? Zo nee, waarom niet?
Nederland heeft de Hongaarse ambassadeur reeds om opheldering gevraagd en duidelijk aangegeven het Hongaarse besluit af te keuren, nog voorafgaand aan het bezoek van premier Netanyahu. Zie ook het antwoord op vraag 5.
Bent u bereid uw Hongaarse collega ter verantwoording te roepen over het niet naleven van het arrestatiebevel tijdens de eerstvolgende Raad Buitenlandse Zaken? En bent u bereid dit gedrag in de Raad stevig te veroordelen?
Conform de toezegging die is gedaan tijdens het Tweeminutendebat van 10 april, heb ik in de Raad Buitenlandse Zaken van 14 april gewezen op het belang van steun voor het ISH en daarbij de aankondiging van Hongarije om zich terug te willen trekken uit het Statuut van Rome afgekeurd.
Het bericht: ‘Meer seksueel grensoverschrijdend gedrag door zorgverleners dan gedacht’ |
|
Judith Tielen (VVD) |
|
Fleur Agema (minister ) (PVV) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht: «Meer seksueel grensoverschrijdend gedrag door zorgverleners dan gedacht»?1
Ja.
Bent u geschrokken van de genoemde cijfers in de zorg? Deelt u de mening dat met zulke cijfers over seksueel wangedrag het basisvertrouwen in de zorg wordt aangetast? Zo nee, hoe duidt u deze cijfers dan?
Ja, seksueel grensoverschrijdend gedrag kan en mag niet geaccepteerd worden. Wij vinden de door Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) genoemde cijfers2 ernstig. Ze geven weer dat seksueel grensoverschrijdend gedrag helaas nog veel voorkomt, ook in de zorg. Het is voorstelbaar dat het vertrouwen in de zorg wordt aangetast wanneer mensen seksueel grensoverschrijdend gedrag meemaken in de zorg.
Onderschrijft u de uitspraak van de inspecteur van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) dat deze cijfers slechts «een hele voorzichtige schatting' zijn? Zo ja, wat zegt dat volgens u over de manier waarop er in de zorg wordt omgegaan met seksueel grensoverschrijdend gedrag door zorgverleners? En wat zegt dat over de cultuur in (delen van) de zorg, waar patiënten sowieso afhankelijk zijn van zorgverleners?
Op bespreekbaar maken van seksueel grensoverschrijdend gedrag heerst helaas nog altijd een taboe. Slachtoffers ervaren een hoge drempel om te melden. Gevoelens van schaamte, schuld en angst liggen hier vaak aan ten grondslag. Daarbij is de pleger vaak een bekende, kan er sprake zijn van een afhankelijkheids- en/of hiërarchische relatie. Dit bevestigt de veronderstelling dat de meldingen die worden gedaan een voorzichtige schatting zijn.
De IGJ geeft aan dat het in elke sector voorkomt: in de zorgrelatie bestaat een risico op seksueel grensoverschrijdend gedrag dat te lang niet gezien is. Het gevolg is dat er te weinig aan wordt gedaan, het slecht gesignaleerd wordt en cliënten een drempel ervaren zich te melden.
Hoe verklaart u de verschillen in meldings- en aangiftebereidheid tussen de zorgdomeinen zoals terug te zien is in de cijfers van de IGJ?2
Uit de publicatie van de IGJ blijkt dat er de afgelopen jaren een stijging was van het aantal meldingen, maar dat deze nu stabiliseert. Inderdaad is te zien dat het aantal meldingen verschilt per zorgdomein; wat de precieze verklaring hiervoor is, is onduidelijk.
Bij hoeveel meldpunten kunnen patiënten en zorgvragers seksueel grensoverschrijdend gedrag in de zorg melden? Wat bent u bereid te doen om de drempel voor het doen van een melding te verlagen en de bekendheid van de meldpunten te vergroten?
Wanneer patiënten en zorgvragers te maken krijgen met seksueel grensoverschrijdend gedrag in de zorg, kunnen zij dit op twee plekken melden: ze kunnen aangifte doen bij de politie en/of dit melden bij de zorgorganisatie. Binnen zorgorganisaties gelden meld-, klacht- en onderzoeksprocedures. De regeringscommissaris seksueel grensoverschrijdend gedrag en seksueel geweld (zie antwoord op vraag 6) heeft een handreiking ontwikkeld voor organisaties om hen te helpen bij een cultuurverandering op de werkvloer om seksueel grensoverschrijdend gedrag te voorkomen en aan te pakken.
Bent u bereid om verantwoordelijkheid en initiatief te nemen om samen met zorgprofessionals en zorgaanbieders seksueel grensoverschrijdend gedrag in de zorg te bestrijden? Zo ja, wat gaat u doen? Zo nee, waarom niet?
Ja, vanuit het kabinet loopt een meerjarig Nationaal Actieprogramma Aanpak Seksueel Grensoverschrijdend Gedrag, onder coördinatie van de Ministeries van OCW en SZW, in samenwerking met JenV en VWS. Voor de duur van het programma is een regeringscommissaris seksueel grensoverschrijdend gedrag en seksueel geweld aangesteld. De regeringscommissaris zorgt voor het aanjagen van het maatschappelijk gesprek over dit thema. Daarnaast stimuleert zij verbeteringen in de aanpak van seksueel grensoverschrijdend gedrag en seksueel geweld binnen verschillende sectoren. Zoals de zorg. Op 5 juni organiseert zij een congres voor zorgprofessionals, branche- en beroepsverenigingen van verschillende zorgdomeinen. Op dit congres zal het zorgmanifest tegen seksueel grensoverschrijdend gedrag ondertekend worden door de verenigingen. Het is belangrijk dat de organisaties uit de sector hun regierol pakken om de aanpak van seksueel grensoverschrijdend gedrag te versterken.
Daarnaast lopen er vanuit het Ministerie van VWS verschillende initiatieven in het voorkomen en tegengaan van seksueel grensoverschrijdend gedrag in de zorg. Een voorbeeld hiervan is (de uitvoering van) beleidsvisie «intimiteit en seksualiteit voor mensen met een beperking»4, samen met de Vereniging Gehandicaptenzorg Nederland (VGN). Hierin is preventie van grensoverschrijdend gedrag door zorgverleners ook een thema. Als onderdeel van de beleidsvisie verstevigen VWS en de VGN het Netwerk Seksualiteit Gehandicaptenzorg5, waarin professionals in de gehandicaptenzorg proactief kennis en ervaring uitwisselen over het thema (positieve) seksualiteit en preventie van grensoverschrijdend gedrag in de zorgrelatie. In aanvulling gaat de Staatssecretaris Langdurige en Maatschappelijke Zorg aan de slag met het bespreekbaar maken van grensoverschrijdend gedrag in de gehandicaptenzorg, zoals benoemd in de voortgangsrapportage van de Toekomstagenda. De Staatssecretaris wil ervoor zorgen dat er voor cliënten toegankelijke en begrijpelijke informatie is over grensoverschrijdend gedrag. En zij werkt uit hoe deskundigheidsbevordering van zorg- en veiligheidsprofessionals over onder andere geweld en misbruik bij mensen met een beperking structureel kan worden versterkt.
Bent u bereid om in gesprek te gaan met zorgaanbieders, zorgprofessionals en slachtoffers over het tegengaan van seksueel grensoverschrijdend gedrag in de zorg en samen met hen tot acties te komen? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik ben desgewenst bereid om gesprek te gaan. Het zorgcongres op 5 juni is, zoals genoemd bij antwoord 6, bij uitstek een moment waarop zorgaanbieders en professionals met elkaar het gesprek voeren over goede inzet om seksueel grensoverschrijdend gedrag en seksueel geweld te voorkomen en tegen te gaan in de zorg. Het is mooi dat het veld gezamenlijk in actie komt en stappen zetten in het tegengaan die aansluiten bij de specifieke zorgcontexten.
Waar ligt wat u betreft het zwaartepunt als het gaat om vervolging en sanctionering; in het tucht- of in het strafrecht? Hoe geeft u vervolging en sanctionering een plek in de aanpak tegen seksueel grensoverschrijdend gedrag in de zorg?
Zorgaanbieders moeten seksueel grensoverschrijdend gedrag melden bij de inspectie. Wanneer sprake is van strafbare feiten kunnen zorgaanbieders of cliënten aangifte doen bij de politie.
In eerste instantie ligt de verantwoordelijkheid voor het doen van een melding bij de zorgsector. Dan gaat het om het doen van een melding bij de IGJ en/of aangifte bij de politie.
De IGJ houdt toezicht en kan ingrijpen binnen haar wettelijke bevoegdheden. Het inzetten van een tuchtrechtelijke maatregel is echter alleen mogelijk bij zorgverleners met een BIG- of een SKJ-registratie. In dat geval kan naast de IGJ de zorgaanbieder zelf ook een tuchtklacht indienen. Seksueel grensoverschrijdend gedrag door zorgverleners komt ook voor in situaties waar de zorgverlener geen (BIG) registratie heeft en dan is het niet mogelijk om een tuchtklacht in te dienen.
Daarbij ziet de inspectie dat in ruim 70% van de meldingen die zij ontving dat de zorgaanbieder of melder geen aangifte heeft gedaan bij de politie. Zorgaanbieders doen minder vaak aangifte dan meldende cliënten.
Bovenstaande laat zien dat de focus in de aanpak niet alleen moet liggen op vervolging en sanctionering, maar dat meer nodig is in de preventieve aanpak: onder andere in het bewustzijn van de mogelijkheden die er zijn in vervolging en wat de toegevoegde waarde daarvan is.
Is al eens uitgezocht of en hoe er een correlatie is tussen seksueel grensoverschrijdend gedrag, diplomafraude, valse VOG's en fraude? Zo ja, wat zijn daarvan de inzichten? Zo nee, bent u bereid hier nader onderzoek naar te laten doen?
Er is geen onderzoek gedaan naar de correlatie, omdat hiertoe geen aanleiding is. Uit de analyse van de IGJ blijkt dat seksueel grensoverschrijdend gedrag wordt gepleegd door zowel mensen met een BIG en SKJ registratie, als mensen zonder registratie maar met de benodigde papieren en certificaten.
Welke acties zijn de afgelopen jaren ondernomen vanuit het Ministerie van VWS om seksueel wangedrag te voorkomen en te bestrijden? Bent u bereid om te komen met een (verstevigd) actieplan op basis van de input vanuit onder andere de IGJ?3 Zo ja, kunt u de Kamer voor de zomer van dit jaar hierover informeren?
Sinds 2023 is het Nationaal Actieprogramma Aanpak seksueel grensoverschrijdend gedrag en seksueel geweld gestart. Op 15 april jl. is de Kamer via een voortgangsbrief7 geïnformeerd over de voortgang van dit actieprogramma. Hierin is inzichtelijk gemaakt wat de inzet vanuit VWS op dit terrein is. De bevindingen uit de rapportage van IGJ worden meegenomen in het lopend beleid. Over de voortgang van het Nationaal Actieprogramma wordt u volgend voorjaar geïnformeerd.
Het bericht 'Hoe Nederlands geld naar radicale kolonisten gaat. 'De Palestijnen hebben geen macht'' |
|
Eric van der Burg (VVD), Bente Becker (VVD) |
|
Caspar Veldkamp (minister ) (NSC) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Hoe Nederlands geld naar radicale kolonisten gaat. «De Palestijnen hebben geen macht»»?1
Ja.
Klopt de bewering uit het artikel dat middelen van de organisatie Christenen voor Israël, waarbij door Nederlandse burgers geld gedoneerd is aan een noodfonds, deels feitelijk zouden terechtkomen bij kolonisten die zich op illegale wijze vestigen op de Westelijke Jordaanoever en zelfs zouden worden ingezet voor wapens?
Het kabinet beschikt niet over de benodigde informatie om deze bewering te bevestigen. Het kabinet houdt geen algemeen toezicht op financieringsstromen richting het buitenland. Mocht er met financiering echter bestaande wet- en regelgeving zijn overtreden, dan kan hier per geval tegen worden opgetreden na verder onderzoek. Dat zou bijvoorbeeld kunnen als een betaling is verricht aan een persoon of organisatie die op een sanctielijst staat. In dat geval kan er strafrechtelijk worden gehandhaafd.
Heeft u contact met de organisatie over deze aantijgingen en bent u bereid te onderzoeken of deze juist zijn?
Het kabinet gaat niet in op individuele gevallen. In zijn algemeenheid is het niet aan het Ministerie van Buitenlandse Zaken om onderzoek te doen naar mogelijke strafrechtelijke overtredingen. Eventuele strafrechtelijke vervolging is aan het Openbaar Ministerie.
Acht u deze praktijken, als zij inderdaad aan de orde blijken, verenigbaar met het Nederlandse beleid, waarin het «ontmoedigingsbeleid» ten aanzien van economische activiteiten in illegale nederzettingen geldt, en waarin expliciet is gesteld dat deze illegale nederzettingen niet erkend worden door Nederland en de Europese Unie?
In overeenstemming met het advies van het Internationaal Gerechtshof van 19 juli 2024, erkent het kabinet dat de Israëlische bezetting van de Palestijnse Gebieden onrechtmatig is. Dit komt overeen met de reeds jarenlang bestaande kabinetspositie dat de nederzettingen en de uitbreiding daarvan, vernielingen of uithuisplaatsingen in de bezette gebieden in strijd zijn met internationaal recht. Nederland acht het onwenselijk dat individuen of organisaties bijdragen aan nederzettingen, maar het is Nederlandse private partijen niet verboden om (ondersteunende) relaties aan te gaan met partijen uit Israëlische nederzettingen. In het advies wordt geen uitspraak gedaan over de reikwijdte van de verantwoordelijkheid van derde staten voor de activiteiten van private partijen.
De Nederlandse overheid ontmoedigt economische relaties met bedrijven in Israëlische nederzettingen in de bezette gebieden. Dit beleid is van toepassing op activiteiten van Nederlandse bedrijven als die direct bijdragen aan de aanleg en instandhouding van nederzettingen of die de aanleg of instandhouding direct faciliteren. Het gaat om activiteiten in nederzettingen, activiteiten met bedrijven gevestigd in nederzettingen, en activiteiten buiten nederzettingen die ten gunste komen aan nederzettingen. Indien Nederlandse bedrijven zich melden bij de overheid, worden zij over het ontmoedigingsbeleid geïnformeerd. De Nederlandse overheid verleent ook geen diensten aan Nederlandse bedrijven waar het gaat om activiteiten die zij ontplooien in of ten behoeve van Israëlische nederzettingen in bezet gebied. Het ontmoedigingsbeleid is een aanvulling op de eigen maatschappelijke verantwoordelijkheid van bedrijven om mensenrechten te respecteren. Het is uiteindelijk de verantwoordelijkheid van Nederlandse bedrijven – en stichtingen – zelf om beslissingen te maken binnen de kaders van de wet.
Christenen voor Israël valt als stichting echter buiten bovenstaande kaders van het ontmoedigingsbeleid. Gezien de Nederlandse positie over de onrechtmatigheid van de Israëlische bezetting echter, en vanuit de geest van het ontmoedigingsbeleid, achten wij bijdragen aan nederzettingen, of aan de instandhouding van nederzettingen, onwenselijk en niet in lijn met het kabinetsbeleid op dit punt.
Bestaan er op dit moment mogelijkheden om particuliere financiering van (de uitbreiding van) illegale nederzettingen te ontmoedigen of te beëindigen? Zo ja, bent u bereid van deze instrumenten gebruik te maken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Zijn bij u andere gevallen bekend van Nederlandse particuliere financiering van verboden activiteiten in het buitenland? Hoe staat het met mogelijke financiering vanuit Nederlandse organisaties richting Hamas?
Het kabinet houdt geen algemeen toezicht op financieringsstromen richting het buitenland. Wat betreft de Wet ter voorkoming van witwassen en het financieren van terrorisme (Wwft) geldt dat deze wet van toepassing is op poortwachters zoals financiële instellingen, juridische beroepsgroepen en bepaalde handelaren in goederen. De wet legt verplichtingen op aan deze instellingen om witwassen en het financieren van terrorisme te voorkomen. Zo moeten poortwachters op grond van de Wwft cliëntonderzoek uitvoeren en transacties monitoren. De Wwft bevat geen specifieke bepalingen voor stichtingen ten aanzien van het vormgeven of verzenden van transacties. Dit neemt niet weg dat er andere regelgeving van toepassing kan zijn, zoals de sanctieregelgeving.
Hamas werd in 2003 op de Europese sanctielijst terrorisme (GS931) geplaatst. Ook aan Hamas gelieerde organisaties als Islamic Jihad en Al Qassem brigades staan op deze sanctielijst. De tegoeden van organisaties (en individuen) op de Europese sanctielijst terrorisme zijn in de gehele EU bevroren en er bestaat een verbod op het aan hen ter beschikking stellen van tegoeden, financiële activa of economische middelen. In 2003 is ook de aan Hamas gelieerde Nederlandse stichting Al Aqsa op onze nationale sanctielijst terrorisme geplaatst.
Bent u bereid te onderzoeken of betrokken organisaties met een ANBI-status mogelijk in strijd met de eisen aan die status handelen wanneer zij financiële middelen inzetten voor doelen die binnen of buiten Israël door de autoriteiten zelf als illegaal of onwettig zijn bestempeld?
De bevoegdheid om een ANBI-status in te trekken ligt bij de inspecteur van de Belastingdienst. Deze beslissing is gebonden aan een limitatief aantal gronden. Op grond van de fiscale geheimhoudingsplicht van artikel 67 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen kan geen nadere informatie worden verstrekt over individuele instellingen. Om die reden kan ook niets gezegd worden over het al dan niet starten van een onderzoek door de Belastingdienst.
Is het organisaties met een ANBI-status toegestaan om in strijd met Nederlands buitenlandbeleid en internationaal recht te handelen?
Nederland erkent in lijn met de uitspraak van het Internationaal Gerechtshof van 19 juli 2024 dat de Israëlische bezetting van de Westelijke Jordaanoever onrechtmatig is. Het kabinet acht het in dit kader onwenselijk dat individuen of organisaties bijdragen aan nederzettingen of de instandhouding hiervan, maar het is Nederlandse private partijen niet verboden om (ondersteunende) relaties aan te gaan met partijen uit Israëlische nederzettingen. Dit geldt uiteraard ook voor ANBI’s.
Afgezien van het feit dat ook ANBI’s zich te houden hebben aan het internationaal recht, kan de inspecteur van de Belastingdienst op grond van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) een ANBI-status bij beschikking intrekken, indien niet wordt voldaan aan de voorwaarden van een ANBI-status, waaronder de voorwaarde van het beogen van algemeen nut en de zogenoemde integriteitstoets.
De eerstgenoemde voorwaarde houdt in dat op grond van de Algemene wet inzake rijksbelastingen een instelling op verzoek aangemerkt kan worden als een ANBI, indien de instelling (onder meer) uitsluitend of nagenoeg uitsluitend (ten minste 90%) het algemeen nut beoogt. Het begrip «algemeen nut» is in de AWR neutraal vormgegeven en wordt, zoals ook uit de jurisprudentie blijkt, neutraal getoetst. De Belastingdienst kan een ANBI-status ook bij beschikking intrekken (of een aanvraag weigeren) indien niet wordt voldaan aan de hiervoor genoemde voorwaarde van de «integriteitstoets». Kortgezegd houdt deze integriteitstoets in dat de ANBI-status door de inspecteur wordt ingetrokken als het hem kenbaar is dat de instelling of een bestuurder, feitelijk leidinggever of gezichtsbepalend persoon van die instelling onherroepelijk is veroordeeld wegens het opzettelijk plegen van een in de ANBI-regelgeving genoemd misdrijf. De Belastingdienst verkrijgt die informatie niet automatisch, maar is daarvoor afhankelijk van partijen zoals de FIOD. Ook wordt de ANBI-status ingetrokken als de inspecteur gerede twijfel heeft over de integriteit van de instelling of van bovengenoemde betrokken personen én de instelling of persoon ondanks een verzoek daartoe van de inspecteur niet binnen zestien weken een verklaring omtrent gedrag (VOG) kan overleggen.
Neemt u stappen om te voorkomen dat Nederlands (belastingvrij) geld bijdraagt aan illegale activiteiten in het Midden Oosten? Zo ja, welke?
Zie antwoord op vraag 2, 4 en 5.
Bent u bekend met de signalen uit het artikel dat sommige donateurs niet op de hoogte waren dat hun geld in illegale nederzettingen terechtkomt? Vindt u dat voorlichting en transparantie over de besteding van donaties voldoende is? Zo nee, hoe wilt u dit bevorderen?
Ja. Het kabinet vindt het in algemene zin wenselijk dat bij geldstromen zo duidelijk mogelijk is wie de afzender is en wie de daadwerkelijke ontvanger is. De Wwft bevat echter geen specifieke bepalingen voor stichtingen over het vormgeven of verzenden van transacties.
Kunt u uiteenzetten hoe u de balans ziet tussen de vrijheid van (religieuze) organisaties om donaties te werven enerzijds en de verantwoordelijkheid van de Nederlandse overheid om te voorkomen dat deze donaties illegaal of gewelddadig gebruik ondersteunen anderzijds?
Uiteraard geldt als uitgangspunt dat organisaties op grond van hun vrijheid van meningsuiting, vrijheid van religie en vrijheid van vereniging vrij zijn om activiteiten te ontplooien vanuit hun eigen gedachtegoed. Tegelijkertijd staat het financiële instellingen als private ondernemingen vrij om in het kader van de contractvrijheid grenzen te stellen aan wat zij toelaatbaar gebruik van hun diensten vinden. Zie verder het antwoord op vraag 6.
Hoe is de financiering vanuit deze organisatie te verenigen met de Nederlandse positie ten aanzien van de tweestatenoplossing?
In overeenstemming met het advies van het Internationaal Gerechtshof van 19 juli 2024, erkent het kabinet dat de Israëlische bezetting van de Palestijnse Gebieden onrechtmatig is. Dit komt overeen met de reeds jarenlang bestaande kabinetspositie dat de nederzettingen en het uitbreiden daarvan, vernielingen of uithuisplaatsingen in de bezette gebieden in strijd zijn met internationaal recht en een duurzame en vreedzame tweestatenoplossing verder op afstand zetten. Financiering van organisaties die hieraan bijdragen is dan ook onwenselijk.
Geweld tegen klimaatdemonstranten |
|
Ines Kostić (PvdD), Christine Teunissen (PvdD) |
|
David van Weel (minister ) , Struycken , Judith Uitermark (minister ) (NSC) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht en de beelden van het feit dat een Statenlid een vreedzame demonstrant van Extinction Rebellion bij het Provinciehuis van Noord-Holland heeft aangereden?1 2
Ja.
Bent u ermee bekend dat het Statenlid heeft bekend dat hij zonder te remmen doorgereden is, dat hij daarmee dus bewust risico’s heeft genomen en dat hij daarbij een demonstrant met zijn auto raakte, maar dat hij geen excuses daarvoor wil aanbieden?
Ja.
Wat vindt u van het optreden en reactie van het betreffende Statenlid, in het kader van veiligheid en rechten van demonstranten?
Van het Openbaar Ministerie (OM) heb ik vernomen dat aangifte is gedaan tegen het Statenlid. Het OM is de zaak aan het onderzoeken om deze vervolgens te beoordelen. Mocht het daartoe komen, is het vervolgens aan de rechter om hierover te oordelen. Het is niet aan mij, als Minister van Justitie en Veiligheid, om uitspraken te doen over individuele en lopende zaken.
Bent u bereid om bij dezen de actie van het Statenlid onomwonden te veroordelen, ook om de kans te verlagen dat meer mensen zulk geweld in de toekomst gaan gebruiken? Zo nee, bent u zich ervan bewust dat u dan geweld tegen demonstraten legitimeert?
Zie antwoord vraag 3.
Welke acties gaat u naar aanleiding van dit ernstige feit ondernemen om demonstraten in de toekomst te beschermen?
Het lokaal bestuur – waarbij ook afstemming plaatsvindt binnen de lokale driehoek – is verantwoordelijk voor het faciliteren van demonstraties, en daarmee ook voor de veiligheid. Het is dan ook niet aan mij om in deze beoordeling te treden.
Bent u zich bewust van het feit dat online en in programma’s zoals Vandaag Inside steeds meer oproepen worden gedaan om vreedzame demonstraten van onder andere Extinction Rebellion met geweld te bejegenen?3 Wat vindt u daarvan?
Een ieder heeft het recht om te demonstreren. Iedere suggestie om geweld te gebruiken tegen demonstranten vind ik onacceptabel.
Ziet u ook dat oproepen om demonstranten met geweld te bejegenen (zoals bij Vandaag Inside toen iemand aan tafel opriep om met tanks over XR-demonstranten te rijden) gevaarlijk zijn, het demonstratierecht bedreigen en tot meer geweld tegen demonstranten kunnen leiden? Zo, ja wat gaat u hieraan doen?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u alle bovenstaande vragen één voor één beantwoorden?
Gezien de mate waarin de gestelde vragen samenhangen vind ik bovenstaande manier van antwoorden passend.
Het bericht ‘Oud-turnster Petra Witjes heeft eindelijk geen nachtmerries meer. ‘Ik wil de mensen die mij verkeerd hebben behandeld niet laten winnen’’ |
|
Jacqueline van den Hil (VVD) |
|
Karremans |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Oud-turnster Petra Witjes heeft eindelijk geen nachtmerries meer. «Ik wil de mensen die mij verkeerd hebben behandeld niet laten winnen»»?1
Ja, ik heb kennis genomen van het bericht. Tevens heb ik het boek dat Petra Witjes heeft geschreven van haar mogen ontvangen.
Hoe worden de pijnlijke verhalen zoals die van Petra Witjes, maar ook van andere ervaringsdeskundigen, meegenomen in de oprichting van het onafhankelijke integriteitscentrum?
Grensoverschrijdend gedrag hoort nergens thuis, ook niet in de sport. Het verhaal van Petra Witjes, maar ook die van andere sporters die grensoverschrijdend gedrag hebben ervaren, beschouw ik daarom nog steeds als een onderstreping van het belang om te werken aan sociale veiligheid in de sport. Met de oprichting van het onafhankelijk integriteitscentrum bied ik de sport ondersteuning voor een effectieve aanpak van integriteitsschendingen.
Hoe wordt er dus voor gezorgd dat er niet óver, maar mét sporters wordt gesproken en ervaringsdeskundigheid integraal wordt betrokken?
In aanloop naar het wetsvoorstel worden gesprekken gevoerd tussen het Ministerie van VWS, koepelorganisaties, sportbonden en met NL Sporter en de overkoepelende atletencommissie van NOC*NSF. Deze aangesloten partijen vertegenwoordigen de belangen van sporters. De input die tijdens deze sessies wordt opgehaald speelt een belangrijke rol in de totstandkoming van het onafhankelijk integriteitscentrum.
Daarnaast streef ik ernaar het wetsvoorstel rond de zomer in te dienen ter internetconsultatie. Tijdens deze fase kan iedereen op het wetsvoorstel reageren. De input uit de consultatie wordt vervolgens gewogen en verwerkt in het wetsvoorstel. Daarom moedig ik iedereen die betrokken is in de sport, inclusief ervaringsdeskundigen of slachtoffers, aan om op het wetsvoorstel te reageren.
Kunt u een tijdspad geven van het wetsvoorstel voor de totstandkoming van het onafhankelijke integriteitscentrum voor de sport?
Op dit moment wordt gewerkt aan het opstellen van het wetsvoorstel. Het streven is om het wetsvoorstel rond de zomer voor te leggen ter internetconsultatie.
De verwachting was dat het wetsvoorstel eind 2024 in consultatie zou gaan, is dit inmiddels gebeurd?
Zie antwoord vraag 4.
Zo ja, wat zijn de eerste resultaten hiervan? Zo niet, wat heeft gezorgd voor de vertraging?
In de «Najaarsbrief Sport en Bewegen 2024 – Toekomstig Sportbeleid»2 van 28 november 2024 heb ik aangegeven ernaar te streven het wetsvoorstel in het eerste kwartaal van dit jaar in consultatie te laten gaan. Het wetsvoorstel is op het gebied van privacy en de bestuursvorm complex. Recentelijk is gebleken dat de complexiteit van de genoemde onderwerpen groter is dan eerder ingeschat. Daar vindt afstemming over plaats met betrokken partijen en ministeries. Daarom is het nog niet gelukt om het wetsvoorstel ter consultatie aan te bieden.
Hoe verschilt een onafhankelijk integriteitscentrum van het huidige Centrum Veilige Sport Nederland (CVSN)?
Het wetsvoorstel beoogt dat het huidige CVSN wordt losgekoppeld van NOC*NSF, opgaat in het onafhankelijk integriteitscentrum en dat met de oprichting van het onafhankelijk integriteitscentrum bevoegdheden en een grondslag voor gegevensverwerking worden geregeld. Hiermee kunnen gegevens van een melding worden verwerkt en kunnen gegevens worden verzameld ten behoeve van het onderzoek en de advisering over een melding; dit kon het CVSN eerder op deze manier niet.
Hoe wordt bewerkstelligd dat dit nieuwe integriteitscentrum echt onafhankelijk kan opereren?
In het professioneel statuut van NOC*NSF is vastgelegd dat alle medewerkers bij het CVSN, inclusief de vertrouwenspersonen, casemanagers als overige medewerkers, hun werk onafhankelijk van de directie van NOC*NSF moeten kunnen doen3. Desondanks wordt het CVSN losgekoppeld van NOC*NSF en ondergebracht in het onafhankelijk integriteitscentrum om elke mogelijke schijn van afhankelijkheid op basis van de organisatiestructuur weg te nemen. Ook worden in het wetsvoorstel waarborgen opgenomen waarmee het integriteitscentrum onafhankelijk komt te opereren.
Wat zijn de eerste ervaringen met de pedagogisch experts die sinds januari 2025 worden ingezet door NOC*NSF?
NOC*NSF geeft aan dat er per 1 januari 2025 acht pedagogisch experts (3,6 fte) zijn gestart voor de vijf TeamNL centra waar talenten en topsporters kunnen trainen, wonen en studeren. Omdat de experts pas zeer recent zijn aangesteld is het te vroeg voor NOC*NSF om al te reflecteren op deze nieuwe rol. De komende maanden staan in het teken van het vergroten van hun zichtbaarheid, vindbaarheid en herkenbaarheid voor sporters, coaches en andere stafleden.
Is het grootschalige onderzoek naar de factoren die bijdragen aan de positieve en negatieve aspecten van de topsportcultuur al opgeleverd?
Nee, nog niet. Naar verwachting wordt dit rapport medio 2025 opgeleverd.
Bent u van plan een beleidsreactie te geven op dit onderzoek?
Ja.
Wat zijn de uitkomsten van het jaarverslag van 2023 van het CVSN als het gaat om het aantal meldingen en de aard ervan?
Het CVSN geeft aan dat in het jaarverslag van 2023 van het CVSN4 een totaal aantal van 1264 meldingen staat, waarvan 1009 zijn gedaan bij het CVSN en 255 bij de bonden. Van deze 1264 meldingen, raken er 1107 aan grensoverschrijdend gedrag, 46 aan integriteit, 13 aan verboden middelen, 5 aan matchfixing en gokken, en 80 aan overige zaken (i.e. vragen rondom preventie, vragen over positie/ rol betrokkene, meldingen over eetproblematiek). Ten slotte zijn er 13 meldingen waarvan de schendingscategorie niet in het dossier is aangegeven.
Zijn er al cijfers over het aantal meldingen bij het CVSN in het jaar 2024 bekend?
Het jaarverslag van het CVSN van 2024 is nog niet gepubliceerd. Het CVSN streeft ernaar dit verslag dit voorjaar op te leveren.
Heeft u kennisgenomen van het bericht «burgemeester bezorgd over uitkomst onderzoek illegale prostitutie en mensenhandel: «Misstanden aangetroffen»»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de zorgen die burgemeester Weber uitspreekt over de veiligheid en het welzijn in de illegale prostitutie in Nederland naar aanleiding van de controle uitgevoerd door het Haags Economisch Interventie Team (HEIT)?
De aangetroffen misstanden zoals benoemd in het bericht zijn ernstig. Sekswerk is in Nederland een legaal beroep, waarbij gemeenten het lokale sekswerkbeleid vormgeven. Het is belangrijk dat sekswerkers hun werk veilig kunnen doen en dat seksuele uitbuiting wordt gesignaleerd en wordt aangepakt.
In hoeverre acht u het aannemelijk dat de aangetroffen misstanden in meer gemeentes spelen, ook zonder dat gemeentes hiervan op de hoogte zijn? Waar baseert u dit antwoord op en welke stappen onderneemt u om gemeentes te ondersteunen in het signaleren en opsporen van deze misstanden?
Het is aannemelijk dat misstanden in meer gemeentes plaatsvinden. Mensenhandel is een zogeheten haaldelict: slachtoffers melden zich meestal niet zelf. Daardoor kan het voor gemeentes lastig zijn om misstanden te signaleren. Dat blijkt onder andere uit de Monitor Mensenhandel 2019–2023 van de Nationaal Rapporteur Mensenhandel en Seksueel Geweld tegen Kinderen. Het aantal gemelde slachtoffers van mensenhandel, en dus ook seksuele uitbuiting, is (veel) lager dan het aantal vermoedelijke slachtoffers.
Om gemeentes te ondersteunen in het signaleren en opsporen van misstanden, worden verschillende stappen ondernomen. Zo richt Actielijn 4 van het versterkt Programma Samen tegen Mensenhandel (hierna: het Actieplan) zich op het ondersteunen en aanmoedigen van (boven)regionale samenwerking. Door goede samenwerking tussen verschillende partijen kunnen misstanden beter worden gesignaleerd en opgespoord. In Actielijn 5 wordt gekeken hoe informatie over signalen van mensenhandel gedeeld kan worden, zodat er meer zicht is op mogelijke misstanden.
Deelt u de opvatting dat een economisch interventieteam zoals het HEIT van wezenlijk belang is om ondermijnende en criminele bedrijven en misstanden in de prostitutie op te sporen en kunt u inzicht geven of en hoe de verschillende gemeentes in Nederland dit vormgeven?
Integrale samenwerking tussen verschillende partijen is van wezenlijk belang om ondermijnende en criminele bedrijven en misstanden in de sekswerkbranche op te sporen. Via Actielijn 4 van het Actieplan worden gemeenten ondersteund en aangemoedigd om die samenwerking vorm te geven. Buiten de landelijke ondersteuning is het aan gemeenten zelf om die samenwerking vorm te geven. In veel gemeenten wordt al intensief samengewerkt op lokaal en regionaal niveau. Het HEIT is daar een voorbeeld van.
Kunt u nader inzicht geven in welke inspanningen u doet om meer zicht te krijgen op de omvang van het aantal slachtoffers en vooral ook de meldingsbereidheid, nu het aantal geregistreerde slachtoffers door CoMensha weliswaar langzaam stijgt tot 868 in 2023, maar dit een aanzienlijk lager aantal is dan de schatting van ongeveer 5.000 slachtoffers van uitbuiting die jaarlijks in Nederland voorkomen en ook de bevindingen van het HEIT daar weer op wijzen?
In het Actieplan zijn verschillende actielijnen opgenomen die zich onder meer richten op het creëren van brede bewustwording over mensenhandel, het vergroten van de meldingsbereidheid, het investeren en werken aan betere vaststelling van slachtofferschap, het verbeteren van de (bovenregionale en regionale) samenwerking en het verbeteren van de informatiedeling en gegevensverwerking. Bij zowel de totstandkoming als de uitvoering van deze actielijnen is het brede mensenhandelveld betrokken. Deze partijen kunnen door middel van de uitvoering van de zogenoemde actielijnen bijdragen aan het vergroten van het zicht op het aantal slachtoffers van mensenhandel en het verhogen van de meldingsbereidheid.
Bent u bereid om te werken met concrete doelen, waarop de komende jaren gestuurd wordt in het vinden van slachtoffers, het doen van aangifte en het opsporen en vervolgen van daders? Zo ja, waar blijkt dat uit? Zo nee, waarom niet?
In de beantwoording op vraag 5 verwijs ik naar de actielijnen uit het Actieplan. Bij iedere actielijn zijn operationele doelstellingen opgenomen gericht op het vinden van slachtoffers en het doen van aangifte. Daarnaast zijn ook concrete acties opgenomen die bijdragen aan het realiseren van het operationele doel. In de Veiligheidsagenda zijn daarnaast landelijke beleidsdoelstellingen voor politie opgenomen, deze bevatten kwalitatieve en kwantitatieve afspraken over de opsporing.
Erkent u dat veelal via arbeidsmigratie nieuwe vrouwen zich melden in de prostitutie en ziet u het als uw rol om het welzijn en de veiligheid van de vrouwen die via deze weg ons land binnenkomen, te waarborgen? Hoe bent u van plan hier vorm aan te geven?
Het is een bekend gegeven dat personen, waaronder vrouwen, uit andere landen naar Nederland komen om sekswerk te doen. Ik zet mij samen met gemeenten en andere (zorg)partners in voor een veilige sekswerkbranche voor alle personen die in Nederland sekswerk verrichten. Er zijn verschillende manieren waarop ik dit vormgeef. Zo worden in samenwerking met onder andere het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid middels de Aanpak versterking sociale en juridische positie van sekswerkers acties ondernomen om het stigma op sekswerk terug te dringen en sekswerkers bewust te maken van hun rechten en plichten. Dit draagt bij aan veilig werk en verstevigt de positie van sekswerkers. Ook wordt vanuit de rijksoverheid jaarlijks 6 miljoen euro beschikbaar gesteld aan de Decentrale Uitkering Uitstapprogramma’s Prostituees (DUUP). De DUUP heeft een landelijke dekking en zorgt ervoor dat hulp kan worden geboden aan sekswerkers die niet meer als sekswerker willen werken.
Uit onderzoek uit 2021 blijkt dat de meeste sekswerkers die adverteren aangeeft een niet-Nederlandse afkomst te hebben.2 Uit onderzoek in opdracht van Seksworks en PMW013 blijkt ook dat in Nederland startende sekswerkers met een migratieachtergrond behoefte hebben aan informatie op maat over hun rechten en plichten in Nederland.3 Op dit moment wordt de website sekswerkgoedgeregeld.nl doorontwikkeld. Daarvoor wordt in nauwe samenwerking tussen het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en mijn ministerie bezien op welke wijze informatie die voor sekswerkers relevant is, zoals ieders rechten, plichten en bevoegdheden tijdens een controle, kan worden geborgd op deze website. Dit draagt bij aan de versterking van de informatiepositie van sekswerkers. De website moet in 2025 toegankelijk worden.
Tegen situaties van seksuele uitbuiting en dus mensenhandel van arbeidsmigranten dient te worden opgetreden. Buiten de acties die lopen in het Actieplan, die welzijn en veiligheid voor alle (potentiële) slachtoffers moeten bieden, kunnen niet-Nederlandse slachtoffers terecht bij de Categorale Opvang Slachtoffers Mensenhandel (COSM). Voor niet-Nederlandse volwassen slachtoffers van mensenhandel die in de bedenktijd van aangifte zitten, kan CoMensha specialistische opvang regelen in de COSM. In de B8/3-regeling is vastgelegd dat CoMensha voor deze opvang exclusieve plaatsingsbevoegdheid heeft.
In hoeverre heeft u al opvolging gegeven aan de aangenomen motie-Ceder c.s.2 om gesprekken aan te gaan met landen van herkomst bij arbeidsmigratie in de prostitutie?
De betreffende motie van het lid Ceder is in behandeling bij mijn ministerie. Het betreft een grensoverschrijdend vraagstuk waar meerdere departementen direct of indirect bij betrokken zijn. Er zijn verschillende initiatieven die al lopen, waarbij gesprekken worden gevoerd met landen van herkomst. Op basis van een verkenning hierop, wordt bezien welke gesprekken nog moeten worden opgezet. Hierover zal ik u nader informeren in mijn visiebrief ten aanzien van sekswerk.
Was er geschikte opvang beschikbaar indien een van de aangetroffen illegale prostituees slachtoffer was van uitbuiting of mensensmokkel?
Voor slachtoffers van mensenhandel zijn diverse vormen van opvang georganiseerd. Gemeenten zijn verantwoordelijk voor het organiseren van opvang voor slachtoffers met rechtmatig verblijf in Nederland. Slachtoffers met onrechtmatig verblijf in Nederland kunnen terecht in de eerdergenoemde COSM. Deze opvang wordt op drie locaties in Nederland georganiseerd. Voor rechtmatig verblijvende slachtoffers met multiproblematiek bestaat de opvang slachtoffers mensenhandel met multiproblematiek (OMM). Voor deze opvang bestaat momenteel een wachtlijst (zie ook het antwoord op vraag5.
Hoeveel opvangplekken zijn er op dit moment voor slachtoffers van mensenhandel die niet in de reguliere opvang terechtkunnen (Opvang van slachtoffers van mensenhandel met multiproblematiek (OMM)) en hoeveel van deze plekken kunnen op dit moment daadwerkelijk bezet worden gezien de financiering?
Op dit moment zijn verspreid over zes centrumgemeenten 31 opvangplekken OMM beschikbaar. Deze zes centrumgemeenten kopen deze opvang in. Voor deze plekken is 2,3 miljoen euro beschikbaar. Deze middelen voorzien in de bekostiging van de 31 OMM-plekken.
Zijn er op dit moment wachtlijsten voor de OMM? Zo ja, hoeveel mensen wachten op een plek en hoelang zijn de wachttijden en wat is er nodig om dit op te lossen?
Op dit moment staan vijf mensen op de wachtlijst voor een plek in de OMM. De gemiddelde wachttijd is momenteel 65 dagen (ruim negen weken). De druk op de capaciteit van de OMM is groot. Er zijn meer slachtoffers met multiproblematiek dan het aantal opvangplekken waar deze slachtoffers voor de juiste begeleiding terecht kunnen. Knelpunten rondom de uitstroom uit de OMM vergroten de druk op de capaciteit. Wachtlijsten voor vervolgopvang of andere zorginstellingen (zoals begeleid wonen of GGZ) en een gebrek aan (doorstroom)woningen leiden ertoe dat mensen niet kunnen uitstromen uit de OMM waardoor zij langer in de OMM blijven. Voor het verminderen van de wachttijd zal zowel naar de capaciteit als de uitstroom moeten worden gekeken.
Hoe gaat u om met de dringende aanbevelingen van veldpartijen om de jaarlijks duizenden slachtoffers daadwerkelijk beter te beschermen, zoals onlangs bijvoorbeeld gedaan door het Leger des Heils bij de presentatie van de Barometer 2025?
Het Actieplan speelt ook een belangrijke rol in het verbeteren van de bescherming van slachtoffers. Actielijn 3 van het Actieplan zet in op verschillende acties ter verbetering van de vaststelling van slachtofferschap en bescherming van slachtoffers. Hieronder valt onder andere de verkenning naar de mogelijkheden van het loskoppelen van de vaststelling van slachtofferschap en het strafrechtelijk onderzoek naar verdachten van mensenhandel, het creëren van een landelijk overzicht waar opvang en/of hulp aanwezig is voor de zorg en veiligheid van (mogelijke) slachtoffers van mensenhandel en het in beeld brengen van de voorwaarden voor een landelijk dekkend netwerk van zorgcoördinatoren. In actielijn 6 van het Actieplan wordt ingezet op het verbeteren van de bescherming van de groep minderjarige slachtoffers. Acties die hieronder vallen zijn onder andere gericht op het creëren van bewustwording over mensenhandel op scholen, onderzoek naar minderjarige slachtoffers en training van professionals.
Wat doet u met de aanbeveling van het Leger des Heils om de wijziging van de Vreemdelingencirculaire van 1 augustus 2019 terug te draaien, zodat slachtoffers van mensenhandel met een Dublin-claim die in het buitenland zijn uitgebuit, weer beschermd worden en voorkomen wordt dat belangrijke opsporingsindicaties van mensenhandel verloren gaan?
De wijziging van de Vreemdelingencirculaire van 1 augustus 2019 is in 2023 door het WODC geëvalueerd. In deze evaluatie is ook de positie van Dublinclaimanten en het aspect van slachtofferbescherming aan de orde gekomen. Vooropgesteld is het uiteraard van groot belang om slachtoffers van mensenhandel te beschermen. Slachtofferbescherming is dan ook een van de beleidsdoelen achter de verblijfsregeling voor slachtoffers mensenhandel. Tegelijkertijd is het van belang dat de Dublinverordening uitvoerbaar blijft, waarbij goede internationale samenwerking op het gebied van mensenhandel essentieel is.
Een belangrijk onderdeel van de verblijfsregeling is dat er sprake moet zijn van opsporingsindicaties voor uitbuiting die in Nederland heeft plaatsgevonden. Dit betekent dat uitbuiting die in het buitenland heeft plaatsgevonden geen grondslag biedt om in aanmerking te komen voor verblijf in Nederland. In gevallen waar het gaat om uitbuiting in het buitenland en waarbij de betrokkene een Dublinclaim heeft, kan het Openbaar Ministerie oordelen dat de aanwezigheid van de betrokkene in Nederland niet noodzakelijk is. Dan wordt door de Immigratie- en Naturalisatiedienst geen verblijfsvergunning verstrekt. In deze gevallen wordt de Dublinoverdracht naar de desbetreffende lidstaat voortgezet. Daarbij wordt binnen de Europese Unie ook op operationeel niveau door de politie internationaal samengewerkt. Wanneer een aangifte opsporingsindicaties voor een ander EU-land bevat, dan wordt deze aangifte door de politie via het internationaal rechtshulpcentrum (IRC) gedeeld met het land waar de opsporingsindicaties betrekking op hebben.
Ten aanzien van slachtofferbescherming is relevant dat ten tijde van de aanbeveling van het Leger des Heils er geen bedenktijd bestond voor slachtoffers mensenhandel die tevens Dublinclaimant waren. Inmiddels wordt er een bedenktijd van 30 dagen aangeboden, opdat zij tot rust kunnen komen. Het WODC heeft in voornoemde evaluatie aanbevolen om, ten behoeve van slachtofferbescherming, verblijfsrechtelijke bescherming voor slachtoffers van mensenhandel los te koppelen van de aangifte en het strafrechtelijk onderzoek. Er wordt op dit moment in het kader van het Actieplan een verkenning uitgevoerd naar de mogelijkheden voor een dergelijke loskoppeling. Daarbij blijft van belang dat, naast het beschermen van slachtoffers, de nuttige werking van de Dublinverordening gewaarborgd blijft.
Het beboeten van dakloze mensen |
|
Sandra Beckerman (SP) |
|
David van Weel (minister ) , Karremans , Mona Keijzer (minister ) (BBB) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Kap nou eens met het beboeten van dakloze mensen»?1
Ja.
Deelt u onze mening en de mening van de schrijvers van het stuk, Merel van Rooy en Fabian Weergang, dat er gestopt moet worden met het beboeten van dakloze mensen? Deelt u voorts onze mening dat een echte gemeenschap dakloze mensen niet beboet maar helpt? Zo nee, waarom niet?
Ja. Het beboeten van dakloze mensen brengt ze verder in de problemen en het is weinig zinvol om mensen die geen huis hebben te beboeten voor buitenslapen, al helemaal omdat zij die boetes niet kunnen betalen. Het beboeten draagt bij aan het stigmatiseren van dakloze personen, iets dat het kabinet met het Nationaal Actieplan Dakloosheid «Eerst een Thuis» (2023–2030) juist wil bestrijden.2 Met het Nationaal Actieplan Dakloosheid wordt ingezet op het voorkomen van dakloosheid en Wonen Eerst.
Waarom worden er nog steeds boetes uitgedeeld voor het op straat of in de auto slapen (170 euro) en bedelen (110 euro) aan dakloze mensen? Deelt u de mening dat hiermee de problemen van dakloze mensen groter in plaats van kleiner worden? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven in het voorgaande antwoord, erkent het kabinet dat het beboeten dakloze mensen verder in de problemen kan brengen. Gemeenteraden hebben echter op grond van artikel 147 Gemeentewet de bevoegdheid om verordeningen vast te stellen, die zij in het belang van de gemeente nodig achten. Zo kunnen gemeenten met het oog op de leefbaarheid en veiligheid in de gemeente regels stellen en waar nodig handhavend optreden. Regels omtrent het op straat of in de auto slapen en bedelen kunnen opgenomen worden in de Algemene Plaatselijke Verordening (APV). Als eenmaal regels zijn gesteld, geldt een beginselplicht tot handhaving. Of en waarom regels opgenomen zijn en/of gehandhaafd worden is een afweging van het lokale bestuur.
Schrikt u net als wij van het feit dat uit het onderzoek van Merel van Rooy blijkt dat er in 2024 ruim 2.000 boetes zijn uitgeschreven aan dakloze mensen, voor een totaalbedrag van ruim 300.000 euro? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u doen?
Ja, daar schrik ik van. Mede in het kader van deze berichtgeving en de motie Bruyning (NSC), die het kabinet vraagt om gemeenten en de VNG op te roepen om meer in te zetten op alternatieve maatregelen in plaats van het opleggen van boetes, ben ik in gesprek met de VNG.
Klopt het dat het werkelijk aantal uitgeschreven boetes nog hoger ligt, maar deze met succes worden aangevochten en vernietigd? Kunt u inzicht geven in het werkelijke aantal uitgeschreven boetes?
Het krantenartikel is gebaseerd op de door het CJIB gepubliceerde jaarcijfers van de instroom van feitgecodeerde zaken. In het artikel wordt naar drie strafbare feiten verwezen, te weten
In totaal zijn er bij het CJIB in 2024, 2238 strafbeschikkingen ingestroomd op basis van deze drie feitcodes. Het totaal opgelegde boetebedrag van deze zaken bedraagt 315.880 euro.
Het CJIB kan een strafbeschikking alleen ten uitvoer leggen als er een adres bekend is. Hieruit volgt dat bij bovenstaande strafbeschikkingen een adres is meegeleverd door de opsporingsinstantie. Dit kan naast een woonadres ook een postadres of het adres van een dak- of thuislozenopvang zijn. Op basis van enkel het meegeleverd krijgen van een adres in een zaak kan dus niet worden geconcludeerd of iemand dak- of thuisloos is en dus ook niet hoeveel van de 2.238 boetes zijn opgelegd aan mensen die dakloos zijn.
Indien er geen adres door de opsporingsinstantie is meegeleverd in de zaak, wordt deze aan het OM doorgestuurd voor verdere beoordeling.
Kent u de verhalen van dakloze mensen die per maand soms wel 11 boetes krijgen? Deelt u de mening dat hieruit blijkt dat een boete opleggen aan dakloze mensen op geen enkele manier wordt opgelost? Zo nee, waarom niet?
Ik ben op de hoogte van het feit dat dakloze mensen soms meermaals beboet worden. Het is weinig zinvol om mensen te beboeten die dat niet kunnen betalen. Dat is ook opgenomen in de toelichting van de model-APV van de VNG: «Het is weinig zinvol om dakloze mensen te beboeten als zij noodgedwongen buiten moeten slapen of om mensen te beboeten die dat niet kunnen betalen. In dat soort gevallen kan de handhaving leiden naar ondersteuning of (maatschappelijke) opvang.»
Gemeenteraden hebben op grond van artikel 147 Gemeentewet echter de bevoegdheid om verordeningen vast te stellen, die zij in het belang van de gemeente nodig achten. Ik ben in gesprek met de VNG over de behandeling van de motie Bruyning (NSC), die het kabinet vraagt om gemeenten en de VNG op te roepen om meer in te zetten op alternatieve maatregelen in plaats van het opleggen van boetes. Onder meer wil de VNG een rondetafelgesprek houden met onder andere de politie, handhaving, maatschappelijke organisaties en belangenbehartigers om de verschillende zienswijzen te bespreken en zo mogelijk afspraken te maken over welke alternatieven gemeenten hebben. Overigens zijn er gemeenten die al afwijken van de model-APV en dakloze mensen niet beboeten, zoals de gemeenten Almere en Harlingen. Gemeente Amsterdam heeft ervoor gekozen de boetes van mensen zonder vaste woon- of verblijfplaats niet te innen en het beleid opnieuw te bekijken.
Kent u de verhalen van voormalig dakloze mensen die, nadat ze eindelijk weer een woning hebben gevonden, brieven en bezoek van een deurwaarder krijgen vanwege (verhoogde) boetes uit hun tijd als dakloze? Erkent u dat deze bedragen flink kunnen oplopen waardoor mensen weer in de problemen komen terwijl ze net opkrabbelen? Bent u bereid om mensen die hierdoor in de problemen zijn gekomen te helpen? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik heb gehoord van verhalen waarbij dakloze mensen die na een langere periode weer een woning hebben, worden geconfronteerd met achterstallige betalingen. Dit kan voorkomen doordat een schuldeiser iemand langere tijd niet heeft kunnen benaderen voor de achterstallige betaling omdat er geen woon- of postadres was. Dat dit ontwrichtend kan zijn voor degene die dit overkomt erken ik, daarom is het ook heel belangrijk dat een dergelijke casus direct opgepakt wordt via een multidisciplinaire aanpak, en dat er al voordat iemand de maatschappelijke opvang verlaat contact is met schuldhulpverlening. Wanneer er sprake is van problematische schulden kan direct een verzoek worden ingediend voor de Wet schuldsanering natuurlijke personen (Wsnp) zodat daarmee de schulden gesaneerd kunnen worden.
Daarnaast is het kabinet bekend met de kostenoploop wanneer vorderingen niet worden betaald. Zoals aangekondigd in het Regeerprogramma en meer geconcretiseerd in de IBO Kabinetsreactie3 wordt er gewerkt aan een aantal maatregelen om deze kostenoploop te beperken, zoals het instrument «collectief afbetalingsplan» en uitwerking van hoe een wettelijke zorgplicht voor gerechtsdeurwaarders richting schuldenaren vorm zou kunnen krijgen. Voor de zomer stuurt de Staatssecretaris Rechtsbescherming een brief aan de Kamer met een juridische uiteenzetting van maatregelen op het gebied van civiele invordering uit de IBO Kabinetsreactie.
Erkent u dat het voor dakloze mensen vaak onontkoombaar is om boetes te krijgen omdat de opvang vaak vol zit en ervoor betaald moet worden? Zo ja, wat is volgens u hiervoor de oplossing?
Met het Nationaal Actieplan Dakloosheid hebben gemeenten, aanbieders en corporaties zich eraan gecommitteerd dat de oplossing voor dakloosheid niet gevonden wordt door het realiseren van extra maatschappelijke opvang, maar door betaalbaar wonen, het versterken van financiële bestaanszekerheid en goede outreachende voorzorg zodat dakloosheid voorkómen wordt. Alleen door het probleem bij de kern aan te pakken, kunnen meters worden gemaakt. Dat is een fundamenteel andere benaderingswijze die niet alleen effectiever blijkt, maar bovendien goedkoper.
Deelt u de mening dat de kans groot is dat gemeenten door de bezuinigingen vanaf 2026 nog minder middelen hebben voor voldoende opvangplekken voor dakloze personen? Zo nee, waarom niet?
Gemeenten ontvangen in totaal jaarlijks 440 miljoen euro voor de aanpak van dakloosheid, exclusief indexering. Deze middelen worden gestort in het Gemeentefonds en zijn daarmee vrij besteedbaar. De middelen voor armoede en schulden, en ten aanzien van wonen zijn hier niet in meegenomen. Het is aan gemeenten middelen zo effectief mogelijk in te zetten. In algemene zin geldt dat het kabinet zich inzet voor de financiële positie van gemeenten en consequent in gesprek is met gemeenten over de balans in taken, middelen en verantwoordelijkheden.
Welke stappen gaat u zetten om te zorgen dat dakloze mensen geen onnodige boetes meer krijgen?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 6, hebben gemeenteraden op grond van artikel 147 Gemeentewet de bevoegdheid om verordeningen vast te stellen, die zij in het belang van de gemeente nodig achten. Ik ben in gesprek met de VNG over de behandeling van de motie Bruyning (NSC), die het kabinet vraagt om gemeenten en de VNG op te roepen om meer in te zetten op alternatieve maatregelen in plaats van het opleggen van boetes. Zoals ook aangegeven in het antwoord op vraag 6, wil de VNG onder meer een rondetafelgesprek houden met onder andere de politie, handhaving, maatschappelijke organisaties en belangenbehartigers om de verschillende zienswijzen te bespreken en zo mogelijk afspraken te maken over welke alternatieven gemeenten hebben.
Het kabinet heeft weliswaar haar handtekening gezet onder de Verklaring van Lissabon om een einde te maken aan dakloosheid in 2030 maar het aantal dakloze mensen neemt alleen maar toe, erkent u dat het kabinet meer moet doen om dakloosheid te voorkomen en aan te pakken? Zo nee, waarom niet? Kunt u uw antwoord toelichten?
Met het Nationaal Actieplan Dakloosheid is vastgesteld dat de oplossing voor dakloosheid gevonden wordt in betaalbaar wonen en het versterken van financiële bestaanszekerheid zodat dakloosheid voorkómen wordt. Het kabinet zet hier onverminderd op in. Om deze systeemverandering op gang te brengen wil ik hier vanuit mijn rol extra aandacht aan besteden. Ik doel daarbij op het aanjagen van de beweging naar preventie en wonen in de regio’s, de inzet van ervaringskennis en belangenbehartiging, kwetsbare groepen (waaronder jongeren), en het versterken van het inzicht in dakloosheid door verbetering van dataverzameling op basis van de ETHOS-light definitie van dakloosheid. Zoals aangegeven in de voortgangsrapportage van december 2024 over de aanpak dakloosheid aan uw Kamer,4 wordt onderzocht in hoeverre de ambities en doelstellingen van het actieplan dakloosheid gerealiseerd worden, zowel landelijk als lokaal. De resultaten van dit onderzoek zullen niet alleen de benodigde informatie geven om waar nodig aanpassingen te doen, maar geven bovendien invulling aan de motie (36 200 XVI, nr. 73) van het Kamerlid Westerveld. Het onderzoek is gestart in januari 2025. Het is de bedoeling zo concreet mogelijk conclusies te verbinden aan de opgehaalde resultaten en bevindingen, bijvoorbeeld in organisatiestructuur, inzet van middelen, sturingsmechanismen, financieringswijze en over hoe effectieve interventies in regio’s te versnellen. Naar verwachting zal het onderzoek eind 2025 gereed zijn en met uw Kamer worden gedeeld.
In hoeverre is het boetebeleid in strijd met de Verklaring van Lissabon?
In de Verklaring van Lissabon hebben lidstaten, waaronder Nederland, de intentie uitgesproken om dakloosheid aan te pakken en toe te werken naar het beëindigen van dakloosheid in 2030. Met het Nationaal Actieplan Dakloosheid wordt bijdragen aan de doelstellingen uit de Verklaring van Lissabon. Het beboeten van dakloze mensen draagt niet bij aan deze doelstellingen: zoals aangegeven in het antwoord op vraag 1, brengt het beboeten van dakloze mensen hen verder in de problemen en draagt het bij aan een stigma en discriminatie van dakloze personen. Juridisch gezien is het boetebeleid niet in strijd met de Verklaring van Lissabon, omdat deze verklaring niet juridisch bindend is en niet omgezet in (rechtstreeks) werkende bepalingen.
In 2022 heeft het (voorgaande) kabinet het Nationaal Actieplan Dakloosheid gepresenteerd waarin een paradigmashift is aangekondigd en voortaan «Eerst een Thuis» de focus zou zijn, erkent het kabinet dat hier vooralsnog te weinig van terecht komt? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet ziet dat veel gemeenten, zorgpartijen, corporaties en belangenbehartigers, ondanks de uitdagingen, keihard aan de slag zijn met het actieplan. Er is brede consensus over het feit dat dakloosheid vooral opgelost wordt met huisvesting en preventie, in plaats van maatschappelijke opvang. Maar dit leidt op dit moment nog niet tot daadwerkelijke afname van aantal dakloze mensen. Zo’n grote systeemverandering bewerkstelligen kost namelijk tijd en vraagt continuïteit en een lange adem. Daarnaast maken externe factoren versnelling lastig. Denk aan de aanhoudende krapte op de woningmarkt en inflatie; die maken dat gemeenten acute problemen van inwoners moeten oplossen. Het kabinet heeft begrip voor de complexe realiteit waar gemeenten zich in bevinden, maar blijft hen oproepen het voorkómen en terugdringen van dakloosheid hoog op de regionale politieke agenda te houden. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 11, wordt een onafhankelijk onderzoek uitgevoerd naar de voortgang van het Nationaal Actieplan Dakloosheid. Naar verwachting zal het onderzoek eind 2025 gereed zijn en met de Kamer worden gedeeld.
Staat het verbod op buitenslapen nog steeds in de model-APV van de VNG die op 4 juli 2024 is verspreid? Deelt u de mening dat het opnemen van deze model-bepalingen een verkeerd signaal afgeeft en gewoon niet werkbaar is aangezien de woningnood ook komt door falend beleid van de overheid zelf? Zo nee, waarom niet?
Deze bepaling staat in de VNG Model-APV. Gemeenten geven aan dat een door de gemeenteraad vastgestelde bepaling als deze nodig is als bevoegdheidsgrondslag om waar noodzakelijk in te kunnen grijpen indien dat noodzakelijk is, zoals in het geval van overlast of wanordelijkheden. Het uitdelen van boetes vormt daarbij het sluitstuk en is zeker geen doel op zich. In de toelichting bij de VNG Model-APV is voorts opgenomen: «Bij het toezicht op de naleving van het verbod moet de opsporingsambtenaar of toezichthouder afwegen welk handhavingsmiddel hij in de concrete situatie proportioneel acht. In de meeste gevallen zal kunnen worden volstaan met een waarschuwing, tenzij sprake is van recidive. Het is weinig zinvol om dakloze mensen te beboeten als zij noodgedwongen buiten moeten slapen of om mensen te beboeten die dat niet kunnen betalen. Dan fungeert het verbod meer als stok achter de deur voor toeleiding naar ondersteuning of (maatschappelijke) opvang.» Op grond van een bepaling zoals die van de model-APV geldt overigens geen algeheel «slaapverbod.» Er geldt een slaapverbod voor ’s nachts in aangewezen gebieden. De raad of het college moet motiveren waarom voor die gebieden ’s nachts een slaapverbod geldt. Bijvoorbeeld ter bescherming van het woon- en leefklimaat, het voorkomen van hinder en overlast, brandgevaar, verontreiniging van de openbare ruimte en risico's voor de volksgezondheid of het beschermen van het gevoel van veiligheid. In andere gevallen geldt alleen een slaapverbod als dat leidt tot overlast, hinder of gevaar of aantasting van het woon- en leefklimaat. De bestaande woningnood vormt geen grond om de belangen die met deze bepaling worden beschermd te veronachtzamen.
Zoals eerder is aangegeven in de antwoorden op vragen 2 en 6, acht ik het beboeten van dakloze mensen weinig zinvol. Daarom wordt ingezet op het aanbieden van alternatieven aan handhavers, onder meer door verbeterde samenwerking met sociaal veldwerkers die deze mensen goed kennen.
In hoeveel gemeenten is deze bepaling overgenomen? Zijn gemeenteraden hier actief over geïnformeerd? Zo nee, bent u bereid in samenspraak met de VNG dit alsnog te doen? Zo nee, waarom niet?
Gemeenten zijn door de VNG per ledenbrief geïnformeerd over deze modelbepaling waarbij in de ledenbrief een bredere toelichting is gegeven over het doel van deze bepaling. Het behoort tot de autonome verordenende bevoegdheid van de lokale gemeenteraad of en in hoeverre overname van de modelbepaling (waarbij de VNG verschillende varianten heeft geformuleerd) in hun gemeente is aangewezen. Over hoeveel gemeenten de modelbepaling hebben overgenomen en welke variant zij daarbij hebben gekozen, worden geen cijfers bijgehouden.
Wat heeft u sinds het plenaire debat over het Nationaal Actieplan Dakloosheid op 19 december 2024 precies gedaan om dit probleem aan te pakken? Is er een overleg geweest met gemeenten? Zijn daar concrete afspraken gemaakt? Zo ja, welke?
De motie Bruyning (NSC) vraagt het kabinet om gemeenten en de VNG te vragen om meer in te zetten op alternatieve maatregelen in plaats van het opleggen van boetes. Dit punt wordt op 22 mei 2025 tijdens het volgende Bestuurlijk Overleg over de aanpak dakloosheid met de VNG besproken. De VNG heeft aangegeven de motie van de Kamer zorgvuldig te willen behandelen. Dat vraagt om interne afstemming, zodat de wens van de Tweede Kamer meegenomen kan worden bij de volgende herziening van de modelverordening van de VNG. Ik kan u naar verwachting voor het eind van het jaar nader informeren over de uitkomst hiervan. Zoals aangegeven in de antwoorden op vragen 6 en 10, wordt op korte termijn door de VNG een rondetafelgesprek georganiseerd met onder andere de politie, handhaving, maatschappelijke organisaties en belangenbehartigers om de verschillende zienswijzen te bespreken en zo mogelijk afspraken te maken over welke alternatieven gemeenten hebben. Ook heeft – met subsidie van VWS – het Platform Sociaal Domein samen met Staatsbosbeheer recent een aantal bijeenkomsten georganiseerd om boswachters en BOA’s van natuurbeheerorganisaties meer handelingsperspectief te bieden bij het omgaan met dakloze personen en onbegrepen gedrag in het buitengebied.
Erkent het kabinet voorts dat het beboeten van dakloze mensen juist laat zien dat er nog helemaal geen paradigmashift heeft plaatsgevonden omdat de schuld voor dakloosheid wordt neergelegd bij de dakloze mens in plaats van bij het ontbreken van adequate huisvesting en zorg voor iedereen?
Zoals aangeven in het antwoord op vraag 13, wordt er hard gewerkt aan de ambities uit het actieplan, maar kost het maken van een paradigmashift tijd. Het signaal laat zien dat de afdelingen van gemeenten die gaan over openbare orde en veiligheid enerzijds, en het sociaal domein anderzijds, nog veel beter samen kunnen werken en beleid en uitvoering coherenter en in lijn met de bedoeling van het Nationaal Actieplan Dakloosheid gemaakt kan worden.
Deelt u tot slot de opvatting van de schrijvers van het stuk, Merel van Rooy en Fabian Weergang, dat «Mensen niet minder dakloos worden door een boete, ze worden minder dakloos door een dak»?2 Kunt u dat als uitgangspunt nemen en de Tweede Kamer beleid presenteren om het aantal boetes voor dakloze mensen ver te verlagen en het aantal daken voor dakloze mensen ver te verhogen?
Met het Nationaal Actieplan Dakloosheid is vastgesteld dat de oplossing voor dakloosheid moet worden gevonden in betaalbaar wonen en het versterken van financiële bestaanszekerheid zodat dakloosheid voorkómen wordt. Het kabinet werkt hard aan het realiseren van meer betaalbare huisvesting. Met het wetsvoorstel versterking regie volkshuisvesting krijgen het Rijk, provincies en gemeenten de wettelijke instrumenten om te sturen op hoeveel, waar en voor wie wordt gebouwd. Ook kan er sneller worden gebouwd en krijgen de meest kwetsbare groepen mensen, waaronder mensen die uitstromen uit de maatschappelijke opvang, residentiële jeugdzorg en beschermd wonen, met urgentie een woning. De behandeling van het wetsvoorstel is in handen van uw Kamer.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Ja.
Het bericht ‘Fundamentele koerswijziging OM: Dieven en oplichters zo min mogelijk voor de strafrechter’ |
|
Marieke Wijen-Nas (BBB) |
|
David van Weel (minister ) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Fundamentele koerswijziging OM: Dieven en oplichters zo min mogelijk voor de strafrechter»?1
Ja.
Hoe kijkt u aan tegen de koerswijziging van het Openbaar Ministerie (OM) om verdachten van misdrijven onder de zes jaar vrijheidsstraf, via een strafbeschikking af te doen?
Het OM heeft sinds 1 januari 2008 de bevoegdheid om een strafbeschikking op te leggen, via de Wet OM-afdoening. Door middel van een strafbeschikking kan een officier van justitie een overtreding of misdrijf zelfstandig afdoen. Het gaat om strafbare feiten waarop maximaal zes jaar gevangenisstraf is gesteld, zoals eenvoudige mishandeling, winkeldiefstal, openbare dronkenschap, bedreiging en rijden onder invloed. Het doel van de strafbeschikking is om de doorlooptijden van strafzaken te verkorten, de rechtspraak te ontlasten en voorraden af te bouwen. Het OM heeft besloten om vaker een strafbeschikking uit te vaardigen in zaken op het gebied van veelvoorkomende criminaliteit. Hierdoor wordt de strafrechter ontlast en kan de rechterlijke capaciteit worden benut voor de zwaardere strafzaken. Daarnaast streeft het OM ernaar om hiermee meer strafzaken te kunnen afhandelen. Dit leidt er dus toe dat tegen meer criminaliteit sneller adequaat kan worden opgetreden.
Ik steun in algemene zin het doel om doorlooptijden van strafzaken te verkorten en meer criminaliteit aan te pakken. Het vaker afdoen van strafzaken met een strafbeschikking is met het oog op dat doel een geschikt middel. Daarbij worden vanzelfsprekend alle wettelijke waarborgen – zoals het taakstrafverbod – rondom de uitvaardiging van strafbeschikkingen in acht genomen, terwijl ook de rechten van de verdachten en rechten en belangen van slachtoffers gewaarborgd blijven. Daarnaast blijft de officier van justitie bevoegd om in individuele zaken toch over te gaan tot het uitbrengen van een dagvaarding en bij de rechter een vrijheidsstraf te eisen.
Deelt u de mening dat stafbare feiten waar maximaal zes jaar op staat, ernstige strafbare feiten zijn waar de rechter een vrijheidsstraf moet kunnen overwegen?
Het gaat hier om zaken waarvoor de wetgever het OM de bevoegdheid heeft gegeven om deze met een strafbeschikking af te doen (zie ook het antwoord op vraag 2). Dit betekent niet dat alle delicten waar zes jaar gevangenisstraf op staat ook daadwerkelijk met een strafbeschikking zullen worden afgedaan. Bij deze strafbare feiten geldt namelijk dat het strafmaximum van zes jaar gevangenisstraf alleen in beeld komt bij de ernstigste verschijningsvormen van de desbetreffende strafbare feiten. Binnen de kaders van dit maximum kunnen zich ook minder ernstige gevallen voordoen, waarbij een strafbeschikking houdende een (forse) taakstraf of een (forse) geldboete een adequate reactie vormt. In gevallen waarin de officier van justitie het noodzakelijk vindt dat het desbetreffende feit met een vrijheidsstraf wordt bestraft, kan hij nog steeds tot dagvaarding overgaan.
Hoe verhoudt de nieuwe koers van het OM zich tot het taakstrafverbod? Bij recidive, en een eerder taakstraf, geldt een taakstrafverbod, hoe gaat dit straks in de praktijk? Wordt dit dan (bewust) omzeild?
Zoals toegelicht in de antwoorden op de voorgaande vragen is het gebruik van de strafbeschikking geen nieuwe koers. Het OM heeft via de nieuwe werkinstructie een verruiming van het beleid aangekondigd. Het OM oefent zijn taken uit binnen de kaders van de wet. Met een strafbeschikking kan bijvoorbeeld ook een geldboete, schadevergoeding of rijontzegging worden opgelegd. In gevallen waarin de officier van justitie het noodzakelijk vindt dat het desbetreffende feit met een vrijheidsstraf wordt bestraft, kan hij nog steeds tot dagvaarding overgaan.
Kunt u uitleggen hoe deze koerswijziging zich verhoudt tot straffen die de wetgever hiervoor heeft gesteld?
Het vaker toepassen van de wettelijke bevoegdheid om een strafbeschikking uit te vaardigen vindt plaats binnen de kaders die de wetgever heeft bepaald. De wetgever bepaalt de maximale straffen en het OM heeft daarbinnen de ruimte om maatwerk toe te passen.
Bent u bereid om met het OM in gesprek te gaan om deze koerswijziging terug te draaien. Zo nee, waarom niet?
Ik voer regelmatig overleg met het OM over het vervolgingsbeleid. Ik heb ook met het OM gesproken over deze verruiming van het strafbeschikkingenbeleid. Zoals ik in het antwoord op vraag 2 heb toegelicht steun ik in algemene zin het doel van het nieuwe beleid om doorlooptijden van strafzaken te verkorten en meer criminaliteit aan te pakken. Het OM heeft in de tijdelijke instructie laten weten dat de instructie de start is van een traject gericht op het vaker uitvaardigen van strafbeschikkingen voor strafbare feiten waarvoor dat wettelijk gezien mogelijk is. Het OM heeft mij geïnformeerd dat, mede gelet op de ontstane vragen, ruim de tijd wordt genomen voor een zorgvuldige monitoring van de huidige uitbreiding en voorbereiding van mogelijke toekomstige uitbreidingen. Dit betekent dat pas in de loop van het najaar een volgende stap wordt overwogen door het OM. Ik ben en blijf hierover met het OM in overleg.
Het OM heeft sinds 2008 de wettelijke bevoegdheid om strafbare feiten waar minder dan zes jaar vrijheidsstraf op staat, af te doen via een strafbeschikking. Bent u bereid deze wettelijke grens te verlagen naar bijvoorbeeld twee, drie of vier jaar? Zo nee, waarom niet?
Het verlagen van de grens om een strafbeschikking uit te vaardigen heeft als gevolg dat minder strafzaken met een strafbeschikking kunnen worden afgedaan. Voor zover door een verlaging van de wettelijke grens meer feiten bij de rechter worden aangebracht, leidt dat tot een verdere verhoging van de druk op de strafrechtketen en een verlenging van de toch al lange doorlooptijden. Uitgaande van de beperkte rechterlijke capaciteit zou het resultaat uiteindelijk kunnen zijn dat feiten die niet meer met een strafbeschikking kunnen worden afgedaan voortaan onbestraft blijven. Daar komt bij dat zich binnen de bandbreedte van het wettelijke strafmaximum ook veel relatief lichte feiten kunnen voordoen die op passende wijze met een strafbeschikking kunnen worden afgedaan (zie ook het antwoord op vraag 3).
Ik vind het gelet op de essentiële rol van de strafbeschikking in de strafrechtspraktijk belangrijk om de discussie over de strafbeschikking verder met uw Kamer te voeren. Op 26 maart aanstaande vindt een ronde tafel plaats en op 8 april staat het debat hierover gepland. Het WODC zal de komende periode onderzoek verrichten naar de ervaringen van procesdeelnemers, waaronder slachtoffers, met de wijze waarop de strafbeschikking in de praktijk wordt ingezet. Ook de procureur-generaal bij de Hoge Raad heeft een vervolgonderzoek naar de strafbeschikking aangekondigd. Dat onderzoek zal gericht zijn op de vraag in hoeverre door het OM uitvoering is gegeven aan de aanbevelingen uit het eerdere rapport van de procureur-generaal naar de OM-strafbeschikking. In het vervolgonderzoek zal ook aandacht worden besteed aan de recente beleidswijziging van het OM. Ik hecht eraan om de resultaten van deze onderzoeken mee te laten wegen bij eventuele aanpassingen ten aanzien van de strafbeschikking.
Intimidatie, agressie en geweld in het openbaar vervoer |
|
Hester Veltman-Kamp (VVD) |
|
Chris Jansen (PVV) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «OM vervolgt niemand na aangifte om mishandeling NS-conducteur»?1
Ja.
Deelt u de mening dat intimidatie, agressie en geweld onacceptabel zijn en dat hier hard tegen moet worden opgetreden, zodat treinreizigers veilig kunnen reizen en treinpersoneel veilig haar werk kan doen?
Ik ben het helemaal eens dat er in het openbaar vervoer geen plek is voor geweld, intimidatie en agressie en dat daar hard tegen moet worden opgetreden.
Welke acties zijn in gang gezet na de motie Veltman c.s. over een Aanvalsplan voor veiligheid in het OV en op stations?
In 2024 liep een actieprogramma met een geïntensiveerde aanpak op tien prioritaire onderwerpen, om sneller tot resultaten te komen. Zo is er onder andere ingezet op het versnellen van de zelfstandige toegang tot het rijbewijzenregister voor OV-boa’s en het verkorten van de wachttijden bij boa-certificering.2 Over andere resultaten heb ik uw Kamer op 11 februari jl. geïnformeerd onder het kopje «Voortgang ingezette maatregelen» in de brief «Stand van zaken en vooruitblik ontwikkelingen OV & Taxi».3 De hierin toegelichte intensivering komt bovenop de gebruikelijke inzet van de OV-sector en veiligheidspartners om het openbaar vervoer dagelijks veilig te houden voor reizigers en personeel.
Bent u van mening dat u voldoende maatregelen heeft ondernomen om de veiligheid in het OV te vergroten?
Naast de extra maatregelen die al genomen zijn, wordt ook aan verdere intensivering gewerkt. Denk daarbij aan bodycams voor NS-conducteurs, de compensatie voor extra beveiliging rondom station Maarheeze, een subsidie aan ProRail voor extra camera’s op een aantal stations en de eerder genoemde toegang tot het rijbewijzenregister voor OV-boa’s. Ik zal in gezamenlijkheid met de Minister van JenV binnenkort ook per brief inhoudelijk reageren op de aanbeveling uit het rapport «Handhaven in het OV». Daarnaast heeft het Ministerie van IenW ook onderzoek laten doen naar zwartrijden en instrumenten om dit tegen te gaan. Een van de aanbevelingen uit dit onderzoek is het boetebedrag voor reizen zonder geldig vervoersbewijs te verhogen. Er loopt momenteel een nadere juridische verkenning, aangezien het boetebedrag is vastgesteld in de Wp2000. Mijn beeld is dat met het realiseren van deze maatregelen een flinke stap wordt gezet in het veilig houden van ons OV. Ik moet ook erkennen dat deze maatregelen – ook al zou ik dat graag willen – niet van de ene op de andere dag gerealiseerd kunnen worden. Ik span mij maximaal in om dit te versnellen.
Deelt u de mening dat het symbolisch twee minuten stilzetten van de treinen in april 2024 heeft geleid tot meer urgentie om werk te maken van minder intimidatie, agressie en geweld in het OV?
Veel partners, binnen en buiten de OV-sector, voelen urgentie om zich extra in te zetten voor veilig openbaar vervoer. Zelf heb ik richting deze samenwerkingspartners, de Tweede Kamer en in de media ook veelvuldig het belang van veilig OV benadrukt en aangegeven dat ik tijdens deze kabinetsperiode vaart wil maken met de maatregelen die daarvoor nodig zijn. Ik geloof zeker dat het drie minuten stilzetten van de treinen en de landelijke aandacht voor de uitdagingen bij dit onderwerp hebben geholpen. Ook als kraakhelder signaal naar overlastgevers: overlast, intimidatie, agressie en geweld in het OV worden niet gepikt.
Bent u het ermee eens dat camerabewaking in stations en in de treinen helpt bij het bewijzen van wat er gebeurd is en dus bij een effectieve opvolging van de aangifte door het OM, en dus bij het kunnen aanpakken van de overlast- en geweldplegers?
De praktijk laat zien dat camera’s een effectief middel zijn voor de opvolging bij aangiftes. De politie komt met enige regelmaat beelden opvragen bij vervoerders en ProRail. Ik ben het daarom in algemene zin eens dat camerabewaking een effectief instrument kan zijn voor bewijs bij een aangifte. Ondanks de goede kwaliteit is de bruikbaarheid van camerabeelden echter afhankelijk van verschillende factoren en verschilt daardoor per keer.
Zijn er nog belemmeringen bij het kunnen gebruiken van de camerabeelden van treinen en stations als bewijsmateriaal?
De politie heeft indien nodig toegang tot camerabeelden van stations en van treinen. Camerabeelden afkomstig uit de OV-sector worden regelmatig gebruikt voor opsporingsonderzoek als bewijsmateriaal. In dat kader is een goede samenwerking tussen de politie en de OV-sector. Helaas zijn er situaties waarin camerabeelden niet bruikbaar zijn bij de opvolging van een aangifte. Bijvoorbeeld wanneer iemand onvoldoende herkenbaar in beeld is. In beginsel zijn er geen belemmeringen voor het gebruik van de beelden die zijn verkregen uit het OV-domein, maar is het aan de rechter om te beoordelen of de camerabeelden als bewijsmateriaal mogen worden gebruikt in een strafzaak.
Welke stations zijn nog niet of onvoldoende uitgerust met camera’s?
ProRail laat weten dat er in Nederland op 105 van de 400 stations zo’n 6.500 camera’s aanwezig zijn. Sommige winkels en servicebalies hebben daarnaast zelf nog camera’s. Afhankelijk van de situatie wordt er in sommige gevallen voor gekozen om tijdelijke camera’s te plaatsen. De ontwikkelingen in het openbaar vervoer worden voortdurend gevolgd en samen met vervoerders en ProRail wordt daarbij ook gekeken naar het plaatsen van extra camera’s. Daarbij moet ook rekening gehouden worden met de kans op een incident en de financiële mogelijkheden. Daarom is het niet mogelijk om zwart-wit te spreken van voldoende en onvoldoende camera’s. In de brief van 11 februari jl. heb ik aangegeven ProRail een subsidie te geven voor extra camera’s en maatwerk maatregelen voor de 58 stations die op sociale veiligheid onvoldoende scoren.4 Met deze subsidie kunnen op zo’n 14 stations camera’s bijgeplaatst worden en op zo’n 26 stations andere fysieke maatregelen genomen worden. Ik vind het van belang dat slecht scorende stations beter in beeld worden gebracht en reizigers daardoor mogelijk een sterker veiligheidsgevoel krijgen.
Wanneer zijn alle treinen toegerust met camera’s?
Alle treinen van regionale vervoerders zijn uitgerust met camera’s. NS laat weten dat op 1 januari 2025 er in totaal zo’n 14.000 camera’s in treinen hangen. Daarmee is 80 procent van de NS-vloot voorzien van camera’s. Bij een deel daarvan kan de vervoerder live meekijken via de meldkamer. Alle nieuwe treinen en treinen die worden gereviseerd worden voorzien van camerabewaking en zo werkt het bedrijf er dus naartoe om in alle treinen camera's te hebben. NS laat weten de investeringen zo slim mogelijk te willen plannen, zodat groot onderhoud samenvalt en de vervoerder gedurende de restlevensduur van het materieel een zo goed mogelijk resultaat heeft van de investering in sociale veiligheid. NS hoopt eind 2026 meer dan 90% van de vloot uitgerust te hebben met camera’s.
Wanneer hebben alle medewerkers van de beveiliging en de conducteurs op alle treinen in Nederland een bodycam?
Alle medewerkers in het OV met een specialistische handhavingsstaak hebben de mogelijkheid om een bodycam te dragen. NS heeft het afgelopen jaar een proef gedraaid om medewerkers zónder specialistische beveiligingstaak – de conducteurs – ook te voorzien van een bodycam. Ik kijk er positief tegenaan dat vervoerders de mogelijkheid onderzoeken om ook personeel zonder een specialistische handhavingsstaak te voorzien van een bodycam. Ik volg deze ontwikkelingen nauwgezet, maar kan daarbij op dit moment nog geen specifieke termijn noemen.
Zijn er bij u cijfers bekend over het veiligheidsgevoel in het OV, voor zowel medewerkers als reizigers? Zo ja, is er een stijging in het veiligheidsgevoel te merken? Zo nee, bent u bereid deze cijfers te vergaren?
Kennisplatform CROW voert jaarlijks de OV-Klantenbarometer uit. Het veiligheidsgevoel onder reizigers is hierbij jaarlijks een terugkerend onderdeel. In de periode 2021 tot en met 2023 scoorde het OV een 7,9 op het veiligheidsgevoel.5 ProRail en NS meten daarnaast de beleving van reizigers op stations met de Stationsbelevingsmonitor (SBM). Over 2024 was het algemene en landelijke oordeel voor stations ongeveer een 7,2.6 Het thema sociale veiligheid ontving gemiddeld hetzelfde cijfer. Voor de 58 stations die onder de 6.0 scoren op de vraag aan reizigers of ze zich na 19u ’s avonds sociaal veilig voelen, wordt extra aandacht gezet door een verdiepende analyse en mogelijk extra maatregelen te nemen. Daarvoor ontvangt ProRail binnenkort een subsidie.
Het Ministerie van IenW voert verder iedere twee jaar een personeelsmonitor uit, om zo een beeld te krijgen van het veiligheidsgevoel onder het OV-personeel. Op 26 juli 2023 is de Tweede Kamer geïnformeerd over de laatste personeelsmonitor, waarbij het gemiddelde cijfer over alle respondenten daalt van 6,7 naar 6,1.7 De eerstvolgende personeelsmonitor OV zal gedurende dit jaar plaatsvinden en parallel aan de OV-Klantenbarometer begin 2026 worden gepubliceerd.
De capaciteit vreemdelingendetentie |
|
Ulysse Ellian (VVD), Queeny Rajkowski (VVD) |
|
Coenradie , Marjolein Faber (minister ) (PVV) |
|
![]() |
Op welke wijze is uitvoering gegeven aan de in het kabinet gemaakte afspraken van oktober jl. dat 50 tot 100 extra plekken voor vreemdelingenbewaring worden gerealiseerd?1
Samen met de Dienst Justitiële Inrichtingen (hierna: DJI) hebben we gesprekken gevoerd op welke wijze invulling gegeven kan worden aan de afspraak om tot 50 tot 100 extra plekken vreemdelingenbewaring te komen. We hebben besloten om per 1 augustus 2025 90 plekken voor vreemdelingenbewaring te realiseren op het Justitieel Complex Schiphol (hierna: JCS).
Op welke locaties (Detentiecentrum Rotterdam, Justitieel Complex Schiphol, Justitieel Complex Zeist) was deze celcapaciteit voorzien en klopt het dat 45 plekken al gerealiseerd zijn in Justitieel Complex Schiphol?
Zoals aangegeven in de beantwoording van vraag 1 zullen er 90 plekken worden gerealiseerd op JCS. Op dit moment zijn er 282 plekken op JCS gealloceerd voor de tenuitvoerlegging van grensdetentie ex artikel 6 Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw). Dit betreft 192 vaste plekken en 90 plekken buffercapaciteit in het geval van hoge instroommomenten. In normale omstandigheden wordt de buffercapaciteit niet benut. Dit is nu het geval. Daarom is besloten om de leegstaande afdeling voor de buffercapaciteit te benutten voor vreemdelingenbewaring. De buffercapaciteit ten behoeve van de uitvoering van de grensprocedure wordt op alternatieve wijze door DJI gecreëerd nabij luchthaven Schiphol.
In eerste instantie was voorzien om per 1 mei 2025 45 plekken in gebruik te nemen voor vreemdelingenbewaring en per 1 augustus 2025 de overige 45 plekken. In het licht van de problematiek met het gevangeniswezen, is besloten om drie maanden extra de tijd te nemen om te voorkomen dat strafrechtelijke capaciteit uit de sterkte moet worden gehaald. Per 1 augustus 2025 komen 45 plekken en per 1 november 2025 volgen nog eens 45 plekken.
Hoeveel extra capaciteit voor vreemdelingenbewaring is er noodzakelijk om uitvoering te geven aan de voorgenomen asielmaatregelen van het kabinet?
Op basis van onder meer de reeds geïntensiveerde inzet op vertrekprocedures door Dienst Terugkeer en Vertrek (hierna: DTenV) is via het Prognose Model Justitiële ketens (hierna: PMJ) vastgesteld dat in 2025 136 plekken nodig zijn voor vreemdelingenbewaring ex artikel 59 Vw. In samenspraak met DJI wordt in 2025 bezien op welke wijze de overige 46 plekken kunnen worden gerealiseerd.
Is de extra capaciteit voor vreemdelingenbewaring ten koste gegaan van de reguliere capaciteit van het gevangeniswezen? Zo ja, hoe zouden die tekorten dan opgevangen worden? Zo nee, hoe zijn deze extra cellen dan gerealiseerd?
De 90 extra plekken voor vreemdelingenbewaring worden zoals aangegeven ingericht op twee leegstaande afdelingen die nu als buffer dienen voor grensdetentie en zullen op 1 augustus 2025 worden opgeleverd. Per 1 mei 2025 worden zoals aangegeven de 45 plekken in JCS tijdelijk beschikbaar gesteld voor het gevangeniswezen. DJI zet zich in om het benodigde extra personeel hiervoor beschikbaar te krijgen. Mocht dit onvoldoende lukken, bestaat het risico dat in DC Schiphol een deel van de strafrechtelijke capaciteit tijdelijk buiten gebruik moet worden gezet totdat er voldoende personeel beschikbaar is. Personeel kan immers maar één keer worden ingezet.
Op welke wijze is rekening gehouden met het grote capaciteitstekort in het gevangeniswezen bij het creëren van capaciteit voor vreemdelingenbewaring?
Zoals aangegeven wordt jaarlijks door middel van het PMJ traject de algehele bewaringscapaciteit bij DJI vastgesteld. Dit wordt door het Wetenschappelijk Onderzoek- en Datacentrum (hierna: WODC) uitgevoerd. In samenspraak met DJI is bezien op welke wijze het best invulling gegeven kan worden aan de afspraken van het kabinet, rekening houdend met de opgaven waar DJI voor staat. Het kabinet streeft naar een structurele oplossing met een goede balans tussen de benodigde capaciteit voor de uitvoering van de opgaven binnen de migratieketen en de strafrechtketen. Voor de oplossing op JCS is rekening gehouden met het capaciteitstekort door leegstaande cellen te gebruiken op een locatie waar personele bezetting te realiseren is met een beperkte impact op de capaciteit in het gevangeniswezen. Zoals hierboven aangegeven is DJI hierbij wel afhankelijk van het tijdig werven van het benodigde personeel.
Wat is uw reactie op het bericht in NRC «omstreden plan om gevangenen eerder vrij te laten alweer van de baan: ministerie regelt extra cellen op Schiphol»?2
Zie antwoord op vraag 1 en 2.
Hoeveel extra cellen voor het reguliere gevangeniswezen kunnen er in Justitieel Complex Schiphol en Detentiecentrum Rotterdam gerealiseerd worden?
Voor de periode van 1 mei tot augustus 2025 worden 45 extra plekken beschikbaar gesteld voor het gevangeniswezen op Justitieel Complex Schiphol.
Hoeveel extra cellen voor vreemdelingenbewaring kunnen er in Justitieel Complex Schiphol en Detentiecentrum Rotterdam gerealiseerd worden?
Zie de beantwoording van vragen 1 en 2.
Kunt u deze vragen afzonderlijk en uiterlijk vóór de regeling van werkzaamheden van dinsdag 11 februari 2025 beantwoorden?
We zorgen ervoor dat de beantwoording zo spoedig mogelijk aan uw Kamer gestuurd worden.
Het bericht dat krakers zich een bewoond appartement in Amsterdam hebben toegeëigend. |
|
Ralf Dekker (FVD) |
|
David van Weel (minister ) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht dat 28 januari j.l. in De Telegraaf verscheen betreffende één of meerdere krakers die zich de woning van Paul Berden (22) hebben toegeëigend, nadat hij enkele dagen afwezig is geweest van zijn studentenwoning in Amsterdam?
Ja, daar ben ik mee bekend.
Bent u ermee bekend dat Paul Berden al een aantal dagen machteloos staat tegenover de krakers, die zijn sloten hebben vervangen en ter provocatie zelfs een anarchistische krakersvlag uit het raam hebben gehangen?
Deelt u de opvatting dat er een ongekend gevaarlijk precedent wordt geschapen door deze zaak niet met spoed, dezelfde dag nog, af te handelen, de woning te ontruimen en de krakers gepast te straffen?
Kunt u toezeggen dat de krakers nog deze week verwijderd worden uit het pand zodat de rechtmatige bewoner er weer kan intrekken? Zo nee, waarom niet?
Is het gebruikelijk dat er meerdere dagen voorbijgaan voordat woningen worden ontruimd en de krakers worden gestraft in dergelijke gevallen – ook wanneer huurder en verhuurder tijdig aan de bel trekken met het huurcontract (e.a. bewijs) ter verificatie van eigendom? Zo ja, deelt de Minister de opvatting dat in het geval van Paul Berden en in soortgelijke gevallen sneller moet worden opgetreden, mede zodat het geen precedent schept voor krakers die hetzelfde van plan zijn als deze kraker(s)? Zo nee, hoe komt het dat het in dit geval zo lang duurt voordat deze jongen terug in zijn woning kan en de krakers worden gestraft en eventuele schade aan de woning of inboedel kan worden verhaald door de huurder en/of de verhuurder van de woning?
Komt Paul Berden niet het woonrecht toe? Zo ja, waarom wordt er dan niet voortvarender opgetreden tegen de krakers die zijn thuis zijn binnengedrongen? Zo nee, waarom niet?
Kunt u deze vragen afzonderlijk en zo spoedig mogelijk, in ieder geval voor het einde van deze week, beantwoorden?
Een afzonderlijke beantwoording van de vragen is achterhaald nu het betreffende pand reeds ontruimd was op het moment dat de vragen ingediend zijn. Het is mij helaas niet gelukt om de vragen binnen de door u gestelde termijn te beantwoorden.
Bent u bekend met het bericht «De druppel die de emmer doet overlopen, naar een toekomstbestendige WETS-procedure voor overname van strafexecutie in Nederland, de wetgever aan zet»1?
Ja.
Wat is uw oordeel over de kwaliteit van rechtsbescherming van veroordeelden in de WETS erkenningsprocedure, waarbij de veroordeelde niet wordt gehoord en geen andere wettelijke mogelijkheid heeft om inbreng te leveren, terwijl de procedure wel effect kan hebben op de kwalificatie van het delict en de strafduur?
Bij de totstandkoming van de Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging vrijheidsbenemende en voorwaardelijke sancties (WETS) is de rechtsbescherming van de veroordeelde een belangrijk punt van aandacht geweest. Daarover is ook uitvoerig met uw Kamer van gedachten gewisseld. Bij de implementatie van het kaderbesluit 2008/909/JBZ (kaderbesluit) is – gelet op het belang van rechtsbescherming – besloten om een aantal vanuit het perspectief van de veroordeelde meest wezenlijke onderdelen van de erkenningsbeslissing voor te leggen aan de penitentiaire kamer van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (het gerechtshof). Dit betreft de kwalificatie van het gepleegde strafbare feit naar Nederlands recht, de verenigbaarheid van de straf met het Nederlands recht en een eventuele aanpassing van de straf. De afdeling Internationale Overdracht Strafvonnissen (IOS) van de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) besluit vervolgens namens mij over de erkenning en neemt daarbij het oordeel van het gerechtshof in acht.2 De wetgever was van oordeel dat daarmee bij de implementatie is voorzien in een adequate en met voldoende waarborgen omklede procedure die aansluit bij de nationale verhoudingen.3 Of er aanleiding bestaat om de erkenningsprocedure, wat betreft de rechtsbescherming van de veroordeelde, te herzien, is onderwerp van het reeds aangekondigde onderzoek van het Wetenschappelijk Onderzoek- en Datacentrum (WODC).
Ik licht de reikwijdte van dat onderzoek verder toe in de beantwoording van de vragen 8 tot en met 10.
Erkent u dat het feit dat veroordeelden zich alleen kunnen verdedigen via de civiele rechter, die een beperkte toetsingsmaatstaf heeft omdat zij uitsluitend bevoegd is zover sprake is van een vordering uit onrechtmatige daad, in de praktijk leidt tot een problematische situatie voor veroordeelden?
Nee, dat erken ik niet. Wanneer een veroordeelde meent dat de Staat door de erkenning van een vonnis onrechtmatig heeft gehandeld in de zin van artikel 6:162 BW, kan hij zich tot de civiele rechter wenden. Hij kan dan bij de civiele rechter vorderen dit vast te stellen en de erkenningsbeslissing te doen heroverwegen of aan te passen. De civiele rechter is bevoegd hierover te oordelen. Of een veroordeelde ontvankelijk is in zijn vordering en hoever de mate van toetsing reikt, is ter beoordeling van de civiele rechter.
Is de civiele rechter op dit moment bevoegd om zich uit te laten over de beslissing van de Minister en/of het oordeel van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden als de beslissing middels een civielrechtelijke procedure aan bod komt?
Zie antwoord vraag 3.
Zijn er afspraken (op papier of in een andere vorm) in de praktijk waarin veroordeelden ruimte wordt geboden inbreng te leveren voor de procedure? Zo ja, welke afspraken zijn dit?
In de praktijk is de ongeschreven werkwijze ontstaan dat een veroordeelde een schriftelijke zienswijze kan indienen bij de afdeling Internationale Overdracht Strafvonnissen (IOS) van de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI), die namens mij besluit over de erkenning van vrijheidsbenemende vonnissen. De zienswijze wordt door hen doorgezonden naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. Het gerechtshof betrekt de zienswijze bij zijn beoordeling. Ook IOS betrekt de inbreng bij de beslissing omtrent de erkenning van het vonnis, binnen de reikwijdte van het kaderbesluit. Het komt ook voor dat IOS een veroordeelde de gelegenheid biedt nadere stukken aan te leveren omtrent diens binding met Nederland, wanneer IOS het verzoek om die reden heeft afgewezen of voornemens is af te wijzen.
Selecteert u de gevallen waarin tegemoet wordt gekomen aan een verzoek tot herbeoordeling van de veroordeelde? Zo ja, op welke criteria berust deze selectie?
IOS bekijkt of zij de redenen op grond waarvan om een herbeoordeling wordt gevraagd zelf kunnen beoordelen of dat die betrekking hebben op de aspecten die het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden beoordeelt. Ook gaat IOS na of er in de zienswijze iets wordt aangevoerd dat de veroordeelde niet eerder naar voren heeft gebracht dat relevant kan zijn voor diens beoordeling. In de praktijk stuurt IOS bij zo’n «nieuw» element de zienswijze door aan het gerechtshof. Het gerechtshof toetst dan of de zienswijze tot een aanpassing van zijn oorspronkelijk oordeel moet leiden. De herbeoordeling is dus beperkt tot elementen die niet eerder door de veroordeelde naar voren zijn gebracht en behelst geen volledig nieuwe beoordeling. Voor een veroordeelde staat altijd de weg naar de civiele rechter open als hij meent dat de geleverde inbreng niet tot het gewenste resultaat heeft geleid en de Staat door de erkenning van het vonnis onrechtmatig heeft gehandeld.
Heeft u berichten ontvangen van de betrokken instanties (waaronder de rechtspraak en het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden) waarin zij uiten dat het wenselijk voor veroordeelden om inbreng te hebben in de erkenningsprocedure? Zo ja, wat is uw reactie hierop?
Het is mij bekend dat het hof aanpassing van wetgeving, met het oog op de rechtsbescherming van veroordeelden, noodzakelijk acht. In dit kader verwijs ik in het bijzonder naar het eindoordeel van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden met kenmerk ECLI:NL:GHARL:2024:5819. Zoals ik hiervoor al aangaf, zal het reeds aangekondigde WODC-onderzoek zich ook op dit aspect van de erkenningsprocedure richten.
Ziet u, in het licht van het niet-ontvankelijk verklaren van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden om prejudiciële vragen te stellen aan het Europese Hof, reden om de erkenningsprocedure aan te passen? Zo ja, welke aanpassingen vindt u wenselijk?
Besluiten over de erkenning van vrijheidsbenemende vonnissen worden namens mij door DJI (IOS) genomen. Mijn bevoegdheid in dezen ligt in lijn met de Nederlandse rechtsorde, waarin ik verantwoordelijk ben voor de tenuitvoerlegging van vrijheidsstraffen en vrijheidsbenemende maatregelen.
Gelet op de evaluatie die in opdracht van de Raad van de Europese Unie is uitgevoerd naar de toepassing van (onder meer) het kaderbesluit in de verschillende landen in de Europese Unie, waaronder Nederland, bestaat evenwel aanleiding om wetenschappelijk onderzoek te laten verrichten naar de erkenningsprocedure. De aanbevelingen in het rapport ten aanzien van Nederland vormen, zoals mijn ambtsvoorganger reeds heeft aangekondigd in de beleidsreactie op de EU-evaluatie4, de primaire aanleiding om dit onderzoek te laten verrichten. Het onderzoek zal zowel betrekking hebben op de rol- en bevoegdheidsverdeling in de erkenningsprocedure, als ook op de rechtsbescherming van de veroordeelde in die procedure. Ook ontwikkelingen in de jurisprudentie sinds de totstandkoming en implementatie van het kaderbesluit, waaronder onder meer jurisprudentie over het niet bevoegd zijn van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden tot het stellen van prejudiciële vragen, zullen in het onderzoek worden betrokken.
Het WODC is ook gevraagd om, voor zover aanpassingen met betrekking tot de erkenningsprocedure in de optiek van de onderzoekers nodig worden geacht, daartoe oplossingsrichtingen in kaart te brengen, waarbij ook de vraag voorligt of er andere landen, zoals bijvoorbeeld Frankijk, hierbij als voorbeeld kunnen dienen.
Ik wil niet vooruitlopen op de uitkomsten van dit onderzoek, dat zich op dit moment in de opstartende fase bevindt. Op grond van de onderzoeksresultaten zal ik een geïnformeerde beslissing nemen of, en in hoeverre, wijziging van de huidige WETS-procedure, voor wat betreft de erkenning en tenuitvoerlegging van buitenlandse rechterlijke uitspraken tot oplegging van een vrijheidsbenemende sanctie in Nederland, aangewezen is.
Hoe kijkt u naar uw eigen rol in de erkenningsprocedure van de WETS nu het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden niet ontvankelijk is verklaard om prejudiciële vragen te stellen? Bent u bereid uw eigen rol te wijzigen, zodat de beslissingsbevoegdheid kan worden neergelegd bij het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u bereid de Nederlandse erkenningsprocedure aan te passen naar voorbeeld van de procedures in België, Frankrijk en Duitsland, waar wel beroeps- en cassatiemogelijkheden openstaan tegen de erkenningsprocedure?
Zie antwoord vraag 8.
Ziet u, gezien het eerdere standpunt van het ministerie dat er geen aanleiding was om het functioneren van de WETS-procedure te onderzoeken, het niet ontvankelijk verklaren van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden om prejudiciële vragen te stellen aanleiding voor u om een dergelijk onderzoek alsnog op te starten?2
Zoals ik in de beantwoording van de vragen 8, 9 en 10 heb aangegeven, zal door het WODC onderzoek worden verricht naar (onderdelen van) de erkenningsprocedure van de WETS. De beleidsreactie op dit onderzoek zal met uw Kamer worden gedeeld.
Het bericht inzake de aanhouding van de 27-jarige verdachte voor de moord op een 76-jarige vrouw in Den Dolder |
|
Emiel van Dijk (PVV), Folkert Thiadens (PVV) |
|
Coenradie , Karremans |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht over de aanhouding van de 27-jarige verdachte op 3 januari voor een dodelijk steekincident in Den Dolder op een 76-jarige vrouw?1
Ja, daar zijn wij mee bekend. Het is een tragisch incident en ons medeleven gaat uit naar de nabestaanden en naasten, de bewoners van Den Dolder, de werknemers van de kliniek en andere betrokkenen.
Bent u bekend met het feit dat de verdachte uit dezelfde kliniek komt als Michael P. die tijdens zijn verlof Anne Faber vermoordde?
De verdachte is bij dezelfde zorgaanbieder in zorg. Het betreft een andere afdeling van een andere kliniek, maar beide klinieken bevinden zich in Den Dolder.
Kunt u aangeven wie er verantwoordelijk is en wanneer het besluit genomen is om deze man met verlof de straat op te sturen waar hij vervolgens een nietsvermoedende onschuldige vrouw doodstak?
Nee, dat kunnen we niet. De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd heeft laten weten onderzoek te doen naar het incident2. In afwachting van dit onderzoek kunnen we niet ingaan op vragen over dit specifieke incident. De betreffende zorgaanbieder, Fivoor, heeft laten weten dat de verdachte op het moment van aanhouding niet onder justitie viel. Dit betekent dat de zorg die hij de afgelopen periode ontving, niet verleend werd binnen het kader van een strafrechtelijke maatregel of voorwaarde. Hiervoor gelden andere regels en voorwaarden rondom verlof. In algemene zin is het zo dat bij verblijf in een intramurale instelling de zorgaanbieder verantwoordelijk is voor haar cliënten, en eventuele vrijheden of verlof die zij krijgen. Daarbij is het goed te realiseren dat verblijf in een intramurale instelling niet zonder meer gepaard gaat met vrijheidsbeperkende interventies. Per individu wordt door behandelaren bezien of, en zo ja, welke mate van vrijheidsbeperking passend is, waarbij de zorgtitel leidend is in de mate van deze vrijheidsbeneming en manier waarop besloten wordt wanneer vrijheden zijn toegestaan.
Waarom heeft de man bij de risicobeoordeling van het verlof geen negatieve beoordeling gekregen, waren er contra-indicaties?
In afwachting van het onderzoek van Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd kunnen we niet ingaan op deze vragen, zie ook het antwoord op vraag 3.
Op welke datum is deze man met verlof gegaan?
Zie antwoord vraag 4.
Heeft deze man een verleden van incidenten of enige vorm van geweld in of buiten de kliniek?
Zie antwoord vraag 4.
Hoeveel psychisch gestoorden zijn er op dit moment met verlof in Nederland?
We merken op dat we spreken over mensen met een psychische aandoening of stoornis. In Nederland worden mensen met een psychiatrische aandoening of stoornis of een verstandelijke beperking die al dan niet tijdelijk de grip op hun leven zijn kwijtgeraakt en/of een gevaar kunnen vormen voor de samenleving, behandeld. Dit is in het belang van henzelf en de veiligheid van onze maatschappij.
In het geval deze mensen in aanraking zijn gekomen met politie of justitie, kan zorg onderdeel worden van een (voorwaardelijke) straf of maatregel. Van de cliënten die in dit kader ter beschikking zijn gesteld, worden de verlofbewegingen gemonitord en met de Tweede Kamer gedeeld in de voortgangsbrief forensische zorg.3
Hoe vaak is het in de afgelopen tien jaar in Nederland voorgekomen dat een bewoner van een kliniek een ernstig misdrijf pleegt tijdens zijn verlof?
Het antwoord op deze vraag kan op dit moment niet worden gegenereerd uit de geautomatiseerde systemen van de strafrechtketen. In reactie op uw vraag zal de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid in de eerstvolgende staat van de forensische zorg in kaart brengen hoeveel terbeschikkinggestelden de afgelopen jaren tijdens verlof een ernstig misdrijf hebben gepleegd.
Deelt u de mening dat dat dit soort psychische gestoorden nooit vrij op straat mogen rondlopen en het liefst op cel vastgezet moeten worden?
Nee, deze mening delen we niet. Het is in strijd met onder andere de Grondwet en andere nationale en internationale wet- en regelgeving en verdragen om mensen hun vrijheid te ontnemen puur op basis van een psychische stoornis of welke aandoening dan ook. Slechts in het uiterste geval kan de vrijheid van mensen met een psychische stoornis, psychogeriatrische aandoening of verstandelijke beperking worden ingeperkt. Dat is geregeld in de Wet verplichte ggz (Wvggz) en de Wet zorg en dwang (Wzd), die hiervoor een zorgvuldige procedure vereisen.
Gedwongen zorg – waaronder opname op een gesloten afdeling – is dus een ultimum remedium en dient niet lichtvaardig of breed toegepast te worden. Daarbij kan het zo zijn dat patiënten vrij zijn om naar buiten te gaan – ook omdat dit hoort bij hun behandeling en resocialisatie – tenzij er zeer zwaarwegende redenen zijn om die vrijheid te beperken. Laten we daarnaast benadrukken dat het grootste deel van de groep mensen die gedwongen zorg ontvangt niet voor incidenten zorgt. Sinds 2020 is voor ruim 30.000 mensen een crisismaatregel of zorgmachtiging afgegeven op grond van de Wvggz. Dat gaat om mensen die ambulant behandeld kunnen worden, maar ook om mensen die langdurig in een instelling verblijven.
Welke concrete maatregelen gaat u nemen om de straten veilig te houden van deze psychisch gestoorden om situaties als deze ten alle tijden te voorkomen?
Zoals in verschillende Kamerbrieven aangegeven is het niet mogelijk om alle incidenten te voorkomen. Wel wordt er door de hele zorg- en veiligheidsketen hard gewerkt om de kans hierop zo veel als mogelijk te verkleinen. Diverse maatregelen die hierop toezien worden beschreven in de werkagenda aansluiting reguliere en forensische zorg. Hierover is op 25 november 2024 een brief naar uw kamer verstuurd.4 Daarnaast wordt er gewerkt aan een brede aanpak onder de verschillende ministeries rondom verward en/of onbegrepen gedrag naar aanleiding van de parlementaire verkenning naar dit onderwerp. Hierover is uw kamer op 18 november 2024 geïnformeerd.5
Kunt u in detail aangeven wat er na aanleiding van de moord op Anne Faber is gedaan aan veiligheidsmaatregelen in de klinieken om de maatschappij te beschermen van deze psychisch gestoorden?
De moord op Anne Faber heeft een enorme impact gehad op het land, maar ook op de manier waarop men naar veiligheid in de (forensische) klinieken kijkt.
Anders dan bij in het incident waar in vraag 1 naar verwezen wordt, was Michael P. in zorg bij de forensische afdeling van de kliniek en daarmee onder de verantwoordelijkheid van het Ministerie van Justitie en Veiligheid. Naar aanleiding van het onderzoek van de Inspectie Justitie en Veiligheid (Inspectie JenV), de IGJ en de Onderzoeksraad voor Veiligheid (OVV) heeft de toenmalige Minister voor Rechtsbescherming in maart 2019 zeven maatregelen aangekondigd om herhaling van dergelijke ernstige incidenten in de forensische zorg te voorkomen.6 Deze maatregelen zijn getroffen naar aanleiding van de conclusie uit de rapportages dat de balans tussen zorg en beveiliging was doorgeschoten naar zorg. Om deze balans te herstellen zijn de volgende maatregelen geïmplementeerd:
Daarnaast heeft de toenmalige Minister voor Rechtsbescherming onderzoek gedaan naar de problemen ten aanzien van de complexiteit van de doelgroep, administratieve lasten, financiële druk en de arbeidsmarkt. Uit de conclusie bleek dat de forensische sector onder druk staat. De periodieke voortgangsrapportages forensische zorg beschrijven hoe het Ministerie van JenV hier mee om gaat.7 Een voorbeeld hiervan in het de inwerkingtreding van het Kwaliteitskader Forensische Zorg (KKFZ) in oktober 2022. Het KKFZ formuleert op heldere wijze wat wordt verstaan onder «kwalitatief goede forensische zorg» en heeft tot doel de kwaliteit van de forensische zorg inzichtelijk te maken en verder te verbeteren.
Meest recentelijk zijn na het steekincident in Den Dolder op 2 januari 2025 de verlofbewegingen van de cliënten van Fivoor tijdelijk stopgezet en extra buurtcoaches ingezet. Voorts heeft Staatssecretaris Coenradie van Justitie en Veiligheid op 5 februari jl. overleg gehad met burgemeester Langenacker en wethouder van Dijk van de gemeente Zeist, én commissaris van de Koning van de provincie Utrecht, dhr. Oosters. Hierbij is onder meer besproken of en hoe Rijksvastgoed kan worden ingezet voor de verhuizing van Fivoor. Ook is gesproken over de veiligheid in Den Dolder. De zorgen en gevoelens van onveiligheid van de omwonenden zijn begrijpelijk en nemen wij serieus. Daarom wordt bekeken naast de reeds ingezette maatregelen wat verder nodig is om de veiligheid en leefbaarheid in Den Dolder te verbeteren. Op uitnodiging van burgemeester Langenacker, gaan wij binnenkort op werkbezoek naar Den Dolder om hierover verder te praten met omwonenden.
Klopt het bericht dat er plannen waren dat deze kliniek zou gaan verhuizen? Zo ja, waarom is dit niet doorgezet, helemaal gezien het feit dat omwonenden al jaren waarschuwen voor de onveiligheid en overlast afkomstig van veelal criminelen die deze kliniek huisvest?
Ja, dat klopt. Het vinden van een nieuwe plek is ingewikkeld, juist vanwege de zorg van omwonenden bij incidenten laat Fivoor weten. Overigens willen we er wel op wijzen dat het niet aan de bewindspersonen van de Ministeries van Justitie en Veiligheid dan wel Volksgezondheid, Welzijn en Sport is om de kliniek te sluiten of aan te sturen op een tijdspad richting de voorgenomen verhuizing. Fivoor is een private zorginstelling, die zelf verantwoordelijk is voor haar vastgoedbeheer.
Is het besluit van vicepremier Keijzer om juridische stappen te ondernemen tegen het OM-besluit vooraf besproken en afgestemd binnen het kabinet? Zo ja, wat was de uitkomst van deze bespreking? Zo nee, waarom niet?1
Het staat een ieder vrij om gebruik te maken van diens wettelijke rechten, ook een Vice-Premier. Het kabinet heeft daarover geen oordeel.
Acht het kabinet het wenselijk dat een vicepremier, tevens Minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening, betrokken is bij een juridische procedure tegen het OM?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt het kabinet het oordeel van het OM, namelijk dat de uitingen van mevrouw Keijzer in de uitzending van Sophie & Jeroen op zichzelf beledigend zijn over een groep op grond van ras en godsdienst? Zo nee, waarom niet?
Naar aanleiding van zestien aangiftes heeft het Openbaar Ministerie (hierna: het OM) de uitlatingen van mevrouw Keijzer beoordeeld. Naar het oordeel van het OM vallen de uitlatingen in beginsel onder de strafbaarstelling van groepsbelediging in de zin van artikel 137c Wetboek van Strafrecht. De uitingen van mevrouw Keijzer worden – aldus het OM – echter beschermd door het recht op vrijheid van meningsuiting zoals vervat in artikel 10 van het Europees Verdrag inzake de Rechten van de Mens, waardoor in dit geval artikel 137c Sr buiten toepassing moet worden gelaten. Het OM concludeert dat de uitingen van mevrouw Keijzer niet strafbaar zijn. Om die reden zijn de aangiftes geseponeerd. Met het oog op de eigenstandige positie van het OM binnen ons staatsbestel, is het niet gepast dat het kabinet een oordeel uitspreekt over de afdoening door het OM.
Deelt het kabinet de conclusie van het OM dat mevrouw Keijzer zich in beginsel schuldig heeft gemaakt aan groepsbelediging in de zin van artikel 137c Wetboek van Strafrecht (Sr)?
Is het kabinet het eens met het volgende citaat van mevrouw Keijzer: «[w]at je ziet is dat veel asielmigranten komen uit landen met een islamitisch geloof. We weten dat daar Jodenhaat, ja, onderdeel is bijna van de cultuur»? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarop baseert het kabinet dit?
Vindt het kabinet, net als mevrouw Keijzer, ook dat «mensen die uit die landen komen, die krijgen dat op een andere manier mee dan wij dat meekrijgen», refererend aan antisemitisme- en Holocausteducatie? Zo ja, waar baseert het kabinet dit op?
Is het kabinet het eens met de uitspraak van mevrouw Keijzer dat «bij mensen in die landen antisemitisme op een veel andere manier in de cultuur zit dan die bij ons»? Zo ja, waar baseert het kabinet dit op?
Deelt het kabinet het standpunt van mevrouw Keijzer «dat bij mensen met een islamitisch geloof antisemitisme vaak onderdeel is van de cultuur»? Zo ja, kan het kabinet aangeven waarop het dit baseert? Zo nee, wat vindt het kabinet van deze uitspraak?
Deelt het kabinet de mening dat mevrouw Keijzer voortaan moet stoppen met het stigmatiseren, polariseren en discrimineren van Nederlandse burgers op grond van hun ras en godsdienst?
Het bericht 'Ridouan Taghi krijgt schadevergoeding van Staat wegens onterechte beperkingen' |
|
Joost Eerdmans (EénNL) |
|
David van Weel (minister ) |
|
|
Was u ook geschokt toen u las dat ‘s lands zwaarste crimineel, Ridouan Taghi, geld heeft ontvangen van de Nederlandse Staat?1
Ik heb begrip voor het sentiment dat deze situatie kan veroorzaken. Hoewel ik niet kan ingaan op individuele casuïstiek, kan ik u in zijn algemeenheid het volgende meegeven: wanneer naar het oordeel van de rechtbank een gedetineerde ten onrechte bepaalde beperkingen opgelegd heeft gekregen, is de gedetineerde daarmee in zijn rechten benadeeld. Dat brengt met zich mee dat de betreffende gedetineerde als benadeelde in aanmerking kan komen voor een schadevergoeding.
In hoeverre vindt u het aan al die slachtoffers die Ridouan Taghi en zijn organisatie hebben gemaakt uit te leggen dat hij geld ontvangt van de Nederlandse Staat?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u de 420 euro plus rente schadevergoeding en de vergoeding van 2.000 euro voor advocatenkosten nader toelichten?
Deze vragen zien op een individuele zaak. Zoals in de beantwoording van vragen 1 en 2 al is aangegeven, ga ik niet in op individuele casuïstiek. Daarnaast is het niet aan mij als Minister om in de beoordeling van beslissingen van het Openbaar Ministerie te treden.
In algemene zin geldt dat iedere overheidsorganisatie zich in Nederland heeft te houden aan de beginselen van de Nederlandse rechtsstaat waarbij grondrechten van alle burgers, waaronder ook gedetineerden, dienen te worden gerespecteerd. In het geval dat een rechter heeft geoordeeld dat bepaald overheidshandelen als onrechtmatig moet worden aangemerkt, staat het iedere burger vrij een verzoek tot schadevergoeding in te dienen.
Het is vervolgens aan de overheidsorganisatie die het verzoek ontvangt om de daarvoor geldende rechtsregels toe te passen.
In het geval van een civiele vordering om vergoeding van schade zijn dat de regels van het Burgerlijk Wetboek.
In hoeverre klopt het dat het Openbaar Ministerie (OM) heeft besloten na veel «juridisch getouwtrek» de vergoeding toe te kennen? Betekent dit ook dat het OM niet verplicht is geweest beide vergoedingen te betalen aan Taghi? Zo ja, Vanuit welke juridische grondslag is de verplichting ontstaan om deze vergoeding over te maken?
Zie antwoord vraag 3.
Is het OM volgens u tot het uiterste gegaan om een van beide bedragen of beide bedragen niet te betalen?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u aangeven hoeveel andere gevangenen uit de Extra Beveiligde Inrichting (EBI) de afgelopen jaren schadevergoedingen hebben ontvangen en om welk totaalbedrag dit gaat?
Er wordt geen registratie bijgehouden van vergoedingen die aan gevangenen uit de EBI worden toegekend.
Bent u bereid te onderzoeken of er in uitzonderlijke gevallen, zoals bij Ridouan Taghi, rechten tenietgedaan kunnen worden, zodat het in de toekomst haast onmogelijk gemaakt kan worden dat deze categorie criminelen vanuit de Nederlandse Staat geld ontvangt?
Hoezeer ik het sentiment dat deze specifieke situatie veroorzaakt ook begrijp, ben ik tot het tenietdoen van deze (grond)rechten niet bereid.
Het bericht ‘Te koop in Nederland: 7 Oktober, de game’ |
|
Claudia van Zanten (BBB), Ulysse Ellian (VVD) |
|
David van Weel (minister ) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht «Te koop in Nederland: 7 oktober, de game»?1
Ja, ik ben bekend met deze berichtgeving.
Deelt u de mening dat dit spel, genaamdFursan al-Aqsa: The Knights of the Al-Aqsa Mosque, in strijd is met diverse bepalingen uit het Wetboek van Strafrecht? Zo ja/nee, waarom?
Daar waar sprake is van strafbare feiten, zoals uitlatingen die aanzetten tot haat, geweld, discriminatie, opruiend zijn of (onnodig) beledigend, is strafrechtelijk optreden in concrete gevallen mogelijk door de politie en het Openbaar Ministerie. Het vervolgen van personen voor mogelijk strafbare feiten is voorbehouden aan het Openbaar Ministerie. Het uiteindelijke oordeel is aan de strafrechter.
Deelt u de mening dat dit spel waarmee de pogrom van 7 oktober kan worden nagespeeld, volstrekt verwerpelijk is, pure Jodenhaat verspreid, en dus op geen enkele wijze beschikbaar zou moeten zijn? Zo ja/nee, waarom?
De game waarin wordt gezinspeeld op de verschrikkelijke gebeurtenissen in Israël, is absoluut verwerpelijk en polariserend. Ik maak mij grote zorgen over de beschikbaarheid van dergelijke content online en met name de jonge doelgroep die hiermee in aanraking komt. Daarom zet ik onder meer in op een Versterkte Aanpak Online2, waarvan de nadere uitwerking onlangs met uw Kamer is gedeeld.3 In deze aanpak is in het bijzonder aandacht voor de bescherming van jongeren tegen online extremisme en terrorisme. Ook de dialoog met de internetsector vormt een belangrijk onderdeel van de aanpak. In de gesprekken met de platformen wijs ik hen op hun verantwoordelijkheden in het waarborgen van de online veiligheid van gebruikers. Daar waar platformen dit niet (zelf) doen, wordt ingezet op het laten verwijderen van terroristische content online. Ik heb deze game specifiek onder de aandacht gebracht van de Nederlandse ATKM om te bezien of deze verwijderd kan worden. De game is op donderdagochtend 5 december 2024 voor Europese lidstaten van het platform gehaald na een verwijderingsbevel vanuit de Franse counterpart van de ATKM. Zie voor een nadere toelichting de beantwoording op vraag 5.
Hoe kijkt u aan tegen een verbod, zoals Australië, Duitsland en het Verenigd Koninkrijk hebben deze game, in Nederland?
Games waarin terroristische aanvallen nagespeeld kunnen worden, moeten wat mij betreft op geen enkele wijze beschikbaar zijn. Als er sprake is van online terroristische content, bijvoorbeeld op gaming- of gerelateerde platformen, kan de ATKM optreden. Op basis van de Europese Verordening inzake het tegengaan van de verspreiding van terroristische online-inhoud kan de ATKM deze content laten verwijderen of ontoegankelijk laten maken. Daarnaast kan het Openbaar Ministerie, als er sprake is van ernstige strafbare feiten, een verwijderingsbevel uitvaardigen na machtiging van de rechter-commissaris op basis van artikel 125p Sv. Het is aan het Openbaar Ministerie en uiteindelijk aan de rechter om over de strafbaarheid van het materiaal te oordelen.
Bent u bereid zowel de betaalde als de gratis versie in Nederland te verbieden of in ieder geval te realiseren dat de game op geen enkele wijze beschikbaar is voor het publiek in Nederland? Zo ja, op welke termijn is dit mogelijk? Zo nee, waarom niet?
Inmiddels heeft de ATKM vastgesteld dat de game niet meer toegankelijk is via het platform Steam in diverse EU-lidstaten, waaronder Nederland. De game is op basis van de Europese Verordening inzake het tegengaan van de verspreiding van terroristische online-inhoud op donderdagochtend 5 december 2024 voor Europese lidstaten van het platform gehaald na een verwijderingsbevel vanuit de Franse counterpart van de ATKM. Dit soort verwijderingsbevelen worden gestuurd op basis van de Europese Verordening inzake het tegengaan van de verspreiding van terroristische online-inhoud en dienen binnen een uur opgevolgd worden, waarna in Europese lidstaten de content offline moet worden gehaald. Op deze manier wordt bijgedragen aan een veilig (grensoverschrijdend) internet. Specifiek ten aanzien van deze game heeft de ATKM mij laten weten de situatie te blijven monitoren.
Kunt u deze vragen afzonderlijk en zo snel mogelijk beantwoorden?
Ja.
Het bericht ‘Te koop in Nederland: 7 Oktober, de game’ |
|
Diederik van Dijk (SGP) |
|
David van Weel (minister ) , Zsolt Szabó (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht dat er in Nederland een game te koop is waarbij de gebeurtenissen van 7 oktober 2023 nagebootst worden?1
Ja, ik ben bekend met deze berichtgeving.
Wat is uw reactie op het bericht dat deze game voor iedereen verkrijgbaar is met het doel een zo realistisch mogelijke weergave te reconstrueren van de bloedige aanslag van Hamas?
De game waarin wordt gezinspeeld op de verschrikkelijke gebeurtenissen in Israël op 7 oktober 2023, is absoluut verwerpelijk. Ik kan mij voorstellen dat deze game het verdriet van nabestaanden of naaste familieleden van gijzelaars versterkt. Ook maak ik mij in het algemeen zorgen over de beschikbaarheid van dergelijke content online en met name de jonge doelgroep die hiermee in aanraking komt. Daarom zet ik onder meer in op een Versterkte Aanpak Online2, waarvan de nadere uitwerking onlangs met uw Kamer is gedeeld.3 In deze aanpak is in het bijzonder aandacht voor de bescherming van jongeren tegen online extremisme en terrorisme. Ook de dialoog met de internetsector vormt een belangrijk onderdeel van de aanpak. In de gesprekken met de platformen wijs ik hen op hun verantwoordelijkheden in het waarborgen van de online veiligheid van gebruikers. Daar waar platformen dit niet (zelf) doen, wordt ingezet op het laten verwijderen van terroristische content online. Ik heb deze game specifiek onder de aandacht gebracht van de ATKM om te bezien of deze verwijderd kan worden. De game is op donderdagochtend 5 december 2024 voor Europese lidstaten van het platform gehaald na een verwijderingsbevel vanuit de Franse counterpart van de ATKM. Zie voor een nadere toelichting de beantwoording op vraag 7.
Deelt u de mening dat het ongepast en onacceptabel is dat met deze game de terroristische aanslag «Al Aqsa Flood» nagebootst wordt waarbij het doel is om zoveel mogelijk Israëli’s om te brengen en het mogelijk is om Israëli’s te gijzelen?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u zich voorstellen wat dit met nabestaanden of naaste familieleden van gijzelaars doet waarvan geliefden nog vastzitten in de tunnels van Hamas?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u het standpunt er in deze game sprake is van terreurverheerlijking?
Het kabinet vindt elke vorm van verheerlijking van terrorisme absoluut verwerpelijk. Daarom bereidt het kabinet ook wetgeving voor om het verheerlijken van terrorisme strafbaar te stellen met een hoog strafmaximum. Beoogd wordt om dit wetsvoorstel in het voorjaar van 2025 in consultatie te brengen. Daar waar sprake is van strafbare feiten, zoals uitlatingen die aanzetten tot haat, geweld, discriminatie, opruiend zijn of (onnodig) beledigend, is strafrechtelijk optreden in concrete gevallen mogelijk door de politie en het Openbaar Ministerie. Het vervolgen van personen voor mogelijke strafbare feiten is voorbehouden aan het Openbaar Ministerie. Het uiteindelijke oordeel is aan de strafrechter.
Deelt u de zorg dat deze game sympathie voor Hamas aanwakkert en dit voor verhoogde onveiligheid van de Joodse gemeenschap zorgt?
Ik kan mij de zorgen die nu leven binnen de Joodse gemeenschap heel goed voorstellen. Daarom zijn we extra alert en blijven we in nauw contact met de Joodse gemeenschap en met gemeenten. De verantwoordelijkheid voor het nemen van maatregelen ligt bij de gemeenten als lokaal bevoegd gezag. Waar nodig nemen zij op basis van dreigingsinformatie extra beveiligingsmaatregelen, zowel zichtbaar als onzichtbaar. Dit is in voorkomende gevallen ook reeds gebeurd.
Op 22 november jl. heb ik namens het kabinet de Strategie Bestrijding Antisemitisme 2024–20304 naar uw Kamer gestuurd. De strategie gaat ook in op maatregelen die zien op het vergroten van de veiligheid van de Joodse gemeenschap.
Bent u bereid om in navolging van Duitsland, Australië en het Verenigd Koninkrijk deze game zo snel mogelijk te verbieden in Nederland? Welke stappen onderneemt u hiertoe?
Games waarin terroristische aanvallen nagespeeld kunnen worden, zouden wat mij betreft op geen enkele wijze beschikbaar moeten zijn. Ik heb deze game daarom onder de aandacht gebracht van de ATKM. Inmiddels heeft de ATKM vastgesteld dat de game niet meer toegankelijk is via het platform Steam in diverse EU-lidstaten, waaronder Nederland. De game is op donderdagochtend 5 december 2024 voor Europese lidstaten van het platform gehaald na een verwijderingsbevel vanuit de Franse counterpart van de ATKM. Dit soort verwijderingsbevelen worden gestuurd op basis van de Europese Verordening inzake het tegengaan van de verspreiding van terroristische online-inhoud en dienen binnen een uur opgevolgd worden, waarna in Europese lidstaten de content offline moet worden gehaald. Op deze manier wordt bijgedragen aan een veilig (grensoverschrijdend) internet. Specifiek ten aanzien van deze game heeft de ATKM mij laten weten de situatie te zullen blijven monitoren.
Daarnaast geldt in algemene zin dat het Openbaar Ministerie, als er sprake is van ernstige strafbare feiten, een verwijderingsbevel kan uitvaardigen na machtiging van de rechter-commissaris op basis van artikel 125p Sv. Het is aan het Openbaar Ministerie en uiteindelijk aan de rechter om over de strafbaarheid van deze inhoud te oordelen.
Kunt u deze vragen voor het commissiedebat over terrorisme/extremisme op 17 december 2024 beantwoorden?
Ja.
Het bericht dat gemeenten nauwelijks van elkaar leren over nieuwjaarsgeweld |
|
Joost Eerdmans (EénNL), Michiel van Nispen (SP) |
|
David van Weel (minister ) , Judith Uitermark (minister ) (NSC) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht en het onderzoek van Omroep Gelderland dat gemeentes nauwelijks van elkaar lijken te leren als het gaat om nieuwjaarsgeweld?1
Op verschillende manieren wordt wel degelijk kennis en ervaring tussen gemeenten uitgewisseld. Zo heeft de VNG een netwerk- en kennisfunctie en adviseert zij gemeenten elk jaar bij de voorbereidingen van de jaarwisseling. Daarnaast heeft de VNG een kenniskring nieuwjaarsgeweld opgericht. Hierin worden ervaring gedeeld tussen gemeenten, vanuit het openbare orde en veiligheid perspectief.
Ook heb ik in het Strategisch Beraad Veiligheid met burgemeesters over de voorbereidingen van de jaarwisseling gesproken. Dit doe ik ook na afloop van de jaarwisseling om te reflecteren op het verloop van de jaarwisseling en ervaringen met elkaar uit te wisselen.
Er zijn nog meer gremia waar de jaarwisseling en de voorbereiding hieromtrent terugkerend op de agenda komt en kennisuitwisseling plaatsvindt, zoals in het G40 overleg of op niveau van de veiligheidsregio in het ondersteuningsnetwerk maatschappelijke onrust. Een ander voorbeeld is het regionaal integraal veiligheidsoverleg, vertegenwoordigd door gemeenten, het OM en de politie. In het overleg worden actuele veiligheidsvraagstukken besproken, waaronder ook de jaarwisseling. Tijdens dit overleg worden beleid, werkprocessen en aanpakken geëvalueerd en met elkaar gedeeld. De gemeenten zijn actief bezig met het uitwisselen van de stand van zaken naar aanloop van de jaarwisseling.
Deelt u de mening dat het juist heel zinvol kan zijn als gemeenten, zeker op plaatsen waar het ieder jaar fout gaat, veel beter dan nu en structureel van elkaar zouden leren over een effectieve aanpak ter voorkoming van geweld en wanordelijkheden in de nacht van oud en nieuw, zoals de Onderzoeksraad voor Veiligheid al in 2017 aanraadde?
Het uitwisselen van kennis en ervaring tussen gemeenten met het doel om van elkaar te leren is zeker zinvol. Dat doen gemeenten naar mijn weten zeker ook al, zoals ook hierboven toegelicht. Daarbij geldt natuurlijk wel dat de aanpak die binnen de ene gemeente werkt, niet vanzelfsprekend ook werkt voor de andere gemeente. Het is van belang om altijd de lokale context in acht te nemen.
Welke rol ziet u hier voor zichzelf?
Het voorbereiden van de jaarwisseling is een lokale bevoegdheid en verloopt via de lokale driehoek. Hier ga ik als Minister niet over. In aanloop naar de jaarwisseling wordt jaarlijks ook in het Strategisch Beraad Veiligheid met burgemeesters gesproken over het verloop van de voorbereidingen, zo ook dit jaar. Daarnaast wordt vanuit de Taskforce Onze Hulpverleners Veilig aandacht gevraagd voor agressie en geweld tegen hulpverleners: «Hulpverleners zijn er voor jou. Wat als ze niet zouden komen?» Ook wordt er vanuit het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat elk jaar een voorlichtingscampagne over het veilig gebruik van vuurwerk georganiseerd.
Op internationaal niveau zet ik mij in voor de aanpak van de illegale handel van vuurwerk. Hierin trek ik nauw op met het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat en Frankrijk. Gezamenlijk pleiten wij voor onder meer een verbod op de productie van F4 vuurwerk, het maximaliseren van de hoeveelheid toegestaan kruit en/of flitspoeder en de invoering van de pyro-pass binnen de EU.
Wat gaat u concreet betekenen om gemeenten hierbij te helpen zodat er een landelijke uitwisseling van succesvolle en effectieve aanpakken ter voorkoming van verstoringen van het oud en nieuw-feest ontstaat en dit ook (al dan niet jaarlijks) onder de aandacht kan worden gebracht?
Zie het antwoord op vraag 3.
Het schenden van het verschoningsrecht door het OM |
|
Michiel van Nispen (SP), Sandra Palmen (NSC) |
|
David van Weel (minister ) |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van de artikelen «OM betaalt miljoenen in schikking met vermogensbeheerder en Stibbe» en het persbericht «Beëindiging van procedures over het verschoningsrecht door overeenkomst tussen Openbaar Ministerie, Stibbe en vermogensbeheerder»?1 2
Ja.
Zou u een volledige lijst kunnen geven van alle fouten die die door het OM zijn gemaakt, met daarbij een toelichting hoe deze fouten tot stand zijn gekomen?
De genoemde (civiele) schikking komt voort uit een strafrechtelijk onderzoek (Castor) van enkele jaren geleden dat zich richtte tegen een vermogensbeheerder. In die tijd bestond in de praktijk nog veel onduidelijkheid over hoe de filtering van geheimhoudersgegevens uit gegevensbestanden die door het Openbaar Minister (OM) zijn gevorderd bij een derde (te weten een hostingsbedrijf) moest plaatsvinden en wat de rollen en verantwoordelijkheden van het OM, de rechter-commissaris, de opsporingsdiensten en de advocatuur waren. Een op deze situatie toegesneden wettelijke regeling ontbrak.
In 2015 heeft het OM in dit onderzoek Castor op rechtmatige wijze – met toepassing van zijn opsporingsbevoegdheden – een grote hoeveelheid data verkregen van een e-mailprovider, waaronder e-mailberichten van verdachten. Tussen deze e-mailberichten bleek zich ook correspondentie tussen verdachte(n) en advocaten te bevinden, welke correspondentie bij het opsporingsteam terecht is gekomen. Dit had achteraf gezien niet gemoeten; de correspondentie had vernietigd moeten worden. Het OM erkent dat hier sprake is van een vormverzuim.
Het bovenstaande nam niet weg dat tussen het OM en de advocaten van de verdachte een verschil van mening bestond over de onderliggende vraag, namelijk hoe moet worden gehandeld als het vermoeden bestaat dat tussen de rechtmatig door het OM gevorderde gegevens zich materiaal bevindt dat valt onder het verschoningsrecht van de advocaat. In het bijzonder speelde de vraag of in dat geval het filteren van dit materiaal onder verantwoordelijkheid van het OM kon plaatsvinden, of dat dit door of in opdracht van de rechter-commissaris moest gebeuren. Om helderheid te verkrijgen over het geldende recht, de posities en verantwoordelijkheden van betrokken partijen en daarmee inzicht te krijgen in de juiste belangenafwegingen die daarbij moeten worden gemaakt, zijn in de strafzaak Castor prejudiciële vragen gesteld aan de Hoge Raad.
De Hoge Raad heeft deze vragen in zijn beslissing van 12 maart 2024 beantwoord. De Hoge Raad constateert dat sprake is van een wettelijke leemte wat betreft de bescherming van het verschoningsrecht als het OM van een aanbieder van een communicatiedienst (zoals een hostingbedrijf) gegevens vordert en daaraan onderzoek laat doen. De Hoge Raad heeft, in afwachting van het nieuwe Wetboek van Strafvordering, enkele uitgangspunten geformuleerd voor de te volgen procedure als er gegevens worden gevorderd van een aanbieder van een communicatiedienst en er aanwijzingen zijn dat daartussen verschoningsgerechtigd materiaal zit. In deze uitgangspunten krijgt de rechter-commissaris een grotere rol dan in het huidige Wetboek van Strafvordering voorzien. De Hoge Raad formuleert in zijn beslissing uitgangspunten voor de te volgen procedure bij filtering en vernietiging van gegevens en gaat in op de vraag of deze filtering door of onder verantwoordelijkheid van de officier van justitie dan wel de rechter-commissaris moet worden verricht, welke eisen daarbij gelden en in hoeverre hierbij een rol toekomt aan de verschoningsgerechtigde.
Daarmee heeft de Hoge Raad een leemte in het huidige Wetboek van Strafvordering opgevuld. De grotere rol voor de rechter-commissaris is voor wat betreft het nieuwe Wetboek van Strafvordering al voorzien in Boek 2, Hoofdstuk 7 (Titel 7.5). Daarnaast wordt door het OM in aanvulling op de beslissing van de Hoge Raad voorzien in een Aanwijzing professioneel verschoningsrecht. Zie daarover het antwoord op vraag 4.
Welke lering is er door het OM, uw ministerie of de landsadvocaat getrokken? Hoe gaan uw ministerie, het OM of de landsadvocaat voorkomen dat deze fouten nogmaals worden gemaakt?
Het OM mag gegevens afkomstig van geheimhouders die tevens onder het verschoningsrecht vallen, niet in een strafrechtelijk onderzoek gebruiken. Het OM houdt hier rekening mee bij de inzet van opsporingsmiddelen en zou deze gegevens het liefst ook niet krijgen. In de praktijk blijkt echter dat het steeds moeilijker wordt om geheimhoudersinformatie op eenvoudige wijze buiten de deur te houden. In strafrechtelijke onderzoeken wordt in toenemende mate rechtmatig beslag gelegd op grote hoeveelheden digitale gegevens. Het kan daarbij onder meer gaan om gegevensdragers zoals een mobiele telefoon, een laptop of tablet, een computer of een usb-stick. Maar ook om gegevens die bij een derde worden gevorderd, zoals een e-mailbox of gegevens in een cloud. Het komt geregeld voor dat een verdachte of een geheimhouder (bijvoorbeeld een advocaat) aangeeft dat hier geheimhoudersgegevens tussen zitten. Vaak is daarbij niet duidelijk waar die gegevens zich bevinden en om hoeveel gegevens het gaat.
Het OM heeft medio 2023 een signaal aan mijn ministerie afgegeven dat door de onduidelijkheden rond het omgaan met het verschoningsrecht, diverse strafzaken grote vertragingen hadden opgelopen of zelfs stil waren komen te liggen. Vanwege verouderde wetgeving, aangescherpte criteria uit de jurisprudentie en technische beperkingen, meende het OM dat sprake was van een problematiek die niet alleen door het OM opgelost kon worden, maar waarin de hele strafrechtketen een verantwoordelijkheid heeft. Naar aanleiding hiervan is een ketenproject in gang gezet. Aan dit ketenproject nemen deel: het OM, de rechtspraak, de Nederlandse Orde van Advocaten, de politie, de bijzondere opsporingsdiensten, de Koninklijke marechaussee en de Rijksrecherche. Het doel van het ketenproject is om gezamenlijk praktische werkwijzen te ontwikkelen die niet alleen juridisch houdbaar zijn maar ook technisch uitvoerbaar. Een van de deelprojecten van het ketenproject is het opstellen van een werkproces voor OM en opsporing. In dat kader werkt het OM aan een nieuwe Aanwijzing waarborgen professioneel verschoningsrecht, die naar verwachting op korte termijn in werking treedt en daarna in de Staatscourant gepubliceerd zal worden. De richtinggevende uitspraak van de Hoge Raad van 12 maart 2024 in antwoord op de prejudiciële vragen die door het Hof Den Bosch waren gesteld, heeft tot uitgangspunt voor deze Aanwijzing gediend.
Welke werkafspraken en procedures zijn er gemaakt die ervoor moeten zorgen dat het verschoningsrecht door de Staat gewaarborgd blijft?
Zie antwoord vraag 3.
Welke rol heeft de landsadvocaat of diens kantoor Pels Rijcken gespeeld bij de totstandkoming van de schikking in de Castor-zaak?
De landsadvocaat of diens kantoor heeft geen bijstand verleend met betrekking tot de totstandkoming van de schikking.
Hoe reflecteert u op de procesopstelling van het OM? In de Castor-zaak moesten er meer dan 20 rechtszaken gevoerd worden om de waarheid boven water te krijgen en is het OM uiteindelijk diep door het stof gegaan. Bovendien is gebleken dat het OM zeer terughoudend was met het geven van volledige en waarachtige informatie.
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2, bestond tussen het OM en de advocaten van de verdachte een verschil van mening over de vraag hoe moet worden gehandeld als het vermoeden bestaat dat tussen rechtmatig door het OM gevorderde gegevens zich materiaal bevindt dat valt onder het verschoningsrecht van de advocaat. Naar aanleiding van de omgang met dergelijke gegevens in de zaak Castor zijn door de verdachte en advocaten diverse civielrechtelijke procedures gestart, die veelal ook weer hebben geleid tot hoger beroep en cassatie aangezien het een fundamenteel vraagstuk betrof met verstrekkende implicaties voor onderzoeken in strafzaken waarbij zich deze problematiek voordoet. Door de beantwoording van prejudiciële vragen door de Hoge Raad is helderheid verkregen over het geldende recht, de posities en verantwoordelijkheden over en weer van betrokken partijen en is inzicht verkregen in de juiste belangenafwegingen die daarbij moeten worden gemaakt.
Past deze proceshouding van het OM bij de maatschappelijke en morele normen die de overheid in acht behoort te nemen, zeker in relatie tot haar burgers?
Het OM verschilde met eisers van mening over het wettelijk regime dat moest worden gehanteerd met betrekking tot de wijze waarop gewaarborgd moest worden dat verschoningsgerechtigde informatie niet wordt gebruikt voor opsporing in geval van vordering van gegevens bij anderen dan de verdachte(n). In de aangespannen rechtszaken heeft het OM zijn standpunt verdedigd waarbij voor het OM de bredere belangen voor opsporing en vervolging binnen de samenleving leidend waren. Strafrechtelijke onderzoeken liepen ernstige vertraging op door onduidelijkheden rond het verschoningsrecht of dreigden zelfs te moeten worden gestaakt. Met het oordeel van de Hoge Raad naar aanleiding van gestelde prejudiciële vragen waarbij de Hoge Raad een aantal vuistregels heeft geformuleerd voor de te volgen procedure, is daarover duidelijkheid verschaft.
Wat is de rol geweest van de landsadvocaat of diens kantoor Pels Rijcken bij de totstandkoming of bevordering van deze procesopstelling? En hoe beoordeelt u deze rol?
In civielrechtelijke gerechtelijke procedures wordt het OM in beginsel juridisch bijgestaan en vertegenwoordigd door de landsadvocaat. Onderdeel van die bijstand is advisering over de te voeren processtrategie. De beslissing welke strategie uiteindelijk wordt gevolgd, wordt genomen door het OM. Dat is ook in de civielrechtelijke procedures die zijn gevoerd naar aanleiding van de Castor-zaak het geval geweest.
Had volgens u het OM niet eerder en ruiterlijker inzicht moeten verschaffen in de wijze waarop het OM inbreuk maakte op het verschoningsrecht?
Zoals in het antwoord op vraag 7 ook aangegeven, heeft het OM in de aangespannen rechtszaken zijn standpunt verdedigd waarbij voor het OM de bredere belangen voor opsporing en vervolging binnen de samenleving leidend waren. Strafrechtelijke onderzoeken liepen ernstige vertraging op door onduidelijkheden rond het verschoningsrecht of dreigden zelfs te moeten worden gestaakt. Met het oordeel van de Hoge Raad – naar aanleiding van gestelde prejudiciële vragen – dat de wet leemtes bevat met betrekking tot de bescherming van het verschoningsrecht bij het vorderen van grote hoeveelheden gegevens, en de vuistregels die de Hoge Raad heeft geformuleerd voor de te volgen procedure, is daarover duidelijkheid verschaft.
In afwachting van het nieuwe Wetboek van Strafvordering geven deze vuistregels handvatten om op een zorgvuldige wijze met het verschoningsrecht om te gaan in geval van het vorderen van grote hoeveelheden gegevens.
Het OM zal daarnaast een reflectie uitvoeren met betrekking tot de gang van zaken in en rond het strafrechtelijk onderzoek Castor om uit deze zaak lering te trekken.
Hoe vindt u dat de overheid bij soortgelijke kwesties waarin er onwettig gehandeld wordt jegens Nederlandse burgers, zich moet opstellen?
Zie antwoord vraag 9.
Hoe kijkt u naar de beslissing van de rechter-commissaris van afgelopen donderdag inzake de mondkapjesaffaire waaruit is gebleken dat het OM andermaal mogelijk het verschoningsrecht heeft geschonden?3
Het OM heeft op 21 november 2024 bekend gemaakt dat de verdachten in deze zaak zijn gedagvaard. Inmiddels heeft op 19 december 2024 een openbare regiezitting plaats gevonden bij de rechtbank Rotterdam. Het past mij niet als Minister om nader op deze zaak in te gaan nu deze zaak onder de rechter is. Eventuele vraagstukken rond het verschoningsrecht kunnen onder leiding van de rechter verder worden geadresseerd.
Zijn bij de mondkapjes-kwestie de «goede en toekomstbestendige procedures en werkafspraken» leidend geweest en nagekomen?
Zie antwoord vraag 11.
Welke rol heeft de landsadvocaat of diens kantoor Pels Rijcken gespeeld in deze kwestie over de mondkapjesaffaire?
De Landsadvocaat of diens kantoor Pels Rijcken heeft geen rol gespeeld in het strafrechtelijk onderzoek naar de Stichting Hulptroepen alliantie en de betrokken natuurlijke personen.
Kunt u een uitgebreide toelichting geven waarom u, in antwoord op eerdere Kamervragen, zonder onderbouwing, aangeeft dat de landsadvocaat naar eer en geweten heeft gehandeld? Kunt u toelichten hoe u tot dit oordeel bent gekomen en op welke feiten u dit baseert? Kunt u daarbij ook aangeven op welke onderdelen u kritisch bent over het handelen van de landsadvocaat?
Ik heb in mijn eerdere beantwoording naar aanleiding van de uitspraak van de Raad van discipline aangegeven dat ik uit deze zaak niet de indruk heb gekregen dat de landsadvocaat niet naar eer en geweten handelde of bewust een beroepsnorm heeft overtreden.
De klachten in de tuchtprocedure zagen op het verkeerd voorlichten van de rechter, het beïnvloeden van getuigen, het onjuist adviseren van de cliënt en het ten onrechte kennisnemen van verschoningsgerechtigde informatie. De Raad komt tot het oordeel dat de klachten ongegrond of niet-ontvankelijk zijn, met uitzondering van een klachtonderdeel dat zag op het bewaren van (verschoningsgerechtigde) informatie in het advocatendossier. Op het laatste punt komt de Raad tot de conclusie dat een beroepsnorm is overtreden.
Zoals ik in mijn eerdere beantwoording aan uw Kamer schreef, heeft deze zaak geïllustreerd dat de beoordeling of bepaalde stukken onder het verschoningsrecht vallen soms weerbarstig is en ook door diverse rechters en andere juridische professionals verschillend wordt beoordeeld en leidt tot verschillende uitkomsten. Het feit dat er uiteindelijk een rechter een finaal oordeel velt over de status van bepaalde stukken, geeft weliswaar een definitieve juridische status aan die stukken, maar betekent niet dat degenen die daarover voordien een ander oordeel hadden niet naar eer en geweten hebben gehandeld.
Ten aanzien van de beroepsnorm die is overtreden heeft de Raad van discipline geoordeeld dat de landsadvocaat gedurende een periode van ongeveer drie maanden onder het verschoningsrecht vallende e-mails uit het vertrouwelijke advocatendossier ten onrechte heeft bewaard. Zoals de landsadvocaat aan mij schreef, moest hij, nadat de raadkamer – in afwijking van een eerdere beslissing van de rechter-commissaris – in oktober 2018 onherroepelijk oordeelde dat de betreffende informatie toch verschoningsgerechtigd was, als behandelend advocaat een afweging maken tussen vernietiging enerzijds en zijn bewaar- en verantwoordingsplicht anderzijds. De landsadvocaat heeft toen gekozen voor het laatste. De Raad heeft met de uitspraak duidelijkheid verschaft door te oordelen dat het belang van het verschoningsrecht zwaarder weegt en de e-mails na de uitspraak van de raadkamer vernietigd hadden moeten worden.
Over de wijze van omgang met informatie wanneer een definitief rechterlijk oordeel is geveld dat deze onder het verschoningsrecht valt, is nu duidelijkheid gekomen. De landsadvocaat heeft aangegeven daar vanzelfsprekend in voorkomende gevallen in de toekomst naar te zullen handelen.
In uw antwoorden op de eerdere Kamervragen geeft u aan dat de tuchtrechter slechts de lichtste tuchtstraf heeft opgelegd aan de landsadvocaat. Kunt u aangeven waarom dit gegeven relevant is voor uw oordeel dat de landsadvocaat naar eer en geweten heeft gehandeld en op welke feiten u dit baseert? Was er aanleiding voor u om tot een andere conclusie te komen als er een zwaardere tuchtstraf was opgelegd door de tuchtrechter?
Zoals ik hiervoor heb beschreven, waren de klachten in de tuchtprocedure ernstig. De Raad van discipline verklaarde het klachtonderdeel dat zag op het bewaren van (verschoningsgerechtigde) informatie in het advocatendossier gegrond. De Raad kwam tot de conclusie dat een beroepsnorm was overtreden, maar legde de lichtste maatregel op. De Raad vond een waarschuwing passend vanwege de relatief korte periode dat de landsadvocaat de e-mails ten onrechte onder zich heeft gehad (oktober 2018–15 januari 2019) en het tijdsverloop tot het indienen van de klacht.
Ik zie in de uitspraak van de Raad op de klachten en de reactie van de landsadvocaat daarop geen aanleiding om te veronderstellen dat er door de landsadvocaat in deze kwestie niet naar eer en geweten is gehandeld of dat er bewust een beroepsnorm zou zijn overtreden.
In uw antwoorden op de eerdere Kamervragen geeft u aan dat de landsadvocaat met zijn brief van 9 september 2024 niet als doel had om reflectie te tonen. Is de landsadvocaat nog wel voornemens, ook richting de Kamer, om te reflecteren op zijn handelen en aan te geven welke fouten hij heeft gemaakt? Zo ja, wanneer komt deze reflectie? Zo nee, waarom niet?
Het overgrote deel van de klachten is door de Raad van discipline afgewezen. Wel heeft de Raad geoordeeld dat de landsadvocaat gedurende een periode van ongeveer drie maanden onder het verschoningsrecht vallende e-mails uit het vertrouwelijke advocatendossier had moeten verwijderen. Zoals ik hierboven heb beschreven, heeft de landsadvocaat mijn departement bericht dat hij een belangenafweging heeft gemaakt die de Raad uiteindelijk anders liet uitvallen. Over de wijze van omgang met informatie wanneer een definitief rechterlijk oordeel is geveld dat deze onder het verschoningsrecht valt, is met de uitspraak van de Raad van discipline duidelijkheid gekomen. De landsadvocaat heeft aangegeven daar vanzelfsprekend in een voorkomend geval in de toekomst naar te zullen handelen.
In de tuchtuitspraak merken de tuchtrechters op dat door de landsadvocaat en diens collega onjuiste feiten zijn gesteld (rov. 10.1.5). De raad oordeelt dat deze gedraging onvoldoende verwijtbaar is, mede omdat de landsadvocaat in beginsel mag afgaan op de juistheid van het feitenmateriaal van de cliënt, in dit het geval het OM. Hoe kan het gebeuren dat het OM ofwel de landsadvocaat onjuiste feiten hebben gesteld in deze procedure en daarmee verkeerde inzichten hebben verschaft aan rechters en de wederpartij?
Dit aspect zal worden meegenomen in de eerder genoemde reflectie die het OM zal uitvoeren met betrekking tot de gang van zaken in en rond het strafrechtelijk onderzoek Castor.
Op basis van welke informatie heeft de landsadvocaat overwogen om deze onjuiste stelling toch in het geding te brengen?
Ten tijde van het inbrengen van de in vraag 17 bedoelde feiten ging de landsadvocaat uit van de juistheid van de ingebrachte feiten en mocht hij daar ook van uitgaan.
Wilt u deze vragen afzonderlijk, met onderbouwing, beantwoorden?
Ik heb geprobeerd dit zo veel mogelijk te doen.