Risicovolle beleggingen en buitenlandse activiteiten door waterschappen |
|
Jan Vos (PvdA), Lutz Jacobi (PvdA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het artikel «Waterschap risicovol bezig in buitenland»?1
Ja.
Betreffen de buitenlandse activiteiten van waterschappen commerciële activiteiten die deels mede direct of indirect uit inkomsten uit zuiveringsheffing, ingezetenenomslag, waterschapsbelasting of andere publieke middelen gefinancierd worden? Zo ja, hoe oordeelt u daarover?
Conform de Wet Financiering Decentrale Overheden (wet FIDO) ondernemen waterschappen geen commerciële activiteiten in het buitenland. Wel zetten waterschappen zich in voor buitenlandse activiteiten, overwegend door inzet van menskracht. De waterschappen besteden 0,25% van hun personele bezetting (27 fte) en 2,3 miljoen euro per jaar, waarvan 0,8 miljoen uit het Nederlandse Waterschapsbank (NWB) Fonds. Daarmee besteden de waterschappen minder dan 0,1% van hun budget aan hun buitenlandse activiteiten.2
Waterschappen wordt gevraagd internationaal kennis en expertise te delen, vanwege de goede reputatie van Nederland en de waterschappen op het gebied van waterbeheer. Dat gebeurt onder de vlag van Dutch Water Authorities. Dit alles in beperkte mate en met beperkte middelen en alleen daar waar de waterschapsbesturen meerwaarde zien in samenwerking.
Bij motie heeft uw Kamer mij opgeroepen tot inzet van de (alle) Nederlandse waterexpertise in het buitenland.3
Het is kabinetsbeleid dat de waterschappen zich samen met de rijksoverheid en andere vertegenwoordigers van de watersector inzetten – binnen de kaders die voor elke partij afzonderlijk hiervoor gelden – voor het vergroten van waterzekerheid en waterveiligheid in landen die hiervoor een beroep doen op Nederlandse expertise.4
De vraag aan de waterschappen kan gaan over het adviseren van medeoverheden over waterbeheer, financiering en duurzaam beheer en onderhoud, maar ook over het ondersteunen van handelsmissies van het Rijk en het Nederlandse bedrijfsleven (met als doel extra opdrachten voor het bedrijfsleven). Ook kan het gaan om inzet van expertise bij rampenpreventie of rampenbestrijding of om het ontvangen van buitenlandse delegaties om te laten zien hoe wij in Nederland omgaan met complexe en urgente watervraagstukken.
Hoe groot is het gemeenschappelijke fonds van de Waterschappen (NWB-fonds) van waaruit de waterschappen buitenlandse projecten financieren? Hoe wordt dit fonds gevoed?
Het Fonds is in 2006 opgericht door de NWB Bank. Het vermogen van het NWB Fonds is gevormd in de jaren 2006–2010 door jaarlijkse bijdragen van de NWB Bank oplopend tot een totaalbedrag van circa € 20 miljoen. Volgens het treasury-reglement van het NWB Fonds moet het vermogen – zoals bij elk vermogensfonds – in stand blijven. Alleen de rente (circa € 8 ton per jaar) mag gebruikt worden voor internationale samenwerkingsactiviteiten.
De aandeelhoudersvergadering van de NWB Bank (81% waterschappen, 17% de Staat, 2% provincies) heeft de bijdragen aan het NWB Fonds 2006–2010 goedgekeurd.
Zijn er inderdaad vanuit het NWB-fonds coco-leningen voor buitenlandse investeringen aangegaan? Wat is uw oordeel hierover? Deelt u de mening van de in het bericht aangehaalde hoogleraar internationale economie dat de coco-lening in strijd is met de reglementen van het fonds? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Nee, er zijn geen leningen voor buitenlandse investeringen aangegaan. Het NWB Fonds doet geen investeringen in het buitenland.
De stichting van het NWB Fonds is zelf verantwoordelijk voor haar beleggingen. Het geld van de stichting wordt volgens het treasuryreglement geïnvesteerd in laag risico beleggingen. Vanwege het lage rendement is begin dit jaar gekozen voor het verstrekken van een «AT1-lening (additioneel tier 1 lening)» aan de NWB Bank door het NWB Fonds. Een AT1-lening is geen coco-lening als bedoeld in het artikel, maar is een andere vorm van hybride kapitaal. De NWB Bank heeft met haar AAA/Aaa ratings een zeer hoge kredietwaardigheid. Het bestuur van het NWB Fonds heeft vastgesteld dat nagenoeg iedere andere belegging een minder gunstige verhouding heeft tussen rendement en risico.
Kortom, de AT1-lening is niet in strijd met de statuten noch het treasuryreglement.
Komen waterschappen, waar het buitenlandse activiteiten met relatief hoge risico’s en een ontwikkelingsbelang betreft, in aanmerking voor exportkredietverzekeringen van bijvoorbeeld Atradius Dutch State Business (DSB)? Zo ja, acht u dit wenselijk?
Nee, dit is niet mogelijk. Volgens de Kaderwet Financiële Verstrekkingen kunnen exportkredietverzekeringen worden verschaft aan ondernemers. Overheidsorganisaties kunnen hier dus geen gebruik van maken en dat zou ook niet wenselijk zijn.
Indien de waterschappen al dan niet volledig zelfvoorzienend zijn in het financieren van buitenlandse activiteiten, hoe ziet u toe op de naleving van de richtlijnen van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) voor verantwoord ondernemen?
Bij investeringen door Nederlandse bedrijven hanteert de overheid een actief Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (IMVO) -beleid, bijvoorbeeld via informering. Bij dergelijke investeringen door private partijen zijn waterschappen echter niet betrokken.
Deelt u de mening van de in het bericht genoemde wetenschapper van de Universiteit Groningen dat het NWB-fonds een boekhoudkundige manier is om de discussie of waterschappen wel in het buitenland moeten investeren te omzeilen? Zo ja, waarom en hoe oordeelt u daarover? Zo nee, waarom niet?
Waterschappen investeren niet in het buitenland, zie ook vraag 4.
Ik ben van oordeel dat er sprake is van een solide en transparante vorm van financiering van projecten in het buitenland (zie ook antwoord op vraag 4), die op deze wijze noch het vermogen van waterschappen aantast noch ten koste gaat van de eigen taken.
Overigens legt het (bestuur van het) NWB Fonds jaarlijks openbare verantwoording af via een Jaarverslag met Jaarrekening en accountantsverklaring. Deze stukken worden aan alle waterschapsbesturen toegezonden en aan de NWB Bank. Verder worden ze gepubliceerd op de website www.nwbfonds.nl.
Aan welke wet- of regelgeving moet de financiering van buitenlandse projecten door waterschappen voldoen? Voldoet de financiering van de buitenlandse projecten van waterschappen aan die wettelijke regels? Zo ja, waarom en hoe verhoudt zich dat tot de mening van de Autoriteit Financiële Markten (AFM) dat coco’s ondoorzichtig zijn en volgens anderen riskant zijn? Zo nee, waarom niet?
Conform de Wet Financiering Decentrale Overheden (wet FIDO) investeren waterschappen geen geld in het buitenland. Via de bijdragen van het Fonds zetten waterschappen wel menskracht in voor internationale projecten. Hier zitten voor de waterschappen geen financiële risico’s aan vast (zie ook vraag 9).
Bestaat er een kans dat de publieke taken van waterschappen in gevaar komen door tegenvallende financiële resultaten uit buitenlandse activiteiten? Zo ja, deelt u de mening dat dit onwenselijk is en wat doet u om die kans te verkleinen? Zo nee, waarom niet en bij wie liggen de risico’s dan wel?
Nee, die kans bestaat niet. Volgens het treasuryreglement van het NWB Fonds moet het vermogen – zoals bij elk vermogensfonds – in stand blijven. Dit betekent dat het vermogen niet in projecten gestoken kan worden, maar alleen de rente-inkomsten mogen worden aangewend. En zo wordt er ook gehandeld.
Indien tegenvallende resultaten een gevaar vormen voor de uitvoering van taken door de waterschappen, hoe verhoudt zich dat dan tot de uitspraak van de Unie van Waterschappen dat de Unie de belastingbetaler niet wil en kan laten opdraaien voor buitenlandse projecten?
Zie antwoord vraag 9.
Was u, ook voorafgaand aan de hierboven aangehaalde onderzoeksresultaten van Trouw, op de hoogte van gewelddadige en gedwongen verhuizingen rondom de Colombiaanse stad Cali als gevolg van activiteiten met Nederlandse betrokkenheid? Zo ja, wat was uw reactie hierop? Zo nee, gaat u in gesprek met zowel het betrokken waterschap als de Colombiaanse (lokale) overheid en de vermeende slachtoffers?
De berichten over gewelddadige en gedwongen verhuizingen rondom Cali zijn verontrustend. De Nederlandse ambassadeur sprak op 31 oktober jl. met de burgemeester van Cali om zijn zorgen over te brengen. De burgemeester onderstreepte dat er een uitgebreid plan is voor de evacuatie, waarbij er voor vervangende woonruimte wordt gezorgd en de geëvacueerde mensen compensatie krijgen. De ambassade blijft in gesprek met de gemeente Cali en houdt de mensenrechtensituatie van de mensen op de dijk scherp in de gaten.
Het ontruimen van de dijk is nodig om dijkversterking te kunnen realiseren.
De dijkversterking moet het grote risico van overstroming van delen van de stad Cali sterk verminderen. Voor de omwonenden is de woon-en leefomgeving niet veilig. Uiteraard moeten aanpassingen aan de infrastructuur altijd gepaard gaan met een dialoog met de lokale bevolking en andere belanghebbenden. Het project in Cali is juist gericht op het betrekken van omwonenden.
De adviseurs van het project hebben geadviseerd om de bewoners van alle huizen, die versterking van de dijk belemmeren, te betrekken bij hun herhuisvesting.
Wat is uw reactie op de stelling in het artikel dat Nederlandse waterschappen «steeds vaker ingezet (worden) als vooruitgeschoven post voor de Hulp- en handelsagenda» en dat zij erop gericht zijn opdrachten binnen te slepen voor Nederlandse ingenieursbureaus in ontwikkelingslanden? Wat is het beleid rondom de deelname van waterschappen aan internationale handelsmissies?
Zie mijn antwoord op vraag 2.
Met name de aangenomen motie, waarin ik door uw Kamer ben opgeroepen tot inzet van de (alle) Nederlandse waterexpertise in het buitenland, mijn brief van 7 juni 2013 over de wettelijke kaders waarin dit plaats kan vinden en de brief van de regering d.d. 3 februari 2016 over de Internationale Waterambitie van de ministers van EZ en BHOS zijn in dit verband relevant.5
De inzet van uitzendkrachten bij de Belastingdienst Toeslagen |
|
Steven van Weyenberg (D66) |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de signalen dat uitzendkrachten binnen de Belastingdienst Toeslagen ontevreden zijn over de wijze waarop zij worden ingeschaald in verhouding tot hun werkzaamheden?
Ja.
Klopt het dat bij de Belastingdienst Toeslagen een functie is ingedeeld in een functiegroep waarbij per functiegroep 3 salarisschalen gelden? Klopt het dat de uitzendkrachten bij het Team Specials allemaal ingeschaald zijn in functiegroep C, schaal 5? Kunt u dit toelichten en toelichten of al deze uitzendkrachten het merendeel van hun werkzaamheden verrichten in functiegroep C en wat de verschillen zijn met de werkzaamheden van de functiegroep E?
De Belastingdienst kent een systeem van groepsfuncties. Een groepsfunctie is een functie waarvoor één salarisschaal (annex loopbaanregeling) is vastgesteld die meerdere schaalniveaus omvat. De inschaling van medewerkers wordt uitsluitend bepaald door de functie-eisen voor de desbetreffende groepsfunctie. Het opleidingsniveau van een medewerker of uitzendkracht kan dus hoger liggen dan de functie-eisen. Over de bezoldiging van de ambtenaar, aangesteld in een groepsfunctie, is bepaald dat inschaling in de daarbij behorende salarisschaal in beginsel leidt tot het doorlopen van de desbetreffende salarisschaal. Aan groepsfuncties is een salarislijn gekoppeld die begint op het niveau van de lichtste werkzaamheden in de groepsfunctie en eindigt bij het niveau van de zwaarste werkzaamheden. De bedragen behorend bij de groepsfunctie C komen overeen met de schalen 5, 6 en 7 van het BBRA (Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren).
De werkzaamheden, die door de uitzendkrachten worden uitgevoerd vallen qua niveau binnen de bandbreedte van de groepsfunctie C. Een medewerker bij Belastingdienst/Toeslagen in de groepsfunctie C wordt bij indiensttreding ingeschaald in de aanloopschaal, te weten schaal 4 BBRA. Zodra de functie volledig wordt uitgevoerd en blijk wordt gegeven van voldoende geschiktheid en bekwaamheid, vindt inschaling plaats in de salarisschaal behorend bij de groepsfunctie C. De uitzendkrachten die een groepsfunctie C niveau gaan vervullen worden, conform artikel 19 van de cao voor uitzendkrachten 2012–2017, vanaf de eerste dag beloond volgens de eerste trede van de salarisschaal behorend bij de groepsfunctie C. In beginsel krijgen uitzendkrachten een jaarlijkse periodieke salarisverhoging. Deze kan doorlopen tot de hoogste trede in de schaal behorend bij de groepsfunctie C (dit komt overeen met de hoogste trede in schaal 7 BBRA). De verschillen tussen de groepsfuncties C en E betreffen de aard en de complexiteit van de werkzaamheden, de ruimte om zelfstandig beslissingen te nemen, het kennisniveau en de vaardigheden die voor de functie nodig zijn.
Omdat het systeem van groepsfuncties er toe kan leiden, dat de feitelijke diensttijd in een groepsfunctie bepalend is voor de bezoldiging in plaats van de feitelijk verrichte werkzaamheden, kan er een als onrechtvaardig ervaren verschil ontstaan tussen uitzendkrachten, die veelal conform het begin van de laagste schalen worden bezoldigd, en vast personeel. Omdat het systeem van groepsfuncties zich slecht verdraagt met het rijksbrede uitgangspunt «gelijk loon voor gelijk werk», wil de Belastingdienst het overal elders binnen de sector Rijk gehanteerde Functiegebouw Rijk (FGR) voor groepsfuncties conform kabinetsbesluit invoeren.
Klopt het dat de functies binnen het Team Specials worden gezien als MBO-functies maar dat deze uitgevoerd worden door HBO- en WO-geschoolden? Zo ja, wat is hiervoor de reden?
Bij groepsfunctie C is in beginsel als minimum opleidingsniveau MBO vereist. De functies binnen Team Specials zijn gewogen als een groepsfunctie C. In de praktijk hebben relatief veel uitzendkrachten een HBO- of WO-opleiding, of volgen zij een dergelijke opleiding. Het aantal uitzendkrachten met een hoog opleidingsniveau is het gevolg van de situatie op de arbeidsmarkt.
Wat zijn de targets die gelden voor deze groep uitzendkrachten en wat zijn de targets van de vaste medewerkers met soortgelijke werkzaamheden? Kunt u een eventueel verschil in targets tussen deze groepen toelichten?
De eisen die aan uitzendkrachten worden gesteld zijn identiek aan de eisen die voor eigen medewerkers gelden.
Klopt het dat deze uitzendkrachten veel minder gunstige arbeidsvoorwaarden kennen dan de vaste medewerkers, zoals het ontbreken van een 13e maand, minder vakantie-uren, het niet doorbetaald krijgen op de eerste dag van ziekteverzuim en zelfs niet doorbetaald krijgen als het systeem uitvalt waardoor er niet gewerkt kan worden? Zo ja, kunt u toelichten wat uw mening is over deze verschillen?
Uitzendkrachten zijn niet in dienst van de Belastingdienst maar van het Uitzendbureau. Voor de uitzendkracht geldt de rechtspositie zoals geregeld in de CAO voor uitzendkrachten. In die cao zijn bepalingen opgenomen die de beloning van de uitzendkracht regelen. Daarbij geldt voor de bij de Belastingdienst werkzame uitzendkrachten dat de zogeheten inlenersbeloning van toepassing is. In de CAO voor de uitzendkrachten is geregeld dat de inlenersbeloning per terbeschikkingstelling van een uitzendkracht wordt vastgesteld. Bij toepassing van de inlenersbeloning wordt de door de uitzendkracht te vervullen functie voor aanvang van de terbeschikkingstelling ingedeeld in de bij de opdrachtgever toepasselijke functiegroep. Buiten de elementen van de inlenersbeloning kan er verschil in de arbeidsvoorwaarden zijn tussen uitzendkrachten en de medewerkers in dienst van de Belastingdienst. Dit is het gevolg van het feit dat op de uitzendkrachten de CAO voor de uitzendkrachten van toepassing is en voor de Belastingdienstambtenaren het ARAR.
Hoeveel uitzendkrachten zet de Belastingdienst op dit moment in? Kunt u toelichten of dit aantal in verwachting nog toeneemt gezien de vele vertrekkende medewerkers die gebruik maken van de riante vertrekregeling?
Bij de Belastingdienst werken dit jaar in totaal 1.595 fte aan uitzendkrachten. Het streven is om uitzendkrachten zoveel mogelijk te vervangen door vast personeel.
Worden bij het Team Specials of elders binnen de Belastingdienst uitzendkrachten ingezet voor in feite structurele werkzaamheden? Zo nee, kunt u toelichten waarom hun werkzaamheden niet structureel zijn? In hoeverre past het handelen van de Belastingdienst binnen de geest van de Wet werk en zekerheid, zoals uiteengezet in de brief van de Minister voor Wonen en Rijksdienst d.d. 29 mei 2015?1
De werkzaamheden bij Belastingdienst/Toeslagen, maar ook bij de BelastingTelefoon, zijn uit hun aard structureel, de omvang of de hoeveelheid niet. De Belastingdienst maakt gebruik van uitzendkrachten om pieken en dalen in het werkaanbod op te vangen. Daarnaast maakt de Belastingdienst gebruik van de inzet van uitzendkrachten bij onderdelen waar de werkzaamheden op termijn verminderen, wijzigen of komen te vervallen. Het beleid van de Belastingdienst met betrekking tot de inzet van uitzendkrachten is in lijn met de richtlijnen zoals deze in de circulaire toepassing Wet werk en zekerheid worden uiteengezet. In de circulaire wordt immers aangegeven dat de inzet van tijdelijk personeel gerechtvaardigd is bij werkzaamheden die in de toekomst verdwijnen dan wel voor het oplossen van – tijdelijke – tekorten in personele capaciteit, zowel in kwantitatieve als in kwalitatieve zin zoals de inzet van specialistische deskundigheid, in geval van piekbelasting, etc.
Bent u van mening dat de overheid een voorbeeldfunctie heeft voor goed werkgeverschap? Kunt u toelichten, gezien de omgang met uitzendkrachten, of er sprake is van goed werkgeverschap bij de Belastingdienst? Zo nee, wat gaat u veranderen?
De Belastingdienst voldoet aan de kaders die gesteld zijn betreffende de gelijke behandeling van uitzendkrachten ten opzichte van medewerkers aangesteld bij de Belastingdienst.
Het bericht “ABN Amro zegt duizenden klanten de wacht aan” |
|
Wouter Koolmees (D66) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «ABN Amro zegt duizenden klanten de wacht aan»?1
Ja.
Wat vindt u van het feit dat 15.000 mensen verplicht op zoek moeten naar een andere bank?
Ik ben bekend met het in vraag 4 genoemde signaal. Banken bepalen zelf hun ondernemingsstrategie en het door hen gewenste risicoprofiel en stemmen hun klantenbestand daar op af. Vanzelfsprekend spelen hierbij veel verschillende factoren een rol die door banken zelf worden gewogen, zoals het bestaande kader van wet- en regelgeving evenals de door banken gewenste risicobereidheid. ABN Amro geeft aan dat niet alleen de toegenomen wet- en regelgeving een rol heeft gespeeld bij deze afweging, maar ook de strategie om op het vlak van consumentenbankieren vooral een Nederlandse en Europese bank te willen zijn met een gematigd risicoprofiel.
Het is onvermijdelijk dat wet- en regelgeving die van toepassing is op het financiële stelsel complexer wordt. Om gebruikers van die regels, zoals banken en andere financiële instellingen, bij te staan stellen overheden, toezichthouders en internationale organisaties guidelines en best practices op. Zo is onlangs door de FATF (Financial Action Task Force) guidance gepubliceerd over toepassing van de regels inzake correspondent banking2, en eerder al guidance over hoe financiële inclusiviteit te bewerkstelligen en tegelijkertijd regels met betrekking tot het tegengaan van witwassen en terrorismefinanciering toe te passen.3 Daarnaast is een leidraad beschikbaar van het Ministerie van Financiën voor de uitvoering van wettelijke verplichtingen voor het voorkomen van witwassen en anti-terrorismefinanciering.4 Met dergelijke handleidingen en toelichtingen wordt toepassing van de wet- en regelgeving zo veel mogelijk vergemakkelijkt.
Wat is de exacte doelgroep die verplicht wordt om de bankrekening te sluiten? Wanneer hoort een klant bij de 10% van de buitenlandse particulieren die gevraagd wordt om zijn/haar bankrekening te sluiten?
Van belang is dat banken moeten voldoen aan de wet- en regelgeving van verschillende landen als zij diensten verlenen aan klanten die buiten Nederland wonen. Ieder land heeft zijn eigen wet- en regelgeving waarin bepaald wordt welke diensten al dan niet verleend mogen worden. Binnen Europa is dit meestal geen probleem, omdat de bank een «Europees paspoort» heeft om diensten in andere Europese landen aan te bieden. Buiten Europa ligt dit anders. In verband met de beantwoording van onderhavige Kamervragen heb ik informatie ingewonnen bij ABN Amro over bovengenoemd bericht in het Financieele Dagblad. Volgens deze informatie heeft ABN Amro onlangs haar beleid aangepast voor particuliere klanten die permanent buiten Europa wonen, omdat ABN Amro een Nederlandse bank is die vooral Nederlandse en Europese klanten bedient. De toenemende hoeveelheid en complexiteit van relevante wet- en regelgeving maakt volgens ABN Amro dat het bedienen van klanten buiten Europa steeds meer risico’s en extra kosten met zich brengt. Het gaat daarbij voornamelijk om wet- en regelgeving van landen buiten de EU, maar ook om Europese wetgeving, en om risico’s die verband houden met het goed naleven van lokale wet- en regelgeving. Het lopen van deze risico’s past volgens ABN Amro niet bij de strategie van een bank met een gematigd risicoprofiel.
Dit heeft volgens ABN Amro gevolgen voor de dienstverlening voor klanten die permanent in bepaalde door de bank geïdentificeerde landen buiten de EER, Zwitserland, Caribisch Nederland, Curaçao, Aruba en Sint Maarten wonen en bankdiensten afnemen bij ABN Amro in Nederland. Het zou om ongeveer 15.000 van de 5 miljoen particuliere klanten van ABN Amro gaan. Bepaalde klantgroepen worden volgens ABN Amro uitgezonderd, zoals klanten die vanuit de EER tijdelijk naar een land daarbuiten verhuizen met de nadrukkelijke en aantoonbare intentie terug te komen naar de EER, of klanten die aantoonbaar ergens anders geen bankrekening kunnen openen.
Bent u bekend met het signaal dat deze 15.000 mensen hun bankrekening moeten opzeggen, mede door de toegenomen complexiteit van wet- en regelgeving waardoor het voor banken niet meer rendabel is om deze groep te bedienen? Kunt u toelichten of u dit een wenselijke situatie acht?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe kan de wet- en regelgeving minder complex worden gemaakt zodat het voor banken ook rendabel is om klanten te hebben die permanent in het buitenland wonen?
Zie antwoord vraag 2.
Wat kunnen de gevolgen zijn voor de klanten die nu hun rekening moeten sluiten bij ABN AMRO?
ABN Amro vraagt deze klanten om klant bij een andere bank te worden.
Kunnen de klanten die nu bij ABN AMRO worden weggestuurd nog wel bij een andere Nederlandse bank terecht? Kunt u garanderen dat Nederlanders die in het buitenland wonen altijd een Nederlandse bankrekening kunnen openen of behouden?
Ik heb hierover informatie ingewonnen bij de Nederlandse Vereniging van Banken (NVB). Volgens de NVB zijn er bij haar geen signalen bekend dat mensen die permanent buiten Europa wonen bij andere Nederlandse banken geen rekening zouden kunnen openen of behouden. Ik kan echter niet garanderen dat Nederlanders die buiten Europa wonen altijd bij een Nederlandse bank terecht zullen kunnen. Het is immers aan elke individuele bank zelf om te bepalen of iemand klant kan worden. Daarbij spelen veel verschillende factoren een rol die door banken zelf worden gewogen, zoals het bestaande kader van wet- en regelgeving evenals de door banken gewenste risicobereidheid.
Kunt u toelichten of ook klanten met een hypotheek worden verplicht om een andere bank te zoeken? Wat zijn de gevolgen voor deze klanten?
Volgens informatie van ABN Amro heeft circa 1% (152 klanten) van de 15.000 klanten een hypotheek. Voor deze klanten geldt dat zij hun producten mogen behouden tot einde looptijd van de hypotheek bij ABN Amro. Dit heeft volgens de bank onder andere te maken met de omstandigheid dat het voor een klant veelal moeilijk zal zijn om in het buitenland een hypotheek te verkrijgen voor onroerend goed in Nederland.
De zeer hoge uitkering aan de topman van NXP bij de verkoop van het bedrijf |
|
Sharon Gesthuizen (SP), Kees Verhoeven (D66) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
![]() ![]() |
Hoe beoordeelt u het nieuws dat de topman van NXP 428 miljoen Amerikaanse dollar overhoudt aan de verkoop van het bedrijf door na de voltooiing van de verkoop zijn (bonus)aandelen en toegekende optierechten te verzilveren?1
Ik begrijp dat er ophef is ontstaan over dit nieuws. Ik heb geen oordeel over de in de media genoemde hoogte van het bedrag dat de uitvoerend bestuurder van NXP zou overhouden aan de aangekondigde overname van NXP indien hij zijn opties zou verzilveren en zijn aandelen zou verkopen.
Ik verwijs hiervoor naar het antwoord op vragen 2 tot en met 5 van Kamerlid Klein.
Past een dergelijk bedrag bij verantwoord besturen en staat het in uw ogen in verhouding tot wat deze topman heeft bijgedragen aan het bedrijf?
Het is aan de bij de vennootschap betrokkenen om te beoordelen of deze bezoldiging verantwoord is en of het in verhouding staat tot de bijdrage van de bestuurders aan het bedrijf. De aandeelhouders van NXP hebben het bezoldigingsbeleid, waaronder toekenning van aandelen en opties, vastgesteld. NXP stelt in het bestuursverslag dat de combinatie van deze beloningscomponenten aan de uitvoerend bestuurder, gecombineerd met de verplichting om een bepaald aantal aandelen in NXP te houden, bijdraagt aan het doel om lange termijn investeringen in de vennootschap te bevorderen. De op aandelen gebaseerde bezoldiging strekt ertoe om de belangen van bestuurders in lijn te laten zijn met die van de aandeelhouders (zie NXP bestuursverslag 2015). De uitvoerend bestuurder is sinds 2009 aangetreden en jaarlijks herbenoemd.
Ziet u mogelijke risico’s van een dergelijke exorbitant hoge beloning, zoals een eenzijdige focus op de korte termijn? Deelt u de mening van diverse beleggersverenigingen dat «opties als beloningsinstrument tot uitwassen kunnen leiden»?2
Ik verwijs hier naar het antwoord op vraag 3 van Kamerleden Nijboer en Kerstens.
Wat is uw mening over de volgende stelling van de directeur van de belangenvereniging van grote beleggers Eumedion: «De casus toont weer aan dat de wettelijke afroomregeling zo lek is als een mandje»? Bent u bereid om zijn suggestie om de gang van zaken bij NXP te betrekken bij de evaluatie van de claw-back regeling over te nemen?
Ik verwijs naar het antwoord op vragen 9 tot en met 11 en op vragen 13 tot en met 16 van Kamerlid Klein.
Wilt u de Kamer tegelijk met de antwoorden op deze vragen een compleet overzicht sturen van de subsidiebedragen die NXP heeft ontvangen van de overheid, waarmee wordt bedoeld een volledige lijst van alle subsidies aan het bedrijf die bekostigd zijn uit publieke middelen?
Ik verwijs naar het antwoord op vraag 5 van Kamerleden Nijboer en Kerstens.
Het bericht ‘Creditcardbedrijf van ABN gaf klanten te veel krediet’ |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Creditcardbedrijf van ABN gaf klanten te veel krediet»?1
Ja.
Klopt het dat ABN-dochter ICS jarenlang te veel krediet verstrekte aan klanten? Hoe kan het dat deze praktijken «in elk geval vijf jaar» hebben geduurd?
ICS heeft een deel van haar klanten te veel krediet verstrekt. ICS geeft in het bericht zelf aan dat de praktijken in elk geval vijf jaar hebben geduurd. In 2014 heeft de AFM de eerste signalen ontvangen en op basis daarvan een eigen regulier onderzoek ingesteld. Het onderzoek van de AFM heeft betrekking op een aantal jaren die voorafgaan aan de eerste signalering. Later heeft ICS nieuwe onregelmatigheden ontdekt en deze incidenten zelf gemeld bij de AFM. Daarop is de AFM een formeel onderzoek gestart, aangezien de eerdere onregelmatigheden en de melding van incidenten tezamen duiden op ernstige overtredingen.
Klopt het dat wanneer een bank zich niet aan zijn eigen normen houdt daarmee de zorgplicht wordt geschonden? Aan welke regels dienen banken zich in het algemeen te houden ten aanzien van het verlenen van kredieten via een creditcard?
De Wet op het financieel toezicht (Wft) en het Besluit gedragstoezicht financiële ondernemingen (Bgfo) kennen verschillende bepalingen om verantwoorde kredietverstrekking te bevorderen en overkreditering te voorkomen. Zo is bepaald dat een kredietaanbieder informatie moet inwinnen van de consument over diens financiële positie en beoordelen of het aangaan van de kredietovereenkomst (of verhoging daarvan) verantwoord is (4:34 Wft). Daarnaast geldt een algemene zorgplicht (in artikel 4:24a Wft) op grond waarvan een financiële dienstverlener altijd op zorgvuldige wijze de gerechtvaardigde belangen van de consument of begunstigde in acht dient te nemen. De normen die een bank aan zichzelf oplegt staan los van de bepalingen uit de Wft. Dat overtreding van de eigen normen leidt tot overtreding van een zorgplicht kan in algemene zin niet worden gesteld.
ICS zou volgens berichten tot 14% rente hebben gerekend over deze kredieten; deelt u de mening dat deze zeer hoge rentepercentages niet in het belang van de klant zijn, zeker gezien de huidige lage rentestanden?2
Wettelijk bedraagt de maximale kredietvergoeding op jaarbasis op dit moment 14%. Deze maximale kredietvergoeding is opgebouwd uit de wettelijke rente voor niet-handelstransacties (thans 2%) met een maximale opslag van 12%. De wettelijke rente voor niet-handelstransacties is grotendeels afhankelijk van de ontwikkelingen op de geld- en kapitaalmarkten. In de systematiek wordt in zoverre dus rekening gehouden met de hoogte van de rente op de geld- en kapitaalmarkten.
Een relatief hoge kredietvergoeding hoeft niet noodzakelijkerwijs tot problematische situaties te leiden, zo lang klanten zich bewust zijn van de hoogte van die kredietvergoeding en zij vrij zijn om op ieder moment over te stappen naar een andere kredietaanbieder als die gunstigere voorwaarden kan bieden. De wijze waarop kredietverleners hiermee omgaan is uiteindelijk mede bepalend voor de vraag of het belang van de klant voldoende centraal is gesteld.
ABN AMRO laat weten dat ICS debetrente hanteert wanneer de klant het openstaande saldo op de creditcard gespreid terugbetaalt en dus een krediet heeft. Wanneer klanten het openstaande saldo op hun creditcard binnen 21 dagen na ontvangst van het rekeningoverzicht volledig terugbetalen, wordt er overigens geen rente in rekening gebracht.
Hoe verhoudt deze onthulling zich tot de doelen van ABN Amro om een gematigd risicoprofiel aan te houden en de klant centraal te stellen?
ABN AMRO heeft vastgesteld dat, ondanks het profiel van de bank, deze incidenten bij ICS in het verleden hebben kunnen plaatsvinden als gevolg van tekortkomingen in het kredietverleningsproces van deze dochter. Inmiddels is ABN AMRO bezig om structurele verbeteringen door te voeren in dit proces. Daarnaast heeft ABN AMRO de invloed op het beleid van dochterbedrijven – en dus ook ICS – versterkt.
Klopt het dat ICS werkt aan een plan om gedupeerde klanten te compenseren? Wat zijn de voorwaarden voor deze compensatie? Zal de AFM (Autoriteit Financiële markten) betrokken zijn bij dit traject? Zo nee, bent u bereid de AFM te vragen toe te zien dat de gedupeerden zo snel mogelijk en volledig worden gecompenseerd?
Ja, ICS werkt inderdaad aan een plan om klanten die teveel krediet hebben gehad te compenseren. De AFM is geen partij in het traject tussen ICS en haar klanten waarin klanten worden gecompenseerd, maar zal wel hierover worden geïnformeerd door ABN AMRO.
Zijn er bij u ook andere creditcardmaatschappijen bekend die klanten meer lenen dan hun eigen normen toestaan? Bent u bereid de AFM te vragen hier verder onderzoek naar te doen? Hoe houdt de AFM in het algemeen toezicht op het verstrekken van deze kredieten? Hoe vaak heeft de AFM in het afgelopen jaar opgetreden tegen creditcardmaatschappijen?
Het is volgens de AFM niet bekend dat ook andere creditcardmaatschappijen hun klanten meer lenen dan hun eigen normen toestaan. De AFM houdt risicogestuurd toezicht, ook op creditcardmaatschappijen. Dat betekent dat op basis van signalen uit eigen onderzoeken en op basis van externe signalen, prioriteiten worden gesteld en tot (nader) onderzoek en handhaving wordt besloten. De AFM heeft in 2006 een branchebreed onderzoek gedaan naar de naleving van de normen gericht op het voorkomen van overkreditering door consumptief kredietmaatschappijen. Dit branchebrede onderzoek heeft sindsdien tot circa tien formele maatregelen, zoals boetes, geleid. Sinds 2011 worden aanbieders van consumptief krediet daarnaast bevraagd en gescoord via het «Klantbelang Dashboard». Dit is een meetinstrument dat inzichtelijk maakt in welke mate de sector het belang van de klant centraal stelt in producten en dienstverlening. De grootste banken en kredietverstrekkers, die ook creditcards uitgeven, worden meegenomen in het Dashboard Consumptief Krediet.
De AFM concludeerde vorige week nog dat de kredieten die klanten aangeboden worden vaak niet aansluiten bij hun behoeftes; bent u bereid om met de sector en AFM in gesprek te gaan om ervoor te zorgen dat het aanbod van type kredieten beter wordt aangesloten op de behoeftes van de klant?
Het type krediet van de klant, moet (blijven) passen bij zijn bestedingsdoel en zijn situatie. De AFM ziet dat het beleid van banken hierop nog te vaak tekort schiet en dit moet beter. Zoals ook door de AFM recentelijk naar voren is gebracht naar aanleiding van bevindingen in het Klantbelang Dashboard, is dit voor de sector en daarmee voor de AFM al een belangrijk punt van aandacht. Net zoals de afgelopen periode zal daar de aankomende tijd dan ook de benodigde aandacht aan worden geschonken.
Het bericht ‘Fiscus legt ABN Amro forse naheffing op’ |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Fiscus legt ABN Amro forse naheffing op»?1
Ja.
Klopt het dat de Belastingdienst ABN AMRO een naheffing oplegt van 142 miljoen euro? Klopt het dat deze naheffing aan ABN AMRO wordt opgelegd omdat de bank twee «structured finance-entiteiten» buiten de boeken heeft gehouden?
De Belastingdienst kent een fiscale geheimhoudingsplicht. Derhalve kan ik geen mededelingen doen over de handelingen die de Belastingdienst al dan niet uitvoert ten aanzien van individuele belastingplichtigen.
Wat wordt bedoeld met de uitspraak uit de prospectus dat ABN AMRO deze entiteiten «niet hoeft te consolideren in zijn cijfers omdat ABN AMRO niet bij machte is de variabele resultaten te beïnvloeden van deze entiteiten?» Klopt het dat een bank in bepaalde gevallen dit soort entiteiten niet hoeft te consolideren in de cijfers?
ABN AMRO is verantwoordelijk voor de inhoud van het prospectus. Ik heb geen reden om aan te nemen dat de in het prospectus opgenomen informatie onjuist is. Ik kan u in zijn algemeenheid meedelen dat het kan voorkomen dat een beursgenoteerde onderneming een dochtermaatschappij niet mee hoeft te consolideren in de financiële verslaglegging. Dit hangt af van de specifieke feiten en omstandigheden. De externe accountant ziet hierop toe.
Het al dan niet mee consolideren staat los van de belastingheffing. Of een dochtermaatschappij moet worden meegeconsolideerd of niet, belasting zal er altijd moeten worden betaald, hetzij door de dochtermaatschappij zelf, hetzij door de moedermaatschappij (over de winsten van de dochtermaatschappij).
Hoe kan het dat de prospectus vorig jaar november nog vermeldde dat de zaak een afgesloten hoofdstuk was terwijl nu blijkt dat ABN AMRO alsnog een heffing wordt opgelegd?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het dat bij de Duitse autoriteiten verschillende onderzoeken lopen naar onder meer ABN AMRO? Bent u bekend met andere Nederlandse banken die eveneens onderwerp zijn van deze onderzoeken?
Het is mij bekend dat de Duitse autoriteiten onderzoeken of banken in de periode tot 2012 terecht dividendbelasting hebben teruggevorderd met betrekking tot zogenoemde cum/ex transacties. ABN AMRO heeft mij geïnformeerd dat zij met betrekking tot deze kwestie in nauw contact staat met de Duitse autoriteiten en constructief meewerkt aan het onderzoek. Verder merk ik op dat de situatie in Duitsland in de jaren tot 2012 verschilde van de situatie in Nederland. In Nederland waren aan cum/ex transacties andere fiscale gevolgen verbonden dan in Duitsland het geval was. In Nederland heeft zich de problematiek met het tweemaal terugvragen van dividendbelasting, zoals die zich in Duitsland heeft gemanifesteerd, niet voorgedaan.
Klopt het dat banken door zogenaamde «cum/ex-trade» in staat zijn tweemaal dividendbelasting terug te vragen? Zijn er ook in Nederland gevallen bekend van cum/ex-trade? Deelt u de mening dat dit soort praktijken ongepast zijn?
Zie antwoord vraag 5.
Het artikel vermeldt dat ABN AMRO in het geheim zware onderhandelingen heeft gevoerd met de fiscus; wat wordt hiermee bedoeld? In welke mate is zo’n naheffing onderhandelbaar? Deelt u de mening dat belastingplichten niet onderhandelbaar zijn en ook nooit moeten zijn?
ABN AMRO heeft mij meegedeeld een open en goed contact met de Belastingdienst te onderhouden, dat erop gericht is eventueel optredende problemen in goed overleg en in een vroeg stadium op te lossen. ABN AMRO heeft laten weten zich niet in het door het FD geschetste beeld te herkennen. Ik deel overigens volledig uw mening dat terecht opgelegde naheffingen of navorderingen niet onderhandelbaar zijn en dat ook nooit moeten zijn. Over de hoogte van de belastingheffing wordt dan ook nooit onderhandeld, deze volgt uit de wet. De Belastingdienst is belast met de uitvoering binnen het kader van de fiscale wet- regelgeving en jurisprudentie. Het kan voorkomen dat er bij fiscale kwesties sprake is van onduidelijkheid over de juiste wetstoepassing of de voor een casus relevante feiten. Indien dat het geval is, kunnen de Belastingdienst en belastingplichtige met elkaar in gesprek gaan over de juiste wetstoepassing of de voor een casus relevante feiten.
Het artikel ‘Nederlands overnamerecord: topman NXP pakt 380 miljoen’ |
|
Norbert Klein (Klein) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Nederlands overnamerecord: topman NXP pakt 380 miljoen»?1
Ja.
Is het volgens u inderdaad het geval dat de topman van NXP een bedrag van (circa) 380 miljoen euro krijgt uitgekeerd als gevolg van het feit dat chipfabrikant NXP wordt overgenomen? Hoe groot acht u de kans dat het door de de CEO vergaarde waardepapierenpakket – aandelen en opties – bij de overname van NXP omgewisseld casu quo verzilverd zal worden?
Klopt het dat de CEO «die waardepapieren als variabele beloning boven op zijn salaris en zijn prestatiebonussen» heeft ontvangen? Klopt het dat de CEO deze waardepapieren dus gekregen heeft, en niet zelf gekocht heeft?
Klopt het dat «nog nooit eerder een topbestuurder van een Nederlands bedrijf zo veel geld overgehouden heeft aan de verkoop ervan»?2
Is dit bedrag in uw ogen een redelijk en billijk bedrag? In hoeverre is hier volgens u sprake van een redelijke en billijke variabele beloning?
Klopt het dat de regering, na de vestiging van het oude Nederlandse record – dat in 2007 op naam van de CEO van Numico kwam te staan toen hij 63 miljoen overhield aan de verkoop van een babyvoedingsbedrijf – een afroomregeling heeft ontworpen, de zogenaamde claw-back regeling?
Klopt het dat het de bedoeling van deze regeling was om in de toekomst dergelijke «enorme overname premies te voorkomen»?
Klopt het dat deze regeling moet voorkomen dat «de baas in kwestie bij het afwegen van het overnamebod meer denkt aan zichzelf dan aan het bedrijfsbelang»?
Kunt u – gelet op het bedrag dat de CEO van NXP overhoudt aan de verkoop van het bedrijf – aangeven in hoeverre deze afroomregeling naar wens en afdoende werkt? Worden de bovenstaande doelen van deze regeling in uw ogen voldoende gehaald, ook met het oog op de recente ontwikkelingen bij NXP? Heeft de CEO naar uw inschatting bij het afwegen van het overnamebod meer of minder aan zichzelf gedacht dan aan het bedrijfsbelang?
Bent u op de hoogte van het feit dat er in 2014 – ondanks de afroomregeling die in datzelfde jaar van kracht ging – óók «al diverse bedrijven de nieuwe regels omzeilden door de beloning voor de lange termijn niet meer in aandelen af te wikkelen, maar in contanten of in andere vormen van beloning die niet tellen als aandelen», zoals valt te lezen in het artikel «Bonuswet bij overnames blijkt zo lek als een mandje»?3 Zo ja, in hoeverre functioneerde deze regeling volgens u dan naar behoren destijds? In het geval deze regeling destijds onvoldoende functioneerde, heeft u hierop stappen ondernomen? Zo ja, welke dan? Wat is het resultaat hiervan? Zo nee, waarom niet?
Heeft u enig zicht op of, en zo ja, op welke wijze de drie bedrijven Vastned Retail, Telegraaf Media Group en Batenburg die genoemd worden in het artikel «Bonuswet bij overnames blijkt zo lek als een mandje» hun regels hebben veranderd zodat de bonus voor bestuurders in contanten kan worden uitgekeerd in plaats van in aandelen? Zijn de betrokken bestuurders van deze bedrijven inderdaad rijk geworden?
Hoe rijmt u de passage zoals die valt te lezen in een brief van de Minister van Financien van 5 september jongstleden dat «de perverse prikkels die voorheen aanwezig waren in variabele beloningen, zijn door de Wbfo sterk beperkt»4 met het gegeven dat de CEO 380 miljoen euro mee naar huis neemt als gevolg van de overname van NXP?
De genoemde passage ziet niet op NXP, want NXP is geen financiële onderneming.
Klopt het dat het onder de huidige wetgeving zo is geregeld dat de afroomregeling alleen geldt voor bedrijven die aan een Europese beurs – zoals de AEX – genoteerd staan?
Kunt u nader uitleggen waarom de bepaling dat het Nederlandse bedrijven moet betreffen die aan een Europese beurs staan genoteerd, is opgenomen in de regeling? Waarom heeft men ervoor gekozen om dit onderscheid te maken?
Valt de overname van NXP niet onder deze regeling simpelweg omdat dit bedrijf buiten Europa – in dit geval in Amerika – aan de beurs genoteerd staat?
In hoeverre acht u het wenselijk en verantwoord dat bij de overname van een Nederlands bedrijf het onder de huidige wet- en regelgeving mogelijk is dat een topbestuurder een bedrag van 380 miljoen euro meekrijgt, eenvoudigweg omdat dit bedrijf niet aan een Europese beurs genoteerd staat?
Bent u het eens met de directeur van de belangenvereniging van grote beleggers Eumedion, dat de huidige wet- en regelgeving zo lek als een mandje is? Zo ja, welke stappen bent u van plan te ondernemen op dit gebied, en op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Ik verwijs hierbij naar het antwoord op vragen 9 tot en met 11.
De financiële curatele van de Belastingdienst |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
![]() |
Kunt u de volgende nog (gedeeltelijk) openstaande vragen één voor één beantwoorden:
Hierna heb ik de betreffende vragen van 16 september 2016 en 26 september 2016 separaat beantwoord. De vragen uit het schriftelijk overleg van 8 september 2016 heb ik voor zover deze betrekking hebben op de uitstroom reeds met mijn brief van 4 oktober 2016 beantwoord, voor zover deze niet reeds waren beantwoord met de beantwoording van de schriftelijke vragen van het lid Omtzigt die ik op 14 september jl. naar uw Kamer heb gestuurd. Voor de vragen waarop de antwoorden samenhangen met het precieze aantal vertrekkende en in Switch instromende medewerkers op basis van de regeling en waar deze uitstroom plaatsvindt, geldt nog steeds dat deze worden beantwoord zodra dit aantal definitief vaststaat.
Kunt u de toegezegde onderzoeken die door de Auditdienst Rijk gedaan zijn en betrekking hebben op de investeringsagenda aan de Kamer doen toekomen?
Begin dit jaar heeft het kabinet besloten alle nieuw uitkomende rapporten vanaf 1 juli 2016 voortaan openbaar te maken. De ADR rapporten die betrekking hebben op de periode daarvoor, heb ik op 28 oktober naar uw Kamer gestuurd als bijlagen bij de brief over de continuïteit van de Belastingdienst en andere toezeggingen uit het Algemeen Overleg van 13 oktober jl.
Heeft de Algemene Rekenkamer een antwoord gestuurd op uw verzoek een onderzoek te doen? Is zij in staat het onderzoek voor december af te ronden?
De Algemene Rekenkamer heeft mij per brief van 21 oktober jl. laten weten graag met mij en de Vaste Kamercommissie Financien in overleg te treden om een beter inzicht te krijgen in de gestelde onderzoeksvraag. Ik verwijs naar mijn brief van vandaag waarin ik hier op in ga.
Kent u het bericht «Curatele leidt tot vacaturestop Belastingdienst»?1
Ja
Klopt het dat er tot ten minste 24 oktober 2016 een verplichtingenstop geldt en dat er geen vacatures vervuld mogen worden?
Er heeft van 13 oktober tot 26 oktober 2016 een verplichtingenstop gegolden voor het aangaan van nieuwe financiële verplichtingen boven de 100.000 euro. In deze periode konden geen arbeidsvoorwaardengesprekken worden gevoerd, tenzij deze al waren ingepland per 13 oktober 2016. Vanaf 26 oktober geldt een regime waarbij aan te gane verplichtingen groter dan € 100.000 (inclusief BTW) door de dienstonderdelen aangeboden worden bij het directoraat-generaal van de Belastingdienst. Deze maatregel geldt ook voor vacatures boven dat bedrag. Het directoraat-generaal van de Belastingdienst zal de verzoeken tot het aangaan van verplichtingen eerst ter goedkeuring voorleggen aan de directie Financieel-Economische Zaken als concerncontroller Financiën en de Inspectie der Rijksfinanciën.
Klopt het dat de medewerkers van de Belastingdienst geïnformeerd zijn dat er tot nader order geen arbeidsvoorwaardengesprekken gevoerd mogen worden? Tot wanneer geldt dit?
Het management binnen de Belastingdienst is geïnformeerd over het niet mogen aangaan van verplichtingen in de bewuste periode. In de periode van de verplichtingenstop konden selectiegesprekken en assessments doorgaan, maar geen arbeidsvoorwaardengesprekken worden gevoerd, tenzij deze al waren ingepland per 13 oktober 2016.
Klopt het dat alle events per direct afgeblazen zijn, zelfs als deze al helemaal georganiseerd waren?
De verplichtingenstop heeft slechts betrekking op het niet aangaan van verplichtingen in de genoemde periode. Eerder aangegane verplichtingen worden hierdoor niet geraakt. Er is door mij geen opdracht gegeven tot het annuleren van reeds georganiseerde bijeenkomsten als gevolg van de instelling van het voorafgaand toezicht. Het is mij bekend dat – in het licht van het onder verscherpt toezicht plaatsen van de Belastingdienst – van een aantal bijeenkomsten opnieuw tegen het licht gehouden zijn waarna besloten is deze uit te stellen, op een andere (soberder) wijze te organiseren of te annuleren.
Klopt het dat alle employability-dagen in het kader van de ontwikkeling van medewerkers geschrapt zijn?
Er is door mij geen opdracht gegeven om employability dagen te schrappen. Het is mij bekend dat – in het licht van het onder verscherpt toezicht plaatsen van de Belastingdienst – een eerder geplande themaweek over employability is opgeschort.
Kunt u aangeven op welke wijze het stilleggen van het aannemen van nieuwe medewerkers, het schrappen van ontwikkelingsactiviteiten voor het personeel en het stilleggen van operationele activiteiten bijdraagt aan de continuïteit van de Belastingdienst?
De genoemde zaken die tijdens deze korte periode zijn opgeschort, hebben geen invloed op de continuïteit van de Belastingdienst.
Leiden deze maatregelen zoals de vacaturestop tot meer continuïteitsproblemen omdat het vertrek van veel medewerkers zo niet kan worden opgevangen? Tot wanneer duurt elk van deze noodmaatregelen?
De stop op het aangaan van nieuwe financiële verplichtingen boven de 100.000 euro gold in de periode van 13 oktober tot 26 oktober. Deze periode is te kort om tot continuïteitsproblemen te leiden, te meer omdat bepaalde wervingsactiviteiten gewoon zijn doorgegaan, zoals blijkt uit het antwoord op vraag 6. Vanaf 26 oktober moet het aangaan van nieuwe financiële verplichtingen (inclusief vacatures) met een budgettaire omvang van meer dan € 100.000 voorafgaand toestemming krijgen van de directie Financieel-Economische Zaken als concerncontroller Financiën en de Inspectie der Rijksfinanciën.
Kunt u aangeven op welke wijze door de Belastingdienst bepaald moet worden of een bepaalde verplichting al dan niet onder de grens van € 100.000 valt en er dus tekenbevoegdheid is?
Er is een proces ingeregeld waarbij aan te gane verplichtingen groter dan € 100.000 (inclusief BTW) door de dienstonderdelen aangeboden worden bij het directoraat-generaal van de Belastingdienst. Deze zal de verzoeken tot het aangaan van verplichtingen eerst ter goedkeuring voorleggen aan de directie Financieel-Economische Zaken als concerncontroller Financiën en de Inspectie der Rijksfinanciën. Zoals ik uw Kamer aangaf in mijn brief van 11 oktober jl.5zal het mandaatbesluit daarop aangepast worden.
Kunt u deze vragen zo spoedig mogelijk, maar in ieder geval voor 31 oktober aanstaande, beantwoorden?
Ja.
Het telefonisch intrekken van bezwaren |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de documenten die via een WOB-verzoek aan de Belastingdienst over de werkinstructies telefonisch horen op 27 september jl. openbaar zijn gemaakt?1
Ja.
Heeft u kennisgenomen van de volgende werkinstructie over het bellen van mensen door de Belastingdienst na het indienen van het bezwaar: «Een vastlegging van het telefoongesprek in de systemen is dan voldoende. Er hoeft in deze gevallen geen brief meer door bezwaarmaker naar ons te worden gestuurd waarbij hij zijn bezwaarschrift intrekt. Ook sturen wij geen bevestiging meer om de intrekking te bevestigen tenzij de klant daarom verzoekt. Dat kan in de vorm van een email»?
Ja.
Deelt u de mening dat het van groot belang is om bij formele procedures, zoals het afhandelen van een bezwaarschrift, duidelijk en ondubbelzinnig te communiceren en dat bij de communicatie hierover tussen belastingplichtige en Belastingdienst ten alle tijden de wet nauwgezet gevolgd moet worden?
Ja, het is bij formele procedures van groot belang dat er helder wordt gecommuniceerd naar een belanghebbende. Dit is ook een belangrijke basisgedachte van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Mijn inzet is – binnen de kaders van wet- en regelgeving – het voor de belastingplichtige zo gemakkelijk mogelijk te maken en niet te gaan formaliseren als de belastingplichtige daar zelf geen behoefte aan heeft. Onderdeel van de Investeringsagenda is om de juridische procedures zodanig te stroomlijnen dat ze een dienstverlening mogelijk maken die meer in lijn is met de maatschappelijke wensen en verwachtingen ten aanzien van de interactie en die tegelijkertijd niet ten koste gaat van de rechtsbescherming en de rechtszekerheid.
De Belastingdienst is meer gebruik gaan maken van telefonisch contact. De Belastingdienst benadert belanghebbenden telefonisch over een ingediend bezwaar. Doel hiervan is om belanghebbende vroegtijdig te betrekken in de bezwaarprocedure en onnodige verdere procedures te voorkomen. In dat gesprek wordt ook gevraagd of de belanghebbende wil worden gehoord. De Belastingdienst hanteert deze werkwijze, omdat die tegemoet komt aan de wens in de samenleving. Bij een eenvoudig bezwaarschrift kan met één telefoongesprek de zaak bijvoorbeeld zijn opgelost. Bij een complexer bezwaarschrift kan telefonisch contact bijdragen aan een spoedige afhandeling. Belanghebbenden ervaren dat contact als positief.
De (te) formele behandeling van klacht- en bezwaarprocedures is door burgers als een van tien belangrijkste knelpunten2 in de dienstverlening van de overheid geselecteerd. De burger verwacht persoonlijk contact, begrijpelijke communicatie en een correcte en vlotte behandeling van vragen en problemen.
Het Ministerie van Binnenlandse Zaken heeft in de handleiding «Professioneel behandelen van bezwaarschriften» van 2014 aangegeven dat het zoeken van telefonisch contact belangrijk kan bijdragen aan het snel oplossen van geschillen tussen burger en overheid.
Bent u ervan op de hoogte dat de Algemene wet bestuursrecht (Awb) ondubbelzinnig voorschrijft in artikel 6.14, eerste lid, dat: «1. Het orgaan waarbij het bezwaar- of beroepschrift is ingediend, bevestigt de ontvangst daarvan schriftelijk.»
Ja.
Bent u ervan op de hoogte dat artikel 6.21 Awb en de jurisprudentie voorschrijven dat een bezwaar alleen schriftelijk ingetrokken kan worden of mondeling tijdens een hoorzitting?
Ja.
Deelt u de mening dat bij de in vraag 2 genoemde instructie sprake is van contra legem beleid? Is dit beleid door u vastgesteld of is dit beleid van de Belastingdienst zelf?
Werkinstructies, uiteraard binnen wet – en regelgeving en conform beleid, worden door de dienst vastgesteld. Deze specifieke werkinstructie was niet conform wet – en regelgeving en had dus überhaupt niet mogen worden vastgesteld. Inmiddels is opdracht gegeven het werken contra legem te beëindigen.
Zijn de telefoongesprekken, waarnaar verwezen wordt in de instructie Behandelen bezwaar informeel/slimmer werken, formele gelegenheden tot horen als bedoeld in artikel 7.2 Awb? Zo ja, zijn mensen van te voren op de hoogte gesteld dat het een hoorzitting was, konden zij zich voorbereiden en is aan alle zorgvuldigheidseisen voldaan, zoals die gesteld zijn in de artikelen 7.2 en 7.4 van de Awb?
Nee, bij deze telefoongesprekken kan niet worden gesproken van horen in de zin van de Awb.
In hoeveel gevallen is een proceskostenvergoeding betaald voor het horen bij intrekking en gegrondverklaring van het bezwaar?
Het telefonisch contact kwalificeert niet als horen in de zin van de Awb. Er bestaat derhalve geen recht op een bezwaarkostenvergoeding voor het telefonisch contact.
Indien de telefoongesprekken formele hoorzittingen waren als bedoeld in artikel 7.2 Awb, zijn er dan ook altijd verslagen verstuurd naar de indieners van het bezwaar?
Nee. Bij deze telefoongesprekken kan niet worden gesproken van horen in de zin van de Awb.
Indien de telefoongesprekken geen formele gelegenheden tot horen waren, klopt het dan dat de werkinstructie in strijd is met artikel 6.21 Awb?
Een mondelinge intrekking kan uitsluitend tijdens het horen geschieden, anders dient volgens de Awb een intrekking schriftelijk te gebeuren. Bij deze telefoongesprekken kan niet worden gesproken van horen in de zin van de Awb. Inmiddels is de opdracht gegeven de werkinstructie aan te passen en de werkwijze in overeenstemming met het wettelijke systeem te brengen. Daarbij blijft de inzet het voor de belastingplichtige zo gemakkelijk mogelijk te maken en niet te gaan formaliseren als de belastingplichtige daar zelf geen behoefte aan heeft; één en ander uiteraard binnen wet- en regelgeving.
Bij hoeveel mensen is deze manier van werken toegepast sinds het verschijnen van deze instructie?
Deze manier van werken staat sinds 2011 expliciet in de werkinstructie. De hierboven gevraagde informatie wordt uitsluitend op dossierniveau (in het logboek) vastgelegd. De Belastingdienst beschikt niet over geaggregeerde informatie op dit punt.
Hoeveel mensen hebben hun bezwaar volgens de systemen van de Belastingdienst telefonisch ingetrokken in 2015 en in 2016? Kunt u hierbij een uitsplitsing maken naar verschillende soorten belastingplichtigen, zoals particulieren IB, Grote Ondernemingen, mkb-ondernemingen en aangeven hoeveel procent van de belastingplichtigen waarvan het bezwaar telefonisch is ingetrokken werd bijgestaan door een adviseur, advocaat of gemachtigde?
Het aantal bezwaren tegen aanslagen IH/ZVW/WAZ dat door de bezwaarmakers in 2015 en 2016 (t/m medio oktober) is ingetrokken door bellen bij bezwaar blijkt uit bijgaande tabel:
Segment/Jaar
2015
2016
Particulieren
10.910
8.785
MKB
4.530
4.113
Grote Ondernemingen
20
16
Totaal
15.460
12.914
Bijgestaan door belastingconsulent
22,1%
18,8%
Hoeveel mensen hebben geen schriftelijke bevestiging gekregen dat hun bezwaar telefonisch ingetrokken is in 2015 en 2016?
Deze informatie wordt uitsluitend op dossierniveau (in het logboek) vastgelegd. De Belastingdienst beschikt niet over geaggregeerde informatie op dit punt.
Indien u de antwoorden op de vorige vragen niet weet, is er dan wel sprake van zorgvuldige verslaglegging, zoals ook in de memo wordt opgelegd («De bezwaarbehandelaar legt ieder telefonisch contact en iedere afspraak vast bij de behandeling in het logboek van GBV», pagina 5 van de instructie Behandelen bezwaar, informeel/slimmer werken)?
Ja. Er is sprake van een zorgvuldige verslaglegging op dossierniveau (logboek). Er is geen informatie op geaggregeerd niveau beschikbaar.
Hoe gaat u belastingplichtigen informeren dat de Belastingdienst van mening is dat hun bezwaar is ingetrokken? Bent u bereid hen in de gelegenheid te stellen aan te geven dat deze bezwaren niet zijn ingetrokken, zodat er alsnog een uitspraak op het bezwaar komt?
Tijdens het telefonische contact werd, in voorkomende gevallen, met de belastingplichtige de intrekking van het bezwaar besproken; daarmee werd de belastingplichtige geïnformeerd, hoewel niet conform de wettelijke vereisten. Omdat er hiervan geen informatie op geaggregeerd niveau aanwezig is, is het niet mogelijk voor de Belastingdienst om met de desbetreffende belastingplichtigen contact op te nemen. Wanneer in dit soort situaties de belastingplichtige binnen een redelijke termijn na de intrekking heeft aangegeven of aangeeft dat hij toch het bezwaar verder behandeld wil zien, wordt de bezwaarbehandeling hervat en kan er alsnog een uitspraak op het bezwaar komen.
Is telefonisch horen toegestaan in het fiscale recht? Zo ja, sinds wanneer en op basis van welk besluit?
In het Besluit Fiscaal Bestuursrecht heb ik neergelegd dat een hoorgesprek niet telefonisch wordt gevoerd en dat het wel zo kan zijn dat een belanghebbende na telefonisch contact met de inspecteur van mening is dat hij zijn zaak (telefonisch) voldoende heeft toegelicht en afziet van een hoorgesprek.
Op welke wijze zijn de procedures over horen aangepast naar aanleiding van de Kamervragen van het lid Siderius over het schenden van de hoorregels bij bezwaarprocedures inzake de kinderopvangtoeslag2?
In vervolg op de antwoorden op de genoemde vragen van het lid Siderius heeft de Belastingdienst/Toeslagen de werkwijze rond het horen aangepast. Zowel in het geval dat er telefonisch contact is met belanghebbende als in het geval waarin schriftelijk stukken worden opgevraagd, wordt nu aan belanghebbende gevraagd of hij wil worden gehoord.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor de eerste termijn van het wetgevingsoverleg over het pakket Belastingplan 2016 op 31 oktober aanstaande?
Nee, het is helaas niet gelukt de vragen binnen de verzochte termijn te beantwoorden.
Het bericht ‘Apple haalt tientallen gokapps uit Nederlandse App Store’ |
|
Madeleine van Toorenburg (CDA) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kunt u aangeven om welke 55 bedrijven het gaat waarvan apps zijn verwijderd op verzoek van de Kansspelautoriteit?1
De kansspelautoriteit heeft mij desgevraagd aangegeven deze informatie niet te publiceren; zij maakt in beginsel geen namen van (individuele) bedrijven openbaar tenzij daar een bestuurlijke sanctie aan ten grondslag ligt.
Kunt u aangeven hoeveel tijd is verstreken tussen het verzoek van de Kansspelautoriteit aan Apple en het daadwerkelijk verwijderen door Apple van de betreffende apps? Klopt het dat dit verzoek al ruim voor de zomer, in mei 2016, is gedaan?2
De kansspelautoriteit heeft de betreffende appstore eind april 2016 verzocht 49 kansspelapps te verwijderen. Aan dit verzoek is ruim voor de deadline van 1 juni 2016 voldaan. Daarna heeft de kansspelautoriteit zes nieuwe kansspelapps geïdentificeerd. Deze zijn op verzoek van de kansspelautoriteit terstond uit de betreffende appstore verwijderd.
Speelt de tijdsduur waarin gevolg wordt gegeven aan een verzoek van de Kansspelautoriteit om een app te verwijderen een rol in de overwegingen van de kansspelautoriteit om een boete op te leggen en/of een bedrijf uit te sluiten van het verkrijgen in de toekomst van een vergunning om online kansspelen aan te bieden? Zo ja, wat is volgens u de maximale termijn die mag gelden om gevolg te kunnen geven aan dit betrekkelijk eenvoudige verzoek van de Kansspelautoriteit?
Het verzoek tot verwijdering van apps was niet gericht tot kansspelaanbieders, maar tot de appstore waarin deze te verkrijgen waren. Aan het verzoek is tijdig voldaan door de appstore. In het algemeen geldt dat kansspelaanbieders en dienstverleners die het aanbieden van kansspelen faciliteren zich moeten houden aan de termijn die de kansspelautoriteit hen stelt. Het niet of niet tijdig voldoen aan een verzoek van de kansspelautoriteit kan leiden tot verdere bestuurlijke handhaving. Voor de kansspelaanbieder kan dit gevolgen hebben voor het verkrijgen van een vergunning.
Klopt het dat Unibet een van de aanbieders was die een gokapp aanbood in de Nederlandse App Store?
Zie antwoord vraag 1.
Komt Unibet nog steeds in aanmerking voor een vergunning voor online kansspelen gelet op de eerdere overtredingen van Unibet van het verbod op online kansspelen, wat door u is gekwalificeerd als dat «Unibet met vuur speelt» en gelet op uw standpunt dat aanbieders die persisteren in hun aanbod van illegale kansspelen niet in aanmerking komen voor een vergunning?3 Zo ja, hoe geloofwaardig is dan volgens u nog de huidige handhaving van de Kansspelautoriteit ten aanzien van opererende illegale aanbieders? En kunt u dan aangeven of Unibet in elk geval op een forse boete kan rekenen, gelet op uw eerdere opmerkingen dat inzake illegaal opererende aanbieders «een financiële sanctie wegens die overtreding van de Wet op de kansspelen hier gepast kan zijn»?4
Zoals ik eerder dit jaar antwoordde op vragen van het lid Van Toorenburg, zullen alleen betrouwbare en geschikte aanbieders in aanmerking komen voor een Nederlandse vergunning.5 Aanbieders die niettegenstaande de aanwijzingen van de kansspelautoriteit persisteren in hun onmiskenbaar op de Nederlandse markt gerichte aanbod moeten rekening houden met het feit dat dit een mogelijke vergunning in de toekomst in de weg zal staan.
Het beoordelen van de betrouwbaarheid en geschiktheid van individuele vergunningaanvragers is aan de kansspelautoriteit. De kansspelautoriteit weegt bij de betrouwbaarheidsbeoordeling alle relevante feiten en omstandigheden mee, waaronder aanwijzingen wegens het illegaal aanbieden van kansspelen op de Nederlandse markt. Bij iedere aanvraag wordt maatwerk geleverd.
Het kan gepast zijn dat illegaal opererende aanbieders een financiële sanctie krijgen wegens het overtreden van de Wet op de kansspelen. Het is aan de kansspelautoriteit om te bepalen of zij naast het reeds uitgevoerde handhavende optreden, ook over gaan tot het beboeten van de betrokken aanbieders.
Kunt u de beantwoording van deze vragen tevens separaat toezenden aan de Eerste Kamer in het kader van de huidige wetsbehandeling aldaar omtrent de Wet op de Kansspelen?
Alhoewel de beantwoording van Kamervragen openbaar is, zal ik tegemoet komen aan uw wens om de beantwoording separaat aan de Eerste Kamer te zenden. De overweging om de antwoorden op uw vragen te betrekken bij de wetsbehandeling omtrent de Wet op de kansspelen, laat ik aan de leden van de deze Kamer.
Het door derden onttrekken van gegevens aan het WOZ-waardenloket |
|
Sharon Gesthuizen (SP) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u ervan op de hoogte dat na de lancering van het WOZ-waardenloket woningeigenaren voor commerciële doeleinden worden lastiggevallen door derden? Wat is uw reactie daarop?1
U noemt in uw bewering geen bron. Mij is geen specifieke casus bekend. Mogelijk bedoelt u het feit dat er bureaus zijn die op basis van «no-cure no-pay» bezwaar maken namens eigenaren van woningen bij gemeenten en dat deze bureaus middels het WOZ-waardeloket meer informatie verkrijgen waarmee zij commerciële activiteiten kunnen ontplooien richting eigenaren.
Klopt het dat het op grond van artikel 40a, eerste lid, Wet WOZ niet is toegestaan (voor derden) om op geautomatiseerde wijze gegevens aan het WOZ-waardeloket te onttrekken? Zo nee, waarom niet?2
Het is inderdaad niet toegestaan om op geautomatiseerde wijze gegevens aan het WOZ-waardeloket te onttrekken. Uitsluitend het inzien of verstrekt krijgen van het waardegegeven van een bepaalde woning via het WOZ-waardeloket is toegestaan. Op het WOZ-waardeloket is dit ook expliciet vermeld in de gebruiksvoorwaarden.
Op grond van artikel 40a, tweede lid Wet WOZ kan in een algemene maatregel van bestuur worden bepaald wie recht heeft op een verzameling van waardegegevens van woningen (massaal en geautomatiseerd). Deze verstrekking vindt dan echter niet plaats via het loket, omdat de algemene maatregel van bestuur dat op dit moment niet toelaat.
Op welke wijze wordt erop toegezien dat niet in strijd wordt gehandeld met artikel 40a, eerste lid, Wet WOZ? Hoe vindt toezicht, controle en handhaving hierop plaats?
Om te voorkomen dat op geautomatiseerde wijze, bijvoorbeeld via zogeheten scripts ook wel aangeduid als «crawlers», alsnog gegevens aan het WOZ-waardeloket worden onttrokken, zijn allerlei veiligheidsmaatregelen ingebouwd in het loket en de website waarop het loket is opgenomen. De gebruiker van het WOZ-waardeloket ervaart ook enkele van deze veiligheidsmaatregelen, die als een beperking van gebruiksvriendelijkheid kunnen worden ervaren. Bijvoorbeeld wanneer snel achter elkaar WOZ-waarden worden gevraagd, hanteert het loket een pauze.
Op basis van de ervaringen gedurende de eerste dagen zijn enkele veiligheidsmaatregelen aangescherpt. Het instrumentarium van toezicht, controle en handhaving is geregeld in het totale pakket van opdrachtgever en opdrachtnemer. Opdrachtgever van het WOZ-waardeloket is het Ministerie van Financiën, opdrachtnemer het Kadaster.
Door het Kadaster wordt actief gemonitord op het onttrekken van gegevens aan het loket en indien nodig worden – in overleg met de Waarderingskamer – maatregelen getroffen om problemen te voorkomen. Omwille van de veiligheid kan ik echter niet in detail in gaan op alle veiligheidsmaatregelen die zijn getroffen om geautomatiseerde onttrekking van gegevens tegen te gaan.
Het WOZ-waardeloket is gericht op het transparant beschikbaar maken van WOZ-waarden van woningen voor belanghebbenden, zodat deze belanghebbenden zich een goed beeld kunnen vormen van de onderlinge waardeverhoudingen. Het staat echter iedere gebruiker van het WOZ-waardeloket vrij om de WOZ-waarde die men heeft ingezien voor welk doel dan ook te gebruiken. Het bieden van een transparante toegang tot openbaar beschikbare WOZ-waardegegevens kan op gespannen voet staan met zeer stringente veiligheidsmaatregelen om geautomatiseerd bevragen te verhinderen. Het openbare karakter van de WOZ-waardegegevens staat in het WOZ-waardeloket centraal. Het 100% verhinderen van «geautomatiseerd raadplegen» van gegevens via internet is niet realiseerbaar, zonder het transparante karakter van het WOZ-waardeloket geweld aan te doen.
Zijn er mogelijkheden te bedenken waarmee de WOZ-waarden nog steeds vrij toegankelijk zijn, maar niet voor derden die deze gegevens slechts voor commerciële doeleinden willen gebruiken, zoals bijvoorbeeld via DigiD?
De vorm van openbaarheid van de WOZ-waarden van woningen waarvoor nu is gekozen is slechts een eerste stap. Het doel van deze stap is het bieden van transparante toegang tot de gegevens. Het noodzakelijk maken van een inlog op basis van DigiD doet geen recht aan deze transparante toegang. Verder biedt deze inlog ook geen beperking voor het door u bedoelde ongewenste gebruik. Immers wanneer men eenmaal met DigiD toegang heeft gekregen, zal men willekeurig elke woningwaarde kunnen opvragen. Op deze wijze zullen ook personen en/of bedrijven die de WOZ-waarde commercieel willen gebruiken altijd wel de beschikking hebben over een DigiD om de gegevens in te zien.
U stelt voor deze stap op het terrein van het openbaar maken van WOZ-waarden weer deels terug te draaien. Dat past niet bij het open databeleid dat dit kabinet voorstaat. Het kabinet wil na een evaluatie van het gebruik van het WOZ-waardeloket rond het bekend maken van de nieuwe WOZ-waarden in februari 2017 komen tot een besluit over de geautomatiseerde en massale verstrekking van WOZ-waardegegevens zoals bedoeld in het tweede lid van artikel 40a. Onlangs heeft het bestuurlijk overleg WOZ een ambtelijke werkgroep ingesteld die nader onderzoek doet naar de verdere openbaarheid van de WOZ-waarden, waaronder het openbaar maken van bulkdata. Uw punten zullen aan deze werkgroep worden meegegeven.
Welke maatregelen zullen worden genomen om te voorkomen dat massaal (geautomatiseerd) gegevens aan het WOZ-waardenloket worden onttrokken?
Zie antwoord vraag 3.
Een vermeende geheime fiscale compensatieregeling voor het Koninklijk Huis |
|
Henk Krol (50PLUS) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht naar aanleiding van onderzoek van RTL, dat in de jaren ’70 in het diepste geheim afspraken zijn gemaakt om de Oranjes te compenseren voor de vermogensbelasting die ze vanaf die tijd moesten gaan betalen, en dat die compensatie nog steeds verweven zit in de uitkering die de Koning ontvangt?1
In hoeverre is de inhoud van dit bericht en de daarin genoemde feiten en omstandigheden waar?
In hoeverre is het betalen van vermogensbelasting over het privévermogen van leden van het Koninklijk Huis te zien als compensatie of tegenprestatie voor het feit dat de staat alle kosten op zich neemt die samenhangen met de uitoefening van de Koninklijke functie? Welke samenhang is er tussen het betalen van vermogensbelasting over privévermogen en bekostiging door de staat van kosten die samenhangen met de uitoefening van de Koninklijke functie?
In hoeverre kan de tot stand gekomen compensatieregeling gezien worden als het op gecamoufleerde wijze ongedaan maken van de opheffing van belastingvrijdom voor het Koninklijk Huis?
In hoeverre is de Kamer indertijd direct of indirect, gedeeltelijk of volledig, op de hoogte gesteld van afspraken over compensatie van betaalde vermogensbelasting, of heeft zij hiermee ingestemd? Acht u de democratische legitimatie van de uiteindelijk tot stand gekomen compensatieregeling voldoende?
Heeft deze compensatieafspraak, die mogelijk strijdig is met (de geest van) het sinds 1973 van kracht zijnde Financieel Statuut van het Koninklijk Huis en mogelijk zonder toereikende democratische legitimatie tot stand is gekomen, rechtsgeldigheid? Acht u deze afspraak, en de wijze waarop deze tot stand is gekomen, met de kennis van nu, rechtstatelijk en moreel aanvaardbaar?
Kan exact aangegeven worden welke personen indertijd direct betrokken zijn geweest bij het tot stand komen van bedoelde geheime compensatieafspraak?
Kan aangegeven worden hoeveel financieel voordeel het Koninklijk Huis door deze compensatieregeling mogelijk heeft genoten?
In hoeverre acht u terugvordering van mogelijk niet voldoende democratisch gelegitimeerd en mogelijk wederrechtelijk genoten financieel voordeel op dit moment haalbaar en te rechtvaardigen?
Bestaan er verder – buiten de Wet Financieel Statuut van het Koninklijk huis om – géén («geheime») fiscale afspraken met het Koninklijk Huis of andere leden van de Koninklijke familie in ruime zin?
Het bericht dat slechts een kwart van de gemeenten de WOZ-inzage op orde heeft |
|
Astrid Oosenbrug (PvdA), Manon Fokke (PvdA) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Slechts kwart van gemeenten heeft WOZ-inzage op orde»?1 2
Het bericht uit de Volkskrant omtrent de aansluiting van gemeenten op de landelijke website WOZ-waardeloket is mij bekend.
Wat is uw reactie op de verklaring van een woordvoerder van de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) dat het feit, dat slechts 103 van de 390 gemeenten hun gegevens via het WOZ Waardeloket openbaren, terug te voeren is op «technische problemen»?
Om de WOZ-waarden van woningen openbaar te kunnen maken via het WOZ-waardeloket wordt gebruik gemaakt van de Landelijke voorziening WOZ waar alle gemeenten op aangesloten dienen te worden. Doordat nog niet alle gemeenten op deze landelijke voorziening aangesloten zijn kunnen nog niet alle gemeenten via het WOZ-waardeloket hun WOZ-waarden van woningen beschikbaar stellen via het genoemde landelijke loket.
De Landelijke Voorziening WOZ is de overkoepelende voorziening waarvan het Loket onderdeel uitmaakt. Via het Loket zijn de WOZ-waarden van woningen beschikbaar voor geïnteresseerden. De Landelijke Voorziening WOZ is niet primair bedoeld voor het openbaar maken van de WOZ-waarden. De Landelijke Voorziening WOZ is primair bedoeld om de WOZ-gegevens te delen met andere overheden en organisaties die geautoriseerd zijn om WOZ-gegevens te gebruiken voor bijvoorbeeld belastingheffing en fraudebestrijding. De Landelijke Voorziening WOZ bevat daardoor een groot aantal (persoons-)gegevens van eigenaren en gebruikers van onroerende zaken en kent dan ook een groot aantal beveiligingsmaatregelen. Met het oog op de informatieveiligheid maken deze voorzieningen het aansluiten door gemeenten op de Landelijke Voorziening WOZ complexer. Daarnaast is voor veel gemeenten het aansluiten op de Landelijke Voorziening WOZ de eerste massale toepassing van generieke standaarden voor veilige informatie-uitwisseling volgens de voor de overheid verplichte standaard Digikoppeling.
Met het oog op een zorgvuldig gebruik van de gegevens door de afnemers stelt de Landelijke Voorziening WOZ daarnaast ook eisen aan de consistentie van de aangeleverde gegevens. Gemeenten moeten voor het aansluiten op de Landelijke Voorziening WOZ dan ook eerst slagen voor een aansluittoets.
Voor de realisatie van de veilige informatie-uitwisseling met de Landelijke Voorziening WOZ en het voldoen aan de consistentie-eisen van de aan te leveren gegevens hebben gemeenten inderdaad te maken met technische problemen vooral door het zeer specialistische karakter van dit werk. Onder andere als gevolg van beperkte beschikbaarheid van deskundigen bij softwareleveranciers voor deze specifieke werkterreinen (zowel informatieveiligheid met berichtenverkeer op basis van Digikoppeling als de WOZ-inhoudelijke consistentiebewaking van de Basisregistratie WOZ) kunnen niet alle gemeenten tegelijk de noodzakelijke ondersteuning krijgen.
Er zijn slechts enkele softwareleveranciers die gemeenten met betrekking tot deze software op terrein van de Basisregistratie WOZ en/of het veilig berichtenverkeer op basis van Digikoppeling kunnen ondersteunen. Als gevolg van de grote vraag in een betrekkelijk kort tijdsbestek levert dit een kwalitatief capaciteitsprobleem op bij zowel gemeenten als softwareleveranciers.
Daarbij kan de aansluiting op de Landelijke Voorziening WOZ gezien worden als een onderdeel van een veel bredere moderniseringslag van de ICT-voorzieningen in de Nederlandse Overheid. Gemeenten zijn daarbij bijvoorbeeld niet alleen bezig met de aansluiting op de LV WOZ, maar ook op de modernisering van de informatie-uitwisseling van kadastrale gegevens (BRK-levering), het optimaliseren van het gebruik van MijnOverheid en het implementeren van de Baseline Informatieveiligheid. Deze andere trajecten leggen veelal beslag op dezelfde groep deskundigen.
Door verschillende wijze van organisatie en verschillende implementaties in het verleden zijn de problemen bij de ene gemeente niet altijd vergelijkbaar met de problemen bij een andere gemeente. Soms is er in het verleden onvoldoende aandacht geweest voor de genoemde modernisering en de overgang naar de Landelijke Voorziening WOZ. Hierdoor dient er nu voor ieder specifiek probleem, vaak ook buiten het directe domein van de Basisregistratie WOZ, onder grote tijdsdruk een nieuwe oplossing gevonden te worden.
Gemeenten kunnen zich allereerst wenden tot hun leverancier van WOZ-software of de leverancier van de voorzieningen voor Digikoppeling en informatieveiligheids-voorzieningen om deze technische problemen op te lossen. Tijdens het bestuurlijk overleg WOZ op 14 september 2016 is aan de VNG gevraagd te kijken naar kwalitatieve ondersteuning van gemeenten onderling.
Voorts is de heer Geert Jansen (oud commissaris van de Koning van Overijssel) vanaf 1 april jl. actief als aanjager om de gemeenten te ondersteunen bij de aansluiting op de Landelijke Voorziening WOZ. De aanjager onderhoudt contact met de gemeenten zodat de problemen die zij ondervinden bij de aansluiting aan hem gerapporteerd kunnen worden. De aanjager is er vooral ook om op bestuurlijk niveau meer aandacht te vragen voor de problematiek en gemeenten te stimuleren zo spoedig mogelijk aan te sluiten. De aanjager bekijkt samen met de betrokken partijen (waaronder softwareleveranciers, Vereniging van Nederlandse Gemeenten, Waarderingskamer en Kadaster) hoe deze problemen opgelost kunnen worden. Hierbij wordt tevens gebruik gemaakt van de ervaringen die andere (reeds aangesloten) gemeenten hebben opgedaan. Hij heeft hiertoe ook een hernieuwde concrete opdracht gekregen van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zoals medegedeeld in het bestuurlijk overleg WOZ dat op 14 september 2016 plaats vond.
Welke technische problemen ervaren de gemeenten die (nog) niet aan de wettelijke plicht voldoen?
Zie antwoord vraag 2.
Waar kunnen gemeenten terecht voor ondersteuning en advies als zij tegen technische problemen bij de uitvoering van de wettelijke plicht aanlopen?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u garanderen dat de verwachting van de VNG, dat over vijf maanden alle gemeenten aan de wettelijke plicht voldoen, wordt nagekomen?
Door alle betrokken partijen wordt intensief samengewerkt om aansluiting van alle gemeenten op de Landelijke Voorziening WOZ zo spoedig mogelijk te bewerkstelligen. De verantwoordelijkheid voor de aansluiting op de Landelijke Voorziening WOZ ligt in dezen bij de gemeenten. Vanuit de systeemverantwoordelijkheid worden de gemeenten hierbij door het Rijk begeleid en aangejaagd. Hiertoe is ook de aanjager actief. Zijn aanstelling was in eerste instantie voorzien tot 1 oktober 2016, mede gezien de achterblijvende vulling van de Landelijke Voorziening WOZ is besloten om zijn aanstelling te verlengen tot 1 maart 2017. Het streven is om gemeenten zo spoedig mogelijk aan te laten sluiten. Zodra gemeenten zijn aangesloten op de Landelijke Voorziening WOZ zijn de WOZ-waarden van woningen voor deze gemeente (met een vertraging van circa een week) ook beschikbaar in het WOZ-waardeloket.
Hierbij is met name van belang dat de meeste gemeenten voor de nieuwe aanslagronde voor de gemeentelijke belastingen in 2017 aangesloten zijn (februari 2017), zodat inwoners met behulp van de landelijke website www.wozwaardeloket.nl de WOZ-waarde van hun woning kunnen vergelijken met andere woningen en dat de afnemers van de Landelijke Voorziening WOZ aan overheidskant gebruik kunnen gaan maken van de nieuwe voorziening
Deelt u de mening dat de gemeenten die (nog) niet aan de wettelijke plicht voldoen om de WOZ-gegevens te openbaren aan de inwoners moeten communiceren waar zij de gegevens in de tussenliggende tijd kunnen opvragen? Zo ja, gaat u de desbetreffende gemeenten daartoe aansporen? Zo nee waarom niet?
Gemeenten hebben met ingang van 1 oktober de verplichting om WOZ-waarden te openbaren. Indien gemeenten nog niet aangesloten zijn op het landelijke WOZ-waardeloket dan past hierbij uiteraard een duidelijke communicatie vanuit de gemeente over de wijze waarop zij tijdelijk op andere wijze hierin voorziet. Gemeenten hebben inmiddels met behulp van enkele beschikbare tools hiervoor tijdelijke voorzieningen getroffen. De keuze voor een bepaalde voorziening hangt ook vaak samen met de termijn waarop de gemeente de aansluiting op de Landelijke Voorziening WOZ en daarmee de beschikbaarheid via het WOZwaardeloket operationeel heeft.
De betrokken partijen werken ook op dit vlak samen met de aanjager om eventuele noodzakelijke verbeteringen door te voeren. Ik zal de aanjager vragen in zijn contacten met de gemeenten dit nadrukkelijk mee te nemen.
De berichten dat leden van het Koninklijk Huis financiële compensatie krijgen voor de vermogensbelasting die zij moeten betalen |
|
Jeroen Recourt (PvdA) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de berichten «Geheime deal over compensatie Koning»1, «Oranjes krijgen al tientallen jaren compensatie voor betalen belasting»2, «Reconstructie: zo wordt het staatshoofd gecompenseerd voor betalen belasting»3 en «Linksom of rechtsom: staatshoofd werd gecompenseerd»4?
Bevat een van de bovengenoemde berichten feitelijke onjuistheden? Zo ja, welke?
Herinnert u zich de motie-Recourt waarin u expliciet verzocht werd «inzicht te geven in de concrete criteria die worden gehanteerd bij het vrijstellen van belasting van vermogen van leden van het Koninklijk Huis» (Kamerstuk 33 000 III, nr. 7)? Zo ja, had u met de kennis van nu ook informatie over de discussie over compensatie van de vermogensbelasting kunnen en moeten geven?
Is er op enig moment in de periode 1969–1972 sprake geweest van financiële compensatie voor het moeten gaan betalen van vermogensbelasting door leden van het Koninklijk Huis? Zo ja, op welke momenten en door wie is dat ter sprake gebracht? En wat was de uitkomst van het overleg hierover?
Is het waar dat, toen in de jaren ’70 de belastingvrijstelling over een deel van het vermogen van de leden van het Koninklijk Huis werd afgeschaft, zij die afdracht via de uitkering op grond van de Wet op het Financieel Statuut, (deels) gecompenseerd kregen? Zo ja, waarom werd er gecompenseerd en voor welk bedrag? Zo nee, waarom was dat niet het geval en hoe verhoudt zich dat tot de genoemde berichten?
Kan de in het vierde bericht genoemde fl.150.000,= voor «incidentele kosten» los worden gezien van de in dezelfde tijd aan de orde zijnde discussie tussen leden van het Koninklijk Huis en het kabinet over een compensatie voor vermogensbelasting? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet? Zo nee, ging het dan daadwerkelijk om kosten voor «geboortes en doopceremonies»?
Is de conclusie juist dat uit de memorie van toelichting bij het voorstel tot Regeling van het financieel statuut van het Koninklijk Huis uit 1972 (Kamerstuk 11 848, nr. 3, p. 4) niet blijkt dat het bedrag van fl. 150.000,= een ander doel diende dan het compenseren voor kosten die leden van het Koninklijk Huis maken? Zo nee, waarom is die conclusie niet juist»
Is de Tweede Kamer, door in 1972 over «bepaalde uitgaven met een incidenteel of sterk wisselend karakter» (Kamerstuk 11 848, nr. 3) te spreken, in die tijd wel volledig en juist geïnformeerd over de werkelijke achtergrond van het bedrag van fl.150.000,=? Zo ja, waar blijkt dat uit? Zo nee, waarom niet?
Is het waar dat de toenmalige Minister van Financiën zich aan de toevoeging van fl. 150.000,= ergerde? Zo ja, waarom werd dat bedrag dan toch toegevoegd?
Deelt u de mening dat, indien het bedrag van fl.150.000,= verdisconteerd is in de grondwettelijke uitkering, die jaar in jaar uit dezelfde grondslag heeft gehouden en geïndexeerd werd, er geen sprake was van incidentele maar van structurele kosten? Zo ja, welke conclusies verbindt u daaraan? Zo nee, waarom niet?
Is er na 1972 nog op enig moment sprake geweest van de genoemde financiële compensatie die voor die tijd is besproken? Zo ja, door wie en op welke wijze?
Was u eerder op de hoogte van het feit dat er in het begin van de jaren ’70 sprake was van genoemde compensatie van vermogensbelasting? Zo ja, op welke wijze en wanneer was u daar van op de hoogte? Zo nee, waarom niet?
Werkt de genoemde compensatie nog steeds door in de hoogte van de grondwettelijke uitkering aan de leden van de Koninklijke Familie? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet en hoe verhoudt dit zich tot het feit dat, ook bij de technische herziening van de Wet op het Financieel Statuut in 2008, er geen verandering is gekomen in de grondslag van de grondwettelijke uitkering?
Hoe hoog zouden de genoemde grondwettelijke uitkeringen na alle indexeringen nu zijn indien het bedrag in 1972 fl.150.000,= lager zou zijn geweest?
Ziet u reden om de genoemde compensatie naar aanleiding van genoemde berichtgeving terug te draaien en de grondwettelijke uitkering aan leden van het Koninklijk Huis te verlagen? Zo ja, waarom en met welk bedrag? Zo nee, waarom niet?
Kunt u de genoemde documenten uit de periode 1969–1973, waar RTL-Nieuws over bericht, aan de Kamer doen toekomen? Zo nee, wat verzet zich hiertegen?
Wilt u deze vragen vóór de plenaire behandeling van begrotingshoofdstuk I (De Koning) beantwoorden?
Het terugtreden van de enige vrouw in de RvB van ABN AMRO |
|
Keklik Yücel (PvdA), Henk Nijboer (PvdA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA), Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht van het terugtreden van de enige vrouw in de Raad van Bestuur (RvB) van ABN AMRO?1
Ja.
Op welke wijze is gewaarborgd dat de RvB van ABN AMRO voldoende divers is samengesteld?
De raad van commissarissen en de raad van bestuur hebben mij gemeld veel waarde te hechten aan diversiteit binnen ABN AMRO en te blijven streven naar meer diversiteit in het bestuur. De raad van commissarissen (zelf bestaande uit drie vrouwen en vier mannen) is ervan overtuigd dat er een vrouw in de raad van bestuur moet terugkomen en zal daar ook voor zorgen. In de collectieve profielschets voor de raad van bestuur is vastgelegd dat complementariteit, collegiaal bestuur en diversiteit belangrijke voorwaarden zijn bij de samenstelling van de raad van bestuur.
Deelt u de mening dat ABN AMRO nog ver achterligt op het wettelijk vastgelegde streefcijfer van minimaal 30 procent vrouwen in de RvB? Deelt u de mening dat de gehele financiële sector ver achterloopt bij dit doel?
Het bedrijfsleven, waaronder de financiële sector, haalt op dit moment het streefcijfer van minimaal 30% vrouwen in de raad van bestuur inderdaad niet.
Wat doet u eraan om dit doel te behalen? Bent u bereid uw positie als aandeelhouder te gebruiken om een divers bestuur te realiseren?
De staat wijst alle staatsdeelnemingen (waaronder ABN AMRO) op het belang van het wettelijk streven van diversiteit van geslacht. De staat als aandeelhouder beoordeelt kandidaten voor raden van bestuur en raden van commissarissen op hun kennis, vaardigheden, karaktereigenschappen en maatschappelijke betrokkenheid. Bij die beoordeling wordt ook gekeken naar de diversiteit in de betreffende raad. Indien een raad niet voldoet aan het streefcijfer, vraag ik als aandeelhouder een inspanningsverplichting van de onderneming om een vrouw voor te dragen. Wanneer dat onverhoopt niet lukt, vraagt dat om een grondige verklaring van de onderneming en een nog nadrukkelijker verzoek van de aandeelhouder om bij volgende vacatures ervoor te zorgen dat het streefcijfer wel wordt gehaald.
Bij de beursgang van ABN AMRO is het (wettelijk verplichte) volledige structuurregime in werking getreden. Daarmee is de bevoegdheid om leden van de raad van bestuur te benoemen verschoven van de aandeelhoudersvergadering naar de raad van commissarissen. NLFI heeft als aandeelhouder adviesrecht inzake de benoeming van de leden en de voorzitter van de raad van bestuur. NLFI legt zijn advies vervolgens aan de Minister voor.
ABN AMRO gaf in het bestuursverslag 2015 nog aan de doelstellingen voor genderdiversiteit te verhogen: voor 2020 wil de bank dat vrouwen op 30% van de topmanagementposities en op 35% van de functies in het hogere middenmanagement worden benoemd (eind 2015: 23% respectievelijk 25%). Ik heb aan NLFI gevraagd om in overleg te treden met de raad van commissarissen en de raad van bestuur over de maatregelen die zij zullen nemen om de in het jaarverslag neergelegde ambitie te gaan realiseren.
Deelt u de mening dat de oude jongens krentenbrood cultuur die nog steeds aanwezig is in de financiële sector moet worden doorbroken? Deelt u de mening dat een meer divers bestuur beter is, leidt tot minder alfamannengedrag en tot een gezondere bedrijfscultuur?
Het kabinet onderschrijft het belang van meer diversiteit aan de top van het Nederlandse bedrijfsleven. Diversiteit is van belang voor een economie waarin vernieuwing en creativiteit cruciaal zijn voor groei en ontwikkeling. In het Nederlandse beleid wordt uitgegaan van de eigen verantwoordelijkheid van bedrijven in het realiseren van een evenwichtige vertegenwoordiging van mannen en vrouwen in topfuncties.
Het Verbond van Verzekeraars heeft laten weten dat de werkgevers en werknemers in de verzekeringsbranche in de Sociale agenda over 2014–20182 opgenomen hebben dat de sector nadrukkelijk aandacht wenst te geven aan het thema diversiteit, omdat diversiteit een belangrijke bijdrage kan leveren aan de vernieuwing en versterking van de sector. De CAO die op de verzekeringssector van toepassing is bevat een bepaling die inhoudt dat de werkgever bijzondere aandacht zal besteden aan het wervings-, selectie- en opleidingsbeleid gericht op vrouwen. De Nederlandse Vereniging van Banken geeft aan dat banken onder meer streefcijfers vaststellen en rapporteren over de ontwikkeling hiervan, talentvolle vrouwen sponsoren, interne netwerken ondersteunen die diversiteit promoten en diversiteitsmanagers benoemen.
Het kabinet wil naast de eigen aanpak van bedrijven met een actieve benadering de toename van het aantal vrouwen in besturen en raden van commissarissen stimuleren om te voorkomen dat veel talent onbenut blijft. Het kabinet heeft hiertoe, in reactie op de aanbeveling van de Commissie Monitoring Talent naar de Top (hierna: Commissie Monitoring) een wetsvoorstel ingediend tot het opnieuw invoeren van het streefcijfer voor een evenwichtige verdeling tussen mannen en vrouwen van zetels in het bestuur en de raad van commissarissen van grote naamloze en besloten vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid.3
Het wetsvoorstel zorgt ervoor dat deze regeling, die per 1 januari 2016 is vervallen, wordt voortgezet tot 1 januari 2020. Het voornemen tot verlenging van het streefcijfer is aangekondigd in een brief van de Minister van OCW aan de Tweede Kamer van 16 november 2015 (Kamerstuk 30 420, nr. 227). Bedrijven zijn al enkele jaren actief aan de slag met het streefcijfer. Het kabinet verwacht daarom dat ondernemingen zullen handelen in overeenstemming met het in de brief van 16 november 2015 uitgesproken voornemen om het wettelijk streefcijfer te verlengen.
Het kabinet heeft in reactie op de aanbeveling van de commissie Monitoring, bedrijven besloten bedrijven meer tijd te geven om het streefcijfer van 30% te realiseren. Dat is echter niet vrijblijvend. Zoals in de brief van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van 16 november 2015 (Kamerstuk 30 420, nr. 227) is aangegeven, is cruciaal of voldoende voortgang wordt geboekt. Om te bepalen of bedrijven voldoende voortgang boeken is aansluitend bij de aanbeveling van de commissie besloten een tussenmeting in 2019 te doen: als in 2019 de 20% nog niet bereikt zou zijn, beveelt de Commissie Monitoring aan om over te gaan tot dwingender maatregelen. Als in 2019 de 20% wel is bereikt, dan blijft het streefcijfer van 30% gelden en geeft het kabinet bedrijven tot 2023 de tijd om dit via zelfregulering het te realiseren. De voortgang wordt strikt gemonitord.
Hiernaast verplichten zelfregulering in de vorm van de Corporate Governance Code (voor beursgenoteerde ondernemingen) en per 1 januari 2017 ook regelgeving in de vorm van de implementatie van de richtlijn bekendmaking niet-financiële informatie (voor grote organisaties van openbaar belang, waaronder banken en verzekeraars) over het gevoerde beleid met betrekking tot diversiteit te rapporteren in het bestuursverslag.
Tot slot, de Minister van OCW heeft vorig jaar samen met het bedrijfsleven het initiatief genomen om de realisatie van het streefcijfer te stimuleren via activerende maatregelen. Onderdeel van deze aanpak is het initiatief om talentvolle vrouwen zichtbaarder te maken door middel van het opzetten van een Topvrouwendatabank. Ik moedig de financiële sector aan hier haar voordeel mee te doen. Met het wettelijk streefcijfer en de activerende maatregelen wordt er aan gewerkt dat er voldoende vooruitgang zal worden geboekt in de komende tijd. Mijn actieve opstelling richting staatsdeelnemingen sluit daarbij aan.
Bent u bereid gezien de slechte prestatie van de financiële sector ten aanzien van divers bestuur actie te ondernemen om de grote achterstand die in de top van financiële instellingen is opgelopen in te halen en het streefcijfer van 30 procent zo snel mogelijk te behalen?
Zie het antwoord op vraag 5.
De samenwerking tussen Belastingdienst en OM bij het afpakken van crimineel vermogen |
|
Michiel van Nispen (SP) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht dat de samenwerking tussen het Openbaar Ministerie (OM) en de Belastingdienst met betrekking tot het afpakken van crimineel verkregen vermogen nog steeds onvoldoende is?1
Ik herken mij niet in het beeld dat de samenwerking op dit terrein tussen het Openbaar Ministerie (OM) en de Belastingdienst terugloopt. Zoals ik eerder aangaf zijn de Belastingdienst en het OM voortdurend met elkaar in gesprek om dit proces te versterken en is er blijvende aandacht voor verbeteringen2. Het OM en de Belastingdienst hebben de afgelopen periode zowel op landelijk als op regionaal niveau verder geïnvesteerd in het proces rond de samenloop van ontnemingsvorderingen en fiscale aanslagen teneinde deze een extra kwalitatieve impuls te geven. Voor concrete maatregelen wijs ik in dit verband op de in de antwoord op vraag 3 en 4 genoemde voorbeelden.
Herkent u zich in de bewering van het OM dat het aantal keren dat de Belastingdienst in ontnemingszaken het OM heeft benaderd alleen maar terugloopt? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat zijn daar de redenen van?
Zie antwoord vraag 1.
Op welke manier wordt uitvoering gegeven aan het nieuwe Protocol aanmelding en afdoening van fiscale delicten en delicten (Protocol AAFD) dat op 1 juli 2015 in werking is getreden, in het bijzonder wat betreft de afstemming en samenwerking tussen OM en Belastingdienst bij het afpakken van crimineel verkregen vermogen?
Het Protocol aanmelding en afdoening van fiscale delicten en delicten op het gebied van douane en toeslagen3 (hierna Protocol AAFD) beschrijft hoe de Belastingdienst aanmeldingen van mogelijke delicten die voor strafrechtelijke afhandeling in aanmerking komen selecteert voor de rechtsgebieden belastingen, toeslagen en douane. Het initiatief voor ontneming alsmede de melding daarvan aan de Belastingdienst ligt – conform paragraaf 4 van het Protocol AAFD – bij het OM. De geselecteerde aanmeldingen worden, conform het Protocol, ingebracht in de afstemmingsoverleggen van het OM, de FIOD en de Belastingdienst.
In deze afstemmingsoverleggen worden aan de hand van zogenaamde préweegdocumenten de concrete casussen en afpakmogelijkheden bezien, alsmede de wijze waarop deze zaken worden opgepakt. Indien het leidt tot een strafrechtelijk onderzoek wordt de Belastingdienst voortdurend op de hoogte gehouden van de stand van zaken.
Een ander voorbeeld van een samenwerkingsverband is het Regionaal Informatie- en Expertisecentrum (RIEC). Binnen de RIEC-structuur werken onder andere het OM, de Politie en de Belastingdienst samen aan de aanpak van ondermijnende criminaliteit. Daarin wordt in een zo vroeg mogelijk stadium met alle ketenpartners gekeken naar de meest effectieve en efficiënte afpakmodaliteit.
Als concreet voorbeeld kan de samenwerking in RIEC-verband genoemd worden tussen Belastingdienst en OM in het zuiden van Nederland. Hier wordt de samenwerking nadrukkelijk aan de voorkant van het proces vorm gegeven teneinde te komen tot een effectieve en efficiënte aanpak van ondermijnende criminaliteit inclusief het afpakken van crimineel verkregen vermogen.
De Belastingdienst heeft bovendien regionaal een loketfunctie ingericht waar de afstemming tussen OM en de Belastingdienst ook ten aanzien van het afpakken kan plaatsvinden. De contactambtenaar en/of boete-fraudecoördinator alsmede de ontvanger worden bij deze contacten betrokken.
Uit bovenstaande voorbeelden blijkt concreet dat er wordt ingezet op verbeterde samenwerking en afstemming tussen het OM en de Belastingdienst.
Indien u van mening bent dat de samenwerking en afstemming wel degelijk is verbeterd, kunt u dan aangeven waaruit dat blijkt?
Zie antwoord vraag 3.
Wat is uw reactie op de suggesties van het OM om een afpakcursus op te zetten voor de Belastingdienst en de zogenaamde Afpak-app consequenter te gebruiken?
Kennisoverdracht is een belangrijk instrument bij het bevorderen van samenwerking tussen partijen. Of een afpakcursus de juiste vorm is, is aan het OM en de Belastingdienst zelf om te bepalen.
Verplichte aandacht voor «afpakmogelijkheden» is opgenomen in de préweegformulieren die worden gebruikt om op basis van het AAFD-protocol tot besluitvorming te komen over de opsporing en vervolging van fraude. De Afpak-app brengt in beeld wat de afpakmogelijkheden in een concrete zaak zijn. Aan de zijde van de Belastingdienst zijn de boete-fraudecoördinatoren, contactambtenaren en invorderingsspecialisten voor het gebruik van de Afpak-app geautoriseerd. Ook aan de zijde van het OM kunnen medewerkers gebruik maken van de app. De Afpak-app kan behulpzaam zijn en wordt gebruikt bij het verder in kaart brengen van de mogelijkheden rondom afpakken in een zaak waarin een fraudemelding tot een opsporingsbesluit leidt.
Welke maatregelen gaat u nemen om de samenwerking tussen het OM en de Belastingdienst als het gaat om het afpakken van crimineel verkregen vermogen verder te bevorderen?
Ik heb niet het beeld dat het OM en de Belastingdienst onvoldoende doen om de samenwerking op dit terrein te bevorderen. Ik wijs in dit verband op de in antwoord op vraag 4 genoemde voorbeelden van samenwerking op zaaksniveau. Ook op het niveau van intelligence werken OM en Belastingdienst samen in de informatiebox Crimineel en Onverklaarbaar Vermogen. Ik zie dan ook geen aanleiding voor nadere maatregelen. Het OM en de Belastingdienst blijven met elkaar in gesprek om elkaars mogelijkheden bij het afpakken van crimineel verkregen vermogen respectievelijk het innen van de belastingschuld zo goed mogelijk te benutten. Specifiek zal daarbij aandacht worden besteed aan de loketfunctie van de Belastingdienst en het delen van best practices. Zoals aangegeven zullen het OM en de Belastingdienst ook op regionaal niveau de samenwerking verder versterken.
De toetsing van pensioenfondsbestuurders door De Nederlandse Bank (DNB) |
|
Steven van Weyenberg (D66) |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Is het waar dat zittende pensioenfondsbestuurders in principe geen toets hoeven af te leggen bij DNB, zoals nieuw te benoemen bestuurders dat wel verplicht zijn te doen? Zo ja, hoeveel pensioenfondsbestuurders zijn door deze regel niet getoetst door DNB? Heeft u ooit overwogen om ook zittende pensioenfondsbestuurders verplicht eenmalig een toets te laten afleggen?
Ja, in beginsel hoeven zittende pensioenfondsbestuurders geen toets af te leggen bij DNB. Artikel 29 van het Besluit uitvoering Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling bepaalt namelijk dat DNB de geschiktheid en de betrouwbaarheid van een persoon die het beleid van een fonds bepaalt of mede bepaalt, voorafgaand aan de benoeming toetst en op ieder ander moment, indien daar, naar het oordeel van DNB, aanleiding toe bestaat. Het aantal pensioenfondsbestuurders dat niet getoetst is, is beperkt. Het betreft namelijk een groep van 30 personen die voor onbepaalde tijd zijn benoemd in de periode voorgaand aan 30 december 2000, de datum waarop de deskundigheidstoetsing van start ging. Ik heb niet overwogen om ook zittende pensioenfondsbestuurders eenmalig een toets te laten afleggen.
Worden pensioenfondsbestuurders die voorgedragen worden voor herbenoeming ook getoetst? Zo nee, waarom niet? Zo ja, in hoeveel procent van de gevallen worden voor herbenoeming voorgedragen bestuurders afgetoetst?
De pensioenfondsbestuurders die benoemd zijn in de periode voorafgaand aan 30 december 2000 zijn getoetst bij de volgende herbenoeming na deze datum. Pensioenfondsbestuurders die benoemd zijn na 30 december 2000 zijn reeds getoetst voorafgaand aan hun benoeming. Zij worden bij een herbenoeming alleen opnieuw getoetst als er sprake is van een functiewijziging of een nieuwe functie. Vanaf 2014 heeft DNB 91 zittende bestuurders naar aanleiding van een herbenoeming getoetst, aangezien DNB een wijziging van een functieprofiel had geconstateerd. Vrijwel altijd betrof dit een lid met zitting in de beleggingscommissie. Hierbij is DNB in 22 gevallen, dat wil zeggen in 24%, niet tot een positief oordeel gekomen.
DNB kan besluiten tot een hertoets als zij daar aanleiding toe ziet. Hoe vaak is het gebeurd dat DNB heeft besloten dat een bestuurder een tussentijdse toets of «hertoets» moest afleggen? Op basis waarvan? Kunt u een overzicht geven van het aantal hertoetsingen afgezet tegen het aantal bestuurders?
DNB heeft in 2014 in twee gevallen besloten dat een bestuurder een tussentijdse toets moest afleggen, in 2015 in geen enkel geval en in 2016 in één geval. DNB heeft een wettelijke bevoegdheid om tot een hertoetsing over te gaan. DNB kan hiertoe overgaan indien sprake is van een redelijke aanleiding. DNB heeft een ruime beoordelingsvrijheid als het gaat om de vraag of sprake is van een redelijke aanleiding. Het overzicht van het aantal hertoetsingen afgezet tegen het aantal gewone toetsingen van pensioenfondsbestuurders ziet er als volgt uit:
Jaartal
Hertoetsingen/Gewone toetsingen
2014
2/672
(0,29%)
2015
0/375
(0)
2016
1/2871
(0,34%)
Cijfers t/m augustus 2016
Is er onderzoek verricht naar de relatie tussen de prestaties van een pensioenfonds en de door toetsing bewezen geschiktheid van haar bestuurder(s)? Zo ja, kunt u dit onderzoek delen met de Kamer? Zo nee, bent u bereid dit onderzoek alsnog te laten uitvoeren?
Er is geen specifiek onderzoek verricht naar de relatie tussen de prestaties van een pensioenfonds en de door toetsing bewezen geschiktheid van zijn bestuurders. Themaonderzoeken van DNB leren wel dat zwakke beheersorganisaties voor wat betreft beleggingen en pensioenadministraties vaak zijn terug te voeren op de kwaliteit van de bestuurders en dat in de loop der jaren hier wel de nodige progressie is geboekt. De afgelopen jaren heeft DNB zich daarom bij de herbenoemingen gecombineerd met functiewijzigingen van bestuursleden gefocust op de belangrijkste functies binnen een pensioenfondsbestuur, zijnde de voorzitters en de leden van beleggingscommissies van de pensioenfondsen. De resultaten van themaonderzoeken van DNB worden gepubliceerd op de website van DNB. Voorbeelden van themaonderzoeken die verband houden met toetsing pensioenfondsbestuurders zijn uitbesteding vermogensbeheercontracten, beheersing renterisico (mate van renteafdekking) en innovatieve beleggingen.
Kunt u een overzicht per fonds geven van het aantal getoetste bestuurders van de grootste 250 fondsen?
Van de op dit moment actieve pensioenfondsbestuurders zijn in de periode tussen 2002 en 2010, 729 toetsingen voor 226 pensioenfondsen uitgevoerd. Voor de periode vanaf 2011 zijn dit 1.237 bestuurders voor 261 pensioenfondsen.
De uit de hand reorganisatie van de belastingdienst |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
![]() |
Kunt u de volgende vragen een voor een beantwoorden:
Gezien de hiervoor beschikbare tijd en de andere door uw Kamer gevraagde informatie, verwijs ik naar mijn brief van 4 oktober (Kamerstuk 31 066, nrs. 301 en 302) waarin de antwoorden op deze vragen zijn vermeld.
Welke waarschuwingen hebben de bonden schriftelijk en mondeling gegeven over de risico’s van het reorganisatieplan tussen eind november en half december en dan met name op 3 en 7 december 2016? Kunt u die aan de Kamer doen toekomen?
In het overleg met het GOBD op 3 en 7 december 2015 hebben de centrales hun zorg geuit over het voorkomen van gedwongen ontslagen en hebben zij verwezen naar de toezegging die daarover eerder door mij en de voormalig directeur-generaal van de Belastingdienst zijn gedaan. Deze toezegging is bevestigd. Daarbij merk ik op dat in het kader van het huidige VWNW-beleid dat inmiddels door mijn collega van W&R is verlengd tot eind 2017, eveneens het reorganisatieontslag buiten werking is gesteld. De centrales hebben steeds benadrukt dat het in het belang is van de medewerkers dat er snel duidelijkheid komt voor medewerkers. Zij hebben zich kritisch uitgelaten over de werkorganisatie Switch die daarvoor is ingericht. In informele technische overleggen hebben de centrales aangegeven dat de voorstelde opzet van de regeling onevenredig zou kunnen worden gebruikt door oudere medewerkers. Centrales hebben er voor gewaarschuwd dat de gemaakte afspraken over het VWNW-beleid minder interessant kunnen zijn voor medewerkers in de lagere schalen. Daarom hebben zij verzocht om de uitruil van de stimuleringspremie met buitengewoon verlof mogelijk te maken. Gelet op de functie van het werk-/mobiliteitsbedrijf Switch is daarvoor niet in meegegaan.
Volledigheidshalve wordt vermeld dat de bonden in hun brief van 22 september de volgende punten hebben aangedragen rond het van werk naar werk beleid:
Specifiek rond Switch zijn in dezelfde brief de volgende vragen opgenomen:
Op welk moment heeft de Minister van Financien toestemming gegeven om de totale kosten voor Switch, begroot op 646 miljoen euro, over te hevelen naar de begroting van de Belastingdienst?
Het IC heeft op 2 momenten positief geadviseerd over de vrijgave van middelen voor Switch en uitstroom:
Na advies van het Investment Committee (IC) op 13 november 2015 is bij voorjaarsbesluitvorming besloten tot vrijgave naar de begroting van de Belastingdienst van een eerste tranche van cumulatief € 126 miljoen. voor de periode 2016–2023. Deze vrijgave van middelen was bedoeld om zowel de opbouw van de Switchorganisatie te kunnen bekostigen als om de loon- en arrangementkosten van (via Switch) vertrekkende medewerkers te kunnen betalen. Deze vrijgave hield geen verband met de uitstroomregeling die later met de bonden is gesloten.
Na advisering in het IC van 31 maart 2016, is aanvullend voor het jaar 2016 € 159 miljoen vrijgegeven voor de op dat moment geraamde kosten voor Switch plus de uitstroomregeling voor het jaar 2016.
Deze twee tranches zijn bij voorjaarsbesluitvorming verwerkt in de eerste suppletoire begroting die aan de Tweede Kamer is aangeboden op 27 mei 2016. In totaal is er op dit moment cumulatief € 285 miljoen voor Switch en de uitstroomregeling vrijgegeven en naar de begroting van de Belastingdienst overgeheveld.
Op welk moment heeft het kabinet toestemming gegeven om de totale kosten voor Switch, begroot op 646 miljoen euro, over te hevelen naar de begroting van de Belastingdienst?
Zoals gesteld in het antwoord op vraag 3 heeft het IC op 2 momenten positief geadviseerd over de vrijgave van middelen voor Switch en uitstroom:
Na advies van het Investment Committee (IC) op 13 november 2015 is bij voorjaarsbesluitvorming besloten tot vrijgave naar de begroting van de Belastingdienst van een eerste tranche van cumulatief € 126 miljoen. voor de periode 2016–2023. Deze vrijgave van middelen was bedoeld om zowel de opbouw van de Switchorganisatie te kunnen bekostigen als om de loon- en arrangementkosten van (via Switch) vertrekkende medewerkers te kunnen betalen. Deze vrijgave hield geen verband met de uitstroomregeling die later met de bonden is gesloten.
Na advisering in het IC van 31 maart 2016, is aanvullend voor het jaar 2016 € 159 miljoen vrijgegeven voor de op dat moment geraamde kosten voor Switch plus de uitstroomregeling voor het jaar 2016.
Deze twee tranches zijn bij voorjaarsbesluitvorming verwerkt in de eerste suppletoire begroting die aan de Tweede Kamer is aangeboden op 27 mei 2016. De hieraan ten grondslag liggende budgettaire nota is behandeld in de ministerraad. In totaal is er op dit moment cumulatief € 285 miljoen voor Switch en de uitstroomregeling vrijgegeven en naar de begroting van de Belastingdienst overgeheveld.
Wie heeft het sociaal plan op 7 december 2015 namens de Belastingdienst ondertekend? Kunt u dit stuk aan de Kamer doen toekomen? Was deze persoon op dat moment de benodigde autorisatie op deze handtekening te zetten en daarmee deze uitgave te doen?
In het overleg met de centrales is op 3 en 7 december 2015 het voorstel besproken voor de toepassing van het VWNW beleid binnen de Belastingdienst. In dat overleg is een aantal aanpassingen overeengekomen op grond waarvan uiteindelijk overeenstemming is bereikt. Het aangepaste voorstel is vervolgens uitgewerkt in een nieuw hoofdstuk 1.7B van de personele uitvoeringsbepalingen van de Belastingdienst. In het overleg op 14 januari jl. is hierover overeenstemming bereikt. De tekst van genoemd hoofdstuk heb ik u vandaag en eerder op 14 september jl heb aangeboden. De directeur-generaal Belastingdienst is bevoegd om afspraken te maken met de Centrales. Daarbij wordt het mandaat begrensd door de budgettaire kaders die voor Switch en de uitstroomregeling in het kader van de investeringsagenda zijn afgesproken.
Klopt het dat u zelf ook geen akkoord gegeven heeft voor de uitgave van 500 miljoen euro (interview met u op BNR na afloopt van de Algemene financiële beschouwingen, waarin u zegt: ««We hadden echt officiële checks and balances, maar uiteindelijk is het niet langs dat orgaan gegaan voor de finale beslissing en dus ook niet langs mij.»?1
In mijn brief van 4 oktober jl. en tijdens de Algemene Financiële Beschouwingen op woensdag 5 oktober jl. heb ik aangegeven dat de procedures niet zijn gevolgd, waardoor interne checks and balances hun werk niet hebben kunnen doen. De regeling die met de bonden is overeengekomen is niet voorafgaand ter advisering aan het Investment Committee (IC) voorgelegd, en evenmin formeel ter goedkeuring voorgelegd aan de directie Financieel Economische Zaken (FEZ), de Inspectie der Rijksfinanciën (IRF), de Minister van Financiën en mijzelf.
Wiens idee was het om de baas van de OV-chipkaart (jaren te laat, honderden miljoenen euro overschrijding) en de voormalige tweede man van het Uitvoeringsorgaan werknemersverzekeringen (UWV), waar zich een waar ICT- en reorganisatiedrama voltrok), te benoemen in de investment committee? Vindt u hen de juiste mensen om dit proces te begeleiden?
In het Investment Committee (IC) is gezien de aard van de adviserende werkzaamheden expertise benodigd op de terreinen projectorganisatie, ICT en HR. Na zorgvuldig beraad is binnen het Ministerie van Financiën besloten tot een verzoek aan de in het Instellingsbesluit IC van de Belastingdienst genoemde personen om deel te nemen aan het IC. Betrokkenen voldoen aan het hierboven gestelde profiel en hebben relevante kennis en ervaring, die toepasbaar is op de Investeringsagenda. Ik waardeer dat ervaren mensen bereid zijn zich op deze manier in te zetten voor de ontwikkeling van de Belastingdienst en hun ervaringen over de successen en tegenslagen ter beschikking te stellen.
Hoeveel uur per week worden de leden van de investment committee geacht (en betaald) om hiervoor te werken? Is dat voldoende om dit proces te begeleiden?
In het Instellingsbesluit Investment Comittee (IC) staat opgenomen dat de voorzitter aanspraak kan maken op een vaste vergoeding van € 2.000 per half jaar (0,03 x maximum schaal 18 x 130% van bijlage B van het Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren 1984). De overige externe leden kunnen aanspraak maken op een vaste vergoeding van € 1.580 per half jaar (0,03 x maximum schaal 18 van bijlage B van het Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren 1984). Deze vergoeding is naar rato van de van de IC-leden gevraagde inspanningen.
In formele zin wordt daarmee uitgegaan van ene halve dag per maand. In de praktijk kan dit meer zijn. Met haar adviezen heeft het IC meerdere malen de vinger op de zere plek gelegd.
Hoe gaat u uw belofte dat u «vlak na Prinsjesdag [kom ik] met een uitgewerkt voorstel over de wijze waarop ik wil rapporteren en de projectbeheersing» inlossen? (Kamerstuk 31 066, nr. 295)
Ik verwijs naar de stukken die ook vandaag aan uw Kamer zijn aangeboden.
Waarom meldde u in de 17e halfjaarsrapportage of in het overleg op 1 juni 2016 niet dat de Investment Committee gefaald had om autorisatie te geven voor 500 miljoen euro uitgaven en dat de Belastingdienst dat niet eens gevraagd had? Deelt u de mening dat u dat in het voorjaar ten minste aan de Kamer had moeten melden?
Voor Switch en bijbehorende arrangementen is een budget van cumulatief 648 mln. begroot en aan de Kamer gemeld. Op de door u genoemde datum van 1 juni was er sprake van een dreigende overschrijding in verband met de getroffen regeling en was ik met de bonden in heronderhandeling om deze regeling aan te kunnen passen. Om de positie van de Belastingdienst in dit heronderhandelingtraject niet prijs te geven, om het onderhandelingsproces niet te verstoren en omdat de bedragen nog fors in beweging waren, heb ik gemeend de op dat moment ingeschatte overschrijding niet te melden. De Belastingdienst draagt er zorg voor dat er voldoende deurwaarders zijn voor de taken waarvoor hun inzet noodzakelijk blijft.
Op welke dagen heeft het Investment committee vergaderd sinds haar instelling? Kunt u alle verslagen, inclusief de besluitenlijsten, aan de Kamer doen toekomen?
Na een kennismakingsbijeenkomst op 14 augustus 2015 is het IC voor het eerst op 18 september 2015 bijeen gekomen. De vergaderdata daarna zijn als volgt: 13 november 2015, 29 januari 2016, 18 maart 2016, 20 mei 2016, 2 september 2016 en 7 oktober 2016. Ik verwijs naar de stukken die hierover vandaag aan uw Kamer zijn aangeboden.
Hoeveel belastingdeurwaarders werkten er op 31 december 2015 bij de Belastingdienst en hoeveel van die mensen gaan er gebruik maken van de vertrekregeling?
Op 31 december 2015 was het bestand aan deurwaarders bij de Belastingdienst 315 fte.
Op dit moment is duidelijk dat verspreid over de periode 2016–2020 144 fte de dienst gaat verlaten, waarvan 47 in 2016. Dit aantal kan nog met enkele fte’s toenemen als alle gesprekken zijn afgerond.
De Belastingdienst is sinds enige tijd bezig met nadrukkelijke sturing op verbeteringen in het invorderingsproces. Met name op geautomatiseerde ondersteuning, productiesturing en concentratie van de doelgroepbehandeling. Het gebruik van dynamisch monitoren moet de oog- en oorfunctie van de belastingdeurwaarder gedeeltelijk overnemen en de informatiepositie van de invorderaar versterken. Daardoor kan de belastingdeurwaarder gerichter worden ingezet als de omvang van de schuld, het klantbeeld en de aanwezigheid van verhaalsmogelijkheden daartoe aanleiding geven. Door deze ontwikkeling verandert het werkaanbod voor de deurwaarders, dit zal dit zeker niet verdwijnen. Met name bij de inzet van complexere invorderingsinstrumenten blijft de kennis en kunde van de belastingdeurwaarder noodzakelijk. De Belastingdienst draagt er zorg voor dat er voldoende deurwaarders zijn voor de taken waarvoor hun inzet noodzakelijk blijft.
De verwachte uitstroom van deurwaarders sluit aan op deze beweging. Uitstroomverschillen per kantoor kunnen worden opgevangen door samenwerking over de kantoorgrenzen heen. Over bovenstaande proces is de Belastingdienst met de betreffende bonden in gesprek. Hier zal op korte termijn vervolg aan worden gegeven.
Hoeveel beslagopdrachten waren er in 2003, hoeveel beslagopdrachten waren er ten tijde van de 12e halfjaarsrapportage en hoeveel beslagopdrachten zijn er momenteel?
Het aantal beslagopdrachten op de gevraagde momenten (in 2003 en 2013) is respectievelijk 602.000 en 556.000. In 2016 zijn tot en met augustus 246.000 beslagopdrachten behandeld.
De Belastingdienst is sinds enige tijd bezig met nadrukkelijke sturing op verbeteringen in het invorderingsproces. Met name op geautomatiseerde ondersteuning, productiesturing en concentratie van de doelgroepbehandeling. Het gebruik van dynamisch monitoren moet de oog- en oorfunctie van de belastingdeurwaarder gedeeltelijk overnemen en de informatiepositie van de invorderaar versterken. Daardoor kan de belastingdeurwaarder gerichter worden ingezet als de omvang van de schuld, het klantbeeld en de aanwezigheid van verhaalsmogelijkheden daartoe aanleiding geven. Door deze ontwikkeling verandert het werkaanbod voor de deurwaarders, dit zal dit zeker niet verdwijnen. Met name bij de inzet van complexere invorderingsinstrumenten blijft de kennis en kunde van de belastingdeurwaarder noodzakelijk. De Belastingdienst draagt er zorg voor dat er voldoende deurwaarders zijn voor de taken waarvoor hun inzet noodzakelijk blijft.
De verwachte uitstroom van deurwaarders sluit aan op deze beweging. Uitstroomverschillen per kantoor kunnen worden opgevangen door samenwerking over de kantoorgrenzen heen. Over bovenstaande proces is de Belastingdienst met de betreffende bonden in gesprek. Hier zal op korte termijn vervolg aan worden gegeven.
Kunt u aangeven in welk tempo de mensen zullen uitstromen bij de Belastingdienst? (aantallen per jaar)
Op basis van de nu bekende uitstroom met uitstroomdatum is het beeld te geven waarbij 1758 Fte in 2016 uitstromen, 663 Fte in 2017, 666 Fte in 2018, 822 Fte in 2019 en 1.183 Fte in 2020. De totale uitstroom over de jaren 2016–2020 is op basis van bovenstaande gegevens ruim 5.000 Fte. Nadat de gesprekken met de medewerkers die interesse toonden in de regeling, hebben plaatsgevonden en de vaststellingsovereenkomsten zijn getekend, kan een eindbeeld worden gegeven. Inmiddels is ook de werving op gang gekomen. Momenteel zijn al ruim 550 fte geworven. Daarnaast kan worden gemeld dat ongeveer 150 medewerkers binnen de dienst zijn doorgestroomd naar nieuwe functies.
Hoeveel mensen zullen de vertrekpremie krijgen na hun 64e verjaardag in 2016, 2017, 2018 en verder?
Op basis van de nu bekende uitstroomdata is het volgende beeld te geven: in 2016 zal 1091 Fte uitstromen, 371 Fte in 2017, 386 Fte in 2018, 522 Fte in 2019 en 502 Fte in 2020.
Nadat alle gesprekken met de medewerkers die interesse toonden in de regeling, hebben plaatsgevonden en de vaststellingsovereenkomsten zijn getekend, kan een eindbeeld worden gegeven.
Wat voor een soort conflicten en meningsverschillen zijn er met de medewerkers over de uitstroomregeling?
De tot nu toe ingediende bezwaren en beroepen door medewerkers zijn gericht tegen de beslissingen waarin verzoeken voor toepassing van de regeling door de Belastingdienst zijn afgewezen. De uitstroomregeling is bedoeld ter stimulering van uitstroom. Daarbij gaat het om medewerkers die eerder kenbaar hebben gemaakt met ontslag te willen gaan, maar desondanks aanspraak willen maken op de stimuleringspremie. De Belastingdienst meent dat deze medewerkers niet meer gestimuleerd hoeven te worden en dat er daardoor geen aanspraak op de regeling bestaat. Tevens heeft een medewerker bezwaar gemaakt tegen het moment van instroom in Switch bij toepassing van variant B (uitstroom via Switch op termijn).
Tot slot is er in enkele gevallen een verschil van mening over het opnemen van een hardheidsclausule in verband met mogelijke wijzigingen in de pensioenwetgeving. De Belastingdienst vindt dat er voldoende waarborgen zijn om in individuele situaties te beoordelen of een medewerker aan de verplichtingen (uitstroomdatum) in de vaststellingsovereenkomst gehouden kan worden.
Wilt u ervoor zorgen dat de tijdlijn de hele periode omvat van het begin van de investeringsagenda tot vorige week?
Ja.
Kunt u deze vragen een voor een en voor woensdag 12 oktober 2016 te 14.00 uur beantwoorden?
Ja.
Het bericht “Bank straft trouwe klant” |
|
Aukje de Vries (VVD), Roald van der Linde (VVD) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA), Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Bank straft trouwe klant»?1 Wat vindt u van dit bericht?
Ja. Ik vind het aan de banken om dergelijke eigen keuzes van banken aan hun klanten en aan de maatschappij uit te leggen en te verantwoorden hoe dit past binnen het streven om het klantbelang centraal te stellen
Waar zit de oorzaak van dit probleem: banken die niet een overbruggingskrediet willen of durven verstrekken, of de regelgeving voor overbruggingskredieten?
Een overbruggingskrediet is een kortlopende lening (vaak gelimiteerd tot 12 of 24 maanden) waarmee de consument de periode overbrugt tussen de aankoop van de nieuwe woning en de verkoop van de oude woning. Met een overbruggingskrediet leent de consument de overwaarde (woningwaarde minus de hypotheek die nog op de woning rust) van zijn oude woning om de aankoop van de nieuwe woning te kunnen financieren.
In de situatie waar De Telegraaf over schrijft gaat het om een mevrouw die met pensioen is en die kleiner en goedkoper wil gaan wonen. De hypotheek op haar huidige woning heeft zij nagenoeg afgelost. Om de nieuwe woning aan te kopen voordat de huidige woning is verkocht, heeft zij behoefte aan een overbruggingskrediet. Met de opbrengst van de verkoop van de huidige woning kan vervolgens het overbruggingskrediet worden afgelost. Omdat de nieuwe woning goedkoper is dan de oude woning, heeft deze mevrouw voor de nieuwe woning geen hypothecair krediet nodig.
Kredietverstrekkers zijn in de praktijk terughoudend bij het aanbieden van een overbruggingskrediet en stellen hier verschillende eisen aan. Zo is bij een aantal kredietverstrekkers een overbruggingskrediet pas mogelijk wanneer de oude woning al is verkocht, maar nog niet is overgedragen. Daarnaast bieden kredietverstrekkers een overbruggingskrediet in de meeste gevallen enkel aan wanneer de consument ook een nieuwe hypotheek afsluit voor de nieuwe woning. Dit is bij de meeste kredietverstrekkers een gestandaardiseerde vorm van kredietverlening, waarbij het gehele advies, aanvraag- en offertetraject is gestandaardiseerd en daardoor ook relatief goedkoper kan worden aangeboden. De overbruggingsofferte maakt daarbij deel uit van de woninghypotheekofferte.
In gevallen waarbij geen hypotheek wordt afgesloten voor de nieuwe woning (zoals in het geval waar De Telegraaf over bericht), kan een overbruggingskrediet als vorm van maatwerk worden aangeboden. Enkele banken bieden deze mogelijkheid aan voor haar eigen klanten. Dit wordt echter niet standaard aangeboden en is afhankelijk van de klantspecifieke situatie.
Kredietverstrekkers eisen in de meeste gevallen hypothecaire zekerheid op het moment dat een overbruggingskrediet wordt verstrekt, waardoor een gang naar de notaris ook zonder aanvullende hypothecaire lening nodig wordt. Deze voorwaarde geeft de kredietverstrekker de zekerheid dat, indien het overbruggingskrediet niet (volledig) wordt terugbetaald, bijvoorbeeld omdat de oude woning minder opbrengt dan verwacht, het restant op de nieuwe woning kan worden verhaald.
Regelgeving staat het verstrekken van een overbruggingskrediet niet in de weg. Net als bij andere kredieten, moet een kredietverstrekker bij een overbruggingskrediet beoordelen of de consument de lasten van het krediet kan dragen. In de gevallen waarbij een kredietverstrekker aangeeft wel een hypothecair krediet in combinatie met een overbruggingskrediet te kunnen (en willen) verstrekken, maar niet enkel een overbruggingkrediet, lijkt regelgeving niet de knellende factor te zijn. Indien dit wel het geval is, bestaat de mogelijkheid om gebruik te maken van de explain mogelijkheid die de regelgeving op dit punt biedt.
De Nederlandse Vereniging van Banken heeft ook aangegeven dat banken in algemene zin geen wettelijke belemmeringen ervaren om overbruggingskrediet aan te bieden aan klanten.
Welke oplossingen ziet u voor de geschetste problematiek bij overbruggingskredieten voor mensen die geen hypotheek meer nodig hebben, zoals bij senioren soms het geval zal zijn?
Indien de consument behoefte heeft aan een overbruggingskrediet en er geen hypotheek nodig is voor de nieuwe woning, dan kan de kredietverstrekker een maatwerk overbruggingskrediet in rekening-courant aanbieden. Daarbij zal de variabele rente doorgaans iets hoger liggen dan die wanneer er ook een hypotheek wordt afgesloten voor de nieuwe woning en zal de kredietverstrekker in de regel ook hypothecaire zekerheid eisen. In uitzonderingsgevallen kan het voorkomen dat er geen hypothecaire zekerheid nodig is, maar dit is afhankelijk van de klantspecifieke situatie. In dat geval is er sprake van een consumptief krediet waarbij de variabele rente vaak hoger is. In gevallen dat de oude woning verkocht wordt en daarna pas een nieuwe woning wordt aangeschaft is geen overbruggingskrediet nodig.
Welke hypotheekverstrekkers bieden wel de mogelijkheid voor zo’n overbruggingskrediet en welke niet? Waarom bieden sommige hypotheekverstrekkers de mogelijkheid niet aan en waarom sommige eventueel wel?
Voor zover mij bekend biedt geen enkele kredietverstrekker standaard de mogelijkheid om een overbruggingskrediet af te sluiten indien er geen hypotheekproduct aan is verbonden. Een overbruggingskrediet in combinatie met een nieuwe hypotheek is zoals hierboven aangegeven vaak gestandaardiseerd en daardoor ook relatief goedkoop aan te bieden. Mogelijk vinden kredietverstrekkers een los overbruggingskrediet, dus zonder de combinatie met een nieuwe hypotheek, commercieel niet aantrekkelijk vanwege de korte looptijd van de lening.
Indien de consument behoefte heeft aan een overbruggingskrediet en er geen hypotheek nodig is voor de nieuwe woning dan bieden enkele kredietverstrekkers, waaronder ABN AMRO, deze mogelijkheid aan voor eigen klanten als maatwerkoplossing. Dit wordt echter niet standaard aangeboden.
Welke wet- en regelgeving (ook niet financiële) knelt bij het verstrekken van overbruggingskredieten voor mensen die geen hypotheek meer nodig hebben? Welke ruimte kan er concreet in de wet- en regelgeving geboden worden zodat het aantrekkelijker c.q. makkelijker wordt meer maatwerk op dit punt te kunnen bieden?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt datgene wat de Nederlandse Vereniging van Banken (NVB) zegt in het artikel, namelijk dat strengere regelgeving het soms lastig maakt om maatwerk te leveren aan ouderen? Zo ja, wat zijn dan de knelpunten in de regelgeving?
Het klopt dat de NVB in reactie op het artikel in de Telegraaf heeft aangegeven dat regelgeving het soms lastig maakt om maatwerk te leveren aan ouderen bij hypotheekverstrekking in algemene zin. Dergelijke belemmeringen kunnen ontstaan als de oudere onvoldoende financiële draagkracht heeft. In dat geval kan de aanbieder per geval beoordelen of er maatwerk geboden kan worden.
In het VAO Hypotheekverstrekking is recent een drietal moties aangenomen (Kamerstuk 32 847, nrs. 264, 265 en 267) die oproepen om te onderzoeken waarom maatwerk (aan onder andere ouderen) op dit moment onvoldoende tot stand lijkt te komen.
De Minister voor Wonen en Rijksdienst (W&R) heeft in de recente Kamerbrief over de hypothecaire leennormen 2017 (Kamerstuk 32 847, nr. 281)aangekondigd een platform maatwerk op te starten. Hierin zullen de Ministeries van BZK en Financiën, samen met het toezicht en sectorpartijen, knelpunten identificeren in de hypotheekverstrekking en bezien hoe eventuele drempels kunnen worden weggenomen. Bijvoorbeeld in de vorm van een kader zoals de motie Van der Linde (VVD)(Kamerstuk 32 847, nr. 264) verzoekt. Om op voorhand een beter beeld te krijgen van de praktijk rond maatwerk zal de Minister voor W&R in samenspraak met mij allereerst een onderzoek uitzetten over hoe de hypotheeksector momenteel met maatwerk omgaat, in welke mate gebruik wordt gemaakt van de explainruimte en welke belemmeringen in de praktijk bestaan om dit te doen.
Het door de fiscus meetellen van een PGB-restant voor de vermogenstoets voor toeslagen |
|
Steven van Weyenberg (D66), Vera Bergkamp (D66) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
![]() |
In hoeverre klopt het dat het restant van een persoonsgebondenbudget (pgb), dat nog terugbetaald moet worden aan een zorgkantoor, bij de belastingaangifte opgegeven kan worden als schuld en dat het restant na een drempelwaarde van € 3.000 niet meegerekend wordt met de vermogenstoets van de fiscus?
Een restant van een persoonsgebonden budget (pgb) dat nog terugbetaald moet worden aan een zorgkantoor kan inderdaad bij de belastingaangifte opgegeven worden als «schuld» bij de vaststelling van de box 3-grondslag. Dat geldt overigens ook als er sprake is van een restant als gevolg van een nog te betalen rekening van een zorgverlener. Het opgeven van een restant als schuld is mogelijk voor zover de pgb-schuld samen met de overige box 3-schulden de schuldendrempel overschrijdt. De drempel van € 3.000 (voor partners € 6.000) voor het in aanmerking nemen van schulden in box 3 geldt namelijk niet specifiek voor een schuld in de vorm van een restant pgb maar voor het geheel van de schulden die als verplichting in aanmerking kunnen worden genomen voor de vaststelling van de box 3-grondslag.
Ontvangt u ook wel eens signalen dat mensen door een pgb-restant en de drempelwaarde van € 3.000, de ontvangen huurtoeslag over een heel jaar moeten terugbetalen terwijl hun eigen vermogen, zonder het pgb-restant onder de vermogensgrens van de huurtoeslag ligt? Indien u geen signalen ontvangt, bent u bereid hier navraag naar te (laten) doen?
Incidenteel ontvang ik wel eens signalen. In mijn brief van 27 mei 2016 aan Uw Kamer ben ik ingegaan op een concrete casus waarin deze problematiek speelde.1
Bent u van mening dat een budgethouder met een eigen vermogen, exclusief pgb-restant van onder de vermogensgrens van de huurtoeslag, recht heeft op huurtoeslag? Zo ja, kunt u dit toelichten? Zo nee, waarom niet?
Het is mogelijk dat mensen geen recht hebben op huurtoeslag omdat hun fiscale rendementsgrondslag de toepasselijke grens overschrijdt. Voor de vaststelling van de omvang van het voor het recht op huurtoeslag in aanmerking te nemen vermogen wordt aangesloten bij de box 3-grondslag van de Wet inkomstenbelasting 2001. Het recht op huurtoeslag wordt dan ook niet louter bepaald door het pgb-restant, maar door het totaal van de bezittingen en schulden. Alle geldbedragen die op de peildatum op de bankrekening staan worden als vermogen in aanmerking genomen voor de vermogenstoets, ongeacht de herkomst ervan. Dat geldt dus ook voor bedragen die resteren uit een pgb. Zoals uit het antwoord op vraag 1 blijkt kan daartegenover – rekening houdend met de schuldendrempel – een schuld worden opgenomen als het pgb-restant moet worden terugbetaald.
In hoeverre kunt u toelichten waarom er een drempelwaarde van € 3.000 geldt bij een pgb-restant? Kunt u daarbij aangeven waar dit bedrag op gebaseerd is?
In box 3 geldt voor schulden een drempel van € 3.000. Deze geldt niet specifiek voor een pgb-restant maar voor het geheel van de box 3-schulden op de peildatum.
Bent u van mening dat er door de drempelwaarde onterecht € 3.000 wordt meegerekend als eigen vermogen van een pgb-houder? Kunt u dit toelichten?
Hoewel dit niet past in mijn streven naar vereenvoudiging van regelgeving en het extra werkzaamheden voor de Belastingdienst/Toeslagen met zich brengt, ben ik bereid voor deze groep van gevallen een tegemoetkoming te treffen op grond van de hardheidsclausule van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen. Een nader onderzoek is niet meer nodig. Mensen die hiervoor in aanmerking komen kunnen zich melden bij de Belastingdienst/Toeslagen die het restant persoonsgebonden budget alsnog buiten beschouwing zal laten bij de berekening van de toeslag. Een en ander zal ik op korte termijn in een ministeriële regeling nader vormgeven. Mijn beslissing is mede ingegeven door het feit dat deze situatie zich in de toekomst niet meer zal voordoen vanwege de wijziging van de systematiek van het pgb met ingang van 2015. Daardoor vindt rechtstreekse uitbetaling van geldbedragen op de bankrekening van de budgethouder niet langer plaats.
Kunt u toelichten waarom een pgb-restant niet aangemerkt kan worden als bijzonder vermogen zodat het restant nooit, ook niet gedeeltelijk, wordt meegenomen bij de vermogenstoets van de fiscus? Bent u bereid deze mogelijkheid te onderzoeken en de Kamer hierover te informeren?
Zie antwoord vraag 5.
Vallen de bezwaarprocedures tegen de Belastingdienst onder gefinancierde rechtsbijstand? Zo nee, waarom niet?
Ook voor bezwaarprocedures tegen de Belastingdienst kunnen burgers in aanmerking komen voor een toevoeging op basis van de Wet op de rechtsbijstand, indien zij aan de voorwaarden voldoen. De burger is dan zelf wel een inkomensafhankelijke bijdrage verschuldigd.