De handhaving van het aanstaande verbod op ongerichte reclame voor online kansspelen door de Kansspelautoriteit |
|
Michiel van Nispen (SP), Anne Kuik (CDA), Mirjam Bikker (CU) |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
![]() ![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van de speech die is gegeven door de voorzitter van de Kansspelautoriteit op 8 juni jongstleden bij de jaarlijkse conferentie van «Gaming in Holland»?1
Ja.
Is het juist dat de voorzitter van de Kansspelautoriteit bij een conferentie met gokpartijen heeft gezegd niet direct stevig te handhaven op overtredingen van het aanstaande verbod op ongerichte reclame voor online kansspelen?
De voorzitter van de Kansspelautoriteit (Ksa) heeft op 8 juni 2023 tijdens een congres binnen de kansspelsector «Gaming in Holland» een speech gegeven. De voorzitter van de Ksa heeft daarin benadrukt dat vergunde aanbieders te allen tijde de verplichting hebben om de regels na te leven. Hij deed de oproep om niet «achterover te leunen» en op nadere richtlijnen van de Ksa te wachten, maar zelf de regels strikt uit te leggen, daarbinnen te opereren en niet de grenzen op te zoeken. Bij overtredingen van de regels zal de Ksa uiteraard optreden. Daarbij heeft hij verder kenbaar gemaakt dat de Ksa in het begin zal inzetten op monitoring van de naleving van de nieuwe regels en op basis van de bevindingen zal aangeven hoe de Ksa in de praktijk met de nieuwe regels zal omgaan. Dit kan bestaan uit brede richtlijnen of in individuele casus uit normstellende gesprekken. Daarbij gaat het dan specifiek om de uitleg van praktische vraagstukken, bijvoorbeeld hoe gemeten moet worden dat met online reclame minimaal 95% personen van 24 jaar of ouder zijn bereikt.
Wat vindt u hier van?
Het is aan de Ksa om nader invulling te geven aan de wijze waarop zij toezicht houdt en handhaaft op naleving van het reclameverbod. Ik begrijp dat de Ksa de ruimte neemt om zorgvuldig te kijken hoe het verbod in de praktijk werkt en hoe zij effectief toezicht kan houden en kan handhaven. Daarnaast is de ervaring dat de werkwijze van de Ksa om eerst normoverdragende gesprekken te voeren alvorens over te gaan tot handhaving, effectief is.
Net als de Ksa verwacht ik van de vergunde aanbieders dat zij niet achteroverleunen en niet de grenzen opzoeken. Met het verbod op ongerichte reclame wordt met name beoogd kwetsbare groepen, in het bijzonder jongeren, te beschermen. Uitgangspunten bij de inrichting van het verbod zijn geweest dat het verbod zoveel mogelijk bescherming biedt, maar tegelijk nog ruimte laat om op het legale aanbod van online kansspelen te kunnen attenderen. In verband hiermee zijn strenge voorwaarden opgenomen in het Besluit ongerichte reclame kansspelen op afstand (Besluit orka). Het is zoals gezegd aan de Ksa om nader invulling te geven aan de wijze waarop deze voorwaarden precies moeten worden nageleefd en hoe de naleving moet worden aangetoond.
Welk signaal gaat hier van uit naar de verslavingszorg, mensen die te maken hebben of hadden met gokverslaving en ook naar de Kamer die al lange tijd oproept om te komen tot een verbod?
Zoals beschreven in antwoord op vraag 3 ben ik van mening dat de werkwijze van de Ksa robuust is. Een belangrijker signaal dient in mijn beleving vooral uit te gaan van de vergunde aanbieders, die moeten laten zien het verbod te respecteren en daarmee de bescherming van kwetsbare groepen voorop te stellen. Deze noodzakelijke bescherming en de daarover geuite zorgen van deskundigen over de invloed van ongerichte reclame op kwetsbare personen is juist de reden dat nu, voorafgaande aan de evaluatie van de wet koa, een verbod op ongerichte reclame voor online kansspelen is ingesteld.
Deelt u de constatering dat het verbod op ongerichte reclame voor online kansspelen al ruim anderhalf jaar in voorbereiding is, dat de contouren van dit verbod inmiddels al elf maanden duidelijk zijn en dat zeker met de vertraging van een half jaar er afdoende voorbereidingstijd is geweest voor de gokbranche om zich aan te passen aan de aangescherpte reclameregels?
De vergunde aanbieders en ook mediapartijen konden zich voorbereiden op een vergaand reclameverbod vanaf het moment dat door uw Kamer de motie met betrekking tot een verbod op ongerichte reclame is aangenomen in december 2022. De definitieve tekst van het verbod is in het Staatsblad gepubliceerd op 19 april 2023. Vanaf dat moment hadden partijen iets meer dan de gebruikelijke termijn van twee maanden om het Besluit orka te implementeren. Ik ben van mening dat kansspelaanbieders daarmee genoeg tijd hebben gehad om zich voor te bereiden op het aanstaande verbod.
Bent u het met ons eens dat de voornaamste aanleiding van het advertentieverbod, namelijk het voorkomen van onmatig spelgedrag en verslaving bij kwetsbare groepen, niet gebaat is bij een toezichthouder die voorzichtigheid betracht bij handhaving van het advertentieverbod en de nieuwe regels voor reclame op online platforms?
In het verlengde van mijn antwoord op de vragen 3 en 4 vind ik het belangrijk dat toezicht en handhaving effectief zijn. Dit betekent dat de vergunde marktpartijen waar nodig ertoe worden bewogen om zich aan de wet- en regelgeving te houden. Om dit te bereiken zijn vaak niet zichtbare maatregelen, zoals normstellende gesprekken, effectiever dan het opleggen van een boete. Wat uiteraard niet wegneemt dat overtredingen bestraft kunnen worden in de vorm van een boete. Het is aan de Ksa om de afweging te maken wat de meest passende interventie is, waarbij evidente overtredingen uiteraard strenger worden aangepakt.
Bent u het er tevens mee eens dat waar het het verbod op online ongerichte reclame betreft, de Kansspelautoriteit ook een voor de branche heldere en voorspelbare norm zou kunnen stellen door elke overtreding te beboeten?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bereid in gesprek te gaan met de Kansspelautoriteit over genoemde uitspraken en daarbij in het bijzonder de boodschap over te brengen dat het verbod op ongerichte reclames er op gericht is om risicogroepen te beschermen tegen onmatig gokgedrag en gokverslaving en dat dit vraagt om een Kansspelautoriteit die stevig en normstellend optreedt?
In de gesprekken die ik met de Ksa heb is toezicht en handhaving een belangrijk thema. Dit betreft niet alleen toezicht en handhaving van reclameregels voor vergunde aanbieders, maar bijvoorbeeld ook de handhaving en daarmee tegengaan van illegaal aanbod. In dat kader merk ik op dat illegale aanbieders zich doorgaans aan geen enkele reclamebeperking houden wanneer daartoe ruimte wordt geboden. Ik zie in de door de voorzitter uitgedragen lijn voor toezicht en handhaving van de nieuwe reclameregels geen bijzondere aanleiding om in gesprek te gaan.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden (ruim) voor de inwerkingtreding van het verbod op ongerichte reclame voor online kansspelen op 1 juli aanstaande?
Ik heb deze vragen zo spoedig mogelijk beantwoord.
Het niet juist vaststellen van partnerschap door de Dienst Toeslagen, naar aanleiding van WOO-verzoek 2022.14 |
|
Alexander Hammelburg (D66) |
|
Aukje de Vries (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
![]() |
Kunt u aangeven hoeveel invalids het Toeslagen Verstrekkingen Systeem dat wordt gebruikt bij de uitvoering van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir-service TVS) sinds de invoering van het toeslagenstelsel per jaar heeft gehad?1
In het Toeslagen Verstrekking Systeem (hierna: TVS) vinden alle verwerkingen van (wijzigingen in) de gegevens plaats van meer dan 6 miljoen burgers voor het vaststellen en verstrekken van hun toeslagen. Een «invalid» ontstaat bij een technische fout tijdens de verwerking van gegevens, waardoor er een onjuiste koppeling wordt gelegd en gegevens verkeerd worden geregistreerd. Dit kan komen door een onjuiste berichtinhoud of een soft- of hardware fout.
In een systeem met de omvang en de complexiteit van TVS, waarbij miljoenen gegevens moeten worden verwerkt en er met terugwerkende kracht gegevens moeten worden aangepast, zijn invalids helaas niet uit te sluiten. Een wijziging met terugwerkende kracht heeft bijvoorbeeld tot gevolg dat alle gerelateerde toeslagen opnieuw berekend dienen te worden. Invalids werken belemmerend voor een juiste werking van TVS. Om dit te verbeteren zijn medio 2018 handmatige rapportages ingericht en begin 2020 een verbeterde automatisering, om invalids zowel beter te kunnen herstellen als te monitoren. De cijfers gaan daardoor niet verder terug dan september 2018.
In de onderstaande grafiek is de totale voorraad invalids op bepaalde peilmomenten weergegeven. Zolang een bepaalde technische fout niet is opgelost, kunnen hierdoor invalids ontstaan bij de verwerking van een dergelijk gegeven en stijgt de totale voorraad. Een speciaal team is bij Dienst Toeslagen actief om de problematiek met invalids te adresseren. Door dit team worden bijvoorbeeld softwareverbeteringen aangebracht waardoor een groot aantal invalids in één keer wordt opgelost en een sterke daling te zien is in de grafiek. Zo heeft een upgrade van het technische platform van de Awir IT-service eind 2021 plaatsgevonden en is in september 2022 de registratie van bewoning aangepast. Zoals in de grafiek te zien is hierdoor het aantal invalids in deze perioden sterk afgenomen. Iedere daling in de grafiek is het gevolg van het doorvoeren van een dergelijke verbetering.
De totale voorraad invalids volgt uit de instroom van nieuw ontstane invalids en de uitstroom van afgehandelde invalids, waarvan de gegevens alsnog juist zijn verwerkt. De voorraad invalids in de ene maand bestaat dus voor een groot deel uit andere invalids dan de voorraad in de periode daaraan voorafgaand. Bij afhandeling van een invalid wordt het onderliggende probleem in de gegevensverwerking voor de burger opgelost, waardoor er geen verdere impact ontstaat. De impact voor de burger is afhankelijk van de tijd die nodig is voor afhandeling van een invalid. Naarmate bijvoorbeeld een onjuiste vaststelling van een partnerschap langer aanhoudt, kan de burger langer te veel toeslag ontvangen waardoor een (hogere) terugvordering ontstaat. Er zijn daarmee ook invalids die geen impact hebben op de burger. Enerzijds wordt een goed deel van de invalids binnen een week alsnog afgehandeld binnen TVS, anderzijds kunnen invalids betrekking hebben op gegevens die irrelevant zijn voor de betreffende toeslag; een verkeerde verwerking van een verhuizing heeft bijvoorbeeld geen invloed op de zorgtoeslag. Daarnaast ligt het aantal betrokken burgers lager dan het aantal invalids. Meerdere invalids kunnen namelijk betrekking hebben op één burger, waarbij de impact sterk afhangt van de aard van die invalids. Het gaat daarbij vaak om hetzelfde gegeven dat op verschillende plaatsen niet op de juiste wijze wordt verwerkt, waarbij de impact voor de burger niet zonder meer optelt.
Onder deze nuances is het lastig om de totale voorraad invalids en de mogelijke gevolgen daarvan in perspectief te plaatsen. Jaarlijks worden grofweg 40 tot 45 miljoen binnenkomende berichten verwerkt volgend uit wijzigingen van de burger, wijzigingen in gegevens uit basisregistraties en gegevens van derden en wijzigingen vanuit de behandeling binnen Dienst Toeslagen. Al deze wijzigingen leiden tot een veelvoud aan losse «berichtverwerkingen» binnen de verschillende IT-systemen. Het gaat daarmee om vele honderden miljoenen verwerkingen per jaar, die allemaal in meer of mindere mate tot een invalid kunnen leiden. De totale voorraad invalids is daarmee een fractie van het totaal aantal verwerkingen waar de systemen mee te maken krijgen, waarbij ook niet iedere invalid leidt tot nadelige gevolgen voor de burger. Dat neemt echter niet weg dat de gevallen waar een invalid wel leidt tot nadelige gevolgen ontzettend vervelend zijn en waar Dienst Toeslagen zich voor blijft inspannen om deze zo veel mogelijk te voorkomen.
Hoe verklaart u het oplopende aantal invalids bij de Awir-service TVS?
Ondanks het aanbrengen van softwareverbeteringen, blijft het aantal invalids stijgen. Dit heeft te maken met het volume en de complexiteit van de gegevensverwerkingen waar de Awir-service mee te maken krijgt. TVS dient een steeds groter wordende hoeveelheid gegevens te kunnen verwerken. Enerzijds omdat de populatie toeneemt en anderzijds omdat het aantal berekeningsjaren in TVS toeneemt, waarvan ieder jaar vele mijloenen gegevens omvat. Daarnaast vinden door de jaren wijzigingen plaats in wet- en regelgeving, waarop de systemen initieel niet altijd zijn gebouwd. Additionele wet- en regelgeving en specifieke uitzonderingen die daarbij worden gecreëerd, vragen meer en vaak ingewikkeldere rekenregels en/of gegevenskoppelingen, waarmee het IT-landschap steeds complexer wordt en de kans op fouten toeneemt.
Voorbeelden van aanpassingen in wet- en regelgeving die voor de burger ontegenzeggelijk een verbetering zijn maar de complexiteit van gegevensverwerking vergroten zijn bijvoorbeeld de omvangrijke wijziging met betrekking tot de aanvang van een partnerschap per eerste van de maand volgend op het ontstaan van een partnerschap en niet langer met terugwerkende kracht tot 1 januari van het berekeningsjaar. Kleinere recente wijzigingen betreffen de uitzonderingen op partnerschappen voor burgers in de noodopvang of in detentie. Voor andere wet- en regelgeving, die meer algemeen invloed hebben op registratie en koppeling van gegevens kan bijvoorbeeld worden gedacht aan wijzigingen die voortvloeien uit de AVG. Dergelijke wijzigingen creëren allen gewenste verbeteringen voor burgers, maar vragen in samenhang steeds meer van de systemen van Dienst Toeslagen.
De stijgende complexiteit in het IT-landschap die hieruit voortvloeit, vereist daarom een steeds grotere inzet binnen beheer en onderhoud van de systemen. Dit concurreert met de implementatie van nieuwe wet- en regelgeving en gewenste verbeteringen in de dienstverlening, waardoor niet altijd de gewenste capaciteit kan worden ingezet op het voorkomen van invalids door het aanbrengen van verbeteringen in de systemen. Bovendien is door accumulatie van wijzigingen en de groeiende hoeveelheid gegevens op termijn mogelijk een intensievere vernieuwingsslag van de systemen noodzakelijk om de continuïteit van de systemen zo lang als nodig te borgen.
Hoe ontstaat een invalid bij de Awir-service TVS?
Zoals ook aangegeven in antwoord op vragen 1 en 2, komen invalids in verschillende vormen voor en ontstaan deze door technische fouten tijdens de verwerking van gegevens. Het ontstaan van invalids bij de Awir-service van TVS, die zorgt voor de vaststelling van partnerschappen, is vooral het gevolg van het volume van gegevensverwerking, de complexiteit van de vereiste verwerking en beperkingen in de performance: er moet meer data tegelijk verwerkt worden dan de Awir-service aankan.
Klopt het dat dit tot gevolg kan hebben dat zelfs bij mensen die correct het inkomen van henzelf en hun partner hebben opgegeven, een te hoog voorschot wordt verstrekt voor bijvoorbeeld de kinderopvangtoeslag en dat zij daarmee bij de definitieve aangifte geconfronteerd kunnen worden door een hoge invordering?
Helaas kan het inderdaad in bepaalde situaties voorkomen dat invalids leiden tot (hoge) terugvorderingen voor de aanvragers. Dat gebeurt bijvoorbeeld wanneer een partnerschap in eerste instantie onterecht niet wordt vastgelegd in TVS en dit later met terugwerkende kracht wordt gecorrigeerd. De toeslag wordt dan opnieuw berekend met de inkomens van beide partners in plaats van alleen het inkomen van de aanvrager. Het verschil moet dan in beginsel worden terugbetaald. Dit komt niet alleen bij de definitieve beschikking naar voren, maar kan ook gedurende het jaar zijn, in de voorschotfase, als het partnerschap op dat moment wordt hersteld in TVS. In dat geval wordt in de eerste plaats de hoogte van het voorschot in het resterende tijdvak aangepast en ontstaat enkel een terugvordering wanneer reeds meer voorschot is uitgekeerd dan waar de burger in dat toeslagjaar in totaal recht op heeft.
Welke andere gevolgen zijn denkbaar voor mensen die als «invalid» uit de Awir-service TVS komen?
Een invalid gerelateerd aan de Awir service kan tot gevolg hebben dat een partnerschap ten onrechte niet wordt vastgelegd of dat een partnerschap onterecht langer doorloopt. Voorbeelden van gevolgen van deze invalids zijn:
Kunt u aangeven hoeveel mensen te maken hebben gehad met terugvorderingen omdat zij als invalid uit de Awir service TVS kwamen?
Een invalid heeft betrekking op een onjuiste verwerking van een gegeven van een burger. Er kan in een dergelijk geval bijvoorbeeld ten onrechte geen partnerschap worden vastgesteld waardoor een te hoog voorschot wordt uitgekeerd, vervolgens kan om die reden een terugvordering volgen. Een terugvordering kan echter ook om andere redenen ontstaan, bijvoorbeeld vanwege een hoger dan verwacht inkomen. Zoals ook in antwoord op vraag 1 geschetst, is het daarom niet goed mogelijk om een direct verband tussen een foute verwerking en een terugvordering te leggen. Hoeveel mensen te maken hebben gehad met terugvorderingen als gevolg van een invalid en hoe hoog deze terugvorderingen waren, is daarom helaas niet exact te achterhalen. De gevallen waar een invalid leidt tot nadelige gevolgen voor burgers zijn zeer onwenselijk. Dienst Toeslagen blijft zich dan ook inspannen om deze zo veel mogelijk te voorkomen.
Kunt u aangeven hoe hoog deze terugvorderingen waren?
Zie antwoord vraag 6.
Hoe gaat u om met mensen die – enkel omdat zij als invalid uit het systeem kwamen – compleet buiten hun schuld te maken kregen met hoge terugvorderingen waar zij niet (direct) aan kunnen voldoen?
Allereerst is het heel vervelend dat aanvragers, door een fout in het systeem van Dienst Toeslagen, worden geconfronteerd met een (hoge) terugvordering. Hoe daarmee wordt omgegaan, is afhankelijk van het feit of de invalid wordt opgemerkt voor of nadat de toeslag definitief is beschikt.
Als de toeslag definitief is vastgesteld, dan wordt de definitieve beschikking in principe niet meer in het nadeel van de burger herzien, wanneer deze volgt uit een fout van Dienst Toeslagen. Ook in dit geval, wanneer bekend wordt dat het partnerschap niet op de juiste wijze is vastgesteld bij de definitieve beschikking, wordt deze vaak niet herzien en mag de burger de toeslag veelal houden.
Als het gaat om een invalid tijdens de voorschotbeschikking, dan wordt na afhandeling van deze invalid het voorschot opnieuw berekend. Uitgangspunt hierbij is dat Dienst Toeslagen de toeslag op een juiste wijze wil vaststellen. Als invalids langer aanhouden dan zes maanden, worden deze uit voorzorg doorgestuurd naar de kantoorprocessen waar deze door een behandelaar handmatig worden beoordeeld. Herberekeningen kunnen desalniettemin leiden tot een terugvordering, als reeds teveel voorschot is uitgekeerd ten opzichte van het jaarrecht. Voor terugbetaling van teveel ontvangen voorschot kan de burger gebruik maken van de standaard betalingsregeling van 24 maanden of van een persoonlijke betalingsregeling waarbij rekening gehouden wordt met de draagkracht, wanneer de burger over onvoldoende financiële middelen beschikt om de teveel uitbetaalde toeslag terug te betalen. Daarnaast bestaat in zijn algemeenheid ruimte om een vordering te matigen indien een individuele casus daartoe aanleiding geeft. De beoordeling daarvan is een individuele belangenafweging. Als een fout aan de zijde van Dienst Toeslagen mede de oorzaak is van een onjuist voorschot wordt dat betrokken bij de beoordeling of matiging aan de orde is. Alleen het feit dat een vordering door een invalid komt is niet per definitie een reden om een terugvordering niet op te leggen of te matigen.
Vanaf het moment dat u wist van het probleem van de invalids, welke stappen heeft u gezet om de burger gericht en vooraf te waarschuwen dat dit probleem bij ze op kan treden?
Invalids zijn onverwachte fouten in de verwerking van een gegeven van een burger. Omdat vooraf niet voorspelbaar is of zich een dergelijke situatie zal voordoen is ook niet goed mogelijk om een burger hiervoor gericht te waarschuwen. De burger wordt er in algemene zin wel op gewezen om de gegevens, waarmee de toeslag is berekend, tijdig te wijzigen en altijd goed te controleren, zodat de toeslag juist wordt berekend, bijvoorbeeld met communicatiecampagnes zoals «Check, Pas aan en door». Dit draagt bij aan het beperken van de gevolgen van verkeerde registratie van gegevens en foutieve systeemverwerkingen. Voorafgaand aan het berekenen van het nieuwe toeslagrecht voor het komende jaar, zal specifieker de aandacht worden gevestigd op het belang van het controleren van gegevens. Niet specifiek in relatie tot problemen vanwege invalids, maar gericht op het controleren of (gewijzigde) gegevens juist geregistreerd staan en of de burger relevante wijzigingen voor het komende toeslagjaar voorziet. Via campagnes, website, social media, als ook het attenderen van hulp- en dienstverleners, wordt hieraan aandacht besteed. Daarnaast is vanaf dit jaar voorzien dat alle burgers hun voorschotberekening voor het nieuwe toeslagjaar ook weer op papier zullen ontvangen, en niet alleen digitaal in hun Berichtenbox en in Mijn toeslagen. De papieren voorschotbeschikking zal de attentiewaarde en het bewustzijn bij burgers verhogen om hun gegevens in de toeslagaanvraag te controleren.
Hoe is opvolging gegeven aan het advies van 3 september 2021 om in overleg met de adviseur menselijke maat te voorkomen dat burgers met terugvorderingen worden geconfronteerd, juist omdat ze geen invloed hebben gehad op de tekortkomingen in de systemen?
In de eerste plaats zet Dienst Toeslagen een team in dat specifiek ingericht is om invalids zoveel mogelijk tegen te gaan en terugvorderingen te voorkomen. Toch kan het voorkomen dat invalids zich voordoen en het teveel uitbetaalde bedrag terugbetaald dient te worden. Zoals aangegeven in antwoord op vraag 8, worden invalids die langer aanhouden dan zes maanden uit voorzorg doorgezet naar het kantoorproces, waar deze handmatig worden beoordeeld. Daarbij wordt, eventueel in samenspraak met de vaktechnische lijn en de adviseur menselijke maat, gekeken of er aanleiding is om een terugvordering te matigen. Ook dan kan het voorkomen dat toch het onterecht ontvangen voorschot moet worden terugbetaald. Burgers kunnen dan bij het terugbetalen van teveel ontvangen toeslag gebruik maken van een betalingsregeling (naar draagkracht).
Op welke manieren heeft u de Kamer geïnformeerd over het oplopende aantal invalids bij de Awir-service TVS en de mogelijke gevolgen hiervan?
Specifiek over de technische details van invalids is uw Kamer niet geïnformeerd. Dit betreft een specifiek technisch probleem in het kader van de IV-voorzieningwaarvoor oplossingen gezocht dienen te worden binnen de uitvoering van het toeslagenstelsel en waarover niet op detailniveau wordt gerapporteerd aan uw Kamer. Experts binnen Dienst Toeslagen werken hard om het aantal invalids terug te dringen en het ontstaan van nieuwe invalids te voorkomen.
Wel is in zijn algemeenheid, in de eerste Stand van de uitvoering – Toeslagen 20212, de Kamer specifiek om aandacht gevraagd voor de doorwerking in de IV-systemen van complexe wet- en regelgeving. Daarin is onder andere aangegeven dat er een toenemende mate van instabiliteit ontstaat en structureel ruimte nodig is voor beheer en onderhoud. De problemen met invalids vormen een concrete uitwerking van deze instabiliteit binnen de IV-systemen. In reactie hierop3, heeft mijn ambtsvoorganger het belang aangegeven dat opdrachtgevers, eigenaar (het Ministerie van Financiën), kabinet en Tweede Kamer, Dienst Toeslagen van de juiste randvoorwaarden voorziet, in het bijzonder een uitvoerbare en behapbare veranderagenda, opdat er ook ruimte is voor investeringen in continuïteit. In verschillende gremia voeren deze partijen gezamenlijk met Dienst Toeslagen gesprekken om de continuïteit te borgen. In uitvoeringstoetsen bij nieuwe wetsvoorstellen heeft Dienst Toeslagen hiervoor blijvend aandacht gevraagd door zorgen over het IV-portfolio expliciet te maken en de noodzaak tot herprioritering en risico’s op procesverstoringen te benadrukken. Iedere wijziging in wet- en regelgeving voegt potentieel extra complexiteit toe aan de systematiek. Dit betekent niet dat we in zijn geheel geen wijzigingen kunnen doorvoeren, maar wel dat we hier bewust mee om moeten gaan en een goede risicoafweging moeten maken.
Waarom heeft u dat de juiste hoeveelheid informatievoorziening aan de Kamer gevonden?
Zie antwoord vraag 11.
Op welke manier werkt u aan het terugdringen van het aantal invalids?
Een speciaal team is opgezet met als specifiek doel de performance en invalid problematiek van TVS te adresseren. Door het team worden invalids geanalyseerd en oplossingen bedacht. Oplossingen kunnen systeemtechnisch van aard zijn of kunnen bestaan uit procedurele maatregelen. Zo is dit team verantwoordelijk voor de voorbeelden van verbeteringen genoemd in antwoord op vraag 1, waardoor het aantal invalids in die perioden sterk is gedaald. Het is helaas niet uit te sluiten dat er bij een systeem met de omvang en complexiteit van TVS bij de verwerking van zoveel gegevens een technische storing kan ontstaan. In veel van de gevallen worden deze storingen gelukkig opgelost en ondervindt de burger hier niet tot nauwelijks hinder van. Dat neemt niet weg dat elke keer dat een burger (een deel van het) reeds ontvangen voorschot terug dient te betalen vervelend is.
Op termijn is mogelijk een intensievere vernieuwingsslag van de systemen noodzakelijk. De keuze hiervoor moet worden bezien in samenhang met de uitwerking van het nieuwe financieringsstelsel binnen de kinderopvang en de keuzes die aan een volgend kabinet worden voorgelegd rondom het traject «toekomst toeslagen» waarin alternatieven voor, of fundamentele herzieningen van het huidige toeslagenstelsel verkend worden. Van belang is daarbij om, in samenhang met deze trajecten, te bezien wat er nodig is om de continuïteit van de systemen binnen Dienst Toeslagen zo lang als nodig te borgen.
Het verbod op FATCA-doorgiftes op basis van de General Data Protection Legislation (GDPR) in België |
|
Steven van Weyenberg (D66), Alexander Hammelburg (D66) |
|
Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het verbod dat de Gegevenbeschermingsautoriteit (GBA) in België heeft ingesteld op de doorgifte van fiscale gegevens aan de Verenigde Staten?1
Ja, ik ben bekend met de beslissing van de Belgische Gegevensbeschermingsautoriteit van 24 mei 2023.
Welke verschillen zijn er tussen de Belgische implementatie van de GDPR in wetgeving en de Nederlandse implementatie van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG)?
Een verordening heeft rechtstreekse werking en behoeft daarom geen implementatie in nationale wetgeving. De Algemene Verordening Gegevensbescherming bevat veel open normen die nader ingevuld dienen te worden. In Nederland is de AVG uitgewerkt in onder andere de Uitvoeringswet Algemene verordening gegevensbescherming. In België is de AVG uitgewerkt onder andere door middel van de Gegevensbeschermingswet.
Wat zijn de gevolgen van deze uitspraak in België voor de bilaterale en Europese inspanningen om voor een oplossing voor toeval-Amerikanen te zorgen?
De beslissing van de Belgische Gegevensbeschermingsautoriteit heeft geen gevolgen voor mijn inspanningen – zowel bilateraal als in EU-verband – om een structurele oplossing voor alle toeval-Amerikanen te bewerkstelligen.
Voldoen de richtlijnen van de Verenigde Staten in het kader van de Foreign Account Tax Compliance Act (FATCA) aan de AVG? Zo ja, is er een gerechtelijke uitspraak bekend die dit bevestigt? Zo nee, op grond waarvan wisselen banken gegevens uit met de Verenigde Staten? Als u dit niet weet, bent u bereid een juridische toets te laten uitvoeren?
Onder het FATCA-verdrag dat Nederland met de VS heeft gesloten (Intergovernmental Agreement tussen Nederland en de VS, ofwel de NL IGA) verloopt de uitwisseling van bankrekeninggegevens via beide belastingdiensten. De rechtsvoorganger van de AP (het College bescherming persoonsgegevens, hierna: het Cbp) heeft, voorafgaand aan de inwerkingtreding, getoetst of met de NL IGA de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) wordt nageleefd. Op 30 mei 2013 heeft het Cbp advies uitgebracht waarin is aangegeven dat bij bestudering van het concept van de NL IGA en de toepasselijke wetgeving en verdragen niet is gebleken dat met de NL IGA de Wbp niet wordt nageleefd. Er zijn geen discrepanties met de Wbp en er is voldaan aan de vereisten van privacybescherming. Het Cbp zag dan ook geen aanleiding tot het maken van inhoudelijke opmerkingen.2 Daarnaast heeft de hoogste Franse bestuursrechter in een procedure in 2019 het aan de NL IGA vrijwel identieke FATCA-verdrag tussen Frankrijk en de VS getoetst of deze voldoet aan de eisen van de AVG. De hoogste Franse bestuursrechter heeft in deze procedure geoordeeld dat het FATCA-verdrag tussen Frankrijk en de VS aan de AVG voldoet. Verder heb ik op 29 augustus 2022 de Tweede Kamer geïnformeerd over de stand van zaken rondom FATCA in de Vierde voortgangsbrief FATCA. In deze brief en bij de beantwoording van het schriftelijk overleg over de Vijfde voortgangsbrief FATCA van 22 mei 2023 heb ik aangegeven dat er individuele procedures in behandeling zijn bij de AP die raken aan de waarborgen voor privacy met betrekking tot de uitwisseling van gegevens onder het FATCA-verdrag met de VS. Ook bij de Belastingdienst zijn individuele procedures in behandeling. Ik vind het belangrijk dat de AP de tijd krijgt voor oordeelsvorming en ik wil lopende procedures niet doorkruisen. Daarom heb ik in de brief van 29 augustus 2022 aangegeven het niet opportuun te vinden om de AP te verzoeken om een herbeoordeling van het eerdere advies over het FATCA-verdrag met de VS. De beslissing van de Belgische Gegevensbeschermingsautoriteit brengt hier geen verandering in. Ik wacht de uitkomst van de lopende procedures af. Hiermee wordt het doel bereikt dat borging van de privacyaspecten bij gegevensuitwisseling onder het FATCA-verdrag met de VS zal worden getoetst door de AP.
Heeft de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) de gevolgen van deze uitspraak in België voor toeval-Amerikanen reeds beoordeeld? Zo ja, wat was de uitkomst van deze beoordeling? Zo nee, ziet de AP aanleiding om deze gevolgen nader te onderzoeken?
Mij is niet bekend dat de AP de gevolgen van de beslissing van de Belgische Gegevensbeschermingsautoriteit reeds heeft beoordeeld. De AP is onafhankelijk. Of de AP aanleiding ziet om de gevolgen van de beslissing van de Belgische gegevensbeschermingsautoriteit nader te onderzoeken weet ik daarom ook niet.
Op welke manier worden Nederlandse toeval-Amerikanen geïnformeerd over de uitwisseling van hun gegevens met de Verenigde Staten en de gevolgen van deze uitspraak voor die gegevensuitwisseling?
Op de website van de rijksoverheid3is actuele informatie te vinden over de verplichtingen van toeval-Amerikanen en rapportageverplichtingen van banken onder Amerikaanse wetgeving. Daarnaast is op de website van de Nederlandse Vereniging van Banken ook actuele informatie over dit onderwerp te vinden. De beslissing van de Belgische Gegevensbeschermingsautoriteit heeft geen directe gevolgen voor de uitwisseling van gegevens onder het FATCA-verdrag dat Nederland met de VS heeft gesloten. In Nederland kan de AP en uiteindelijk de rechter oordelen over de rechtmatigheid van het FATCA-verdrag met de VS. De in Nederland lopende procedures hieromtrent volg ik nauwgezet.
Kunt u deze vragen uiterlijk op woensdag 14 juni 2023 beantwoorden (een week voor het commissiedebat Financiële markten)?
Ja.
Het bericht ‘Monaco: belastingparadijs voor topsporters' |
|
Folkert Idsinga (VVD) |
|
Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Monaco: belastingparadijs voor topsporters»1?
Ja, daarmee ben ik bekend.
Hoeveel Nederlanders zijn fiscaal woonachtig in Monaco?
De Belastingdienst heeft geen actueel totaalbeeld hiervan; deze informatie wordt niet systematisch bijgehouden. Binnen het programma Verhuld Vermogen zijn wel 125 gevallen bekend van personen met een Nederlands burgerservicenummer die volgens het systeem van Beheer van Relaties een Monegaskisch woonadres hebben (gehad), terwijl mogelijk hun fiscale woonplaats niet Monaco is. Hiervan zijn inmiddels 75 gevallen onderzocht. Bij 12 gevallen is geconstateerd dat sprake is van in Nederland verschuldigde belasting. De totale correctieopbrengst van deze 12 gevallen bedraagt ruim 31 miljoen euro aan belastingen, rente en boeten.
Daarnaast vinden ook in de reguliere handhaving woonplaatsonderzoeken plaats. Specifieke informatie over woonplaatsonderzoeken in de reguliere handhaving is echter niet systematisch voorhanden.
Overigens heeft de Belastingdienst per ultimo december 2022 125 C-aangiften (biljet voor buitenlands belastingplichtige met Nederlands inkomen) 2019 ontvangen van inwoners in Monaco. Het gaat dan vooral om aangiften met betrekking tot Nederlandse inkomsten uit vroegere arbeid dan wel Nederlands loon uit tegenwoordige arbeid.
Wat is de geschatte derving aan jaarlijkse inkomstenbelasting die de schatkist is misgelopen door in Monaco woonachtige Nederlanders?
Nederland hanteert historisch gezien al een lange tijd het uitgangspunt dat het land waar een persoon feitelijk woont mag heffen over diens wereldinkomen. In de memorie van toelichting van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 wordt bijvoorbeeld al benoemd dat dit beginsel van oudsher heeft gegolden.2 Vrijwel alle andere landen hanteren een vergelijkbare methode. Het inkomen van een persoon wordt belast op basis van «inwonerschap», en niet op basis van nationaliteit. Daar ga ik in de beantwoording op vraag 5 nader op in. Er is dan ook geen sprake van budgettaire derving bij personen met een Nederlandse identiteit die niet in Nederland wonen.
Het is niet mogelijk om in te schatten hoeveel inkomstenbelasting de Nederlanders die woonachtig zijn in Monaco zouden betalen als hun inkomen in Nederland belast zou zijn. De reden hiervoor is dat bij de Nederlandse Belastingdienst niet bekend is wat het inkomen en vermogen van deze personen is. Ook als deze personen nog belasting betalen in Nederland, omdat zij hier bijvoorbeeld een woning bezitten, is bij de Belastingdienst niet bekend hoe hoog het overige inkomen en vermogen is.
Kunt u een overzicht geven van andere landen waar een relatief laag tarief voor inkomstenbelasting wordt gehanteerd of waar ruimhartige fiscale regelingen, zoals vrijstellingen van meer dan 50% van het inkomen, worden gehanteerd, waardoor Nederlanders die daar in deeltijd wonen belasting weten te ontwijken?
De fiscale behandeling van Nederlanders met relatief veel inkomen of vermogen die in Monaco wonen is ook aan bod gekomen tijdens het debat op 8 juni over de Voorjaarsnota. Ik heb toen toegezegd om een overzicht op te stellen van vergelijkbare regelingen die andere landen toepassen. Vanwege de samenhang van het onderwerp zal ik dat overzicht aanvullen met een overzicht van landen waar een relatief laag nominaal tarief voor de inkomstenbelasting geldt en waar mogelijk met ruimhartige fiscale regelingen.
Wat zijn de fiscale criteria om niet meer te worden beschouwd als fiscaal inwoner van Nederland? Wanneer zijn deze criteria voor het laatst herzien?
Het antwoord op de vraag waar fiscaal gezien iemand woont, is doorslaggevend voor de manier waarop diegene in de Nederlandse belastingheffing wordt betrokken. Iemand die fiscaal inwoner is van Nederland, is binnenlands belastingplichtig voor het wereldinkomen. Iemand die niet in Nederland woont is slechts belastingplichtig voor het inkomen uit Nederlandse bronnen.
Of iemand als fiscaal inwoner van Nederland wordt beschouwd, wordt op basis van het eerste lid van artikel 4 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) «naar omstandigheden» beoordeeld. Hoe deze open norm moet worden ingevuld, is in de jurisprudentie bepaald. Het gaat om het vaststellen van een duurzame band van persoonlijke aard met Nederland. Feitelijk omstandigheden die hierbij van belang kunnen zijn, zijn onder andere:
Bovenstaande opsomming is niet limitatief en er is geen sprake van een rangorde. Als iemand na verhuizing geen duurzame, persoonlijke band meer heeft met Nederland, dan is die persoon in Nederland niet meer belastingplichtig voor diens wereldinkomen. In de praktijk blijven er echter regelmatig behoorlijke banden bestaan. Iemand is dan belastingplichtig in Nederland als die zwaar genoeg zijn om aan te merken als duurzame, persoonlijke band. Het is goed voorstelbaar dat iemand ook duurzame banden met een ander land heeft. De Hoge Raad heeft bepaald dat de duurzame band van persoonlijke aard met Nederland niet sterker hoeft te zijn dan de band met een ander land.
De omstandigheden in het andere land zijn dus niet relevant voor de toepassing van artikel 4 AWR. Daardoor bestaat de mogelijkheid dat iemand fiscaal gezien zowel in Nederland als in een ander land woont en het andere land ook heft over diens wereldinkomen. In belastingverdragen ter voorkoming van dubbele belasting kan dan afgesproken worden van welk land de persoon voor het verdrag inwoner is en welk land over welke inkomsten mag heffen. Daarmee kan worden voorkomen dat personen dubbel worden belast over hun wereldinkomen. Nederland heeft geen belastingverdrag met Monaco. In zo’n geval is het hebben van een duurzame, persoonlijke band met Nederland voldoende om tot heffing over het wereldinkomen over te gaan.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat door middel van bovengenoemde constructies inkomstenbelasting wordt ontweken?
Nederland hanteert om te bepalen waar iemand woont het criterium «inwonerschap». Ook bijna alle andere landen baseren zich hierop. Ik vind dat een rechtvaardig uitgangspunt dat goed aansluit bij de werkelijkheid. De alternatieve methode, gebaseerd op staatsburgerschap, kan bijvoorbeeld tot situaties leiden zoals die met de zogenoemde «accidental Americans».3 Daarom ben ik geen voorstander van het gebruik van staatsburgerschap voor het bepalen van de fiscale rechten en verplichtingen van een persoon.
Als een Nederlander nog een duurzame, persoonlijke band met Nederland heeft (en er geen verdrag is dat de belastingheffing aan het andere land toewijst), dan is deze Nederlander in Nederland voor diens wereldinkomen belastingplichtig.
Als een Nederlander geen duurzame, persoonlijke band met Nederland meer heeft, heeft Nederland op basis van dit systeem geen heffingsrechten over diens wereldinkomen. Het woonland van de Nederlander kan het wereldinkomen van deze Nederlander in de heffing betrekken. Nederland mag echter wel heffen over inkomsten die hier ontstaan, zoals bijvoorbeeld vastgoed dat hier gelegen is of een onderneming die hier uitgeoefend wordt. Andere landen kunnen een in verhouding lage belastingdruk kennen op inkomen of vermogen. Als een Nederlander in een dergelijk land woont, geldt het belastingsysteem van dat land ook voor deze persoon.
De uitgangspunten die onder deze systematiek liggen, sluiten goed aan bij de werkelijkheid en worden al gedurende een lange tijd door de meeste landen toegepast. Daarbij is wel van belang dat de desbetreffende persoon daadwerkelijk geen duurzame, persoonlijke band met Nederland meer heeft. Voor de handhaving verwijs ik daarom naar het antwoord op vraag 7.
Tegelijk meen ik wel dat het belangrijk is dat er net als voor bedrijven geen fiscale concurrentie tussen landen bestaat die resulteert in een race to the bottom. In de beantwoording van de vragen 8 tot en met 11 ga ik daarom in op hoe ik daarmee om wil gaan.
Hoeveel handhavingscapaciteit van de Belastingdienst wordt nu ingezet om te toetsen of het «fiscaal» wonen in het buitenland, zoals Monaco, volgens de nu geldende regels gebeurt? Hoe ziet deze handhaving er concreet uit?
Het is lastig aan te geven hoeveel handhavingscapaciteit de Belastingdienst inzet op woonplaatsonderzoeken, omdat binnen de Belastingdienst als onderdeel van de reguliere handhaving op meerdere plaatsen onderzoek naar de woonplaats wordt gedaan. De daarmee gemoeide capaciteit is bovendien niet uit de systemen te halen. Deze inzet wordt geschat op ongeveer 20 fte per jaar.
De inzet en capaciteit van de FIOD vindt plaats door een beslissing van de fiscale weegploeg die beoordeelt of sprake is van een mogelijk strafbare fiscale gedraging. Een zaak kan op twee manieren in deze weegploeg worden ingebracht: (1) via een aanmelding vanuit het toezicht van de Belastingdienst en (2) via een aanmelding vanuit de FIOD na eigen opwerking. Het aantal opsporingsuren op fiscaal wonen in het buitenland wordt niet specifiek geregistreerd.
Een onderzoek naar de fiscale woonplaats ziet er in grote lijnen als volgt uit. De meeste woonplaatsonderzoeken worden gestart naar aanleiding van signalen vanuit de Belastingdienst (bijvoorbeeld de aangifte, een verzoek tot zekerheid vooraf of risicoanalyse), internationale informatie-uitwisseling of uit openbare bronnen en persberichten. Er wordt bijvoorbeeld gekeken naar buitenlandse rechtspersonen die een woning in Nederland bezitten en waarvan de aandelen uiteindelijk in handen zijn van een persoon die vóór emigratie die woning bewoonde.
Een signaal wordt eerst fiscaal geanalyseerd en beoordeeld. Als daaruit blijkt dat er een fiscaal belang zou kunnen zijn, wordt contact opgenomen met de betreffende persoon.
Indien nodig wordt dan nadere informatie ingewonnen. Ook bestaat de mogelijkheid om bij derden informatie in te winnen. Als de conclusie van het onderzoek is dat sprake is van belastingplicht in Nederland, dan worden er aanslagen opgelegd, indien passend en geboden met boeten. Dat kan onder voorwaarden tot een periode van 12 jaar terug. Dit zijn overigens dikwijls arbeidsintensieve en meerjarige onderzoeken, omdat vaak ook informatie uit het buitenland opgevraagd wordt.
Ik wil benadrukken dat een woonplaatsonderzoek door degene wiens woonplaats onderzocht wordt als een behoorlijke inbreuk op zijn of haar privacy kan worden ervaren. Het starten van een woonplaatsonderzoek vindt dan ook weloverwogen plaats en bij de uitvoering daarvan wordt de menselijke maat in acht genomen. Ook wordt tussentijds regelmatig beoordeeld of voortzetting van het onderzoek opportuun is.
Wat zijn concrete opties om belastingontwijking tegen te gaan voor Nederlanders met een hoog inkomen die om fiscale redenen in het buitenland wonen?
Tijdens het debat op 8 juni jl. over de Voorjaarsnota en in het antwoord op vraag 4 heb ik toegezegd om twee overzichten op te stellen:
Het eerstgenoemde overzicht zal naar verwachting meer inzicht bieden in concrete opties.
Is of wordt overwogen om, zoals bij Pillar 2 gebeurt voor de vennootschapsbelasting, een minimum inkomstenbelasting toe te passen in internationaal verband waardoor Nederland kan bijheffen in situaties waarin Nederlanders door deels woonachtig te zijn in landen met een zeer laag tarief inkomstenbelasting weten te ontwijken? Zo nee, waarom niet?
Binnen de OESO en de Europese Unie zijn op dit moment geen initiatieven om een wereldwijde minimum inkomstenbelasting te ontwikkelen waarbij Nederland kan bijheffen als een ander land dat onvoldoende doet. Dat zou overigens ook haaks staan op het internationaal breed gedragen uitgangspunt van belastingheffing op basis van «inwonerschap», waardoor het internationaal lastiger realiseerbaar lijkt en in die zin minder voor de hand ligt als primaire oplossing.
Is of wordt overwogen om internationaal, of in ieder geval binnen de Europese Unie, een gelijk spelveld te creëeren op het gebied van de inkomstenbelasting door afspraken te maken over ruimhartige fiscale regelingen, zoals vrijstellingen van meer dan 50% van het inkomen?
Binnen de OESO en de Europese Unie zijn op dit moment geen initiatieven om afspraken te maken over dergelijke fiscale regelingen in de inkomstenbelasting.
Bent u bereid om in internationaal verband, met landen waar deze situatie speelt en multilateraal, deze problematiek aan te kaarten en steun te verzamelen voor mogelijke aanpassingen van regelgeving waardoor deze vorm van belastingontwijking tegengegaan wordt?
Ik ben van plan om in internationaal en Europees verband te verkennen of er afspraken gemaakt kunnen worden over de belastingheffing van zogenoemde «high net worth individuals». Zoals in de beantwoording van vraag 6 is aangegeven, meen ik dat het belangrijk is dat er net als voor bedrijven geen fiscale concurrentie tussen landen bestaat die resulteert in een race to the bottom. Wat dat betreft raakt de vraag aan een recent door de Tweede Kamer aangenomen motie van de heer de Jong.4 Deze motie roept op om te verkennen of zulke internationale afspraken gemaakt kunnen worden.
Daarbij wil ik wel graag de verwachtingen temperen. Zoals uit de beantwoording van vragen 9 en 10 blijkt, zijn er op dit gebied nog geen initiatieven bij de OESO en de Europese Commissie. Dat heeft ermee te maken dat arbeid over het algemeen minder mobiel is dan kapitaal en grensoverschrijdende afspraken daarom minder voor de hand liggen. Bovendien is de inkomstenbelasting een belangrijk herverdelingsinstrument voor landen, waardoor er terughoudendheid is om afspraken te maken over deze soort belasting.
Kunt u de vragen één voor één beantwoorden?
De vragen zijn één voor één beantwoord.
Het bericht ‘Belasting betalen over geld dat je nooit hebt verdiend: box 3 ‘desastreus’ voor start-ups’ |
|
Mustafa Amhaouch (CDA), Inge van Dijk (CDA) |
|
Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van de brief van «Operator Exchange» over de gevolgen van de hervorming van box 3 voor start-ups en deelt u de zorgen die zij in hun brief uiten? Kunt u dit nader toelichten?1
Ja, wij hebben kennisgenomen van brief van ‘Operator Exchange’ over de gevolgen van de hervorming van box 3 voor startups. De zorgen van de startup-sector over de hervorming van box 3 zijn mij bekend. Bij de uitwerking wordt uiteraard zoveel als mogelijk gekeken naar de gevolgen voor de verschillende groepen belastingplichtigen en voor de economie als geheel. Ik vind het dan ook goed dat partijen en belangengroepen hun zorgen uiten, zodat een zorgvuldige afweging gemaakt kan worden. Bij de nadere uitwerking zal het belang van investeringen door business angels in startups en aandelen van medewerkers in startups worden meegenomen.
Het kabinet heeft afgesproken om een box 3-stelsel in te voeren waarbij inkomsten uit vermogen worden belast op basis van werkelijk rendement. De voorgaande kabinetten hebben verschillende verkenningen uitgevoerd naar de mogelijke vormgeving. Uit deze verkenningen komt naar voren dat een heffing over het werkelijk behaalde rendement op verschillende manieren kan worden vormgegeven. Op hoofdlijnen zijn er twee type systemen om het werkelijk rendement te belasten:
Over de definitieve vorm van het nieuwe stelsel is door het kabinet nog geen besluit genomen.
Operator Exchange constateert drie knelpunten van een heffing op over het werkelijke rendement via een vermogensaanwasbelasting, namelijk:
Het is van belang om vooraf vast te stellen dat de fiscale behandeling van participaties in startups afhankelijk is van de fiscale positie van de investeerder. Doorgaans zijn de volgende type investeerders betrokken bij een startup: de oprichter en ondernemer zelf, medewerkers, «angel-investeerders» en in een latere fase durfkapitaal fondsen.
Aandelenoptierechten is een aantrekkelijk instrument voor start-ups als scale-ups om personeel aan zich te binden. Aandelenoptierechten verlaten in beginsel pas de loonsfeer nadat de optie is uitgeoefend en de uit de optie verkregen aandelen verhandelbaar zijn geworden. Na het verlaten van de loonsfeer gaan de aandelen over naar box 3. Met ingang van 2023 is het moment van overgang naar box 3 komen te liggen op het moment van verhandelbaar worden van de aandelen in plaats van het moment van uitoefening van de aandelenoptie. Medewerkers kunnen de verschuldigde belasting daardoor voldoen door een deel van de aandelen te verkopen. Dat geldt zowel voor de verschuldigde loonheffing als de later verschuldigde belasting in box 3.
Medewerkers en angel-investeerders kunnen ook participeren door zich in te kopen via een aandelenbelang. Een aandeelhouder verkeert in een andere positie dan iemand die aandelenoptierechten heeft. Een aandeelhouder kan namelijk zijn inleg verliezen, terwijl iemand met een toegekend aandelenoptierecht hoogstens geen voordeel zal behalen met de optie.
Een aandelenbelang van minder dan 5% wordt belast in box 3. In de brief wordt vermeld dat historische data leren dat in ongeveer 75% van de gevallen van de startups waarin durfkapitaal geïnvesteerd is er geen waardestijging wordt gecreëerd voor de investeerders en in 40% van de gevallen het geïnvesteerde bedrag niet kan worden teruggegeven. Operator Exchange concludeert dat de vermogensaanwas slechts in een beperkt aantal gevallen plaatsvindt. Bij een heffing op basis van werkelijk rendement via een vermogensaanwasbelasting wordt naast het ontvangen directe rendement, zoals rente, dividend en huur, ook de jaarlijkse waardemutaties belast (het indirecte rendement). Als aandelen in startups in een bepaald jaar echter geen dividend genereren en niet in waarde stijgen, vindt met betrekking tot die aandelen in dat jaar geen belastingheffing plaats. Dat is anders bij het huidige forfaitaire stelsel omdat daarbij de heffing wordt gebaseerd op de waarde in het economische verkeer op 1 januari. Concreet betekent dat dat in het huidige forfaitaire stelsel bij een gelijkblijvende waarde van aandelen jaarlijks belasting is verschuldigd en dat een waardedaling van aandelen zich alleen vertaalt in een lagere grondslag op grond waarvan het forfaitaire inkomen wordt berekend. Bij een heffing op basis van werkelijk rendement via een vermogensaanwasbelasting leidt een waardedaling van aandelen (negatieve waardemutatie) echter tot negatief inkomen dat met andere positieve inkomsten uit box 3 van dat jaar verrekend kunnen worden of met box 3-inkomsten uit andere jaren.
Bij een forse stijging van het aandelenbelang, hetgeen bijvoorbeeld objectief is vast te stellen bij de instap van een durfkapitaal fonds, heeft een vermogensaanwasbelasting tot gevolg dat belastingheffing plaatsvindt over de waardestijging terwijl veelal nog geen dividend wordt uitgekeerd aan de aandeelhouders waarmee de belasting kan worden voldaan. Dit kan met name als knellend worden ervaren door medewerkers en angel-investeerders die zich slechts in één of enkele startups hebben ingekocht. Deze bredere groep kan juist bijdragen aan het ter beschikking stellen van kennis en kapitaal voor startups. Indien geïnvesteerd wordt via een investeringsfonds zal veelal sprake zijn van een diverse portefeuille van investeringen in startups. De waardestijging van een uitblinker kan daarbij verrekend worden met de waardedalingen van participaties in andere startups. Particulieren die investeren via dergelijke transparante fondsen zullen zodoende naar verwachting een vermogensaanwasbelasting in box 3 minder als knellend ervaren.
Wat betreft de waardering van aandelen zij opgemerkt dat belastingplichtigen in box 3 al jaarlijks hun bezittingen en schulden moeten waarderen tegen de waarde in het economische verkeer. Deze waarderingsregels gelden sinds de invoering van de Wet op de vermogensbelasting 1964.
Bij een vermogenswinstbelasting wordt belasting geheven over de waardeaangroei op het moment van verkoop. De heffing sluit hiermee aan bij het moment van realisatie. Voor de belastingplichtige heeft dit als voordeel dat de belasting kan worden voldaan uit de ontvangen verkoopopbrengst.
Het liquiditeitsvoordeel van een vermogenswinstbelasting voor de burger betekent spiegelbeeldig op de korte termijn een fors budgettair nadeel voor de schatkist. Een ander nadeel van de vermogenswinsbelasting is het lock-in-effect. Omdat belastingplichtigen in de regel zelf bepalen wanneer ze een vermogensbestanddeel verkopen, kan dit economisch verstorend werken. Een vermogenswinstbelasting geeft een prikkel om winsten uit te stellen.
Een jaarlijkse waardering is voor de belastingheffing niet noodzakelijk omdat de winst eenmalig wordt berekend op het moment van verkoop. De winst bestaat uit de verkoopprijs verminderd met de historische aanschafprijs, eventueel verminderd met verkoopkosten.
Deelt u onze mening dat een goed vestigingsklimaat in het algemeen en specifiek voor het midden- en kleinbedrijf en start-ups cruciaal is voor ons toekomstig verdienvermogen, maatschappelijke uitdagingen en onze banen voor de toekomst?
Ja, wij delen de mening dat een goed vestigingsklimaat – ook voor start-ups – van belang is voor ons toekomstige verdienvermogen, maatschappelijke uitdagingen en werkgelegenheid. Op 26 mei jl. heeft de Minister van Economische Zaken en Klimaat hierover een brief gestuurd aan uw Kamer waarin ook de ambitie van het kabinet is opgenomen om het Nederlandse startup en scale-up ecosysteem uit te bouwen tot het beste van Europa.2
Wat vindt u van de mogelijke uitwerking van de vermogensaanwasbelasting op aandeelhouders in start-ups, wat niet alleen vermogende personen zijn, maar ook vaak werknemers die voor een deel zijn uitbetaald in aandelen?
Wij zijn ons ervan bewust dat de gevolgen van een vermogensaanwassystematiek voor deze specifieke doelgroepen (medewerkers in startups en business angels) nadelig kan uitpakken. Gezien het belang van startups en scale-ups voor Nederland nemen we deze signalen dan ook mee in de verdere vormgeving van box 3, zoals ook aangegeven bij vraag 1.
Wat vindt u ervan dat zulke werknemers, die de aandelen hebben om als het bedrijf succesvol wordt mee te delen in het resultaat van hun inspanningen en als vergoeding voor de vaak lagere aanloopsalarissen bij start-ups, deze aandelen dan mogelijk al op een vroeg moment moeten verkopen, als deze überhaupt al verhandelbaar zijn, om de heffing te kunnen voldoen?
Zie antwoord op vragen 1 en 9.
Hoe beoordeelt u de gevolgen die dit kan hebben voor de aantrekkelijkheid van Nederland als vestigingsland voor start-ups en hun mogelijkheden om talent aan te trekken en aan zich te binden?
De aantrekkelijkheid van Nederland als vestigingsland wordt door meerdere factoren bepaald. Ook de belastingdruk speelt hierin een rol, waardoor ik het belangrijk vind dat we hier oog voor hebben bij het inrichten van box 3. Techleap.nl heeft extern onderzoek laten doen naar de negatieve effecten van het invoeren van een vermogensaanwasbelasting. Ik zal de resultaten van dit onderzoek bij de hervorming van het box 3 stelsel betrekken
Hoe beoordeelt u de gevolgen die dit kan hebben voor de participatie van medewerkers in start-ups?
Zie antwoord op vraag 1.
Hoe beoordeelt u de gevolgen die dit kan hebben voor de investeringsbereidheid van «angel investors» in start-ups?
Om de exacte impact te bepalen inventariseren wij op dit moment om hoeveel investeringen via box 3 het precies gaat. Het investeringsklimaat voor startups in Nederland ten opzichte van andere landen is van groot belang. Om onze ambities voor het start-up en scale-up ecosysteem te behalen, is het belangrijk om het investeringsklimaat in de gaten te houden bij het herzien van box 3. Het kabinet zet zich via niet-fiscale regelingen in om investeringen in start- en scale-ups te stimuleren, maar het moet voorkomen worden dat het tegelijkertijd via de fiscaliteit verslechtert. Deze signalen worden dan ook serieus door ons opgepakt.
Hoe beoordeelt u de gevolgen die dit kan hebben voor het vliegwieleffect van medewerkers van succesvolle start-ups, die zelf weer investeren in nieuwe start-ups?
Zie antwoord op vragen 1 en 9.
Hoe rijmt u deze vormgeving met de Wet op aandelenoptierechten?
De Wet aanpassing fiscale regeling aandelenoptierechten3 heeft de fiscale regeling voor aandelenopties per 2023 gewijzigd waardoor het aantrekkelijker is geworden om aandelenoptierechten als loon te verstrekken aan werknemers. Het heffingsmoment in de loon- en inkomstenbelasting (box 1) van uitoefening van een aandelenoptierecht is verschoven naar het moment waarop de bij uitoefening van het aandelenoptierecht verkregen aandelen verhandelbaar zijn en er dus liquide middelen voorhanden kunnen zijn om de verschuldigde loon- en inkomstenbelasting (box 1) te voldoen.
Aangezien niet in alle gevallen bij uitoefening sprake is van een gebrek aan liquiditeiten is een keuzeregeling geïntroduceerd. Onder voorwaarden vindt met betrekking tot een aandelenoptierecht waarbij de bij uitoefening verkregen aandelen niet onmiddellijk verhandelbaar zijn naar keuze van de werknemer toch heffing bij uitoefening plaats tegen de op dat moment geldende waarde van de aandelen. De aandelen verlaten de loonsfeer en gaan over naar box 3.
De invoering van het nieuwe heffingsmoment voor aandelenoptierechten – namelijk bij het verhandelbaar worden van de bij uitoefening van een aandelenoptierecht verkregen aandelen – heeft tot gevolg dat de heffing van loon- en inkomstenbelasting (box 1) op een later moment plaatsvindt bij aandelen die niet direct verhandelbaar zijn. Hierdoor wordt in die gevallen het betreffende aandelenvermogen op een later moment tot het box 3- vermogen van de werknemer gerekend. Afgezien van het hiervoor genoemde keuzerecht zijn aandelen in box 3, die verkregen zijn uit aandelenoptierechten die zijn toegekend door de werkgever, dus verhandelbaar waardoor de vermogensaanwasbelasting kan worden voldaan.
Ziet u een manier om deze categorie aandeelhouders te beschermen bij de vormgeving van de hervorming van box 3?
In het antwoord op vraag 1 en vraag 9 is aangeven dat het verstrekken van aandelenoptierechten aan werknemers een manier is om te participeren in startups waarbij de bij uitoefening van een aandelenoptierecht verkregen aandelen pas tot de grondslag van box 3 gaan behoren op het moment dat de aandelen verhandelbaar zijn. Voor deze categorie investeerders zijn de liquiditeitsproblemen per 2023 weggenomen omdat de heffing sindsdien aansluit bij de verhandelbaarheid van de aandelen.
Onder omstandigheden kan een vermogensaanwasbelasting voor medewerkers en angel-investeerders die zich via aandelen slechts in één of enkele startups hebben ingekocht echter als knellend worden ervaren indien de investering fors in waarde stijgt terwijl nog geen sprake is van een dividenduitkering (liquiditeitsprobleem). Zoals aangegeven bij het antwoord op vraag 1 en vraag 3 nemen we, gezien het belang van startups en scale-ups voor Nederland, deze signalen mee in de verdere vormgeving van box 3. Momenteel wordt onderzocht welke maatregelen getroffen kunnen worden om het gesignaleerde liquiditeitsprobleem te mitigeren. Een vermogenswinstbelasting kan een manier zijn om het liquiditeitsprobleem te mitigeren. Ik benadruk echter dat het kabinet nog geen besluit heeft genomen over de definitieve vorm van het nieuwe stelsel, dus ook niet ten aanzien van de heffing over startups en scale-ups.
Wilt u elk van deze vragen afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
Het artikel 'Lenen voor zonnepanelen levert vaak gratis geld op: 'Jammer dat mensen dit niet weten'' |
|
Raoul Boucke (D66), Faissal Boulakjar (D66) |
|
Hugo de Jonge (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het feit dat huizenbezitters onvoldoende zicht hebben op subsidies en leningen om hun woningen te verduurzamen?1
Het artikel beschrijft dat zonnepanelen geld opleveren, zelfs als woningeigenaren geen spaargeld hebben en lenen bij het Warmtefonds. Woningeigenaren kunnen bij het Warmtefonds verantwoord lenen tegen aantrekkelijke voorwaarden. Daarnaast beschrijft het artikel drie punten die ook mijn aandacht hebben: niet alle woningeigenaren weten van het bestaan van de aantrekkelijke subsidies en leningen, sommige mensen vinden de aanvraag ingewikkeld en sommige mensen willen niet lenen. Zie verder het antwoord op vraag 2.
Welke stappen gaat het kabinet zetten om duidelijkheid over alle regelingen en maatregelen beter te laten landen bij huizenbezitters?
De overheid stimuleert woningeigenaren op verschillende manieren om hun huis te verduurzamen: het geven van informatie, ontzorging, financiële prikkels en in sommige gevallen normering. Om meer duidelijkheid te geven, zorgen we dat woningeigenaren steeds meer kunnen regelen vanuit de website Verbeterjehuis.nl. De website heeft een verbetercheck waarop mensen eenvoudig zien wat verduurzaming kost, wat het oplevert en hoeveel subsidie ze kunnen krijgen. Praktisch gaat dat als volgt. Mensen klikken aan wat voor huis ze hebben, bijvoorbeeld een rijtjeshuis van 90 vierkante meter uit de jaren zeventig met oud dubbel glas. Daarna klikken mensen aan wat voor energiebesparende maatregelen ze willen. Bij iedere stap is extra uitleg beschikbaar. De website maakt vervolgens een voorbeeldberekening met de kosten van de maatregelen en de jaarlijkse besparing op gas, stroom en CO2. De website laat ook zien hoeveel subsidie je kunt ontvangen. Daarnaast hebben veel gemeenten ook subsidie beschikbaar, soms voor bepaalde wijken. Verbeterjehuis.nl noemt de subsidies die je gemeente aanbiedt. Veel organisaties, zoals energieloketten, helpen woningeigenaren door de subsidie voor hen aan te vragen. We integreren al deze onderdelen steeds meer op deze website. Daarnaast zullen gemeenten ook in het kader van de lokale isolatieaanpak en wijkuitvoeringsplannen bewoners informeren over de verschillende mogelijkheden voor financiering en subsidie.
In de Kamerbrief over voorjaarsbesluitvorming Klimaat staat dat de Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening de informatievoorziening voor financieringsopties voor verduurzaming zal verbeteren en dat dit een verplicht onderdeel van een hypotheekgesprek wordt. Welke stappen gaat u hiervoor nemen en wanneer zal de maatregel in werking treden?
Informatie over financiering voor verduurzaming staat op Verbeterjehuis.nl. Zie ook het antwoord op vraag 2. Het voornemen is om bij de leennormen voor de hypotheek vanaf 1 januari 2024 rekening te houden met het energielabel van de woning, waardoor de hypotheekadviseur in het adviesgesprek met de koper vanzelfsprekend aandacht zal besteden aan verduurzaming. Bij de leennormen voor 2024 zal de energiezuinigheid van de woning worden ingeschat aan de hand van het energielabel van de woning. Een energie-onzuinige woning wordt als uitgangspunt genomen voor het bepalen van de leenruimte. Als iemand een woning koopt met een lager energieverbruik of energiebesparende maatregelen neemt, kan dan een hoger hypotheekbedrag worden verkregen, omdat er lagere energielasten zijn. Verder zijn de financieringsopties voor verduurzaming onderdeel van de examenstof voor «adviseur consumptief krediet» en «adviseur hypothecair krediet». De adviseurs krijgen verduurzaming dus mee in hun opleiding en via bijscholing.
Binnenkort wordt de inkomensgrens voor een renteloze lening via het warmtefonds verhoogd naar €60.000. Hoe gaat u zorgen dat huizenbezitters die hier aanspraak op kunnen maken hiervan op de hoogte worden gebracht?
Het Warmtefonds heeft het 0% rentetarief snel ingevoerd en dat helpt bij de bekendheid, want mensen kunnen meteen aan de slag. Hieraan is breed aandacht gegeven in de landelijke media.
Informatie over de renteloze lening is verder eenvoudig vindbaar op de website van het Warmtefonds en op Verbeterjehuis.nl. Ook is deze informatie bij de lokale en regionale energieloketten beschikbaar. Daarnaast zullen gemeenten in het kader van de lokale isolatieaanpak en wijkuitvoeringsplannen bewoners informeren over de verschillende mogelijkheden voor financiering en subsidie.
Ook de energiecoaches zullen in toenemende mate in staat zijn om hierbij steun en advies te geven.
Wat vindt u van het idee van het Nibud om een tool te ontwikkelen die huizenbezitters inzicht biedt in wat ze kwijt zijn voor het aanschaffen van zonnepanelen en wat ze kwijt zijn na het aanschaffen van zonnepanelen. Welke kansen en uitdagingen ziet u bij een dergelijk tool?
De website Verberterjehuis.nl van Milieu Centraal biedt deze mogelijkheid met de «Verbetercheck»2. Mensen kunnen met een paar kliks de belangrijkste kenmerken van hun huis invoeren en aangeven welke energiebesparende maatregelen ze nemen, zoals isolatie, ventilatie en HR-glas. Het is ook mogelijk om het gewenste aantal zonnepanelen mee te nemen. De Verbetercheck maakt dan een voorbeeldberekening met de kosten per maatregel en de jaarlijkse besparing. Vervolgens heeft Milieu Centraal een tool waarbij stapsgewijs in meer detail advies wordt gegeven over bijvoorbeeld de opstelling van de zonnepanelen.3
Veel huizenbezitters zijn behoedzaam bij het aangaan van een lening voor het verduurzamen van hun huis. Hoe kunnen door middel van goede financiële voorlichting de zorgen bij huizenbezitters weggenomen worden?
Bij vraag 2 en 3 is beschreven hoe op Verbeterjehuis.nl en in het hypotheekgesprek betere informatie wordt gegeven over lenen voor het verduurzamen van het huis. Ik zie in de praktijk al een duidelijk ontwikkeling. In 2022 hebben 4 van de 10 zittende woningeigenaren de eigen woning verduurzaamd, blijkt uit consumentenonderzoek van de AFM.4 87% betaalde dit uit spaargeld, 10% via de hypotheek en 3% via een consumptief krediet (zoals het Warmtefonds). 34% van de eigenaren die de woning nog niet heeft verduurzaamd wil dit wel op korte termijn doen. Bij nieuwe hypotheekaanvragen zien we al enkele jaren een stijging van het aandeel hypotheken met financiering voor energiebesparende maatregelen. In 2021 was dit 8%, in 2022 11,2% en in Q1 2023 al 14,9%. De NHG ziet zelfs bij 21% van de aankoophypotheken voor een woning het meefinancieren van duurzame maatregelen.5
Ook uit onderzoek van het Warmtefonds bleek eerder dat huizenbezitters behoedzaam waren bij het aangaan van een lening. De onlangs ingevoerde renteloze lening voor woningeigenaren met een verzamelinkomen tot zestigduizend euro, is een belangrijke manier om de drempel om te verduurzamen te verlagen. Verder wordt onderzocht hoe een verkort advies voor een hypotheek op een voor de klant verantwoorde en betaalbare manier kan worden gegeven. Uitkomsten van dit onderzoek verwacht ik in de zomer van 2023.
Verder is belangrijk dat het verhaal van deze aantrekkelijke energiebespaarleningen zich verder verspreid via financieel adviseurs en installateurs door de kracht van de boodschap. Gemiddeld lenen mensen 14.000 euro. Met een rente van vier procent is de maandelijkse aflossing 142 euro als men kiest voor een looptijd van tien jaar. Met de mogelijkheid te kiezen voor 0% rente en een looptijd van twintig jaar is de maandelijkse aflossing slechts 58 euro. In veel gevallen zal de energiebesparing dan zo gunstig uitvallen, dat de eigenaar daarmee in feite de aflossing van de lening betaalt. Naast de lening kan de eigenaar voor isolatiemaatregelen of een warmtepomp in veel gevallen ook subsidie aanvragen, ongeacht het inkomen. Hiermee kan een deel van de lening (vroegtijdig) worden afgelost of kan het te lenen bedrag worden beperkt.
Hoe gaat u financiële ontzorgingsconcepten breed inzetten om de verduurzaming van huizen in de toekomst te helpen versnellen?
De overheid stimuleert verduurzaming met een mix van instrumenten: niet alleen met financiële prikkels, maar ook door mensen te ontzorgen zoals in de lokale isolatieaanpak en door te normeren. Deze instrumenten zetten we in samenhang in. Op de website Verbeterjehuis.nl, waar woningeigenaren steeds meer kunnen regelen, integreren we het aanbod van het Warmtefonds en de subsidies. Daarnaast zullen gemeenten in het kader van de lokale isolatieaanpak en wijkuitvoeringsplannen bewoners informeren over de verschillende mogelijkheden voor financiering en subsidie. Ook de energiecoaches zullen in toenemende mate in staat zijn om hierbij steun en advies te geven.
Onderzoek naar het (risico)profiel UT001 |
|
Stephan van Baarle (DENK) |
|
Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA), Alexandra van Huffelen (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Waarom heeft de Belastingdienst tot en met de procedure van wederhoor de onderzoekers geen bescheiden overlegd? Deelt u de mening dat dit een onwenselijke gang van zaken is?1
De benaderde medewerkers van de Belastingdienst en de Dienst Toeslagen hebben de informatie waar het onderzoeksbureau om vroeg gedurende het onderzoek verstrekt, voor zover zij daarover beschikten. Uitzondering hierop zijn een zestal documenten zonder formele status die pas tijdens de procedure van wederhoor zijn verstrekt. Het gaat om bestanden die niet zijn goedgekeurd door het projectteam of de leiding van de Belastingdienst. Daarom is niet met zekerheid te zeggen of en op welke wijze de inhoud van deze documenten onderdeel was van het besluitvormingsproces. Het is niet uit te sluiten dat deze conceptdocumenten op een later moment nog gewijzigd of aangevuld zijn. Er zijn geen definitieve of latere versies gevonden van deze documenten. Dit is de reden dat deze zes documenten pas na intern beraad verstrekt zijn, waarbij het onderzoeksbureau nadrukkelijk op de conceptstatus is gewezen. Het onderzoeksbureau heeft deze documenten alsnog verwerkt in het onderzoek. In bijlage 2 bij deze brief vindt u de opgeleverde documenten.
Er is gedurende het onderzoek geen verzoek gedaan om een centrale zoekslag te verrichten in het archief van de Belastingdienst. Het onderzoeksbureau heeft interviews afgenomen met medewerkers van de Belastingdienst en de Dienst Toeslagen en deze medewerkers benaderd over de beschikbaarheid van documenten. In het onderzoeksrapport zijn de individuele geïnterviewde medewerkers van de Belastingdienst omschreven als «de Belastingdienst.»
Wat wordt bedoeld met de uiting «conform wettelijke bepalingen» (p. 6), als er wordt gesteld dat documentatie van die periode niet meer beschikbaar is?
De frase «conform wettelijke bepalingen» ziet op het samenstel van Archiefwet, de selectielijsten en de Regeling basisregistratie personen. De Archiefwet kent, naast een bewaarplicht, ook een vernietigingsplicht. Na het verstrijken van bepaalde termijnen, opgenomen in selectielijsten, is de Belastingdienst verplicht deze documenten te vernietigen. De handelingen en bijbehorende bewaartermijnen zijn beschreven in de gepubliceerde selectielijsten. Het ontbreken van bepaalde documenten valt deels te wijten aan de lange periode die verstreken is sinds de totstandkoming van het profiel, waardoor bepaalde bescheiden al vernietigd zijn, deels aan onvolkomenheden in de informatiehuishouding. De Belastingdienst is zich bewust van deze onvolkomenheden en werkt aan het op orde brengen hiervan.
Er is in 2021 een programma Informatiehuishouding op Orde Belastingdienst ingesteld. In dit kader werkt de Belastingdienst aan een integrale archieftoepassing, het zogenaamde «Generiek Document en Archiefbeheer systeem», voor de primaire processen. Van oorsprong is archivering vaak binnen individuele processen of onderdelen tot stand gekomen. Het is in toenemende mate van belang om dit integraal op te zetten, wat uiteindelijk ondersteunend is voor het op samenhangende wijze inzicht geven in de dossiers van burgers en bedrijven. Daarnaast wordt onderzoek gedaan naar de mogelijkheden voor e-mailarchivering. De Belastingdienst verwacht de implementatie hiervan in 2024 te starten. Hiernaast lopen verschillende andere projecten ter verbetering van de informatiehuishouding, bijvoorbeeld op het gebied van nieuwe selectielijsten en de Wet open overheid. Hierover bent u eerder geïnformeerd in de brief over de verbetering van de informatiehuishouding binnen het Ministerie van Financiën.2
Bent u bereid om de «beperkte hoeveelheid aan concepten en werkdocumenten waarvan de status formeel niet vaststaat» (p. 6) aan de Kamer te doen toekomen? Zo nee, waarom niet?
Ja. U vindt deze in bijlage 2.
Waarom geeft de Belastingdienst de onduidelijkheid over de status van documenten op als reden om ze niet te delen voor onderzoek? Waarom zouden deze dan niet bruikbaar zijn voor onderzoek (p. 6)?
Zie ook het antwoord op vraag 1. De «beperkte hoeveelheid aan concepten en werkdocumenten waarvan de status formeel niet vaststaat» betreft een zestal documenten zonder formele status, die de benaderde medewerker tot zijn beschikking had. Het gaat om bestanden die niet zijn goedgekeurd door het projectteam of de leiding van de Belastingdienst. Er zijn geen definitieve of latere versies gevonden van deze documenten. Dit is de reden dat deze zes documenten pas na intern beraad verstrekt zijn, waarbij het onderzoeksbureau op de conceptstatus is gewezen. In bijlage 2 vindt u de opgeleverde documenten.
Waarom is het voorkomen van «misvattingen en verkeerde interpretaties en conclusies» een reden om documenten niet te overleggen (p. 6)? De onafhankelijke onderzoekers gaan toch over de conclusies en niet de Belastingdienst?
Zie antwoord vraag 4.
Waarom concludeert de Belastingdienst dat bepaalde documenten «niet de daadwerkelijke situatie/handelen van toentertijd» (p. 6) weergeven? Waar blijkt dit uit en waarom is het aan de Belastingdienst om lopende het onderzoek slechts documenten te verschaffen die op basis van de eigen visie het handelen van de Belastingdienst weergeven?
Zie antwoord vraag 4.
Zijn alle bescheiden, documenten, memo’s of andersoortige informatie die direct of indirect te relateren zijn aan of zien op het (risico)profiel UT001 aan de onderzoekers overhandigd? Zo nee, waarom niet?
De forensisch accountant (onderzoeksbureau) heeft zelf medewerkers benaderd met verzoeken om informatie. Er is geen centrale zoekvraag aan de Belastingdienst gesteld. Wel had het bureau toegang tot het projectarchief van de Landelijke Aanpak Adreskwaliteit (LAA). In het onderzoeksrapport zijn de individuele geïnterviewde medewerkers van de Belastingdienst omschreven als «de Belastingdienst». Deze medewerkers beschikten echter niet over alle bescheiden waar het onderzoeksbureau om vroeg. Dit heeft erin geresulteerd dat niet alle relevante (concept-)documenten zijn gevonden.
Voor de beantwoording van uw vraag is ten eerste aan het onderzoeksbureau verzocht om een inventarisatielijst op te stellen van de stukken die zijn gebruikt voor het onderzoek naar het profiel. De inventarisatielijst en de betreffende stukken treft u, gelakt op persoonsgegevens, in bijlage 1 bij deze brief. Deze stukken zien overigens niet alleen of specifiek op het profiel UT001, het onderzoeksbureau heeft namelijk ook gekeken naar de bredere context van de totstandkoming van het profiel. Stukken die reeds openbaar zijn en twee concepten waarvan een definitieve versie beschikbaar is, worden niet gedeeld.
Ten tweede heeft de Belastingdienst voor de beantwoording van uw vragen een zoekslag gedaan. Hierbij zijn alsnog relevante documenten gevonden. Bij deze zoekslag is een gearchiveerde schijf van de destijds betrokken afdeling gevonden. De benaderde medewerkers hadden geen kennis van de gearchiveerde schijf van de betrokken afdeling, die voor de beantwoording van deze vragen alsnog doorzocht is. Deze documenten vindt u in bijlage 3, gelakt op persoonsgegevens.
Voor de zoekslag is een gearchiveerde kopie van de groepsschijf doorzocht van de toenmalige afdeling van de Belastingdienst die medewerking verleende aan het project LAA in 2015. Op deze schijf is een map «Verwonderadressen» opgenomen. Deze term werd gebruikt om LAA-signalen aan te duiden. Op deze schijf is gezocht op relevante zoektermen: naar het profiel UT001, naar de «Belastingdienst mix» en de negen «business rules», naar verslaglegging van de interne stuurgroep (LAA), naar stukken over de vergelijking tussen de geboortedatum van een belastingplichtige en de datum van de eerste adresinschrijving en stukken over selectieregels op basis van nationaliteit en op basis van geboorteland.
Binnen de map Verwonderadressen bleken voornamelijk (werk)documenten van de data-analisten te staan. Dit zijn bestanden met alleen of vooral persoonsgegevens die gebruikt zijn om ruwe data bij elkaar te brengen. Van één bestand met alleen persoonsgegevens dat specifiek betrekking heeft op profiel UT001, heb ik alleen een beschrijving opgenomen waarin vermeld staat welke en hoeveel persoonsgegevens in het document zijn opgenomen. Omdat persoonsgegevens gelakt moeten worden, zou het document immers bij openbaarmaking geen informatie bevatten. Van identieke documenten die slechts afwijkende persoonsgegevens bevatten (bijvoorbeeld van verschillende gemeenten) is één versie opgenomen.
Aanvullend aan de gearchiveerde schijf zijn betrokken medewerkers die nog werkzaam zijn bij de Belastingdienst gevraagd of zij nog over relevante documenten beschikken. Hieruit is nog één document naar voren gekomen dat eerder niet gedeeld is. In bijlage 3 vindt u een inventaris van de relevante documenten die alsnog gevonden zijn en de documenten zelf, waarbij de persoonsgegevens gelakt zijn.
Bent u bereid om een overzicht te doen toekomen van alle bescheiden, documenten, memo’s of andersoortige informatie die direct of indirect te relateren zijn aan of zien op het (risico)profiel UT001 die aan de onderzoekers zijn overhandigd en diegene die niet aan de onderzoekers zijn overhandigd, met daarbij ook een argumentatie? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u bereid om alle bescheiden, documenten, memo’s of andersoortige informatie die direct of indirect te relateren zijn aan of zien op het (risico)profiel UT001 te doen toekomen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u bereid om een «centrale zoekslag» (p. 6) te verrichten bij de Belastingdienst naar alle bescheiden, documenten, memo’s of andersoortige informatie die direct of indirect te relateren zijn aan of zien op het (risico)profiel UT001? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Hoe kan het zo zijn dat de mailcorrespondentie niet altijd is gearchiveerd in het projectarchief van de Landelijke Aanpak Adreskwaliteit (LAA) en er alleen op verzoek iets werd opgeslagen? Deelt u de mening dat dit getuigt van volstrekte willekeur en dat dit afkeurenswaardig is? Hoe wordt dit in de toekomst voorkomen?
LAA is een samenwerkingsverband van verschillende overheidsorganisaties, waaronder gemeenten, diverse ministeries en uitvoeringsorganisaties. Bij een samenwerkingsverband kunnen de verantwoordelijkheden van de verschillende overheidsorganen in de praktijk zo verweven zijn, dat niet goed uit te maken is welk overheidsorgaan precies voor welke documenten verantwoordelijk is. In het wetsvoorstel voor de nieuwe Archiefwet dat op dit moment in behandeling is bij uw Kamer (Kamerstuk 35 968) wordt een artikel over samenwerkingsverbanden voorzien. Samenwerkingsverbanden zullen worden verplicht een gezamenlijke regeling te treffen op welke wijze de verantwoordelijke overheidsorganen gezamenlijk invulling geven aan hun taken en bevoegdheden ten aanzien van de archivering van documenten.
De centrale gegevensverwerking van LAA is inmiddels ondergebracht bij de Rijksdienst voor Identiteitsgegevens (RvIG). Voor RvIG geldt, zoals voor de gehele Rijksoverheid, dat de organisatie actief participeert in het programma Open Overheid. Een van de speerpunten in het programma is het onder beheer brengen van e-mails van ambtenaren. Inmiddels wordt gewerkt aan het zo spoedig mogelijk structureel veiligstellen van e-mails van rijksambtenaren. Daarnaast zet het programma in op het versterken van het informatiebewustzijn van alle medewerkers, zodat medewerkers op een meer verantwoorde manier omgaan met overheidsinformatie.
Hoe kon het gebeuren dat bescheiden op eigen schijven of andere plekken werden opgeslagen zonder dat de projectorganisatie LAA daar zicht op had? Deelt u de mening dat dit een onverantwoorde manier is om met overheidsinformatie om te gaan? Hoe wordt dit in de toekomst voorkomen?
Zie antwoord vraag 11.
Kunt u uitsluiten dat er op dit moment overheidsinformatie of informatie van burgers op lokale schijven of andere plekken zijn opgeslagen? Vindt u dat deze informatie dient te worden achterhaald?
Zie antwoord vraag 11.
Hoe kan het zo zijn dat men zelf vrij was om te bepalen of iets opgeslagen moest worden?
Zie antwoord vraag 11.
Hoe kan het dat verschillende organisaties uiteenlopende antwoorden hebben gegeven over de te hanteren bewaartermijnen, namelijk 5, 10 en 12 jaar (p. 11)?
Het is op grond van de Archiefwet in beginsel aan organisaties (bestuursorganen) zelf om door middel van selectielijsten vast te stellen welke bewaartermijn voor welke categorieën informatie geldt.3 Dit maakt dat de bewaartermijnen per categorie (type) informatie en per organisatie kunnen verschillen. Met de wettelijke inbedding van de LAA is op het niveau van formele regelgeving duidelijkheid geboden over de bewaartermijn voor de hier bedoelde LAA-signalen (adressen in de BRP die mogelijk onjuist zijn). De bewaartermijn is sinds het van kracht worden van deze regelgeving 20 jaar. Selectielijsten moeten daarmee in lijn zijn en zo nodig door de betrokken bestuursorganen op dit punt aangevuld of aangepast worden. Het eerder aangehaalde artikel over samenwerkingsverbanden in de nieuwe Archiefwet schept overigens ook de mogelijkheid om eenvoudiger één selectielijst voor een samenwerkingsverband te ontwerpen en vast te stellen.
Hoe kan het dat de regelgeving over bewaartermijnen door organisaties verschillend wordt geïnterpreteerd (p. 11)? Hoe wordt dit in de toekomst voorkomen?
Zie antwoord vraag 15.
Op welke specifieke «wettelijke bepalingen» doelt de Belastingdienst en kunt u een overzicht geven van wettelijke bepaling per relevantie informatiecategorie (p. 11)? Zo nee, waarom niet?
Omdat de onderbouwing van de beantwoording door de geïnterviewden niet is gearchiveerd of gevraagd binnen het onderzoek, is nu niet meer te reconstrueren op basis van welke onderbouwing men bepaalde uitspraken heeft gedaan. De Archiefwet kent, naast een bewaarplicht, ook een vernietigingsplicht. Na het verstrijken van bepaalde termijnen, opgenomen in selectielijsten, is de Belastingdienst verplicht betreffende documenten te vernietigen. Het respecteren van deze wettelijke vernietigingstermijnen is randvoorwaardelijk om ook te kunnen voldoen aan andere wetgevende kaders, zoals de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG).
Klopt het dat er een algehele opdracht tot opschonen van alle Q-schijven is uitgevaardigd? Waar blijkt dit uit? Waarom is dit gedaan en hoe voldoet dit aan de wettelijke bepalingen? Hoe werd bepaald of data wel of niet relevant was?
Het is gebruikelijk dat binnen teams/afdelingen Q-schijven periodiek worden geschoond in het kader van AVG. Het is niet te reconstrueren of en zo ja welke documentatie over het risicoprofiel is verwijderd. Er lopen diverse verbeterprogramma’s om, onder andere, te borgen dat vernietigings- en bewaartermijnen uit de selectielijst organisatie-breed worden toegepast.
Waarom is in 2018 informatie over de totstandkoming van de risicoprofielen collectief verwijderd? Conform welke wettelijke bepaling is dit gedaan? Waarom is dit niet bewaard? Wordt dit in de toekomst voorkomen?
Zie antwoord vraag 18.
Klopt het dat er binnen een periode van vijf jaar informatie over de risicoprofielen is verwijderd? Waarom is dit gebeurd en waarom zou dit mogen?
Zie antwoord vraag 18.
Bent u bereid om alle ontwikkelde profielen van het Regionaal Coördinatiepunt Fraudebestrijding (RCF) aan de Kamer te doen toekomen? Bent u bereid om hierbij expliciet in te gaan op het (directe en indirecte) gebruik van de volgende indicatoren: geboorteland, het verschil tussen datum van inschrijving en geboortedatum, etniciteit en nationaliteit?
In het kader van de behandeling van de Wet BRP LAA door uw Kamer zijn door de Staatssecretaris van BZK samenvattingen (beschrijvingen) van alle risicoprofielen van LAA sinds de start in 2014 openbaar gemaakt.4
De Regionale coördinatiepunten fraudebestrijding (RCF’s) hebben zelf geen risicoprofielen ontwikkeld. Zij ondersteunden de projecten van de Landelijke Stuurgroep Interventieteams (LSI). Ervaringen van de RCF’s met betrekking tot het tegengaan van adresgerelateerde fraude zijn gedeeld met de Belastingdienst ten behoeve van de Landelijke Aanpak Adreskwaliteit, zo volgt uit het onderzoeksrapport.
Op 1 december 2022 is overigens de evaluatie van het LSI-convenant gestart. Dit is conform artikel 13, eerste lid, van de Samenwerkingsovereenkomst voor Interventieteams.5 In deze evaluatie wordt het convenant en de samenwerking tussen de LSI-partners geëvalueerd. Ook wordt aandacht besteed aan gegevensuitwisseling. Daarnaast zal een extern onderzoek plaatsvinden op basis van casuïstiek uit LSI-onderzoek waarbij wordt getoetst of alle waarborgen op het gebied van privacy en non-discriminatie in de praktijk toegepast worden.6
Het onderzoeksrapport over het profiel UT001 heeft geen duidelijkheid kunnen geven over de precieze bijdrage vanuit de RCF aan de totstandkoming van het profiel UT001, omdat hierover geen bescheiden ter beschikking waren.7 Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2, valt dit deels te wijten aan de lange periode die verstreken is sinds de totstandkoming van het profiel, waardoor bepaalde bescheiden al vernietigd zijn, deels aan onvolkomenheden in de informatiehuishouding.
Bent u bereid om het profiel dat als basis is gebruikt voor het (risico)profiel UT001 aan de Kamer te doen toekomen, met bijgevoegd alle informatie die te relateren valt aan dat profiel?
Zie antwoord vraag 21.
Bent u bereid om de «risicoduiding van het RCF» (p. 22) aan de Kamer te doen toekomen?
Zie antwoord vraag 21.
Klopt het dat de Belastingdienst «diverse keren» de risicoduiding of het profiel van het RCF heeft aangepast? Welke aanpassingen zijn doorgevoerd en waarom?
Zie antwoord vraag 21.
Klopt het dat de selectie in RCF-verband specifieker was (p. 22)? Waar blijkt dit uit?
Zie antwoord vraag 21.
Bent u bereid alle profielen uit de zogenoemde «Belastingdienst Mix' aan de Kamer te doen toekomen, samen met alle hieraan te relateren informatie?
In het kader van de behandeling van de Wet BRP LAA door uw Kamer zijn door de Staatssecretaris van BZK samenvattingen (beschrijvingen) van alle risicoprofielen van LAA sinds de start in 2014 openbaar gemaakt. Daarin zijn ook alle profielen uit de Belastingdienst Mix opgenomen.8
Is er nu wel of geen verslaglegging van de interne stuurgroep LAA? Bent u bereid om alle informatie die te relateren is aan het (risico)profiel UT001 die hier in staat te doen toekomen?
Behalve het conceptverslag dat aan het onderzoeksbureau is overlegd, is er geen verslaglegging aangetroffen van de interne stuurgroep LAA bij de Belastingdienst. Zoals eerder aangegeven treft u bij deze beantwoording de informatie over het risicoprofiel aan die is gebruikt door het onderzoeksbureau, waaronder genoemd conceptverslag (bijlage 2).
Waarom is destijds bij de Belastingdienst (p. 26) ervoor gekozen om een vergelijking te maken tussen de geboortedatum van een belastingplichtige en de datum van de eerste adresinschrijving? Welke afwegingen speelden hierbij een rol? Klopt het dat dit te maken heeft met de (wettelijke) onmogelijkheid om geboorteplaats en nationaliteit te gebruiken?
Uit het rapport volgt dat in 2015 twee proefleveringen hebben plaatsgevonden met signalen uit het betreffende profiel, waarbij in de eerste proeflevering in totaal 22 signalen (over 22 personen) zijn geleverd aan drie gemeenten. De tweede proeflevering heeft niet tot levering van signalen op basis van profiel UT001 aan gemeenten geleid. Het profiel is daarna niet meer gebruikt en de proef is vervolgens definitief stopgezet. De onderzoekers concluderen vervolgens dat er naar aanleiding van 15 van de 22 signalen (administratieve) adresonderzoeken zijn uitgevoerd door de gemeenten, maar dat er geen adreswijzigingen (aanpassingen in de registratie) hebben plaatsgevonden. De in onderzoek genomen signalen van UT001 hebben volgens de onderzoekers niet geleid tot gevolgen voor individuele burgers.
Zoals vermeld in het onderzoeksrapport bestond binnen het projectteam het vermoeden dat de ontwikkelde profielen, waaronder UT001, zouden kunnen bijdragen aan het opsporen van adresfraude. Het onderzoeksbureau concludeert dat niet vastgesteld kan worden welke precieze selectiecriteria daadwerkelijk zijn toegepast voor de twee proefleveringen. Ook de aanvullende documentatie geeft hierover geen uitsluitsel. In de documentatie zijn verschillende (concept)beschrijvingen van het risicoprofiel aangetroffen, waarbij in het ene geval gesproken wordt over selectie op nationaliteit en in het andere geval over een vergelijking tussen de geboortedatum en datum van eerste inschrijving. Er zijn geen documenten gevonden over de (formele) besluitvorming over de selectieregels.
Deelt u de mening dat het maken van een vergelijking tussen de geboortedatum van een belastingplichtige en de datum van de eerste adresinschrijving eigenlijk een indirecte manier is om de indicator geboorteland te benutten? Zo nee, waarom niet?
Met een dergelijke vergelijking kan niet op een specifiek geboorteland geselecteerd worden; het gaat om personen die niet in Nederland geboren zijn. In de brief van de Staatssecretaris van BZK van 25 maart 2022 is met betrekking tot het profiel UT001 het selecteren op basis van de vergelijking tussen geboortedatum en eerste adresinschrijving afgekeurd.9
In welke andere risicoprofielen bij de Belastingdienst wordt de indicator vergelijking tussen de geboortedatum van een belastingplichtige en de datum van de eerste adresinschrijving gebruikt? Wat zijn hiervoor de redenen?
Binnen de Dienst Toeslagen wordt deze indicator niet toegepast om selecties te maken of risicoprofielen op te stellen. In het verleden is bij het risicoclassificatiemodel wel de indicator «Leeftijd Burgerservicenummer (bsn)» gebruikt voor zowel de huurtoeslag als de kinderopvangtoeslag. Waarbij gekeken werd naar hoe lang geleden het Burgerservicenummer geactiveerd is, gemeten van het moment van de aanvraag.10 Het risicoclassificatiemodel is stopgezet in juli 2020.
Voor zover kon worden nagegaan, wordt deze indicator ook niet toegepast binnen de Belastingdienst om selecties te maken of risicoprofielen op te stellen. Omdat gebleken is dat niet alle onderdelen van de risicoselectie die de Belastingdienst en Toeslagen toepasten in het toezicht voldeden aan de geldende regels, zijn sinds maart 2020 verschillende acties ingezet11 om bestaande problemen met betrekking tot onder andere risicomodellen en het gebruik van persoonsgegevens zoals nationaliteit op te lossen. Zo zijn onder meer alle applicaties die zijn gebruikt doorzocht op het gebruik van nationaliteit en hebben de Belastingdienst en Dienst Toeslagen een waarborgenkader voor selectie-instrumenten opgesteld dat voor alle nieuw te ontwikkelen selectie-instrumenten gaat gelden en dat onder meer het gebruik van gegevens in selectie-instrumenten borgt.
Klopt het dat er over deze selectieregel «veel vragen en er discussie was» bij de Belastingdienst (p. 26)? Zo ja, waarom was dit het geval?
De discussie betrof voor zover nu nog na te gaan valt met name de vraag of nationaliteit afgeleid zou kunnen worden uit de relatie geboortedatum en datum eerste inschrijving.
Bent u bereid om de «negen business rules» (p. 28) met ons te delen? Betreft het hier tevens de «negental selectiecriteria» (p. 29)?
Aangenomen wordt dat «business rules», «selectieregels» en «selectiecriteria» in deze synoniemen zijn. In het onderzoeksrapport wordt verwezen naar een memo waarin negen selectiecriteria, waaronder de aangehaalde selectieregel, in concept zijn omschreven. Dit memo treft u onder nr. 22 in bijlage 1 bij deze beantwoording.
In het onderzoeksrapport worden verschillende omschrijvingen van het profiel genoemd. De eerste daarvan luidt «Alleenstaande personen ouder dan 60 jaar, met een buitenlandse (niet-Nederlandse) nationaliteit die een uitkering ontvangen met eventueel een toeslag van UWV en/of BD Toeslagen.» Binnen de werkdocumenten die zijn gevonden in de zoekslag van de Belastingdienst naar aanleiding van deze vragen, is deze omschrijving in meerdere werkdocumenten aangetroffen. Ook zijn in werkdocumenten uit de periode voorafgaand aan de eerste levering van UT001, naast andere persoonsgegevens ook (dubbele) nationaliteiten opgenomen. De in deze werkdocumenten vermelde personen hebben (ook) een niet-Nederlandse nationaliteit.
In de documenten waarvan bekend is dat ze buiten de Belastingdienst gemaakt of gedeeld zijn, zijn geen (dubbele)nationaliteiten opgenomen. De gegevens met betrekking tot nationaliteit waren afkomstig uit het systeem Beheer van Relaties (BVR). Zoals ik uw Kamer al eerder gemeld heb, is BVR geschoond en bevat deze daarmee geen dubbele nationaliteit meer naast de Nederlandse.12 Zie verder ook het antwoord op vragen 7 t/m 10 en bijlage 3.
Op basis van de documentatie is het exacte selectiecriterium dat daadwerkelijk is toegepast voor de twee proefleveringen van UT001 niet te reconstrueren. Er zijn verschillende omschrijvingen aangetroffen. Dit is ook de conclusie van het onderzoeksbureau.
Klopt het dat er een selectieregel in concept bestond getiteld «alleenstaande >60 jr. + buitenlander met uitkering» (p.29)? Kunt u alle aan deze selectieregel te relateren informatie doen toekomen en verantwoorden hoe dit kan bestaan? Waarom werd er over mensen gesproken als «buitenlander»?
Zie antwoord vraag 32.
Klopt het dat in een eerdere set aan selectieregels het aspect nationaliteit werd meegenomen (p. 29)? Kunt u de informatie die dit aantoont en verklaart doen toekomen? Is dit in de praktijk toegepast en waarom wel of waarom niet?
Zie antwoord vraag 32.
Kunt u de toenmalige set aan selectieregels (p. 29) doen toekomen?
Zie antwoord vraag 32.
Kunt u het memo waarnaar in het verslag wordt verwezen (p. 29) doen toekomen?
Er is specifiek gezocht naar dit memo, maar dit is niet gevonden.
Bent u bereid om de beschrijving van de codering en de mix van thema’s van de Belastingdienst met beschrijving met ons te delen?
In het onderzoeksrapport wordt verwezen naar een memo waarin negen selectiecriteria in concept zijn omschreven. Dit memo treft u onder nr. 22 in de bijlage 1 bij deze beantwoording. Zie verder het antwoord op vragen 32 tot en met 35.
Waarom wordt in een eerdere omschrijving van UT001 (p. 31) gesproken over alleenstaande personen met een buitenlandse (niet-Nederlandse) nationaliteit? Klopt het dat de Belastingdienst in dezen dus een profiel heeft ingezet waar nationaliteit als risico-indicator onderdeel van uitmaakte?
Op basis van de documentatie is het exacte selectiecriterium dat daadwerkelijk is toegepast niet te reconstrueren. Er zijn verschillende omschrijvingen van het profiel UT001 aangetroffen. Dit is ook de conclusie van het onderzoeksbureau.
Het is van belang dat zeer zorgvuldig wordt omgegaan met (persoons)gegevens, waaronder informatie over de nationaliteit van burgers. In het verleden voldeden niet alle onderdelen van de risicoselectie die de Belastingdienst toepast in het toezicht aan de geldende regels. De toenmalige Staatssecretaris van Belastingdienst, Toeslagen en Douane heeft in zijn brief van 15 november 2019 daarom aangegeven dat nationaliteit vanaf 1 januari 2020 alleen gebruikt zal worden voor de handhavingstaak van de Belastingdienst als daar een expliciete wettelijke grondslag voor bestaat. Dit om iedere suggestie van oneigenlijk gebruik van het persoonsgegeven nationaliteit uit te sluiten. De AVG vereist geen expliciete wettelijke grondslag voor gebruik van het persoonsgegeven nationaliteit. De Belastingdienst stelt met de voorwaarde van een expliciete wettelijke grondslag dus een hogere eis dan de AVG. Een overzicht van de expliciete wettelijke grondslagen is naar uw Kamer gestuurd en wordt ook gepubliceerd op de website van de Belastingdienst.
Daarnaast hebben de Belastingdienst en Dienst Toeslagen een waarborgenkader ontwikkeld voor de ontwikkeling en inzet van selectie-instrumenten. Belangrijke onderdelen van dit waarborgenkader zijn de navolgbaarheid van de systemen voor de selectie en het systematisch controleren van deze systemen. Daarmee draagt het bij aan de rechtmatigheid en de transparantie van het proces van detectie en selectie. Sinds maart 2020 zijn bovendien in het programma «Herstellen, Verbeteren en Borgen» (HVB) acties ingezet om bestaande problemen met betrekking tot onder andere risicomodellen en het gebruik van persoonsgegevens zoals nationaliteit op te lossen. Uw Kamer wordt sindsdien over de voortgang van alle ingezette acties geïnformeerd.
Waar en op welke wijze is dit profiel met als indicator alleenstaande personen met een buitenlandse (niet-Nederlandse) nationaliteit door de Belastingdienst ingezet en waarom was dit volgens de Belastingdienst toegestaan?
Zie antwoord vraag 38.
Hoe kijkt u terug op het feit dat de Belastingdienst als indicator alleenstaande personen met een buitenlandse (niet-Nederlandse) nationaliteit heeft gehanteerd? Keurt u dit af en acht u dit toegestaan?
Zie antwoord vraag 38.
Klopt het dat het profiel vervolgens is doorontwikkeld en het verschil tussen de geboortedatum en de datum van inschrijving in Nederland als indicator is toegepast?
De precieze selectiecriteria en drempelwaarden van het profiel UT001 zijn niet te reconstrueren op basis van de gevonden documentatie, zie ook het antwoord op vraag 28. Er zijn twee proefleveringen geweest. Bij de eerste proeflevering heeft dit geleid tot 22 terugmeldingen over 22 personen. Bij de tweede proeflevering is geconstateerd dat UT001 niet bruikbaar was, vanwege het te grote aantal signalen dat dit opleverde, en is het dus in de praktijk niet gebruikt. Dit is ook de conclusie van het onderzoeksbureau.
Welke varianten zijn in de praktijk van UT001 toegepast?
Zie antwoord vraag 41.
Wat was de drempelwaarde die is bepaald bij het gebruik van de vergelijking tussen de geboortedatum en de datum van inschrijving in Nederland? Wat was de onderbouwing van deze drempelwaarde?
Zie antwoord vraag 41.
Deelt u wat in het op pagina 32 genoemde memo wordt gesteld, namelijk dat het gebruiken van deze vergelijking een indirecte wijze van het gebruik van nationaliteit is? Zo nee, waarom niet?
Met deze vergelijking kan geen onderscheid naar nationaliteit gemaakt worden. Ook personen met een Nederlandse nationaliteit kunnen in het buitenland geboren zijn.
Vindt u dat er sprake was van voldoende juridische onderbouwing en zwaarwegend belang om de vergelijking tussen inschrijvingsdatum in Nederland en de geboortedatum toe te passen? Waarom vindt u dat en waar blijkt dat uit?
In de brief van de Staatssecretaris van BZK van 25 maart 2022 is de toepassing van dit profiel afgekeurd.13 Zie ook de beantwoording van vragen 28 en 29.
Welke omschrijvingen zijn in 2015 van het profiel UT001 gehanteerd?
De onderzoekers constateren dat niet precies vastgesteld kan worden welke selectiecriteria in 2015 zijn gehanteerd. Ook uit de aanvullende documenten is niet precies vast te stellen welke selectiecriteria gebruikt zijn, zie ook het antwoord op vraag 28. Omdat de onderbouwing van de beantwoording door de geïnterviewden niet is gearchiveerd of gevraagd binnen het onderzoek, is nu niet meer te reconstrueren op basis van welke onderbouwing men bepaalde uitspraken heeft gedaan.
Wat was de «fiscale context» (p. 34) waar de Belastingdienst op doelt als de dienst stelt dat de omschrijvingen niet juist zouden zijn?
Zie antwoord vraag 46.
Is geboorteland toegepast als indicator van (eerdere) versies van UT001?
Zie antwoord vraag 46.
Klopt het dat de verwijzingen naar nationaliteit die zijn opgenomen in definities uit de tijd stammen van het RCF (p. 35)? Hoe speelde nationaliteit een rol in de profilering van het RCF en wat was hierbij de onderbouwing? Waarom was dit toegestaan?
Dat is ons niet bekend. Het is op basis van de beschikbare documentatie niet te achterhalen of deze suggestie juist is. Zie verder met betrekking tot het RCF het antwoord op vragen 21 tot en met 24.
Op welke wijze is UT001 in de verschillende rondes proefleveringen toegepast?
Uit het rapport volgt dat in 2015 twee proefleveringen hebben plaatsgevonden met signalen uit het betreffende profiel, waarbij in de eerste proeflevering in totaal 22 signalen (over 22 personen) zijn geleverd aan drie gemeenten. De tweede proeflevering heeft niet tot levering van signalen op basis van profiel UT001 aan gemeenten geleid. Het profiel is daarna niet meer gebruikt en de proef is vervolgens definitief stopgezet. De onderzoekers concluderen vervolgens dat er naar aanleiding van 15 van de 22 signalen (administratieve) adresonderzoeken zijn uitgevoerd door de gemeenten, maar dat er geen adreswijzigingen (aanpassingen in de registratie) hebben plaatsgevonden. De in onderzoek genomen signalen van UT001 hebben volgens de onderzoekers niet geleid tot gevolgen voor individuele burgers. Welke selectiecriteria zijn gebruikt voor de totstandkoming van beide proefleveringen is niet meer te reconstrueren.
Vindt u dat de 77 personen die als signaal zijn geclassificeerd (p. 37) zijn geprofileerd op basis van hun geboorteland? Waarom vindt u dit?
De onderzoekers constateren dat niet precies vastgesteld kan worden welke selectiecriteria in 2015 zijn gehanteerd. Ook uit de aanvullende documenten is niet precies vast te stellen welke selectiecriteria gebruikt zijn. Er is in één van de omschrijvingen sprake van een vergelijking van geboortedatum en eerste adresinschrijving in Nederland. Hiermee wordt een onderscheid gemaakt tussen geboren binnen Nederland en buiten Nederland. Met een dergelijke vergelijking kan niet op een specifiek geboorteland geselecteerd worden; het gaat om personen die niet in Nederland geboren zijn.
Deelt u de mening dat er naar aanleiding van de eerste proeflevering geen aanleiding is om te veronderstellen dat onderzoek naar signalen op basis van UT001 betrekking heeft gehad op meer dan 22 personen? Hoe kunnen we dat zeker weten, gezien de slechte informatiehuishouding en de gebrekkige medewerking van de Belastingdienst?
Wij delen die mening. Er is geen aanleiding om op dit punt tot een ander oordeel te komen dan de forensisch accountant.14
Klopt het dat de juistheid en volledigheid van de ingevoerde gegevens niet vastgesteld kan worden (p. 39)? Klopt het derhalve dan ook dat er meer dan 22 personen geprofileerd kunnen zijn door UT001?
Er is geen aanleiding om op dit punt tot een ander oordeel te komen dan de forensisch accountant.15 Wij verwijzen in dit verband naar de conclusie van de onderzoekers dat de toepassing van het profiel UT001 heeft geresulteerd in 22 terugmeldingen (over 22 personen).16
Welke aanpassingen zijn doorgevoerd naar aanleiding van de eerste proeflevering (p. 39) en kunt u daarin specifiek ingaan op UT001?
Op basis van de beschikbare informatie is dit niet te reconstrueren.
Het aanpakken van piramidespellen voor jongeren |
|
Tom van der Lee (GL), Caroline van der Plas (BBB) |
|
Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht «Iedereen snel rijk als je maar je best doet: dure cursus of piramidespel»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het zeer zorgelijk is dat jongeren worden meegezogen in IM Academy, dat in alles op een piramidespel lijkt en daarmee in veel gevallen geld en goed contact met vrienden en familie verliezen?
Ja, ik deel deze zorg.
Bent u ermee eens dat het onwenselijk is dat IM Academy in Nederland opereert?
Het is niet wenselijk dat partijen die de wet overtreden actief zijn in Nederland. Het is echter nog niet vastgesteld dat IM Academy de Nederlandse wet heeft overtreden. Partijen die voldoen aan de in Nederland geldende regels kunnen in Nederland actief zijn.
Wat kunt u zeggen over de mate waarin soortgelijke bedrijven als IM Academy, die de belofte om snel rijk te worden combineert met een sterke nadruk op netwerkmarketing, in Nederland actief zijn? Hoeveel jongeren worden hier naar schatting door beïnvloed? Bent u bereid hier nader onderzoek naar te (laten) doen?
We weten dat bedrijven zoals IM Academy op de Nederlandse markt actief zijn. Het aantal mensen dat aangehaakt is (als klant/ondernemer) bij dergelijke organisaties is mij niet bekend.
In het antwoord op eerdere vragen van uw Kamer is aangegeven dat de Autoriteit Consument & Markt (ACM) gemiddeld genomen nagenoeg geen meldingen over multi-level marketing bedrijven ontvangt.2 Dit beeld is niet gewijzigd. Op dit moment zie ik geen aanleiding om nader onderzoek te doen. Het is aan de toezichthouders om op te treden als sprake is van onrechtmatigheden.
De ACM en AFM zien toe op de naleving van de Wet handhaving consumentenbescherming (Whc). De Whc bepaalt onder meer dat handelaren geen oneerlijke handelspraktijken mogen verrichten als bedoeld in afdeling 3a van titel 3 van boek 6 van het Burgerlijk Wetboek. Als daar aanleiding toe is, kan de ACM handhavend optreden en een boete opleggen. Indien de oneerlijke handelspraktijken betrekking hebben op financiële diensten of activiteiten kan de AFM handhavend optreden.
Hoe kan het dat een partij als IM Academy in Nederland gewoon nog actief is als het bedrijf achter IM Academy in België is veroordeeld op basis van de Europese Richtlijn oneerlijke handelspraktijken? Welke ruimte laat de Europese Richtlijn om praktijken zoals naar voren komen in het genoemde artikel toe te staan?
Een veroordeling van een onderneming in België heeft niet automatisch gevolgen in Nederland. Het is aan de bevoegde toezichthouders in Nederland om op te treden als sprake is van onrechtmatigheden. Daarvoor moet eerst vast komen te staan dat onrechtmatigheden ook in Nederland voorkomen.
Bent u het ermee eens dat het onwenselijk is dat er vanuit leden van IM Academy de facto financieel advies wordt gegeven terwijl IM Academy daarvoor geen vergunning heeft?
Indien door IM Academy beleggingsadvies wordt gegeven zonder dat IM Academy over een vergunning beschikt, is dat verboden en vind ik dat inderdaad onwenselijk. Organisaties die in Nederland beleggingsadvies geven moeten op basis van de Wet op het financieel toezicht een vergunning hebben van de Autoriteit Financiële Markten (AFM). De AFM kan handhavend optreden indien partijen zich niet houden aan de vergunningplicht.
Wat gaat u eraan doen om IM Academy en soortgelijke piramidestructuren in Nederland te verbieden?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 4 biedt de huidige wet- en regelgeving aanknopingspunten en het is aan de bevoegde toezichthouder om op te treden als sprake is van misleidende vormen van multi-level marketing, evenals eventuele piramidestructuren.
Doet de Autoriteit Financiële Markten (AFM) onderzoek, of is de AFM bereid een te onderzoek te starten, naar het verbieden van het geven van financieel advies door IM Academy en het verbieden van de piramidestructuur die IM Academy heeft opgezet?
Aangezien het gaat om een individuele partij kunnen hierover geen uitspraken worden gedaan. Daarnaast worden door onafhankelijke toezichthouders geen uitspraken gedaan over nog te starten of lopende onderzoeken.
Doet de AFM onderzoek naar de vele online reclame en targeted advertising waarin advies gegeven wordt over hoe mensen snel rijk kunnen worden, zonder dat hier sprake lijkt te zijn van een vergunning tot financieel advies?
De AFM heeft in 2021 een verkenning gedaan naar finfluencing, waarna onder meer een webinar is georganiseerd en een website is gelanceerd3 voor finfluencers om hen te wijzen op hun verantwoordelijkheden en wettelijke verplichtingen.4 De AFM monitort in brede zin online reclames die betrekking hebben op financiële diensten en activiteiten. Organisaties die in Nederland beleggingsadvies geven moeten op basis van de Wet op het financieel toezicht een vergunning hebben van de Autoriteit Financiële Markten (AFM). Daarnaast mogen partijen op grond van de Wet oneerlijke handelspraktijken geen oneerlijke handelspraktijken verrichten, zoals het verstrekken van misleidende informatie. De AFM kan handhavend optreden indien partijen zich niet houden aan de vergunningplicht of oneerlijke handelspraktijken verrichten. Daarnaast biedt ook de Wet oneerlijke handelspraktijken aanknopingspunten om op te treden tegen misleidende handelspraktijken.
Wat gaat u doen om dit soort marketing, in het geval er geen sprake is van vergunningverlening, aan te pakken?
Finfluencers mogen, net als ieder ander, geen oneerlijke of misleidende handelspraktijken verrichten, zoals het verstrekken van misleidende informatie. De ACM is bevoegd om te handhaven als sprake is van het overtreden van consumentenwetgeving en frauduleuze verkoopmethodes. De AFM is bevoegd om te handhaven wanneer de Wet op het financieel toezicht wordt overtreden of de Wet handhaving consumentenbescherming indien sprake is van een financiële dienst of activiteit.
De berichten ‘Beleggers verliezen € 5 mln op platform, na promotie door ‘finfluencers’ en ‘Meesters of misleiders? Finfluencers maken vaak vooral zichzélf rijk’ |
|
Eelco Heinen (VVD) |
|
Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichten «Beleggers verliezen € 5 mln op platform, na promotie door «finfluencers»» (Financieele Dagblad, 23 mei 2023)1 en «Meesters of misleiders? Finfluencers maken vaak vooral zichzélf rijk» (Telegraaf, 23 mei 2023)2?
Ja.
Bent u bekend met de AFM-verkenning over de valkuilen bij «finfluencen» (december 2021)?3
Ja.
Welke maatregelen zijn genomen sinds het uitkomen van dit rapport? Zijn er sindsdien boetes of dwangsommen opgelegd door de Autoriteit Financiële Markten (AFM)?
Sinds de publicatie van haar verkenning naar finfluencing heeft de Autoriteit Financiële Markten (AFM) op diverse manieren opgetreden tegen partijen die in overtreding waren. Dwangsommen en bestuurlijke boetes worden door de AFM gepubliceerd op haar website. In oktober 2022 is een last onder dwangsom opgelegd aan een finfluencer voor het niet verstrekken van informatie ten behoeve van een onderzoek naar mogelijke overtredingen van de Wet of het financieel toezicht (Wft) vanwege het aanbrengen van consumenten bij een buitenlandse illegale beleggingsonderneming4. De toezichthouder kan geen inzicht geven in alle genomen maatregelen vanwege de wettelijke geheimhoudingsplicht en kan ook geen uitspraken doen over lopende onderzoeken. Daarnaast heb ik mij samen met de AFM in Europa ingezet om bij de recent gepubliceerde Retail Investment Strategy5 (RIS), de bescherming van beleggers naar een hoger niveau te brengen. In het bijzonder heeft Nederland aandacht gevraagd voor de bescherming van beleggers die, al dan niet online en via beleggingsapps, zonder advies (beginnen met) beleggen. Samen met de AFM heb ik daarbij gepleit voor het moderniseren van de regels zodat die goed aansluiten bij de sterk gedigitaliseerde en steeds meer grensoverschrijdendere beleggingsmarkt in Europa. Bijvoorbeeld door de keuzeomgeving – waaronder ook reclame en de inrichting van websites en apps valt – in het belang van de klant in te richten om verkeerde sturing te voorkomen. Eveneens pleitten we in ons gezamenlijke non-paper voor het verbeteren van de financiële geletterdheid zodat consumenten goedgeïnformeerde en overwogen beslissingen kunnen nemen.6
Klopt het dat de Europese Commissie werkt aan regelgeving om beleggingsmaatschappijen verantwoordelijk te maken voor reclame-uitingen van finfluencers, maar aansprakelijkheid voor finfluencers in dit voorstel ontbreekt?
De Europese Commissie heeft op 24 mei jl. een pakket gepubliceerd met voorstellen ten aanzien van de RIS. Een van de voorstellen betreft een maatregel om beleggingsondernemingen verantwoordelijk te maken voor reclame-uitingen door finfluencers wanneer zij een vergoeding bieden voor promotie van hun beleggingsproduct of -dienst. Het pakket bevat geen nieuwe maatregelen ten aanzien van de eigen verantwoordelijkheid van de finfluencer. Bij de presentatie van het nieuwe pakket met voorstellen ten aanzien van retailbeleggen gaf de Eurocommissaris voor Financiële Diensten, Financiële Stabiliteit en de Kapitaalmarktunie aan dat de Commissie de ontwikkelingen rondom finfluencers proactief volgt. Momenteel bestudeer ik het voorstel. Een kabinetsappreciatie daarvan zal voor het zomerreces met de Kamer worden gedeeld.
Klopt het dat alleen beleggingsinstellingen onder het provisieverbod van artikel 168a van het Besluit gedragstoezicht financiële ondernemingen Wft vallen, maar finfluencers zelf niet?
Artikel 168a van het Besluit Gedragstoezicht financiële ondernemingen Wft (BGfo) heeft betrekking op beleggingsondernemingen. Een Nederlandse beleggingsonderneming mag geen provisie verschaffen of ontvangen met betrekking tot het verlenen van een beleggingsdienst aan een niet-professionele belegger. Een Nederlandse beleggingsonderneming mag dus ook geen vergoeding verstrekken aan finfluencers voor het aanbrengen van nieuwe beleggers. Hiermee ligt de verantwoordelijkheid bij de beleggingsonderneming, maar valt de finfluencer indirect onder het verbod. Dit is in december 2021 ook door de AFM gecommuniceerd op haar website.7
Voor de volledigheid, er gelden ook andere regels die onder meer op finfluencers zien. Voor iedereen gelden op grond van de verordening marktmisbruik8 regels over het doen van beleggingsaanbevelingen. Een beleggingsaanbeveling is niet een persoonlijk advies, maar het rechtstreeks of niet rechtstreek doen van een specifieke beleggingsaanbeveling ten aanzien van een financieel instrument of een uitgevende instelling. Deze regels gelden dus ook voor finfluencers die online beleggingsaanbevelingen doen over financiële instrumenten zoals aandelen, obligaties, exchange-traded funds (ETFs) of (valuta)derivaten. Op grond van de Wet op het financieel toezicht is het geven van (beleggings)advies vergunningplichtig. Dit betekent voor finfluencers dat zij zonder vergunning geen gepersonaliseerde beleggingsaanbevelingen (dus advies) mogen geven. Daarnaast mogen finfluencers, net als ieder ander, geen oneerlijke of misleidende handelspraktijken verrichten, zoals het meedoen aan een piramidesysteem of het verstrekken van misleidende informatie.
Klopt het dat affIliate marketing/Pay-Per-Click niet onder het provisieverbod valt?
Voor zover affiliate marketing en pay-per-click zien op de afspraken die in een marketingcontract tussen de beleggingsonderneming en finfluencer zijn opgenomen ten aanzien van het doen van reclame-uitingen, klopt de stelling dat dit niet verboden is op grond van het provisieverbod. Een marketingcontract waarin de vergoeding die de finfluencer ontvangt afhankelijk is van bijvoorbeeld het aantal keer dat de reclameboodschap wordt bekeken, het aantal boodschappen dat wordt gepubliceerd, of het bereik (het aantal volgers) van de finfluencer is niet in strijd met het provisieverbod. Echter, een Nederlandse beleggingsonderneming mag op grond van het provisieverbod geen vergoedingen verstrekken aan een finfluencer voor het aanbrengen van (potentiële) nieuwe klanten. Er is hiervan al sprake als deze vergoeding door de beleggingsonderneming wordt verschaft voor nieuwe klanten die tenminste zijn gestart met het onboarding-proces voor het openen van een beleggingsrekening9. Als een finfluencer door een Nederlandse beleggingsonderneming wordt betaald per aangebrachte klant is er dus wel sprake van handelen in strijd met het provisieverbod door de beleggingsonderneming.
Bent u bereid om finfluencers zelf ook direct onder het provisieverbod (voor het ontvangen van provisie vanuit een beleggingsinstelling) te laten vallen?
Zoals genoemd in mijn antwoord op vraag 5 vallen Nederlandse beleggingsondernemingen onder het provisieverbod. De beleggingsondernemingen mogen geen vergoeding verschaffen of ontvangen met betrekking tot het verlenen van beleggingsdiensten aan niet-professionele beleggers. Derhalve mogen Nederlandse beleggingsondernemingen ook geen aanbrengvergoedingen verstrekken aan finfluencers. Hiermee ligt de verantwoordelijkheid bij de beleggingsonderneming, maar valt de finfluencer indirect onder het verbod omdat het verstrekken van de vergoeding verboden is. De AFM kan handhavend optreden richting een Nederlandse beleggingsonderneming indien die toch een vergoeding verstrekt aan een finfluencer die beleggers aanbrengt. Omdat finfluencers impliciet onder het provisieverbod (artikel 168a BGfo) vallen, vind ik het op dit moment niet noodzakelijk om nader te verkennen of het wenselijk, mogelijk dan wel noodzakelijk is om finfluencers expliciet onder het provisieverbod te laten vallen. Hiermee geef ik tevens invulling aan mijn toezegging tijdens het Commissiedebat Financiële Markten van 21 juni jl. om de Kamer nader te informeren inzake dit onderwerp.
Bij deze afweging heb ik mede overwogen dat de Europese Commissie, zoals genoemd in mijn antwoord op vraag 4, recent een pakket heeft gepubliceerd met voorstellen ten aanzien van retailbeleggen. Een van de voorstellen betreft een maatregel om beleggingsondernemingen verantwoordelijk te maken voor reclame-uitingen door finfluencers wanneer zij een vergoeding bieden voor promotie van hun beleggingsproduct of -dienst. Verder worden er voorstellen gedaan om regels voor provisies aan te scherpen. Ik vind het raadzaam om, zolang er over dit pakket wordt onderhandeld, geen nationale (aanpassing van) regelgeving op dit terrein te overwegen of verkennen. Ik zal dit opnieuw bekijken nadat duidelijk is hoe dit pakket er na afloop van de onderhandelingen uiteindelijk uit komt te zien.
Is bekend in hoeverre finfluencers ook niet-beleggingsproducten zoals leningen, sparen en verzekeren promoten?
Nee, ik ben niet bekend met studies naar de mate waarin finfluencers bepaalde financiële producten of diensten promoten.
Kunt u deze vragen beantwoorden voorafgaand aan het commissiedebat financiële markten van 21 juni 2023?
Het is mij door de vele facetten en de vervlechting van beleid en handhaving tussen diverse departementen en toezichthouders op bovenstaande onderwerpen, en de afstemming van de beantwoording van meerdere sets schriftelijke vragen van andere Kamerleden, helaas niet gelukt om uw vragen voorafgaand aan het commissiedebat van 21 juni 2023 te beantwoorden.
De handelspraktijken van de IM Academy |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met de IM Academy en hun bedrijfsmodel?1
Ja.
Klopt het dat bedrijfsmodellen gebaseerd op een piramidespel verboden zijn in Nederland? Zo ja, hoe wordt bepaald wanneer er sprake is van een piramidespel?
Bij netwerkmarketing krijgen de verkopers hoofdzakelijk een vergoeding voor de verkoop die zij zelf realiseren en ook voor de verkoop van de andere verkopers die zij aanbrengen. Voor zover netwerkmarketing (ook wel multi-level marketing) wordt gebruik als methode om producten te verkopen, is dat toegestaan. Bedrijven moeten zich uiteraard houden aan de geldende wet- en regelgeving. Bij een piramidespel is het voordeel dat een deelnemer tracht te verwerven geheel of gedeeltelijk afhankelijk van de bereidheid van deelnemers die later instappen tot het doen van een inleg en het daadwerkelijk daartoe overgaan. Dergelijke activiteiten hebben dan het karakter van een kansspel en zijn daarom verboden op grond van de Wet op de kansspelen en de Wet handhaving consumentenbescherming.2
De Kansspelautoriteit (Ksa) houdt toezicht op de naleving van de wet- en regelgeving met betrekking tot kansspelen en illegale kansspelen kunnen worden gemeld bij de Ksa. De Ksa beoordeelt per individueel geval of sprake is van een piramidespel. De Autoriteit Consument & Markt (ACM) en de Autoriteit Financiële Markten (AFM) houden toezicht op naleving van de Wet handhaving consumentenbescherming. De ACM is bevoegd om te handhaven als sprake is van het overtreden van consumentenwetgeving. De AFM is bevoegd om te handhaven wanneer de Wet op het financieel toezicht wordt overtreden of de Wet handhaving consumentenbescherming indien de handelspraktijken betrekking hebben op een financiële dienst of activiteit.
Wanneer verkoopmethodes een piramidestructuur hebben, betekent dit niet automatisch dat sprake is van een piramidespel zoals omschreven in de Wet op de kansspelen. Per situatie wordt door de betrokken toezichthouders beoordeeld of sprake is van een piramidespel zoals bedoeld in de Wet op de kansspelen of van frauduleuze verkoopmethodes of beleggingsdiensten waarbij gebruik wordt gemaakt van een piramidestructuur. Wanneer nodig verwijst de toezichthouder waar de melding is gemaakt de melder door naar de bevoegde toezichthouder. Zo verwijst de Ksa op haar website ook naar de ACM en de AFM.
Wanneer gaat het gebruik van netwerkmarketing over een piramidespel? Zijn hier duidelijke wettelijke kaders voor?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe beoordeeld u de gedragingen van IM Academy? Deelt u de zorgen die er in andere landen leven over de gedragingen van dit bedrijf en de aangerichte schade?
Ik deel de zorgen over de mogelijke overtredingen van IM Academy. Ten aanzien van IM Academy is tot nu toe voor zover bekend in Nederland niet vanuit toezicht en handhaving opgetreden op grond van overtreding van de Wet op de kansspelen, Wet op het financieel toezicht (Wft), Wet oneerlijke handelspraktijken of andere wetgeving. Betrokken toezichthouders kunnen echter geen informatie delen over lopende of eventueel te starten onderzoeken. Als overtredingen worden geconstateerd, kunnen de toezichthouders handhavend optreden.
Heeft de veroordeling in België van het moederbedrijf op basis van de Europese Richtlijn oneerlijke handelspraktijken ook gevolgen voor het bedrijf in Nederland?
Zie het antwoord op vraag 4.
Bent u het ermee eens dat alleen een waarschuwing op de website van de Autoriteit Financiële Markten (AFM) niet afdoende is om consumenten te beschermen tegen deze handelspraktijken? Zo ja, wat kan er gedaan worden om mensen te beschermen tegen deze praktijk? Zo nee, waarom niet?
Er worden, naast waarschuwingen op de website van de AFM, diverse acties ondernomen om consumenten te beschermen tegen oneerlijke handelspraktijken. Dit wordt bijvoorbeeld gedaan via publieke informatiecampagnes over de risico’s bij beleggen en voorlichting aan finfluencers. Hierdoor worden consumenten handvatten geboden om ook zelfstandig onderzoek te kunnen doen naar partijen voordat zij diensten afnemen. Daarnaast kan de AFM handhavend optreden richting partijen als de Wet op het financieel toezicht en de Wet oneerlijke handelspraktijken wordt overtreden.
Verder geldt vanaf 1 juli 2016 de Wet Acquisitiefraude. Deze wet bepaalt dat het verboden is om misleidende mededelingen of valse beloften te doen richting andere ondernemers. De ondernemer die het slachtoffer wordt van acquisitiefraude kan een melding doen bij de fraudehelpdesk of naar de rechter stappen. Deze wet kan in veel gevallen ook worden ingezet bij misleidende vormen van multi-level marketing.
Het piramidespel van IM Academy en Finfluencers. |
|
Steven van Weyenberg (D66), Hülya Kat (D66), Joost Sneller (D66) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Wat trekt jongeren in de omstreden zakenman en «selfmade» miljonair Alex Morton?»?1
Ja.
Hoe kijkt u naar de uitverkochte zalen vol jongeren die worden aangesproken en aangemoedigd om zich voor veel geld aan te sluiten bij IM Academy?
Marktpartijen zijn altijd verantwoordelijk om klanten van juiste en volledige informatie te voorzien. De leeftijd van de doelgroep van IM Academy betekent des te meer dat IM Academy een grote verantwoordelijkheid heeft in dit kader. Deze verantwoordelijkheid geldt uiteraard ook bij andere doelgroepen. Wij betreuren het dan ook ten zeerste dat mensen mogelijk worden misleid en dat de schijn wordt gewekt dat een cursus over beleggen gegarandeerd positief resultaat zal hebben. Het is goed dat de Autoriteit Financiële Markten (AFM) waarschuwt voor mogelijke misleidende praktijken en middels publieke informatiecampagnes informeert over de risico’s van uitlatingen van finfluencers via social media.
Welke gevolgen heeft de veroordeling in België voor «het maskeren van een piramidespel» voor het blijven aanbieden van dit piramidespel in Nederland?
Uiteraard delen wij de zorgen over de mogelijke overtredingen van IM Academy. Een veroordeling in het buitenland heeft echter niet automatisch gevolgen voor de desbetreffende onderneming in Nederland. IM Academy is in Nederland niet veroordeeld voor het houden van een piramidespel in overtreding van de Wet op de kansspelen of voor andere strafbare feiten op grond van de Wet op het financieel toezicht (Wft), Wet oneerlijke handelspraktijken of andere wetgeving.
Het is aan de bevoegde toezichthouders in Nederland om op te treden als sprake is van onrechtmatigheden. De Kansspelautoriteit (Ksa) houdt toezicht op en handhaaft de naleving van de Wet op de kansspelen en beoordeelt of in een specifiek geval sprake is van een piramidespel. De Autoriteit Consument & Markt (ACM) is bevoegd om te handhaven als sprake is van een piramidestructuur waarbij consumentenwetgeving wordt overtreden. De AFM is bevoegd om te handhaven wanneer sprake is van beleggingsadvies of als de handelspraktijken betrekking hebben op een financiële dienst of activiteit.
Hoeveel aangiftes zijn er gedaan tegen piramidespelen in het afgelopen jaar? Zijn er gegevens over hoeveel piramidespelen afgelopen jaar zijn ontdekt en gestopt?
De politie en het Openbaar Ministerie hebben geen informatie over het aantal aangiftes met betrekking tot piramidespelen. Met enige regelmaat vervolgt het Openbaar Ministerie personen die middels een frauduleuze methode via een piramidestructuur geld proberen te verdienen. Aan deze personen worden dan strafbare feiten als valsheid in geschrifte, oplichting, verduistering, witwassen of deelname aan een criminele organisatie ten laste gelegd. Er is een meldpunt op de website van de Ksa voor piramidespelen; sinds 1 juni 2018 zijn daar 43 meldingen over piramidespelen ontvangen. Wanneer een dergelijke melding binnenkomt, onderzoekt de Ksa deze melding. Uit het onderzoek blijkt dat geen enkele melding gaat over een piramidespel zoals bedoeld in de Wet op de kansspelen.2 Deze meldingen blijken betrekking te hebben op frauduleuze verkoopmethodes of beleggingsadvies waarbij gebruik wordt gemaakt van een piramidestructuur, maar waar geen sprake is van een piramidespel, zoals bedoeld in de Wet op de kansspelen. Melders worden in voorkomend geval doorverwezen naar de bevoegde toezichthouder. In antwoord op eerdere vragen van uw Kamer is aangegeven dat de ACM gemiddeld genomen zeer weinig meldingen over multi-level marketing bedrijven ontvangt3.
Op welke manier worden mensen geholpen om uit een piramidespel te stappen en aangifte te doen? Zijn er voor hen vergelijkbare regelingen als voor klokkenluiders beschikbaar en acht u dat wenselijk?
De huidige wet- en regelgeving biedt aanknopingspunten om aangifte te doen tegen piramidespelen, frauduleuze verkoopmethoden of beleggingsadvies waarbij gebruik wordt gemaakt van een piramidestructuur. Als een aangever bij de politie komt vanwege een piramidespel, zal de politie de aangifte opnemen als sprake is van een strafbaar feit. Deze aangifte wordt dan behandeld als fraude. Het Openbaar Ministerie vervolgt personen die middels een frauduleuze methode via een piramidestructuur geld proberen te verdienen. Aan deze personen worden dan strafbare feiten als valsheid in geschrifte, oplichting, verduistering, witwassen of deelname aan een criminele organisatie ten laste gelegd. Ook kan zoals bij vraag 4 aangegeven een piramidespel worden gemeld bij de Ksa. Wanneer burgers bij de Ksa een melding doen, zal de Ksa onderzoeken of sprake is van een piramidespel zoals gedefinieerd in de Wet op de kansspelen. Indien sprake is van een piramidespel wordt deelnemers geadviseerd te stoppen met de betreffende activiteiten en aangifte te doen. De Ksa zal vervolgens onderzoek doen en handhavend optreden richting de organisatie achter het piramidespel.
Slachtoffers van fraude kunnen terecht bij de Fraudehelpdesk. De Fraudehelpdesk biedt fraudeslachtoffers een helpende hand met advies. Hen wordt geadviseerd het contact te verbreken of te stoppen met geld overmaken. Ook wordt doorverwezen naar de juiste instantie zoals de AFM, ACM, het Centraal Meldpunt Identiteitsfraude (CMI) (als een ID-bewijs is afgegeven), politie, Slachtofferhulp Nederland of een juridisch loket.
Tot slot geldt vanaf 1 juli 2016 de Wet Acquisitiefraude. Deze wet bepaalt dat het verboden is om misleidende mededelingen of valse beloften te doen richting andere ondernemers. De ondernemer die het slachtoffer wordt van acquisitiefraude kan een melding doen bij de fraudehelpdesk.
Welke instanties zijn betrokken bij het illegaal aanbieden van een kansspel en hoe wordt goede coördinatie en samenwerking tussen hen bevorderd? Wie heeft de regie in de aanpak van een piramidespel?
Het aanbieden van een kansspel zonder vergunning is illegaal. De Ksa houdt toezicht op de naleving van de wet- en regelgeving met betrekking tot kansspelen en verstrekt vergunningen voor het aanbieden van kansspelen. Illegale kansspelen kunnen worden gemeld bij de Ksa. Piramidespelen zijn in Nederland op grond van de Wet op de kansspelen verboden.4 De Ksa heeft de regie in de aanpak van deze piramidespelen en beoordeelt of in een specifiek geval sprake is van een piramidespel, zoals bedoeld in de Wet op de kansspelen. Wanneer verkoopmethodes een piramidestructuur hebben, betekent dit niet vanzelfsprekend dat sprake is van een piramidespel zoals omschreven in de Wet op de kansspelen. Bij een piramidespel is het voordeel dat een deelnemer tracht te verwerven geheel of gedeeltelijk afhankelijk van de bereidheid van deelnemers die later instappen tot het doen van een inleg en het daadwerkelijk daartoe overgaan. Dergelijke activiteiten hebben dan het karakter van een kansspel en zijn daarom verboden op grond van de Wet op de kansspelen en de Wet handhaving consumentenbescherming.5 De ACM en AFM zijn toezichthouders van de Wet handhaving consumentenbescherming. De ACM is bevoegd om te handhaven als sprake is van het overtreden van consumentenwetgeving en frauduleuze verkoopmethodes. De AFM is bevoegd om te handhaven wanneer de Wet op het financieel toezicht (Wft) wordt overtreden of de Wet handhaving consumentenbescherming indien sprake is van een financiële dienst of activiteit.
Bij de betrokken toezichthouders kunnen consumenten melding maken van mogelijke overtredingen. Per situatie wordt door de betrokken toezichthouders beoordeeld of sprake is van een piramidespel zoals bedoeld in de Wet op de kansspelen of van frauduleuze verkoopmethodes of beleggingsadvies waarbij gebruik wordt gemaakt van een piramidestructuur. Indien nodig verwijst de toezichthouder waar de melding is gemaakt de melder door naar de bevoegde toezichthouder. Op grond van de meldingen kunnen de toezichthouders bepalen naar welke onderwerpen of instellingen nader onderzoek moet worden gedaan. Zo heeft de AFM naar aanleiding van meldingen van consumenten gewaarschuwd voor een illegale aanbieder van beleggingsproducten die gebruik maakte van Nederlandse finfluencers.
Vindt u het wenselijk dat jongeren in concertzalen en theaters gerekruteerd kunnen worden voor een organisatie die in het buitenland veroordeeld is voor het organiseren van een piramidespel? Zo nee, wat doet u hiertegen?
Zie het antwoord op vraag 3.
Wordt er samengewerkt met andere (Europese) landen waar (ook) onderzoeken lopen naar Alex Morton of IM Academy? Zo nee, zou samenwerking met andere landen niet kansrijk kunnen zijn?
Consumentenautoriteiten in Europese lidstaten kunnen op grond van de Verordening betreffende samenwerking met betrekking tot consumentenbescherming (2017/2394/EU) samen optreden als sprake is van een grensoverschrijdende overtreding van consumentenregelgeving. De ACM en de AFM nemen deel aan dit netwerk van bevoegde autoriteiten. De toezichthouders zijn onafhankelijk in hun toezicht en doen geen mededelingen over lopende of eventueel te starten onderzoeken.
Wat is uw reactie op de uitzending van Boos over SFX Masterclass en Sem May?2
Het is goed dat BOOS bijdraagt aan de bewustwording van de risico’s voor consumenten over finfluencers. Daarnaast laat de uitzending zien dat ook finfluencers zich moeten houden aan wet- en regelgeving en bijvoorbeeld geen specifiek beleggingsadvies mogen geven zonder een vergunning van de AFM. Die boodschap wil ik hier graag benadrukken. Ik vind het spijtig om te zien dat consumenten het slachtoffer worden van ogenschijnlijk onrechtmatige handelspraktijken door enkele finfluencers. In algemene zin waarschuwt de AFM voor risicovolle producten zoals forex, CfD’s en crypto’s. Deze producten zijn doorgaans niet in het belang van (beginnende) beleggers, omdat beleggers hierbij helaas vaak (een deel van) hun inleg verliezen.
Is er een gecoördineerde aanpak van Fincluencers die zonder vergunning financieel advies verlenen? Zo ja, wie heeft daarbij de regie en hoeveel boetes zijn er in het afgelopen jaar uitgedeeld?
De AFM houdt toezicht op dienstverleners die beleggingsadvies geven en advies geven over andere financiële producten. Hiervoor moet een dienstverlener een vergunning van de AFM hebben. Indien beleggingsadvies wordt gegeven door finfluencers zonder vergunning dan kan de AFM handhavend optreden en bijvoorbeeld een dwangsom of een bestuurlijke boete opleggen. Ook kan de AFM op haar website een waarschuwing plaatsen voor illegale aanbieders. Zo heeft de AFM een waarschuwing geplaatst voor een illegale aanbieder van beleggingsproducten die gebruik maakte van Nederlandse finfluencers. Daarnaast werkt de AFM aan de publieke bewustwording over de risico’s van beleggen en content over beleggen die wordt verstrekt via social media. De AFM heeft in 2021 een verkenning gedaan naar finfluencing en daarbij onder meer een webinar georganiseerd voor finfluencers om hen te wijzen op hun verantwoordelijkheden en wettelijke verplichtingen.7 In oktober 2022 is een last onder dwangsom opgelegd aan een finfluencer voor het niet verstrekken van informatie ten behoeve van een onderzoek naar mogelijke overtredingen van de Wft vanwege het aanbrengen van consumenten bij een buitenlandse illegale beleggingsonderneming8. Er zijn tot op heden nog geen bestuurlijke boetes opgelegd aan finfluencers.
Hoe kijkt u naar de opmerkingen over het grijze gebied tussen regels en toezichthouders waarin Finfluencers actief kunnen zijn en welke maatregelen wilt u nemen om de bescherming van (jonge) consumenten te verbeteren?
Voor finfluencers gelden op dit moment al verschillende regels. Finfluencers zijn gebonden aan regels die volgen uit verschillende Europese verordeningen en richtlijnen, waarbij voor de laatste geldt dat die in de Nederlandse regelgeving zijn geïmplementeerd, in het bijzonder de Wft en daarop gebaseerde lagere regelgeving. Voor iedereen gelden op grond van de verordening marktmisbruik9 regels met betrekking tot het doen van beleggingsaanbevelingen. Een beleggingsaanbeveling is niet een persoonlijk advies, maar het aan een breed publiek rechtstreeks of niet rechtstreeks doen van een specifieke beleggingsaanbeveling ten aanzien van een financieel instrument of een uitgevende instelling. Deze verordening geldt dus ook voor finfluencers die online beleggingsaanbevelingen doen over financiële instrumenten zoals aandelen, obligaties, ETFs of (valuta)derivaten. Op grond van de Wet op het financieel toezicht is het geven van specifiek beleggingsadvies vergunningplichtig. Dit betekent voor finfluencers dat zij zonder vergunning van de AFM geen gepersonaliseerde beleggingsaanbevelingen (dus advies) mogen geven aan klanten. Ook is op finfluencers, net als andere ondernemers, de Wet oneerlijke handelspraktijken van toepassing, waarin onder meer voorschriften zijn opgenomen met betrekking tot reclame-uitingen, misleidende informatieverstrekking en andere vormen van oneerlijke handelspraktijken. De relevante toezichthouders kunnen handhaven bij overtredingen.
Met bovengenoemde regelgeving ben ik van mening dat het huidige raamwerk, aangevuld door de bovengenoemde aandacht die de AFM in publieke campagnes voor dit onderwerp genereert, de belangrijkste risico’s voor consumenten door finfluencing voldoende kan mitigeren. Wel zie ik kansen om de bescherming van beleggers in algemene zin naar een hoger niveau te brengen door aanscherping van Europese regelgeving. Afgelopen jaren heb ik mij samen met de AFM er in Europa voor ingezet om bij het – inmiddels gepubliceerde – pakket retail beleggen betere bescherming te bieden aan beleggers, met name bij digitale dienstverlening10. Op Europees niveau besteedt ook de Europese Autoriteit voor effecten en markten (ESMA) aandacht aan investeringsaanbevelingen die worden gemaakt op sociale media11.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor 1 juli, een week voor het ingaan van het zomerreces?
De Bilderbergconferentie in Lissabon |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66) |
|
![]() |
Is het correct dat de premier en Minister van Financiën aanwezig waren bij de Bilderbergconferentie 2023 in Lissabon?1
Ja.
Waren er wellicht ook andere leden van de regering aanwezig bij de Bilderbergconferentie 2023 in Lissabon?
Nee.
Kan de Kamer de uitnodiging gestuurd aan de premier en Minister van Financiën voor deze Bilderbergconferentie ontvangen? Zo nee, waarom niet?
Deze uitnodigingen zullen, net als gebruikelijk met diplomatieke correspondentie met andere staten of internationale organisaties, niet openbaar worden gemaakt.
Is het correct dat de leden van het kabinet door de organisatoren van deze conferentie op «individuele titel», dus niet in hun hoedanigheid als lid van kabinet of regering, worden uitgenodigd?2
De uitnodiging voor de conferentie is mij toegezonden als Minister-President. Dit geldt ook voor de uitnodiging aan het adres van de Minister van Financiën. De reis- en verblijfskosten zijn voor Rijksrekening. Deze kosten vormen onderdeel van de regeling «Openbaarmaking Bestuurskosten» en worden altijd openbaar gemaakt.
Namen de premier en Minister van Financiën ook op individuele titel, dus niet in hun hoedanigheid van Minister, deel aan de Bilderbergconferentie? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Indien de premier en Minister van Financiën op individuele titel deelnemen aan de Bilderbergconferentie waarom werden3 (en worden?) de reis- en verblijfskosten van de(ze) conferentie dan betaald door de belastingbetaler?
Zie antwoord vraag 4.
Indien de premier en Minister van Financiën namens de Nederlandse regering deelnemen aan de Bilderbergconferentie kan de Kamer dan een samenvatting ontvangen van de standpunten die door deze twee Ministers namens Nederland zijn ingebracht tijdens deze conferentie? Zo nee, waarom niet?
De Bilderberg Conferentie biedt de gelegenheid om in een meer informele setting een dialoog te voeren over belangrijke actuele, geopolitieke, maatschappelijke en economische thema’s, samen met vertegenwoordigers uit onder meer de politiek, de wetenschap, journalistiek en het bedrijfsleven. De besprekingen tijdens de conferentie worden gevoerd onder de zogeheten «Chatham House Rules» om zo een open uitwisseling van ideeën en meningen te bevorderen. Voor een verdere verslaglegging verwijs ik graag naar de website van de Bilderbergconferentie.
De schadeafhandeling van het beleggingsproduct Sprintplan door AEGON |
|
Henk Nijboer (PvdA), Caroline van der Plas (BBB) |
|
Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66) |
|
![]() ![]() |
Bent u zich er van bewust dat er nog steeds gedupeerden zijn die geen compensatie hebben ontvangen van AEGON?
Ja. De afgelopen jaren is veelvuldig individueel en collectief tegen Aegon geprocedeerd over het Sprintplan-product (een type aandelenlease-product dat van 1997 tot en met 2002 werd aangeboden). Om een eind aan die procedures en de situatie van rechtsonzekerheid voor partijen te maken, heeft Aegon in 2021 een schikking getroffen met ConsumentenClaim en Leaseproces. Deze schikking is getroffen met de consumenten die aangesloten zijn bij Leaseproces en ConsumentenClaim, maar ook andere consumenten die in het bezit zijn van deze producten die zich meldden bij Aegon hebben een vergelijkbaar aanbod gekregen.
Aegon heeft mij desgevraagd laten weten dat volledige uitbetaling van het schikkingsbedrag heeft plaatsgevonden. De consumenten die met de schikking hebben ingestemd, hebben dus van Aegon compensatie ontvangen. Aegon heeft mij bovendien laten weten dat op deze afwikkeling een accountantscontrole heeft plaatsgevonden.
Niet iedere consument heeft het schikkingsvoorstel aanvaard. Van Aegon begrijp ik dat er nog één individuele gerechtelijke procedure loopt. Ik ben niet bekend met het exacte aantal consumenten dat het eerdere schikkingsvoorstel niet heeft aanvaard. Naast de consumenten die zich in een eerder stadium rechtstreeks tot de rechter of het Kifid gewend hebben en wier vermeende claim is afgewezen, is het enkel deze groep consumenten die nog geen compensatie heeft ontvangen.
Consumenten die in het verleden een Sprintplan hebben afgesloten en niet hebben ingestemd met de schikking, kunnen bij twijfel over hun mogelijkheden (juridisch) advies inwinnen.
Deelt u de mening dat de afhandeling te lang duurt? Zo ja, bent u bereid om AEGON aan te spreken om snelle financiële afhandeling van dit dossier? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 1 schreef, heeft Aegon mij laten weten dat de uitbetaling van de schikking is afgewikkeld.
In mijn eerdere beantwoording van de vragen van het lid Nijboer, die ik aan uw Kamer aanbood op 25 april 2022, gaf ik aan dat buiten de generieke schikking in enkele gevallen sprake was van een aangepaste, hogere schikking. Dat betrof volgens Aegon schrijnende gevallen. In een deel van de dossiers was bijvoorbeeld sprake van verkoop aan minderjarigen. Aegon heeft mij laten weten dat ook deze zaken zijn afgewikkeld.
Ik verwacht van Aegon dat zij zich ook constructief opstelt ten opzichte van consumenten die het schikkingsvoorstel niet hebben geaccepteerd.
Kunt u aangeven in hoeverre consumenten recht hebben op volledige compensatie van kosten wanneer aanbieders van financiële producten niet duidelijk zijn geweest over de aard en risico’s van het product? Zou dit wat u betreft het uitgangspunt moeten zijn?
In hoeverre gedupeerde consumenten recht hebben op (volledige) compensatie van de aan de aanbieder van een financieel product betaalde kosten hangt af van de concrete omstandigheden van het geval en van de vordering die zij hebben ingesteld. Het is daarbij aan de rechter om te bepalen in hoeverre consumenten daar recht op hebben.
In de onderhavige casus is een schikking getroffen, waarmee de consumenten hebben ingestemd met de aan hen toegekende compensatie. Het was daarbij aan de consumenten zelf om te beoordelen of de vergoeding passend is voor hun situatie en of zij daarmee akkoord wilden gaan.
Hoe kijkt u aan tegen het feit dat het voor individuele burgers tijdrovend en duur is om te procederen om geleden schade vergoed te krijgen? Zou het gezien deze hoge drempel niet makkelijker moeten zijn voor gedupeerde om geleden kosten vergoed te krijgen?
In mijn eerste appreciatie van het evaluatierapport «Collectief schadeherstel: kan het sneller en slimmer?», die ik aanbood aan uw Kamer op 17 mei 2022, merkte ik reeds op dat het van belang is dat gedupeerden snel tot een geschikte oplossing komen bij onzorgvuldig handelen door financiële dienstverleners. Ik onderschrijf dan ook de noodzaak dat (grote groepen) consumenten tijdig en zonder onnodige drempels gecompenseerd kunnen worden bij zorgplichtschendingen bij financiële dienstverlening.
In de appreciatie van het evaluatierapport heb ik toegezegd om, samen met de Minister voor Rechtsbescherming, op zoek te gaan naar mogelijke verbeteringen in compensatietrajecten in de financiële sector. Momenteel loopt dit onderzoek naar verbetermogelijkheden. Op korte termijn zal ik uw Kamer in een afzonderlijke brief informeren over de uitkomsten en beoogde vervolgstappen.
Wat acht u een wenselijke termijn waarbinnen openstaande schade van gedupeerde vergoed dient te worden? Bent u bereid om dit richting AEGON te communiceren?
Ik verwijs graag naar mijn antwoorden op vraag 1 en 2. Ik vind niet passend om mij uit te laten over een wenselijke termijn waarbinnen openstaande schade vergoed dient te worden. Er kunnen tal van redenen zijn waarom het langer duurt dan alle betrokkenen wensen voordat een schikking kan worden getroffen.
Ik wijs bovendien graag op de conclusie uit het rapport «Collectief schadeherstel: kan het sneller en slimmer?», dat de overheid op afstand moet blijven van private compensatietrajecten. Wanneer de overheid zich mengt in een compensatietraject is niet langer sprake van scheiding van het civiele en het toezichtdomein. Die scheiding vind ik belangrijk.
Bent u bereid te bezien of schadeafhandeling richting consumenten wanneer zij gedupeerden zijn van financiële producten, gestroomlijnd kan worden en de belasting (qua tijd en geld) bij burgers verminderd kan worden?
De afhandeling van klachten over financiële producten, de naar aanleiding daarvan gevoerde procedures en mogelijkheden voor gedupeerden hebben mijn continue aandacht. Ik verwijs daarvoor naar het reeds lopende traject waarin ik zoek naar verbetermogelijkheden voor buitengerechtelijke geschillenbeslechting in gevallen van massaschade, zoals reeds genoemd in mijn antwoord op vraag 4.
Het financieel wanbeheer bij het ministerie van VWS |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Kuipers |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Opnieuw wanbeheer bij VWS: honderden miljoenen onrechtmatig besteed» van Follow The Money?1
Ja.
Kunt u uitleggen wat het «uitwerken van verschillende verbetervoorstellen in de processen van het financieel beheer» concreet en gedetailleerd betekent?
In 2022 zijn verschillende producten ontwikkeld die kwetsbaarheden in de verschillende processen (inkoop, materieel beheer en subsidiebeheer) ondervangen. In de Kamerbrieven voortgang financieel beheer Ministerie van VWS van afgelopen oktober en april heb ik uiteengezet welke verbeteringen in de processen rondom het financieel zijn en worden aangebracht. (Kamerstukken II, 2022–23, 36 200-XVI, nr. 11 & Kamerstukken II, 2022–23, 36 200-XVI, nr. 216). Voor een gedetailleerde uitwerking verwijs ik naar deze rapportages.
Waarom was het niet mogelijk voor uw departement om zich tijdens dat «uitwerken van de verbetervoorstellen» aan de geldende regels van fatsoenlijk financieel beheer te houden? Kunt u beargumenteerd uitleggen waarom er blijkbaar geen andere mogelijkheid was dan het overtreden van de Aanbestedingswet en het niet deugdelijk verantwoorden van aankopen? Kwam de noodzakelijke taakuitvoering en het functioneren van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport in gevaar als de financiële regels waren nageleefd? Zo ja, op welke manier exact? Zo nee, waarom is dan toch gekozen voor clandestien handelen?
In de bedrijfsvoeringsparagraaf van het jaarverslag 2022 verantwoordt het ministerie zich over uitgaven die onrechtmatig zijn gedaan en wat hier de oorzaken van zijn. De onrechtmatigheden voor wat betreft inkoop heeft met name betrekking op een bewuste keuze om af te wijken van aanbestedingswetgeving, verlengingen van reeds eerder onrechtmatig afgesloten contracten en het niet grondig genoeg onderbouwen van de uitzonderingsgrond dwingende spoed in de aanbestedingswet. De door het Ministerie van VWS in 2021 afgesloten en verlengde contracten met laboratoria voor de analyse van afgenomen coronatesten waren met een beroep op dwingende spoed aanbesteed. Vanwege het ontbreken van jurisprudentie over de vraag wanneer er sprake is van een onvoorziene omstandigheid maakt dat geen volledige zekerheid kan worden gegeven. Dit leidt nog tot een onrechtmatigheid in 2022 van € 255 miljoen. Het Ministerie van VWS heeft in februari 2022 een aanvullende inkoop van zelftesten gedaan om een dreigend tekort aan testen te voorkomen. Deze zelftesten zijn ingezet voor het openhouden van het onderwijs in verband met de omikronvariant en de snelle verspreiding van het virus eind 2021 en begin 2022. Door o.a. uitbreiding van het testbeleid dreigde er een tekort aan zelftesten waarop het Ministerie van VWS gehandeld heeft door bij de bestaande raamcontract partijen met een beroep op dwingende spoed opdrachten te plaatsen. Het Ministerie van VWS heeft het beroep op dwingende spoed onvoldoende gemotiveerd en is met de inkoop over de maximale waarde van de raamovereenkomst gegaan. Dit leidt tot een fout van € 84 miljoen. In de tweede helft van 2022 heeft het Ministerie van VWS geen beroep meer gedaan op dwingende spoed vanwege COVID-19.
Kunt u alsnog de rechtmatigheid geven voor de 350 miljoen euro aan «Covid-gerelateerde inkopen», die de Auditdienst Rijk (ADR) niet kon vaststellen? Kunt u voor deze bedragen specificaties overleggen en concreet de doelmatigheid en de bestemming/inzet van de aangekochte producten en/of diensten verantwoorden? Zo nee, waarom niet?
In de bedrijfsvoeringsparagraaf in het jaarverslag van het Ministerie van VWS worden de belangrijkste tekortkomingen en risico's in het begrotingsjaar beschreven en verantwoord. Belangrijk onderdeel is de rechtmatigheidsparagraaf. Hierin worden financiële transacties beschreven die niet in overeenstemming zijn met de begrotingswetten en met de in internationale regelgeving, Nederlandse wetten, algemene maatregelen van bestuur en ministeriële regelingen opgenomen bepalingen. De Auditdienst Rijk en de Algemene Rekenkamer controleren hetgeen dat is opgenomen in de bedrijfsvoeringsparagraaf. Ook de specifieke onrechtmatigheden voor wat betreft inkoop vallen hieronder. De onderbouwing en oorzaken zijn ook beschreven bij vraag 3.
Kunt u uitleggen waarom er in 2022 voor zo’n groot bedrag aan «Covid-gerelateerde inkopen» moest worden gedaan, terwijl de pandemie naar verwachting op zijn eind liep?
Deze covid-gerelateerde inkopen zijn gedaan op basis van contracten afgesloten in 2021, tijdens de opkomst van de omikronvariant. De onzekerheid die deze variant met zich meebracht hebben geleid tot extra inkopen die met de beschikbare kennis van toen nodig waren voor de bestrijding van het virus.
Hoeveel van de aangekochte «Covid-gerelateerde» producten en diensten zijn daadwerkelijk gebruikt/ingezet voor het doel waarvoor deze waren aangekocht? Hoeveel van deze producten/diensten zijn niet gebruikt/ingezet en hoeveel verlies is daarop geleden? Wat gaat u doen met het surplus van deze producten/diensten?
COVID-19 aankopen in 2022 bestonden uit vaccins, diensten voor testen van labs, en inkopen van zelftesten. In het tweede halfjaar zijn er geen extra inkopen geweest.
Alle ingezette analysediensten zijn daadwerkelijk ingezet waarvoor ze ingekocht waren omdat in de contracten met laboratoria voor Moleculaire diagnostiek SARS-COV-2 geen afnameverplichtingen zijn/waren opgenomen. De analyses zijn achteraf betaald op basis van in CoronIT geregistreerde testuitslagen.
In 2022 zijn ruim 92 miljoen zelftesten ingekocht. Hiervan zijn er 48 miljoen gebruikt. Nu zijn er nog 44,3 miljoen zelftesten in voorraad. Een deel hiervan zal duurzaam worden vernietigd omdat de THT datum van de testen verlopen of bijna verlopen is. Het overige deel zal via rijksdienst Domein Roerende Zaken worden aangeboden voor verkoop. Als verkoop niet lukt voordat de THT verloopt/bijna verlopen is, zullen ook deze zelftesten duurzaam vernietigd worden. Een beleidswijziging van maart 2023 stelt dat er nog 2 miljoen zelftesten aangehouden moet worden voor sociale minima en medisch kwetsbare in thuisisolatie t/m december 2023.
Onder wiens verantwoordelijkheid vielen de «Covid-gerelateerde» aankopen? Wie tekende er voor deze aankopen?
Alle COVID-gerelateerde inkopen zijn gebeurd onder de verantwoordelijk van mijzelf.
Waarom deed uw ministerie voor veel van bovengenoemde aankopen een beroep op de uitzonderingsgrond van «dwingende spoed» in de Aanbestedingswet, terwijl deze spoed er niet (meer) was? Kunt u de noodzaak en doelmatigheid van deze vermeende spoed concreet beargumenteren?
Zie mijn antwoord op vraag 3.
Waarom blijft uw departement de interne afwijkings- en uitzonderingsprocedure voor het niet aanbesteden van uitgaven schenden en waarom wordt het niet gedocumenteerd als er van de procedure wordt afgeweken? Gebeurt dit bewust, of wordt er door ambtenaren onzorgvuldig en/of onbekwaam gehandeld?
Het ministerie heeft afwijkingsprocedures die worden gevolgd. Deze procedure voor wat betreft inkoop houdt onder andere in dat indien een onrechtmatigheid wordt begaan er beargumenteerd dient te worden waarom dit gebeurt. Deze afwijkingsnota’s worden voorgelegd aan de ambtelijke top en boven de Europese aanbestedingsgrens aan de bewindspersonen.
Welke contracten die al eerder als onrechtmatig afgesloten werden aangemerkt zijn onrechtmatig verlengd, waarom en door wie is hiervoor getekend? Kunt u al deze contracten openbaar maken?
Er zijn diverse contracten in 2022 afgesloten die eerder als onrechtmatig zijn geclassificeerd. In totaal gaat het om € 54 miljoen. Voor de urgentie om deze contracten wel af te sluiten verwijs ik u naar het antwoord op vraag 3. Ik licht t.a.v. het openbaar maken en de context voor u het volgende voorbeeld toe. De begin 2021 onder dwingende spoed (versnelde aanbestedingsprocedure) afgesloten contracten voor COVID-19 PCR RT testen (NAAT) hadden oorspronkelijk als einddatum 1 april 2021. Deze zijn met een addendum verlengd, in verband met schaarste en Europese samenwerking en de voorbereiding van een Europese Aanbesteding. De einddatum werd toen als volgt geformuleerd: «15 juli 2021, of indien later 21 dagen nadat de aanbesteding voor de uitvoering van de diensten zoals vermeld in de overeenkomst wordt gegund.»
De aanbesteding (NAAT II) is uiteindelijk op 24 januari 2022 gegund. Waardoor de einddatum van de NAAT contracten 14 februari 2022 werd.
De addenda voor de verlenging zijn namens de Minister ondertekend door de directeur van Dienst Testen.
De originele contracten met de laboratoria bevatten bedrijfsvertrouwelijke gegevens zoals de tarieven. De concept overeenkomsten, aanbestedingsdocumenten en de Nota’s van Inlichtingen zijn openbaar en destijds op een aanbestedingsplatform gepubliceerd.
Op basis waarvan hebben de bedrijven/personen waarmee door uw departement contracten zijn gesloten en/of verlengd deze overeenkomsten kunnen sluiten? Wat waren hiervoor de (doorslaggevende) criteria?
Volgens het toenmalig beleid in 2021 en 2022 dat iedere Nederlander met klachten zich snel en betrouwbaar moest kunnen laten testen op het coronavirus zijn laboratoria gecontracteerd die deze testen onderzoeken op de aanwezigheid van het virus. Het ministerie is in april 2021 begonnen met een Europese aanbesteding van de PCR testen. De Aanbesteding is eind juni 2021 gepubliceerd. Voorafgaand deze periode (dus tijdens de eerste periode van de coronacrisis) zijn laboratoria onder dwingende spoed (versnelde procedure) gecontracteerd. Zie ook vraag 10. Ik geef u hieronder een voorbeeld over de PCR-testen voor context.
Kunt u van alle leveranciers waarmee door uw ministerie overeenkomsten zijn gesloten openbaar maken wat hun eventuele verwevenheid met en belangen bij de Nederlandse Staat, politieke partijen, belangenorganisaties en/of commerciële partijen is?
De inkoopuitgaven – waaronder de namen van de leveranciers – worden jaarlijks door het Ministerie van VWS openbaar gemaakt. De inkoopuitgaven zijn de uitgaven die door de rijksoverheid aan goederen en diensten worden gedaan bij leveranciers. Eenmaal per jaar krijgt de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties informatie over de inkoopuitgaven van het voorafgaande jaar van alle ministeries en daaronder ressorterende dienstonderdelen. Sinds 2012 wordt deze inkoopinformatie ook gebruikt om de Tweede Kamer te informeren over de inkoop door het Rijk en over het aandeel van het midden- en kleinbedrijf daarin. Dit gebeurt in de Jaarrapportage Bedrijfsvoering Rijk. Deze informatie is beschikbaar op de website https://data.overheid.nl/
Kunt u nader toelichten wat de «culturele aspecten» van het «veranderproces» waarover u het heeft in uw reactie op het ADR precies inhouden? Wat zit er volgens u dan niet goed in de «cultuur» van uw departement en wat is daar de oorzaak van? En waarom moet het veranderen van die cultuur «de nodige tijd» kosten en hoeveel tijd voorziet u daarvoor dan nodig te hebben?
De veranderingen in de cultuur vraagt de komende jaren blijvende aandacht van het ministerie. De politieke en ambtelijke top van het ministerie onderschrijft dit en draagt dit ook uit. In de kern betekent dit dat meer aandacht moet komen voor een gedegen financieel beheer in alle lagen van het departement. Hiertoe wordt gewerkt via de soft-controls die in de rapportage van KPMG staan die al eerder met u is gedeeld (Kamerstukken II, 2021–22, 35 925-XVI, nr. 28). Hierbij moet u denken aan voorbeeldgedrag door de ambtelijke leiding, bespreken waar dilemma’s zitten en medewerkers aanspreken bij ontoereikende kwaliteit van het financieel beheer. De oorzaak ligt aan verschillende zaken. Belangrijk onderdeel hierbij is ook kennis, expertise en deskundigheid. Dit jaar zijn opleidingen ontwikkeld en worden gegeven over Rechtmatig financieren. Ook is een robuuste financiële functie nodig. Momenteel wordt gekeken naar de inrichting van de financiële functie.
Hoe gaat u er in de tussentijd voor zorgen dat het uw departement niet nog een jaar van financieel wanbeheer tegemoet gaat? Hoe gaat u dit concreet waarborgen en hoe gaat u dit monitoren en toetsen?
De verbetervoorstellen uit 2022 moeten zorgen voor een verbeterd proces van het financieel beheer in 2023. Er worden meerder interne controles uitgevoerd om gedurende het jaar de kwaliteit te toetsen en daarmee gemonitord. Ook wordt er momenteel gewerkt met periodieke rapportages richting beleidsdirecties omtrent de financiële administratie om eventuele problemen in de verantwoording eerder te signaleren. Hierdoor kan er sneller geacteerd worden door het jaar heen en wordt het opstellen van de jaarcijfers aan het einde van het jaar vergemakkelijkt. Doel is om op alle onderkende onvolkomenheden in 2023 significante voortgang te boeken en daarmee zo veel als mogelijk onvolkomenheden op te lossen.
Heeft u een concreet plan van aanpak voor de benodigde cultuurverandering op uw departement? Zo ja, kunt u dit plan delen? Zo nee, waarom heeft u geen concreet plan en hoe gaat u die cultuurverandering dan bewerkstelligen?
Zie het antwoord op vraag 13.
Bent u bereid om alle facturen waarvan de juistheid wordt betwist te overleggen aan een onafhankelijke financiële controleur? Zo nee, waarom niet?
In de controlesystematiek van het Rijk zijn de ADR en Algemene Rekenkamer de onafhankelijke financiële controleurs. Aan hen zijn alle facturen beschikbaar gesteld. De uitkomsten van deze controles staan in het Auditrapport van de ADR dan wel het Verantwoordingsonderzoek van de Algemene Rekenkamer.
Het bericht 'Deepfakes op TikTok maken illegale reclame voor leningen' |
|
Evert Jan Slootweg (CDA) |
|
Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66), Alexandra van Huffelen (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Deepfakes op TikTok maken illegale reclame voor leningen» van BNR Nieuwsradio?1
Ja.
Vindt u het met mij eveneens verwerpelijk dat een internationaal reclamenetwerk door middel van deepfakes met name jongeren met valse beloften naar leensites lokt?
Ja, reclame die is gebaseerd op valse beloften is sowieso verwerpelijk. Dat dit nog eens specifiek is gericht op jongeren maakt het nog kwalijker.
Kun u aangeven welke wet- en regelgeving wordt overtreden door deze reclames op TikTok, zoals gesteld in het artikel, wie deze overtredingen begaat en wie verantwoordelijk is voor het naleven en handhaven van de wet- en regelgeving op dit punt?
Het is aan de rechter of toezichthouders om overtredingen vast te stellen, en niet aan het kabinet. Tot nu toe is voor zover bekend nog geen overtreding vastgesteld. Wij hebben evenmin informatie over lopende of nog te starten onderzoeken. Daarover kunnen de toezichthouders, die onafhankelijk zijn, ook geen uitspraken doen. Hieronder geef ik wel een overzicht van de wet- en regelgeving die in dit kader van toepassing is.
Kunt u bevestigen dat ABN AMRO, ING en Pricewise niet betrokken zijn bij deze reclamestrategie en er evenmin van op de hoogte waren?
ABN AMRO, ING en Pricewise laten weten niet van deze advertentiewijze te weten en niet hiermee geassocieerd te willen worden. Zij hebben geprobeerd de reclames zo snel mogelijk uit de lucht te halen via TikTok en Google. TikTok heeft inmiddels aan ABN AMRO aangegeven dat de advertenties over leningen niet in lijn zijn met de richtlijnen voor financiële instanties. Alle advertenties zijn van het platform verwijderd. Ook zijn alle accounts geblokkeerd van waaruit de advertenties geplaatst zijn.
Zo ja, ligt het voor deze bedrijven in de rede een financiële claim in te dienen bij de producent van deze reclames?
ING heeft aangeven om, indien duidelijk is wie er verantwoordelijk is voor het plaatsen van deze advertenties, te bekijken wat juridisch de mogelijkheden zijn en of het nodig is om hier actie op te ondernemen. De andere betrokken bedrijven hebben zich hier niet over uitgelaten. Vooralsnog zijn geen claims ingediend.
Bent u bereid om als aandeelhouder van ABN AMRO aan te dringen op het stopzetten van deze reclames en het indienen van een schadeclaim bij de producent van deze reclames?
NLFI is namens de staat aandeelhouder. Het ministerie staat daarbij op afstand. Dee bank heeft uit zichzelf al de nodige acties ondernomen.
Deelt u de opvatting dat de producent van deze deepfakereclames misbruik maakt van het reclamenetwerk van Google?
Google heeft aangegeven dat deze advertentie niet door Google op TikTok is weergegeven. Als Google advertenties aantreft van gebruikers die de beleidsregels inzake misleiding van gebruikers schenden, kan het account worden beëindigd. Zie daarnaast de beantwoording van vraag 3 voor wat betreft de regels die gelden voor de uploader(s) van de reclamevideo’s. Het is aan de bevoegde autoriteiten om te oordelen of er al dan niet sprake is van misbruik van het reclamenetwerk.
Welke verantwoordelijkheid ligt er in juridisch en moreel opzicht bij zowel Google als TikTok om ervoor te zorgen dat gebruikers hun platform op een veilige manier kunnen gebruiken en oplichting van gebruikers met name jongeren te voorkomen?
Voor de beantwoording van deze vraag over de verantwoordelijkheden in juridisch opzicht verwijs ik naar het antwoord bij vraag 3, waarin de verantwoordelijkheden van Google en TikTok op grond van de DSA worden toegelicht. Naast verplichtingen op grond van de DSA dienen online platforms als Google en TikTok zich ook te houden aan het generieke consumentenrecht. Over welke verantwoordelijkheden en verplichtingen er rusten op online platforms op grond van het consumentenrecht heeft de ACM in 2020 vuistregels gepubliceerd: Vuistregels Online platformen (acm.nl).
Verder is het een taak van platformen zelf om ervoor te zorgen dat de informatie die via hun diensten wordt verspreid zo betrouwbaar mogelijk is, maar ook om ervoor te zorgen dat gebruikers beter in staat zijn om foutieve of misleidende informatie te herkennen en signaleren.
Op welke wijze gaat u gebruikers, met name jongeren, beschermen tegen dergelijke praktijken die desastreuze financiële gevolgen kunnen hebben, met name omdat experts verwachten dat deepfake reclames in de nabije toekomst niet van echt te onderscheiden zijn?
De Nederlandse overheid zet allereerst in op het mediawijs en weerbaar maken van burgers en scholieren. Steeds meer scholen in Nederland besteden binnen de context van digitale geletterdheid en mediawijsheid aandacht aan bijvoorbeeld desinformatie. Voor scholen gebeurt dat onder meer door al bestaand lesmateriaal overzichtelijk te bundelen. Op die manier worden scholen geholpen met het vormgeven van hun lessen over deze onderwerpen. Voor de bredere kabinetsinzet ten aanzien van het versterken van de weerbaarheid van burgers, verwijs ik u naar de Kamerbrief over de Rijksbrede strategie effectieve aanpak van desinformatie2.
De digitale wereld is complex. Er is een substantiële kennisasymmetrie tussen de bedrijven die de digitale wereld maken en de gebruikers daarvan. De precieze werking van dataverzameling, -deling en -gebruik is ingewikkeld, beïnvloedingen zijn subtiel en ongemerkt (denk aan grafische ontwerpen om gebruikers bepaalde keuzes te laten maken), maar ook de werking van apparaten zelf of instellingen zijn voor een gemiddelde gebruiker vaak moeilijk te doorgronden. Hierdoor wordt het voor gebruikers moeilijk om een goede inschatting te maken van de effecten van online activiteiten op eigen welzijn. Zeker als het gaat om kinderen. Naast dat bedrijven verplicht zijn om zo transparant mogelijk te zijn over hoe hun producten werken is goede voorlichting aan kinderen, ouders en verzorgers over kansen en risico´s in de digitale wereld cruciaal. Zoals aangekondigd in de brief van 16 december 2022 wil het kabinet daarom een meerjarige, brede publiekscampagne starten3. Het thema desinformatie zal daar onderdeel van uitmaken.
Op grond van de DSA zijn grote online platforms- en zoekmachines verplicht om jaarlijks de systeemrisico’s die voortvloeien uit de werking of het gebruik van hun diensten in kaart te brengen en deze risico’s zo nodig beperken. Systeemrisico’s zijn bijvoorbeeld de verspreiding van illegale inhoud en/of desinformatie via hun diensten, al dan niet met gebruikmaking van deepfakes. De Europese Commissie zal hier toezicht op houden.
Als het specifiek gaat over reclames voor krediet ziet de AFM toe op de vergunningplicht voor consumptief krediet en de normen die bij het antwoord op vraag 3 worden genoemd. Kredietaanbieders moeten onder meer toetsen of de lening verantwoord kan worden verstrekt en een BKR-toets doen. Er mag bovendien alleen krediet worden verstrekt aan 18+. Een kredietcontract aan minderjarigen is niet rechtsgeldig.
Ten aanzien van gebruik van AI geldt dat er in Brussel onderhandeld wordt over de AI act. Gebruikers van generatieve AI, zoals systemen die videomateriaal genereren of bewerken die aanzienlijk op bestaande personen lijken, worden onder de AI Act verplicht om uiterlijk op het moment van de eerste interactie of blootstelling duidelijk te maken dat sprake is van gegenereerde content. Tot slot kan worden vermeld dat de Europese Commissie wil dat partijen die zich hebben aangesloten bij de Code of Practice on Disinformation, technologie gaan ontwikkelen zodat AI gegenereerde content duidelijk gelabeld wordt, zodat geen twijfel meer kan bestaan of iets echt of een deepfake is. Hierover is de Europese Commissie op dit moment in gesprek met de ondertekenaars van de EU Code of Practice on Disinformation.
Welke mogelijkheden zijn er om dit soort illegale reclames aan te pakken, wanneer het verantwoordelijke bedrijf is geïdentificeerd?
Zie vraag 3. De toepasselijke wet- en regelgeving geven de bevoegde autoriteiten, waaronder de AFM, de ACM of in het geval van de DSA de Europese Commissie, een mandaat te handhaven indien de regels worden overtreden.
Het bericht ‘Brussel zint op nieuwe Europese belastingen’ |
|
Eelco Heinen (VVD) |
|
Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Renteblunder coronafonds: Brussel zint op nieuwe Europese belastingen»?1
Ja
Klopt het dat de Europese Commissie voor de financiering van het Europese Corona Herstelfonds te maken heeft met financiële tegenvallers als gevolg van oplopende inflatie en stijgende rentes? Zo ja, wat is de financiële omvang van de tegenvaller?
Bij het akkoord over de Europese meerjarenbegroting (MFK) 2021–2027 is afgesproken dat de aflossingen en rentebetalingen op de leningen die voor het subsidiedeel van het Coronaherstelinstrument worden gebruikt zullen plaatsvinden via de EU-begroting2. In het huidige MFK is in de jaren 2023–2027 ca. 15 miljard euro gereserveerd voor rentebetalingen3. De rente is sinds het akkoord echter meer dan verwacht gestegen, waardoor de gereserveerde rentemiddelen mogelijk niet meer voldoende zijn om de volledige rentebetalingen t/m eind 2027 te kunnen financieren. De precieze omvang is nog niet vast te stellen, omdat deze mede afhankelijk is van de omvang van de uitgifte van leningen in 2023 (van het subsidiedeel van het herstelfonds) en de verdere ontwikkeling van de rente.
Gestegen rentelasten speelt breder dan alleen de Europese begroting; ook bijvoorbeeld nationale begrotingen hebben hiermee te maken. In juni publiceert de Commissie naar verwachting een mid term review (MTR) van het huidige MFK waarin het ook in zal gaan op de actuele financiële uitdagingen. Waarschijnlijk maken de gestegen rentekosten daar onderdeel van uit. Na de publicatie van de MTR zal de Kamer hierover geïnformeerd worden inclusief een kabinetsappreciatie.
Rentekosten na 2027 en de budgettaire verwerking daarvan maken onderdeel uit van de onderhandelingen over het volgende MFK.
Klopt het dat de Europese Commissie nieuwe eigen middelen wil introduceren om deze tegenvallers te financieren?
In het interinstitutioneel akkoord (IIA) tussen het Europees parlement, de Raad en de Europese Commissie van 16 december 20204 was reeds het voornemen tot het introduceren van nieuwe eigen middelen opgenomen. De nieuwe eigen middelen zijn in eerste instantie bedoeld om rentebetalingen en aflossingen van leningen onder het Coronaherstelinstrument te financieren om te voorkomen dat rentebetalingen en aflossingen ten koste gaan van uitgaven aan specifieke programma’s in het MFK. Nederland heeft bij dit akkoord ingestemd met het verkennen van opties voor nieuwe categorieën van eigen middelen en daarbij aangegeven dat alle voorstellen voor nieuwe eigen middelen op hun eigen merites beoordeeld zullen worden. Uw Kamer is hierover op 19 november 2020 geïnformeerd5.
In dit IIA is ook reeds een indicatieve routekaart voor de eventuele introductie van nieuwe eigen middelen afgesproken waarin een tijdpad wordt gegeven voor de eventuele introductie van nieuwe eigen middelen. Het voornemen van de Commissie om voorstellen voor nieuwe eigen middelen te publiceren is dus al een bestaand voornemen, en niet ingegeven vanuit de huidige gestegen rentekosten.
Indien het kabinet door de Europese Commissie formeel nog niet op de hoogte is gesteld van de financiële tegenvaller, welke financiële tegenvaller verwacht u binnen het Europese Corona Herstelfonds als gevolg van oplopende inflatie en stijgende rentes?
Zie antwoord op vraag 2. De Commissie zal de lidstaten formeel op de hoogte stellen van eventuele tegenvallers bij het voorstel voor de Europese jaarbegroting van 2024 en het voorstel voor de mid-term review van het MKF. Het voorstel voor de jaarbegroting wordt 30 mei verwacht en het voorstel voor de MTR medio juni.
Welke financiële tegenvallers zijn nog meer te verwachten ten aanzien van de andere Europese fondsen die afgelopen jaren zijn opgericht? Kunt een overzicht geven voor alle recent opgerichte Europese fondsen?
Er zijn geen andere recent opgerichte Europese fondsen waarbij sprake is van mogelijke rentetegenvallers als gevolg van gestegen rente. Dit omdat er geen andere recent opgerichte Europese fondsen zijn die worden gefinancierd middels leningen van de Europese Commissie op de kapitaalmarkt en waarvoor de rentebetalingen ten laste komen van de Europese begroting.
Wel is er binnen het MFK sprake van gestegen kosten door de hoge inflatie en nieuwe uitdagingen als gevolg van de Russische agressieoorlog in Oekraïne. Het kabinet verwacht dat de Europese Commissie deze onderwerpen – en de gestegen rentekosten – terug zal laten komen in de mid-term review van het MFK.
Deelt u de mening dat uitgaventegenvallers opgevangen moeten worden binnen de uitgaven? Met andere woorden, dat de Europese Commissie elders minder moet uitgeven in plaats van te kijken naar extra belastinginkomsten?
De Commissie zal de lidstaten formeel op de hoogte stellen van eventuele tegenvallers bij het voorstel voor de Europese jaarbegroting van 2024 en het voorstel voor de mid-term review van het MKF (MTR). Het voorstel voor de jaarbegroting wordt 30 mei verwacht en het voorstel voor de MTR medio juni. Na de publicatie van zal de Kamer hierover geïnformeerd worden inclusief een kabinetsappreciatie. Het kabinet is voorstander van begrotingsdiscipline, en daar hoort ook bij dat eerst binnen een begroting gekeken dient te worden naar het opvangen van mogelijke tegenvallers.
Daarbij wil ik graag benadrukken dat de Europese begroting niet wordt gefinancierd met Europese belastinginkomsten. De Europese begroting wordt gefinancierd middels eigen middelen; dat zijn grondslagen die een verdeelsleutel bepalen op basis waarvan de verschillende lidstaten bijdragen aan de Europese begroting.
Wat is uw inzet in Europa op dit punt? Bent u bereid uw veto uit te spreken over extra eigen middelen ter financiering van uitgaventegenvallers binnen Europese fondsen?
Eventuele voorstellen voor nieuwe eigen middelen zal het kabinet op eigen merites beoordelen. De introductie van nieuwe eigen middelen is echter niet noodzakelijk om uitgaventegenvallers te financieren. Het sluitstuk van de Europese begroting is en blijft immers de afdracht op basis van het bni. Eerder is het kabinetsstandpunt met uw Kamer gedeeld voor nieuwe eigen middelen op basis van het Carbon Border Adjustment Mechanisme (CBAM) en Emission Trading System (ETS).6 Voordat nieuwe eigen middelen geïntroduceerd kunnen worden dienen deze met unanimiteit in de Raad te worden aangenomen en daarna, conform de eigen grondwettelijke bepalingen, door iedere lidstaat te worden geratificeerd. In Nederland betekent dit een wetstraject via de Tweede en Eerste Kamer.
Kunt u deze vragen beantwoorden voorafgaand aan het eerstvolgende Commissiedebat Eurogroep en Ecofinraad van 11 mei 2023?
Ja.
Rechtvaardige compensaties voor SBF-ers die door privatiseringen onder andere ministeries werkten dan het ministerie van Justitie en Veiligheid (J&V) en nog geen uitzicht hebben op de compensaties, die het ministerie van J&V wél heeft gegeven. |
|
Michiel van Nispen (SP) |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66), Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het feit dat bij destijds geprivatiseerde TBS-klinieken en Jeugdinrichtingen nog een aanzienlijk aantal oud SBF-ers te lijden heeft onder de gevolgen van de SBF-verlofregeling uit 2006 en merendeels nog niet in zicht is voor compensatie?
De afgelopen jaren is de Tweede Kamer op verschillende momenten geïnformeerd over de regeling Substantieel Bezwarende Functies (SBF-regeling). De compensatie waar in de vragen naar wordt verwezen is gebaseerd op de uitkomsten van een advies en een onderzoek dat op 25 juni 2021 naar de Kamer is gestuurd. De toenmalige Staatssecretaris van Financiën – Fiscaliteit en Belastingdienst en mijn ambtsvoorganger hebben onderzoek laten verrichten naar de fiscaalrechtelijke en arbeidsrechtelijke toepassing van de regeling Substantieel Bezwarende Functies (SBF) vanaf 2010.1
Uit het onderzoek blijkt dat de overheid op fiscaalrechtelijk vlak geen verwijten gemaakt kan worden, maar dat vanuit arbeidsrechtelijk perspectief de overheid als werkgever in de informatievoorziening tekort is geschoten. In de brief staat ook dat de conclusies van de onderzoekers worden overgenomen. DJI is in overleg met de SBF-groep een compensatie overeengekomen en heeft als overheidswerkgever deze compensatie uitgekeerd in 2021. DJI heeft reeds in 2018 een teruggaaf uitbetaald aan de ex-SBF-verlofmedewerkers vanwege een correctie van de loonaangiftes en in 2019 de wettelijke rente.
Het is de verantwoordelijkheid van de verzelfstandigde kliniek of inrichting om na te gaan of een compensatie aan de orde is voor de SBF-verlofmedewerker van die kliniek of inrichting.
Bent u bekend met het feit dat deze SBF-ers bij de privatiseringen van rechtswege zijn overgegaan met behoud van hun SBF-rechten op basis van Sociale Plannen en Statuten die deel uitmaakten van de besluitvorming door Minister en Kamer over die privatiseringen?
Ja, met de kanttekening dat de medewerkers niet van rechtswege zijn overgegaan. Maar dat de medewerkers van de stichting FPC dr. S. van Mesdag een aanbod hebben gekregen over te gaan op grond van artikel 2, lid 1 (voor een arbeidsovereenkomst van onbepaalde tijd) of op grond van artikel 3 lid 1 voor een arbeidsovereenkomst van bepaalde tijd) van het Sociaal plan Stichting FPC dr. S. van Mesdag.
Deelt u het standpunt dat deze SBF-ers op basis daarvan ook recht hebben op dezelfde compensaties die tot dusverre ten deel zijn gevallen aan de Rijksambtenaren-SBF-ers, vallend onder het Ministerie van Justitie en Veiligheid, nu gebleken is dat deze groep SBF-ers eveneens teveel belasting heeft betaald en evenmin door hun werkgevers zijn geïnformeerd?
Het is de verantwoordelijkheid van een werkgever om een juiste en volledige aangifte loonheffingen in te dienen en af te dragen op grond van de Wet op de loonbelasting 1964. Ik verwijs u mede naar mijn antwoord op vraag 1.
Wat vindt u ervan dat de Mesdag-kliniek in Groningen niet meer communiceert met de gemachtigde belangenbehartigers die opkomen voor deze groep SBF-ers?
Het is aan de kliniek en de inrichting om te bepalen of en hoe hiermee om te gaan. Ik verwijs u mede naar mijn antwoord op vraag 1.
Wat vindt u ervan dat, ondanks toezeggingen van de advocaat van de Mesdag-kliniek Groningen, er nog steeds geen sprake is geweest van een compensatie van de gehele groep SBF-ers voor de teveel betaalde belasting?
Ook hiervoor geldt dat de kliniek of de inrichting hierin verantwoordelijk is.
Bent u het ermee eens dat deze gang van zaken niet strookt met de afspraken, die destijds bij de privatisering van de Mesdag-kliniek zijn gemaakt tussen het Ministerie van Justitie en Veiligheid en de Mesdag-kliniek en vastgelegd waren in onder ander het Sociaal Plan?
Nee. In het sociaal plan van 2008 zijn afspraken vastgelegd over inhoud van de arbeidsovereenkomst die zou gaan gelden tussen de werkgever, de Van Mesdagkliniek en de werknemers van verzelfstandigde kliniek. Op grond van artikel 23 eindigde het sociaal plan op 1 januari 2009, waarbij is bepaald dat de aanspraken op basis van het sociaal plan doorwerken in de arbeidsovereenkomsten. Het zijn deze twee partijen bij de arbeidsovereenkomst die elkaar kunnen aanspreken op de uitvoering van die overeenkomst.
Bent u het ermee eens dat rechten die voortkomen uit formele afspraken tussen bewindspersonen en private instellingen, niet eenzijdig ongeldig kunnen worden verklaard, omdat een private instelling (i.c. een jeugdinrichting) geen opvolgingsaansprakelijkheid wenst te erkennen?
De formele afspraken betroffen de inhoud van de destijds overeen te komen arbeidsovereenkomst. Na de totstandkoming van de arbeidsovereenkomst zijn de werknemer en de (private) werkgever verantwoordelijk voor een correcte uitvoering van die overeenkomst. Ik verwijs u mede naar mijn antwoord op vraag 6.
Bent u bereid de Mesdag-kliniek aan te spreken op het gebrek aan communicatie en de kliniek strikt te houden aan het vervolg van de compensaties voor de SBF-ers, zoals onder andere afgesproken in het Sociaal Plan? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u aangeven, op welke termijn u concrete stappen naar de Mesdag-kliniek wil zetten, welke stappen dat zullen zijn en wanneer de Kamer hierover zal worden geïnformeerd?
Het is de verantwoordelijkheid van de verzelfstandigde kliniek of inrichting om na te gaan of een compensatie aan de orde is voor de SBF-verlofmedewerker van die kliniek of inrichting.
Bent u bereid om – met het oog op rechtsgelijke behandeling – ook de jeugdinrichtingen aan te spreken, dat zij de rechthebbende SBF-ers op gelijke wijze zullen compenseren?
Nee, de verzelfstandige klinieken en inrichtingen hebben een eigen, zelfstandige verantwoordelijkheid ten aanzien van de uitvoering van de Wet op de loonbelasting 1964 en de afweging of, bij een onjuiste toepassing hiervan, ook compensatie richting de SBF-ers op zijn plaats is.
Bent u bekend met de twee recente uitspraken van de Almelose en Rotterdamse rechtbanken die in civiele zaken oordeelden dat de Staat onrechtmatig handelde jegens ouders in de toeslagenaffaire?1, 2
Ja.
Hoeveel rechtszaken lopen er momenteel en is bekend wanneer hier uitspraken over worden verwacht?
Er is nog een drietal rechtszaken aanhangig bij de civiele rechter, waarin de ouders om een verklaring voor recht hebben verzocht. De Staat zal in deze zaken erkennen dat onrechtmatig is gehandeld inzake besluiten waarvoor de UHT compensatie heeft geboden. Wanneer eisers in verband hiermee de zaken intrekken zal het vermoedelijk niet van een uitspraak komen.
De zitting van 11 mei jl. bij de rechtbank Breda is niet doorgegaan, omdat de eiseres de zaak heeft ingetrokken nadat de Staat jegens eiseres erkend heeft dat Belastingdienst/Toeslagen in het verleden onrechtmatig heeft gehandeld voor de besluiten waarvoor de UHT in deze individuele casus compensatie heeft geboden.
Zijn de uitspraken van toepassing op alle gedupeerde ouders in de toeslagenaffaire of een specifiek deel?
Uitspraken zijn – per definitie – alleen van toepassing op de partijen die de procedure voeren. Desalniettemin zal de Staat niet proberen aan te tonen dat Dienst Toeslagen in het verleden voldoende rekening heeft gehouden met het evenredigheidsbeginsel bij besluiten waarvoor de UHT compensatie heeft geboden. De Staat zal voor deze en soortgelijke toekomstige zaken dan ook de onrechtmatigheid van het besluit erkennen.
Klopt het dat de rechter hiermee een nieuwe weg naar schadevergoeding voor toeslagouders heeft gebaand, namelijk via een civiele procedure in plaats van de hersteloperatie en de bestuursrechter?
Ouders hebben altijd het recht gehad om naar de civiele rechter te stappen. Dat maken deze uitspraken niet anders. Het uitgangspunt bij de bestuursrechtelijke weg was en is nog steeds dat er ruimhartig wordt gecompenseerd en de volledige schade wordt vergoed.
Is er al duidelijkheid wat deze uitspraken betekenen voor de schadevergoeding die ouders in deze zaken krijgen?
De Staat erkent tegenover deze ouders dat er onrechtmatig is gehandeld met betrekking tot de beschikking waar de UHT compensatie voor heeft afgegeven. Daarvoor wenst de Staat de volledige schade te vergoeden, zoals zij dat doet voor alle besluiten waarvoor de UHT compensatie heeft geboden. Met (de gemachtigden van) de ouders zal contact worden opgenomen om het vervolg te bespreken. De ouders in deze zaken zullen ook in deze zaken volgens het kader van de CWS aannemelijk dienen te maken wat hun schade is geweest.
Waar zit volgens u precies het verschil tussen de uitspraken van de civiele rechtszaak in relatie tot hoe tot nog toe tegen schadevergoeding van de gedupeerde ouders werd aangekeken?
Via de Hersteloperatie Toeslagen kunnen gedupeerde ouders op een laagdrempelige manier ruimhartig gecompenseerd worden en de volledige schade vergoed krijgen. In de hersteloperatie wordt voor het vaststellen ook aangesloten bij het civiele schadevergoedingsrecht. In het civiele recht ligt de bewijslast voor of er schade is en de omvang daarvan bij de gedupeerde ouder. De gedupeerde ouder dient dan de causaliteit aan te tonen, evenals de toerekenbaarheid en de relativiteit. In de hersteloperatie wordt hier ruimhartig mee omgegaan.
Kunt u in kaart brengen wat de mogelijke gevolgen van deze uitspraken voor gedupeerde ouders zijn en hoe dit de hersteloperatie kan beïnvloeden?
Toeslaggerechtigden hebben altijd de mogelijkheid gehad om de Staat aansprakelijk te stellen voor een bepaald handelen. Dat maakt deze uitspraken niet anders. Voor het compenseren van gedupeerde ouders is de hersteloperatie opgezet, waarbij de volledige schade zal worden vergoed. Voor gedupeerde ouders is het niet noodzakelijk om de Staat ook aansprakelijk te stellen via het civiele recht.
Bieden deze uitspraken volgens u ook kansen om een meer gestroomlijnde schadevergoeding in te stellen op basis van het civiele recht?
In beginsel zal ieder schadeverzoek op zijn eigen merites moeten worden beoordeeld. Deze uitspraken maken dat niet anders. Wel wordt er continu gekeken hoe het bieden van aanvullende schadevergoeding binnen de hersteloperatie versneld kan worden. Daarnaast wordt er bij de Hersteloperatie Toeslagen gewerkt conform de kaders van de Commissie Werkelijke Schade; dat biedt al een gestroomlijnde vergoeding.
Is het mogelijk om deze vragen voor 18 mei a.s. te beantwoorden zodat ze betrokken kunnen worden bij het commissiedebat «Ongekend Onrecht» van 23 mei a.s.?
Ja.
De recente rechterlijke uitspraken aangaande het toeslagenschandaal en het verzoek niet in hoger beroep te gaan |
|
Renske Leijten |
|
Aukje de Vries (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Kunt u uw reactie geven op het oordeel van de rechtbanken Overijssel en Rotterdam dat de Staat onrechtmatig heeft gehandeld ten opzichte van mensen in het toeslagenschandaal en aansprakelijk is voor de geleden schade?1, 2
Ja, dat kan. Het uitgangspunt van de Hersteloperatie Toeslagen is om de gedupeerde ouders ruimhartig te compenseren en de volledige schade te vergoeden. De Hersteloperatie Toeslagen is er niet alleen voor ouders als er onrechtmatig is gehandeld, maar ook in situaties waarin mogelijk rechtmatig is gehandeld maar bijvoorbeeld de wetgeving te hard uitpakte voor deze ouders. Daarmee is het niet nodig dat de onrechtmatigheid van een besluit vaststaat, voordat een gedupeerde ouder volledig wordt gecompenseerd.
Beide rechtbanken hebben voor recht verklaard dat bij de totstandkoming van verschillende kinderopvangtoeslag-besluiten (KOT-besluiten) in het verleden door de Staat onrechtmatig is gehandeld. De rechtbanken hebben geoordeeld dat de Staat onvoldoende heeft aangetoond dat Dienst Toeslagen in het verleden bij de totstandkoming van KOT-besluiten voldoende rekening heeft gehouden met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, in het bijzonder het evenredigheidsbeginsel.
De Staat verenigt zich met het oordeel van de rechtbank Rotterdam en erkent daarmee de aansprakelijkheid voor besluiten waarvoor de UHT compensatie heeft geboden. De Staat verenigt zich niet volledig met het vonnis van de rechtbank Overijssel. De Staat is het ermee eens dat hij onvoldoende kan aantonen dat Dienst Toeslagen in het verleden voldoende rekening heeft gehouden met het evenredigheidsbeginsel jegens de gedupeerde ouders voor de besluiten waarvoor de UHT compensatie biedt. Dit geldt echter niet voor de besluiten waarvoor de UHT geen compensatie biedt. Voor die besluiten wordt de lijn van de rechtbank Overijssel niet gevolgd. Terugvorderingen in die jaren kunnen – in het algemeen – bijvoorbeeld als oorzaak hebben dat ouders een wijziging van hun inkomen hebben doorgegeven, of wanneer er geen kinderopvang werd genoten. Zo zijn er nog meer situaties waarin de UHT geen compensatie afgeeft. Gegeven de sterke wens om niet tegenover de gedupeerde ouder in de rechtszaal te staan, wordt echter tegen dit vonnis van de rechtbank Overijssel geen hoger beroep ingesteld. De Staat heeft ervoor gekozen om in eventuele toekomstige zaken op dit specifieke punt het verweer wel te voeren waarbij aansluiting zal worden gezocht bij de lijn van de rechtbank Rotterdam, en zo nodig zal de Staat dan in hoger beroep gaan.
Kunt u aangeven op welke punten de rechtbanken oordelen dat de Staat onrechtmatig heeft gehandeld? Hoe reageert u op die punten?
Ja. De rechtbank Overijssel heeft geoordeeld dat de Staat bij de besluiten in het kader van de kinderopvangtoeslag onrechtmatig tegenover de ouders heeft gehandeld. De ouders hebben de Staat aansprakelijk gesteld voor de jaren 2005, 2006 en 2008 t/m 2015.
De rechtbank Overijssel heeft, kort samengevat, overwogen dat de Staat (achteraf) niet heeft aangetoond dat in het verleden bij de totstandkoming van de besluiten er voldoende rekening is gehouden met het evenredigheidsbeginsel op grond waarvan strijdigheid met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur is aangenomen. De Staat heeft daarmee in het verleden onrechtmatig gehandeld bij de besluitvorming
De rechtbank Rotterdam heeft geoordeeld dat de Staat bij de terugvorderingsbeschikkingen in het kader van kinderopvangtoeslag, onrechtmatig jegens de ouders heeft gehandeld. De eisers hebben de Staat aansprakelijk gesteld voor de jaren 2009 t/m 2012. Ten aanzien van het jaar 2012 is de aansprakelijkheid afgewezen, maar ten aanzien van de jaren 2009 t/m 2011 is dat wel toegewezen.
De rechtbank Rotterdam heeft, kort samengevat, overwogen dat de Staat in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur heeft gehandeld en baseert het onrechtmatig handelen onder meer op de uitlatingen van de Staat over de problemen bij de kinderopvangtoeslag.
Zoals hierboven aangegeven, volgt de Staat de redenering van de rechtbank Rotterdam. De Staat volgt de redenering van de rechtbank Overijsel ten dele, namelijk alleen voor de jaren waarvoor UHT compensatie heeft gegeven. Voor een verdere duiding op deze punten verwijs ik u naar de Kamerbrief van 9 mei jl.3
Waarom heeft de Landsadvocaat in deze zaken bepleit dat bij toekenning van de vordering deze civiele rechtsgang de hersteloperatie (gestoeld op bestuursrechtelijke leest) doorkruist? Kunt u aangeven of u (of anderen namens u of de Nederlandse Staat) akkoord is gegaan met deze lijn van pleiten?
De civiele rechtsgang legt extra druk op de uitvoering van de hersteloperatie die is bedoeld om gedupeerde ouders ruimhartig te compenseren en de volledige schade te vergoeden. Die ruimhartige compensatie is vormgegeven door forfaitaire bedragen, het aannemelijk maken – en niet stellig bewijzen – van schade, een schuldenaanpak en brede hulp van gemeenten. Dit waarborgt dat via de bestuursrechtelijke route ten minste, maar naar verwachting meer, wordt voldaan aan de schadevergoeding via het civiele recht.
De Staat is in deze civielrechtelijke zaken vertegenwoordigd door advocaten van Pels Rijcken. Zij bepleiten dan ook het standpunt van de Staat en de door de Staat gemaakt keuzes over het wel of niet voeren van verweer en de aard van dat verweer.
Waarom heeft de Landsadvocaat gesteld dat de ouders geen belang hebben bij hun vordering? Kunt u aangeven of u (of anderen namens u of de Nederlandse Staat) akkoord is gegaan met deze lijn van pleiten?
Het uitgangspunt van de Hersteloperatie Toeslagen is om de gedupeerde ouders ruimhartig te compenseren en de volledige schade te vergoeden. Gedupeerde ouders kunnen via de herstelregelingen hun schade laten beoordelen en vergoeden, hun schulden worden opgelost, en zij krijgen brede hulp van gemeenten. De ouders in deze zaken zijn erkende gedupeerden zodoende is de gang naar de civiele rechter niet noodzakelijk om hun schade volledig vergoed te krijgen.
De Staat is in deze zaken vertegenwoordigd door advocaten van Pels Rijcken. Zij bepleiten dan ook het standpunt van de Staat en de door de Staat gemaakt keuzes over het wel of niet voeren van verweer en de aard van dat verweer.
Kunt u reageren op de overweging van de rechtbank dat de rechtsgang bij de bestuursrechter onvoldoende rechtsbescherming bood, waardoor deze ouders bij de civiele rechter alsnog om rechtsbescherming kunnen vragen?
U vraagt of er wordt erkend dat de gedupeerde ouders in het verleden onvoldoende rechtsbescherming genoten via de bestuursrechtelijke weg. De Staat berust in het oordeel van de rechtbank Rotterdam en is het ermee eens dat in het verleden aan de algemene beginselen van behoorlijk bestuur onvoldoende werd getoetst. Er is in het verleden veel fout gegaan bij de kinderopvangtoeslag. De uitvoering, rechtspraak en wetgever hielden onvoldoende rekening met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. In oktober 2019 heeft de Raad van State de desbetreffende wetsbepalingen anders uitgelegd. Zij overweegt:
De Raad van State erkent dat zij ouders die in de problemen zijn gekomen niet de rechtsbescherming heeft geboden waar zij op mochten rekenen en opgemerkt dat hij in zijn rechtspraak eerder had moeten overgaan tot het «inlezen» van de evenredigheidstoets in de Wko en Awir. Volgens de Raad van State had dat eerder gekund en eerder gemoeten. Daar sluit de Staat zich bij aan.
Erkent u het gebrek aan rechtsbescherming via de bestuursrechtelijke weg? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid het oordeel van de rechters in de civiele rechtszaken te accepteren en niet in hoger beroep te gaan? Zo nee, welke procesbelang heeft de Staat nog richting deze gezinnen die erkend gedupeerd zijn?
De Staat zal in beide zaken met betrekking tot het onrechtmatig handelen niet in hoger beroep gaan. Voor toekomstige zaken zal de Staat geen verweer voeren in jaren waarvoor de UHT compensatie heeft geboden. Hij zal daarbij aangeven het vonnis van de rechtbank Rotterdam te volgen. Voor verdere duiding en weging van deze beslissing wordt u verwezen naar de begeleidende Kamerbrief en de Kamerbrief van 9 mei jl.4
Kunt u uitgebreid de keuze weergeven waarom er wél in hoger beroep moet worden gegaan?
Niet van toepassing.
Kent u de uitspraken in de bestuursrechtelijke zaken Midden Nederland en de zaak Rotterdam?
Ja.
Kunt u aangeven welk oordeel van de rechter in de bestuurszaken u gaat volgen als het gaat om de beslistermijnen?3, 4, 5
Het is belangrijk dat er duidelijkheid komt over de lijn die rechters hanteren in het kader van beroepen niet-tijdig beslissen. De huidige situatie waarin twee rechtbanken verschillende termijnen hanteren is onwenselijk voor de ouders. Het gevolg hiervan is namelijk dat er verschillen ontstaan voor de beslistermijnen bij (gedupeerde) ouders, enkel op basis van een geografische ligging. Zo zal, los van het moment van aanmelding, een gedupeerde ouder die in Utrecht woont op basis van een gerechtelijke uitspraak minder snel behandeld worden dan een gedupeerde ouder in Rotterdam. Zoals aangegeven in eerdergenoemde brief van 9 mei jl., is daarom tegen beide uitspraken hoger beroep ingesteld. In het kader van de uitspraak van rechtbank Rotterdam wordt tevens om een voorlopige voorziening gevraagd. Dat laat onveranderd dat de besluitvorming in de betrokken zaken voortvarend ter hand wordt genomen en er zo snel mogelijk wordt beslist.
Zowel de ouders als de UHT hebben baat bij een uniform beleid met betrekking tot de termijnen. Beide rechtbanken betrekken bij de oordeelsvorming de achterstanden in het kader van de hersteloperatie, maar hanteren daarbij een andere balans. De uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland laat meer ruimte om zaken op volgorde van binnenkomst te behandelen. In hoger beroep zal de Afdeling bestuursrechtspraak worden gevraagd zich daarover uit te laten. In toekomstige zaken zal de UHT rechtbanken verzoeken om aan te sluiten bij de termijn die de rechtbank Midden-Nederland heeft geboden.
Erkent u dat het meest zorgvuldig is om de uitspraak van Rotterdam te volgen als het gaat om de beslistermijnen? Kunt u uw antwoord toelichten?
De huidige situatie waarin twee rechtbanken verschillende termijnen hanteren is onwenselijk voor de ouders. Het gevolg hiervan is namelijk dat er verschillen ontstaan voor de beslistermijnen bij (gedupeerde) ouders, enkel op basis van een geografische ligging. Zo zal, los van het moment van aanmelding, een gedupeerde ouder die in Utrecht woont op basis van een gerechtelijke uitspraak lager op de stapel komen dan een gedupeerde ouder in Rotterdam. De uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland laat meer ruimte om zaken op volgorde van binnenkomst te behandelen. Ondertussen wordt in beide zaken waarover de rechtbanken zich hebben uitgelaten zo voortvarend mogelijk een beslissing genomen. In het kader van de uitspraak van rechtbank Rotterdam is een voorlopige voorziening gevraagd, omdat de opgelegde beslistermijn niet kan worden gehaald.
Bent u bereid om de hersteloperatie zo te herzien dat mensen sneller worden gecompenseerd? Zo nee, waarom niet?
Er wordt continu gekeken naar verdere maatregelen om de hersteloperatie te versnellen. In de afgelopen VGR zijn verschillende maatregelen aangekondigd om de integrale beoordelingen en de bezwaar afhandeling significant te versnellen. UHT werkt hard om deze maatregelen te implementeren en ouders zo snel mogelijk herstel te bieden. Tegelijkertijd wordt er ook gekeken of de processen voor schadeafhandeling, bezwaren, en dossierverstrekking. De toetssteen is en blijft of maatregelen betekenen dat het proces voor ouders uiteindelijk sneller is afgerond. Over versnellingsmaatregelen wordt uw Kamer periodiek geïnformeerd in voortgangsrapportages of zo nodig tussentijds.
Bent u bereid om de hersteloperatie zo te herzien dat mensen sneller een beslissing over geclaimde werkelijke schade krijgen? Zo nee, waarom niet?
Het proces van het vaststellen van werkelijke schade vergt een individuele beoordeling en veel maatwerk. Het vergt ook de nodige expertise die de hersteloperatie heeft verkregen via de Commissie Werkelijke Schade. Er wordt continu gekeken – in lijn met de Kamerbrief van de Minister-President van 31 maart jl. – om het proces van werkelijke schade te versnellen voor de ouders, zoals ook het proces rondom dossiers of het proces in bezwaar. De toetssteen van iedere maatregel blijft of deze het proces voor ouders versneld en uitvoerbaar is.
Klopt het dat de Belastingdienst/Toeslagen het hoger beroep rond het volledig verstrekken van een dossier heeft geschikt?6
Voorafgaand aan de beantwoording van deze vraag en de vragen 15 t/m 17 wordt opgemerkt dat het beleid is om niet in te gaan op (de inhoud van) individuele zaken.
Uitgangspunt dat er altijd vanuit Dienst Toeslagen wordt gezocht naar een optie om er samen met ouders uit te komen. Bij het verstrekken van dossiers wordt dan ook contact opgenomen met de verzoeker om te kijken waar de informatiebehoefte ligt. In het algemeen kan worden gezegd dat het uitgangspunt is om niet te procederen tenzij. Een voorbeeld hiervan is dat het verstrekken van dossiers ook kan raken aan de veiligheid van medewerkers of andere derden.
Wat was de reden om deze zaak na bijna vier jaar toch met een schikking af te sluiten?
Als er een werkbare optie is om een juridische procedure te vermijden dan zal die optie voor Dienst Toeslagen de voorkeur hebben. Partijen blijven dan ook met elkaar in gesprek en uiteindelijk is er een werkbare optie gekomen waar beide partijen zich in konden vinden.
Kunt u aangeven wat het procesbelang van de Belastingdienst/Toeslagen in dit hoger beroep was?
De wens van Dienst Toeslagen is om zo transparant mogelijk te zijn bij het verstrekken van dossiers. Daarbij is ze gebonden aan de geldende wet- en regelgeving zoals privacywetgeving of de Algemene Verordening Gegevensbescherming. Dienst Toeslagen wil daarnaast ook de veiligheid (online) garanderen van haar medewerkers en andere derden. Daarmee zit er een grens aan wat er kan worden verstrekt in een dossier.
Wat is de reden dat dit hoger beroep bijna vier jaar «op de plank» heeft gelegen bij de Raad van State? Heeft de Belastingdienst/Toeslagen oorzaak gegeven voor vertraging, zo ja welke?
Nee, een juridische procedure vergt tijd, zeker als dit ingewikkeld is en er meerdere stappen moeten worden gezet bij de Raad van State.
Wat zijn de kosten van de Landsadvocaat in de vijf bovengenoemde zaken?
De kosten voor de Landsadvocaat inzake het onrechtmatig handelen bedragen respectievelijk 72 duizend en 77 duizend euro.
De bestuursrechtelijke procedures die zien op beroepen niet tijdig beslissen zijn in één verzameldossier gedeclareerd. Dit is in 2019 zo afgesproken. Dit houdt dus in dat er algemeen gedeclareerd wordt op deze dossiers. Het is dus ook niet te achterhalen wat voor kosten de Landsadvocaat heeft gemaakt voor deze zaak.
Herinnert u zich dat de Kamer in juli 2019 (nog voordat de parlementaire ondervraging ingesteld werd) de motie-Omtzigt c.s. (Kamerstuk 31 066, nr. 503) unaniem heeft aangenomen die stelt: «De Kamer, … constaterende dat de Belastingdienst onrechtmatig gehandeld heeft, … verzoekt de regering, gedupeerde ouders zo spoedig mogelijk individueel schadeloos te stellen…»?
Ja.
Herinnert u zich dat die motie «Oordeel Kamer» kreeg van het kabinet?
Ja.
Kunt u aangeven waarom het kabinet daarna vier jaar lang gedaan heeft alsof er niet onrechtmatig gehandeld zou zijn, terwijl de parlementaire ondervragingscommissie als conclusie had «De commissie constateert dat bij de uitvoering van de kinderopvangtoeslag grondbeginselen van de rechtsstaat zijn geschonden» (Kamerstuk 35 510, nr. 2) en het kabinet zelf een overzicht van 13 wetten naar de Kamer stuurde die jarenlang waren geschonden?
De Staat heeft in de hersteloperatie erkend dat er fouten zijn gemaakt met als gevolg gedupeerde ouders in sommige situaties veel schade hebben geleden. Het is duidelijk dat er in sommige situaties ook onrechtmatig is gehandeld. Echter, dit vergt – als vermeld in eerdere Kamerbrieven – een beoordeling per individu. De hersteloperatie is opgezet om breder dan alleen in situaties van onrechtmatig handelen, gedupeerde ouders ruimhartig te compenseren en de volledige individuele schade te vergoeden. In de zaken die zijn uitgesproken door de rechtbanken erkent de Staat de aansprakelijkheid voor de besluiten waarvoor de UHT compensatie heeft geboden en niet voor de besluiten waarvoor de UHT geen compensatie heeft geboden.
Kunt u aangeven waarom alle herstelwetgeving gebaseerd is op compensatie, maar juist niet op onrechtmatig handelen, terwijl toch duidelijk was dat er onrechtmatig is gehandeld?
De Hersteloperatie Toeslagen is er niet alleen voor ouders als er onrechtmatig is gehandeld, maar ook in situaties waarin mogelijk rechtmatig is gehandeld maar bijvoorbeeld de wetgeving te hard uitpakte voor deze ouders. Het uitgangspunt van de Hersteloperatie Toeslagen is om de gedupeerde ouders op een laagdrempelige manier ruimhartig te compenseren en de volledige schade te vergoeden ongeacht de onrechtmatigheid. Daarbij sluit de CWS wel aan bij het civiele schadevergoedingsrecht, maar is de bewijslast bij het vergoeden van de werkelijke schade lichter dan in het civiele recht (aannemelijkheid).
Heeft u kennis genomen van de uitspraken van de rechtbanken in Almelo (ECLI:NL:RBOVE:2023:1459) en Rotterdam die beiden oordeelden dat de Staat onrechtmatig handelde tegen gedupeerde ouders van de toeslagenaffaire?
Ja.
Heeft u kennis genomen van paragraaf 4.17 van de uitspraak: «Verder hebben eisers terecht aangevoerd dat via de herstelregelingen geen erkenning van een onrechtmatige daad van de zijde van de Staat kan worden verkregen. Die erkenning kan alleen via (een declaratoir vonnis van) de rechter worden verkregen, temeer nu de Staat niet wil erkennen dat hij jegens eisers via zijn besluitvorming onrechtmatig heeft gehandeld. Ook om die reden zijn eisers in zoverre ontvankelijk in hun vordering.»?
Juridisch gezien kan via herstelregelingen inderdaad geen erkenning van een onrechtmatige daad van de zijde van de Staat worden verkregen. Dat neemt niet weg dat de Staat al heeft erkend dat er fouten zijn gemaakt in het verleden en in sommige situaties mogelijk onrechtmatig heeft gehandeld. Dit vergt een individuele beoordeling. Voor het ontvangen door de ouder van een volledige schadevergoeding in de Hersteloperatie Toeslagen is het echter niet nodig dat de onrechtmatigheid van handelen van de Staat wordt vastgesteld. In alle situaties waarin UHT oordeelt dat een ouder gedupeerd is, wil de Staat de volledige schade ruimhartig vergoeden evenals eventuele schulden oplossen en bieden gemeenten breder hulp op de vijf leefgebieden.
De Staat wil niet procederen en niet (achteraf) proberen aan te tonen dat Dienst Toeslagen in het verleden voldoende rekening heeft gehouden met het evenredigheidsbeginsel bij het nemen van besluiten waar de UHT compensatie voor heeft geboden. In de zaken die zijn uitgesproken door de rechtbanken erkent de Staat de aansprakelijkheid voor de jaren waarvoor de UHT compensatie heeft geboden en niet voor de jaren waarin UHT geen compensatie heeft geboden.
Hoe beoordeel u het feit dat de rechtbank dit zo expliciet stelt?
Het is altijd de intentie geweest om deze en ook andere gedupeerde ouders schadeloos te stellen. De wens om voor deze ouders de schade te vergoeden, blijft ook met deze uitspraken onverminderd van kracht en dat zal ook de inzet zijn van de vervolggesprekken.
Zullen ouders die deze zaken gewonnen hebben, een schadevergoeding krijgen?
Toeslaggerechtigden hebben altijd de mogelijkheid gehad om de Staat aansprakelijk te stellen voor een handelen. Dat maakt deze uitspraken niet anders. Voor het compenseren van gedupeerde ouders is de hersteloperatie opgezet, waarbij de volledige schade zal worden vergoed. Voor gedupeerde ouders is het dan ook niet noodzakelijk om de Staat ook aansprakelijk te stellen via het civiele recht.
Wat zijn de gevolgen van deze uitspraak voor de hersteloperatie?
De Staat zal zich focussen op het uitvoeren de hersteloperatie en kan in het algemeen geen uitspraken doen over onrechtmatigheid en aantallen. De Staat wil niet in individuele juridische procedures (achteraf) aantonen dat Dienst Toeslagen in het verleden voldoende rekening heeft gehouden bij het nemen van de besluiten waar de UHT compensatie voor heeft geboden. De Staat kan de volledige schade vergoeden voor gedupeerde ouders.
Hoeveel ouders en kinderen zullen naar uw inschatting recht hebben op een schadevergoeding omdat de Staat onrechtmatig heeft gehandeld?
Dienst Toeslagen heeft als uitgangspunt om zo transparant mogelijk te zijn. Dat doet zij binnen de geldende wet- en regelgeving. De algemene lijn daarbij is om niet in te gaan op individuele dossiers en deze stukken worden dan ook niet openbaar gemaakt.
In zijn algemeenheid kan worden gezegd dat ten aanzien van dit punt de Staat heeft verwezen naar de memorie van toelichting bij de wetswijziging van artikel 26 van de Awir (Kamerstukken II 2020–2021, 35 574, nr. 3, p. 28–29).
Kunt u de pleitnota en ingebrachte stukken van de Staat openbaar maken (in de Almelo-zaak), zodat de Kamer kan controleren wat de Staat heeft ingebracht bijvoorbeeld ten aanzien van overweging 4.41 (De Staat stelt voorop dat op grond van de Wko en Awir, ook na de omslag in de rechtspraak van de ABRvS (en overigens ook in het kader van de thans geldende artikelen 13b en 26 Awir), bij onregelmatigheden de herziening en volledige terugvordering van kinderopvangtoeslag het uitgangspunt blijft)?
Zie het antwoord op vraag 10.
Wat heeft de Staat ten aanzien van overweging 4.41 echt ingebracht in de procedure?
Ja.
Herinnert u zich uw antwoord op de vraag van het lid Omtzigt over hoe de compensatieregeling zich verhoudt tot een civielrechtelijke vordering uit onrechtmatige daad, (nota naar aanleiding van het verslag 30 augustus 2022 (Kamerstuk 36 151–7): «Dat neemt niet weg dat het eenieder vrij staat om, om wat voor reden dan ook, alsnog naar de civiele rechter te gaan.?»
Gedupeerde ouders kunnen via de herstelregelingen hun schade laten beoordelen en vergoeden. De Hersteloperatie Toeslagen is er niet alleen voor ouders als er onrechtmatig is gehandeld, maar ook in situaties waarin mogelijk rechtmatig is gehandeld maar bijvoorbeeld de wetgeving te hard uitpakte voor deze ouders. Eventuele gang naar de civiele rechter is daarmee niet noodzakelijk voor het vergoeden van schade, en dit blijft ook de inzet in het vervolg met betreffende ouders.
Waarom is ondanks deze toezegging door de Staat in de procedure het verweer gevoerd: ¨De Staat stelt zich op het standpunt dat eisers als gedupeerden in de kinderopvangtoeslagaffaire via de herstelregelingen die de Staat als gevolg van de toeslagaffaire in het leven heeft geroepen, hun schade kunnen laten beoordelen en vergoeden¨?
Ja.
Heeft u kennis genomen van de uitspraak van de rechtbank Rotterdam die de Staat houdt aan de 12 weken termijn voor het nemen van een besluit (ECLI:NL:RBROT:2023:3474), terwijl de rechtbank Midden-Nederland een aantal weken daarvoor een ander besluit had genomen?
Het is van groot belang om op korte termijn duidelijkheid te krijgen over de beslistermijnen voor ouders die beroepen niet tijdig indienen. Het is niet eerlijk dat ouders bij de ene rechter een andere beslistermijn krijgen dan bij de andere rechtbank. Om die reden is er hoger beroep ingesteld tegen beide uitspraken. Het is belangrijk dat er zo snel mogelijk duidelijkheid komt in de jurisprudentie over rechterlijke beslistermijnen om te komen tot een uniform beleid.
Gaat u mensen die bij de rechtbank-Rotterdam in beroep gaan en daar een termijn van 12 weken krijgen, anders prioriteren dan mensen die bij de rechtbank-Midden Nederland in beroep gaan en een termijn van meer dan 1 jaar kijgen, voordat hun dossier integraal wordt beoordeeld?
Nee, met de kamerbrief van 9 mei jl. is reeds te kennen gegeven dat dat niet mogelijk was. Deze vragen worden wel binnen de reguliere termijn van drie weken beantwoord.
Kunt u deze vragen een voor een en binnen twee weken beantwoorden?