Uitzondering WNT bij salaris AFM-bestuurslid de Vries |
|
Arnold Merkies (SP) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
![]() |
Kunt u toelichten waarom u gebruik heeft gemaakt van de uitzondering binnen de Wet normering topinkomens (WNT) bij de aanstelling van Femke de Vries als bestuurslid van de Autoriteit Financiële Markten?1
De WNT bevat een wettelijke normering met een algemeen karakter. De wet geldt voor de gehele publieke sector en de in de wet en bijlagen gedefinieerde semi-publieke sector. Samen met de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties kan de verantwoordelijke vakminister, in overeenstemming met het gevoelen van de ministerraad, besluiten tot individuele uitzonderingen.
Bovenstaande geldt ook voor de Autoriteit Financiële Markten (AFM). Bij de werving van nieuwe bestuursleden geldt altijd het streven om binnen de WNT-normen te blijven. In dit specifieke geval, vormde de unieke combinatie van kennis, ervaring en de arbeidmarktsituatie reden om een uitzondering te maken. Voor een uitgebreidere uiteenzetting van de afwegingen die zijn gemaakt bij het onderhavige besluit verwijs ik u graag naar de publicatie in de Staatscourant.2
Waarom heeft u besloten om geen brief naar de Kamer te sturen, aangezien er voor het eerst beroep wordt gedaan op de individuele uitzondering (130% van het ministerssalaris) zoals vastgelegd in de WNT, maar dit via een persbericht te melden?
Van zowel de benoeming als de bezoldiging is mededeling gedaan in de Staatscourant.3 Deze mededeling is voorzien van een uitgebreide toelichting waarin wordt ingegaan op de achtergrond en redenen van gebruikmaking van de uitzonderingmogelijkheid die de WNT biedt. In onderhavig geval is de bezoldiging tevens expliciet opgenomen in het persbericht waarin de benoeming bekend werd gemaakt.
Hoe kijkt de Minister van Financiën terug op zijn antwoord op schriftelijke vragen over «het bericht dat de Raad van Commissarissen van de Nederlandsche Bank (DNB) zich zorgen maakt over het toekomstige salaris van de directie van DNB»?2 Waarom is hij afgeweken van het uitgangspunt dat de bezoldigingen voor de bestuurders van DNB en AFM binnen de reguliere WNT-norm passen?
Ik heb in de beantwoording van bedoelde vragen over «het bericht dat de Raad van Commissarissen van De Nederlandsche Bank (DNB) zich zorgen maakt over het toekomstige salaris van de directie van DNB»5 aangegeven dat het uitgangspunt is dat de bezoldiging van bestuurders van DNB binnen de reguliere WNT-normen past.
Bij de werving van nieuwe bestuursleden geldt altijd het streven om binnen de WNT-normen te blijven. In dit specifieke geval, vormde de unieke combinatie van kennis, ervaring en de arbeidmarktsituatie reden om een uitzondering te maken. Voor een uitgebreidere uiteenzetting van de afwegingen die zijn gemaakt bij het onderhavige besluit verwijs ik u graag naar de publicatie in de Staatscourant6.
Waren er geen andere geschikte kandidaten die de bestuursfunctie van de AFM wel voor de WNT-norm van 178.000 euro wilden accepteren?
Er is in de actuele arbeidsmarkt gezocht naar de meest geschikte kandidaat voor de invulling van deze functie van bestuurder voor de AFM. Die is uiteindelijk gevonden in de persoon van mevrouw prof. mr. dr. F. de Vries. Vervolgens is er, om redenen zoals eerder aangegeven, besloten om een individuele uitzondering te maken ten aanzien van de bezoldiging.
Op wiens initiatief is er gebruik gemaakt van de uitzondering op de regel?
Begin juli is mevrouw prof. mr. dr. F. de Vries door de Raad van Toezicht van de AFM voorgedragen als kandidaat voor het bestuur van de AFM. In verband hiermee zijn verschillende gesprekken gevoerd tussen de AFM en het Ministerie van Financiën. Samen met de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, conform de WNT en in overeenstemming met het gevoelen van de ministerraad, is besloten dat mevrouw prof. mr. dr. F. de Vries op individuele basis in aanmerking komt voor een hogere bezoldiging dan het WNT-bezoldigingsmaximum. Er is uitdrukkelijk besloten tot afbouw van de totale bezoldiging, tot een bedrag dat niet buitensporig hoog boven de huidige WNT norm uitkomt.
De beslissing om een uitzondering op het maximum toe te staan wordt openbaar gemaakt door middel van plaatsing in de Staatscourant en onderliggende persberichten. De inhoud van de gesprekken met een kandidaat zijn niet openbaar.
Heeft de kandidaat aangegeven geen genoegen te nemen met het gebruikelijke maximumsalaris onder de WNT?
Zie antwoord vraag 5.
Wanneer werd u er voor het eerst van op de hoogte gesteld dat men gebruik wilde maken van de uitzondering?
Zie antwoord vraag 5.
Heeft u nog een poging gedaan om de AFM of de kandidaat op een andere gedachten te brengen en af te zien van de uitzondering?
Zie antwoord vraag 5.
Welke criteria heeft u gehanteerd om vast te stellen of er sprake is van een uitzonderingssituatie?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe kan het dat de «zwaarte van de functie» een reden is voor het gebruik maken van de uitzondering in de WNT (de WNT heeft immers betrekking op topfunctionarissen)?.
Zie antwoord vraag 1.
Zou er ook gebruik zijn gemaakt van de uitzondering wanneer er voor een kandidaat was gekozen met een minder brede ervaring?
Zie antwoord vraag 1.
Is het hebben van relevante kennis en ervaring niet sowieso al een vereiste voor functies die vallen onder de WNT? Hoe onderscheidt dit geval zich van de andere gevallen?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe kijkt u aan tegen het risico dat de effectiviteit van de wet wordt uitgehold, wanneer er vaker gebruik zal worden gemaakt van de uitzondering?
Bij de werving van nieuwe bestuursleden geldt altijd het streven om binnen de WNT-normen te blijven. In uitzonderlijke gevallen biedt de WNT de mogelijkheid tot het maken van een uitzondering.
Behoort het aanvaarden van een inkomen gebaseerd op de WNT-norm ook niet tot de cultuurverandering die in de financiële sector, inclusief de toezichthouders, momenteel plaatsvindt? Waarom is de benoeming van mevrouw De Vries, mede gezien haar belangrijke rol bij de cultuurverandering in het toezicht van De Nederlandsche Bank, niet gebruikt om die cultuurverandering kracht bij te zetten?
In lijn met de cultuurverandering waarnaar verwezen wordt, horen excessieve, buitensporige beloningen niet thuis in een beheerst beloningsbeleid voor de (semi)publieke sector. Ik ben dan ook geen voorstander van dergelijke excessieve beloningen. Een beloning moet gerechtvaardigd zijn. De WNT biedt voldoende ruimte om geschikte bestuurders aan te trekken, en biedt ook de mogelijkheid om in incidentele gevallen af te wijken van de WNT-norm.
Het aftreden van de Griekse premier |
|
Sybrand van Haersma Buma (CDA), Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
![]() |
Was het kabinet vóór het sluiten van het steunpakket op 19 augustus jl. op de hoogte van het voornemen van de Griekse premier om op 20 augustus af te treden en nieuwe verkiezingen uit te schrijven?1
Nee.
Zo ja, waarom heeft u dit dan niet in antwoord op mijn vragen over deze mogelijkheid in het debat gezegd?
Minister Dijsselbloem is, als voorzitter van de Eurogroep, donderdagmiddag gebeld door de Griekse Minister Tsakalotos om hem te informeren dat premier Tsipras waarschijnlijk later op de dag een speech zou houden waarbij hij zou aansturen op nieuwe verkiezingen. Een besluit tot vervroegde verkiezingen is een soeverein besluit van Griekenland.
Zo nee, wat vindt u van de handelwijze van premier Tsipras om dit voornemen niet vooraf met de Eurogroep te delen?
Zie antwoord vraag 2.
Erkent u dat dit opnieuw een deuk in het vertrouwen is ten aanzien van de Griekse regering?
Vast staat dat met Griekenland afspraken zijn gemaakt en dat Griekenland de aangegane verplichtingen moet nakomen. Het houden van vervroegde verkiezingen is niet in strijd met de overeenkomst tussen de Eurozone-landen. Het derde steunpakket is met brede steun door het Griekse parlement aangenomen: 222 van de 300 parlementariërs stemden voor. Daarbij zijn al drie pakketten met hervormingsmaatregelen door het Griekse parlement aangenomen. Uitkering van vervolg tranches vindt pas plaats nadat verdere stappen zijn gezet.
Wat zijn de consequenties voor de uitvoering van het steunpakket nu na het ontslag van Tsipras met een interim-regering zonder politiek mandaat moet worden samengewerkt?
Als in Griekenland een regering aftreedt binnen 12 maanden sinds de laatste verkiezingen, wat hier het geval is, dient de president volgens de Griekse Grondwet de op één- en twee na grootste partijen de gelegenheid te bieden om een regering te vormen. Elk van deze partijen heeft daarvoor maximaal drie dagen. Als dat niet lukt zal de president naar verwachting het parlement ontbinden en nieuwe verkiezingen uitschrijven. Die moeten gehouden worden in de periode tussen 22 en 30 dagen nadat het parlement is ontbonden.
Als de oppositiepartijen geen nieuwe regering kunnen vormen, wat momenteel de verwachting is, wordt een nieuwe interim-premier aangewezen door de president, waarbij hij volgens de Grondwet kiest tussen de voorzitter van de Raad van State, de beide Hooggerechtshoven of de Rekenkamer. Het is nog onduidelijk welke ministers in een interim-kabinet zouden komen.
Conform de Griekse Grondwet kan de interim-regering tot aan de vorming van een nieuw kabinet geen wettelijk bindende beslissingen nemen. De president kan dit eventueel wel doen bij voorlopig presidentieel decreet, dat later door het parlement met terugwerkende kracht moet worden goedgekeurd. De interim-regering kan uiteraard wel de inmiddels door het zittende parlement aangenomen «prior actions» uitvoeren, evenals aan het steunpakket gelieerde wetgeving voorbereiden die vervolgens aan het nieuw gekozen parlement wordt voorgelegd. Zie het antwoord op vraag vier voor eventuele consequenties voor de uitkering van financiële steun uit het steunpakket indien niet aan de vereiste voorwaarden is voldaan.
Bent u bereid de voorzitter van de Eurogroep een spoedvergadering te laten beleggen om de consequenties van deze stap voor het programma te bespreken?
De eerstvolgende vergadering van de Eurogroep zal op 12 september plaatsvinden.
Bent u bereid deze vragen vóór vrijdag 21 augustus om 12:00 uur te beantwoorden?
Deze vragen zijn zo spoedig mogelijk beantwoord.
Dubbele belasting voor Nederlanders met de Amerikaanse nationaliteit |
|
Wouter Koolmees (D66), Pieter Omtzigt (CDA), Helma Neppérus (VVD) |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Belasting betalen? Prima, maar niet tweemaal»1
Ja.
Bent u bekend met het feit dat belastingplichtigen met de Amerikaanse nationaliteit in de Verenigde Staten belasting verschuldigd zijn over Britse kinderbijslag? Geldt dit ook voor Nederlandse kinderbijslag en andere tegemoetkomingen van de overheid? Zo ja, voor welke tegemoetkomingen en uitkeringen?
De Verenigde Staten (hierna: VS) hanteert bij de belastingheffing het nationaliteitsbeginsel. Dat betekent dat Amerikaanse onderdanen voor hun wereldinkomen zijn onderworpen aan de Amerikaanse belastingheffing, ongeacht waar zij wonen. Dat doet de VS al decennialang en zij past dit nationaliteitsbeginsel wereldwijd toe. Bij het OESO modelverdrag, het modelverdrag waar de belastingverdragen van (onder andere) de VS en Nederland op gebaseerd zijn, heeft de VS een voorbehoud gemaakt om het nationaliteitsbeginsel te waarborgen, zodat de VS het heffingsrecht over inkomen van Amerikaanse onderdanen behoudt. In het tussen Nederland en de VS gesloten verdrag ter voorkoming van dubbele belasting van 1992 hebben beide landen in verband met dit nationaliteitsbeginsel specifieke afspraken gemaakt ter voorkoming van dubbele belastingheffing. Ik heb geen invloed op het Amerikaanse belastingstelsel, maar de afspraken in het belastingverdrag zorgen er voor dat mede als gevolg van verschillen in belastingstelsels geen dubbele belastingheffing optreedt.
Ik ben niet bekend met de situatie dat de VS Britse kinderbijslag die wordt ontvangen door onderdanen die woonachtig zijn in het buitenland in de belastingheffing betrekt. Voor wat betreft Nederlandse sociale zekerheidsuitkeringen betaald aan een onderdaan van de VS die in Nederland woonachtig is, is op basis van het belastingverdrag het heffingsrecht exclusief aan Nederland toegewezen. Hieronder valt mijns inziens tevens de kinderbijslag.
Bent u bekend met het feit dat Nederlanders met de Amerikaanse nationaliteit in de Verenigde Staten belasting zijn verschuldigd over de verkoopwinst bij verkoop van een eigen woning, terwijl in Nederland al overdrachtsbelasting is betaald?
De VS kent een «capital gains tax», een vermogenswinstbelasting, als onderdeel van de inkomstenbelasting. Ook de eigen woning valt in de VS onder de capital gains tax, waardoor zowel de gerealiseerde winst als het verlies bij de belastingheffing in aanmerking wordt genomen. Nederland heft niet over de verkoopwinst van een eigen woning. Als de VS belasting heft over de verkoopwinst van een eigen woning van inwoners van Nederland met de Amerikaanse nationaliteit, dan wordt er één keer belasting geheven over de verkoopwinst en is er naar mijn opvatting geen sprake van dubbele belastingheffing.
De Nederlandse overdrachtsbelasting is een indirecte belasting die wordt geheven over de verkrijging van een onroerende zaak en geen belasting naar het inkomen. Om die reden valt de overdrachtsbelasting niet onder de reikwijdte van de belastingverdragen, dus ook niet onder het tussen Nederland en de VS gesloten belastingverdrag.
Bent u bekend met het feit dat Nederlanders met de Amerikaanse nationaliteit in de Verenigde Staten belasting zijn verschuldigd over geld dat van de eigen BV geleend wordt? Onder welke voorwaarden is hier sprake van verschuldigdheid?
Mij zijn geen dergelijke gevallen bekend maar ik kan niet uitsluiten dat deze heel specifieke situatie onder de Amerikaanse belastingheffing valt.
Zijn er nog meer inkomstenbronnen die bij Nederlanders met de Amerikaanse nationaliteit tot dubbele belastingheffing leiden?
Ik heb geen signalen van concrete gevallen van dubbele belastingheffing bij Nederlanders met de Amerikaanse nationaliteit.
In het belastingverdrag tussen Nederland en de VS zijn afspraken gemaakt hoe dubbele belastingheffing wordt voorkomen voor Nederlanders met de Amerikaanse nationaliteit. De VS geeft een verrekening voor de in Nederland betaalde belasting over Nederlandse inkomensbronnen die in de VS ook belast zijn. Er zijn eveneens afspraken gemaakt over de verrekening of vrijstelling van belasting over inkomsten uit Amerikaanse bronnen die op grond van het verdrag aan Nederland zijn toegewezen. Ook voor deze inkomensbestanddelen kan een in Nederland woonachtige Amerikaans staatsburger in de VS een vermindering ter voorkoming van dubbele belasting claimen.
Bent u bekend met het feit dat Nederlanders met de Amerikaanse nationaliteit niet mogen beleggen in beleggingsfondsen die niet onder toezicht staan van de Securities and Exchange Commission en dus geen beleggingshypotheek mogen hebben?
Het is mij bekend dat sommige financiële instellingen ervoor hebben gekozen bepaalde beleggingsproducten niet aan te bieden aan Nederlandse inwoners die ook de Amerikaanse nationaliteit hebben. De aanleiding voor de keuze is gelegen in strenge Amerikaanse beschermingsregels. Het betreft een complex stelsel van Amerikaanse wet- en regelgeving inzake beleggingen (securities) op federaal en statelijk niveau, onder andere de Securities Act of 1933, Securities Exchange Act of 1934 en de Investment Advisers Act of 1940. Wanneer financiële instellingen beleggingsdiensten aanbieden aan cliënten met de Amerikaanse nationaliteit, behoren zij ook aan deze Amerikaanse regels te voldoen. Indien zij zich niet aan deze verplichtingen houden, kan dit leiden tot boetes. Deze situaties zien op beleid omtrent beleggingsdienstverlening. Ik verwijs in dat verband naar mijn opmerkingen in het kader van de behandeling van het wetsvoorstel tot goedkeuring van het Foreign Account tax Compliance Act (FATCA)-verdrag.2
Zoals ik bij de behandeling in de Eerste Kamer van het goedkeuringswetsvoorstel FATCA heb aangegeven en mede in reactie op de motie Neppérus3, heb ik deze problematiek voorgelegd aan de AFM en de NVB. Op basis van de informatie die ik ontvangen heb van AFM en de NVB, heb ik toen aangegeven dat voor Nederlandse inwoners die ook Amerikaans staatsburger zijn, passende dienstverlening beschikbaar is en er voldoende aanbieders zijn voor beleggingsdiensten.4
Deelt u de mening dat het onrechtvaardig is dat Nederlanders met de Amerikaanse nationaliteit geconfronteerd worden met dubbele belastingheffing puur en alleen vanwege hun geboorteplaats of de nationaliteit van hun ouders?
De VS betrekt reeds decennialang Amerikaans staatsburgers in de belastingheffing.
Elk land is soeverein in de keuzes ten aanzien van de inrichting van het belastingstelsel. Ik heb geen concrete signalen dat er nu opeens sprake zou zijn van dubbele belastingheffing.
Deelt u de mening dat het ongewenst dat een andere staat belasting mag heffen over Nederlandse uitkeringen en dat Nederlands belastinggeld zo naar een buitenlandse fiscus vloeit?
Zie antwoord vraag 2.
Ziet u mogelijkheden om in het bilaterale verdrag met de Verenigde Staten de dubbele belastingheffing te beperken? Bent u bereid de dubbele belastingheffing zoals bedoeld in de vragen 2, 3, 4 en 5 in relatie tot het belastingverdrag Nederland-VS bij de Verenigde Staten onder de aandacht te brengen op gelijke wijze als met betrekking tot de knelpunten bij de FATCA-wetgeving door uw ambtsvoorganger is toegezegd?2
Zie mijn antwoorden op de vragen 2, 3, 4 en 5. Ik heb geen concrete signalen dat er sprake is van dubbele belastingheffing onder het belastingverdrag tussen Nederland en de VS.
Bent u bereid om deze dubbele belastingheffing in OESO-verband te agenderen?
Zie antwoord vraag 9.
Hoe beoordeelt u de sancties van de Internal Revenue Service (IRS) die kunnen oplopen tot 10.000 dollar voor het in onwetendheid niet doen van aangifte voor Nederlanders die niet eens wisten dat ze de Amerikaanse nationaliteit hebben, bijvoorbeeld omdat ze nooit in Amerika gewoond of gewerkt hebben? Acht u ook deze Nederlanders «een beetje stout», omdat ze «iets gedaan hebben wat eigenlijk tegen hun eigen wet is»?3
Het is aan de VS om een nationaal systeem van boetes en sancties in te richten, net zoals het aan Nederland is een eigen systeem in te richten zodat wet- en regelgeving wordt nageleefd. Over een soevereine aangelegenheid van een andere Staat heb ik geen oordeel. Ik kan mij voorstellen dat het voor komt dat er Nederlanders zijn met het Amerikaans staatsburgerschap die niet volledig op de hoogte zijn van hun verplichtingen die het Amerikaans staatsburgerschap met zich brengt. Door de ontwikkelingen op het gebied van de FATCA is men in elk geval bewust geworden dat er verplichtingen samenhangen met het Amerikaans staatsburgerschap.
Spaarhypotheek onnodig duur |
|
Barry Madlener (PVV) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Spaarhypotheek onnodig duur»? Zo nee, waarom niet?1
Ja.
Vindt u dat de Vereniging Eigen Huis gelijk heeft? Zo nee, waarom niet?
Of het meenemen van spaartegoeden bij de bepaling van de risico-opslag gunstig is voor de consument is afhankelijk van de omvang van het opgebouwde spaartegoed en het marginale tarief waartegen de hypotheekrente fiscaal aftrekbaar is. Een verlaging van de hypotheekrente – en daarmee ook de rente over het spaartegoed (deze zijn over het algemeen gekoppeld) – zal leiden tot een stijging van de spaarpremie. Die stijging is noodzakelijk om het gewenste eindbedrag voor de aflossing van de hypotheek te halen aan het einde van de looptijd. In de praktijk kan dit juist leiden tot een stijging van de maandlasten. Dit in tegenstelling tot een volledig annuïtaire hypotheek, waar een renteverlaging altijd gunstig is voor de consument.
Bent u bereid zelf in te grijpen? Zo nee, waarom niet?
Nee. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 is het meenemen van een spaartegoed niet altijd voordelig voor de consument. De Autoriteit Financiële Markten (AFM) heeft aangegeven dat zij verwacht dat aanbieders in het kader van het productontwikkeling- en reviewproces een afweging maken of bepaalde productaspecten, zoals het al dan niet meenemen van spaartegoeden bij het bepalen van de risico-opslag, wel of niet in het belang van de klant zijn. Waar nodig zal de AFM aanbieders hier op aanspreken.
Bent u bereid om de De Nederlandsche Bank te laten ingrijpen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid om de Autoriteit Consument en Markt een onderzoek te laten uitvoeren naar de hypotheekmarkt? Zo nee, waarom niet?
De Autoriteit Consument en Markt (ACM) monitort de concurrentie op de hypotheekmarkt, waarbij onder andere wordt gekeken naar de rentetarieven die hypotheekverstrekkers hanteren. In 2016 zal de ACM haar eerdere studies naar de hypotheekmarkt (2011, 2013) actualiseren.
Bent u bereid om het oversluiten van hypotheken makkelijker en goedkoper te maken door de boeterente te maximeren net zoals in België? Zo nee, waarom niet?
In de Kamerbrief van 12 juni jl. ben ik uitgebreid ingaan op de vergelijking tussen de Nederlandse en Belgische situatie. Een vergelijking tussen de hypotheekmarkten in Nederland en België is lastig, omdat hierbij rekening moet worden gehouden met onder andere de verschillen in nationale wetgeving, de specifieke kenmerken van de bankensector en variaties in consumentenvoorkeuren. In België geldt dat consumenten maximaal drie maanden rentederving moeten betalen als boete bij tussentijdse gehele of gedeeltelijke aflossing of bij het oversluiten naar een andere bank. In Nederland bestaat een dergelijke wettelijke beperking niet. Het is in België echter niet altijd aantrekkelijker om over te sluiten of tussentijds gedeeltelijk of volledig af te lossen. Zo wordt in België bij volledige aflossing van de hypotheek in het geval van een verkoop van de woning de vergoedingsrente berekend over het bedrag dat wordt terugbetaald, terwijl in Nederland standaard boetevrij kan worden afgelost in het geval van verkoop (met uitzondering van enkele budgethypotheken). Ook hebben kredietverstrekkers in Nederland afgesproken in de Gedragscode Hypothecaire Financiering dat de consument jaarlijks ten minste 10% van het hypotheekbedrag boetevrij kan aflossen. In de praktijk staan sommige hypotheekverstrekkers zelfs toe dat consument 20% per jaar boetevrij kunnen aflossen. Deze voorwaarde komt in België weinig voor. Daarnaast zijn hypotheekaanbieders in Nederland verplicht een eensporig rentebeleid te hanteren. Dit betekent dat consumenten met een vergelijkbaar risicoprofiel dezelfde rentevoet aangeboden moeten krijgen, ongeacht of het gaat om een bestaande klant of een nieuwe klant. Dit bevordert de transparantie en de concurrentie op de hypotheekmarkt. Een dergelijke verplichting bestaat niet in België, waardoor bestaande klanten bij oversluiting of het aflopen van hun rentevaste periode vaak niet hetzelfde (aantrekkelijke) renteaanbod krijgen als nieuwe klanten.
Indien de banken geen vergoedingsrente zouden mogen hanteren of deze gemaximeerd zou worden zoals dat in België gebeurt, zullen banken minder geneigd zijn om hypotheken met rentevasteperiodes aan te bieden. Belgische kredietverstrekkers hebben reeds aangegeven dat vanwege de wettelijke beperking van de vergoedingsrente het aanbieden van lange rentevasteperiodes en hypotheken met lage rentes op termijn onder druk komt te staan. Het belang van rentevastperiodes voor de Nederlandse hypotheekmarkt is groot. Rentevastperiodes kunnen bijdragen aan de stabiliteit op de hypotheekmarkt omdat het huishoudens minder kwetsbaar maakt voor plotselinge renteschommelingen en ook hypotheekverstrekkers zekerheid geeft voor een langere periode.
De voorlopige raming van het Centraal Planbureau (CPB) gepubliceerd op 11 augustus 2015 ten behoeve van de afronding van de besluitvorming over de ontwerpbegroting en het belastingplan van 2016 |
|
Henk Krol (50PLUS) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de voorlopige raming van het CPB gepubliceerd op 11 augustus 2015?
Ja.
Bent u in het bijzonder bekend met de koopkrachtcijfers van gepensioneerden in deze raming? Kunt u toelichten waarom gepensioneerden en uitkeringsgerechtigden, in tegenstelling tot werkenden, weer koopkracht in moeten leveren in 2016?
Waarom kiest u niet voor een eerlijke verdeling van de koopkracht tussen werkenden, mensen die niet kunnen werken en mensen die gewerkt hebben en nu gepensioneerd zijn?
Bent u, mede naar aanleiding van ons gesprek op 7 juli, bereid om de koopkracht eerlijker te verdelen, zodanig dat er minimaal 1 miljard Euro beschikbaar is voor verbetering koopkracht gepensioneerden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Kunt u de cijfers ten aanzien van werkloze beroepsbevolking nader specificeren voor de groep werklozen van 45 jaar en ouder? En een specificatie over de duur van de uitkering en de uitstroom van deze groep?
Het CBS en UWV publiceren met regelmaat statistieken over de in- en uitstroom in de WW van ouderen. Uit cijfers van het CBS blijkt dat er in juli 2015 245 duizend mensen van 45 jaar en ouder werkloos waren. Dit komt overeen met 6,4% van de beroepsbevolking1. In 2014 hebben 259.380 mensen tussen de 45 en de 65 jaar een WW uitkering ontvangen, waarvan 34% met een duur tot een half jaar, 22% voor een duur tussen een half jaar en een jaar, en 44% voor een jaar of langer. Vergeleken met andere leeftijdsgroepen is het percentage dat meer dan een jaar WW ontvangt relatief hoog, al wordt dit ook veroorzaakt door het feit dat de opbouw van de WW-rechten bij deze leeftijdgroep ook relatief hoog is. De totale uitstroom in de leeftijdsklasse 45–65 in 2014 bedroeg 205.680, waarvan bijna de helft direct naar werk2. De andere helft stroomt uit vanwege het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd, of vanwege het bereiken van de maximale duur van de WW. Een deel hiervan vindt hierna alsnog een baan.
Bent u bereid extra geld en/of middelen in te zetten om de langdurige werkloosheid van mensen van 45 jaar en ouder aan te pakken en deze mensen weer een baan en perspectief te bieden?
Het kabinet heeft reeds een breed palet aan samenhangende maatregelen genomen om de arbeidsmarktpositie van ouderen te verbeteren en de uitstroom uit de WW te bevorderen. De mobiliteitsbonus maakt het voor werkgevers aantrekkelijk om een oudere uitkeringsgerechtigde in dienst te nemen. Werkgevers hebben recht op die bonus, van € 7.000,– per jaar gedurende maximaal drie jaar, wanneer zij een oudere uitkeringsgerechtigde in dienst nemen. Dit bevordert de baankansen voor ouderen. Ook instrumenten als proefplaatsing, waarbij een uitkeringsgerechtigde onder voorwaarden tijdelijk met behoud van uitkering aan het werk gaat, en de no-risk polis WW zijn er op gericht om werkgevers kennis te laten maken met potentiële werknemers. Dit beperkt het risico voor werkgevers, waardoor zij de mogelijkheid krijgen om een reëel beeld van potentiële werknemers te vormen.
Daarnaast neemt het kabinet ook met de sectorplannen concrete maatregelen om ouderen aan het werk te helpen en te houden. Er wordt volop aandacht besteed aan het verhogen van duurzame inzetbaarheid, aan om- en bijscholing en begeleiding bij van-werk-naar-werk. Met het «Actieplan 50pluswerkt» wordt extra ondersteuning geboden aan een specifieke groep werklozen in de WW. Kern van dit actieplan is de empowerment van werkzoekenden, door bijvoorbeeld netwerktrainingen, en het actief benaderen van werkgevers voor deze doelgroep.
Gezamenlijk met het UWV blijf ik de maatregelen gericht op het versterken van de arbeidsmarktpositie van ouderen monitoren en waar nodig verbeteren.
Kunt u deze vragen voor 31 augustus 2015 beantwoorden? Kunt u een toelichting geven indien dat niet lukt?
Vanwege de drukte in de voorbereiding op Prinsjesdag heb ik u deze antwoorden niet eerder kunnen doen toekomen.
Benzine is 20 eurocent te duur |
|
Barry Madlener (PVV) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Benzine is 20 eurocent te duur»?1
Ja.
Deelt u de in genoemd bericht opgenomen analyse dat de benzine 20 eurocent en de diesel 11 eurocent te duur is? Zo nee, waarom niet?
Nee. Uit onderzoek (zie bijvoorbeeld Kamerstukken II 2011/12, 24 036, nr. 392) komt naar voren dat de hoogte van de Nederlandse brandstofprijzen over het algemeen goed verklaard kan worden door de hoogte van de prijs voor ruwe olie, mits gecorrigeerd voor de dollarkoers. Prijsontwikkelingen op de Nederlandse brandstofmarkt lopen echter op de korte termijn niet altijd gelijk met veranderingen in de ruwe olieprijs. De belangrijkste verklaring hiervoor is dat de prijzen voor ruwe olie, raffinageproducten en brandstof aan de pomp tot stand komen op verschillende markten die hun eigen dynamiek en concurrentieomstandigheden kennen. Omdat veranderingen eerst in de prijzen voor ruwe olie en geraffineerde producten doorwerken, kan vertraging optreden in een verandering in de eindprijs voor consumenten. Olie die nu wordt opgepompt, komt pas na maanden of langer terecht bij tankstations. Verhandeling van ruwe olie en geraffineerde producten vindt bovendien plaats op termijnmarkten waar economische, politieke en voorraadrisico’s worden afgedekt waardoor de brandstofprijs minder direct verband houdt met de feitelijke productieprijs van olie. Tot slot hangen de brandstofprijzen ook af van de lokale concurrentiesituatie. Door verschillen in kosten, typen klanten en dienstverlening kunnen de prijzen lokaal verschillen. Op 3 september jl. kon in Nederland bijvoorbeeld een liter euro 95 benzine getankt worden voor prijzen tussen de € 1,40 en € 1,70.
Bent u bereid in te grijpen? Zo nee, waarom niet?
Om de genoemde redenen in het antwoord op vraag 2 zie ik geen noodzaak om in te grijpen of opnieuw onderzoek uit te laten voeren naar de hoogte van de brandstofprijzen. Vanwege het belang van de benzinemarkt voor de Nederlandse economie houdt de ACM relevante ontwikkelingen nauwlettend in de gaten en zal zij optreden indien daartoe aanleiding is.
Bent u bereid de Autoriteit Consument & Markt (ACM) een onderzoek te laten uitvoeren naar de hoogte van de brandstofprijzen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Het artikel “Laat kleine verzekeraar niet verdwijnen” |
|
Aukje de Vries (VVD) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het artikel «Laat kleine verzekeraar niet verdwijnen»?1 Wat vindt u van de inhoud van dit artikel?
Ja, ik ben bekend met de inhoud van het artikel. Zoals aangegeven in mijn antwoorden van 29 mei jl. op eerdere vragen van het lid De Vries2 zitten de knelpunten voor kleine (onderlinge) verzekeraars met name in de toezichtkosten.
Naar mijn oordeel kan toepassing van alle eisen uit de richtlijn solvabiliteit II op alle verzekeraars inderdaad als niet proportioneel en knellend worden beschouwd. In de Nederlandse implementatie van de richtlijn solvabiliteit II is daarom op verschillende manieren rekening gehouden met de aard, omvang en complexiteit van de risico’s van verschillende categorieën verzekeraars. Teneinde de toezichtkosten zo veel mogelijk te beperken, zijn verschillende versoepelingen aangebracht in het nieuwe toezichtregime voor kleine verzekeraars. In mijn beantwoording van 29 mei jl. heb ik deze versoepelingen uiteengezet.
Verzekeraars met een beperkte risico-omvang (kleine verzekeraars) die niet onder de richtlijn zullen vallen, kunnen onder solvabiliteit II Basic of de Vrijstellingsregeling Wft vallen. Voor levensverzekeraars van beperkte risico-omvang is volledige vrijstelling van DNB-toezicht niet mogelijk.
Hoe moet dit artikel gezien worden in relatie tot de antwoorden van 29 mei 2015 op eerdere Kamervragen van de VVD over het bericht «Kleine verzekeraars vechten voor voortbestaan»? Hoe beoordeelt u uw eigen gegevens; uit deze antwoorden blijkt dat het aantal kleine verzekeraars is afgenomen en er nauwelijks nieuwe kleine verzekeraars zijn bijgekomen sinds 2011?
Zoals eerder aangegeven, staat de Nederlandse verzekeringsmarkt al jaren onder druk. Dat is bijvoorbeeld te zien aan de krimp van het premievolume in zowel de leven- als schademarkt. Naar verwachting krimpt de vraag naar, onder andere, individuele levensverzekeringen ook de komende jaren nog en blijft het premievolume dalen. Mijn eerdere antwoorden moeten in het licht van deze precaire situatie worden bekeken. Consolidatie kan bijdragen aan het realiseren van kostenbesparingen om deze ontwikkelingen het hoofd te bieden. Consolidatie door fusies en overnames of het beëindigen van de activiteiten kunnen de afname van het aantal kleine verzekeraars verklaren. Daarnaast kan toetreding tot deze markt door de krimpende omvang en concurrentie als niet aantrekkelijk worden ervaren, hetgeen het kleine aantal toetreders kan verklaren.
Door middel van regelgeving en het toezicht daarop wordt gestreefd naar een gezonde, stabiele en concurrerende verzekeringsmarkt. Zoals ook aangegeven in de beantwoording van 29 mei jl. kunnen kleine verzekeraars een waardevolle bijdrage leveren aan een diverse en concurrerende verzekeringsmarkt. Dit wordt mogelijk gemaakt door het toezicht zo in te richten dat de polishouder goed beschermd kan worden, maar de regels kleine verzekeraars niet onnodig beperken in hun bedrijfsvoering. Solvabiliteit II biedt die betere bescherming, ook voor polishouders van kleinere verzekeraars. Aan proportionaliteit is vorm gegeven via de diverse versoepelingen die voor kleine verzekeraars zijn aangebracht. Deze proportionele invulling geldt zowel voor bestaande verzekeraars als nieuwe potentiële toetreders.
Komt er met Solvency II en Solvency Basic (inclusief de vrijstellingsregeling) in feite een einde aan de traditie van onderling verzekeren? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Bij het toezicht op verzekeraars is het uitgangspunt proportionaliteit. Daarom zijn kleine onderlinge schadeverzekeraars momenteel uitgezonderd van een aantal prudentiële toezichteisen en vallen zij onder een lichter toezichtsregime. Zij behoeven voor hun werkzaamheden niet te beschikken over een vergunning van DNB, maar kunnen daarvoor volstaan met een verklaring van DNB. Zoals het aangehaalde krantenartikel ook stelt, vormen onderlinge schadeverzekeraars vanwege het ontbreken van bepaalde eisen een laagdrempelige en toegankelijke manier voor burgers en ondernemingen om risico’s te delen. De invoering van de richtlijn solvabiliteit II en het Basic regime voor verzekeraars met beperkte risico-omvang per 1 januari 2016 leidt tot een verdere professionalisering en versterking van het toezicht op verzekeraars. Dat kan betekenen dat kleine onderlinge schadeverzekeraars die nu met een verklaring van DNB werken dan een Wft-vergunning (Solvency II Basic-vergunning of Solvency II-vergunning) nodig hebben, of dat zij onder de Vrijstellingsregeling Wft vallen en niet langer onder DNB-toezicht staan.
Het aantal schade- en natura-uitvaartverzekeraars dat op basis van de huidige gegevens vanaf 1 januari 2016 onder de Vrijstellingsregeling Wft valt (en dan niet langer onder toezicht van DNB valt) is ongeveer 70. Dit betreft grotendeels onderlinge waarborgmaatschappijen die deels met een verklaring en deels met een Wft-vergunning werken
Van de ruim 40 verzekeraars die vanaf 1 januari 2016 zullen vallen onder solvabiliteit II Basic betreft het grootste deel eveneens onderlinge waarborgmaatschappijen. Daarnaast zijn er diverse middelgrote onderlinge waarborgmaatschappijen die onder solvabiliteit II zullen vallen.
In hoeverre vindt u dit een wenselijke ontwikkeling, aangezien onderlinge verzekeraars toch prima passen in het streven naar een participatiesamenleving? Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat onderlinge verzekeraars verdwijnen?
Zie antwoord vraag 3.
Welke regelgeving knelt of gaat knellen voor onderlinge verzekeraars? In hoeverre is de regelgeving en de bijkomende bureaucratische verplichtingen proportioneel?
Zie antwoord vraag 1.
Waarom wordt de toezegging in de memorie van toelichting bij de Implementatiewet richtlijn solvabiliteit II (33 273) dat nog wordt bezien in hoeverre aan verzekeraars met beperkte risico-omvang die niet aan genoemde voorwaarden voldoen, maar zich wel volledig herverzekeren, ook een gehele of gedeeltelijke vrijstelling kan worden verleend, niet nagekomen?
In de memorie van toelichting bij het voorstel voor de Implementatiewet richtlijn solvabiliteit II is aangekondigd dat nog zou worden bezien in hoeverre ook aan verzekeraars met beperkte risico-omvang die niet voldoen aan de voorwaarden inzake de hoogte van het premie-inkomen, de technische voorzieningen en de omvang van de dekking, maar die zich volledig herverzekeren, een gehele of gedeeltelijke vrijstelling kan worden verleend. Die nadere beoordeling heeft intussen plaatsgevonden. Geconcludeerd is dat het enkele feit dat een verzekeraar volledig is herverzekerd onvoldoende reden is om de verzekeraar vrij te stellen van prudentieel toezicht. De herverzekering verkleint weliswaar de risico’s voor de verzekeraar, maar neemt die niet volledig weg. Wanneer de herverzekeraar op zeker moment in gebreke blijft kan dat tot gevolg hebben dat polishouders en begunstigden niet de uitkering krijgen waarop zij hadden gerekend of hun schade niet volledig vergoed krijgen. Om de polishouder te beschermen, is daarom in de conceptvrijstellingsregeling niet voorzien in een vrijstelling voor volledig herverzekerde verzekeraars. Voor de volledigheid zal daarover in de toelichting bij de regeling een passage worden toegevoegd.
Volgens opgave van de Nederlandsche Bank is slechts een enkele verzekeraar werkzaam die volledig is herverzekerd. Wat de huidige regeling betreft: kleine onderlinge waarborgmaatschappijen komen op dit moment slechts in aanmerking voor een verklaring als bedoeld in artikel 2 van het Besluit reikwijdtebepalingen Wft – waarmee de Wft grotendeels niet op hen van toepassing is – indien de bij hen verzekerde risico’s «op genoegzame wijze zijn herverzekerd», tenzij DNB herverzekering niet nodig acht. Die eis komt te vervallen: vrijstelling zal niet afhankelijk zijn van de mate waarin de herverzekeraar al dan niet is herverzekerd, maar alleen van de in de conceptvrijstellingsregeling opgenomen criteria, die overwegend betrekking hebben op de aard en de omvang van de activiteiten van de verzekeraar.
Waarom komt deze vrijstelling niet terug in de concept-regeling die momenteel tot eind augustus ter consultatie voorligt? In hoeverre betekent dit dat de vrijstelling er niet komt en wat zijn de gevolgen daarvan? Bent u bereid om deze vrijstelling alsnog op te nemen in de regeling? Zo nee, waarom niet? Hoeveel verzekeraars zouden naar schatting onder deze definitie van volledig herverzekeren kunnen vallen bij een mogelijke vrijstelling? Is de huidige eis van volledig herverzekeren wel redelijk? Wordt hiermee de huidige definitie van genoegzaam herverzekeren vervangen door de definitie van volledig herverzekeren? Zo ja, waarom en wat is hiervoor de aanleiding en wat zijn hiervan de gevolgen voor kleine verzekeraars?
Zie antwoord vraag 6.
Wat doen het ministerie en de toezichthouders om kleine verzekeraars een kans te geven om in de toekomst ook een rol te blijven vervullen?
Zie antwoord vraag 2.
Wat doen het ministerie en de toezichthouders om nieuwe (kleine) verzekeraars en andere (financiële) startups een reële mogelijkheid te geven toe te treden tot de markt, want zij kunnen zorgen voor concurrentie, (regionaal) maatwerk, innovatie en soms zelfs op een goede manier «disruptive» zijn? Welke belemmeringen zijn daarbij? Wat wordt er gedaan om deze belemmeringen weg te nemen?
Zie antwoord vraag 2.
In hoeverre worden de ontwikkelingen c.q. de gevolgen van de invoering van Solvency Basic gemonitord, zodat bij onwenselijke ontwikkelingen tijdig kan worden ingegrepen? Wanneer wordt Solvency Basic geëvalueerd?
Er is niet voorzien in een formeel evaluatiemoment van het Basic regime, maar er zal vanzelfsprekend voortdurend oog zijn voor eventuele niet beoogde of ongewenste effecten.
Bent u bereid de Tweede Kamer nader te informeren over inhoud van de vrijstellingsregeling Solvency Basic en de uitkomsten van de internetconsultatie?
Daartoe ben ik bereid. De uitkomsten van de internetconsultatie worden, zoals gebruikelijk, besproken in de toelichting bij de regeling.
Het bericht “Verdere selectie van zakenbanken voor de voorgenomen beursintroductie van ABN AMRO” |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Erik Ronnes (CDA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Verdere selectie van zakenbanken voor de voorgenomen beursintroductie van ABN AMRO», dat op de website van NL Financial Investments (NLFI)1 geplaatst is?
Ja.
Kunt u beschrijven welke rol u heeft bij de selectie van de banken die ABN AMRO naar de beurs brengen? Kende u de contractvoorwaarden en heeft u daarmee ingestemd?
Na de afronding van de bespreking in de Tweede Kamer van de voorgenomen beursgang van ABN AMRO heb ik goedgekeurd dat NLFI de selectie van de zakenbanken voor de voorgenomen beursgang van ABN AMRO zou uitvoeren (met inbegrip van de onderhandeling over contractvoorwaarden). NLFI heeft het Ministerie van Financiën geïnformeerd bij belangrijke stappen in het selectieproces.
Kunt u de contractvoorwaarden (zoveel mogelijk) openbaar maken?
Bij doorgang van de voorgenomen beursgang van ABN AMRO zullen de belangrijkste elementen van de contractvoorwaarden (onder meer zoals beschreven in de antwoorden onder vragen 4 en 5), zoals die zijn opgenomen in de zogenoemde underwriting agreement, worden vermeld in de prospectus en daarmee openbaar worden. De contractvoorwaarden zal ik vertrouwelijk ter inzage beschikbaar stellen.2
Zijn er naast de transactiekosten in het persbericht nog andere kosten die de bank of de staat betaalt aan de banken?
De prijsafspraken behelzen:
Zijn er andere tegenprestaties?
In het contract met de banken zijn verschillende afspraken vastgelegd, bijvoorbeeld over aansprakelijkheid en vrijwaringen. Er zijn geen andere tegenprestaties afgesproken dan genoemd in het antwoord onder 4.
Kunt u precies aangeven of de banken nog andere mogelijkheden krijgen in het contract waarmee zij geld verdienen of kunnen verdienen aan de deal, zoals bijvoorbeeld een green shoe? Zo ja, kunt u de details daarvan verschaffen?
Er zijn geen mogelijkheden in het contract waarmee de zakenbanken geld kunnen verdienen aan de deal. Zie voor eventuele winsten behaald bij stabilisatie eveneens het antwoord op vraag 4.
Zijn er afspraken gemaakt over de toedeling van aandelen? Mogen banken impliciet of expliciet een tegenprestatie vragen voor deze toewijzing?2 Zo nee, hoe is dat dan gegarandeerd?
NLFI/de staat stelt de toedeling vast, in samenspraak met ABN AMRO. De toedeling van aandelen zal plaatsvinden met inachtneming van een aantal vooraf vastgelegde uitgangspunten en criteria. Daarbij is in beginsel de geboden prijs leidend, maar ook andere criteria, zoals de kwaliteit van de investeerder en het tonen van interesse in een vroeg stadium, kunnen worden meegewogen.
De zakenbanken mogen zich uiteraard niet bedienen van onrechtmatige praktijken. Als extra waarborg is in de overeenkomst vastgelegd dat de banken zich bij (het voorstel voor) de toedeling van aandelen niet mogen bedienen van oneigenlijke praktijken. Daarbij gaat het bijvoorbeeld om een toewijzing die zou worden gedaan voor het bevorderen van ongerelateerde fees of een toewijzing die voorwaardelijk zou zijn aan toekomstige orders of te verlenen diensten.
Op welke wijze wordt bevorderd dat een deel van de aandelen onderhands geplaatst wordt, bijvoorbeeld bij institutionele partijen in Nederland?
De zakenbanken zullen in overleg met NLFI institutionele beleggers benaderen, waaronder institutionele beleggers in Nederland. Het plaatsen van de certificaten bij Nederlandse institutionele partijen zal echter geen doel op zich zijn.
Het bericht “Voormalig NS-topman Huges spant kort geding aan om vergoeding” |
|
Martijn van Helvert (CDA), Pieter Omtzigt (CDA), Jaco Geurts (CDA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
![]() |
Klopt het dat de heer Huges, voormalig topman van de NS, een kort geding heeft aangespannen voor een forse ontslagvergoeding?1
De heer Huges heeft op 4 augustus een dagvaarding ingediend voor een kort geding. Nadien is NS tot een schikking gekomen met de heer Huges en is het dus niet tot een kort geding gekomen. Over deze schikking bent u op 6 augustus geïnformeerd.
Is de variabele beloning van de heer Huges over 2014 inmiddels teruggevorderd door de Raad van Commissarissen zoals u heeft aangekondigd? Zo nee, waarom niet en zo ja, wanneer?2
Het door de heer Huges terugbetalen van de variabele beloning over 2014 is onderdeel van de getroffen schikking. De schikking is inmiddels financieel afgehandeld, waarmee de variabele beloning feitelijk is terugbetaald.
Is de variabele beloning van de heer Huges over 2014 inmiddels terugbetaald? Zo nee, wanneer zal die terugbetaald worden?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat de NS vrijwillig de Nederlandse corporate governance bepalingen naleeft en dat alle uitzonderingen in het jaarverslag vermeld staan?3
Ja dat klopt. Ondanks dat NS geen beursgenoteerde onderneming is, past NS de Nederlandse Corporate Governance Code toe. Indien wordt afgeweken van de Code wordt hierover een toelichting opgenomen in het jaarverslag.
Kunt u het renumeratierapport en het verslag van de Raad van Commissarissen over 2013 en 2014 aan de Kamer doen toekomen?
De jaarlijkse beloningen maken onderdeel uit van het jaarverslag. Op die manier wordt verantwoording afgelegd over de toegekende beloningen en of deze binnen het geldende bezoldigingsbeleid valt.
Heeft u als aandeelhouder van de NS kwijting verleend over het gevoerde beleid over 2014 aan de Raad van Commissarissen en aan de Raad van Bestuur? Zo ja, wanneer heeft u dat voor elk van deze gremia gedaan?
Door mij is tijdens de algemene vergadering van aandeelhouders op 4 maart jongstleden kwijting/decharge verleend aan de Raad van Commissarissen en Raad van Bestuur voor het gevoerde beleid over boekjaar 2014.
Klopt het dat de NS in haar jaarverslag een eventuele ontslagpremie of een vergoeding in een vaststellingsovereenkomst aan de heer Huges moet vermelden en moet motiveren?
Ja, de uitkomst van de schikking met de heer Huges zal onderdeel uitmaken van het jaarverslag over 2015.
Kunt u, indien er een vaststellingsovereenkomst gesloten wordt, onmiddellijk openbaar maken hoeveel er betaald wordt aan de heer Huges en niet wachten tot het jaarverslag van volgend jaar?
In mijn brief aan de Kamer van 6 augustus heb ik de elementen van de schikking genoemd, alsmede het totale bedrag dat hiermee samenhangt. De vaststellingsovereenkomst zelf heb ik ter vertrouwelijke inzage gelegd.
De rol van Nederland in het faciliteren van belastingontwijking vanuit Griekenland |
|
Harry van Bommel (SP) |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD), Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
![]() |
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat Nederland belastingontwijking vanuit Griekenland faciliteert door middel van brievenbusfirma’s?
Ja, dat gebeurt ook niet. Activiteiten van (ook Griekse) internationale concerns kunnen via Nederlandse vennootschappen gefinancierd worden. In een dergelijk geval ontvangen zij vergoedingen voor die investeringen in de vorm van dividenden, rente en royalty’s. Het is niet mogelijk via dit soort vennootschappen de winst in andere landen te verminderen. De afdracht van winstbelasting in Griekenland wordt hierdoor dan ook niet verlaagd. Het beeld dat Nederland belastingontwijking zou faciliteren door middel van brievenbusfirma’s herken ik dan ook niet.
Kunt u bevestigen dat Griekenland 1,7 miljoen euro belasting is misgelopen in de afgelopen twee jaar doordat het mijnbouwbedrijf Eldorado Gold via een Nederlandse brievenbusfirma belasting ontweek?1
Ik kan op grond van artikel 67 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen geen informatie geven over individuele belastingplichtigen. Evenmin kan ik een overzicht geven van Griekse bedrijven die in Nederland als vennootschap geregistreerd staan, nog daargelaten dat er geen registratie plaatsvindt op basis van een dergelijk nationaliteitscriterium. Zonder in strijd te komen met die bepaling kan ik wel een reactie geven op algemene vragen over de fiscale behandeling van Griekse bedrijven met een Nederlandse aandeelhouder.
Er is geen aanleiding te veronderstellen dat Griekse winstbelasting kan worden ontweken door het opnemen van een Nederlands lichaam in een internationale structuur. Griekenland past net als Nederland de OESO-verrekenprijsregels toe. Op basis van deze regels wordt winst belast in het land waar risico’s worden gelopen en de belangrijkste functies worden uitgeoefend: waar de waarde wordt gecreëerd.
Voor zover de inhouding van Griekse bronheffing op dividenden of rente wordt voorkomen, is dat in elk geval geen gevolg van Nederlandse wetgeving. Ook ligt het niet voor de hand dat de oorzaak ligt in het bilaterale belastingverdrag tussen Nederland en Griekenland, nu het daarin overeengekomen bronbelastingtarief op dividenden en rente niet substantieel afwijkt van dat in de meeste andere verdragen die Griekenland heeft gesloten.
Voor zover Griekenland geen bronbelasting inhoudt op grond van de Moeder-dochterrichtlijn of de Interest en Royalty richtlijn, wijs ik erop dat deze richtlijnen de toepassing van nationale (in dit geval Griekse) anti-misbruikmaatregelen toelaat.
Indien Griekenland voor de toepassing van die anti-misbruikmaatregel informatie uit Nederland nodig heeft, werkt Nederland op basis van het belastingverdrag tussen onze twee landen uiteraard mee aan verstrekking van die informatie.
Kunt u een overzicht geven van Griekse bedrijven die in Nederland als vennootschap geregistreerd staan, en daarbij aangeven welke van deze bedrijven als brievenbusfirma aangemerkt kunnen worden?2
Zie antwoord vraag 2.
Hoe oordeelt u over het feit dat het Nederlandse trustkantoor TMF een persbericht heeft uitgegeven dat Griekse bedrijven aanspoort om zich fiscaal in Nederland te vestigen?3
Het staat eenieder, en dus ook trustkantoren, vrij zich positief uit te laten over het Nederlandse vestigingsklimaat. Belastingontwijking via lege brievenbusfirma’s wordt niet gefaciliteerd door Nederland.
Erkent u dat de belastingontwijking die Nederland faciliteert een wissel trekt op de Griekse begroting, en gelijktijdig het MKB in Griekenland onder druk zet door de stijgende belastingdruk?4
Nee. Zoals bekend hebben belastingontwijking en grondslaguitholling door multinationale ondernemingen internationaal de aandacht. Nederland werkt in OESO en EU-verband actief samen met andere landen om dit tegen te gaan.
Erkent u dat het niet steekhoudend is om te blijven herhalen dat de Griekse regering de belastingproblemen in Griekenland niet heeft aangepakt, terwijl Nederland belastingontwijking vanuit Griekenland mogelijk maakt?
Zie antwoord vraag 5.
Erkent u dat de Griekse regering wel degelijk stappen heeft gezet als het gaat om de Lagarde-lijst, het aanpakken van zwartspaarders met een bankrekening in Zwitserland en smokkel?5
Van de Nederlandse ambassade in Athene heb ik begrepen dat de Griekse autoriteiten zich naar eigen zeggen als doel hebben gesteld om per maand 100 personen die op de zogenaamde bankenlijst staan te onderzoeken. Op deze bankenlijst staan o.a. de nog verdachte personen van de Lagarde lijst. Ik heb over de voortgang en status van dit onderzoek echter geen officiële informatie. Op het gebied van smokkel is de Griekse regering volgens de ambassade bezig met het verbeteren van controles op brandstoffensmokkel bij tankstations. Verdere stappen die de Griekse regering onderneemt op het gebied van zwartspaarders en smokkel zijn vastgelegd in het MoU. Zo is vastgelegd dat de Griekse regering maatregelen neemt om belastingontwijking (ook op het gebied van spaartegoeden) en smokkelen tegen te gaan. Er worden bijvoorbeeld bank transacties onderzocht om zowel in binnen en buitenland niet opgegeven spaarrekeningen op te sporen. Ook komt er een regeling (met passende sancties) voor zwartspaarders die vrijwillig hun spaartegoeden opgeven. Op het gebied van smokkel worden er bij de douane drie mobiele antismokkel teams opgericht. Deze stappen staan verspreid over het komende half jaar gepland en zullen op het in het MoU afgesproken moment worden uitgevoerd.
Kloppen de volgende uitspraken van de voormalige Griekse Minister van Financiën Varoufakis: «One of the very first things I said to my Eurogroup colleagues was, why don’t we push some of the legislation we agree on – the taxation system, the anti-corruption rules – through parliament and meanwhile continue the negotiations? And I was actually told a number of times if I dare to suggest this again this would constitute reason to settle the negotiations»6 en «And they [de trojka] said «No, no, no, this has to be a comprehensive review. Nothing will be implemented if you dare introduce any legislation. It will be considered unilateral action inimical to the process of reaching an agreement.»»?7 Zo ja, kunt u verklaren waarom de trojka en de voorzitter van de eurogroep regelmatig beweerd hebben dat de Griekse regering te weinig vooruitgang heeft geboekt op dossiers als het belastingstelsel en corruptiebestrijding, terwijl de Griekse regering deze maatregelen niet mocht doorvoeren?
Ik ga niet in op wat individuele collega’s in de eurogroep wel of niet gezegd zouden hebben. Het stond de Griekse regering vrij om maatregelen te nemen op deze terreinen in het kader van het EFSF programma. Als de Griekse regering aanspraak wilde blijven maken op financiële noodsteun mochten er alleen geen ongedekte, unilaterale maatregelen genomen worden die tegen het programma in zouden gaan.
Klopt het dat de trojka een in maart ingevoerde wet, die een bronbelasting van 26% voor transacties die via vennootschappen verlopen introduceert, wil terugdraaien? Zo ja, wat is de motivatie van de trojka om deze wet terug te willen draaien?8
In de verklaring van de Eurozonetop van 12 juli jl. is vastgelegd onder welke voorwaarden een nieuw ESM programma mogelijk is. Eén van deze voorwaarden was dat de maatregelen genomen door de Griekse regering die tegen het Eurogroep statement van 20 februari ingingen moeten worden teruggedraaid of gecompenseerd. In het algemeen is dus vastgelegd dat maatregelen die tegen verplichtingen uit het oude programma ingaan sowieso moeten worden teruggedraaid. In het bijzonder voor deze wet (wet L4321/2015) geldt dat een voorstel tot wijziging al opgenomen was in het Griekse voorstel voor een hervormingspakket van 9 juli. In deze wet moest een artikel geschrapt worden omdat de bepalingen hierin een schending van het vrij verkeer van kapitaal in de Europese Unie inhielden. Op 13 augustus jl. is het betreffende artikel door het Grieks parlement geschrapt.
Klopt het dat het voorstel van de trojka waarover de Griekse regering een referendum heeft georganiseerd door de voorzitter van de eurogroep werd voorgelegd aan de Griekse regering als een «take-it-or-leave-it» deal?9
Nee, dit klopt niet. De gesprekken tussen de instituten en de Griekse autoriteiten waren nog gaande tot het moment dat de Griekse autoriteiten de onderhandelingen afbraken en een referendum uitriepen. Er lag dan ook geen onderhandelingspakket in de Eurogroep voor.
Het Rapport van bevindingen Jaarrekening 2013 Curaçao van de Algemene Rekenkamer Curaçao |
|
André Bosman (VVD) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het Rapport van bevindingen Jaarrekening 2013 Curaçao van de Algemene Rekenkamer Curaçao?
Ja.
Is het waar dat de Commissie financieel toezicht (Cft) nog geen rapport heeft uitgebracht over de inventarisatie 2013 en 2014 die betrekking heeft op de jaarrekening 2012 en 2013, de begrotingsuitvoering 2013 en 2014 en het begrotingsproces 2014 en 2015?
Nee, Het Cft heeft in april jl. het laatste rapport over het financieel beheer uitgebracht, bevattende een inventarisatie over de jaarrekening 2012, de begrotingsuitvoering 2013 en de begrotingsvoorbereiding 2014.
Wanneer kan de Kamer deze ontbrekende informatie ontvangen?
De inventarisatie over de jaarrekening 2013, de begrotingsuitvoering 2014 en de begrotingsvoorbereiding 2015 komt na de zomer beschikbaar. Deze inventarisatie wordt opgemaakt ten behoeve van het bestuur van het land Curaçao. Drie weken nadat de inventarisatie is uitgebracht, wordt deze openbaar gemaakt middels de website van het Cft.
Betrekt het Cft bij de beoordeling van lening aanvragen ook rapporten van bijvoorbeeld de Algemene Rekenkamer Curaçao? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?
Artikel 16 van de rijkswet financieel toezicht geeft aan waarop het Cft voornemens tot het aangaan van geldleningen beoordeelt. Lid 5 van dit artikel geeft aan dat de afspraken ter verbetering van het financieel beheer een rol spelen bij het aantrekken van leningen, voor zover deze betrekking hebben op het aangaan van leningen. De rapporten van de Rekenkamer spelen een rol als deze betrekking hierop hebben. Het voornemen om leningen aan te trekken is echter ook opgenomen in de begroting. De begroting wordt door het Cft beoordeeld aan de hand van de normen genoemd in artikel 15 van de rijkswet.
Hoe schat u het risico in dat Nederland loopt met leningen, zoals voor het ziekenhuis, aan Curaçao, nu de Rekenkamer van Curaçao van oordeel is dat in 2013 sprake was van ernstig falend financieel beheer?
De rijkswet financieel toezicht sloot in 2010 aan bij de bevindingen van het IMF over de houdbaarheid van schulden van landen als Curaçao en Sint Maarten en de maximale schuldenlast die deze landen kunnen dragen voordat de aflossing in het geding komt. In het jaarverslag 2014 van het Cft is door het Cft ingegaan op de schuldontwikkeling van onder meer Curaçao. Duidelijk is dat er risico’s zijn in de schuldontwikkeling.
Bent u het eens met de Rekenkamer van Curaçao dat er op dit moment geen goed financieel beheer is, en er dus geen sprake kan zijn van het beëindigen van de rijkswet Financieel toezicht?
Besluitvorming over het (deels) beëindigen van de rijkswet financieel toezicht vindt conform het bepaalde in de rijkswet plaats op basis van het advies van de evaluatiecommissie rijkswet financieel toezicht.
Hoe ziet u het financieel beheer voor de toekomst?
Uit de rapportages van het Cft blijkt duidelijk dat het financieel beheer van de landen nog in belangrijke mate moet doorontwikkelen.
Het bericht over vermeende overtreding van regels rondom de beursgang van ABN Amro |
|
Erik Ronnes (CDA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichtgeving over mogelijke overtreding van regels rondom de beursgang van ABN AMRO?1
Ja.
Klopt het dat een medewerker van het staatsagentschap NLFI2, die betrokken is bij de beursgang van ABN AMRO, en een topman van de Amerikaanse zakenbank JP Morgan gezamenlijk hebben gedineerd?
De voorzitter van NLFI, de heer M. Enthoven heeft mij gemeld dat hij eind maart 2015 een uitnodiging van JP Morgan Chase & Co heeft geaccepteerd voor een diner waar circa vijftien bestuurders en commissarissen van grote Nederlandse ondernemingen – waaronder financiële instellingen – aanwezig waren. Bij het diner was ook de heer J. Dimon (Chairman en CEO van JP Morgan Chase & Co) aanwezig. Het diner heeft plaatsgevonden op 30 juni 2015 in Amsterdam.
Indien dit het geval is, is dit contact wettelijk toegestaan of zijn er regels omtrent de beursgang van ABN AMRO overtreden?
Ik heb geen aanwijzing dat gehandeld zou zijn in strijd met een wettelijk voorschrift of regels omtrent de beursgang.
Welke acties heeft u, gezien uw verantwoordelijkheid voor het NLFI, genomen naar aanleiding van de genoemde publicatie?
Naar aanleiding van de publicatie is de heer Enthoven gevraagd om een toelichting te geven op de in de publicatie omschreven zaken. De heer Enthoven heeft in zijn toelichting aangegeven dat hij de uitnodiging voor het diner achteraf gezien beter niet had kunnen accepteren gezien het lopende selectieproces voor zakenbanken bij de voorgenomen beursgang van ABN AMRO.
Uit publicaties in dagbladen3 komt het beeld naar voren dat er Nederlandse banken gepasseerd zijn bij de beursgang van ABN AMRO; vindt u dit een wenselijke situatie, in overweging nemende de eisen die wij nationaal stellen aan banken op onder andere het gebied van beloning?
NLFI heeft een open, transparant en non-discriminatoir proces gevoerd voor de selectie van zakenbanken bij de beoogde beursgang van ABN AMRO. Dat heeft geleid tot de benoeming van drie zakenbanken in de rol van global coordinator, waaronder een Nederlandse bank. NLFI heeft primair geselecteerd op kwaliteit. Daarbij gaat het bijvoorbeeld om hoge kennis- en ervaringseisen op het gebied van grote effectentransacties, zogenoemde Equity Capital Market (ECM)-transacties, en beursintroducties. Ook zijn hoge eisen gesteld aan onderzoeksvaardigheden van de analisten en de competenties van het voorgestelde core deal team. Het beloningsbeleid is ook meegenomen als een van de selectiecriteria. NLFI heeft bij de selectie geen onderscheid gemaakt naar de vestigingsplaats van de zakenbanken.
Zijn de zaken zoals ze zich nu ontwikkelen rondom de selectie van banken voor de rol van Global Coördinator bij de beursgang van ABN AMRO aanleiding om het proces opnieuw op te (laten) starten?
Nee.
Het bericht “Afspraken VN-top stellen arme landen teleur” |
|
Jasper van Dijk (SP), Harry van Bommel (SP), Eric Smaling , Arnold Merkies (SP) |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD), Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Wat vindt u van het feit dat er geen internationaal rechtsorgaan komt om belastingontwijking tegen te gaan? Waarom is men de benadeelde landen op dit punt niet tegemoet gekomen? Heeft u inspanningen gepleegd om dit te realiseren? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?1
Belastingontwijking wordt voornamelijk veroorzaakt doordat nationale belastingregels van verschillende landen niet op elkaar zijn afgestemd. De meest effectieve bestrijding van belastingontwijking is daarom het neutraliseren van de effecten van de verschillen tussen deze nationale belastingregels. Met het OESO/G20 project inzake «Base Erosion and Profit Shifting» (BEPS) wordt gewerkt aan het op elkaar laten aansluiten van deze nationale belastingregels. Aan dit project nemen 62 landen deel die samen ongeveer 90% van de wereldeconomie vertegenwoordigen. Mede door Nederlandse inspanningen bevinden zich hieronder 14 ontwikkelingslanden en worden de overige ontwikkelingslanden via regionale consultaties bij de onderhandelingen betrokken. Nederland draagt bij aan een OESO-faciliteit voor inhoudelijke en, waar nodig, logistieke ondersteuning van de betrokkenheid van ontwikkelingslanden bij het BEPS-project. Ook kunnen ontwikkelingslanden op technische steun rekenen bij de implementatie van resultaten van het BEPS-project. Daarbij blijft hun autonomie over de nationale fiscale wetgeving gewaarborgd, zoals dat ook voor Nederland geldt.
De G77 had voorgesteld om het bestaande VN-comité dat bestaat uit 25 internationale belastingexperts, op te waarderen tot een intergouvernementeel VN-orgaan met als taak om internationale afspraken te maken over bestrijding van belastingontwijking. Andere landen, waaronder de EU, VS, Japan, Australië, Canada en Zwitserland, wezen dit voorstel af vanwege een duplicatie met de lopende werkzaamheden van het OESO/G20 BEPS project en een mogelijke ondermijning van het momentum van dat project. Ik heb mij er persoonlijk voor ingezet dat voor dit geschilpunt, waarop de conferentie had kunnen stranden, een voor alle landen aanvaardbaar compromis kon worden bereikt. De in het slotakkoord opgenomen versterking van de positie van het «UN Committee of Experts on International Cooperation in Tax Matters» en zijn sub-comités is gelet op de krachtsverhoudingen en het belang om het lopende BEPS project niet te ondermijnen, een redelijk compromis.
Het slotakkoord van de «Financing for Development» conferentie, de zogeheten Addis Abeba Actie Agenda, bevat diverse resultaten op belastinggebied die goed aansluiten op de Nederlandse inzet om ontwikkelingslanden in staat te stellen door middel van hogere belastinginkomsten meer eigen middelen te genereren. Dit betreft een intensivering van de internationale samenwerking om belastingontduiking en -ontwijking tegen te gaan, een oproep om antimisbruikclausules op te nemen in belastingverdragen en een oproep om verzoeken om belastingvrijstelling voor goederen en diensten die met ODA worden geleverd, te beëindigen. Op initiatief van Nederland, lanceerden Nederland, de VS, het VK, Duitsland en 14 andere donorlanden, 11 ontwikkelingslanden, 7 internationale organisaties en «the Gates Foundation» het «Addis Tax Initiative», waarin een verdubbeling van de middelen voor technische assistentie ter verbetering van belastingbeleid en belastinginning in ontwikkelingslanden is afgesproken. Dankzij dit initiatief zal de capaciteitsopbouw in de ontwikkelingslanden sterk geïntensiveerd kunnen worden.
Welk bedrag lopen arme landen nu werkelijk mis omdat multinationals hun winsten wegsluizen? Welke bedragen worden genoemd door verschillende instanties en aan welk bedrag kent u de meeste waarde toe? Hoeveel hiervan belandt in de onbemande brievenbussen aan de Zuidas? Hoe verhoudt dit zich tot de totale ontwikkelingshulp?
Verlies van belastinginkomsten door ontwikkelingslanden kan het gevolg zijn van verschillende factoren. Belastingontwijking en -ontduiking door multinationals zijn voorbeelden van dergelijke factoren, maar ook gebrekkige nationale regelgeving, gebrekkige handhaving van die regelgeving en belastingontwijking en -ontduiking door lokale ondernemingen en individuen.
Er zijn verschillende rapporten waarin is berekend hoe groot het verlies van belastinginkomsten door belastingontwijking en -ontduiking is voor ontwikkelingslanden.2 Deze rapporten geven geen 100% betrouwbare berekeningen maar ramingen van misgelopen bedragen waarvoor aannames moeten worden gemaakt. Daarnaast is de term «mislopen» van belastinginkomsten moeilijk te definiëren. Het is zelfs niet eenvoudig vast te stellen welke belastinginkomsten eigenlijk ontvangen zouden moeten worden. Bovendien zouden sommige investeringsstromen wellicht niet tot stand zijn gekomen indien meer belasting zou zijn verschuldigd. Gedragseffecten worden immers niet meegenomen in deze berekeningen.3
Genoemde studies suggereren dat misgelopen belastinginkomsten zeer significant zouden zijn. Er bestaan echter nog geen eenduidige gegevens over de omvang. Het BEPS project erkent dit en werkt aan een methodologie om de omvang van belastingontwijking in kaart te brengen en de effectiviteit van genomen BEPS acties straks te kunnen monitoren. Een voorstel hiertoe vormt een onderdeel van het op 8 oktober te publiceren BEPS-pakket. Bij gebrek aan eenduidige gegevens is het thans ondoenlijk om een verhouding aan te geven tussen de totale ontwikkelingshulp en de belastingen die ontwikkelingslanden mislopen als gevolg van belastingontwijking door multinationals. Het is belangrijk nu multilateraal in te blijven zetten op het bestrijden van ongeoorloofde belastingontwijking en -ontduiking, die ik beide als uiterst ongewenst beschouw. Daarvoor is het onzes inziens niet noodzakelijk de precieze omvang van mogelijke inkomstenverliezen te kennen.
Volgens sprekers van de OESO, IMF en uit ontwikkelingslanden tijdens de Conferentie «Pay your taxes where you add the value» van 2 juli jl. kunnen ontwikkelingslanden een aanzienlijke toename in de opbrengsten van hun winstbelasting realiseren door implementatie van te verwachten uitkomsten van het OESO/G20 BEPS project. Maar ook versterking van de nationale belastingdiensten en het omarmen van de nieuwe standaarden op het gebied van uitwisseling van informatie zullen positieve effecten hebben.
Overigens, belastingverdragen met Nederland weerhouden ontwikkelingslanden er niet van om belasting te heffen over de winsten die worden gegenereerd in ontwikkelingslanden.
Vindt u net als VN-baas Ban Ki Moon dat er een «cruciale stap is gezet om een duurzame toekomst voor ons allemaal te bouwen»? Zo ja, waaruit blijkt dat? Zo nee, wat ontbreekt er volgens u?
Ja, de afspraken in de Addis Abeba Actie Agenda zijn cruciaal om de middelen te genereren en vertrouwen te scheppen voor de in september aan te nemen duurzame ontwikkelingsdoelen. De uitkomst laat zien dat alle betrokkenen, onder andere overheden, bedrijven, het maatschappelijk middenveld, internationale financiële instellingen, filantropen, een bijdrage kunnen leveren aan het realiseren van een duurzame toekomst voor ons allemaal. Naast de focus van hulp op de armste landen laat het Addis-akkoord zien dat meer en diverse financiële stromen nodig zijn voor het behalen van de ambitieuze duurzame ontwikkelingsdoelen. Maar ook een versterkte economische rol van vrouwen, handel, investeringen, houdbare schulden, financiële stabiliteit, technologie, en effectief en goed bestuur zijn belangrijke middelen voor het bereiken van de nieuwe post-2015 agenda.
Heeft u aangegeven te blijven streven naar een besteding van 0,7% BNP aan ontwikkelingshulp? Bent u aangesproken op het feit dat Nederland daar inmiddels royaal onder zit? Zo ja, hoe heeft u hier een draai aan weten te geven, in de wetenschap dat Nederland in het verleden vooraan stond als het ging om het handhaven van dit bestedingsdoel?
Het Addis-akkoord roept alle betrokkenen op om zich in te spannen om de ODA doelstelling van 0,7% BNP te behalen en verwelkomt dat de EU blijft streven naar het collectief bereiken van deze doelstelling binnen het tijdpad van de post-2015 agenda. In de Raad van Ministers (van dinsdag 26 mei jl.) heeft Nederland geconstateerd dat over dit streven brede consensus binnen de EU bestaat. Zoals bekend, is overeenkomstig het regeerakkoord het huidige beleid van Nederland niet gericht op het behalen van deze norm, al blijft de ontwikkeling van de uitgaven gerelateerd aan de ontwikkeling van het BNP4. Nederland zal zich daarnaast blijven inzetten voor de modernisering van de ODA-definitie.
Voor het bereiken van de nieuwe Sustainable Development Goals tot 2030 is bijna 2.700 miljard euro per jaar nodig, die vooral gezocht moet worden bij het bedrijfsleven; hoeveel van dit jaarlijkse bedrag (maal 15 tot 2030) is toegezegd door het bedrijfsleven en welk deel hiervan is niet alleen een zachte «pledge» maar ook concrete boter bij de vis? Welke bedrijven nemen hierbij het voortouw? Zijn er bedragen gekoppeld aan de 17 doelen met concrete programma’s en te verwachten resultaten?
Er zijn geen bedragen gekoppeld aan de 17 duurzame ontwikkelingsdoelen. De conferentie in Addis Abeba was geen «pledging» conferentie waar donoren geld opzij zetten voor het realiseren van de nieuwe post-2015 agenda. Om de duurzame ontwikkelingsdoelen te realiseren moeten alle mogelijke middelen benut worden. Inspanningen die zich louter op ontwikkelingslanden richten zijn niet langer toereikend. In Addis is een mondiale aanpak afgesproken over de inzet van diverse financiële stromen, beleidsmaatregelen en betrokken spelers om te werken aan een duurzame toekomst en een wereld zonder armoede.
Het «International Business Forum», dat op 14 juli plaatsvond, betekende daarnaast een historische verschuiving van de meer traditionele samenwerking met het bedrijfsleven naar innovatieve publiek-private samenwerkingsvormen. Nog nooit waren er zoveel partijen uit de private sector bijeen voor ondersteuning van de SDG’s. Ontwikkelingslanden zelf gaven aan deze nieuwe vormen van samenwerking op prijs te stellen en te willen aanmoedigen. De gastheer van de conferentie, de Ethiopische Minister president Hailemariam Desalegn, gaf aan dat de private sector een essentiële rol vervult bij duurzame ontwikkeling, dat er commerciële kansen liggen in opkomende markten, en dat regeringen moeten inzetten op het beter aantrekken van de private sector en het bevorderen van hervormingen. Leiders in het bedrijfsleven en de politiek vonden het belangrijk dat risico’s gezamenlijk gedragen worden en dat beide groepen gezamenlijk het initiatief nemen voor investeringsmodellen met sociale én financiële opbrengsten, die verder gaan dan «maatschappelijk verantwoord ondernemen» tot nu toe.
Tijdens de conferentie werd het «Blended Finance» initiatief gelanceerd door o.a. het World Economic Forum (WEF), de OESO, Canada, Zweden, Nederland, VS, VK, Citi, Sumitomo Mitsui Banking Corporation, IFC, en het Senegal Sovereign Wealthfund FONSIS. Het eerste onderdeel van dit initiatief, het «Sustainable Development Investment Partnership» (SDIP), gaat over financiering voor infrastructuur waarvoor USD 100 miljard voor de komende vijf jaar zal moeten worden aangetrokken van private partijen met hulp van ODA, opdat een deel van het investeringsrisico kan worden afgedekt. Een tweede onderdeel van dit initiatief is «Convergence», een virtuele marktplaats om dergelijke innovatieve financieringsstromen te promoten, bijvoorbeeld via het delen van informatie, capaciteitsopbouw en sluiten van nieuwe initiatieven.
Hebben de resultaten van de top gevolgen voor het Nederlandse ontwikkelingsbeleid? Zo ja, hoe gaan die eruit zien?
In Addis Abeba hebben 193 VN lidstaten een brede visie op een nieuw mondiaal partnerschap en een geïntegreerd pakket van financiële en niet-financiële middelen voor het bereiken van de duurzame ontwikkelingsdoelen aangenomen. De agenda van hulp en handel staat centraal in het Addis-akkoord. Conform de inzet van het Koninkrijk in de onderhandelingen (zie Kamerbrief van 17 juni jl.) zijn de belangrijkste beleidsprioriteiten van het kabinet op het gebied van beleidscoherentie, fragiele staten, gender, belastingen, partnerschappen, innovatieve financiering, en handel en investeringen internationaal stevig verankerd. Na vaststelling van de nieuwe doelen in september wordt bezien hoe de beleidsnota «Wat de wereld verdient» aansluit bij de nieuwe mondiale agenda voor de komende 15 jaar. Dit zal in het najaar in antwoord op de motie Sjoerdsma en Van Oijk (Kamerstuk 34 000-XVII, nr. 28) worden toegelicht.
Komt u nou nog enigszins vrolijk en optimistisch terug van zo’n top of is er gewoon weer geen moer veranderd?
Sinds de Millennium Verklaring in 2000 is ontwikkelingssamenwerking ingrijpend veranderd. Het Addis-akkoord laat zien dat een verouderd «donor-ontvanger» denken niet langer toereikend is voor het realiseren van de duurzame ontwikkelingsdoelen in 2030. Als gelijkwaardige partners hebben alle landen en betrokken stakeholders, zoals bedrijven, banken, filantropen, internationale organisaties en lokale overheden, een rol bij het behalen van de nieuwe post-2015 doelen die eind september a.s. zullen worden aangenomen. Deze verschuiving in internationale samenwerking is in Addis Abeba breed gesteund. Het Addis-akkoord gaat over nieuwe manieren van samenwerking en onderkent de relevantie van een breed pakket aan middelen voor het bereiken van duurzame ontwikkeling waarbij ook het belang van de samenhang van hulp en handel wordt erkend. Nederland is betrokken bij concrete initiatieven die tijdens de conferentie zijn gepresenteerd en vertaalt hiermee de afspraken in concrete acties. In het antwoord op vraag 1 is al het «Addis Tax Initiative» genoemd en in antwoord op vraag 5 het «Sustainable Development Investment Partnership» en «Convergence» initiatief. Ook was Nederland initiatiefnemer en organisator van een bijeenkomst over financiering en duurzaam management van drinkwater en sanitatie. Al met al genoeg reden om met vertrouwen richting de SDG Top in september te gaan.
Het bericht “Lerato wordt gek van brieven Belastingdienst.” |
|
Norbert Klein (Klein) |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
|
Kent u het bericht «Lerato wordt gek van brieven Belastingdienst.»?1
Ja.
Bent u bereid een onafhankelijk onderzoek uit te voeren naar de kwaliteit van de aanpak van klachten bij de Belastingdienst en de follow-up van de afspraken die daaruit voortvloeien en de Tweede Kamer daarover te informeren? Zo nee, waarom niet?
De Belastingdienst verwerkt dagelijks duizenden aangiften, beantwoordt iedere maand tienduizenden telefoontjes en verstuurt jaarlijks 150 miljoen brieven. Het valt daarbij niet te voorkomen dat er fouten worden gemaakt, ook niet een aantal keer ten aanzien van dezelfde burger. Een onafhankelijk onderzoek naar dergelijke fouten zal daar geen verandering in brengen.
Van belang is dat de Belastingdienst fouten herkent, erkent, herstelt en ervan leert. De aanpak van klachten en de follow-up van afspraken heeft binnen de Belastingdienst de aandacht die het verdient. Zo zijn er landelijke klachtencoördinatoren binnen de Belastingdienst die de aanpak van klachten en de follow up van afspraken coördineren. Dat betekent niet dat hierin nooit fouten worden en zullen worden gemaakt.
Het is duidelijk dat ook in het geval van het meisje Lerato sprake is van zo’n (overigens vrij zeldzame) fout, waarbij dezelfde minderjarige meermalen door de Belastingdienst is aangezien voor een ondernemer. Deze vreemde situatie heeft zelfs het Jeugdjournaal gehaald. Inmiddels zijn excuses gemaakt aan Lerato en heeft zij een passend cadeau gekregen.
In hoeverre wordt geleden schade door toedoen van de Belastingdienst door de Belastingdienst hersteld? In hoeverre wordt daarbij ook vervolgschade vergoed, zoals schade ontstaan door gedwongen verkoop van een woonhuis?2
Schade kan worden vergoed als er sprake is van onrechtmatig handelen. Dat wil zeggen dat de Belastingdienst ernstige en verwijtbare fouten moet hebben gemaakt. Bij de beoordeling van verzoeken om schadevergoeding wordt uitgegaan van de feiten en omstandigheden in het individuele geval. Algemene uitgangspunten zijn dan ook moeilijk te omschrijven. Op hoofdlijnen geldt het volgende:
Als de Belastingdienst op basis van de wettelijke bepalingen gehouden is schade te vergoeden, wordt rekening gehouden met vermogensschade en ander nadeel, waaronder immateriële schade. Voor alle schade geldt dat die het directe gevolg moet zijn van het onrechtmatig handelen van de Belastingdienst in het concrete geval om voor vergoeding in aanmerking te komen.
Wat onder vermogensschade valt, wordt van geval tot geval beoordeeld. Een eventueel verlies bij de gedwongen verkoop van een huis, kan als vermogensschade voor vergoeding in aanmerking komen.
Voor de toekenning van een vergoeding van immateriële schade gelden op hoofdlijnen de volgende uitgangspunten:
Daarnaast kan een vergoeding voor immateriële schade worden toegekend als bij de rechter blijkt dat een zaak in bezwaar of beroep langer in behandeling is geweest dan noodzakelijk.
Met betrekking tot hetgeen waar in vraag 3 naar wordt verwezen, verwijs ik voor de volledigheid naar mijn beantwoording van vragen van het lid Klein op 3 april 2015.3
Kent de Belastingdienst bij het vergoeden van schade ook de mogelijkheid om immateriële schade te vergoeden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat voor soort zaken kunnen daar onder vallen en welke niet?
Zie antwoord vraag 3.
Het bericht dat het Hoogheemraadschap Delfland stopt met het kwijtschelden van waterschapsbelasting aan minima |
|
Sadet Karabulut (SP) |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht dat het Hoogheemraadschap Delfland stopt met het kwijtschelden van waterschapsbelasting aan minima?1
Ik heb kennisgenomen van het bericht dat het Hoogheemraadschap van Delfland voornemens is de kwijtschelding van de zuiveringsheffing in stappen af te bouwen. Van 50% van het bedrag van de aanslag in 2016 tot het stopzetten van de regeling in 2017. Dit voornemen staat in het coalitieakkoord 2015–2019 van het waterschap. Blijkens dit akkoord zal er bij de uitvoering van de beslissing aandacht zijn voor de positie van «diep schrijnende gevallen». Het Hoogheemraadschap is onlangs hierover in gesprek gegaan met de wethouders sociale zaken van de betrokken gemeenten. Uit het coalitieakkoord blijkt ook dat de mogelijkheid van kwijtschelding van de watersysteemheffing ingezetenen blijft bestaan.
Het vaststellen van de hoogte van de waterschapsbelastingen en het al dan niet (gedeeltelijk) kwijtschelden van waterschapsbelastingen wordt in een democratisch proces bepaald.
In het democratisch proces bepalen de ingezetenen van het waterschap middels verkiezingen hun vertegenwoordigers in het algemeen bestuur van het waterschap. Door het algemeen bestuur worden vervolgens bij meerderheid van stemmen de besluiten genomen ten aanzien van de hoogte van de waterschapsbelastingen en het al dan niet (gedeeltelijk) kwijtschelden van de waterschapsbelastingen. Naar verwachting dit najaar zal het algemeen bestuur van het waterschap een definitieve beslissing nemen over het in het coalitieakkoord opgenomen voornemen. Waterschappen zijn -net als gemeenten- niet tot het verlenen van kwijtschelding verplicht.
Bent u het eens met de gemeenten uit de regio die vrezen dat arme huishoudens door deze maatregel verder in financiële problemen komen? Zo ja, steunt u de oproep van betrokken gemeenten aan het hoogheemraadschap om de waterschapsbelasting voor minima te blijven kwijtschelden? Zo nee, waarom niet?
Waterschappen zijn functionele overheden met een specifieke taak, de waterstaatkundige verzorging van een bepaald gebied. De kosten van de taakuitoefening worden via de belastingen van de waterschappen gefinancierd en in beginsel draagt elke belanghebbende een deel van de kosten. In het Hoogheemraadschap van Delfland bedraagt de zuiveringsheffing in het belastingjaar 2015 € 94,38 voor een eenpersoonshuishouden en € 283,14 voor een huishouden dat uit twee of meer personen bestaat. Bij algehele afschaffing van de kwijtschelding zal het indicatief (de tarieven worden jaarlijks aangepast) dus om bedragen in deze orde van grootte gaan die de huidige kwijtscheldingsgerechtigden voortaan aan het waterschap zullen moeten betalen voor het zuiveren van hun afvalwater.
Ik begrijp de oproep van betrokken gemeenten aan het waterschap om de waterschapsbelasting voor minima te blijven kwijtschelden. Echter, zoals ik in het antwoord op vraag 1 heb aangegeven, wordt bij waterschappen in een democratisch proces door het algemeen bestuur bepaald of waterschapsbelastingen geheel dan wel gedeeltelijk worden kwijtgescholden en hoe het kwijtscheldingsbeleid er uit ziet.
Welke waterschappen (en hoogheemraadschappen) hebben geen regeling om waterschapsbelasting aan minima kwijt te schelden? Bent u het eens met de stelling dat waterschappen zo ruim mogelijk van hun bevoegdheid gebruik moeten maken om belasting aan minima kwijt te schelden? Zo ja, bent u bereid om dit standpunt actief met de waterschappen te delen? Zo nee, waarom niet?
Navraag bij de Unie van Waterschappen leert dat op dit moment alle waterschappen kwijtschelding van waterschapsbelastingen verlenen. De belastingen waarvoor kwijtschelding wordt verleend zijn de watersysteemheffing ingezetenen en de zuiveringsheffing. De vijf waterschappen die met wegenbeheer zijn belast en in verband daarmee een wegenheffing heffen, verlenen ook van deze heffing kwijtschelding aan de ingezetenen. De kwijtschelding geldt voor burgers die van een minimuminkomen (of minder) moeten rondkomen en geen noemenswaardig vermogen hebben. In 2015 zullen de waterschappen naar verwachting in totaal voor ruim € 83 mln. aan kwijtschelding van waterschapsbelastingen verlenen, waarvan ruim € 51 mln. aan zuiveringsheffing.
Kwijtschelding van gemeente- en waterschapsbelastingen is een belangrijk instrument om mensen met lage inkomens te ondersteunen. Kwijtschelding maakt onderdeel uit van het brede armoede- en schuldenbeleid. (Gedeeltelijke) kwijtschelding van belastingen helpt mensen met lage inkomens om rond te komen en kan in sommige gevallen (dreigende) schulden voorkomen.
De bevoegdheid tot kwijtschelding van belastingen is bij de lagere overheden neergelegd (zie ook de antwoorden op de vragen 1 tot en met 3). Het kabinet wil daarin niet treden. Wel wil ik het belang van een passend kwijtscheldingsbeleid benadrukken. Ik ga ervan uit dat de betreffende overheden, net zoals nu, oog blijven houden voor mensen die geen mogelijkheden hebben om de belastingen (volledig) te betalen.
Ik ben voornemens om de Unie van Waterschappen uit te nodigen voor een gesprek over het belang en de aanpak van de armoede- en schuldenproblematiek.
Wat is uw reactie op de stelling dat het kwijtschelden van belastingen door lagere overheden een bijdrage kan leveren aan de aanpak van (het risico op) schulden? Bent u bereid om het kwijtschelden van schulden aan minima onderdeel te laten maken van de kabinetsaanpak van armoede en schulden?
Zie antwoord vraag 3.
Op welke wijze zijn de waterschappen betrokken bij de kabinetsaanpak van armoede en schulden? Bent u bereid om – indien noodzakelijk – de waterschappen intensiever te betrekken bij deze aanpak?
Zie antwoord vraag 3.
Verkoop van krasloten en gokverslaving |
|
Gert-Jan Segers (CU), Carla Dik-Faber (CU) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Kansspelcommissie wil daglimiet voor daglotjes»?1 2
Ja.
Kunt u aangeven hoeveel mensen in Nederland gokverslaafd zijn? Herkent u het beeld dat de Stichting AGOG (Anonieme Gokkers Omgeving Gokkers) schetst, namelijk dat er 40.000 gokverslaafden zijn en daarnaast nog eens 76.000 probleemspelers, waardoor het totaal aantal gokverslaafden ver boven de 100.000 personen uit komt?
Ik herken dit beeld niet. Uit het laatste grootschalige onderzoek dat door het WODC is uitgevoerd naar de aard en omvang van kansspelverslaving in Nederland, «Gokken in Kaart»3 blijkt dat in 2011 naar schatting 92.000 risicospelers (die dreigen probleemspeler te worden als niet wordt ingegrepen) en 20.300 probleemspelers actief waren. De onderzoekers concludeerden dat de schattingen van 2011 en 2005 en andere omvangschattingen in de afgelopen 15 jaar lijken te wijzen op een dalende trend.
Bent u het eens met Trubendorffer Verslavingsklinieken dat het psychologisch ontwerp van krasloten zoals «quick fix» extreem verslavend werkt? Zo nee, waarom niet?
Nee. Op grond van het eerder genoemde WODC-onderzoek lijken krasloten een middelgroot verslavingsrisico te kennen, vergelijkbaar met bijvoorbeeld bingo, echter beduidend lager dan casinospelen, speelautomatenspelen of niet-vergunde kansspelen. Daarnaast verwijs ik graag naar onderzoek van de UvA naar het verslavingsrisico van krasloten en de prevalentie van kansspelverslaving ten aanzien van krasloten.4 Daaruit is gebleken dat onder volwassenen de prevalentie van problematische deelname 2,44% bedraagt en de pathologisch deelname 0,24%. Van de pathologische kraslotspelers bleek 0,09% uitsluitend aan krasloten verslaafd te zijn en 0,15% daarnaast ook aan andere vormen van gokken. Er is op grond van deze cijfers geen reden aan te nemen dat krasloten in extreme mate verslavingsrisico’s met zich meebrengen.
Deelt u de mening dat het maximum bedrag van 50 euro per keer dat de Lotto hanteert, gokverslaving niet tegengaat, aangezien het meest populaire kraslot hooguit 2 euro kost en mensen meerdere keren per dag krasloten kunnen kopen? Zo nee, waarom niet?
De Lotto heeft op grond van de vergunning de verplichting om onder meer maatregelen te nemen tegen onmatig speelgedrag. Daar heeft De Lotto onder andere invulling aan gegeven door winkeliers die krasloten verkopen te informeren over de risico’s die verbonden zijn aan de deelname aan kansspelen. De Kansspelautoriteit houdt toezicht op de invulling van deze vergunningplicht. Er zijn bij de Kansspelautoriteit geen signalen bekend dat gokverslaving in omvang toeneemt als gevolg van verkoop van krasloten.
Bent u bereid te onderzoeken wat de mogelijkheden zijn voor de introductie van een daglimiet die wel werkt? Bent u bereid hierover in overleg te treden met de Kansspelautoriteit? Bent u bereid daarbij ook de mogelijkheid van de introductie van een registratiepas te betrekken?
Zoals in het antwoord op vraag 4 aangegeven zijn er bij de Kansspelautoriteit geen signalen bekend dat gokverslaving in omvang toeneemt als gevolg van verkoop van krasloten. Het in overleg treden met de Kansspelautoriteit over een eventuele introductie van een registratiepas, acht ik dan ook niet noodzakelijk.
Kunt u aangeven op welke wijze de Lotto verkopers traint in het herkennen van gokverslaving? Kunt u zich voorstellen dat deze training, gezien de omvang en ernst van de problematiek, te vrijblijvend is? Deelt u de mening dat gereguleerde verkoop ook in dit opzicht wenselijk is?
De verkoop van krasloten geschiedt reeds via een gereguleerd stelsel. Het is De Lotto niet toegestaan om aan personen onder de 18 jaar krasloten te verkopen. Daarbij geldt voor krasloten de richtlijn van maximaal € 50 per aankoop. Daarnaast heeft de Lotto op grond van haar vergunning de verplichting om de Kansspelautoriteit ieder kwartaal te rapporteren over onder meer de constateringen van onmatige deelname. In het kwartaaloverleg met de Kansspelautoriteit wordt vervolgens besproken welke acties hierop zijn ondernomen en of het beleid dat Lotto hierop voert, afdoende wordt geacht.
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 4 heeft De Lotto op grond van de vergunning de verplichting om onder meer maatregelen te nemen tegen onmatig speelgedrag. De Lotto geeft hier invulling aan door haar retailers te trainen. Het geven van een training op zichzelf is dus geen verplichting die de Kansspelautoriteit oplegt. De Lotto traint middels het aanbieden van informatie- en voorlichtingsmateriaal in het herkennen van kansspelverslaving. Dit materiaal biedt de verkopers handvatten in het verantwoord aanbieden van het kansspelproduct en het signaleren van kansspelverslaving. De verplichtingen die op De Lotto rusten acht ik niet te vrijblijvend. De Kansspelautoriteit laat weten dat er geen signalen bekend zijn die om aanpassing van het beleid vragen.
Bent u bereid in België bij de Kansspelcommissie na te gaan welke technische mogelijkheden men daar ziet om tot handhaving van een daglimiet bij krasloten over te gaan?
Zoals in mijn beantwoording van vraag 4 aangegeven zijn er bij de Kansspelautoriteit geen signalen bekend dat gokverslaving in omvang toeneemt als gevolg van verkoop van krasloten. In overleg treden met de Belgische Kansspelcommissie hieromtrent acht ik dan ook niet noodzakelijk.
Wilt u de ontwikkelingen in het terugdringen van gokverslaving in België en andere Europese landen volgen en de Kamer daarover informeren?
Bij het ontwikkelen van het preventiebeleid ten aanzien van kansspelverslaving wordt gekeken naar best practices in andere landen. Uw Kamer wordt over de preventie van kansspelverslaving bij de verschillende onderdelen van het beleid – zoals de regulering van kansspelen op afstand en de modernisering van het casinoregime – geïnformeerd. Bij de twee-meting die het WODC zal uitvoeren naar de aard en omvang van kansspelen zal nadrukkelijk aandacht worden besteed aan mogelijke verbeteringen in het Nederlandse preventiebeleid.
De verkoop van Vivat (Reaal) aan Anbang |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Erik Ronnes (CDA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
![]() |
Op welke gronden heeft De Nederlandsche Bank (DNB) de overname van Nationale Nederlanden door Anbang tegengehouden?1 Waarom is een overname van Vivat (Reaal) anders dan de overname van Nationale Nederlanden?
DNB heeft op grond van artikel 1:89 van de Wet op het financieel toezicht een geheimhoudingsplicht. Informatie over de beoordeling van een aanvraag van een verklaring van geen bezwaar, zo die in het genoemde geval zou zijn ingediend, is toezichtvertrouwelijk. Ik beschik niet over die informatie.
Welke conclusie trekt u uit het feit dat ook de toestemming van de toezichthouders voor de verkoop van de Belgische tak van Delta Lloyd en de Belgische verzekeraar Fidea aan Anbang vertraging op heeft gelopen?
Geen. Ik heb geen informatie over die verkoopprocessen anders dan uit de media. Inmiddels heb ik begrepen dat de relevante toezichthouders hun toestemming hebben verleend.
Hebt u kennisgenomen van het bod dat Anbang op het Portugese Novo Banco heeft uitgebracht?
Ik heb deze geruchten in de media vernomen.
Is er overleg met de toezichthouders in bijvoorbeeld België en Portugal en de Europese toezichthouder?
Ja, DNB heeft regulier overleg met de andere Europese verzekeringstoezichthouders en binnen EIOPA.
Hoe beoordeelt u en/of DNB de overnamegolf van Anbang in Europa in het licht van de beoordeling of Anbang een stabiele partner is?
DNB heeft op 3 juli 2015 de benodigde verklaringen van geen bezwaar voor de overdracht van Vivat Verzekeringen verleend. Daaruit blijkt dat de toezichthouder geen aanleiding heeft gezien de overname door Anbang niet toe te staan. Inmiddels is de verkoop van Vivat Verzekeringen afgerond. Ik heb uw Kamer daarover bij brief van 26 juli 2015 geïnformeerd.
Snapt u de bezorgdheid onder klanten van Vivat (Reaal) over het verstrijken van de deadline voor de definitieve verkoop? Hoe kunt u hen geruststellen?
Zie antwoord vraag 5.
Op welke manier is geborgd dat de pensioen- en verzekeringsrechten te allen tijde uitgekeerd worden en niet voor andere delen van het concern worden gebruikt?
De verzekeringsgroep Vivat en de individuele verzekeraars moeten voldoen aan de eisen uit alle relevante nationale (waaronder de Wet op het financieel toezicht, de Pensioenwet en de Wet bescherming persoonsgegevens) en Europese regelgeving. De Nederlandse toezichthouders, waaronder DNB, de AFM en het CBP zullen daarop toezicht (blijven) houden. Dit verandert niet nu Anbang de aandelen in Vivat verzekeringen heeft overgenomen van SNS REAAL.
Is de gegevensbescherming van de klantdata afdoende geregeld bij de overname door Anbang? Wordt dit door de Autoriteit Financiële Markten (AFM), DNB en het College Bescherming Persoonsgegevens (CBP) getoetst?
Zie antwoord vraag 7.
Het bericht dat een bestuurder voor twee weken werk ruim één ton vangt |
|
Henk van Gerven (SP) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Klopt het bericht dat een zorgbestuurder voor 15 dagen werk ruim één ton toucheert? Is vanwege de Wet normering topinkomens om boekhoudkundige reden zijn ontslag over oud en nieuw heen getild? Zo ja, waarom is dat gebeurd en wat is uw oordeel daarover?
Uit de jaarstukken over 2014 van het UMC Maastricht blijkt dat de betreffende bestuurder in dat jaar een bedrag van € 40.782 aan bezoldiging heeft ontvangen en een ontslagvergoeding van € 75.000. De ontslagvergoeding heeft betrekking op zijn gehele dienstverband. Het dienstverband van deze bestuurder had volgens de jaarrekening een lengte van ruim 6 jaar. De overwegingen rond de datum van beëindiging van dit dienstverband zijn mij niet bekend, maar binnen de kaders van de Wet normering topinkomens (WNT) kan men zich niet aan de geldende normen voor ontslagvergoedingen en bezoldigingen ontrekken door betaling hiervan uit te stellen naar een later verslagjaar. De toezichthouder op de naleving van de WNT in de zorg, het CIBG, zal deze casus onderzoeken.
Vindt u het getuigen van good governance dat het UMC Maastricht een salaris van € 40.782 en een oprotpremie van € 75.000 euro heeft verstrekt aan deze bestuurder? Wat is uw oordeel over deze tegemoetkoming?1
Het kabinet wil een maatschappelijke verantwoorde beloning voor topfunctionarissen in de zorg. De normen daarvoor zijn vastgelegd in de WNT. De normen van de WNT handhaven we. Instellingen maken, binnen de kaders van die wet, hun eigen afwegingen bij hun personeelsbeleid.
Waarom ontkent het UMC het vertrek van de bestuurder vanwege bestuurlijke onenigheid? Was er nu wel of niet sprake van onenigheid in de top of is het waar dat deze bestuurder werkelijk «toe was aan een nieuwe uitdaging»? Kunt u uw antwoord toelichten?2
Ik heb geen inzicht in de overwegingen van deze bestuurder en zijn werkgever rond de beëindiging van het dienstverband.
De BTW-plicht voor agrarisch natuur- en landschapsbeheer |
|
Carla Dik-Faber (CU) |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD), Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Natuurbeheerders willen helderheid over BTW-vrijstelling»?1
Ja.
Heeft u kennisgenomen van de brief van LTO over dit onderwerp en het advies van prof. R.N.G. van der Paardt dat naar het Minister van Economische Zaken is gestuurd?
Ja.
Onderschrijft u dit advies en deelt u de mening dat het heffen van BTW op agrarisch natuur- en landschapsbeheer niet gewenst is?
Waarop zijn de vergoedingen voor agrarisch natuur- en landschapsbeheer gebaseerd? Zijn de vergoedingen nog kostendekkend op het moment dat er een «korting» van 21% zal gelden?
Wat zijn de consequenties voor het nieuwe stelsel van agrarisch natuur- en landschapsbeheer op het moment dat deze BTW-plicht zou gaan gelden?
Bent u bereid om op korte termijn, in ieder geval ruim voor 1 september 2015 als provincies besluiten nemen over de gebiedsaanvragen ANLb van collectieven, aan provincies en collectieven te laten weten dat er geen sprake zal zijn van BTW-heffing op betalingen voor overeenkomsten ANLb die onder het nieuwe stelsel worden afgesloten?
Bent u bereid, indien BTW-heffing onvermijdelijk is, compensatie te verlenen voor de te innen BTW opdat ondernemers geen financiële schade van de stelselherziening ondervinden?
Het rapport ‘Dutch Banks: Commitments and Progress’ van de Eerlijke Bankwijzer |
|
Arnold Merkies (SP) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op de uitkomsten van het rapport «Dutch Banks: Commitments and Progress» van de Eerlijke Bankwijzer?1
Volgens Eerlijke Bankwijzer blijkt uit onderzoek dat een aantal banken duidelijke stappen voorwaarts heeft gezet op het gebied van maatschappelijk verantwoord investeren maar ook dat de praktische resultaten van deze stappen niet altijd meetbaar zijn. Het is goed om in het rapport te lezen dat Nederlandse bankgroepen de toezeggingen die zij hebben gedaan – naar aanleiding van eerdere onderzoeken van Eerlijke Bankwijzer – in het algemeen lijken na te komen.
Hoe oordeelt u over het feit dat er nog steeds een gebrek aan transparantie heerst over de investeringen van banken en de impact van het beleid? Welke oplossing ziet u voor dit probleem?
Volgens het rapport van Eerlijke Bankwijzer kunnen de meeste banken transparantie vergroten over: i) de bedrijven waar zij in investeren, ii) of banken in dialoog zijn met ondernemingen waarin ze investeren en over de voortgang publiceren, en iii) het ontbreken van een uitsluitingslijst bij de banken. In de kabinetsreactie op de initiatiefnota van het lid Merkies over duurzaam bankieren2, ben ik op deze onderwerpen ingegaan. De NVB heeft aangekondigd3 dat zij in september zal aangeven in welke duurzaamheidsthema’s de sector meer inzicht zou willen bieden. Ondertussen blijf ik de discussie over transparantie volgen en blijf ik partijen aanmoedigen om met elkaar in dialoog te blijven over transparantie. Waar nodig en mogelijk zal Financiën dit proces ondersteunen door te katalyseren en te faciliteren. Bovendien wordt met het IMVO-convenantentraject transparantie bereikt.
Welke rol ziet u voor uzelf weggelegd als het gaat om het aansporen van banken om hun beleid consequent te verduurzamen en te controleren of zij hun toezeggingen zijn nagekomen?
Enige weken voor het zomerreces heb ik met de Kamer gesproken over duurzaam bankieren naar aanleiding van de initiatiefnota van het lid Merkies. Tijdens dit debat heb ik aangegeven dat ik het krachtiger vind als banken zelf duurzaamheidsbeleid formuleren en uitvoeren. Ik constateer dat banken de nodige initiatieven ontplooien, waarmee transparantie in feite al vorm krijgt. Voor zover mogelijk en nodig katalyseer en faciliteer ik deze initiatieven.
Deelt u de constatering dat er een gebrek is aan indicatoren die kunnen worden gebruikt om te meten in welke mate banken voortgang maken ten aanzien van zaken als mensenrechten en klimaatbeleid?
In het rapport van Eerlijke bankwijzer wordt zowel geconstateerd dat er een gebrek aan indicatoren is om de voortgang van banken te meten àls dat toezeggingen worden nagekomen. Zelf constateer ik dat banken goede initiatieven ontplooien: ze zijn al actief betrokken in de dialoogsessies over transparantie en ze worden dit najaar betrokken bij het vormgeven van de IMVO-convenanten. Ik beschouw deze ontwikkelingen als een indicatie dat banken goede stappen voorwaarts zetten om doelstellingen voor mensenrechten en klimaat te halen.
Op welke wijze wil de regering waarborgen dat Nederlandse financiële ondernemingen voldoen aan de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen, in lijn met de motie Nijboer/Schouten?2 Door wie en op welke wijze zal er op worden toegezien?
De OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen zijn aanbevelingen – en geen juridisch bindende – bepalingen waarvan de regering verwacht dat zij worden nageleefd. De verantwoordelijkheid voor de naleving van deze richtlijnen ligt derhalve bij de sector zelf. Als er evenwel een meningsverschil is over de toepassing van de richtlijnen kan door personen, maatschappelijke organisaties en bedrijven een melding worden gedaan bij het Nationaal Contactpunt (NCP)5. Het NCP zal dan door middel van een dialoog met betrokkenen een oplossing voor het geschil zoeken. De resultaten van deze procedure worden vervolgens openbaar gemaakt.
Kunt u aangeven of alle Nederlandse financiële instellingen, in ieder geval banken, verzekeraars en pensioenfondsen, de OESO-richtlijnen al aantoonbaar groepsbreed, zowel ten aanzien van leningen als beleggingen, toepassen? Zo nee, bent u bereid om dit te inventariseren via de brancheorganisaties van banken, verzekeraars en pensioenfondsen?
Na de zomer zullen de banken in multi-stakeholder verband – onder begeleiding van de SER – een traject starten voor het sluiten van IMVO-convenanten die zien op het naleven van OESO richtlijnen op het gebied van mensenrechten. De bancaire sector is – samen met de textielsector – koploper van het IMVO-convenantentraject. De verzekeringssector onderzoekt momenteel hoe de eigen «code duurzaam beleggen» zich verhoudt tot de OESO-richtlijnen en welke stappen nodig zijn om tot een convenant te komen. Met de pensioenfondsen zijn zowel via de pensioenfederatie als ook rechtstreeks gesprekken gevoerd om na te gaan welke stappen inhoudelijk en procesmatig kunnen worden gezet richting een convenant. Meer informatie over het IMVO-convenantentraject is te vinden in de brief van 10 juli jongstleden van mijn collega’s Ploumen en Kamp6. Gezien deze lopende initiatieven lijkt het op dit moment niet opportuun om via een afzonderlijk traject de naleving OESO-richtlijnen te inventariseren.
Mocht uit deze inventarisaties blijken dat er Nederlandse financiële instellingen zijn die de OESO-richtlijnen niet groepsbreed toepassen op al hun investeringen, bent u dan bereid om deze financiële instellingen aan te sporen om hier alsnog zo spoedig mogelijk aan te voldoen?
Er is niet voorzien in een specifieke inventarisatie van de toepassing van deze normen voor banken, verzekeraars en pensioen fondsen.
Kunt u aangeven hoe u uitvoering gaat geven aan de motie Grashoff met betrekking tot het informatierecht voor spaarders?3
Met de motie Grashoff wordt de regering verzocht om in samenwerking met de banken een protocol op te stellen waarin wordt vastgelegd welke rechten spaarders hebben om inzicht te verkrijgen in de manier waarop het spaargeld bij hun bank is belegd. Momenteel overlegt mijn ministerie met de Nederlandse Vereniging van Banken over de mogelijkheden voor het opstellen van zo’n protocol.